URL
stringlengths 99
99
| content
stringlengths 7
2.85M
| Source
stringclasses 1
value |
---|---|---|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/92859ed7-35c2-4ae5-9825-3362fab68f31
|
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 254
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2023
Met deze brief informeer ik de Kamer dat het Centraal Bureau voor de
Statistiek (hierna: CBS) op 17 mei 2023 de eerste kwartaalrapportage 2023
over de fosfaat- en stikstofexcretie door de Nederlandse veestapel1 heeft
gepubliceerd.
Ook dit jaar stelt het CBS op mijn verzoek na afloop van ieder kwartaal
een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van
de Nederlandse veestapel. De eerste kwartaalrapportage 2023 geeft een
momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie over geheel
2023 op basis van de op 1 april 2023 beschikbaar gekomen nieuwe en
actuele gegevens over de omvang van de rundveestapel, de melkproductie per koe en de beschikbaarheid en samenstelling van krachtvoer en
ruwvoer. De voor 2023 verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de
Nederlandse veestapel is weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de
Nederlandse veestapel over 2023 (in miljoen kg)
Fosfaat
1
Nationaal
Melkvee
Varkens
Pluimvee
1
kst-35334-254
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Plafond
150,7
(84,9)
(39,7)
(27,4)
Stikstof
e
1 kw 2023
146,3
72,5
33,9
22,8
Plafond2
489,4
(281,8)
(99,1)
(60,3)
1e kw 2023
477,2
278,7
87,4
53,6
https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/monitor-fosfaat-enstikstofexcretie-in-dierlijke-mest-eerste-kwartaal-2023.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254
1
Fosfaat
Overig3
(20,9)
Stikstof
17,1
(63,2)
57,5
1
Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen
haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds.
Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen
haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds.
3
Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond vermeld. Het hier vermelde plafond is
afgeleid van het nationale plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee.
2
N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal.
Uit tabel 1 blijkt dat het CBS verwacht dat in 2023 de fosfaatexcretie van
de Nederlandse veestapel onder het op dit moment geldende nationale
plafond uitkomt (- 3,1%). Ondanks de hogere stikstofexcretie door
melkvee (+ 1,6% ten opzichte van de vierde kwartaalrapportage 20222)
verwacht het CBS dat in 2023 de totale stikstofexcretie nog altijd onder het
nationale plafond uitkomt (- 2,5%). De belangrijkste oorzaak van de
toename van de stikstofexcretie door melkvee is het hogere stikstofgehalte in de graskuilen van 2022 ten opzichte van de graskuilen uit 2021.
Deze graskuilen uit 2022 worden voor het grootste deel in 2023
vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per koe iets toegenomen,
waardoor ook de voederbehoefte toeneemt.
Het nationaal plafond vermeld in tabel 1 betreft het plafond zoals dat nu
geldt vanwege de derogatiebeschikking 2022–20253 (hierna: derogatiebeschikking). In de derogatiebeschikking zijn geen voorwaarden opgenomen
over aanpassing van de hoogte van de sectorale plafonds. Daarom zijn in
tabel 1 de in de Meststoffenwet (hierna: Msw) opgenomen sectorale
plafonds vermeld tussen haakjes. De som van de afzonderlijke in de Msw
vermelde sectorale plafonds overstijgt het op dit moment op basis van de
derogatiebeschikking geldende nationale mestproductieplafond, maar de
verwachte totale productie ligt zoals aangeven onder het nationale
mestproductieplafond.
Met de melkveesector is in het kader van de stikstofproblematiek
afgesproken om op sectorniveau te streven het ruweiwitgehalte in het
melkveevoerrantsoen te verlagen en deze in 2025 niet hoger te laten zijn
dan 160 gr RE/kg droge stof4. Om de voortgang hierop te monitoren is
met ingang van de tweede kwartaalrapportage 2022 de monitor van het
CBS uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte in het
melkveevoerrantsoen. Voor de eerste kwartaalrapportage 2023 zijn echter
onvoldoende gegevens beschikbaar over de samenstelling van krachtvoer
en ruwvoer om een indicatie te kunnen geven van het verwachte
ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen 2023. Dit zal bij de tweede
kwartaalrapportage 2023 naar verwachting wel het geval zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
2
Kamerstuk 35 334, nr. 227.
Kamerstuk 33 037, nr. 480.
4
Kamerstuk 35 334, nr. 159.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f914801f-cb51-4798-bbea-64c3e4ca2643
|
EVALUATIE TERRORISMEDREIGING TE AMSTERDAM
OP EN ROND
12 MAART 2009
versie 1.0
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Directie Regie
Den Haag, 21 september 2009
Den Haag, 21 september 2009
Voor vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze evaluatie kunt u schriftelijk,
telefonisch contact opnemen met de auteurs via:
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Directie Regie
Postbus 16950
2500 BZ Den Haag
Telefoon: 070-3150425/328
2
INHOUDSOPGAVE
1. Algemeen.............................................................................................4
1.1 Inleiding ........................................................................................4
1.2 Doel en focus van de evaluatie ............................................................4
2. Feiten en bevindingen ..........................................................................5
2.1 Melding ...........................................................................................5
2.2 Onderzoek en weging melding door politie .............................................5
2.3 Opschaling .......................................................................................6
2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming...............................................7
2.5 Opsporingsprotocol............................................................................8
2.6 Besluitvorming Driehoek ....................................................................9
2.6.1 Opsporingsonderzoek ................................................................9
2.6.2 Maatregelen Openbare Veiligheid ............................................... 10
2.7 Inzet Dienst Special Interventies ....................................................... 10
2.8 Informatie-uitwisseling..................................................................... 11
2.9 Communicatie ................................................................................ 12
2.10 Nazorg ......................................................................................... 12
3. Conclusie ........................................................................................... 13
3.1 Informatievoorziening...................................................................... 13
3.2 Samenwerking................................................................................ 14
3.3 Besluitvorming ............................................................................... 14
3.4 Communicatie ................................................................................ 15
3.5 Nazorg .......................................................................................... 15
Bijlage 1: Afkortingen ............................................................................... .16
Bijlage 2: Praktische handreikingen .............................................................. 18
3
1
Algemeen
1 .1 Inleiding
Op woensdag 11 maart 2009 om 23.39 uur ontvangt de regiopolitie AmsterdamAmstelland een melding over een mogelijke aanslag op winkels in Amsterdam op
donderdag 12 maart 2009. In de uren daarop komen bestuurlijke en operationele
diensten op zowel regionaal als nationaal niveau in actie. Op donderdagochtend besluit
de lokale Driehoek tot een groot aantal operationele maatregelen en tot sluiting van een
aantal winkels in Amsterdam Zuid-Oost, hetgeen de nodige aandacht van de media
genereert. Die middag worden 7 verdachten aangehouden. Na een kort onderzoek
worden deze verdachten op vrijdag 13 maart 2009 heengezonden en worden de
getroffen maatregelen afgebouwd.
Over de momenten waarop de betrokken diensten en autoriteiten bij het incident zijn
betrokken heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer op 24 maart 2009 per brief
geïnformeerd. 1 In deze brief is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de gang van zaken
naar aanleiding van de desbetreffende melding zal worden onderzocht. Tevens is tijdens
het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 2 april 2009 door de minister van
Justitie mede namens de minister van Binnenlandse Zaken toegezegd dat in de evaluatie
ook zal worden ingegaan op de aspecten communicatie, nazorg en de rol van de lokale
driehoek. Het onderhavige evaluatierapport, dat in opdracht van de ministers van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in nauwe samenwerking met
alle betrokken partijen door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) is
uitgevoerd, strekt ter voldoening aan deze toezegging.
De driehoek in Amsterdam zal het eigen optreden bij dit incident eveneens evalueren.
Deze evaluatie zal naar verwachting in het najaar van 2009 aan de gemeenteraad van
Amsterdam worden aangeboden.
1.2
Doel en focus van de evaluatie
Centraal in dit onderzoek staat de vraag hoe de informatievoorziening, samenwerking,
besluitvorming en communicatie tijdens en in de afhandeling van deze terrorismedreiging
op en rond 12 maart 2009 is verlopen en welke lessen kunnen hieruit worden geleerd.
De evaluatie richt zich daarom op de bestuurlijke en operationele informatie-uitwisseling
en de daarop gebaseerde besluitvorming naar aanleiding van de binnengekomen melding
en heeft betrekking op de periode van woensdag 11 maart 2009 te 23:39 uur tot vrijdag
13 maart 2009 in de ochtend, het moment waarop is besloten om de genomen
maatregelen af te schalen. De uitvoering van de operationele maatregelen zelf, alsmede
het ingezette opsporingsonderzoek zijn in deze evaluatie dan ook niet aan de orde.
De volgende onderwerpen en vragen zijn in de evaluatie in beschouwing genomen:
-
de alarmering na binnenkomst van de melding;
weging van de dreiging en risico-inschatting;
geldende procedures en protocollen;
communicatie, samenwerking en informatievoorziening tussen de bij de aanpak
van de dreiging betrokken instanties;
internationale samenwerking (politie/justitie/inlichtingendiensten);
alertering / opschaling / inzet bijzondere diensten;
1 Brief van 24 maart 2009 aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
4
-
afwegingen en rolverdeling tussen lokaal en nationaal niveau;
afwegingen bij de opsporing;
besluitvorming in de Driehoek;
externe communicatie lokaal en nationaal;
wel of geen aanleiding tot aanpassing van procedures of calamiteitenplannen;
nazorg.
De volgende partijen zijn bij de evaluatie betrokken:
- Gemeente Amsterdam
- Openbaar Ministerie Amsterdam (OM)
- Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (AA)
- Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)
o Dienst Nationale Recherche (DNR)
o Dienst Speciale Interventies (DSI)
o Dienst Levende Have Politie (DLHP)
o Dienst Internationale Politie Informatie (IPOL)
o Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT)
o Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie (DOC/CCB)
- Openbaar Ministerie, Parket Generaal (OMPG)
- Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
- Nationaal Crisis Centrum (NCC)
- Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTb).
2
Feiten en bevindingen
2.1
Melding
Het callcenter van het KLPD ontvangt op woensdagavond 11 maart 2009 via 0900-8844
een melding en verbindt deze direct door naar het callcenter van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland. Op woensdag 11 maart om 23.39 uur ontvangt het regionaal
servicecentrum van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland de telefonische melding van
een vrouw die gebrekkig Nederlands spreekt . Zij meldt dat op donderdag 12 maart 2009
door drie mannen een aanslag met explosieven zal worden gepleegd op twee winkels in
Amsterdam, de Ikea en de Mediamarkt.
De melding is in eerste instantie (4 minuten en 29 seconden) door een telefoniste van
het regionaal servicecentrum behandeld, die vervolgens meldster heeft doorverbonden
met de chef van dienst van de meldkamer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Het daarop volgende gesprek heeft circa 15 minuten geduurd. Voor het aannemen van
een melding die terrorisme-gerelateerd is, is een landelijk Protocol ‘melding terrreur
gerelateerd’ beschikbaar voor de medewerk(st)ers van 112 en 0900-8844 meldkamers.
Het aannemen en verwerken van deze melding is conform dit protocol verlopen.
2.2
Onderzoek en weging melding door politie
Direct na ontvangst van de melding is een aantal acties ondernomen. De melding is
gewogen en onderzocht conform het Protocol Verdachte Objecten, dat sinds 1 oktober
2006 landelijk van kracht is. Op basis van dit protocol is de melding in eerste instantie
voorgelegd aan de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). De TEV kreeg de opdracht
om als deskundige de melding in zijn geheel uit te luisteren. Bij de beoordeling van de
melding maakte de TEV gebruik van diverse andere functionarissen, waaronder het
Bureau Regionale Inlichtingendienst (BRID) en het Regionaal Informatie Knooppunt
(RIK). Analisten en een documentalist van het RIK zijn, na in kennis te zijn gesteld
conform het protocol, direct een analyse gaan maken.
5
Het BRID heeft vervolgens om 02:00 uur de AIVD geïnformeerd en gevraagd of de dienst
over nadere informatie beschikte. De AIVD kwam om 02:15 uur met (politie)informatie
uit 2004. Op basis van de weging van de melding door de AIVD, het BRID en door het
onderzoek van de TEV werd de melding om 02:20 uur door de regiopolitie AmsterdamAmstelland als zodanig serieus beoordeeld dat besloten is om verder te rechercheren. Die
beoordeling was op de volgende elementen gegrond:
- de melding was op onderdelen zeer concreet (concrete aanslaglocaties in
Amsterdam, concrete adressen en familienamen van de locaties waar de daders
voor de aanslag zouden verblijven) en vond op die onderdelen bevestiging bij
controle van de namen in de Gemeente Basisadministratie of in politiebestanden
- de melding verwees expliciet naar explosieven, met duiding van de hoeveelheid
- vermeld werd dat betrokkene afscheid had genomen van zijn vriendin
- geverifieerd kon worden dat er tussen de genoemde personen een familierelatie
bestond met een persoon die de dader was van de aanslagen in Madrid in 2004 en
die zich bij zijn aanhouding door Spaanse politie zelf had opgeblazen;
- de melding werd gedaan op 11 maart 2009, exact 5 jaar na de datum van de
aanslagen in Madrid
2.3
Opschaling
Na de eerste weging van de melding en de beslissing om verder te rechercheren is om
03:00 uur besloten tot opsc haling binnen de politieregio Amsterdam-Amstelland door
middel van een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO). Deze structuur had tot doel om
zoveel mogelijk informatie uit de melding nader te verifiëren, aanvullende informatie te
verzamelen, te analyseren en te duiden en vervolgens van de dreiging een inschatting te
maken.
De dreiging is door de politie Amsterdam-Amstelland in eerste instantie vooral vanuit
opsporingsperspectief beoordeeld. Vanuit dat perspectief is toen verder opgeschaald.
Door de Dienst Regionale Recherche (DRR) van het regiokorps is contact gelegd met de
Dienst Nationale Recherche (DNR) en direct daarna met het OM in Amsterdam. Er zijn in
deze fase van de dreiging nog geen beslissingen of maatregelen genomen in het kader
van bewaken en beveiligen en of ten behoeve van de openbare orde en veiligheid.
Het nader ingestelde onderzoek leverde geen nieuwe informatie en inzichten op. Daarop
is om 05:13 uur de dreiging door de politie Amsterdam- Amstelland definitief als serieus
beoordeeld en zijn daarna de volgende personen geïnformeerd:
- de piketfunctionaris van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Dienst Nationale
Recherc he;
- het hoofd van de DSI/ KLPD Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid;
- de wachtcommandant van het Nationaal Informatie Knooppunt (NIK);
- de portefeuillehouder Terrorisme van de politie Amsterdam-Amstelland;
- het hoofd Dienst Nationale Recherche;
- de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland;
- de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam;
- de voorzitter van het College van Procureurs-generaal;
- het hoofd NIK;
- het hoofd CT-infobox;
- de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke
Parket;
- de korpschef van het KLPD;
- de landelijk officier van Justitie Terreur;
- de directeur Binnenlandse Veiligheid van de AIVD;
- de minister van Justitie;
- de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK);
- de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK;
- de directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam;
6
-
de burgemeester van Amsterdam;
de plv. coördinator Bewaken en Beveiligen van de NCTb en de wnd. NCTb.
Hierdoor was iedereen die in kennis diende te worden gesteld, van het incident op de
hoogte gebracht. Op nationaal niveau werd de voorzitter van het College van Procureursgeneraal als eerste om 05.55 uur geïnformeerd, gevolgd door de wnd. NCTb om 06.15
uur.
Om 07.20 uur heeft de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland besloten de Staf
Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) te activeren.2 Alle functionarissen waren
binnen de daartoe gestelde opkomsttijden aanwezig. Het beleidscentrum met de
Driehoek is om 08:45 uur voor het eerst bij elkaar gekomen.
2.4
Lokale aansturing, nationale afstemming
Conform het Handboek Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk
overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag3 heeft de rijksoverheid niet
bij elke dreiging als hierin bedoeld een prominente rol. Een dreiging die zich qua aard en
uitstraling niet verder uitstrekt dan tot het lokale niveau wordt in beginsel aangepakt
door de lokale overheid. Maar ook in dat geval is vanwege het enkele feit dat het om een
mogelijke terroristische dreiging gaat effectieve afstemming met het nationale niveau
vereist. Omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. Lokale autoriteiten dienen tijdig
geïnformeerd te zijn over- en betrokken te zijn bij de aanpak van een terroristische
dreiging, ook als die regie en aanpak op nationaal niveau vergt.
Voor de coördinatie en afstemming van dergelijke dreigingen op nationaal niveau is de
NCTb de aangewezen instantie. In het geval van een dreigende terroristische aanslag die
op lokaal niveau wordt aangepakt dient de NCTb door de lokale Driehoek dan ook zo
spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht. Deze kan de bewindslieden
informeren en laten nagaan of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de
lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. Een dreiging op lokaal niveau kan bovendien
uitgroeien tot een dreiging met bovenlo kale uitstraling die bovenlokale, door de NCTb te
treffen, (beveiligings) maatregelen noodzakelijk maakt . Verder kan de NCTb de lokale
overheid ook ondersteunen bij eventueel daar te nemen bewakings- en
beveiligingsmaatregelen. Tot slot is de NCTb verantwoordelijk voor de communicatie en
de alertering van de maatschappelijke sectoren in het kader van het Alerteringssysteem
Terrorismebestrijding.
In het licht van die taken en verantwoordelijkheden had de NCTb eerder geïnformeerd
moeten worden dan 06.10, in aanmerking nemend dat de dreiging al om 02:20 uur was
beoordeeld als zodanig serieus dat besloten was om verder te rechercheren4 .
Een en ander heeft verder voor wat betreft de aanpak van het incident geen
consequenties gehad. In het verdere verloop van de dag is de NCTb tijdig en adequaat
geïnformeerd. De mogelijkheden tot coördinatie en afstemmen op nationaal niveau voor
wat betreft het stelsel van bewaken en beveiligen en/of het alerteringssysteem waren
daardoor adequaat gewaarborgd, maar behoefden verder niet te worden gebruikt.
2 In de brief aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, Ministerie van Justitie 24 maart 2009, staat op basis van door Amsterdam
verstrekte informatie vermeld dat een SGBO om 03:00 uur wordt opgericht. Op basis van nadere informatie
van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland blijkt om 03:00 uur een GBO te zijn opgericht in de vorm van een
rechercheteam, bestaande uit medewerk(st)ers van de unit Zware Criminaliteit. Om 07:20 uur werd tot een
SGBO besloten door de Staf te activeren.
3
Zie Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende)
terroristische aanslag, NCTb augustus 2007
4 De piketfunctionaris van de Eenheid Bewaken en Beveiligen (EBB) van de NCTb is om 06:10 uur geïnformeerd
door het team Bewaken en Beveiligen van de KLPD. Om 06:15 uur belt de voorzitter van het College van
Procureurs-generaal met de wnd. NCTb over de dreiging. Om 06:45 uur informeert de Dienst Executieve
Ondersteuning van het Bureau Conflict en Crisisbeheersing van de gemeente Amsterdam de EBB van de NCTb.
7
Binnen de Driehoek is wel overwogen om de NCTb bij de bijeenkomsten van het
Beleidscentrum uit te nodigen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Een
vertegenwoordiger van de AIVD is tijdens de vergaderingen van het Beleidscentrum wel
aanwezig geweest, hetgeen de leden van de Driehoek als meerwaarde hebben ervaren.
Achteraf bezien zijn alle betrokken partijen van mening dat een vertegenwoordiger van
de NCTb in het Beleidscentrum toegevoegde waarde zou hebben gehad. De lijnen zijn
dan het kortst en maken snelle opschaling op nationaal niveau mogelijk als dat nodig
mocht zijn.
2.5
Opsporingsprotocol
Voor wat betreft de opsporing in zaken als de onderhavige is het Protocol Opsporing
Contra-Terrorisme 5 van toepassing. Het protocol gaat uit van een eerste beoordeling of
de zaak lokaal of nationaal dient te worden aangepakt en wel binnen twee uur na het
bekend worden van de dreiging.
Het Protocol vermeldt op pagina 5 en 6:
Ad 4.2: ‘De gezagsverdeling is dezelfde als in de reguliere situatie. Het gezag ligt in
beginsel bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket, maar dit kan op
grond van de onder 2.4 genoemde criteria overgaan naar het Landelijk Parket. (…)’
Ad 2.4: ‘Het gezag wordt na overleg tussen het Arrondissementsparket en het Landelijk
Parket overgedragen aan het Landelijk Parket indien wordt voldaan aan een van de
volgende voorwaarden:
1.
De subjecten deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk;
2.
Sprake is van verbanden met lopende of afgeronde onderzoeken van het Landelijk
Parket, dan wel
3.
Sprake is van een dreiging tegen kapitale (overheids)instituties.
De overdracht van het gezag aan het Landelijk Parket impliceert dat het
opsporingsonderzoek in principe verder wordt uitgevoerd door de DNR/KLPD.’
Gezien het criterium in het opsporingsprotocol ten aanzien van subjecten die deel
uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk, was er ruimte om het onderzoek
toe te wijzen aan de DNR. De Driehoek heeft, gezien het ontbreken van lopende
onderzoeken, het ontbreken van dreiging voor ‘nationale’ gebouwen en gelet op het feit
dat de dreiging enkel op objecten in Amsterdam was gericht, er in eerste instantie voor
gekozen het onderzoek te laten bij de Dienst Regionale Recherche van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland.
Na overleg met de voorzitter van het College van Procureurs-generaal heeft de
hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket om 08.30 uur besloten dat het OM in
Amsterdam vooralsnog leidend diende te zijn. In het begin van de middag deelde de
hoofdofficier van het Landelijk Parket aan de DNR mee dat na overleg met de
Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam is besloten dat Amsterdam leidend bleef.
De DRR heeft het onderzoek vervolgens naar het oordeel van betrokken partijen in de
acute fase van de dreiging adequaat uitgevoerd en is hierin maximaal ondersteund door
de Dienst Nationale Recherche.
Duidelijkheid over de vraag welke instantie het onderzoek uitvoert, is bij zaken als de
onderhavige van groot belang. Die duidelijkheid is er formeel niet binnen de termijn zoals
5 Van toepassing is de brief van het College van Procureurs-generaal aan de parkethoofden over de “Aanpak
Terrorismebestrijding” d.d. 5 april 2006 en het mede op die brief gebaseerde Protocol Opsporing ContraTerrorisme, vastgesteld op 30 septe mber 2008, op 10 februari 2009 aan alle korpschefs van de regiopolitie
verzonden en op 2 maart 2009 door het College van Procureurs-generaal ter kennis gebracht van het Openbaar
Ministerie.
8
vermeld in het protocol gekomen, maar voor het overige kunnen de gemaakte
afwegingen en genomen besluiten worden gebillijkt .
2.6
Besluitvorming Driehoek
De transcriptie van de melding is om 9:00 uur mondeling en om 14:30 uur schriftelijk
aan de Driehoek ter beschikking gesteld. Met betrekking tot de melding is uitgebreid
stilgestaan bij mogelijke contra-indicaties, zoals het gegeven van een soortgelijke
telefonische melding uit 2004 en het feit dat de meldster uit 2004 in 2006 omschreven
werd als verward. Van meet af aan is de inzet van de Driehoek er vooral op gericht
geweest de bron van de melding op te sporen, teneinde het dreigingsrisico nader te
onderbouwen of ten aanzien daarvan contra- indicaties te krijgen. Voor de Driehoek is
verder de veiligheid van personen steeds uitgangspunt geweest. De Driehoek heeft dan
ook bij wijze van voorzorg om 09:15 uur besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied
niet open te laten gaan.
2.6.1 Opsporingsonderzoek
De hoofdofficier van justitie van het parket Amsterdam heeft te kennen gegeven dat de
traditionele opsporingsbevoegdheden bij het onderzoek naar deze dreiging toereikend
zijn gebleken, mede omdat de melding zeer concrete aanknopingspunten voor regulier
opsporingsonderzoek bevatte. Van de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van
terroristische misdrijven behoefde dan ook geen gebruik te worden gemaakt.
Het politieonderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie Amsterdam richtte zich op
de volgende aspecten.
Allereerst is gezocht naar bevestiging van de juistheid van de melding. Op basis van het
eerste onderzoek door de regiopolitie Amsterdam en in overleg met CIE, DNR, AIVD
waren de details van de melding, de controleerbare feiten daarin en de connectie met de
aanslag in Madrid voldoende om de dreiging serieus te nemen. Dat leidde daarom terecht
tot snelle opschaling: op de dreiging gebaseerd onderzoek, voorbereiding van
interventie, en afstemming van de strafrechtelijke en bestuurlijke reactie in de Driehoek.
Voorts is gezocht naar contra-indicaties. Eerste houvast daarvoor was het zo snel
mogelijk achterhalen van de bron van de melding, ook omdat de bron mogelijk dezelfde
was als die van een eerdere melding in 2004. Het spoor leidde naar Brussel. Het daar te
verrichten onderzoek leverde niet snel resultaat op omdat de Belgische autoriteiten om
een rechtshulpverzoek verzochten, ondanks dat Nederland België had gevraagd snel, en
in afwachting van een formeel verzoek om rechtshulp, actief naar de verblijfplaats te
zoeken. Verdere contra-indicaties zouden hebben kunnen kome n uit het informatief
onderzoek naar en rondom de Amsterdamse subjecten, maar dat bleek uiteindelijk,
voorafgaand aan hun aanhouding en doorzoeking van hun woningen, niet het geval.
Er diende een keuze te worden gemaakt tussen verder onderzoek en interventie
(aanhoudingen en doorzoekingen). Deze afweging heeft lang gespeeld. Punten van
weging waren: verdere bewijsgaring zonder aanhouding/zoeking versus het risico dat
subjecten bewijs zouden kunnen wegmaken of daadwerkelijk zouden kunnen overgaan
tot een terroristische daad; meerwaarde van nader onderzoek zonder
aanhoudingen/zoekingen versus maatschappelijke effecten van doorgaande
beveiligingsmaatregelen.
Gelet op de ernst van de verdenking, het ontbreken van nadere informatie ter
bevestiging of ontkrachting van de juistheid van de melding en de omvang van de
getroffen beveiligingsmaatregelen waren aanhoudingen en doorzoekingen in de loop van
de dag onvermijdelijk, en ging het vooral om de wijze waarop die aanhoudingen zouden
moeten plaatsvinden. De aanhouding van verdachten heeft plaatsgevonden op
9
verdenking van overtreding van artikel 157 jo. 176a en 46, 47 en 48 Wetboek van
Strafrecht; kort samengevat medeplegen c.q. medeplichtigheid aan
voorbereidingshandelingen ten aanzien van het teweegbrengen van een ontploffing met
een terroristisch oogmerk, door bij voorbeeld het mogelijk verschaffen van onderdak.
Van meet af aan was er de nodige druk op snelle besluitvorming. Opschaling is in een
situatie als de onderhavige in de regel onvermijdelijk, maar de druk om af te schalen is
vervolgens van meet af aan groot. Er is veel gediend met het zo spoedig mogelijk
beëindigen van vaak ingrijpende beveiligingsmaatregelen, terwijl ook zo snel mogelijk
moet worden vastgesteld wie wel en niet verdachte is en blijft. Contra-indicaties zouden
niet alleen uit onderzoek naar de bron van de melding in Brussel verkregen kunnen
worden, maar ook uit de resultaten van de verhoren na aanhoudingen en uit de
doorzoekingen van de woningen. De verhoren en doorzoekingen leidden al vrij spoedig
tot de conclusie dat de aangehouden personen niet langer als verdachte konden worden
aangemerkt.
De beslissing tot afschaling van de beveiligingsmaatregelen (het weer open laten gaan
van winkels en het theater) wordt normaliter genomen op grond van overwegingen van
openbare veiligheid, maar hing in dit geval gedurende de eerste uren vooral af van
eventuele contra-indicaties vanuit de opsporing. Daarbij speelde uiteraard een rol dat
afschaling, gelet op de betrokken maatschappelijke belangen, in beginsel zo snel
mogelijk diende plaats te vinden en dus bij voorkeur niet zou moeten worden gewacht op
mogelijke, maar bepaald niet zekere, opsporingsresultaten die wellicht nog dagen op zich
zou laten wachten.
2.6.2 Maatregelen openbare veiligheid
In het kader van het opsporingsonderzoek zijn de woningen, waar de mogelijke
verdachten zich zouden kunnen bevinden, direct onder observatie genomen. De
observatie leverde geen bevestiging op dat de mogelijke aanslagplegers in die woningen
aanwezig waren en daarmee onder controle waren. Mede daardoor waren dan ook
preventieve maatregelen ten behoeve van de openbare veiligheid noodzakelijk.
De Driehoek heeft om die reden besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied te
sluiten en gesloten te houden. Tevens is het politietoezicht in het gebied geïntensiveerd,
zowel om toezicht te houden op de gesloten winkels waarop de daders het mogelijk
hadden voorzien als om het aanwezige publiek te waarschuwen en te beschermen. In het
gebied bevonden zich ook een bioscoop en de Heineken Music Hall. In deze laatste hal
zou die avond een concert worden gegeven. Zowel de bioscoop als de Music Hall trekken
grote hoeveelheden bezoekers. Met het oog op de veiligheid van deze bezoekers is
besloten om ook de bioscoop en de Music Hall dicht te houden.
Aan de Driehoek werd gemeld dat Ikea om 10:00 uur open ging, maar dat er reeds
eerder kon worden ontbeten. Bij de leden van de Driehoek was niet bekend vanaf welk
specifiek tijdstip bij Ikea kon worden ontbeten. Tevens werd gemeld dat de Driehoek
vóór 09:15 uur een beslissing diende te nemen. Het besluit om Ikea niet open te laten
gaan, werd om 09:15 uur door de Driehoek ook daadwerkelijk genomen en moest daarna
nog worden uitgevoerd. Feit was dat de Ikea ook vóór 09.15 uur voor personeels leden en
bezoekers toegankelijk was. Vóór dat tijdstip was het tevens mogelijk voertuigen te
parkeren in de parkeergarage. Geconstateerd moet dan ook worden dat de aan de
Driehoek verstrekte informatie onvolledig was en ook eerder had moeten worden
verstrekt, zodat het besluit eerder had kunnen worden genomen.
2.7
Inzet Dienst Speciale Interventies
Gezien het feit dat de informatie, die de grondslag voor aanhouding vormde, duidde op
betrokkenheid bij een terroristisch misdrijf met explosieven, is verzocht om de inzet van
de Dienst Speciale Interventies (DSI). Bij een dergelijk delict moet er immers rekening
10
mee worden gehouden dat de verdachten beschikken over explosieven en/of zware
vuurwapens, mogelijk beschikken over terroristische technieken en tactieken en de
mentale instelling hebben tot opofferingsgezindheid met grof en/of buitensporig geweld.
De inzetscenario ’s zijn om 12:42 uur aan de voorzitter van het College van Procureursgeneraal aangeboden.
Vanwege de ernst van de dreiging, die een aanslag met mogelijk vele slachtoffers betrof,
was er naar het oordeel van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal
sprake van een nationaal belang in de zin van de regeling omtrent de inzet van DSI. 6
Daarom heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn mandaat om in reguliere situaties zelf te
beslissen over de inzet van de DSI, maar heeft hij het gevraagde bijstandsverzoek in het
Beleidsteam DSI gebracht, bestaande uit de wnd. NCTb, de voorzitter van het College
van procureurs-generaal en de korpschef van de KLPD. Na positief advies van het
Beleidsteam heeft de minister van Justitie op 12 maart 2009 omstreeks 14:20 uur de
inzet mondeling gefiatteerd.
De DSI heeft bij de aanhouding van de verdachten conform procedure 7 gehandeld.
Datzelfde geldt voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (AOE), waarbij
aanhouding van één verdachte tot enig letsel leidde. Dat letsel was echter niet het gevolg
van het directe optreden door de AOE tegen verdachte maar van een noodstop tijdens de
aanhouding in de tram waar de verdachte ten tijde van zijn aanhouding zich bevond.
2.8
Informatie-uitwisseling
Het onderzoek naar de juistheid van de melding en het trekken van consequenties voor
het opsporingsonderzoek en de gevolgen voor de openbare veiligheid heeft de nodige tijd
gevergd. Dit in aanmerking nemend is de alarmering en de daaropvolgende informatieuitwisseling redelijk verlopen, zij het dat wel lang naar verdere aanknopingspunten voor
bevestiging van de melding is gezocht. De Amsterdamse Driehoek achtte zich tijdig
geïnformeerd. Het nationale niveau - de NCTb en via deze de betrokken
bewindspersonen - had eerder behoren te worden geïnformeerd. Ware dat wel gebeurd,
dan zou dat overigens niet tot een andere aanpak van het incident hebben geleid.
Het betrekken van het nationale niveau strekt er mede toe om niet direct bij de dreiging
betrokken organisaties en instellingen te informeren opdat zij kunnen beoordelen of hun
verantwoordelijkheden mogelijkerwijs mede in het geding zijn. Waar het gaat om deze
belangen is de informatievoorziening richting het NCC en relevante departementen, zoals
Wonen Wijken en Integratie en Buitenlandse Zaken, voor verbetering vatbaar gebleken.
Zij zijn niet tijdig en gestructureerd geïnformeerd, waardoor ze vragen over de mogelijke
relevantie van het incident niet direct konden beantwoorden. De NCTb ziet het als zijn
verantwoordelijkheid departementen en andere organisaties en instellingen op nationaal
niveau bij incidenten als het onderhavige eerder actief te informeren.
Voorts is de informatie-uitwisseling van het NIK met Amsterdam-Amstelland in de eerste
twaalf uur niet op alle momenten optimaal verlopen 8 . Zo verzocht het NIK om 07:50 uur
6 Artikel 5 lid c van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden van 28 juni 2006 luidt: “De voorzitter van het
College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie op een verzoek tot inzet van een
bijzondere bijstandseenheid, afgezien van die situaties: - lid c: waarin op enige andere wijze een groot
nationaal belang in het geding is.” In de Toelichting wordt vermeld dat hier wordt gedoeld op situaties waarin
redenen van nationaal belang dicteren dat de Minister van Justitie zelf instemming verleent aan de inzet van de
DSI. Daarvan is sprake als zich incidenten voordoen met een nationale uitstraling, zoals b.v. incidenten met
nationaal ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur en/of besluitvormingsprocessen. Het aantal incidenten,
het verband daartussen, de gelijktijdigheid, de plaats dan wel de kennelijke gerichtheid op bepaalde
personen/functionarissen en/of objecten zijn in dit kader mede bepalend.
Operationeel Plan van Inzet. Beschreven in ’Beschrijving Operationele Concepten’ (dd. 08.06.2006)
Deze informatie-uitwisseling staat beschreven in het operationeel stroomschema (p. 7) van het Protocol
Verdachte Objecten, Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2006,
kenmerk 2006-0000084683.
7
8
11
aan de Regiopolitie Amsterdam of zij een eerste bericht konden verzenden. Ondanks een
rappel om 09:10 uur duurde het tot 11:00 uur voordat er toestemming kwam voor het
verzenden van een eerste bericht via het RIK- NIK kanaal naar de overige regio’s en het
NCC. Het ontbreken van informatie via deze lijn, terwijl er inmiddels wel informatie via
de pers naar buiten kwam en er via andere politiekanalen wel informatie werd gedeeld,
had tot gevolg dat enkele regio’s een mogelijk verband zagen met een eerdere dreiging
met explosieven tegen de winkelketen van Ikea. Zo kwamen er vragen binnen of andere
Ikea vestigingen ook doelwit waren en werden er in enkele regio’s voorbereidingen
getroffen om de betreffende vestiging van Ikea zo nodig snel te kunnen ontruimen. Nu
de dreiging volgens de weging van de melding alleen in de regio Amsterdam speelde, had
een korte snelle mededeling hierover de onduidelijkheid in andere regio’s kunnen
wegnemen.
2.9
Communicatie
De externe communicatie is binnen de Driehoek permanent onderdeel van bespreking
geweest en is in lijn verlopen met het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de
aanpak van terrorisme 9 , waarin nadrukkelijk is gekozen voor een open, actieve en
duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. In de afweging over wat kon worden
gecommuniceerd, is meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg
mocht staan.
Om 10:40 uur is een eerste persbericht verspreid. In die acute fase van de dreiging is er
voor gekozen om naast het persbericht de burgemeester nog een verklaring te laten
afleggen tegenover de pers. Gelet op de fase waarin de dreiging zich op dat moment
bevond een begrijpelijke keuze. Nadat in de loop van de middag de aanhoudingen waren
verricht heeft de Driehoek om 21:15 uur een persconferentie gegeven en hebben de
leden van de Driehoek individueel de pers te woord gestaan.
Naar aanleiding van deze persconferentie zijn er vragen opgekomen over de mededeling
van de Driehoek dat de aangehouden verdachten de Marokkaanse nationaliteit bezaten.
De Driehoek is van mening dat ook met het achterwege laten van dit gegeven de media
de nationaliteit van betrokkenen snel zouden hebben achterhaald. Er werd immers
gerefereerd aan de aanslag in Madrid en de Marokkaanse daders die daarbij om het leven
waren gekomen, alsook aan het feit dat er familiebanden bestonden tussen die daders en
de vermeende ‘daders’ in Amsterdam. Naar het oordeel van de Driehoek had onder die
omstandigheden juist het onvermeld laten van de nationaliteit kunnen leiden tot
speculaties over de redenen daarvoor. Het niet vermelden van de nationaliteit van de
verdachten had dan ook voor méér commotie kunnen zorgen dan het betrachten van
openheid hierover.
Tot slot werd in een aantal perspublicaties en interviews 1 0 door leden van de Driehoek
openlijk ingegaan op de reden om naar aanleiding van de gedane melding actie te
ondernemen.
2.10
Nazorg
Een aanhouding van een verdachte van een terroristisch misdrijf door de DSI heeft veel
impact op betrokkenen. Na de vrijlating komt daar ook nog eens de belangstelling van de
zijde van de media en de reacties vanuit de omgeving van betrokkene bij. Immateriële
9
Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid,
Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004.
10
Volkskrant, 16 maart 2009, ‘Niets doen was in dit geval geen optie’. Welten zei in het tv-programma Nova op
12 maart 2009 onder meer dat de inlichtingendienst AIVD één van de verdachten om 02.00 uur 's nachts in
verband kon brengen met een verdachte van de aanslagen in Madrid.
12
schade, zoals de schrik van een aanhouding door de DSI, zal veelal pas door verloop van
tijd en waar nodig met professionele ondersteuning kunnen helen.
Voor zover in dit verband kan worden beoordeeld kunnen de aanhoudingen en
doorzoekingen worden gekarakteriseerd als rechtmatig overheidsoptreden. Het
onderhavige optreden was derhalve op dat moment terecht. Eerst daarna kon worden
vastgesteld dat betrokkenen ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt.
Ook in een dergelijk geval is nazorg op zijn plaats. Daarbij dient voor zover de zaak dat
toelaat inzicht in de gevolgde gang van zaken en in de motivering van de genomen
beslissingen te worden verschaft. Tevens dienen de negatieve gevolgen van de
gebeurtenissen zoveel mogelijk te worden weggenomen.
In de periode van 13 maart 2009 tot en met half mei 2009 zijn door de gemeente
Amsterdam, de verschillende betrokken stadsdelen, de politie Amsterdam-Amstelland, en
de GGD een groot aantal contacten georganiseerd met en acties ondernomen in de
richting van de zeven aangehouden personen en de door het incident getroffen winkels
en bedrijven.
Materiële schade is in beginsel vergoed. Op 27 maart 2009 heeft de Driehoek de 7
aangehouden personen en hun familie in de ambtswoning van de burgemeester
ontvangen. Hierbij is uitleg gegeven en zijn vragen beantwoord.
De nazorg wordt in driehoeksverband nader geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar
verwachting najaar 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden.
3
Conclusies
Tijdens de terroristische dreiging in Amsterdam die zich in de nacht van 11 op 12 maart
2009 manifesteerde hebben een groot aantal partijen samengewerkt op het gebied van:
preventie (voorkomen dat verdachten iets kunnen doen door ze onder controle te
houden);
opsporing (bewijs verzamelen);
openbare orde en veiligheid (beperken risico’s voor burgers, medewerkers,
arrestanten) en
bewaking en beveiliging (afschermen objecten die onderwerp van een mogelijke
aanslag).
Gezien de op basis van de melding beschikbare feiten, de in de eerste loop van de
terroristische dreiging beschikbare informatie en de terechte eerste duiding van de
dreiging als een dreiging die serieus was te nemen, is op en rond donderdag 12 maart
2009 adequaat door de betrokken partijen opgetreden en same ngewerkt. De ernst van
de melding is onderkend en conform het Protocol Verdachte Objecten zijn de te
alarmeren personen in kennis gesteld. De Driehoek is actief opgetreden en heeft de
nodige maatregelen ten behoeve van de opsporing en de openbare veiligheid genomen.
Vrijdag 13 maart was het dreigingsgevaar geweken en zijn de genomen maatregelen
direct afgeschaald.
Specifiek ten aanzien van de onderwerpen informatievoorziening, samenwerking,
besluitvorming, communicatie en nazorg kunnen de volgende conclusies worden
getrokken.
3.1
Informatievoorziening
Mede in aanmerking genomen het grote aantal betrokken partijen waartussen contact
moest worden georganiseerd, wordt geconcludeerd dat de informatievoorziening in
beginsel goed is verlopen.
13
Vanaf donderdagochtend 12 maart zijn de meest relevante partijen over de dreiging in
Amsterdam geïnformeerd. Wel had de informatievoorziening via het RIK-NIK kanaal
tijdiger en adequater moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de informatievoorziening
naar en tussen de relevante departementen in Den Haag door de NCTb.
Bij de eerste opschaling is de melding vooral beoordeeld vanuit opsporingsperspectief,
mede om bevestiging te krijgen over de juistheid van de melding. Hoewel de feiten
achteraf niet noodzaakten tot coördinatie op nationaal niveau, behoort de NCTb in de
gevallen als de onderhavige eerder te worden geïnformeerd, om snel te kunnen reageren
voor het geval het Alerteringssysteem terrorismebestrijding of het stelsel Bewaken en
Beveiligen zou moeten worden geactiveerd. Het informeren van de NCTb had dienen te
gebeuren op het moment dat de melding door de politie Amsterdam-Amstelland als
serieus was beoordeeld om verder te rechercheren.
3.2
Samenwerking
Algemene conclusie is dat partijen goed hebben samengewerkt. Uitgangspunt was en
bleef de mogelijkheid van het bestaan van een lokale dreiging die zich richtte op de Ikea
en de Mediamarkt in Amsterdam-Zuidoost en de met het oog op die mogelijke dreiging te
ondernemen acties. De mogelijke verdachten zouden op adressen in Amsterdam
verblijven. Er waren geen indicaties dat de dreiging zich richtte op andere locaties.
Activering van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding of van het Stelsel Bewaken
en Beveiligen was niet nodig. Tegen die achtergrond kan de keuze van de Driehoek en
van het Openbaar Ministerie voor een lokale afwikkeling van de dreiging dan ook worden
gebillijkt .
Ook als een lokale aanpak van de dreiging door aard en omvang daarvan voor de hand
ligt, blijft samenwerking tussen een lokale Driehoek en betrokken nationale
overheidsinstanties van groot belang. Het komt ten goede aan het tijdig informeren van
de bewindspersonen, aan het snel realiseren van eventuele bewakingsmaatregelen en
bevordert dat snel en soepel kan worden doorgeschakeld naar een aanpak op nationaal
niveau. Het Alerteringssysteem kan daardoor tijdige r functioneren en tot slot kan sneller
worden geïnventariseerd of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale
autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. De betrokkenheid van AIVD en NCTb heeft naar het
oordeel van alle partijen dan ook toegevoegde waarde en dient in voorkomende gevallen
zo snel mogelijk te worden gerealiseerd.
3.3
Besluitvorming
De Driehoek heeft de verschillende dilemma’s van de dreiging adequaat onder ogen
gezien en gewogen. Uitgangspunt is hierbij steeds de veiligheid van personen geweest.
Er is daarom voortdurend gezocht naar verdere bevestiging van de juistheid van de
melding alsook naar mogelijke contra-indicaties. De afweging om te komen tot verdere
bewijsvergaring, bijvoorbeeld middels technische middelen, of over te gaan tot
aanhouding en doorzoekingen heeft mede daarom voortdurend gespeeld. Toen bleek dat
nadere informatie ter bevestiging van de juistheid van de melding op korte termijn niet
was te verwachten, en er ondanks observatie van de in de melding genoemde adressen
ook geen directe controle op de mogelijke verdachten kon worden verkregen, is naar ons
oordeel terecht besloten tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de in de
melding genoemde woningen over te gaan.
De besluiten van de Driehoek die zijn genomen ten behoeve van de openbare orde en
veiligheid, zoals de sluiting van Ikea en Arenaboulevard inclusief winkels, de sluiting van
de bioscoop en het niet door laten gaan van een gepland concert in de Heineken Music
Hall, kunnen gezien de aard van de dreiging, de weging van de waarschijnlijkheid ervan
en het gekozen uitgangspunt (d.w.z. de veiligheid van personen) worden beoordeeld als
noodzakelijk en proportioneel. De besluitvorming en het effectueren daarvan ten aanzien
14
van met name Ikea had, gezien de aanwezigheid van personeelsleden en bezoekers in de
Ikea en de onderliggende parkeergarage voor 09:15 uur, eerder moeten plaatsvinden.
3.4
Communicatie
De Driehoek heeft extern actief gecommuniceerd en daarbij de nodige
achtergrondinformatie verstrekt over de criteria en onderzoeksgronden die bij de
beoordeling van de melding een rol speelden. De keuze om direct en transparant te
communiceren is gebaseerd op het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de
aanpak van terrorisme 1 1 . Hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een open, actieve en
duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. De communicatie heeft conform dit beleid
plaatsgevonden. Dat geldt ook voor het in dergelijke gevallen noemen van de
nationaliteit van betrokkenen.
In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd is bij de dreiging op 12 maart
verder meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan.
3.5 Nazorg
Dat ondanks alle inspanningen van partijen niet direct alle negatieve gevolgen van
dergelijke aanhoudingen konden worden weggenomen, moge duidelijk zijn.
Desalniettemin mag worden geconstateerd dat de lokale overheid onder de gegeven
omstandigheden adequaat nazorg heeft verleend.
11
Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid,
Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004.
15
BIJLAGE 1: Afkortingen
AA
AC
AIVD
AOE
ATB
ATB
B&B
BC
BCCB
BM
BRID
bOM
bVB
BZK
CBB
CCB
CdK
CHIN
(c)IAC
CHOP
CIE
CPG
DEO
DGV
DLHP
DLVP
DNR
DOC/CCB
DOOV
DRR
DSI
DSRT
EBB
GBO
GHOR
HB
HC
HOvJ
HOvJ LP
ID
IPOL
KC
KIK
KL
KLPD
ME
NCC
NCTb
NIK
OM
OOV
OT
PG
PGMt
PVO
Amsterdam-Amstelland
Algemeen Commandant
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (Arrestatieteam)
Arrestatieteam
Alerteringssysteem Terrorismebestrijding
Bewaken- en Beveiligen
Beleidscentrum
Bureau Conflict en Crisisbeheersing
Burgemeester
Bureau Regionale Inlichtingendienst
Beleidsmedewerker Openbaar Ministerie
Beleidsmedewerker Veiligheidsbureau regio Amsterdam
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCTb)
Conflict en Crisisbeheersing
Commissaris der Koningin
Chef Informatie (bij GBO)
chef Informatie Actie Centrum
Chef Opsporing (GBO)
Criminele Inlichtingendienst
College van Procureurs-generaal
Dienst Executieve Ondersteuning
Directoraat Generaal Veiligheid (BZK)
Dienst Levende Have Politie
Dienst Luchtvaartpolitie
Dienst Nationale Recherche
Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie
Directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam
Dienst Regionale Recherche
Dienst Speciale Interventies
Dienst Specialistische Recherc he Toepassingen
Eenheid Bewaken en Beveiligen (NCTb)
Grootschalig Bijzonder Optreden
Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen
Hoofdbureau
Hoofdcommissaris van politie
Hoofdofficier van Justitie
Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket
Inlichtingendienst
Dienst Internationale Politie Informatie
Korpschef van Politie
Korps Informatie Knooppunt KLPD
Korpsleiding
Korps Landelijke Politie Diensten
Mobiele Eenheid
Nationaal Crisis Centrum
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Nationaal Informatie Knooppunt
Openbaar Ministerie
openbare orde en veiligheid
Observatieteam
Parket-Generaal
Programmamanager terreur binnen het regiokorps
Protocol Verdachte Objecten
16
RCK
RIC
RIC/RSC
RID
RIK
SGBO
TEV
UCK
VRt
WWI
RechercheCommandokamer (politie Amsterdam-Amstelland)
Regionaal Informatie Coördinator
Regionaal Inzet Centrum / Regionaal Service Centrum (meldkamer)
Regionale Inlichtingen Dienst
Regionaal Informatie Knooppunt
Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden
Teamleider Explosieven Veiligheid
Uniform Commandokamer (politie Amsterdam-Amstelland)
Verscherpt Rijdend Toezicht
Wonen, Wijken en Integratie
17
BIJLAGE 2: Praktische handreikingen
Op basis van de bijdragen van betrokken partijen zijn de volgende praktische
handreikingen geformuleerd:
1) Volledige documentatie: de besluitvorming door de driehoek rond de genomen
openbare orde maatregelen is niet altijd duidelijk gedocumenteerd. Naast een
chronologische verslaglegging (inclusief alle opdrachten, besluiten en
uitvoeringsactiviteiten) van alle vergaderingen van de driehoek, dient van alle
besluiten een aparte besluitenlijst te worden opgemaakt. Op deze manier wordt
procesinformatie vastgelegd en wordt evaluatie en verantwoording achteraf
mogelijk gemaakt
2) Overeenstemming standaardscenario ’s: tijdens de bespreking van de vastgestelde
inzetscenario’s is gebleken dat de leden van het Beleidsteam DSI enige discussie
hebben gevoerd over omschrijvingen in deze standaardscenario’s. Het verdient
aanbeveling voor het Beleidsteam om op korte termijn te komen tot afgestemde
standaardscenario’s.
3) Gebruik van internationale netwerken: daar waar snelle uitwisseling met
buitenlandse opsporingsdiensten noodzakelijk is, zoals tijdens de dreiging
bijvoorbeeld met België, wordt door de NCTb aanbevolen direct gebruik te maken
van de expertise en de internationale netwerken die binnen de KLPD beschikbaar
zijn.
18
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ced5dcd-ca4e-4ca5-be48-25c0f8ce9bd1
|
Den Haag, 6 september 2011
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
vaste commissie voor Financiën
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Gesprek
Onderwerp:
Vice President Wereldbank
Agendapunt:
Gesprek met de heer Axel van Trotsenburg, Vice President Wereldbank
over voortgang IDA 16 (zie bijlage).
Zaak:
Brief derden - The World Bank te Paris - 24 juni 2011
Voorstel The World Bank tot gesprek met vice-president, Van Trotsenburg, over
IDA 16 - 2011Z14590
dinsdag 13 september 2011
16.30 - 17.30 uur
besloten
Leden die voornemens zijn aan dit gesprek deel te nemen wordt verzocht zich aan
te melden via het tabblad 'deelnemers' van de activiteit in parlis, of door middel
van een bericht via de mailbox van de commissie [email protected]
Griffier:
T.J.E. van Toor
Activiteitnummer:
2011A03317
World Bank
AXEL VAN TROTSENBURG
Vice President
Concessional Finance and Global Partnerships
Axel van Trotsenburg assumed his functions as World
Bank Vice-President for Concessional Finance and
Global Partnerships on August 17, 2009.
As Vice President for Concessional Finance and Global Partnerships, Mr. van Trotsenburg leads
policy negotiations and replenishment processes for the International Development Association (IDA)
and the Highly Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, and co-chairs the replenishment process for
the Global Environment Facility (GEF). He has policy oversight of the World Bank's trust funds
portfolio and oversees a wide range of global initiatives and innovative financing mechanisms with
which the Bank is involved in various capacities, such as the Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis
and Malaria, the International Finance Facility for Immunisation (IFFIm), and the pilot Advance
Market Commitment (AMC) for pneumococcal vaccines.
Prior to that, he was Country Director for Colombia and Mexico (July 2007-July 2009), where he was
responsible for the Bank's programs in both countries, and from mid 2002 until mid 2007, he was
Country Director for Argentina, Chile, Paraguay, and Uruguay, and based in Buenos Aires. He
managed the delivery of a large lending program, involving 55 new projects for about US$7.5 billion,
and of a large program of analytical services, involving about 70 studies on a wide-range of
development topics.
From 1996 until end of 2001, Mr. van Trotsenburg was Senior Manager of the Heavily Indebted
Poor Countries (HIPC) Initiative, the largest and most comprehensive debt relief program for poor
countries. In this capacity, he supervised the preparation of debt relief packages for 24 countries
(yielding US$37 billion in debt relief).
In other previous assignments at the Bank, he was also Senior Country Economist for Côte d’Ivoire
and Country Economist for Guatemala.
Mr. van Trotsenburg joined the Bank through the Young Professionals Program in 1988. Before
joining the Bank, he worked at the OECD in Paris. He is both Dutch and Austrian. He holds Masters
and Doctorate degrees in economics and a Masters degree in International Affairs. He is married and
has two children.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a78a1f51-17a8-454c-9daf-795081362bbd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
31 898
Wijziging van de Wet luchtvaart met betrekking
tot de gevolgen van buitenlandse luchthavens
voor de ruimtelijke ordening op Nederlands
grondgebied (Beperkingengebied buitenlandse
luchthaven)
Nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN
MILIEU
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2012
In het debat met uw Kamer van 4 oktober 2012 (Handelingen II 2012/13, nr.
9, item 4, blz. 4–12) over het wetsvoorstel Beperkingengebied buitenlandse luchthavens heeft mijn voorganger toegezegd dat het kabinet zou
nagaan welke voornemens er bestaan met betrekking tot de net over de
grens bij Roermond gelegen vliegbasis Brüggen. Omdat de vliegbasis op
Duits grondgebied ligt, maar in Britse handen is, is zowel de Duitse als de
Britse overheid benaderd.
De vliegbasis Brüggen was oorspronkelijk in gebruik bij de Britse Royal
Air Force. De Royal Air Force heeft de vliegbasis sinds 2001 niet meer als
militair vliegveld voor (jacht-) vliegtuigen in gebruik. Het Britse leger
gebruikt de vliegbasis momenteel om een zogenoemd Signal Regiment te
herbergen met onder andere helikopters. De basis zal, als onderdeel van
de Defense Reform, in 2016 sluiten; de betreffende gronden en opstallen
zullen aan de Duitse autoriteiten worden overgedragen.
De plannen van de Duitse autoriteiten met de gronden van de vliegbasis
zijn momenteel nog weinig concreet; de opstallen zullen waarschijnlijk
vanwege de vervallen staat worden afgebroken. Men overweegt om een
groot deel van de gronden (circa 750 hectare) terug te geven aan de
natuur en een beperkt deel (circa 150 hectare) een industriële bestemming
te geven. Luchtvaart, militaire activiteiten en woningbouw lijken
vooralsnog niet in beeld te zijn.
Tot slot wijs ik u op het Verdrag van Espoo, het op 10 september 1997 in
werking getreden VN ECE-verdrag inzake milieueffectrapportage in
grensoverschrijdend verband, en de in 2005 met de Duitse autoriteiten
gemaakte bilaterale afspraken ter uitvoering van dit verdrag. Kern van dit
verdrag is dat in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieuge-
kst-31898-11
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11
1
volgen van een voorgenomen activiteit het publiek en de autoriteiten in
het buurland op dezelfde wijze worden betrokken
bij de m.e.r.-procedure als de autoriteiten en het publiek in het land waar
de activiteit zal worden ondernomen. Aldus is geborgd dat bij eventuele
grensoverschrijdende milieu-effecten van voorgenomen activiteiten op de
gronden van wat nu de vliegbasis Brüggen is, de Duitse autoriteiten zijn
gehouden om vroegtijdig met de Nederlandse autoriteiten in contact te
treden.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W. J. Mansveld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855f924e-f69a-4251-85b2-19cf77d91fcb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1049
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2017
Met deze brief informeer ik u over de agenda van de Landbouw- en
Visserijraad die op 9 oktober aanstaande plaatsvindt in Luxemburg (CM
4184/17). Daarnaast informeer ik u over een wijziging van de verordening
voor de vangstmogelijkheden in 2017 en over mijn voornemen om in te
stemmen met een nieuw visserijprotocol tussen de EU en de Republiek
Mauritius.
Geagendeerde onderwerpen op de Raad
Vangstmogelijkheden Oostzee 2018
Politiek akkoord
De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over de
maximaal toegestane vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches,
TAC’s) voor 2018 in de Oostzee. Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar. De Europese Commissie heeft op basis van biologische
adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee
(International Council for the Exploration of the Seas, ICES) voorstellen
gedaan voor deze vangstmogelijkheden. De TAC’s zijn in overeenstemming met de doelen voor visserijsterfte in het Meerjarenplan voor de
Oostzee, dat in juli 2016 in werking is getreden. De vangstmogelijkheden
zijn hiermee op het niveau van de maximale duurzame opbrengst
(Maximum Sustainable Yield, MSY).
De Europese Commissie stelt op basis van de adviezen voor drie van de
vier haringbestanden en voor het scholbestand een reductie van de
vangstmogelijkheden voor. De TAC’s voor westelijke haring en haring in
de Botnische Golf nemen in het voorstel respectievelijk met 54% en 50%
af. Voor haring in de Golf van Riga wordt een reductie van 7 procent
voorgesteld. Het voorstel voor schol omvat een verlaging van de TAC van
20%.
kst-21501-32-1049
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
1
Voor haring in het centrale deel van de Oostzee is volgens de Europese
Commissie en het wetenschappelijk advies een uitbreiding van de TAC
van 25% mogelijk. Voor sprot en zalm in het centrale deel van de Oostzee
is een uitbreiding van de vangstmogelijkheden van respectievelijk 1% en
11% voorgesteld. Voor westelijke kabeljauw omvat het voorstel een
gelijkblijvende TAC. De TAC’s voor zalm in de Finse Golf en voor
kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming
met de ICES-aanpak voor bestanden waarvoor weinig gegevens
beschikbaar zijn. Voor deze bestanden betekent het voorstel een afname
van de vangstmogelijkheden met respectievelijk 5% en 28%.
De toestand van de Europese aal is al tijden zeer zorgelijk en de aanwas
van jonge glasaal is zeer gering. Ook in recente jaren heeft het aalbestand
geen verbeteringen laten zien. Als gevolg daarvan adviseert ICES, in lijn
met de voorzorgsbenadering, alle effecten door menselijk toedoen
(bijvoorbeeld recreatieve en commerciële visserij) zo sterk mogelijk te
verminderen. De Europese Commissie heeft daarom voorgesteld in 2018
elke visserij op de Europese aal in de Oostzee te verbieden.
De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de Oostzee. Ik hecht
er wel belang aan dat het beheer van visserijbestanden in alle Europese
wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd. Ik ben tevreden dat de
voorstellen gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies, met het doel om
de maximale duurzame opbrengst te bereiken, en vindt het positief dat
voor alle bestanden een TAC is voorgesteld in lijn met het vorig jaar
vastgestelde Meerjarenplan voor de Oostzee. De betrokken lidstaten
zullen naar verwachting van mening zijn dat met name de voorgestelde
verminderingen voor de haringbestanden en het oostelijk kabeljauwbestand te groot zijn. Zij zullen naar verwachting pleiten voor meer
geleidelijke aanpassingen. Ook het verbod op aalvisserij zal leiden tot
verzet bij de betrokken lidstaten.
EU-Noorwegen consultaties 2018
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de aanstaande bilaterale
onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de visserijovereenkomst voor 2018. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar.
Jaarlijks wordt met Noorwegen onderhandeld over de TAC’s voor de
gezamenlijk beheerde visbestanden in de Noordzee en het Skagerrak en
over de ruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. De
Europese Commissie streeft ernaar de onderhandelingen vóór de Raad in
december af te ronden, zodat de resultaten kunnen worden opgenomen in
de verordening met vangstmogelijkheden voor 2018.
Ik hecht groot belang aan een goede relatie op visserijgebied met
Noorwegen, omdat het gezamenlijke beheer een aantal voor Nederland
belangrijke visbestanden betreft. Het beheer van de gedeelde bestanden
moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen en principes van het
nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben daarom van mening dat
de TAC’s moeten worden vastgesteld volgens de regels van de meerjarenbeheerplannen en de MSY.
Voor de Nederlandse demersale visserij zijn vooral de afspraken die
worden gemaakt voor de visserij op schol van belang. Ik zal tijdens de
voorbereidingen van de EU-Noorwegen onderhandelingen bij de
Europese Commissie pleiten voor een meer gelijkmatige aanpassing van
de vangstmogelijkheden voor deze soort. Dit in tegenstelling tot de
aanzienlijke reductie die ICES heeft geadviseerd. Ik zie mogelijkheden om
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
2
met kleinere stappen toch in 2020 de doelstelling van MSY te halen, want
deze doelstelling staat voor mij centraal. Ik zal daarom inzetten op een
kleinere reductie in 2018, met als consequentie verdere stappen in
volgende jaren. Voor de pelagische visserij ligt het belang vooral bij de
specifieke afspraken die gemaakt zullen worden over de uitruil (met
Noorwegen) van de TAC voor blauwe wijting tegen Arctische kabeljauw.
Ik zal met mijn inbreng in de Raad aandacht vragen voor de vaststelling
van verantwoorde en duurzame vangstmogelijkheden en een
evenwichtige uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en
Noorwegen. Voor zover de demersale visbestanden in 2018 onder de
aanlandplicht zullen vallen, is het van belang dat er met Noorwegen
afspraken worden gemaakt over de noodzakelijke ophoging van de TAC’s
van deze visbestanden.
Jaarlijkse ICCAT-bijeenkomst
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de voorbereiding van de
jaarvergadering van de Internationale Commissie voor de Instandhouding
van Atlantische Tonijn (International Commission for the Conservation of
Atlantic Tunas, ICCAT), die van 14 tot en met 22 november a.s. wordt
gehouden in Marrakesh (Marokko). Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar. Tijdens de ICCAT-jaarvergadering worden onder meer
nieuwe afspraken gemaakt over de toegestane vangstmogelijkheden en
beheerplannen voor blauwvintonijn, tropische tonijn en andere verwante
vissoorten, waaronder haaien in de Atlantische Oceaan (inclusief
Noordzee en Middellandse Zee).
Het wetenschappelijk comité van ICCAT zal van 2 tot en met 6 oktober
bijeenkomen en advies uitbrengen over het beheer van een aantal
ICCAT-bestanden. De biologische adviezen voor de verschillende
ICCAT-doelsoorten worden in de loop van oktober gepubliceerd. De
Europese Commissie zal naar verwachting op basis van deze adviezen
haar standpunt in de tweede helft van oktober aan de Raad voorleggen.
Dit jaar zal de ICCAT-vergadering gericht zijn op de oostelijke Atlantische
blauwvintonijn, grootoogtonijn, Atlantische en Mediterrane zwaardvis,
Mediterrane Albacore (witte tonijn) en de kortvinmakohaai. De bestaande
instandhoudings- en herstelmaatregelen voor de oostelijke blauwvintonijn
zijn geldig tot en met 2017.
Ondanks de eerste tekenen van het herstel van het bestand zijn er
signalen dat wetenschappers zullen aangeven dat het nog niet goed gaat
met het bestand. De in 2017 uitgevoerde bestandsbeoordeling van de
oostelijke blauwvintonijn wordt bovendien gekenmerkt door een hoge
mate van onzekerheid (waardoor het moeilijk is om het volledige herstel
van het bestand te bevestigen). Daarom neig ik er naar, vooruitlopend op
het advies van het wetenschappelijk comité, ervoor te pleiten de vangsten
maximaal op het huidige niveau te houden. Daarnaast zal ik de Europese
Commissie vragen in te zetten op het stopzetten van de overbevissing van
de tropische tonijn in de Atlantische Oceaan.
Een ander belangrijk punt op de agenda van ICCAT is de bestandbeoordeling van de kortvinmakohaai. Ook dit jaar vind ik dat het streven van de
Europese Commissie er verder op gericht moet zijn om in de ICCATvergadering goede afspraken te maken over de bescherming en het
beheer van haaien. De overbevissing van de kortvinmakohaai in ICCATwateren moet wat Nederland betreft stoppen. Ik blijf de Nederlandse inzet
op een goed beheer van alle haaiensoorten voortzetten. Ik zal er in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
3
Raad voor pleiten om het proces om ICCAT een mandaat te geven voor
bindende beschermingsmaatregelen voor haaien snel af te ronden. Op
basis van bovengenoemde prioriteiten en overwegingen zal ik het
voorstel van de Europese Commissie over haar inzet bij de ICCATjaarvergadering beoordelen.
Marktsituatie
Informatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling
De Europese Commissie zal de Raad informeren over actuele ontwikkelingen op de landbouwmarkten (ST 12443/17). Naar verwachting zal de
Europese Commissie vooral ingaan op de situatie op de zuivel- en de
suikermarkten.
De zuivelmarkt laat een sterke verbetering zien. Met name de boterprijzen
liggen op een hoog niveau. Tegelijkertijd wordt echter mageremelkpoeder,
dat bij boterproductie ontstaat, ter interventie aangeboden. Deze
interventie sluit per 30 september a.s.
Het Europese quotasysteem voor suiker loopt af op 30 september a.s.
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en
Visserijraad van 12 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1028), neemt het
areaal suikerbieten voor het productieseizoen 2017/2018, dat op 1 oktober
begint, in de EU naar verwachting met ruim 17% toe tot 1,66 miljoen
hectare. In Nederland neemt het areaal waarschijnlijk met 20% toe tot
84.500 hectare. Hierdoor zal de invoer van suiker afnemen en zal de
Europese suikermarkt vrijwel zelfvoorzienend worden. Ik ben voorstander
van liberalisering van de suikermarkt en verwelkom de afschaffing van het
suikerquotum.
Implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling:
gevolgen voor EU-landbouwbeleid
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de relatie tussen de vernieuwing
van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) en de implementatie
van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling en de daarin
opgenomen duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development
Goals, SDG’s). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het is
duidelijk dat de land- en tuinbouw hun aandeel zullen moeten leveren in
het bereiken van de SDG’s. In mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr.
247) is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet voor de
modernisering en vereenvoudiging van het GLB, waaronder het ondersteunen van de bijdrage van de landbouw aan de SDG’s (o.a. door
omvorming van de directe betalingen naar gerichte ondersteuning van
maatschappelijke diensten).
Diversen: Uitkomst van de high-level bijeenkomst over de opvolging van
het fipronil-incident
Informatie van de Europese Commissie
Commissaris Andriukaitis zal de Raad informeren over de conclusies van
de high level-bijeenkomst van 26 september jl. over vervolgstappen naar
aanleiding van het fipronilincident. Er zal vervolgens kort ruimte zijn voor
lidstaten om te reageren. Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
4
Tijdens de informele Landbouwraad van 5 september jl. heeft de Europese
Commissie uiteengezet welke activiteiten ze onderneemt om het
fipronilincident te evalueren. Het is inmiddels gebleken dat het fipronilincident een Europese en internationale dimensie heeft en de Europese
Commissie aan zet is om te coördineren tussen de lidstaten. De lidstaten
hanteren weliswaar dezelfde norm, maar de aanpak en de communicatie
daarover verschillen. Coördinatie van de aanpak vanuit de Europese
Commissie kan behulpzaam zijn. Op de ministeriële bijeenkomst op
26 september heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over
mogelijke verbeteringen in de aanpak van voedselveiligheidsincidenten.
Nederland heeft met Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk inbreng
geleverd voor de ministeriële bijeenkomst. De aanwezige lidstaten hebben
tijdens de bijeenkomst onderschreven dat verbeteringen in de
afstemming en een meer geharmoniseerde aanpak van voedselveiligheidsincidenten nodig zijn. Er is afgesproken om verbeteringen aan te
brengen in de afstemming over de risicobeoordelingen, het risicobeheer
en de communicatie aan consumenten. Uw Kamer wordt over deze
afspraken separaat geïnformeerd. Verder voert de Europese Commissie in
de eerste helft van oktober 2017 vier onderzoeksmissies uit in België,
Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Ik zal de presentatie van de Europese Commissie in de Raad aanhoren en
conclusies ondersteunen, ervan uitgaand dat deze leiden tot verbetering
van de informatievoorziening over voedselveiligheidsincidenten en van de
procedures en afspraken over de Europese meldingssystemen voor
voedselveiligheid. Ook zal ik conclusies steunen die gericht zijn op
harmonisatie van de risicobeoordeling en -communicatie, monitoringsprogramma’s en zelfregulering.
Diversen: Verklaring van de Visegradlanden, Letland en Litouwen over
Toekomst GLB
Informatie van de Hongaarse delegatie
Hongarije zal, als voorzitter van de Visegrad-groep (Polen, Hongarije,
Tsjechië en Slowakije) een toelichting geven op een gezamenlijk
opgestelde verklaring van de vier lidstaten aangevuld met Letland en
Litouwen over de toekomst van het GLB. Er is nog geen formeel achtergronddocument beschikbaar.
De gezamenlijke verklaring kan getypeerd worden als een streven tot
behoud van het huidige GLB, zowel qua budget als maatregelen en
instrumenten. In de verklaring wijst deze groep landen, met uitzondering
van Hongarije en Tsjechië, op de noodzaak de hectarepremies in de
EU-lidstaten op gelijk niveau te brengen. Deze positie namen Hongarije en
Tsjechië eveneens in bij het opstellen van een eerdere vergelijkbare
gezamenlijke verklaring van de Visegrad-groep aangevuld door Bulgarije,
Roemenië en Slovenië.
Ik kan mij niet vinden in het streven van deze lidstaten naar een status quo
van het bestaande GLB en evenmin in een inzet naar gelijktrekking van de
hectarepremie in de EU. In de brief «Modernisering en vereenvoudiging
van het GLB» van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is dit met redenen
omkleed toegelicht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
5
Diversen: Uitkomsten van de 41e conferentie van directeuren van
betaalorganen
Informatie van de Maltese delegatie
Malta zal de uitkomsten toelichten van de 41e Conferentie van de
directeuren van EU-betaalorganen, die van 17 tot en met 19 mei jl.
plaatsvond op Gozo (Malta). Er is geen achtergronddocument
beschikbaar. De conferentie was gericht op het gebruik van nieuwe
technieken, zoals satellietbeelden, om te komen tot vereenvoudiging van
de uitvoering van het GLB. Afgevaardigden van alle 28 EU-lidstaten,
Turkije, Macedonië, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer
namen deel aan de conferentie. Daarnaast waren er vertegenwoordigers
van CEJA (de koepel van Europese jongeboerenorganisaties) en
COPA-COGECA (de koepel van Europese boerenorganisaties) aanwezig. Ik
verwelkom de aandacht voor de bijdrage die nieuwe technieken kunnen
leveren aan vereenvoudiging van het GLB. De resultaten van de conferentie zullen verder worden uitgewerkt en vervolgens met de Europese
Commissie en in het informele netwerk van lidstaten worden besproken.
Diversen: Uitkomsten van de informele bijeenkomst van directeuren voor
plattelandsontwikkeling
Informatie van de Maltese delegatie
Malta zal ook een terugkoppeling geven van de informele bijeenkomst van
directeuren voor plattelandsontwikkeling, die van 22 tot 24 maart jl.
plaatsvond op Malta. Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De
bijeenkomst had als thema jonge boeren. Er werd van gedachten
gewisseld over hoe de lidstaten met het huidige plattelandsinstrumentarium hun beleid voor jonge landbouwers vormgeven en of het instrumentarium aanpassing behoeft in het GLB vanaf 2020. Ook CEJA was
vertegenwoordigd tijdens de vergadering. Geconstateerd werd dat de
huidige nationale plattelandsontwikkelingsprogramma’s met betrekking
tot jonge landbouwers onderling verschillen, maar dat de huidige
EU-regelgeving de nationale wensen niet in de weg lijkt te staan. Volgens
CEJA gaat het erom dat de lidstaten er beter en meer gebruik van maken.
Naar aanleiding daarvan meld ik u dat van 4 december tot en met
15 januari a.s. de derde openstelling van de Jonge Landbouwersregeling
is voorzien. In nauw overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren
Kontakt (NAJK) is de lijst met investeringsmogelijkheden uitgebreid.
Diversen: Financiering van de EU Minor Use Coordination Facility
Informatie van de Duitse delegatie, gesteund door de Nederlandse
delegatie
De Duitse delegatie zal aandacht vragen voor de langetermijnfinanciering
van de Europese Coördinatiefaciliteit voor kleine toepassingen (Minor Use
Coordination Facility, MUCF). Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar.
Nederland is een belangrijke leverancier van hoogwaardig plantaardig
materiaal en kent een sterk gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige
productie met veel kleine teelten. Deze teelten worden op gebied van
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gezien als zogenaamde «kleine
toepassingen». Het duurzaam oplossen van gewasbeschermingsvraagstukken voor deze teelten is een speerpunt van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Nederland heeft hiervoor (beleids-)instrumenten, zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
6
het Fonds Kleine Toepassingen en hulploketten bij de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast heeft Nederland in 2015 samen met Frankrijk en
Duitsland de MUCF opgericht. Duitsland, Frankrijk en Nederland betalen
hieraan sinds 2015 jaarlijks gezamenlijk 350.000 euro, evenals de
Europese Commissie. Het is de bedoeling dat de financiering per mei 2018
wordt omgezet in een langetermijnfinanciering door alle EU-lidstaten.
Daarvoor is door de MUCF een voorstel uitgewerkt en gedeeld met de
lidstaten via de vertegenwoordigers van het Standing Committee on
Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Ik zal in de Raad het Duitse
pleidooi om steun van alle EU-lidstaten voor de langetermijnfinanciering
van de MUCF onderschrijven.
Diversen: Antisubsidie- en antidumpingprocedure geopend door de
autoriteiten van de Verenigde Staten tegen de import van zwarte
tafelolijven uit Spanje
Informatie van de Spaanse delegatie
Spanje zal de Raad informeren over antisubsidie- en antidumpingmaatregelen die de Verenigde Staten overweegt tegen de import van zwarte
olijven uit Spanje. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het
komt vaker voor dat derde landen (marktverstorende) antisubsidie- en
antidumpingmaatregelen nemen jegens Europese landbouwproducten. Ik
zal dit agendapunt daarom met belangstelling volgen.
Verordening tot wijziging van de verordening vangstmogelijkheden 2017
De Raad heeft op 25 juli jl. een akkoord bereikt over de aanpassing van de
verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 (VERORDENING (EU)
2017/1398 VAN DE RAAD van 25 juli 2017 tot wijziging van Verordening
(EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft). Het betreft een
aanpassing van artikel 9 inzake maatregelen ter bescherming van de
zeebaars. De afwijking waarbij vangsten van zeebaars met bepaalde
categorieën vistuig werden toegestaan, is gekoppeld aan de historische
gegevens van vangsten met dat vistuig. Met de aanpassing blijft de
afwijking bestaan wanneer vaartuigen worden vervangen, zonder dat het
aantal vaartuigen en de totale visserijcapaciteit toenemen. Eveneens zijn
met de aanpassing de vangstmogelijkheden van zandspiering, Noordse
garnaal en sprot aangepast naar aanleiding van de meest recente
wetenschappelijke adviezen van ICES voor deze bestanden. Ook is met de
aanpassing gevolg gegeven aan de uitkomsten van de jaarvergadering
van 2016 van ICCAT.
EU-visserijprotocol met de Republiek Mauritius
De Europese Commissie heeft, in het kader van de bestaande visserijpartnerschapovereenkomst tussen de EU en de Republiek Mauritius,
overeenstemming bereikt over een nieuw visserijprotocol met de regering
van Mauritius. Het gaat om een vierjarig strategisch belangrijk tonijnakkoord. De EU-vloot heeft dit visserijpartnerschap en bijbehorend protocol
met Mauritius nodig om de tropische tonijn voor de kust van oost-Afrika
te kunnen bevissen. Het voorgaande protocol is op 27 januari jl.
verstreken. Uw Kamer is per brief van 22 maart 2016 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 900) geïnformeerd over het onderhandelingsmandaat voor
dit protocol, waarmee Nederland heeft ingestemd. Nederland vist niet in
de wateren van Mauritius. Het door de EU onderhandelde protocol biedt
de vaartuigen van de Unie, op basis van het best beschikbare wetenschappelijk advies en met inachtneming van de aanbevelingen van de
Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Ocean (Indian Ocean Tuna
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
7
Commission, IOTC), vangstmogelijkheden in de wateren van Mauritius.
Daarnaast is het protocol in overeenstemming met de eisen van de
externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben van
mening dat het protocol past binnen de voorwaarden van duurzame
visserij en tot stand is gekomen binnen het goedgekeurde onderhandelingsmandaat. Ik ben daarom voornemens in te stemmen met dit protocol.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1e25c3d-aa62-4998-9134-ae02b7d31456
|
Rots in de branding, veilig terrein voor ouders voor informatie en advies; jeugdverpleegkundige
Positon paper van Emmy Visser, jeugdverpleegkundige, voor de hoorzitting Tweede Kamer over de Jeugdwet 23
april 2018
Hartelijk dank voor de uitnodiging van de hoorzitting over de jeugdwet. Ik waardeer het bijzonder dat ik als
jeugdverpleegkundige aanwezig mag zijn. De Jeugdwet is relevant voor de jeugdverpleegkundigen. Hoewel
jeugdgezondheidszorg al jaren (vanuit de wet Publieke Gezondheid) bij de gemeente zit, zijn bij de transitie in
2015 een aantal onderdelen van mijn jeugdverpleegkundig werk overgebracht naar het preventieve deel van de
jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn, de groepsactiviteiten, oudercursussen, groepsvoorlichtingen, peergroups en
de programma’s VoorZorg en Stevig Ouderschap.
Veranderingen in mijn werk sinds de invoering van de jeugdwet
Naar mijn mening geeft het samenbrengen van alle versnipperde onderdelen van de zorg voor de jeugd (die
onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt) veel voordelen. De samenwerkingen met nieuwe
ketenpartners in de wijkteams zijn positief, echter nog niet alles werkt overal zoals het zou moeten. Een
voorbeeld hiervan zijn de wijkteams die zich niet altijd realiseren dat alle kinderen in beeld zijn bij de
jeugdgezondheidzorg. Dit gebeurt door middel van bezoeken in de wijk, thuis, op het consultatiebureau of op de
scholen. Een ander nadeel is dat jeugdverpleegkundigen wel eens vergeten worden bij de casussen waarbij zij al
te maken hebben met het desbetreffende gezin en hierdoor gerichter advies kunnen geven aan de wijkteams. De
realisatie dat er een actievere houding richting de wijkteams en ketenpartners moet komen is cruciaal voor het
gemeentelijke jeugddomein.
Een andere verandering sinds de jeugdwet is dat elke gemeente een eigen werkwijze heeft. Elke gemeente stelt
nu zijn eigen prioriteiten, wat kan leiden tot enorme bezuinigingen op preventie. Sommige gemeenten
bezuinigen ook op de jeugdgezondheidzorg, terwijl er geen landelijk bezuinigingsopdracht is.
Jeugdverpleegkundigen kunnen kinderen en hun ouders daardoor relatief weinig hulp bieden. Daarnaast geven
bezuinigingen veel onrust op de werkvloer en heerst onveiligheid wat betreft de baangaranties. Hierdoor komt de
aandacht richting ouder en kind in het geding.
Ook valt Veilig Thuis sinds de jeugdwet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit zou het werk in zijn
algemeen makkelijker moeten maken, echter in de praktijk blijkt anders. Jeugdverpleegkundigen worden niet
structureel betrokken bij de casussen van Veilig Thuis terwijl kennis van de jeugdverpleegkundigen cruciaal is.
De terugkoppeling van een casus is een gemis om kinderen en hun ouders terug te helpen in het gewone leven.
Beeld van de evaluatie: jeugdwet
De hoofdconclusie dat de transformatie in veel gemeente nog onvoldoende vorm heeft gekregen is algemeen
bekend bij iedereen die in de jeugdsector werkt. Jeugdverpleegkundigen vinden het dan ook jammer dat de
professionals niet gehoord zijn in de evaluatie van de jeugdwet. Alleen de gemeentes, ouders en jongeren zijn
naar hun mening gevraagd over de transitie van het jeugdbeleid. De jeugdgezondheidszorg is hier niet in
meegenomen hoewel dit een toevoeging zou zijn in de evaluatie. De jeugdgezondheidszorg heeft direct te maken
met de transitie van de jeugdwet en als uitvoerders van die wet ondervinden jeugdverpleegkundigen de gevolgen
daarvan. Mijn beroepsvereniging V&VN heeft de handen ineen geslagen met alle beroepsgroepen uit het
gemeentelijke jeugddomein en samen een eigen evaluatie van de jeugdwet gemaakt. Ongetwijfeld hebt u deze
evaluatie reeds ontvangen.
Transformatie verder brengen, preventie uit de knel
Tot nu toe is er geen noemenswaardige verschuiving waargenomen naar lichtere zorg (staat in Skipr van 13
maart jongstleden). Zware zorg blijft stabiel staan op 11%. Er zal eerst geïnvesteerd moeten worden in preventie
en in lichte zorg. Zware problemen kunnen alleen effectief voorkomen worden met een nieuw gemeentelijke
preventief beleid. Helaas gebeurt dit te weinig. De jeugdgezondheidszorg heeft als enige sector in de
gezondheidszorg alle kinderen van 0-18 jaar in Nederland in beeld en biedt hen op verschillende momenten in
hun groei preventie zorg. Zij bevordert daarmee de gezonde en veilige ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen.
Bovendien is goede preventieve zorg voor onze jeugd een verplichting vanuit het Internationaal Verdrag voor de
rechten van het Kind. In het nieuwe jeugdstelsel staan preventie, normaliseren en voorkomen van specialistische,
dure zorg centraal. Een jeugdverpleegkundige kan bij uitstek de voorkant van het jeugdstelsel versterken doordat
wij de ontwikkeling van kinderen monitoren en snel, effectief ondersteuning in kunnen zetten en daarbij en
verbindende rol spelen naar (voor)scholen, huisartsen, wijkteams, fysiotherapeuten, diëtisten enzovoort.
Normaliseren is wat wij voortdurend doen; jeugdverpleegkundigen zijn de specialisten van het gezonde kind.
Echter preventie moet wel onderhouden worden.
Wat kan ik (wat kunnen jeugdverpleegkundigen) bijdragen
Voor ouders en jongeren zijn jeugdverpleegkundigen een rots in de branding en een veilig terrein voor
informatie en advies. We bieden preventieve hulp met relatief eenvoudige en goedkope programma’s. Een aantal
voorbeelden hiervan zijn:
met huisbezoeken van VoorZorg geven jeugdverpleegkundigen tienermoeders die er alleen voor staan
extra steun
met huisbezoeken van Stevig Ouderschap krijgen ouders een extra steuntje in de rug
met peergroups komen ouders bij elkaar die in dezelfde omstandigheden
(MIM (Moeders Informeren Moeders) of steungezinnen) verkeren
stimuleren van rookvrij opvoeden
JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht) aanpak bij overgewicht
preventieve aanpak kindermishandeling
helpen bij de hechting tussen ouders en kinderen
Dit zijn allemaal thema’s waar de expertise van de jeugdverpleegkundige ligt. Nieuwe programma als Centering
Pregnancy kunnen jeugdverpleegkundigen zondermeer oppakken vanwege de jarenlange ervaring met de (helaas
wegbezuinigde) aanstaande oudercursussen. Ook kunnen jeugdverpleegkundigen zonder moeite aan de slag met
Centering Parenting, als een nieuwe vorm van groepsbureaus.
Als sector hebben we een JGZ preventieagenda opgesteld: door stevig in te zetten op vier preventiepijlers
(ouderschap, hechting, weerbaarheid en gezondheid) en onze krachten te bundelen met andere JGZ-organisaties
en bondgenoten zoals onderwijs, jeugdhulp en huisartsen, wil de JGZ hardnekkige maatschappelijke problemen
als schoolverzuim, kindermishandeling en armoede te lijf gaan. Onze preventieagenda sluit goed aan bij de
doelen die staatssecretaris Paul Blokhuis stelt met een Nationaal Preventieakkoord. Zijn keuze is gevallen op het
gezamenlijk aanpakken van de volgende onderwerpen: roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik
(preventiepijler gezondheid). Minister Hugo de Jonge zet in op het programma Kansrijke Start: ook daar sluit de
JGZ preventieagenda goed bij aan (preventiepijlers ouderschap en hechting)
Rol minister en Tweede Kamer.
Tot slot vraagt u mij wat ik verwacht van de minister en van de Tweede Kamer. De twee meest relevante punten
zijn: blijvend investeren in preventie én de bescherming van kwetsbare jeugd verbeteren. De rol waarbij de
Tweede Kamer kan helpen is het preventieve deel van de jeugdwet meer onder de aandacht te brengen. Van
minister Hugo de Jonge van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien wij graag dat de
huisbezoekprogramma’s voor kwetsbare moeders, Stevig Ouderschap en VoorZorg worden opgenomen in
programma Kansrijke Start (eerste 1000 dagen van een kind). Dé preventieve mogelijkheden van de
jeugdgezondheidszorg inzetten als fundament van het lokale jeugdbeleid. Graag zouden we dit terug zien in het
Nationaal Preventieakkoord van staatsecretaris Paul Blokhuis van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn
en Sport. Deze programma’s zijn laagdrempelig en hebben positieve wetenschappelijk resultaten behaald. Een
voorbeeld hiervan is het terugdringen van huiselijk geweld: ouders gaan op een positievere manier met hun
kinderen om en worden zelf ook minder vaak slachtoffer van huiselijk geweld.
Een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen; dat willen we toch allemaal!
Emmy Visser
V&VN Ambassadeur jeugdverpleegkundige
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6b0104b-7912-4c83-94d7-f267f0dbb6ac
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 623
Verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet
ambulancezorg
Nr. 13
AMENDEMENT VAN HET LID KEIJZER
Ontvangen 23 mei 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, komt, onder verlettering in het eerste onderdeel
van onderdeel c tot onderdeel c1, de aanhef van onderdeel 1 te luiden:
1. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
II
In artikel I, onderdeel A, onder 1, wordt in de begripsomschrijving van
ambulancezorgprofessional voor «zorgprofessional» ingevoegd:
ambulanceverpleegkundige als bedoeld in onderdeel c of een.
III
In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef «wordt een artikel»
vervangen door «worden twee artikelen» en wordt na artikel 10a een
artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 10b
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inzet van de
ambulancezorgprofessional en de ambulanceverpleegkundige. Hierbij kan
onderscheid worden gemaakt voor verschillende categorieën
ambulancezorg.
Toelichting
De huidige ambulancezorg wordt geleverd door hoog opgeleide en
ervaren ambulanceverpleegkundigen. In de huidige situatie is een
ambulanceverpleegkundige iemand die na de verpleegkundige opleiding
minimaal 1 specialistische vervolgopleiding heeft gedaan aangevuld met
jarenlange ervaring op de verschillende (specialistische) verpleegafde-
kst-34623-13
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13
1
lingen binnen een ziekenhuis. Dit amendement behoudt deze functiebenaming met bijbehorende opleidingseisen in de wet. De mogelijkheid om
ook te gaan werken met andere ambulancezorgprofessionals wordt
behouden waarbij in nadere regelgeving regels gesteld worden over de
inzet van de verschillende ambulancezorgprofessionals (waaronder dus
ook de ambulanceverpleegkundige). Hierbij kan onderscheid gemaakt
worden voor verschillende categorieën ambulancezorg.
Keijzer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/21fc9296-5a62-4ec1-a43e-1a82c6230542
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
35 538
Tijdelijke bepalingen in verband met de inzet
van een notificatieapplicatie bij de bestrijding
van de epidemie van covid-19 en waarborgen ter
voorkoming van misbruik daarvan (Tijdelijke wet
notificatieapplicatie covid-19)
Nr. 8
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER GRAAF EN VERHOEVEN
Ontvangen 1 september 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zes maanden» vervangen door «drie
maanden».
2. In het derde lid wordt «twee maanden» vervangen door «drie
maanden».
Toelichting
In het kader van de bestrijding van covid-19 worden veel maatregelen
genomen die in meer of mindere mate ingrijpen in onze samenleving.
Indieners achten het van belang dat dergelijke maatregelen, en de
wetgeving die daaraan ten grondslag ligt, op gezette momenten opnieuw
aan de Kamer wordt voorgelegd. Gezien het onvoorspelbare verloop van
de epidemie en onvoorzienbaarheid van de gevolgen van een dergelijke
applicatie voor de samenleving en voor de capaciteit van de GGD, vinden
indieners een duur van drie maanden meer passend. Indieners staan ook
bij andere tijdelijke wetgeving in het kader van de bestrijding van het
covid-19 eenzelfde tijdsduur voor.
Van der Graaf
Verhoeven
kst-35538-8
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 538, nr. 8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a31342e0-3e40-4c12-9c1c-8b2be16da62f
|
Digitalisering
van de veehouderij
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
2
Inhoudsopgave
Procedure ........................................................................................................... 4
Samenvatting ..................................................................................................... 5
1.
Inleiding ..................................................................................................... 8
2.
Wat is er te koop en in ontwikkeling? ........................................................10
3.
4.
5.
2.1
Inleiding ..............................................................................................10
2.2
Digitale technologieën ...........................................................................12
2.3
Digitale toepassingen in de verschillende sectoren ....................................19
Het perspectief vanuit het dier ..................................................................23
3.1
Goede fysieke gezondheid......................................................................23
3.2
Dierenwelzijn .......................................................................................25
3.3
Keuzevrijheid .......................................................................................27
Het perspectief vanuit de veehouder .........................................................28
4.1
Inkomen ..............................................................................................28
4.2
Managementvrijheid..............................................................................30
4.3
Arbeidsomstandigheden.........................................................................31
Het perspectief vanuit de markt en maatschappij ......................................34
5.1
Gezond en veilig voedsel .......................................................................34
5.2
Keuzemogelijkheid ................................................................................36
5.3
Waardenvol voedsel ..............................................................................36
6.
Reflectie en aanbevelingen ........................................................................38
7.
Bronnen .....................................................................................................46
8.
Bijlagen .....................................................................................................48
Bijlage 1: Digitalisering veehouderij: overzicht kansen en bedreigingen...............48
Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen .....................................................51
Samenstelling van de Raad voor Dierenaangelegenheden .................................53
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
3
Procedure
Deze zienswijze van de Raad van Dierenaangelegenheden is voorbereid door een forum
bestaande uit de raadsleden G.P. van den Berg, dr.ir. G.B.C. Backus (voorzitter), prof. dr.
ir. B. Kemp, prof. dr. S. Haring, prof.dr.ir. J.A.P. Heesterbeek, A. Kemps, dr. F.L.B.
Meijboom en dr. H.A.P. Urlings. Het forum is bij zijn werkzaamheden ondersteund door
secretaris ir. M.H.W. Schakenraad en adjunct-secretaris dr. ir. K. van Hees van het RDAteam.
Ter voorbereiding op deze zienswijze is het forum 3 maal bijeen geweest zijn twee
verschillende expert consultaties in groepsverband georganiseerd (zie Bijlage 3) en heeft
de adjunct secretaris individuele gesprekken gevoerd met de in Bijlage 3 genoemde
deskundigen.
De concept-zienswijze is ter beoordeling voorgelegd aan de gehele Raad en het junior
netwerk van de Raad. Deze zienswijze is daarmee een product van de hele Raad.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
4
Samenvatting
De digitalisering van de veehouderij is ingezet. Op veehouderijbedrijven zal binnen vijf à
tien jaar digitalisering gemeengoed zijn. Dit heeft ook gevolgen voor de dieren. Er komen
steeds meer mogelijkheden om data te verzamelen, met data te sturen en om data te
delen. Zowel kansen als bedreigingen spelen hierbij een rol. Kansen komen voort uit het
sneller beschikbaar komen van meer gegevens door de hele veehouderijketen heen en het
verbinden van verschillende gegevens voor nieuwe informatie en inzichten. Veehouders
krijgen meer mogelijkheden om de leefomgeving van de dieren aan te laten sluiten op hun
behoeften, met positieve gevolgen voor gezondheid en dierenwelzijn. Door het vervangen
van fysieke handelingen aan dieren worden de arbeidsomstandigheden beter en hebben
de dieren mogelijk minder stress. De ongelijke verdeling van informatie tussen
ketenpartijen (toeleverancier, veehouder, verwerker, afzetorganisatie, consument) kan
afnemen. Door de toegenomen transparantie neemt het vertrouwen toe en zullen
consumenten meer keuzemogelijkheden krijgen bij het kopen van diervriendelijke
producten.
Digitalisering brengt ook bedreigingen met zich mee. De stappen van big data naar
betrouwbare en relevante informatie en vervolgens naar onderbouwde juiste beslissingen
zijn geen automatisme en ze zijn ingewikkeld. Zeker wat betreft het automatisch
(bij)sturen van procesapparatuur op basis van sensordata is terughoudendheid vooralsnog
op zijn plaats. Verder kan onder meer de autonomie van dieren en veehouders afnemen,
en kunnen consumenten minder mogelijkheden ervaren om zich te identificeren met
sociaal-culturele waarden die in voedsel besloten liggen.
Digitalisering zal effecten hebben op onderlinge relaties in de veehouderij: tussen mensen
en dieren, tussen mensen onderling, en tussen dieren onderling. De Raad voor
Dierenaangelegenheden wil nader inzicht geven in de effecten van digitalisering op het dier
in de veehouderij en op zijn verzorging. Die worden mede bepaald door de invloed van
digitalisering op de dierverzorgers-veehouders. Deze hebben de verplichting goed voor hun
dieren te zorgen. Maar de invulling van deze verantwoordelijkheid door de veehouders
komt tot stand in onderlinge wisselwerking tussen hun individuele normen en waarden,
arbeidsomstandigheden en inkomen. Het uiteindelijke effect van digitalisering op het
welbevinden van dieren hangt niet alleen af van technologische ontwikkelingen op zichzelf,
maar ook van in de samenleving geldende normen en waarden, wettelijke kaders en
economische wetmatigheden in de voedselketen. De effecten van digitalisering worden dan
ook integraal bezien vanuit het perspectief van het dier, de veehouder, en de markt en de
samenleving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de effecten van digitalisering op:
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
5
-
De gezondheid, het welzijn en de keuzevrijheid van dieren;
-
Het
inkomen,
de
arbeidsomstandigheden
en
de
managementvrijheid
van
veehouders;
-
De gezondheid en veiligheid van voedsel, de in voedsel opgesloten waarden, en de
keuzemogelijkheid van consumenten.
Door gericht te werken aan bovenstaande thema’s versterken we de kansen en worden de
bedreigingen beperkt. In dat licht beveelt de Raad voor Dieraangelegenheden dan ook aan
dat:
1.
systemen meer en sneller worden gebaseerd op doelvoorschriften, waarbij;
a) aanvullend
op
de
in
gang
gezette
acties
van
de
Rijksoverheid
om
milieuvoorschriften op realtime data te baseren, dit ook voor welzijn ingevoerd
zou moeten worden. Dat biedt ook de mogelijkheid om de in het kader van het EU
Welfare Quality programma ontwikkelde welzijnsindicatoren geschikter te maken
voor gebruik door de veehouder.
b) overheden hun vergunningsystemen meer baseren op realtime metingen over de
kwaliteit van de leefomgeving van mens en dier in en rondom de stal dan op de
stalinrichting.
c) controlerende instanties meer nadruk leggen op deze nieuwe doelvoorschriften
zodra ze voorhanden zijn, met dien verstande dat de meetuitkomsten ook
gerelateerd kunnen worden aan het handelen van de veehouder.
d) overheden en marktpartijen samen een keurmerk voor betrouwbare digitale
informatie opzetten, inclusief een vrijwillige gedragscode - met een bijbehorende
codecommissie - waarbij tegen misleidende digitale informatie bezwaar en beroep
kan worden ingesteld.
2.
partijen die werken aan het delen van data, dat zo doen dat administratieve taken
op de boerderij worden teruggedrongen zodat veehouders en dierverzorgers minder
dubbel hoeven te schrijven en meer tijd kunnen besteden aan het verzorgen van hun
dieren.
3.
de
overheid
verantwoordelijkheid
neemt
voor
het
onderhouden
van
open
datanetwerken door hiervoor kaders op te stellen en een meldpunt in te stellen waar
niet beschikbare netwerken kunnen worden gemeld.
4.
de overheid en marktpartijen open innovaties stimuleren, waarbij high tech en de
veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben. Denk hierbij aan het
stimuleren van bijeenkomsten waar op een open manier informatie gedeeld kan
worden. Deze bijeenkomsten moeten goed worden aangekondigd en duidelijk
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
6
vindbaar zijn, ook voor bedrijven, instellingen of personen die momenteel (nog) niet
werkzaam zijn in de veehouderij.
5.
digitalisering wordt geïntegreerd in onderzoek en onderwijs zodat veehouders en
adviseurs meer vaardigheden krijgen om informatie juist te interpreteren en ernaar
te gaan handelen. Die informatie komt daardoor meer ten goede aan het dier en er
treden geen of minder averechtse effecten op. Dit betekent dat hogescholen en
universiteiten digitalisering op dienen te nemen in hun curriculum.
6.
aanbieders van technologie voor de veehouderij op aanvraag van controlerende
instanties inzicht kunnen geven in validatie en robuustheid van de ontwikkelde en
gebruikte algoritmen.
7.
de discussie over digitalisering van de veehouderij niet los wordt gevoerd van die
over beleidsmaatregelen in andere domeinen, zoals de discussie over de nieuwe
richtlijnen over het eigenaarschap van data, het delen van informatie tussen banken
onderling of het recht op nummerbehoud, maar ook bijvoorbeeld kringlooplandbouw.
Hiermee worden de risico’s op onvoorziene, averechtse neveneffecten beperkt.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
7
1.
Inleiding
Tot voor kort werden op veehouderijbedrijven vooral traditionele kengetallen routinematig
verzameld en benut in bijvoorbeeld management ondersteunende systemen. Met de
recente opkomst van het Internet der Dingen en precisie landbouw 1wordt het draadloos
verbinden en combineren van managementsystemen, procesapparatuur, Radio-frequency
identification (RFID)-tags 2, infraroodmetingen, audiovisuele apparatuur, sensoren en
andere big data steeds meer gemeengoed. Er komen steeds meer mogelijkheden om data
te verzamelen, met data te sturen en om data te delen. Het meten van temperatuur en
luchtvochtigheid in stallen is bijvoorbeeld al gemeengoed, net als het gebruik van
stappentellers
en
directe
analyses
van
melkkwaliteit
door
de
melkrobot
in
de
melkveehouderij. Op een beperkt aantal bedrijven wordt het gehalte fijnstof, kooldioxide,
ammoniak
en
andere
blockchaintoepassingen,
geurcomponenten
gemeten.
camera-toepassingen
die
Van
het
bewegingsstimulatoren,
gedrag
monitoren
en
fijnstofsensoren specifiek voor de veehouderij zijn echter alleen nog prototypen
beschikbaar.
Met de toenemende beschikbaarheid van online real time data leidt de ontwikkeling van
informatie-
en
communicatietechnologie
in
de
veehouderij
gemakkelijker gegevensbeheer, gerichter verstrekken
verzorging,
waarborgen
voor
kwaliteit
en
van
in
potentie
voeders,
voedselveiligheid,
ook
tot
medicatie en
mogelijkheden
voor
transparantie richting consumenten en een hogere toegevoegde waarde van de producten
uit de veehouderij.
Dat de productieomstandigheden in de veehouderij beter te monitoren zijn, en de
controlekosten te verminderen, betekent ook dat de potentiële voordelen van specialisatie
verder toenemen, het contact tussen de veehouder en het dier kan verminderen, en dat
schaalvergroting en andere – meer industriële – bedrijfsmodellen dan het traditionele
gezinsbedrijf aantrekkelijker worden (Allen & Lueck, 2003). Maar digitalisering kan juist
ook ingezet worden om het traditionele gezinsbedrijf en het voortbrengen van bijvoorbeeld
streekproducten te optimaliseren. Digitalisering zal effecten hebben op onderlinge relaties
in de veehouderij: tussen mensen en dieren, tussen mensen onderling, en tussen dieren
onderling.
Het Rathenau Instituut heeft een verkenning gedaan naar digitalisering van dieren 3. Ze
stelt dat het een belangrijke vraag is hoe de digitale innovatie door de agrarische sector
wordt opgepakt en welke tendensen daardoor worden versterkt – van schaalvergroting tot
1
Precisielandbouw is het nauwgezet en een efficiënt bedrijven van geautomatiseerde landbouw en maakt
daarbij gebruik van GPS, sensoren op de grond of vanuit de lucht (per drone of satelliet), en computers op de
landbouwmachines of -voertuigen.
2
Technologie om van een afstand informatie op te slaan in en af te lezen van zogenaamde radio-frequency
identification (RFID) tags die op, aan of in dieren zitten.
3
Jacqueline Bos en Geert Munichs (2016) Digitalisering van Dieren – Verkenning Precision Livestock Farming.
Den Haag, Rathenau Instituut.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
8
aandacht voor dierenwelzijn of regionale productie. In hoeverre deze tendensen positief of
negatief zijn voor de veehouder, het dier, de keten en uiteindelijk de consument zijn
relevante vragen. Daarnaast is een belangrijke vraag wat de overheid kan en mag doen.
Het gaat er niet alleen om wat de agrarische sector kan, maar ook welke kaders er gesteld
moeten worden en wie daar verantwoordelijk voor is.
Voortbouwend op de verkenning van het Rathenau Instituut wil de Raad voor
Dierenaangelegenheden nader inzicht geven in de effecten van digitalisering op het dier in
de veehouderij. Het effect van digitalisering op dieren en hun verzorging wordt mede
bepaald door hoe digitalisering van invloed is op de dierverzorgers-veehouders. Deze
hebben de verplichting goed voor hun dieren te zorgen. Maar de invulling van deze
verantwoordelijkheid door de veehouders komt tot stand in onderlinge wisselwerking
tussen hun normen en waarden, arbeidsomstandigheden en inkomen. Het uiteindelijke
effect van digitalisering op het welbevinden van dieren hangt niet alleen af van
technologische ontwikkelingen op zich, maar ook van in de samenleving geldende normen
en waarden, geldende wettelijke kaders, en economische wetmatigheden in de
voedselketen. De effecten van digitalisering worden dan ook integraal bezien vanuit het
perspectief van het dier, de veehouder, en de markt en de samenleving. We onderscheiden
de effecten van digitalisering op:
-
De gezondheid, het welzijn en de keuzevrijheid van dieren;
-
Het inkomen, de arbeidsomstandigheden en de managementvrijheid van veehouders;
-
De gezondheid en veiligheid van voedsel, de in voedsel opgesloten waarden, en de
keuzemogelijkheid van consumenten.
Deze ontwikkelingen staan niet los van de toekomst van de veehouderij en de
kringlooplandbouw en zal dus ook in samenhang met die vraagstukken worden bekeken
en beschreven.
Digitalisering
biedt
kansen
én
bedreigingen.
Het
identificeren
ervan
levert
aangrijpingspunten op voor het beleid van publieke en private partijen. Dit rapport sluit in
het reflecterend hoofdstuk dan ook af met aanbevelingen om de kansen te versterken en
de bedreigingen te beperken, door het inzetten van hiervoor geëigende instrumenten.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
9
2. Wat is er te koop en in ontwikkeling?
2.1 Inleiding
De mogelijkheden voor het meten, delen en bijsturen op basis van gegevens nemen toe.
Door het beschikbaar komen van steeds goedkopere en robuustere sensoren én door de
recente
opkomst
van
draadloze
sensornetwerken
kunnen
(stallen
met)
landbouwhuisdieren steeds meer met digitale sensoren worden uitgerust en draadloos
verbonden worden met andere proces- en managementsystemen. De datastromen kunnen
worden geanalyseerd en opgeslagen door specifieke software en speciaal ontwikkelde
algoritmes kunnen real time informatie sturen naar de veehouder en bij het bedrijf
betrokken adviseurs. Naar verwachting zullen systemen op de markt komen die op basis
van sensordata geautomatiseerd ingrijpen in het stalklimaat of gericht in het gedrag,
welzijn en gezondheid van het dier zelf, bijvoorbeeld door stimuleren van loopgedrag.
Meetwaarden van sensoren kunnen ook gekoppeld worden voor verzorging van de dieren.
Dat kan leiden tot een betere verzorging van de individuele dieren, maar ook tot het
mogelijk maken dat één arbeidskracht meer dieren tegelijk kan verzorgen. Indien data van
verschillende systemen en of bedrijven gekoppeld worden, kan met datamining worden
gezocht naar dieperliggende verbanden. Meetapparaten kunnen direct op, of zelfs in het
dier aangebracht worden, waardoor ook een directe monitoring van het biologisch systeem
van het dier zelf mogelijk is.
Deze op digitalisering gebaseerde technieken en methoden kunnen verschillende doelen
hebben:
-
Monitoren van de veehouderijomstandigheden en emissies uit de stal;
-
Sturen van diergedrag (bijvoorbeeld toegang tot voerstations);
-
Rechtstreeks sturen in het neurobiologisch systeem van dieren door het geven van
bijvoorbeeld prikkels;
-
Verkrijgen van meer inzicht in onderlinge relaties tussen dierverzorging, klimaat,
gezondheid mens en dier, gedrag en productie;
-
Verkrijgen van meer inzicht in gezondheid en welzijn van de dieren;
-
Delen van data met partijen in en rondom de productie- en afzetketen.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beschikbare digitale technologieën omschreven
alsook de belangrijkste digitale ontwikkelingen in de verschillende veehouderijsectoren.
Daarbij wordt digitalisering niet als synoniem gezien voor automatisering. Het zijn twee
begrippen die vaak samen en door elkaar gebruikt worden. Men kan echter digitaliseren
zonder te automatiseren. De veehouder gaat meer informatie krijgen door digitalisering,
maar zal in veel gevallen nog steeds zelf de beslissing willen of moeten nemen om een
bepaalde actie wel of niet uit te voeren. Indien men naast digitaliseren ook gaat
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
10
automatiseren, kan het systeem een aantal van deze beslissingen over nemen.
Automatisering vergt zo mogelijk nog zorgvuldigere checks and balances om fouten te
voorkomen dan digitalisering waarbij de veehouder nog steeds zelf de keuzes maakt.
De beschreven technieken bevinden zich in verschillende stadia van ontwikkeling.
Sommige technieken staan nog in de kinderschoenen en worden momenteel alleen nog in
testomgevingen gebruikt, waar andere al ver zijn doorontwikkeld en in de praktijk al
ingezet worden. In Tabel 1 is een overzicht opgenomen van het ontwikkelingsstadium per
digitale technologie. Deze technologieën worden later in de tekst beschreven.
Technologie
Nog in ont-
Prototype
Op enkele
Bredere
wikkeling
gereed
bedrijven
toepassing
Meten temperatuur (lucht)
X
Infrarood metingen
X
huidtemperatuur
Meten oortemperatuur
X
Meten luchtvochtigheid
X
Meten CO2 concentratie
X
Meten fijnstof concentratie
X
Meten NH3 concentratie
X
Meten concentratie geurstoffen
X
X
Branddetectiemeters
X
Meten waterverbruik
X
Optische sensor – troebelheid
X
water
Sensor bloedbaan –
X
hormoonmeting
Geluidsmetingen – hoesten
X
Camera – gedrag waarnemen
X
Thermografische camera
X
Camera - stal/meekijken
X
Camera – groepen dieren
X
3D camera voor gewicht meten
X
RFID dieridentificatie
X
Blockchain toepassingen
X
Stappentellers
X
Melkrobot
X
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
11
Technologie
Nog in ont-
Prototype
Op enkele
Bredere
wikkeling
gereed
bedrijven
toepassing
Afkalfsensor
X
Strooiselrobot
X
Eierraap robot
X
Bewegingsstimulator
X
Drachtigheidsmeters
X
Silowegers
x
Gezichtsherkenning van dieren
X
Tabel 1. Toepasbaarheid digitale technologie voor de veehouderij
2.2 Digitale technologieën
De ontwikkeling van digitale technieken heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen
en dit zal de komende jaren zeker nog doorzetten. Het doel van dit rapport is niet om een
compleet overzicht te geven van alles wat momenteel beschikbaar is, maar om een aantal
belangrijke aspecten te beschrijven waarmee deze technieken onderscheiden kunnen
worden. We onderscheiden wat betreft beschikbare digitale technologie voor de
veehouderij:
-
Sensoren voor het meten aan of in individuele dieren, aan groepen dieren, en in de
stal en de directe omgeving ervan, zoals de voersystemen;
-
Technologie om dieren en hun gedrag waar te nemen: RFID, cameratechnologie;
-
Analysemethoden om big data om te zetten in informatie: data mining, artificial
intelligence fuzzy logic;
-
Netwerktechnologie: Internet der Dingen, Blockchain, LoRa netwerken
Sensortechnologie
Aan een individueel dier kunnen allerlei verschillende dingen gemeten worden. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan het tellen van stappen bij melkvee waarmee het tochtigheidsmoment (en
daarmee samenhangend het optimale inseminatiemoment) voorspeld wordt of waarmee
sommige aspecten die men associeert met de gezondheid van het dier gemonitord kunnen
worden (minder actief, te veel liggen of juist te veel staan, (on)voldoende of onregelmatig
herkauwen). De meetinstrumenten behorende bij deze technieken worden extern aan een
dier bevestigd, vaak aan de poot of hals, maar er zijn ook inwendige sensoren in
ontwikkeling en externe camerasystemen en dierherkenning. Een techniek die beproefd
wordt bij varkens is het doen van geluidsmetingen als indicatie van gezondheidsproblemen
(frequentie van hoesten). Ook kan uitwendig met infrarood de huidtemperatuur worden
geschat, en zijn er sensoren om de drachtstatus te meten op basis van hormoonniveaus.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
12
Ten behoeve van individuele metingen kan iets in het dier worden ingebracht 4, bijvoorbeeld
een sensor in de bloedbaan of in de maag. Met behulp van deze sensoren kunnen
bijvoorbeeld temperatuur, hormoonspiegels of bloedwaarden in beeld worden gebracht
waarmee wellicht indicaties gegeven kunnen worden over de gezondheid van het dier.
Deze technieken zijn volop in ontwikkeling. Inwendige sensoren kunnen door het
implanteren ongerief veroorzaken 5 en kunnen veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich
meebrengen, bijvoorbeeld als de coating oplost of als een sensor gaat rondzwerven in het
lichaam.
Naast het meten aan, op of in (groepen) dieren kan ook in de stal (en de directe omgeving
van de stal) gemeten worden. Denk hierbij aan het meten van klimaatparameters als
temperatuur, luchtvochtigheid, CO2 en NH3, maar ook aan de fijnstofconcentratie en het
verbruik en de kwaliteit van het drinkwater. Waterverbruik wordt gemeten per drinknippel,
en een optische sensor meet de troebelheid in de waterleiding. De verstrekte hoeveelheid
brijvoer wordt per hok gemeten. Ook deze technieken zijn nog in ontwikkeling maar
worden al op een aantal bedrijven ingezet.
Deze gegevens hebben direct of indirect effect op de individuele dieren. Om deze
meetgegevens te kunnen interpreteren (bijvoorbeeld hoe stabiel is het binnenklimaat?) en
te vertalen naar gewenste handelingen (bv. temperatuur sneller bijstellen) kunnen de
meetgegevens gerelateerd worden aan online beschikbare gegevens over het klimaat in
de directe omgeving van de stal (zoals windkracht en windrichting).
Ook het real time meten van de luchtkwaliteit rondom stallen is mogelijk door sensoren
die de concentratie van geurstoffen (zwavelwaterstof, boterzuur en andere vluchtige
organische stoffen) en fijnstof meten. Ook worden branddetectoren meer en meer
toegepast en zijn er ontwikkelingen op het gebied van biosensoren om pathogenen te
kunnen detecteren in de stal. Dergelijke technieken zijn in ontwikkeling en worden in de
praktijk beproefd.
Bij alle hierboven beschreven innovaties is op termijn een draadloze verbinding via een
LoRa netwerk (een van de mogelijke technologieën achter het Internet der Dingen)
mogelijk en van belang. LoRa staat voor Long Range Low Power en maakt het mogelijk om
apparaten die weinig stroom en data gebruiken, kostenefficiënt en draadloos met elkaar
te
verbinden
via
het
internet.
LoRa
maakt
het
ook
mogelijk
om
de
toepassingsmogelijkheden van bestaande technologie te verbreden. Zo staan bijvoorbeeld
op een aantal bedrijven automatische silowegers in contact met de voerfabriek om op
In hoofdstuk 2 van het Besluit Diergeneeskundigen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0035091/2015-0601#Hoofdstuk2) is beschreven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.
4
5
Zie voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van ingrepen aan dieren het RDA advies: Grip op ingrepen,
RDA, Den Haag, 2013.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
13
afstand de voorraad te kunnen volgen en tijdig nieuw voer te bezorgen. Een ander
voorbeeld - op een aantal pluimveebedrijven – betreft weegschaaltjes die verbonden zijn
met de computer om de gewichten van de kip online te volgen. Een ander voorbeeld is het
vrijwel continu kunnen aflezen van sensoren bij koeien, ook als die zich op (grote) afstand
van de stal bevinden. Dergelijke netwerken staan in Nederland vooralsnog in de
kinderschoenen. Maar met de verdere toepassing van artificial intelligence 6en fuzzy logic
methoden kunnen deze meetgegevens de gebruiker inzicht geven alsook de mogelijkheid
7
bieden om tijdig bij te sturen.
Identificatietechnologie
RFID is een technologie die gebruik maakt van een radiosignaal voor de identificatie en
tracking & tracing (volgen en traceren) van dieren. RFID-tags zijn minuscule chips die een
identificatiecode bevatten die op afstand via radiosignalen kan worden uitgelezen. Ze
kunnen processen en procedures vereenvoudigen zodat tijd- en kostenbesparingen worden
gerealiseerd, maar kunnen ook worden ingezet voor het verhogen van de transparantie.
Voor de identificatie van runderen moet een oormerk met een identificatiechip worden
aangebracht.
Op dit moment zijn er elektronische identificatie- en registratie middelen in gebruik bij
geiten en schapen in de vorm van een elektronisch oormerk, een maagbolus, of een
pootband.
Bij varkens wordt geëxperimenteerd met elektronische oormerken om deze ook te
gebruiken
om
antibioticagebruik
vast
te
leggen
op
individueel
niveau
en
om
slachtbevindingen in het slachthuis aan de varkenshouder terug te koppelen.
Per 19 juli 2019 mogen EU-lidstaten als één van de twee identificatiemiddelen bij runderen
een elektronisch oormerk toestaan. 8
Camera vision
Camera technologie zou kunnen worden ingezet om bewegingen van dieren te registreren
en te vertalen naar informatie over het gedrag en de gezondheid. Hiermee is het
bijvoorbeeld mogelijk een dier dat laag in de sociale rangorde staat, of wat afzijdig blijft
en minder makkelijk toegang tot water en voer heeft, tijdig op te merken. Daarnaast zijn
3D camera’s beschikbaar die de gewichtsontwikkeling van een groep dieren van dag tot
6
Artificial intelligence het vermogen van een systeem om externe gegevens correct te interpreteren, om te
leren van deze gegevens, en om deze lessen te gebruiken om specifieke doelen en taken te verwezenlijken via
flexibele aanpassing
7
Fuzzy logic is een logisch denksysteem dat rekening houdt met de mogelijkheid dat iets best gedeeltelijk waar
kan zijn. Klassieke logica kent slechts twee waarden. Iets is juist of iets is onjuist. Fuzzy logic voert daar het
idee van `gedeeltelijk waar of onwaar zijn` aan toe.
8
Verordening (EU) Nr. 653/2014 van het Europees Parlement en de /Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van
de Verordening (EG) nr. 1760/20000 wat betreft de elektronische identificatie van runderen en de etikettering
van rundvlees. Zij staat vanaf 18 juli 2019 elektronische I&R toe.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
14
dag schatten. In tegenstelling tot bij weegsystemen zijn hiermee geen handelingen aan
dieren nodig. Ook het monitoren van diergedrag is mogelijk. Bijvoorbeeld als de camera
registreert dat een varken in een groep angstig gedrag vertoont is het mogelijk bang voor
een ander varken. Ook gedrag dat duidt op verveling en gebrek aan afleiding kan zo
worden gedetecteerd, waardoor de varkenshouder vroegtijdig maatregelen kan nemen om
bijvoorbeeld staartbijten te voorkomen.
Verder wordt in China gewerkt aan technologie voor de gezichtsherkenning van varkens.
Hierdoor zouden de verplichte oormerken niet meer hoeven te worden ingebracht. Deze
technologie is echter nog in een pril stadium. Automatische individuele herkenning van
runderen met camera’s is al verder ontwikkeld en wordt in de praktijk toegepast.
Met een thermografische camera kan men temperatuur op afstand meten. Dit kan
bijvoorbeeld ingezet worden om dieren met koorts te identificeren en wordt bijvoorbeeld
gebruikt om bij melkvee mogelijke mastitis (uierontsteking) te identificeren. Ook kan
stress zichtbaar gemaakt worden doordat de oren en de staart kouder worden en het
gebied rond het oog warmer wordt.
Gewone camera’s zijn ook te gebruiken om consumenten mee te laten kijken in de stal, of
een individueel dier te volgen, waarvan ze daarna de melk of het vlees kunnen kopen. De
consument wordt zo de “stal in gebracht” en krijgt meer inzicht in hoe het dier wordt
verzorgd. Door op deze manier de consument en producent aan elkaar te verbinden, wordt
het gelijktijdig ook minder vrijblijvend voor de veehouder. Een risico hierbij is dat bepaalde
beelden uit hun verband kunnen worden gehaald of door gebrek aan kennis bij de
consument verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd. Ook privacy speelt een rol. De
veehouder zal hier toestemming voor moeten geven.
De meeste slachterijen gebruiken al enige tijd camera’s om hun bedrijfsprocessen te
monitoren. Echter, bij de huidige camerasystemen kunnen incidenten in het slachthuis
gemist worden als er op het moment dat een incident optreedt niet naar de monitors werd
gekeken. Het kost ook veel tijd om opnames achteraf terug te kijken op eventuele
incidenten. Er kunnen algoritmen ontwikkeld worden om incidenten in het slachthuis te
herkennen en de procesbewakers te waarschuwen, zodat waar nodig corrigerend kan
worden ingegrepen, en om later uit de veelheid aan beeldmateriaal de relevante beelden
snel uit te selecteren.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
15
Big Data
Voor de veehouderij worden Big Data 9gevormd door frequente metingen van verschillende
kenmerken van dieren en de omgeving (in de brede zin van het woord) ervan, die
resulteren in grote hoeveelheden meetwaarden, die met elkaar kunnen worden
gecombineerd. Dit leidt tot potentiële nieuwe informatie en inzichten. Het analyseren van
die
doorlopend
uitdijende
digitale
gegevens
(al
gauw
meerdere
tienduizenden
meetwaarden per bedrijf per maand) en deze relateren aan andere al beschikbare
gegevens kan positief uitwerken voor het dier en voor de veehouder. Het analyseren van
data biedt grote kansen. Er zijn echter ook risico’s aan verbonden, met name door het
onjuist interpreteren van gegevens bij patronen die misleiden en verbanden suggereren
die er niet zijn of causaliteit die er niet is, en andersom, verbanden of problemen missen
die er wel zijn omdat cruciale relevante data kunnen ontbreken. Een belangrijke valkuil is
dat de enorme omvang van de data de suggestie geeft van betrouwbaarheid en kleine
foutenmarges. Veel mechanismen achter verbanden zijn echter niet altijd bekend en de
zaken die gemeten kunnen worden zijn soms hooguit indirect verbonden met de inzichten
die men zoekt. De valkuil is dat ‘veel’ en ‘representatief’ niet hetzelfde zijn.
Het aan elkaar verbinden van informatie staat of valt met data die beschikbaar zijn en
waar toestemming voor gegeven is om te gebruiken. Het wettelijk kader wordt gevormd
door de sinds mei 2016 in werking getreden algemene verordening gegevensbescherming
(AVG) die tot doel heeft persoonsgegevens te beschermen, maar ook om het vrije verkeer
van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. Europa hanteert sinds dit
voorjaar het FAIR-principe: data moeten findable, accessable, interoperable en reusable
zijn: vindbaar, toegankelijk, met elkaar te verbinden en te hergebruiken. In de veehouderij
is dat ingewikkeld. Er is niet één instantie die alle data in handen heeft en is er (nog) geen
sprake van interoperabiliteit.
Voor het beter mogelijk maken van de stap van big data naar relevante informatie en
vervolgens naar de juiste beslissing om al of niet een bepaalde actie te nemen komen
steeds meer oplossingen beschikbaar. Met Artificial Intelligence en Fuzzy Logic worden
digitale camerabeelden omgezet naar informatie over diergedrag (liggen de biggen
bijvoorbeeld te dicht op elkaar, dan is het mogelijk te koud; liggen ze te ver uit elkaar dan
is het mogelijk te warm). Machine learning, nieuwe software technieken waarmee de
computer getraind wordt om patronen te herkennen, objecten te tellen of te groeperen en
voorspellingen te doen over toekomstige gebeurtenissen, kan ook een belangrijke bijdrage
leveren. Dit wordt al gebruikt om bijvoorbeeld tocht te voorspellen bij koeien op basis van
zogenaamde accelerometerdata (stappentellers) (Connecterra, Amsterdam) of om
9
Big data zijn hoog volume, frequente en/of veelzijdige data die nieuwe vormen van verwerking vereisen om
verbeterde besluitvorming, inzichten en procesoptimalisatie mogelijk te maken.
16
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
videobeelden van dieren te analyseren en te waarschuwen bij afwijkingen (Serket,
Amsterdam; Noldus, Wageningen).
Digitale platforms
Naast het feit dat de hoeveelheid beschikbare data groot en real time beschikbaar is, is
een misschien nog wel belangrijker aspect van Big Data het kunnen maken van
combinaties; het aan elkaar knopen van informatie. Door de beschikbaarheid van sensoren
kan bijvoorbeeld de luchtvochtigheid en fijnstof in de lucht van de stal gemeten worden.
Dat levert een nuttige dataset op. Maar het wordt nog interessanter als die gekoppeld kan
worden aan informatie over endotoxinen. Koppel daaraan ook de informatie over de
hoeveelheid verbruikt voer en men zou kunnen onderzoeken hoe een bepaald ras het doet
onder wisselende omstandigheden. Dit geeft nieuwe mogelijkheden voor inzicht die
voorheen niet bestonden. Dat is misschien wel één van de meest uitdagende aspecten van
Big Data.
Er vindt ten behoeve van monitoring en benchmarking steeds meer uitwisseling van data
plaats
tussen
alle
schakels
in
de
voedselketen:
veevoerbedrijven,
veehouders,
dierenartsen, verwerkende industrie, transporteurs, retailers en consumenten. Ook
vergunningverleners, overheden, en controlerende en certificerende instellingen gaan mee
in deze ontwikkelingen. Met de veehouder als datamanager (naast zijn rol als
datagebruiker) kan niet alleen diergezondheid maar ook de productiviteit en efficiëntie
sterk verbeteren. De resultaten zijn afhankelijk van de competenties van de veehouder op
dit gebied. Denk aan zuiniger gebruik van water, minder verspilling van grondstoffen,
betere verzorging van dieren. Denk bijvoorbeeld ook aan de niveaus in voersilo’s die
continue worden gedeeld met de voerleverancier. Nieuw voer wordt automatisch besteld
zodra het niveau onder een bepaald minimum komt. Dat scheelt niet alleen tijd en moeite,
maar zorgt ook voor optimalisatie van het verzorgingsproces.
Er is toenemende aandacht voor de traceerbaarheid van voedselproducten. Niet alleen
vanuit wetgeving, zoals de Europese General Food Law 10, maar ook bij steeds meer
consumenten die informatie wensen over de kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid van
voedselproducten. Waar komen de ingrediënten vandaan, is het veilig, hoe is het
geproduceerd? Dit betekent dat gegevens over de voorgaande schakels ‘mee moeten
reizen’ tot aan het eindproduct. Ook ondernemingen in de agrifood sector willen en komen
steeds meer te weten van hun toeleveranciers. De agrifood sectoren kunnen zich gaan
ontwikkelen tot data-gestuurde ketens waarin de bedrijven steeds meer gebruik maken
van data afkomstig van andere schakels in die ketens. Daarmee neemt het belang van
betrouwbare data toe en daarmee ook de complexiteit van het delen en beveiligen van die
10
https://ec.europa.eu/food/safety/general_food_law_en
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
17
data. Een voorbeeld hiervan is Agriplace (www.agriplace.com). Zij digitaliseren voor de
boer en traiders alle certificeringseisen die vaak gebaseerd zijn op dezelfde gegevens, maar
nu veelal steeds weer handmatig ingevuld worden. Compliance kan hiermee met een druk
op de knop door de boer gerealiseerd worden. Blockchain technologie kan hier mogelijk
ook van dienst zijn. Ook JoinData is een non-profit coöperatie die veilige en transparante
datadistributie in de Food & Agri sector mogelijk wil maken. Zij bieden een dataplatform
waar de ondernemer bepaalt met wie hij welke data deelt, geven een overzicht van de
gegevensstromen van alle databronnen en bieden een dataplatform waar alle leveranciers
bij kunnen aansluiten (www.join-data.nl).
Internet der Dingen
Het Internet der Dingen houdt in dat alledaagse fysieke objecten verbonden zijn met het
internet en zichzelf aan andere apparaten kunnen identificeren en daarmee informatie
kunnen uitwisselen. Het Internet der Dingen speelt een steeds grotere rol, mede omdat
het de administratielasten kan beperken en de mogelijkheden om metingen te verrichten
kan laten toenemen. De ontwikkeling van LoRa en soortgelijke netwerken is een
belangrijke factor om de toepassing van draadloze sensornetwerken te versnellen.
Blockchain
Blockchain
is
een
openbaar,
digitaal
grootboek
waarin
alle
transacties
worden
geregistreerd die over een peer-to-peer netwerk 11(P2P) gaan. Dit kan openbaar zijn, maar
de meeste operationele toepassingen zijn in niet openbare blockchains. Met blockchain
technologie ontstaat een historisch overzicht waarin men transacties transparant en
betrouwbaar kan opslaan, overdragen en chronologisch terugvinden. Het geeft partijen
inzicht in (transactie)data, productspecificaties en goederenstromen. De blockchain kan
ketenpartijen en consumenten – onder meer – duidelijkheid verschaffen over de exacte
herkomst van grondstoffen en de fabrieken waar de producten worden gemaakt. Dit
verkleint de risico’s voor alle partijen en kan de relatie tussen producent en afnemer
verbeteren.
Dankzij de transparantie die de blockchain biedt, kunnen consumenten meer inzicht krijgen
in waar een product vandaan komt. Een blockchain is transparant over transacties, maar
dat wil niet zeggen dat de inhoud van die transacties ook transparant is. Bij een complete
herkomstidentificatie van een dier van geboorte tot slacht en verwerking, tot aan de worst
in het winkelschap, weet je niet per definitie ook iets over de leefomstandigheden,
voergeschiedenis, gezondheid, en het medicijngebruik van het dier. Desalniettemin geeft
11
is een logisch netwerk van computers die in dit netwerk gelijkwaardig zijn, en diensten aan elkaar kunnen
aanbieden. Het woord komt van het Engelse peer, dat 'gelijke' betekent. Een dergelijk netwerk kent geen vaste
werkstations en servers zoals in het client-servermodel, maar heeft een aantal gelijkwaardige aansluitingen die
functioneren als server en als werkstation voor de andere aansluitingen in het netwerk.
18
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
blockchain consumenten meer macht om alleen voedselproducten te kopen waarvan ze de
herkomst acceptabel vinden.
2.3 Digitale toepassingen in de verschillende sectoren
De ontwikkelingen per sector verschillen. In de melkveehouderij zien we al veel
ontwikkelingen op het gebied van individuele sensoren (op, aan, of in een dier) terwijl bij
varkens en kippen de ontwikkelingen vooralsnog met name op groepsniveau en stalniveau
plaatsvinden.
Een onderwerp dat recent sterk in de belangstelling is komen te staan is het meten van
het stalklimaat. De veehouder kan met sensoren een beter beeld krijgen over het klimaat
in de dierverblijven. Dat kan door klimaatsensoren te installeren die real time temperatuur,
CO2, NH3, fijnstof, relatieve luchtvochtigheid en luchtbewegingen meten en de resultaten
vervolgens online op smartphone en tablet kunnen laten lezen en interpreteren. Meer
meetparameters, en het met elkaar in verband brengen van de gemeten waarden, vergt
juiste duiding van afwijkende waarden ten opzichte van ‘normaal’. Ook vraagt dit inzicht
in de relatie die zulke afwijkingen mogelijk hebben met diergezondheid, dierenwelzijn en
productiekengetallen, en welke maatregelen er genomen kunnen of moeten worden ter
verbetering.
Melkvee
In de melkveehouderij wordt veel individueel gemeten. Dieren zijn meerdere jaren op het
bedrijf waardoor het zinvol is om op dierniveau informatie te verzamelen. Een aantal van
de belangrijkste digitale technieken die momenteel worden toegepast of in een ver stadium
van testen zijn, zijn onder andere: melkrobot, gezondheidsparameters (oortemperatuur),
stappentellers, (tochtigheid), herkauwactiviteit, afkalfsensoren, en pensbolus voor het
meten van temperatuur en activiteit.
Een melkveehouder krijgt dus veel informatie binnen op individueel dierniveau. Veel
systemen geven momenteel alleen de gegevens door aan de veehouder die dan zelf
conclusies moet trekken, maar er zijn ook al systemen die geautomatiseerd advies geven
wat te doen op basis van de gegevens. Meer en meer systemen geven geen ruwe gemeten
data door aan de gebruiker, maar bewerken die data met (niet altijd openbare) algoritmen
tot afgeleide informatie of een gericht advies. Te denken valt hierbij aan het in een
vroegtijdig stadium opsporen van dieren die minder gezond zijn met het advies om deze
extra in de gaten te houden en zo nodig eerder te behandelen. Of een veehouder krijgt
een attentie om bij een dier te gaan kijken dat aan het afkalven is en waarbij zich mogelijk
problemen voordoen.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
19
Varkens
In de varkenshouderij richt digitalisering zich tot nu toe met name op het meten op
groepsniveau. Het betreft bijvoorbeeld gegevens over het klimaat, voer- en waterverbruik
van dieren in afdelingen.
Klimaatgegevens worden gerelateerd aan het buitenklimaat opdat inzicht wordt verkregen
in de mate waarin de ondernemer het afdelingsklimaat laat beïnvloeden door het weer
buiten de stal. Gegevens over het dagelijkse waterverbruik van bijvoorbeeld een groep
biggen worden vergeleken met de voorgaande ronden. Een sterke afwijking is een relatief
goede indicator voor de kans op opkomende gezondheidsproblemen. Met geluidsmetingen
wordt
bepaald
of
dieren
dermate
hoesten
(hoestfrequentie)
dat
er
mogelijk
gezondheidsproblemen zijn.
Tot nu toe werden nauwelijks tot geen individuele metingen bij vleesvarkens verricht. Maar
met I&R weet je waar een dier gehuisvest was. Daardoor kun je relaties leggen. Gegevens
over de locatie van dieren op het bedrijf en het klimaat op die locatie en de
slachtbevindingen kunnen aan elkaar worden gerelateerd. Door deze mogelijkheid krijgt
elektronische identificatie meer toepassingsmogelijkheden. Door individuele vleesvarkens
te voorzien van elektronische identificatie, kan een relatie worden gelegd tussen de
slachtbevindingen (o.a. pleuritis, longafwijkingen) en het klimaat in de afdeling waar het
dier was gehuisvest. De individuele identificatie kan daarnaast bijvoorbeeld ook gebruikt
worden door de individuele voerstations voor zeugen die momenteel ook op de markt zijn.
Daar wordt de zeug individueel herkend en gevoerd, en eventueel ook gewogen zodat een
optimaal dieet voor haar kan worden samengesteld. De eerste varkenshouders zijn al
begonnen met oormerken van biggen en vleesvarkens met RFID-chips. De producten van
deze dieren zijn traceerbaar tot het moment van uitsnijden van het karkas. Informatie over
de verzorging is te herleiden naar individuele dieren indien dat via de RFID wordt
vastgelegd. RFID-technologie biedt ook mogelijkheden voor het optimaliseren van de
voeding van individuele dieren. Als van vleesvarkens het geboortegewicht én de fokwaarde
van de ouders bekend is, is het mogelijk om de dieren naar hun individuele groeipotentieel
te voederen (en dat is makkelijker met digitalisering/automatisering). Daarnaast kan met
behulp van RFID het wel of niet gebruiken van antibiotica vastgelegd worden, zodat deze
desgewenst beschikbaar is voor de voerleverancier, dierenarts en anderen die via de
veehouder toegang hebben gekregen tot deze gegevens.
Pluimvee
De ontwikkelingen in digitalisering in de pluimveehouderij richten zich met name op voeren watersystemen, klimaatsystemen, beperken van de uitstoot van onder andere fijnstof
en administratiesystemen. Er zijn ook robots om strooisel los te werken, eieren te rapen
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
20
en voor het activeren van kippen (om grondeieren te voorkomen en vleeskuikens actief te
houden). Ook worden momenteel systemen ontwikkeld die net boven de kippen hangen
en verschillende variabelen kunnen meten zoals temperatuur, activiteit en dichtheid (zitten
de dieren dicht op elkaar is het mogelijk te koud, zitten ze ver uit elkaar mogelijk te
warm?).
Met een recent ontwikkeld monitoringsysteem kan een pluimveehouder zicht krijgen en
houden op de omvang en ontwikkeling van een bloedluispopulatie in een stal n op basis
daarvan het behandelmoment tegen bloedluis bepalen. Het systeem bestaat uit een
kunststof zitstok met daarin geavanceerde elektronica, gekoppeld aan een datamanagementsysteem.
Eigenaarschap
Digitalisering heeft de discussie over het eigenaarschap van data aangewakkerd. De
systemen op de veehouderijen verzamelen grote hoeveelheden data. Maar van wie is die
data, wie mag erover beschikken en wie kan er waarde van maken?
Veel commercieel verkrijgbare meetsystemen, met name in de melkveehouderij, geven
geen ruwe gegevens door van de gemeten variabelen (of van de variabelen die men claimt
te meten), maar geven een samengestelde variabele die is berekend op basis van een
algoritme van de fabrikant, die er in een aantal gevallen voor kiest om dit af te schermen.
Bovendien roept het de vraag op of je die gegevens mag combineren met die van andere
sensoren en producten, wie dat mag doen en hoe dat zou moeten? Het ontbreekt veelal
aan transparantie over de mate waarin de betrouwbaarheid van de meting en de
algoritmische bewerking voor de uitspraken die men ermee doet wetenschappelijk is
aangetoond.
Technologieaanbieders verbeteren hun product met de data, die de veehouder beschikbaar
stelt. Veehouders zijn in principe eigenaar van de data die ze op hun bedrijf genereren.
Alleen zit er in deze veelal onbewerkte data alleen waarde voor het bedrijf waarop ze
verzameld zijn, door bijvoorbeeld het monitoren van de eigen bedrijfsprocessen. De
meerwaarde van deze data wordt pas gecreëerd door verschillende databronnen te
integreren, data te aggregeren, data te delen voor het verminderen van administratieve
handelingen (dubbel schrijven) en voor benchmarkdoeleinden, en door deze te vertalen in
breder geldende adviezen. Deze handelingen liggen nu nog voornamelijk bij de aanbieders
van digitale producten, die de gecreëerde waarde van deze handelingen dan ook voor
zichzelf claimen. De meerwaarde hiervan voor de veehouder is dat dankzij het beschikbaar
stellen van de data, de digitale producten steeds beter worden, en daarmee de daarop
gebaseerde adviezen.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
21
Kruisbestuiving met andere sectoren
In andere sectoren toegepaste digitale technologie kan ook van betekenis zijn voor de
veehouderij. Voor het realiseren van succesvolle kruisbestuivingen zijn verbindingen
tussen de wereld van agrofood en die van technologie nodig. Als ondernemers uit
verschillende sectoren elkaar vinden is een succesvolle ontwikkeling niet gegarandeerd,
bijvoorbeeld door verschillen in cultuur en werkwijze. De kans op succesvolle verbindingen
is echter wel groter in open innovatienetwerken met een laagdrempelige toegang tot
elkaar. Daarbij is het belangrijk dat alle betrokkenen in en rondom de veehouderij hierin
meegaan. Naarmate adviseurs en dierenartsen de mogelijkheden van digitalisering beter
benutten, krijgt hun bijdrage meerwaarde. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Instellingen
zullen in hun curriculum aandacht moeten geven aan de verschillende aspecten van
digitalisering zoals meettechniek, data-analyse en zorgvuldige interpretatie, eigenaarschap
van data.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
22
3. Het perspectief vanuit het dier
In dit hoofdstuk beschrijven we de kansen en bedreigingen van digitalisering in de
veehouderij vanuit het perspectief van het dier. Hierbij beschrijven we de effecten op
gezondheid en welzijn, en gaan we ook in op de autonomie van het dier. Met dat laatste
bedoelen we het kunnen uitoefenen van soorteigen gedrag en het kunnen maken van eigen
keuzes, gegeven dat het dier een gehouden dier is. Tenslotte gaan we ook in op de
intrinsieke waarde van het dier, dat is de eigen waarde van het dier los van menselijke
belangen. Zo moet het aanbrengen van sensoren, wat pijnlijk kan zijn, afgewogen worden
tegen het beoogde belang hiervan. We benoemen de kansen en bedreigingen voor de mate
van de gezondheid van het dier, de mate waarin een dier in staat is zelf keuzes te maken
en de mate van dierenwelzijn.
Op de veehouderijen in Nederland worden bijna 4 miljoen runderen, 12 miljoen varkens
en ruim 100 miljoen kippen, naast geiten, schapen en paarden gehouden 12. De bedrijven
zijn de laatste decennia groter geworden, vaak met meerdere arbeidskrachten op één
bedrijf. De mate en wijze van digitalisering verschilt per diergroep. Daar waar bij melkvee
de focus vooral ligt op metingen op en aan het individuele dier, ligt deze bij varkens en
pluimvee meer op het meten op groeps- en of stalniveau. Deze verschillen in focus hebben
ook hun invloed op de kansen en bedreigingen van digitalisering voor het dier. RFID en
sensortechnologie kunnen voor de sectoren waar nu nog vooral op koppelniveau wordt
gestuurd, meer mogelijkheden bieden voor individuele aandacht en zorg voor het dier.
De drie onderscheiden thema’s (gezondheid, keuzevrijheid en dierenwelzijn) zijn in Figuur
1 weergegeven samen met de kansen en bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van
het raamwerk zoals opgenomen in Bijlage 1. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er
een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse veehouderij voor alle drie de thema’s.
3.1 Goede fysieke gezondheid
Door middel van digitalisering weten we steeds meer over factoren die direct of indirect
een relatie hebben met de gezondheid van dieren. We hebben bijvoorbeeld inzicht in welk
dier, wanneer, welk medicijn heeft gekregen; of ze goed groeien, de mate van rust en
beweging; hoe het gaat met eten en drinken; en wat de gehaltes van belangrijke
gezondheidsindicatoren in de melk zijn. Dit leidt tot meer actuele en betere kennis over de
gezondheid en de juiste verzorging van de dieren. Het relateren van deze meetgegevens
aan reeds beschikbare gegevens uit bestaande managementsystemen geeft meer
diepgaande kennis en inzicht. De voeding wordt optimaler door deze af te stemmen op real
time gegevens over de groei van het dier en het klimaat in de stal. Ook in een groep
12 opendata.cbs.nl, geraadpleegd op 02-01-2019
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
23
kunnen dieren nu individueel gevoerd worden, waarbij de voersamenstelling beter kan
worden afgestemd op de behoeften van het individuele dier.
Figuur 1. Kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit het dierperspectief.
De verzamelde data worden gebruikt voor het tijdig attenderen op mogelijke afwijkingen
(bijvoorbeeld ziekten of afwijkend gedrag) waardoor sneller ingegrepen kan worden en
problemen voorkomen worden. Zo is een plots afwijkende wateropname een indicatie van
opkomende ziekteproblemen. Vroegtijdig ziektes kunnen opsporen en in een vroeg stadium
gericht dieren kunnen behandelen dragen ook bij aan een laag gebruik van medicijnen.
Een ander voorbeeld is dat bij vroegtijdig signaleren dat een dier andere dieren begint te
bijten of pikken, sneller inzicht kan worden verkregen in mogelijke achterliggende
oorzaken en die weg kunnen nemen, onder andere door meer verrijkingsmateriaal te
geven, of door andere stressfactoren weg te nemen. Desnoods kan men met behulp van
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
24
technologie problemen die zich toch voordoen sneller oplossen door bijvoorbeeld een bijter
of pikker uit groep te verwijderen
Anderzijds kan een negatief effect van digitalisering zijn dat er minder contact is van het
dier met de veehouder, omdat de veehouder (te veel) gaat sturen op basis van digitale
gegevens. Het risico hiervan is dat het dier steeds meer als een ding gezien gaat worden,
dat volledig digitaal gestuurd kan worden. Een goede mens-dierrelatie is juist positief voor
zowel het dier als de veehouder.
Er is veel bekend over hoe men dierenwelzijn en gezondheid aan een dier kan waarnemen.
In het Europese project Welfare Quality 13 zijn voor runderen, varkens en pluimvee
protocollen ontwikkeld om welzijnsindicatoren zoveel mogelijk aan het dier zelf te meten.
Uitvoering van deze protocollen is echter vaak tijdrovend en kostbaar. Indien digitale
metingen zodanig worden gebruikt dat een juiste toepassing van deze protocollen in de
praktijk haalbaar wordt, heeft dat positieve gevolgen voor het dier. Anderzijds vormt het
onjuist gebruik of misinterpretatie van gegevens een bedreiging voor een goede
gezondheid van de dieren. Als een beperkt aantal variabelen – die een klein deel van het
systeem vertegenwoordigen - frequent wordt gemeten, is het gevaar dat met grote precisie
een foute conclusie wordt bereikt. Daarnaast kunnen variabelen die een direct verband
hebben met datgene wat je wilt weten/meten niet frequent, eenduidig en nauwkeurig te
meten zijn. Denk bijvoorbeeld aan het meten van stress. Anderzijds kan men door geen
gebruik
te
maken
van
digitalisering
de
echte
oorzaak
van
welzijns-
en
gezondheidsproblemen missen. Je gaat het pas zien als je het ook kúnt zien. Indien het
jongvee in de stal last heeft van hoesten, kan het real time meten van de
ammoniakconcentratie direct uitsluitsel geven of de ventilatie al of niet open moet. Als je
ammoniakconcentratie niet meet, dan weet je het ook niet. Big data gaat niet alleen over
ingewikkelde modellen, maar kan soms heel behulpzaam zijn alleen al door het zichtbaar
maken van de informatie.
3.2
Dierenwelzijn
Voor een goed dierenwelzijn is nodig dat dieren zich kunnen aanpassen aan hun omgeving
en veranderingen daarin, en dat sprake is van fysieke integriteit, goede huisvesting,
voeding en gezondheid 14. Dit kan worden vertaald in criteria als aanwezigheid van
ligcomfort, thermaal comfort, bewegingsvrijheid, afwezigheid van letsel, ziekte en pijn,
normaal sociaal en ander gedrag (gemak waarin rangordes tot stand komen), en een goede
mens-dier relatie, zonder angst. 15
http://www.welfarequality.net/en-us/home/
RDA Denkkader, 2018
15
Gebaseerd op principes en criteria uit de welzijnsprotocollen van Welfare Quality.
13
14
25
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
Doordat digitalisering het mogelijk maakt dat minder handelingen uitgevoerd hoeven te
worden aan een dier (bijvoorbeeld wegen via camerabeelden versus wegen op een
weegschaal) kan dit leiden tot minder stress. Met apps zouden veehouders foto´s kunnen
delen met bijvoorbeeld de dierenarts en sneller tot een juiste diagnose komen. 16 Met
realtime sensoren die vanaf een bepaalde meetwaarde (bijvoorbeeld kou of hitte, of
gehalte aan kooldioxide of ammoniak) attentieberichten sturen, kan sneller worden
ingegrepen bij afwijkende klimaatomstandigheden. Sensoren helpen de veehouder het
functioneren van de klimaatregeling te monitoren en zo nodig bij te stellen. Inpassing van
digitalisering biedt kansen voor een beter dierenwelzijn. Snellere alerts en diagnoses, meer
inzicht, en daaruit voortvloeiende adviezen kunnen leiden tot een betere leefomgeving voor
de dieren. De leefomgeving zou ook nog verbeterd kunnen worden door digitalisering in te
zetten als omgevingsverrijking 17 of als activiteit voor dieren door bijvoorbeeld speciale
computerspellen voor dieren, VR brillen etc.
Digitalisering kan ook een bedreiging voor het dierenwelzijn zijn. In eerste instantie al
doordat sensoren in en aan het dier een ingreep in de fysieke integriteit zijn (pijn, ongerief,
kans op ontsteking). Digitalisering kan ook tot minder contact van dieren met mensen
leiden en daardoor op momenten dat dit contact er wel is (bijv. bij medische behandeling,
lichamelijke ingrepen, bij transport en in het slachthuis) meer angst en stress bij de dieren
geven. Digitalisering kan er toe leiden dat mensen dieren meer als productiemiddel en
minder als wezens met gevoelens gaan zien (z.g. verdingelijking), met minder zorg voor
het welbevinden van het dier op zich, los van haar economische waarde (zie ook Bos et
al., 2018).
De stap van Big Data naar de juiste informatie is niet vanzelfsprekend, en de mogelijke
gevolgen voor het dierenwelzijn van beslissingen op basis van een juiste dan wel onjuiste
interpretatie zijn groot. Onoordeelkundig gebruik kan misleiden en verbanden suggereren
die er niet zijn. Variabelen die makkelijk, goedkoop, en frequent kunnen worden gemeten,
zijn echter veelal indirect gerelateerd aan wat men graag wil weten. Algoritmen die data
van sensoren omzetten in informatie over het diergedrag, moeten wetenschappelijk
gevalideerd zijn, maar zulke validatie is nog vaak afwezig. Anderzijds kan je met een
oordeelkundig gebruik juist zaken doen die het dierenwelzijn verbeteren.
Digitalisering die eenzijdig is gericht op het opvoeren van de prestaties van dieren (snellere
groei, hogere productie, meer nakomelingen) kan de eerder behaalde voordelen van
digitalisering voor dierenwelzijn en gezondheid teniet doen, en de natuurlijke vermogens
van dieren te boven gaan.
Anderzijds kan digitalisering leiden tot de eis van afzetorganisaties en de samenleving om
meer transparantie. De wetenschap dat anderen over de schouder mee kijken, vermindert
16
17
Veehouders zijn terughoudend om dit toe te passen. Men vreest dat dergelijke foto’s misbruikt worden.
Verrijking moet bij voorkeur vervormbaar, afbreekbaar, eetbaar en wroetbaar zijn
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
26
de kans op onzorgvuldig handelen, en kan gunstig uitpakken voor het dier. Naar de
samenleving toe kan deze transparantie er ook toe bijdragen dat een duidelijker beeld
ontstaat over hoe dieren in de veehouderij leven.
3.3
Keuzevrijheid
Digitalisering biedt een kans voor dieren om beter aan te geven wat ze wel en niet willen,
omdat op individueel niveau meer keuzevrijheid toegekend kan worden. De meeste
diersoorten in de veehouderij zijn van nature sociale dieren die in groepen leven. Door
digitalisering kunnen de mogelijkheden voor het uitoefenen van dit sociale gedrag
toenemen. Het biedt daarnaast ook meer en beter betaalbare mogelijkheden om dieren
die lager in de sociale rang staan toegang te geven tot voer en drinkwater en
schuilmogelijkheden te bieden.
Daar staat tegenover dat het de mens is die uiteindelijk beslist welke keuzes een dier in
de veehouderij kan en mag maken en dat een dier een bepaalde sensor om krijgt. Een dier
maakt deze keuze niet zelf, en kan het mogelijke ongerief dat een sensor mogelijk
teweegbrengt niet zelf wegnemen. Als een dier deze keuze wel zelf maakt - als dit al
mogelijk is - dan wordt dat dier veelal als lastig gezien, en meestal afgevoerd naar de
slacht. Op die manier wordt het probleem van de ongewenste keuze van een dier opgelost.
Daarnaast kan het sturen op basis van digitalisering ook omslaan in teveel sturing
waardoor een dier juist vrijheid verliest. Tot slot, als digitalisering leidt tot meer ‘sociale
afstand’ tussen mens en dier, ontstaat het risico dat dieren worden gezien als dingen en
kan het respect voor de fysieke integriteit van dieren afnemen.
In het rapport ‘Grip op ingrepen’ (2013) heeft de RDA een afwegingsinstrument in de vorm
van een stappenplan gemaakt bestaande uit vier stappen:
1.
Wordt het welzijn en/ of de integriteit van het dier door de handeling blijvend
aangetast?
2.
Is de ingreep noodzakelijk vanwege diergerichte doelen?
3.
Is de ingreep noodzakelijk vanwege mensgerichte doelen?
4.
In geval van een vanuit het oogpunt van de veehouder noodzakelijke welzijns- en of
integriteitsaantasting vindt vervolgens de ethische afweging plaats of de ingreep en
de resulterende welzijns- c.q. integriteitsaantasting maatschappelijk aanvaardbaar
is.
Dit stappenplan kan als leidraad gebruikt worden wanneer een afweging gemaakt moet
worden over het wel of niet uitvoeren van een ingreep.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
27
4. Het perspectief vanuit de veehouder
De veehouder is verantwoordelijk voor de zorg van het dier. Het effect van digitalisering
op dieren en hun verzorging wordt mede bepaald door hoe digitalisering van invloed is op
de dierverzorgers-veehouders. Deze hebben de verplichting goed voor hun dieren te
zorgen. Maar de invulling van deze verantwoordelijkheid door de veehouders komt tot
stand in onderlinge wisselwerking tussen hun normen en waarden, arbeidsomstandigheden
en inkomen. Het uiteindelijke effect van digitalisering op het welbevinden van dieren hangt
niet alleen af van technologische ontwikkelingen op zich, maar ook van in de samenleving
geldende normen en waarden, geldende wettelijke kaders, en economische wetmatigheden
in de voedselketen. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de kansen en bedreigingen
die digitalisering biedt voor de veehouder. Bij autonomie gaat het erom dat mensen
zelfstandig hun beslissingen kunnen nemen. Daar valt ook onder dat mensen zelf kunnen
beschikken over hun eigendommen. Soms kan deze vrijheid worden beperkt door een
besluit van de overheid. Zo kan bij een bestrijdingsplichtige, besmettelijke dierziekte het
transport van dieren worden beperkt, en kunnen zelfs gezonde dieren op een bedrijf op
last van de overheid worden gedood. De veehouder moet goede arbeidsomstandigheden
hebben om de dieren zo goed mogelijk te kunnen verzorgen. Voor het concretiseren van
het
perspectief
van
de
veehouder
onderscheiden
we
de
factoren
inkomen,
managementvrijheid en arbeidsomstandigheden.
In Nederland waren in 2018 volgens de CBS-Meitelling 25.400 rundveebedrijven, 4.160
bedrijven met varkens en 1.650 bedrijven met pluimvee aanwezig. Op melkveebedrijven
worden gegevens over de productie en vruchtbaarheid van individuele dieren verzameld.
Op varkensbedrijven worden de gegevens van groepen biggen, zeugen en vleesvarkens
verzameld, als ook van individuele zeugen. Op pluimveebedrijven worden alleen gegevens
van groepen dieren verzameld.
De
drie
onderscheiden
thema’s
(inkomen,
managementvrijheid,
en
arbeidsomstandigheden) zijn in Figuur 2 weergegeven samen met de kansen en
bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van het raamwerk zoals opgenomen in Bijlage
1. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse
veehouderij voor alle drie de thema’s.
4.1
Inkomen
Digitalisering biedt kansen voor een beter inkomen, door het sneller beschikbaar komen
van betere informatie. De bedrijfsvoering kan geoptimaliseerd en er kan sneller worden
bijgestuurd. Doordat meer data beschikbaar komt en wordt gecombineerd kan efficiënter
geproduceerd worden. Door het delen van de data over de schakels van de keten heen,
bijvoorbeeld met de veevoerfabrikant, de slachterij en de zuivelindustrie, kan de
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
28
afstemming binnen de keten verbeteren. De verwerkende industrie krijgt op zich meer
mogelijkheden om producten te gaan differentiëren. Maar er moeten in de hele keten
verregaande veranderingen worden doorgevoerd om de verbeterde informatie over het
houden van dieren op de boerderij daadwerkelijk te kunnen vertalen naar een beter
inkomen voor de veehouder, of in ieder geval gelijkblijvend.
Transparantie kan wel zorgen voor meer verbindingen tussen boeren en consumenten,
hetgeen kan leiden tot een beter begrip bij de consument. Er zijn consumenten die meer
willen betalen voor meer dierenwelzijn, mits dat ook gegarandeerd is. Digitalisering biedt
hiertoe mogelijkheden.
Bedreigingen van digitalisering voor het inkomen van veehouders moeten met name
worden gezocht in het onjuist gebruiken en verkeerd interpreteren van gegevens,
waardoor verkeerde beslissingen worden genomen. Daarnaast kan meer inzicht door
andere partijen (retail), kan ook leiden tot een sterkere onderhandelingspositie aan die
kant, en daarmee gepaard gaand mogelijk lagere afzetprijzen.
Het met behulp van sensordata aansturen van procesapparatuur ten behoeve van een
goede leefomgeving van het dier vereist dat alle relevante factoren zijn opgenomen in het
algoritme. De kans is aanwezig dat er onvoldoende kennis is over welke factoren daarvoor
wel en niet van belang zijn. Tussen de verschillende schakels in de keten kan er ook sprake
zijn van gedeeltelijk conflicterende belangen. Dat leidt tot de prikkel om bepaalde gegevens
bewust selectief al of niet te delen en daarmee het informatieniveau van anderen bewust
te manipuleren. Hiermee kan een negatief effect ontstaan op de inkomsten van de
veehouder, maar soms ook op het inkomen van andere ketenpartijen. Daarnaast zal
digitalisering bij een eenzijdige focus op kostprijsverlaging leiden tot een verlaagde
consumentenprijs, met als mogelijk gevolg dat de veehouder minder mogelijkheden heeft
in dierenwelzijn.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
29
Figuur 2. Kansen en bedreigingen in de veehouderij vanuit het perspectief van de veehouder.
4.2
Managementvrijheid
Digitalisering biedt een belangrijke kans voor de managementvrijheid doordat meer
beschikbare gegevens leiden tot meer inzicht in beschikbare alternatieven hoe de
bedrijfsvoering kan worden verbeterd, en real time metingen het beter mogelijk maken
om tijdig bij te sturen.
Een keerzijde van digitalisering voor de managementvrijheid kan zijn dat een veehouder
het gevoel krijgt in een keurslijf te zitten. Zijn manier van werken wordt gestuurd door
alarmeringen van systemen en algoritmen waar hij/zij zelf geen inzicht en vat op heeft.
Ook het gevoel “big brother is watching you” kan worden ervaren als een schending van
de privacy. Door bijvoorbeeld camera’s op te hangen om de dieren goed te kunnen volgen,
ontstaan situaties waarbij de veehouder ook continu bekeken kan worden. Bij derden
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
30
ontbreekt vaak de context en de kennis om gemaakte keuzes van handelen goed te kunnen
beoordelen, hetgeen het trekken van onjuiste of te stellige conclusies in de hand werkt.
Daarnaast zijn er de risico’s op stroomuitval en het hacken van digitale apparaten.
De digitalisering en informatie daaruit kan ook door leveranciers en afnemers gebruikt
worden om data op te eisen en mee te kijken in de bedrijfsvoering op het
veehouderijbedrijf. De veehouder moet weliswaar meer rekening houden met andere
(keten)partijen, maar het biedt ook de mogelijkheid om extra garanties te bieden aan
controlerende en certificerende instellingen.
4.3
Arbeidsomstandigheden
De kansen van digitaliseren met betrekking tot de arbeidsomstandigheden liggen met
name in het verlichten en verminderen van het fysieke werk. Dieren hoeven bijvoorbeeld
niet meer getild/geduwd te worden naar een weegschaal, maar worden met algoritmen via
een camera ‘gewogen’. Door het integreren van alle systemen hoeft er steeds minder
dubbel vastgelegd te worden, en heeft de veehouder sneller en beter overzicht.
Hiertegenover staat dat de veehouder stress kan ervaren door het gebruik van nieuwe
digitale technieken, en het gevoel krijgen meer met data dan met dieren bezig te zijn en
daardoor minder ‘vakman’ te kunnen zijn. Op het moment dat systemen zijn aangesloten
op een netwerk is er ook het risico van hacken. Kwaadwillenden kunnen de systemen
beïnvloeden en daarmee direct effect uitoefenen op de arbeidsomstandigheden van de
veehouder.
Keuzevrijheid
Je bent melkveehouder, hebt een melkrobot van een bepaald merk en ook krachtvoerboxen van
dat merk. De data die door beide systemen wordt verzameld zijn zichtbaar in een overzichtelijk
dashboard waardoor je als veehouder attenties krijgt als een dier niet voldoende eet, de
melkproductie wegzakt en je kan bijsturen door meer krachtvoer te geven etc. Maar de
krachtvoerboxen zijn aan vervanging toe en het lijkt dat een ander merk beter bij je
bedrijfsvoering past. Maar ga je dat doen, ga je overstappen naar een ander merk? Kan je als
veehouder inderdaad zelf kiezen waar je mee wilt werken of zit je vast aan je huidige
leverancier? In de agrarische sector is de zogenaamde vendor lock-inn wellicht nog een grotere
uitdaging dan in andere sectoren omdat software vaak gekoppeld is aan technische installaties.
Om keuzevrijheid te hebben is het nodig dat data kan worden meegenomen/overgezet naar
nieuwe software. Niet alleen dat huidige data ingelezen kan worden maar ook dat historische
data meegenomen kunnen worden, liefst inclusief attenties.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
31
Het nieuwe werken – een dag uit het leven van een melkveehouder in 2025
6:30
Wekker gaat. Je staat op en controleert tijdens het ontbijt je dashboard. Zijn er
aandachtspunten naar aanleiding van de nacht? Hebben er koeien gekalfd? Je opent het
scherm met attentiedieren
7:00
en loopt naar de stal.
Aan de hand van de attentielijst loop je naar de koe die die nacht gekalfd heeft. Zoals verwacht
en aangegeven op je dashboard ziet alles er goed uit. Je controleert koe en kalf en brengt het
kalf naar de Iglo waar ze automatisch wordt gewogen, aangemeld bij de calfrail en snel de
eerste biest krijgt. De rest van de dag wordt de biest automatisch verstrekt door de calfrail op
basis van het ingestelde biestprotocol, wat besproken is met de dierenarts. De hoeveelheid
antistoffen in de biest wordt bij elke verstrekking bepaald en vastgelegd.
7:30
Je loopt langs het jongvee. 1 dier lijkt minder fit en heeft ook minder gedronken aan de calfrail. Je laat de rail een keer extra komen en helpt het dier drinken. Daarnaast geef je het wat
extra mineralen. Door middel van RFID komt dit gelijk in je managementsysteem te staan en
ziet de dierenarts dit ook terug.
8:00
Je neemt de lijst van de melkrobot er bij. Eerst een rondje langs de dieren die al (te) lang niet
bij de robot zijn geweest. Twee dieren drijf je naar de robot en die worden dan gemolken.
8:30
Ping: een app van de dierenarts: “Jantje, koe 5217, lijkt mastitis te hebben o.b.v. haar
gegevens: controleren en eventueel starten met Behandelplan Mastitis.” Dit was toevallig het
derde dier waar je naar op weg was. Ze stond vermeld op de attentielijst omdat de robot een
sterke verandering in samenstelling van de melk had gedetecteerd en de activiteitenmeter
tegelijkertijd een verminderde activiteit en verhoogde lichaamstemperatuur waarnam. Je
controleert haar uier welke warm aanvoelt, voorstralen maakt duidelijk dat er klontjes in de
melk zitten. Dus je behandelt haar tegen mastitis. Via de RFID en invoeren van de behandeling
ziet de dierenarts dit meteen terug.
9:00
De voerwagen die gisteren een attentie had gekregen dat de silo bijna leeg was, komt deze
vullen.
10:30 Gesprek met de voeradviseur via Skype. Hij heeft op basis van de gegevens een aantal
suggesties voor aanpassingen welke jullie samen direct doorvoeren in het systeem. Binnen
een week gaat de buitentemperatuur omhoog. Om hittestress bij het vee te voorkomen wordt
het rantsoen iets bijgesteld en wordt er overgeschakeld naar kleinere hoeveelheden per
voerronde van de voerrobot, om zo broei in het voer te voorkomen. Jullie maken een
vervolgafspraak voor volgende week via online agenda.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
32
11:30 Op je telefoon krijg je een melding dat er twee koeien apart zijn gezet in de
separatieruimte. In de melkrobot is door middel van een scan van de zool gedetecteerd
dat de klauwen bekapt moeten worden, daarnaast gaf de activiteitenmeter een afwijkend
looppatroon aan voor deze dieren. Door de zoolscan te bestuderen op je smartphone kun
je direct bepalen welke behandeling je toe moet passen.
Gedurende de dag wordt real time de NH3 concentratie gemeten en aan de hand van die
gegevens wordt de frequentie van de mestschuif bepaald waardoor er minder emissie is
en drogere vloeren.
Gedurende de dag kunnen de dieren zelf kiezen of ze binnen in de stal blijven of naar
buiten gaan. De ruimte die elk dier krijgt om te beweiden wordt automatisch bepaald
door middel van virtual fencing. Jongere dieren en dieren die vroeg in lactatie zijn krijgen
op deze manier eerder toegang tot nieuwe stukken van de wei.
’s Middags moet er op het land gewerkt worden. Temperatuursensoren in het grasland
geven aan dat de bodemtemperatuur voldoende hoog is om te gaan bemesten. Op basis
van bodemscans en oogstresultaten van afgelopen snedes gras en voorgaande jaren
wordt automatisch een taakkaart aangemaakt. De software van de trekker helpt je met
bepalen van de juiste hoeveelheden.
Tijdens het werken op het land krijg je een melding: het gaat niet goed met kalven. Je
moet gaan kijken. Op de camerabeelden die je live kunt bekijken op je smartphone zie
je al dat de koe het moeilijk heeft. Je geeft op de App aan dat een dierenarts nodig is,
deze wordt automatisch gebeld. In de stal aangekomen probeer je de koe zo goed
mogelijk te helpen. Zodra de dierenarts er is, werken jullie samen en wordt het kalf
gezond geboren. De koe krijgt nog een infuus en het kalf wordt verzorgd en naar de iglo
gebracht. Alles wordt gemeld in de software.
17.00
Je moet een koe naar de robot begeleiden en 2 koeien controleren die weinig actief zijn
geweest gedurende de dag. Aansluitend loop je een controle rondje door de stal en langs
het jongvee.
18:00 Via de app vraagt de dierenarts hoe het met koe en kalf gaat en je bespreekt nog een
attentiedier
19:00 De inseminator komt aan met het juiste sperma (via stieradvies programma) en
insemineert de automatisch gesepareerde dieren. Deze dieren zijn gesepareerd op basis
van stappentellers en hormoonmetingen.
20:00 Je loop een laatste keer de attentiedieren langs
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
33
5. Het perspectief vanuit de markt en maatschappij
In dit hoofdstuk beschrijven we de kansen en bedreigingen van digitalisering in de
veehouderij vanuit het perspectief van de markt en de maatschappij. Eerst kenschetsen
we de belangrijkste drijvende krachten in de markt. Vervolgens benoemen we de kansen
en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij voor de gezondheid en veiligheid van
voedsel, de mate waarin waarden in ons voedsel
aanwezig zijn, en voor de
keuzemogelijkheden van consumenten.
Afzetorganisaties zoals supermarkten concurreren om marktaandeel, vooral op basis van
prijs. Voor de afzet is én blijft het uitgangspunt dat een product met omzet en marge altijd
in het schap komt. Hoewel diervriendelijkheid door veel consumenten belangrijk wordt
gevonden, is het voor de meeste consumenten geen onderdeel van het aankoopgedrag.
Eten kopen is een zaak van gewoonten. De meeste mensen kopen bijvoorbeeld dat wat in
de aanbieding is of dat wat ze al jaren kopen. Waarbij van datgene wat ze kopen vaak niet
weten hoe het is geproduceerd. Aanpassingen in de sociale (normen, identificatie) en de
fysieke (assortiment) omgeving van consumenten zijn wel van invloed op het
aankoopgedrag (Backus et al., 2011). Zo is het recent toegenomen aandeel van producten
met een keurmerk op het gebied van milieu en diervriendelijkheid niet in het minst te
danken aan het inperken van het assortiment tot producten met deze keurmerken én aan
het vertrouwen dat consumenten in deze keurmerken stellen.
De
drie
onderscheiden
thema’s
(gezond
en
veilig
voedsel,
het
hebben
van
keuzemogelijkheid en waardenvol voedsel) zijn in Figuur 3 weergegeven met de kansen
en bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van het raamwerk in Bijlage 1. Een
belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse veehouderij
voor alle drie de thema’s.
5.1
Gezond en veilig voedsel
Digitalisering biedt kansen voor het versterken van de focus op kwaliteit, het borgen van
deze kwaliteit en voor het bieden van transparantie. Indien de herkomst van producten
bekend is, ervaren de aanbieders van voedsel minder vrijblijvendheid, en daarmee neemt
de focus op kwaliteit toe. Real time sensordata die online beschikbaar zijn als ook inzet
van RFID-technologie kan de effectiviteit van kwaliteitsgarantiesystemen versterken en de
transparantie vergroten.
Vooralsnog minder concreet zijn de kansen die blockchain biedt voor het borgen van
kwaliteit. De belofte van blockchain is dat certificaten gedurende het hele traject van
productie tot in het schap van de supermarkt beheerd kunnen worden met behulp van
blockchaintechnologie. Verdere opschaling zal duidelijk maken in welke mate dit kansen
biedt voor het borgen van kwaliteit.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
34
Datamanipulatie vormt een bedreiging voor de gezondheid en veiligheid van ons voedsel.
Het bewust zodanig doorgeven of beschikbaar stellen van data opdat een onjuist beeld
wordt gegeven van de productieomstandigheden en/of de productkwaliteit en samenstelling kan op vele manieren. Bijvoorbeeld door het benadrukken van goede
aspecten van welzijn maar weglaten van negatieve aspecten op milieu. Waar in de stal
hangen de sensoren die het klimaat meten, wat gebeurt er met een RFID-tag als een dier
deze verliest, et cetera?
Figuur 3. Kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit markt en maatschappij.
Het beschikbaar stellen van meer gegevens over de samenstelling van voedsel leidt tot het
toenemen van het gevaar van misinterpretatie door consumenten. Digitalisering die zich
meer richt op het voedselkeuzegedrag zelf heeft waarschijnlijk meer positieve gevolgen
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
35
dan uitbreiden van de etiketteringsrichtlijnen. Er komen ook steeds meer apps beschikbaar
die zich hierop richten.
5.2 Keuzemogelijkheid
Informatie- en communicatietechnologie maken het beter mogelijk dat naast het fysieke
product zelf, informatie wordt gegeven over de totstandkoming van dat product. Dit is van
waarde voor die consumenten die de productieomstandigheden op de boerderij onderdeel
willen laten zijn van hun keuze.
Extra informatie leidt ook tot meer kenmerken op basis waarvan consumentenproducten
kunnen vergelijken. Dit zal waarschijnlijk leiden tot meer productdifferentiatie, omdat
consumenten hun keuze kunnen baseren op meer product- en proceskenmerken. Dit
versterkt ook de mogelijkheden tot borging van de kwaliteit.
Een bedreiging voor de keuzemogelijkheid van consumenten betreft het geautomatiseerd
personaliseren van productaanbiedingen, op basis van informatie over het aankoopgedrag
van de consument. De consument wordt in een zelfgecreëerde bubbel geplaatst, en het
zoeken naar informatie over andere producten die op de markt zijn, wordt beperkt. En dat
terwijl de relatie tussen houding, voornemen en daadwerkelijk voedselkeuzegedrag toch
al niet sterk is. Men kan een positieve houding hebben ten opzichte van producten met
een keurmerk op diervriendelijkheid, maar dat zegt nog weinig over het voornemen om
deze producten te kopen, laat staan over het feitelijke aankoopgedrag. De kans is
aanmerkelijk dat op aankoopgedrag gebaseerde gepersonaliseerde productaanbiedingen
slechts een klein deel vertegenwoordigen van hetgeen consumenten belangrijk vinden.
5.3 Waardenvol voedsel
Een heel scala waarden speelt - bewust of onbewust – een rol bij de keuze van
consumenten voor voedselproducten. Veel consumenten geven de voorkeur aan voedsel
met labels als puur en eerlijk, natuurlijk, slow food, ambachtelijk bereid, et cetera. Dit kan
de herkomst betreffen (streekproducten van de boer die men kent, men kan er als het
ware naartoe fietsen), de productieomstandigheden (het traditionele gezinsbedrijf, meer
aandacht voor dierenwelzijn), of de bereidingswijze van (traditionele) producten.
Digitalisering biedt nieuwe mogelijkheden om informatie met consumenten te delen over
herkomst en bereiding van voedselproducten en over de productieomstandigheden op de
boerderij. Het wordt ook makkelijker een gezicht en naam van de boer en/of het dier waar
het product vandaan komt te geven. Consumenten zullen eerder vertrouwen stellen in een
persoon dan in een anoniem certificaat. Daarmee maakt digitalisering het mogelijk om het
relationeel vertrouwen in het voedselsysteem te versterken. Maar ook voor keurmerken
zelf
biedt
RDA.2019.130
digitalisering
kansen.
De
mogelijkheden
Digitalisering van de veehouderij
om
informatie
over
de
36
productieomstandigheden op de boerderij te delen nemen immers toe met de opkomst van
draadloze sensornetwerken die real time data online beschikbaar stellen.
Digitalisering brengt echter ook bedreigingen met zich mee. Het biedt naast het meten en
delen van data ook de mogelijkheid om met data te sturen. Aanbieders van voedsel
communiceren met consumenten via traditionele media (krant, radio en tv) en via
smartphone en tablet, op basis van data en algoritmen. Het bijbehorende richtsnoer is
veelal afgeleid van op omzet en marge gebaseerde doelstellingen en bevat meestal geen
richtsnoeren die zich richten op datgene wat juist of goed is voor de consument (en het
dier, en de veehouder). Of digitalisering zal leiden tot kansen of bedreigingen is afhankelijk
van deze richtsnoeren.
Digitalisering kan het proces van verminderen van intermenselijk contacten versterken en
kan daarnaast ook leiden tot verdere specialisatie binnen productie- en afzetketens.
Daardoor
kunnen
intermenselijke
contacten
worden
vervangen
door
anonieme
opdrachtgever-opdrachtnemer relaties. De afnemende mogelijkheden voor consumenten
om zich te identificeren met voedselproducten kunnen daarmee een bedreiging vormen
voor het voortbestaan van in voedsel opgesloten waarden. Overigens is het de vraag
hoeveel effect dit nog zal hebben, omdat van veel voedsel op de markt veehouders alleen
nog
te
traceren
zijn
na
een
grondige
track-en-trace
actie,
bijvoorbeeld
bij
voedselincidenten. Zelfs de labels en het productennummer op verpakte kaas verwijzen
niet naar de kaasmaker, maar naar de verpakker.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
37
6. Reflectie en aanbevelingen
Op veehouderijbedrijven zal binnen 5 a 10 jaren digitalisering gemeengoed zijn met de
daaraan gekoppelde gevolgen voor dieren. Het brengt zowel kansen als bedreigingen,
onder andere voor mens-dierrelaties. Kansen komen voort uit het sneller beschikbaar
komen van meer gegevens door de hele veehouderijketen heen en het verbinden van
verschillende soorten gegevens voor nieuwe informatie en nieuwe inzichten. Veehouders
krijgen meer mogelijkheden om de leefomgeving van de dieren aan te laten sluiten op de
behoeften van de dieren, met positieve gevolgen voor gezondheid en dierenwelzijn. Door
het vervangen van fysieke handelingen aan dieren verbeteren de arbeidsomstandigheden
en hebben de dieren mogelijk minder stress. De ongelijke verdeling van informatie tussen
ketenpartijen (toeleverancier, veehouder, verwerker, afzet, consument) kan afnemen en
door de toegenomen transparantie neemt het vertrouwen toe en zullen consumenten meer
keuzemogelijkheden krijgen bij het kopen van diervriendelijke producten.
Digitalisering brengt ook bedreigingen met zich mee. De stappen van big data naar
betrouwbare en relevante informatie en vervolgens naar onderbouwde juiste beslissingen
zijn complex en geen automatisme. Zeker voor wat betreft het automatisch(bij)sturen van
procesapparatuur op basis van sensordata is terughoudendheid vooralsnog op zijn plaats.
Verder kan onder meer de autonomie van dieren en veehouders afnemen, en de consument
minder mogelijkheden ervaren voor identificatie met in voedsel besloten sociaal-culturele
waarden.
Wat digitalisering uiteindelijk gaat betekenen voor het dier hangt af van het gebruik ervan.
Indien tijdig signaleren ervoor zorgt dat een ziek dier of een dier met verminderd welzijn
eerder wordt waargenomen, of ziekte en welzijnsproblemen zelfs worden voorkomen, is
dat positief. Maar als het ertoe leidt dat er in de veehouderij minder door de mens zelf
naar het dier wordt gekeken, is dat mogelijk negatief (van Erp – van der Kooij, 2016).
Protocollen en algorithmen kunnen vaak beter inschatten wat de beste behandelmethode
is dan ervaren artsen (Greenhalgh, 2002). Maar het is nog onvoldoende gegarandeerd dat
de blik en aandacht van de mens volledig en adequaat vervangen kan worden door digitaal
te meten variabelen. Het samenspel van de directe aandacht vanuit de mens en de extra
informatie uit de digitale gegevens hebben de potentie van een positieve ontwikkeling.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
38
VOOR HET DIER
VOOR DE VEEHOUDER
VOOR MARKT EN
MAATSCHAPPIJ
Gezondheid
Inkomen
Gezond en veilig voedsel
Keuzevrijheid
Managementvrijheid
Keuzemogelijkheid
Dierenwelzijn
Arbeidsomstandigheden
Waarde(n)vol voedsel
Tabel 2. Relevante aspecten die belangrijk zijn voor het dier, de veehouder en de consument, en waarvoor
digitalisering kansen en of bedreigingen kunnen inhouden.
Hierna wordt nader ingegaan op enkele aspecten die van invloed kunnen zijn op deze
kansen en bedreigingen. Het betreft de gevolgen van digitalisering voor bedrijfsvormen in
de veehouderij, gevolgen van digitalisering en precisie landbouw voor de kijk op het dier,
fysieke integriteit van het dier, andere normen voor het houden van dieren, vergunningen
en keurmerken, eigendom van gegevens en het delen van informatie, kwaliteit van
gegevens en conclusies daaruit, en impact op onze leefomgeving.
Gevolgen van digitalisering voor bedrijfsvormen in de veehouderij
Zodra de productieprocessen in de veehouderij beter beheersbaar zijn, is de keuze voor
een grotere bedrijfsopzet meer waarschijnlijk (Allen en Lueck, 2003). Zo bezien kan
digitalisering leiden tot meer schaalvergroting in de veehouderij. Anderzijds kan de prikkel
tot schaalvergroting ook juist afnemen doordat digitalisering kan leiden tot meer
gedifferentieerde ketens waarbij door een hogere prijs voor onderscheidende kwaliteit en
beleving de economische noodzaak tot schaalvergroting afneemt. En daarnaast zijn ook
andere factoren die deze schaalvergroting kunnen tegengaan zoals milieu- gebruiksruimte,
maatregelen ter behoud van biodiversiteit etc.
Los van de vraag of schaalvergroting tot verbeteringen of verslechteringen in het
dierenwelzijn
leidt,
vergroot
schaalvergroting
de
risico’s
bij
het
uitbreken
van
bestrijdingsplichtige, besmettelijke dierziekte. En bij een fout in het management zullen
op een groter bedrijf meer dieren hier last van hebben. Ook kan op grotere bedrijven met
meer automatisering het eerder voorkomen dat er minder frequent contact is tussen dier
en veehouder. Maar anderzijds zal er meer bekend zijn over de leefomstandigheden van
de dieren en ook het verplaatsen en transporteren van dieren kan verminderen op grote
bedrijven. Het ligt daarom voor de hand om meer aandacht te geven aan de factoren die
van invloed zijn op het dierenwelzijn, dan op de uiterlijke verschijningsvorm van het
veehouderijbedrijf zelf.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
39
Gevolgen van digitalisering en precisie veehouderij voor de kijk op het dier
Een belangrijke vraag is of digitalisering leidt tot verdingelijking van dieren en daarmee tot
een andere houding tot en zorg voor dieren. Daarbij is het ook de vraag in welke mate de
zorg van veehouders voor hun dieren is veranderd en in welke mate de opvattingen over
zorg voor dieren in onze samenleving zijn veranderd. Hoe het ook zij, digitalisering kán
een geweldige aanvulling zijn op de mogelijkheden van de veehouder voor het verzorgen
van dieren. Of dit daadwerkelijk gebeurt hangt echter ook af van de houding van de
veehouderij ten opzichte van de zorg voor dieren, en van de positie van de veehouder in
de voedselketen (Bos et al., 2018). Bij een eenzijdige focus op kostenverlaging in de
voedselketen zal digitalisering eerder een bedreiging dan een kans vormen. Deze focus is
een gevolg van het handelen van alle betrokken partijen tot aan de consument toe.
Fysieke integriteit van het dier
De mogelijkheden om sensoren bij dieren in of aan te brengen nemen toe met
digitalisering. Het dier kan niet zelf kiezen voor deze lichamelijke ingreep. De overheid
heeft hier dan ook regels voor opgesteld. Volgens het Besluit Diergeneeskundigen mogen
bij een dier ten hoogste twee lichamelijke ingrepen ter identificatie worden aangebracht.
Digitalisering heeft echter ook het perspectief in zich om de identificatie van dieren terug
te brengen tot één ingreep, waarbij in de RFID-chip naast een unieke identificatie van het
individuele dier ook andere sensoren zijn ingebouwd. Deze ene ingreep blijft overigens
noodzakelijk in verband met het kunnen traceren van dieren in geval van uitbraak van een
besmettelijke dierziekte, waarvan de bestrijding verplicht is of waarvoor in het
handelsverkeer vrijwaring wordt gevraagd. Verduidelijking en/of uitbreiding van de wet is
nodig omdat de sensoren waar we het nu en in de toekomst over hebben niet in eerste
instantie bedoeld zijn om het dier te identificeren. Met de huidige formulering in de wet is
het mogelijk om andere meetinstrumenten in of aan het dier te brengen die de wetgever
niet kon voorzien.
Wat de belangen van het dier betreft moet voor een juiste inzet van digitale technieken
aan het stellen van de volgende randvoorwaarden worden gedacht:
-
Als dit (ook) leidt tot verbetering van het dierenwelzijn, of in elk geval niet tot een
verslechtering; Als het helpt het dierenwelzijn beter aan het individuele dier te
monitoren;
-
Als het niet tot extra lichamelijke ingrepen aan het dier leidt;
-
Waar digitalisering overgaat in automatisering en het systeem beslissingen
overneemt, dienen door mensen regelmatig uit te voeren controles en beoordelingen
van de uitkomsten te worden ingebouwd, met daarbij de mogelijkheid zo nodig bij te
kunnen sturen;
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
40
-
Wanneer het uitsluitend de verhoging van de productie dient, en daarbij de
natuurlijke vermogens van het dier te boven gaan, dieren blijvend verandert, of tot
meer welzijns- en gezondheidsklachten en/of meer sterfte leidt, zou van digitalisering
afgezien moeten worden.
Hiervoor kan het door de RDA geformuleerde afwegingskader worden gebruikt (RDA, 2017)
Andere normen voor het houden van dieren
Digitalisering gaat ervoor zorgen dat er nieuwe normen gaan komen voor een andere
manier van het houden van dieren. We kunnen zaken eerder en beter waarnemen, en gaan
daardoor andere eisen stellen aan het houden van dieren. Dit zal ook leiden tot een andere
rol van de adviseur, meer gericht op het ondersteunen van de veehouder bij het vertalen
van big data naar relevante informatie en het vervolgens bepalen van de juiste handeling.
Voor wat betreft de gevolgen van digitalisering van de veehouderij kan het goed zijn dat
iets over het hoofd gezien wordt dat onbedoelde en mogelijk averechtse gevolgen krijgt.
Het is belangrijk voortdurend aandacht te hebben voor ‘nieuwe risico’s’, ontwikkelingen die
nu nog niet voorzien zijn. Door digitalisering meten en weten we weliswaar meer. Maar
gaat
de
veehouder
dan
ook beter voor
zijn
dieren
zorgen?
Geautomatiseerde
besluitvorming loslaten op dieren vergt alertheid. Dieren kunnen immers niet aangeven
dat ze het er niet mee eens zijn. Om de mogelijkheden van digitalisering dienstbaar te
maken aan de dieren, dient het dieren meer eigen keuzes te kunnen laten maken in hun
gedrag.
Vergunningen en keurmerken
Veel systemen van certificering en vergunningverlening in de veehouderij zijn in
belangrijke mate gebaseerd op ontwerpcriteria zoals ruimte per dier, klimaat en voer. Het
geeft de situatie voor wat betreft de kwaliteit van het proces op enig moment lang niet
altijd juist weer. Er zouden eerst en vooral welzijnscriteria aan het dier gemeten moeten
worden die aantoonbaar iets zeggen over bijvoorbeeld gedrag, gezondheid en fysiologie.
Dat gebeurt nu nog maar op zeer beperkte schaal, omdat het vaak lastig en tijdrovend is.
Met de opkomst van sensor- en cameratechnologie kan in potentie het feitelijke gedrag,
het welzijn en de gezondheid van dieren, en de kwaliteit van de leefomgeving 24/7 veel
effectiever en efficiënter gemeten worden. Maar dit lukt alleen als men erin slaagt geschikte
variabelen te meten en algoritmen te ontwikkelen die een aantoonbare relatie hebben met
wat men wil kwantificeren. Daarmee komen ook nieuwe perspectieven in beeld, zowel voor
overheden en marktpartijen (keurmerk, vergunning) als voor de ondernemer die goed voor
zijn dieren wil zorgen, en een goed product wil leveren. Het biedt overheden en
marktpartijen een kans om de efficiëntie en effectiviteit van bestaand beleid en de
bijbehorende borging te verbeteren en om betere te ontwerpen, waarbij veehouders
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
41
worden betaald (of bestraft) op basis van waargenomen resultaten op het gebied van
dierenwelzijn, diergezondheid en milieu (zoals het eerder beschreven Agriplace).
Realtime metingen over het gedrag en de gezondheid van dieren en hun verzorging
(klimaat, verstrekking van voer en water, afleiding voor spel en natuurlijk gedrag) maken
het ook mogelijk bij vergunningverlening, toezicht en handhaving (deels) over te gaan van
middelvoorschriften naar doelvoorschriften. De veehouder biedt transparantie aan, en de
handhavende of certificerende instelling heeft door metingen aan het dier inzicht in de
feitelijke situatie. Door realtime meten wordt het handelingsperspectief voor de
veehouders groter, omdat hen de mogelijkheid wordt geboden om te kiezen welke
middelen ze hanteren, zolang aan het doel wordt voldaan. Controle vindt plaats op
daadwerkelijk gemeten waarden. Dergelijke metingen bieden ook mogelijkheden om bij te
dragen aan het meer objectiveren en daardoor aan het opbouwen van vertrouwen.
Vergunningverlening, toezicht en handhaving dragen zo ook bij aan het verduurzamen van
de veehouderij door een verandering in focus, van middelvoorschrift naar doelvoorschrift.
Eigendom van gegevens en het delen van informatie
Met het gaandeweg toenemen van de bewijsvoering dat het delen van informatie leidt tot
minder faalkosten en tot meer onderling vertrouwen zal het delen van informatie - mede
door economische prikkels vanuit de markt - meer en meer onderdeel worden van
economische transacties. De gedragscode aan de hand van een checklist die de Europese
boerenorganisatie COPA COGECA samen met grote leveranciers heeft opgesteld is een
goede stap om een infrastructuur te creëren voor het delen van data 18. Ook het
Amerikaanse Farm Bureau Federation heeft een vergelijkbaar initiatief genomen en Core
Principles for The Privacy and Security Principles for Farm Data opgesteld 19. Hier kan ook
een rol liggen voor keten- en brancheorganisaties om veehouders en hun toeleveranciers
en afnemers te ondersteunen om tot een goed juridisch kader te komen. Vooral op thema’s
als privacy en data-eigendom is dit van belang. Hierbij moet worden opgemerkt dat wie
een standaard bezit, vaak goed af is door netwerkeffecten: hoe meer partijen de standaard
gebruiken, hoe minder aantrekkelijk het voor anderen is om wat anders te gebruiken 20.
Een belangrijke rol voor de overheid hierbij is het onderhouden van open netwerken en
het stimuleren van innovaties. Daarbij is het van belang dat high tech start-ups en de
veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben.
Sommige maatschappelijke belangen zijn wel dermate zwaarwegend dat het delen van
data aan regels is gebonden. Bij bestrijdingsplichtige besmettelijk dierziekten is tijdig
https://copa-cogeca.eu/img/user/files/EU%20CODE/EU_Code_2018_web_version.pdf
https://www.agdatatransparent.com/principles/
20
Shapiro and Varian: The art of standard wars, in: California Management Review vol. 41 no.2, winter 1999.
18
19
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
42
opsporen en bestrijden belangrijk. Er geldt dan ook een meldingsplicht bij het landelijk
meldpunt. Andere wettelijke verplichtingen betreffen acties die ondernomen moeten
worden, bijvoorbeeld in het kader van early warning programma’s voor vogelgriep en
Klassieke varkenspest.
Kwaliteit van gegevens en conclusies daaruit
Er moet worden nagedacht over de kwaliteit van gegevens verkregen via nieuwe
technologieën, vooral wanneer deze gegevens worden gebruikt bij beleidsvorming en ook
wanneer deze zijn verzameld voor andere doeleinden dan waarvoor deze wordt gebruikt.
Als digitale technologieën bijvoorbeeld volledige dekking mogelijk maken, kunnen
traditionele vragen met betrekking tot bemonstering en statistische kwaliteit minder
belangrijk worden, terwijl vragen over de kwaliteit van gegevensverzameling en verwerking en representativiteit in belang toenemen.
Niet zelden zijn de algoritmen en analysemethoden waarmee verbanden worden
geïdentificeerd in grote complexe datasets en die de basis vormen voor adviezen,
zogenaamde ‘zwarte dozen’. Dit gebrek aan inzicht in hoe adviezen tot stand komen en of
verbanden die gevonden zijn wel robuust zijn en onderliggende causale principes kennen,
is een gevaar bij het ‘blind’ gebruik van die adviezen.
De belofte is dat uiteindelijk de gecombineerde sensordata met algoritmen beter in staat
zullen blijken te zijn om iets over gezondheid en welzijn te zeggen, en dus goed zijn voor
de dieren. Maar die situatie is nog (lang) niet bereikt. Een belangrijke opdracht is hoe het
systeem en de dieren behoed kunnen worden voor fouten in de tussenliggende periode.
De snelle opkomst van sensortechnologie en het potentiële nut ervan voor de veehouderij
maakt dat meerdere technologieaanbieders zich profileren. Deze technologie is echter nog
niet geheel uitgekristalliseerd, en aanbieders hebben vaak ook beperkte kennis van de
eisen die, bijvoorbeeld, de variërende samenstelling van stallucht stelt aan de sensoren.
Het is daarom gewenst dat er basiseisen komen waaraan deze technologie in de
veehouderij moet voldoen. Temeer als de meetgegevens gebruikt gaan worden door
private organisaties (keurmerken) en publieke organisaties (vergunningen).
Impact op onze leefomgeving
Door digitalisering komt ook meer informatie beschikbaar over de belasting van de
veehouderij op het milieu. De kwaliteit van water en lucht komt steeds beter in kaart. Meer
en meer veehouders en burgers gaan zelf de fijnstof concentratie met sensoren meten. De
veehouder wil weten of hij het goed doet, en wat hij eventueel nog meer kan doen. En de
burger wil weten wat zijn gezondheidsrisico’s zijn. Het realtime meten van de luchtkwaliteit
kan een belangrijke bijdrage leveren aan de dialoog tussen veehouder en omwonenden.
Het gevaar van misinterpretatie is echter aanmerkelijk. Veel sensoren die op de markt
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
43
worden aangeboden zijn onnauwkeurig, en meetwaarden gaan na korte tijd afwijken.
Lokale overheden kunnen een belangrijke rol spelen door regie te nemen op deze
gebiedsprocessen en het tot stand komen van goede meetnetwerken te faciliteren.
Aanbevelingen
Digitalisering heeft impact op gebruik op de bedrijven en daarmee direct of indirect
invloeden op het dier. Op veehouderijbedrijven zal binnen 5 a 10 jaren digitalisering
gemeengoed zijn en daarmee is het dus belangrijk om op korte termijn met de
aanbevelingen aan de slag te gaan.
Digitalisering biedt zowel kansen als bedreigingen voor het dier in de veehouderij, voor de
veehouder en ook voor de consument. Door hier gericht aan te werken versterken we de
kansen en worden de bedreigingen beperkt. In dat licht beveelt de Raad voor
Dieraangelegenheden dan ook aan dat:
1.
systemen meer en sneller worden gebaseerd op doelvoorschriften, waarbij;
a) aanvullend
op
de
in
gang
gezette
acties
van
de
Rijksoverheid
om
milieuvoorschriften op realtime data te baseren, dit ook voor welzijn ingevoerd
zou moeten worden. Dat biedt ook de mogelijkheid om de in het kader van het EU
Welfare Quality programma ontwikkelde welzijnsindicatoren geschikter te maken
voor gebruik door de veehouder.
b) overheden hun vergunningsystemen meer baseren op realtime metingen over de
kwaliteit van de leefomgeving van mens en dier in en rondom de stal dan op de
stalinrichting.
c) controlerende instanties meer nadruk leggen op deze nieuwe doelvoorschriften
zodra ze voorhanden zijn, met dien verstande dat de meetuitkomsten ook
gerelateerd kunnen worden aan het handelen van de veehouder.
d) overheden en marktpartijen samen een keurmerk voor betrouwbare digitale
informatie opzetten, inclusief een vrijwillige gedragscode - met een bijbehorende
codecommissie - waarbij tegen misleidende digitale informatie bezwaar en beroep
kan worden ingesteld.
2.
partijen die werken aan het delen van data, dat zo doen dat administratieve taken
op de boerderij worden teruggedrongen zodat veehouders en dierverzorgers minder
dubbel hoeven te schrijven en meer tijd kunnen besteden aan het verzorgen van hun
dieren.
3.
de
overheid
verantwoordelijkheid
neemt
voor
het
onderhouden
van
open
datanetwerken door hiervoor kaders op te stellen en een meldpunt in te stellen waar
niet beschikbare netwerken kunnen worden gemeld.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
44
4.
de overheid en marktpartijen open innovaties stimuleren, waarbij high tech en de
veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben. Denk hierbij aan het
stimuleren van bijeenkomsten waar op een open manier informatie gedeeld kan
worden. Deze bijeenkomsten moeten goed worden aangekondigd en duidelijk
vindbaar zijn, ook voor bedrijven, instellingen of personen die momenteel (nog) niet
werkzaam zijn in de veehouderij.
5.
digitalisering wordt geïntegreerd in onderzoek en onderwijs zodat veehouders en
adviseurs meer vaardigheden krijgen om informatie juist te interpreteren en ernaar
te gaan handelen. Die informatie komt daardoor meer ten goede aan het dier en er
treden geen of minder averechtse effecten op. Dit betekent dat hogescholen en
universiteiten digitalisering op dienen te nemen in hun curriculum.
6.
aanbieders van technologie voor de veehouderij op aanvraag van controlerende
instanties inzicht kunnen geven in validatie en robuustheid van de ontwikkelde en
gebruikte algoritmen.
7.
de discussie over digitalisering van de veehouderij niet los van die over
beleidsmaatregelen in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld de discussie over de
nieuwe richtlijnen over het eigenaarschap van data, het delen van informatie tussen
banken onderling of het recht
op nummerbehoud, maar ook bijvoorbeeld
kringlooplandbouw. Hiermee worden
de risico’s
op
onvoorziene, averechtse
neveneffecten beperkt.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
45
7. Bronnen
Allen, D.W. & Lueck, D. (2003) The Nature of the Farm: Contracts, Risk, and Organization
in Agriculture. MIT Press, Cambridge, MA, USA.
Backus, G.B.C., Meeusen, M.J.G., Dagevos, J.C., van ‘t Riet, J.P., Bartels, J., Onwezen,
M.C., Reinders, M.J., de Winter, M.A. & Grievink, J.W. (2011) Voedselbalans Deel 1. Den
Haag.
Backus, G., Baltussen, W., van Galen, M., van der Meulen, H. & Poppe, K. (2009) Voorbij
het gezinsbedrijf: Organisatie van het agrarische bedrijf, nu en in de toekomst.
Bos, Jacqueline en Geert Munichs (2016) Digitalisering van Dieren – Verkenning Precision
Livestock Farming. Den Haag, Rathenau Instituut.
Bos, Jacqueline M.; Bovenkerk, Bernice; Feindt, Peter H.; Dam, Ynte K. Van (2018) The
Quantified
Animal:
Precision
Livestock
Farming
and
the
Ethical
Implications
of
Objectification. Food Ethics 2 (2018)1. - ISSN 2364-6853 - p. 77 - 92.
Copa-Cogeca (2018) EU Code of conduct on agricultural data sharing by contractual
agreement.
https://copa-
cogeca.eu/img/user/files/EU%20CODE/EU_Code_2018_web_version.pdf
van Erp - van der Kooij, E. (2016) Dieren, Data en Daredevils. Inaugurele rede bij
aanvaarding van het lectoraat ‘Precision Livestock Farming’. ’s Hertogenbosch.
GSMA; World Bank Group; Security Identity Alliance (2016) Digital Identity : Towards
Shared Principles for Public and Private Sector Cooperation. World Bank, Washington, DC.
© World Bank
Shapiro, C. & Varian, H.R. (1999) The art of standard wars, in: California Management
Review (41)2.
Greenhalgh T. Intuition and evidence-uneasy bedfellows? Br J Gen Pract 2002;52:395400.
Grunert, K.G., Fernandez-Celemin, L., Wills, J.M., Storcksdieck, S., Bonsmann, G. &
Nureeva, L. (2010) Use and understanding of nutrition information on food labels in six
European countries. 18(3): 261-277.
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
46
Planbureau voor de leefomgeving. Naar een wenkend perspectief voor de Nederlandse
landbouw Voorwaarden voor verandering
RDA
(2017)
Denkkader
Dierenwelzijn.
Den
Haag,
Nederland:
Raad
voor
Dierenaangelegenheden.
RLI (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur). Technologie op waarde schatten – Een
handreiking
RLI (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur). Duurzaam en gezond – Samen naar
een houdbaar voedselsysteem.
Shapiro, C. and Varian, H.R. (1999): The art of standard wars, in: California Management
Review vol. 41 no.2.
Technische leidraad steunregeling “Pilot meten op bedrijfsniveau”
Websites
Besluit
Diergeneesmiddelen:
https://wetten.overheid.nl/BWBR0035091/2015-06-
01#Hoofdstuk2
Wat is big data en wat kunnen we er mee doen? http://www.wur.nl/nl/show-longread/bigdata-longread.htm
Boeren
nog
onvoldoende
bewust
van
voordelen
digitalisering
https://www.pluimveeweb.nl/partners/bigdutchman/nieuws/boeren-nog-onvoldoendebewust-van-voordelen-digitalisering/
Meer
transparantie
in
de
keten
door
digitalisering
https://www.connectingagriandfood.nl/nl/nieuws/actueel/meer-transparantie-in-deketen-door-digitalisering/752
Core
Principles:
The
privacy
and
security
principles
for
farm
data.
https://www.agdatatransparent.com/principles/
www.join-data.nl
www.agriplace.com
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
47
8. Bijlagen
Bijlage 1: Digitalisering veehouderij: overzicht kansen en bedreigingen
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
48
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
49
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
50
Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen
Brainstormsessie Digitalisering, 12 februari 2018 in de Reehorst te Ede
Jan Staman (voorzitter RDA)
Ad Kemps (RDA)
Bas Haring (RDA)
Hans Heesterbeek (RDA)
Ge Backus (RDA)
Franck L.B. Meijboom (RDA)
Bas Kemp (RDA)
Marc Schakenraad (secretaris RDA)
C. Graumans
Dr. Jan Willem Kruize (scientific Researcher information Management in Agri Food)
Richard ten Kate (Farmresult)
Jeroen van Mechelen (LedgerLeopard BV)
Henri Holster (Wageningen Livestock Research)
Bennie van der Fels (Wageningen Livestock Research)
Arjan Dijkstra (RVO
Merijn Jansen (Hoofd informatieproducten en strategie implementatie GGDieren)
Wim Thus (Voorzitter Vakgroep Vleeskalveren LTO-Nederland)
Cato Bechtold (MinEz)
Frank Pisters (VAA)
Bijeenkomst: ‘Impact van digitalisering van dieren op mens en samenleving’
3 juli 2018 in Kasteel Groeneveld te Baarn
Jan Staman (voorzitter RDA)
Marc Schakenraad (secretaris RDA)
Ad Kemps (Forum deelnemer RDA)
Gé Backus (Forum voorzitter RDA)
Kirsten van Hees (adjunct secretaris RDA)
Erik de Bakker
Ronald Leenes
Wim Dubbink
Bas Haring
1 op 1 Gesprekken
Anne Bruinsma – Co-Founder FarmHack.nl
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
51
Claudia Kamphuis – Onderzoeker Wageningen University & Research Animal Breeding
and Genomics
Frido Hamoen – Managing director business unit Data bij CRV
Han Smits – Global Technical Swine Expert bij CEVA SANTE ANIMALE
Henk van Kuyk – Sectorhoofd Varkens bij De Heus Mengvoeders
Lenny van Erp – Lector Precision Livestock Farming HAS Hogeschool
Pieter Rambags – Managing Director bij Nipppur
Wim Thus – Voorzitter Vakgroep Vleeskalveren LTO-Nederland
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
52
Samenstelling van de Raad voor Dierenaangelegenheden
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is een onafhankelijke raad van deskundigen
die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gevraagd en ongevraagd
adviseert over multidisciplinaire vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn en
diergezondheid. De RDA bestaat uit wetenschappelijke experts en praktijkdeskundigen die
er op persoonlijke titel, zonder last of ruggespraak, zitting in hebben. De concept zienswijze
is ter beoordeling voorgelegd aan de gehele Raad. Deze zienswijze is daarmee een product
van de hele Raad. De RDA bestond op 1 januari 2019 uit de volgende leden:
De Raad voor Dierenaangelegenheden:
Prof.dr. J.J.M. van Alphen
A. Kemps
Dr.ir. G.B.C. Backus
Dr. L.J.A. Lipman
G.P. van den Berg
Dr. F.L.B. Meijboom
W.T.A.A.G.M. van den Bergh
Drs. F.E. Rietkerk
Prof.dr. J.M. de Boer
Mr. C.W. Ripmeester
Drs. H.R. Chalmers Hoynck van Papendrecht
Dr.ir. M.C.T. Scholten
Mr. A.G. Dijkhuis
Prof.dr. Y.H. Schukken
Dr. N. Endenburg
Ir. G.C. Six
Prof.dr.ir. J.W. Erisman
Drs. M. Slob
Drs. D. van Gennep
Prof.dr. G.R. de Snoo
Prof.dr. M.A.M. Groenen
Mr.drs. J. Staman, voorzitter
Prof.dr. S. Haring
Dr.ir. J.W.G.M. Swinkels
Prof.dr.ir. L.A. den Hartog
Drs. R.A. Tombrock
A.L. ten Have-Mellema
Prof.dr.ir. J.C.M. van Trijp
Prof.dr.ir. J.A.P. Heesterbeek
dr. H.A.P. Urlings
Drs. G. Hofstra
Dr. J.B.F. van der Valk
H. Huijbers
Drs. F.A.L.M. Verstappen
Prof.dr.ir. A. van Huis
J. van de Ven
Prof.dr.ir. B. Kemp
Meer informatie over de Raad voor Dierenaangelegenheden vindt u op onze website:
www.RDA.nl. Daar kunt u ook alle eerder uitgebrachte adviezen downloaden
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
53
RDA.2019.130
Digitalisering van de veehouderij
54
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f6d0436c-326f-405e-8c2a-ea1e2f546907
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
729
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming
over de misstanden bij De Glind en de Tijdelijke regeling financiële
tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (ingezonden
21 oktober 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en
Sport), mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen
14 november 2022).
Vraag 1
Bent u ervan op de hoogte dat na het eerste deel van de reportage over
misstanden bij Jeugddorp De Glind, nog meer slachtoffers zich hebben
gemeld1? Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er waarschijnlijk nog
meer slachtoffers zijn die zich misschien niet zullen melden?
Antwoord 1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is lastig om in te schatten of er nog
meer slachtoffers zijn die zich niet zullen melden. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aangegeven dat enkele tientallen oud-bewoners van de Glind
zich bij hen hebben gemeld voor de financiële tegemoetkoming. Dat komt
redelijk overeen met de aantallen die Omroep Gelderland aangeeft. Ik hoop
dat slachtoffers zich zo vrij mogelijk voelen om zich te melden, dan wel bij de
telefoonlijn die Pluryn zelf heeft opgezet, dan wel bij Slachtofferhulp
Nederland of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat dit vraagt om grondig en onafhankelijk onderzoek
naar wat er is gebeurd en wanneer? Zo ja, op welke manier voelt u zich
verantwoordelijk voor dit onderzoek? Bent u het ermee eens dat het
essentieel is dat slachtoffers vertrouwen hebben in dit onderzoek en de
uitkomsten ervan? Begrijpt u dat slachtoffers niet altijd vertrouwen hebben in
het onderzoek dat door zorgaanbieder Pluryn zelf wordt gedaan?
1
ah-tk-20222023-729
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2022
Omroep Gelderland, 13 oktober 2022, «Meer slachtoffers van misstranden in Jeugddorp De
Glind melden zich», www.gld.nl/nieuws/7784415/meer-slachtoffers-van-misstanden-injeugddorp-de-glind-melden-zich.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
1
Antwoord 2
Ik ben het ermee eens dat grondig en onafhankelijk onderzoek gedaan moet
worden. Hoewel ik me de gevoelens van slachtoffers kan voorstellen, vind ik
het goed dat Pluryn zelf heeft toegezegd een onderzoek te starten. Zij zijn de
eerste aangewezen partij om dit te doen, en kunnen eventuele lessen uit dit
onderzoek ook direct vertalen naar beleid. Pluryn is het onderzoek aan het
voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de
stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek,
bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en
(oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel
helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe
nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van
cliënten en medewerkers.
Vraag 3
Waar kunnen mensen naartoe die zich herkennen in de verhalen die nu naar
buiten komen? Op welke manier worden (oud-) bewoners van De Glind op de
hoogte gesteld van het onderzoek dat op dit moment wordt gedaan naar de
misstanden? Wordt er in het onderzoek zowel gekeken naar het verleden
maar óók naar het heden?
Antwoord 3
Mensen die zich herkennen in de verhalen die naar buiten komen, kunnen
contact opnemen met de telefoonlijn die Pluryn heeft ingesteld voor
slachtoffers. Ze kunnen ook contact opnemen met de telefoonlijn van
Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers kunnen ook contact opnemen met het
Centraal Informatie en Expertisepunt van Trimbos. Dit is speciaal opgericht
voor slachtoffers die geweld hebben meegemaakt tussen 1945–2019 en
daarmee onder het onderzoek van commissie de Winter vielen. In het
antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het onderzoek dat Pluryn uit gaat
voeren.
Zie eveneens mijn antwoord op vraag 10 over de mogelijkheden waar
jongeren zich kunnen melden.
Zodra de onafhankelijk onderzoekers toegezegd hebben, zal Pluryn bekend
maken op welke wijze het onderzoek wordt ingericht en wie zich eraan
verbindt. Daarnaast bestaan er netwerkbijeenkomsten van oud-bewoners in
de Glind vanuit de Rudolphstichting, waar ook Pluryn en Stichting Jeugddorp
de Glind contact mee hebben. Tot slot is de directie van beide zorgaanbieders
op 7 november 2022 in gesprek gegaan met een afvaardiging van een 15-tal
slachtoffers die zich – deels – via Omroep Gelderland hebben uitgesproken.
Stichting Jeugddorp de Glind, Pluryn en andere zorgaanbieders in het dorp
spreken binnenkort over het vormgeven van Dialoogsessies, zoals geadviseerd door Commissie De Winter in het rapport «Onvoldoende beschermd»2.
Zoals aangegeven bij vraag 2 zal het methodologisch onderzoek zich vooral
richten op lering voor nu en in de toekomst vanuit de ervaringen van
(oud)cliënten en (oud) medewerkers.
Tot slot heeft De Glind een eigen Jongerenraad, waar gesproken wordt over
de jeugd(zorg) in het dorp in het heden.
Vraag 4
Bent u op de hoogte van de signalen dat sommige daders nog steeds werken
in de jeugdzorg en dus regelmatig met kinderen in aanraking komen3? Bent u
het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is? Op welke manier wordt dit meegenomen in het onderzoek dat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt
uitgevoerd?
Antwoord 4
Ik heb de uitzending gezien waarin wordt aangegeven dat hier signalen over
zijn.
2
3
https://www.clientenraad.nl/nieuws/in-dialoog-over-geweld-in-de-jeugdzorg
Omroep Gelderland, 13 oktober 2022, «Susan, Barry en Miranda: «misbruikt door zelfde pleegvader in De Glind»», www.gld.nl/nieuws/7785149/susan-barry-en-miranda-misbruikt-doorzelfde-pleegvader-in-de-glind.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
2
De IGJ zal ten aanzien van de signalen en meldingen die nog in onderzoek
zijn over de Glind ook het aspect van veiligheid meenemen in haar toezicht.
Verder is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van mishandeling of
geweld zodat kan worden opgetreden en eventueel een veroordeling volgt.
Daarbij geldt dat voor de professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp een
VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) vereist is en deze niet kan worden verstrekt
bij een veroordeling voor een strafbaar feit. Onder vraag 7 ga ik in op het
opsporen van eventuele daders.
Vraag 5
Bent u zich ervan bewust dat Omroep Gelderland ook heeft gesproken met
voormalig medewerkers van De Glind die op de hoogte waren van misbruik,
maar zich nooit eerder hebben gemeld uit angst voor represailles? Wat zegt
dit volgens u?
Antwoord 5
Ik vind het ernstig te horen dat voormalig medewerkers van de Glind op de
hoogte waren van misbruik, maar zich niet hebben gemeld uit angst voor
represailles. Het doen van meldingen moet altijd mogelijk zijn en er moet een
cultuur bestaan waarin dit ook normaal is als er iets aan de hand is.
Vraag 6
Is het mogelijk en wenselijk om een onafhankelijk meldpunt op te zetten waar
slachtoffers en oud-collega’s zich kunnen melden als ze weten dat daders nog
steeds werkzaam zijn binnen de jeugdzorg?
Antwoord 6
Er is een landelijk meldpunt zorg (LMZ) bij de IGJ waar slachtoffers en
oud-collega’s meldingen kunnen doen. Dat kan ook anoniem. Het LMZ geeft
advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan
welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten. Naast het LMZ
heeft de IGJ een apart Meldpunt voor (ex) medewerkers en zorgaanbieders.
Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders conform de Jeugdwet verplicht om
calamiteiten en geweld bij de IGJ te melden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld
fysiek geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of psychisch geweld.
Ook moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een
onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het
Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het
indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar
langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een
gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in
aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar
dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Vraag 7
Wat gaat u doen om te zorgen dat daders worden opgespoord en waar dat
kan worden berecht? Wat betekent de wetswijziging uit 2013, waarbij is
afgesproken dat er geen verjaringstermijn meer geldt voor zedenmisdrijven
met kinderen, concreet voor slachtoffers en daders van misbruik bij De Glind?
Antwoord 7
Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de
weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In
het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld
of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging.
Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele
misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer
(artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige
seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment
nog niet waren verjaard.
In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten
(fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig
en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
3
worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij de
Glind nog vervolgd kunnen worden.
Vraag 8
Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het onderzoek van
Commissie De Winter naar geweld in de jeugdzorg vanaf 1945? Kunt u dat
per aanbeveling toelichten?
Antwoord 8
De aanbevelingen die commissie De Winter heeft gedaan zijn heel breed. Ze
passen ook bij ambities die vanuit de rijksoverheid en vanuit het veld soms al
waren ingezet. Vaak zijn er meerdere acties of trajecten per aanbeveling. En
sommige opdrachten of trajecten zijn ook relevant voor meerdere aanbevelingen.
Tegelijk zijn het soms ook zaken waarbij het enige tijd duurt voordat er een
concreet resultaat te zien is, of waarvan het belangrijk is dat ze continu onder
de aandacht blijven. Een voorbeeld is de aanbeveling om goed en geschoold
personeel in de jeugdzorg in te zetten. Dit heeft continu de aandacht van de
rijksoverheid en veldpartijen, maar is soms ook ingewikkeld in een periode
waarin personeel soms moeilijk te vinden is. In de bijlage bij deze brief treft u
een tabel aan met een overzicht van de aanbevelingen en de opvolgingen die
daar tot nu toe aan zijn gegeven.
Vraag 9
Is het een optie om de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-registratie
voor tenminste een van beide gezinshuisouders verplicht te stellen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 9
Het is wel gewenst dat één van de gezinshuisouders beschikt over een
SKJ-registratie. Echter omdat het geen garantie is dat er daadwerkelijk
kwalitatief betere zorg wordt geleverd en het door de norm van de verantwoorde werktoedeling ook mogelijk is om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te
zetten, is dit laatste ook een optie. Het is wenselijk dat de gezinshuisouders
beschikken over de juiste competenties en vaardigheden. Als een gezinshuisouder de juiste competenties heeft, maar (nog) niet de benodigde (SKJ)
registratie heeft, is het volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling,
mogelijk om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een
geregistreerd professional samen in te zetten. In de praktijk gebeurt dit in
gezinshuizen doordat een gedragswetenschapper die in dienst is van het
gezinshuis of de zorgaanbieder meekijkt met de (nog) niet geregistreerde
gezinshuisouder.
Vraag 10
Hoe worden kinderen in jeugdzorginstellingen, pleeg- en gezinshuizen op de
hoogte gesteld van hun recht op een onafhankelijke vertrouwenspersoon?
Hoe wordt gewaarborgd dat zij ten allen tijde van dit recht gebruik kunnen
maken en niet worden gehinderd?
Antwoord 10
Jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen dienen een onafhankelijk vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het AKJ beschikbaar
te hebben. Elke gemeente moet zorgen dat jongeren en (pleeg)ouders/
verzorgers terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Het Ministerie van
VWS heeft het AKJ ingekocht om het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit te
voeren. Het AKJ gaat met vaste vertrouwenspersoon langs instellingen,
gezinshuizen of pleeggezinnen zodat zij jongeren zien en jongeren hen aan
kunnen spreken. De frequentie waarmee het AKJ langskomt verschilt per
soort verblijf. Bij gesloten jeugdzorg is dit eenmaal per week, maar voor
gezinshuizen is dit minder frequent, namelijk minimaal vier keer per jaar.
Er zijn nu meer mogelijkheden voor slachtoffers van geweld om veilig een
melding te doen, dan in de jeugdhulp zoals die eind vorige eeuw georganiseerd was.
Zo hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet,
klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
4
klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een
klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan
behandelen. Er bestaat ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Tenslotte kan er, zoals eerder beschreven, ook gemeld worden bij het LMZ
van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit
van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen
zetten.
Vraag 11
Welke andere maatregelen neemt u om de veiligheid van kinderen te
waarborgen?
Antwoord 11
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Vraag 12
Bent u het ermee eens dat de slachtoffers van De Glind aanspraak maken op
de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld
in de jeugdzorg? Op welke manier worden de slachtoffers die zich nu melden
op de tijdelijke regeling gewezen, zeker gezien het feit dat de regeling per
31 december 2022 stopt?
Antwoord 12
Slachtoffers van bovenmatig geweld die tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019
minderjarig waren en onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn
geplaatst in de Glind kunnen een aanvraag indienen voor de Tijdelijke
regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de
jeugdzorg. Het Schadefonds en andere organisaties waar slachtoffers van
geweld in de jeugdzorg terecht kunnen, communiceren inmiddels actief dat
de Tijdelijke regeling per 31 december 2022 eindigt. Slachtoffers die zich nu
melden worden door die verschillende instanties op de regeling en het
beëindigen daarvan gewezen (bijvoorbeeld via lotgenotenorganisaties, SHN
en het Centraal Informatie en Expertisepunt Trimbos instituut). In nieuwsbrieven van het SKJ is in 2022 ook aandacht besteed aan het onderzoek van
commissie De Winter en het feit dat er tot 31 december 2022 een financiële
tegemoetkoming kan worden aangevraagd. Pluryn zal de slachtoffers die zich
bij haar melden actief wijzen op het bestaan en de beëindiging van deze
regeling.
Vraag 13
Bent u bereid om de tijdelijke regeling langer open te stellen nu er opnieuw
misstanden naar buiten komen zoals bij De Glind, die zowel de voorwaarden
als de periode van de tijdelijke regeling (5 mei 1945 en 12 juni 2019)
omvatten? Zo niet, bent u het ermee eens dat de slachtoffers er niets aan
kunnen doen dat misstanden soms pas later aan het licht komen en dat ook
zij recht hebben op dezelfde tegemoetkoming?
Antwoord 13
In het onderzoek van de commissie De Winter dat in 2019 werd afgerond is
geconstateerd dat er misstanden in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan werd onder meer deze
tijdelijke, laagdrempelige, regeling in het leven geroepen om de slachtoffers
van bovenmatig geweld in de jeugdzorg erkenning te kunnen bieden voor het
doorgemaakte leed. De signalen van voormalige bewoners van de Glind
passen helaas bij de uitkomsten van het onderzoek van commissie De Winter.
Vanuit Omroep Gelderland is aangegeven dat er zich zo’n 60 slachtoffers
gemeld hebben uit de jaren »80 en »90. Slachtoffers van bovenmatig geweld
die in de Glind zijn geplaatst kunnen sinds 1 januari 2021 een aanvraag
indienen voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling. Het
Schadefonds geeft aan dat er onder de tot nu toe behandelde aanvragers
tientallen aanvragers bevinden die (o.a.) verbleven in jeugddorp de Glind.
Ook het feit dat er bijna 19.000 aanvragen zijn gedaan bij het Schadefonds
suggereert dat de regeling voldoende bekend is onder slachtoffers. Er is
daarom geen aanleiding om de Tijdelijke regeling langer open te stellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
5
Vraag 14
Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de tegemoetkoming? Hoeveel aanvragen zijn er afgewezen?
Hoeveel moeten er nog worden beoordeeld?
Antwoord 14
Tot en met 31 oktober 2022 heeft het Schadefonds 18.955 aanvragen
ontvangen. In 9.814 aanvragen heeft het Schadefonds een beslissing
genomen. In 8.106 aanvragen (87%) heeft het Schadefonds een tegemoetkoming verstrekt; 1.174 (13%) aanvragen heeft het Schadefonds afgewezen. Er
zijn 460 aanvragen ingetrokken door de aanvrager en 74 aanvragen zijn om
administratieve redenen buiten behandeling gesteld. In 8.996 aanvragen moet
het Schadefonds nog een beslissing nemen.
Vraag 15
Hoe staat het met de snelheid van de afhandeling van de aanvragen die tot
nu toe zijn ingediend? Op de site4 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven
staat dat de tijd waarbinnen een beslissing wordt genomen inmiddels is
opgelopen tot 30 weken en dat op dit moment de aanvragen uit maart 2022
worden behandeld, hoe kan dat? Deze lange wachttijd werd een jaar geleden
al geconstateerd, hoe kan het dat het alleen maar langer duurt? Heeft u
voldoende in beeld wat deze lange wachttijd doet voor slachtoffers?
Antwoord 15
De wachttijd is momenteel inderdaad langer omdat het aantal aanvragen veel
hoger is dan aanvankelijk verwacht. Eind vorig jaar was de verwachting dat
dit jaar ongeveer 100–200 aanvragen per week zouden worden ingediend en
is het aantal medewerkers uitgebreid. Dit leidde tot een verwerkingstijd van
gemiddeld 22 tot 24 weken in de eerste helft van dit jaar. Sinds maart 2022 is
het aantal aanvragen gestegen tot zo’n 300 aanvragen per week en was de
prognose dat dit zou stijgen tot zo’n 400 aanvragen per week. Met het oog
daarop heeft het Schadefonds in juli en augustus in een aantal fases het
aantal medewerkers dat aanvragen behandelt sterk uitgebreid. Het aantal
beslissingen dat het Schadefonds per maand neemt is inmiddels verdubbeld
(van 450 tot 900 beslissingen per maand) ten opzichte van het begin van dit
jaar. Dit aantal zal nog verder stijgen, maar op korte termijn wordt geen
substantiële verkorting van de wachttijd verwacht.
Voor slachtoffers is de lange wachttijd een belasting. Alle betrokkenen zijn
zich daarvan bewust. Een snelle verkorting van de wachttijd door een verdere
uitbreiding van het aantal medewerkers is echter niet mogelijk omdat het
behandelen en beoordelen van de aanvragen vraagt om specialistische
kennis. Medewerkers moeten door collega’s worden opgeleid en een aantal
maanden onder hun begeleiding ervaring opdoen voordat zij volledig zijn
ingewerkt. Daarnaast is er voldoende tijd en aandacht nodig voor de
zorgvuldige behandeling en beoordeling van de aanvragen.
Vraag 16
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Jeugd van 21 november?
Antwoord 16
Ja.
4
Home – Schadefonds Geweldsmisdrijven: Jeugdzorg Geweldsmisdrijven: Erkenning geeft
kracht (schadefondsjeugdzorg.nl).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
6
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/83fa197d-ede6-4af1-934b-57b38feb2ca5
|
Wachtlijsten in het speciaal
basisonderwijs
Peildatum 1 oktober 2008
Utrecht, januari 2010
Voorwoord
De Inspectie van het Onderwijs voert jaarlijks onderzoek uit naar de wachtlijsten in
het speciaal basisonderwijs. Het speciaal basisonderwijs biedt in ruim driehonderd
scholen onderwijs aan leerlingen van vier tot en met twaalf/dertien jaar met een
diverse problematiek. Het gaat om leerlingen met leer- en/of
opvoedingsmoeilijkheden, al dan niet in samenhang met beperkte capaciteiten,
alsmede zogenaamde 'rugzakleerlingen'. Deze leerlingen ontvangen onvoldoende
zorg op de reguliere basisscholen.
De scholen voor speciaal basisonderwijs werken in samenwerkingsverbanden (nauw)
samen met de reguliere basisscholen. Het doel is te realiseren dat zo veel mogelijk
leerlingen, eventueel met behulp van extra zorg en begeleiding, op de reguliere
basisschool kunnen blijven.
Leerlingen kunnen worden aangemeld voor onderzoek bij de permanente commissie
leerlingenzorg (PCL), wanneer (door de school) wordt vermoed dat de leerling meer
passende zorg en begeleiding kan krijgen in het speciaal basisonderwijs. De leerling
wordt dan op een onderzoekslijst geplaatst. Als de PCL beoordeelt dat het speciaal
basisonderwijs de leerling passend onderwijs kan bieden, kunnen de ouders hun
zoon of dochter aanmelden bij een school voor speciaal basisonderwijs. Wanneer er
niet meteen plaats is, komt de leerling op een plaatsingslijst te staan. Zowel de
onderzoekslijsten als de plaatsingslijsten worden in dit rapport beschouwd als
wachtlijsten.
De Inspectie van het Onderwijs heeft, evenals de voorgaande jaren, in 2008
onderzoek gedaan naar de omvang van de onderzoeks- en plaatsingslijsten voor het
speciaal basisonderwijs. Haar bevindingen, evenals een beschouwing, vindt u in dit
rapport.
De hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra
Dr. L.S.J.M. Henkens
januari 2010
Inhoud
Samenvatting
1.1
1.2
1.3
Inleiding 6
Achtergrond 6
Begripsomschrijving 7
Opbouw van het rapport 8
2
2.1
2.2
Onderzoeksopzet 9
Centrale vragen 9
Werkwijze en respons 9
3
3.1
3.2
Omvang wachtlijsten 10
Onderzoekslijsten 10
Plaatsingslijsten 12
4
4.1
4.2
Achtergronden van plaatsingslijsten 16
Verklaringen voor plaatsingslijsten 16
Maatregelen 17
5
Thuiszitters 19
6
6.1
6.2
Conclusies en beschouwing 21
Conclusies 21
Beschouwing 22
Literatuur 25
Bijlage(n)
I - Redenen van samenwerkingsverbanden voor te laat plaatsen van leerlingen 31
II - Verklaringen voor plaatsingslijsten op samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau 33
III - Maatregelen ter voorkoming of beperking van plaatsingslijsten 36
Samenvatting
Inleiding
Deze rapportage beschrijft de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijsten
voor toelating in het speciaal basisonderwijs op 1 oktober 2008. Het betreft twee
wachtlijsten, namelijk onderzoekslijsten en plaatsingslijsten.
Leerlingen op een onderzoekslijst wachten op een besluit van de permanente
commissie leerlingenzorg (PCL) voor toelating tot het speciaal basisonderwijs.
Leerlingen op een plaatsingslijst hebben al een PCL-beschikking voor het speciaal
basisonderwijs en zijn aangemeld bij een school, maar wachten nog op een plaats.
Jaarlijks inventariseert de Inspectie van het Onderwijs de omvang en wachttijden
met betrekking tot deze wachtlijsten. Daarnaast worden aanvullende gegevens
verzameld over verklaringen voor plaatsingslijsten en maatregelen om deze
wachtlijsten te reduceren of te voorkomen. Tot slot wordt de coördinatoren naar de
thuiszitters, behorende tot de doelgroep van het samenwerkingsverband, gevraagd.
De gegevens zijn verzameld door middel van een vragenlijst die door alle 238
samenwerkingsverbanden ‘Weer Samen Naar School’ is beantwoord.
Wachtlijsten en thuiszitters
De omvang van de onderzoekslijsten op 1oktober (666 leerlingen) is licht
toegenomen ten opzichte van 2007, toen het 599 leerlingen betrof. De
plaatsingslijsten (65 leerlingen) hebben vrijwel dezelfde omvang als op de peildatum
van vorig jaar.
Onderzoekslijsten
Op de peildatum in 2008 hebben 128 samenwerkingsverbanden een onderzoekslijst.
Dat zijn tien samenwerkingsverbanden minder dan vorig. Leerlingen wachten
gemiddeld 3,1 weken voordat hun dossier in behandeling wordt genomen door de
PCL. Als reden van deze wachttijd wordt onder andere genoemd dat het dossier nog
niet compleet is. Vervolgens wachten de leerlingen gemiddeld vier weken op een
PCL-besluit. Dat houdt in dat de totale wachttijd tussen de aanvraag en het PCLbesluit gemiddeld 7,1 weken is.
Plaatsingslijsten
27 samenwerkingsverbanden hebben dit jaar op de peildatum een plaatsingslijst.
Dat is een toename ten opzichte van 2006 en 2007, toen het om circa 20
samenwerkingsverbanden ging. De meeste van de 65 leerlingen op de
plaatsingslijsten (92 procent) wachten op de eerstvolgende wettelijke
plaatsingsdatum. 15 procent van de leerlingen wacht op de peildatum al te lang (7
procent) of worden vermoedelijk te laat geplaatst (8 procent). Tijdens het gehele
vorige schooljaar zijn tachtig leerlingen te laat in het speciaal basisonderwijs
geplaatst. Ongeveer een derde van de leerlingen ontvangt ambulante begeleiding
tijdens de wachttijd vanaf 1 oktober 2008. Hoewel dit een lichte stijging is ten
opzichte van voorgaande jaren, ontvangt meer dan de helft van de leerlingen nog
geen ambulante begeleiding.
Thuiszitters
Op 1 oktober 2008 zitten 21 leerlingen thuis volgens de opgave van de
coördinatoren. Het merendeel van deze leerlingen staat niet op een wachtlijst.
Ongeveer een derde van de thuiszitters volgt één tot drie maanden geen enkele
vorm van onderwijs. Ten opzichte van de voorgaande jaren, zitten dit jaar meer
leerlingen langer dan drie maanden thuis (ongeveer 40 procent). Ook het aantal
leerlingen waarvan de duur van het thuiszitten onbekend is, is toegenomen.
Verklaringen voor plaatsingslijsten en maatregelen
De meest genoemde oorzaak op samenwerkingsverbandniveau is de instroom van
jonge risicoleerlingen (28 procent) en op schoolniveau het bereiken van de
maximale groepsgrootte (36 procent).
Evenals de voorgaande jaren is de meest genoemde maatregel voor het reduceren
of voorkomen van plaatsingslijsten ‘de verbetering van de zorg op de basisscholen’
(93 procent). Opvallend is dat een vijfde van de samenwerkingsverbanden met een
plaatsingslijst als oorzaak noemt dat de zorg op de basisscholen nog onvoldoende
toereikend is. Kennelijk hebben de maatregelen voor het verbeteren van de zorg in
de betreffende samenwerkingsverbanden, er nog niet toe geleid dat de zorg
toereikend is.
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft achtergrondinformatie over het proces met betrekking tot
toelating in het speciaal basisonderwijs (1.1). Vervolgens worden de centrale
begrippen gedefinieerd (1.2) en volgt de opbouw van dit rapport (1.3).
1.1
Achtergrond
Evenals in voorgaande jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs de
plaatsingslijsten en onderzoekslijsten van de scholen voor speciaal basisonderwijs
(sbo) geïnventariseerd. De inventarisatie betreft een momentopname, te weten de
stand van zaken op 1 oktober 2008.
De samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs dragen de
verantwoordelijkheid voor de wachtlijsten. Meerdere basisscholen vormen in principe
samen met ten minste één sbo een samenwerkingsverband Weer Samen Naar
School (WSNS). Zij hebben de wettelijke taak om ‘een samenhangend geheel van
zorgvoorzieningen te bieden waardoor zoveel mogelijk leerlingen in het primair
onderwijs een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken’ (WPO, art.
18, lid 1). Op de peildatum 1 oktober 2008 zijn er 2381 samenwerkingsverbanden.
Wanneer een basisschool constateert dat een leerling onvoldoende zorg en
begeleiding kan worden geboden, wordt de ouders/verzorgers (hierna: ouders)
geadviseerd de leerling aan te melden voor onderzoek bij de permanente commissie
leerlingenzorg (PCL) van het samenwerkingsverband. De leerling komt vervolgens
op een onderzoekslijst voor toelating tot het sbo. Wanneer de PCL oordeelt dat het
sbo de leerling de benodigde zorg en begeleiding kan bieden, wordt de leerling
toegelaten tot dit type onderwijs. Vervolgens melden ouders de leerling aan bij een
sbo-school. De school heeft de mogelijkheid om de leerling op een plaatsingslijst te
zetten (zie ook figuur 1.1). De leerling moet uiterlijk de eerstvolgende wettelijke
plaatsingsdatum geplaatst worden.
Figuur 1.1 Indicatieproces voor toelating tot het speciaal basisonderwijs en (mogelijke)
wachtlijsten
1 Het aantal samenwerkingsverbanden wijzigt regelmatig, doordat samenwerkingsverbanden fuseren,
vervallen of starten.
Pagina 6 van 31
1.2
Begripsomschrijving
De inspectie inventariseert twee wachtlijsten met betrekking tot de toelating in het
sbo: onderzoekslijsten en plaatsingslijsten. Tevens wordt gevraagd naar het aantal
thuiszitters. De inspectie definieert deze centrale begrippen als volgt.
De Inspectie van het Onderwijs spreekt over een onderzoekslijst als leerlingen
moeten wachten op een besluit van de PCL. Het gaat om leerlingen voor wie een
beschikking voor plaatsing op een sbo-school is aangevraagd, maar waarover de
PCL zich nog over moet uitspreken. De start van het onderzoekstraject
(=besluitvormingstraject door de PCL) is het moment dat de PCL de aanmelding in
behandeling neemt. Het onderzoekstraject sluit wanneer het besluit is meegedeeld.
Bij het bepalen van het aantal weken wachttijd, zijn de vakantieweken meegeteld.
De inspectie spreekt over een plaatsingslijst wanneer leerlingen moeten wachten op
een plaats in het sbo. Het betreft leerlingen met een PCL-beschikking voor toelating
tot het sbo van het samenwerkingsverband dat is aangemeld bij een sbo.
De inspectie spreekt over wachtlijsten als overkoepelend begrip voor de
onderzoekslijsten en de plaatsingslijsten.
De inspectie spreekt over thuiszitters wanneer een leerplichtige leerling die tot de
doelgroep van het speciale basisonderwijs behoort, feitelijk geen enkele vorm van
onderwijs volgt. Een thuiszitter is dus een leerling die wel staat ingeschreven op een
school maar door omstandigheden – anders dan geoorloofd schoolverzuim –
gedurende minimaal vier aaneengesloten weken aan geen enkele vorm van
onderwijs deelneemt.
Pagina 7 van 31
1.3
Opbouw van het rapport
Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzoeksopzet. Hoofdstuk 3 geeft de resultaten van het
onderzoek weer over de onderzoekslijsten en plaatsingslijsten. Deze zijn gebaseerd
op de gegevens zoals vermeld door de coördinatoren van samenwerkingsverbanden.
Om de resultaten in het juiste perspectief te plaatsen, worden – indien relevant – de
resultaten vergeleken met de voorgaande jaren. Hoofdstuk 4 gaat in op de
verklaringen voor het ontstaan van de plaatsingslijsten en genomen maatregelen
voor het reduceren of voorkomen van deze wachtlijsten. Hoofdstuk 5 beschrijft de
inventarisatie van de thuiszitters, zoals doorgegeven door de coördinatoren van de
samenwerkingsverbanden. Tot slot volgen in hoofdstuk 6 de conclusie en
beschouwing.
Pagina 8 van 31
2
Onderzoeksopzet
Het onderzoek naar de wachtlijsten in 2008 is gebaseerd op vijf centrale vragen
(2.1). De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, volgt in paragraaf 2.2.
2.1
Centrale vragen
De coördinatoren van samenwerkingsverbanden hebben diverse vragen beantwoord.
Deze zijn samen te vatten in de volgende centrale vragen met bijbehorende
subvragen.
•
•
•
•
•
2.2
Wat is de omvang van de onderzoekslijsten van de permanente commissies
leerlingenzorg op 1 oktober 2008?
Wat is de gemiddelde afhandelingsduur van de aanvragen?
Wat is de omvang van de plaatsingslijsten op 1 oktober 2008?
Hoe lang wachten de leerlingen reeds op plaatsing in het speciaal
basisonderwijs?
Welke begeleiding ontvangen zij tijdens de wachttijd?
Wat zijn de oorzaken van de plaatsingslijsten?
Welke maatregelen zijn genomen voor het reduceren of voorkomen van
plaatsingslijsten?
Hoeveel leerlingen uit het samenwerkingsverband zitten op 1 oktober 2008
thuis?
Staan deze leerlingen op een wachtlijst?
Hoe lang zijn deze leerlingen reeds thuiszitter?
Werkwijze en respons
De Inspectie van het Onderwijs heeft de coördinatoren van alle 238
samenwerkingsverbanden verzocht de vragenlijsten over wachtlijsten te
beantwoorden.
De meeste vragenlijsten zijn binnen een redelijke termijn geretourneerd. Bij circa
dertig samenwerkingsverbanden nam de respons aanzienlijk meer tijd in beslag. De
coördinatoren zijn hierover (meerdere malen) telefonisch benaderd. Dat heeft er toe
geleid dat alle samenwerkingsverbanden hebben geparticipeerd in dit onderzoek.
Bij onduidelijkheid over de antwoorden of inconsistentie in de beantwoording, is
contact opgenomen met de coördinator van het samenwerkingsverband om de
onduidelijkheden weg te nemen en/of aanvullende informatie te verstrekken.
Pagina 9 van 31
3
Omvang wachtlijsten
De inspectie spreekt over ‘wachtlijsten’ als overkoepelend begrip voor onderzoeksen plaatsingslijsten. Zowel onderzoekslijsten als plaatsingslijsten zijn een indicator
voor de plaatsingsproblematiek. De omvang van onderzoekslijsten toont het aantal
potentiële sbo-leerlingen. Een groot deel van deze leerlingen zal toelaatbaar worden
verklaard voor het sbo. Plaatsingslijsten geven aan dat er op dat moment geen
plaats is voor de betreffende leerlingen.
Deze wachtlijsten komen in dit hoofdstuk beide aan de orde. Waar relevant wordt
een vergelijking gemaakt met de resultaten van de rapportages van voorgaande
jaren2.
Paragraaf 3.1 gaat in op de onderzoekslijsten op de peildatum (1 oktober 2008).
Paragraaf 3.2 beschrijft de bevindingen met betrekking tot de plaatsingslijsten op
dezelfde peildatum.
3.1
Onderzoekslijsten
Op 1 oktober 2008 bestaan 319 scholen (BRIN-nummers) voor speciaal
basisonderwijs in Nederland (CFI, juni 2009). Leerlingen staan op een
onderzoekslijst wanneer zij zijn aangemeld voor toelating tot het speciaal
basisonderwijs (sbo), maar de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) hierover
nog geen besluit heeft genomen.
De coördinatoren hebben het aantal leerlingen doorgegeven dat op 1 oktober 2008
op de onderzoekslijsten van de PCL staat.
Omvang
Onderstaande tabel toont het landelijke beeld van het aantal leerlingen dat jaarlijks
op de peildatum op de onderzoekslijsten staat. Tevens wordt het aantal
samenwerkingsverbanden met een onderzoekslijst weergegeven. Het betreft een
overzicht van 2003 tot en met 2008.
Tabel 3.1a Aantal leerlingen en samenwerkingsverbanden in relatie tot de onderzoekslijsten op
1 oktober
Jaartal
Aantal leerlingen
Aantal
samenwerkingsverbanden
2003
2004
2005
2006
2007
2008
837
529
604
652
599
666
150
120
114
122
138 128
Tabel 3.1a laat zien dat op 1 oktober 2008 128 samenwerkingsverbanden een
onderzoekslijst hebben. In totaal staan 666 leerlingen op deze wachtlijsten. Dat is
gemiddeld 2,8 leerlingen per samenwerkingsverband en 5,2 leerlingen per
samenwerkingsverband met een onderzoekslijst.
De omvang van onderzoekslijsten is licht gestegen ten opzichte van 2007. De
laatste jaren wisselt het beeld. In 2003 en 2004 betreft het een aanzienlijk aantal
2 Bij de vergelijking met voorgaande jaren blijft alertheid gewenst, aangezien de groep participerende
samenwerkingsverbanden regelmatig varieert.
Pagina 10 van 31
leerlingen, maar vanaf 2006 zijn de verschillen tussen de jaren vrij klein. Het gaat
om enkele tientallen leerlingen.
Het aantal samenwerkingsverbanden met onderzoekslijsten wisselt ook jaarlijks. Dit
jaar is sprake van een daling van tien samenwerkingsverbanden ten opzichte van
vorig jaar. Daarmee is de toename in 2006 en 2007 niet gecontinueerd. Overigens
dient te worden opgemerkt dat de peildatum een momentopname toont.
Naast de onderzoekslijsten van de PCL bestaan binnen samenwerkingsverbanden
ook andere onderzoekslijsten. Het betreft bijvoorbeeld onderzoek om te beoordelen
of leerlingen op een andere wijze begeleid kunnen worden dan op een school voor
speciaal basisonderwijs. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een zogenaamde
brede PCL of door een aan een PCL gekoppeld zorgteam. De betreffende
onderzoeken zijn buiten beschouwing gelaten in deze inventarisatie, aangezien ze
buiten het gebied van de sbo-wachtlijsten vallen.
Rubricering leerlingen onderzoekslijst
Wanneer het aantal leerlingen op de onderzoekslijsten worden gerubriceerd, geeft
dat het onderstaande beeld.
Tabel 3.1b Aantal en percentage samenwerkingsverbanden gerubriceerd naar het aantal
leerlingen op de onderzoekslijst per 1 oktober 2008
Aantal leerlingen op
Aantal
onderzoekslijst
samenwerkingsverbanden
Percentage
110
46,2
1-5 leerlingen
97
40,8
6-10 leerlingen
20
8,4
11-15 leerlingen
5
2,1
16 of meer leerlingen
6
2,5
238
100
Geen
Totaal
Bij de meeste samenwerkingsbanden staan weinig (minder dan vijf) tot geen
leerlingen op de onderzoekslijst. Dit beeld komt overeen met de voorgaande twee
jaren. Bij elf samenwerkingsverbanden (4,6 procent) wachten meer dan tien
leerlingen op een besluit van de PCL. In 2007 betrof dat zeven
samenwerkingsverbanden (3 procent).
Wachttijd
De PCL heeft in principe acht weken de tijd voor het nemen van een besluit over het
al dan niet toekennen van een beschikking voor het sbo. Bij uitzondering kan daar
een redelijke termijn aan worden toegevoegd (AWB, artikel 4.13 en 4.14, lid 3).
Dit jaar is ook aan de samenwerkingsverbanden gevraagd wat het gemiddelde
aantal weken is tussen de binnenkomst van de aanvraag en het in behandeling
nemen, waarvoor een dossier compleet dient te zijn. Dat betreft gemiddeld 3,1
weken.
Tabel 3.1c toont de gemiddelde afhandelingsduur van een onderzoek per aanvraag
van 2003 tot en met 2008. Het betreft de tijd tussen het in behandeling nemen van
de aanvraag en het PCL-besluit.
Tabel 3.1c Gemiddelde afhandelingsduur van een onderzoeksaanvraag van 2003 t/m 2008
Jaartal
Afhandelingsduur in weken
2003
2004
2005
2006
2007
2008
6
5
5,3
5,3
4,7
4
Pagina 11 van 31
De PCL’s van de samenwerkingsverbanden handelen in gemiddeld vier weken een
onderzoeksaanvraag af. Dat is het aantal weken tussen het moment dat het dossier
compleet is tot de mededeling aan ouders of de leerling wordt toegelaten op het
sbo. De gemiddelde afhandelingsduur is afgenomen in vergelijking met voorgaande
jaren.
Uit het bovenstaande blijkt dat gemiddeld 7,1 weken verstrijken van de
binnenkomst van de aanvraag tot het meedelen van het besluit. Dat houdt in dat
het besluit van een gemiddeld onderzoekstraject wordt meegedeeld binnen de
termijn van acht weken, zoals beschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht.
Wachttijd langer dan acht weken
De samenwerkingsverbanden geven aan dat in het schooljaar 2007/2008 223
leerlingen van 53 samenwerkingsverbanden langer dan acht weken hebben gewacht
op een besluit van de PCL. Dat is een stijging ten opzichte van het schooljaar
2006/2007, toen het ging om 145 leerlingen van 33 samenwerkingsverbanden. Van
de 223 leerlingen moesten 65 leerlingen (uit 25 samenwerkingsverbanden) langer
dan drie maanden wachten. Ook dat betreft een stijging ten opzichte van een
schooljaar eerder. Toen ging het om 44 leerlingen uit zestien
samenwerkingsverbanden. Het zijn echter wel aanzienlijk minder leerlingen dan in
2005/2006, toen 267 leerlingen langer dan drie maanden moesten wachten.
Bij vier samenwerkingsverbanden wachten tussen de 10 en 24 leerlingen langer dan
acht weken. De samenwerkingsverbanden geven als reden voor het uitstellen van
het besluit: de wachttijd voor ontbrekende gegevens – zoals geldige testen – ter
completering van het dossier, de complexiteit van de problematiek en onverwacht
veel aanmeldingen voor de zomervakantie. De overige samenwerkingsverbanden
geven veelal als reden dat gewacht moest worden op (onderzoeks)gegevens voor de
completering van het dossier. Enkele samenwerkingsverbanden geven aan dat de
‘acht wekentermijn’ niet is gehaald door de zomervakantie van zes weken.
Een belangrijke vraag bij bovenstaande wachttijden is of de ouders schriftelijk zijn
ingelicht wanneer een besluit meer dan acht weken in beslag nam. Dit is een
wettelijk vereiste, evenals het noemen van een nieuwe redelijke termijn waarbinnen
het besluit wordt genomen. Deze wettelijke bepaling is door vijf
samenwerkingsverbanden niet opgevolgd. Het gaat om 14 van de 223 leerlingen (6
procent).
3.2
Plaatsingslijsten
In de voorgaande paragraaf werd nader ingegaan op de onderzoekslijsten. Deze
paragraaf beschrijft de bevindingen over de plaatsingslijsten. Leerlingen staan op
een plaatsingslijst wanneer een PCL-beschikking is afgegeven én de leerling is
aangemeld bij het sbo, maar op dat moment nog geen onderwijs volgt op de
betreffende school. De wet schrijft voor dat leerlingen met een PCL-beschikking
uiterlijk de eerstvolgende van de drie plaatsingsdata in het sbo moeten worden
geplaatst (WPO, art. 40, lid 3). Dat is de eerste dag na de kerstvakantie, 1 april of
de eerste dag na de zomervakantie.
Omvang
Tabel 3.2a toont het aantal leerlingen op de plaatsingslijsten van de sbo’s op 1
oktober van 2003 tot en met 2008. Tevens wordt het aantal
samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst weergegeven.
Pagina 12 van 31
Tabel 3.2a Aantal leerlingen en samenwerkingsverbanden in relatie tot plaatsingslijsten op 1
oktober
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Jaar
Aantal leerlingen op de plaatsingslijsten
240
72
55
78
66
65
Aantal samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst
50
19
27
21
20
27
Op 1 oktober 2008 wachten 65 leerlingen op de plaatsingslijsten van de sbo-scholen
van 27 samenwerkingsverbanden. Dat is gemiddeld 2,4 leerlingen per
samenwerkingsverband met een plaatsingslijst. Het aantal leerlingen op de
plaatsingslijsten is vrijwel gelijk aan vorig jaar. Het aantal samenwerkingsverbanden
met een plaatsingslijst is wel toegenomen. Er staan maximaal zes leerlingen op een
plaatsingslijst.
Wachttijd
Onderstaande tabel toont de periode die leerlingen op 1 oktober op de
plaatsingslijsten staan.
Tabel 3.2b De reeds gewachte tijd van de leerlingen die op 1 oktober op de plaatsingslijst
staan van 2003 t/m 2008 in percentages
Jaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
57
64
47
91
92
94
28
18
5
8
6
5
Wachttijd vanaf:
Tussen begin schooljaar en 1 oktober
Tussen 1 april en begin schooljaar (wachttijd
maximaal 3 maanden)
Tussen 1 januari en 1 april (wachttijd
maximaal 6 maanden)
13
18
2
-
2
0
Onbekend
2
-
45
1
-
2
Evenals in voorgaande jaren is in 2008 de wachttijd van de meeste leerlingen (94
procent) binnen de wettelijke termijn. 5 procent (drie leerlingen) had op 1 oktober
al een plaats moeten hebben in het sbo en wacht langer dan wettelijk is toegestaan.
In tegenstelling tot meerdere voorgaande jaren, staan op 1oktober 2008 geen
leerlingen langer dan zes maanden op de plaatsingslijst.
Tabel 3.2c toont de vermoedelijke plaatsing van de 65 leerlingen. Uit de antwoorden
van de samenwerkingsverbanden blijkt dat het merendeel van deze leerlingen (92
procent) binnen de wettelijke termijn in het sbo wordt geplaatst, mits deze
leerlingen na de zomervakantie een beschikking hebben ontvangen. Ook de
voorgaande jaren is aangegeven dat de meeste leerlingen uiterlijk op de
eerstvolgende datum worden geplaatst.
Voor 3 procent (twee leerlingen) is op 1 oktober 2008 al duidelijk dat zij
vermoedelijk pas na de zomervakantie worden geplaatst. Voor 5 procent van de
leerlingen is de vermoedelijke plaatsingsdatum onbekend. Dit is een lichte stijging
ten opzichte van de afgelopen twee jaar, toen voor alle leerlingen de vermoedelijke
plaatsingsdatum bekend was.
Tabel 3.2c De vermoedelijke plaatsing van de leerlingen die op 1 oktober op de plaatsingslijst
staan in percentages
Jaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
58
82
47
67
94
92
Plaatsing:
Voor of op de eerste dag
na de kerstvakantie
Pagina 13 van 31
Tussen de tweede dag
na de kerstvakantie en 1
15
10
4
25
5
0
18
8
4
8
0
0
van de zomervakantie
0
0
0
0
1
3
Onbekend
10
0
45
0
0
5
april
Tussen 1 april en de
eerste dag na de
zomervakantie
Op of na de eerste dag
Samengevat kan worden gesteld dat het merendeel van de leerlingen naar
verwachting binnen de wettelijk gestelde termijn wordt geplaatst in het sbo. Het is
echter niet met zekerheid te stellen of de leerlingen daadwerkelijk zijn geplaatst
binnen de plaatsingstermijn, aangezien de betreffende data op 1 oktober nog in de
toekomst liggen.
Voor 15 procent van de 65 leerlingen is de wachttijd niet conform de wettelijke
termijn, omdat ze op 1 oktober te lang op de plaatsingslijst staan (7 procent) of
vermoedelijk te laat zullen worden geplaatst in het sbo (8 procent). Het betreft tien
leerlingen uit vijf verschillende samenwerkingsverbanden. Twee leerlingen uit
samenwerkingsverband 2303 (Hoorn 2) wachten op 1 oktober 2008 te lang op een
plaats en de vermoedelijke plaatsingsdatum is onbekend. De oorzaak is dat het
maximaal aantal beschikbare plaatsen is bereikt. De overige vier
samenwerkingsverbanden noemen huisvestingsproblematiek, verhuizing en het ‘te
laat’ aanmelden van leerlingen als redenen.
Te laat geplaatst in het schooljaar 2007/2008
In de voorgaande alinea is gerapporteerd over de wachttijd van de leerlingen op de
plaatsingslijst op de peildatum (1 oktober 2008). Om beter zicht te krijgen op het
aantal leerlingen dat te lang wacht, is gevraagd naar het aantal leerlingen dat
gedurende het gehele vorige schooljaar te laat is geplaatst (oftewel: later dan de
eerstvolgende verplichte plaatsingsdatum geplaatst).
Onderstaande tabel toont per schooljaar het aantal leerlingen dat niet binnen de
wettelijke termijn, dus ‘te laat’ is geplaatst.
Tabel 3.2d Aantal te laat geplaatste leerlingen en samenwerkingsverbanden tijdens een
schooljaar
Schooljaar
2003/2004
2004/2005
2005/2006
2006/2007
2007/2008
Aantal leerlingen
475
198
137
147
80
32
25
19
25
21
Aantal
samenwerkingsverbanden
De coördinatoren hebben aangegeven dat in het schooljaar 2007/2008 in totaal 80
leerlingen, verspreid over 21 samenwerkingsverbanden, te lang op de plaatsingslijst
hebben gestaan. Dat betekent een daling ten opzichte van voorgaande jaren. Zes
van de 21 samenwerkingsverbanden plaatsten ook in 2006/2007 leerlingen te laat.
Ongeveer 60 procent van de 21 samenwerkingsverbanden noemt als oorzaak dat de
groepen (over)vol zijn. Bij ongeveer 30 procent is in overleg met of op verzoek van
ouders besloten de leerlingen later te plaatsen. De overige
samenwerkingsverbanden geven uiteenlopende redenen. Een overzicht van de
redenen is te vinden in bijlage I.
Pagina 14 van 31
Begeleiding
Leerlingen die op een plaatsingslijst staan, ontvangen op dat moment niet de vorm
van onderwijs die passend voor hen wordt geacht. Deze leerlingen ontvangen
immers elders onderwijs – of zitten zelfs thuis – totdat zij in het speciaal
basisonderwijs worden geplaatst. Het is wenselijk dat samenwerkingsverbanden
oplossingen zoeken om de leerlingen tot de plaatsing extra ondersteuning te bieden.
Onderstaande tabel toont welke begeleiding leerlingen ontvangen die op een
plaatsingslijst staan op 1 oktober.
Tabel 3.2e Verblijfplaats en begeleiding van leerlingen op een plaatsingslijst op 1oktober (in
percentages)
Wijze van begeleiding
2005
2006
2007
2008
2003
2004
(N=240)
(N=72) (N=55) (N=78) (N=66) (N=65)
25
61
20
31
30
34
67
32
33
58
64
55
Ambulante begeleiding op de
basisschool
Geen ambulante begeleiding
op de basisschool
Verblijf in een andere vorm
van onderwijs (so, medische
opvang)
8
7
2
5
3
3
Overig/onbekend
0
0
45
6
4
8
De tabel laat zien dat de meeste leerlingen naar het basisonderwijs gaan tot het
moment van plaatsing in het sbo. Er is een voorzichtige stijging van het aantal
leerlingen dat ambulante begeleiding ontvangt tijdens de wachttijd op plaatsing.
Desondanks ontvangt meer dan de helft van de leerlingen ook in 2008 geen
ambulante begeleiding op de basisschool.
Pagina 15 van 31
4
Achtergronden van plaatsingslijsten
De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. In paragraaf 4.1 zijn de verklaringen voor
de plaatsingslijsten beschreven. In paragraaf 4.2 worden de genomen maatregelen
om plaatsingslijsten te voorkomen of te beperken weergegeven.
4.1
Verklaringen voor plaatsingslijsten
De 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben aan de hand van
een lijst mogelijke verklaringen aangegeven welke op hen van toepassing zijn of
waren. Vanzelfsprekend is ruimte geboden voor het geven van andere verklaringen.
Er is gevraagd naar verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband en
op het schoolniveau. Beide niveaus komen hierna aan de orde. In bijlage II is een
overzicht van de antwoorden te vinden.
Niveau samenwerkingsverband
Alle 27 samenwerkingsverbanden hebben aangegeven of er verklaringen zijn voor
de ontstane plaatsingslijsten. 21 samenwerkingsverbanden noemen één of meerdere
verklaringen. De overige samenwerkingsverbanden geven aan dat er geen
verklaring is voor de plaatsingslijsten.
De meest genoemde verklaringen zijn een grote instroom van jonge risicoleerlingen
(28 procent), de toestroom van leerlingen waarop het samenwerkingsverband geen
greep heeft, zoals uit internaten en medisch kinderdagverblijven (25 procent), en de
ontoereikendheid van de zorg op de basisscholen (21 procent).
De instroom van jonge risicoleerlingen is ook in 2006 door ongeveer een kwart van
de samenwerkingsverbanden als verklaring gegeven. De andere jaren was dit in
mindere mate aan de orde.
Tot 2004 werd door ongeveer een kwart van de samenwerkingsverbanden
aangegeven dat de zorg op de basisscholen ontoereikend was. De daaropvolgende
jaren leek deze oorzaak vrijwel niet meer aan de orde. Dit jaar noemen
samenwerkingsverbanden deze oorzaak opnieuw relatief vaak.
De toestroom waarop het samenwerkingsverband geen greep heeft, werd ook in
voorgaande jaren regelmatig genoemd (circa 30 tot 45 procent). Vorig jaar leken
samenwerkingsverbanden meer greep te krijgen op de toestroom van leerlingen:
toen noemde 15 procent deze oorzaak. Dit jaar blijkt deze oorzaak opnieuw vaker
aan de orde.
Bijna een vijfde van de samenwerkingsverbanden noemt dat de leerlingen wachten
op de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum. Feitelijk is in deze gevallen geen
sprake van plaatsingsproblematiek, aangezien de leerlingen binnen de wettelijke
termijn worden geplaatst op het sbo. Dit kan ook de reden zijn dat zes
samenwerkingsverbanden aangeven dat er geen verklaring is voor de
plaatsingslijsten.
Schoolniveau
Het schoolniveau heeft betrekking op de verklaringen voor de plaatsingslijsten van
de specifieke sbo-scholen. Alle 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst
Pagina 16 van 31
hebben voor in totaal 35 sbo-scholen deze vraag beantwoord. In bijlage II is een
overzicht van de antwoorden te vinden.
Achttien samenwerkingsverbanden geven aan dat er op schoolniveau een verklaring
is voor de plaatsingslijsten. Daarvan noemt 36 procent dat de maximale
groepsgrootte is bereikt. Dat is in verhouding minder vaak dan de voorgaande jaren,
toen bij (meer dan) 50 procent van de samenwerkingsverbanden de groepen als vol
werden beschouwd.
Evenals de voorgaande jaren zijn huisvestingsproblemen en het lerarentekort in
mindere mate de oorzaak van plaatsingsproblematiek. Dit jaar zijn beide oorzaken
voor scholen van 14 procent van de samenwerkingsverbanden aan de orde. Het
lokalentekort is enigszins toegenomen ten opzichte van 2007 (10 procent).
Zes van de acht aanvullende verklaringen betreffen de wachttijd tot de
eerstvolgende plaatsingsdatum. Daarnaast was sprake van een vertraagde
verhuizing van een nieuwe leerling en ontstonden plaatsingslijsten als gevolg van
nieuwe leraren en invallers.
4.2
Maatregelen
Alle samenwerkingsverbanden gaven aan of maatregelen zijn genomen om
plaatsingslijsten te reduceren of te voorkomen. Deze vraag is ook beantwoord door
samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijst. De reden is dat plaatsingslijsten
wellicht voorkomen kunnen worden door het nemen van preventieve maatregelen.
Dit jaar is ook gevraagd wanneer de maatregelen zijn genomen: afgelopen
schooljaar (2007/2008) of al eerder, maar nog wel van kracht. Op deze wijze wordt
beter inzicht verkregen in het verschil tussen recent genomen maatregelen en
eerder genomen maatregelen.
Vrijwel alle samenwerkingsverbanden, namelijk 232 (97 procent), geven aan dat
één of meerdere maatregelen zijn genomen om plaatsingslijsten te beperken of
voorkomen. Bijlage III toont een overzicht met de antwoorden van de
coördinatoren. Zes samenwerkingsverbanden hebben geen maatregelen genomen.
Daarvan heeft één samenwerkingsverband een plaatsingslijst (1 leerling).
De volgende maatregelen werden het meest genoemd door de
samenwerkingsverbanden:
•
•
•
De basisscholen van het samenwerkingsverband hebben hun professionaliteit
vergroot door verbetering van zorg op de basisscholen (93 procent);
Het samenwerkingsverband heeft een zorgteam ingesteld (68 procent);
Het samenwerkingsverband heeft kengetallen verzameld waardoor beter te
sturen is (67 procent).
De minst genomen maatregelen zijn het vergroten van groepen (14 procent) en
leerlingen terugplaatsen in het basisonderwijs (15 procent).
De meest en minst genomen maatregelen komt overeen met het beeld van de
voorgaande jaren. In dat opzicht zijn vrijwel geen veranderingen zichtbaar.
Hieronder wordt nader ingegaan op de genomen maatregelen op
samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau.
Pagina 17 van 31
Samenwerkingsverband
De meeste samenwerkingsverbanden hebben de maatregelen al eerder dan
afgelopen schooljaar genomen, al zijn deze nog steeds van kracht. 13 procent heeft
in het schooljaar 2007/2008 (voor het eerst) kengetallen verzameld en/of de
ambulante begeleiding uitgebreid. Ongeveer een derde van de
samenwerkingsverbanden geeft aan dat het verzamelen van kengetallen niet als
maatregel wordt ingezet in relatie tot de plaatsingslijsten.
Speciaal basisonderwijs
Op het niveau van het speciaal basisonderwijs hebben de maatregelen voornamelijk
betrekking op het uitbreiden van het aantal toelatingsmomenten. Het afgelopen
schooljaar (2007/2008) heeft 24 procent van de scholen deze maatregel genomen,
waarvan 10 procent leerlingen met een PCL-beschikking structureel vaker toelaat.
De overige 14 procent van de scholen laat leerlingen incidenteel vaker toe. Het gaat
dan bijvoorbeeld om crisisgevallen. 60 procent van de scholen heeft al eerder het
aantal toelatingsmomenten uitgebreid, waarvan het bij 37 procent een structurele
maatregel betreft. Resumerend kan worden gesteld dat circa 85 procent van de
scholen leerlingen structureel of incidenteel vaker toelaat dan de drie wettelijke
plaatsingsdata.
Overige maatregelen zijn weinig aan de orde. Dat geldt ook voor terugplaatsing naar
het basisonderwijs. Dit beeld komt overeen met de voorgaande jaren.
Basisonderwijs
Zoals eerder genoemd is de professionalisering van de zorg op de basisscholen (93
procent) de meest genoemde maatregel. Dat is al meerdere jaren het geval.
Opvallend is echter dat een vijfde van de samenwerkingsverbanden bij oorzaken van
plaatsingslijsten aangeeft dat de zorg op de scholen nog ontoereikend is. Dat
impliceert dat het werken aan de zorg op de basisscholen nog niet overal het
gewenste effect heeft.
Ongeveer een kwart geeft aan flexibeler om te gaan met de terugstroom van
leerlingen uit het sbo. Daarvan heeft 8 procent deze maatregel afgelopen schooljaar
voor het eerst of opnieuw genomen. Helaas stimuleren weinig
samenwerkingsverbanden de terugstroom van leerlingen naar het basisonderwijs.
Overige maatregelen
117 samenwerkingsverbanden noemen aanvullende maatregelen. Daarvan heeft 44
procent betrekking op professionalisering door scholing van onder andere intern
begeleiders en leraren. De scholingen zijn vaak gericht op leerlingkenmerken (zoals
leerlingen met gedragsmoeilijkheden en andere beperkingen) of zorg en
begeleidingsmethodieken (zoals handelingsgericht werken). Daarnaast voorkomt of
reduceert ongeveer een kwart de plaatsingslijsten door extra bekostiging/formatie of
voorfinanciering. Minder vaak genoemde maatregelen variëren van tijdelijke opvang
(crisisopvang en observatieplaatsingen), onderwijskundige vernieuwingen (zoals het
project Afstemming en Handelingsgerichte Diagnostiek) en de sbo-rugzak in het
basisonderwijs. Tot slot treffen enkele scholen maatregelen om stagnatie van de
instroom in het sbo te voorkomen. Genoemde maatregelen zijn het inzetten van een
zorgloket, met name de laatste maanden van het schooljaar, en verwijzing naar een
andere sbo-school.
Pagina 18 van 31
5
Thuiszitters
De inspectie definieert thuiszitters in dit onderzoek als leerplichtige leerlingen,
behorende tot de doelgroep van het sbo, die op het moment van de peildatum
feitelijk geen enkele vorm van onderwijs volgen. Het betreft leerlingen die wel staan
ingeschreven op een school. Dit jaar is de definitie gespecificeerd door te stellen dat
het gaat om leerlingen die ‘door omstandigheden – anders dan geoorloofd
schoolverzuim – gedurende vier aaneengesloten weken aan geen enkele vorm van
onderwijs deelnemen’.
Tabel 5.1a toont het aantal thuiszittende leerlingen op 1 oktober, zoals doorgegeven
door de samenwerkingsverbanden.
Tabel 5.1a Het aantal thuiszitters op 1 oktober
Jaar
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Thuiszitters op een wachtlijst
(onderzoeks- of plaatsingslijst)
6
0
5
3
4
2
Overige thuiszitters
27
24
16
8
12
19
Totaal
33
24
21
11
16
21
In totaal zijn 21 thuiszitters doorgegeven door zestien samenwerkingsverbanden op
1 oktober 2008. Twee van deze leerlingen staan op een onderzoekslijst. De overige
negentien thuiszitters staan dus niet op een wachtlijst voor het sbo. Redenen van
het thuiszitten zijn niet meewerkende ouders, wachten op een plaats in het speciaal
onderwijs en afspraken met een leerplichtambtenaar.
Ten opzichte van voorgaande jaren stijgt het aantal doorgegeven thuiszitters. Het
aantal thuiszitters dat op een wachtlijst staat, neemt steeds verder af.
Samenwerkingsverbanden geven in telefonisch contact met de inspectie ook
regelmatig aan dat thuiszitters op wachtlijsten voorrang krijgen.
Duur van het thuiszitten
Onderstaande tabel toont de duur van het thuiszitten van de leerlingen die op 1
oktober als thuiszitter zijn doorgegeven.
Tabel 5.1b De duur van het thuiszitten op 1 oktober
Jaar
2003
2004
2005
2006
2007
0-1 week
0
-*
1
0
3
2008
0
1-4 weken
9
-
3
4
2
0
4-8 weken
9
-
11
4
4
6
8-12 weken
3
-
2
2
3
2
3-6 maanden
6
-
3
0
1
2
Langer dan 6 maanden
6
-
1
1
1
4
Onbekend
0
-
0
0
2
7
Totaal
33
24
21
11
16
21
* - staat voor ‘onbekend’
Uit tabel 5.1b blijkt dat de duur van het thuiszitten van een derde van de
thuiszitters onbekend is. De voorgaande jaren was deze informatie van de meeste
leerlingen wel bekend. Mogelijk duidt dit op het ontbreken van dossieropbouw of
systematische registratie.
Pagina 19 van 31
Ongeveer een derde van de thuiszitters volgt op 1 oktober 2008 één tot drie
maanden geen onderwijs. In verhouding tot voorgaande jaren is het aantal
leerlingen dat langer dan drie maanden en langer dan een half jaar thuiszit,
toegenomen.
Pagina 20 van 31
6
Conclusies en beschouwing
Dit hoofdstuk geeft de conclusie van en de beschouwing op de resultaten zoals
gerapporteerd in hoofdstuk 3 en 4. Gestart wordt met conclusies (paragraaf 6.1). In
paragraaf 6.2 volgt de beschouwing.
Alle coördinatoren van samenwerkingverbanden hebben geparticipeerd in het
onderzoek naar wachtlijsten. De peildatum voor het onderzoek is 1 oktober 2008.
6.1
Conclusies
Op basis van de gegevens zoals doorgegeven door de coördinatoren, kan het
volgende worden geconcludeerd.
De omvang van onderzoekslijsten is licht toegenomen
Op de peildatum wachten 666 leerlingen op een PCL-besluit. Het aantal
samenwerkingsverbanden met een onderzoekslijst (128) is iets afgenomen ten
opzichte van de peildatum in 2007. Leerlingen wachten gemiddeld ruim zeven
weken vanaf de aanvraag tot het ontvangen van een besluit over de toelating tot
het speciaal basisonderwijs (sbo). Zes procent van de (ouders van) leerlingen die
langer dan acht weken op een besluit moesten wachten, werd daarover niet
schriftelijk ingelicht.
De omvang van de plaatsingslijsten is dit jaar gestabiliseerd
Op de peildatum wachten 65 leerlingen op een plaats in het sbo. Sinds 2004
wachten minder dan tachtig leerlingen op plaatsing op 1 oktober. De meeste van
deze leerlingen worden de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum geplaatst in het
sbo. Het gaat dan ook om geoorloofde plaatsingslijsten, mits de PCL-beschikking na
de zomervakantie is afgegeven. Het aantal samenwerkingsverbanden met
plaatsingslijsten is wel toegenomen, van circa twintig in 2006 en 2007 naar 27 in
2008.
In het schooljaar 2007/2008 stonden in ieder geval tachtig leerlingen te lang op de
plaatsingslijsten. Op de peildatum in 2008 had 5 procent van de 65 leerlingen op de
plaatsingslijsten al in het sbo geplaatst moeten zijn. 3 procent van de leerlingen
wordt vermoedelijk te laat geplaatst. Dit komt ongeveer overeen met het beeld van
2007. Van 7 procent van de leerlingen zijn deze gegevens onbekend. De laatste drie
jaren is voor circa een derde van de leerlingen ambulante begeleiding geregeld
tijdens de wachttijd voor een plaats in het sbo. Ruim de helft van de leerlingen
ontvangt ambulante begeleiding.
Verklaringen en maatregelen
De meest genoemde verklaringen voor het ontstaan van plaatsingslijsten door
samenwerkingsverbanden zijn: de grote instroom van jonge risicoleerlingen (28
procent), de toestroom van leerlingen waarop het samenwerkingsverband geen grip
heeft (25 procent) en de ontoereikendheid van de zorg op de basisscholen (21
procent). De laatstgenoemde oorzaak is opvallend, aangezien bij maatregelen om
plaatsingslijsten te voorkomen de meerderheid aangeeft dat de basisscholen hebben
gewerkt aan de verbetering van de zorg (93 procent). Dit komt overeen met de
voorgaande jaren. Dat heeft binnen een vijfde van de samenwerkingsverbanden
kennelijk (nog) onvoldoende effect gehad op de toereikendheid van de zorg.
De meest genoemde verklaring op schoolniveau is evenals vorig jaar dat de
maximale groepsgrootte is bereikt. Het gaat dit jaar echter om minder
Pagina 21 van 31
samenwerkingsverbanden (36 procent) dan de voorgaande jaren ( meer dan 50
procent).
Daarnaast hebben veel samenwerkingsverbanden een zorgteam ingesteld om
plaatsingslijsten te voorkomen of te reduceren (68 procent). Tevens zijn kengetallen
verzameld voor het sturen van ontwikkelingen (67 procent).
Thuiszitters
De coördinatoren hebben 21 thuiszitters doorgegeven op de peildatum in 2008.
Daarvan staan twee leerlingen op een wachtlijst (onderzoekslijst). De overige
leerlingen zitten bijvoorbeeld thuis omdat ouders niet mee willen werken. Ongeveer
een derde van de thuiszitters zit één tot drie maanden thuis. Van eenzelfde deel van
de thuiszitters is de duur van het thuiszitten onbekend. Vorige jaren was deze
informatie van de meeste leerlingen wel bekend.
6.2
Beschouwing
In deze paragraaf wordt ingegaan op betekenisvolle verschillen (6.2.1), het
onderzoek van Ingrado naar thuiszitters (6.2.2) en de geringe ontwikkelingen in de
omvang van de plaatsingslijsten (6.2.3).
Verschillen
Nadere analyse toont verschillen tussen de omvang van samenwerkingsverbanden
in relatie tot de wachttijd op een PCL-besluit en plaatsingslijsten. Ook verschillen
samenwerkingsverbanden met en zonder plaatsingslijsten in het nemen van enkele
maatregelen. Deze (cor)relaties worden hierna toegelicht. Er zijn geen
betekenisvolle regionale verschillen toe te schrijven aan specifieke provincies.
Omvang
De inspectie onderscheidt drie categorieën gerelateerd aan de omvang van
samenwerkingsverbanden, te weten kleine (minder dan vijfduizend leerlingen),
middelgrote (vijf- tot tienduizend leerlingen) en grote samenwerkingsverbanden
(meer dan tienduizend leerlingen).
Hoe groter het samenwerkingsverband, des te meer leerlingen langer dan acht
weken wachten op een PCL-besluit. Besluiten worden vaak uitgesteld door de
wachttijd op de completering van het dossier. Mogelijk neemt dit in kleinere
samenwerkingsverbanden minder tijd in beslag omdat de communicatielijnen tussen
de scholen korter zijn. Zo zal een onvolledig onderwijskundig rapport wellicht sneller
in orde worden gemaakt en in het bezit van de PCL zijn.
Hoe groter samenwerkingsverbanden, des te meer leerlingen op de plaatsingslijsten
staan. Daarnaast blijken plaatsingslijsten het meest voor te komen bij middelgrote
samenwerkingsverbanden. Een mogelijke verklaring is dat in kleine
samenwerkingsverbanden minder leerlingen naar het sbo worden verwezen doordat
preventieve ambulante begeleiding makkelijker realiseerbaar is. Grote
samenwerkingsverbanden beschikken over meer capaciteit, waardoor zij beter in
staat zijn fluctuaties op te vangen.
Maatregelen
Samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten vergroten vaker de groepen in het
sbo dan samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten. Andere maatregelen
verschillen niet tussen beide groepen samenwerkingsverbanden. Het gaat dan om
onder andere het vermeerderen van het aantal toelatingsmomenten, het aanstellen
Pagina 22 van 31
van nieuwe leraren en het verbeteren van huisvesting (zoals het uitbreiden van
lokalen).
Een kwart van de samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten geeft als oorzaak
de ontoereikende zorg op de basisscholen. Opvallend is dat
samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten vaker maatregelen nemen om de
zorg op de basisscholen te verbeteren dan samenwerkingsverbanden met
plaatsingslijsten. Mogelijk is hier sprake van een causaal verband tussen het sturen
op verbetering van de zorg en het voorkomen van plaatsingslijsten. Dat zou
betekenen dat basisscholen van samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten
meer leerlingen op de basisscholen houden, doordat de zorg beter ontwikkeld is
(dankzij maatregelen vanuit het samenwerkingsverband op dit gebied). Omdat
minder leerlingen naar het speciaal basisonderwijs gaan, is de instroom beter te
verwerken en ontstaan geen plaatsingslijsten. De genomen maatregelen
bewerkstelligen echter nog onvoldoende effectieve aandacht voor de zorgleerlingen
die in het basisonderwijs blijven (Inspectie van het Onderwijs, 2009a). Daarin is nog
veel winst te behalen.
Thuiszitters
De inspectie participeert in een projectgroep met onder andere de vereniging van
leerplichtambtenaren (Ingrado). Ingrado heeft in opdracht van het ministerie van
OCW een onderzoek uitgevoerd naar het aantal leerplichtige thuiszitters in de
periode 2007-2008 (Van Eekelen, 2008). Daarbij is ook de peildatum van midden
januari 2008 gehanteerd als momentopname. Daaruit bleek dat veertien
thuiszitters, uit de sbo-doelgroep, zijn doorgegeven door de gemeenten die
particeerden in het onderzoek.
Het onderzoek wordt voor de tweede keer uitgevoerd in 2009, waarbij de
thuiszitters in het schooljaar 2008-2009 worden geïnventariseerd. Er wordt dan
tevens gevraagd naar de brinnummers van de scholen waar de thuiszitters zijn
ingeschreven. Daardoor kan de inspectie ook gegevens over thuiszitters betrekken
bij haar risicogerichte onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs. De inspectie
betrekt namelijk risico’s, waaronder signalen, bij de beoordeling van de
onderwijskwaliteit. Thuiszitters kunnen een signaal zijn voor een tekortschietend
continuüm van zorg.
Weinig verandering
De meest ideale situatie is dat leerlingen met een PCL-beschikking gelijk worden
toegelaten tot het sbo. Dan bestaan er geen plaatsingslijsten. Sbo-scholen hebben
echter de mogelijkheid om leerlingen een beperkte tijd te laten wachten, namelijk
tot de eerst volgende wettelijke plaatsingsdatum. Uit de gegevens van de
coördinatoren blijkt dat op de peildatum van dit onderzoek slechts enkele leerlingen
langer wachten dan deze wettelijke termijn. Echter, het vermoeden bestaat dat in
april/mei (aanzienlijk) meer leerlingen op ongeoorloofde plaatsingslijsten staan.
Uit de bevindingen blijkt dat sinds 2004 op 1 oktober relatief weinig leerlingen op de
plaatsingslijsten staan. Bovendien worden de betreffende leerlingen de laatste jaren
veelal binnen de wettelijke termijn geplaatst. Dat wil zeggen dat leerlingen een PCLbeschikking ontvangen na de zomervakantie en uiterlijk de eerste dag na de
kerstvakantie worden geplaatst in het sbo. Ook het aantal leerlingen dat tijdens het
voorgaande schooljaar niet binnen de wettelijke termijn is geplaatst (tachtig
leerlingen van 21 samenwerkingsverbanden) is minder dan eerdere jaren. Overigens
dient te worden benadrukt dat het gegevens betreft die de coördinatoren hebben
aangeleverd. Mogelijk gaat het in werkelijkheid om meer leerlingen.
Pagina 23 van 31
Overwogen kan worden om wachtlijsten te betrekken bij het beleid Passend
Onderwijs. Tevens is verdiepend onderzoek naar thuiszitters wenselijk. Het
vermoeden bestaat dat er meer thuiszitters zijn binnen de doelgroep van de
samenwerkingsverbanden dan is doorgegeven door de coördinatoren. Ook is er
onvoldoende zicht op de redenen van het thuiszitten.
Pagina 24 van 31
Literatuur
Eekelen, J.A. H. van (2008). Verslag Thuiszittersonderzoek Ingrado
2007/2008 d.d. 1 oktober 2008. Arnhem: Ingrado.
CFI (2009). Leerlingenaantallen in het primair onderwijs op 16 januari 2009, juni
2009. Zoetermeer: CFI.
Inspectie van het Onderwijs (2004). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs.
Peildatum 1 oktober 2003. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2005). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs.
Peildatum 1 oktober 2004. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2006). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs.
Peildatum 1 oktober 2005. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007a). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs.
Peildatum 1 oktober 2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2007b). De kwaliteit van het speciaal basisonderwijs in
2005 en 2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2008). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs.
Peildatum 1 oktober 2007. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2009a). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag
2007/2008. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van het Onderwijs (2009b). De kwaliteit van het speciaal basisonderwijs.
Onderzoek naar de kwaliteitsverbetering van zwakke en risicovolle scholen in de
periode 2006-2008. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Pagina 25 van 31
Bijlage
I
Redenen van samenwerkingsverbanden voor te laat
plaatsen van leerlingen
Nummer
swv
Aantal
leerlingen Reden
3003
18
Fysieke onmogelijkheid tot plaatsen, besluit ouders te wachten.
4201
9
904
6
nieuwe schooljaar te plaatsen.
102
5
Gebrek aan ruimte in de sbo-voorziening.
206
5
een zorgvuldige intake vond de plaatsing iets later plaats.
208
5
Gebrek aan ruimte (gebouw) in de sbo-school.
605
4
Wens ouders in samenspraak met het basisonderwijs.
In verband met de start van de nieuwe niveaugroepen hebben we de leerlingen op
maandag 4 februari 2008 toegelaten.
Op verzoek van school en ouders voorkeur was om de kinderen met ingang van het
Het verstrekken van een PCL-beschikking vlak voor de kerstvakantie in verband met
1003
3
Volle klassen.
1903
3
Alle groepen in het sbo waren vol.
In overleg met ouders en basisschool besloten dat het voor de leerlingen beter was
na de zomervakantie over te stappen in verband met een rustige overgang naar
nieuwe situatie. Wel aandacht voor gerichte ambulante begeleiding vanuit
zorgcommissie preventieve ambulante begeleiding. In werkelijkheid dus geen sprake
1906
3
van plaatsingslijst.
In overleg en op verzoek van ouders geplaatst in nieuwe schooljaar in plaats van 1
2502
3
3502
3
april of in mei 2008.
Leerlingen in overleg met de basisschool geplaatst met ingang van het nieuwe
schooljaar.
Het samenwerkingsverband draait een pilot met zorginformatie in de basisscholen.
Deze twee leerlingen hebben hierin meegedraaid en zijn uiteindelijk naar de sbo-
1010
2
school gegaan. Bij de start van de pilotdeelname hebben ze al een beschikking.
2001
2
Geen plaats meer op sbo-school.
210
2
gestart.
5102
2
Plaatsgebrek door overvolle groepen.
1801
1
Plaatsing met ingang van 4 februari 2008 omdat toen een nieuwe groep kon worden
De sbo-school van voorkeur ouders had geen ruimte in een passende groep (1 april
2008).
2801
1
Er was geen plek. De klassen waren vol.
2902
1
Geen plaatsingsmogelijkheid.
3505
1
Huisvestingsproblematiek.
503
1
Op verzoek van ouders is plaatsing na de zomervakantie geschied.
Pagina 26 van 31
Bijlage
II
Verklaringen voor plaatsingslijsten op
samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau
De coördinatoren is gevraagd om de door de inspectie geformuleerde mogelijke
verklaringen voor plaatsingslijsten op het niveau van het samenwerkingsverband, al
dan niet te bevestigen. In de eerste kolom van onderstaande tabellen staan de
verklaringen die zijn voorgelegd aan de coördinatoren. Alle 27
samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben de vraag naar verklaringen
beantwoord.
Samenwerkingsverbandniveau
De 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben verklaringen
gegeven voor de in totaal 35 sbo-scholen. Per school is aangegeven welke verklaring
al dan niet van toepassing is voor het ontstaan van de plaatsingslijst.
Verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband voor plaatsingslijsten van 2000 t/m
2008
De plaatsingsproblematiek wordt (mede)
2005
2006
2007
2008
2003
2004
veroorzaakt ….
(n=50)
(n=19)
(n=27)
(n=20)
(n=28)
(n=11)
% ‘Ja’
% ‘Ja’
% ‘Ja’
%‘Ja’
%‘Ja’
%‘Ja’
18
1
8
0
0
4
doordat het samenwerkingsverband een
maximum deelnamepercentage stelt
door toestroom van leerlingen van binnen het samenwerkingsverband..
.. doordat de kwaliteit van de zorg op de
basisscholen nog ontoereikend is
.. doordat er een grote instroom jonge
risicoleerlingen is
.. door een plotselinge toename van het aantal
leerlingen binnen het samenwerkingsverband
24
1
4
0
5
21
6
2
13
27
10
28
10
1
4
0
0
4
18
0
5
9
5
7
28
4
32
45
15
25
38
3
32
18
20
11
.. doordat ouders hun kinderen aanmelden bij
een sbo-school met een plaatsingslijst terwijl
andere sbo-scholen binnen het swv wel plaats
hebben
door toestroom van leerlingen buiten het samenwerkingsverband..
.. waarop het samenwerkingsverband geen
greep heeft
.. door inkomend ‘grensverkeer’
doordat er meer leerlingen de sbo-scholen ingaan dan er uitgaan omdat..
.. er te weinig terugstroom plaatsvindt naar de
basisscholen
.. de expertisecentra onvoldoende leerlingen
kunnen opnemen
38
4
29
9
10
7
32
3
30
9
5
4
6
1
9
0
0
0
.. de toelatingseisen voor het voortgezet
onderwijs (lwoo en voormalig svo) te hoog zijn,
waardoor leerlingen langer op een sbo-school
blijven
Pagina 27 van 31
Schoolniveau
Onderstaande tabel toont de verklaringen voor plaatsingslijsten op schoolniveau
(sbo) van 2003 tot en met 2008.
De plaatsingsproblematiek wordt (mede)
veroorzaakt ….
..door huisvestingsproblemen (lokalentekort)
2003
2004
2005
2006
2007
2008
(n=50)
(n=19)
(n=27)
(n=10)
(n=20)
(n=28)
% ‘Ja’
% ‘Ja’
% ‘Ja’
% ‘Ja’
% ‘Ja’
% ‘Ja’
24
3
30
20
10
14
13
1
11
30
15
14
51
4
61
50
50
36
21
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
..door een lerarentekort
..door te grote groepen (maximale
groepsgrootte is bereikt)
..doordat de sbo-school leerlingen alleen aan
het begin van het schooljaar toelaat
Pagina 28 van 31
Bijlage
III
Maatregelen ter voorkoming of beperking van
plaatsingslijsten
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de antwoorden op de vraag over de
genomen maatregelen ter voorkoming of beperking van plaatsingslijsten. In de
eerste kolom staan de mogelijke maatregelen beschreven om de plaatsingslijsten te
voorkomen of te beperken. De coördinatoren is gevraagd om aan te geven welke
maatregelen zijn getroffen. Zes van de 238 samenwerkingsverbanden geven aan dat
er geen maatregelen zijn genomen.
Maatregelen om plaatsingslijsten te voorkomen of te beperken (in percentages)
% Ja
Maatregelen
Eerder dan
Vorig
% Nee
vorig
schooljaar
schooljaar*
Het samenwerkingsverband heeft..
.. een zorgteam ingesteld
6
61
32
.. de ambulante begeleiding uitgebreid
13
37
50
.. de PCL-criteria aangescherpt
6
16
78
13
55
33
5
16
79
5
10
85
8
13
79
13
11
75
10
4
86
10
37
53
14
22
63
72
7
.. kengetallen verzameld waardoor
betere sturing mogelijk is
De school voor het speciaal basisonderwijs heeft…
haar kwaliteit vergroot waardoor:
..flexibele uitstroom mogelijk is naar
het vo
.. er meer terugstroom plaatsvindt naar
het basisonderwijs
de capaciteit van het sbo uitgebreid
..door betere huisvesting
..door het aanstellen van nieuwe
leraren
..door groepen te vergroten
…het aantal toelatingsmomenten
structureel vermeerderd naar meer dan
3 momenten per schooljaar
.. het aantal toelatingsmomenten
incidenteel vermeerderd naar meer dan
3 momenten per schooljaar
De basisscholen van het samenwerkingsverband hebben
hun professionaliteit vergroot door
..verbetering van de zorg op
basisscholen
21
Pagina 29 van 31
..flexibeler om te gaan met
19
8
terugstroom naar basisscholen
* Het betreft maatregelen die ook afgelopen schooljaar van kracht waren
73
Pagina 30 van 31
Colofon
Inspectie van het Onderwijs
Postbus 2730 | 3500 GS Utrecht
www.onderwijsinspectie.nl
2009-37 | gratis
ISBN: 978-90-8503-178-9
Postbus 51-nummer: 22BR2009G037
Exemplaren van deze publicatie zijn te downloaden van de website van de Inspectie
van het Onderwijs (www.onderwijsinspectie.nl) of de website van Postbus 51
(www.postbus51.nl).
© Inspectie van het Onderwijs | januari 2010
Pagina 31 van 31
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f335d79e-19d8-4481-a061-9cf106a76991
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2010–2011
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
568
Vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (beiden SP) aan de minister
van Justitie over het steeds vaker opsluiten van alleenstaande minderjarige
asielzoekers (ingezonden 20 september 2010).
Antwoord van minister Leers (Immigratie en Asiel) (ontvangen 23 november
2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 187.
Vraag 1
Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel
opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met
het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de
Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Antwoord 1
Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring.
Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat
geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid
wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van
kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort
mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze
bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland
vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van
alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s
wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien
een lichter middel niet toereikend is.
Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van
19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het
VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer
2008–2009, 31 000, nr. 66).
Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het
rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar
aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008,
verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het
daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010
(Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009,
32 123 V, nr. 90).
1
ah-tk-20102011-568
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2010
NOS, 16 september 2010.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel
1
Vraag 2
Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze
jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja,
waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Antwoord 2
Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de
Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de
Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het
personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht
voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke
gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel
aanwezig.
Vraag 4
Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende
werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Antwoord 4
Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te
schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat
vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van
hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum
remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen
voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken.
Vraag 5, 6 en 7
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig,
gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar
teruggekeerd naar hun land van herkomst?
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer
in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande
minderjarige asielzoekers?
Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen
is gebeurd? Wat vindt u daarvan?
Antwoord 5, 6 en 7
Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen
zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in
vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst.
De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er
niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en
omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat.
In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen.
Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land
van herkomst teruggekeerd.
In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter
opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in
ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde
van de opheffing van de vreemdelingenbewaring.
In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment
dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis
gesteld.
Vraag 8 en 9
Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van
alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige
asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel
2
Antwoord 8 en 9
Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo
veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan
bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in
combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor
zogenaamde risico-amv’s wordt onderzocht of het karakter van JJI De
Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open
karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in
plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en
65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is
afgerond.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid
Spekman (PvdA), ingezonden 20 september (vraagnummer 2010Z13147).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/47eeeb7e-aeeb-4e2e-99b0-138f93bf4772
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
26 956
Beleidsnota Rampenbestrijding
Nr. 117
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN
JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 februari 2012
Inleiding
Hierbij bied ik u, zoals toegezegd in mijn beleidsreactie van 20 mei 20111
op de twee rapportages van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
over de Strabrechtse heide én natuurbranden in zijn algemeen, de
voortgangsbrief aan op het dossier natuurbranden.
De rapporten van de Inspectie OOV (Kamerstuk 26 956, nr. 103) maakten
in mei 2011 duidelijk dat het risico op een natuurbrand in Nederland met
aanzienlijke impact, relevant te noemen is. In mijn beleidsreactie van
20 mei 2011 heb ik uw Kamer aangegeven de uitkomsten van de
rapporten van de Inspectie OOV als zorgelijk te ervaren en heb ik een
aantal beleidsacties geformuleerd. Doel van deze beleidsacties is zorg te
dragen voor een adequate aanpak van natuurbrandpreventie en natuurbrandbestrijding in Nederland.
Voortgang beleidsreactie
In 2011 heeft de door VenJ aangestelde landelijk kwartiermaker Natuurbranden een interbestuurlijk multidisciplinair samenwerkingsverband tot
stand gebracht in de vorm van een landelijke kerngroep Natuurbranden.
In deze kerngroep hebben vertegenwoordigers zitting van het ministerie
van VenJ, het ministerie van EL&I, de provincies, het Nederlands
Genootschap van Burgemeesters, Bosschap, ANWB, RECRON, Veiligheidsberaad, Politie, GHOR, NVBR en NIFV. Tevens worden Defensie en
VNO-NCW betrokken.
1
TK 2010–2011, 26 956 nr. 104.
kst-26956-117
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
De Landelijke kerngroep natuurbranden heeft op 10 november 2011 op
een bestuurlijke werkconferentie het landelijk werkprogramma Natuurbranden 2012–2016 aangeboden. Alle betrokken partijen hebben zich op
basis van het werkprogramma bereid verklaard actief bij te dragen aan de
doelstelling om: «de risicos van onbeheersbare natuurbranden voor de
belangrijkste risicogebieden in Nederland op een niveau te brengen én te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117
1
houden dat bestuurlijk aanvaardbaar wordt geacht vanuit het oogpunt van
maatschappelijke veiligheid en de continuïteit van de vitale infrastructuur
in Nederland«.
Onder de uitvoering van het Werkprogramma Natuurbranden 2012–2016
liggen drie belangrijke pijlers:
1. natuurbrandpreventie;
2. multidisciplinaire crisisorganisatie en nafase Natuurbranden;
3. onderzoek en randvoorwaarden.
In pijler 1 wordt via een gebiedsgerichte aanpak onder (proces)regie van
de provincies met betrokken partners toegewerkt naar reductie van het
risico op natuurbranden in de belangrijkste risicogebieden. De provincies
hebben bij monde van de Kring van Commissarissen van de Koningin
aangegeven op het terrein van natuurbrandpreventie als gebiedsregisseur
te willen optreden. In deze procesrol zoekt de provincie primair inhoudelijke ondersteuning bij de veiligheidsregio’s.
De huidige wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening,
natuur en recreatie biedt onvoldoende houvast om tot een heldere
verantwoordelijkheids-verdeling te komen op het terrein van natuurbrandpreventie en invulling te geven aan het begrip zorgplicht van een
terreinbeheerder of recreatieondernemer. In overleg met de ministeries
van I&M en van ELenI worden door het ministerie van VenJ de mogelijkheden onderzocht om gekoppeld aan het begrip zorgplicht, fysieke
veiligheid als randvoorwaarde op te nemen in de nieuwe Omgevingswet
en daarmee de aandacht voor omgevingsrisico’s als natuurbranden in een
vroegtijdig stadium te borgen in planontwikkeling.
Een ander belangrijk thema in deze pijler 1 is het belang van risico- en
crisiscommunicatie. Van belang is immers niet alleen om via voorlichting
aan bewustwording te werken onder relevante doelgroepen, maar ook
concrete handelingsperspectieven te bieden in crisistijd. Daarom
ondersteun ik een project dat de samenhang tussen risico- en crisiscommunicatieuitingen van de diverse betrokken partners verder moet
versterken. Op dit moment wordt voor het risicogebied de Veluwe door de
betrokken publieke en private partners aan deze risico- en crisiscommunicatie invulling gegeven. Deze aanpak geldt als voorbeeld en uitgangspunt
voor een landelijk te hanteren lijn.
In pijler 2 ligt de focus op de opvolging van de geformuleerde beleidsacties aan de Tweede Kamer in de brief van 20 mei 2011. In dat kader
heeft de NVBR in 2011 een landelijke visie voor Natuurbranden ontwikkeld
waarmee de basis is gelegd voor het werken aan een landelijke doctrine
voor natuurbrandbestrijding.
Het Veiligheidsberaad fungeert op mijn verzoek als bestuurlijk opdrachtgever en draagt zorg voor een adequate opvolging van de beleidsacties in
deze pijler.
De veiligheidsregio’s Gelderland Midden en Noord- en Oost Gelderland
hebben het basisfundament voor een landelijk alerteringsmodel in
ontwikkeling en het NIFV werkt verder aan de ontwikkeling van een
natuurbrandverspreidingsmodel dat in ieder geval voor heidebranden de
voorspelbaarheid en daarmee de mate van beheersbaarheid van de brand
voor hulpverleners verder zal vergroten. In 2012 werkt het NIFV verder
aan de validatie van het model, waarna het model vervolgens voor duin-,
bos en veenbranden toepasbaar wordt gemaakt.
Ook worden voor enkele belangrijke risicogebieden, zoals de Veluwe
evacuatiestrategieën ontwikkeld. De al beschikbare kennis en expertise
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117
2
vanuit alle partners wordt gebruikt om deze strategieën te helpen
ontwikkelen.
Het LOCC is vanuit de nationale planvorming voor crisisbeheersing
inmiddels betrokken bij het opzetten van de capaciteitenanalyse natuurbranden. Deze analyse zal volgens planning dit jaar gereed zijn.
In pijler 3 ligt de focus op het formuleren van een strategische onderzoeksagenda, het ontwikkelen van een basiscursus natuurbranden en het
continueren van al lopend onderzoek. Ook het bundelen en ontsluiten van
al opgedane kennis en ervaring via het landelijk informatieknooppunt
natuurbranden is een aandachtspunt. Verder wordt door NIFV, NVBR en
Bosschap een basiscursus Natuurbranden ontwikkeld om kennisoverdracht en kennisontwikkeling te stimuleren tussen brandweer en
terreinbeherende organisaties. Ook is een kennispublicatie «Natuurbranden ontwikkeld: De 15 meest gestelde vragen»; een publicatie om de
bewustwording en kennis over het onderwerp onder alle betrokkenen
verder te vergroten.
De vanuit het ministerie van VenJ in 2011 aangestelde landelijk kwartiermaker Natuurbranden, zal zijn werkzaamheden in 2012 als landelijk
programmamanager Natuurbranden continueren en actief ondersteuning
bieden aan de opvolging van de beleidsacties.
Landelijke oefening Natuurbranden
Groot belang hecht ik aan de aandacht voor gezamenlijk oefenen van een
scenario als natuurbranden. In dat kader wordt in samenwerking met de
veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland in oktober van dit jaar een
landelijke oefening natuurbranden georganiseerd.
Stimuleren van samenwerking
Met het formeren van de landelijke kerngroep Natuurbranden en het
opstellen van het Werkprogramma Natuurbranden 2012–2016 is in 2011
een stevig fundament gelegd voor een integrale aanpak voor natuurbrandpreventie en natuurbrandbestrijding. Alle betrokken partners zijn nu
aangehaakt en bereid om gezamenlijk in dit onderwerp te investeren.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid als coördinerend minister voor
Veiligheid stimuleer ik deze interbestuurlijke en publieke en private
samenwerking op het terrein van natuurbranden, ook in financiële zin.
Tot slot wil ik aangeven dat ik bijzonder tevreden ben over de stappen
voorwaarts die op dit dossier tot nu toe zijn geboekt. Daarvoor ben ik alle
betrokken publieke en private partners erkentelijk. Het realiseren van de
door de landelijke kerngroep Natuurbranden geformuleerde doelstelling
en daaraan gekoppelde acties is echter wel een proces van de lange
adem. Dit vraagt om blijvende betrokkenheid en daadkracht. Op basis van
de geboekte resultaten én de uitkomsten van de bestuurlijke conferentie
Natuurbranden op 10 november 2011 heb ik er vertrouwen in dat alle
betrokkenen hun verantwoordelijkheid blijven nemen op dit dossier.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/714aeece-b87b-4ae6-8e69-3f295430b958
|
SPREKERSLIJST
Dinsdag 17 april 2012
Wet bankenbelasting (33121) (eerste termijn kamer)
Naam:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
P.H. Omtzigt
F. Bashir
H. Neppérus
C.J. Schouten
R.A. van Vliet
W. Koolmees
B.A.M. Braakhuis
V.A. Groot
Fractie:
Spreektijd:
CDA
SP
VVD
ChristenUnie
PVV
D66
GroenLinks
PvdA
12
10
8
10
7
10
10
10
__________________________________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PvdA = Partij van de Arbeid
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen Democratisch Appèl
SP = Socialistische Partij
D66 = Democraten 66
GroenLinks
ChristenUnie
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
PvdD = Partij voor de Dieren
Brinkman
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ab1bb24-94e2-489a-9893-fe084c2ff174
|
Bijlage 1 bij brief VTH 08697/2018
Interprovinciaal Overleg
Achtergrond en aanleiding: overheid draait op voor saneringskosten bij faillissement?
Ais bij een bedrijfsfaillissement afvalstoffen en/of verontreinigingen achterblijven, kan het zijn dat de
overheid voor de kosten moet opdraaien. Dit kan gaan om bedragen van enkele duizenden euro's tot
tientailen miijoenen. In de bestaande regeigeving is vastgelegd dat voor bepaalde categorieën van
bedrijven/activiteiten een financiële zekerheidsstelling kan worden geëist in de omgevingsvergunning
('kan-bepaiing'). Voor sommige categorieën van activiteiten, zoals de ondergrondse opslag van vloeibare
brandstoffen en vuurwerk, geldt zelfs een wettelijke verplichting tot financiële zekerheidstelling ('moetbepaling'). Dit is overgezet naar het Omgevingsbesluit in respectievelijk de artikelen 8.5 ('kan-bepaling')
en 8.6 ('moet-bepaling').
Voor majeure risicobedrijven wordt de bevoegdheid voor het stellen van een financiële zekerheid in het
Omgevingsbesluit (art. 8.5) opgenomen. In moties van de Kamerleden Von Martels en Van Eijs^ en
Ziengs^ is aan de Regering gevraagd om nader te specificeren in welke gevallen (situaties of
omstandigheden) de risico's het grootst zijn dat hoge saneringskosten voor rekening van de overheid
komen en daarvoor passende voorzieningen te treffen. Met andere woorden: is een verdere verbreding
van de financiële zekerheidstelling nodig?
Om daar zicht op te krijgen heeft IPO aan lenW toegezegd een quickscan uit te voeren bij de provincies.
De VNG en de UvW hebben daarbij aangegeven aan te haken en de eigen inzichten in te brengen.
Aihoewel de moties een min of meer open vraag bevatten ('waar zijn de risico's en saneringskosten het
grootst"), is in de quickscan de focus gelegd op afvalbedrijven. Dit tegen de achtergrond van een eerdere
quickscan door de provincies waarover de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu op 8 maart 2017
per brief is geïnformeerd door het IPO en het OM^ en tegen de achtergrond van de actualiteit van
branden in afvalbedrijven.
De quickscan beoogt het geven van een algemeen, een voor provincies zoveel mogelijk gekwantificeerd
beeld van kosten en potentiële (financiële) risico's voor de samenleving. Waar (nog) geen kwantificering
mogelijk is, is een kwalitatief beeld geschetst, dit ook mede op basis van de input van VNG en UvW.
De quickscan is uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst die is uitgezet onder alle provincies en een
deel van de gemeenten en waterschappen, informatie uit eerdere inventarisaties en informatie uit
openbare bronnen en publicaties.
Het voorliggende memo geeft antwoord op de volgende vragen:
1.
2.
3.
4.
5.
Wat is de aard en omvang van de groep bedrijven waar het hierom gaat?
Wat is het aantal faillissementen en branden in de sector?
Wat zijn de feitelijke kosten die decentrale overheden sinds 2015 hebben gemaakt?
Wat de financiële risico's die decentrale overheden lopen?
Wat zien decentrale overheden als de belangrijkste (financiële) risicofactoren?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018 28 089 nr, 78
^ Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018 28 089 nr. 68
^ Brief van IPO en OM aan de staatsecretaris van I&M van 8 maart 2017, kenmerk VTH 07978/2017
>
1. Wat is de aard en de omvang van de groep bedrijven waar het hierom gaat?
De quickscan heeft zich gericht op bedrijven /activiteiten die vallen onder de noemer 'inzameling en
behandeling van afvalstoffen' (branchecode 38) en 'sanering en overig afvalbeheer' (branchecode 39).
Hieronder vallen:
• Afvalinzamelaars en -transporteurs
• Opslag
• Sloop
• Behandeling van afvalstoffen (zoals voorbereiding voor recycling en mestverwerking/covergisting)
• Sanering
• Overige afvalbeheer
De quickscan biedt geen inzage in het totaal aantal bedrijven in de afvalbranche. Er is alleen
geïnventariseerd bij hoeveel afvalbedrijven de provincies bevoegd gezag zijn, namelijk ruim 700. Dit zijn
qua aard en omvang ook de grootste en vanuit het omgevingsrecht gezien, meest risicovolle bedrijven.
2. Wat is het aantal faillissementen en branden in de sector?
Milieukosten kunnen voor rekening van de overheid komen als bedrijven hier zelf geen voorziening voor
hebben. In de vorm van een verzekering of reserves. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij faillissement.
Door brand, marktfalen of overige oorzaak. In de quickscan is gekeken of er een trend te zien in
faillissementen en branden. Een koppeling tussen beiden (aantal faillissementen door branden) is op basis
van de quickscan niet te maken.
In onderstaande tabel zijn de cijfers voor de periode 2015 tot en met 2018 weergegeven.
Tabel 1: Een eerste scan van faillissementen en branden bij afvalbedrijven
Aantal geregistreerde
Totaal aantal
faillissementen
branden bij
provinciale
branchecodes 38 en
395
inrichtingen'*_______
2018 tm okt (tot.2018?)
2017
2016
2015
TOTAAL
68 (totaal 70-80?)
68
48
11
Ca. 190^ (> 200?)
27
16
13
3
59
Waarvan
branchecode 38
(inzameling en
behandeling)
Waarvan
branchecode 39
(sanering en overig
afvalbeheer)
16
8
5
1
30
11
8
8
2
29
Uit de inventarisatie blijkt dat:
• Het aantal branden bij afvalbedrijven waar provincies bevoegd zijn, stijgt sinds 2015^.
• Het aantal faillissementen in de branche als geheel (dus ongeacht bevoegd gezag) toeneemt.
Hierbij worden de volgende aantekeningen gemaakt:
• Het was binnen het bestek van de quickscan niet mogelijk om een relatie te leggen tussen
branden en faillissementen.
• Er is geen nadere analyse gemaakt van de aard van de afvalbedrijven, hoeveelheden en aard
afval die in het geding zijn of een eventuele relatie tussen toename in opslag afval en branden.
• Er is geen hierin nog geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine branden of meerdere
branden binnen een bedrijf.
• Er zijn uit de inventarisatie ook diverse voorbeelden genoemd van afvalbranden en/of
faillissementen waar gemeenten bevoegd zijn®.
* Bron: inventarisatie ILT, oktober 2017
* Bron: httDS.7/www.failiissementen.com/insoiventies/nederlandse-insolventies ; tot en met november 2018.
* Op basis van een globale inventarisaties bij provincies komt het aantal branden hoger uit. Een exacte registratie van grote en
kleinere branden en branden bij bedrijven waar provincie dan wel gemeente bevoegd Is, ontbreekt. Niet zozeer de exacte
getallen, maar de trend is hier het belangrijkste.
^ Zie bijvoorbeeld: httos://www.bd.nl/brabant/brabantse-afvalberaen-steeds-vaker-in-de-fik~a0ellad6/
3. Wat zijn de feitelijke kosten die decentrale overheden hebben gemaakt sinds 2015?
In de quickscan is ook geïnventariseerd welke opruim- en saneringskosten decentrale overheden hebben
gemaakt sinds 2015. Ook hier is er voor wat betreft gemeenten en waterschappen op dit moment alleen
een exemplarisch en kwalitatief beeld te schetsen. Voor provincies kan een meer systematische indicatie
worden gegeven. Daarbij als aantekening dat kosten vaak over meerdere jaren zijn verdeeld en pas
worden gemaakt (ruim) nadat faillissement is uitgesproken. Samengevat komt uit de quickscan het
volgende voorlopige beeld:
Tabel 2: Indicatie aantal afvalbedrijven waar provincies kosten maken en hoogte kosten
2015
2016
2017
2018
Aantal bedrijven waar
provincies kosten maken
Indicatie kosten
2019
Totaal
2
2
7
6
6
24^
C 1,3 mln
€ 0,6 mln
€ 13,0 mln
€ 0,2 mln
€ 9,0 mln
C 24,1 mln
Over de periode 2015-2019 maken/verwachten de provincies een totale kosten van minimaal € 24 mln bij
ruim 20 bedrijven (zie voetnoot). Hierbij moeten de volgende aantekeningen worden gemaakt:
• De jaarlijkse bedragen fluctueren. Mede doordat kosten vaak pas later worden gemaakt of
duidelijk worden. Het jaarlijks aantal gevallen is beperkt, maar de kosten per geval kunnen zeer
hoog zijn 10 11 12 13
■ Een eerste scan bij gemeenten levert geen systematisch beeld op. Veel gemeenten lijken tot nu
toe gevrijwaard. Mogelijk speelt een rol dat bij de grotere afvalbedrijven, met grote financiële
risico's, de provincies bevoegd zijn. In de scan zijn wel voorbeelden genoemd van gemeenten die
de afgelopen jaren zijn geconfronteerd met hoge kosten (gemeente in Brabant € 500.000,
gemeente in Utrecht € 1,5 mln, gemeente in Gelderland ruim € 300.000). Het is nog niet duidelijk
wat de recente incidenten - zoals de brand in Dongen - voor mogelijke financiële gevolgen
hebben^'*.
• De waterschappen hebben in de regel geen directe opruimkosten. Er kunnen daarentegen wel
kosten zijn door het stilleggen of het aantasten van de werking van de zuivering door
verontreinigd bluswater. Daarnaast zien waterschappen een toenemend aantal incidenten met
mestverwerkingsinstallaties. Een eenduidige overzicht van de kosten is er niet.
• Deze genoemde kosten zijn exciusief:
o De kosten die provincies, omgevingsdiensten, OM en politie bij deze bedrijven maken voor
intensivering van toezicht en handhaving, opsporing en juridische procedures. De kosten
voor het laatste kunnen oplopen omdat bedrijven tot de laatste stap in beroep gaan.
o De kosten voor bijvoorbeeld langdurige grondwatersanering of indirecte kosten zoals
verminderde werking van een waterzuivering,
o Overige milieu- en gezondheidsschade die niet kan worden verhaald op de veroorzaker.
• Het is niet onderzocht of wat de mogelijke kosten voor de samenleving zijn die voortvloeien uit
bestaande bodemverontreinigingen die in beeld komen bij afloop van erfpachtduur of
bedrijfsbeëindiging.
8
www.limburQer.nl/cnt/dmf20181010 00077139/erfenis-baQ-ook-OD-bord-stein
® Het gaat totaal om circa 20 bedrijven. Voor aantal bedrijven zijn/worden meerdere jaren op rij kosten gemaakt
Zie bijvoorbeeld: www.llimburo.nl/Qetreuzel-met-wetaevina-aanDak-malafide-afvalverwerkers
^* www.llimburQ.nl/Drovincie-twee-milioen-euro-kwiit-door-faiilissement
www.ed.nl/helmond/afvalcowbov-bruekers-failliet-stroD-voor-helmond-en-Drovincie~aa6bc558/
www.ll.nl/twaalfduizend-ton-Qif-OD-terrein-edelchemie-52211
Het afvoeren van de infill (zand/rubber waarmee de kunstmatten worden ingestrooid) kost indicatief waarschijnlijk €
200.000-250.000. Wat betreft de afvoer van de overige afvalstromen is op het moment van de quickscan nog niet bekend of
er bedrijven zijn die deze kunnen en mogen opslaan en verwerken.
/
4. Wat zijn de financiële risico's die decentrale overheden denken te lopen?
In de quickscan is ook gekeken naar de financiële risico's die decentrale overheden, meer specifiek
provincies, potentieel lopen. Daarbij is uitgegaan van de systematiek die de provincie Groningen gebruikt
om periodiek te monitoren wat negatieve restwaarde is van bij bedrijven aanwezig afval en hoe groot
risico wordt ingeschat dat provincie door faillissement, brand of andere oorzaak voor kosten kan komen
te staan. Door te vertalen naar een te treffen voorziening in het weerstandsvermogen^^. De provincie
Groningen komt daarbij tot een negatieve restwaarde (medio 2018) van opgeslagen afvalstoffen van ruim
€ 27 mln. De provincie Groningen houdt op basis daarvan rekening met een aan te leggen
weerstandsvermogen van circa € 5 mln. Geëxtrapoleerd naar het totaal aantal afvalbedrijven waar de
provincies bevoegd zijn (circa 700), komt de totale negatieve restwaarde van opgeslagen afval bij deze
bedrijven uit op circa € 260 mln.
5. Wat zien decentrale overheden als belangrijkste (financiële) risicofactoren?
Het aantal gevallen waarin de overheid opruim- en saneringskosten moet betalen is (gelukkig) beperkt
tot enkele gevallen per jaar. Als er kosten zijn, kunnen deze echter wel behoorlijk oplopen. Uit de
quickscan komt een aantal zaken naar voren waar decentrale overheden zicht nadrukkeiijk zorgen over
maken als het gaat om de kosten en de financiële risico's bij afvaibedrijven.
Financiële risico's voortvloeiend functioneren afvalmarkt
•
Verdienmodel afvalbranche: de baten gaan meestal uit voor de kosten. Dit zien decentrale overheden
als een verkeerde prikkel. Temeer waar toegang is tot subsidieregelingen zoals co-vergisting.
•
Een nieuw risico is mogelijk de Green-deai voor AEC-bodem-assen. Die mogen na 2020 niet meer
onbewerkt als IBC bouwstof worden toegepast^® terwijl en nog grote hoeveelheden zijn opgeslagen
•
bij op- en overslagbedrijven voor afval Deze opgeslagen hoeveelheden zullen daarom vanaf 2020 een
(nog) grotere negatieve waarde krijgen.
De opgeslagen hoeveelheden afval groeien. Afval wordt ingenomen zonder dat dit direct
(verantwoord) kan worden verwerkt of waarvoor geen afzetmarkt is. Dat geldt bijvoorbeeld voor
schroot dat is verontreinigd met Chroom-6^^.
•
Recentelijk is daar de problematiek met sorteer-residu (zoals kunstgras en bodem-as/bodemslakken
AVI's)^® en co-vergisters bij gekomen^®.
•
Waterschappen zien ook een toenemend risico bij mestvergistingsinstallaties. Het aantal en omvang
van de installaties neemt toe, evenals het aantal incidenten (met een negatieve impact op de
waterkwaliteit) 20 21 22 23
Naleefgedrag en handhaving
•
De branche roept (herhaaldelijk) op tot verbetering van de veiligheidscultuur, maar dat heeft de
afgelopen jaren vooralsnog niet geleid tot een vermindering van incidenten of verbetering van het
naleefgedrag 24 25
Zie brief van 21 maart 2018 aan Provinciaie Staten van Groningen (2018-016.450/12/A. 15) inzake onderzoek naar
afvaibedrijven.
www.afvaicircuiair.ni/onderweroen/afvaireQelQevinQ/afvai-storten/dowioads-storten/Qreen-deai-avi/
Zie bijvoorbeeld: httDs://www.cobouw.nl/bouwbreed/nieuws/2018/09/QiftiQe-chroom6-ook-aanQetroffen-OD-stationsvastQoed-en-bruQQen-101264398
** Zie bijvoorbeeid: httDs://fd.ni/oDinie/1266582/Derverse-DriisDrikkei-ieidt-tot-onnodiQe-vuiistort
www.fd.ni/ondernemen/1164960/enerQie-uit-mest-is-mooi-idee-maar-in-Draktiik-zeer-moeiii1k-rendabei-te-kriiQen#
Zie bijvoorbeeid: www.ed.nl/laarbeek/mestverwerker-heimond-laat-waterzuiverino-crashen~a335456e/
www.Qelderlander.nl/aalten/waterschaD-Qelekte-mest-in-aalten-i5-vervelend-maar-niet-Qevaarli1k~ab0e5c86/
www.bndestem.nl/overiQ/tienduizenden-liters-koemest-OD-straat-mestsilo-scheurt-ooen-in-baarle-nassau~a8a6e240/
www.omroeDfievoland.nl/nieuws/132610/noordoostDolder-kuinderweQ-afaesloten-door-Qescheurde-mestsilo
Bron: httos://www.brandveiliQ.com/nleuws/vereniQinQ-afvalbedri1ven-brandoreventie-50448
Bron: www.insDectieszw.nl/Dublicaties/raDDorten/2016/06/15/Qezond-en-veilia-werken-in-afvalinzamelinQ-behandelinQ-enrecvclino
V'
•
•
•
•
Ook verzekeraars maken zich daarover zorgen. Het verbond van verzekeraars geeft aan dat over de
periode 2013-2015 totaal circa € 175 mln is uitgekeerd naar aanleiding van branden bij 13
afvalbedrijven. 'Kleine schades', dat wil zeggen schades tot € 1 mln zijn daarbij niet meegerekend^®.
Verzekeringsbedrijven geven aan selectiever te worden in het verzekeren van afvalbedrijven. Een
aantal verzekeraars accepteert ook geen afvalbedrijven meer of verhogen de premies sterk. Dit is
onder meer terug te voeren op de kapitaalseisen die vanuit de Europese richtlijn Solvency II gelden
voor verzekeraar. Op zijn minst een deel van de afvalbedrijven is daarmee niet meer verzekerbaar,
afvalbranden^^
Bij een deel van de sector stelt het OM vast dat sprake is van malafide praktijken. Zo is er in 2018
een bestuurlijk signaal dat is afgegeven voor covergisters en wordt in het dreigingsbeeld
milieucriminaliteit 2017 asbestverwijdering/verwerking, verwerking reststromen, de bodemketen en
mestverwerking expliciet genoemd^®
De handhaving in delen van de branche is complex omdat spelers in de keten en meerdere
handhavingsinstanties een rol spelen en/of de afvalverwerking binnen een complexe juridische
structuur van samenhangende bedrijven is georganiseerd 31 32
Het strikt handhaven van afvalbedrijven levert soms bestuurlijke dilemma's op:
o Bedrijven procederen lang door, waardoor hoge kosten voor het bevoegd gezag,
o Als handhaving leidt tot faillissement, wordt het bevoegd gezag mogelijk geconfronteerd met
opruim- en saneringskosten.
o In sommige praktijkgevallen op zijn minst de schijn dat een brand bij een bedrijf waar het
bevoegd gezag dreigt met sluiting, niet geheel toevallig is 33 34
o Een risico-paradox is dat bedrijven die strikt worden gehandhaafd extra kosten maken en om
die reden meer afval (moeten) innemen, wat op zichzelf nieuwe risico's met zich meebrengt.
Bron: httDs://www.tubantia.nl/henaelo/verzekeraars-maken-zich-zorQen-over-brandveillQheid-bi1-afvalbedriiven~a56f7d6b/
www.fd.nI/economie-Dolitiek/1263878/verzekeraars-zetten-risicovolle-beroeDen-massaal-buiten-de-deur#
www.stichtinQsalvaQe.nl/wD-content/uDloads/2017/12/StichtinQ-SalvaQe-uit-de-brand-december-2017.odf
Bron: www.Dolitie.nl/binaries/content/assets/Dolitie/alQemeen/nationaal-dreiQinQsbeeld-2017/dreiQinQsbeeldmilieucriminaliteit-2016.Ddf
Zie bijvoorbeeld: https://www.om.nl/onderwerDen/ondermiinende/verhalen-l/zakken-vullen-ten/
Bron: www.infomil.nl/onderwerDen/landbouw/mest/nieuws/nieuwsberichten-mest/evaluatie-co/
Zie bijvoorbeeld: www.ad.nl/amersfoort/Qeen-toeval-al-die-incidenten-bii-afvalverwerker-vink~a318a9cf/
www.bd.nl/donQen/donQen-dreiQt-met-sluitinQ-tuf-recvclinQ-als-bedriif-eind-2018-niet-voldoet-aan-alle-reQels~a99380d3/
www.omroepbrabant.nl/nieuws/2863798/Zeer-arote-brand-bii-TUF-RecvclinQ-in-DonQen-NL-Alert-verstuurd-VIDEO
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eef3fb6a-bd34-4038-af26-008fc4ad3e23
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2015–2016
32 317
JBZ-Raad
Nr. 343
MOTIE VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN OSKAM
Voorgesteld 7 oktober 2015
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat controle van de buitengrenzen van het Schengengebied
van groot belang is om migratiestromen te kunnen beheersen en dat deze
controle een gezamenlijke zorg is van Europese lidstaten;
verzoekt de regering, tijdens de Europese Raad nadrukkelijker aandacht te
vragen voor gezamenlijke inzet om de grenzen van het Schengengebied
op het vasteland te controleren en actiever ondersteuning van en
afstemming met lidstaten als Hongarije te bepleiten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van der Staaij
Oskam
kst-32317-343
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 32 317, nr. 343
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9273d57c-45d4-4976-8042-0e2a27b7e221
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
35 300
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 3
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER
RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State d.d. 10 september 2019 en het nader rapport d.d.
16 september 2019, aangeboden aan de Koning door de Minister van
Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is
cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 2 september 2019, no. 2019001697, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
ontwerp-Miljoenennota 2020, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de directeur van Uw Kabinet van 2 september
2019, no. 2019001697, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies betreffende bovengenoemde ontwerp-Miljoenennota 2020 te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 10 september 2019, No. W06.19.0195/III,
bied ik u hierbij aan.
Het kabinet dankt de Raad van State voor het Raadadvies over de
begroting voor 2020. De adviezen van de afdeling advisering (verder: de
Afdeling) worden hieronder nader besproken en van een kabinetsreactie
voorzien.
1. Inleiding
De Miljoenennota voor 2020 (MJN) ziet op het laatste volledige
regeringsjaar van het kabinet Rutte III. Het macro-economisch beeld is
gematigd positief, maar de neerwaartse risico’s zijn evident. Buitenlandse
risico’s zijn de tegenvallende economische ontwikkeling in Duitsland, het
restrictieve Amerikaanse handelsbeleid en de voortdurende onzekerheid
over de Brexit. Deze drukken de economische groei naar een gematigder
groeitempo in 2019 (1,8%) en 2020 (1,5%).1 De werkloosheid neemt iets
toe (van 3,4% naar 3,5%), maar blijft laag en het mediane besteedbare
inkomen stijgt licht in 2019 (1,2%) en 2020 (2,1). Het overschot op de
begroting neemt in 2020 af (0,2%) ten opzichte van 2019 (1,3%) en 2018
1
kst-35300-3
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Macro Economische Verkenning 2020 (MEV).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
1
(1,5%). De overheidsschuld daalt verder. Naast de genoemde risico’s
vanuit het buitenland zijn er volgens het CPB nog diverse binnenlandse
risico’s. Dit betreft de woningmarkt, investeringen in de infrastructuur, de
pensioensector en de arbeidsmarkt.2
In het kader van haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht
rapporteert de Afdeling advisering van de Raad van State afzonderlijk
over de Nederlandse overheidsfinanciën. In het kader van de nieuwe taak
voor de Raad van State bij het klimaattoezicht wordt in november ook
afzonderlijk gerapporteerd over het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. Tegen deze achtergrond zal in dit advies vooral worden ingegaan
op de meer algemene, beleidsmatige elementen van de MJN en meer
specifiek op de aspecten die verband houden met het begrip brede
welvaart.3
1. Inleiding en advies
De Afdeling gaat in haar advies in op het regeringsbeleid zoals dat in de
Miljoenennota wordt verwoord. Separaat rapporteert de Raad van State
vanuit haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht over de Nederlandse overheidsfinanciën, en in november vanuit haar nieuwe taak over
het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. De Afdeling gaat in haar
advies vooral in op de meer algemene beleidsmatige elementen van de
Miljoenennota en brede welvaart. Daarbij stelt de Afdeling dat het begrip
«brede welvaart» een beter perspectief biedt om (de effectiviteit van)
overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei van het nationaal
inkomen of koopkrachtplaatjes. Daarbij moet de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. In dit licht
steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden
om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de
(middel)lange termijn te bevorderen.
Het kabinet onderschrijft het belang van publieke investeringen, zowel in
het kader van de brede welvaart als specifiek voor het toekomstige
verdienvermogen. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota
aangekondigd om te onderzoeken hoe een investeringsfonds kan worden
opgericht om het verdienvermogen te versterken. Ook heeft het kabinet
met het Regeerakkoord aanvullend geld beschikbaar gesteld voor
investeringen die kunnen bijdragen aan het verdienvermogen. Het kabinet
heeft structureel ongeveer 1 miljard vrijgemaakt voor onderwijs,
incidenteel in totaal 2 miljard voor de ontwikkeling van mobiliteitsinfrastructuur en structureel 100 miljoen per jaar voor het Infrastructuurfonds.
Het kabinet draagt ook bij aan innovatie door middel van het stimuleren
van een sterke kennisbasis bij universiteiten, onderzoeksinstituten en
bedrijven; het Regeerakkoord bevat structureel 400 miljoen euro hiervoor.
Tegelijkertijd vraagt de beschikbaarheid van voldoende overheidsmiddelen ook om gezonde overheidsfinanciën. Om te zorgen dat er ook in
de toekomst voldoende middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke
transities en investeringen, is het zaak om de gezondheid van de
overheidsfinanciën in de gaten te houden, te meer omdat demografische
ontwikkelingen zullen leiden tot een toegenomen vraag naar zorg en
pensioen (AOW).
2
3
CPB MEV 2020, paragraaf1.1.
In vervolg op verzoeken van de Tweede Kamer en het advies van de Afdeling bij de MJN 2019,
gaat de MJN in op de ontwikkeling van brede welvaart in Nederland. Brede welvaart omvat de
kwaliteit van leven en de mate waarin deze ten koste gaat van die van latere generaties. Daarbij
wordt niet alleen aandacht besteed aan de subjectieve beleving van het leven («geluk») zelf,
maar wordt ook gekeken of, en in welke mate, de voorwaarden die bijdragen aan «geluk» of
«tevredenheid», worden behaald.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
2
De Afdeling constateert ook dat de Miljoenennota belangrijke gebieden
identificeert waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn, en
ondersteunt daarom de inzet van de regering voor onder andere de
operatie Inzicht in Kwaliteit, de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen
en het instellen van een 16eStudiegroep Begrotingsruimte. Met betrekking
tot de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen adviseert de Afdeling om
bij elk van de rapporten uitdrukkelijk stil te staan bij uitvoerings- en
transitievragen die daaruit voortvloeien, in relatie tot de randvoorwaarden
voor succesvolle transities (zie paragraaf 2 in deze brief).
Het kabinet deelt, zoals in de Miljoenennota verwoord, de constatering
van de Afdeling dat de (toekomstige) brede welvaart in Nederland
uitdagingen kent, en dat dit ook geldt voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het kabinet neemt daarom met deze begroting
voor 2020 actie op verschillende terreinen. De Miljoenennota leidt tot
extra investeringen in verschillende publieke voorzieningen, en het
kabinet neemt extra maatregelen om de lasten van huishoudens te
verlichten. Tegelijk deelt het kabinet deelt de analyse van de Afdeling dat
er in de toekomst verdere veranderingen nodig zullen zijn om collectieve
arrangementen en de economische structuur toekomstbestendig te
houden. Bovengenoemde trajecten, zoals de Brede Maatschappelijke
Heroverwegingen, zijn er dan ook op gericht om deze uitdagingen beter in
beeld te brengen, en beleidsopties te identificeren die kunnen bijdragen
aan de toekomstige brede welvaart.
Het kabinet erkent het belang van uitvoerings- en transitievragen in het
kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. De onafhankelijke werkgroepen zijn gestart en hebben als opdracht om verschillende
beleids- en uitvoeringsopties in beeld te brengen. Daarbij is van belang
dat de relevante effecten in beeld worden gebracht en dat de varianten
juridisch en praktisch uitvoerbaar zijn. Daarnaast is aandacht voor het
burgerperspectief via het dwarsdoorsnijdende thema «maatschappelijke
samenhang».
Ook vindt de Afdeling de in de Miljoenennota voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de
gekozen invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk.
Het kabinet is samen met de Afdeling van mening dat de marginale druk
aandacht verdient. Om die reden heeft het kabinet diverse maatregelen
genomen die de marginale druk verlagen. Werken en meer werken moet
namelijk financieel lonend zijn. De marginale druk staat echter niet op
zichzelf maar hangt – zoals de Afdeling terecht constateert – samen met
andere doelstellingen binnen het inkomensbeleid, zoals de wens om te
komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en gezonder overheidsfinanciën. Bij ieder pakket aan maatregelen maakt het kabinet hierin een
afweging.
2. Hoofdlijn advies
Het gebruik van het begrip brede welvaart biedt een beter perspectief om
(de effectiviteit van) overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei
van het nationaal inkomen of statistische koopkrachtplaatjes. Zoals ook in
de MJN wordt opgemerkt, moet hierbij de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. Dit verdienvermogen is essentieel om publieke voorzieningen die van belang zijn voor
(brede) welvaart, te kunnen financieren.4 De combinatie van een vergrij-
4
MJN, p. 19.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
3
zende bevolking en een zeer beperkte groei van de arbeidsproductiviteit5
kan grote negatieve gevolgen hebben voor de betaalbaarheid van
belangrijke elementen van de Nederlandse welvaartsstaat. Nederland
moet daarom aandacht blijven besteden aan de economische structuur en
deze waar mogelijk versterken.6 Dit zal belangrijke structuuraanpassingen
vergen. In dit licht, mede in samenhang met de gedaalde overheidsinvesteringen de afgelopen jaren, steunt de Afdeling het voornemen tot
onderzoek naar de mogelijkheden om investeringen ten behoeve van het
verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen.
De Afdeling constateert dat de MJN belangrijke gebieden identificeert
waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn. De toegankelijkheid van
publieke voorzieningen voor jongere en toekomstige generaties,7 de
transitie naar duurzame energie en ontwikkelingen in het sociale domein
zorgen voor uitdagingen voor het Nederlands openbaar bestuur8 en de
uitvoeringskracht van overheidsorganisaties zoals gemeenten, Belastingdienst en UWV.9 Deze structuuraanpassingen hangen nauw met elkaar
samen en zijn daarmee complex en ingrijpend.
Ten aanzien van een aantal gebieden is er reden om te twijfelen of
bestaande collectieve voorzieningen nog beantwoorden aan hun
doelstelling, de daarmee beoogde groepen nog bereiken, of ze voldoende
onderlinge samenhang hebben en toekomstbestendig zijn. Dat vergt
voortdurend onderzoek naar en bezinning op effectiviteit, nut en
noodzaak, en daarmee de vormgeving van deze voorzieningen. De
Afdeling ondersteunt daarom de inzet van de regering, zoals in de MJN
verwoord, voor de operatie «Inzicht in Kwaliteit», voor de «Brede
Maatschappelijke Heroverwegingen», voor een opdracht aan de (16e)
Studiegroep Begrotingsruimte en voor het stelsel van beleidsevaluaties
en -doorlichtingen.
De Afdeling adviseert in het bijzonder om bij elk van de rapporten van de
Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, uitdrukkelijk stil te staan bij
uitvoerings- en transitievragen die daaruit voortvloeien. De Afdeling reikt
daartoe in paragraaf 3 een aantal transitie-voorwaarden: goede voorbereiding inclusief analyse, burgerperspectief, voldoende middelen voor de
overheid en bestedingsruimte van huishoudens. Met betrekking tot dit
laatste vindt de Afdeling de in de MJN voorgestelde lastenverlichting voor
huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de gekozen
invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk.
Groepen met de laagste inkomens kunnen in de knel komen bij structuurveranderingen. Daarom gaat het advies in paragraaf 4 in op armoede- en
inkomensproblematiek. De veranderbereidheid van de burger groeit, als
hij daarvoor qua scholing voldoende is toegerust. Daarom wordt in
paragraaf 4 ook ingegaan op het thema leven lang ontwikkelen. Het mes
snijdt daarbij aan twee kanten. Aan de ene kant vragen de genoemde
beleidsterreinen als zodanig zelf om structuuraanpassing. Aan de andere
kant draagt dat, naar de mate waarin dat lukt, eraan bij dat ook burgers
5
Deze daalde met 0,1% in 2019, voor 2020 wordt een stijging van 0,8% verwacht (CPB MEV 2020,
tabel 1.1).
6
Zowel de Europese Commissie, het IMF, als DNB doen hiervoor regelmatig aanbevelingen.
Delen van de Nederlandse economie zijn nu te veel gebaseerd op relatief lage arbeidskosten,
een gunstige wisselkoers en een lage rente. In dat licht acht de Afdeling het voorstel van het
kabinet interessant om te onderzoeken hoe extra overheidsinvesteringen in infrastructuur,
innovatie, ICT en R&D het verdienvermogen van Nederland kunnen vergroten (zie hierover
nader paragraaf 3, onderdeel c).
7
MJN, p. 25.
8
MJN, p. 40.
9
MJN, p. 41.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
4
transities door kunnen maken op andere gebieden waar structuuraanpassingen gewenst zijn.
2. Inleiding en advies
De Afdeling gaat in haar advies in op het regeringsbeleid zoals dat in de
Miljoenennota wordt verwoord. Separaat rapporteert de Raad van State
vanuit haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht over de Nederlandse overheidsfinanciën, en in november vanuit haar nieuwe taak over
het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. De Afdeling gaat in haar
advies vooral in op de meer algemene beleidsmatige elementen van de
Miljoenennota en brede welvaart. Daarbij stelt de Afdeling dat het begrip
«brede welvaart» een beter perspectief biedt om (de effectiviteit van)
overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei van het nationaal
inkomen of koopkrachtplaatjes. Daarbij moet de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. In dit licht
steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden
om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen.
Het kabinet onderschrijft het belang van publieke investeringen, zowel in
het kader van de brede welvaart als specifiek voor het toekomstige
verdienvermogen. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota
aangekondigd om te onderzoeken hoe een investeringsfonds kan worden
opgericht om het verdienvermogen te versterken. Ook heeft het kabinet
met het Regeerakkoord aanvullend geld beschikbaar gesteld voor
investeringen die kunnen bijdragen aan het verdienvermogen. Het kabinet
heeft structureel ongeveer 1 miljard vrijgemaakt voor onderwijs,
incidenteel in totaal 2 miljard voor de ontwikkeling van mobiliteitsinfrastructuur en structureel 100 miljoen per jaar voor het Infrastructuurfonds.
Het kabinet draagt ook bij aan innovatie door middel van het stimuleren
van een sterke kennisbasis bij universiteiten, onderzoeksinstituten en
bedrijven; het Regeerakkoord bevat structureel 400 miljoen euro hiervoor.
Tegelijkertijd vraagt de beschikbaarheid van voldoende overheidsmiddelen ook om gezonde overheidsfinanciën. Om te zorgen dat er ook in
de toekomst voldoende middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke
transities en investeringen, is het zaak om de gezondheid van de
overheidsfinanciën in de gaten te houden, te meer omdat demografische
ontwikkelingen zullen leiden tot een toegenomen vraag naar zorg en
pensioen (AOW).
De Afdeling constateert ook dat de Miljoenennota belangrijke gebieden
identificeert waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn, en
ondersteunt daarom de inzet van de regering voor onder andere de
operatie Inzicht in Kwaliteit, de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen
en het instellen van een 16eStudiegroep Begrotingsruimte. Met betrekking
tot de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen adviseert de Afdeling om
bij elk van de rapporten uitdrukkelijk stil te staan bij uitvoerings- en
transitievragen die daaruit voortvloeien, in relatie tot de randvoorwaarden
voor succesvolle transities (zie paragraaf 2 in deze brief).
Het kabinet deelt, zoals in de Miljoenennota verwoord, de constatering
van de Afdeling dat de (toekomstige) brede welvaart in Nederland
uitdagingen kent, en dat dit ook geldt voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het kabinet neemt daarom met deze begroting
voor 2020 actie op verschillende terreinen. De Miljoenennota leidt tot
extra investeringen in verschillende publieke voorzieningen, en het
kabinet neemt extra maatregelen om de lasten van huishoudens te
verlichten. Tegelijk deelt het kabinet deelt de analyse van de Afdeling dat
er in de toekomst verdere veranderingen nodig zullen zijn om collectieve
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
5
arrangementen en de economische structuur toekomstbestendig te
houden. Bovengenoemde trajecten, zoals de Brede Maatschappelijke
Heroverwegingen, zijn er dan ook op gericht om deze uitdagingen beter in
beeld te brengen, en beleidsopties te identificeren die kunnen bijdragen
aan de toekomstige brede welvaart.
Het kabinet erkent het belang van uitvoerings- en transitievragen in het
kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. De onafhankelijke werkgroepen zijn gestart en hebben als opdracht om verschillende
beleids- en uitvoeringsopties in beeld te brengen. Daarbij is van belang
dat de relevante effecten in beeld worden gebracht en dat de varianten
juridisch en praktisch uitvoerbaar zijn. Daarnaast is aandacht voor het
burgerperspectief via het dwarsdoorsnijdende thema «maatschappelijke
samenhang».
Ook vindt de Afdeling de in de Miljoenennota voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de
gekozen invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk.
Het kabinet is samen met de Afdeling van mening dat de marginale druk
aandacht verdient. Om die reden heeft het kabinet diverse maatregelen
genomen die de marginale druk verlagen. Werken en meer werken moet
namelijk financieel lonend zijn. De marginale druk staat echter niet op
zichzelf maar hangt – zoals de Afdeling terecht constateert – samen met
andere doelstellingen binnen het inkomensbeleid, zoals de wens om te
komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en gezonder overheidsfinanciën. Bij ieder pakket aan maatregelen maakt het kabinet hierin een
afweging.
3. Randvoorwaarden voor succesvolle transities
In het advies van de Afdeling over de MJN van 2019 is aandacht gevraagd
voor de herijking van beleid en structuuraanpassingen op de middellange
termijn. Dat brengt mee dat moet worden nagedacht over de vraag hoe, in
de huidige maatschappelijke en politieke omstandigheden, het daadwerkelijk en succesvol doorvoeren van dergelijke ingrijpende aanpassingen
kan worden bewerkstelligd.
Maatschappelijke fragmentatie kan er toe leiden dat acceptatie van en het
creëren van draagvlak voor wetgeving moeilijker worden. Daarbij lijken in
toenemende mate de grenzen bereikt te zijn waar het gaat om veranderingen in bestaande en het ontwikkelen van nieuwe regelingen.10 Toch is
enige ruimte wel noodzakelijk. Fundamentele aanpassingen zijn immers
niet uit te voeren als de betrokken burgers, ondernemers en uitvoeringspraktijk verandermoe zijn en niet in staat zijn om aanpassingen te
verwerken. Bij (de voorbereiding van) structuuraanpassingen moet
daarom rekening worden gehouden met een aantal belangrijke randvoorwaarden. Deze zijn niet verrassend, maar worden niettemin vaak over het
hoofd gezien.
a. Goede voorbereiding van structuuraanpassing
Voor succesvolle transities zijn een zorgvuldige voorbereiding en
duidelijke keuzes noodzakelijk. De voorbereiding begint met een adequate
probleemanalyse en afweging van beleidsinstrumenten op basis van de
relevante beschikbare kennis en feiten. Het is van belang dat daarbij
integraal een afweging wordt gemaakt, zodat aandacht kan worden
10
Gedacht kan worden aan belastinghervorming, zowel voor de (uitvoerders van de) overheid
als voor burgers.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
6
besteed aan mogelijke spanningen tussen doelstellingen. Voorbeelden
daarvan zijn de spanning tussen inkomensbescherming en bevorderen
van arbeidsdeelname of de spanning tussen stimuleren van de economie
en milieubescherming. Soms is het niet mogelijk om meer dan één
doelstelling tegelijk te realiseren.
Hierbij moeten de ambities bij het realiseren van verschillende doelstellingen soms worden gematigd. Tevens moet de inzet van beleidsinstrumenten zorgvuldig worden afgestemd. Om een dergelijke afweging te
kunnen maken moet een verkokerde aanpak zoveel mogelijk worden
voorkomen. Intensieve samenwerking tussen departementen om tot een
integrale aanpak te komen is dan ook essentieel. Als geen keuzes worden
gemaakt in de politieke besluitvorming, kan de uitvoeringspraktijk de
politiek daartoe alsnog dwingen.
Een zorgvuldige voorbereiding vereist dan ook dat de uitvoering serieus
wordt genomen. Dat betekent dat in elk geval rekening moet worden
gehouden met de praktische mogelijkheden en onmogelijkheden van
uitvoeringsinstanties en burgers. Recente voorbeelden van problemen in
de uitvoering geven aanleiding tot bescheidenheid.11 Het is goed dat de
regering in de MJN opmerkt te zullen onderzoeken welke lessen er te
trekken zijn uit diverse voorbeelden van problemen in de uitvoering. De
Afdeling wijst erop dat daarbij een breed terrein aandacht verdient: van de
technische uitvoerbaarheid in geautomatiseerde systemen, tot de
uitvoerbaarheid in termen van beschikbare capaciteit en het vermijden
van complexiteit.
Op veel terreinen zijn de ambities hoog. Bovendien lijkt de lat steeds
hoger te worden gelegd: niet alleen in omvang (steeds nieuwe wensen)
maar ook in kwaliteit. Deze ambities zijn niet altijd realistisch. De Afdeling
adviseert in dit licht de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving politiekbestuurlijke prioriteit te geven. Daarbij dient enerzijds het nodige gedaan
te worden om de overheid in staat te stellen de uitvoerbaarheid te
vergroten. Anderzijds dienen ook de grenzen te worden onderkend van
wat de overheid vermag.
Door keuzes te maken en complexiteit te vermijden wordt zichtbaar
gemaakt dat de mogelijkheden van de overheid om voor adequate
oplossingen te zorgen niet oneindig zijn. Zo lukt het op dit moment niet
om het tekort aan werknemers in sommige sectoren in de publieke sector
op te lossen, zoals het tekort aan leerkrachten in het (basis)onderwijs.12
Bovendien is de arbeidsmarktpositie van de overheid niet in alle sectoren
even gunstig. De overheid zal daarom in samenwerking met andere
(private) partijen naar oplossingen moeten zoeken. Daarbij dient een
zorgvuldige afweging gemaakt te worden welke taken private partijen op
zich kunnen nemen, en welke verantwoordelijkheid de overheid daarbij
draagt.
b. Rekening houden met het burgerperspectief
Bij elke structurele aanpassing is het burgerperspectief van wezenlijk
belang. Voor veel burgers zijn regelingen zo complex dat zij er geen, of
geen adequaat, gebruik van maken. Wat wordt gevraagd van de burger
dient aan te sluiten bij wat bekend is over het gedrag van mensen en de
wijze waarop zij keuzes maken. Effectief beleid moet niet gebaseerd zijn
11
12
MJN, p. 41.
MJN, p. 52. Basisscholen in de grote steden houden thans rekening met het scenario dat
vierjarigen vanwege het lerarentekort niet naar school kunnen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
7
op de aanname van rationeel gedrag. Veel keuzes vinden immers plaats
op basis van (veelal voorspelbare) denkstrategieën en vertekeningen.13
Als geen acht wordt geslagen op het burgerperspectief heeft dat ook een
ander risico. Als gevolg van verschillen in het «doenvermogen», wordt het
risico op het vergroten van de scheidslijnen in de samenleving versterkt.
Zo is bijvoorbeeld digitalisering soms ingevoerd met onvoldoende
aandacht voor het doenvermogen van de burgers.14 Niet noodzakelijkerwijs lopen scheidslijnen parallel, maar achterstanden op verschillende
terreinen zoals arbeid, onderwijs, wonen, armoede en schulden,
versterken elkaar.
Voor succesvolle en duurzame aanpassingen is daarom voldoende
draagvlak onder burgers van groot belang. Voor het creëren van
draagvlak is het niet alleen nodig om de noodzaak van een herijking uit te
leggen, maar ook om goed te luisteren naar de problemen waarmee
burgers worden geconfronteerd en waar mogelijk opvolging te geven aan
hun bezwaren. Gewenste veranderingen kunnen worden gerealiseerd
door burgers te ondersteunen in dit proces met informatie, kennis en zo
nodig financiële middelen. Voorkomen moet worden dat de overheid pas
reageert als burgers met problemen en bezwaren komen. Vooraf de
helpende hand bieden en laten blijken dat aanpassingen in de praktijk
lastig kunnen zijn, kan bijdragen aan draagvlak.
c. Voldoende middelen: bestedingsruimte overheid; kapitaalinvesteringen
Een derde randvoorwaarde voor structuuraanpassingen is de beschikbaarheid van voldoende middelen. De vraag komt op welke ruimte de
overheid heeft om, gegeven het trendmatig begrotingsbeleid, de
uitdagingen het hoofd te bieden waarvoor de houdbaarheid van brede
welvaart in Nederland staat. In dit licht is vooral van belang te bezien hoe
de nodige (kapitaal-)investeringen kunnen plaatsvinden.
Vanzelfsprekend zal voortdurend kritisch moeten worden nagegaan waar
overheidsbudgetten effectiever kunnen worden ingezet, variërend van
meer resultaat per bestede euro en «oud-voor-nieuw»,15 tot het
neerwaarts bijstellen respectievelijk begrenzen van «automatisch»
stijgende uitgaven. In dit licht onderstreept de Afdeling, zoals hiervoor
gesteld, het belang van de verschillende trajecten die daar gericht op zijn:
de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Beleid- en uitvoeringsopties in Beeld, Operatie Inzicht in Kwaliteit, beleidsevaluaties, en
Verantwoord Begroten. Ook zijn specifieke adviesaanvragen zoals die aan
de (16e) Studiegroep Begrotingsruimte over het begrotingsbeleid en aan
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over «houdbare
zorg», van belang.
Het is ook van belang een goede afweging te maken tussen de verschillende categorieën van overheidsuitgaven. Veel overheidsuitgaven zijn bij
voorbaat vastgelegd, en stijgen vaak ook nog «automatisch». In het
bijzonder stijgen de uitgaven voor de zorg en voor de AOW, als gevolg
van de vergrijzing. Omdat een belangrijk deel van de uitgaven vastligt in
overdrachts- en consumptieve uitgavencategorieën, vraagt de Afdeling
aandacht voor de (kapitaal-)investeringen.
13
WRR, Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid, Den Haag 2017.
Zie het (ongevraagde) advies van de Afdeling advisering van 31 augustus 2018 over de
effecten van de digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen (Kamerstukken II 2017/18,
26 643, nr. 557).
15
Het inruilen van maatregelen die geld kosten voor andere maatregelen die geld kosten.
14
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
8
Grafiek 1: Overheidsinvesteringen als percentage BBP, 1969–2020
De Nederlandse overheidsinvesteringen zijn vanaf de jaren zeventig
gedaald van 6% BBP naar ruim 3% BBP. Dit betreft vooral een daling in de
investeringen in infrastructuur, gebouwen en vervoermiddelen.16 Sinds de
invoering van de nieuwe Nationale rekeningen-richtlijnen in 2014 worden
door het CBS ook de uitgaven aan onderzoek en automatisering17 als deel
van de overheidsinvesteringen gezien. De uitgaven aan onderzoek, zoals
door universiteiten en onderzoeksinstituten, zijn afgenomen van 0,8% BBP
in 1969 naar 0,5% BBP in de afgelopen tien jaar. De uitgaven aan
automatisering waren nul in de jaren zeventig en zijn de afgelopen tien
jaar stabiel op ruim 0,6% BBP gebleven.
De vraagt rijst of de overheidsuitgaven niet verschillend behandeld
moeten worden, al naar gelang het gaat om consumptie-, overdrachts- of
kapitaaluitgaven. Met het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, en recent
met de oprichting van InvestNL, wordt het eigen karakter van investeringsuitgaven al enigszins onderkend. Nut en noodzaak van overheidsinvesteringen hangen af van hun economisch en maatschappelijk
rendement. In Nederland wordt dit rendement voor de grote investeringen in infrastructuur getoetst op basis van een kosten-batenanalyse.18
Cruciaal is dat het echt gaat om investeringen in het toekomstige
verdienvermogen van Nederland.
In het licht van de gedaalde overheidsinvesteringen de afgelopen jaren,
steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden
om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen.19 Daarbij wordt concreet gedacht aan
investeringen in infrastructuur, innovatie, ICT en R&D. De MJN stelt
daartoe voor de mogelijkheid van een investeringsfonds te onderzoeken
en geeft daarbij al een aantal belangrijke randvoorwaarden voor een
16
Dit is de restcategorie; deze wordt niet apart getoond in figuur 1. De omvang en het verloop in
de tijd is ongeveer zoals dat van infrastructuur.
17
Computers werden al als investering gezien; nieuw is dat dit nu ook geldt voor software en
databanken.
18
De huidige lage rentestand wordt hierin meegenomen door verlaging van de standaard
discontovoet: deze is vanaf 2015 verlaagd van 5,5% naar 3%, Deze discontovoet gaat uit van
een reële kapitaalmarktrente van 0% en een macro-economische risicopremie van 3% (zie het
rapport van de werkgroep discontovoet 2015).
19
In de Septemberrapportage uit hoofde van het onafhankelijk begrotingstoezicht dat tegelijkertijd met onderhavig advies openbaar wordt, gaat de Afdeling nader in op dit voorstel in
relatie tot de Europese en nationale begrotingsregels.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
9
goede vormgeving en governance van het fonds en de verhouding tot
bestaande fondsen en InvestNL. De vraagt rijst hoe het fonds zal worden
gevuld, hoe het fonds zich verhoudt tot private investeringen, en hoe een
goede afbakening tussen consumptieve en investeringsuitgaven zal
worden gegarandeerd. Daarnaast is het de vraag hoe het fonds zich
verhoudt tot de systematiek van het trendmatig begrotingsbeleid en de
Europese begrotingskaders.
De Afdeling adviseert om de (16e) Studiegroep Begrotingsruimte te
verzoeken om te verkennen of elementen van een kapitaaldienst,
respectievelijk een batenlastenstelsel, als onderdeel van de rijksbegroting,
(kapitaal-)investeringen kunnen bevorderen in de afweging tussen de
verschillende categorieën van uitgaven. Dit dient plaats te vinden binnen
de kaders van het trendmatig begrotingsbeleid. Het opnemen van een
overheidsbalans in de MJN acht de Afdeling in dit licht een positieve
ontwikkeling.20
d. Voldoende middelen: bestedingsruimte huishoudens
Het beschikbaar zijn van voldoende middelen is een randvoorwaarde voor
de overheid, maar evenzeer voor private huishoudens. De vrije bestedingsruimte bepaalt in hoge mate de wendbaarheid en schokbestendigheid van huishoudens en daarmee in hoeverre huishoudens in staat
zijn te veranderen. De vrije bestedingsruimte van huishoudens in
Nederland is, ook in internationaal perspectief, beperkt. Het vrije
vermogen dekt ongeveer de schulden, maar meer ook niet. Nederlandse
huishoudens zijn solvabel, maar hun liquiditeit is beperkt. Dit komt door
de mate waarin in Nederland collectief wordt voorzien in de dekking van
risico’s (zoals de kosten van de zorg – care én cure – en het pensioensparen). Bovendien zijn vrije vermogens en schulden (zeer) ongelijk
verdeeld over de generaties.
De samenloop van de gestegen collectieve lasten en stijgende vaste
lasten (huur, energierekening) leiden ertoe dat de vrije bestedingsruimte
van huishoudens is afgenomen. De gevolgen van de beperkte rek in de
bestedingsruimte van huishoudens zijn kwetsbaarheid voor schokken
(volatiliteit), verminderde wendbaarheid op de woningmarkt en beperkingen bij het investeren in duurzaamheid en het investeren in kennis en
vaardigheden (leven lang leren en ontwikkelen). Die gevolgen wordt nog
versterkt door de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daarmee
samenhangende wisselingen in inkomen.
Op microniveau ziet de burger dat de inkomstenbelasting, sociale
premies, zorgverzekering en pensioenpremie beslag leggen op een groot
deel van zijn brutoinkomen. Deze collectieve arrangementen waren (en
zijn) op zichzelf beschouwd gerechtvaardigd. De cumulatieve effecten op
het niveau van de huishoudens vragen, bij een gematigde ontwikkeling
van het brutoinkomen, echter om een nieuwe en voortdurende beoordeling in een breder perspectief. Vooral lagere en middeninkomens
hebben moeite om rond te komen, omdat flexibiliteit vanwege hun
beperkte vrije bestedingsruimte ontbreekt. Grote groepen Nederlanders
zijn zelfs al kwetsbaar voor beperkte negatieve veranderingen in hun
inkomenssituatie.
De Afdeling geeft in overweging onder meer nader te onderzoeken in
welke mate een herijking van bestaande collectieve arrangementen, in dit
licht bezien, gewenst is. De Afdeling vindt de in de MJN voorgestelde
lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens
20
Zie bijlage 8 bij de MJN.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
10
bij de gekozen invulling ervan. Zo zou moeten worden gestreefd naar een
evenwichtiger marginale netto belasting-, premie- en toeslagendruk. Een
evenwichtiger verdeling is niet alleen belangrijk voor de juiste financiële
prikkels voor arbeidsparticipatie. Minstens zo belangrijk is het
uitgangspunt dat extra verdiend inkomen ook tot extra bestedingsruimte
moet leiden.
Volgens een recente rapportage is de marginale druk bij een brutoinkomen van € 23.000 tot € 40.000 minimaal 70 procent.21 Dit betekent dat
voor deze brede groep inkomens van elke extra verdiende € 100 maar
maximaal € 30 overblijft. Vaak is dit zelfs veel minder: gemiddeld € 10
voor inkomens van € 23.000 tot € 31.000. Bij een brutoinkomen van
€ 32.000 leidt een extra verdiende € 100 zelfs tot een vermindering van de
toeslagen en verhoging van de belastingen van € 160. Een evenwichtiger
verdeling van de marginale druk kan de bestedingsruimte voor middeninkomens vergroten.
De Afdeling beveelt aan in de Miljoenennota en in beleidsanalyses van het
CPB, zoals MEV, CEP en doorrekening van regeerakkoorden en verkiezingsprogramma’s, standaard een rapportage van de marginale druk op te
nemen.22 Op die wijze kan beter worden beoordeeld wat de consequenties van het (voorgenomen) beleid voor de marginale druk zijn. De
doelstelling van een evenwichtige marginale druk kan dan tevens beter
worden afgewogen tegen andere beleidsdoelstellingen, zoals gezonde
overheidsfinanciën en behoud of verbetering van koopkracht van
verschillende huishoudgroepen.
3. Randvoorwaarden voor succesvolle transities
De Afdeling vraagt in haar advies aandacht voor de benodigde randvoorwaarden voor succesvolle transities. Het succesvol doorvoeren van
hervormingen vraagt immers om een bewuste implementatie, om burgers
en ondernemers mee te nemen en te zorgen voor goed uitvoerbaar
beleid. Daarbij noemt de Afdeling een aantal transitievoorwaarden, zoals
een goede voorbereiding en analyse, het burgerperspectief en voldoende
middelen voor de overheid.
Het kabinet is zich bewust van het belang van deze randvoorwaarden voor
hervormingen. Zo heeft het kabinet met het Klimaatakkoord bewust
samengewerkt met meer dan honderd partijen om te zorgen voor breed
maatschappelijk draagvlak, en bij het Pensioenakkoord met de sociale
partners. Trajecten als de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, maar
ook andere doorlichtingen en evaluaties zoals de reguliere interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s), helpen om de analyse van
maatschappelijke uitdagingen scherper te krijgen. Ook is het kabinet zich
bewust van het belang van voldoende budgettaire ruimte. Daarom heeft
het kabinet bij het Regeerakkoord middelen vrijgemaakt voor verschillende hervormingen, en past het kabinet in deze begroting het uitgavenplafond en inkomstenkader eenmalig aan om ruimte te maken voor het
Klimaatakkoord, Pensioenakkoord en het woningmarktpakket.
21
22
Bijlage bij Kamerstukken I 2018/19, 35 026, D. Cijfers voor alleenverdieners in 2019.
In deze rapportage zou ook de toegang tot de woningmarkt voor verschillende huishoud- en
inkomensgroepen kunnen worden meegenomen. Voor middeninkomens kan door de sterk
gestegen huizenprijzen de toegang tot de woningmarkt aanzienlijk lager zijn dan die voor lage
inkomens die gebruik kunnen maken van sociale huurwoningen. Ook hier blijkt dat extra
verdiend inkomen niet tot extra besteedbaar inkomen hoeft te leiden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
11
De Afdeling vraagt eveneens aandacht voor de ambities van het kabinet
voor de verbetering van de uitvoering. Daarbij legt de Afdeling nadruk op
de uitvoerbaarheid in relatie tot maatschappelijke uitdagingen en de
praktische uitvoerbaarheid van deze verbeteringen; van de technische
uitvoerbaarheid in geautomatiseerde systemen, tot de uitvoerbaarheid in
termen van beschikbare capaciteit, en het vermijden van complexiteit.
Door de uitvoering zelf bij deze verbetertrajecten te betrekken, kan
volgens de Afdeling beter rekening worden gehouden met de praktische
mogelijkheden en onmogelijkheden. Ook vraagt de Afdeling om in deze
verbetertrajecten rekening te houden met het doenvermogen van burgers.
De vernieuwingen in de uitvoering, en hoe deze zich verhoudt tot de
burger, moeten aansluiten bij wat bekend is over het gedrag van mensen
en de wijze waarop zij keuzes maken. Aanvullend op het rekening houden
met de belangen van uitvoeringsorganisaties en burgers, is het volgens
de Afdeling ook van belang dat departementen intensief samenwerken
om tot een integrale aanpak te komen voor de verbetering van de
uitvoering. De Afdeling vraagt vervolgens aandacht voor het feit dat de
ambities van het kabinet voor de verbetering van de uitvoering hoog zijn,
en adviseert het kabinet de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving
politiek-bestuurlijke prioriteit te geven.
Het kabinet hecht grote waarde aan de uitvoering; dit is de plek waar
burgers en overheid elkaar in de praktijk ontmoeten. Daarmee is het van
grote waarde voor het vertrouwen in de overheid en van essentieel
belang voor het functioneren van de overheid. Met de nieuw opgerichte
Ministeriele Commissie Uitvoering benadrukt het kabinet de waarde van
de uitvoering en levert het een concrete bijdrage aan een gecoördineerde
aanpak van urgente uitdagingen ten aanzien van wendbaarheid, continuïteit en dienstverlening. In haar ambities om de uitvoering verder te
verbeteren, onderschrijft het kabinet de punten waar de Afdeling aandacht
voor vraagt. Zo worden uitvoerders actief betrokken bij deze ministeriele
commissie zodat er rekening gehouden wordt met ervaringen uit de
praktijk. De ambities worden breed gedragen binnen de overheid en er
wordt actief samengewerkt om verbeteringen vorm te geven. Vanuit de
projectgroep «Werk Aan Uitvoering» wordt interdepartementaal gewerkt
aan handelingsperspectieven om bij de Belastingdienst, UWV, SVB en
DUO vanuit zowel beleid als de uitvoering beter tegemoet te kunnen
komen aan de verwachtingen van burgers en bedrijven. Met het traject
«Maatwerk in Dienstverlening» wordt daarnaast uitgewerkt hoe er in de
uitvoering meer aandacht kan komen voor de menselijke maat en
oplossingen die passen bij de persoonlijke omstandigheden van de
burger.
De Afdeling vraagt ook aandacht voor de beschikbaarheid van voldoende
overheidsmiddelen, en specifiek voor (kapitaal)investeringen, aangezien
de Nederlandse publieke investeringen sinds de jaren »70 zijn gedaald. In
de context van het aangekondigde onderzoek naar een investeringsfonds
vraagt de Afdeling aandacht voor de vormgeving van het fonds, zoals de
vraag hoe het fonds zal worden gevuld, hoe het zich verhoudt tot private
investeringen, de afbakening tussen consumptieve en investeringsuitgaven, en de verhouding tot de Nederlandse en Europese begrotingskaders.
Het kabinet heeft in de Miljoenennota aangekondigd dat er de komende
tijd onderzoek plaatsvindt, zowel in het kader van een brede groeiagenda
als specifiek over hoe het toekomstige verdienvermogen kan worden
versterkt door middel van een investeringsfonds. De aspecten waar de
Afdeling aandacht voor vraagt verdienen ook in de ogen van het kabinet
reflectie en zullen in het onderzoek worden betrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
12
Daarnaast adviseert de Afdeling om de 16e Studiegroep Begrotingsruimte
te verzoeken om te verkennen of elementen van een kapitaaldienst,
respectievelijk een batenlastenstelsel, als onderdeel van de rijksbegroting,
(kapitaal)investeringen kunnen bevorderen in de afweging tussen de
verschillende categorieën van uitgaven, binnen de kaders van het
trendmatig begrotingsbeleid. Het opnemen van een overheidsbalans in de
Miljoenennota acht de Afdeling in dit licht een positieve ontwikkeling
Volgens het kabinet is het een waardevolle traditie dat de Studiegroep
Begrotingsruimte zelf haar agenda bepaalt, te meer omdat de Studiegroep
niet het huidige, maar het volgende kabinet adviseert. Dit neemt niet weg
dat het kabinet dit verzoek van de Afdeling graag heeft doorgegeven aan
de voorzitter van de Studiegroep Begrotingsruimte.
De Afdeling vraagt in het kader van maatschappelijke transities ook
aandacht voor de bestedingsruimte van huishoudens, aangezien de vrije
bestedingsruimte van huishoudens bijdraagt aan de wendbaarheid en
schokbestendigheid van huishoudens. In Nederland is deze vrije bestedingsruimte volgens de Afdeling beperkt, ook in internationaal opzicht. In
dat kader noemt de Afdeling ook de toegenomen collectieve lasten. De
Afdeling geeft in overweging onder meer nader te onderzoeken in welke
mate een herijking van bestaande collectieve arrangementen, in dit licht
bezien, gewenst is.
Het kabinet onderschrijft het belang van bestedingsruimte van
huishoudens. Daarom neemt het kabinet maatregelen. Bovenop eerdere
maatregelen om de lasten te beperken, bevat deze Miljoenennota 3
miljard aan structurele lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens.
Met deze maatregelen profiteren huishoudens meer van de gunstige
economische situatie. Tegelijkertijd hangt het niveau van belastingen en
premies, zoals in de Miljoenennota verwoord, samen met het niveau van
publieke uitgaven. Nederland kent op veel terreinen hoogwaardige
publieke voorzieningen, en dat draagt bij aan de brede welvaart. Goed
onderwijs, goede en toegankelijke zorg en uitgebreide sociale zekerheid
dienen immers te worden gefinancierd door belastingen, en dat geldt ook
voor de eerder genoemde (kapitaal)investeringen. Een structureel hoog
niveau van overheidsuitgaven kan niet samengaan met een structureel
laag niveau van collectieve lasten. Overigens onderschrijft het belang van
de bestedingsruimte van huishoudens ook het belang van het verdienvermogen: (toekomstige) productiviteitsgroei zorgt immers voor meer ruimte
voor inkomensstijging.
De Afdeling vraagt in de context van de bestedingsruimte van
huishoudens ook aandacht voor marginale druk, en beveelt aan in de
Miljoenennota en in beleidsanalyses van het CPB, zoals MEV, CEP en
doorrekening van regeerakkoorden en verkiezingsprogramma’s,
standaard een rapportage van de marginale druk op te nemen.
Het kabinet is het met de Afdeling eens dat het in beeld brengen van de
marginale druk belangrijk is om een goede afweging te kunnen maken
over de verschillende doelstellingen in het inkomensbeleid. Om die reden
rapporteert het kabinet standaard over de marginale druk in de begroting
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tevens worden
er met enige regelmaat onderzoeken naar de marginale druk uitgevoerd.23
Zo voert het kabinet momenteel op verzoek van de Tweede Kamer een
onderzoek uit naar de marginale druk. De resultaten van dit onderzoek
zullen op de korte termijn naar buiten worden gebracht. Het kabinet gaat
23
Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 34 552, nr. 80.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
13
echter niet over de wijze van rapporteren door het CPB; het CPB is immers
onafhankelijk en maakt hier zelfstandig een afweging in.
4. Wenselijke structuurveranderingen: armoedebeleid en leven lang leren
en ontwikkelen
a. Met armoede en inkomen samenhangende problematiek
Ondanks de vele herverdelingsmaatregelen blijft de armoede in
Nederland nog steeds omvangrijk. Daarnaast neemt het probleem van
werkende armen toe. Om dit te kunnen veranderen is een fundamentele
aanpassing van de structuur wenselijk.
Bij de problematiek die samenhangt met armoede en inkomen, zijn met
name de uitvoeringskracht van de overheid, het «doenvermogen» van de
burger en het draagvlak van belang. De Afdeling waardeert de
doorgaande overheidsinzet op dit gebied,24 maar merkt op dat een
onderliggende visie en analyse grotendeels ontbreken. Met de onderstaande analyse probeert de Afdeling een bijdrage te leveren om deze
problematiek te agenderen. Het blijkt dat belangrijke structuuraanpassingen in het bijzonder voor lage inkomens moeilijk zijn. Daarom is
specifieke aandacht voor deze groep gewenst.
Per saldo leiden de herverdelingsmechanismen tot een beperkte
inkomensongelijkheid in Nederland. In internationaal perspectief is
armoede een relatief beperkt probleem. In aantallen is het probleem in
Nederland echter fors: in 2017 leefden zo’n 939.000 mensen in armoede,
volgens de definitie van het SCP. Maar ook volgens andere definities leeft
een aanzienlijk gedeelte van de Nederlandse bevolking in armoede.
Volgens het NIBUD konden 660.000 mensen enkel voorzien in hun
basisbehoeften, terwijl 980.000 mensen moesten rondkomen van «niet
veel, maar toereikend». Naast de mensen die in armoede leven, heeft een
groot deel van de bevolking moeite om rond te komen, namelijk 38% van
de bevolking (cijfers 2018; in 2015 was dit nog 45%). Dit betreft ook
huishoudens die een laag modaal inkomen hebben. Er zijn 227.000
huishoudens die langdurig leven van een laag inkomen. Dit komt met
name door hoge vaste lasten, weinig inkomsten, dan wel een inkomensdaling door een gebeurtenis.25 Eén op de vijf huishoudens heeft risicovolle of problematische schulden.26
Hoewel het na de economische crisis beter gaat en het aantal mensen dat
in armoede leeft, is gedaald,27 merkt het SCP op dat een steeds groter
deel van de werkenden in armoede leeft.28 De vraag is wat daarvan de
oorzaken zijn. Armoede onder fulltime werkenden met een vast contract
komt weinig voor. Juist bij flexwerkers, bij «schijnzelfstandigen» en bij
mensen die in deeltijd werken, komt relatief vaak armoede voor. Ook de
achterblijvende groei van loon en inkomen ten opzichte van stijgende
(vaste) lasten, zorgt voor een toename van de armoede onder werkenden.
Het lage inkomen van burgers wordt vaak aangevuld met een tegemoetkoming van de overheid. Er worden meer dan 7 miljoen toeslagen
verstrekt door de Belastingdienst; in totaal betreft het meer dan € 14,5
24
Zie de opdracht van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Toeslagen (MJN 2019), maar
ook de «Brede Schuldenaanpak».
25
NIBUD, Financiële problemen 2018, Geldzaken in de praktijk 2018–2019 deel 1, Utrecht 2019.
Het NIBUD heeft in een representatieve steekproef aan burgers zelf gevraagd of ze goed of
niet goed kunnen rondkomen.
26
DIVOSA, Factsheet Armoede en schulden in Nederland, 2017.
27
Van 1,2 miljoen mensen in 2013 naar 939.000 mensen in 2017.
28
SCP, Als werk weinig opbrengt, Den Haag 2018.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
14
miljard.29 Deze toeslagen komen volgens het CBS (2015) terecht bij
ongeveer 57% van de huishoudens in Nederland. Daarmee is duidelijk dat
niet alleen de laagste inkomens in Nederland voor een toeslag in
aanmerking komen. Zo kan vanaf 2020 een tweepersoonshuishouden tot
een belastbaar inkomen van € 70.000 nog in aanmerking komen voor (een
klein bedrag) aan kindgebonden budget. Voor een alleenstaande ouder is
dit het geval tot een belastbaar inkomen van € 100.000.30
De inkomensafhankelijke tegemoetkomingen hebben ook minder gunstige
effecten. Zo noemen DIVOSA en enkele gemeenten de (vormgeving van
de) toeslagen een belangrijk probleem bij het tegengaan van armoede.31
Niet alleen omdat deze leiden tot het rondpompen van geld, maar ook tot
veel ingewikkelde regels. Deze regels zijn misschien op zichzelf staand wel
te begrijpen, maar niet valt uit te sluiten dat zij elkaar tegenwerken. Zoals
de Nationale ombudsman eerder heeft aangegeven is het inkomen van
burgers met lage inkomens daarmee een kwetsbaar geheel. Een fout (van
de betrokkene of van de uitvoerder) is snel gemaakt als het inkomen
bestaat uit tien inkomenselementen afkomstig van zeven instanties,
waarvoor achttien formulieren per jaar moeten worden ingediend en
tachtig betalingen moeten worden verricht.32 De groep werkenden die
gedurende een jaar met wijzigingen te maken heeft,33 ondervindt veel
problemen.
Voor veel burgers is dit systeem van inkomensafhankelijke regelingen niet
inzichtelijk en ingewikkeld. Zeker in combinatie met een beperkte
zelfredzaamheid34 en beperkt «doenvermogen», lopen zij het risico op
vergissingen. Dergelijke vergissingen kunnen tot een hoge terugvordering
leiden. De lagere inkomens lopen het grootste risico om een hoog bedrag
terug te moeten betalen, want zij hebben immers ook het meest
ontvangen. Deze terugvordering wordt ingesteld als de toeslag
«definitief» wordt. Dat is vaak (meer dan) een jaar nadat een voorschot
voor een toeslag is ontvangen, waardoor het teveel ontvangene in veel
gevallen al is uitgegeven.
Een dergelijk stelsel heeft ook effect op de overheid zelf. Als uitvoerder
van de toeslagen is dat de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst geldt
dat er altijd een spanningsveld bestaat tussen de rechtmatigheid van het
verstrekken van tegemoetkomingen, en de (verwachte) dienstverlening.
Burgers hebben aan de ene kant snel een toeslag – in de vorm van een
voorschot – nodig om de huur of de kinderopvang te betalen. Aan de
andere kant kan de Belastingdienst in die korte periode nog niet
vaststellen of er daadwerkelijk recht bestaat op (het voorschot voor) een
toeslag, terwijl de samenleving dat wel van de Belastingdienst verwacht.
De vraag is of het beoogde doel van de toeslagen nog wel wordt bereikt.
Toeslagen kunnen het bijeffect hebben dat ze bijdragen aan de financiële
onzekerheid van huishoudens, terwijl ze het doel hebben inkomens te
ondersteunen.35 Zo is opvallend dat mensen – mogelijk vanwege die
29
Geraamd, 2019.
Kamerstukken II 2017/18, 35 010, nr. 3, blz. 2.
31
SCP, Als werk weinig opbrengt, Den Haag 2018.
32
Dit betreft een alleenstaande met twee kinderen, een parttimebaan, een huurhuis en een
aanvullende bijstandsuitkering. (Nationale ombudsman, Invorderen vanuit het burgerperspectief, rapportnummer 2019/005, Den Haag 2019).
33
Bijvoorbeeld door meer of minder te gaan werken, van baan te wisselen of tijdelijk geen werk
te hebben.
34
Volgens de Algemene Rekenkamer telde Nederland in 2016 2,5 miljoen laaggeletterden.
35
Algemene Rekenkamer, Toeslag terugbetalen, Den Haag 2019.
30
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
15
onzekerheid – geen toeslag aanvragen. Het niet-gebruik van toeslagen is
fors (bijvoorbeeld 12% voor het kindgebonden budget36).
Een vergaande vereenvoudiging,37 in combinatie met aanpak van het
belastingstelsel, ligt in de rede. Al eerder heeft de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen hiervoor in haar rapport behartenswaardige
aanbevelingen gedaan.38 Deze voorzien in een ingrijpende aanpassing
van het belasting- en toeslagenstelsel. De kern daarvan is – kort en goed –
grondslagverbreding en tariefsverlaging waarbij toeslagen en tarief zoveel
mogelijk tegen elkaar worden weggestreept, behalve voor de laagste
inkomens. Daarnaast moet de verdeling van de marginale druk evenwichtiger worden gemaakt. Zolang het huidige ingewikkelde stelsel met
inkomensafhankelijke regelingen nog blijft bestaan, is het van belang dit
stelsel voor burgers meer inzichtelijk te maken en in het bijzonder de
mensen die minder zelfredzaam zijn te ondersteunen bij het beheer van
hun budget.
b. Leven lang leren en ontwikkelen
Ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt leiden ertoe dat ook een
structuuraanpassing noodzakelijk is in de richting van «het leven lang
leren en ontwikkelen».39 Het bestaande onderwijsstelsel – dat gericht is op
het voorzien in een startkwalificatie – is niet meer afdoende, omdat iedere
burger gedurende het arbeidsleven zich regelmatig zal moeten bij- en
omscholen.40 Deze structuuraanpassing is essentieel voor het op langere
termijn kunnen blijven behouden van werk en inkomen voor werkenden.
Het speelt ook een rol bij de geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd, omdat bevordering van duurzame inzetbaarheid daarvoor een
voorwaarde is.41 Bij deze structuuraanpassing zijn met name de uitvoeringskracht en de verkokering van de overheid, het «doenvermogen» en
de flexibiliteit van de burger van belang.
Het onderwerp «leven lang leren en ontwikkelen» is momenteel belegd bij
de Ministeries van OCW42 en SZW. OCW is vooral gericht op het initiële
onderwijs, terwijl SZW het onderwerp leven lang ontwikkelen grotendeels
heeft belegd bij de sociale partners, voor wie dit decentraal voorwerp is
van onderhandelingen bij het cao-overleg. In veel cao’s (maar lang niet
alle) is op dit moment voorzien in (opleidings- en ontwikkelings) fondsen,
waarvan door individuele werkgevers en werknemers op vrijwillige basis
gebruik kan worden gemaakt.43 In de praktijk blijven deze fondsen echter
onderbenut. Het systeem bevat vooralsnog onvoldoende stimulans om de
geboden faciliteiten voldoende te benutten.44
De problematiek wordt reeds jarenlang erkend in adviezen van adviesorganen.45
36
Kamerstukken II 2018/19, 30 982, nr. 46.
Ook van begrippen (inkomen, vermogen, en huishouden) die in de sociale zekerheid,
toeslagen en belastingen, voorkomen.
38
Rapport Commissie Van Dijkhuizen (2013). Kamerstukken II, 2012/13, 33 447, nr. 2.
39
Zie ook het advies van de Afdeling inzake de MJN 2019, Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr.4.
40
Zie ook punt 5 van de Brede Heroverwegingen.
41
Kamerstukken II 2018/19, 35 223, nr. 4, p. 7.
42
Zie ook de (concept)voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, p. 23.
43
Daarnaast bestaat er (thans nog) een fiscale aftrek voor scholingskosten. Deze komt in de
toekomst te vervallen (in de plaats daarvan komt het Stap-budget).
44
Dat komt ook omdat de regelingen nogal eens inflexibel zijn (zo verliest de werknemer veelal
zijn aanspraken als hij gaat werken in een andere sector).
45
SER, Leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan, een richtinggevend advies, Advies 17/04, Den
Haag: SER 2017; Onderwijsraad, Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel, Stand
van educatief Nederland 2019, paragraaf 3.6.
37
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
16
Het huidige kabinet heeft in 2018 en 2019 verschillende Kamerbrieven
over «leven lang leren» uitgebracht. Daarbij is een meerjarig actiegericht
programma gestart, waarbij onder meer individuele leer- en ontwikkelrekeningen zullen worden gestimuleerd in overleg met de sociale partners.
Ook zal een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget beschikbaar
worden gesteld (het Stap-budget), dat wordt gefinancierd uit de
afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven.46
Ondanks een diversiteit aan aangekondigde maatregelen is er echter nog
geen sprake van een samenhangend beleid waarin duidelijk regie wordt
gevoerd. Het ontbreekt aan een structuur waarin het leven lang ontwikkelen wordt ingebed. Aan dit beleid wordt bovendien onvoldoende
urgentie gegeven, waardoor het moeizaam van de grond komt. Er bestaan
goede argumenten om op dit gebied een zwaardere verantwoordelijkheid
aan de overheid toe te kennen.
Het leven lang ontwikkelen is een doel dat voor de werknemers en
werkgevers meestal niet op de korte, maar op middellange termijn van
belang is, waardoor zij onvoldoende worden geprikkeld om zich hiervoor
uit zichzelf in te zetten. Daarbij speelt de gemiddeld afgenomen duur van
arbeidsrelaties een rol.47 Een werkgever zal veelal wel uit zichzelf
investeren om een werknemer bij te scholen voor het eigen werk.
Omscholing, waarbij een werknemer onderwijs volgt ten behoeve van
werk buiten zijn huidige vakgebied, is echter minder direct in het belang
van de werkgever. Dergelijke omscholing wordt echter wel steeds
belangrijker. Daarnaast speelt de vraag hoe de overheid actief kan
bijdragen aan omscholing in de juiste richting, zodat toekomstige
werkloosheid wordt voorkomen en aan wijzigende behoeften op de
arbeidsmarkt adequaat wordt tegemoet gekomen. Dit alles brengt de
noodzaak mee tot een actiever overheidsoptreden op dit terrein.
Een grotere verantwoordelijkheid van de overheid op dit gebied betekent
niet dat de overheid de rol van werkgevers en werknemers moet
overnemen. Ook de (leer)cultuur bij werkgevers en werknemers zal
moeten veranderen.48 Zo strekt de verplichting van werkgevers om
scholing te bevorderen49 zich nog niet uit tot scholing voor toekomstige
werkzaamheden buiten de onderneming en ontbreekt een complementaire verplichting voor werknemers om aan de eigen ontwikkeling te
werken. De huidige instrumenten zijn ook niet altijd voldoende gericht. Zo
dient naar huidig recht de werkgever bij ontslag aan de werknemer een
transitievergoeding te betalen,50 maar de besteding van deze vergoeding
is – in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden – niet gekoppeld aan
maatregelen om de aanpassing naar ander werk te bevorderen, zoals het
bekostigen van scholing. Ook dienen leerrechten structureel ontwikkeld te
worden, zodat die uitstijgen boven de huidige lappendeken van onsamenhangende en tijdelijke subsidieregelingen. Ten behoeve daarvan zou
geput kunnen worden uit een toekomstig investeringsfonds. Een
structurele voorziening voor leerrechten past goed in de thema’s die in dat
kader in de MJN zijn genoemd (kennis, R&D, innovatie).51
46
Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nrs. 92, 111 en 120.
Ook het tussenrapport van de Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap) stelt:
«Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat het belang van een
goed opgeleide en toegeruste beroepsbevolking wordt geborgd, ... «, Discussienota «In wat
voor land willen wij werken», www.reguleringvanwerk.nl, Den Haag: 2019, p. 10.
48
Zie ook Panteia, Knelpunten Leven Lang Ontwikkelen, Zoetermeer 2019.
49
Artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek.
50
Artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek.
51
MJN, p. 19.
47
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
17
Zo kan de overheid een helder beeld ontwikkelen van de vorm en de
inhoud van de bij- en omscholingsmogelijkheden en daaraan verbonden
rechten en plichten en deze een bestendige geïnstitutionaliseerde plaats
geven in het wettelijk stelsel om aan het leven lang ontwikkelen een
minder vrijblijvend karakter te geven.
De overheid zou ook een zwaardere rol kunnen krijgen bij het aanzetten
van werkgevers en werknemers om hun eigen verantwoordelijkheid
inhoud te geven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door op regionaal niveau
actief sociale partners te betrekken bij de bij- en omscholing met het oog
op de te verwachten werkgelegenheid op langere termijn. Ook zou meer
preventief een actief beleid kunnen worden gevoerd richting werkgevers
en werknemers om tijdig omscholing te bevorderen indien te verwachten
valt dat een sector in de toekomst minder werkgelegenheid zal bieden.52
Een grotere verantwoordelijkheid van de overheid voor het leven lang
ontwikkelen brengt ook de vraag mee naar de rol van de overheid bij de
financiering daarvan. Voorop staat dat werkgevers en werknemers, alsook
zelfstandigen en hun opdrachtgevers, ieder zelf het nodige kunnen en
moeten bijdragen aan de bekostiging van scholing. De financiële
mogelijkheden van de overheid zijn beperkt en de cumulatie van
collectieve arrangementen is reeds zodanig dat met inzet van overheidsmiddelen zeer behoedzaam dient te worden omgegaan. Dit brengt mee
dat deze met name moeten worden ingezet waar de nood het hoogst is,
ten behoeve van partijen die de kosten minder goed zelf kunnen dragen.
Concreet betekent dit dat de overheid zich in eerste instantie zou moeten
richten op het bevorderen van de scholing van personen met een lage tot
middelbare opleiding en gericht op de sectoren waar voor de toekomst
behoefte aan geschoolde arbeid wordt voorzien.53
Te verwachten valt bijvoorbeeld dat in de toekomst (nog) minder
administratieve functies beschikbaar zullen zijn in verband met de
toenemende automatisering. Derhalve zal de overheid gericht moeten
werken aan bij- en omscholing voor mensen met administratieve
opleidingen ter voorbereiding op die sectoren waar de vraag naar
verwachting wel groot zal zijn, zoals de zorg en het onderwijs. Daarnaast
kan behoefte bestaan aan specifieke vakmensen, bijvoorbeeld in de bouw.
Bekostiging van bij- en omscholingsprogramma’s voor de meest
kwetsbare groepen in de richting van sectoren en beroepen waar de
grootste behoefte aan personeel bestaat, kan verschillende behoeften met
elkaar verenigen en de overheid niet alleen geld kosten (voor de opleidingen), maar ook besparen (voor bijvoorbeeld uitkeringen).
Een volgende vraag is welke instellingen het leven lang ontwikkelen
moeten aanbieden. Het publiek bekostigde onderwijs heeft nu geen
wettelijke taak op dit gebied. In de toepasselijke regelingen voor
middelbaar en hoger onderwijs zou kunnen worden voorzien in een
uitdrukkelijke rechtsgrondslag voor het verzorgen van post-initieel
onderwijs. Dat betekent echter niet dat het gesubsidieerde onderwijs een
monopolie op dit gebied zou moeten krijgen. Veel bij- en omscholing kan
ook goed worden georganiseerd door particuliere aanbieders. Beide
mogelijkheden kunnen in beginsel naast elkaar bestaan.
De Afdeling advisering beveelt aan om met het oog op een volgende
kabinetsperiode, naast hetgeen het huidige kabinet al in gang heeft gezet,
nu al verdergaande structurele maatregelen voor te bereiden op het
52
53
Bijvoorbeeld in de detailhandel en de administratieve dienstverlening.
De uitwerking van de motie Wiersma c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 074, nr. 45) is hiervoor
een eerste aanzet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
18
gebied van leven lang leren en ontwikkelen. In dat kader zou ook bezien
moeten worden in hoeverre ook het initieel onderwijs aanpassingen
behoeft, om daarbinnen reeds condities voor een leven lang ontwikkelen
te versterken. In het bijzonder dient gedacht te worden aan het beroepsonderwijs, dat gekenmerkt wordt door een strakke kwalificatiestructuur.
Deze is mogelijk te zeer geënt op huidige beroepen, die het risico lopen
dat daar op afzienbare termijn minder vraag naar bestaat. Hieraan dient
een hogere urgentie te worden toegekend dan tot nu toe het geval is.54
4. Wenselijke structuurveranderingen
De Afdeling schetst in haar advies twee voorbeelden van gewenste
structuurveranderingen, namelijk armoedebeleid en leven lang leren en
ontwikkelen. Bij de problematiek die samenhangt met armoede en
inkomen zijn volgens de Afdeling met name de uitvoeringskracht van de
overheid, het «doenvermogen» van de burger en het draagvlak van
belang. De Afdeling waardeert de doorgaande overheidsinzet op dit
gebied, maar merkt op dat een onderliggende visie en analyse grotendeels ontbreken. De Afdeling presenteert een analyse om een bijdrage te
leveren aan deze problematiek. Daarbij vraagt de Afdeling aandacht voor
verschillende aspecten, waaronder de rol van toeslagen en de overheid
zelf.
Het kabinet heeft, zoals de Afdeling aangeeft, oog voor armoede- en
schuldenproblematiek, en zet erop in om, samen met gemeenten, de
situatie van mensen die met deze problematiek te maken hebben te
verbeteren. Dit gebeurt onder andere met de uitvoering van de Brede
Schuldenaanpak. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk op het een
groot deel van het beleidsterrein van schulden en armoede, en het kabinet
werkt continu aan de juiste voorwaarden voor een goede uitvoering van
dit beleid. Zo heeft het kabinet-Rutte II € 85 miljoen structureel
beschikbaar gesteld aan gemeenten om kinderarmoede tegen te gaan.
Recent zijn de ambities op dit gebied opnieuw bekrachtigd.55 Dit kabinet
heeft daarnaast € 80 miljoen beschikbaar gesteld waarmee gemeenten
hun beleid omtrent het voorkomen en bestrijden van schulden en
armoede kunnen verbeteren. Armoede en schulden hebben vaak een
complexe combinatie van oorzaken; een grote stelselwijziging die deze
oorzaken tegelijk aanpakt is niet eenvoudig in te richten en door te voeren.
Met de aangekondigde aanpassingen in de Wajong en de Participatiewet
(o.a. als onderdeel van het «Breed Offensief») moet het voor kwetsbare
groepen lonender worden om (meer) te gaan werken. Ook toeslagen
spelen een rol in deze kwestie. Het kabinet ziet met interesse uit naar de
aanbevelingen die uit het IBO Toeslagen naar voren komen, dat ook kijkt
naar fundamentele verbeteringen voor de lange termijn. Momenteel loopt
ook een onderzoek naar de gemeentelijke toeslagen. De resultaten hiervan
kunnen tevens meegenomen worden in toekomstige aanpassingen voor
een goed functionerend stelsel.
De Afdeling vraagt ook aandacht voor «leven lang leren en ontwikkelen»,
en de noodzaak hiervoor in het licht van veranderingen op de arbeidsmarkt. De Afdeling beveelt aan om met het oog op een volgende
kabinetsperiode, naast hetgeen het huidige kabinet al in gang heeft gezet,
nu al verdergaande structurele maatregelen voor te bereiden op het
gebied van leven lang leren en ontwikkelen. In dat kader zou ook bezien
moeten worden in hoeverre ook het initieel onderwijs aanpassingen
54
In de recente Kamerbrief van 3 juni 2019 blijkt het kabinet nog niet ver te zijn gevorderd met
concretisering van de eerder aangekondigde initiatieven, Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr.
111.
55
Kamerstukken II 2018/2019, 24 515, nr. 484.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
19
behoeft, om daarbinnen reeds condities voor een leven lang ontwikkelen
te versterken. In het bijzonder dient gedacht te worden aan het beroepsonderwijs, dat gekenmerkt wordt door een strakke kwalificatiestructuur,
die mogelijk te zeer geënt is op huidige beroepen, die het risico lopen dat
daar op afzienbare termijn minder vraag naar bestaat.
Het kabinet deelt de aandacht van de Afdeling voor leven lang leren, en
heeft hier verschillende maatregelen voor genomen, zoals de Afdeling in
zijn analyse aangeeft. Dit onderwerp krijgt dan ook aandacht in de Brede
Maatschappelijke Heroverwegingen, waarin de werkgroep «Talenten
benutten op de arbeidsmarkt» onderzoekt hoe de talenten van de
Nederlandse bevolking beter benut kunnen worden. Het op peil houden
van de vaardigheden en de inzetbaarheid van mensen gedurende hun
werkzame leven is daarbij een aanknopingspunt.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de Miljoenennota 2020 en adviseert daarmee rekening te
houden voordat deze bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Slotformaliteiten
Ingevolge de door Uwe Majesteit bij besluit van 6 maart 1992, nummer
92.002038 verleende machtiging zal ondergetekende de begrotingsstukken voor het dienstjaar 2020 op dinsdag 17 september 2019
aanbieden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3
20
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a8fcf227-6602-4f28-ac57-5437a34cd276
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
19 637
Vreemdelingenbeleid
Nr. 2563
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN
VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2019
Hierbij informeer ik u over de maatregelen die ik neem naar aanleiding
van de hoge instroom van Moldaviërs in de maand november. Voordat ik
hier nader op in ga, informeer ik uw Kamer in deze brief eerst over de
uitkomst van het onderzoek naar de vraag of Moldavië kan worden
aangemerkt als veilig land van herkomst.
Beoordeling veilig land van herkomst
De beoordeling van de vraag of landen kunnen worden aangemerkt als
veilig land van herkomst vindt plaats langs de lijnen als uiteengezet in de
brief van 3 november 2015.1 Kernvraag is derhalve of kan worden
aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is
van vluchtelingrechtelijke vervolging, foltering of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.
Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van
Justitie en Veiligheid (Handelingen II 2019/20, nr. 21, debat over de
Begroting Justitie en Veiligheid 2020) heb ik u medegedeeld dat reeds in
2017 is beoordeeld of Moldavië kan worden aangemerkt als veilig land
van herkomst.2 Uitkomst van de beoordeling in 2017 was dat Moldavië
niet kon worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
Ik heb tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven dat er een
onderzoek met betrekking hierop gaande was. Op basis van de huidige
beoordeling kom ik tot de conclusie dat in Moldavië – naast een aantal
positieve ontwikkelingen – nog sprake is van een aantal niet onbelangrijke
tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat en de fundamentele
vrijheden en derhalve nog steeds niet kan worden aangemerkt als een
1
2
kst-19637-2563
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Kamerstuk 19 637, nr. 2076.
Kamerstuk 19 637, nr. 2356.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563
1
veilig land van herkomst. De uitgebreide beoordeling van Moldavië vindt
u in de bijlage3.
Dat Moldavië niet wordt aangemerkt als veilig land van herkomst, wil niet
zeggen dat asielzoekers uit dat land om die reden in aanmerking komen
voor asielrechtelijke bescherming. Dit is nog steeds een individuele toets.
Wanneer het asielrelaas van een asielzoeker onvoldoende zwaarwegend is
of niet op geloofwaardige wijze aansluit bij de gebreken op het gebied van
de rechtsstaat in dat land zal dit niet leiden tot vergunningverlening. De
afgelopen drie jaren is het inwilligingspercentage bij Moldavische
asielzoekers 0%.
Recente ontwikkelingen
Recent is er sprake van een verhoogde asielinstroom van Moldaviërs die
naar Nederland zijn gereisd. In november zijn er in totaal 480 asielaanvragen ingediend door Moldaviërs.4 Het overgrote deel van deze groep
blijkt ook in andere EU-lidstaten zonder succes asiel te hebben aangevraagd. Voor het merendeel van de personen die zich in Ter Apel
aanmelden, geldt dat zij geen kans maken op asiel in Nederland.
Maatregelen
Voornoemde groep Moldaviërs maakt oneigenlijk gebruik van de
asielprocedure en de COA-opvang. Dit gaat ten koste van de IND-inzet op
andere zaken en de beschikbare opvangcapaciteit. Ik vind dit een
zorgelijke en zeer onwenselijke situatie die met prioriteit wordt aangepakt
door een taskforce waarin alle betrokken ketenpartners vertegenwoordigd
zijn. Daarbij is ingezet op de volgende maatregelen:
– Ingevolge de conclusie dat Moldavië niet kan worden aangemerkt als
veilig land van herkomst, worden de asielaanvragen van Moldaviërs
behandeld in spoor 4. De asielaanvragen van Moldaviërs worden door
een speciaal daarvoor opgericht team van de IND met spoed afgehandeld, waarna wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk effectueren van
(gedwongen) vertrek naar Moldavië. Hierdoor wordt de duur van de
aanvraag tot het IND besluit alsnog sterk verkort naar 3 tot 4 weken.
– De Moldaviërs worden groepsgewijs in sobere opvang met beperkte
faciliteiten geplaatst, in de verwachting en bedoeling dat het verblijf
van korte duur zal zijn. Ook krijgt de groep geen financiële toelage
maar verstrekkingen in natura zoals eten en goederen ten behoeve van
de persoonlijke hygiëne. De frequentie van de inhuisregistratie of de
meldplicht wordt door COA en/of AVIM verhoogd om mensen
beschikbaar te houden voor het versnelde asielproces en het proces
voor vertrek.
– Er wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk effectueren van (gedwongen) vertrek naar Moldavië. In de aanmeldfase vindt daartoe specifiek
op de groep gerichte voorlichting plaats, verzorgd door de IND, DT&V
en IOM. De boodschap is dat in de regel terugkeer naar Moldavië het
perspectief is. Daarbij wordt er informatie verstrekt over de mogelijkheden van vrijwillige terugkeer.
Om vrijwillig vertrek te bevorderen, kan een beperkte financiële
ondersteuningsbijdrage worden verstrekt ten behoeve van doorreis
van de luchthaven in Moldavië naar de eindbestemming. Hierbij heb ik
besloten de bijdrage voor personen uit Moldavië terug te brengen van
3
4
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Van de 480 asielaanvragen zijn er 370 eerste asielaanvragen ingediend en 110 opvolgende
asielaanvragen. Deze opvolgende asielaanvragen zijn hoofdzakelijk ingediend door Moldaviërs
die Nederland eerder verlaten hebben (bijvoorbeeld onder de Dublin verordening) en nu
teruggekeerd zijn naar Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563
2
–
–
–
–
–
€ 100 naar € 40. Deze financiële bijdrage wordt pas bij uitreis
ontvangen. Vertrek vindt in beginsel via de luchthaven plaats.
Tegelijkertijd werkt de DT&V aan gedwongen terugkeer. In geval van
gedwongen terugkeer kan geen gebruik worden gemaakt van deze
financiële ondersteuningsbijdrage.
Ook wordt door de DT&V al in een vroeg stadium gestart met het
voeren van terugkeergesprekken. Samen met het prioriteren van de
behandeling van de Moldavische asielaanvragen wordt de duur van de
totale procedure aanzienlijk verkort.
Waar nodig en mogelijk worden de vreemdelingen in bewaring
gesteld, zodat zij na de afwijzing van hun asielaanvraag zo spoedig
mogelijk worden uitgezet.
Indien mogelijk wordt een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Naar aanleiding van bovengenoemde situatie staat de DT&V in nauw
contact met de ambassadeur van Moldavië om de urgentie van de
problematiek over te brengen en medewerking te vragen om de
terugkeerprocedures van Moldaviërs te versnellen. Deze gesprekken
zijn zeer constructief verlopen, waarbij is toegezegd dat de reactietermijn in het kader van de nationaliteitsvaststelling op basis van de
Terugkeer- en Overname Overeenkomst, waar mogelijk, verkort wordt
van 11 naar 3 werkdagen. De ambassade is ook bereid om na
nationaliteitsbevestiging versneld vervangende reisdocumenten te
regelen om terug te keren naar Moldavië.
Er worden op basis van beschikbare informatie in het kader van Mobiel
Toezicht Veiligheid (MTV) gerichte controles uitgevoerd door de
Koninklijke Marechaussee bij de binnengrenzen. Sinds 1 oktober heeft
de Koninklijke Marechaussee zes aanhoudingen verricht wegens
verdenking van betrokkenheid bij mensensmokkel. Tevens wordt
prioriteit gegeven aan het horen van de aangetroffen Moldaviërs met
het oog op signalen van mensensmokkel. Indien mogelijk worden op
basis daarvan opsporingsonderzoeken ingesteld. Ook is meer toezicht
bij de grens. Sinds 14 november wordt extra flexibele capaciteit van de
brigades aan de binnengrenzen ingezet op controles in het MTV. Op
maandag 18 november jl. zijn de brigades specifiek geïnstrueerd over
Moldaviërs. Het betreft controles aan de oostgrens, zuidgrens en in de
regio Ter Apel.
De genoemde maatregelen zet ik in samenwerking met alle ketenpartners
voortvarend en doeltreffend in. Met de maatregelen wordt beoogd
Nederland voor Moldaviërs minder aantrekkelijk te maken om asiel aan te
vragen en daarmee de instroom een halt toe te roepen en terugkeer te
realiseren. De zorgvuldigheid die de Nederlandse asielprocedure
kenmerkt zal daarbij niet uit het oog worden verloren.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cd0b2d1e-7d53-4ed4-bccf-20946cd7640a
|
Startbeslissing
MIRT Verkenning OV en wonen in
de regio Utrecht
DEFINITIEF
versie 4.0, woensdag 1 juli 2020
Colofon
Geaccordeerd door programmaraad U Ned
Provincie Utrecht - Huib van Essen
Gemeente Utrecht - Lot van Hooijdonk
U10 - Sander Jansen
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat
d.d. 14 juli 2020
Startbeslissing
1 juli 2020
Inhoud
Colofon ...................................................................................................................................................................... 2
1
Inleiding .............................................................................................................................................................. 4
1.1 Startbeslissing OV en Wonen in de regio Utrecht ...................................................................................... 4
1.2 Besluit in het BO MIRT najaar 2019 is aanleiding voor de Verkenning ...................................................... 4
1.3 Verschillende activiteiten liggen ten grondslag aan het BO-MIRT besluit .................................................. 5
2
Opgaven en doel ................................................................................................................................................ 7
2.1 De Verkenning heeft als beoogd resultaat een voorkeurspakket van maatregelen ................................... 7
2.2 Urgentie ..................................................................................................................................................... 7
2.3 De onderscheiden opgaven staan centraal in de Verkenning .................................................................... 8
2.4 Verschillende oplossingsrichtingen worden in maatregelen uitgewerkt ..................................................... 9
2.5 Er is geld gereserveerd voor bekostiging van maatregelen ..................................................................... 10
3
Aanpak .............................................................................................................................................................. 11
3.1 De Tracéwetprocedure met sectorale structuurvisie wordt gevolgd ......................................................... 11
3.2 De Verkenning bestaat uit vier fases: start, analyse, beoordeling en besluitvorming ............................... 11
3.3 Beoordelingskader is leidend voor beoordeling van maatregelen en maatregelpakketten ...................... 13
4
Organisatie ....................................................................................................................................................... 15
4.1 Programma U Ned ................................................................................................................................... 15
4.2 Raakvlakken met andere projecten en ontwikkelingen ............................................................................ 15
4.3 Participatieproces is een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle Verkenning ................................ 17
Bijlage A .................................................................................................................................................................. 18
Startbeslissing
1 juli 2020
1
Inleiding
1.1
Startbeslissing OV en Wonen in de regio Utrecht
Voor u ligt de Startbeslissing voor de MIRT Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht. De
Startbeslissing is in de Tracéwet vastgelegd in artikel 2, lid 1. In dit artikel staat dat het een beslissing is om een
verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaand of toekomstig probleem op (in dit geval) onder andere een
landelijke spoorweg. In deze verkenning zal naast de opgave ten aanzien van het openbaar vervoer, ook de opgave
op het gebied van wonen worden meegenomen. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat en is tot stand gekomen in samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de regio, vertegenwoordigd in de Programmaraad U Ned. Hiermee wordt voldaan aan het in
de Tracéwet gestelde vereiste om bij de voorbereiding van de Startbeslissing de relevante bestuursorganen te
betrekken.
In de regio Utrecht is een grote vraag naar nieuwe woon- en werklocaties en een sterke toename in mobiliteit in,
van/naar en door de regio. In het programma U Ned werken rijk, provincie en gemeenten samen aan de opgave
voor de regio Utrecht op het gebied van wonen, werken, bereikbaarheid en leefbaarheid. Gezamenlijk wordt gewerkt
aan maatregelen voor de korte en (middel)lange termijn.
Voor de uitwerking van een maatregelenpakket voor 2030 werd al een ruime periode de mogelijkheid onderzocht om
een Verkenning te starten naar het verbeteren van de bereikbaarheid van Utrecht Science Park (USP) per openbaar
vervoer, het ontlasten van de Multimodale Knoop Utrecht Centraal (MKUC), het per openbaar vervoer bereikbaar
maken van nieuwe woon- en werklocaties en de bouw van extra woningen op locaties die tot 2030 aan de orde zijn.
In november 2018 én november 2019 zijn in het Bestuurlijk Overleg (BO) MIRT hierover afspraken gemaakt binnen
het programma U Ned.
Deze Startbeslissing is als volgt opgebouwd: dit eerste hoofdstuk beschrijft de aanleiding voor de Verkenning.
Hoofdstuk 2 gaat in op het doel en de opgaven van de Verkenning, bovendien komen mogelijke oplossingsrichtingen
aan de orde. Hoofdstuk 3 beschrijft de aanpak van de Verkenning met daarin het wettelijk kader en de te volgen
procedure, de te ondernemen activiteiten, een planning op hoofdlijnen en het beoordelingskader. Het vierde en
laatste hoofdstuk gaat in op de organisatie, daarin komen ook de raakvlakken ter sprake en de manier waarop het
participatieproces wordt ingestoken.
1.2
Besluit in het BO MIRT najaar 2019 is aanleiding voor de Verkenning
In het BO MIRT van 20 en 21 november 2019 is besloten te starten met de MIRT Verkenning ‘OV en wonen in de
regio Utrecht’. Daarvoor hebben de partijen gezamenlijk 380 miljoen euro gereserveerd. De afspraken die daarover
gemaakt zijn kunt u vinden in onderstaand kader.
Start MIRT-verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht
Rijk en regio nemen kennis van de resultaten van de Vervolg-Preverkenning ‘Multimodale Knoop Utrecht
Centraal – Utrecht Science Park’ met de uitwerking van vier mogelijke OV-projecten voor de periode tot 2030,
die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de bereikbaarheid bij de toekomstige groei van de Utrechtse regio.
De oplossingsrichtingen kennen een bandbreedte van € 400 tot € 780 miljoen.
Noodzaak tot handelen is urgent gezien de voorziene ontwikkelingen in ruimte en woningbouw in de periode tot
2030 (benodigde bouw 67.000 extra woningen tot 2030 en totaal van 104.000 in 2040), de toename van de druk
op Utrecht Centraal en de bereikbaarheid van Utrecht Science Park (USP).
De MIRT-verkenning kent de volgende opgaven (1) het beter bereikbaar maken van USP, (2) ontlasten van het
verwacht NMCA-knelpunt Utrecht Centraal, (3) de ontsluiting van nieuwe woon- en werklocaties en (4) de bouw
van extra woningen. Met de verkenning wordt een stap gezet in de realisatie van een OV-ring Utrecht.
Een aantal oplossingsrichtingen wordt verkend:
- Een versterkt station Lunetten-Koningsweg.
- Een oost-west HOV-verbinding.
- (HOV-) Ontsluiting en gebiedsontwikkeling Nieuwegein en Utrecht Zuid-West.
Rijk en regio onderschrijven de potentie van een versterkte knoop op Lunetten-Koningsweg. Hiermee wordt aan
een grote groep reizigers vlakbij USP een aantrekkelijk station als alternatief voor Utrecht Centraal geboden. In
de verkenning wordt rekening gehouden met een adaptieve aanpak met verschillende alternatieven, waarbij in
ieder geval de alternatieven sprinter en IC station uitgewerkt worden.
Startbeslissing
1 juli 2020
4
1.3
Rijk en regio zien een snelle oost-west verbinding van Leidsche Rijn via Westraven en Lunetten naar USP als
kansrijk voor het ontsluiten van nieuwe woon- en werkgebieden. Tevens kunnen de aangesloten stations beter
worden bediend en worden daarmee aantrekkelijker als alternatief voor reizigers in plaats van Utrecht Centraal.
Rijk en regio delen nut en noodzaak van HOV voor ontsluiting van bestaande en nieuwe woon- en
werkgebieden in Nieuwegein en Utrecht Zuid West. Rijk en regio constateren dat de woningbouw opgave in
deze gebieden een eerste impuls verdient om meer dan 9.000 extra woningen te realiseren. Voor de realisatie
van de extra woningen worden businesscases uit gewerkt in samenhang met de maatregelen uit de MIRT
Verkenning. Als voorlopige inbreng voor de woondealregio Utrecht zal BZK € 60 miljoen reserveren uit de
woningbouwimpuls, mede vanwege de nauwe samenhang met de start van de MIRT-verkenning. Voorwaarde
voor deze financiële reservering door BZK en dit onderdeel van de regiobijdrage is dat deze voldoet aan de nog
vast te stellen voorwaarden en procedure van de woningbouwimpuls.
Rijk en regio zorgen voor een plancapaciteit van 130% vanaf 2025 ten einde mogelijke planuitval te kunnen
opvangen. Het MIRT-onderzoek, evenals de trajecten als de provinciale omgevingsvisie en het ruimtelijk
economisch programma, dragen bij om de verstedelijkingsperspectieven om te zetten naar plancapaciteit.
Rijk en regio besluiten tot een nadere studie binnen U Ned naar mogelijkheden die doortrekken Uithof-tram
biedt onder andere in relatie tot uitwisseling met autoverkeer van A28 en op de OV relatie USP – Amersfoort.
Momenteel wordt binnen U Ned aan een HOV bus via de A28 (besluit BO MIRT 2018) gewerkt. Bij de realisatie
van de HOV verbinding wordt rekening gehouden met het op termijn doorontwikkelen tot een tramlijn naar Zeist.
Het Rijk, Provincie Utrecht (PU), de bestuurlijke regiovertegenwoordiging U10 en gemeente Utrecht (GU)
besluiten tot een MIRT-verkenning ‘OV en wonen in en rond Utrecht’. Hiervoor hebben partijen € 380 miljoen
gereserveerd. Hiermee is voldoende zicht op financiering om tot een kansrijk oplossingenpakket van circa € 500
miljoen te komen. De verdeling is IenW € 150 miljoen, BZK € 60 miljoen en de regio reserveert € 170 miljoen.
De bedragen van het Rijk zijn gebaseerd op prijspeil 2019 en inclusief BTW.
Verschillende activiteiten liggen ten grondslag aan het BO-MIRT besluit
Voorafgaand aan deze verkenning zijn (door rijk en regio) al diverse studies uitgevoerd.
In 2012 is door rijk en regio een eerste gezamenlijk MIRT-OV-onderzoek uitgevoerd.
In 2016 zijn rijk en regio gestart met de Gebiedsverkenning Utrecht Oost. Het rapport, “Eindrapport Resultaten
programma-aanpak U Ned eerste fase”, is vastgesteld in het BO MIRT van het najaar 2017. Daar wordt de
intentie uitgesproken te starten met programma U Ned, en wordt besloten dit te doen door te beginnen met een
gezamenlijke kwartiermakersfase.
In het regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” van 10 oktober 2017 is opgenomen dat het kabinet met de
regio Utrecht aan de slag gaat met de Noordelijke Randweg en een betere OV-verbinding voor Utrecht Science
Park/de Uithof dat ook dient als alternatief voor Utrecht CS.
In juni 2018 werd het programmaplan op hoofdlijnen van het gebiedsprogramma U Ned vastgesteld op het BO
MIRT. Daar wordt ook genoemd dat een van de onderdelen van Programma U Ned een mogelijke MIRT
Verkenning is naar de bereikbaarheidsproblemen van en naar Utrecht Sciencepark en op de Multimodale
Knoop Utrecht Centraal. Er werd gestart met een Pre-verkenning om scope, fasering en kostenschatting nader
uit te werken.
Deze Pre-verkenning liep van juni 2018 tot november 2018. De resultaten zijn vastgesteld op het BO MIRT in
november 2018.
Op dit BO MIRT in november 2018 werd vervolgens geld gereserveerd om een aantal maatregelen vanuit de
Pre-verkenning in een no-regret pakket te onderzoeken voor de periode 2019-2025. Dit pakket wordt gefaseerd
uitgewerkt tot projectbesluiten.
Daarnaast is gewerkt aan een vervolg op de Pre-verkenning om mogelijke projecten die nodig zijn voor de
middellange termijn (2025-2030) in beeld te brengen om de groei binnen de MRU mogelijk te maken
aansluitend op het bestaande verstedelijkingsprogramma en die beantwoorden aan de programmadoelen U
Ned. Op basis van de uitkomsten van de pre-verkenning ging het in ieder geval om: versnellen SUNIJ-tram,
verlengen Uithoftram tot Zeist, een HOV oostwest-verbinding tussen Lunetten en Westraven/Leidsche Rijn en
de ontwikkeling van station Lunetten-Koningsweg. Hierbij werd rekening gehouden met het ontlasten van
Utrecht Centraal en de lange termijnperspectieven zoals die in het regionale Toekomstbeeld OV MiddenNederland, verstedelijkingsstrategie van de U10 en het MIRT-onderzoek worden opgeleverd.
Op 24 juni 2019 is de Woondeal Regio Utrecht door betrokken partijen ondertekend. Het rijk, de provincie
Startbeslissing
1 juli 2020
5
Utrecht en 16 gemeenten in de regio Utrecht gaan langjarig samenwerken om de woningbouwproductie te
versnellen, de betaalbaarheid te vergroten en excessen aan te pakken.
In het BO MIRT van 20 en 21 november 2019 is uiteindelijk besloten te starten met de MIRT Verkenning ‘OV en
wonen in de regio Utrecht’. Conform de afspraken zoals genoemd in paragraaf 1.2.
Quick Scan HOV Zuidlob
De Quickscan HOV Zuidlob is ter voorbereiding op de MIRT Verkenning in 2020 uitgevoerd en heeft haalbare
varianten voor OV in de Zuidlob (Utrecht Zuidwest, Nieuwegein, IJsselstein en Vianen) onderzocht. Het aantal OVverplaatsingen groeit fors door gebiedsontwikkeling en mobiliteitstransitie van de bestaande stad. Vanuit dit
onderzoek wordt een aantal aanbevelingen voor de Verkenning gedaan. Een belangrijke aanbeveling voor deze
Startbeslissing is om in de Verkenning door te kijken voor de periode na 2030 (zie paragraaf 2.1). Voor de
verbinding richting Nieuwegein (‘spaak’) zijn in de Quick Scan maatregelen onderzocht, die verschillen ten aanzien
van capaciteit en doorgroeimogelijkheden. Het is daarom wenselijk om ontwikkelingen voor de periode na 2030 mee
te nemen. Maatregelen die worden overwogen zullen daarom ook op toekomstvastheid worden beoordeeld (zie
paragraaf 3.3).
Startbeslissing
1 juli 2020
6
2
Opgaven en doel
2.1
De Verkenning heeft als beoogd resultaat een voorkeurspakket van
maatregelen
Het gewenste resultaat van de verkenning is een pakket van maatregelen die de groei van woon- en werklocaties in
en om Utrecht tot 2030 mogelijk maken, in diezelfde periode de bereikbaarheid van het USP verbeteren en daarbij
Utrecht Centraal zoveel mogelijk ontlasten. Daarnaast moeten de maatregelen ook bijdragen aan de bredere
programmadoelen van U Ned ten aanzien van een duurzame en gezonde groei van de regio. De gewenste
realisatietermijn van de maatregelen is dan ook voor 2030.
In het kader van het MIRT-onderzoek U Ned wordt in het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar van 2020 invulling
gegeven aan het ontwikkelpad voor de periode na 2030. Op basis van de resultaten van de Quick Scan HOVZuidlob is duidelijk geworden dat de wenselijkheid van maatregelen mede afhankelijk is van de ontwikkelingen in
deze periode. De maatregelen, die voortvloeien uit deze Verkenning moeten dan ook passen bij de ontwikkelingen
die worden voorzien voor de periode na 2030. De planning van de maatregelen in de tijd is onderdeel van de te
maken afspraken.
2.2
Urgentie
De centraal gelegen Metropoolregio Utrecht (MRU) is één van de meest aantrekkelijke, economisch sterke en
dynamische gebieden van Nederland. Om die dynamiek te faciliteren willen Rijk en regio woningen en werklocaties
ontwikkelen in het bestaande stedelijk gebied dichtbij voorzieningen en openbaar vervoerknooppunten. De regio
Utrecht groeit snel uit tot een metropool. Uit de nieuwste Primos-prognose blijkt dat de regio tussen 2020 en 2030
een woningbouwopgave heeft van 75.000 woningen. Gezond stedelijk leven is daarbij het leidende thema. Daarbij
hoort een optimale balans tussen de woningbouwopgave, bereikbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Optimale
bereikbaarheid is van belang op verschillende schaalniveaus. In de eerste plaats voor het schaalniveau van het
(inter)nationale netwerk van steden en regio’s, waarbinnen de MRU een bijdrage levert aan de Nederlandse
economie. Utrecht vervult daarbij in het infrastructuurnetwerk van wegen en spoor een (inter)nationale
knooppuntfunctie, dit zal in de toekomst verder versterkt worden. Het tweede schaalniveau is het regionale netwerk
binnen de Metropoolregio Utrecht waarbij wonen en werken zoveel mogelijk in en rond (OV)knooppunten wordt
verdicht en gaat over het daily urban system. De Verkenning heeft in haar doelen vooral betrekking op de stad en de
direct omliggende woon- en werkgebieden.
In het Programmaplan U Ned vastgesteld in het BO MIRT van juni 2018 is een eerste integraal beeld van mogelijke
nieuwe locatie- en netwerkkeuzes in de Metropoolregio Utrecht opgenomen. Die integrale ontwikkelrichting bestaat
uit de volgende elementen en globale fasering:
Voortzetten van een stevige inzet op vraagbeïnvloedingsmaatregelen om bestaande capaciteiten beter te
benutten. Werkgeversaanpak, doelgroepenbeleid en nieuwe mobiliteitsdiensten zijn hierin belangrijke pijlers;
Doorgaan met verdere verdichting van wonen en werken binnenstedelijk nabij OV- en multimodale knooppunten
in onderlinge balans. Dit betekent ‘lege’ plekken rond bestaande (OV-)knopen beter benutten en de capaciteit
van bestaande (OV-)verbindingen rond al aanwezige hoge dichtheden vergroten;
Voorsorteren op het OV-concept ‘wiel met spaken’, te beginnen in zuidoostelijke richting (USP-LunettenWestraven-Papendorp-Leidsche Rijn). In dit deel is de urgentie voor bereikbaarheidsmaatregelen hoog omdat
er al capaciteitsknelpunten zijn en de woningbouwontwikkeling hard gaat. Woningbouw én verbetering van de
bereikbaarheid zullen hierbij samen moeten gaan;
Parallel aan het accommoderen van een voortgaande groei van wonen, werken en mobiliteit ook verder
verdichten van overig binnenstedelijk gebied en/of bouwen bij OV- en multimodale knooppunten in de regio;
Bij verdere voortgaande groei agenderen van een duurzame en integrale ontwikkeling van de A12-zone in
goede samenhang en fasering met het benutten van verdere ontwikkelingen in de A2-zone.
En dit in combinatie met een goede borging van de nationale knooppuntfunctie van Utrecht via het spoor
(bijvoorbeeld met een extra intercitystation ter ontlasting van Utrecht Centraal) en over de weg (via een robuust
netwerk van Ring, aansluitende snelwegen en aansluitingen tussen hoofdwegen- en onderliggend wegennet).
Startbeslissing
1 juli 2020
7
Daarbij is de realisatie van het project A27/A12 Ring Utrecht een uitgangspunt voor deze verkenning.
De regionale uitwerking van het OV Toekomstbeeld voor de Metropoolregio Utrecht zal in het najaar van 2020,
tezamen met de inbreng van andere regio’s en een uitwerking op (inter)nationaal niveau van personen- en
goederenspoorvervoer, moeten leiden tot een ontwikkelagenda voor het landelijk OV Toekomstbeeld. In het MIRT
Onderzoek ‘Metropoolregio Utrecht: wonen, werken, bereikbaarheid en leefbaarheid’ alsmede in de nieuwe
provinciale en gemeentelijke Omgevingsvisies zullen nieuwe verstedelijkingsstrategieën voor de periode 2030-2040
worden verkend. De regio werkt aan het Ruimtelijk Economisch Ontwikkel Perspectief (REP). Binnen de gemeente
Utrecht wordt tenslotte gewerkt aan de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU). Tot slot hebben Rijk en regio binnen de
Woondeal afspraken gemaakt over hoe de woningbouwproductie kan worden versneld. Deze MIRT Verkenning
moet worden gevoed vanuit deze trajecten om uit te gaan van de meest recente informatie.
2.3
De onderscheiden opgaven staan centraal in de Verkenning
Naar aanleiding van de bovenstaande urgentie worden de volgende opgaven voor deze verkenning gehanteerd:
Ontlasten van het verwacht NMCA-knelpunt Utrecht Centraal
In het voortraject is gebleken dat er op en rondom Utrecht Centraal in de huidige situatie al een aantal knelpunten
zijn. Dat betreft voornamelijk knelpunten met betrekking tot het voor- en natransport van en naar Utrecht Centraal.
Zoals beperkte capaciteit van de bus- en tramcorridors en tramperrons in relatie tot de grote stromen treinreizigers
die op Utrecht Centraal in- en uitstappen. Daarnaast is er een forse overbelasting op locaties waar de verschillende
modaliteiten zoals auto, bus, fiets en lopen elkaar kruisen. Daarmee verslechtert de oversteekbaarheid van wegen
voor fietsers en voetgangers en neemt de onbetrouwbaarheid van de bus- en tramdienstregeling toe. Als gevolg
daarvan vermindert het functioneren van Utrecht Centraal als toegangspunt tot de stad i,ii. Binnenstedelijke
verdichting kan de druk verder verhogen en daarmee deze knelpunten versterken en ook nieuwe knelpunten
veroorzaken. Het is belangrijk om deze groei op Utrecht Centraal zo veel mogelijk te spreiden, bijvoorbeeld via
andere routes in de stedelijke regio of andere toegangspunten tot de stad.
De opgave met betrekking tot fiets zit in de programmalijn No Regret van het programma U Ned en wordt niet
onderzocht in deze MIRT-verkenning. Dit geldt ook voor fietsparkeren, hier loopt een separaat onderzoek naar.
Het beter bereikbaar maken van USP
Het Utrecht Science Park (USP) is een belangrijk economisch gebied voor de regio Utrecht en daarbuiten. Er zijn
knelpunten aanwezig op het hoofdwegen- en onderliggend wegennet rondom USP en op het terrein van het USP
zelf zijn problemen met het afwikkelen (en parkeren) van werknemers en poliklinische bezoekersstromen.
In de NMCA 2017 is tot 2030 een aantal knelpunten vastgesteld. Voor het regionaal OV gaat het om de Uithoflijn,
buslijn 28 en de busbaan door de Uithof. De NMCA-knelpunten 2030 voor het regionaal OV zijn begin 2019
geactualiseerd. Gebleken is dat, door snelgroeiende vervoerstromen, de capaciteitsknelpunten groter zijn dan in
2017 was ingeschat. Het is voor USP belangrijk om goed bereikbaar te blijven om te kunnen concurreren met
andere vergelijkbare gebieden in Nederland en een toenemende bijdrage te leveren aan de nationale economie.
Daarnaast blijft het aantal werknemers en studenten op het USP naar verwachting ook na 2030 groeien, wat zal
resulteren in een verdere toename van knelpunten. Voor de bereikbaarheid van USP zijn maatregelen noodzakelijk.
In lijn met het regeerakkoord 2017 wordt voor het verbeteren van de bereikbaarheid van USP hoofdzakelijk gezocht
naar een verbeterde OV verbinding die ook als alternatief dient voor de overbelaste verbinding via Utrecht CSiii.
De ontsluiting van nieuwe woon- en werklocaties
In de regio Utrecht worden volgens de huidige planning tot 2030 67.000 woningen gerealiseerd. Uit de nieuwste
Primos-prognose blijkt daarbij dat de opgave is gegroeid naar 75.000 woningen tot 2030. De verkenning richt zich op
het verbeteren van de OV-ontsluiting van de nieuwe woningen, die binnen het scopegebied vallen. Daarbij zal er
aandacht zijn in hoeverre maatregelen voor een betere OV-ontsluiting bijdragen aan het verwezenlijken van
mogelijke aanvullende opgaven voor de periode na 2030. Specifiek tot 2030 gaat het in deze MIRT-Verkenning om:
Beurskwartier, MWKZ, Kanaleneiland (17.900 woningen)
Leidsche Rijn A2, Papendorp (10.000 woningen)
Nieuwegein City (2.000 woningen)
Rijnhuizen (2.500 woningen)
Startbeslissing
1 juli 2020
8
De bouw van extra woningen
Bij 9.150 woningen uit de lijst hierboven in Nieuwegein en Utrecht Zuid West blijkt dat ze voor realisatie afhankelijk
zijn van maatregelen die moeten voortvloeien uit de Verkenning. De extra woningen zijn alleen mogelijk als in de
MER wordt aangetoond dat de automobiliteit voldoende teruggedrongen wordt om de bereikbaarheid van de
stedelijke regio te garanderen, onder andere door lagere parkeernormen en daarmee gepaard gaande noodzakelijke
OV- en fietsmaatregelen. Met BZK is afgesproken in de verkenning in te zetten op het mogelijk maken van de bouw
van deze extra woningen. Daarvoor worden businesscases voor de woningbouwimpuls uitgewerkt in samenhang
met de maatregelen uit de MIRT Verkenning.
Deze opgaven zijn in afbeelding 1 op kaart weergegeven.
Afbeelding 1: Weergave van opgaven van MIRT Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht
2.4
Verschillende oplossingsrichtingen worden in maatregelen uitgewerkt
De opgaven zijn zoals hierboven omschreven actueel, wat het uitwerken van oplossingsrichtingen urgent maakt.
Een aantal oplossingsrichtingen worden tenminste verkend in de verkenning. Het gaat hier om maatregelen die uit
voorafgaand onderzoek als kansrijk naar voren zijn gekomen:
Een versterkt station Lunetten-Koningsweg. Het mogelijk dubbelstation Lunetten Koningsweg is gesitueerd ter
hoogte van het huidige sprinterstation Lunetten. Bij de uitwerking van deze oplossingsrichting zullen
verschillende maatregelen worden onderzocht. Het gaat dan om Lunetten-Koningsweg als intercitystation, als
sprinterstation of een combinatie daarvan.
Een oost-west HOV-verbinding. Het gaat in ieder geval om een HOV-verbinding tussen Leidsche Rijn,
Westraven, Lunetten en USP.
(HOV-)ontsluiting gebiedsontwikkeling Nieuwegein en Utrecht Zuidwest.
Deze oplossingsrichtingen zijn in afbeelding 2 globaal op de kaart weergegeven.
Startbeslissing
1 juli 2020
9
Afbeelding 2: Weergave van kansrijke oplossingsrichtingen uit het voortraject
Naast deze oplossingsrichtingen uit het voortraject die kansrijk lijken, is het uiteraard mogelijk dat er uit verder
onderzoek, participatie of andere trajecten zoals het MIRT Onderzoek U Ned of het OV Toekomstbeeld andere
kansrijke oplossingsrichtingen naar voren komen die kunnen bijdragen aan de opgaven. Deze zullen dan uiteraard
ook worden beoordeeld in deze MIRT Verkenning. In de start- en analysefase (zie paragraaf 3.2) is hiervoor
voldoende ruimte. Na het bepalen van de kansrijke maatregelpakketten als afronding van de analysefase is de
ruimte veel beperkter. Andersom zullen de maatregelen die voorvloeien uit deze MIRT Verkenning bepalend zijn
voor andere trajecten.
2.5
Er is geld gereserveerd voor bekostiging van maatregelen
De oplossingsrichtingen uit het voortraject kennen een bandbreedte van € 400 tot € 780 miljoen. Voor deze MIRT
Verkenning ‘OV en wonen in de regio Utrecht’ hebben partijen € 380 miljoen gereserveerd. Hiermee is voldoende
zicht op financiering om tot een kansrijk oplossingenpakket van circa € 500 miljoen te komen. De verdeling is als
volgt:
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 150 miljoen,
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 60 miljoen,
De regio € 170 miljoen, deze bijdrage is 50-50 verdeeld tussen de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht.
De bedragen van het Rijk zijn gebaseerd op prijspeil 2019 en inclusief BTW. Voorwaarde voor de financiële
reservering door BZK is dat deze voldoet aan de nog vast te stellen voorwaarden en procedure van de
woningbouwimpuls.
In de Verkenning wordt onderzocht of er voor derden meekoppelkansen zijn, waarvoor zij additioneel budget
reserveren. Meekoppelkansen kunnen bijvoorbeeld extra maatregelen in het kader van klimaatadaptatie of
duurzaamheid zijn, die na overeenstemming, in het vervolg worden gerealiseerd in het project.
Startbeslissing
1 juli 2020
10
3
Aanpak
3.1
De Tracéwetprocedure met sectorale structuurvisie wordt gevolgd
Voor deze Verkenning wordt uitgegaan van de geldende Tracéwet en het MIRT-spelregelkader. De Tracéwet kent
twee mogelijke procedures voor Tracéwetplichtige activiteiten. In beide procedures vindt een verkenning plaats. De
ene procedure kent drie formele beslismomenten, namelijk de Startbeslissing, het ontwerp-Tracébesluit en het
Tracébesluit. Bij de andere, uitgebreidere procedure wordt de Startbeslissing uitgewerkt in een (integrale of
sectorale) structuurvisie, waarin een voorkeursbeslissing wordt genomen. Als uitwerking daarvan komt er vervolgens
een ontwerp-Tracébesluit en een Tracébesluit.
Er wordt gekozen om een sectorale structuurvisie op te stellen, omdat de voorkeursbeslissing naar alle
waarschijnlijkheid bestaat uit een pakket met verschillende type maatregelen, dat een verschillend planproces
vraagt. Door het opstellen van een structuurvisie en bijbehorende PlanMER is het integraal en zorgvuldig
beoordelen van de diverse mogelijke keuzen geborgd. Bovendien ontstaat een flexibel en transparant proces en
bestaat voor eenieder de mogelijkheid om te reageren op de voorkeursbeslissing. De structuurvisie helpt bij het
expliciet vastleggen van het commitment en de verantwoordelijkheden van andere partijen. Zo kunnen er acties op
gemeentelijk niveau noodzakelijk zijn.
3.2
De Verkenning bestaat uit vier fases: start, analyse, beoordeling en
besluitvorming
De verkenningsfase moet de beslisinformatie opleveren die nodig is om een definitieve voorkeursbeslissing te
nemen en te besluiten over de vervolgfase. Voor de volledige Verkenning is conform de fases in onderstaande
afbeelding circa twee jaar tijd nodig. De verwachte aanvang is zomer 2020, afronding van de Verkenning wordt
voorzien in het najaar van 2022. In de Verkenning wordt bekeken wat het beste moment is om de maatregelen uit te
Startbeslissing
1 juli 2020
11
voeren gelet op onderlinge samenhang, samenhang met woningbouwprojecten, hinder tijdens de uitvoering,
benodigde procedure, urgentie en beschikbaarheid van financiële middelen.
Startfase: aanscherpen, uitwerken en onderbouwen van de Startbeslissing in plan van aanpak
De in deze Startbeslissing geformuleerde opgaven worden verder aangescherpt en onderbouwd op basis van de
informatie uit recent uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast zullen onder andere de oplossingsrichtingen en het
beoordelingskader uit paragraaf 3.3 nader uitgewerkt worden en kunnen oplossingsrichtingen uit andere
onderzoeken worden toegevoegd. Het resultaat van deze fase is om te komen tot kansrijke oplossingsrichtingen
voor de analysefase. Tenslotte zullen de benodigde effectenonderzoeken voorbereid worden.
Analysefase: uitwerken van maatregelen en samenstellen van kansrijke maatregelpakketten
Tijdens deze fase van de Verkenning worden de kansrijke oplossingsrichtingen in maatregelen uitgewerkt. Daarvoor
zal allereerst de kansrijkheid van de oplossingsrichtingen uit de startfase worden bepaald.
Bij het ontwikkelen van de maatregelen zal de kennis van omgevingspartijen zoveel mogelijk worden betrokken. In
een participatieproces worden deze partijen in de gelegenheid gesteld om een actieve bijdrage te leveren om te
komen tot een volledig overzicht van mogelijke maatregelen die bijdragen aan de opgaven. De kansrijke
maatregelen worden geselecteerd. Bij deze selectie zal indien mogelijk gebruikt worden gemaakt van eerdere
onderzoeken. Vervolgens worden de maatregelen gebundeld in een aantal logische pakketten welke voorzien
worden van een beoordeling op hoofdlijnen. Resultaat van deze fase is om te komen tot circa drie kansrijke integrale
maatregelpakketten (“alternatieven”) die vastgelegd worden in de notitie kansrijke alternatieven.
Beoordelingsfase: beoordelen van kansrijke maatregelpakketten
In deze fase worden de effecten van de kansrijke maatregelpakketten in beeld gebracht, en uitgewerkt in een
verkeersrapport, een PlanMER en een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Doel van deze fase is het leveren
van objectieve beslisinformatie op basis waarvan in de volgende fase een voorkeursbeslissing genomen kan
worden.
Startbeslissing
1 juli 2020
12
Besluitvormingsfase: op weg naar een voorkeursbeslissing
De laatste fase van de Verkenning is gericht op het samenbrengen van de informatie uit de verkenning ter
voorbereiding op de vaststelling van een voorkeursbeslissing. In deze fase wordt onder andere de
ontwerpstructuurvisie opgesteld. Deze wordt samen met het PlanMER ter inzage gelegd. Hierop volgt vaststelling
van de structuurvisie (inclusief voorkeursbeslissing) en indien gewenst een bestuursovereenkomst.
3.3
Beoordelingskader is leidend voor beoordeling van maatregelen en
maatregelpakketten
In de Verkenning worden verschillende maatregelen uitgewerkt. Deze worden vervolgens gecombineerd in
verschillende maatregelpakketten. Deze worden onderzocht en verder geoptimaliseerd om te komen tot een
definitief voorkeurspakket.
Het onderzoeken van maatregelen en pakketten vindt plaats aan de hand van een beoordelingskader dat volgt uit de
opgave en doelstellingen van het programma U Ned en het afweegkader dat voor U Ned1 is opgesteld.
Het gaat dan om:
Healthy Urban Living: bevorderen van een gezonde en duurzame regio
Economie versterken: aanjagen van economische groei in de regio
Verstedelijkingsopgave faciliteren
Ruimtelijke kwaliteit verhogen
Slimme en toekomstvaste mobiliteit faciliteren
Haalbaarheid
Kosten en opbrengsten
Voor de Verkenning zal het afweegkader van het programma U Ned worden gespecificeerd door de concretere
doelstellingen van de Verkenning enerzijds (zie paragraaf 2.3 waarin de opgaven van de Verkenning zijn
opgenomen) en wet- en regelgeving anderzijds. Vanzelfsprekend zijn criteria voor de haalbaarheid (technisch en
financieel) en de verhouding tussen maatschappelijke kosten en baten van belang.
Onderstaande tabel betreft een beoordelingskader op hoofdlijnen. Deze zal aangevuld en geconcretiseerd worden
tijdens de Verkenning.
Doelbereik
Overige bereikbaarheidseffecten
Externe effecten
Haalbaarheid
1
Ontlasten van de multimodale knoop Utrecht
Centraal (MKUC)
Verbeteren van de bereikbaarheid van Utrecht
Science Park
Beter bereikbaar maken van nieuwe woon- en
werklocaties
Mogelijk maken van de bouw van extra woningen
Effect op mobiliteitssysteem (HWN/OWN, fiets en
OV)
Luchtkwaliteit
Klimaat
Geluid
Natuur & Landschap
Water & Bodem
Archeologie & Cultuurhistorie
Gezondheid
Externe veiligheid
Kosten
Exploitatie
U Ned afweegkader, 20 september 2017
Startbeslissing
1 juli 2020
13
Baten-kosten
Technische uitvoerbaarheid
Toekomstvastheid
Uitvoeringshinder
Risico’s
Draagvlak
Startbeslissing
1 juli 2020
14
4
Organisatie
4.1
Programma U Ned
Deze verkenning maakt deel uit van Programma U Ned. De opgaven in deze regio maken het noodzakelijk om op
zoek te gaan naar oplossingen die meerdere werkvelden bij elkaar brengen. Om die samenwerking tussen de
diverse partners te realiseren is het Programma U Ned tot stand gekomen.
Concreet betekent dat dat voor de besluitvorming gebruik wordt gemaakt van de overlegstructuren van U Ned. De
verkenning draagt bij aan kennisdeling en afstemming in het programmateam, informeert het strategieteam voor het
coördineren van de juiste politieke en bestuurlijke gesprekken en benut het directeurenoverleg en de
programmaraad U Ned voor de besluitvorming. De benodigde voorbereiding van de besluitvorming is voor elke
betrokken organisatie uniek. In het proces wordt hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden. Daarnaast verandert
een MIRT Verkenning niet de formele taken en bevoegdheden van de afzonderlijke partners. Dat betekent dat
afspraken die Rijk en regio binnen de verkenning maken, vaak nog verankerd moeten worden in formele besluiten
(bijvoorbeeld in een omgevingsvisie). Dat geldt eveneens voor afspraken over investeringsbeslissingen. De
democratische legitimatie blijft daarmee gewaarborgd. In het plan van aanpak zal worden beschreven welke
producten worden opgesteld en op welke wijze de vaststelling van deze producten zal worden geregeld.
De verkenning zal uitgevoerd worden door een projectteam onder leiding van een projectleider van IenW. Dat team
verzorgt ook de afstemming met andere programmaonderdelen en het betrekken van stakeholders.
Dat gebeurt uiteraard in afstemming met de omgevingsmanager van het Programma U Ned. Dit team bestaat
minimaal uit een projectleider, projectsecretaris en een aantal projectmedewerkers die verschillende
projectmanagementrollen kunnen vervullen. Daarnaast worden mensen met de benodigde inhoudelijke expertise
betrokken. Alle betrokken overheden leveren capaciteit voor dit projectteam. De programmadirecteur van U Ned zal
fungeren als opdrachtgever.
4.2
Raakvlakken met andere projecten en ontwikkelingen
De Verkenning vindt plaats in een dynamische omgeving. In het programma U Ned vinden onderzoeken plaats, die
van invloed zijn op de Verkenning. Het gaat dan onder andere om:
MIRT Onderzoek 2040
HOV USP-Zeist/Amersfoort 2030/2040
No Regret maatregelen 2025
Regionale parkeerstrategie
Startbeslissing
1 juli 2020
15
Maar ook buiten het programma U Ned zijn onderzoeken en projecten die impact hebben op de Verkenning en
andersom. Dit zijn onder andere:
Toekomstbeeld OV 2040
In het Toekomstbeeld OV werkt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), samen met provincies,
metropoolregio’s, vervoerders en ProRail, aan een toekomstbeeld openbaar vervoer 2040. Dit toekomstbeeld
geeft richting aan het beleid van de overheid en de uitvoering hiervan samen met de partners.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie Utrecht zich wil voorbereiden op de toekomst, gezien alle
ontwikkelingen die op haar afkomt en die ruimte vragen in de provincie, zoals bijvoorbeeld de bevolkingsgroei
en het opwekken van duurzame energie.
Regionaal Economisch Perspectief (REP)
Het komen tot een regionaal gedragen integraal ruimtelijk perspectief en programma als ontwikkelingsrichting
van deze regio tot 2040 op het gebied van wonen, werken, mobiliteit, groen (incl. recreatie, landschap) en
energie.
Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU)
Dit is een integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad met een horizon van ca. 2030.
De RSU is in 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Utrecht en vormt de koers van de gemeentelijke
omgevingsvisie. Op dit moment wordt de RSU geactualiseerd: verlengd (horizon naar ca 2040), verdiept
(uitwerking van thema’s) en verbreed (integrale aanpak en betere aansluiting tussen stad en regio). Naar
verwachting wordt de geactualiseerde RSU2040 eind 2020 vastgesteld door de gemeenteraad.
A27/A12 Ring Utrecht
Het project verbetert de bereikbaarheid door de capaciteit van de weg te vergroten. Tussen Houten en Bilthoven
worden extra rijstroken toegevoegd. Tussen de knooppunten Oudenrijn en Lunetten krijgen de parallelbanen
aan weerszijden een extra rijstrook. De extra capaciteit op de Ring Utrecht moet ook zorgen voor minder
verkeer op andere wegen in en om Utrecht.
Voorbereiding nieuwe OV-concessie(s) 2023-2033/2038 in de provincie Utrecht
De huidige OV-concessies lopen in 2023 af. De komende jaren zal de aanbesteding van de nieuwe OVconcessie(s) worden voorbereid.
Mobiliteitsplan Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (SRSRSB)
Dit is het mobiliteitsplan van de gemeente met als horizon ongeveer 2030. Het plan wordt op de dit moment
geactualiseerd en verlengd naar circa 2040.
Studie Zuidwest (gemeente Utrecht)
De gemeente Utrecht onderzoekt welk mobiliteitsmaatregelenpakket nodig is voor de woningbouwplannen in
Utrecht Zuidwest tot ongeveer 2030.
Woondeal regio Utrecht
De U10, provincie Utrecht en het ministerie van BZK werken hierin samen aan onder andere de versnelling van
de woningbouwproductie.
Regionaal programmeren
De provincie Utrecht werkt aan het programma regionaal programmeren voor het volgen van de realisatie van
de woningbouw. Ook worden in dit traject de impact en oplossingen voor de extra woningbouwopgave
besproken die op de provincie afkomt. Voor de regio Utrecht betekent dit een woningbouwopgave van 75.000
woningen tot 2030.
A12 Zone
Het doel voor de A12 Zone is het gebied verder te ontwikkelen en daarmee nu, straks en in de toekomst bij te
dragen aan de kwantitatieve en kwalitatieve groeiopgave van de regio. Het op te stellen eindproduct is een
Integraal Ontwikkelperspectief. Dit Integraal Ontwikkelperspectief is geen uitgewerkt plan, maar zet de grote
lijnen uit: een robuust raamwerk en daar binnen ruimte voor ontwikkeling van (combinaties van) wonen, werken,
mobiliteit, energie, recreatie, erfgoed, groen, natuur en water.
Ontwikkelstrategie Maarschalkerweerd
De Ontwikkelstrategie Maarschalkerweerd doet uitspraken over het gewenste ambitieniveau van
Maarschalkerweerd, waaronder de driehoek tussen de sporen bij station Lunetten.
In het Plan van Aanpak voor de Verkenning wordt nader uitgewerkt hoe de raakvlakken beheerst zullen worden. De
opgesomde raakvlakken zijn niet limitatief en zullen in de toekomst worden aangevuld met opgedane inzichten.
Startbeslissing
1 juli 2020
16
4.3
Participatieproces is een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle
Verkenning
Voor een succesvolle Verkenning is naast een goede projectorganisatie en afstemming met de raakvlakken de
samenwerking met stakeholders onontbeerlijk. Om de Verkenning als project goed te laten functioneren is het
belangrijk iedere stakeholder in de juiste rol te benutten. Het uitgangspunt daarbij is onderscheid maken in de rollen
mee weten, mee denken en meedoen. Daarnaast is van belang dat iedere fase in de Verkenning een eigen karakter
heeft. Waar in het begin nog relatief veel mogelijkheden zijn om maatregelen in te brengen in de Verkenning is het
proces er wel op gericht om gestructureerd toe te werken naar een voorkeurspakket met maatregelen. In de latere
fasen van de Verkenning is de ruimte voor het inbrengen van nieuwe en andere maatregelen beperkter. Hier zal de
participatie-aanpak op worden afgestemd.
Zowel overheden, publieke en maatschappelijke organisaties, alsook direct belanghebbenden waaronder burgers en
bedrijven in de directe omgeving van het traject zullen gedurende de Verkenning en in de fases daarna, worden
betrokken.
Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Niet bang zijn voor weerstand, weerstand geeft betrokkenheid aan die we op een positieve manier willen
benutten
Open staan voor informatie en belangen van stakeholders en duidelijk aangeven wat we ermee doen
Transparant zijn over het proces en de informatie die we delen en krijgen
In de verkenningsfase zullen verschillende participatiemomenten worden georganiseerd. De participatiemomenten
worden gekoppeld aan mijlpalen en producten in de Verkenning. Het betreft in ieder geval de volgende stappen:
Inventarisatie van uit te werken maatregelen;
Het opstellen van maatregelenpakketten;
Het trechteren en optimaliseren van de maatregelenpakketten.
Daarnaast bestaat ook nog de wettelijke mogelijkheid om een zienswijze in te dienen op de ontwerpstructuurvisie en
de Plan-MER.
De participatieaanpak wordt verder uitgewerkt in een participatieplan, waarbij zo veel mogelijk aangesloten wordt bij
standaarden die daarvoor beschikbaar zijn bij de betrokken organisaties.
Startbeslissing
1 juli 2020
17
Bijlage A
Startbeslissing
1 juli 2020
18
i Analyse Multimodale Knoop Utrecht Centraal, versie C, d.d. 24 mei 2018.
ii Vervolg préverkenning U Ned, definitief, Versie F, d.d. 6 november 2019.
iii Regeerakkoord 2017: 'Vertrouwen in de toekomst', d.d. 10 oktober 2017.
Startbeslissing
1 juli 2020
19
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8309bc38-f7c1-4e21-9a4d-a4913ff75908
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
33 576
Natuurbeleid
Nr. 221
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2021
Hierbij stuur ik uw Kamer, zoals aangekondigd bij de aanbieding van de
uitgewerkte Bossenstrategie van Rijk en provincies (Kamerstuk 33 576, nr.
202), het rapport «De ecologische aspecten van vlaktekap in het Nederlandse bos» toe1. Het rapport is in mijn opdracht opgesteld door
Wageningen Universiteit en Research (WUR). Hiermee heb ik uitvoering
gegeven aan de motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk
35 309, nr. 15), waarin werd verzocht de ecologische effecten van
vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen te laten onderzoeken.
In deze brief geef ik ook een reactie op het rapport «Ecologische effecten
van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen» van Stichting
NatuurAlert Nederland, zoals mij is verzocht door uw vaste commissie
voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 december 2020.
Context van beide rapporten
Naast het in mijn opdracht opgestelde WUR-rapport heeft de Stichting
NatuurAlert Nederland op eigen initiatief een rapport laten opstellen over
vlaktekap. De rapporten van de WUR en van Stichting NatuurAlert gaan
beide in op de ecologische gevolgen van vlaktekap. Op verzoek van mijn
ministerie hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden tussen de
opstellers van beide rapporten. Daarbij zijn de concept-rapporten
uitgewisseld en becommentarieerd.
Rapport «De ecologische aspecten van vlaktekap in het Nederlandse bos» (WUR)
Een belangrijke notie vooraf is dat het rapport zich richt op vlaktekap als
onderdeel van het gangbare bosbeheer (bijvoorbeeld om het bos te
verjongen en om hout te oogsten), en niet op het permanent verwijderen
1
kst-33576-221
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221
1
van bos, bijvoorbeeld bij omvorming naar andere vormen van natuur. Het
rapport geeft een overzicht van de verschillende type vlaktekap als
onderdeel van het bosbeheer in Nederland. Hierbij zijn de schaal, de
oppervlakte van de kapvlakte en de mate van beschutting langs de randen
of door schermbomen de belangrijkste variabelen. Er is volgens de
onderzoekers sprake van grootschalige vlaktekap (kaalkap) wanneer de
kapvlakte een grotere overspanning heeft dan 2–3 maal de hoogte van de
omringende bomen, waarbij 0,5 hectare als globale ondergrens voor
kaalkap kan worden aangehouden.
De onderzoekers schatten in dat grootschalige vlaktekap jaarlijks wordt
toegepast op een oppervlakte van 300 tot 500 hectare, ofwel bij 0,1% tot
0,2% van het totale Nederlandse bosareaal. Uit het rapport blijkt dat het
Nederlandse bos hoofdzakelijk kleinschalig (met ingrepen kleiner dan 0,5
ha) wordt beheerd.
Het rapport geeft een analyse van de effecten van vlaktekap op de
koolstofopslag, voedingsstoffenhuishouding en biodiversiteit. Uit het
rapport blijkt dat kap van bomen leidt tot verlies aan koolstof in de
bodem. Grootschalige vlaktekap leidt tot de grootste verliezen, maar deze
nemen af naarmate de beschutting van het kronendak toeneemt. Door
hergroei van het bos herstelt de voorraad koolstof in de bodemen en
gemiddeld over het gehele areaal neemt de koolstofvoorraad in
bosbodems in Nederland nog steeds toe. Voor lichtsoorten (grove den, eik
of berk) is vlaktegewijze kap vaak noodzakelijk om tot voldoende
verjonging te komen. Echter, naarmate het kapoppervlak groter is, is de
verstoring groter, wordt het bosbeeld sterker verstoord, vindt er extra
afbraak van organische stof en uitspoeling van voedingsstoffen plaats, en
wordt de bosontwikkeling teruggezet in de tijd.
Voor wat betreft de effecten op biodiversiteit laat het rapport zien dat
grootschalige vlaktekap ongunstig is voor typische bossoorten die op een
kapvlakte niet kunnen overleven en slechts zeer langzaam herstellen
vanuit resterende bronpopulaties. In oude bossen met hoge natuurkwaliteit kan kaalkap een bedreiging zijn voor veel typische bossoorten, en is
daar om die reden ongewenst. In jonge bosecosystemen of in bossen met
een lange gebruiksgeschiedenis kan vlaktekap, in de context van een
gevarieerd boslandschap, samen met uitkap en niets doen, bijdragen aan
het handhaven van de soortenrijkdom. De effecten van vlaktekap op het
voorkomen van beschermde plant- en diersoorten zijn volgens het rapport
niet eenduidig. Voor typische bossoorten is vlaktekap, met name kaalkap,
ongunstig, maar voor andere beschermde soorten, zoals nachtzwaluw en
draaihals, creëert kaalkap een gunstig habitat. Het rapport beschrijft dat
het Nederlandse bosbeheer kleinschaliger is geworden, met nadruk op
meervoudige functievervulling, menging van soorten, behoud van een
gevarieerde bosstructuur, en gebruik van natuurlijke verjonging. Kleinschalige vlaktekap past daar volgens de onderzoekers goed in.
Ik zie het rapport als ondersteuning van de beleidslijn die ik, samen met
de provincies, in de Bossenstrategie heb gekozen. Het rapport bevestigt
het belang van kleinschalig bosbeheer, dat meer gebruik maakt van
natuurlijke processen. Het ondersteunt tevens ons uitgangspunt,
verwoord in de in februari 2020 verschenen ambities en uitgangspunten
van de Bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 186) om in het regulier
beheer 0,5 ha als maximum te hanteren voor de omvang van kapvlakten.
Incidenteel, bijvoorbeeld bij calamiteiten en ziektes, kan het noodzakelijk
blijven over te gaan tot een grotere kapvlakte. In de gedragscode
soortenbescherming bosbeheer, die op 27 november 2020 formeel is
ingediend door de Vereniging van Bos-en Natuureigenaren (VBNE), is het
maximum van 0,5 ha opgenomen. Alleen voor vlaktekap tot 0,5 ha kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221
2
gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van een gedragscode; voor
een kapvlakte groter dan 0,5 ha is een ontheffing nodig op grond van de
Wet natuurbescherming. Voor het overige zal het uitgangspunt van 0,5 ha
als maximum worden meegenomen bij de uitvoering van de Bossenstrategie.
Rapport «Ecologische gevolgen van vlaktekap op de kwaliteit van
bosecosystemen» (Stichting NatuurAlert Nederland)
Het rapport dat in opdracht van de Stichting NatuurAlert is opgesteld,
komt in zijn analyse gedeeltelijk overeen met het rapport dat de WUR ter
uitvoering van de motie Beckerman en Smeulders heeft geschreven, met
name in de beschrijving van risico’s van bomenkap voor biodiversiteit,
koolstofvastlegging en bosontwikkeling. Echter: de conclusie die in dit
rapport wordt getrokken, namelijk dat alle vormen van vlaktekap
negatieve ecologische effecten hebben, verschillen sterk met die in het
WUR-rapport. Dit verschil wordt veroorzaakt door enerzijds het hanteren
van verschillende uitgangspunten en anderzijds verschillende opvattingen
over de ecologische effecten van vlaktekap. Zo houdt het WUR-rapport
rekening met verschillen in aard en omvang van kapvlakten, die voor de
ecologische effecten van groot belang kunnen zijn. Het rapport van
Stichting NatuurAlert stelt alle vormen van vlaktekap gelijk aan kaalkap
(zie de definitielijst in bijlage 2 van het rapport). Op grond daarvan
concludeert het rapport dat alle vormen van vlaktekap negatieve effecten
zullen hebben op de biodiversiteit.
Het rapport gaat daarbij vooral in op de effecten die optreden op de
locatie waar de kap plaatsvindt. Zo wordt geconcludeerd dat vlaktekap
geen ruimte biedt voor oude bomen. Op de locatie waar de ingreep
plaatsvindt is dat evident, maar vanzelfsprekend sluit lokale kap niet uit
dat bomen elders in het bos oud kunnen worden. Ook refereert het
rapport aan onderzoeken die betrekking hebben op internationaal
gangbare kapvlakten, van soms tientallen hectare groot, en projecteert het
rapport die onderzoeken vervolgens op de Nederlandse situatie, waar we
het uitgangspunt hanteren van kapvlakten met een maximum van 0,5
hectare.
Ten slotte
Ik ben mij bewust van de maatschappelijke discussie over het kappen van
bomen. Dat was een van de aanleidingen voor het gaan maken van de
Bossenstrategie en ook in het participatietraject bij het opstellen van de
Bossenstrategie is blijk gegeven van de grote maatschappelijke betrokkenheid bij het onderwerp bomen en bos. Tevens is duidelijk geworden
dat de meningen, ook binnen de wetenschap, over het onderwerp nogal
uiteenlopen. De twee onderzoeksrapporten over de ecologische effecten
van (vormen van vlaktekap) zijn hiervan een kenmerkend voorbeeld.
Ik ben van mening dat ik, samen met de provincies, met de Bossenstrategie een ambitieus kader heb neergezet voor het bosbeleid in de
komende tien jaar. Hierin stellen we ook nieuwe normen; het
uitgangspunt van kapvlakten van maximaal 0,5 ha. is er hier een
belangrijk voorbeeld van. Anderzijds willen we met de Bossenstrategie
voldoende ruimte bieden aan bosbeheerders om de ambities en uitgangspunten, met behulp van eigen vakmanschap, in de praktijk te brengen. De
bossenstrategie stelt kaders en uitganspunten, waarbinnen ruimte is voor
maatwerk. We staan samen voor de uitdaging om het bos veerkrachtiger
en vitaler te maken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221
3
In de bossenstrategie is opgenomen dat provincies samen met terreinbeheerders mogelijkheden verkennen voor invulling van de kwaliteitsimpuls
voor het bos en deze opnemen in een uitvoeringsplan. We zullen, bij de
uitvoering van de Bossenstrategie, in gesprek gaan met bosbeheerders
over het bosbeheer, mede op basis van de rapporten over de ecologische
gevolgen van kapvlakten. Ook zullen we kennishiaten, zoals vermeld in
het WUR-rapport, meenemen in de kennisagenda van de Bossenstrategie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c80176bf-15d5-4bf9-a484-69a385d379c9
|
Commissie I&M
Aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 30 september 2015
Verzoek om de rapporten genoemd in het Volkskrantartikel van 29 september 2015
getiteld ‘Ministerie wist al jaren van geknoei met dieseluitstoot’ aan de Kamer te
sturen
2015Z17705/2015D36318
Geachte mevrouw Mansveld,
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van 30 september
2015 is gesproken over de rapporten genoemd in het Volkskrantartikel van 29 september 2015 getiteld
‘Ministerie wist al jaren van geknoei met dieseluitstoot’.
De commissie heeft besloten u te verzoeken om de betreffende rapporten spoedig aan de Kamer te
sturen of, indien dat al is gebeurd, aan te geven wanneer dat is gebeurd met daarbij een vermelding
van het Kamerstuknummer.
Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu,
I.B. Sneep
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c7a12a64-f9ad-4664-8338-321ee26eeaf0
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017–2018
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2017Z18950
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media over onderwijs aan vluchtelingenkinderen
(ingezonden 27 december 2017).
Vraag 1
Kent u signalen dat basisscholen veel tijd kwijt zijn om de juiste informatie
boven tafel te krijgen wanneer vluchtelingenkinderen zich aanmelden?
Hoeveel uur zijn scholen gemiddeld kwijt met het verkrijgen van de juiste
informatie en de verantwoording over het geven van onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Klopt het tevens dat de termijn waarin scholen deze
gegevens moeten overdragen aan het ministerie relatief kort is? Zo nee, kunt
u aangeven wat de termijn van levering is?
Vraag 2
Moeten basisscholen soms flinke bedragen terugbetalen omdat scholen niet
de gevraagde informatie kunnen overdragen, maar wel onderwijs aan
vluchtelingenkinderen geven? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Vraag 3
Klopt het dat gegevens over vluchtelingenkinderen in BRON niet altijd correct
zijn, omdat in de procedure van het aanvragen van asiel geboortedata,
namen, adressen en datum van aankomst soms veranderen? Zo ja, wat zijn
de gevolgen voor scholen en besturen?
Vraag 4
Hoe verhouden de voornoemde signalen zich tot de toegankelijkheid van het
onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Is dit in het geding? Zo ja, wat gaat u
hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Hoe snel na aankomst in Nederland
gaan kinderen van vluchtelingen gemiddeld naar school?
Vraag 5
Bent u bereid om de documenten die nodig zijn bij de inschrijving van
asielzoekers en overige vreemdelingen op een basisschool nog eens tegen
het licht te houden, met als doel de administratieve lasten voor scholen en
besturen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
kv-tk-2017Z18950
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen
1
Vraag 6
Bent u bereid scholen en schoolbesturen te ondersteunen in de verantwoording aan het ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de laatste van zaken is inzake de maatregelen die naar
aanleiding van de aanbevelingen van de Onderwijsraad over onderwijs aan
vluchtelingen zijn aangekondigd?1
1
https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2017/vluchtelingen-en-onderwijs.-naar-eenefficientere-organisatie-betere-toegankelijkheid-en-hogere-kwaliteit/volledig/item7509
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4405f24-5cca-493d-b98f-0d4e8ab583c2
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
33 400 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2013
Nr. 37
MOTIE VAN DE LEDEN KARABULUT EN ULENBELT
Voorgesteld 13 december 2012
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de jeugdwerkloosheid hard toeneemt;
verzoekt de regering, de termijn van vier weken waarin jongeren geen
hulp krijgen van gemeenten en uitkeringsinstanties bij het vinden van
werk ongedaan te maken zodat jongeren meteen geholpen kunnen
worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Karabulut
Ulenbelt
kst-33400-XV-37
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XV, nr. 37
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/985caaf5-822a-47c6-8e2b-970a88b571ef
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z00126
Vragen van het lid Schonis (D66) aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat over het bericht «ProRail: spoor niet berekend op hevige
regenbuien en extreme hitte» (ingezonden 9 januari 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de zorgen van ProRail omtrent de extreme weersomstandigheden die door klimaatverandering vaker voor gaan komen?1
Vraag 2
Bent u het eens met de stelling van ProRail dat het Nederlandse spoor niet
berekend is op de extreme weersomstandigheden die klimaatverandering met
zich meebrengt?
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat het spoor direct dan wel indirect te maken (zal)
krijg(en)(t) met de gevolgen van klimaatverandering, evenals de hoog
oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die
uitdagingen niet worden geadresseerd? Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste
inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Vraag 4
Welke onderdelen van het Nederlandse spoor bestempelt u als extra gevoelig
voor extreme weersomstandigheden en op welke manier zorgt u ervoor, met
uw huidige beleid, dat deze onderdelen toekomstbestendig worden gemaakt?
1
kv-tk-2020Z00126
’s-Gravenhage 2020
Trouw, 8 januari 2020 «ProRail: spoor niet berekend op hevige regenbuien en extreme hitte’
(https://www.trouw.nl/economie/prorail-spoor-niet-berekend-op-hevige-regenbuien-enextreme-hitte~b521d5b7/)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/43665ffb-889d-43c2-81f1-1b303f4e5c1d
|
Derde evaluatie van de
‘Subsidieregeling opleiding tot
advanced nurse practitioner en
opleiding tot physician assistant’
Frank Peters
Nijmegen, november 2021
Projectnummer: 2021.047
2021 KBA Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden
vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan
ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van
KBA Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without
written permission from the publisher.
ii
Inhoudsopgave
1 Over dit onderzoek
1.1 Inleiding
1.2 Probleem- en doelstelling
1.3 Aanpak
1
1
2
3
2 Opzet van de subsidieregeling
2.1 Inleiding
2.2 Gesubsidieerde opleidingsplaatsen
2.3 De subsidie
5
5
6
8
3 Bevindingen
3.1 Inleiding
3.2 Taakherschikking
3.3 Doelen van de subsidieregeling
3.4 Besteding subsidie
3.5 Branches en opleiden
3.6 De subsidieregeling in de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidszorg
3.7 Risico’s en knelpunten
3.8 Voorzetting van de regeling
11
11
11
13
20
20
24
26
32
4 Eindoordeel
4.1 Inleiding
4.2 Beantwoording onderzoeksvragen
4.3 Slotconclusie
35
35
35
36
iii
1 Over dit onderzoek
1.1 Inleiding
Verpleegkundig specialisten 1 en physician assistants zijn gespecialiseerde beroepskrachten met
een masteropleiding, die werkzaam zijn op het snijvlak van het medisch en verpleegkundig domein en delen van het werk van artsen en specialisten kunnen overnemen. In 2003 studeerden
de eerste vier verpleegkundig specialisten af en een jaar later de eerste drie physician assistants. 2
Inmiddels werken er in Nederland circa 3.494 verpleegkundig specialisten en 1.058 physician
assistants in de zorg. 3 Beide zorgprofessionals vallen onder de Wet BIG.
Verpleegkundig specialisten worden opgeleid via de opleiding Master Advanced Nursing Practice
(MANP) en physician assistants via de opleiding Master Physician Assistant (MPA). Er zijn negen
hogescholen met een opleiding MANP, waarvan er vijf ook de opleiding MPA aanbieden. De
tweejarige opleiding MANP is gericht op het werken in de algemene gezondheidszorg en op een
aantal hogescholen ook op de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast is er de driejarige opleiding Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS), die uitsluitend verpleegkundig specialisten opleidt voor de geestelijke gezondheidszorg.
Zowel de MANP als de MPA zijn duale opleidingen, waarbij studenten afwisselend leren en werken. Vanwege het maatschappelijk belang van de opleidingen worden die vanaf de start door
middel van subsidie gezamenlijk gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). OCW neemt
de kosten voor de onderwijscomponent voor zijn rekening. VWS subsidieert de vervanging van
dagen waarop deelnemers uit de zorgsector niet beschikbaar zijn voor de werkgever vanwege
het volgen van hun masteropleiding (de buitenschoolse kosten). De financiering door VWS is
geregeld in de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant (hierna: subsidieregeling). Omdat de subsidieregeling geen betrekking heeft op de
opleiding GGZ-VS (die op een andere manier wordt bekostigd), blijft die opleiding buiten beschouwing, behalve waar dat voor een begrip van de uitvoering van de regeling nodig is.
De masteropleidingen leveren zorgprofessionals af die taken kunnen overnemen van artsen. Met
de subsidiering van de opleidingen worden verschillende doelen nagestreefd. Volgens VWS gaat
het om (i) een betere kwaliteit van zorg, (ii) een beter carrièreperspectief voor de mensen die in
de zorg werken en (iii) het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. 4 De vergrijzing betreft het personeelsbestand van de zorg, blijkt uit de toelichting op de doelen. Deze evaluatie was daarom gericht ook op de vergrijzing van het personeel in de zorg. Subsidiëring van
1
2
3
4
Totdat in 2009 verschillende verpleegkundige specialismen werden erkend, werden verpleegkundig specialisten aangeduid als nurse practitioners. Sinds 1 januari 2021 zijn er twee verpleegkundig specialismen: een gericht op de
algemene gezondheidszorg en een op de geestelijke gezondheidszorg.
Peters, F, E. Keppels, H. Schuit & K. Kauffman. (2008). De arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte aan nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA Nijmegen.
Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Hoofdrapport. Utrecht: Capaciteitsorgaaan.
Arbeidsmarkt en opleidingen zorgsector. Brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 282, nr. 1.
1
de opleidingen is onderdeel van een veel breder pakket van in totaal negen maatregelen die
samen de genoemde doelen moeten realiseren.
De subsidieregeling is voor het laatst in 2016 geëvalueerd. Daaruit bleek dat de regeling doeltreffend is. 5 Dit heeft er toe geleid dat de regeling is voortgezet. Formeel zou de subsidieregeling per
1 juli 2022 vervallen, maar om er voor te zorgen dat tijdig kan worden begonnen met de voorbereiding en werving voor het schooljaar 2022-2023, is die met 1 jaar verlengd tot 1 juli 2023. 6 Om
opnieuw te kunnen beoordelen of en hoe de subsidieregeling moet worden voortgezet, heeft de
directie Macro Economische Vraagstukken en Arbeidsmarkt (MEVA) van het ministerie van VWS
behoefte aan een nieuwe evaluatie. MEVA heeft KBA Nijmegen gevraagd die uit te voeren en in
voorliggend rapport staan de resultaten. In paragraaf 1.2 worden doel en opzet van de subsidieregeling beschreven, in paragraaf 1.3 de wijze waarop de regeling is geëvalueerd. De bevindingen van de evaluatie staan in hoofdstuk 2, de conclusies in hoofdstuk 3.
1.2 Probleem- en doelstelling
De Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant
voorziet in de subsidiering van de buitenschoolse kosten van de opleidingen MANP en MPA.
Volgens de Algemene wet bestuursrecht is de overheid verplicht ten minste eenmaal in de vijf
jaar een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en effecten van een subsidie in de praktijk. 7 In de Regeling periodiek evaluatieonderzoek worden daarvoor kwaliteitseisen geformuleerd
en wordt de uitvoering van dergelijk onderzoek uitgewerkt. 8 Aansluitend bij deze regeling moet
het evaluatieonderzoek uitwijzen in hoeverre de inzet van de subsidieregeling doeltreffend en
doelmatig is. Daarbij is doeltreffendheid gedefinieerd als ‘de mate waarin de beleidsdoelstelling
dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd’. Zoals al eerder
beschreven, zijn de doelen van de inzet van de subsidieregeling (i) een betere kwaliteit van zorg,
(ii) een beter carrièreperspectief voor de mensen die in de zorg werken en (iii) het opvangen van
de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. Doelmatigheid is ‘de mate waarin het optimale effect
tegen zo min mogelijk kosten en ongewenste neveneffecten wordt bewerkstelligd’.
In de offerte-aanvraag van de directie MEVA van VWS is aangegeven dat in het evaluatieonderzoek de volgende vragen moeten worden beantwoord:
1. Wordt het doel van de subsidieregeling behaald?
2. Hoe wordt het beschikbare budget besteed?
3. Welke risico’s zitten er aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd? Hierbij
gaat het met name om eventuele onrechtmatigheid en fraude.
4. Is voortzetting van de subsidieregeling gewenst en noodzakelijk? Zo ja, zijn er verbeterpunten
in de subsidieregeling aan te brengen?
5
6
7
8
2
Peters, Frank. (2016). Tweede evaluatie van de ‘Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant’. KBA Nijmegen.
Ontwerpwijziging Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant.
(2021, 8 juli). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/regelingen/2021/
07/08/concept-wijzigingsregeling-subsidieregeling-opleiding-physician-assistant
Algemene wet bestuursrecht. (1992, 4 juni). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://wetten.overheid.nl/
BWBR0005537/2021-07-23
Regeling periodiek evaluatieonderzoek (2018, 15 maart). Geraadpleegd op 3 september, van https://wetten.overheid.nl/BWBR0040754/2018-03-27
5. Bestaat er een rechtvaardiging voor differentiatie van de subsidieregeling naar verschillende
sectoren? Is een dergelijke differentiatie in de subsidieregeling te integreren? Waarom is dat
wel of niet het geval en op welke wijze ligt het voor de hand de subsidieregeling hierop te
wijzigen?
De antwoorden op de onderzoeksvragen moeten het mogelijk maken te kunnen beoordelen of
en hoe de subsidieregeling dient te worden voortgezet.
1.3 Aanpak
Zoals hiervoor beschreven is in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek aangegeven hoe invulling kan worden gegeven aan de verplichting om beleid periodiek te evalueren. Daarbij worden
de volgende kwaliteitseisen voor dergelijke evaluaties geformuleerd:
- het is duidelijk welk beleid wordt onderzocht en wat de doelstellingen van dat beleid zijn;
- de vraag wordt beantwoord in hoeverre het beleid (en de daarmee samenhangende uitgaven)
doeltreffend en doelmatig is;
- onderliggende bevindingen onderbouwen de conclusies;
- de onderzoeksmethode is valide en betrouwbaar;
- het rapport geeft inzicht in de gebruikte evaluatiemethode en in de (on)mogelijkheden om de
doeltreffendheid en doelmatigheid van het betreffende beleid vast te stellen. 9
Om aan de kwaliteitseisen te voldoen, zijn de vragen onderzocht door het raadplegen van diverse
bronnen: kengetallen, literatuur en betrokkenen.
De kengetallen betroffen zaken als het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen, de instroom in
de opleidingen en de omvang van de subsidie.
De literatuur die is onderzocht had betrekking op de redenen om verpleegkundig specialisten en
physician assistants aan te nemen en het resultaat van de inzet van beide beroepsgroepen, met
name gelet op de kwaliteit van zorg, verbetering van het carrièreperspectief van zorgmedewerkers en het opvangen van de vergrijzing.
De betrokkenen die zijn geïnterviewd, zijn functionarissen van hogescholen die bij de uitvoering
van de regeling betrokken zijn, zorgwerkgevers uit verschillende sectoren die verpleegkundig
specialisten en physician assistants in dienst hebben en partijen die belang hebben bij de inzet
van dergelijke zorgverleners (bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering). Het interviewen van deze betrokkenen was nodig omdat met verzamelen van kengetallen en literatuuronderzoek de evaluatievragen niet volledig konden worden beantwoord.
In tabel 1 staat aangegeven welke bronnen zijn geraadpleegd, hoe dat gebeurde en voor welke
evaluatievragen.
9
Regeling periodiek evaluatieonderzoek (2018, 15 maart). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://wetten.
overheid.nl/BWBR0040754/2018-03-27
3
Tabel 1 – Bronnen voor beantwoording van de evaluatievragen
Bronnen
Wordt doel
behaald?
Kengetallen
●
Literatuur
●
Besteding
budget?
Risico’s Voorzetting
aan
wenselijk?
uitvoering?
Verbeterpunten?
Differentie
gerechtvaardigd?
Differentiatie in
regeling
integreren?
●
Vragenlijst
˗ Opleidingscoördinatoren
MPA en MANP
(14 respondenten)
●
●
●
Interviews
˗ Voorzitters LOO1 MANP en
MPA (2 respondenten)
●
˗ Opleidingscoördinatoren
(3 respondenten)
˗ Zorgwerkgevers (7 organisaties) 2
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
˗ Voorzitters van de beroepsverenigingen voor verpleegkundig specialisten en
physician assistants
(2 respondenten)
˗ Financiële medewerkers hogescholen (3 respondenten)
●
˗ Beleidsmedewerker MEVA
en medewerker Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (2 respondenten)
●
˗ Overige bronnen (5 respondenten) 3
1
2
3
4
●
●
●
●
●
●
LOO betekent landelijk opleidingsoverleg.
Dit betrof de volgende organisaties: Landelijke Huisartsen Vereniging, InEen, ActiZ, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Federatie Medisch Specialisten, de Nederlandse ggz en de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland.
Dit waren de volgende organisaties: Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg, Capaciteitsorgaan, Centrale
huisartsenpost Almelo, Menzis en Reade revalidatie/reumatologie.
2 Opzet van de subsidieregeling
2.1 Inleiding
De regeling is gestart in 2004. In eerste instantie was sprake van twee regelingen, voor beide
opleidingen apart. Bij de verlenging van de regelingen in 2006 zijn beide regelingen samengevoegd tot de Subsidieregeling opleiding tot nurse practitioner en opleiding tot physician assistant.
De regeling is een aantal keren aangepast. Tabel 2 laat zien dat het daarbij meestal ging om een
verhoging van het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen of een verlenging van de subsidieregeling.
Tabel 2 – Start regeling en wijzigingen
Jaar
Toelichting
2004
- Start ‘Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner’ en de ‘Subsidieregeling opleiding tot physician assistant’.
- Looptijd regelingen: 2004 en 2005.
- Aantal gefinancierde opleidingsplaatsen: 250 voor beide regelingen samen.
2005
- Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 250 naar 325 in 2005 en 2006.
2006
- Samenvoeging regelingen.
- Regelingen worden ook na 2006 gecontinueerd.
2007
- Structurele verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 250 naar 325 met ingang van studiejaar 2007-2008.
2008
- Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 325 naar 400 met ingang van studiejaar 20082009.
2009
- Datum voor het indienen van aanvragen voor verlenging van de subsidie verschoven van 1 augustus naar
1 november in het jaar waarin de student instroomt.
2012
- Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 400 naar 700: 150 met ingang van studiejaar
2012-2013 en 150 met ingang van studiejaar 2013-2014.
2012
- Verhoging tegemoetkoming buitenschoolse kosten van € 1.750 per student per maand naar € 1.875. De
verhoging gaat in op 1 september 2012, zowel voor nieuwe als zittende studenten.
2014
- De regeling wordt voorzien van een einddatum: 1 juli 2017.
2017
- Verlenging van de regeling tot 1 juli 2022.
2019
- Eenmalige verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 700 naar 774: 30 extra plaatsen voor
de MPA-opleiding en 44 voor de MANP-opleiding
2021
- Verlenging van de regeling tot 1 juli 2023.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoeveel opleidingsplaatsen er vanuit de subsidieregeling zijn
bekostigd, hoe de subsidie wordt toegekend en wat de omvang van de subsidie is.
5
2.2 Gesubsidieerde opleidingsplaatsen
Tabel 2 laat zien dat het aantal opleidingsplaatsen voor eerstejaars dat vanuit de regeling wordt
bekostigd, een aantal malen is verhoogd. Dat gebeurde op basis van onderzoek waaruit bleek
dat dat nodig was om aan de behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants
op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. 10 De uitbreiding van het aantal plaatsen in 2012 gebeurde
naar aanleiding van signalen vanuit de Vereniging Hogescholen, het platform VS en PA en het
Capaciteitsorgaan. Zij gaven aan dat er enerzijds sprake was van wachtlijsten bij de opleidingen
MANP en MPA en anderzijds van een nog steeds toenemende behoefte aan verpleegkundig
specialisten en physician assistants. De verhoging is in twee stappen ingevoerd om de hogescholen de gelegenheid te geven daarop in te spelen.
De aanleiding om in 2019 opnieuw extra opleidingsplaatsen ter beschikking te stellen, was een
verzoek van de Vereniging Hogescholen, de Landelijke Opleidingsoverleggen MANP en MPA en
het Sectoraal adviescollege hoger gezondheidszorgonderwijs. Aanleiding daarvoor was het oplopend aantal aanmeldingen voor de opleidingen MANP en MPA. Zo konden in het studiejaar
2019-2020 de MANP-opleidingen ruim 200 aanvragen niet honoreren en de MPA-opleidingen
ongeveer 100. 11 Als oorzaken van de toenemende belangstelling wordt gewezen op de bekostiging die sinds 2015 goed is geregeld 12, de betere positionering van de beroepen waarvoor wordt
opgeleid, de gunstige arbeidsmarkt en de hoge werkdruk in de zorg (waardoor er behoefte bestaat aan meer zorgprofessionals). 13
Het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor de opleidingen MANP en MPA wordt aan het
begin van elk kalenderjaar vastgesteld door de minister van OCW. Dat gebeurt op voordracht van
de Vereniging Hogescholen. Afspraken daarover worden gemaakt in de landelijke opleidingsoverleggen MANP en MPA, die bestaan uit de hogescholen met een opleiding MANP (9 scholen)
en/of MPA (5 scholen). In eerste instantie wordt door de voorzitters van de overleggen onderling
een verdeling gemaakt tussen het totale aantal op te leiden verpleegkundig specialisten en physician assistants. De laatste jaren was de vuistregel dat er jaarlijks 250 opleidingsplaatsen beschikbaar zijn voor de MPA en 450 voor de MANP. Die aantallen worden vervolgens in de opleidingsoverleggen verder verdeeld onder de hogescholen. Dat gebeurt in goed overleg.
In tabel 3 staat een overzicht van het aantal opleidingsplaatsen waarvoor subsidie beschikbaar
is en het aantal studenten dat daarvan gebruikmaakt. Van de in totaal 9.155 opleidingsplaatsen,
die tot en met studiejaar 2020-2021 vanuit de subsidieregeling beschikbaar waren, werd 85 procent daadwerkelijk bezet door nieuwe eerstejaars. Tot en met studiejaar 2012-2013 was dat zelfs
97 procent, maar vanwege de verhoging van het aantal bekostigde plaatsen van 400 naar 700
10 Peters, Frank, Gerda Koenraadt en Hans Schuit. (2007). De arbeidsmarkt van nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA.
Peters, F., E. Keppels, H. Schuit en K. Kauffman. (2008). De arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte aan nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA.
11 Bron: https://zorgmasters.nl/kennis/opleiding/uitbreiding-aantal-opleidingsplaatsen-voor-pa-en-vs, geraadpleegd op
25 september 2021.
12 Dit verwijst naar de invoering van integrale tarieven in de ziekenhuizen, waardoor verpleegkundig specialisten en
physician assistants taken kunnen overnemen van vrijgevestigde medische specialisten, zonder dat daarvoor de bekostiging een belemmering vormt.
13 Bron: https://zorgmasters.nl/uitgelicht/grote-belangstelling-voor-opleidingen-pa-en-vs, geraadpleegd op 25 september 2021.
6
en de relatief lage instroom in het studiejaar 2013-2014, komt het percentage bezette plaatsen
over de hele looptijd van de regeling lager uit.
Tabel 3 – Aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen en de instroom in de opleidingen MANP en
MPA vanaf de start van de subsidieregeling
Studiejaar
Maximumaantal
gesubsidieerde
plaatsen
Instroom
MANP
MPA
Totaal
Cumulatief
2004-2005
250
179
55
234
234
2005-2006
325
217
102
319
553
2006-2007
325
224
74
298
851
2007-2008
325
249
78
327
1.178
2008-2009
400
281
108
389
1.567
2009-2010
400
272
127
399
1.966
2010-2011
400
278
128
406
2.372
2011-2012
400
263
132
395
2.767
2012-2013
550
353
156
509
3.276
2013-2014
700
260
114
374
3.650
2014-2015
700
305
115
420
4.070
2015-2016
700
326
139
465
4.535
2016-2017
700
380
182
582
5.097
2017-2018
700
412
189
601
5.698
2018-2019
700
435
229
664
6.362
2019-2020
774
503
265
768
7.130
2020-2021
700
448
233
681
7.811
Bron: http://cijfers.hbo-raad.nl, geraadpleegd op 19 oktober 2020 (voor de instroom tot en met 2015-2016) en 25 september 2021 (voor de instroom vanaf 2016-2017).
De lagere instroom in het studiejaar 2013-2014 had te maken met drie factoren: in een deel van
de zorgorganisaties was op dat moment geen behoefte aan meer verpleegkundig specialisten of
physician assistants dan er al waren, er bestond onduidelijkheid over de gevolgen van de voorgenomen nieuwe bekostigingssystematiek in ziekenhuizen 14 en er was onduidelijkheid over de
wijze waarop verpleegkundig specialisten of physician assistants rendabel kunnen worden ingezet. 15 Voor verschillende zorgorganisaties was dit aanleiding geen of geen nieuwe verpleegkundig specialisten of physician assistants te gaan opleiden. Gelet op de oplopende instroom in de
daarop volgende studiejaren, spelen die belemmeringen geen rol meer en is de behoefte aan
deze beroepskrachten sindsdien weer toegenomen.
14 Zie voetnoot 12.
15 Bron: Peters, Frank & Joost van der Horst (2016). Belemmeringen bij het opleiden van verpleegkundig specialisten
en physician assistants. Nijmegen: KBA.
7
Tabel 3 laat zien dat de instroom bijna elk jaar achterblijft bij het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. Afgezien van wat hierover is opgemerkt voor het studiejaar 2013-2014, kan dit komen
doordat studenten zich bijvoorbeeld op het laatste moment afmelden of dubbel staan ingeschreven. Maar ook de terughoudendheid van hogescholen om actief studenten te werven als het aantal instromers het aantal opleidingsplaatsen dat de hogeschool beschikbaar heeft nadert, speelt
een rol.
Het feit dat jaarlijks sprake is van een onderuitputting van de subsidieregeling, houdt volgens een
van de respondenten het risico in dat bij bezuinigingen wordt gekort op de financiële middelen
die vanuit de regeling beschikbaar zijn. Er wordt immers voortdurend minder geld uitgegeven aan
het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants dan daarvoor begroot en
beschikbaar is.
2.3 De subsidie
Toekenning van de subsidie
Het bevoegd gezag van de hogeschool dient voorafgaande aan de opleiding bij het ministerie van
VWS een aanvraag te doen voor het aantal op te leiden eerstejaars. Na honorering van de aanvraag worden er voorschotten verstrekt in gelijke maandelijkse termijnen tot negentig procent van
het totale subsidiebedrag. De subsidie wordt uitgekeerd aan de hogeschool die het binnenschoolse deel van de opleiding verzorgt en die de subsidie doorbetaald aan de zorgwerkgever.
De hogeschool komt in aanmerking voor de subsidiëring van opleidingsplaatsen als studenten
die instromen voldoen aan de volgende voorwaarden:
- in het bezit zijn van een diploma van een opleiding in de gezondheidszorg op hbo-niveau;
- minimaal twee jaar relevante werkervaring hebben met de directe zorg aan patiënten;
- een leer/arbeidsovereenkomst sluiten met een zorgwerkgever voor de duur van de opleiding.
Drie jaar na de start van de opleiding dient de hogeschool een aanvraag in voor de definitieve
subsidievaststelling, waarin wordt aangegeven hoeveel maanden een student is opgeleid en hoeveel diploma’s zijn verstrekt. Bij de aanvraag moet een accountantsverklaring worden gevoegd
waaruit blijkt dat de verstrekte gegevens juist zijn. Op grond van de aanvraag stelt het ministerie
van VWS de subsidie definitief vast. Uiterlijk twee maanden nadat de aanvraag is ingediend,
worden de voorschotten verhoogd tot het maximumbedrag waarop werkgevers recht hebben.
Omvang van de subsidie
Bij de start van de regeling(en) in 2004 subsidieerde het ministerie van VWS een bedrag van
€ 1.750 per student per maand. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is deze tegemoetkoming in de kosten van de zorgwerkgever verhoogd naar € 1.875, Daarmee werd tegemoetgekomen aan de stijging van de buitenschoolse kosten. 16 Deze verhoging gold zowel voor nieuwe als
zittende studenten. In de toelichting op het besluit tot de verhoging, wordt aangegeven dat dit
bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de kosten van de werkgever. De feitelijke kosten liggen
hoger. Overigens ontvangt de zorgwerkgever ook van de hogeschool nog vergoedingen voor de
16 Staatscourant, nr. 26641, 21 december 2012.
8
stage, met name voor de externe stages die tijdens de opleiding moeten worden gevolgd en voor
het begeleiden van studenten. Ook zijn er hogescholen die de begeleider (leermeester/praktijkopleider) een scholing aanbieden. De vergoeding van de hogescholen is geen vaststaand bedrag,
maar varieert per hogeschool en wordt betaald uit de vergoeding die de hogeschool daarvoor
ontvangt van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Uit de informatie die is
verstrekt door opleidingscoördinatoren van beide masteropleidingen blijkt dat het meestal gaat
om bedragen van zo’n € 5.000 tot € 7.000 per student per jaar.
De opleiding MANP duurt 24 maanden, de opleiding MPA 30 maanden. Het maximumbedrag dat
met ingang van studiejaar 2012-2013 door het ministerie van VWS wordt toegekend voor een
student die de hele opleiding MANP heeft doorlopen, bedraagt momenteel € 45.000. Voor de
opleiding MPA is dat € 56.250 (zie tabel 4).
Tabel 4 – Subsidiering vervangingskosten per student door VWS
Studiejaren
Per maand
Per studiejaar
Per opleiding
MANP
(24 maanden)
MPA
(30 maanden)
2004-2005 t/m 2011-2012
€ 1.750
€ 21.000
€ 42.000
€ 52.500
Met ingang van 2012-2013
€ 1.875
€ 22.500
€ 45.000
€ 56.250
Als een student korter over de studie doet, ontvangt de hogeschool alleen subsidie over het aantal
maanden dat de opleiding daadwerkelijk heeft geduurd. Doet een student langer over de studie
dan 24 maanden (MANP) of 30 maanden (MPA), dan stopt de subsidie voor het buitenschoolse
deel van de opleiding en komen de kosten daarvan voor rekening van de werkgever. Volgens
enkele opleidingscoördinatoren moeten studenten in zo’n geval ook een deel van de kosten betalen (bijvoorbeeld het collegegeld).
9
3 Bevindingen
3.1 Inleiding
De subsidieregeling maakt het mogelijk dat zorgprofessionals zoals paramedici en verpleegkundigen met een hbo-opleiding, zich kunnen laten opleiden tot verpleegkundig specialist of physician assistant. Beide beroepen kunnen taken van artsen overnemen. Daarmee wordt beoogd dat
de zorg op peil blijft en verbetert zonder dat die duurder wordt en dat mensen die in de zorg
werken een beter carrièreperspectief krijgen. Ook wordt de regeling ingezet om de noodzakelijke
banengroei en vergrijzing op te vangen.
In dit hoofdstuk wordt beschreven in welke mate de doelen worden behaald door inzet van de
regeling. Basis daarvoor vormen de onderzoeken die vanaf de invoering van beide nieuwe beroepen in Nederland zijn uitgevoerd. Voordat de doelen aan de orde komen, wordt beschreven
in hoeverre verpleegkundig specialisten en physician assistants taken en verantwoordelijkheden
overnemen van artsen. Dat is relevant omdat, zoals hiervoor aangegeven, de subsidieregeling is
gericht op taakherschikking om op die manier de doelen te realiseren. In welke mate slaagt de
inzet van de subsidieregeling daarin?
3.2 Taakherschikking
Taakherschikking is volgens de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (vanaf 1 januari 2015 de
Raad voor Volksgezondheid & Samenleving) het structureel herverdelen van taken tussen verschillende beroepen. 17 In het geval van verpleegkundig specialisten en physician assistants gaat
het om het overnemen van taken van artsen. In welke mate gebeurt dit en draagt de subsidieregeling hieraan bij? Uit de onderzoeken die daarnaar zijn uitgevoerd blijkt dat taakherschikking in
eerste instantie lastig vast te stellen was, omdat de effecten van de inzet van verpleegkundig
specialisten en physician assistants in de productie niet goed zichtbaar waren. Belangrijkste reden daarvoor was dat beide beroepsgroepen veel taken uitvoeren die niet geregistreerd worden
of buiten de registreerbare verrichtingen vallen. 18 Zo konden verpleegkundig specialisten en physician assistants bijvoorbeeld tot 2015 niet zelfstandig een DBC 19 openen en declareren. Nadat
het in 2015 verplicht werd dat degene die de zorg levert deze ook registreert, is door Kouwen et
al. opnieuw onderzoek gedaan naar de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en
physician assistants. 20 Daaruit bleek dat de taakherschikking in 2015 ten opzichte van 2014 meer
en beter zichtbaar was doorgevoerd. Bovendien leverde de taakherschikking volgens de onderzoekers een bijdrage aan kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en tevredenheid van patiënten.
17 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2002). Taakherschikking in de gezondheidszorg. Zoetermeer: RVZ.
18 Kouwen, A.J. & G.T.J.W. van den Brink. (2014). Taakherschikking & Kostprijzen. Een onderzoek naar de belemmeringen rondom substitutie. Nijmegen: Radboudumc.
19 DBC staat voor diagnose-behandelcombinatie en is een beschrijving van alle activiteiten die nodig zijn om bij een
patiënt een bepaalde diagnose te stellen en te behandelen. Een DBC wordt geopend door de behandelaar.
20 Kouwen, A.J., G.T.W.J. van den Brink, P. Kleven, N. Leferink, A van Vught, Y. Grijzen, M. van der Heijden & B. van
Acker. (2016). Taakherschikking en kostprijzen in de praktijk. Nijmegen: Radboudumc.
11
De financiële effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants konden in het onderzoek niet worden gemeten, omdat die nog onvoldoende zichtbaar waren.
Op verzoek van het ministerie van VWS is in 2019 gericht onderzoek gedaan naar de financiële
effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Uit dit onderzoek
bleek onder andere dat de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants niet leidt
tot extra productie (en dus ook niet leidt tot extra kosten), maar wel tot extra formatie. 21 Ook was
een van de resultaten dat het aandeel verpleegkundig specialisten en physician assistants in de
productie is vergroot.
Voorgaande onderzoeken richtten zich met name op de inzet van inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in ziekenhuizen. Vooral daar werden zij in eerste instantie opgeleid en nog steeds is de grootste groep verpleegkundig specialisten en physician assistants werkzaam in een ziekenhuis. Maar meer en meer vinden verpleegkundig specialisten en physician
assistants ook hun weg in andere zorgsectoren. Uit de laatste onderzoeken die in 2019 zijn uitgevoerd onder alumni van de MANP en MPA, blijkt dat verpleegkundig specialisten naast de
medisch specialistische zorg, vooral werkzaam zijn in de geestelijke gezondheidzorg, ouderenzorg, verpleeghuiszorg en de huisartsenzorg. 22 Ook physician assistants werken vooral in de
medisch specialistische zorg en daarnaast in de huisartsenzorg. 23 In kleine aantallen zijn beide
beroepen werkzaam in andere zorgsectoren zoals revalidatie, de gehandicaptenzorg en de sociale geneeskunde (zie ook tabel 5 in paragraaf 3.5). Het is goed denkbaar dat het aantal zorgsectoren waarin verpleegkundig specialisten en physician assistants taken van artsen kunnen overnemen, verder zal toenemen. Mogelijkheden daarvoor worden bijvoorbeeld gezien in de arbeidsgerelateerde zorg 24 en de bedrijfsgezondheidszorg. 25
Recentelijk is onderzoek gedaan naar de taken met bijbehorende verantwoordelijkheden van artsen in ziekenhuizen die worden overgenomen door verpleegkundig specialisten en physician assistants. 26 Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen taken die gericht zijn op de directe patiëntenzorg en andere taken op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg. Het onderzoek laat
zien dat verpleegkundig specialisten en physician assistants een brede variatie aan taken uitvoeren en meer dan twee derde van hun tijd besteden aan de uitvoering van taken gericht op de
directe patiëntenzorg. Tevens wijst het onderzoek uit dat verpleegkundig specialisten 22 procent
van hun tijd besteden aan taken die zij hebben overgenomen van artsen. Bij physician assistants
is dat 31 procent.
Ook uit de eerder genoemde alumni-onderzoeken blijkt dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de meeste tijd besteden aan direct patiëntencontact in de vorm van consulten,
21 Kleven, Petra, Nicole Leferink, Geert van den Brink & Arjan Kouwen. (2019). De financiële effecten van taakherschikking. Nijmegen: Radboudumc.
22 Leemkolk, Brenda van de & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen tot verpleegkundig
specialist. Utrecht: Prismant.
23 Aalbers, Wesley, Brenda van de Leemkolk & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen
Physician Assistant. Utrecht: Prismant.
24 Zie daarvoor het artikel Taakherschikking goed mogelijk in arbeidsgerelateerde zorg van Marijke Rooseboom-Coenen, dat verscheen in NVVG magazine TBV jaargang 26; nr. 3; maart 2018.
25 De mogelijkheden daarvoor zijn verkend in een onderzoek van het NIVEL: Batenburg, R.S., S.E. Versteeg & J.C.J.
Dute. (2017). Kansen van taakdelegatie en taakherschikking in de bedrijfsgezondheidszorg : een juridisch-empirische
verkenning : eindrapport. Utrecht: NIVEL.
26 Brink, G.T.W.J. van der, A.J. Kouwen, R.S. Hooker, et al. An activity analysis of Dutch hospital-based physician
assistants and nurse practitioners. In: Human Resources for Health, volume 17, 78 (2019). https://doi. org/ 10.1186/
s12960-019-0423-z
12
spreekuren en visites. Volgens 95 procent van de verpleegkundig specialisten en 91 procent van
de physician assistants besteden zij daar de meeste tijd aan; gemiddeld respectievelijk 57 en 49
procent van hun werktijd.
Het overnemen van taken komt in vrijwel alle zorgsectoren voor, concluderen Dankers et al. in
een onderzoek naar de potentiële effecten van beleidsmaartregelen op de ontwikkeling van het
aanbod aan verpleegkundig specialisten en physician assistants. 27 Volgens de onderzoekers
hangt de ontwikkeling van dat aanbod sterk samen met de subsidiering van de opleidingen. Ook
uit de werkgeversenquête die twee keer per jaar wordt uitgevoerd als onderdeel van het AZW
onderzoeksprogramma arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, blijkt dat alle zorgbranches bezig zijn met
taakherschikking. 28 Dat gebeurt om in te spelen op de toekomstige personeelsbehoefte van organisaties. Uit de enquête blijkt dat iets meer dan 28 procent van de zorgorganisaties daarom
taken herschikt. Dat gebeurt vooral in gezondheidscentra (42 procent), huisartspraktijken (41 procent) en ziekenhuizen en universitaire medische centra (33 procent).
Kortom, uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de afgelopen jaren meer taken van artsen zijn gaan overnemen. Dat gebeurt in vrijwel
alle zorgsectoren en het gaat veelal om patiëntgebonden taken. Omdat het aanbod van verpleegkundig specialisten en physician assistants door de subsidieregeling wordt gefaciliteerd, laten de
resultaten zien dat de subsidieregeling in dit opzicht haar werk doet.
3.3 Doelen van de subsidieregeling
In beide vorige evaluatierapporten werd geconstateerd dat uit de destijds geraadpleegde onderzoeken blijkt dat de motieven om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten,
te maken hebben met het aanpakken van de personeelsproblematiek, verbeteren en borgen van
de kwaliteit van de zorg, het beheersen van de kosten van de zorg en het vergroten van het
loopbaanperspectief voor verpleegkundigen en paramedici. Dit zijn ook de doelen die met de
subsidieregeling worden nagestreefd. De laatste jaren is er meer onderzoeksliteratuur beschikbaar gekomen, waaruit blijkt dat de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants
bijdraagt aan deze doelen en dat de subsidieregeling dat mogelijk maakt. Dat geldt vooral voor
de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants op de kwaliteit
van zorg. Dat wordt hierna eerst beschreven. Daarna komen het verbeteren van het carrièreperspectief en het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing aan de orde.
Betere kwaliteit van zorg
Er zijn verschillende definities van de kwaliteit van zorg. Volgens het Amerikaanse Insitute of
Medicine (IOM) betreft dat de mate waarin de gezondheidszorg voor individuen en populaties de
kans op gewenste gezondheidsuitkomsten vergroot en waarbij de zorg conform de huidige
27 Dankers, E.J.C.M, M. Laurant R. Batenburg, A.J. van Vught, F. van der Velde & P. Jeurissen. Nurse Practitioners and
Physician Assistants in the Netherlands: the influence of policies on the workforce 2000-2019. UNDER REVIEW.
28 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting 2e kwartaal 2021. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomstenwerkgeversenquete-4e-kwartaal-2020.
13
professionele kennis wordt uitgevoerd. 29 Volgens het IOM gaat het om zorg die wordt gekenmerkt
door patiëntveiligheid, effectiviteit, patiëntgerichtheid, tijdigheid (terugbrengen van wachttijden en
schadelijke vertragingen), efficiency (vermijden van verspillingen) en gelijkheid (gelijke zorg zonder verschillen door persoonlijke kenmerken). 30
Zoals hiervoor aangegeven, is er in inmiddels veel onderzoeksliteratuur waaruit blijkt dat de verpleegkundig specialisten en physician assistants worden ingezet om de kwaliteit van de zorg te
verbeteren. Ook is er meer onderzoek uitgevoerd waaruit duidelijk wordt dat dit ook feitelijk zo is.
We presenteren hier eerst in kort bestek de literatuur die in de eerste twee evaluaties is beschreven. Daarna volgen de onderzoeksresultaten op dit gebied, die de afgelopen jaren zijn verschenen.
Praktijkvoorbeelden van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in
de huisartsenzorg laten zien dat de belangrijkste aanleiding om dat te doen, de druk op het
spreekuur van de arts is. 31
Uit onderzoek naar de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de
revalidatiegeneeskunde, blijkt dat de primaire redenen om verpleegkundig specialisten en
physician assistants op te leiden zijn: de continuïteit van zorg verhogen, de werkdruk van de
revalidatiearts verlagen en de kwaliteit van zorg verhogen. 32
Uit een studie naar de relatie tussen taakherschikking en kostprijzen blijkt dat ondanks de
financiële drempels die er zijn om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te
zetten en de belemmeringen op het gebied van wetgeving, verpleegkundig specialisten en
physician assistants toch veelvuldig worden ingezet. Volgens de onderzoekers is het meest
genoemde argument daarvoor de kwaliteit van zorg. 33
In onderzoek onder opleiders in ziekenhuizen en huisartsvoorzieningen geeft het merendeel
van hen aan dat door het in dienst nemen van een verpleegkundig specialist of physician
assistant de kwaliteit van de zorg verbetert, de continuïteit van zorg wordt bevorderd en artsen
en arts-specialisten worden ontlast. 34
In 2015 is onderzoek gedaan naar de doelmatigheid en effectiviteit van het wettelijk toekennen
van zelfstandige bevoegdheid aan verpleegkundig specialisten en physician assistants om
voorbehouden handelingen uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat dat bijdraagt aan het efficiënter inrichten van zorgprocessen en dat de zorg wordt uitgevoerd door de hiertoe geschikte
professional, wat indicatoren zijn voor doelmatige zorg. 35
29 Lohr, Kathleen N. (1990). Medicare: A Strategy for Quality Assurance. Washington: National Academies Press. Geraadpleegd op 19 november 2021, van https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK235466/.
30 Bron: http://dz.instantmagazine.com/dz-jaarverslagen/jaarverslag-2015#!/kwaliteit-en-veiligheid
31 Bronnen:
- Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De
verpleegkundig specialist in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH.
- Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De
physician assistant in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH.
32 Vught, Anneke J.A.H. van, Marleen H. Lovink & Miranda G.H. Laurant. (2015). Taakherschikking binnen de revalidatiegeneeskunde. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen; 2015
33 Kouwen, A.J. & G.T.J.W. van den Brink. (2014). Taakherschikking & Kostprijzen. Een onderzoek naar de belemmeringen rondom substitutie. Nijmegen: Radboudumc.
34 Peters, Frank & Joost van der Horst. (2016). Belemmeringen bij het opleiden van verpleegkundig specialisten en
physician assistants. Nijmegen: KBA.
35 De Bruijn-Geraets, D.P., Bessems-Beks, M.C.M., van Eijk-Hustings, Y.J.L., Vrijhoef, H.J.M (2015). voorBIG-houden,
Eindrapportage Evaluatieonderzoek Art. 36a Wet BIG met betrekking tot de inzet van de Verpleegkundig Specialist
en Physician Assistant. Maastricht: Maastricht UMC+, Patiënt & Zorg.
14
Onderzoek naar de taakherschikking in de tweede- en derdelijnszorg laat zien dat de ontwikkeling van de nieuwe rollen van verpleegkundig specialisten en physician assistants bijdraagt
aan de kwaliteit en continuïteit van zorg. 36
De onderzoeken die sinds de tweede evaluatie in 2016 zijn verschenen, bevestigen en versterken
het beeld dat verpleegkundig specialisten worden ingezet om de kwaliteit van zorg te verbeteren
en dat dat ook feitelijk gebeurt.
Uit het onderzoek van Kouwen et al. (2016) naar de effecten van de inzet van verpleegkundig
specialisten en physician assistants dat in paragraaf 3.2 is beschreven, blijkt dat de belangrijkste motivatie om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten, de kwaliteit van zorg is. Dat argument geldt vooral voor medisch specialisten. Tegelijkertijd is daarbij
volgens de onderzoekers sprake van enige terughoudendheid. Dat heeft te maken met de
vrees voor honorarium, effecten in het honorarium-verdeelmodel en mogelijke bezuinigingsmaatregelen. 37
In 2017 is onderzoek gedaan naar taakherschikking in de ouderenzorg. Het onderzoek bestond onder andere uit een literatuurstudie, op basis waarvan de onderzoekers concluderen
dat taakherschikking effectief is op patiëntniveau en op kwaliteit van zorg. Deze zijn volgens
de onderzoekers minimaal van hetzelfde niveau als de zorg die enkel wordt verleend door
(huis)artsen of specialisten ouderengeneeskunde. 38
Laurant et al. (2018) onderzochten de impact van verpleegkundigen zoals verpleegkundig
specialisten, die als vervanger van huisartsen werken, op onder andere patiëntresultaten.
Conclusie van de onderzoekers is dat deze verpleegkundigen waarschijnlijk gelijke of mogelijk
zelfs betere kwaliteit van zorg bieden in vergelijking met huisartsen, en waarschijnlijk gelijke
of betere gezondheidsresultaten voor patiënten bereiken. Ook bereiken zij waarschijnlijk een
hogere patiënttevredenheid dan huisartsen. 39
Van Dusseldorp et al. (2019) onderzochten de ervaringen van patiënten met verpleegkundig
specialisten in de oncologische of palliatieve zorg en de waarde die ze daaraan toekennen.
De onderzoekers concluderen dat verpleegkundig specialisten veel betekenen voor patiënten.
Ze worden gewaardeerd als betrouwbaar, behulpzaam en empathisch. Patiënten voelen zich
gesterkt, gerust en in controle door de ondersteuning, begeleiding en aandacht voor hen als
persoon en voor aspecten van de ziekte. 40
Bureau HHM heeft in 2019 onderzoek gedaan naar factoren die het opleiden en aannemen
van verpleegkundig specialisten en physician assistant stimuleren of belemmeren. Het onderzoek is uitgevoerd in de medisch specialistische en acute zorg, revalidatiezorg, huisartsenzorg, ouderenzorg (inclusief verpleeghuiszorg, thuiszorg, eerstelijnsverblijf en geriatrische
36 Wallenburg, I., M Janssen & A. de Bont. (2015). De rol van de verpleegkundig specialist en de physician assistant in
de zorg. Een praktijkonderzoek naar taakherschikking in de tweede- en derdelijnszorg in Nederland. Rotterdam: Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg.
37 Kouwen, A.J., G.T.W.J. van den Brink, P. Kleven, N. Leferink, A van Vught, Y. Grijzen, M. van der Heijden & B. van
Acker. (2016). Taakherschikking en kostprijzen in de praktijk. Nijmegen: Radboudumc.
38 Lovink, M. A. van Vught, G. van den Brink & M. Laurant. (2017). Taakherschikking in de ouderenzorg: kansen, belemmeringen en effecten. Nijmegen: Radboudumc / HAN.
39 Laurant, Miranda, Mieke van der Biezen, Nancy Wijers, Kanokwaroon Watananirun, Evangelos Kontopantelis &
Anneke JAH van Vught (2018). Nurses as substitutes for doctors in primary care. Cochrane Database of Systamatic
Reviews 2018, Issue 7. Art. No. CD001271. DOI: 10.1002/14651858.CD001271.pub3
40 Dusseldorp L. van, M. Groot, M. Adriaansen, A van Vught, K. Vissers & J. Peters. (2019). What does the Nurse
Practitioner mean to you? A patient oriented qualitative study in oncological/ palliative care. Journal of Clinical Nursing;
doi: 10.1111/jocn.14653.
15
revalidatiezorg) en gehandicaptenzorg. Uit het onderzoek blijkt dat in alle branches het verbeteren van de zorg een (zeer) belangrijke factor is die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistant stimuleert. 41
In de Monitor Taakherschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit wordt geconstateerd dat
taakherschikking in de medisch specialistische zorg, positieve effecten heeft op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. In de monitor wordt onder andere aangegeven dat beide beroepsgroepen het leveren van kwaliteit van zorg hun grootste meerwaarde vinden. 42
Ook in de gehandicaptenzorg worden verpleegkundig specialisten ingezet om de kwaliteit van
leven van cliënten te bevorderen, blijkt onder andere uit de interviews die in het kader van de
evaluatie zijn afgenomen. In deze sector zijn veelal agogisch opgeleide medewerkers werkzaam en is sprake van een structureel tekort aan artsen verstandelijk gehandicaptenzorg. Volgens Vermeulen en Van Trigt (2018) missen begeleiders de kennis om problemen op medisch
of somatisch gebied tijdig te signaleren en over te dragen. 43 De verpleegkundig specialist beschikt daar wel over en heeft bovendien kennis van belangrijke syndroomgerelateerde morbiditeit. Ten opzichte van de arts, die met name medische zorg levert, speelt de verpleegkundig
specialist in op de totale leef- en woonsetting van cliënten. In een van de interviews werd
hierover opgemerkt dat de positie en rol van de verpleegkundig specialist in de verstandelijke
gehandicaptenzorg dan ook volstrekt logisch is.
Recentelijk is door Van den Brink et al. (2021) via een literatuurstudie onderzocht of physician
assistants bijdragen aan een efficiëntere gezondheidszorg. 44 De literatuurstudie omvatte 39
onderzoeken. In 15 daarvan was de kwaliteit van zorg door een physician assistant vergelijkbaar met die van een arts, in 18 onderzoeken was die hoger. Ook lieten in totaal 29 onderzoeken zien dat zowel de arbeids- als de middelenkosten lager waren wanneer de physician
assistant de zorg verleende, dan wanneer de arts dat deed. Conclusie van de onderzoekers
is dat physician assistants dezelfde of betere zorgresultaten leveren als artsen. Ze doen dat
tegen dezelfde of lagere zorgkosten. Soms was dat te danken aan hun lagere arbeidskosten
en in andere gevallen omdat ze effectiever zijn in het verlenen van zorg en andere taken.
In paragraaf 3.2 is beschreven dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de afgelopen jaren meer taken van artsen zijn gaan overnemen. Uit de hiervoor beschreven onderzoeken
blijkt dat een van de belangrijkste redenen om dat te doen, het verbeteren van de kwaliteit van
zorg is. Maar bovendien blijkt dat kwaliteit van zorg niet alleen een motief is om verpleegkundig
specialisten en physician assistants in te zetten, maar dat dat ook feitelijk gebeurt.
Beter carrièreperspectief
Dat de nieuwe beroepen een beter carrièreperspectief betekenen voor mensen die al in de zorg
werken, blijkt uit de vele interviews in vaktijdschriften met verpleegkundig specialisten en physician assistants en uit de grote belangstelling voor beide opleidingen, zo werd in de eerste
41 Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in
factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Totaalbeeld
van vijf sectorale deelrapporten. (z.p.): Bureau HHM.
42 Nederlandse Zorgautoriteit. (2019). Monitor Taakherschikking. Physician assistants & Verpleegkundig specialisten in
de medisch specialistische zorg. Utrecht: NZa.
43 Vermeulen, D. & M. van Trigt. De verpleegkundig specialist binnen de gehandicaptenzorg: een aanwinst. In; Dé Verpleegkundig Specialist, nr. 4, december 2018, p. 25-29.
44 Brink, G.W. T.W.J. van den, S. Hooker, J. Van Vught, H. Vermeulen & G. H. Laurant. (2021). The cost-effectiveness
of physician assistants/associates: a systematic review of international evidence. In: PloS ONE 16(11): e0259183
16
evaluatie van de regeling gesteld. Die evaluatie vond plaats in 2014 en sindsdien is de instroom
in beide opleidingen vrijwel elk jaar toegenomen. De behoefte aan carrièremogelijkheden blijkt
onder andere uit een onderzoek van de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden
Nederland (V&VN) onder 2.144 verzorgenden, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten.
Daarvan wil bijna zestig procent een carrièrestap zetten. En ruim een kwart van de deelnemers
aan het onderzoek wil doorgroeien naar een functie als regieverpleegkundige of verpleegkundig
specialist. 45 Uit de gesprekken met respondenten blijkt dat de carrièreperspectieven in een zorgorganisatie zowel aantrekkelijk zijn voor de eigen werknemers, als de mogelijkheid bieden zorgprofessionals van buiten de sector aan te trekken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gehandicaptenzorg waar werkgevers plaatsen beschikbaar stellen voor verpleegkundig specialisten in opleiding,
om te voorzien in het tekort aan artsen verstandelijk gehandicaptenzorg.
RegioPlus, een samenwerkingsverband van de regionale werkgeversorganisaties in zorg en welzijn, is in april 2019 een landelijk uitstroomonderzoek gestart naar de redenen waarom medewerkers vertrekken. Dat wordt onderzocht voor verschillende branches: de geestelijke gezondheidzorg, ziekenhuizen en universitaire medische centra, verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT), gehandicaptenzorg en overige zorg- en welzijnsvoorzieningen (exclusief kinderopvang). Op de VVT na, is in alle branches het gebrek aan loopbaanmogelijkheden de belangrijkste
of op een na belangrijkste reden voor medewerkers om te vertrekken. Dit geldt met name voor
de groep werknemers van 20 tot 30 jaar en de groep werknemers tot 40 jaar die al na 1 jaar bij
hun werkgever vertrekken. 46
Carrièrekansen bieden is dus van belang om mensen voor de zorg te behouden. Dat is vooral
relevant omdat de zorg te maken heeft met een tekort aan zorgverleners. Dat tekort zal de komende jaren toenemen. Zo blijkt uit het Prognosemodel Zorg en Welzijn dat de zorg in 2022 bijna
75.000 mensen tekortkomt. In 2030 is dat tekort naar verwachting verdubbeld. 47 Ook de Raad
Volksgezondheid & Samenleving wijst in haar advies Applaus is niet genoeg op het belang van
loopbaanperspectief. 48 De raad heeft onderzocht wat er voor nodig is om te zorgen dat zorgverleners hun werk goed kunnen en blijven doen en constateert dat vooral verzorgenden en verpleegkundigen loopbaanperspectief missen. Volgens de raad spelen veel organisaties nog onvoldoende in op de ontwikkelwensen van individuele medewerkers. Dat is ook een van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de V&VN. Daaruit blijkt dat bijna de helft van
de respondenten die willen doorgroeien, zich daarin niet gesteund vindt door de werkgever. Volgens de Commissie Werken in de Zorg, is het bieden van loopbaanperspectief een van de elementen van modern werkgeverschap. 49 Hieronder verstaat de commissie dat ‘…de werkgever de
werknemer (de zorgprofessional) faciliteert en een omgeving creëert waarin goed werk mogelijk
wordt gemaakt en de zorgprofessional tot zijn recht komt’.
45 Bron: https://www.venvn.nl/nieuws/bied-carrierekansen-om-mensen-te-behouden-voor-de-zorg/#, geraadpleegd op
26 oktober 2021.
46 RegioPlus. (2020. Rapportage Landelijk doorlopend uitstroomonderzoek. Geraadpleegd op 30 oktober 2021, van
https:// regioplus.nl/ nieuwe- cijfers-landelijk-uitstroomonderzoek-zorg-en-welzijn-bekend/.
47 Prognosemodel Zorg en Welzijn. Geraadpleegd op 30 oktober 2021, van https://prognosemodelzw.databank.nl/ dashboard/ dashboard-branches/totaal-zorg-en-welzijn--breed-/.
48 Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. (2020). Applaus is niet genoeg. Anders erkennen en waarderen van
zorgverleners. Den Haag: RVS.
49 Commissie Werken in de Zorg. Advies commissie Werken in de Zorg over behoud en betrokkenheid van zorgprofessionals. Geraadpleegd op 2 november 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/ rapporten/2020/10/ 31/advies-commissie-werken-in-de-zorg-over-behoud-en-betrokkenheid-van-zorgprofessionals
17
Gelet op de genoemde onderzoeken en adviezen is het duidelijk dat de subsidieregeling voorziet
in een behoefte. De regeling biedt carrièremogelijkheden voor verpleegkundigen en paramedici
met een hbo-opleiding. Vanaf de start van de regeling hebben bijna 8.000 zorgprofessionals daarvan gebruikgemaakt. Werkgevers kunnen van de regeling gebruik maken om medewerkers loopbaanperspectief te bieden en daarmee volgens de Commissie Werken in de Zorg invulling geven
aan goed werkgeverschap.
Opvangen banengroei en vergrijzing
Een van doelen van de in 2003 beoogde effecten met de instelling van de subsidieregeling en
andere maatregelen, was het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing van het
personeelsbestand. Eerst de banengroei. Die is nodig om te voorzien in de bestaande behoefte
aan zorgprofessionals en in te spelen op de groeiende vraag naar zorg en het verder oplopende
tekort aan zorgmedewerkers op de lange termijn. Zo stonden er halverwege 2020 in zorg en
welzijn 35.500 vacatures open, waarvan ruim 70 procent moeilijk vervulbaar was. 50 Voor de lange
termijn verwacht de Sociaal Economisch Raad dat in 2040 1 op de 4 werknemers in de zorg moet
werken om aan de zorgvraag te voldoen. Nu is dat 1 op de 7.
Dat vacatures moeilijk vervulbaar zijn, komt vooral doordat er te weinig sollicitanten zijn. 51 Uit een
overzicht van moeilijk vervulbare vacatures van UWV uit 2019, blijkt dat het in vrijwel alle zorgbranches moeilijk is om verpleegkundig specialisten te vinden.
De belangrijkste maatregelen die zorgwerkgevers vorig jaar hebben genomen om tekorten tegen
te gaan was het bieden van stageplaatsen, werknemers opleiden via de beroepsbegeleidende
leerweg of duale opleidingstrajecten of nog actiever werven. 52 Er is overigens ook een groep
werkgevers (40 procent) die geen maatregelen heeft genomen.
Wat de vergijzing betreft, waren er in 2002 2,15 miljoen 65-plussers in Nederland. De verwachting
is dat dit aantal in 2030 (over 10 jaar dus) is toegenomen tot 4,25 miljoen. 53 De piek van de
vergrijzing wordt verwacht in 2040 met 4,6 miljoen 65-plussers. De vergrijzing van de bevolking
loopt parallel met die van de beroepsbevolking. Minder jongeren betreden de arbeidsmarkt, terwijl
het aandeel oudere werknemers (55-64 jaar) toeneemt. 54 Volgens het Centraal Bureau voor de
Statistiek gaat de vergrijzing in de zorg harder dan gemiddeld. In het eerste kwartaal van 2010
was 17 procent van alle 55-pluswerknemers nog te vinden in zorg en welzijn. Tien jaar later was
dat toegenomen tot 20 procent. En in het eerste kwartaal van 2020 was 24 procent van de werknemers 55 jaar of ouder, terwijl dat begin 2010 nog 15 procent was. 55
50 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2020). Bijlage Monitor Actieprogramma Werken in de Zorg. Den
Haag: VWS.
51 Moeilijk vervulbare vacatures 2021 – UWV werkgeversonderzoek. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://
www. flexnieuws.nl/nieuws/moeilijk-vervulbare-vacatures-2021-uwv-werkgeversonderzoek/
52 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting november/december 2020. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomsten-werkgeversenquete-4e-kwartaal-2020.
53 Valentijn, Pim. (2019). De vijf trends in zorg en welzijn die je moet weten. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van
https://www.essenburgh.com/blog/de-vijf-trends-in-zorg-en-welzijn-die-je-moet-weten
54 https://eguides.osha.europa.eu/all-ages/BE-nl/waarom-de-vergrijzing-van-het-personeelsbestand-relevant-voor-hetpersoneelsbeleid, geraadpleegd op 4 november 2021.
55 Wijk, Marcel van. (2020). Arbeidsmarktprofiel van zorg en welzijn. Geraadpleegd op 3 november 2021, van
https://www. cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2020/arbeidsmarktprofiel-van-zorg-en-welzijn?onepage=true
18
Gelet op deze demografische veranderingen moeten organisaties volgens de European Agency
for Safety and Health Work daarom de volgende maatregelen nemen:
- jonge werknemers aantrekken op een krimpende arbeidsmarkt;
- het steeds grotere aandeel ervaren oudere werknemers aan het werk houden;
- de werkplek aanpassen om de productiviteit te verzekeren;
- de beschikbare kennis en vaardigheden op peil houden en verbeteren. 56
Uit de werkgeversenquêtes die worden uitgevoerd als onderdeel van het Onderzoeksprogramma
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, blijkt dat individuele zorgwerkgevers vooral maatregelen nemen
die erop zijn gericht om langer doorwerken te faciliteren en stimuleren, werkprocessen anders in
te richten om taken gemakkelijker te maken en om de bestaande kennis en vaardigheden op peil
te houden. 57 Uit de enquêtes blijkt ook dat werkgevers gerichte acties ondernemen om bepaalde
categorieën personeel te werven. Mogelijk dat het hierbij onder andere gaat om het aantrekken
van jongere werknemers, maar daarover geeft de enquête geen uitsluitsel.
Werkgevers blijken op verschillende manieren te proberen om oudere werknemers op een productieve manier aan het werk te houden. In een onderzoek naar de wijze waarop werkgevers dat
in 2009 en in 2017 deden, worden vier verschillende typen werkgevers onderscheiden:
- actieve werkgevers, die vooral maatregelen toepassen om oudere werknemers te ondersteunen en activeren, en langer doorwerken te faciliteren
- werkgevers die zich vooral richten op het verminderen van het aantal oudere werknemers in
de organisatie, door middel van vervroegd- of deeltijdpensioen, of werktijdvermindering;
- werkgevers die maatregelen nemen om ouderen te activeren en pensioen-gerelateerde maatregelen combineren;
- werkgevers die geen maatregelen nemen die op ouderen zijn gericht. 58
Uit het onderzoek blijkt dat vergeleken met 2009 er duidelijk sprake is van een proactieve verschuiving van werkgeversbeleid met betrekking tot oudere werknemers. In 2017 nam meer dan
50 procent van de werkgevers maatregelen om ouderen te ondersteunen en activeren. Dat gebeurt zowel in grote als in kleine arbeidsorganisaties.
Uit de beschreven literatuur blijkt dat de zorgsector te maken heeft met oplopende personeelstekorten en een vergrijzend personeelsbestand. Om daarop in te spelen nemen zorgwerkgevers
diverse maatregelen. Een van de maatregelen is het herschikken van taken. De subsidieregeling
maakt dit mogelijk, ten minste wat betreft het herschikken van taken van artsen naar verpleegkundig specialisten en physician assistants. De subsidieregeling faciliteert het aanbod van zorgprofessionals die dat kunnen doen. Of en hoe werkgevers de subsidieregeling gebruiken om in
te spelen op de vergrijzing, kan niet worden vastgesteld. Wel is het denkbaar dat werkgevers de
subsidieregeling inzetten om oudere werknemers aan het werk te houden door een deel van hun
56 https://eguides.osha.europa.eu/all-ages/BE-nl/waarom-de-vergrijzing-van-het-personeelsbestand-relevant-voor-hetpersoneelsbeleid, geraadpleegd op 4 november 2011.
57 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting november/december 2020. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/ 2021/17/ azwuitkomsten-werkgeversenquete-4e-kwartaal-2020.
Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting 2e kwartaal 2021. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomstenwerkgeversenquete-4e-kwartaal-2020.
58 Oude Mulders, Jaap, Kène Henkens & Konrad Turek. (2019). Werkgevers en vergrijzing. In: Geron, Volume 21, nr.
4. Geraadpleegd op 3 november 2021, van https://gerontijdschrift.nl/artikelen/werkgevers-proactiever-in-omgaanmet- vergrijzing-personeelsbestand/
19
taken over de laten nemen of om de beschikbare kennis en vaardigheden op peil te houden en
verbeteren (bijvoorbeeld in organisaties of branches met een tekort aan artsen).
3.4 Besteding subsidie
Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 voorziet de subsidieregeling in een bedrag van € 22.500 per
jaar per opleidingsplaats voor beide opleidingen. Dit bedrag is in zijn geheel bestemd voor de
zorgwerkgever bij wie de student de opleiding volgt. De vergoeding is een tegemoetkoming in de
kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het
volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Van de hogeschool ontvangt de zorgwerkgever daarnaast nog een stagevergoeding en een vergoeding voor de begeleiding door de praktijkopleider.
De subsidie wordt vooruitbetaald in maandelijkse termijnen. Na beëindiging van de studie volgt
de definitieve vaststelling van de subsidie. De subsidie wordt verstrekt aan de hogeschool, die de
gelden ter beschikking stelt aan de werkgever van de student. Zoals aangegeven wordt het totale
subsidiebedrag aan de werkgever uitgekeerd; kosten voor de hogescholen die de uitvoering van
de regeling met zich meebrengt, maken daarvan geen deel uit. De hogescholen hebben geen
zicht op de feitelijke besteding van de subsidie door de werkgever, maar zorgen er alleen voor
dat het juiste bedrag op de juiste plek terechtkomt.
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is VWS ervan uitgegaan dat verpleegkundig specialisten en physician assistants tijdens hun opleiding ook productie leveren en dus geld voor hun
werkgever verdienen. De subsidieverstrekker gaat ervan uit dat daarmee zo’n vijftig procent van
de kosten wordt gedekt. De vraag is of dit nog steeds zo is, omdat de tegemoetkoming in de
salariskosten is vastgesteld in 2012. Sindsdien zijn de lonen in de zorg met bijna 15 procent
gestegen. 59 Bovendien varieert die productie, volgens respondenten. Voor eerstejaarsstudenten
is die minder dan voor studenten die verder zijn met hun opleiding. En een van de respondenten
geeft aan dat verpleegkundig specialisten en physician assistants die in opleiding zijn bij een
huisarts, het eerste jaar niet zelfstandig patiënten zien, dus ook geen geld opleveren. Echt productief in de huisartsenzorg zijn verpleegkundig specialisten en physician assistants pas na hun
opleiding, geven respondenten aan.
Net als in beide vorige evaluaties van de subsidieregeling, is op geen enkele manier gebleken
dat vergoedingen vanuit de subsidieregeling voor andere doeleinden zouden worden aangewend
dan bedoeld: als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een
deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen.
3.5 Branches en opleiden
Uit de onderzoeken onder alumni van de MANP en MPA blijkt dat verpleegkundig specialisten en
physician assistants werkzaam zijn in vrijwel alle zorgbranches. De meeste verpleegkundig spe-
59 Centraal Bureau voor de statistiek. (2021). Cao-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur; indexcijfers
(2010=100). Geraadpleegd op 15 november 2021, van https://opendata.cbs.nl/statline/#/ CBS/nl/ dataset/ 82838
NED/ table?ts=1636971536144
20
cialisten werken in de medisch specialistische zorg en geestelijke gezondheidszorg, physician
assistants vooral in de medisch specialistische zorg en huisartsenzorg (zie tabel 5).
Tabel 5 – Werkzame verpleegkundig specialisten en physician assistants in 2019; aantal en fte1
Werkvelden
Verpleegkundig specialisten
Physician assistants
Aantal werkzamen
Aantal fte1
Aantal werkzamen
Aantal fte1
1.581
1.384
838
752
Huisartsenzorg
309
197
134
91
Wijkzorg en eerstelijnsverblijf
101
51
-
-
Verpleeghuiszorg
421
339
32
27
Ouderenzorg
486
389
-
-
Gehandicaptenzorg
49
32
-
-
Revalidatie
51
39
76
61
Sociale geneeskunde
49
39
-
-
1.076
938
11
4
Anders
93
49
30
Totaal
3.729
3.066
1.121
Medisch specialistische zorg
2
Geestelijke gezondheidszorg
3
16
3
951
Bronnen:
- Leemkolk, Brenda van de & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen tot verpleegkundig
specialist. Utrecht: Prismant.
- Aalbers, Wesley, Brenda van de Leemkolk & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen Physician Assistant. Utrecht: Prismant.
1. De afkorting fte staat voor fulltime-equivalent. Eén fte is een volledige werkweek.
2. Dit is een combinatie van de werkvelden verpleeghuiszorg en wijkzorg en eerstelijnsverblijf.
3. Omdat sommige beroepskrachten in meerdere werkvelden werken is dit totaal hoger dan het totaal aantal werkzame
verpleegkundig specialisten (3.494) en physician assistants (1.058) in 2019.
Waarom worden verpleegkundig specialisten en physician assistants in de verschillende branches opgeleid en aangenomen en welke factoren belemmeren dat? Het antwoord op die vraag
baseren we op het onderzoek dat daarnaar in opdracht van het Capaciteitsorgaan is uitgevoerd
door bureau HHM. Omdat vanwege een zeer beperkte respons de sociale geneeskunde buiten
beschouwing bleef en de geestelijke gezondheidszorg niet in het onderzoek is meegenomen,
komen deze branches niet aan de orde.
Medisch specialistische zorg
In de medisch specialistische zorg worden verpleegkundig specialisten en physician assistants
vooral opgeleid en aangenomen om de zorg te verbeteren. In het geval van physician assistants
gaat het dan meestal om het willen inzetten van de juiste professional op de juiste plaats en het
borgen van de continuïteit van zorg. Verpleegkundig specialisten worden met name ingezet om
aandacht te kunnen besteden aan specifieke patiëntengroepen. Andere redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden en aan te nemen, hebben te maken met
de arbeidsmarkt (zoals krapte en carrièreperspectief bieden), de veranderende zorgvraag en de
bekostiging (zoals de salariskosten ten opzichte van de medisch specialist en afspraken met
21
zorgverzekeraars). De belangrijkste belemmering voor het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants is de bekostiging. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om
de verdeling van de kosten tussen het medisch specialistisch bedrijf (waarbij veel medische specialisten in een ziekenhuis in dienst zijn) en het ziekenhuis. 60
Huisartsenzorg
Huisartsen leiden verpleegkundig specialisten en physician assistants op of nemen ze aan vanwege redenen die te maken hebben met de arbeidsmarkt, verbetering van de zorg en de veranderende zorgvraag. Wat de arbeidsmarkt betreft, gaat het vooral om de hoge werkdruk, het tekort
aan huisartsen en het beperkte aantal huisartsen dat een praktijk wil overnemen. De inzet van
verpleegkundig specialisten en physician assistants om de zorg te verbeteren, gebeurt vooral met
het oog op het inzetten van de juiste professional op de juiste plek, het borgen van de continuïteit
van zorg en het verbeteren van de organisatie van de zorg. Voor verpleegkundig specialisten
gaat het ook om het aandacht bieden aan specifieke patiëntgroepen en specifieke verpleegkundige zorg zoals wond- of palliatieve zorg. De behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants vanwege de veranderende zorgvraag, betreft zaken als de vergrijzing, de zorg op
de juiste plek en de verschuiving van zorg van de tweede lijn naar de anderhalve lijn (samenwerking tussen huisartsen en medisch specialisten) en eerste lijn. De belangrijkste redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants niet op te leiden of aan te nemen, zijn de bekostiging en praktische belemmeringen, zoals onvoldoende behandelruimte of andere voorzieningen
(zie verder paragraaf 3.6). 61
Wijkzorg en eerstelijnsverblijf, verpleeghuiszorg en ouderenzorg
In deze branches zijn de verbetering van de zorg, de arbeidsmarkt en de veranderende zorgvraag
factoren die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants
stimuleren. Om de zorg te verbeteren, worden verpleegkundig specialisten en physician assistants bijvoorbeeld ingezet om de continuïteit van zorg te optimaliseren of omdat er op locaties
geen specialist ouderengeneeskunde is of beperkt beschikbaar is. Verpleegkundig specialisten
in de thuiszorg richten zich vooral veel op specifieke doelgroepen, maar daarnaast op tal van
andere zaken. Voorbeelden daarvan zijn de aandacht voor specifieke verpleegkundige zorg, kwaliteit van leven en de deskundigheidsbevordering van andere zorgprofessionals. Arbeidsmarktfactoren betreffen vooral het tekort aan specialisten ouderengeneeskunde of andere zorgprofessionals, de hoge werkdruk waarmee specialisten ouderengeneeskunde te maken hebben en (met
name in de thuiszorg) het bieden van carrièreperspectief aan hbo-opgeleide verpleegkundigen.
De veranderende zorgvraag stimuleert het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants, omdat er bijvoorbeeld meer tijd nodig is voor de communicatie met
patiënten en hun naasten. Door de veranderende zorgvraag worden verpleegkundig specialisten
in de thuiszorg vooral ingezet vanwege de transitie van de tweedelijnszorg naar de anderhalve
en eerste lijn en het leveren van zorg op de juiste plek. Factoren die het opleiden en aannemen
60 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht
in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport
Medisch Specialistische Zorg. (z.p.): Bureau HHM.
61 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht
in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport
Huisartsen. (z.p.): Bureau HHM.
22
van verpleegkundig specialisten en physician assistants het meest belemmeren zijn de onbekendheid met beide beroepen en redenen die met de opleiding of bekostiging te maken hebben.
Wat de opleiding betreft, gaat het bijvoorbeeld om het tekort aan opleidingsplaatsen en de onduidelijkheid over toekomstige subsidieregelingen voor het opleiden. Dat de bekostiging een remmende factor kan zijn, komt door het ontbreken of de onduidelijkheid van afspraken over toekomstige financiële vergoedingen. 62
Gehandicaptenzorg
De belangrijkste redenen om in deze branche verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden en aan te nemen is de verbetering van de zorg, de hoge werkdruk van artsen
verstandelijk gehandicapten. Ook de situatie op de arbeidsmarkt (het tekort aan artsen en de
werkdruk) speelt een rol. Ten slotte wordt gewezen op de veranderende zorgvraag, onder andere
vanwege de complexere patiëntenpopulatie. Ook in de gehandicaptenzorg is de onbekendheid
met beide beroepen een factor die het opleiden of aannemen van deze beroepen in belangrijke
mate belemmert. Ook ziet een deel van de organisaties in deze branche geen noodzaak tot uitbreiding van het aantal of verandering van het type beroepen. Ten slotte speelt de situatie op de
arbeidsmarkt een rol. Voorbeelden daarvan zijn dat er te weinig aanbod is van gediplomeerde
verpleegkundig specialisten en physician assistants en van verpleegkundig specialisten en physician assistants met ervaring in de gehandicaptenzorg. Ook hebben organisaties soms te weinig
hbo-opgeleide verpleegkundigen die een opleiding willen volgen tot verpleegkundig specialist of
physician assistant. 63
Revalidatiezorg
In de zorg aan mensen met blijvend lichamelijk letsel of een functionele beperking, worden verpleegkundig specialisten en physician assistants vooral ingezet om de zorg te verbeteren, vanwege arbeidsmarktgerelateerde factoren en zaken die te maken hebben met de bekostiging. Verbetering van de zorg betreft vooral het aandacht besteden aan specifieke verpleegkundige zorg
en specifieke groepen, het verbeteren van de organisatie en het borgen van de continuïteit van
zorg. Arbeidsmarktgerelateerde factoren zijn de hoge werkdruk van de medisch specialist, het
tekort aan medisch specialisten en de beperkte mogelijkheden om artsen in opleiding tot specialist in te zetten voor de continuïteit van zorg. Wat de bekostiging betreft wordt het opleiden en
aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants gestimuleerd door de lagere
salariskosten van deze beroepsgroepen, het zelfstandig kunnen openen en sluiten van diagnosebehandelcombinaties (zie voor uitleg daarvan voetnoot 19) en de doelmatigheid van zorg. Factoren die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de
weg staan, hebben vooral te maken met hun opleiding en de kwaliteit van zorg. Wat het opleiden
betreft, gaat het met name om het tekort aan opleidingsplaatsen, de onbekendheid met of onduidelijkheid van subsidieregelingen en de tijdsinvestering die het opleiden kost en/of de administratieve belasting daarvan. Bij de kwaliteit van zorg gaat het om twijfels aan de competenties van
62 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht
in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport
Ouderenzorg. (z.p.): Bureau HHM.
63 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht
in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport
Gehandicaptenzorg. (z.p.): Bureau HHM.
23
verpleegkundig specialisten en physician assistants en twijfels over het behoud van kwaliteit van
zorg. 64
3.6 De subsidieregeling in de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidszorg
De subsidieregeling geldt voor alle branches en de tegemoetkoming voor het buitenschoolse deel
van de opleiding is dan ook voor alle branches even hoog. In twee branches stuit dat op problemen; in de huisartsenzorg en in de geestelijke gezondheidszorg. In de huisartsenzorg draagt de
subsidieregeling volgens werkgevers (met name van solopraktijken) onvoldoende bij aan de kosten die gepaard gaan met het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants.
Dit belemmert het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants, die juist in
de huisartsenzorg hard nodig zijn. In de geestelijke gezondheidszorg staat het gebruik van de
regeling onder druk omdat zorgwerkgevers van studenten van de Opleidingsinstelling Geestelijke
Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS) een veel hogere vergoeding voor de opleidingskosten ontvangen. Dat komt omdat deze opleiding vanuit een andere regeling wordt gefinancierd. Opleidingscoördinatoren merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg daarom steeds meer geneigd zijn van de driejarige opleiding (GGZ-VS) gebruik te maken,
in plaats van de tweejarige MANP.
Huisartsenzorg
Om de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de huisartsenzorg te stimuleren, is in 2013 als aanvulling op de subsidieregeling van VWS het project 'Versterking Opleiding Verpleegkundig Specialist (VS) en Physician Assistant (PA) huisartsenzorg' gestart. Het
project wordt uitgevoerd door de Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH). Aanleiding voor het project was de achterblijvende inzet van verpleegkundig specialisten en physician
assistants in de huisartsenzorg. Die zijn daar juist nodig vanwege de hoge werkdruk en oplopende
zorgvragen, continuïteit, krappe arbeidsmarkt en kosten, waarmee de eerste lijn te maken heeft
en krijgt. Voor huisartspraktijken blijkt het echter lastig te zijn om een opleidingsplaats te realiseren, met name vanwege financiële belemmeringen. Er is namelijk een aanzienlijk verschil in de
kosten die de huisarts maakt met het aanstellen en opleiden van een verpleegkundig specialist
of physician assistant en de vergoeding die daarvoor vanuit de subsidieregeling beschikbaar is.
Daarnaast zijn er de werkgeversrisico’s, die komen kijken bij het in dienst nemen van personeel.
Zoals eerder aangegeven bedraagt de vergoeding vanuit de subsidieregeling € 22.500 per jaar
per opleidingsplaats. Daarnaast ontvangt de huisarts van de hogeschool nog een vergoeding
voor de begeleiding als praktijkopleider van circa € 3.500. In totaal is dat een bedrag van € 26.000.
Bij inschaling van een verpleegkundig specialist of physician assistant in bijvoorbeeld schaal 7
van de cao-huisartsenzorg komen de jaarlijkse loonkosten uit op € 50.689 tot € 66.638. Er resteert
dan een bedrag van circa € 24.700 tot € 40.600 per jaar, dat voor rekening komt van de huisarts. 65
64 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht
in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport
Revalidatiezorg. (z.p.): Bureau HHM.
65 Voor de inschaling van verpleegkundig specialisten en physician assistants zijn geen landelijke afspraken. Zoals
aangegeven is salarisschaal 7 (minimaal € 3.099 en maximaal € 4.074 per maand) een voorbeeld. Het is goed mogelijk dat studenten worden aangesteld in een hogere salarisschaal. Dat is onder meer afhankelijk van hun opleiding
en ervaring en het salaris dat ze daarvoor ontvingen. Bij een hogere inschaling nemen de loonkosten voor de huisarts
uiteraard toe.
24
Daarnaast moet de huisarts nog de nodige uren aan opleiding in de praktijk investeren, die bij
lange na niet vergoed worden door de tegemoetkoming van € 3.500 die daar tegenover staat. De
huisarts kan in de opleidingsuren geen patiënten zien en aldus geen inkomsten genereren. Bovendien heeft hij of zij ook nog te maken met zaken als overheadkosten en uitgaven voor het
inrichten van een praktijkruimte. Volgens informatie vanuit KOH kan het tekort voor een huisartsorganisatie oplopen tot 80.000 à 100.000 euro.
Praktische belemmeringen voor het opleiden van verpleegkundig specialisten of physician assistants, hebben te maken met de kleinschaligheid van de huisartspraktijk in combinatie met de
relatief grote tijdsinvestering die gemoeid is met de begeleiding. Daarnaast kost het tijd om een
student in te passen in de organisatie (omdat werkprocessen moeten worden gewijzigd) en moeten er voldoende spreekkamers zijn. En huisartsenposten, die alleen buiten kantooruren zorg
bieden, zijn afhankelijk van (het vinden van) huisartspraktijken die willen helpen de student in de
dagpraktijk op te leiden en over de benodigde randvoorwaarden beschikken.
Binnen het project van KOH, kunnen huisartsen(organisaties) een aanvraag doen voor een extra
financiële tegemoetkoming, aanvullend op het bedrag vanuit de reguliere subsidieregeling. De
aanvulling is beter bekend als de zogenoemde ‘stimuleringssubsidie’. Overigens is de businesscase daarmee niet sluitend voor de huisarts. Er is nog steeds sprake van een eigen investering,
vanuit de gedachte dat daarmee wordt geïnvesteerd in een toekomstig teamlid voor de praktijk
of post. In de periode 2013-2021 zijn met de subsidieregeling en het project 444 extra werkplekken gerealiseerd. 66
Toch zijn er huisartsen voor wie de kosten die resteren als daarvan de tegemoetkoming vanuit
de subsidieregeling, de vergoeding van de hogeschool en de bijdrage uit het project van KOH
worden afgetrokken, nog steeds een belemmering vormen om verpleegkundig specialisten of
physician assistants op te leiden. In Twente bijvoorbeeld, is de Federatie Eerstelijnszorg Almelo
en omstreken daar onlangs mee gestopt. Bij de federatie zijn negen huisartsencoöperaties (huisartsen in een bepaald gebied) en de Centrale Huisartsenpost Almelo aangesloten. De afgelopen
tijd werden wèl nieuwe verpleegkundig specialisten en physician assistants opgeleid, wat mogelijk was omdat zorgverzekeraar Menzis vanaf mei 2020 de opleidingen meefinancierde. Doel
daarvan was om de huisartsenzorg in de regio Twente op peil te houden. Huisartsen ontvingen
van Menzis een bijdrage van € 22.500 per jaar per student. Voor al opgeleide verpleegkundig
specialisten en physician assistants, die overstapten van de tweede- naar de eerstelijnszorg, kregen huisartsen eenmalig € 5.000 voor de inwerkperiode. Met ingang van september 2021 financiert Menzis geen nieuwe opleidingsplekken meer, waardoor de huisartsen in de regio Twente
zich gedwongen zien om met het opleiden van nieuwe kandidaten te stoppen. De behoefte aan
verpleegkundig specialisten en physician assistants is er volgens een geïnterviewde huisarts uit
de regio wel degelijk en er zijn ook kandidaten. Maar na het wegvallen van de bijdrage van Menzis
vinden de huisartsen de kosten eenvoudigweg te hoog. De zorgverzekeraar geeft desgevraagd
aan te zijn gestopt met het meefinancieren van de opleidingen omdat ze vinden dat hiervoor een
landelijk dekkende regeling moet komen, zodat aanvullende financiering vanuit de zorgverzekeraar niet meer nodig is.
66 Informatie op verzoek aangeleverd door de Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg.
25
Geestelijke gezondheidszorg
Studenten kunnen op twee manieren worden opgeleid tot verpleegkundig specialist in de geestelijke gezondheidszorg (physician assistants zijn er nauwelijks in deze branche). Dat kan ten
eerste via de tweejarige opleiding MANP. Er zijn zes hogescholen die de MANP meer of minder
specifiek aanbieden voor de geestelijke gezondheidszorg. De tweede manier is via de driejarige
opleiding Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS), die uitsluitend verpleegkundig specialisten opleidt voor de geestelijke gezondheidszorg. Hierbij gaat het om één
opleidingsinstituut. Beide opleidingen zijn geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. Dat betekent dat de kwaliteit van beide opleidingen aan de wettelijke eisen
voldoet. Het curriculum is in beide opleidingen gericht op het Landelijk opleidingsprofiel van de
opleiding tot verpleegkundig specialist dat in 2020 in opdracht van het Landelijk Opleidingsoverleg MANP is opgesteld.
.
De zorgwerkgever bij wie een verpleegkundig specialist de opleiding MANP volgt en in dienst is,
ontvangt vanuit de subsidieregeling een tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt
omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar
wel salaris ontvangen. Dat is € 22.500 per jaar. Volgt een verpleegkundig specialist de opleiding
GGZ-VS, dan ontvangt diens werkgever een vergoeding vanuit de beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen van € 83.000 per jaar. Behalve de salariskosten van de verpleegkundig specialist in opleiding, is die vergoeding ook bedoeld om de kosten te dekken van het collegegeld, de inzet van de opleiders-groep en de overheadkosten. 67 De totale vergoeding voor de
werkgever bedraagt bij de tweejarige MANP € 45.000 en bij de driejarige GGZ-VS € 249.000.
Uit gesprekken met opleidingscoördinatoren van de MANP blijkt dat zij merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg meer dan voorheen geneigd zijn om met de driejarige
variant in zee te gaan, terwijl zij voorheen voor de opleiding MANP kozen. Volgens de opleidingscoördinatoren met wie daarover is gesproken, overwegen ook werkgevers die al vele jaren naar
volle tevredenheid gebruikmaken van de tweejarige opleiding, daarmee te stoppen. Dat komt
volgens hen door het enorme financiële verschil tussen de vergoedingen. Drie hogescholen hebben vanwege de teruglopende aanmeldingen inmiddels moeten besluiten het specialisme geestelijke gezondheidszorg niet meer aan te bieden. Ook de respondent van de brancheorganisatie
in de geestelijke gezondheidszorg geeft aan dat werkgevers in de branche meer en meer de
voorkeur geven aan de driejarige opleiding GGZ-VS. Volgens deze respondent gaat het hierbij
juist om het verschil in kwaliteiten van de professionals die de twee- of driejarige opleiding hebben
gevolgd.
3.7 Risico’s en knelpunten
Uit het onderzoek, met name uit de gesprekken die daarover met de respondenten zijn gevoerd,
blijkt niet dat er risico’s aan de regeling te zitten. De vergoeding vanuit de subsidieregeling wordt
door de hogescholen doorbetaald aan de zorgwerkgever waarbij een verpleegkundig specialist
of physician assistant het praktijkdeel van de opleiding volgt. De hogescholen controleren of studenten aan de criteria voldoen om zich te kunnen inschrijven en vragen de subsidie aan. VWS
67 Nederlandse Zorgautoriteit. (z.j.). Welke kosten vergoedt de beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen
in de ggz? Geraadpleegd op 7 december 2021 van www.nvzgp.nl >Informatiekaart-NZa.
26
betaalt de subsidie in maandelijkse voorschotten aan de hogescholen die dat bedrag doorbetalen
aan de zorgwerkgever. De definitieve vaststelling van de subsidie vindt plaats 3 jaar nadat de
subsidie is verstrekt. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet vergezeld gaan van een
accountantsverklaring, waarin wordt aangegeven dat de subsidie daadwerkelijk is doorbetaald
aan een zorgwerkgever die daar recht op heeft. Dat is het geval als er voor de duur van de opleiding een leer/arbeidsovereenkomst is gesloten tussen de student en de werkgever. Daarnaast
wordt in de accountantsverklaring aangegeven hoeveel maanden een student is opgeleid in de
periode waarvoor de subsidie is verleend en hoeveel diploma’s door de hogeschool zijn afgegeven. Het gebruik van de gelden door de werkgever wordt niet gecontroleerd. Maar als dat al
gebeurt voor andere doeleinden dan het compenseren van (een deel van) de salariskosten, dan
moeten die kosten alsnog volledig door de werkgever worden opgebracht.
Geen risico’s dus, maar wel blijkt sprake te zijn van verschillende knelpunten bij het gebruik van
de subsidregeling. De knelpunten zijn:
- de hoogte van de tegemoetkoming, die bijna tien jaar geleden is vastgesteld en sindsdien niet
meer is aangepast; de salarissen van verpleegkundig specialisten en physician assistants zijn
sindsdien wèl gestegen, waardoor de kosten voor de werkgever oplopen;
- de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants, die groter is dan het aantal
opleidingsplaatsen dat vanuit de subsidieregeling beschikbaar is;
- in de huisartsenzorg de hoogte van het subsidiebedrag per opleidingsplaats; dit vormt een
obstakel om verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden, omdat veel huisartsen niet in staat zijn de resterende kosten voor hun rekening te nemen;
- in de geestelijke gezondheidszorg ontvangen werkgevers van verpleegkundig specialisten die
de driejarige opleiding GGZ-VS volgen, een veel hogere tegemoetkoming in de kosten die ze
maken dan in het geval van de tweejarige opleiding MANP, waardoor werkgevers meer en
meer gebruik gaan maken van de driejarige opleiding;
- het tijdelijke karakter van de subsidieregeling, waardoor het voor zorgwerkgevers steeds weer
afwachten is of die zal worden voortgezet;
- de kosten en administratieve belasting van de regeling voor de hogescholen.
We lichten deze knelpunten hieronder toe.
Vergoeding niet gestegen, salarissen wel
De tegemoetkoming in de kosten die de zorgwerkgever maakt omdat studenten een deel van hun
aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen bedroeg in
eerste instantie € 1.750 per student per maand. In 2012 is dat bedrag verhoogd naar € 1.875.
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 werd daarmee tegemoetgekomen aan de stijging van de buitenschoolse kosten van de opleiding. De vergoeding van € 1.875 geldt nog steeds, terwijl sinds
2012 de lonen in de zorg met bijna 15 procent zijn gestegen. Verschillende opleidingscoördinatoren geven aan dat de regeling op dit punt nodig moet worden bijgesteld. Dat geldt zeker voor
de branches waarin werkgevers aangeven dat de bekostiging een remmende factor is voor het
opleiden van verpleegkundig specialisten. Dat zijn met name de wijkzorg en eerstelijnsverblijf,
verpleeghuiszorg en ouderenzorg en de huisartsenzorg. Dit zijn juist de branches waarin verpleegkundig specialisten en/of physician assistants hard nodig zijn (zie hierna).
27
Vraag naar opleidingsplaatsen groter dan beschikbaarheid
Met ingang van het studiejaar 2013-2014 worden vanuit de subsidieregeling jaarlijks 700 opleidingsplaatsen bekostigd voor eerstejaars studenten (in 2019-2020 eenmalig met 74 plaatsen verhoogd). Het Capaciteitsorgaan verwacht dat dit aantal onvoldoende is om de komende jaren aan
de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants te kunnen voldoen. Dat geldt
voor alle sectoren, maar met name voor de huisartsenzorg. In deze branche zouden veel meer
verpleegkundig specialisten en physician assistants moeten instromen dan de afgelopen jaren
het geval was, om een evenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bereiken en
behouden. 68 In de ouderenzorg zijn de komende jaren vooral meer verpleegkundig specialisten
nodig. Hoe groot is het verschil tussen het aantal beschikbare opleidingsplaatsen en het aantal
dat volgens de prognoses van het Capaciteitsorgaan nodig is? Om te beginnen het aantal instromers in de opleiding tot verpleegkundig specialist in de algemene gezondheidzorg (de MANP),
dus exclusief de geestelijke gezondheidszorg. In deze opleiding zouden jaarlijks 442 tot 672 studenten moeten instromen. Het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan bedraagt 442 instromers per jaar. 69 Voor de verpleegkundig specialisten in de geestelijke gezondheidszorg, die kunnen worden opgeleid via de opleidingen MANP en de GGZ-VS, is het advies om in beide opleidingen samen jaarlijks 235 studenten te laten instromen. 70 Wat de MPA betreft, adviseert het
Capaciteitsorgaan jaarlijks 190 tot 261 studenten te laten instromen. Het voorkeursadvies is 261
instromers per jaar. 71 De adviezen betekenen dat er jaarlijks in totaal 938 studenten zouden moeten instromen in de opleidingen MANP, MPA en de GGZ-VS. Dat aantal ligt ruim boven de 700
opleidingsplaatsen die momenteel worden gesubsidieerd voor de MANP en MPA en de 115 opleidingsplaatsen voor de GGZ-VS 72. Uit de kamerbrief met de reactie van VWS en OCW op het
advies om de instroom in beide opleidingen te verhogen, wordt aangegeven dat vanwege het
ontbreken van financiële middelen daarvoor, het advies niet kon worden gehonoreerd. 73
De vraag naar opleidingsplaatsen blijkt ook uit de aanmelding van studenten voor de opleidingen.
De meeste hogescholen geven desgevraagd aan, dat ze voor de opleidingen een wachtlijst hebben voor studenten. Dat is bijna elk jaar het geval. Bij sommige hogescholen staan er net zoveel
kandidaten op de wachtlijst, als er opleidingsplaatsen bezet zijn. Alle hogescholen zouden meer
studenten kunnen en willen opleiden dan ze momenteel doen. Als dat zover komt, zou dat volgens
sommige opleidingscoördinatoren wel geleidelijk moeten gebeuren, om ervoor te zorgen dat de
kwaliteit van opleidingsplaatsen niet onder druk komt te staan.
68 Bronnen :
- Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9b.Verpleegkundig Specialist Algemene Gezondheidszorg (AGZ). Utrecht: Capaciteitsorgaan.
- Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9a.Physician assistant. Utrecht: Capaciteitsorgaan.
69 Drenth, J.P.H. (2020, 3 april). Bijgesteld advies Capaciteitsplan 2021-2024. [Brief aan de minister van VWS]. Utrecht;
Capaciteitsorgaan.
70 Drenth, J.P.H. (2020, 20 november). Bijgestelde instroomadviezen voor de beroepen Geestelijke Gezondheid en
psychiaters [brief aan de minister van VWS]. Utrecht; Capaciteitsorgaan.
71 Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9a. Physician assistants. Utrecht: Capaciteitsorgaan.
72 Ark, Tamara van & Ingrid van Engelshoven. (2020, 24 december). Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector.
[Kamerbrief]. Geraadpleegd op 29 september 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werken-in-dezorg/documenten/ kamerstukken/2020/12/24/capaciteitsplan-2021-2024.
73 Ibidem.
28
Bij de totstandkoming van het instroomadvies voor de opleidingen MANP en MPA van het Capaciteitsorgaan, zijn diverse trends bepalend geweest. Voorbeelden daarvan zijn de huidige krapte
op de arbeidsmarkt, de oplopende zorgvraag door de bevolkingsgroei en vergrijzing en de toenemende behoefte aan een zelfstandig handelende professional in de regierol. 74 Een van de
respondenten geeft aan te verwachten dat de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants ook zal toenemen door het veranderende arbeidsethos bij medisch specialisten.
Waar die volgens de respondent voorheen rustig tachtig of meer uur per week werkten, ‘…willen
die nu naast welvaart ook welzijn nastreven in hun eigen werkende leven’.
Belemmeringen in de huisartsenzorg
Zoals ook in de vorige evaluatie van de subsidieregeling beschreven, blijkt het vooral in de huisartsenzorg lastig te zijn om opleidingsplaatsen te realiseren. Dat heeft ook te maken met de kleinschaligheid van de huisartspraktijk in combinatie met de relatief grote tijdsinvestering die gemoeid
is met de begeleiding. Daarnaast kost het tijd om een student in te passen in de organisatie omdat
werkprocessen moeten worden gewijzigd en moeten er voldoende spreekkamers zijn. En huisartsenposten, die alleen buiten kantooruren zorg bieden, zijn afhankelijk van (het vinden van)
huisartspraktijken die willen helpen de student in de dagpraktijk op te leiden en over de benodigde
randvoorwaarden beschikken. 75
Uit onderzoek uit 2015 bleek dat de loonkosten van een verpleegkundig specialist in een huisartspraktijk destijds € 48.524 per jaar bedroegen en van een physician assistant € 56.508 per
jaar. 76 Daarmee dekte de subsidieregeling respectievelijk 46 en 40 procent van de kosten van de
werkgever. Zoals in paragraaf 3.4 beschreven is het bedrag van de kosten die resteren na aftrek
van de vergoedingen die beschikbaar zijn, voor veel huisartsen een niet te nemen hindernis om
verpleegkundig specialisten of physician assistants op te leiden. Dat blijkt onder andere uit onderzoek naar factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het aannemen en opleiden
van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Het onderzoek is uitgevoerd in de medisch specialistische en acute zorg, revalidatiezorg, huisartsenzorg, ouderenzorg en gehandicaptenzorg. Uit de resultaten blijkt dat voor de huisartsenzorg de bekostiging de grootse remmende
factor is om verpleegkundig specialisten of physician assistants aan te nemen of op te leiden. Dat
vormt voor bijna de helft van de onderzochte huisartspraktijken en huisartsenposten een belemmering. In geen van de andere zorgsettingen is dit percentage zo hoog. De huisartsenzorg is ook
de sector met het hoogste aandeel respondenten (79 procent) dat vindt dat de arbeidsmarkt voor
zorgprofessionals (bijvoorbeeld werkdruk, krapte op de arbeidsmarkt of het bieden van carrièreperspectief) de factor is die het aannemen of opleiden van verpleegkundig specialisten of physician assistants het meest stimuleert. 77
De bekostiging speelt ook een rol bij het maken van de afweging bij het bepalen welk type zorgprofessional wordt opgeleid. In de tweede evaluatie is er al op gewezen dat de opleiding van een
74 Bronnen: zie voetnoot 68.
75 Biezen, M.G.M. van der, E.W.C.C. Derckx, H. Vermeulen & M.G.H. Laurant (2017). Versterking opleiding VS en PA
in de huisartsenzorg. Nijmegen/Eindhoven: Radboudumc IQ healthcare/KOH.
76 Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De
verpleegkundig specialist in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH.
77 Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in
factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Totaalbeeld
van vijf sectorale deelrapporten. (z.p.): Bureau HHM.
29
huisarts financieel veel gunstiger uitpakt. De huisarts in opleiding is namelijk in dienst bij de Stichting beroepsopleiding huisartsen (SBOH), zodat de loonkosten en het werkgeversrisico niet voor
rekening van de huisarts komen. Ook ontvangt de huisarts van SBOH een opleidersvergoeding
als tegemoetkoming in de kosten voor praktijkinrichting en praktijkorganisatie. De vergoeding bedraagt momenteel € 10.224 per jaar voor opleiders van een eerstejaars student en € 8.580 per
jaar voor overige opleiders. 78 Dit maakt het voor huisartsen interessanter om te kiezen voor een
huisarts in opleiding.
Verschillende vergoedingen in de geestelijke gezondheidszorg
Zoals in paragraaf 3.6 al is beschreven, bestaan in deze branche verschillende vergoedingen als
tegemoetkoming in de kosten van de opleiding voor de werkgever. Bij de MANP is dat € 22.500
per jaar, wat een vergoeding is voor de dagen waarop deelnemers uit de zorgsector niet beschikbaar zijn voor de werkgever vanwege het volgen van hun masteropleiding, maar wel salaris ontvangen. Bij de opleiding GGZ-VS gaat het om € 83.000 per jaar. Behalve voor de salariskosten,
is dit ook een vergoeding van de kosten van het collegegeld, inzet van de opleidersgroep en
overheadkosten. De totale vergoeding bij de tweejarige MANP bedraagt € 45.000 en bij de driejarige GGZ-VS € 249.000. Uit gesprekken met opleidingscoördinatoren van de MANP blijkt dat
zij merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg meer dan voorheen geneigd
zijn om met de driejarige opleiding in zee te gaan. De respondent van de werkgeversorganisatie
in de geestelijke gezondheidszorg bevestigt dat. Maar waar de opleidingscoördinatoren wijzen
op het enorme verschil tussen de hoogte van beide vergoedingen, die de voorkeur van zorgwerkgevers zou bepalen, wijst de respondent van de werkgeversorganisatie op het verschil in kwaliteit
van verpleegkundig specialisten van de twee- en driejarige opleiding. Hoe het ook zij, het is op
z’n minst bijzonder dat er twee opleidingen zijn die beide leiden tot hetzelfde beroep, dat die
verschillen in opleidingsduur en dat voor elk van beide opleidingen een aparte subsidieregeling
bestaat van waaruit de opleidingskosten van de werkgever wordt vergoed en dat de bedragen
daarvan aanzienlijk uiteenlopen.
Het tijdelijke karakter van de regeling
In eerste instantie was er voor beide opleidingen een aparte subsidieregeling. Die zouden lopen
tot 2006, tevens het jaar waarin de regelingen zijn samengevoegd. Sindsdien is een aantal malen
een nieuwe einddatum vastgesteld (zie tabel 6).
Tabel 6 – Wijzigingen van de einddatum van de subsidieregeling
Jaar
Einddatum
2004
2006
2006
Subsidieregeling wordt gecontinueerd, zonder dat een einddatum wordt genoemd.
2014
1 juli 2017
2017
1 juli 2022
2021
1 juli 2023
78 Bron: https://www.sboh.nl/opleiding-huisarts/huisartsopleiders, geraadpleegd op 18 november 2021.
30
Uit de interviews en informatie van opleidingscoördinatoren blijkt dat het tijdelijke karakter van de
regeling, ten minste voor een deel van de zorgwerkgevers belemmerend werkt bij het opleiden
van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Opleidingscoördinatoren geven aan dat
werkgevers steeds denken dat de regeling stopt, dat de einddatum zorgt voor onrust en dat hogescholen daar regelmatig vragen over krijgen (bijvoorbeeld waarom de huidige verlenging maar
één jaar duurt). Volgens een enkele opleidingscoördinator verklaart dat ook de afname van de
instroom in de opleiding van een paar jaar geleden. Een van de respondenten pleit ervoor de
regeling structureel te maken of voor langere tijd vast te stellen, bijvoorbeeld voor tien jaar. Volgens de respondent stelt dat instellingen in staat om een visie op inzet en opleiden te ontwikkelen,
wat nu nog te fragmentarisch gebeurt.
Er zijn overigens ook opleidingscoördinatoren en respondenten van werkgeversorganisaties, die
aangeven niet te merken dat het tijdelijke karakter van de regeling voor zorgwerkgevers een beletsel zou zijn om opleidingsplaatsen aan te bieden. Ook uit het onderzoek van Bureau HHM naar
belemmerende en bevorderende factoren voor het opleiden en aannemen van verpleegkundig
specialisten en physician assistants (zie paragraaf 3.5), blijkt dit niet in alle branches hetzelfde te
zijn. Onduidelijkheid over (toekomstige) subsidieregelingen blijkt vooral te spelen in de wijkzorg
en eerstelijnsverblijf, verpleeghuiszorg en ouderenzorg en revalidatiezorg.
De kosten en administratieve belasting van de regeling voor de hogeschool
Zoals in paragraaf 3.4 beschreven, wordt de subsidie die VWS verstrekt, via de hogescholen
doorbetaald aan de zorgwerkgever. Met de groei van de instroom is ook het werk toegenomen
dat de subsidieregeling met zich meebrengt voor opleidingscoördinatoren en financiële afdelingen van de hogescholen. Dat zit in het controleren en op orde brengen van de studentendossiers
(dat van belang is voor de controle door de accountant) en vooral in het ervoor zorgen dat werkgevers tijdig en correct factureren. Dat levert extra werk op omdat dit een aparte administratie op
studentniveau vereist. Ook kost het extra tijd als studenten tijdelijk of definitief met de opleiding
stoppen, tijdens de opleiding van werkgever veranderen of (maar dat komt niet veel voor) als er
onduidelijkheden in de regeling zijn. Een voorbeeld van dat laatste is de vraag of een student de
opleiding bij twee huisartsen kan volgen, die allebei werkgever zijn.
Ter illustratie staat in tabel 7 een overzicht van de tijd die uitvoering van de regeling vraagt en de
kosten daarvan. Dit overzicht is opgesteld door een hogeschool die beide opleidingen aanbiedt.
In het studiejaar 2020-2021 stonden daarbij in totaal 322 studenten ingeschreven.
Tabel 7 – Voorbeeld van de tijd die het een hogeschool kost om de regeling uit te voeren voor de
opleidingen MANP en MPA samen en de kosten daarvan
Functionarissen
Fulltime eenheden
(fte)
Personeelskosten
per fte (euro’s)
Kosten
(euro’s)
Medewerkers afdeling Grootboek
1,00
70.000
70.000
Support MANP
0,35
70.000
24.500
Support MPA
0,35
70.000
24.500
Business Control
0,05
110.000
5.500
Opleidingsmanagement
0,10
110.000
11.000
Kosten accountant
Totaal
7.200
142.700
31
De subsidieregeling voorziet niet in een tegemoetkoming in deze kosten; het volledige bedrag
vanuit de regeling is bestemd voor de zorgwerkgever.
Een deel van de belasting heeft te maken met het tijdstip waarop de controle door het accountantsrapport moet plaatsvinden. Voor het cohort studenten van de MPA dat in maart het diploma
behaalt, moet voor 1 juli van dat jaar de aanvraag voor de subsidievaststelling bij VWS binnen
zijn. Dat is dus drie maanden nadat de opleiding is afgerond. De ervaring is dat die periode erg
kort is om de studentendossiers op orde te hebben, ervoor te zorgen dat alle bijbehorende facturen van de werkgever zijn ingediend en vervolgens het accountantsonderzoek uit te voeren. Volgens een van de controllers zou de hogeschool er erg mee geholpen zijn, als hiervoor meer tijd
zou zijn en de aanvraag voor de subsidievaststelling bijvoorbeeld een jaar later zou kunnen worden ingediend.
Afgezien van de tijd die uitvoering van de regeling kost, geven respondenten ook aan dat die
goed uitvoerbaar is en dat de afhandeling daarvan over het algemeen probleemloos verloopt.
Bovendien wordt erop gewezen dat het bij de acquisitie van opleidingsplaatsen een sterk punt is
dat de hogeschool de subsidie voor de zorgwerkgever regelt en bewaakt.
3.8 Voorzetting van de regeling
Sinds de start van de opleidingen is het aantal verpleegkundig specialisten en physician assistants in Nederland sterk toegenomen. Zeker gelet op de kwaliteit van zorg, hebben ze hun waarde
inmiddels bewezen. De groei van beide beroepsgroepen is mede mogelijk gemaakt door de subsidieregeling, van waaruit zorgwerkgevers van verpleegkundigen en physician assistants in opleiding een deel van de kosten die zij daarvoor maken, vergoed krijgen. ‘De subsidie maakt het
mogelijk om de ruimte te nemen om te leren en die ruimte te krijgen van de medisch leermeester,
die veelal kostbare tijd in de begeleiding steekt’, zoals een van de respondenten het beschreef.
De meeste respondenten verwachten dat zonder regeling, de verdere groei van het aantal verpleegkundig specialisten en physician assistants stopt en daarmee zal ook het proces van verdere taakherschikking stagneren. Zonder financiële tegemoetkoming worden de opleidingskosten
voor zorgwerkgevers te groot (zeker in het eerste jaar van de opleiding, als de opbrengsten zeer
gering zijn) en zal het proces van taakherschikking stagneren, is de verwachting. Volgens een
van de respondenten is er nu zo’n grote vraag naar verpleegkundig specialisten en physician
assistants, en zo weinig aanbod, dat je geen andere keus hebt dan ze zelf op te leiden als je
taakherschikking (verder) wil doorvoeren. Een ander verwacht dat bij afschaffing van de regeling
‘…veel meer aandacht wordt gevestigd op output en resultaat in de directe patiëntenzorg, wat
voor de meerwaarde van de verpleegkundig specialist niet gaat helpen. Bij de physician assistant
komen dan de stages onder druk te staan. In de begeleiding weet ik dan niet of er dan die ruimte
wordt geboden die nu verplicht wordt gesteld. Soms is het een keuze; of een arts-assistent erbij
of een verpleegkundig specialist of een physician assistant. Ik vermoed dat er dan meer geneigd
wordt om het vertrouwde te kiezen, zonder een goede afweging te maken wat echt op die positie
nodig is.
Voortzetting van de subsidieregeling is noodzakelijk voor het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Dat hoeft volgens meerdere respondenten niet de huidige regeling te zijn, als er maar een regeling is van waaruit de kosten van werkgevers worden vergoed,
bij voorkeur structureel. In de geestelijke gezondheidszorg wordt gewezen op de vergoeding
32
vanuit de Beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen, die een alternatief zou kunnen zijn. In de huisartsenzorg wordt gewezen op de constructie die ook voor huisartsen in opleiding geldt. Die zijn in dienst bij de stichting SBOH, zodat de loonkosten en het werkgeversrisico
niet voor rekening van de huisarts komen.
In de vorige evaluatie werd er op gewezen dat volgens de Inspectie voor de gezondheidszorg
taakherschikking niet vanzelf tot stand komt, daar is tijd en energie voor nodig. 79 Maar ook geld,
blijkt uit de evaluatie van de subsidieregeling. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de
Monitor Taakherschikking aan dat de tijd van pionieren, wennen en aftasten voorbij moet zijn en
dat het noodzakelijk is dat taakherschikking zich doorzet. 80 Volgens de NZa is dat alleen mogelijk
als opleidingsplekken beschikbaar blijven en benut worden. Het subsidiëren van de opleidingskosten van zorgwerkgevers is daarvoor onmisbaar, blijkt uit de evaluatie.
Door verschillende respondenten zijn voorstellen gedaan, die aanpassing van de regeling nodig
maken, als die wordt voortgezet.
- Verhoog het aantal instroomplaatsen dat wordt gesubsidieerd. In alle branches is er behoefte
aan (meer) verpleegkundig specialisten en physician assistants. Gezien de wachtlijsten van
de hogescholen, zijn de kandidaten er ook. En de hogescholen geven aan meer studenten te
kunnen opleiden dan nu het geval is.
- Verleng de looptijd van de subsidieregeling, zodat werkgevers zich niet onzeker voelen over
de financiële mogelijkheden en consequenties van het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants.
- Richt de subsidieregeling sterker op de huisartsenzorg en ouderenzorg, omdat in deze branches veel meer verpleegkundig specialisten en physician assistants moeten worden opgeleid
dan nu gebeurt. Dat kan door hiervoor meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen en/of
de financiële bijdrage voor het opleiden in deze branches te verhogen. Omdat in alle branches
behoefte is aan verpleegkundig specialisten en physician assistants, is het niet raadzaam een
deel van de beschikbare opleidingsplaatsen voor deze branches te reserveren, omdat dan de
verdere taakherschikking in de overige branches zou stagneren.
- Verleng de duur van de tweejarige opleiding voor verpleegkundig specialist (MANP) met een
half of heel jaar. Reden daarvoor is de zwaarte van de huidige opleiding. Die kan niet lichter,
geeft een van de respondenten aan, omdat wat nu wordt aangeboden nodig is voor een professional die na de opleiding bevoegd is om als zelfstandig behandelaar en regiebehandelaar
op te treden. In het geval van een verlenging, zou de subsidieregeling daarop moeten worden
aangepast.
- Haal het verschil weg tussen de vergoedingen voor de zorgwerkgever in de geestelijke gezondheidszorg. De vergoeding voor het opleiden van verpleegkundig specialisten vanuit de
subsidieregeling bedraagt € 22.500 per student per jaar en vanuit de beschikbaarheidsbijdrage € 83.000. Dit verschil gaat ten koste van de instroom in de tweejarige opleidingen, terwijl
beide opleiding leiden tot hetzelfde beroep. Een oplossing hiervoor is om de tegemoetkoming
voor de vervangingskosten bij de tweejarige opleiding die gericht is op de geestelijke gezondheidszorg, ook en voor hetzelfde bedrag uit de beschikbaarheidsbijdrage te financieren.
- Breid de subsidieregeling uit met het subsidiëren van andere activiteiten die het opleiden van
verpleegkundig specialisten en physician assistants stimuleren. Een voorbeeld daarvan is het
79 Inspectie voor de gezondheidszorg. (2007). Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg. Den Haag: IGZ.
80 Nederlandse Zorgautoriteit. (2019). Monitor Taakherschikking. Physician assistants & Verpleegkundig specialisten in
de medisch specialistische zorg. Utrecht: NZa.
33
-
34
opleiden van begeleiders (praktijkopleiders/leermeesters). Dit maakt het bijvoorbeeld in de
gehandicaptenzorg en de verzorgings- en verpleeghuizen en de thuiszorg beter mogelijk om
(meer) verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden. Andere voorbeelden
zijn het subsidiëren van het ontwikkelen van een visie in de organisatie op de inzet van taakherschikking en/of op leren en opleiden en het vergoeden van de begeleiding door de medisch
specialist, dat volgens een van de respondenten van wezenlijk belang is voor de kwaliteit van
de opleiding.
Zorg voor een vast format voor gegevens van studenten die door de hogescholen moeten
worden aangeleverd aan de subsidieverstrekker. Dat voorkomt dat er gegevens worden aangeleverd die niet nodig zijn en bespaart alle betrokkenen werk.
4 Eindoordeel
4.1 Inleiding
In dit laatste hoofdstuk beantwoorden we de onderzoeksvragen (paragraaf 4.2) en als afsluiting
de vraag of de subsidieregeling doelmatig en doeltreffend is (paragraaf 4.3). Dat is tevens de
slotconclusie van deze evaluatie.
4.2 Beantwoording onderzoeksvragen
Wordt het doel van de subsidieregeling behaald?
Ja, maar voor het opvangen van de vergrijzing kon dat niet worden vastgesteld. De inzet van de
regeling heeft ervoor gezorgd dat er momenteel zo’n 3.494 verpleegkundig specialisten en 1.058
physician assistants werkzaam zijn in de zorg. Beide zorgprofessionals nemen taken van artsen
over, waardoor de kwaliteit van de zorg toeneemt. Ook zorgt de introductie en groei van deze
beroepsgroepen voor carrièreperspectief van verpleegkundigen en paramedici. Ten slotte draagt
de subsidieregeling bij aan banengroei omdat het zorgt voor een toenemend aanbod van beroepskrachten die taken van artsen kunnen overnemen. Of de subsidieregeling helpt om de vergrijzing van het personeelsbestand in de zorg op te vangen, kan niet worden vastgesteld. Wel is
het denkbaar dat werkgevers de subsidieregeling inzetten om oudere werknemers aan het werk
te houden door taken van hen over te nemen.
Hoe wordt het beschikbare budget besteed?
Het volledige bedrag van de subsidie komt terecht bij de zorgwerkgever waarbij de verpleegkundig specialist of physician assistant tijdens de opleiding in dienst is. De subsidie is bedoeld als
tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Er is niet onderzocht of de subsidie ook werkelijk daarvoor wordt gebruikt. Maar als dat al niet zo zou zijn, dan
zijn de verletkosten volledig voor rekening van de werkgever.
Welke risico’s zitten er aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd?
Er zitten geen risico’s aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd. Respondenten
van hogescholen geven aan dat de regeling weliswaar veel werk met zich meebrengt, maar dat
de regeling op zich helder is en dat het duidelijk is wat er van hen wordt gevraagd.
Bestaat er een rechtvaardiging voor differentiatie van de subsidieregeling naar verschillende sectoren? Is een dergelijke differentiatie in de subsidieregeling te integreren? Waarom is dat wel of
niet het geval en op welke wijze ligt het voor de hand de subsidieregeling hierop te wijzigen?
Ja, die rechtvaardiging is er met name voor de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidzorg. In
de huisartsenzorg is de vergoeding vanuit de subsidieregeling niet voldoende om huisartspraktijken te stimuleren en in staat te stellen verpleegkundig specialisten en physician assistants op te
leiden. Dit, terwijl de huisartsenzorg juist een van de sectoren is waarin een grote behoefte bestaat aan verpleegkundig specialisten en physician assistants. In de geestelijke gezondheidszorg
kunnen werkgevers er ook voor kiezen gebruik te maken van de driejarige opleiding GGZ-VS.
35
Daaraan is een financieel vele malen gunstiger vergoeding verbonden. Dit gaat ten koste van de
instroom in de tweejarige variant MANP, die opleidt tot hetzelfde beroep.
Wat de huisartsenzorg betreft, kan worden overwogen de tegemoetkoming voor huisartspraktijken vanuit de subsidieregeling (substantieel) te verhogen. In de geestelijke gezondheidszorg lijkt
het het meest voor de hand te liggen om de tegemoetkoming in de buitenschoolse kosten voor
de tweejarige variant, net als voor de driejarige variant voor een even groot bedrag te vergoeden
vanuit de beschikbaarheidsbijdrage. In elk geval is het raadzaam onderzoek te doen naar de
opvattingen van zorgwerkgevers over beide opleidingsvarianten en hun voorkeuren daarvoor en
de wijze waarop in zorginstellingen de keuze voor een van beide varianten wordt bepaald.
Tot slot is het denkbaar de regeling te intensiveren voor de branches met een grote behoefte aan
verpleegkundig specialisten en physician assistants en branches waarin het opleiden van deze
beroepsgroepen achterblijft. Een voorbeeld daarvan is de ouderenzorg. Dit kan door verhoging
van de tegemoetkoming voor de buitenschoolse opleidingskosten, verhoging van het aantal plaatsen dat voor deze branches beschikbaar is of door het subsidiëren van activiteiten die het opleiden stimuleren. Voorbeelden van dat laatste zijn het opleiden van leermeesters, het ontwikkelen
van een visie op leren en opleiden in zorginstellingen of het vergoeden van de inzet van medisch
specialisten als begeleider .
4.3 Slotconclusie
Aan het begin van dit rapport is beschreven dat evaluatie van een subsidieregeling moet uitwijzen
in hoeverre de inzet van de regeling doeltreffend en doelmatig is. Daarbij is doeltreffendheid de
mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten
wordt gerealiseerd. Doelmatigheid is de mate waarin het optimale effect tegen zo min mogelijk
kosten en ongewenste neveneffecten wordt bewerkstelligd.
Eerst de doeltreffendheid. Doelen van de inzet van de subsidieregeling zijn een betere kwaliteit
van zorg, een beter carrièreperspectief voor de mensen die in de zorg werken en het opvangen
van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. Met de regeling wordt dat nagestreefd door het
faciliteren van de opleiding van verpleegkundig specialisten en physician assistants die taken van
artsen kunnen overnemen. Afgezien van de vergrijzing, helpt de subsidieregeling de gestelde
doelen te realiseren. Daarmee is de subsidieregeling doeltreffend.
De subsidie die wordt verleend, is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever
maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding,
maar wel salaris ontvangen. Het gehele bedrag van de subsidie wordt daaraan besteed, niet aan
bijvoorbeeld de uitvoeringskosten die daarmee gemoeid zijn. Bovendien vergoedt de subsidie
maar een deel van de kosten van de werkgever, die de meeste kosten zelf moet dragen. Conclusie is dan ook dat de subsidieregeling doelmatig is.
36
KBA Nijmegen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8fa2723b-c4e6-4bd7-beae-7de95c93832b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2009–2010
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1576
Vragen van het lid Tang (PvdA) aan
de minister van Financiën over de
oproep van Obama om banken via
een heffing zelf te laten betalen voor
reddingsoperaties. (Ingezonden
21 januari 2010)
1
Kent u het bericht «US wants others
to adopt levy on banks»?1
2
Ziet u een heffing op niet-verzekerde
schulden als een aanvulling op de
depositogarantie, zodat er een
bredere grondslag ontstaat om
mogelijke kosten van
reddingsoperaties uit te dekken?
3
Deelt u de mening dat de heffing
goed past in het streven dat banken
meer reserves aanhouden en een
kleinere hefboom van vreemd
vermogen hanteren?
4
Kunt u aangeven wat de opbrengst
voor Nederland is van een heffing op
niet-verzekerde schulden van 15
basispunten?
5
Bent u van plan zich aan te sluiten bij
het initiatief van de Obama-regering?
1
Antwoord
Antwoord van minister Bos
(Financiën) (ontvangen 11 februari
2010)
1
Ja
2
Het depositogarantiestelsel staat op
zichzelf los van reddingsoperaties en
de kosten die daaraan verbonden zijn.
Het depositogarantiestelsel geeft een
expliciete garantie op deposito’s tot
een waarde van EUR 100.000 bij
faillissement van een bank. Deze
kosten worden de sector zelf
gefinancierd.
Reddingsoperaties zijn daarentegen
juist bedoeld om een faillissement te
voorkomen. De kosten van deze
reddingsoperaties dreigen in een
going concern situatie voor de
overheid te komen. Dit moet in de
toekomst worden beperkt. Dit kan in
eerste instantie door betere
crisispreventie en door ervoor te
zorgen dat aandeelhouders en
vreemdvermogenverschaffers de
eerste partijen zijn die verliezen op
moeten vangen. Voorzover dan nog
sprake zou zijn van kosten voor de
overheid, dan kan een heffing op
niet-verzekerde schulden een
mogelijke aanvulling zijn om deze
kosten op te vangen. Daarbij zal
nader gekeken moeten worden naar
de vormgeving.
Een heffing op niet-verzekerde
schulden zoals bedoeld in het plan
van de regering van de Verenigde
Staten is bedoeld om de kosten als
gevolg van afgelopen reddingsacties
(TARP) te verhalen op de financiële
sector. Het is dus een ex post
afrekening met de financiële sector
voor verleende steun aan bepaalde
financiële instellingen en heeft geen
betrekking op het bekostigen van
toekomstige reddingsacties. In
Nederland is deze rekening in de
vorm van beprijzing van garanties en
kapitaal injecties in veel gevallen
reeds ex ante afgesproken met die
instellingen die steun hebben
ontvangen.
3
Op zichzelf kan de heffing op
onverzekerde schulden prikkels geven
tot het aanhouden van meer eigen
vermogen of meer verzekerde
schulden. Overigens heeft de
bankenheffing zoals voorgesteld door
de VS een horizon van 10 jaar of
totdat de TARP verliezen zijn verhaald
Financial Times, 15 januari 2010.
KVR39368
2010Z01151
0910tkkvr1576
ISSN 0921 - 7398
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
3363
op de financiële sector, zodat er geen
blijvende werking vanuit gaat.
Verhoging van de kapitaalratio’s en
het introduceren van een
leverage-ratio zijn echter meer directe
en daarmee effectievere manieren
om ervoor te zorgen dat banken meer
reserves aanhouden en een kleinere
hefboom van vreemd vermogen
hanteren.
4
Ter benadering van de opbrengsten
van de heffing in Nederland zijn de
totale passiva genomen minus het
eigen vermogen minus de verzekerde
verplichtingen (deposito’s gedekt
door Nederlandse DGS). De
verzekerde verplichtingen (=het totaal
van de voor dekking in aanmerking
komende deposito’s) bedroegen eind
september 2008 EUR 365 miljard. De
totale passiva zijn daarentegen
minder eenvoudig in te schatten,
omdat onduidelijk is op welke
onderdelen van internationaal
opererende banken in Nederland
deze heffing van toepassing zou zijn.
Hetzelfde geldt voor het eigen
vermogen. Daarom is middels een
boven- en ondergrens een
bandbreedte van de te verwachten
opbrengst geschat. In deze
bandbreedte zijn geen
gedragseffecten meegenomen
(terwijl deze effecten wel te
verwachten zijn bij een dergelijke
heffing, bijvoorbeeld door meer te
financieren met deposito’s). Ook is
geen rekening gehouden met een
minimum grootte van de instellingen
die deze heffing moeten betalen, de
berekening neemt aan dat de hele
sector de heffing betaalt (in het
voorstel van Obama geldt de heffing
enkel voor instellingen met een
balanstotaal groter dan USD 50
miljard).
Op basis van cijfers over het derde
kwartaal 2009 (wanneer wordt
verondersteld dat het niveau van
verzekerde verplichtingen niet
veranderd is sinds 2008) zou de
opbrengst van de heffing op basis
van het binnenlands bedrijf uitkomen
op EUR 2,62 miljard en op basis van
het geconsolideerde bedrijf EUR 3,36
miljard.
interventies op de financiële markt in
rekening gebracht.
Wel verdient het uiteraard
aanbeveling na te denken over
manieren waarop de kans op
toekomstige reddingsoperaties, en
eventuele kosten daarvan, zo klein
mogelijk worden gehouden. In die zin
is ook het initiatief van de Obamaregering de moeite van bestudering
en discussie waard. De door de
regering van de Verenigde Staten
voorgestelde heffing op
niet-verzekerde schulden is een van
opties in het brede palet aan
maatregelen en voorstellen ter
versterking van het financiële
systeem die, al dan niet in
aangepaste vorm, in dit verband kan
worden meegewogen. Internationale
coördinatie is daarbij onontbeerlijk.
5.
De Nederlandse financiële sector en
situatie als gevolg van de crisis
kennen vele verschillen ten opzichten
van de Amerikaanse. Nederland kent
geen grote zakenbanken en heeft in
veel gevallen reeds de kosten van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
3364
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0947ea8a-475c-4afa-a18a-04b314600892
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2009–2010
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2
2010Z04211
Vragen van de leden Voordewind
(ChristenUnie), Haverkamp (CDA) en
Van der Staaij (SGP) aan de
minister van Buitenlandse Zaken over
de arrestatie van christenen in
Marokko. (Ingezonden 9 maart 2010)
Volgens het bericht vond de inval plaats in
persoonlijke opdracht van de nieuwe
Marokkaanse minister van Justitie.
1
Heeft u kennisgenomen van het
bericht over de arrestatie van 18
christenen die in de Marokkaanse
stad Amizmiz bijeen waren voor
Bijbelstudie?1
2
Deelt u de mening dat deze inval een
schending is van het recht op vrijheid
van godsdienst en levensovertuiging?
3
Bent u bereid om deze inval, zo
mogelijk ook in internationaal
verband, aan te kaarten bij de
relevante Marokkaanse autoriteiten?
4
Ziet u aanleiding de bestaande
aandacht die er in bilateraal en
EU-verband is voor de positie van
religieuze minderheden in Marokko te
intensiveren?
5
Heeft u aanwijzingen om aan te
nemen dat er onder de nieuwe
Marokkaanse minister van Justitie
sprake is van een aanscherping van
het beleid ten aanzien van christelijke
samenkomsten in het overwegend
islamitische Marokko?2
1
Reformatorisch Dagblad, 12 februari 2010.
0910tkkvl2010Z04211
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/989d6c3a-aa23-49b8-8aea-54669aad238e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
33 586
Wijziging van de Kieswet, ter implementatie van
Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van
20 december 2012 tot wijziging van Richtlijn
93/109/EG tot vaststelling van de wijze van
uitoefening van het passief kiesrecht bij de
verkiezingen voor het Europees Parlement ten
behoeve van de burgers van de Unie die
verblijven in een lidstaat waarvan zij geen
onderdaan zijn (PbEU 2013, L 26)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 26 april 2013
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het
voorberei-dend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt
verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord,
acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit
voornemen tot wijziging van de Kieswet. Zij kunnen zich vinden in het
achterliggende doel, te weten de kandidaatstelling voor de verkiezingen
van het Europees Parlement makkelijker maken voor burgers die
verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn. Deze leden
hebben een vraag naar aanleiding van de memorie van toelichting. Daarin
stelt de regering dat het niet wenselijk is om de termijn tussen de dag van
kandidaatstelling en de zitting waarin de kandidatenlijsten definitief
worden vastgesteld te verlengen door deze zitting in tijd naar achteren te
plaatsen, omdat dan het proces van het aanmaken, verzenden en
retourneren van de stembescheiden voor de groep kiezers buiten
Nederland verder onder tijdsdruk komt te staan. Deze leden begrijpen
deze uitleg, maar vragen zich af of het dan niet mogelijk is om de dag van
de kandidaatstelling twee dagen naar voren te schuiven. Op die manier
wordt toch aangesloten bij de termijn van vijf dagen die de EU hanteert en
blijft de tijd voor kiezers in het buitenland om alles op orde te maken
gelijk. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op deze
mogelijkheid.
De voorzitter van de commissie,
Berndsen-Jansen
Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
kst-33586-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 586, nr. 5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/46299ba0-ff89-425e-a45e-112852358f47
|
Essentiële elementen van de mainport
De mainport Schiphol: meer dan een luchthaven en uniek door KLM hub-netwerk
De luchthaven Schiphol, het KLM/SkyTeam hub-netwerk en de omliggende metropoolregio Amsterdam
zijn samen uitgegroeid tot de mainport Schiphol. De mainport Schiphol is dan ook meer dan slechts een
luchthaven met een wereldwijd netwerk. De mainport functioneert als een geheel van elkaar
versterkende bedrijven en activiteiten. Samen zorgen zij ervoor dat er een internationaal en
multimodaal knooppunt ontstaat van stromen mensen, goederen, geld, informatie, kennis en cultuur.
De mainport Schiphol is uitgegroeid tot een hoogwaardig knooppunt dat Nederland via een uitgebreid
netwerk verbindt met de belangrijke economische, politieke en culturele centra in Europa en de rest
van de wereld. Daarmee zijn de activiteiten op Schiphol een belangrijke motor voor de Nederlandse
economie en werkgelegenheid. Het maakt bovendien de regio Amsterdam tot een aantrekkelijke
vestigingslocatie voor internationaal georiënteerde bedrijven en instituten.
Essentieel voor een mainport is een kwalitatief hoogwaardig netwerk van verbindingen. Dankzij dit
netwerk, dat voor het grootste deel gevormd wordt door het fijnmazige Europese en intercontinentale
netwerk van KLM en SkyTeam partners, behoort Schiphol tot de vier belangrijkste luchthavens van
Europa. Met Nederland als kleine thuismarkt is dat een unieke prestatie.
Huidige situatie vraagt om bevestiging mainportdefinitie en actualisering mainportstrategie
Behoud van de mainport positie is zeker niet vanzelfsprekend. Het perspectief voor Schiphol om zich als
mainport blijvend te positioneren komt in toenemende mate onder druk te staan. De belangrijkste
factoren die daarbij spelen zijn:
Economische ontwikkeling, met name binnen Europa
Actuele situatie luchtvaart (pax en cargo) en van AirFrance-KLM in het bijzonder, met toenemende
concurrentie uit de Golf regio, Turkije en van low cost carriers
Toenemende concurrentie luchthavens/hubs onderling (binnen Europa en daarbuiten)
Specifiek voor de luchthaven Schiphol: knelpunten in capaciteit, kwaliteitsperceptie staat onder
druk
De huidige versie van de mainportstrategie dateert van 2005 en is sindsdien niet aangepast. Gezien de
economische ontwikkelingen in het algemeen – en die van de luchtvaart in het bijzonder – en
vanwege de behoefte om het gezamenlijke belang van luchthaven en hub carrier nog eens te
benadrukken, is het gewenst om de definitie van de mainport te bevestigen en de mainportstrategie
zelf te actualiseren.
Het is voorts van belang dat met de mainportstrategie adequaat wordt geanticipeerd op de dynamiek
in de luchtvaart en het beleid – of wijzigingen daarvan – van de rijksoverheid ten aanzien van
luchtvaart in Nederland, of de prioriteiten die daarbij gesteld worden. Daartoe is het noodzakelijk dat
de strategie periodiek wordt getoetst en wordt afgestemd op de actuele ontwikkelingen of
veranderingen in beleid.
Elementen van de mainport
De mainport is opgebouwd uit een drietal onderling samenhangende elementen:
1. Een sterk KLM/SkyTeam netwerk als driver voor de mainport
2. Een concurrerende luchthaven
Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht)
Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt
3. Concurrerende regio
Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme
Internationaal business climate: Nederland als concurrerende vestigingsplaats
“Key elements mainport”
Pagina 1 van 10
02.04.2013
Dit wordt schematisch weergegeven in de volgende figuur:
Onderstaand worden de elementen van de mainport nader belicht.
1
Een sterk KLM/SkyTeam netwerk als driver voor de mainport
Een sterk, fijnmazig netwerk dat Nederland verbindt met de rest van de wereld
Via Schiphol zijn Nederland, de Randstad en Amsterdam verbonden met Europa en met de rest van
de wereld. Tot de bestemmingen behoren belangrijke economische regio’s, politiek-bestuurlijke en
culturele centra en omvangrijke passagiers- en vrachtmarkten. Door succesvolle samenwerking
tussen Schiphol Group, de overheid en KLM heeft de luchthaven Amsterdam Airport Schiphol zich in
de afgelopen decennia ontwikkeld tot een krachtige mainport in Europa. Het netwerk van KLM en
SkyTeam partners is de driver achter deze ontwikkeling.
KLM en SkyTeam partners verzorgen 70% van het verkeer op Schiphol
Het netwerk van de mainport Schiphol wordt voor het overgrote deel bepaald door KLM, haar
partners in de wereldwijde SkyTeam alliantie en andere strategische partners. Dit netwerk, dat de
backbone is van de mainport, wordt gevormd door een zorgvuldig opgebouwd ‘hub-and-spoke’
systeem. Dit is het meest efficiënte systeem om zoveel mogelijk verbindingen te kunnen aanbieden.
“Connectivity” oftewel de kwaliteit van de doorverbindingen is essentieel voor het succes van het
hub-and-spoke concept. Daarbij gaat het om de combinatie van korte en betrouwbare
overstaptijden en een groot aantal en frequente doorverbindingen voor passagiers, bagage en
vracht, door KLM gerealiseerd middels een optimaal functionerend (zeven) blokkensysteem.
KLM is de grootste en belangrijkste gebruiker van Schiphol, maar niet de enige. KLM-groep en
SkyTeam partners verzorgen ongeveer 70% van het verkeer en de verwachting is – mede in het
“Key elements mainport”
Pagina 2 van 10
02.04.2013
belang van de mainport en het aanbod van een concurrerend netwerk van verbindingen – dat de
verhouding SkyTeam versus concurrentie de komende jaren stabiel zal blijven.
Focus ligt op uitgebreid bestemmingennetwerk, bediend door hub- en mainportgebonden verkeer
In een groeiende luchtvaartmarkt moet de mainport Schiphol zich verder kunnen ontwikkelen, wil
het zijn concurrentiepositie behouden ten opzichte van andere Europese hubs, snel groeiende hubs
in de Golfregio en Turkije en opkomende luchthavens in de catchment area. De luchtvaartsector
kiest niet voor een volumebeleid met ongebreidelde groei, maar – overeenkomstig de afspraken in
het Aldersakkoord en in lijn met de Luchtvaartnota – voor selectieve ontwikkeling van de mainport.
Daarbij wordt de in het Aldersakkoord toegepaste verkeerssegmentatie gehanteerd, zoals die
medio juli 2012 is herbevestigd door de ‘Stuurgroep Selectiviteit’ en vastgelegd (per brief van 16 juli
2012) door het Ministerie van IenM:
1. Hub-operatie (passage en vracht): bestemming bediend door SkyTeam en KLM codesharepartners;
2. Traffic non-hub carriers op ICA-bestemming waarop meer dan 10.000 zakelijke outbound
passagiers per jaar worden vervoerd.
3. Traffic non-hub carriers op Europese bestemming waarop meer dan 10.000 zakelijke outbound
passagiers per jaar worden vervoerd.
4. Non-hub full freighter traffic.
5. Traffic non-hub carriers op Europese of Intercontinentale bestemming waarop minder dan 10.000
zakelijke outbound passagiers per jaar worden vervoerd.
De focus ligt op een uitgebreid netwerk van bestemmingen dat Nederland verbindt met belangrijke
economische, politieke en culturele centra in Europa en de rest van de wereld, voor zowel zakelijke
als leisure passagiers. Deze bestemmingen worden in hoofdzaak bediend door KLM en partners.
Daarnaast bedienen ook andere luchtvaartmaatschappijen zakelijke bestemmingen binnen en
buiten Europa en daarmee dragen zij ook bij aan het netwerk van de mainport. Deze
luchtvaartmaat-schappijen voegen bestemmingen toe aan het mainportnetwerk en bieden de
reiziger keuze-mogelijkheden, maar worden altijd bezien vanuit de focus op hub- en
mainportgebonden verkeer. In het belang van de continuïteit van de mainport, is het daarbij
belangrijk rekening te houden met – met in achtneming van de mededingingsrechtelijke kaders –
de concurrentiepositie van het bestaande netwerk en die van het hubnetwerk in het bijzonder.
Vanwege de keuze voor een selectieve ontwikkeling van Schiphol zal het niet noodzakelijkerwijs aan
de mainport gebonden verkeer op termijn van regionale luchthavens (Eindhoven Airport, Rotterdam
The Hague Airport en – in de toekomst – Lelystad Airport) gebruik gaan maken. Deze regionale
luchthavens ondersteunen daarmee de mainportfunctie van Schiphol en bieden daarnaast de
reizigers een efficiënt, toegesneden en compact product.
Sterke hubcarrier en hoogwaardige luchthaven cruciaal in concurrentieslag met andere hubs
De mainportvisie richt zich op het veiligstellen van de internationale concurrentiepositie van de
mainport Schiphol. Een sterke hub carrier, met de luchthaven Schiphol als thuisbasis, is essentieel.
Daarbij is het belangrijk dat deze hub carrier onderdeel is van een sterke wereldwijde alliantie en
samenwerkingsverbanden heeft met strategische partners.
Om de concurrentieslag met andere hubs succesvol aan te kunnen gaan, is het van belang dat de
luchtvaartmaatschappijen op Schiphol gefaciliteerd worden met een betrouwbaar, kostenefficiënt
en kwalitatief hoogwaardig luchthavenproduct.
Transfervervoer basis voor uitgebreide netwerk van bestemmingen
Vanwege de kleine thuismarkt is het transferproduct essentieel om het hubnetwerk in stand te
houden en verder uit te breiden. Zonder dit transfervervoer zou Schiphol nooit een vergelijkbaar,
wereldwijd en hoogfrequent netwerk kunnen aanbieden.
Vracht essentieel instandhouding netwerk (extra opbrengsten; vooral belly freight)
Het vrachtnetwerk kan niet los gezien worden van het intercontinentale passagiersnetwerk, ruim 40%
van de vracht wordt daarmee – als belly freight of in combi-vliegtuigen – aan- en afgevoerd. De
vrachthub op Schiphol profiteert op deze manier van het uitgebreide netwerk voor passagiers.
Omgekeerd zou een aantal bestemmingen in het netwerk voor passagiers niet zo uitgebreid en
“Key elements mainport”
Pagina 3 van 10
02.04.2013
rendabel te exploiteren zijn zonder het aanvullende vrachtvervoer op deze lijndiensten. Vracht- en
passagiersvervoer zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden.
2
Een concurrerende luchthaven
Kern van de mainport is een uitgebreid en kwalitatief hoogwaardig netwerk van directe Europese en
intercontinentale verbindingen voor passagiers en vracht. Schiphol fungeert daarbij als een ‘primaire
hub’ voor KLM en haar partners in de SkyTeam alliantie, die vanaf de hub frequente wereldwijde
luchtverbindingen aanbieden.
De mainport Schiphol faciliteert het uitgebreide, mondiale netwerk van KLM, haar SkyTeam partners en
van andere allianties en luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast wordt de mainport ontsloten door een
hoogwaardig en uitgebreid rail- en wegennetwerk dat tot ver over de landsgrenzen reikt. Dit netwerk
verbindt de mainport via weg en spoor met alle grote Nederlandse steden en met een groot aantal
belangrijke Europese steden.
Als onderdeel van de mainport heeft de luchthaven Schiphol twee functies, die onlosmakelijk met
elkaar verbonden zijn:
Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht)
Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt
2.1
Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht)
Een efficiënte en hoogwaardige luchthaven is cruciaal voor de mainportfunctie
De luchthaven Schiphol levert, als multimodaal knooppunt, hoogwaardige infrastructuur en
processen. Daarmee faciliteert Schiphol het netwerk van bestemmingen (voor passagiers en vracht)
van KLM, haar SkyTeam partners en van andere allianties en luchtvaartmaatschappijen. Het
luchthavenproduct is voor een groot deel gericht op een snelle, efficiënte en comfortabele
afhandeling van het hub- en transferproduct van KLM en partners, waarvan het succesvolle (zeven)
blokkensysteem de ‘backbone’ is. Daarbij gaat het onder meer om een centrale positionering (in de
terminal en aan airside) van het transferproduct en van bagagesystemen ten behoeve van korte
overstaptijden (MCT). Dit is essentieel voor de mainport en vormt de basis waarop
luchtvaartmaatschappijen een hoogwaardig en duurzaam netwerk van bestemmingen kunnen
exploiteren.
Concurrerend kostenniveau in vergelijking tot andere mainports in Europa
Voor het behoud van de concurrentiepositie van de mainport Schiphol is het van belang dat er
sprake is van een concurrerend kostenniveau in vergelijking tot andere Europese hubs. Daarnaast is
het van belang de relatieve positie van het kostenniveau van Schiphol ten opzichte van de hubs in
de Golfregio en in Turkije te behouden, ofschoon deze hubs in een andere economische, fiscale en
politieke context opereren. De bedrijfsvoering van de luchthaven is daarom gericht op strikte
beheersing van (operationele) kosten. Daarnaast hanteert Schiphol een zorgvuldige planvorming
voor investeringen, met juiste timing, flexibele fasering en modulaire aanpak, om de financiële
impact van deze investeringen voor airlines zo beperkt mogelijk te houden. Voorts is het noodzakelijk
dat het volume aan verkeer en vervoer op Schiphol voldoende schaalgrootte heeft (en van
vergelijkbare orde is als dat van concurrerende hubs) ten behoeve van vergelijkbare (en
concurrerende) kosten per eenheid en tarieven.
Samenwerking Schiphol-Aéroports de Paris versterkt dual hub concept AF/KLM
Het strategische samenwerkingsverband tussen Schiphol en Aéroports de Paris versterkt de dual hub
van AirFrance en KLM door het gezamenlijk creëren van synergiën zoals kostenbesparingen,
uitwisselen van best practices, innovaties en services voor passagiers.
Goede relatie tussen de luchthaven operator, netwerk carrier en de overheid
Cruciaal voor het succes van de mainport is de samenwerking tussen hubcarrier, luchthaven en
overheid. Dit wordt geïllustreerd door de ‘Gouden Driehoek’:
“Key elements mainport”
Pagina 4 van 10
02.04.2013
KLM en Schiphol versterken elkaar: KLM levert het overgrote deel van het bestemmingen-netwerk
voor de mainport (waaronder een belangrijk deel van de intercontinentale bestemmingen) en
Schiphol Group levert hoogwaardige luchthaveninfrastructuur (voor een belangrijk deel ingericht op
het hubproduct). De overheid (en specifiek: het ministerie van IenM) levert een belangrijke bijdrage
in de randvoorwaardelijke sfeer (luchtvaartverdragen, regulering, luchtverkeersleiding etc.) en is
verantwoordelijk voor een goede landzijdige bereikbaarheid via de weg, en heeft als
opdrachtgever van NS en ProRail een sturende rol in het bevorderen van de bereikbaarheid per
spoor.
Schiphol onderstreept de cruciale rol die KLM en partners als hub carrier van de mainport spelen – zij
verzorgen immers 70% van het verkeer – en wil de succesvolle samenwerking de komende jaren
voortvarend voortzetten, mede met het oog op de op ons afkomende markttrends en uitdagingen.
Zonder een adequate en in samenwerking met KLM en het ministerie van IenM opgezette aanpak
kunnen deze trends een significant negatieve impact hebben op het concurrentievermogen van de
mainport. Dit zou zondermeer leiden tot een negatieve impact voor de BV Nederland. In dat kader
en in aanvulling op de acties die in EU-verband worden ondernomen is het van belang dat partijen
– KLM, Schiphol en overheid (ministerie van IenM) – gezamenlijk optrekken in het veiligstellen van de
concurrentiepositie van de mainport ten opzichte van de snelgroeiende hubs in de Golfregio en in
Turkije. De huidige samenwerking dient daarom verder te worden geïntensiveerd en doorontwikkeld
tot een echt partnerschap om succes uit het verleden ook voor de toekomst te garanderen.
2.2
Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt
Reizigers van/naar Nederland hebben een uitgebreid netwerk van bestemmingen ter beschikking
De grote kracht van de mainport is het netwerk van KLM, SkyTeam partners en andere
luchtvaartmaatschappijen. Voor reizigers die Nederland als vertrekpunt of als bestemming hebben,
biedt de luchthaven Schiphol, goede verbindingen met nagenoeg alle regio’s en centra op de
wereld.
Een goede en multimodale bereikbaarheid van de luchthaven voor reizigers is essentieel
Voor deze reizigers is het van groot belang dat Schiphol beschikt over een uitgebreid en – onder alle
omstandigheden – betrouwbaar netwerk van verbindingen met het achterland, via het wegennet,
via openbaar vervoer of via HSL-verbindingen. Daarmee zijn de economische, politieke en culturele
centra in onder andere Amsterdam, Rotterdam en Den Haag binnen afzienbare tijd te bereiken.
Compact, efficiënt luchthavenproduct tegen concurrerende prijzen
Niet alleen een goede landzijdige ontsluiting, maar ook een efficiënt, state-of-the-art en zo compact
mogelijk luchthavenproduct met goede prijs-kwaliteitverhouding is essentieel om deze reizigers, in
de concurrentieslag met andere luchthavens in de catchment area, via de mainport Schiphol te
laten reizen. Samen met de partners en met een op de reiziger gerichte focus wil Schiphol de
luchthaven blijven ontwikkelen tot een efficiënt en duurzaam multimodaal knooppunt, waar reizigers
van over de gehele wereld zich welkom voelen in een dynamische en inspirerende omgeving.
“Key elements mainport”
Pagina 5 van 10
02.04.2013
3
Concurrerende regio
De mainport Schiphol vervult een maatschappelijk belang, op regionaal, nationaal en internationaal
niveau. De mainport ontleent de ‘license to grow’ aan dit maatschappelijk belang. De bij de mainport
Schiphol betrokken partijen hechten dan ook grote waarde aan een goede relatie met partijen in de
directe omgeving van de luchthaven en erkennen dat deze partijen niet alleen profiteren van de
aanwezigheid van de luchthaven, maar ook de lasten ervan ervaren.
Het maatschappelijke belang komt tot uitdrukking in een bijdrage van de mainport aan:
Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme
Internationaal business climate, Nederland als vestigingsplaats: o.a. AirportCorridor en Zuidas
3.1
Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme
Maatschappelijk belang van de mainport - wonen
De mainport Schiphol heeft een bijzondere maatschappelijke functie, als pijler onder de
Nederlandse economie en de Nederlandse samenleving. De bij de mainport betrokken partijen, en
AirFrance-KLM en Schiphol in het bijzonder, voelen zich medeverantwoordelijk voor een
aantrekkelijke regio en een duurzame wereld. In regionale zin blijft het reduceren van geluidsoverlast
een belangrijk gespreksonderwerp bij bewoners, politiek, en organisaties. Inmiddels zijn 12.000
woningen geïsoleerd. Schiphol en AirFrance-KLM hechten beide grote waarde aan de dialoog in de
Commissie Regionaal Overleg Schiphol en aan de Alderstafel en de afspraken die gemaakt zijn op
het gebied van selectieve ontwikkeling van het luchtverkeer. Deze afspraken – die in de
Luchtvaartnota zijn bevestigd – zijn het kader voor de verdere ontwikkeling van de mainport
Schiphol.
Maatschappelijk belang van de mainport - economie
De mainport Schiphol heeft een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Het economische
effect dat de luchthaven met haar stakeholders creëert, reikt verder dan de grenzen van de
luchthaven. Uit recent onderzoek is gebleken dat de luchtvaart, inclusief het katalytische effect, op
jaarbasis ruim 26 miljard euro toevoegt aan het bruto binnenlands product van Nederland.
Maatschappelijk belang van de mainport - werkgelegenheid
Zowel de bedrijven op Schiphol zelf als die in de omgeving maken de mainport tot de belangrijkste
bron en motor van werkgelegenheid in de Randstad. Op en rond de luchthaven Schiphol bieden
ruim 500 ondernemingen werk aan 62.000 mensen. In de regio biedt de luchtvaartsector 120.000
mensen werk en landelijk zelfs tot 290.000. De mainport Schiphol is daarmee een belangrijke
stuwende kracht van de Nederlandse economie.
Maatschappelijk belang van de mainport - toerisme
De mainport Schiphol heeft een belangrijke rol bij het positioneren van Nederland als toeristische
bestemming. Het uitgebreide netwerk maakt Nederland goed bereikbaar vanuit alle windstreken.
3.2
Internationaal business climate: Nederland als concurrerende vestigingsplaats
Mainport Schiphol: enabler voor concurrerend business climate
Een luchthaven met een uitgebreid, onderscheidend netwerk biedt reizigers en vrachtvervoerders
vrijheid en keuzemogelijkheden. Dit is essentieel in het aantrekken van internationale bedrijvigheid
en het versterken van de Nederlandse handelspositie en kennisindustrie. Nederland kan met zijn
gunstige geografische ligging reizigers en vracht uit alle windstreken uitstekende verbindingen
bieden via Schiphol naar andere bestemmingen in de wereld.
Dit voordeel hebben de hub carrier KLM, de overige airlines die op duurzame basis bestemmingen
hebben bediend en de kwaliteitsluchthaven Schiphol gezamenlijk door de jaren ontwikkeld. Het
onderscheidende, wereldwijde knooppunt van Europese en intercontinentale verbindingen draagt
bij aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats. Nederland heeft er belang bij dat
Schiphol en KLM hun vooraanstaande positie behouden en verder uitbouwen.
De metropoolregio Amsterdam concurreert met andere sterk ontwikkelde regio’s in de wereld
“Key elements mainport”
Pagina 6 van 10
02.04.2013
In wereldwijd en Europees opzicht concurreren stedelijke regio’s met elkaar om de vestiging van
belangrijke internationale bedrijven en instellingen en het aantrekken van internationale toeristen.
Dankzij het netwerk van de mainport, heeft de metropoolregio Amsterdam een toppositie in de
hiërarchie van economische belangrijke wereldsteden. Het is dé belangrijkste factor voor
internationale ondernemingen om te kiezen voor de Metropoolregio Amsterdam als
vestigingsplaats.
4
Wederzijdse verwachtingen
Schiphol en KLM zijn de belangrijkste spelers binnen de mainport en hebben daarbij beiden een eigen
rol en verantwoordelijkheid. Optimale samenwerking tussen beide partijen, op strategisch, tactisch en
operationeel niveau, is essentieel voor het succes van de mainport. Daarnaast leveren ook
Luchtverkeers-leiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van IenM een belangrijke bijdrage.
Van Schiphol mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij:
•
zich inzet voor een selectieve en duurzame ontwikkeling van de mainport Schiphol,
overeenkomstig de daartoe aan de Alderstafel gemaakte – en in de Luchtvaartnota bevestigde –
afspraken;
•
zich – binnen de mededingingsrechtelijke kaders – maximaal richt op de versterking van het
netwerk van KLM, SkyTeam partners en andere strategische partners, in het belang van de
continuïteit van de mainport Schiphol;
•
ook andere luchtvaartmaatschappijen zo goed mogelijk faciliteert, voor zover deze gerekend
worden tot het mainportgebonden verkeer, in het belang van de Nederlandse reiziger (zonder
daarbij de continuïteit van de mainport uit het oog te verliezen);
•
bij het aantrekken van nieuw verkeer steeds vaststelt of de nieuwe airline, bestemming of
frequentie daadwerkelijk toegevoegde waarde levert voor de mainport en geen (te grote)
impact heeft voor de concurrentiepositie van het bestaande hub netwerk van de mainport;
•
zorgdraagt voor voldoende capaciteit, een adequaat kwaliteitsniveau en een optimaal proces
om het hub- en mainportgebonden verkeer zo goed mogelijk te accommoderen, tegen een
concurrerend kostenniveau;
•
bij de ontwikkeling en timing van nieuwe capaciteit of producten de stakeholders – en de KLMgroep als grootste gebruiker van de luchthaven in het bijzonder – betrekt bij de planvorming (qua
investeringen, timing en positionering van SkyTeam en andere luchtvaartmaatschappijen);
•
zich maximaal inzet (en daarop ook aangesproken mag worden) voor een goed en betrouwbaar
product/dienst van andere stakeholders, die ook een bijdrage leveren aan het functioneren van
de mainport maar niet binnen de ‘span of control’ van Schiphol vallen, zoals;
o
o
o
NS/ProRail (die een cruciale rol spelen in de landzijdige bereikbaarheid van Schiphol)
KMAR
Douane
•
in het belang van de toekomst van de mainport, de continuïteit waarborgt van zowel Schiphol
Group als financieel zelfstandige onderneming als (en vooral) van de infrastructuur waarmee het
netwerk gefaciliteerd wordt, middels een redelijk rendement en gezonde financiële positie. Nonaviation activiteiten en opbrengsten zijn een noodzakelijk onderdeel van het business model dat is
ingericht om deze doelstelling te bereiken. Schiphol stelt In haar afwegingen ten aanzien van nonaviation activiteiten het belang van de mainport voorop;
•
in relatie tot de ontwikkeling van de mainport, de stakeholders informeert over de strategische
koers van de onderneming.
Van KLM mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij:
“Key elements mainport”
Pagina 7 van 10
02.04.2013
•
een hoogwaardig en concurrerend hub-and-spoke systeem onderhouden en verder ontwikkelen,
dat Nederland via een uitgebreid netwerk verbindt met de belangrijke economische, politieke en
culturele centra in Europa en de rest van de wereld, voor zowel zakelijke als leisure passagiers;
•
bij investeringsvoorstellen, met Schiphol (en eventuele andere betrokkenen) een gezamenlijke
verantwoordelijkheid heeft voor zo laag mogelijke kosten (op basis van functionele specificaties)
en voorts een integrale en sectorbrede beoordeling maakt, waarbij – naast de kosten die
samenhangen met de investeringen – mogelijke voordelen (besparingen) voor de sector op
transparante wijze worden ingebracht in de integrale business case en ook worden meegewogen
in de besluitvorming.
•
onderkennen dat er naast KLM en SkyTeam partners ook andere luchtvaartmaatschappijen actief
zijn op Schiphol en daarmee een bijdrage leveren aan het mainportnetwerk, daartoe gefaciliteerd
door Schiphol;
•
Schiphol informeert over de strategische keuzes die van belang zijn voor de ontwikkeling van de
mainport en specifieke informatie verschaft ten aanzien van de beoogde ontwikkeling van het
netwerk en de vloot ten behoeve van de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur (of aanpassing
daarvan);
Van luchtvaartmaatschappijen, die niet tot de hub operatie van KLM en partners (segment 1) gerekend
worden, mag onder meer verwacht worden dat zij:
•
zich committeren aan een duurzame ontwikkeling van de markt op Schiphol en willen investeren in
een duurzame relatie met de mainport Schiphol en daarmee ook een bijdrage willen leveren aan
de continuïteit van de mainport;
•
Schiphol tijdig informeren over de (voorgenomen) ontwikkeling van hun bijdrage aan het mainport
netwerk en de vloot, ten behoeve van de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur (of aanpassing
daarvan);
Van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij:
•
(vanzelfsprekend) zorgdraagt voor een veilige, efficiënte afhandeling van het verkeer, tegen zo
laag mogelijke kosten en met zorg voor minimale hinder in de directe omgeving van de
luchthaven;
•
haar besluitvorming ten aanzien van investeringen mede baseert op een integrale en sectorbrede
beoordeling;
•
tijdig de benodigde operationele capaciteit levert t.b.v. succesvolle ontwikkeling van de
mainport, in lijn met het Masterplan;
Van de overheid, en meer specifiek het Ministerie van IenM als beleidsbepalend ministerie, mag in dat
kader onder meer verwacht worden dat zij:
•
rekening houdend met het internationale concurrentieveld, haar nationale beleid zodanig inricht
dat omstandigheden gecreëerd worden, waarbinnen de Nederlandse luchtvaart concurrerend
kan opereren (‘level playing field’) en daarnaast dat zij zich in Europees verband inspant voor
evenwichtige concurrentieverhoudingen, zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten;
•
zorgdraagt voor transparantie en eenvoud in – voor de mainport Schiphol relevante – wet- en
regelgeving, onder meer ten aanzien van de economische regulering;
•
de evaluatie van de Wet luchtvaart tot een afronding brengt, resulterend in een structuur die de
ontwikkeling van de mainport maximaal ondersteunt. Concreet betekent dit dat een gezonde
bedrijfsvoering van Schiphol en van de Aviation activiteiten in het bijzonder mogelijk gemaakt
wordt en dat die investeringen die nodig zijn voor de instandhouding en uitbreiding van de
mainport ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen gaan worden;
•
de in het convenant ‘Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven
Schiphol’, als onderdeel van het Aldersakkoord, overeengekomen afspraken naleeft en capaciteit
beschikbaar stelt op regionale luchthavens (in termen van milieucapaciteit, openstellingstijden,
“Key elements mainport”
Pagina 8 van 10
02.04.2013
luchtruimcapaciteit) en voorts de (luchtvaartpolitieke en procedurele) randvoorwaarden creëert
waarbinnen het selectiviteitsbeleid op Schiphol ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden en
daaraan ook volledige medewerking geeft;
•
bij het aangaan van bilaterale overeenkomsten met derde landen inzake luchtvaartactiviteiten
vaststelt of de nieuwe airline/bestemming toegevoegde waarde levert voor de mainport;
•
in haar luchtvaartbeleid een integrale afweging maakt ten aanzien van de ‘lusten’ (verbinden
van Nederland met de rest van de wereld, economische spin off, werkgelegenheid, etc.) en de
‘lasten’ (zoals beperkingen t.a.v. geluid en milieu, etc.);
•
de ruimtelijke ordening rondom de mainport Schiphol zodanig inricht dat ruimte geboden wordt
voor verdere ontwikkeling van de mainport, in balans met wonen, werken en leven in de
omgeving van de luchthaven;
“Key elements mainport”
Pagina 9 van 10
02.04.2013
•
de regionaal economische ontwikkeling faciliteert en stimuleert middels:
o de samenwerking tussen rijk-regio-sector ter verbetering van de concurrentiepositie van de
metropoolregio Amsterdam, met focus op vestigingsklimaat, internationale connectiviteit,
ruimte voor de mainport Schiphol en de economische kracht van de regio (topsectoren).
Beoogd resultaat van deze samenwerking is visie, uitvoeringsagenda, programma, financiering
en governance (= SMASH);
o het verbeteren van voorwaarden voor vestiging van internationale bedrijven en het stimuleren
van Nederland als bestemming en als ‘gateway to Europe’ (voor passagiers en vracht);
•
een actieve, sturende rol speelt in het kader van de landzijdige bereikbaarheid van de mainport
Schiphol via de weg, het spoor en HSL;
•
de strategische ruimtereservering voor Schiphol-Noordwest en parallelle Kaagbaan ondersteunt als
toekomstige ruimte voor uitbreiding van de mainport Schiphol;
“Key elements mainport”
Pagina 10 van 10
02.04.2013
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1ce6adaf-1d81-4f01-8cb8-45791de3d494
|
BESLUIT
Datum
Nummer
Onderwerp
28 juni 2013
RWS-2013/31102
Besluit tot toepassing van de rijkscoördinatieregeling ten behoeve
van het project Afsluitdijk
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,
Gelet op artikel 3.35, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
BESLUIT:
Artikel 1
1.
2.
3.
Voor het versterken van het dijklichaam van de Afsluitdijk en bijbehorende
civieltechnische werken en het vergroten van de afvoercapaciteit wordt een
inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 Wet ruimtelijke ordening vastgesteld.
De voorbereiding en bekendmaking van het in het eerste lid bedoelde
inpassingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van
de in bijlage 1 bij dit besluit aangeduide besluiten.
De voorbereiding en bekendmaking van de in bijlage 2 bij dit besluit aangeduide
besluiten wordt gecoördineerd.
Artikel 2
1.
2.
De Minister van Infrastructuur en Milieu wordt aangewezen als de Minister bedoeld
in artikel 3.35, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is, met uitsluiting van een in eerste
aanleg bevoegd bestuursorgaan, bevoegd te beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning die nodig is om de uitvoering van het in artikel 1, eerste lid,
bedoelde inpassingsplan mogelijk te maken.
Artikel 3
Dit besluit wordt met bijlagen en toelichting in de Staatscourant geplaatst.
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
mw. drs. M.H. Schultz van Haegen
Bijlage 1
• Omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
• Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (al dan niet
aangehaakt bij de omgevingsvergunning);
• Ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (al dan niet aangehaakt bij de
omgevingsvergunning);
• Besluit op grond van de Waterwet.
Bijlage 2
• Omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
• Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;
• Ontheffing op grond van de Flora- en faunawet;
• Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet of de provinciale
ontgrondingenverordening;
• Besluit op grond van de Wet bodembescherming;
• Vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;
• Vergunning of projectplan op grond van de Waterwet;
• Ontheffing op grond van de Boswet;
• Ontheffing op grond van de provinciale verordening;
• Maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
• Besluit op grond van de Wegenwet;
• Vergunning op grond van de keur van het Waterschap;
• Ontheffing op grond van de Algemene plaatselijke verordening;
• evenals overige toestemmingen of besluiten bij of krachtens deze wetten,
algemene maatregelen van bestuur, verordeningen of keuren die nodig zijn om de
uitvoering van het in het in artikel 1, eerste lid, bedoelde inpassingsplan mogelijk
te maken.
TOELICHTING
1. Aanleiding
De Afsluitdijk beschermt sinds 1932 grote delen van Nederland tegen overstroming
vanuit zee. In de afgelopen jaren is de Afsluitdijk getoetst aan de norm voor
waterveiligheid. Toen bleek dat er verbeteringen nodig zijn om het achterland ook in de
toekomst veilig te houden.
Conform de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk (december 2011) wordt het dijklichaam
van de Afsluitdijk versterkt volgens het principe van de overslagbestendig dijk en worden
de bestaande civieltechnische kunstwerken (schutsluizen en spuisluizen) in de Afsluitdijk
versterkt om aan de veiligheidseisen voor waterveiligheid te voldoen. Met deze
verbeteringen biedt de Afsluitdijk tot halverwege deze eeuw bescherming tegen
hoogwater. In vervolg op de MIRT-2 beslissing afvoercapaciteit Afsluitdijk (augustus
2012) wordt ook de capaciteit om water af te voeren uit het IJsselmeer vergroot door het
gefaseerd aanbrengen van pompen bij de Stevinsluizen bij Den Oever.
2. Rijkinpassingsplan en rijkscoördinatie
Voor de ruimtelijke inpassing van de maatregelen en voorzieningen aan de Afsluitdijk
wordt door de Minister van Infrastructuur en Milieu (Minister van IenM) een
rijksinpassingsplan vastgesteld. Er is specifiek voor dit instrument op rijksniveau
gekozen, omdat de Minister van IenM de beheerder is van de Afsluitdijk en
waterveiligheid een nationaal belang betreft.
Op de besluiten die nodig zijn voor de verwezenlijking van het rijksinpassingsplan is de
rijkscoördinatieregeling van toepassing. De benodigde besluiten zijn genoemd in de
bijlagen bij het voorliggende besluit. In artikel 2, eerste lid, van dit besluit is bepaald dat
de Minister van IenM eerstverantwoordelijke is voor de gecoördineerde voorbereiding en
bekendmaking van deze besluiten.
Toepassing van de rijkscoördinatieregeling waarborgt de inhoudelijke afstemming van de
benodigde besluiten en heeft tot gevolg dat alle besluiten dezelfde procedure volgen. Dit
versnelt de besluitvorming van het project en vergroot de eenduidigheid voor de
belanghebbenden.
Bij het project Afsluitdijk zal de coördinatie van de besluiten in fasen plaatsvinden. Een
gefaseerde aanpak heeft voordelen. Ten eerste wordt door deze aanpak in een
vroegtijdig stadium duidelijkheid verkregen over de belangrijkste besluiten voor de
uitvoering van het project. Ten tweede biedt het flexibiliteit. Door de fasering sluit de
besluitvorming aan bij de verschillende fasen (planuitwerking en vervolgens realisatie)
van het project.
De eerste fase betreft de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van de
besluiten die van belang zijn voor de uitvoerbaarheid van het rijksinpassingsplan. De
voorbereiding en bekendmaking van deze - in bijlage 1 genoemde - besluiten wordt
gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van het rijksinpassingsplan.
Vervolgens worden in één of meerdere vervolgfasen de overige uitvoeringsbesluiten, die
nodig zijn voor de realisatie van het project, gecoördineerd voorbereid en
bekendgemaakt. Dit zijn de besluiten - genoemd in bijlage 2 - waarvan de inhoud
afhankelijk is van een nadere detaillering van het project. Deze nadere detaillering vindt
in een latere fase van de planvorming plaats.
3. Minister van IenM bevoegd gezag
In dit besluit is bepaald dat de Minister van IenM met uitsluiting van een in eerste aanleg
bevoegd bestuursorgaan bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een
omgevingsvergunning ter uitvoering van het inpassingsplan. Dit betekent dat de Minister
van IenM de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning in het kader
van dit project overneemt van burgemeester en wethouders van de betrokken
gemeenten. Het gaat hierbij om de bevoegdheid omgevingsvergunningen te verlenen
voor de uit te voeren maatregelen aan, op of nabij de dijk en de civieltechnische
kunstwerken in het kader van de waterveiligheid en goede waterafvoer. Deze
bevoegdheid wordt bij de Minister van IenM belegd in verband met de complexiteit van
de vergunningen. Deze aanpak heeft de instemming van alle betrokken bestuursorganen.
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
mw. drs. M.H. Schultz van Haegen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/68fec807-ae84-4c2a-b97a-da468411de63
|
1/2
Staten-Generaal
Vergaderjaar 2008–2009
Y
23 908 (R1519)
Voornemen tot het sluiten van
uitvoeringsverdragen
Nr. 87
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
20 januari 2009.
De wens dat één of meer van deze
uitvoeringsverdragen aan de goedkeuring van
de Staten-Generaal zal worden onderworpen
kan door of namens een van de kamers of
door ten minste vijftien leden van de Eerste
Kamer dan wel dertig leden van de Tweede
Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op
19 februari 2009.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8 van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen, en met het oog op artikel 7, onderdeel b,
van die Rijkswet, heb ik de eer U mede te delen dat de regering het
voornemen heeft om over te gaan tot het sluiten van de volgende
uitvoeringsverdragen:
1. Wijziging van een aantal reglementen behorende bij de op 20 maart
1958 te Genève tot stand gekomen ECE-Overeenkomst betreffende het
aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse
erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van
motorrijtuigen (Trb.1959, 83).1
Wat het Koninkrijk betreft, zullen deze uitvoeringsverdragen alleen voor
Nederland gelden.
2. Wijziging van het op 27 september 2005 te Dhaka tot stand gekomen
Administratief Akkoord inzake het project «Char Development and
Settlement Project III (CDSP III) (Trb.2006, 23, herdruk) in het kader van de
uitvoering van het raamverdrag inzake technische samenwerking met
Bangladesh (Trb.1977, 113).
Het project beoogt een bijdrage te leveren aan een geïntegreerd kustzonebeheer en het verbeteren van de economische en sociale situatie van de
bevolking woonachtig in die gebieden. De wijziging behelst een verlenging van het project tot 31 januari 2010 en een lichte verhoging van de
Nederlandse bijdrage.
Wat het Koninkrijk betreft, zal dit uitvoeringsverdrag alleen voor
Nederland gelden.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
KST127152
0809tkkst23908R1519-87
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Staten-Generaal, vergaderjaar 2008–2009, 23 908 (R1519), Y en nr. 87
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8b6c8977-31d2-4366-bdc2-095929b4d5ff
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
31 700 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2009
Nr. 60
MOTIE VAN HET LID VAN HIJUM C.S.
Voorgesteld 23 april 2009
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat bedrijven de voor de continuïteit van de onderneming
essentiële vakkennis moeten kunnen behouden, ook als ontslag van een
deel van de werknemers onvermijdelijk is en deeltijd-WW geen oplossing
biedt;
constaterende, dat de huidige regels voor bedrijfseconomisch ontslag
nagenoeg geen ruimte bieden om rekening te houden met deze noodzaak;
verzoekt de regering het mogelijk te maken om bij ontslag rekening te
houden met de kennis en competenties van werknemers door het
«onmisbaarheidscriterium» en/of de toepassing daarvan te verruimen, en
hiertoe in overleg te treden met sociale partners,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Hijum
Ortega-Martijn
Heerts
Koşer Kaya
KST130389
0809tkkst31700-XV-60
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XV, nr. 60
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e5a5b623-f47e-4848-bcfb-acf1f70933bb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2015–2016
34 373
Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en enkele andere wetten in verband met het
stellen van nadere huurmaatregelen tot verdere
bevordering van de doorstroming op de
huurmarkt (Wet doorstroming huurmarkt 2015)
Nr. 19
AMENDEMENT VAN HET LID ALBERT DE VRIES
Ontvangen 2 februari 2016
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel F, wordt in artikel 271, eerste lid, tweede volzin, na
«toepassing» ingevoegd: ; zij kan door de huurder voor het verstrijken van
de bepaalde tijd worden opgezegd tegen een voor de betaling van de
huurprijs overeengekomen dag.
Toelichting
Voor huurders die een huurcontract voor bepaalde duur hebben is het
nodig om voor hun huurcontract afloopt om te zien naar vervangende
woonruimte. Als het onmogelijk is om het tijdelijk huurcontract tussentijds op te zeggen worden huurders op een onredelijke manier gedwongen om het huurcontract uit te dienen. Hierdoor worden ze teveel
belemmerd in hun mogelijkheden tijdig een nieuwe woonruimte te
vinden. Door dit amendement wordt het mogelijk de huurcontracten voor
bepaalde tijd tussentijds op te zeggen.
Albert de Vries
kst-34373-19
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 373, nr. 19
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9e0a426c-7a37-49e0-99a0-33d6f6433eeb
|
2020D23560
Lijst van vragen
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 21 januari 2020 inzake het Plan van aanpak van de Taskforce Wonen
en Zorg (Kamerstuk 31 765, nr. 477).
De voorzitter van de commissie,
Lodders
Adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
nds-tk-2020D23560
1
Nr.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
Vraag
Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de activiteiten en
planning van de Taskforce Wonen en Zorg?
Heeft het plan van aanpak vertraging opgelopen door de
coronacrisis? Zo ja, hoe? Welk effect heeft dat op de planning?
Kan het doel van de taskforce, namelijk het realiseren van
voldoende geschikte woningen voor de doelgroep ouderen,
worden omgezet in kwantitatieve cijfers? Zo ja, hoe? Zo nee,
waarom niet?
Waarom is ervoor gekozen om de taskforce voor twee jaar in te
zetten? Acht u dit voldoende tijd om hardnekkige vraagstukken
en obstakels op te lossen en de opgave rondom wonen en zorg
positief af te ronden? Wat gebeurt er na die twee jaar?
Hoeveel meldingen zijn ontvangen bij het meldpunt voor
knelpunten bij nieuwe woonzorgvormen en wat is met deze
meldingen gedaan?
Is het mogelijk om in de aanbestedingen van maatschappelijk
en gemeentelijk vastgoed een sterker belang op te nemen voor
het gebruik van vastgoed ten behoeve van woonzorgcombinaties, eventueel via een pilot?
Is het uitvoerbaar om voor te schrijven dat binnen enkele jaren
minimaal 20% of 30% van alle nieuwbouw levensloopbestendig dient te zijn? Zo ja, wat is dan concreet het verwachte effect
op de woningbouwproductie bij het nemen van een dergelijke
maatregel?
Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de activiteiten en
planning van de Taskforce Wonen en Zorg?
Hoeveel woningen komt u tot 2025, tot 2030 en tot 2040 tekort
voor zelfstandig wonende ouderen, zelfstandig wonende
ouderen met somatische beperkingen en zelfstandig wonende
ouderen met psychogeriatrische beperkingen? Kunt u dit
weergeven in een tabel?
Hoeveel plekken komt u tekort tot 2025, tot 2030 en tot 2040
voor niet-zelfstandig wonende ouderen met somatische
beperkingen, met psychogeriatrische beperkingen? Kunt u dit
weergeven in een tabel?
Wat is de top 5 van hardnekkige vraagstukken die de Taskforce
Wonen en Zorg wil aanpakken? In hoeverre is de actualiteit van
corona verweven in deze top 5?
Worden ook ouderen meegenomen die nog niet in aanmerking
komen voor een verpleeghuis, maar het thuis ook niet meer
redden, dus de voormalige doelgroep ouderen die een zzp 1
t/m 3 hadden, aangezien de focus van de taskforce ligt op het
realiseren van voldoende geschikte woningen voor de
doelgroep ouderen?
Hoe staat het met voldoende woningen voor mensen met een
(zware/meervoudige) beperking en voor de maatschappelijke
opvang, aangezien de nadruk van de taskforce ligt op het
realiseren van voldoende geschikte woningen voor de
doelgroep ouderen?
In hoeverre zijn de plannen en acties van de taskforce
verplichtend voor gemeenten en andere betrokken partijen of
blijft het vrijblijvend?
Welke wijzigingen zijn er inmiddels in de jaarplanning voor
2020, en hoe ziet de planning na 2020 eruit?
Wat wordt precies bedoeld met «kracht bij te zetten», in de
volgende zinssnede aan het begin van de brief: «het aanpakken
van de lokale woonopgave voor de zelfstandig wonende
ouderen kracht bij te zetten»?
2
Nr.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
Vraag
De taskforce gaat de komende jaren beweging organiseren in
het hele land, wat wordt bedoeld met «beweging organiseren»? Wat heeft de taskforce precies in handen om deze
beweging vlot te trekken?
Kunt u toelichten waarom er nu afspraken gemaakt worden op
het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid? Waarom
hebben gemeenten niet eerder zelf deze opgave opgepakt?
Waarom worden pas in 2021 in alle gemeenten prestatieafspraken gemaakt? Vindt u deze tijdspanne niet te lang?
In hoeveel gemeente zijn op dit moment reeds prestatieafspraken gemaakt en in hoeveel gemeenten zijn deze naar verwachting in 2021 gereed?
Welke instrumenten heeft u en welke bent u van plan in te
zetten om ervoor te zorgen dat in 2021 in alle gemeenten
prestatieafspraken worden gemaakt over wonen, zorg, welzijn
en leefbaarheid, als basis om tot uitvoering te komen van
concrete plannen?
Op welke manier worden ouderen zelf betrokken bij de
Taskforce Wonen en Zorg?
Waarom zijn ouderen/senioren niet vertegenwoordigd in de
taskforce?
Bent u het eens met de stelling dat de visie van ouderen
belangrijk is voor de Taskforce Wonen en Zorg? Hoe neemt u
de visie van ouderen mee in de taskforce als zij hierin niet
vertegenwoordigd zijn?
Waarom zijn ouderen en mantelzorgers niet zelf betrokken bij
de taskforce?
Worden toekomstige ouderen ook bij de taskforce betrokken en
zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Is op dit moment het streven nog steeds dat eind 2020 in alle
gemeenten een concrete analyse is gemaakt van de lokale
opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid voor ouderen (en andere mensen) met een
ondersteunings- of zorgbehoefte? Zo ja, is dit realistisch? Zo
nee, waarom niet?
Is het de bedoeling dat alle gemeenten eind 2020 een
woonzorgvisie hebben? Zo nee, wanneer dan wel?
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment reeds een concrete
analyse respectievelijk een woonzorgvisie gemaakt en in
hoeveel gemeente is dit naar verwachting eind 2020 gerealiseerd?
Welke rol speelt de taskforce bij de aanpassing van het
bestaande woningaanbod en de (financiële) ondersteuning
daarvoor? Welke randvoorwaarden geeft u mee aan de
woonzorgvisies van gemeenten?
In hoeveel gemeenten is datgene wat de taskforce voor eind
2020 wil, namelijk dat eind 2020 in alle gemeenten een
concrete analyse is gemaakt van de lokale opgave op het
gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid voor ouderen
en andere mensen met een ondersteunings- of zorgbehoefte,
dat deze analyse wordt vertaald in ambities en keuzes, en
wordt vastgelegd in een woonzorgvisie, nu (halverwege 2020)
al het geval? In hoeverre sturen u of de taskforce erop aan dat
deze opgaven, ambities en woonzorgvisie concreet, kwantitatief en meetbaar worden gemaakt? Hoe wordt dat vormgegeven? Hoe vindt de coördinatie tussen de verschillende
betrokken ministeries plaats?
Op welke manier wordt geborgd dat de woonzorgvisies van
gemeente dementievriendelijk zijn?
3
Nr.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
40.
41.
42.
43.
44.
45.
46.
47.
48.
49.
Vraag
Aan welke concrete voorwaarden moet de woonzorgvisie van
een gemeente volgens u voldoen?
Is de doelstelling nog steeds reëel dat gemeenten eind 2020
een woonzorgvisie hebben?
Wat gaat u doen met gemeenten die eind 2020 nog geen
woonzorgvisie hebben opgesteld?
Welke concrete resultaten heeft de Taskforce Wonen en Zorg in
de afgelopen maanden al geboekt?
Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de doelstellingen en
de jaarplanning van de Taskforce Wonen en Zorg?
Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor het beschikbare
aanbod van woningen voor ouderen?
Wanneer kan de Kamer een reactie verwachten op de motie
van het lid Van der Staaij c.s. over beoordelen of ingezette
acties voldoende zijn voor de vraag naar verpleeghuiszorg
(Kamerstuk 31 765, nr. 474) om voor de zomer 2020 met een
afzonderlijke beoordeling te komen of de ingezette acties
voldoende zijn?
Op welke wijze stimuleert de taskforce het gebruik van
technologische en maatschappelijke innovaties op het gebied
van ondersteuning, zorg en wonen, wellicht ook innovaties die
vanwege de coronacrisis tot stand zijn gekomen?
Welke operationele doelstellingen heeft u opgesteld om de
effectiviteit en de doelmatigheid van het plan van aanpak te
controleren, aangezien in het plan sprake is van het organiseren van beweging in de komende jaren?
Aan welke gemeenten is of wordt (hoeveel?) extra budget
beschikbaar gesteld uit de 3 miljoen euro voor advies en
procesbegeleiding voor gemeenten die behoefte hebben aan
tijdelijke ondersteuning op locatie om bijvoorbeeld partijen
bijeen te brengen, een heldere visie te helpen opstellen of een
concreet plan uit te werken?
Welk deel van de 3 miljoen euro die extra beschikbaar is voor
advies en procesbegeleiding voor gemeenten die behoefte
hebben aan tijdelijke ondersteuning op locatie om bijvoorbeeld
partijen bijeen te brengen, een heldere visie te helpen
opstellen of een concreet plan uit te werken, is al gebruikt?
Welk deel van de 3 miljoen euro aan financiering voor het
ondersteuningsprogramma is reeds besteed en waarvoor?
Welk aandeel van de woningmarktstimulans van 1 miljard euro
respectievelijk van de heffingsvermindering voor nieuwbouw
in de verhuurderheffing komt naar de huidige inzichten (mede)
ten goede aan de bouw van huizen voor ouderen?
In hoeverre voldoen de plannen voor de bouw van huizen voor
ouderen aan de voorwaarden van de woningmarktstimulans en
de heffingsvermindering? Welke knelpunten doen zich hier
voor?
Wat gebeurt er concreet en SMART geformuleerd om de bouw
van betaalbare, levensloopbestendinge corporatiewoningen te
bouwen?
Wat is de actuele stand van zaken rond de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg en de benutting hiervan?
Hoeveel meer initiatieven konden worden geholpen door
verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg? Wat
is de actuele stand van zaken?
4
Nr.
50.
51.
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59.
60.
61.
62.
63.
64.
Vraag
Is er sinds de aanpassing van de Stimuleringsregeling Wonen
en Zorg daadwerkelijk meer gebruik van gemaakt? Kunt u een
uitgebreid antwoord naar de Kamer sturen inclusief een
maandelijks overzicht van het aantal aanvragen (toegekend en
niet) voor de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg sinds de
start op 1 april 2019, met uitleg waarom aanvragen niet zijn
toegekend?
Kunt u een overzicht geven van hoeveel initiatieven een beroep
hebben gedaan op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg in
2019 tot heden?
Hoeveel initiatieven hebben subsidie gekregen van de
Stimuleringsregeling Wonen en Zorg en hoeveel afwijzingen
zijn afgegeven?
Zijn er verschillen in regio’s te zien van initiatieven die een
beroep doen op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg? Hoe
verklaart u deze verschillen?
Voor welke soorten initiatieven wordt een beroep gedaan op de
stimuleringsregelingen? Betreft dit met name verpleeghuiszorg
of zijn er ook initiatieven die lichte zorg bieden die voorheen
zzp 1 t/m 3 waren?
Kunt u aangeven of er verschillen te zijn bij de initiatiefnemers?
Zijn dit met name zorgaanbieders, gemeenten of woningcorporaties of een mix van organisaties die een aanvraag doen op de
Stimuleringsregeling Wonen en Zorg?
Welke concrete resultaten heeft het ondersteuningsteam
Wonen en Zorg al geboekt?
In hoeverre komt de woningmarktstimulans van 1 miljard euro
en de heffingsvermindering voor nieuwbouw ten goede aan de
(ver)bouw van huizen voor ouderen?
Welke afspraken zijn gemaakt met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de door het Rijk
beschikbaar gestelde stimulans voor de woningmarkt door 1
miljard euro beschikbaar te stellen voor het bouwen van
betaalbare woningen (sociale huur, middenhuur en goedkope
koopwoningen) in een kwalitatief goede leefomgeving voor
starters en mensen met een middeninkomen? Welk deel
hiervan is voor ouderenhuisvesting in de breedste zin van het
woord?
Hoeveel kleinschalige geclusterde wooninitiatieven zijn dit jaar
al ondersteund bij de financiering?
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de motie-Bergkamp/Segers
(Kamerstuk 31 765, nr. 441) waarin de regering wordt verzocht
de kennis over het versterken van de sociale infrastructuur
actief te verspreiden? Op welke wijze wordt deze kennis
betrokken bij de werkzaamheden van de Taskforce Wonen en
Zorg?
Hoeveel is er reeds gebruik gemaakt van de ondersteuning van
het Rijk vanuit Platform31?
Kunnen twee plannen elkaar niet in de wielen rijden, aangezien
naast deze Taskforce Wonen en Zorg er ook een plan is om
betaalbare huisvesting te realiseren voor 10.000 dak- en
thuislozen eind 2021, wat vanzelfsprekend ook betaalbare
huisvesting moet zijn?
Hoe kunnen burgers betrokken blijven bij de uitvoering, want
bij het faciliteren van burgerinitiatieven is een vaak gehoorde
klacht dat het allemaal zo lang duurt voordat gebouwd kan
worden, zodat burgerinitiatieven afhaken?
Op welke wijze worden mantelzorgers betrokken bij de
woonzorgvisie van gemeenten?
5
Nr.
65.
66.
67.
68.
69.
70.
71.
72.
73.
74.
75.
76.
77.
78.
79.
80.
81.
Vraag
Hoe wordt de participatie van mantelzorgers geborgd in de
Taskforce Wonen en Zorg en in de gemeentelijke woonzorgvisies?
Hoe wordt de doelgroep (ouderen en mantelzorgers) zelf
betrokken bij de activiteiten van de Taskforce Wonen en Zorg?
Is het de bedoeling dat ouderen vertegenwoordigd worden in
de taskforce?
Hoe wordt de participatie van senioren zelf geborgd in de
Taskforce Wonen en Zorg en in de gemeentelijke woonzorgvisies?
Kunt u gemeenten aansporen de lokale afdeling van Alzheimer
Nederland te betrekken bij het vormgeven van de woonzorgvisie zodat de doelgroep mensen met dementie goed in beeld is?
Bent u bereid om randvoorwaarden te stellen aan de woonzorgvisies van gemeenten, zoals een toelichting over de rol van
technologie en specifiek doelgroepenbeleid voor kwetsbare
groepen, waaronder mensen met dementie?
Door middel van welke specifieke acties wordt effectieve en
efficiënte samenwerking op het gebied van wonen en zorg in
de wijk bevorderd?
Is er voldoende aandacht voor continuïteit in gemeentelijk
dementiebeleid, gezien de stijging van het aantal mensen met
dementie?
Hoe zorgt de taskforce dat nieuwe samenwerkingen en
woon(zorg)vormen in de wijk voor specifieke doelgroepen
worden gestimuleerd?
Welke ruimte acht u denkbaar om experimenten met woonvormen tussen thuis en verpleeghuis in die geschikt zijn voor
mensen met dementie te stimuleren, bijvoorbeeld flexibele
woonruimte in de buurt?
Welke mogelijkheden ziet u om kleinschalige woonvormen die
gebruik maken van Wlz-budget (Wet langdurige zorg)
extramuraal te stimuleren, gezien de behoefte aan open,
kleinschalige woonvormen midden in de wijk voor mensen met
dementie?
Hoeveel ambassadeurs en/of koplopers zijn inmiddels
gevonden dan wel aangewezen die als voorbeeld kunnen
dienen voor andere samenwerkingsverbanden van gemeenten,
woningcorporaties en zorgorganisaties?
In hoeveel gemeenten is op dit moment reeds een concrete
analyse of woonzorgvisie gemaakt en in hoeveel gemeenten is
dit naar verwachting eind 2020 gerealiseerd?
Waarom ontbreekt de rol van provincies in het werkplan?
Kunnen provincies geen effectieve rol spelen in de coördinatie
en toezicht op de gemeentelijke woonplannen?
Op welke manier wordt geborgd dat de acties van de Taskforce
Wonen en Zorg en de woonzorgvisies ook ingaan op de
levensloopbestendigheid van bestaande bouw en op welke
manier wordt daarbij ondersteuning gegeven?
Bent u bereid om onderzoek mogelijk te maken waarin een
schatting gemaakt wordt van preventieve baten van levensloopbestendig wonen ten behoeve van kosten-batenanalyses?
Op welke manier wordt het bezit van het Rijksvastgoedbedrijf
ingezet voor maatschappelijke doelen uit het werkplan van de
Taskforce Wonen en Zorg?
Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf erop aan te spreken om
nauw betrokken te zijn bij de Taskforce Wonen en Zorg en een
steentje bij te dragen aan de problematiek?
6
Nr.
82.
83.
84.
85.
86.
87.
88.
89.
90.
Vraag
Is de taskforce bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en
onder de aandacht te brengen om door middel van prefab
bouwen (of andere innovatieve bouwmethoden) sneller en
meer levensloopbestendige woningen te kunnen bouwen?
Kunt u per programma aangeven hoeveel geld per jaar vanuit
de ministeries VWS en BZK naar de onderstaande, in het plan
van aanpak opgesomde programma’s gaat en kort het doel per
programma schetsen, namelijk het Programma Langer Thuis
(VWS), het Innovatieprogramma Langer Thuis Inclusieve Wijk
(VWS/Platform 31), het Kennisprogramma Nieuwe woonzorginitiatieven (Platform 31), de Stimuleringsregeling Wonen en
Zorg (VWS/BZK/RVO), het Ondersteuningsteam Wonen en Zorg
(VWS/BZK/RVO), de Community of Practice Who Cares
(Rijksbouwmeester), Programma Eén tegen Eenzaamheid
(VWS), Programma Iedereen doet mee!, Meerjarenprogramma
Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, Actieprogramma Jong Volwassenen en het Actieplan Dak- en Thuisloze
Jongeren?
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten wel en hoeveel gemeenten nog niet de woonopgave al in beeld hebben gebracht,
aangezien door de taskforce wordt gesteld dat lang niet alle
gemeenten dit al hebben gedaan?
Welke rol ziet u weggelegd voor onderstaande partijen in het
vraagstuk rondom wonen en zorg, aangezien volgens de
taskforce het nodig is dat ook zorgverzekeraars, zorgkantoren,
financiers en andere marktpartijen de maatschappelijke opgave
centraal stellen, waarbij eenieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan realisatie? Kunt u daarbij ook de rol
van gemeenten, woningcorporaties en particuliere partijen die
voor woningen (en zorg) zorgen benoemen?
Wat zijn de verschillen tussen opgaven in de Randstad en
opgaven in het buitengebied, aangezien de taskforce aangeeft
dat actie op lokaal niveau genomen moet worden? Zijn er nog
andere opvallende regionale verschillen?
Welke hardnekkige vraagstukken wil de taskforce aanpakken?
In hoeverre is de coronacrisis hierop van invloed?
Zijn al ervaringen opgedaan bij gemeenten die de stellingname
van de taskforce onderbouwen dat gemeenten terughoudend
zijn in het realiseren van (nieuwe) woon(zorg)vormen voor
ouderen of mensen met een ondersteunings- en/of zorgvraag
vanwege het risico dat hierdoor de druk op het budget vanuit
de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toeneemt?
Herkent u het door de taskforce aan de orde gestelde probleem
van de specifieke problematiek van gemeenten in krimpregio’s
en de afweging daarbij tussen financiële haalbaarheid en
leefbaarheid voor de inwoners? Zijn hier praktische oplossingen voor?
Zijn er wijzigingen in de jaarplanning voor 2020? Zo ja, welke?
Hoe ziet de planning voor 2021 eruit?
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a611245f-7941-4fc5-9bb4-559bc61d00c8
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z14522
Vragen van de leden Geurts en Agnes Mulder (beiden CDA) aan de Minister
van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over het vrijkomen van glasscherven en andere brokstukken uit
zonnepanelen bij hevige brand (ingezonden 6 augustus 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Weilanden vol glas van zonnepanelen na
hevige brand: nieuw probleem voor milieudiensten»?1
Vraag 2
Klopt het dat niemand op dit moment de oplossing weet voor het probleem
waarbij glasscherven en andere brokstukken bij een hevige brand vrijkomen
uit zonnepanelen en vervolgens neerslaan op omringende weilanden en
andere gronden? Klopt het dat ook niemand daarover nog heeft nagedacht?
Vraag 3
Is het duidelijk welke mogelijke schadelijke effecten de verspreiding van
glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen bij een hevige brand
kan hebben voor de gezondheid van mens en dier? Om welke effecten gaat
het hier en hoe kunnen deze zoveel mogelijk worden verminderd?
Vraag 4
Is dit een probleem dat speelt bij specifieke typen zonnepanelen dan wel
wijze van bevestiging van panelen of is de kans op het vrijkomen van
brokstukken en glasscherven bij brand even groot voor elk type paneel?
Vraag 5
In hoeverre zijn of worden er protocollen ontwikkeld voor het omgaan met
dergelijke (loods)branden, waarbij glasscherven en andere brokstukken van
zonnepanelen vrijkomen?
1
kv-tk-2020Z14522
’s-Gravenhage 2020
https://www.nhnieuws.nl/nieuws/270943/weilanden-vol-glas-van-zonnepanelen-na-hevigebrand-nieuw-probleem-voor-milieudiensten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
1
Vraag 6
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord dat er voor
dit probleem een landelijke oplossing gevonden moet worden? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u daar gestalte aan geven en welke
partijen zullen daarbij worden betrokken?
Vraag 7
Is of wordt dit onderwerp ook besproken tijdens de gesprekken die u voert
met de verzekeringssector in verband met de onverzekerbaarheid van
zonnepanelen op daken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de
Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bf17af4b-c454-4d28-bac2-faef48ecfcee
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
31 700 XVIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van de
begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII)
voor het jaar 2009
Nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2009
Tijdens de begrotingsbehandeling 2009 voor Wonen, Wijken en Integratie
op 4 december 2008, heb ik aan het lid Fritsma (PVV) de toezegging
gedaan om een onderzoek te starten naar uitspraken op Marokko.nl. Dit
onderzoek, dat mijn volle aandacht heeft, vereist grote zorgvuldigheid. Ik
zal uiterlijk 1 maart mijn reactie geven op het onderzoek en uw Kamer
daarvan op de hoogte stellen.
Ik hoop u hiermee voorlopig voldoende geïnformeerd te hebben.
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan
KST127160
0809tkkst31700XVIII-61
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVIII, nr. 61
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/13e754dd-db0b-44a9-bfe0-b84f50a11b16
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2009–2010
29 817
Sociale werkvoorziening
Nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2010
Bij brief van 29 juni 2009 (kamerstuk 29 817, nr. 49) heb ik u een reactie
gestuurd op de brief van de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI) te Amsterdam van 8 juni 2009. In laatstgenoemde brief
vroeg het bestuur van het PWRI aandacht voor de financiële gevolgen die
de op 1 mei 2009 doorgevoerde wijziging van de Regeling samenloop
arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: Regeling) zou meebrengen voor het pensioenfonds. In mijn brief van 29 juni
2009 heb ik daarover opgemerkt dat ik geen aanleiding zag om voor werknemers in de Sociale Werkvoorziening een uitzondering te maken op die
wijziging van de Regeling. Ik zou echter nog in overleg treden met PWRI
en u over de afloop daarvan informeren. Met deze brief los ik die toezegging in.
Het overleg heeft ertoe geleid dat ik heb besloten om de hiervoor
bedoelde wijziging van de Regeling voor WSW-werknemers na een overgangstermijn, die afloopt op 1 juli 2012, in werking te laten treden. Daarvoor heb ik een overgangsmaatregel getroffen die in de Staatscourant van
15 december 2009 is gepubliceerd (zie bijlage).1 De volgende omstandigheden waren voor mij aanleiding om deze overgangsmaatregel te treffen.
Voor een meer uitgebreide motivering verwijs ik u naar de toelichting op
de bijgevoegde regeling.
1
Uit het overleg met PWRI is gebleken dat vervroegde uittreding via
gebruik van terugval op de arbeidsongeschiktheidsuitkering regelmatig
voorkomt bij het fonds. In combinatie met de situatie waarin de dekkingsgraad van het pensioenfonds al onder druk staat, is een overgangstermijn
daarom gerechtvaardigd. PWRI is voornemens om die termijn te benutten
door de leeftijd voor vervroegd uittreden te verhogen, hetgeen ook aan
verbetering van de financiële positie bijdraagt. De invoering van een overgangstermijn laat overigens de met de regeling gemaakte principiële
keuze onverlet. Dat houdt in dat de hoogte van de arbeidsongeschikt-
KST139785
0910tkkst29817-52
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 817, nr. 52
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
1
heidsuitkering gelijk blijft als iemand vrijwillig zijn werk onderbreekt of
neerlegt.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 817, nr. 52
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4eda6384-b46a-41bd-b21d-b1530dedf18e
|
Commissie BiZa
Aan de minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties
mw. Mr. Drs. J.W.E. Spies
Postbus 20011
2500 EA DEN HAAG
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 2 maart 2012
Persbericht benoeming vice-president van de Raad van State
2012Z03856/2012D08576
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 1 maart 2012 is
gesproken over het onderzoeksrapport van de Nationale ombudsman over de benoeming van de vicepresident van de Raad van State.
De commissie heeft besloten u een reactie vragen op dit onderzoeksrapport.
Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Drs. M.J. van der Leeden
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6bf382aa-6fe5-489b-bc1d-116fcd141abc
|
Tweede Kamer der Staten Generaal
Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag, 18 januari 2018
- Uitsluitend verzonden per email: [email protected]
Betreft: Notitie vFAS t.b.v. het rondetafelgesprek Gesubsidieerde Rechtsbijstand d.d. 25 januari 2018
Namens het bestuur van de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS)
danken wij u voor de uitnodiging om ons standpunt weer te geven in het kader van de ronde
tafelbijeenkomst op 25 januari 2018 in de Tweede Kamer. Graag hadden we mede naar aanleiding
van het navolgende voor en namens de gespecialiseerde familierechtadvocaten en –mediators ons
standpunt nader toegelicht tijdens deze ronde tafel.
De vFAS is de specialisatievereniging voor het personen- en familierecht binnen de Nederlandse Orde
van Advocaten. De leden zijn naast gespecialiseerd familierechtadvocaat tevens scheidingsmediator.
Daarnaast is een groeiend aantal leden gespecialiseerd in het erfrecht. Ons ledenbestand bestaat op
dit moment uit bijna 1000 leden. Onze vereniging hecht aan goede juridische kennis en de-escalatieen conflicthanteringsvaardigheden als het gaat om het deskundig begeleiden van cliënten (en
kinderen) bij een (echt)scheiding of verwante familie- of erfrechtelijke aangelegenheid.
Graag geven wij hierbij een reactie naar aanleiding van het Eindrapport van de Commissie evaluatie
puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand (Commissie Van der Meer) en brengen wij onze
visie op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand naar voren.
De vFAS constateert dat sinds de invoering van het forfaitaire stelsel uitmiddeling van zaken,
inhoudende dat er soms winst en soms verlies wordt gemaakt maar er over het algemeen een
redelijke balans is tussen de behandelde zaken, in het familierecht reeds enige jaren niet langer aan
de orde is.
In het kader van het onderzoek van de Commissie Van der Meer heeft de vFAS rondvraag gedaan bij
haar leden over hun bevindingen en ervaringen met het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand,
meer in het bijzonder de door hen bestede tijd aan zaken in relatie tot de te verkrijgen/verkregen
vergoeding. Uit de reacties van de leden, de door de leden opgestuurde informatie en (financiële)
overzichten, bleek dat het standaard aantal punten voor de zaakscategorieën structureel en
substantieel werd overschreden. Voor de categorieën echtscheiding (P010), gezag- en omgangszaken
(P040) en alimentatiezaken (P030) ging het om een factor 3!
1
Als gemiddelde uurtarief voor alle op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand behandelde zaken
noemen de vFAS-leden een bedrag van € 15,00 tot € 62,00. Dit komt gemiddeld neer op een tarief
van gemiddeld € 38,00 per uur. De overhead-kosten dienen hierop nog in mindering te worden
gebracht. Deze kosten worden over het algemeen geraamd op 40 tot 50% van een commercieel
uurtarief, en komen uitgaande van een uurtarief van € 150,00 neer op € 60 tot € 75. De kosten
overstijgen daarmee de baten in geval van gesubsidieerde rechtsbijstand in familierechtzaken.
Deze scheefgroei, die al jaren voortduurt, heeft er mede toe geleid dat onze leden noodzakelijkerwijs
moeten bezuinigen op kantoorkosten. Dit gaat direct ten koste van de kwaliteit en professionaliteit
van de advocaat, die op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzaam is in het familierecht.
De voornoemde scheefgroei is het gevolg van een groot aantal wijzigingen sinds de invoering van het
forfaitaire stelsel in het begin van de jaren negentig, inmiddels bijna 25 jaar geleden. Enkele
voorbeelden:
•
In 1998 is het gezamenlijk ouderlijke gezag ingevoerd. In 2009 is het ouderschapsplan
verplicht gesteld. O.a. hebben deze wetswijzigingen door de jaren heen op verschillende
momenten en onderwerpen tot meer geschillen geleid. Denk bijvoorbeeld aan de toename
van verhuiszaken in 2012. Maar denk ook aan de economisch gewijzigde situatie vanaf 2008
toen velen hun baan en inkomen verloren en de huizenmarkt instortte en mensen niet
konden scheiden vanwege de onverkoopbare huizen. Deze wijzigingen brengen extra
werkzaamheden met zich mee, zoals het voeren van onderhandelingen, het houden van
viergesprekken en het opstellen van een op maat opgemaakt, extra, processtuk) zonder dat
daarmee bij de vergoeding rekening wordt gehouden. Voor meer werkzaamheden wordt
dezelfde vergoeding verstrekt. Dat is uit de pas gaan lopen door de jaren heen.
•
Bovendien is er sprake van toegenomen wetgeving op verschillende gebieden van het
familierecht, zoals de wijziging in het huwelijksgoederenrecht met een verschuiving van de
peildatum voor de ontbinding van het huwelijk in 2012. Per 1 januari jl is de laatste wijziging
doorgevoerd door de beperking van de huwelijksgemeenschap van goederen in te voeren in
de plaats van de eerdere algehele gemeenschap van goederen.
•
Ook is de procedure zelf bij echtscheidingen gewijzigd. Er worden meer nevenverzoeken in
één en dezelfde procedure ineens voorgelegd aan de rechtbank dan ten tijde van de
inrichting van het vergoedingenstelsel. Waar vroeger de verdeling van de
huwelijksgemeenschap of de afwikkeling huwelijkse voorwaarden in een afzonderlijke
dagvaardingsprocedure werd afgedaan, wordt deze sinds jaar en dag uit proceseconomische
redenen in het verzoekschrift tot echtscheiding meegenomen. Dit bespaart de cliënt tijd en
geld, maar deze werkzaamheden worden niet vergoed aan de rechtsbijstandverlener, waar
dat vroeger wel geschiedde bij een afzonderlijke procedure.
•
Er is daarnaast sprake van steeds wisselende en complexere regelgeving op fiscaal gebied. In
een echtscheidingsprocedure zijn de fiscale gevolgen van te treffen voorzieningen van groot
2
•
•
belang. De cliënt dient hierover deugdelijk geadviseerd en de rechtbank geïnformeerd te
worden. Van belang is dat er een fiscaal toelaatbare en voor de rechtzoekende van belang
zijnde beslissing kan worden gegeven. De parlementaire discussie rondom het in 2015
ingevoerde kind gebonden budget met de alleenstaande ouderkop, als het gaat om een
kosten- of inkomensbestanddeel, heeft bijvoorbeeld tot vele geschillen tussen ouders geleid.
Het overheidsbeleid op aanpalende rechtsgebieden, zoals Wet Werk en Inkomen,
Jeugdbescherming en sociale huisvesting, heeft duidelijk zijn weerslag in echtscheidings- en
gezag-, omgang- en alimentatiezaken.
De internationalisering tenslotte maakt zaken evenzeer steeds complexer. Steeds meer
komen aspecten als bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht aan de orde
omdat rechtzoekenden buiten Nederland woonachtig zijn dan wel er sprake is van andere
nationaliteiten dan de Nederlandse. Maar denk ook aan de gevolgen van de Brexit, die ook
bij sommige internationale gezinnen in Nederland zijn beslag zal gaan krijgen.
In het algemeen kan gesteld worden, zoals ook al bleek uit andere rapporten zoals het rapport van
de Commissie Wolfsen, dat er in het familierecht sprake is van steeds meer complexe kwesties en
steeds meer complexe wet- en regelgeving. Deze ontwikkelingen brengen met zich dat er een
noodzaak is tot maatwerk.
Het beeld dat uit het, in het kader van het door de Commissie Van der Meer gedane kwalitatief
onderzoek naar voren komt is “..dat het vergoedingenstelsel te maken heeft met fors achterstallig
onderhoud”. Vooral de puntentoekenning schiet ernstig tekort. Op het terrein van het personen- en
familierecht wordt de situatie als schrijnend ervaren (pagina 104 en 105 van het rapport).
Ook het onderzoek van Cebeon, dat gebaseerd is op betrouwbare gegevens van de Raad voor
Rechtsbijstand zelf, laat over de volle breedte van het stelsel zien dat er discrepanties zijn tussen de
tijdsbesteding en de puntentoekenningen. Deze gegevens sluiten bovendien aan bij de door het
Verbond van Verzekeraars aangeleverde gegevens.
Het door de Commissie Van der Meer gedane onderzoek bevestigt het reeds door vFAS verkregen
beeld vanuit de eigen leden en het veld. De commissie constateert immers dat een punt gemiddeld
genomen niet meer overeenkomt met een uur tijdsbesteding door een rechtsbijstandverlener.
De vFAS is verheugd te lezen dat de commissie ervoor kiest om het eerder gekozen uitgangspunt, dat
rechtsbijstandverleners de uren vergoed zouden moeten krijgen die zij aan rechtsbijstandsverlening
hebben besteed, te handhaven. Alleen als dat uitgangspunt wordt gehanteerd, is er nog kwalitatief
goede rechtsbijstand voor een rechtzoekende, die aangewezen is op gesubsidieerde rechtsbijstand,
mogelijk.
Immers, er is al gebleken dat rechtzoekenden, aan wie op basis van een toevoeging rechtsbijstand
wordt verleend, grote problemen ondervinden om een advocaat te vinden die een zaak wil
3
overnemen. De huidige discrepantie tussen daadwerkelijk bestede uren en toegekende
vergoedingspunten en het niet meer aan de orde zijn van uitmiddeling, heeft al gemaakt dat
meerdere vFAS-leden, althans hun kantoren - uit oogpunt van goed ondernemerschap - de beslissing
hebben moeten nemen geen arbeidsintensieve familierechtzaken, zoals een echtscheiding of gezagen omgangszaken, meer te behandelen.
De vFAS onderschrijft het belang dat de puntentoekenning waar mogelijk een minnelijke regeling
moet bevorderen. Het zoeken van onderling overleg en het treffen van een regeling in onderling
overleg dient ook bij gesubsidieerde rechtsbijstand te worden beloond en mag niet ertoe leiden dat
dit goede gedrag leidt tot een verlaging van de daarvoor te ontvangen vergoeding, zoals thans
praktijk is. Het is binnen het huidige stelsel lonend om te procederen zonder een vooroverleg te
hebben gevoerd, waardoor de rechter een beslissing op tegenspraak moet nemen, in plaats dat de
partijen zelf tot een (deel)oplossing met elkaar zijn gekomen. Eén van de aanbevelingen van de
commissie is, het onderscheid tussen zaken met en zonder tegenspraak op te heffen (aanbeveling 7).
Daar kan vFAS zich zeker in vinden.
Dit geldt tevens voor de aanbeveling om de inschrijvingsvoorwaarden voor de rechtsbijstandverlener
aan te scherpen om de kwaliteit van de rechtsbijstand verder te garanderen.
Het behandelen van echtscheidingszaken en familierechtzaken in het algemeen door hoogwaardig
specialistische familierechtadvocaten en scheidingsmediators, waarborgt de juridische kwaliteit, het
hebben van mediationvaardigheden, waardoor men de-escalatievaardigheden beheerst en het
hebben van de juiste attitude (overleg en het gesprek stimuleren gaat voor lichtvaardig procederen).
De inschrijvingsvoorwaarden dienen dan ook opgetrokken te worden tot het niveau van de
toelatingsvereisten van de vFAS en andere specialisatieverenigingen met vergelijkbare getoetste
toelatings- en PE-vereisten, die daadwerkelijk gecontroleerd worden en met een door de NOvA
afgegeven keurmerk.
De vFAS kan zich verenigen met het hanteren van een, ten opzichte van nu, opgetrokken basis forfait
in geval van een echtscheiding, welk forfait wordt aangevuld indien zich objectief vast te stellen
activiteiten voordoen. De ervaring leert immers dat de aanwezigheid van kinderen (ouderschapsplan:
gezag/contact/ kinderalimentatie), partneralimentatie en voorlopige voorzieningen de te verrichten
werkzaamheden aanmerkelijk verhogen. Dit alles, zoals terecht vermeld uit de aanbevelingen van de
commissie, in aanvulling op de reeds bestaande zittingstoeslagen. Zou dit niet het geval zijn, dan
wordt er niet tegemoetgekomen aan de constatering dat de complexiteit van (echt)scheidingszaken
en complexere wet- en regelgeving maken dat de feitelijke tijdsbesteding vele malen hoger is dan de
huidige puntentoekenning, waarbij één punt gelijk zou moeten staan aan één uur, nu dat tarief, dat
uiteraard lager is dan een commercieel tarief, reeds neer zou komen op een beperkt inkomen voor
de rechtsbijstandverlener in verband met de kantoor(overhead)kosten, zoals kantoor, personeel,
opleiding literatuur e.d.
De aanbevelingen ten aanzien van het forfait voor mediationzaken en voor de bijzondere curator
volgen de bevindingen van de vFAS, uitgevoerd onder de 1000 leden, én, zoals blijkt uit het rapport
4
zelf, de bevindingen van Cebeon en het Verbond van Verzekeraars.
De bevindingen van de commissie op het gebied van het familierecht zijn dan ook herkenbaar voor
de vFAS. De aanbevelingen op het gebied van het familierecht en de puntentoekenning in het
algemeen moeten mogelijk maken dat ook de rechtzoekende, die aangewezen is op gesubsidieerde
rechtsbijstand, kwalitatieve rechtsbijstand van een gespecialiseerde familierechtadvocaat krijgt. Op
die wijze zal de toegang tot het recht voor ook deze rechtzoekende daadwerkelijk gewaarborgd zijn
en is er geen sprake van rechtsongelijkheid tussen de rechtzoekende die wel en die niet op een
toevoeging procedeert.
Gelet op de schrijnende situaties die er nu al zijn bij rechtsbijstandverleners in de familierechtelijke
praktijk én de toegang tot het recht al enige tijd onder druk staat, doordat de rechtzoekende
aangewezen op gesubsidieerde rechtsbijstand moeite heeft een familierechtadvocaat te vinden, is
het noodzakelijk dat op korte termijn de aanbevelingen ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Dit
wil zeggen het verscherpen van de inschrijvingsvoorwaarden, het constructief verhogen van de
vergoeding en het doorvoeren van aanvullingen in geval van echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Dat geeft meer maatwerk waardoor ook door de rechtsbijstandverlener binnen de gesubsidieerde
rechtsbijstand het nodige maatwerk geleverd kan worden. Het familierecht is de basis voor vele
andere (rechts)gebieden, waardoor dat fundament goed gelegd moet blijven worden.
vFAS, vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators,
namens het bestuur,
Augusta van Haga - bestuurslid
Dianne Kroezen - voorzitter
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/81d5fb79-277c-407b-80a0-e60d6fc08759
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2015–2016
34 052
Goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van het op 14 februari 1972 te Rabat tot stand
gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale
zekerheid tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
(Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te
Rabat tot stand gekomen Administratief
Akkoord betreffende de wijze van toepassing
van het Algemeen Verdrag inzake sociale
zekerheid tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
(Trb. 1973, 130)
Nr. 21
MOTIE VAN DE LEDEN VAN WEYENBERG EN YÜCEL
Voorgesteld 13 januari 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland en Marokko in september 2015 een akkoord
hadden bereikt over wijziging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag;
constaterende dat vanwege aanvullende eisen van Marokko de verdragswijziging vooralsnog geen doorgang kan vinden;
overwegende dat de Kamer slechts voor of tegen opzegging van het
verdrag kan stemmen, maar dat het de voorkeur heeft wanneer alsnog
overeenstemming over verdragswijziging wordt bereikt;
verzoekt de regering, zich te blijven inzetten om in overleg met Marokko
alsnog op korte termijn tot een akkoord over wijziging van het bilaterale
socialezekerheidsverdrag te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Weyenberg
Yücel
kst-34052-21
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 052, nr. 21
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1b8f8e1c-aa09-4556-86e6-0816b93a1c4e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 488
Voorstel van wet van het lid Nijboer tot
wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
(Wet maximering huurprijsverhogingen
geliberaliseerde huurovereenkomsten)
Nr. 5
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING
VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD
VAN STATE
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde huurovereenkomsten te
maximeren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 247 wordt na «artikelen» ingevoegd «248 lid 3,».
B
Aan artikel 248 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Leidt toepassing van een beding in een huurovereenkomst als
bedoeld in artikel 247 tot verhoging van de huurprijs met een hoger
percentage dan het bij of krachtens artikel 10 lid 3 van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte bepaalde maximale huurverhogingspercentage,
dan is het beding nietig voor zover zij tot dit hogere percentage leidt en
geldt de huurprijs als verhoogd met dat maximale huurverhogingspercentage.
kst-35488-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5
1
C
In artikel 274 lid 1 onder d vervalt «, in het geval dat onderafdeling 2 op
de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is,» en wordt na
«huurprijs of» ingevoegd «, in het geval dat onderafdeling 2 op de
opgezegde huurovereenkomst van toepassing is,».
ARTIKEL II
Na artikel 208ea van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt
een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 208eb
In afwijking van artikel 248 lid 3 van Boek 7 kan de huurprijs gedurende
twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikellid op grond
van een beding in een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 van
Boek 7 die tot stand is gekomen voor dat tijdstip één maal worden
verhoogd met een hoger dan het in dat lid bedoelde percentage.
ARTIKEL III
De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid is het maximale huurverhogingspercentage voor huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:247 van het
Burgerlijk Wetboek in enig jaar gelijk aan de in januari van dat jaar
bekendgemaakte consumentenprijsindex (alle huishoudens) vermeerderd
met één procentpunt. Bij algemene maatregel van bestuur kan een hoger
percentage worden vastgesteld dat geldt indien de verhuurder overeenkomstig het in die maatregel bepaalde heeft geïnvesteerd in verbetering
of de energieprestatie van de woning dan wel door de overheid
opgelegde investeringen anders dan op grond van de bouwregelgeving in
de woning heeft gedaan, voor zover die investeringen een hoger
percentage rechtvaardigen.
B
In artikel 46 wordt «artikel 10, eerste lid» vervangen door «artikel 10,
eerste of derde lid».
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.
ARTIKEL V
Deze wet wordt aangehaald als: Wet maximering huurprijsverhogingen
geliberaliseerde huurovereenkomsten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5
2
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/676e4536-a92b-4264-b78a-ec9f9728a981
|
Terugblik 2021
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kerncijfers
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
2
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
3
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
4
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
5
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
6
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
7
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
8
Inhoudsopgave
Leeswijzer
Deze Terugblik bevat de rapportage van de NPO (Nederlandse
Publieke Omroep) over de doelstellingen uit de Begroting
2020 en de afspraken in de Prestatieovereenkomst 2017-2020.
Hiermee leggen wij verantwoording af over de wijze waarop
wij in 2020 de publieke media-opdracht hebben uitgevoerd.
We rapporteren in deze Terugblik volgens de structuur van
het Concessiebeleidsplan 2016-2020. Bij de rapportage over
de doelstellingen uit de Begroting 2020 zijn deze in de tekst
vetgedrukt weergegeven.
Definities
NPO (Nederlandse Publieke Omroep)
Het geheel van bestuur en omroepen van de landelijke
publieke omroep; taakomroepen, omroepverenigingen én
NPO-organisatie. Lokale en regionale omroepen worden hier
níet bedoeld.
Omroepen
Alle landelijke publieke omroepen; taakomroepen en
omroepverenigingen. Worden er respectievelijk lokale,
regionale of commerciële omroepen bedoeld, in bepaalde
gevallen ook zendgemachtigden genoemd, dan wordt dat
expliciet vermeld.
NPO-organisatie
Het bestuursorgaan van de NPO.
Kerncijfers
2
Voorwoord
9
1. Financiële Terugblik
11
2. Aanbod
17
3. Kanalen
37
4. Publiek en partners
44
5. NPO-organisatie
46
Bijlagen
48
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
9
Voorwoord
Het jaar 2021 begon voor iedereen als een jaar van
hoop. Hoop op een samenleving zonder corona,
hoewel we juist in de eerste maanden van het
jaar te maken kregen met een opleving van
het virus, hernieuwde overheidsmaatregelen en
zelfs de tijdelijke invoering van een avondklok. In
deze moeilijke periode heeft de publieke omroep
zich met betrouwbare informatie en verbindende
programmering maximaal ingezet om er voor heel
Nederland te zijn; en met succes. Dat blijkt ook uit de
verdere hoofdstukken van deze Terugblik 2021, het
laatste jaar van deze concessieperiode.
De weg die we tijdens het eerste coronajaar 2020 waren ingeslagen, konden we
mede met extra steun van de overheid op volle kracht vervolgen. Met nieuws,
achtergronden, debat en veel cultuur op de verschillende netten, zenders en
platforms van de NPO toonden we andermaal het belang aan van onafhankelijke,
pluriforme, publieke media voor een samenleving. Journalistieke programma’s die
antwoorden geven op vragen, dilemma’s bespreekbaar maken en besluitvorming
kritisch volgen, juist ook ten aanzien van de coronacrisis. Programma’s die podia
bieden voor het maatschappelijke debat, cultureel aanbod met artiesten wiens
gebruikelijke podium het grootste deel van het jaar gesloten bleef. Dat deden
we, mede dankzij financiële steun van OCW, met een maandenlange extra
programmering op al onze netten, online en on demand en het volledig openstellen
van ons kanaal NPO 2 extra voor cultuur. Grote sportevenementen zoals de
Olympische Spelen bij de publieke omroep zorgden voor ontspanning en verbinding.
Eurovisie Songfestival
Een waaier aan culturen en kleuren overspoelde ons land dankzij het alsnog
doorgaan van het Eurovisie Songfestival in Rotterdam. Eindelijk konden de vele
makers en organisatoren van onder meer NPO, NOS en AVROTROS laten zien waar
ze al die tijd aan hadden gewerkt - en zo ook de kater van het niet doorgaan in
2020 achter zich laten. En dat mét publiek! Vele duizenden bezoekers en uiteindelijk
ruim 180 miljoen mensen van over de hele wereld zagen drie wervelende liveshows
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
vanuit Ahoy Rotterdam. Samen lieten we zien waartoe we als Nederlandse mediaen cultuursector toe in staat zijn. Daar zijn we nog steeds ongelooflijk trots op.
Niet alleen het Songfestival bereikte talloze Nederlanders. In totaal werd vorig jaar
gemiddeld 84% van de Nederlanders (13+) wekelijks bereikt met de brede radio-,
televisie- en onlineprogrammering van de publieke omroep. Het gaat dan om zeker
12 miljoen tv-kijkers , 5,6 miljoen radioluisteraars en 7,2 miljoen gebruikers van onze
sites en apps gemiddeld per week. 1,9 miljoen mensen gebruiken wekelijks ons on
demand-platform NPO Start(Plus).
Ook in 2021 werd volop vernieuwd. Er werden liefst 118 nieuwe Nederlandse titels
geprogrammeerd op televisie en 29 pilots gemaakt. Ook op andere gebieden was
er oog voor vernieuwing. Afgelopen jaar werden 44 talenten begeleid door NPO
Campus en werden er 44 innovatieprojecten bij omroepen toegekend en 32 binnen
de NPO-organisatie. Overigens, de impact van onze journalistiek was ook afgelopen
jaar groot. Nieuws- en opinieprogramma’s leidden tot maar liefst 230 Kamervragen
van politici.
Publieke waarde
Als NPO willen we dat al onze televisieprogramma’s publieke waarde hebben. Deze
publieke waarden zijn: onafhankelijk, betrouwbaar, pluriform, divers, met impact,
geëngageerd, authentiek en eigenzinnig. Ook in 2021 werd die totale publieke
waarde als hoog tot zeer hoog beoordeeld. Uit onafhankelijk Gfk-onderzoek blijkt
dat Nederlanders de publieke omroep waarderen met gemiddeld een 8 als het gaat
om de publieke waarde van haar tv-programma’s. Wanneer er wordt gevraagd naar
de waardering voor de kwaliteit van tv-programma’s komt het cijfer nog hoger uit:
een 8,5.
Diversiteit
Samen met de omroepen is begin 2021 een actieplan opgesteld gericht op een
structurele verbetering van culturele diversiteit in onze programmering en in onze
organisaties. Dat heeft direct al tot resultaten geleid, zowel voor als achter de
schermen. Op een aantal plekken in de audio- en videoschema’s zijn keuzes gemaakt
die de diversiteit hebben vergroot. Daarnaast is het verbeteren van diversiteit en
inclusiviteit in onze gehele programmering een doorlopend proces waarbij we ook de
komende jaren gezamenlijk naar verbetering streven.
NPO-organisatie
Bijlagen
10
Gelijk speelveld
De publieke omroep opereert op een speelveld met grote commerciële spelers
en nieuwe toetreders die alle de aandacht van het Nederlandse publiek willen.
Daarbij horen – naast op Nederland gerichte spelers, grote internationale platforms
zoals YouTube en TikTok, maar ook (audio)streamingdiensten zoals Podimo, Amazon
Prime Video, Netflix, Disney+, Viaplay, HBO Max en Videoland. Daarmee opereert de
publieke omroep in een buitengewoon uitdagende omgeving, al is het speelveld niet
altijd even gelijk. Dat vraagt extra inzet en steun van de politiek; zowel op nationaal
als op Europees niveau. De publieke omroep blijft juist in de deze competitieve markt
inzetten voor een eerlijke beloning van makers. De fair practice code die wij met de
bonden zijn overeengekomen is daar een goed voorbeeld van.
De publieke omroep onderscheidt zich door programma’s te maken met enkel een
publiek oogmerk, en dus zonder commerciële of politieke doelstellingen. Tegelijk
moet dat aanbod via goed vindbare kanalen op een toegankelijke manier het publiek
kunnen bereiken. Samen met de omroepen doet de NPO-organisatie er alles aan om
voor het Nederlandse publiek een kwaliteitsaanbod te blijven bieden. Het belang van
een sterke, brede, pluriforme publieke omroep voor heel Nederland, onafhankelijk en
betrouwbaar is zeker ook in de coronacrisis van essentieel belang gebleken.
Frederieke Leeflang
Martijn van Dam
Paul Doop
Raad van bestuur NPO v.l.n.r. Paul Doop, Frederieke Leeflang, Martijn van Dam
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
11
1. Financiële Terugblik
1.1. Doelmatigheid & Transparantie
Programma- en organisatiekosten
De NPO vindt het van groot belang dat bij de realisatie van het gehele programma
aanbod elke euro bij de publieke omroep doelmatig wordt besteed. In 2020
is NPO gestart met een verdere intensivering en verbetering van de sturing
op Doelmatigheid in het mediabudget van de NPO door de start van het
omroepbrede project Doelmatigheid & Transparantie (D&T). Doel van het project
is het doelmatigheidsinstrumentarium verder uit te breiden en te verbeteren en
daarmee te komen tot een hanteerbaar systeem. Focus daarbij was niet alleen
een betere toetsing op (verschillende aspecten van) doelmatigheid, maar ook in
belangrijke mate het verbeteren van de transparantie. Hoewel het verbeteren en
optimaliseren van beide uiteraard continu de aandacht heeft binnen de NPO.
Deze nieuwe werkwijze is er op gericht om als NPO vooraf te kunnen sturen
op doelmatigheid door heldere doelen met de omroepen af te spreken ten
aanzien van hun programma’s en de begrote kosten ervan te vergelijken met
referentiebedragen. De omroep is verantwoordelijk voor een doelmatige productie
van een programma en de NPO is verantwoordelijk voor het sturen op een
doelmatige inzet van middelen. Deze werkwijze met daarbij horende definities
is vastgelegd in het Coördinatiereglement Aanbodkanalen. Vanwege de invoering
van Integraal programmeren/genrebeleid en de nieuwe afspraken tussen NPO en
omroepen over de sturing op doelmatigheid is in 2021 dit Coördinatiereglement
geheel herzien.
In 2021 heeft NPO de nieuwe bindende regeling voor de Organisatiekosten
(OK) vastgesteld. Deze nieuwe regeling houdt verband met het feit dat met
ingang van de nieuwe erkenningsperiode het totale budget dat beschikbaar is
voor garantiebudgetten anders wordt verdeeld over de gefuseerde omroepen, de
zogeheten stand-alone omroepen en omroepen die tot en met 2021 een voorlopige
erkenning hadden. De nieuwe verhouding wordt 3:2:1. De nieuwe bindende regeling
voor OK houdt rekening met deze nieuwe verhouding. Tevens zijn per 1 januari 2022
twee nieuwe aspirant-omroepen toegetreden tot het bestel. De nieuwe regeling
bevat een herverdeling van de organisatiekosten tussen de omroepverenigingen.
Dit geldt niet voor de taakomroepen omdat hun garantiebudget vanwege de 3:2:1
verhouding niet zal wijzigen.
Projectuitvoering programmakosten 2021
Het project D&T kent een omroepbrede aanpak op verschillende niveaus in de
organisatie. Binnen dit omroepbrede kader wordt voor doelmatigheid de volgende
gezamenlijk vastgestelde definitie gehanteerd:
Het inzetten van de middelen met het oogmerk dat de (programmatische) doelen
worden gerealiseerd en de afspraken over prestaties zo maximaal als mogelijk
worden behaald.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
12
Langs deze uiteenzetting van het begrip doelmatigheid hebben we in 2021 het
ontwikkelde instrumentarium verder ontwikkeld en geoptimaliseerd. Daarbij zijn op
hoofdlijnen de volgende resultaten geboekt:
Project onderdeel
Resultaat 2021
Doelmatigheidsinstrumenten Video lineair
Programmatische doelen, Budgetbandbreedtes en Uniform format voor Programmabegrotingen ontwikkeld en geïmplementeerd
vanaf 1 januari 2021.
Doelmatigheidsinstrumenten Audio en Video Online
Programmatische doelen, Budgetbandbreedtes Audio en Uniform format voor Programmabegrotingen ontwikkeld en
geïmplementeerd vanaf 4 mei 2021.
Evaluatie NPO Mediamodule
en doelmatigheidsinstrumenten
In juli/augustus een omroepbrede evaluatie uitgevoerd over de geïmplementeerde doelmatigheidsinstrumenten en de
NPO Mediamodule.
Doelmatigheidsdashboard
Technische koppelingen NPO Mediamodule en NPO databases gerealiseerd en eerste conceptversie
Doelmatigheidsdashboard opgeleverd.
Integraal Programmeren en Coördinatiereglement
NPO Mediamodule en doelmatigheidsinstrumenten voorbereid op integraal programmeren en processen (werk)afspraken
Doelmatigheid en Transparantie vastgelegd in Coördinatiereglement NPO.
Toets op doelmatigheid in het operationele proces
Een belangrijk aspect binnen het project D&T is niet alleen het ontwikkelen van
(beter) instrumentarium, maar ook de toepassing daarvan in het operationele proces
binnen Video en Audio. In 2021 is daarom veel aandacht besteed aan het uitwerken
en inzichtelijk maken van de processtappen binnen de operationele jaarcyclus en de
wijze waarop de ontwikkelde instrumenten daarin een rol spelen en hoe deze (op
hoofdlijnen) worden toegepast.
budgetbandbreedtes) en of programmatische doelen zijn onderbouwd. Eventuele
afwijkingen worden nader toegelicht.
Hoewel een scherpe blik op de mate van D&T natuurlijk op elk moment in het
operationele proces relevant is, ligt de focus bij het toetsen op doelmatigheid primair
bij drie fases in dit proces:
Doorontwikkeling Doelmatigheid & Transparantie programmakosten in 2022
Voor 2022 zal een aantal aspecten van Doelmatigheid & Transparantie binnen het
project nog verder worden uitgewerkt.
1. Doelmatigheid en Transparantie in het intekenproces
In deze fase wordt elk ingetekend programmavoorstel getoetst op de
volgende doelmatigheidsinstrumenten: Genrecriteria, Programmatische doelen,
Budgetbandbreedtes en de Programmabegroting.
Ten eerste zullen doelmatigheidsinstrumenten en controles worden geïntegreerd
met het werkproces van integraal programmeren. Het Pitch- en Intekenproces
vindt dan plaats langs de tien vastgestelde genres. Voor de videoprogrammering
is in 2022 ook de Programmeertafel geïntroduceerd, waarbij voorstellen integraal
worden beoordeeld. Het doelmatigheidsinstrumentarium en de NPO Mediamodule
zijn volledig ingericht op deze nieuwe werkwijze, waar dit het programmeerjaar
2023 betreft.
2. Doelmatigheid en Transparantie bij het besluitvormingsproces
In het besluitvormingsproces wordt t.b.v. het plaatsingsbesluit door de raad van
bestuur, op titelniveau een tweede doelmatigheidscontrole uitgevoerd. Getoetst
wordt op: volledigheid informatie, of er sprake is van afwijkingen (van bijvoorbeeld
3. Controle en monitoring (achteraf) op Doelmatigheid & Transparantie
Na plaatsing en uitzending wordt het merendeel van de programmatitels jaarlijks
geëvalueerd. Onder meer wordt geëvalueerd en gecontroleerd op basis van
geleverde prestaties, kostenrealisaties en budgetbandbreedtes.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Monitoring en controle zullen grotendeels kunnen gaan plaatsvinden langs het in
ontwikkeling zijnde Doelmatigheidsdashboard. Doelmatigheidsinformatie die in dit
dashboard op titelniveau inzichtelijk wordt, kan in het operationele proces worden
toegepast om ook nieuwe ingetekende programmavoorstellen op te beoordelen.
De hiermee verzamelde data kan dan ook gebruikt gaan worden om meer en beter
te sturen op onder meer de onverdeelde kosten bij programmatitels, de toepassing
van sociaal beleid waaronder de fair practice code, de inzet van eigen middelen van
omroepen en de kosten van buitenproducenten.
In onderstaande tabel is het voor 2021 vastgestelde budget volgens artikelen
2.148a, 2.149. 2.150 en 23.167 van de Mediawet verdeeld over de verschillende
omroep(groep)en. Het totaalbedrag voor de zendgemachtigden van 392,4 miljoen
euro betreft het (wettelijk) garantiebudget.
Vaststelling 2021
NOS
123.164
Omroepenverenigingen met erkenning
207.105
Omroepenverenigingen met voorlopige erkenning
10.355
NTR
51.823
Totaal zendgemachtigden
392.447
Programmaversterking
292.455
Totaal programmabudget
684.902
NPO-organisatie
120.095
Stichting BVN en CoBO
10.269
Totaal OCW-budget
815.266
Aanvraag AMr - correctie index
1.807
Aanvraag AMr - Superevenementen
5.145
Aanloopkosten aspirant omroepen
1.524
Totaal AMr
823.742
Actieplan cultuur
10.000
Totaal
833.742
Bijlagen
13
Zoals onderstaande tabel laat zien, is in 2021 aan alle omroepen minimaal het
garantiebudget toegekend. In totaal is 747,7 miljoen euro aan de omroepen
toegekend. Dit bedrag is inclusief 33,3 miljoen euro aan programmavoorstellen
die door producenten rechtstreeks bij NPO gepitcht zijn. Daarnaast bevat het
gerealiseerde budget van de NOS 34,4 miljoen, dat in verband met EK Voetbal,
Olympische Zomerspelen en het Eurovisie Songfestival is gefinancierd uit de
Algemene Mediareserve.
Realisatie OCWbudget
Wettelijk
garantie 2021
AVROTROS
103.402
46.023
57.379
BNNVARA
105.948
46.023
59.925
KRO-NCRV
88.726
46.023
42.703
EO
34.556
23.012
11.544
MAX
36.006
23.012
12.994
VPRO
39.381
23.012
16.370
HUMAN
5.357
3.452
1.905
WNL
12.791
3.452
9.339
PowNed
10.529
3.452
7.078
Subtotaal
436.697
217.460
219.237
NOS
234.470
123.164
111.306
NTR
76.577
51.823
24.754
Totaal (wettelijk)
garantiebudget
747.744
392.447
355.297
(x 1.000 euro)
1.2. Vastgesteld budget en
realisatie garantiebudget
(x 1.000 euro)
NPO-organisatie
Verschil
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
14
1.3 Financiële middelen organisatieen programmakosten
In onderstaand overzicht worden de beschikbare middelen voor 2021 vergeleken
met de begroting 2021.
NPOorganisatie
Totaal
begroting
2021
Verschil
(x 1.000 euro)
Video
Audio
Organisatiekosten
BVN/CoBO
Totaal
realisatie 2021
Bijdragen OCW
507.525
77.366
101.854
119.776
10.268
816.790
817.522
-732
Inzet AMr
1.520
268
0
0
19
1.807
1.320
487
Cultuurplan
257
0
10.000
0
10.000
101.915
8.782
961
0
Inzet beschikbaar gestelde
middelen 2020
174.485
6.502
0
0
180.988
79.073
Omroepbrede Middelen (OBM)
39.574
800
346
26.185
135
67.040
62.919
4.121
Inzet ORMA / reserves
10.354
32
0
2.500
0
12.886
4.500
8.386
-3.080
0
Programmagebonden EB
8.789
131
0
0
0
8.920
12.000
Overige inkomsten
31.432
2.179
0
919
0
34.530
36.896
-2.366
Totaal beschikbare middelen
782.461
88.240
102.200
149.637
10.422
1.132.961
1.014.230
118.731
Totaal kosten
-654.896
-83.009
-102.200
-149.867
-10.422
-1.000.393
-1.014.230
13.837
127.566
5.231
0
-230
0
132.568
0
132.568
Saldo
Het daadwerkelijk vastgestelde OCW-budget is 732 duizend euro lager dan het
aangevraagde budget. Dit komt door een lagere consumentenprijsindex en een
lagere groei van het aantal huishoudens dan ten tijde van de begroting, waardoor
het vastgestelde budget 2,2 miljoen euro lager is. Daarentegen is 1,5 miljoen euro
extra ontvangen voor de aanloopkosten van de aspirant-omroepen WNL, PowNed
en HUMAN naar volledige erkenning.
Het hogere beschikbare bedrag van 0,5 miljoen euro uit de AMr heeft betrekking
op de correctie van de consumentenprijsindex op het budget van 2020. Zoals
beschreven in de inleiding en in paragraaf 2.2.5 heeft de NPO deuren voor het publiek
geopend met een verrassend cultureel aanbod. Om deze extra programmering op
televisienetten en radiozenders mogelijk te maken, is 10 miljoen euro door OCW ter
beschikking gesteld.
Bij het opstellen van de begroting was rekening gehouden met het doorschuiven
van onder andere superevenementen en het Eurovisie Songfestival naar 2021. Als
gevolg van de coronapandemie en lange(re) productietijd van programmering bij
onder andere het NPO-fonds zijn echter veel meer titels doorgeschoven, waardoor
101,9 miljoen meer budget beschikbaar kon worden gesteld voor 2021.
De omroepbrede middelen (OBM) betreft gelden die de NPO-organisatie namens
de omroepen ontvangt, waaronder de vergoedingen voor de doorgifte van de
publieke zenders en inkomsten uit NPO Plus. De realisatie ligt 4,1 miljoen euro boven
begroting door o.a. een toename van de inkomsten uit NPO Plus. Inkomsten uit NPO
Plus worden ingezet ter dekking van de kosten die de dienst maakt.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Voor de bekostiging van het Eurovisie Songfestival 2021 was in de begroting rekening
gehouden met een inzet uit reserves van NPO-organisatie en AVROTROS van
gezamenlijk 4,5 miljoen euro. Naast deze inzet is door de omroepen in 2021 het
volledige surplus van de reserve media-aanbod (ORMA) ingezet. Deze bedraagt in
totaal 8,4 miljoen euro. De programmagebonden eigen bijdragen (EB), waaronder
bijdragen CoBO-fonds, zijn ten opzichte van de begroting 3,1 miljoen euro lager. De
begroting betrof een inschatting gebaseerd op historische gegevens en is vanwege
het intekenproces gedurende het jaar vooraf niet exact in te schatten.
De overige inkomsten, bestaande uit de nettoresultaten neven- en
verenigingsactiviteiten (EB) van de omroepen en dienstverlening bij de NPO
organisatie, zijn 2,4 miljoen euro lager. Dit is met name het gevolg van een
administratieve wijziging bij de NPO-organisatie, waarbij de kosten die, zonder
winstopslag, worden doorbelast aan media-instellingen in aftrek worden gebracht
op de kosten. Bij het opstellen van de begroting kon hier nog geen rekening mee
worden gehouden.
Het saldo van 132,6 miljoen euro betreft beschikbare middelen die nog niet
aan de publieke media-instellingen zijn toegekend. Bij het opstellen van de
begroting is rekening gehouden met een nihil saldo, omdat het uitgangspunt is
dat het gehele beschikbare budget wordt toegekend of verplichtingen worden
aangegaan. Het saldo ultimo 2021 bestaat uit een reservering voor toekomstige
superevenementen, waaronder de Olympische Winterspelen 2022 en het WK
voetbal 2022. Daarnaast heeft het voortduren van de coronapandemie effect gehad
op de productietijd van programma’s, waardoor titels doorschuiven naar een later
uitzendjaar. Toekenningen voor programma’s bij het NPO-fonds kennen een langere
productietijd, waarbij de uitzending en toekenning in een ander jaar plaatsvinden.
NPO-organisatie
Bijlagen
15
1.4 Onafhankelijk product
Ieder jaar legt de NPO-organisatie verantwoording af over de totale besteding
van de omroepen aan onafhankelijke producties. Om vast te kunnen stellen welk
percentage van het OCW-budget van de NPO is besteed aan onafhankelijke
producties, wordt de volgende formule gehanteerd:
Percentage bestedingen onafhankelijk product =
Lasten onafhankelijk product : relevant budget
De lasten onafhankelijk product worden door de omroepen in hun jaarrekening
verantwoord, overeenkomstig artikel 2.120 van de Mediawet en artikel 4 van de
beleidsregels programmaquota van het CvdM. In samenspraak met OCW, het
CvdM, NPO-organisatie, omroepen en producenten is een notitie opgesteld waarin
de regels verder worden verduidelijkt. Met ingang van 2021 wordt ook rekening
gehouden met interne kosten behorende bij een onafhankelijke productie. Deze
interne kosten bestaan uit personeel in loondienst, personeel niet in loondienst,
facilitaire lasten, afschrijvingen, rechten, overige lasten en een toerekening van
organisatiekosten. Door omroepen is zover als mogelijk gehandeld naar deze notitie.
Het budget conform Mediawet artikel 2.149, eerste lid, met uitzondering van
onderdeel e vormt de basis voor het bepalen van het relevant budget. Vervolgens
wordt dit budget gecorrigeerd voor het met het werkelijk toegekende OCW-budget
van Nieuws, Sport, Spel en Kerkelijke/geestelijke programmering.
De minimale bestedingsverplichting bedraagt 16,5 % (artikel 14b
Mediabesluit 2008).
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
De lasten (inclusief interne kosten) worden door de omroepen in hun jaarrekening
verantwoord. Onderstaand overzicht is een verbijzondering van deze lasten, conform
opgave van omroepen aan NPO, die met ingang van 2022 door omroepen
conform het per 2022 geldende financiële handboek in de jaarrekening zal
worden opgenomen.
(x 1.000 euro)
Lasten
Lasten personeel in loondienst
5.988
Lasten personeel niet in loondienst
2.627
Facilitaire lasten
1.778
Afschrijvingen
nb
Rechten
11.235
Overige lasten
2.848
Toerekening organisatiekosten
1.929
Subtotaal interne kosten
26.405
Lasten buitenproducent
181.512
Totaal lasten onafhankelijk product
207.917
Het relevant budget wordt als volgt bepaald:
(x 1.000 euro)
Budget
Totale budget artikel 2.149
815.266
NPO-organisatie
-130.364
Toegekend Nieuws
-49.268
Toegekend Sport
-129.927
Toegekend Spel
-7.764
Toegekend Kerkelijk/geestelijk
-4.227
Relevant budget
Percentage onafhankelijk product
493.716
42,1%
Op grond van bovenstaande gegevens bedraagt het percentage bestedingen
onafhankelijk product over 2021: 207.917 / 493.716 = 42,1% (2020: 42,6%).
Bijlagen
16
1.5 Externe openheid
Om externe openheid te bevorderen hebben producenten de gelegenheid om
programmavoorstellen rechtstreeks bij NPO in te dienen. In totaal zijn er 78 actieve
accounts van producenten die in 2021 zo’n 345 programmavoorstellen hebben
ingediend. Hiervan zijn 77 toegekend voor een totaal bedrag van 33,3 miljoen euro en
komen tot stand in samenwerking met omroepen.
Terugblik 2021
“
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
17
2. Aanbod
We streven naar een
evenwichtige
aanbodmix,
waarbinnen alle
domeinen
vertegenwoordigd
zijn
2.1. Aanbodmix en publieke waarde
2.1.1 Aanbodmix
door genrebeleidsplannen te ontwikkelen, waarin we ambities, acties en criteria
formuleren voor onze genres, en door onze organisatie ook meer langs de lijnen van
genres in te richten.
2021 is het laatste jaar dat NPO het aanbod indeelt in domeinen. Zoals aangekondigd
in het Concessiebeleidsplan 2022-2026 zal NPO vanaf 2022 de programmering en
dus ook de zendtijd indelen in genres. Deze wijziging in indelen gaat gepaard met
een nieuwe werkwijze en strategie: we leggen een grotere focus op de inhoudelijke
doelstellingen die wij met ons aanbod willen realiseren. Dit doen we onder andere
Onze aanbodmix was in 2021 samengesteld uit zeven domeinen: nieuws,
opinie, samenleving, expressie, kennis, sport en amusement. We streven naar
een evenwichtige aanbodmix, waarbinnen alle domeinen vertegenwoordigd
zijn. Amusement heeft conform de opdracht in de Mediawet een beperkt
Zendtijdverdeling TV per net naar domein - tijdvak 00-24 uur in %
Zendtijdverdeling TV per net naar domein - tijdvak 16- 24 uur in %
100
1,1
1,1
14,9
18,6
9,1
9,6
9,3
1,2
8,8
3,9
0,1
1,6
100
21,8
12,0
13,5
12,8
20,1
50
50
37,0
0
NPO 1
nieuws
opinie
5,2
samenleving
NPO 3
expressie
kennis
35,7
20,1
34,0
35,6
22,0
23,8
4,9
0
NPO
Zapp(elin)
sport
amusement
0,1
42,6
26,7
27,0
NPO 2
13,5
21,0
27,4
9,6
28,9
4,4
14,3
23,4
32,6
1,7
6,2
8,6
58,9
26,8
1,5
nieuws
8,9
0,1
14,1
6,5
7,3
10,0
NPO 1
NPO 2
NPO 3
NPO
Zapp(elin)
opinie
samenleving
expressie
kennis
sport
amusement
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
18
aandeel in de totale zendtijdverdeling. Net als voorgaande jaren levert de
grafiek met de zendtijdverdeling TV per net een gevarieerd beeld op, zowel in
domeinen als anderszins. We lieten programma’s zien over een grote variatie
aan onderwerpen, toegespitst op veel verschillende doelgroepen. Zo hadden
we onderzoeksprogramma’s als Stand van Nederland: Generatie Next (WNL),
Pointer (KRO-NCRV) en Propaganda (KRO-NCRV). Urgente documentaires als
Moordtieten (BNNVARA), verrassend drama als Deepshit (BNNVARA) of integer
gemaakte programma’s over gevoelige onderwerpen zoals Gewoon. Bloot. (NTR) en
Vaccinatievetes (PowNed). Ook hadden we uiteenlopende culturele programma’s,
zoals ARIA (MAX) en Brommer op Zee (VPRO), en behandelden we een grote variatie
aan onderwerpen in Ben ik hier alleen (NTR) tot en met Jochem in de wolken (EO).
Vanwege corona konden in 2020 veel sportevenementen geen doorgang vinden en
werden deze in een aantal gevallen verplaatst naar 2021, waardoor het domein sport
dit jaar groter was dan in 2020.
De grafieken hieronder tonen de zendtijdverdeling van onze radiozenders in 2021,
zowel voor de gehele dag als het tijdvak 06-19 uur. Over de gehele dag gezien
is het domein expressie bij onze muziekzenders het grootst. Bij NPO Radio 1 is
dit het domein opinie. Net als op televisie besteden we op radio aandacht aan
een groot aantal verschillende muziekstijlen en maatschappelijke onderwerpen.
In toenemende mate worden onze podcasts een belangrijk onderdeel van ons
audio-aanbod, waarbinnen ook een grote variatie aan onderwerpen te vinden is. Zo
besteedde NPO 3FM naast muziek en cultuur ook aandacht aan onderwerpen als
kanker en diversiteit in podcasts.
Zendtijdverdeling Radio per zender naar domein - tijdvak 00-24 uur in %
Zendtijdverdeling Radio per zender naar domein - tijdvak 06-19 uur in %
100
8,8
1,1
1,6
1,8
2,7
9,4
2,4
1,4
100
4,9
10,9
4,2
47,7
60,4
24,4
1,6
2,6
28,2
1,8
16,8
55,0
56,4
1,0
10,3
1,5
36,2
41,2
50,4
51,7
52,0
77,3
86,0
50
50
53,6
44,0
35,7
12,3
7,7
6,8
5,1
NPO
Radio 1
NPO
Radio 2
NPO
Radio 3
0
nieuws
opinie
40,3
30,2
samenleving
1,7
NPO
Radio 4
expressie
41,1
4,3
NPO
Radio 5
Funx
NPO
kennis
sport
amusement
40,2
38,7
19,7
7,3
1,7
60,5
38,8
30,6
4,6
65,7
9,1
12,6
9,7
6,5
3,0
6,2
3,2
6,3
NPO
Radio 1
NPO
Radio 2
NPO
Radio 3
NPO
Radio 4
NPO
Radio 5
Funx
NPO
kennis
sport
amusement
0
nieuws
opinie
samenleving
expressie
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Bijdrage aan informatieve, educatieve en culturele functie
Evenals voorgaande jaren is het Nederlandse publiek via een representatieve
steekproef gepolst over de bijdrage die de NPO en commerciële omroepen als
RTL en SBS leveren aan de volgende functies: het informeren van de samenleving,
het laten zien van Nederlandse kunst en cultuur, educatie, de werking van de
Nederlandse samenleving en het functioneren van de Nederlandse democratie. De
NPO wordt door het Nederlandse publiek op al deze onderdelen relevanter geacht
dan de commerciële omroepen. De figuur hiernaast geeft de uitkomsten voor de
individuele categorieën weer.
NPO-organisatie
Bijlagen
19
Bijdragen commerciële omroepen zoals RTL en SBS en de NPO aan
publieke functies
68%
45%
68%
40%
Informeren van de Nederlandse
samenleving
Laten zien van Nederlandse kunst
en cultuur
63%
57%
34%
37%
Educatie van de Nederlandse
bevolking
Werking van de Nederlandse
samenleving
46
%
61%
NPO
Commerciële omroepen
Draagt bij aan het functioneren van
de Nederlandse democratie
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Aandeel amusement1
Amusement kan door NPO worden ingezet als middel om moeilijk
bereikbare doelgroepen te bereiken, opdat zij tevens kijken en
luisteren naar aanbod vallend onder de categorieën Informatie,
Educatie en Cultuur. In 2021 is ongeveer 1,6% van de programmaduur
(16-24 uur excl. kinderprogrammering) op televisie geclassificeerd als
Doorkijkeffect
Amusement volgens de classificatieprocedure zoals opgenomen in
publiek dat via
amusement ook ander
de beleidslijn Amusement. Het betrof tien unieke titels op NPO 1 en
NPO-aanbod kijkt
drie unieke titels op NPO 3. In 2021 keek gemiddeld 95,7% van het
publiek (6+) dat met Amusement werd bereikt in dezelfde week ook
naar ander aanbod van de NPO. Bij de moeilijk bereikbare doelgroepen
13-49 jaar (NPO 1) en 13-34 jaar (NPO 3) lag dat percentage op respectievelijk 92,7%
en 89,4%. Een zeer groot deel van het Nederlandse publiek kijkt dus niet enkel naar
een programma geclassificeerd als Amusement in een gemiddelde week, maar kijkt
ook naar aanbod vallend onder de categorieën Informatie, Educatie en Cultuur.
95,7%
Aan amusementstitels op televisie wordt ook nog de eis gesteld dat zij zich ten
opzichte van andere titels positief onderscheiden wat betreft de selectiviteit in
bereik bij de moeilijk bereikbare doelgroepen. Daarbij is bepaald dat titels die
twee opeenvolgende jaren niet slagen voor deze selectiviteitstoets niet meer
mogen worden uitgezonden. Op basis van de resultaten in 2020 en 2021 van de
selectiviteitstoets wordt de volgende titel geschrapt: De Drie Sterren Camping.
Naast deze titel zijn er in 2021 geen andere amusementstitels die voor het tweede
achtereenvolgende jaar de selectiviteitstoets niet hebben doorstaan.
Net als in voorgaande jaren bleek dat amusementsprogramma’s zeer
bereiksefficiënt zijn. Ondanks een gering aantal uren zendtijd leveren deze
programma’s een relatief hoog bereik op. In 2021 werd op NPO 1 gemiddeld
op primetime (tussen 18.00u en 24.00u) 0,1 amusementsprogramma per dag
uitgezonden. Op NPO 3 lag het gemiddelde op datzelfde niveau (0,1). Op NPO 1 en
NPO 3 wordt op primetime niet meer dan gemiddeld één amusementstitel per dag
geprogrammeerd, waarmee voldaan wordt aan de beleidslijn Amusement.
1
2
Zie bijlage 2 voor een volledig overzicht
van de resultaten van de
amusementstoets
Radio exclusief substantiële kosten
muziekrechten onder het domein
Expressie. Deze worden begroot en
verantwoord bij NPO-organisatie.
Op onze radiozenders werden in 2021 in totaal vijf unieke titels uitgezonden, waarvan
het gesproken woord als amusement is geclassificeerd. Het betrof twee reguliere
titels op NPO FunX, die beide in de nacht werden uitgezonden. Op NPO 3FM betrof
NPO-organisatie
Bijlagen
20
het drie titels, waarvan één op primetime (06:00-19:00u). Er werd gemiddeld dus
niet meer dan één amusementsprogramma tussen 06:00 en 19:00u op de radio
uitgezonden, waarmee eveneens voldaan wordt aan de beleidslijn Amusement.
Financiële terugblik per programma-domein
Video lineair
In de Begroting 2021 is mede op basis van de realisatie 2019 een verdeling gemaakt
van de kosten televisie en radio22021 naar de domeinen.
In onderstaande tabel is de realisatie voor TV naast de begroting gepresenteerd. In
de realisatie zijn de kosten voor de organisatie van het Eurovisie Songfestival niet
opgenomen; binnen de begroting was hier ook geen rekening mee gehouden.
Totaal TV realisatie
Totaal TV begroting
Nieuws en opinie
22%
20%-23%
Expressie
24%
17%-20%
Sport
23%
22%-25%
Samenleving
14%
15%-18%
Kennis
14%
14%-17%
Amusement
3%
1%-4%
100%
100%
Totaal
De kosten voor het domein Expressie zijn hoger dan waarmee in de begroting
rekening is gehouden. Dit vanwege de uitvoering en het extra budget voor het
Actieplan Cultuur.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Onderstaande grafiek geeft de opbouw van de kosten per domein per net weer
(in %).
Bijlagen
21
De grafiek laat zien dat bij NPO 1 het grootste deel van de kosten naar het domein
Sport gaat, terwijl dit bij NPO 2 Nieuws en Opinie betreft. Bij NPO 3 zijn de kosten voor
Expressie het hoogst en bij NPO Zapp is dat het domein Kennis.
Opbouw kosten per domein per net in %
3
6
8
100
3
22
16
21
31
17
3
14
14
37
41
50
20
Nieuws en opinie
NPO 2
Expressie
NPO 3
Sport
NPO Zapp
Samenleving
Als we echter daarbij ook de gemiddelde kijkdichtheid meenemen, ontstaat er
een ander beeld. De kosten per uur bij Amusement zijn weliswaar hoog, maar de
kosten op basis van de gemiddelde kijkdichtheid zijn hier juist weer relatief laag.
Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Expressie, waarbij de kosten op basis van de
gemiddelde kijkdichtheid een factor 15 hoger liggen.
22
14
5
NPO 1
24
33
22
0
De hoogste kosten worden gemaakt in de domeinen Expressie en Sport.
Daarentegen zijn de kosten per uur relatief hoog bij Amusement.
23
10
42
40
In onderstaand overzicht is een overzicht opgenomen van de totale ingetekende
kosten per domein. Daarin is ook een (globale) berekening gemaakt van de kosten per
uur en per gemiddelde kijker. Deze analyse is gemaakt over het totale budget Video
lineair en over alle titels (excl. herhalingen) voor 2021.
3
6
Kennis
Totaal TV
realisatie
Amusement
Televisie 20213
Nieuws
Kosten
per uur
Kdh x 1.000
Kosten
per Kdh
Aantal
afleveringen
Kosten per
aflevering
38.970
1.727
22.565
284
137
8.774
4.442
91.381
1.733
52.730
411
222
3.160
28.918
Samenleving
83.306
1.299
64.131
346
241
2.509
33.203
Expressie
135.986
1.240
109.666
354
384
1.924
70.679
Kennis
82.284
1.104
74.533
253
325
3.637
22.624
Sport
132.699
1.124
118.060
788
168
1.452
91.390
15.114
79
191.316
575
26
153
98.784
579.740
8.306
69.798
313
1.852
21.609
26.829
Totaal
exclusief herhalingen
Uren
Opinie
Amusement
3
Begrote kosten
x 1.000
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Audio lineair
In onderstaande tabel is de realisatie voor Radio naast de begroting gepresenteerd.
Ook bij Radio is het effect van het Actieplan Cultuur zichtbaar binnen het
domein Expressie.
Totaal Radio realisatie
Totaal Radio begroting
Nieuws en opinie
41%
43%-46%
Expressie
28%
23%-26%
Sport
3%
1%-4%
Samenleving
25%
21%-24%
Kennis
Totaal
5
1
7
Kosten / uur
2%-5%
1.873
3.987
0%
0%-3%
Opinie
21.570
4.300
5.016
100%
100%
Samenleving
17.219
17.642
976
Expressie
19.471
25.234
772
Kennis
2.414
1.156
2.088
Sport
2.144
503
4.266
177
1.709
104
70.462
52.417
1.344
Amusement
1
9
3
25
40
27
60
54
3
28
50
41
71
88
32
47
27
24
8
0
NPO
Radio 1
Nieuws en opinie
4
op basis van toegekende uren
13
3
NPO NPO 3FM NPO
Radio 2
Radio 4
Expressie
Sport
In onderstaand overzicht is een overzicht opgenomen van de totale ingetekende
kosten per domein. Daarin is ook een (globale) berekening gemaakt van de kosten
per uur. Deze analyse is gemaakt over het totale budget Audio lineair en over alle
(toegekende) titels voor 2021.
7.467
15
6
4
Bij NPO Radio 1 worden de meeste kosten gemaakt voor het domein Nieuws en
Opinie, terwijl dit bij NPO Radio 2, NPO Radio 3FM en NPO Radio 4 het domein
Expressie is en bij NPO Radio 5 en NPO FunX het domein Samenleving.
Nieuws
Opbouw kosten per domein per zender in %
4
22
Uren4
Onderstaande grafiek geeft de opbouw van de kosten per domein per zender weer.
100
Bijlagen
Begrote kosten x 1.000
3%
Amusement
NPO-organisatie
NPO
Radio 5
Samenleving
41
13
NPO
FunX
Kennis
Totaal
Radio
realisatie
Amusement
Totaal
De hoogste kosten worden gemaakt in de domeinen Opinie, Expressie en
Samenleving. De kosten per uur zijn relatief hoog bij Opinie.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
2.1.2 Publieke waarde5
We willen dat al onze programma’s publieke waarde hebben. Hiervoor hebben
we een meetinstrument ontwikkeld waarbij we het publiek vragen onze titels
te beoordelen.
De norm hiervoor hebben we op 7,5 gesteld voor onze
televisieprogramma’s. Over het geheel van 2021 voldeed 92% van
de gemeten titels aan deze norm. Over ongeveer 300 gemeten
titels heen was de gemiddelde score van publieke waarde een 8,0.
Belangrijk nog om op te merken is dat van de titels die uiteindelijk niet
van tv-titels voldeed aan
aan deze (hoge) norm voldeden, alle titels nog steeds een (zeer) ruime
norm publieke waarde
voldoende scoorden. Voor de televisietitels die tevens onderdeel
waren van het Rankingonderzoek is als norm gesteld dat een titel bij
de beste 60% moet horen om voldoende publieke waarde te hebben.
In dit onderzoek vragen we aan het publiek in een lijst met publieke
en commerciële titels de televisieprogramma’s die zij kennen en wel eens hebben
gezien, te beoordelen naar het belang dat zij hechten aan het programma voor de
Nederlandse samenleving. In de praktijk betekent dit dat een titel minimaal een score
van 40 moest bereiken om tot de beste 60% te horen. In de najaarsmeting van 2021
voldeed 87% van het televisieaanbod hieraan.
92%
100%
van onze radiozenders
voldeed aan norm
publieke waarde
5
Zie bijlage 3 voor een volledig overzicht
van de resultaten van de
publiekewaardetoets.
Ook de radiozenders zijn meegenomen in het onderzoek naar publieke
waarde. Voor radio geldt dat de publieke waarde op zenderniveau
wordt uitgevraagd. Van de mensen die aangeven wekelijks naar
een radiozender te luisteren, gaf 60% of meer aan dat de aan
hen voorgelegde publieke waarden van toepassing waren op de
zender. Alle zes radiozenders voldeden daarmee aan de gestelde norm
van 60%.
8,0
Publieke waarde
Gemiddeld cijfer voor
de publieke waarde van
onze programma's
Publieke waarde volgens NPO
In een omgeving met steeds meer aanbod en aanbieders is het vergroten van
bereik niet ons hoogste doel. In ons streven naar impact gaat het veel meer
om het realiseren van persoonlijke en maatschappelijke betekenis, relevantie
en draagvlak. Dat betekent dat wij een belangrijke rol willen, moeten en
kunnen vervullen in het dagelijkse leven van alle Nederlanders: ondersteunend,
informerend, eigentijds, herkenbaar, relevant en onafhankelijk van overheid
en markt. Een betrouwbaar en persoonlijk platform bieden waar onze kijkers
en luisteraars op kunnen steunen en leunen, ook – juist – nu bubbels en
commercialisering de boventoon voeren.
23
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.1.3 Kwaliteit6
Naast publieke waarde moeten onze televisiezenders en radiozenders
vanzelfsprekend ook kwaliteit hebben. Wij monitoren dit door aan het publiek te
vragen in welke mate ze vinden dat een televisieprogramma of een radiozender ‘met
vakmanschap’ of ‘goed gemaakt’ is.
8,5
Kwaliteitsscore
Voor televisie geldt dat de kwaliteit in 2021 als hoog is beoordeeld.
Over alle gemeten titels heen was de gemiddelde kwaliteitsscore een
8,5 bij een norm van 8,0. Een totaal van 92% van de televisietitels heeft
hieraan voldaan. Ook hier past de kanttekening dat al deze titels nog
steeds als ruim voldoende door het publiek werden beoordeeld.
gemiddeld cijfer voor de
kwaliteit van onze tv
programma's
Voor de radiozenders is aan wekelijkse luisteraars gevraagd in welke
mate ze vinden dat de betreffende radiozender goed gemaakte
radioprogramma’s heeft. De norm lag daarbij op 75%. Vier van de zes
radiozenders voldeden aan deze norm, met de hoogste score voor
NPO Radio 2. Met 74% scoorde NPO Radio 4 net onder de norm. Ook NPO FunX
scoorde met 69% onder de norm, met de kanttekening dat 16% van de respondenten
aangaf geen mening te kunnen geven.
2.2 Aanbodprioriteiten
In het Concessiebeleidsplan 2016-2021 (CBP) heeft de NPO aanbodprioriteiten
gekozen en bijbehorende ambities geformuleerd. Deze aanbodprioriteiten zijn
journalistiek, Nederlandse series & films, documentaires, muziek & kunst, educatie &
informatie en kinderprogrammering. Het streven is dat het publiek ons beter herkent
in deze prioriteiten, die allemaal even belangrijk zijn en binnen het aanbod elk een
speciale positie hebben.
2.2.1 Journalistiek
6
Zie bijlage 4 voor een volledig overzicht
van de resultaten van de kwaliteitstoets.
In de vooravond van NPO 2 is er een vast blok met een regionaal karakter
geprogrammeerd met als onderdeel het NOS Journaal Regio, in samenwerking met
de regionale omroepen. In goed overleg met de omroepen en op initiatief van
HUMAN en WNL is er een eerste start gemaakt met een journalistieke ‘campus’,
gericht op veelbelovend talent. Er is in 2021 een traject uitgezet waarbinnen talenten
worden aangetrokken door omroepbreed traineeships aan te bieden. De campus
NPO-organisatie
Bijlagen
24
moet bijdragen aan de instroom, opleiding en doorstroom van jonge diverse talenten
met een bi-culturele achtergrond: de journalisten en redacteuren van de toekomst.
In 2022 gaat de journalistieke campus echt van start. Dit initiatief vormt een mooie
aanvulling op de vele talentontwikkeltrajecten op o.a. journalistiek gebied die binnen
de omroepen reeds aanwezig zijn.
Daarnaast heeft NPO 2 de buitenlandjournalistiek versterkt met de komst van
het nieuwe programma Frontlinie (VPRO). Naast het reguliere programma is
er ook een maandelijkse nieuwsbrief waarin Bram Vermeulen verhaalt over
kwesties in het buitenland en deze duidt voor een toenemend aantal volgers.
De onderzoeksjournalistiek van Nieuwsuur (NOS/NTR) bereikt een nieuw en jonger
publiek door een succesvolle YouTube-strategie. Via sterk aanbod met duidelijke
doorverwijzingen naar meer aanbod op het online NPO-platform wordt traffic
gegenereerd. Deze conversiestrategie wordt in 2022 verder uitgebouwd.
Op NPO 3 is geïnvesteerd in nieuwe jonge journalisten met het programma
Propaganda (KRO-NCRV), waarbij onderzoeksjournalisten op een toegankelijke
wijze op zoek gaan naar desinformatie en fakenieuws. Op NPO Radio 1 zijn vaker
mensen aan het woord gelaten die zich inzetten voor de maatschappij. Zo waren
er bijvoorbeeld veel podcasts over menselijke en maatschappelijke thema’s, zoals
Wat Blijft (HUMAN) en Weggestopt (KRO-NCRV). Ook is er met Dijkstra & Evenblij Ter
Plekke (BNNVARA) een nieuw regioprogramma gestart.
Agendasettend
In totaal werden onze programma’s bijna 2.000 keer vernoemd in dagbladen en ruim
230 keer genoemd in Kamerstukken. Nieuwsuur (NOS/NTR) is koploper als het gaat
om de bijdrage aan het maatschappelijke en politieke debat. Het programma heeft
op deze manier een grote agendasettende werking. Het programma won in 2021
bovendien de Zilveren Nipkowschijf voor het beste televisieprogramma.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
We hebben ook de journalistieke relevantie van de muziekzenders vergroot. Dit
deden we door op alle zenders de maatschappelijke kant van onderwerpen uit het
nieuws uit te lichten. NPO FunX besteedde bijvoorbeeld structurele aandacht aan
de schuldenproblematiek onder jongeren, met een evenement in Den Haag, Debt
Talk, als hoogtepunt. NPO Radio 5 legde meer focus op nieuws en actualiteiten in
de ochtendprogrammering.
NPO-organisatie
Bijlagen
Corona was een directe aanleiding voor meer journalistieke relevantie met dagelijkse
interviews in de lopende programmering met experts en betrokkenen. Ook werden
er verschillende podcasts gemaakt, waarin de impact van corona op het culturele
leven aan bod kwam.
Ingekort jaarverslag ombudsman
Terugblik op 2021, waarin er echt meer was dan corona
Wie had gehoopt dat mét 2021 ook de coronapandemie en
de impact hiervan op het publiek, de nieuwsvoorziening en de
nieuwsmakers geëindigd zou zijn, die staat met lege handen.
Vrijwel alles in de samenleving werd (en wordt) door het virus
beïnvloed. Maar al leek het jaar wat dat betreft soms een
herhaling van 2020, er was in 2021 meer aan de hand dan corona.
En dus ook bij Team Ombudsman.
Er kwam een steviger, wettelijk fundament voor de functie van
ombudsman voor de journalistieke producties van de publieke
omroepen. En er kwam een ministerieel besluit over twee nieuwe
omroepen die in 2022 mogen toetreden tot het bestel. Er waren
klachten over online producties (voor het eerst!), klachten via
een advocatenkantoor (ook nieuw) en vragen over een van die
twee nog niet eens toegelaten omroepen (die daarom niet in
behandeling werden genomen). Er was onderzoek naar satire,
tweets, karaktermoord, verkiezingen en de waarde van woorden.
25
Van de ombudsman wordt verwacht dat zij de kwaliteit van al
die journalistieke publicaties monitort. Bij de ombudsman kun je
terecht als je vindt dat een journalistiek programma niet voldoet
aan de normen van de publieke omroepen. Daarnaast volgt en
onderzoekt de ombudsman op eigen initiatief de journalistieke
uitingen en het journalistiek handelen van de publieke omroepen,
en oordeelt daarover in het openbaar. Zo willen de omroepen
transparant zijn over hoe nieuws gemaakt wordt. De luiken
sluiten kan en wil je niet. Want het publiek is betrokken
en kritischer dan ooit, een fout zit in het spreekwoordelijke
kleine hoekje en een beschuldiging van desinformatie is even
hardnekkig en schadelijk als dat deze onterecht kan zijn. Het
vroeg veel van journalisten om enerzijds het nieuws te blijven zien
in een zich schijnbaar herhalend coronajaar, en anderzijds om niet
steeds de luidste of meest extreme opvatting aandacht te geven.
Maar het aandeel klachten over de coronaberichtgeving werd
ten opzichte van 2020 wel minder, ook de blik van het klagende
publiek is gelukkig weer iets verbreed.
In 2020 schreef ik dat ik twee dingen liever niet mee wilde
nemen naar het nieuwe jaar: bedreigingen en intimidatie van
journalisten bij het doen van hun werk én de afnemende
bereidheid van klagers om open te staan voor oprechte uitleg,
andere nieuwskeuzes of het eigen feilen. Helaas, de twee hebben
me het jaar door vergezeld. Opnieuw waren er mediaorganisaties
die de logo’s van plopkappen en busjes moesten halen, opnieuw
waren er mensen die niet accepteerden dat de ombudsman
hun klacht onderzocht maar ongegrond verklaarde. ‘Waar kan ik
klagen over de ombudsman, bij de rechter?’ wilde iemand weten.
We zeggen bij Team Ombudsman vaak: Nederland is zoveel
leuker en opbouwender dan we uit onze mailbox kunnen
opmaken. Gelukkig vonden we afgelopen jaar het bewijs
daarvoor ook wel in die mailbox. En die staat dus ook in 2022 weer
wagenwijd open voor het publiek.
Kijk voor het volledige jaarverslag van de ombudsman over 2021
op ombudsman.npo.nl
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
79%
Bijlagen
26
72%
vindt dat NPO Radio 1 een
positieve bijdrage levert
aan de samenleving
vindt journalistiek
aanbod NPO Radio 1 van
hoge kwaliteit
De journalistieke programma’s van de publieke omroep worden hoog gewaardeerd door het
Als het gaat om de kwaliteit van de journalistieke programmering, vindt bijna 72% van de
publiek als het gaat om de impact en de kwaliteit van de programma’s, zoals ook blijkt uit de
ondervraagden de programmering op NPO Radio 1 van hoge kwaliteit. Voor NPO 1 is dit
twee onderstaande tabellen. Veruit het grootste deel van de ondervraagden is van mening dat percentage 69%, voor NPO 2 ligt het percentage op 63% en bij NPO 3 op ongeveer 58%.
de journalistieke titels van de verschillende netten en zenders (NPO 1, NPO 2, NPO 3 en NPO
Radio 1) een positieve bijdrage leveren aan de samenleving.
Impact journalistiek aanbod
NPO 1
Kwaliteit journalistiek aanbod
Past wel
Past niet
Weet niet/
geen mening
73,80%
7,50%
17,60%
Ik weet niet wat
hiermee
bedoeld wordt
1,20%
NPO 1
Ik weet niet wat
hiermee
bedoeld wordt
Past wel
Past niet
Weet niet/
geen mening
69,00%
9,30%
20,80%
0,90%
0,90%
NPO 2
67,10%
6,70%
24,60%
1,60%
NPO 2
63,10%
8,40%
27,60%
NPO 3
64,90%
5,90%
27,40%
1,80%
NPO 3
58,10%
8,30%
32,30%
1,30%
NPO Radio 1
78,90%
5,60%
14,70%
0,80%
NPO Radio 1
71,90%
6,20%
20,90%
0,90%
Terugblik 2021
“
We hadden in
2021 een rijk en
gevarieerd aanbod
aan dramaseries,
met veel aandacht
voor subgenres
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.2.2 Nederlandse series en films
Dramaproducties kennen een lange doorlooptijd, waardoor beleidsveranderingen
niet altijd direct zichtbaar zijn. In 2021 hebben we ons ingespannen om ons volume
in aantal series terug te brengen. We zullen hier aandacht aan blijven geven en op
langere termijn de balans over opmaken.
We hebben een rijk en gevarieerd aanbod aan dramaseries gehad in 2021 en veel
subgenres zijn bediend. Succesvolle series als Oogappels (BNNVARA) en Flikken
Maastricht (AVROTROS) weten al meerdere jaren een breed publiek aan zich te
binden. Swanenburg (KRO-NCRV) en Red Light (BNNVARA) waren nieuwe titels, die
via de verschillende platformen van de NPO een groot bereik hadden. Thema's als
Haagse politiek en mantelzorg kwamen aan bod in respectievelijk BuZa (BNNVARA)
en Maud & Babs (MAX). Ook werden verhalen verteld vanuit een divers perspectief.
Bij zowel Zina als Koeriers (beiden KRO-NCRV) was sprake van een rijke diversiteit
in vertelling en cast. In het contact met omroepen en producenten heeft NPO het
belang van een diverse en inclusieve cast sterk benadrukt.
NPO-organisatie
Bijlagen
zeventien speelfilms. Een van deze speelfilms betrof een doorgeschoven film uit
2020. De NPO participeert ook jaarlijks in zes Telefilms. Vanwege corona heeft de
selectie en productie van Telefilms vertraging opgelopen. De NPO heeft hierdoor in
2021 geen zes Telefilms van financiering voorzien. Die financiering is doorgeschoven
naar de zomer van 2022. Daar komt bij dat, wanneer de financiering wel in 2021 had
plaatsgevonden, er in 2022 maar liefst 12 Telefilms in productie waren genomen; een
te zware belasting voor de markt. Om deze redenen is in overleg met de sector ervoor
gekozen de selectie van Telefilms uit te stellen naar zomer 2022.
De populaire webserie De Slet van 6VWO (AVROTROS) kreeg in 2021 een vervolg
als televisieserie op NPO 3. En met de webserie Herres (PowNed) is er een nieuwe
succesvolle titel toegevoegd aan ons webonly aanbod. Ook jeugddrama had een
aanzienlijke plek in de programmering. Zo werd er een nieuw seizoen van de
bekroonde serie De Regels van Floor (VPRO) uitgezonden op NPO Zapp. De Zomer
van Zoë (AVROTROS) won de Televizier Ster Jeugd.
Net als in 2020 traden productionele vertragingen op als gevolg van de
coronamaatregelen. Dit heeft ertoe geleid dat enkele producties later gereed
kwamen dan gepland. Een serie voor NPO 1 in het subgenre historisch drama
kwam door deze corona-gerelateerde vertraging pas gereed in 2022. Mede hierdoor
ontbrak dit subgenre in de programmering van afgelopen jaar.
In het kader van talentontwikkeling zijn we gestart met de serie NOOD (BNNVARA),
waarmee talentvolle scenaristen de kans krijgen zich te ontwikkelen door het
schrijven van een aflevering van deze dramaserie.
Ook in 2021 coproduceerde de NPO een aantal films, conform de afspraken in
de Prestatieovereenkomst. Zo participeerde de NPO in twee Telescoopfilms en in
27
Oogappels (BNNVARA) - foto: Mark de Blok
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.2.3 Documentaires
In 2021 werden – naast een groot aantal single documentaires - in totaal 15
documentaireseries gerealiseerd; een stijging ten opzichte van eerdere jaren.
Het waren veelal aansprekende titels met een grote variatie aan onderwerpen,
zoals Het zaad van Karbaat (VPRO), De Droevige Kampioen’(VPRO), Alleen tegen de
Staat (BNNVARA), Lezecher: de lange strijd voor een Holocaustmonument (MAX)
en 25 jaar Foute Vrienden (NTR). Ook is in 2021 gestart met de ontwikkeling
en productie van korte documentaires van talentvolle (startende) makers.
De resultaten worden in 2022 en 2023 uitgezonden. Met bijdragen uit het
NPO-fonds zijn door NPO Radio 1 een aantal producties gepubliceerd, waaronder
De Deventer Mediazaak (HUMAN & VPRO) en Buiten de Muren (NTR): verhalende
en journalistieke documentaireseries rond maatschappelijk relevante thema's, met
een groot bereik en in het geval van De Deventer Mediazaak en de VIllamoord
(KRO-NCRV) ook met grote impact.
NPO-organisatie
Bijlagen
Daarnaast zijn er samen met VPRO ook bijeenkomsten georganiseerd door de NPO
waarbij liefhebbers in gesprek konden gaan met de regisseur van de documentaire
Shadow Game (KRO-NCRV), gecureerd door de host van de Nieuwsbrief. Deze
bijeenkomsten krijgen in 2022 wegens succes een vervolg.
De online community rond 2Doc is in 2021 verder uitgebouwd. Een van de
belangrijkste ‘touchpoints’ binnen de community is de nieuwsbrief 2Doc Weekly. Het
aantal abonnees is door activaties via onder andere IDFA doorgegroeid naar 25.000
fanatieke ambassadeurs.
Koerswijziging na uitzending docuserie
Shadow Game (KRO-NCRV)
28
“Dit is uniek en nooit eerder vertoond”, zeggen kenners uit de politie- en
justitiewereld. Vriend en vijand is verrast door de radicale koerswijziging van de
Nationale Politie en het Openbaar Ministerie na de laatste aflevering van de
docuserie De villamoord (KRO-NCRV) over een van de grootste gerechtelijke
dwalingen ooit. Nooit eerder schaarden de Nationale Politie en het OM zich
samen achter de oproep om een afgesloten strafzaak te heropenen. Zij zijn
geschrokken van de onthullingen in de serie, dat het bewijs voor de moord op
onwettig politieonderzoek stoelt. Bovendien is belangrijke informatie voor de
rechter verzwegen, omdat er ‘juridische haken en ogen’ aan zouden kleven.
Docuserie De villemoord is inmiddels verplichte kost op de politieacademie en
voor studenten criminologie.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.2.4 Kinderprogrammering
We zetten voor NPO Zapp in op Family Viewing; programma’s die kinderen
samen met hun ouders kunnen ervaren. Het weekend is daarbij het belangrijkste
speerpunt in het schema, met succesvolle nieuwe titels als de Make Up Cup
(AVROTROS) met Nikkie de Jager en Hands Up (KRO-NCRV) met de inmiddels
beroemde gebarentolk Irma Sluis. Naast de plekken in het schema voor familiale
titels in het weekend, is per najaar 2020 in het lineaire schema op doordeweekse
dagen een plek beschikbaar voor nieuwe korte formats van 15 minuten. De
meest succesvolle titel daarin tot nu toe is het in januari 2021 gestarte De Faker
(AVROTROS), waar inmiddels ook verschillende varianten van gemaakt zijn, zoals De
Faker op Vakantie.
NPO-organisatie
Bijlagen
29
In samenwerking met Audio experimenteert NPO Zapp met podcasts voor
kinderen. Dit jaar zijn maar liefst 11 nieuwe podcasttitels gelanceerd: nieuwe
titels, spin offs van succesvolle tv-titels en podcasts die aan het ‘huismerk’
gekoppelde projecten versterken; variërend van het Jeugdjournaal (NOS) en Zapp
Detective (KRO-NCRV) tot de Boterhamshow (NTR). Ook heeft Zappelin in 2021
meegedaan aan het allereerste podcast-event in TivoliVredenburg met een mashup
van Zappelin-titels.
In Figuur 3 is de zendtijdverdeling in domeinen van onze kinderprogrammering
opgenomen in 2021 voor zowel de gehele dag als het tijdvak 16-24 uur. In beide
tijdvakken was het domein kennis het grootst, gevolgd door expressie.
Zendtijdverdeling TV NPO Zapp(elin) naar domein per tijdvak in %
00-24 uur (links) en 16-24 uur (rechts)
100
3,9
4,4
0,1
75
0,1
42,6
58,9
De Faker (AVROTROS), succesvol als kort format op doordeweekse dagen - foto: Olivier Thijssen
50
34,0
In 2021 is ingezet op versterking van de merken NPO Zapp (6-12 jaar) en NPO
Zappelin (3-5 jaar). Dat is onder andere gebeurd door programma’s gekoppeld aan
het ‘huismerk’ uit te bouwen. In de nationale Week tegen Pesten is NPO Zapp zoals
gebruikelijk weer aangehaakt met een aantal speciale titels, waaronder een lineaire
special met portretten van kinderen onder de naam Mijn Pestverhaal (EO), een
gedramatiseerde podcast Pixelshit (EO), een online serie Flexe Meiden (KRO-NCRV)
met extra interactieve verhaallijn voor de Instagram Story. Al deze inspanningen
hebben ertoe geleid dat ruim 70% van de NPO Zapp-kijkers aangeeft het heel
belangrijk te vinden dat NPO Zapp er is. Verder is er een toename van bijna 50% in
gebruik van de NPO Zapp-app en de NPO Zapp-website via tablets.
25
27,0
0
4,9
5,2
10,0
00-24 uur
16-24 uur
domein
nieuws
8,9
0,1
opinie
samenleving
expressie
kennis
sport
amusement
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.2.5 Muziek en kunst
‘Van volle zalen naar publieke kanalen’ luidde de intentie van het Actieplan Cultuur.
Toen de podia in het land gesloten waren, heeft de NPO zijn deuren wijd opengezet.
In 2021 is er zowel op de televisienetten en radiozenders als online en on demand
volop ruimte gegeven aan het actieplan onder de noemer NPO Cultuur, mede dankzij
een financiële bijdrage van de overheid. Ook op primetime. Er zijn meer dan 85
programmavoorstellen gerealiseerd, over alle genres: van dans en toneel tot muziek
en beeldende kunst, vanuit alle delen van het land, van gevestigde makers en
gezelschappen tot nieuw en opkomend talent. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld
bij On Stage (VPRO), hebben gevestigde namen als een vliegwiel gefungeerd voor
artiesten die bij een groter publiek minder bekend zijn.
“
Onder invloed
van NPO Cultuur
onstonden nieuwe
concepten en
samenwerkingsvormen tussen
makers, omroepen
en producenten
Bovendien ontstonden onder invloed van NPO Cultuur nieuwe concepten en nieuwe
samenwerkingsvormen tussen makers uit de culturele sector en de omroepen en
producenten. Televisieregisseurs worden steeds vaker door gezelschappen
ingeschakeld bij livestreaming via de eigen platformen van de gezelschappen en er
is over en weer meer inzicht ontstaan in de mogelijkheden en beperkingen van
theater en televisie. In het oog springende voorbeelden zijn De Eeuw van Mijn Moeder
van het Nationale Theater (AVROTROS)
en Romeinse Tragedies van ITA (VPRO).
Op NPO 2 is in 2021 de culturele
programmering doorontwikkeld met
de introductie van het nieuwe wekelijkse
boekenprogramma Brommer op zee
(VPRO). Naast interviews en leestips
heeft dit programma een online
boekenclub geïntroduceerd, waarbij
lezers met een bijzondere app
gezamenlijk boeken lezen en direct in
contact treden en kunnen meepraten
met de betreffende schrijver.
Op NPO 2 extra zijn (semi-)live
theaterproducties getoond met titels
als Oom Wanja van het Noord
On Stage in Tivoli/Vredenburg - foto: VPRO
NPO-organisatie
Bijlagen
30
Nederlands Toneel en Een Soort Hades van Theater Utrecht. Ook was er aandacht
voor het actuele aanbod in Nederlandse musea met onder andere het programma
Ik zie, ik zie (AVROTROS).
De verschillende muziekzenders boden radio-alternatieven voor live
evenementen en -concerten. Nog meer dan voorheen werden artiesten
uitgenodigd voor een live optreden. Zo ging het Muziekcafé (AVROTROS) op NPO
Radio 2 door zonder publiek. NPO 3FM verzorgde de registratie en online-platforms
voor edities van ESNS en Lowlands zonder publiek. NPO FunX zond een aantal
‘festival specials’ uit in de weekenden dat deze plaats zouden hebben gevonden, zoals
rond het Woo Hah Festival en Latin Village. Daarnaast organiseerde NPO FunX als
onderdeel van het Actieplan Cultuur Lockdown Sessies, waarbij DJ’s in het weekend
een podium kregen. NPO Radio 4 heeft veel van de geplande concerten door laten
gaan en live gebracht aan luisteraars. Ook werden concerten overgenomen van de
Nederlandse podia, waarbij de musici (soms ook op een andere locatie) optraden. Dit
zonden we live uit, om op die manier toch het podium levend te houden en dichtbij
het publiek te brengen.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
2.2.6 Educatie en informatie
In 2020 is, zodra het groene licht kwam vanuit OCW, hard gewerkt om NPO Kennis
op te bouwen. In januari 2021 is dit nieuwe online aanbodkanaal, gericht op
volwassenen, gelanceerd. De educatieve videocontent vanuit de gehele publieke
omroep wordt via dit online kanaal op een verhalende wijze aangeboden aan
het publiek ter duiding van actuele thema’s. In principe voor alle Nederlanders,
met daarbinnen speciale aandacht voor de jongvolwassen 'praktisch opgeleiden'.
Inmiddels telt het platform gemiddeld 60.000 unieke bezoekers per week, met
uitschieters naar 100.000 bezoekers per week, afhankelijk van de actualiteit.
NPO Zap(pelin) heeft kinderen nadrukkelijker proberen te activeren. Met twee
nieuwe dansseries (HipHopHop en Tappy de Tapdanser) en een yogaserie voor
Zappelin online (Yoga mee met Roos, KRO-NCRV) nodigen we kinderen actief
uit om mee te doen. Met BeestenBrigade (KRO-NCRV) laten we kinderen de
mooie Nederlandse natuur zien en activeren we ze om zelf het bos, het park of
de duinen in te gaan. Ook is er binnen NPO Zapp en NPO Zappelin veel nieuwe
‘doe-het-zelf-content’ (DIY) gerealiseerd. Hiermee nodigen we kinderen uit zelf
creatief mee te doen door bijvoorbeeld te gaan tekenen, knutselen, schminken,
striptekenen of schilderen. Op deze manier boden onze kindermerken informatie en
afleiding tijdens de coronapandemie, met name toen de scholen dicht waren. De
redactie van Schooltv ontwikkelde daarnaast het allereerste online vakantieboek van
Nederland: HONK. Daarin konden basisschoolkinderen tijdens hun zomervakantie
op een aansprekende manier gebruikmaken van de content van Schooltv.
2.3 Geoormerkt aanbod
2.3.1 NPO-fonds
Net als in voorgaande jaren is er in 2021 door NPO 16,6 miljoen euro geborgd voor
het NPO-fonds voor kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires
en talentontwikkeling. Op het gebied van talentontwikkeling heeft het NPO
fonds in 2021 in samenwerking met de omroepen en 3LAB een aantal nieuwe
talentregelingen ingevoerd voor fictie en non-fictie. Zo hebben nieuwe makers
dankzij een nieuwe regeling 4 korte documentaires (25 min) gerealiseerd en konden
nieuwe makers ook 4 korte fictiefilms (15 min) realiseren. Aan het eind van 2021 zijn
deze regelingen geëvalueerd en daar waar nodig aangepast.
Educatieve verrijking met NPO Kennis
NPO Kennis is hét kennisplatform voor iedereen die wil weten hoe het zit, met
het rijke archief van de publieke omroep als bron. Tal van onderwerpen worden
uitgelicht door archiefmateriaal te verrijken met educatieve verdiepingslagen.
Zo is er bijvoorbeeld een uitgebreide collectie over corona te vinden,
boordevol achtergrondinformatie over het virus en waar de online-uitingen
van verschillende omroepen over dit onderwerp samenkomen. NPO Kennis
behandelt de onderwerpen vanuit de belevingswereld van middelbaar
opgeleiden (18-40 jaar). De redactie selecteert het materiaal, maakt het
aan de hand van informele kennisvragen toegankelijk en plaatst het in
een educatieve context. Daarnaast worden extra interactieve lagen aan het
bronmateriaal toegevoegd in de vorm van een verhaal, een quiz of infographic.
Het publiek wordt uitgenodigd tot participatie, interactie en verdieping.
NPO Kennis bevat directe doorverwijzingen naar andere aanbodkanalen en
het online aanbod van de NPO. Hiertoe wordt samengewerkt met andere
omroepen en maatschappelijke instellingen.
31
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
32
2.3.2 Levensbeschouwing
NPO reserveert jaarlijks, conform de prestatieafspraken, minstens 13 miljoen euro
voor levensbeschouwing, waarvan 12 miljoen vastligt in zogenoemde contingenten
(een vast bedrag per stroming). Minstens 1 miljoen euro is bestemd voor overige
levensbeschouwing. Onderstaand overzicht laat de verdeling binnen het contingent
in 2021 zien. Vanwege de coronapandemie konden meerdere titels in 2021 niet op
tijd gerealiseerd worden en zijn dan ook doorgeschoven naar 2022. Daarnaast is in
2021 wederom een substantieel budget toegekend voor overig levensbeschouwelijk
aanbod, dat voornamelijk naar de protestants-christelijke stroming is gegaan,
waardoor het totaal geïnvesteerde budget in levensbeschouwelijk aanbod uitkomt
op ruim 20 miljoen euro.
De cast van The Passion in 2021 - foto: Stijn Ghijsen
Overzicht contigenten levensbeschouwing
Stroming
Host
Contingent
OP 20 > 21
Totaal 2021
TOEGEKEND
OP > 227
Katholicisme
KRO/NCRV
2.828.571
30.401
2.858.972
2.830.470
28.502
Protestantisme
EO
2.828.571
44.403
2.872.974
2.872.919
55
Boeddhisme
KRO/NCRV
788.571
5.866
794.437
785.000
9.437
Jodendom
EO
788.571
15.082
803.653
391.338
412.315
Islam
NTR
1.988.571
39.303
2.027.874
1.890.746
137.128
Hindoeïsme
NTR
788.571
1.513
790.084
790.084
0
Humanisme
HUMAN
1.988.571
76.680
2.065.251
2.065.251
0
69.457
69.457
12.000.000
282.703
12.282.702
11.625.808
656.894
Overige OP
TOTAAL
7
vanwege corona zijn titels niet op tijd
gerealiseerd en doorgeschoven naar
2022 (met name documentaires)
69.457
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.4 Programmavernieuwing en talentontwikkeling
Ook in 2021 was programmavernieuwing en talentontwikkeling een belangrijke pijler
voor de NPO. Dit betreft onder andere pilots, budget voor research en ontwikkeling
en de evaluatie en verbetering van bestaand aanbod, alsook de ontwikkeling en
programmering van nieuwe titels en formats. In 2021 realiseerde de NPO 29 pilots
en werden er 118 nieuwe titels geprogrammeerd. Verder spelen opleidingstrajecten
bij omroepen, zoals VPRO Dorst, KRO-NCRV Radioschool en BNNVARA Academy,
en bij NPO de NPO Campus voor radiotalent en 3Lab, de proeftuin van NPO 3, een
belangrijke rol.
“
Talentvolle
medewerkers
stroomden door
van NPO FunX
naar verschillende
andere NPO-merken,
waaronder NPO 3FM.
Op onze hoofdkanalen televisie is er gericht gezorgd voor vernieuwing. NPO 1
creëerde vooral op de woensdag ruimte voor vernieuwing en verbreding door
belangrijke programma’s te bundelen op de maandag en dinsdag. Ook op
donderdagavond is een aantal nieuwe titels geïntroduceerd, zoals Nieuwe Boeren
(KRO-NCRV); een ontwikkeling die zal worden doorgezet. NPO 2 heeft ingezet op
het versterken van drie thema’s: wetenschap, economie en literatuur. Daarbinnen
zijn vernieuwende titels geprogrammeerd, zoals Atlas (NTR) en Brommer op zee
(VPRO). Op NPO 3 is er vooral gezocht naar talentvolle nieuwe makers binnen de
genres documentaire en/of human interest. Boerderij van Dorst (BNNVARA) is een
goed voorbeeld van een geslaagde nieuwe titel in laatstgenoemd genre. Sahar
Meradji maakt inmiddels verschillende reeksen voor PowNed en de EO. Enkele
documentairemakers die online begonnen zijn bij 3Lab, maken nu ook voor NPO 3
documentaires. Roel Maalderink heeft naar aanleiding van een veelbelovende pilot
een reeks op zondagavond gekregen. Daarnaast kreeg in 2021 een aantal nieuwe
presentatoren de ruimte met een eigen programma, zoals Splinter Chabot en Kalvijn
Boerma, en is er geïnvesteerd in nieuwe jonge journalisten in het programma
Propaganda (KRO-NCRV).
NPO-organisatie
Bijlagen
33
Op onze audiokanalen werd de ontwikkeling
van vernieuwende programmaconcepten
gestimuleerd. Dit zat met name in het
podcastaanbod. Voorbeelden zijn een musical
op NPO 3FM over de geschiedenis van een
radiotalenten
gabber (Gabber, de Hardcore Opera, BNNVARA)
begeleid door
en het levensverhaal van twee broers die uit
NPO Campus
Afganistan naar Nederland vluchten (Sorry voor
mijn Broertje, KRO-NCRV). NPO FunX lanceerde
een talentenjacht naar nieuw presentatietalent in
de videoserie FunX Zoekt Presentator. Ook realiseerde NPO FunX de videoserie
Kom Uit Je Bubbel over de queer-community i.s.m. het Milkshake Festival en met
financiering uit het Actieplan Cultuur. Daarnaast kreeg talent volop aandacht bij
de andere publieke radiozenders. Het gezamenlijke opleidingstraject NPO Campus
begeleidde in 2021 maar liefst 44 talenten, een record. Talentvolle medewerkers
stroomden daarnaast door van NPO FunX naar verschillende andere NPO
merken, waaronder NPO 3FM.
44
DJ Fernando Halman maakt bekend wie de winnaar is van FunX Zoekt Presentator
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.5 Diversiteit
In 2021 stond het Actieplan Culturele diversiteit centraal. Dit plan is door NPO
en omroepen gezamenlijk opgezet om met name de culturele diversiteit in het
aanbod te verhogen. Dit heeft veel verschillende activiteiten in gang gezet, die de
komende jaren tot structurele en zichtbare veranderingen in de programmering
moeten leiden. Een van de acties om tot structurele verandering te komen betrof
een aantal workshops, waarin inclusief programmeren centraal stond. Ook werden
traineeships opgezet om divers journalistiek talent te stimuleren. In bijlage 5 is een
rapportage van iedere omroep te vinden, met de acties die zij ondernomen hebben
om de diversiteit te vergroten.
Het gezamenlijke streefdoel is 15% biculturele 'mensen aan het woord' in een selectie
van prominente programma’s. Eind 2021 werden de resultaten van de nulmeting
naar diversiteit in de genres Nieuws en Actualiteiten, Opinie, Service en Human
Interest bekend. We hebben gekozen voor het monitoren van diversiteit binnen deze
genres omdat deze genres samen het grootste deel van onze zendtijd realiseren.
Bovendien zorgt een beperking van genres voor gericht beleid waar resultaten op
kunnen worden gemeten. Uit deze nulmeting bleek o.a. dat gemiddeld 11,7 procent
van de 'mensen aan het woord' een biculturele achtergrond heeft. Dit percentage
willen we de komende jaren verhogen.
TV
Enigszins
onvoldoende
3,8%
9,8%
20,7%
45,2%
Enigszins
voldoende Voldoende
Bijlagen
34
Naast een inhoudsanalyse van ons aanbod, polsen we het publiek over de
weerspiegeling van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en van
vrouwen op onze radio- en televisiezenders. De resultaten zijn hieronder in
tabellen weergegeven. De perceptie van het publiek reflecteert uiteraard niet
noodzakelijkerwijs de werkelijke weerspiegeling van deze groepen in het aanbod.
In het video-aanbod is er gericht op diversiteit gestuurd in talkshows, human
interest en Nederlands drama. Dat is bijvoorbeeld te zien in het presentatieduo
Khalid en Sophie op NPO 1 (BNNVARA) en in een programma als Meiden die rijden
(PowNed). Dramaseries als Zina (KRO-NCRV) en Koeriers (KRO-NCRV) vallen op
doordat ze zijn verteld vanuit het perspectief van biculturele Nederlanders. Ook de
cast en crew van deze series zijn divers.
Bij het audio-aanbod is diversiteit zwaarder gaan meewegen in de
presentatieteams. Op NPO Radio 2 zorgde dat met name voor een grotere
genderdiversiteit onder presentatoren op meer prominente tijdslots. Zo is de
sidekick van Ruud de Wild (KRO-NCRV) altijd een vrouw. Ook op NPO Radio 1
is de diversiteit onder presentatoren groter geworden, doordat iedere ochtend
het NOS Radio 1 Journaal door een vrouw wordt gepresenteerd. Ook in de
podcasttoekenningen van NPO Radio 1 is gestuurd op producties die meer diverse
doelgroepen bereiken, waaronder Madame Machiavelli (PowNed) en Podcast Miss
Paralympics (AVROTROS).
Weerspiegeling vrouwen in NPO-aanbod
Weerspiegeling niet-westerse achtergrond in NPO-aanbod
Onvoldoende
NPO-organisatie
Weet niet,
wil niet
zeggen
20,5%
TV
Onvoldoende
Enigszins
onvoldoende
2,6%
6,0%
21,3%
54,20%
Enigszins
voldoende Voldoende
Weet niet,
wil niet
zeggen
15,9%
NPO Radio 1
3,6%
15,2%
23,6%
34,5%
23,1%
NPO Radio 1
0,40%
3,80%
18,80%
64,50%
12,40%
NPO Radio 2
9,8%
19,1%
18,3%
24,5%
28,3%
NPO Radio 2
1,50%
5,50%
21,40%
58,10%
13,40%
NPO 3FM
5,9%
16,9%
25,3%
28,0%
23,4%
NPO 3FM
2,60%
5,10%
25,00%
56,90%
10,30%
NPO Radio 4
11,6%
26,9%
14,1%
23,5%
23,9%
NPO Radio 4
5,10%
8,50%
17,00%
52,50%
16,80%
NPO Radio 5
4,8%
14,7%
14,2%
29,8%
36,5%
NPO Radio 5
3,60%
7,30%
17,60%
52,40%
19,20%
NPO FunX
4,2%
6,6%
20,0%
66,4%
2,7%
NPO FunX
2,90%
7,70%
10,00%
76,70%
2,70%
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.6 Toegankelijkheid
NPO-organisatie
Bijlagen
inspannen zo toegankelijk mogelijk te zijn voor iedereen en zal daarvoor het gesprek
met de doelgroep en belangenverengingen blijven voeren.
Net als 2020 stond ook 2021 grotendeels in het teken van de coronacrisis.
Toegankelijke en betrouwbare informatievoorziening was daardoor belangrijker
dan ooit, zeker ook voor mensen met een auditieve of visuele beperking. Het
NOS Journaal met gebarentolk in de ochtend en om 20:00 uur het NOS
Jeugdjournaal met gebarentolk - maar ook de gebarentolken tijdens de vele
persconferenties - waren van grote waarde voor de doelgroep. Naast deze cruciale
informatievoorziening zijn diverse live-uitzendingen van nationale gebeurtenissen,
zoals Koningsdag, Dodenherdenking, Prinsjesdag en de Kersttoespraak van
de Koning (alle NOS) voorzien van een gebarentolk, evenals de Intocht van
Sinterklaas (NTR).
In 2021 is 99,2% van het totale Nederlandstalige aanbod op NPO 1, 2 en
3 en de NPO extra-kanalen voorzien van ondertiteling, waarmee
ruim voldaan werd aan de wettelijke verplichting van minimaal
95%. Op het themakanaal NPO Politiek is verder gegaan met het
ondertiteld
automatisch ondertitelen van de Kamerdebatten, waarbij steeds
meer verbeteringen worden doorgevoerd in de software op het
ondertiteling van
Nederlandstalige
gebied van vocabulaire en interpunctie. Tevens zijn er mooie stappen
programma’s op
alle televisiekanalen
gezet op het gebied van de kostbare voorziening audiodescriptie,
waarbij een stemacteur tussen de dialogen door beschrijft wat er
te zien is. Het beschikbare budget is daarbij op een zo efficiënt
mogelijke manier besteed. Een mooi voorbeeld hiervan was de beschikbaarheid van
audiodescriptie tijdens de liveshows van het Eurovisie Songfestival.
99,2%
In een stappenplan dat NPO in 2020 via OCW naar de Tweede Kamer stuurde,
heeft de NPO aangegeven onderzoek te zullen doen naar het huidige gebruik en
de waardering van audiodescriptie bij de doelgroep blinden en slechtzienden. Dit
in afstemming met de doelgroep/belangenorganisaties. In 2020 is hiertoe een
kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder de doelgroep en in 2021 is het bureau
Conclusr gevraagd een panel van ca. 225 visueel beperkten op te zetten. In dat panel is
in het laatste kwartaal van 2021 een kwantitatief onderzoek gedaan naar het gebruik
van audiodescriptie. De audiodescriptie bij alle onderzochte programma’s werd
gemiddeld beoordeeld met het rapportcijfer 8,3. Ook zal nog worden onderzocht
hoe toegankelijk onze websites en apps zijn onder deze doelgroep. De NPO blijft zich
35
8,3
Waardering
audiodescriptie
Gemeten onder
visueel beperkten
Meer media toegankelijk
Met onder andere het tv-programma Hands Up op NPO Zapp (met en over
gebarentaal) en een vodcast voor dove en slechthorende kinderen maakt
KRO-NCRV meer media toegankelijk voor mensen met een beperking. Behalve
voor doven en slechthorenden gebeurt dat ook voor blinden en slechtzienden.
Bijvoorbeeld met audiodescriptie bij The Passion en jeugdserie Kabam!, die
samen met Stichting Bartiméus is ontwikkeld. Daarnaast voorziet KRO-NCRV
haar posts op Instagram standaard van beschrijvingen in tekst, zodat de foto’s
ook ‘leesbaar’ zijn voor mensen met een visuele beperking.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
2.7 Evenementen
Het afgelopen jaar is verslag gedaan van verschillende regionale evenementen.
Zo is er verslag gedaan van diverse bloemencorso’s en was er in samenwerking
met Omroep Brabant aandacht voor Carnaval in het programma Carnavalshart
(KRO-NCRV), ondanks het feit dat het feest niet door kon gaan vanwege de
coronamaatregelen. In de zomer werd er dagelijks live vanuit Friesland het
Skûstsjejournaal (MAX) uitgezonden, in samenwerking met Omrop Fryslân.
NPO-organisatie
Bijlagen
afleveringen op onze online kanalen, zoals npo3.nl, vooruitgekeken worden. Vanuit
de socials en YouTube werd dit dan ook onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld
door middel van eindkaarten.
NPO 3FM en NPO FunX hebben meer ingezet op podcasts specifiek op jongeren.
De thema’s en vertelvorm sloten hierbij aan op de doelgroep en er werden
experimenten gedaan, zoals de coming of age podcast PHONY (AVROTROS), Sorry
voor mijn broertje (KRO-NCRV) en de Mental Health Club.
Naast aandacht voor regionale evenementen stond 2021 ook in het teken van grote
internationale evenementen, al dan niet uitgesteld vanwege corona in 2020. Het
Eurovisie Songfestival kon dit jaar gelukkig wel doorgaan met een grote liveshow
in Ahoy Rotterdam, een gezamenlijke inspanning van AVROTROS, NOS en NPO.
Ook waren er andere uitgestelde evenementen, zoals het EK Voetbal (NOS) en de
Olympische en Paralympische Spelen vanuit Tokio (NOS). En in 2021 kwam het Glazen
Huis weer terug voor de jaarlijkse 3FM Serious Request week.
2.8 Jongeren
De jongerenmerken van de NPO hebben geïnvesteerd in meer samenwerking.
Dat leidde tot grote, impactvolle “hero”-thema’s met één centrale landingsplek en
één gezamenlijke boodschap naar buiten. Tot deze categorie behoorde o.a. het
project Zet Je Stem Niet Op Mute in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen.
Rond het thema mentale gezondheid werd met de campagne #OpenUp een
gezamenlijke site gebouwd. Daarnaast waren er thema’s die ieder merk voor zichzelf
oppakte, maar waarbij de timing werd afgestemd met andere merken, waardoor
sprake kon zijn van doorverwijzing en crosspromotie. Een voorbeeld van deze tweede
categorie is Pride, waarover op alle drie de online kanalen content te vinden was,
waarbij over en weer naar elkaar werd gelinkt.
NPO 3 heeft in 2021 stappen gezet om de conversie vanuit sociale media
naar de lineaire kanalen, NPO Start en npo3.nl te verbeteren. Zo is er een pilot
gestart waarin links vanuit de sociale kanalen zijn voorzien van specifieke klik-tellers,
waardoor de conversie beter in kaart kan worden gebracht. Conversie stimuleren
we door exclusieve content op onze on demand en online kanalen te plaatsen,
waarnaar vanuit social verwezen wordt. Zo kon bij een aantal webseries een aantal
36
NPO 3, NPO 3FM en NPO FunX sloegen de handen ineen voor de campagne Zet Je Stem Niet op Mute
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
37
3. Kanalen
3.1 Televisie
3.1.1 Lineaire hoofdkanalen
Uiteraard bestaat het overgrote deel van het programma-aanbod op onze lineaire
hoofdkanalen uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties. In 2021 lag dit
percentage op 90,6%.
NPO 1 heeft in 2021 ingezet op samen met het gezin kijken in het weekend,
waarbij specifiek de nadruk werd gelegd op interactieve formats. Naast programma’s
met een bewezen staat van dienst als Wie is de Mol? (AVROTROS), Boer zoekt Vrouw
(KRO-NCRV), Even Tot Hier (BNNVARA)en Heel Holland Bakt (MAX) is er in 2021
met wisselend succes ingezet op nieuwe titels zoals Spaanders (BNNVARA). Het
programma Op zoek naar… (AVROTROS) beleefde een succesvolle herintroductie,
waarbij dit jaar de nieuwe Maria werd gekozen door het publiek. Doordeweeks
is er met vaste slots gewerkt, primair gericht op twintigers, dertigers en
veertigers. Met name het donderdagavondslot richt zich met succes op deze
doelgroepen, met bestaande programma’s als Beste Zangers (AVROTROS), Dit was
het Nieuws (AVROTROS) en nieuwe titels zoals Busje komt zo (BNNVARA) en Nieuwe
Boeren (KRO-NCRV). Op de dinsdagavond is de programmering verbreed met
toegankelijke titels voor alle doelgroepen, met titels zoals Ik vertrek (AVROTROS) en
DNA Onbekend (AVROTROS).
NPO 2 heeft in 2021 de integrale benadering van nieuws– en
actualiteitenprogramma’s versterkt en daarbij nauwe samenwerking met NPO
Radio 1 opgezocht. Titels als De Monitor (KRO-NCRV), Reporter Radio (KRO-NCRV)
en Pointer (KRO-NCRV) zijn onder één paraplu integraal gaan opereren. De verhalen
worden verteld via radio, tv, online en via social media en versterken elkaar op die
manier. Dit is een ontwikkeling over enkele jaren heen die succesvol blijkt te zijn en
waar we op blijven inzetten. Ook met Argos (HUMAN en VPRO) is een soortgelijke
aanpak uitgerold. Samen met NPO Radio 1 is een integraal experiment rond Vroege
Vogels (BNNVARA) succesvol afgerond wat ook in 2022 wordt voortgezet: een
jongere doelgroep is bereikt via Instagram Reels (via NPO 2) in combinatie met
een podcast (via NPO Radio 1). Het regioblok van twee uur op de vooravond in
samenwerking met de regionale omroepen kende een succesvolle start. Daarnaast
is een begin gemaakt in het opzetten van een journalistieke campus om
talentvolle journalisten aan te trekken voor de gehele NPO.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO 3 heeft in 2021 ingezet op het creëren van piekmomenten in de
programmering, met titels die het jonge publiek echt wil zien. Die programma’s
worden op NPO 3 in de etalage gezet en vinden hun weg lineair, on demand of online
naar het publiek. Door corona zijn veel grote titels later opgeleverd. Met name in
het voorjaarschema was er daardoor sprake van een kaalslag. Desondanks is het
gelukt om met grote regelmaat een brede groep kijkers naar het net te trekken
met bestaande titels als Zondag met Lubach (VPRO), Hunted (AVROTROS) en De
Gevaarlijkste Wegen van de Wereld (PowNed) en met nieuwe programma’s zoals
Boerderij van Dorst (BNNVARA), Levenslang met dwang? (KRO-NCRV) en Meiden die
Rijden (PowNed). Veelal hadden deze programma’s een uniek bereik ten opzichte van
NPO 1 en NPO 2 en een groot aantal van de titels geprogrammeerd op NPO 3 wordt
on demand zeer goed bekeken.
Corona zorgde ook in 2021 voor de nodige uitdagingen voor onze kindermerken. Zo
kon de groots opgezette Zappelin Zomertour helaas geen doorgang vinden. Toch
zijn er mooie events georganiseerd onder de Zappelin-vlag, zoals het Feest van
Zappelin (AVROTROS) met een zomer- en wintereditie. Van beide zijn 6 registratie
afleveringen gemaakt waarbij de vaste Zappelin presentator Fenna Ramos samen
met een kleine groep kinderen feest viert. Ook de Zapp Awards (KRO-NCRV) en de
Zapp your Planet zomereditie (EO / NTR) in samenwerking met het WNF hadden
dit jaar grote impact. Een traditionele Intocht van Sinterklaas was ook dit jaar
vanwege de corona maatregelen onmogelijk. Daarom koos de redactie wederom
voor een bijzondere vorm. Onder het motto: ‘Als Sinterklaas niet naar de mensen
komt, dan komen de mensen naar Sinterklaas’, organiseert het programmateam
NPO-organisatie
Bijlagen
38
een defilé. Daarin trekt een bonte stoet van burgemeesters, kinderen, voertuigen
en optredens langs Sinterklaas. Het programma werd onderscheiden met de Ere
Zilveren Nipkowschijf. De nieuwe Zapp-app, gericht op interactie met kinderen, is
in 2021 verder ontwikkeld en zal in 2022 gelanceerd worden. De eigen, herkenbare
omgeving in NPO Start is helaas nog niet gerealiseerd. Hier is bewust voor gekozen
gezien de geplande grote update in 2022 van NPO Start zowel aan de voor- als
achterkant van de dienst. In deze update zal ook de herkenbare NPO Zapp(elin)
omgeving worden meegenomen.
Financiële Terugblik
In het volgende overzicht laat de baten voor televisie (lineair) zien verbijzonderd naar
de netten. Ook de baten voor Online en themakanalen zijn hierin meegenomen met
uitzondering van nettoverstijgende online aanbodkanalen en NPO Plus.
Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 Financiële middelen is de bijdragen OCW lager
als gevolg van lagere indexpercentages en de inzet AMr hoger vanwege een
correctie op het budget van 2020. Het culturele aanbod is in 2020 uitgebreid,
voor deze extra programmering is ook extra financiering ontvangen, in totaal
10 miljoen euro. Van dit bedrag is 8,8 miljoen euro besteed aan programmering
op de diverse televisie (thema)kanalen. Het aantal titels die we van 2020 hebben
moeten doorschuiven naar 2021 is hoger dan bedacht, dit als gevolg van de
coronapandemie en de lange(re) productietijd van NPO-fonds programmering.
Ten tijde van het opstellen van de begroting was wel reeds rekening gehouden
met doorschuiven van de superevenementen en het Eurovisie Songfestival. De
inkomsten uit NPO Plus zijn hoger dan ingeschat, waardoor een toename zichtbaar
is bij de omroepbrede middelen.
De programmagebonden EB waren voor de begroting ingeschat op basis van
ervaring uit het verleden, de realisatie voor 2021 is 3,2 miljoen lager. Echter is de inzet
van resultaten neven-en verenigingsactiviteiten, meegenomen onder de overige
inkomsten, hoger dan begroot.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
(x 1.000 euro)
NPO 1
NPO 2
NPO 3
Bijdragen OCW
Bijlagen
39
NetNPO Zapp overstijgend
Totaal
realisatie 2021
Totaal
begroting 2021
Verschil
-2.967
245.084
113.672
82.860
59.195
6.714
507.525
510.492
Inzet AMr
0
1.520
0
0
0
1.520
1.122
398
Cultuurplan
803
3.651
3.232
1.096
0
8.782
0
8.782
99.712
Inzet beschikbaar gestelde middelen 2020
106.325
18.560
28.047
17.534
4.019
174.485
74.773
Omroepbrede Middelen (OBM)
909
15.276
5.838
4.963
12.588
39.574
36.041
3.533
Inzet ORMA / reserves
7.597
1.784
340
574
59
10.354
4.500
5.854
-3.211
Programmagebonden EB
6.452
1.706
479
100
53
8.789
12.000
Overige inkomsten
18.008
4.653
2.014
1.926
4.831
31.432
29.800
1.632
Totaal baten
385.178
160.822
122.809
85.387
28.264
782.461
668.728
113.733
3.1.2 Lineaire themakanalen
Ook in 2021 is er op de themakanalen veel content te zien geweest
die inhoudelijk aanvullend of verdiepend was op programmering van de
hoofdkanalen. Deze programma’s waren direct aansluitend geprogrammeerd op
een themakanaal. Zo waren bijvoorbeeld aansluitend Het Geheim van de Meester
en Het Geheim van de Meester Extra (AVROTROS) te zien, evenals CHANSONS!
en Encore (BNNVARA) en 2Doc documentaires en DocTalks. Ook was er een
crossmediale aanpak bij het NPO 3FM programma Partij voor de Vrijdag (AVROTROS)
dat ook op NPO 1 Extra te zien was.
Daarnaast zijn de themakanalen ingezet voor gebarentolken, audiodescriptie,
signdancers, muziekevenementen, nostalgie-programmering, een filmweek en
variatie in cultuur met onderscheidende programma’s op het gebied van muziek,
dans, spoken word, film en literatuur.
Financiële Terugblik
De verdeling van de kosten van de themakanalen over de netten is als volgt:
(x 1.000 euro)
Gekoppeld net
Begroting 2021
Realisatie 2021
NPO Nieuws
NPO 1
407
0
-407
NPO Politiek
NPO 1
650
0
-650
NPO 1 extra
NPO 1
350
0
-350
NPO 2 extra
NPO 2
2.093
0
-2.093
NPO Zapp X-tra
NPO Zapp
150
0
-150
3.650
0
-3.650
Totaal
Verschil
Als gevolg van de uitvoering van het actieplan Cultuur zijn de kosten op NPO 2 extra
hoger dan begroot.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
3.1.3 On demand-kanalen
NPO Start en NPO Plus zijn met een gemiddeld weekbereik van 13% gegroeid
ten opzichte van 2020. De meest gestreamde titel op ons on demand platform
(web/app) was de met de Televisierring bekroonde documentaireserie De Kinderen
van Ruinerwold (BNNVARA) met ruim 1 miljoen streamstarts. Maar het publiek wist
ons on demand platform ook te vinden voor fictieseries als Red Light (BNNVARA)
en human interest programma’s als Een Huis Vol (KRO-NCRV) en Welkom In…
Containerdorp (EO). Ook dit jaar zorgden de coronacrisis en de persconferenties
van het kabinet voor recordbezoekersaantallen op NPO Start. Nederland genoot
daarnaast ook via NPO Start van een geweldige sportzomer met de Olympische
Zomerspelen, het EK voetbal en de Tour de France. Uiteraard is NPO Start ook
nog steeds de plek waar men de lineaire programmering van onze algemene
televisieprogrammakanalen terug kan kijken. In 2021 was ruim 99% van het
oorspronkelijk Nederlandse televisieaanbod minimaal een week na uitzending
beschikbaar via NPO Start.
NPO-organisatie
Bijlagen
40
zich goed konden voorbereiden op het stemmen. Al deze programmering kwam
overzichtelijk samen op NPO Start. Daarnaast hebben verschillende experts
speciaal voor NPO Start vijf programma’s geselecteerd die meer duiding geven
aan onderwerpen die voor hen belangrijk zijn, zoals Ellie Lust over veiligheid en
Peter Hein van Mulligen over economie. Ook rondom speciale evenementen als
de Herdenking van de Tweede Wereldoorlog en het Nederlands Film Festival zorgt
NPO Start voor extra verdieping en duiding op het on demand platform. Relevante
programma’s worden opnieuw in de schijnwerpers gezet. Tijdens Pride is op die
manier extra aandacht gegeven aan de indrukwekkende dramaserie Its a Sin (VPRO)
en de documentaire Mevrouw Faber (BNNVARA). De aandacht voor het onderwerp
is daarnaast verder versterkt met de aan NPO Plus gekoppelde campagne ‘eindeloos
jezelf zijn’.
Het publiek van on demand aanbod is niet alleen groter maar ook actiever en loyaler
geworden. In 2021 zagen we een toename van 10% in terugkerend bezoek. Dit
komt mede doordat we steeds betere, relevante en persoonlijke, aanbevelingen
kunnen bieden aan ingelogde gebruikers. In 2021 heeft NPO Start 420.000
nieuwe registraties mogen verwelkomen – NPO Start telt in totaal 2,3 miljoen
geregistreerde gebruikers - waardoor we dit deel van het publiek nog beter konden
gidsen langs het rijke en pluriforme aanbod van de publieke omroep. Met de NPO
Start nieuwsbrief kunnen we mensen inspireren nieuwe titels te kijken.
De gezamenlijke contentkalender van NPO Start en de lineaire netten heeft
bijgedragen aan een goede planning van onderscheidende programmering
gedurende het hele jaar. Wanneer mensen rond de kerstdagen meer behoefte
krijgen aan het bingen, stonden NPO Start en NPO Plus klaar met ijzersterke
internationale series als het kostuumdrama Sisi (KRO-NCRV) en het nieuwste
seizoen van Dexter: New Blood (VPRO). Tijdens de verkiezingen van maart 2021
hebben de lineaire netten er op allerlei manieren aan bijgedragen dat mensen
Het publiek wordt vanuit NPO Start ook gegidst naar online kanalen die
interactie en verdieping bieden. De verwijzingen vanuit NPO Start naar onze
online kanalen via bannering en linten op thema- en seriepagina’s is verdubbeld. Zo
wordt het publiek bij het thema Pride ook doorverwezen naar De Lesbische Liga
Podcast (NTR) en relevante artikelen op NPO Kennis. Ook de verwijzingen vanuit
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
41
lineair naar on demand zijn beter geïntegreerd; een week voor uitzending en release
op NPO Start wordt vanuit het lineaire kanaal altijd verwezen naar zowel de lineaire
uitzending als NPO Start en NPO Plus.
Ondertussen is het technisch team achter NPO Start hard bezig met de on demand
toekomst van de NPO. Naast het beheren van het huidige platform, wordt er gewerkt
aan de realisatie van een nieuwe, onafhankelijke interface in eigen beheer. De nieuwe
interface, die in 2022 wordt verwacht, heeft een nieuw design, zorgt voor meer
stabiliteit en een gebruiksvriendelijke kijkervaring. In aanloop hiernaartoe is in 2021
ook gewerkt aan stabiliteit en verbeteringen van het huidige platform, wat
het gebruiksgemak van de dienst ten goede kwam. Daarbij is onder andere een
nieuwe monitoringtool ingezet voor de videoplayer zodat fouten sneller ontdekt
konden worden. Daarnaast zijn eind 2021 de voorbereidingen afgerond voor de
implementatie van NPO-id (het centrale authenticatiesysteem) als van het nieuwe
inlogsysteem van NPO Start.
3.2 Radio
3.2.1 Lineaire kanalen
NPO Radio 1 heeft onderzocht waar de mogelijkheden liggen tot meer
samenwerking tussen verschillende onderzoeksjournalistieke redacties, met
als doel de expertise te delen en elkaar te versterken. Naar aanleiding van de geleerde
lessen van Project/Podcast Matchfixing (NOS) en Het Onderzoeksbureau (WNL)
is kennis uitgewisseld. Om het publiek beter te bedienen is gewerkt aan het
beter online vindbaar maken van fragmenten van lineaire radio-uitzendingen.
Op YouTube wordt beter en gerichter gebruik gemaakt van tags bij de fragmenten,
waardoor de video’s beter vindbaar zijn via Google.
NPO Radio 2 neemt de luisteraar mee door de dag, waarbij in verschillende
programma’s maatschappelijke thema’s vaker aan bod kwamen. Dat is met
name in de ochtendprogrammering gebeurd. In 2021 stond voor een groot deel
de maatschappelijke impact van corona centraal. Ook heeft NPO Radio 2 de
themaweek KWF groot aangepakt en werd het onderwerp kanker veel besproken in
de programmering. Ook werkte NPO Radio 2 samen met televisienetten en NPO
Start bij het promoten van maatschappelijk betrokken evenementen zoals een
duidelijkere samenwerking rond de NPO Radio 2 Top 2000.
NPO 3FM heeft nauw contact met luisteraars via app en telefoon in veel
verschillende programma’s. Met name tijdens de 3FM Serious Request was de
interactie met luisteraars zeer sterk door het terugbrengen van het concept van
het Glazen Huis. Daarnaast investeerde NPO 3FM in het vinden, coachen en
begeleiden van nieuw presentatietalent. Hiervoor is een coach aangenomen,
zodat presentatietalent zich kan blijven ontwikkelen. Door deze investeringen
konden in 2021 enkele dj’s die ’s nachts een programma presenteerden, doorschuiven
naar de dagprogrammering.
NPO Radio 4 zocht de samenwerking met maatschappelijk betrokken
organisaties op, met name met initiatieven die de cultuursector een hart onder
de riem staken. In dat kader organiseerde ze samen met kunstenaars Buitenkunst
in De Ochtend van Vier en was er aandacht voor Meer Muziek in de Klas met
de gelijknamige stichting. In 2021 heeft NPO Radio 4 262 klassieke concerten
geregistreerd, ruim meer dan het in de prestatieovereenkomst afgesproken aantal
van 150. Ondanks corona zijn er in 2021 ook 105 klassieke concerten geproduceerd.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
NPO Radio 5 bood brede maatschappelijke thema’s lineair aan, zoals tijdens
de Week van de Zorg. Ook is nadrukkelijke aandacht besteed aan eenzaamheid
onder ouderen gedurende corona. Non-lineair werd een aantal podcasts ontwikkeld
over levensbeschouwing. Hiermee bereikten we een groot aantal mensen;
de top 3 best beluisterde podcasts van NPO Radio 5 gaan allemaal over
levensbeschouwelijke thema’s.
Bij NPO FunX werd journalistiek aanbod aantrekkelijker voor de jonge doelgroep
door informatie rond bepaalde thema’s beter te bundelen. Voorbeelden hiervan
zijn een themaweek over ‘online shaming’ op de verschillende FunX kanalen en series
zoals ‘Money moves’ over geldzaken. Daarnaast zetten we de social media kanalen
die jongeren gebruiken beter in. Ook werd ingezet op het optimaliseren van de
vindbaarheid van de journalistieke content online met SEO.
Bijlagen
42
Daarnaast verbeterde NPO FunX de podcastpromotie door deze vaker en beter via
eigen kanalen te promoten. Er werden nieuwe podcasts gelanceerd zoals de eerste
coming of age-podcast voor jongeren PHONY in samenwerking met AVROTROS en
de Mental Health Club.
Financiële Terugblik
De beschikbare middelen voor Radio zijn in onderstaand overzicht verbijzonder naar
verschillende radiozenders. De online en subkanalen zijn hierin meegenomen.
Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 zijn de bijdragen OCW en de inzet AMr gewijzigd
als gevolg van een aanpassing in de indexcijfers. Daarnaast is het culturele aanbod
uitgebreid, van de extra beschikbaar gestelde middelen is 1,0 miljoen euro besteed
aan radioprogramma’s.
De middelen die eind 2020 niet aan omroepen toegekend waren zijn hoger dan
vooraf ingeschat, dit is het gevolg van NPO-fonds programmering die een langere
productietijd kent.
(x 1.000 euro)
NPO Radio 1
NPO Radio 2
NPO 3FM
NPO Radio 4
NPO Radio 5
NPO FunX
Totaal
realisatie 2021
Totaal
begroting 2021
Verschil
Bijdragen OCW
36.384
9.259
9.935
9.485
6.536
5.768
77.366
77.383
-17
Inzet AMr
268
0
0
0
0
0
268
198
70
Cultuurplan
27
151
200
233
194
157
961
0
961
Inzet beschikbaar gestelde
middelen 2020
3.058
778
835
797
549
485
6.502
4.300
2.202
Omroepbrede
Middelen (OBM)
800
0
0
0
0
0
800
800
0
Inzet ORMA / reserves
32
0
0
0
0
0
32
0
32
Programmagebonden EB
25
0
6
0
100
0
131
0
131
Overige inkomsten
Totaal baten
740
351
144
124
696
125
2.179
2.500
-321
41.334
10.538
11.120
10.638
8.076
6.534
88.240
85.181
3.059
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
3.3 Online
Met de voortdurende coronapandemie bleek online ook in 2021
een belangrijke plek waar het Nederlandse publiek informatie en
ontspanning zocht. Wij als publieke omroep merkten dat ook met
hoge bezoekcijfers voor onze sites en apps, waarbij de NOS zoals
gebruikelijk de meeste wekelijkse bezoekers trok, zowel via de website
gebruikers per maand
als de mobiele app. Maar ook speelden mensen massaal mee met de
Sites & apps van NPO
Wie Is De Mols app. In 2021 werd een nieuwe app-element gedeeld
waarbij mensen hun theorie over de Mol konden delen. Een aantal
van deze theorieën werd live besproken tijdens de tv-uitzendingen
van MolTalk (AVROTROS). Een goed voorbeeld van de wisselwerking
tussen tv en online, waar we als publieke omroep steeds meer op inzetten.
We hebben de ambitie om sociale media en andere platformen van derden
versterkend te laten werken voor ons eigen online platform. Om deze reden
maken we zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheden tot conversie die deze
platformen bieden. In 2021 is er een pilot gestart waarin links vanuit de sociale
kanalen zijn voorzien van specifieke klik-tellers waardoor we de conversie beter in
kaart kunnen brengen. Conversie stimuleren we door exclusieve content op onze on
demand en online kanalen te plaatsen waarnaar vanuit social verwezen wordt. De
eerste resultaten zijn veelbelovend: uit een analyse van de Eindmusical (AVROTROS)
van NPO Zapp blijkt dat tot 18% van de kijkers op YouTube doorklikte naar npozapp.nl,
waar ze niet alleen de volgende aflevering (die dus niet op YouTube stond) vooruit
keken maar ook die ‘klik’ aangrepen om andere content op npozapp.nl te ontdekken.
In 2021 is daarnaast hard gewerkt aan het integrale dashboard waarin data van
verschillende platformen (TV, radio, NPO Start/Plus, online websites/apps, socials)
bij elkaar komen. Begin 2022 is het dashboard gelanceerd. Met deze tool hebben
we beter inzicht in de prestaties van de verschillende programma’s op verschillende
platformen. NPO Radio 1 heeft ingezet op het online beter vindbaar maken van
fragmenten van lineaire radio-uitzendingen. Op YouTube maken we nu beter en
gerichter gebruik van tags bij de fragmenten, waardoor de video’s beter vindbaar zijn
via Google. Daarnaast zijn de sites en apps doorontwikkeld om zo de vindbaarheid van
fragmenten te vergroten. Door de vernieuwde sitemap kunnen veel meer pagina’s
door Google geïndexeerd worden.
9,7 mln
NPO-organisatie
Bijlagen
43
Financiële Terugblik
De verdeling van de kosten Online (toekenningen inclusief eigen bijdragen) is
als volgt:
(x 1.000 euro)
Begroting 2021
Realisatie 2021
Verschil
NPO 1
4.147
4.116
-31
NPO 2
3.638
6.527
2.889
NPO 3
5.962
8.931
2.969
NPO Z
3.624
6.397
2.773
Aanbodkanalen
5.004
12.057
7.053
Reservering
4.400
0
-4.400
Totaal Online Video
26.775
38.027
11.252
Begroting 2021
Realisatie 2021
Verschil
(x 1.000 euro)
NPO Radio 1
3.600
3.997
397
NPO Radio 2
700
1.040
340
NPO 3FM
1.400
1.837
437
NPO Radio 4
800
1.088
288
NPO Radio 5
600
917
317
NPO FunX
1.900
2.596
696
Totaal Online Audio
9.000
11.474
2.474
Totaal Online
35.775
49.501
13.726
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
44
4. Publiek en partners
4.1 Publiek
4.1.1 Bereik en instrumentarium
De snelheid van veranderingen in het mediagedrag is steeds moeilijker te
voorspellen. Om die reden formuleert de NPO sinds de begroting 2017 jaarlijks
zijn bereikambities niet in absolute getallen maar in termen van bandbreedtes.
Ook wordt het steeds belangrijker bereikdoelstellingen integraal te definiëren. Dit
omdat we ons publiek gedurende de dag via verschillende media en platforms
willen bedienen. Eerder is aangegeven dat de komende jaren – als gevolg van
ontwikkelingen in de mediamarkt en fragmentatie van het mediagedrag - een daling
in ons bereik onontkoombaar is. Een dergelijke daling is overigens niet uniek voor de
NPO, maar geldt voor veel meer mediabedrijven en instellingen. De hele sector gaat
toe naar een nieuwe ordening waarvoor nieuwe maten gaan gelden.
Uit onderstaand overzicht blijkt dat ons gerealiseerde (15-minuten) bereik ondanks
bovengenoemde ontwikkelingen voor elke leeftijdscategorie binnen de vooraf
opgestelde bandbreedtes is gebleven. Televisie bereikte in 2021 per week gemiddeld
72,5% van de Nederlanders 13+, een lichte daling ten opzichte van 2020, waarin
het televisiebereik extra hoog was vanwege de start van de coronapandemie en
de daaropvolgende lockdowns. NPO Radio haalde een gemiddeld weekbereik van
37,6% onder 13 jaar en ouder en blijft daarmee stabiel ten opzichte van 2020. Ook
in 2021 hebben we het Cross Media Insights (CMI) voortgezet. Dit is het integrale
weekbereik (15 minuten) televisie, radio en online van NPO (exclusief sociale media).
In 2021 is het gemiddelde integrale weekbereik van NPO op 13+ licht gedaald tot
83,9% (2020: 86%).
Bereiksdoelstellingen en realisatie 2021
Overall
Bandbreedte
weekbereik
Realisatie
Radio (NPO 12345) (NLO)
35% - 39%
37,6%
Televisie (NPO 123) (SKO)
69% - 76%
72,5%
Integraal bereik
77% - 85%
83,9%
Integraal bereik per doelgroep
Realisatie
13-34 jaar
62% - 68%
68,9%
35-49 jaar
76% - 84%
84,7%
50-64 jaar
85% - 94%
91,0%
65 jaar en ouder
90% - 99%
95,1%
In 2022 zijn wederom de totaalbereik metingen van evenementen zoals Serious
Request, Week van de Jaren 60 en Top 2000 voortgezet. Deze evaluaties worden
uitgevoerd op basis van vragenlijsten (radio, televisie, online en social media). Op
deze manier krijgen we een beter beeld van alle verschillende manieren waarop
ons publiek deze evenementen beleeft. Om een beter beeld te krijgen van de
prestaties van ons aanbod op online gebied is in 2021 een integraal dashboard
ontwikkeld waarbij het meetinstrumentarium voor online is verbeterd. Met
dit dashboard zijn resultaten van aanbod op verschillende platformen (lineair, on
demand, online) in één overzicht te bekijken.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
4.1.2 Vindbaarheid en betrokkenheid
In 2021 hebben we, naast continue promotionele campagnes voor onze audioen videoprogrammering, campagne gevoerd op een aantal voor de NPO
belangrijke thema’s. In het voorjaar zijn we van start gegaan met een campagne
voor de Tweede Kamerverkiezingen, waarin centraal stond dat je bij de NPO over
alle mogelijke (politieke) kleuren geïnformeerd wordt. Daaraan gekoppeld liep een
activatiecampagne gericht op de jongere doelgroep door NPO 3FM, NPO FunX en
NPO3.nl. De maand mei stond natuurlijk in het teken van het Eurovisie Songfestival
in het kader van Open Up. In de zomer hebben we veel aandacht besteed aan sport
(o.a. het EK voetbal, de Tour de France en de Olympische Spelen), terwijl het najaar
in het teken stond van Nederlands drama en documentaires.
NPO-organisatie
Bijlagen
45
om ook de regionale programma’s te laten zien. De verwachting is dat dit probleem
is opgelost in de loop van 2022.
4.2 Partners
4.2.1 Regionale en lokale omroep
In 2020 hebben NPO en RPO een stappenplan ontwikkeld dat er met name
op was gericht te onderzoeken hoe er op NPO 2 in de vooravond een tijdslot
kon worden ingericht met programmering met een regionaal karakter. In 2021
heeft dit geresulteerd in een regionaal blok op NPO 2 van 18.00u tot 20.00u:
NPO Regio. Dit blok start met een NOS Regiojournaal dat tot stand komt in
nauwe samenwerking tussen Bureau Regio van de Regionale Omroepen en
de redactie van NOS Nieuws. Aansluitend is de rubriek Noord-Zuid-Oost-West
geprogrammeerd, bestaande uit een selectie van eerder geproduceerd aanbod van
regionale omroepen, onder coördinatie van Omroep MAX. NPO Regio sluit af met de
bewezen titels BinnensteBuiten (KRO-NCRV) en Typisch (EO, BNNVARA).
We zien dat het publiek het nieuwe regioblok waardeert. Programma’s en
onderwerpen met een regionale signatuur worden geconcentreerd aangeboden en
zijn gemakkelijker (terug) te vinden. De samenwerking tussen NPO en RPO heeft
in 2021 veel opgeleverd. Er is een vliegende start gemaakt, niet in de laatste plaats
door het grote enthousiasme waarmee de betrokken partijen de samenwerking zijn
aangegaan. Bovendien neemt de kwaliteit door de krachtenbundeling verder toe.
Een ander onderdeel van het stappenplan had betrekking op de wens om de
programma’s van regionale omroepen ook te kunnen ontsluiten op NPO Start.
Technisch gezien was het huidige platform van NPO Start in 2021 nog niet toereikend
Het NOS Journaal Regio: elke werkdag om 18.15 uur op NPO 2
4.2.2 Overig
In 2021 had de coronacrisis nog steeds een grote impact op de samenleving. De
behoefte aan informatie en duiding, maar ook aan ontspanning, was (en is) groot.
De programmering van de NPO was van groot maatschappelijk belang en speelde in
op die behoefte. In de jaarlijkse maatschappelijke waarde rapportage zijn de meest
belangwekkende voorbeelden gezamenlijk met de omroepen in kaart gebracht aan
de hand van 5 thema’s: Nieuws & Debat, Cultuur, Educatie, Innovatie en Verbinding
& Samenleving. Op onze speciaal daarvoor ingerichte website npo.nl/effect leggen
we verantwoording af aan ons publiek en laten we zien wat we bijdragen aan
de maatschappij.
Terugblik 2021
“
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
46
5. NPO-organisatie
We passen onze
interne organisatie
aan aan de nieuwe
werkwijze van
integraal
programmeren.
Integraal programmeren
Eén van de hoofdambities in het CBP 2022-2026 behelst het integraal
programmeren van veelkleurig en kwalitatief hoogwaardig aanbod (via
genremanagement) op de aanbodkanalen/diensten van de NPO. Tot begin 2022
stonden onze kanalen en zenders centraal in de manier waarop we ons aanbod
aan het publiek aanboden. Integraal programmeren vertrekt vanuit de behoeften
en het mediagedrag van het publiek. Dit is een andere wijze van programmeren:
niet meer vanuit kanalen gedacht maar vanuit genres. Twaalf genres vormen samen
het totale aanbod, dat we integraal programmeren over al onze kanalen heen.
Daarbinnen zijn zes genreteams verantwoordelijk voor de aanbodmix. Ze staan
onder leiding van genremanagers. We kijken welk aanbod, op welk tijdstip het
beste kan worden geplaatst op welk aanbodkanaal. Daarbij benutten we optimaal
de functie en kracht van onze lineaire video en audiokanalen. En tegelijkertijd
programmeren we onze on demand platformen als een volwaardig alternatief voor
het lineaire kijken en luisteren. Onze online kanalen benutten we voor promotie,
interactie, participatie en verdieping. In 2021 werd in nauwe samenspraak met de
omroepen gestart met de concrete uitwerking van de inrichting van deze nieuwe
werkwijze en parallel daaraan met de voorbereiding van de daarvoor benodigde
aanpassingen in de interne organisatie. Het doel is om vanaf de intekening voor 2023
deze nieuwe werkwijze te gaan hanteren. In december 2021 werd daartoe het nieuw
opgestelde Coördinatiereglement Aanbodkanalen NPO door de raad van bestuur
vastgesteld. Dit reglement over de wijze waarop de coördinerende taak van NPO
wordt uitgevoerd, is terug te vinden op onze corporate website.
Toegankelijke, vindbare en herkenbare aanbodkanalen en diensten
Een andere hoofdambitie in het CBP 2022-2026 is om onze kanalen en diensten
beter aan te laten sluiten bij het mediagedrag en als publieke omroep duidelijk
en vindbaar aanwezig te blijven, zodat alle Nederlanders gemakkelijk toegang
houden tot onze kanalen. Om dit te blijven borgen rondde NPO in 2021 een
aanbesteding af voor een nieuw videopublicatieplatform, dat de techniek verzorgt
om de programma’s bij de kijkers thuis te krijgen. In 2022 zal de stapsgewijze
oplevering van dit platform worden voortgezet. Ook zal er extra worden ingezet
op de datastrategie en het uitbreiden van onze on-demand mogelijkheden door de
ontwikkeling van een vernieuwde app en website van NPO Start. De aansturing van
deze upgrade is in 2021 versterkt met een nieuwe directie Technologie & Operations.
5.1 Distributie, navigatie en innovatie
5.1.1 Distributie
In 2020 is de NPO-app geïntroduceerd op set-top-boxen van Ziggo. In 2021 heeft
ook KPN ingestemd met de introductie van de NPO-app op zijn set top boxen. Zodra
dit gerealiseerd is, zijn NPO Start (en voor wie een abonnement heeft, ook NPO Plus)
ook met de KPN-afstandsbediening te raadplegen..
Tegelijk met het inkrimpen van het aantal themakanalen televisie heeft de NPO
zich ervoor ingezet dat de themakanalen een eenduidige positie hebben in de
kanalenlijsten van de tv-pakketaanbieders. Het achterliggend idee daarbij is dat
hierdoor eenduidiger “on air” naar de extra kanalen kan worden verwijzen. De
meeste, maar nog niet alle kijkers in Nederland kunnen NPO 1 extra, NPO 2 extra
en NPO Politiek & Nieuws voortaan vinden op kanaalnummers 81, 82 en 83. De
beschikbaarheid van deze kanalen is afhankelijk van het gekozen abonnement.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
5.1.2 Navigatie
Om ons publiek in een digitale omgeving goed te bedienen, is het belangrijk goede
en relevante aanbevelingen te doen aan ons publiek zodat we ze op een optimale
manier gidsen door ons aanbod. NPO Luister integreerde een 'aanbevolen series'
categorie op de home page die op basis van meta data podcasts aanbeveelt. Deze
wordt opgesteld op basis van het gedrag van de gebruiker en welke podcasts
hij/zij selecteert. Op deze manier kunnen we op de gebruiker toegesneden
content aanbieden.
Het personalisatie-algoritme van NPO Start wordt voortdurend
doorontwikkeld. In 2021 is daarbij voornamelijk gestuurd op een verbetering van
de kwaliteit en consistentie van de aanbod metadata (beschrijvende informatie
over ons aanbod). We hebben de gebruikte aanbod metadata verbeterd door extra
afspraken te maken met omroepen en het controleproces voor VOD uitzendingen
aan te scherpen. Ook is de lijst met categorieën voor NPO Start uitgebreid waardoor
we het aanbod fijnmaziger kunnen ontsluiten aan het publiek.
NPO-id is in oktober als eerste gelanceerd bij de dienst welkom.npo.nl. Eind
2021 zijn migratietests en loadtests uitgevoerd om NPO-id bij NPO Start te kunnen
lanceren. Om geen problemen tijdens de kerstvakanties te krijgen hebben we de
echte livegang verplaatst naar januari 2022. Nu NPO Start, als het meest gebruikte
platform van de NPO, gekoppeld is aan NPO-id kunnen ook andere diensten van de
publieke omroep volgen.
5.1.3 Innovatie
De afdeling NPO Innovatie faciliteert en stimuleert
innovatieactiviteiten van de omroepen en NPO
afdelingen. Zowel vanuit mediabudget als NPO
budget is geld ter beschikking gesteld om
innovatieprojecten te ondersteunen en daarnaast
kennisopbouw en kennisdeling te organiseren. Het
innovatieproces wordt jaarlijks met de omroepen
en directies van de NPO geëvalueerd. Er is een
verfijning doorgevoerd in het innovatieproces en
er kan nu apart ondersteuning voor verkenningen
76
Nieuwe projecten
44 van omroepen en 32
binnen NPO-organisatie
NPO-organisatie
Bijlagen
47
en validaties aangevraagd worden. Een ander punt dat na de vorige evaluatie is
aangepakt is de organisatie van nog meer kennisdeling en community building.
Zo organiseerde NPO Innovatie in 2021 het eerste Innovatiefestival dat 1500
live en ondemand kijkers heeft bereikt. In maandelijkse sessies worden de
belangrijkste lessen uit de projecten onderling gedeeld. We ondersteunen de
community verder met een nieuwsbrief en slack kanalen.
Omdat de wereld om ons heen steeds verandert evalueren we ook ieder
jaar de gezamenlijke innovatieagenda. Dit jaar is er ook input opgehaald bij de
omroepbestuurders en hebben de innovatieleads van de omroepen en directies in
een aantal workshops de belangrijkste uitdagingen voor 2022 geïdentificeerd. De
geupdate innovatieagenda is beschikbaar op de website innovatie.npo.nl.
De gerealiseerde innovatieprojecten richtten zich onder meer op onderzoek naar
doelgroepen en het toepassen van de meest actuele en relevante technologieën
voor de publieke omroep. Altijd met het doel om op nieuwe manieren verhalen te
vertellen en maatschappelijke impact te creëren. Voorbeelden zijn het uitzenden
van het EK Voetbal in UltraHD, de experimenten op platformen als TikTok,
onderzoek naar en productie van interactieve video, het Prix Europa winnend
project Maandverbond dat gebruik maakt van gesloten sociale netwerken,
de verschillende projecten rond kunstmatige intelligentie en het gebruik van
‘augmented reality’ in media-producties. In 2021 heeft de afdeling NPO Innovatie
samen met de omroepen 44 media-aanbod innovatieprojecten en binnen de
NPO-organisatie 32 distributie- en platformgerichte innovatieprojecten en
onderzoeken gerealiseerd. Daarnaast lopen er nog 23 projecten gericht op de
innovatie van media-aanbod en 8 NPO projecten binnen de NPO-organisatie door in
2022. Via de website innovatie.npo.nl is een overzicht van de projecten te vinden en
zijn (trend)rapporten te downloaden.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Bijlagen
48
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
49
Bijlage 1: Rapportage prestatieafspraken
over 2021
Nr.
1
Afspraak
NPO stelt een toetsingskader op ten behoeve van de uitvoering van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a en a1, van de Mediawet 2008.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.1 en in bijlage 2 gerapporteerd.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
2
Afspraak
NPO classificeert jaarlijks zijn radio- en televisieaanbod in aanboddomeinen en rapporteert hierover.
Realisatie
Televisie tijdvak 00 - 24 uur
Televisie tijdvak 16 - 24 uur
Radio tijdvak 00 - 24 uur
Radio tijdvak 06 - 19 uur
50
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
3
Afspraak
NPO classificeert jaarlijks zijn kinderprogrammering in aanboddomeinen en rapporteert hierover.
Realisatie
NPO Zapp(elin) tijdvak 00-24 uur (links) en 16-24 uur (rechts)
51
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
52
Nr.
4
Afspraak
De NPO levert in de ogen van het publiek met zijn aanbod een grotere bijdrage aan de informatieve, educatieve en culturele functie van media-aanbod dan de belangrijkste
Nederlandse commerciële omroepen.
Realisatie
Percentages zijn de mensen die ‘ja zeker’ of ‘ja enigszins’ hebben gekozen.
Bijdragen commerciële omroepen zoals RTL en SBS en de NPO aan publieke functies
68%
45%
68%
40%
Informeren van de Nederlandse
samenleving
Laten zien van Nederlandse kunst
en cultuur
63%
57%
34%
37%
Educatie van de Nederlandse
bevolking
Werking van de Nederlandse
samenleving
46%
61%
NPO
Commerciële omroepen
Draagt bij aan het functioneren van
de Nederlandse democratie
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
5
Afspraak
NPO classificeert jaarlijks zijn radio- en televisieaanbod conform het toetsingskader en rapporteert hierover.
Realisatie
Televisie tijdvak 00 - 24 uur
Televisie tijdvak 16 - 24 uur
Radio tijdvak 00 - 24 uur
Radio tijdvak 06 - 19 uur
53
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
54
Nr.
6
Afspraak
NPO rapporteert jaarlijks conform het toetsingskader over de mate waarin het amusementsaanbod als middel is ingezet om moeilijk bereikbare doelgroepen te trekken.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.1 en in bijlage 2 gerapporteerd.
Nr.
7
Afspraak
NPO rapporteert jaarlijks conform het toetsingskader over de mate waarin moeilijk bereikbare doelgroepen die naar amusementsaanbod kijken, in eenzelfde tijdvak ook
kijken naar informatief, cultureel of educatief aanbod.
Realisatie
NPO 1, 2, en 3 exclusief kinderprogrammering
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
8
Afspraak
De NPO realiseert jaarlijks minimaal de bereiksdoelstellingen voor de verschillende leeftijdsgroepen zoals die zijn geformuleerd in de begroting.
Realisatie
Bereiksdoelstellingen 2021
Nr.
9
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de kwaliteit van zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.2 en in bijlage 4 gerapporteerd.
Nr.
10
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de publieke waarde van zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.2 en in bijlage 3 gerapporteerd.
55
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
11
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de weerspiegeling van vrouwen in zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.5 gerapporteerd.
Nr.
12
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de weerspiegeling van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond in zowel het
televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.5 gerapporteerd.
Nr.
13
Afspraak
Jaarlijks bestaat minimaal 75% van de duur van het televisieaanbod uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties.
Realisatie
Nederlandstalig televisieaanbod
Nr.
14
Afspraak
De NPO borgt vanaf 2017 jaarlijks een budget van 16,6 miljoen euro voor het NPO-fonds voor kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires
en talentontwikkeling.
Realisatie
In 2021 is er in totaal 16,6 miljoen euro geborgd voor het NPO-fonds.
56
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Nr.
15
Afspraak
De NPO coproduceert jaarlijks minimaal 16 speelfilms.
Realisatie
Aantal gecoproduceerde speelfilms: 17
NPO-organisatie
Bijlagen
57
Voor speelfilms geldt dat het beschikbare budget in 2020 is overschreden voordat het afgesproken aantal van 16 is bereikt. Om deze reden is één speelfilm voor
financiering doorgeschoven naar 2021 en zullen er in dat jaar met het beschikbare budget dus 17 speelfilms van een bijdrage worden voorzien. Over een looptijd van twee
jaar worden er gemiddeld dus 16 speelfilms per jaar van een bijdrage worden voorzien, conform de afspraken.
8
Vanwege corona heeft de selectie en
productie van Telefilms vertraging
opgelopen. De selectie van de Telefilms in
2021 is doorgeschoven naar de zomer van
2022. Bovendien betreffen de Telefilms
dit jaar jeugdfilms en zullen opnames in
de zomer moeten plaatsvinden i.v.m. de
beschikbaarheid van de kinderen die
acteren in de films. Daarbij komt ook het
feit dat wanneer de reeks voor 2021 op
schema was gestart, er in 2022 12
Telefilms in productie waren gekomen,
een te zware belasting voor de markt. Om
bovenstaande redenen is in overleg met
de sector ervoor gekozen de selectie van
Telefilms uit te stellen naar zomer 2022.
Nr.
16
Afspraak
De NPO coproduceert jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms.
Realisatie
Aantal gecoproduceerde Telescoopfilms: 2
Nr.
17
Afspraak
De NPO coproduceert jaarlijks minimaal zes Telefilms.
Realisatie
Aantal gecoproduceerde Telefilms: 08
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
58
Nr.
18
Afspraak
De NPO heeft voor NPO Radio 2, NPO 3FM en NPO FunX muziekbeleid passend bij de profielen van deze zenders. NPO rapporteert per zender over de uitvoering van
dit beleid.
Realisatie
NPO Radio 2 muzikale speerpunten:
• Breed en afwisselend muziekaanbod
• Muzikale verdieping
• Aandacht voor Nederlandse artiesten
NPO 3FM muzikale speerpunten:
• Draaien van verschillende populaire genres onder jongeren
• Aandacht voor muziek van eigen bodem
• Aandacht voor Nederlandse talenten
NPO FunX muzikale speerpunten:
• Aandacht voor Nederlands product
• Aandacht voor muziek uit veel verschillende landen
• Aandacht voor verhouding mannelijke/vrouwelijke artiesten
• Aandacht voor nieuw muzikaal talent
Nr.
19
Afspraak
NPO Radio 2, NPO 3FM, NPO Radio 5 en NPO FunX benadrukken het belang van Nederlandse artiesten door een jaarlijkse prijsuitreiking aan Nederlandse artiesten
per zender.
Realisatie
Aantal jaarlijkse prijsuitreikingen:
• NPO Radio 2: 1
• NPO 3FM: 1
• NPO Radio 5: 1
• NPO FunX: 1
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
20
Afspraak
NPO Radio 2, NPO 3FM en NPO FunX agenderen nieuwe Nederlandse artiesten door een talentenprogramma per zender.
Realisatie
Aantal talentenprogramma’s per zender:
• NPO Radio 2: 4
• NPO 3FM: 2
• NPO FunX: 4
Nr.
21
Afspraak
NPO Radio 4 registreert jaarlijks minimaal 150 Nederlandse klassieke concerten en zendt deze uit.
Realisatie
Totaal aantal geregisseerde Nederlandse klassieke concerten: 262
Nr.
22
Afspraak
NPO Radio 4 produceert jaarlijks minimaal 95 Nederlandse klassieke concerten en zendt deze uit.
Realisatie
Totaal aantal eigen producties Nederlandse klassieke concerten: 105
Nr.
23
Afspraak
NPO Radio 4 organiseert een talentenprogramma voor nieuwe Nederlandse klassieke musici.
Realisatie
Aantal talentenprogramma’s: 4
59
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
24
Afspraak
NPO borgt jaarlijks een budget van minimaal 12 miljoen euro voor levensbeschouwelijk aanbod op televisie, verdeeld over de verschillende levensbeschouwelijke
hoofdstromingen in Nederland.
Realisatie
Contingenten (OBM) - inclusief online
Nr.
25
Afspraak
NPO zal daarnaast ruimte en budget vrijmaken voor brede levensbeschouwelijke programmering en maakt afspraken met omroepen die levensbeschouwelijke
programma’s op televisie verzorgen over de gegarandeerde budgetten en zendtijd voor levensbeschouwelijke programmering.
Realisatie
In 2021 is een substantieel budget van vele miljoenen euro’s toegekend voor overig levensbeschouwelijk aanbod, aan protestants-christelijke programma’s.
60
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
26
Afspraak
Het journalistieke aanbod van de NPO draagt bij aan het zetten van de agenda voor het debat in andere media en in de politiek.
Realisatie
Nr.
27
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de impact van het journalistieke televisie- en radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.2.1 gerapporteerd.
Nr.
28
Afspraak
NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de kwaliteit van het journalistieke televisie- en radioaanbod van de NPO.
Realisatie
In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.2.1 gerapporteerd.
Nr.
29
Afspraak
Er is één ombudsman voor het geheel van de landelijke publieke omroep.
Realisatie
De Ombudsman in 2021 voor de publieke omroep was Margo Smit. Zie ook onderdeel 2.2.1 en onze website.
61
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Nr.
30
Afspraak
Minimaal 90% van het oorspronkelijk Nederlandse televisie-aanbod is minimaal een week na uitzending beschikbaar via NPO Start.
Realisatie
Nr.
31
Afspraak
De NPO maakt jaarlijks minimaal 25 pilots.
Realisatie
Totaal aantal pilots 2021: 29
Nr.
32
Afspraak
De NPO programmeert jaarlijks minimaal 30 nieuwe televisietitels.
Realisatie
Totaal aantal uitgezonden nieuwe televisietitels 2021: 118
Nr.
33
Afspraak
De NPO coacht voor radio jaarlijks minimaal 20 (beoogde) dj’s/presentatoren, gericht op doorstroming naar een van zijn radiozenders.
Realisatie
Totaal aantal gecoachte dj’s/presentatoren: 44
62
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
63
Nr.
34
Afspraak
NPO rapporteert jaarlijks over de belangrijkste acties binnen de gehele NPO voor de talentontwikkeling van programmamakers, waaronder ook de acties gefinancierd
uit het NPO-fonds.
Realisatie
NPO Fonds:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
3Lab korte films/non-fictie
IDFAcademy & NPO-fonds workshop
Karen de Bok Talent Prijs
Teledoc Campus
3LAB korte films/fictie
Webserieregeling drama
Onderzoekregeling drama
Team-up regeling drama
Workshop Oorzakenacademy (Audio)
Omroepen:
Omroepen hebben verschillende acties voor de talentontwikkeling van programmamakers ondernomen. Gedacht kan worden aan diverse workshops, masterclasses,
kennissessies en trainee-ontwikkelprogramma’s.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
64
Bijlage 2: Amusementstoets
Vanwege een aanscherping van de taakopdracht in de Mediawet heeft de NPO naast
de indeling in domeinen in 2017 zijn radio- en tv-aanbod ook ingedeeld langs de
categorieën informatie, cultuur, educatie en amusement (ICEA). Amusement kan
worden ingezet om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken, of om
een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de
aandacht worden gebracht. Na intensief overleg met het departement van OCW en
het Commissariaat voor de Media is in april 2017 de beleidslijn Amusement, na advies
van het CvO, vastgesteld door de raad van bestuur van de NPO-organisatie. Deze
beleidslijn is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017 in werking getreden. In
de zomer van 2018 is de beleidslijn Amusement op een aantal punten verduidelijkt.
Televisie
Selectiviteit amusementsprogramma’s
In 2021 zijn op de televisienetten NPO 1 en NPO 3 verschillende
amusementsprogramma’s uitgezonden. Op NPO 1 moesten amusementstitels
onder de groep 13-49 minimaal 10% beter scoren qua selectiviteit in bereik dan
het gemiddelde van alle andere titels op dat net. De volgende amusementstitels
slaagden daarin: Wie is de mol, Boer zoekt vrouw, Nationaal aftelmoment, De Bluffer,
Busje komt zo, Dino’s bezorgservice, Showcolade en Sint en de Leeuw.
Toetsingskader
1. De classificatie van programma’s in de categorieën
Informatie, Cultuur, Educatie of Amusement. Dit vindt plaats
op basis van het protocol CCC-code. (Voor meer informatie zie
bijlage 2 van de beleidslijn Amusement die is te vinden op de
website van de NPO).
2. Aanvullend worden programma’s in de CCC-codes artistieke
quiz, educatieve quiz, human interest (voor zover het gaat
om spel/dating of show) extra gewogen om te bepalen
of een programma in de categorie Amusement moet
worden ingedeeld.
3. De selectiviteitstoets: voor alle programma’s die als
Amusement zijn geclassificeerd, wordt gemeten of deze
De volgende titels waren onvoldoende selectief: Gouden Loeki en Nieuwe boeren.
Op NPO 3 moesten amusementsprogramma’s onder de groep 13-34 qua selectiviteit
in bereik 10% beter scoren dan het gemiddelde van de andere titels. De volgende
amusementstitels slaagden daarin: Streetlab de liefde en Moltalk. Er was één
programma dat niet voldoende selectief was: De drie sterren camping. Met daarbij
de opmerking dat deze maar net de benchmark niet haalt.
In de beleidslijn Amusement van de NPO is bepaald dat titels die twee
opeenvolgende jaren niet door de toets heenkomen, moeten verdwijnen. Op basis
van de resultaten in 2020 en 2021 wordt de volgende titel geschrapt: De drie
sterren camping.
Naast de hierboven genoemde titel zijn er in 2021 geen amusementstitels die voor
het tweede achtereenvolgende jaar gezakt zijn voor de selectiviteitstoets.
programma’s voldoende selectiviteit in bereik bij de moeilijk
bereikbare doelgroepen hebben gerealiseerd.
a. De selectiviteit wordt berekend door het gemiddelde
percentage weekbereik van betrokken titels bij de moeilijk
bereikbare doelgroep te delen door het percentage
weekbereik van deze titels bij 6 jaar en ouder.
b. Benchmark voor selectiviteit in bereik is het gemiddelde
van alle titels die vallen in categorieën Informatie, Educatie
en Cultuur, verhoogd met een jaarlijks door de raad van
bestuur van NPO te bepalen percentage (ter info: in 2018
+ 10%).
c. Alle titels die lager scoren dan de jaarlijks door de raad van
bestuur te bepalen norm, zijn niet selectief.
d. De amusementsprogramma’s die de selectiviteitsnorm
twee jaar op rij niet halen worden niet gecontinueerd, tenzij
hiervoor in redelijkheid zwaarwegende omstandigheden
kunnen worden aangevoerd, zoals zeer succesvolle
counterprogrammering door andere aanbieders.
4. De NPO draagt er zorg voor dat er gemiddeld op een
net niet meer dan een amusementsprogramma per dag
wordt uitgezonden.
5. De NPO onderzoekt en stelt vast in welke mate het
totale publiek en de specifieke doelgroepen daarbinnen
die naar Amusement hebben gekeken in een nader te
bepalen onderzoeksperiode ook naar andere programma’s
hebben gekeken.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Gemiddelde hoeveelheid amusement
In de tabel hieronder valt af te lezen dat er in 2021 op NPO 1 en op NPO 3 op primetime
(tussen 18.00u en 24.00u) gemiddeld 0,1 amusementsprogramma’s per dag werden
uitgezonden. We zenden dus niet meer dan gemiddeld één amusementstitel per dag
uit op NPO 1 en NPO 3 op prime time.
Amusement als bindmiddel
Amusement wordt ingezet om met name een moeilijker bereikbaar deel van het
publiek te trekken en te binden opdat er ook gekeken wordt naar het aanbod vallend
onder Informatie, Educatie en Cultuur. Amusement is daarvoor een efficiënt middel,
zo blijkt uit onderstaand overzicht: een gering aandeel in de programmaduur levert
een relatief hoog bereik op. In 2021 keek gemiddeld 95,7% van het publiek (6+)
dat met Amusement werd bereikt in dezelfde week ook naar ander aanbod van
de NPO. Bij de moeilijk bereikbare doelgroepen 13-49 jaar (NPO 1) en 13-34 jaar
(NPO 3) lag dat percentage op respectievelijk 92,7% en 89,4%. Een zeer groot deel
van het Nederlandse publiek kijkt dus niet enkel een programma geclassificeerd als
amusement in een gemiddelde week, maar kijkt ook naar aanbod vallend onder de
categorieën Informatie, Educatie en Cultuur.
Bijlagen
65
Gemiddeld aantal uitzendingen 2021 per dag exclusief kinderprogrammering
Zender
NPO CCC
Domein def
NPO 1
nieuws
opinie
di
wo
do
vr
2,9
3,1
3,4
2,9
2,9
3
3
3
3,3
3
1
1,2
0,7
0,5
0,2
0,3
expressie
kennis
0,1
0,2
0,9
0,9
1,1
0,9
1,2
0,5
0,4
0,6
sport
1,5
1,5
1,6
1,4
amusement
0
0
0
nieuws
0
0
0
opinie
0,8
0,8
0,5
samenleving
1,9
3,2
2,3
expressie
1,5
0,8
1,6
kennis
1
0,5
0,6
sport
0,2
0,6
amusement
0,1
0,2
samenleving
NPO 3
ma
za
zo
gem. per dag
2,5
2,4
2,9
0,9
0,3
2,4
1
0,7
1,3
1,5
0,9
1
0,2
0,7
1,9
3,2
2,8
2
0,4
0,2
0,3
0,2
0,1
0
0
0
0
0
1,6
0,4
0
0,1
0,6
1,6
2
0,8
1,4
1,9
0,8
1,9
2,4
2,7
1,7
1,8
0,2
1,1
1,1
0,9
0,4
0,2
0,4
0,3
0,4
0,4
0
0
0
0,2
0
0,1
Amusement als bindmiddel
week 1 t/m 52 2021
6+
nieuws
opinie
samenleving
expressie
kennis
sport
amusement
overig
totaal
aandeel in progduur
16,7
27,2
15,6
12,9
12,6
7,8
0,8
6,6
100,0
gem. weekbereik (5 min.)
52,3
45,6
44,7
45,6
44,8
38,0
14,7
2,3
71,9
3,1
1,7
2,9
3,5
3,6
4,9
17,4
0,3
verh. weekbereik/aandeel progduur
% van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 95,7%
13-49 jaar
aandeel in progduur
16,7
27,2
15,6
12,9
12,6
7,8
0,6
6,6
100,0
gem. weekbereik (5 min.)
35,7
29,2
29,9
30,7
28,8
25,8
11,7
1,1
61,3
2,1
1,1
1,9
2,4
2,3
3,3
19,5
0,2
verh. weekbereik/aandeel progduur
% van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 92,7%
13-34 jaar
aandeel in progduur
16,7
27,2
15,6
12,9
12,6
7,8
0,6
6,6
100,0
gem. weekbereik (5 min.)
27,3
21,1
21,5
22,6
20,9
20,6
9,3
0,5
52,5
verh. weekbereik/aandeel progduur
1,6
0,8
1,4
1,8
1,7
2,6
15,5
0,1
% van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 89,4%
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Radio
Hoeveelheid amusement
Op onze radiozenders werden in 2021 in totaal vijf unieke titels uitgezonden waarvan
het gesproken woord als amusement is geclassificeerd. Het betrof twee reguliere
titels op NPO FunX, die beide in de nacht worden uitgezonden. Op NPO 3FM betrof
het drie titels, waarvan een op primetime. Er werd gemiddeld dus niet meer dan één
amusementsprogramma tussen 06:00 en 19:00 op radio uitgezonden.
Toetsingskader radio
1. Er wordt een onderscheid gemaakt in de codering van muziek en gesproken
woord. Alle muziek wordt geclassificeerd als Cultuur. Het gesproken woord
krijgt een separate CCC-code en wordt op basis daarvan ingedeeld in een
ICEA-categorie. Een programma met zowel muziek als gesproken woord, heeft
dus twee ICEA-codes.
2. De indeling in de ICEA-categorie van het gesproken woord is bepalend voor
de vraag of een programma aan de eisen zoals omschreven in de beleidslijn
Amusement, moet voldoen.
3. Het gesproken woord binnen programma’s met de CCC-code informatief
radiomagazine wordt gecodeerd op basis van de tijd die besteed wordt aan
de verschillende onderwerpen. Betreft die overwegend Informatie, Cultuur,
Educatie, dan valt het programma onder 181. Betreft de tijd die besteed
wordt aan de verschillende onderwerpen vooral Amusement, dan krijgt het
programma de CCC-code 431 (Amuserend magazine).
4. Bij Radio vindt geen aanvullende toetsing plaats. Radio luisteren is
namelijk gelijk aan het luisteren naar een zender. Luisteraars schakelen
doorgaans niet in voor één specifiek (amuserend) programma, maar
stemmen af op een zender en luisteren dan naar meerdere programma’s.
De voor televisie ontwikkelde selectiviteitstoets is daarom voor radio
niet nodig, aangezien amuserende programma’s vrijwel altijd ingebed zijn
tussen informatieve of culturele programma’s en luisteraars doorluisteren.
Hierdoor komen zij automatisch in aanraking met programma’s uit
verschillende aanbodcategorieën.
66
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
67
Bijlage 3: Publieke waarde-toets
Televisieprogramma’s
Om na te gaan of ons aanbod publieke waarde heeft, is een aantal
onderzoeksinstrumenten ontwikkeld. We vragen kijkers en luisteraars van onze
televisietitels via de zogenaamde Publieke Waarde Monitor (PWM) in welke mate zij
de (relevante) publieke waarden daarvan herkennen.
Daarnaast voeren we voor een selectie van televisietitels het zogenaamde Ranking
onderzoek uit. Hierin vragen we aan het publiek om in een lijst met publieke en
commerciële titels de televisieprogramma’s die zij kennen en wel eens hebben
gezien, te beoordelen naar het belang dat zij hechten aan het programma voor de
Nederlandse samenleving.
Toetsingskader publieke waarde
We willen dat al onze televisieprogramma’s publieke waarde hebben. In het
Concessiebeleidsplan hebben we daarbij de volgende waarden geformuleerd:
• Onafhankelijk: het aanbod komt onafhankelijk van commerciële invloeden
tot stand.
• Betrouwbaar: de geleverde informatie is betrouwbaar.
• Pluriform: het aanbod weerspiegelt verschillende opvattingen en/of
levensbeschouwingen in de samenleving.
• Divers: het aanbod levert een bijdrage aan de weerspiegeling/
representatie van verschillende bevolkingsgroepen.
• Met impact: het aanbod levert een bijdrage aan de sociale samenhang,
kwaliteit van democratie en samenleving, culturele participatie en/of de
ontwikkeling en ontplooiing van individuele gebruikers.
• Geëngageerd: het aanbod is gemaakt vanuit een duidelijke
maatschappelijke en/of culturele betrokkenheid.
• Authentiek: het aanbod is oorspronkelijk of betreft echte en herkenbare
situaties en mensen.
• Eigenzinnig: het aanbod wijkt af van gangbare invalshoeken
en perspectieven.
Het Nederlandse publiek beoordeelde in 2021 de publieke waarde van de
televisieprogramma’s van de NPO gemiddeld wederom als hoog tot zeer hoog. Onze
ambitie is om een zo sterk mogelijk aanbod te realiseren, met een norm van 7,5. Over
het geheel van 2021 voldeed 92% van de ca. 300 gemeten televisieprogramma’s
hieraan, met een gemiddelde publieke waarde score 8,0. Belangrijk is nog om op
te merken dat van de titels die uiteindelijk niet aan deze (hoge) norm voldeden, het
merendeel nog steeds een ruime voldoende scoorde. De laagst scorende titel was
‘Showcolade' met een 6,2.
Voor de televisietitels die tevens onderdeel waren van het Ranking onderzoek is
als norm gesteld dat een titel om voldoende publieke waarde te hebben bij de
beste 60% moet horen. In de praktijk betekent dit dat een titel minimaal een
score van 40 moest bereiken. In de najaarsmeting van 2021 voldeed 87% van het
televisieaanbod hieraan.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
68
Onder de norm
In onderstaande overzichten zijn de titels opgenomen die in 2021 niet aan de norm
hebben voldaan, hetzij in beide publieksonderzoeken of in een van die twee. Uit
deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of boven
de 7 bleven.
Uit deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of
boven de 7 bleven.
PWM met ranking
PWM zonder ranking
PWM score
(norm: 75)
PWM score (norm:
75)
Ranking the Titles
(norm: 40)
NEDERLAND ZINGT
87
35
HOFKAR
74
HOFBAR
80
35
BUSJE KOMT ZO
72
RED LIGHT
79
38
DEEP SHIT
72
BLAUW BLOED
77
38
WELKOM IN HOTEL THE SAVOY
70
DRIE STERREN CAMPING
76
38
JE ZOU HET MOETEN WETEN
68
KHALID EN SOPHIE
72
44
SOCIALS SEKS EN CENTEN
63
WAT VERDIEN JE
72
32
GEVAARLIJKSTE WEGEN VAN
DE WERELD
71
42
MEDIA INSIDE
69
45
SHOWCOLADE
62
15
Titel
Uit deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of boven
de 70 bleven en dat de meeste titels in het Ranking-onderzoek ook dicht in de buurt
van de grens van 40 zijn gebleven. Er zijn in 2021 twéé titels die in beide instrumenten
onder de norm scoort, dat zijn ‘Wat verdien je’ en ‘Showcolade’.
Titel
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Radiozenders
Toetsingskader radio
Net als bij de televisietitels willen we dat al onze radiozenders publieke waarde
hebben. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd voor de radiozenders
verschilt van die voor televisietitels. De scores kunnen dan ook niet onderling
worden vergeleken.
Een keer per jaar beoordelen frequente luisteraars de publieke radiozenders
op hun publieke waarden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder een
representatieve groep van 2.500 Nederlanders (13 jaar en ouder). Afhankelijk
van het type zender worden steeds de voor die zender relevante waarden aan
de respondenten voorgelegd met de vraag of de desbetreffende waarde past
bij de zender.
Wanneer een hoofdkanaal radio volgens de gestelde norm twee
opeenvolgende jaren onvoldoende publieke waarde heeft, wordt door NPO
onderzocht welke factoren hieraan mogelijk hebben bijgedragen en welke
acties NPO en omroepen daarop gaan ondernemen om de publieke waarde
van de zender te vergroten.
Ook de radiozenders zijn meegenomen in het onderzoek naar publieke waarde.
Voor radio geldt dat de publieke waarde op zenderniveau wordt uitgevraagd. Van
de mensen die aangeven wekelijks naar een radiozender te luisteren, gaf meer dan
60% aan dat de aan hen voorgelegde publieke waarden van toepassing waren op de
zender. Alle zes radiozenders voldeden daarmee aan de norm van 60%.
De uitkomsten van de publieke waarden-toets voor radio worden meegenomen in
de ontwikkeling van het Jaarplan. Ook worden de uitkomsten teruggekoppeld aan
de verschillende zenders en wordt in zenderoverstijgend overleg bezien welke acties
kunnen worden ondernomen om de scores te verbeteren.
NPO-organisatie
Bijlagen
69
Statement: publieke waarde radiozenders
Zender
Statement
Past wel
Past niet
Weet
niet/geen
mening
Ik weet niet wat
hiermee bedoeld
wordt
NPO Radio 1
Publieke
waarde
72,4%
8,4%
17,8%
1,4%
NPO Radio 2
Publieke
waarde
63,9%
7,8%
27,3%
1,0%
NPO 3FM
Publieke
waarde
68,8%
11,9%
17,4%
1,8%
NPO Radio 4
Publieke
waarde
63,1%
16,4%
16,7%
3,8%
NPO Radio 5
Publieke
waarde
59,9%
11,5%
25,5%
3,1%
NPO FunX
Publieke
waarde
69,0%
15,1%
13,2%
2,7%
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
70
Bijlage 4: Kwaliteitstoets
Naast publieke waarde moeten onze televisiezenders en radiozenders
vanzelfsprekend ook kwaliteit hebben. Wij monitoren dit door aan het publiek te
vragen in welke mate ze vinden dat een televisieprogramma of een radiozender
met vakmanschap of ‘goed gemaakt’ is.
Televisieprogramma’s
Voor televisie geldt dat de kwaliteit in 2021 als hoog is beoordeeld. Over alle gemeten
titels heen was de gemiddelde kwaliteitsscore een 8,5 bij een norm van 8,0. Een
totaal van 92% van de televisietitels heeft hieraan voldaan. In onderstaand overzicht
zijn de televisietitels opgenomen die onder die (hoge) kwaliteitsnorm zijn gebleven.
Ook hier past de kanttekening dat al deze titels nog steeds als ruim voldoende door
het publiek werden beoordeeld. De laagst scorende titel wat betreft kwaliteit was ‘ik
durf het bijna niet te vragen’ met een 7,3.
Radiozenders
Voor de radiozenders zijn aan wekelijkse luisteraars gevraagd in welke mate ze vinden
dat de betreffende radiozender goed gemaakte radioprogramma’s heeft. De norm
lag daarbij op 75%. Vier van de zes radiozenders voldeden aan deze norm met de
hoogste score voor NPO Radio 2. Met 74% scoorde NPO Radio 4 net onder de norm,
NPO FunX scoorde met 69% ook onder de norm. Voor de radiozenders die onder
de norm scoren, geldt dat dit met name komt door het feit dat een groot aantal
respondenten aangeeft geen mening te kunnen geven. Deze categorie is bij alle
radiozenders groter dan de categorie ‘past niet’.
Kwaliteit per radiozender
Zender
Weet niet/
geen mening
Ik weet niet wat
hiermee bedoeld
wordt
Past wel
Past niet
NPO Radio 1
81,0%
4,2%
14,3%
0,5%
Kwaliteitsscore
(norm: 80)
NPO Radio 2
82,0%
3,5%
13,8%
0,7%
NPO 3FM
74,5%
9,2%
15,0%
1,4%
VERBODEN LIEFDE
78
NPO Radio 4
73,5%
10,4%
15,6%
0,5%
MEDIA INSIDE
78
NPO Radio 5
80,0%
3,1%
15,6%
1,2%
FIRST DATES
77
NPO FunX
68,8%
11,8%
16,1%
3,2%
VIER HANDEN OP EEN BUIK
77
Titels met kwaliteitsscore
Titel
SHOWCOLADE
77
AU PAIRS
76
SPLNTR
75
IK DURF HET BIJNA NIET TE VRAGEN
73
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
71
Bijlage 5: Rapportage diversiteit
omroepen en NPO-organisatie
Deze rapportage licht toe welke acties de NPO-organisatie en iedere omroep in
2020 hebben ondernomen ten behoeve van culturele diversiteit en gender in
programmering en personeelsbestand.
In 2021 heeft AVROTROS verdere concrete acties genomen met betrekking tot
diversiteit en inclusiviteit.
Inspiratiesessies om de bewustwording te vergroten:
Herkaderen
Karim leert je anders te kijken naar je eigen aannames wat tot nieuwe inzichten
leidt. Karim studeerde filosofie in Engeland, de Verenigde Staten en Japan. Hij
heeft lesgegeven aan de universiteit van Kobe en was hoofdonderzoeker aan de
Hogeschool van Amsterdam. Hij heeft honderden workshops over Herkaderen
gefaciliteerd voor managementteams van over de hele wereld.
Culturele identiteit
Wat we als normaal beschouwen is sterk afhankelijk van je cultuur. Deze cultuur
bepaalt zelfs voor een groot deel je identiteit. Wat valt er te leren van mensen die in
2 culturen opgroeiden over wat we als mens als vanzelfsprekende, deels onbewuste
normen en waarden ervaren? Haza Rahim groeide op met 2 culturen, de Koerdische
en de Nederlandse. Ze laat zien hoe groot de invloed van je cultuur is op je identiteit.
Haza is docent Psychologie aan de Universiteit Utrecht, waar ze Docent Talent van
het Jaar werd en spreekt bevlogen over de verschillen tussen mensen om daarmee
juist de onderlinge verbinding te versterken.
Jan-Willem van Prooijen werkt als universitair hoofddocent bij de afdeling
Experimentele en Toegepaste Psychologie van de VU Amsterdam, en als Senior
Onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor de studie van misdaad en
rechtshandhaving (NSCR). Hij is geïnteresseerd in de duistere kant van de mens,
vooral in de context van politiek, recht en samenleving. Zijn onderzoek heeft drie
thematische pijlers: complottheorieën, onethisch gedrag en radicale ideologieën.
Unconscious bias
Je brein koppelt beelden aan bestaande informatie in je hersenen. Het doet dat om
orde te scheppen in de wereld om je heen. Alleen is die categorisering vaak nogal kort
door de bocht. Er wordt niet gecheckt -geldt dat eigenlijk ook wel voor dit beeld?of genuanceerd. Tijdens een lecture inclusief denken van deze psycholoog leer je
waarom ieder mens stereotypeert om te overleven én hoe je de effecten van die
vooroordelen wat in kunt dammen.
Psychologische veiligheid
Wat houd je tegen om je uit te spreken? Voel je je vrij om vragen te stellen, ideeën aan
te dragen en je gevoelens op tafel te leggen? Gijs neemt je mee op een persoonlijke
reis met inspirerende verhalen, wetenschappelijke inzichten en concrete stappen om
samen een veilige werkomgeving te creëren.
Volgens organisatie-psycholoog Kilian Wawoe van de Vrije Universiteit zitten er drie
fouten in deze vraag. Het gaat niet om 'jij' maar om ‘wij'. Het gaat niet om 'willen' maar
om 'wat is goed'. Het gaat niet om 'hoe vaak', maar om 'wat ga je doen'. In deze Lecture
vertelt Kilian over alle uitkomsten uit onderzoek naar werken tijdens en na Corona.
Ook geeft hij inzicht en praktische tips over het werken na Corona.
Diversiteitsraad
De diversiteitsraad die in het najaar 2020 is ingesteld is verder uitgebreid en komt
gemiddeld één keer per kwartaal bijeen. De volgende punten zijn besproken en zijn
of zullen worden doorgevoerd:
Er wordt momenteel een stilteruimte- of gebedsruimte gecreëerd zodat
medewerkers die daar behoefte aan hebben makkelijk tijdens hun werkzaamheden
even kunnen gaan bidden. De events, waaronder personeelsfeesten, voor alle
medewerkers binnen AVROTROS, zullen diverser gemaakt worden. In het restaurant
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
zijn er inmiddels ook aanpassingen gedaan en is het aanbod qua eten diverser, halal
of staat er bij de gerechten duidelijker bij wat er wel of niet in zit. Het opiniepanel
van EenVandaag zal ook diverser van samenstelling gemaakt worden. Er is een
start gemaakt met de uitwerking van de arbeidsmarktcommunicatie campagne,
waarbij de intentie is om meer aandacht aan inclusiviteit binnen AVROTROS te
geven. De campagne bevat een afspiegeling van het AVROTROS personeelsbestand
en haar diversiteit hierin. We nodigen potentiële medewerkers uit te solliciteren.
Voorbereidingen Nieuwe Arbeidsmarktcommunicatie: om beter in contact te komen
met doelgroepen die wellicht niet direct aan AVROTROS denk als potentiële
werkgever, wordt is de insteek van de nieuwe campagne om potentiële collega’s op
talenten aan te spreken, dus niet meer op eisen als 5 jaar werkervaring of opleiding
journalistiek. Op deze manier hopen we een bredere doelgroep aan te spreken en
daarmee ook de drempel te verleggen om te reageren.
Bewustzijn
Diversiteit moet zichtbaarder worden binnen AVROTROS, hoe gaan we er intern voor
zorgen dat het onderwerp nog meer gaat leven/ingebed raakt in de organisatie. Er
wordt onderzocht of er een interne community kan worden opgesteld. Het doel van
deze community is een meer diverse en meer inclusieve mindset binnen AVROTROS
realiseren, ook buiten de diversiteitsraad. Dat er meer commitment komt vanuit de
hele organisatie. Een speciaal e-mailadres voor medewerkers wordt ingesteld, waar
onze medewerkers ideeën/ suggesties kunnen doen omtrent diversiteit.
Er wordt onderzocht of er een diversiteitstraining opgezet kan worden, die - in eerste
instantie - wordt aangeboden aan alle leidinggevenden. Op deze manier wordt het
interne bewustzijn vergroot vanuit het management.
Personeelsbeleid
In 2021 is een recruiter aangenomen als aanvulling op het P&O-team. De recruiter
heeft als taak actief te zoeken naar mensen met diverse/andere achtergronden.
Volgens nieuw beleid streeft AVROTROS er naar dat er voor elke vacature een keuze
is uit minimaal twee geschikte kandidaten, waarvan er altijd één een biculturele
achtergrond heeft. Daarnaast breidt onze recruiter het AVROTROS-netwerk uit met
interessante partijen die hun kennis delen over diversiteit & inclusiviteit. Kennis en
ervaringen worden over en weer gedeeld, waarbij we als organisatie veel leren.
NPO-organisatie
Bijlagen
72
Per 2021 heeft AVROTROS ervoor gekozen om de werving, selectie en contractering
van stagiairs in eigen handen te nemen. Deze keuze biedt meer regie op het
stageproces en maakt het mogelijk om de verbinding met scholen, partijen en
studenten te versterken. Tegelijkertijd verbreden we hiermee ook nog eens ons
netwerk van young professionals! Stagiairs zijn voor AVROTROS waardevol én
onmisbaar. Het bouwen aan duurzame relaties resulteert in de invulling van
eventuele toekomstige vacatures. Waar we in 2021 mee gestart zijn is, dat als
een potentiële nieuwe medewerker op een kruispunt staat in zijn/haar loopbaan,
AVROTROS een kennismaking ter oriëntatie op de werkvloer aanbiedt. Op deze
manier krijgt de geïnteresseerde een indruk van de werkzaamheden, cultuur,
omgang en inhoud van de werkzaamheden binnen AVROTROS.
Producties
Ongeveer de helft van alle tv-programma’s van AVROTROS wordt gemaakt door
buitenproducenten. In overleg met deze partijen heeft AVROTROS aangekondigd
dat de productie- en redactieteams van producenten ook een meer diverse
samenstelling dienen te krijgen. Daarnaast zal AVROTROS haar interne en
externe producties blijvend evalueren, om bij toekomstige producties onbewuste
discriminatie te voorkomen.
Diversiteit en inclusie waren in 2021 onze leidende ambitie, om de positie te
versterken van iedereen die tot een minderheid behoort, om discriminatie en
vooroordelen tegen te gaan en gelijke kansen te creëren. BNNVARA doet dit door
hoogwaardig media-aanbod, beginnend bij de verhalen en leefwereld van mensen
met een migratieachtergrond, jongeren en praktisch opgeleiden. We deden meer
dan we hier kunnen weergeven.
Verhogen zichtbaarheid en hoorbaarheid van diversiteit in ons aanbod
Nog meer dan in vorige jaren concretiseerde BNNVARA het belang van diversiteit in
onze producties. Bijvoorbeeld door op belangrijke titels als Op1 of Khalid & Sophie
een presentatorenteam met diverse samenstelling te zetten met Nadia Moussaid
en Khalid Kasem als boegbeelden. BNNVARA zoekt naar nieuwe verhalen, verteld
vanuit onderbelichte invalshoeken: In Wrak neemt Fadua El Akchaoui haar publiek
op humoristische wijze mee op een roadtrip door haar leven. Citizen K is het
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
indringende verhaal van Sadettin Kirmiziyüz, over hoe geniepig identiteitspolitiek
en racisme werken. In de speelfilm Meskina wordt het verhaal verteld vanuit
de Marokkaans-Nederlandse Leyla. In de producties belichten we verschillende
perspectieven, van het vrouwelijk perspectief, tot het jongerenperspectief, van het
perspectief van de Nederlands Marokkaanse personages tot dat van Afghanistan
veteranen of de LHBTIQA+-gemeenschap. Een vrouwelijk perspectief kwam ook tot
uiting in de Gouden Kalf winnaar Red Light, een serie door vrouwelijke makers en
hoofdpersonages. We bereiken een zeer multicultureel radiopubliek met 101Barz en
Natasja Gibbs werd de vaste presentator van De NieuwsBV.
Verhogen van diversiteit van het personeelsbestand
In 2021 werd in onze organisatie de functie Manager Diversiteit en Inclusie gecreëerd,
met als opdracht handen en voeten te geven aan onze ambities voor 2022 en verder.
Bewustwording en reflectie vormden daarvoor ook al in 2021 de belangrijkste eerste
stap. Er zijn reflectie- en bewustwordingsessies georganiseerd, er werd een Diversity
Day gehouden, een tool ontwikkeld om handvatten te bieden om onze communicatie
inclusiever te maken en een weerbaarheidstraining georganiseerd. We leggen een
basis in de kern van de organisatiecultuur met als doel: een inclusief BNNVARA, met
geborgenheid en verbondenheid als pijlers op basis van wetenschappelijke inzichten
als beleidskader. Deze organisatiebrede aanpak wordt in 2022 doorgezet.
Samenstelling van het personeelsbestand
Voor ons personeelsbestand geldt dat de verhouding vrouw-man 56%- 44% is,
zowel bij staf als makers. In directie en managementteam is 66% vrouw. De
samenstelling van het personeelsbestand van BNNVARA is in een recent intern
BNNVARA-onderzoek gemeten volgens zelfdefinitie van de respondenten. Onder
371 respondenten herkennen medewerkers zich vaker als vrouw (59%) dan als
man (38%). 2% van de respondenten identificeert zichzelf als non-binair of noemt
meerdere categorieën. In de leeftijdscategorieën rekent 18% zichzelf tot de groep 27
jaar en jonger. Bijna de helft plaatst zichzelf in de groep 28 tot en met 49 jaar (45%) en
een kwart rekent zichzelf tot de 50-plusser (25%). Van de respondenten rekent 11%
zichzelf tot Nederlanders met een migratieachtergrond of Nieuwe Nederlanders. Als
het seksuele geaardheid betreft herkent 9% zich in de term LHBTQIA+. En 2% van de
respondenten rekent zichzelf tot de groep met een geestelijke of fysieke beperking.
NPO-organisatie
Bijlagen
73
In deze rapportage noemen we de acties van de EO in 2021 op het vlak van diversiteit.
Die acties hebben we gedaan op 2 vlakken: content en personeel. We zijn al enkele
jaren bezig om de verbinding met migrantenkerken in Nederland te versterken. Ook
in 2021 hadden we frequent contact met (delegaties van) migrantenkerken. Een
EO-collega is ambassadeur van de EO naar de migrantenkerken en vice versa.
Diversiteit in het aanbod
• We hebben verder geïnvesteerd in gezichten en presentatoren met een
biculturele-achtergrond. Dwight van Van de Vijver presenteerde in 2021 zowel de
serie Uit de Bak op NPO 3 als Welkom in containerdorp op NPO 1. Giovanca, sinds
2020 presentator van Op1, presenteerde eind 2021 Stralend Kerstfeest. En we
ontwikkelden een nieuw gospelprogramma voor NPO 1, Amazing Grace, wat in
mei 2022 wordt uitgezonden. Anne Appelo is voor de EO aktief als presentator op
NPO Zapp, ondermeer in Chica. Kefah Allush was in 2021 zomerpresentator van
Op1, en van de series Oases in de Lage Landen en van De Kist.
• Een aantal programma’s hebben we gemonitord op deelname van mensen met
een biculturele achtergrond. Voor tv-programma’s, met name als het gaat om
human interest (bijv. Familiediner) lukt het goed om een goede afspiegeling van
de Nederlandse bevolking te tonen. Voor radioprogramma’s, zowel op NPO Radio
1 als NPO Radio 5 bleek dat lastiger. Wel is op daardoor het gesprek op de redacties
goed op gang gebracht.
• De afdeling Innovatie heeft de samenwerking gezocht met FunX. In
gezamenlijkheid is een tv-format ontwikkeld, waarin gospel en hiphop voor
het jongere publiek van NPO 3 elkaar ontmoeten. In 2021 is een pilot opgenomen,
en inmiddels is bekend dat we voor mei 2022 een serie van 4 afleveringen maken.
Personeel
We hebben in 2021 verschillende acties opgezet om biculturele diversiteit in het
personeelsbestand te bevorderen. Een organisatiecultuur waarin medewerkers zich
gewaardeerd en op hun gemak voelen en erkend worden in hun overeenkomsten
en in hun verschillen, is een voorwaarde voor een succesvol diversiteitsbeleid.
Het goed managen van diversiteit zorgt voor meer tevredenheid en welzijn onder
medewerkers, en uiteindelijk ook tot meer binding met de organisatie. Daarnaast
trekt een diverse organisatie ook nieuw divers talent aan.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Recruitment
• Vacatures: Bij de werving van nieuw personeel (waaronder trainees en stagiairs)
zetten we in de vacature expliciet in op culturele diversiteit.
• Omroepbrede traineeships opzetten – Met de NPO en verschillende andere
omroepen werken we aan een traineeship gericht om cultureel diverse talenten.
• Diverse netwerken inzetten om op bredere en toegankelijkere manieren te
werven. Om een divers personeelsbestand te realiseren is het nodig om de
werving aan te passen. Door in recruitment samen te werken met cultureel
diverse organisaties willen we onze kanalen verbreden.
NPO-organisatie
•
•
•
•
Behoud
Naast aandacht voor werving en selectie moet er expliciet aandacht zijn voor behoud
en doorstroom van medewerkers in een minderheidspositie. Medewerkers die met
moeite binnen zijn gehaald, stromen namelijk ook vaak snel weer uit.
•
•
•
•
•
Onboarding: Heb oog voor diversiteit in onboarding, teambuilding en coaching.
Gesprek/training over ‘unconscious bias’: We hebben soms (onbewuste)
vooroordelen over collega’s met een andere achtergrond. Dit kan leiden tot
uitsluitingsmechanismen. Training is in voorbereiding.
Leiderschap: Leidinggevenden/Product eigenaren/Team coaches moeten de
vaardigheden ontwikkelen om diversiteit vorm te geven in zowel onze content
als personeelsbeleid.
Diversiteit in het aanbod
HUMAN spant zich op dagelijkse basis in om een diverse samenstelling van
gasten, sprekers en presentatoren in onze programmering te realiseren. Een aantal
concrete voorbeelden:
•
Brainwash vult eerst vijftig procent van de uitzendingen met vrouwen en pas
daarna mannen. Daarnaast is de redactie alert dat ongeveer in een vijfde tot
een derde van de afleveringen een spreker een biculturele achtergrond heeft, of
andersoortige diversiteit.
Bijlagen
74
Medialogica maakte de uitzending Lost in Translation over The Hill We Climb.
Daarmee stond o.a. de discussie over diversiteit centraal. In de uitzending werd
voorts veel ruimte aan vrouwen met een bi-culturele achtergrond gegeven.
De redactie van De Publieke Tribune (DPT) lukte het niet om het vertrouwen te
winnen bij moeders in de Haagse wijk Moerwijk. Toen de nieuwe junior redacteur,
met Marokkaanse roots en de Arabische taal machtig, meeging lukte het wel.
Het Filosofisch Kwintet (HFK) wil een breed perspectief laten zien. In de keuze voor
tafelgasten houdt de redactie van HFK o.a. rekening met regionale diversiteit, een
evenwichtige man/vrouw verhouding, diversiteit in leeftijden en afkomst.
3FM HUMAN zorgt in de Lockerroom Talks voor een gelijke verdeling tussen
mannelijke en vrouwelijke dj’s.
In de voor ZAPP gemaakte serie Wat Zou Jij Doen? wordt diversiteit, net als in veel
van onze volwassenen programmering, als een vanzelfsprekend behandeld: we
laten het vooral zien in hoofdpersonen en panelleden.
Andere programmering waarbij veel aandacht was voor biculturele Nederlanders:
Spoken Word Sessies, Over Kleur Gesproken, Een Doodnormale Podcast
en Nablijven.
Naast onze lineaire programmering publiceert HUMAN ook met grote regelmaat
artikelen over een inclusieve samenleving op human.nl, brainwash.nl en npo3fm.nl.
Zo houden we rekening met representatie; welke gasten interviewen we voor
verdiepende artikelen, welke stockfoto’s kiezen we op onze site, en is onze site een
goede afspiegeling van de maatschappij, waardoor zo veel mogelijk mensen zich
welkom voelen? Ook inhoudelijk hebben we ons (zelf)onderzoek naar racisme en
diversiteit voortgezet, en verdiepen we onze series als Niet zo Zwart-wit.
Personeel
• Om diversiteit en inclusie structureel bovenaan de agenda te houden, is in het
voorjaar van 2020 de werkgroep HUMAN Inclusief opgericht. Tezamen met de
ambassadeursgroep van de VPRO organiseerden zij in 2021 verschillende online
seminars en adviseerde ze de managementteams bij diverse vraagstukken m.b.t.
diversiteit en inclusie. Voorts brachten zij de Inclusieve hand-out uit: concrete tips
voor het toepassen van inclusie in de dagelijkse praktijk.
• In 2021 heeft HUMAN de wervingsprocedures meer inclusief ingericht en is daarbij
geadviseerd door een extern bureau hetgeen geresulteerd heeft in inclusieve
vacatureteksten, andere wervingsplatforms en meer inclusieve wervingscriteria.
Terugblik 2021
Voorwoord
•
•
•
•
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Het HUMAN-personeel volgde een inclusiviteitstraining. De training werd
gegeven door een extern bureau en droeg bij aan bewustwording.
HUMAN was mede-initiator van een omroepbreed traineeprogramma dat o.a.
werkervaringsplekken voor cultureel divers talent creëert.
HUMAN creëerde het afgelopen jaar diverse stageplaatsen voor mbo-stagiairs en
mag zichzelf sindsdien een erkend leerbedrijf noemen.
HUMAN maakte een inclusief wervingsfilmpje, welke frequent wordt ingezet bij
de distributie van nieuwe vacatures.
NPO-organisatie
•
•
•
•
Makers
Management Team
Staf en overig personeel
Vrouw
71%
75%
62%
Man
29%
25%
38%
•
•
•
KRO-NCRV trekt diversiteit bewust breder dan alleen biculturele Nederlanders
en gender. We richten ons ook op mensen met een (zichtbare en onzichtbare)
beperking. We zetten in op diversiteit in de breedste zin van het woord, zowel voor als
achter de schermen en in onderwerpkeuzes. Er is een Talentenpool ontwikkeld waar
divers talent bovenformatief bij verschillende redacties zichzelf kunnen ontwikkelen.
Ook zijn we gestart met expertgesprekken waarbij programmamakers in contact
komen met experts veelal met een zichtbare of onzichtbare handicap of talenten met
diverse culturele achtergronden.
Diversiteit in content is een aandachtpunt waarin we door de inzet van (eigen)
middelen in geïnvesteerd hebben:
•
•
•
•
Koeriers: de allereerste serie waar de hoofdcast, volledige schrijversteam en een
groot gedeelte van de crew bestaat uit mensen met een biculturele achtergrond.
Zina: dramaserie met een mix van de Nederlandse en Marokkaanse cultuur.
Spot On bedient jonge vrouwen met een bi-culturele achtergrond tussen de 20
en 30 jaar.
In Boer Ayoub volgen we Ayoub Louihrani, de enige Marokkaanse boer
in Nederland.
•
•
•
Bijlagen
75
Met Brandpunt + en M online hebben we artikelen, interviews en web-only
videocontent gebracht over identiteit en culturele achtergronden.
In Zeikwijven worden de verschillen tussen mannen en vrouwen belicht en de
gevolgen hiervan voor vrouwen.
Naast podcasts en een uitzending van BinnensteBuiten voor doven en
slechthorenden, is The Passion en Kabam! door middel van audioscriptie
toegankelijk gemaakt voor blinden en slechtzienden. Ook is er een 3D-audio
podcast gemaakt van BinnensteBuiten.
Hands-up draait om gebarentaal en wordt gemaakt met én voor horende en
doven/slechthorenden.
Er is voor het eerst een puber met een beperking gaan ruilen met het leven van
een puber die geen beperking heeft in Puberruil.
In SpangaS speelde Thorn de Vries het eerste non-binaire personage. Ook is er
een podcast gemaakt: De kleine pauze met Tom & Thorn.
We hebben twee series gemaakt in Kindertijd:
Kom kijken: over blinde kinderen die allemaal laten zien waar ze goed in zijn;
Smullen: kleuters met een veelal bi-culturele achtergrond laten zien welke
maaltijd ze lekker vinden en waarom.
Anansi de spin: sprookjes die al eeuwenlang worden doorgegeven in veel
Surinaamse, Caribische en West-Afrikaanse gebieden worden verteld.
Acties ten behoeve van het vergroten van diversiteit in ons personeelsbestand
HR Adviseur Recruitment, Diversiteit & Inclusie
Door het aanstellen van een HR-adviseur die recruitment verbindt met diversiteit
& inclusie blijken we als KRO-NCRV 7% meer zichtbaarheid te hebben gegenereerd
binnen de biculturele doelgroep en hebben we 12% meer mensen met een andere
achtergrond kunnen aannemen. Er is o.a. aandacht besteed aan inclusievere
vacatureteksten. Ook is er een adviseur Inclusie en Diversiteit gestart.
Partnership SWOM
We hebben een partnership met Stichting Studeren & Werken op Maat die
gespecialiseerd is in het plaatsen van hoog opgeleide Young Professionals met
een arbeidsbeperking om zo duurzame plaatsingen te realiseren en daarmee de
omroep inclusiever te maken.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Netwerken
Door onder andere het bezoeken van netwerkevents hebben we ons netwerk
verder weten te vergroten en zijn we samenwerkingsverbanden aangegaan met
o.a. Diversity Recruitment en Onbeperkt aan de slag. Elke connectie in ons netwerk
draagt bij aan het diverser worden van ons personeelsbestand.
Interne bewustwording
Op Diversity Day is er een lezing georganiseerd voor medewerkers over het leven en
werken met een (onzichtbare) arbeidsbeperking.
Vacatures twee leden Raad van Toezicht
Bij de vervulling van twee vacatures in de Raad van Toezicht heeft een evenwichtige
en diverse samenstelling hiervan een belangrijke rol gespeeld.
Cijfermatige overzichten – verhouding man-vrouw
Een uitsplitsing naar achtergrond en de verhouding biculturele en niet biculturele
medewerkers wordt niet bijgehouden en kunnen we hier dus ook niet weergeven.
Hieronder volgt wel de uitsplitsing naar man-vrouw binnen management (inclusief
directie), makers en staf.
Management
Makers
Staf
Man
5 (45%)
132 (37%)
23 (33%)
Vrouw
6 (55%)
221 (63%)
46 (67%)
Totaal
11
353
69
Diversiteit in media-aanbod
De programma’s die we bij MAX maken op radio, tv en online, staan in het hart van
de samenleving. Verhalen van gewone mensen in deze tijd, op ooghoogte met onze
kijkers en luisteraars. Diversiteit & Inclusie horen daar vanzelfsprekend bij.
Omroep MAX stuurt in al het media-aanbod actief op diversiteit als de verhoudingen
vrouw/man, oud/jong, en seksuele voorkeur. Om de aanwezigheid en zichtbaarheid
Bijlagen
76
van mensen met een fysieke beperking en een bi-culturele achtergrond te vergroten
worden komende periode nog extra inspanningen verricht. MAX heeft vanuit haar
missie uiteraard veel aandacht voor ouderen en ook bovengemiddeld veel voor
mensen met een gemiddeld opleidingsniveau en ook bijvoorbeeld voor de regio. Met
onze makers, producers en presentatoren monitoren wij met regelmaat de stand van
zaken. Ook nemen we deel aan de omroepbrede stuurgroep Diversiteit en Inclusie die
is ingericht in het kader van het Actieplan Culturele Diversiteit.
In onze televisieprogrammering hebben we zeker een mooie balans gevonden waar
het gaat om de verhoudingen vrouw/man, oud/jong en ook seksuele voorkeur. Maar
als het gaat om mensen met een fysieke beperking of een bi-culturele achtergrond
zullen we nog een verbeterslag moeten maken; en daar sturen we ook actief
op. Dat blijkt ook uit de diversiteitsmonitor waarvoor we vier MAX-programma’s
specifiek onder de loep hebben genomen. Dat zijn de televisieprogramma’s Tijd
voor MAX (NPO 1) en Meldpunt (NPO 2) en wat radio betreft De PersTribune
en Nieuwsweekend (NPO Radio 1) en Helemaal Haandrikman (NPO Radio 5).
In de gemonitorde periode heeft bijvoorbeeld 9% van de mensen die in beide
televisieprogramma’s zijn geïnterviewd een bi-culturele achtergrond. Dat is nog te
weinig maar er is ten opzichte van de periodes daarvoor wel al een duidelijke stap
gemaakt en er is bewustwording bij de redactie; men is er actief mee bezig.
De publiekspitch 'Jouw idee op tv', een samenwerking van Omroep MAX met de
NPO, heeft een prachtige winnaar opgeleverd: Blind in Business van Tjarda Struik
(35) uit Zeist. Zij won met een idee voor een programma, waarin ondernemende
mensen met een visuele beperking centraal staan. Dit zijn we met haar voor 2022
verder aan het uitwerken. En bij grote competitieprogramma’s op NPO 1 is er
natuurlijk ook aandacht voor diversiteit. Zo was de Arubaanse Elizabeth Lopez
de trotse winnaar van Heel Holland Bakt 2021. En werd Elenora Hu de nieuwe
operaster van Nederland in het programma ARIA. Ook bij de dramaserie Maud en
Babs hebben we weer diverse rollen ingevuld met aandacht voor seksuele voorkeur
en bi-culturele achtergrond. Scrooge Live, mag hier niet ongenoemd blijven; ook
in deze nieuwe editie was er volop aandacht voor diversiteit. Verder zijn in 2021
nieuwe programma’s ontwikkeld die vanaf 2022 te zien zullen zijn. Bijvoorbeeld een
prachtige documentaire over schrijfster Cynthia McLeod, de serie Sporen van Oorlog
gepresenteerd door Dolores Leeuwin. En een serie Vergeten Helden, verzetshelden
uit de voormalige koloniën van Nederland die hebben gestreden in de Tweede
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Wereldoorlog, gepresenteerd door Jörgen Tjon. Voor het regionale blok werken
we inmiddels ook samen met de makers van het Caribisch netwerk in het nieuwe
regioprogramma Expeditie Nederland.
Uiteraard zijn we ook wat betreft onze titels op NPO Radio 1, 4 en 5 altijd op zoek
naar de juiste verhoudingen in het kader van de gestelde diversiteitsdoelen. Bij NPO
1 sturen we op actualiteit en zoeken altijd naar balans wat betreft diversiteit in onze
programma’s. Op NPO Radio 4 en NPO Radio 5 zoeken wij naar de genoemde mix van
gasten en specifiek ook in de interactie met onze luisteraars. De huidige percentages
moeten zeker omhoog maar zijn mede afhankelijk van de algehele beluistering van
de zenders individueel en de samenstelling. Voor muziekzenders is dit inhoudelijk een
uitdaging. Verschillende redacties van MAX zullen zich het komende jaar inzetten om
ook meer deskundigen met een bi-culturele achtergrond in programma’s naar voren
te laten treden.
Personeel
Wat betreft de samenstelling van het personeel zit dat wat betreft man/vrouw
verhoudingen wel goed, maar waar het gaat om medewerkers met een bi-culturele
achtergrond kunnen en zullen nog stappen gezet worden. Belemmerende, maar
eigenlijk heel positieve factor, hierbij is, dat het personeelsverloop bij MAX heel klein
is. MAX weet zijn personeel duurzaam aan zich te verbinden waardoor er relatief
weinig vacatures zijn. Onze speelruimte zit hem dan ook voornamelijk bij freelance
makers voor diverse programma’s en stagiairs. Voor dit laatste werken we samen
met Mediastages.
Vanuit de diverse redacties is de wil groot om hier actief op te sturen. Maar we
merken ook dat mensen het lastig vinden. Daarom nemen we ons diversiteitsbeleid
komende periode nog eens onder de loep en zullen we actief investeren in interne
communicatie en trainingen op het gebied van diversiteit en inclusie. We staan
NPO-organisatie
Bijlagen
77
hiervoor in nauw contact met de nieuwe projectleider Diversiteit en Inclusie van
de NPO.
Overzicht samenstelling personeelsbestand (gemiddeld) over 2021:
Directie en management
Makers
Staf
Man
72%
38%
38%
Vrouw
28%
62%
67%
We kunnen geen informatie verstrekken over mensen met een bi-culturele
achtergrond omdat we dat vanwege de AVG niet registreren.
Acties die zijn ondernomen in 2021 ten behoeve van het verhogen van diversiteit van
het personeelsbestand op de verschillende niveaus.
•
•
•
•
Werving & Selectie
◦ Inclusieve wervingsteksten
◦ Actief zoeken naar kandidaten met een toevoegende profiel
◦ Opleiden van selectiecommissie in het inclusief selecteren
◦ Benoemen van een journalistieke talentscout
◦ Netwerken uitbreden
Onboardingsprogramma aangepast
Leiderschapsprogramma: Leidinggeven aan verschil voor alle leidinggevende van
de NOS
Trainingsprogramma voor medewerkers van de NOS op het gebied van inclusief
en diversiteit gericht op de journalistiek output, samenwerking en cultuur.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
Totaal
v
m
Management
17
7
10
MT, plus Hoofdredacties
Middenkader
44
18
26
Chefs, plv chefs, teamleiders etc
Programmamakers
667
268
399
Journalisten, producers, regie etc
Staf
114
50
64
PO&O, M&C, Juza, PI&I, F&A, directiesecretariaat, PR, programma zaken
Overig personeel
40
10
30
Digitaal en Documedia
78
882
In vergelijking met eerdere jaren:
2021
Totaal
v
2019
m
v
m
v
2017
m
v
m
Management
17
7
10
41%
59%
33%
67%
33%
67%
MT, plus Hoofdredacties
Middenkader
44
18
26
41%
59%
34%
66%
31%
67%
Chefs, plv chefs, teamleiders etc
Verdeling man -vrouw:
2010 totaal 663 (400 man – 263 vrouw) 60% - 40%
2022 totaal 881 (530 man – 351 vrouw) 60%-40% (inclusief het project lokale
journalistiek, 64 journalisten) peildatum 14 februari.
Diversiteit is voor de NTR een permanente ambitie en een integraal onderdeel van
het bedrijfsproces. Op programmatisch gebied vertaalt zich dat in programma’s
waarin inclusiviteit op het gebied van gender en culturele afkomst vanzelfsprekend
is. Dit komt ook tot uiting in een strategische aanpak van het diversiteitsbeleid bij
de programma’s, bij werving en selectie van nieuwe collega’s en op het gebied van
marketing en communicatie.
Diversiteitsbeleid bij de NTR is het continueren van het reeds bestaande Unconscious
Bias programma. Daarnaast is er een diversiteitswerkgroep binnen de NTR.
In 2021 zijn we, als onderdeel van het P&O-meerjarenplan (2021 t/m 2025)
en de bijbehorende P&O-agenda, begonnen met het opzetten van de P&O
programmalijn Werving en Selectie, met hierin de nadruk op diversiteit. Tevens
heeft er uitbreiding van de vrije lijst (in de vorm van samenwerken met andere
omroepen) plaatsgevonden.
Binnen de NTR worden er jaarlijks workshops georganiseerd om bewustwording op
gebied van diversiteit te vergroten. Om inzicht te krijgen in de mate van culturele
diversiteit binnen de NTR, doen we jaarlijks mee met de Barometer Culturele
Diversiteit. Dit percentage wordt per kalenderjaar vastgesteld en in het daarop
volgende jaar, zo rond augustus, gepubliceerd. In 2021 hebben we de data over
2020 ontvangen.
In 2021 is er een medewerkersbelevingsonderzoek gehouden onder de
medewerkers bij de NTR. Vanuit de resultaten in dit onderzoek is extra inzet
gemobiliseerd op diversiteit in het medewerkersbestand. Er is nogmaals NTR-breed
gekeken naar de vacatureteksten, met als doel dat de teksten aansprekend zijn voor
verschillende culturen.
De NTR organiseert jaarlijks de Prix Europa Iris (prijs voor het kwalitatief meest
hoogstaande tv-programma rondom diversiteit en inclusie in Europa).
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Binnen de programma’s van de NTR en per redactie is er in 2021 begonnen of
voortgang gemaakt op het gebied van diversiteit. Zo heeft de Klassieke redactie
specifiek meer aandacht voor klassieke muziek uit andere werelddelen en wordt
gewerkt met de zogenaamde Kleurrijke lijst; een inventarisatie van experts van
buiten Europese klassieke muziek en klassieke musici van bi-culturele achtergrond.
Ook zijn er inspiratiesessies op het gebied van diversiteit georganiseerd voor
de redactie.
Bij verschillende redacties is de ambitie om minimaal 15% personen met een
bi-culturele achtergrond te hebben in sleutelrollen (dwz presentatie, experts, cast,
etc). Dit streven is gerealiseerd.
•
In 2020 is bij Andere Tijden en Het Klokhuis een kwalitatief onderzoek gedaan
door de Universiteit van Utrecht naar diversiteit en inclusie in de maakprocessen
van de programma’s. Deze onderzoeken zijn in redactieworkshops besproken.
Bij het programma Nieuwsuur wordt in redactionele keuzes nadrukkelijk gezocht
naar minder focus op de Randstad en naar een betere regionale spreiding. Bij de
selectie van studiogasten en experts wordt gezocht naar meer diversiteit, ook op
leeftijd en gender. Door de inzet van social platforms wordt ook nadrukkelijk op zoek
naar nieuwe (jongere) doelgroepen.
Kunststof heeft het streven om elke week in minimaal 1 van de 4 afleveringen van
Kunststof iemand te gast te hebben met een migratieachtergrond. Daarnaast biedt
het programma werkervaringsplaatsen voor medewerkers met een bi-culturele
achtergrond (vaak met vluchtelingenstatus). Hiermee bieden we medewerkers de
kans om zich te ontwikkelen en het draagt voor de NTR bij aan meer diversiteit
onder personeelsleden
NPO-organisatie
Bijlagen
79
We hebben geen uitsplitsing van de functies maar wel van de salarisschalen. Dit geeft
een indicatie van de functies. K zijn managementfuncties, M is directie.
Salarisschaal
C
Man
Vrouw
1
0
E
2
6
F
21
57
G
46
75
H
54
65
J
10
6
K
6
11
L
1
0
M
1
1
142
221
In bestaande programmering wordt altijd rekening gehouden met de
diversiteitsdoelstellingen (waarbij oude imago niet altijd helpt). De presentatie
van de bestaande programmering bleef grotendeels ongewijzigd. Team van
presentatoren is nog te klein en onvoldoende divers. Een gericht gastenbeleid
heeft wel geleid tot meer diversiteit in onze programma’s Goed Fout, De Hofbar,
De Gevaarlijkste
Wegen, Meiden die rijden, Goed Ingelichte Kring, Zwarte Prietpraat en
Herres (online-drama).
Bij ontwikkeling nieuwe programmering veel aandacht voor diversiteit: Herres,
Vrouwen Die Bouwen, Inclusief Rutger, Goed Ingelichte Kring en 5 Dagen. Radiotitels
op NPO Radio 2 en NPO 3FM bieden (nog) te weinig mogelijkheden, maar wel
zenderbrede aandacht voor diversiteit.
Cijfers:
Verdeling personeelsbestand 2021
Vrouw
Man
Totaal
Fulltime
103
92
195
Parttime
118
50
168
Totaal
221
142
363
Een eigen talent opleiding kan een grote bijdrage leveren aan de diversiteit van
presentatoren en redacteuren. De omroep is echter nu nog te klein voor een eigen
opleiding. Wat gaan we wel doen:
Terugblik 2021
Voorwoord
•
•
•
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Voor redactie en presentatie van online PowNews gaan we gericht op zoek naar
cultureel divers talent.
Nauwe samenwerking met NPO Campus voor Radio talent (loopt).
Mogelijkheden voor samenwerking met andere omroepen onderzoeken.
Personeel
Het PowNed-team is zeer divers op het gebied van gender en LHBTIQ+, maar
weinig multicultureel (behalve gehele team ‘Prem’). 2021 was het overgangsjaar naar
nieuwe status, focus op nieuwe erkenning en organisatorische samenwerking (met
AVROTROS) en (her)inrichting van de back-office. Het oude PowNed team was klein
met weinig verloop en weinig kansen voor culturele diversiteit.
Het radioteam is wel flink uitgebreid, vooral op NPO Radio 2 en NPO 3FM. Dat team
is op alle
punten divers, behalve op multicultureel vlak. Het is op deze drukke markt enorm
lastig gebleken om überhaupt de juiste mensen te vinden.
Overzicht personeelsbestand (januari 2022): arbeidscontract (19) en ± ‘vaste'
freelancers (15) = 34 totaal.
Man/Vrouw = 16/18, waarvan:
- management: 4
- staf: 2
- makers: 28
- bi-cultureel: 5.
NPO-organisatie
Bijlagen
80
Diversiteit in de programmering
Uit het recente onderzoek in opdracht van de NPO (uitgevoerd door de UvA en
Universiteit van Antwerpen) is gebleken dat de VPRO het relatief goed doet wat
betreft zichtbare diversiteit ‘on screen’. In de VPRO-programmering op tv had 28%
van de presentatoren, personages, geïnterviewden, performers en deelnemers aan
een debat een bi-culturele achtergrond (ten opzichte van 12 % gemiddeld). Vrouwen
waren in de onderzochte periode minder dan gemiddeld zichtbaar (39%). Het
onderzoek richtte zich op de avondprogrammering in de eerste 6 maanden van 2021.
Een paar voorbeelden van producties die afgelopen jaar hebben bijgedragen
aan de zichtbaarheid van diversiteit: Danny Ghosen maakt met Danny’s wereld
programma’s die vrijwel altijd buiten de directe belevingswereld van het gemiddelde
VPRO-publiek liggen. Dat geldt ook voor journalist en documentairemaker Sakir
Khader, die in 2021 de documentaire Obada maakte. Het jeugdprogramma Koken
met konijnen wordt gepresenteerd door Diederik en Ayrton: beiden queer, één met
een Surinaamse achtergrond en de ander identificeert zich als non-binair persoon –
en het programma gaat over huisdieren en hun baasjes.
Op NPO 3FM wordt de VPRO inmiddels vertegenwoordigd door drie vrouwen:
Eva Cleven, Eva Koreman en Sagid Carter. En dat hoor je terug in de gasten en
de aanpak van de programma’s. De podcast Geen kleine man van AudioCollectief
SCHIK gaat over hoe de farmaceutische industrie nog altijd veel te veel mannen
als referentie neemt. Vrouwen worden daar nog te vaak behandeld alsof ze een
‘kleine man’ zijn. In het online project Maandverbond delen deelnemers gedurende
28 dagen – synchroon aan een hormonale cyclus - hun ervaringen over de werking
van hormonen op het lichaam. Maandverbond werd bekroond met de Prix Europa.
Diversiteit in het personeelsbeleid
In 2021 heeft de afdeling Personeel & Organisatie (P&O) verschillende activiteiten
ondernomen om aan een inclusievere VPRO te werken. Uit een eerdere
inventarisatie is gebleken dat leidinggevenden behoefte hadden aan praktische
handvatten als het ging om werving en selectie. Dit heeft geleid tot een workshop
en een draaiboek ‘Inclusief werven en selecteren’ dat inmiddels wordt gebruikt door
selectiecommissies die betrokken zijn bij de invulling van een vacature.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
Om diversiteit en inclusie structureel onder de aandacht te houden binnen de
VPRO is in het voorjaar van 2020 de ambassadeursgroep VPRO en HUMAN
Inclusief opgericht.
In 2021 organiseerden de ambassadeurs drie online seminars waarin medewerkers
in gesprek met experts inspiratie opdoen en praktische tools aangereikt krijgen
om inclusie te bevorderen. De sprekers waren Jasmijn Touw, verantwoordelijk voor
diversiteit bij Netflix, Maartje Duin en Peggy Bouva, makers van de podcast 'De
plantage van onze voorouders' en Zoë Papaikonomou, auteur van de boeken ‘Heb je
een boze moslim voor mij (2018) en ‘De inclusiemarathon’ (2021). In totaal hebben
202 medewerkers deelgenomen aan de online seminars.
Ook heeft de ambassadeursgroep in 2021 gewerkt aan De Inclusieve hand-out. Het
boekje biedt concrete tips voor het toepassen van inclusie in de dagelijkse praktijk.
Man-vrouw verhouding binnen het personeel
Management Team
Bijlagen
81
Ook in het economische programma Stand van Nederland: Generatie Next worden
onderwerpen en sprekers gekozen die iets toevoegen aan de representativiteit
van de uitzending. Bovendien hebben twee van de drie presentatoren een
biculturele achtergrond.
In een tweewekelijks overleg worden actuele zaken besproken, kennis, ervaringen
en tips uitgewisseld en geregeld schuiven er collega’s aan met een casuïstiek of
vraagstuk. De voorzitter zorgt voor uitwisseling met het MT.
Makers
NPO-organisatie
Staf en overig personeel
Vrouw
62%
27%
55%
Man
38%
73%
45%
Diversiteit in de programmering
Bij WNL vinden we het belangrijk in onze gastenkeuze een goede representatie
van Nederland te laten zien. Dat zit in meerdere demografische kenmerken en dus
ook in de achtergrond van onze gasten. Onder leiding van de eindredactie wordt
eraan gewerkt om bij de redactie bewustzijn te creëren rond het uitnodigen van
vrouwen en mannen met een niet-westerse achtergrond in onze verschillende
programma’s. Dit lukt goed. In de tv-programma’s Goedemorgen Nederland en WNL
op Zondag zien we vaker dan vroeger gasten met een niet-westerse achtergrond.
De redacties van deze journalistieke programma’s zijn zich er zeer van bewust
dat de gasten in de radio- en tv-uitzendingen een representatief beeld van de
samenleving moeten geven. Het is dagelijks onderwerp van gesprek in onze
redactievergadering. Omroep WNL is een kleine en platte organisatie met korte
lijnen. De redacties hebben onderling veel contact met elkaar en wijzen elkaar op
interessante onderwerpen en gasten. WNL zoekt daarbij altijd naar de juiste mix:
man, vrouw, jong, oud, verschillende achtergronden en meer.
Diversiteit in het personeelsbeleid
Op het gebied van het aantal vrouwelijke werknemers gaat het heel goed:
de meerderheid is vrouw. WNL heeft veel jonge mensen in dienst, wat het
makkelijk maakt nieuwe werknemers aan te trekken, ook met een biculturele
achtergrond. In het aannamebeleid zoeken we altijd naar een aanvulling van het
team wat betreft diversiteit. In 2021 is bij Omroep WNL van de werknemers 16%
bicultureel. Ook werken er bij WNL verschillende presentatoren, verslaggevers,
redacteuren en ondersteunend personeel met een biculturele achtergrond. De
managementfuncties zijn ook representatief qua vrouwen..
Overzicht personeelsbestand Omroep WNL:
Management: 4
Staf: 4
Makers: 41
Overig: 1
Van de 50 werknemers zijn er 21 mannen en 29 vrouwen.
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
82
Samenstelling personeelsbestand (peildatum 31-12-2021)
NPO-organisatie
NPO gaat per 2022 jaarlijks haar personeelsbestand monitoren met de CBS
Barometer Culturele Diversiteit. In 2021 zijn daarvoor de voorbereidingen gestart.
Daarnaast hebben we de mate van inclusie van de organisatie gemeten met de
Nederlandse Inclusiviteitsmonitor (NIM). En hebben een deel van de aanbeveling
opgepakt en uitgevoerd.
Binnen HR staat het thema D&I meer dan ooit op de agenda. In 2021 is het
gehele wervings- en selectieproces kritisch bekeken, en verschillende onderdelen
zijn aangepast en verbetert om het proces inclusiever te maken. Er is bijvoorbeeld een
e-learning inclusief selecteren voor sollicitatiecommissies ontwikkelt en uitgerold.
Daarnaast zijn de vacatureteksten onder de loep genomen en aangepast. En bij de
ontwikkeling van onze arbeidsmarktcommunicatie wordt continue gekeken of deze
voldoende inclusief is.
Ook heeft NPO zich aangesloten bij Agora Netwerk om ons netwerk te vergroten met
jonge professionals met een bi-culturele achtergrond en met andere organisaties
om kennis op te doen rond het thema culturele diversiteit. Daarnaast zijn we
aangesloten bij het GAP 200 netwerk van de stichting Emma at Work, om
zo jongeren met een fysieke aandoening meer kansen te bieden binnen onze
organisatie met werk en stage. Ook hebben we het charter ondertekend van SER
Diversiteit in Bedrijf.
Om meer divers talent binnen te halen is er in 2021 samen met de omroepen een plan
uitgewerkt om een omroepbreed traineeship op te zetten. Het doel is om zo talent
binnen te halen dat normaal gesproken het journalistieke vak niet zouden instappen.
Het traineeship gaat in 2022 van start.
Werknemers
RvB
Directie
Management
Man
250 (54%)
2
5
40 (60%)
Vrouw
216 (46%)
1
0
27 (40%)
466
3
5
67
Terugblik 2021
Voorwoord
Financiële Terugblik
Colofon
Mei 2022
Redactie
NPO-organisatie
Productie en vormgeving
CF Report, Tangelo Software, Report Company
Fotocredits
ANP, Frits de Beer, Jolanda Jansen, Michel Schnater,
Nathan Reinds
De NPO-organisatie heeft ernaar gestreefd de auteursrechten
van de foto’s volgens de wettelijke bepalingen te regelen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te doen gelden,
kunnen zich wenden tot de redactie van deze Terugblik.
Drukfouten voorbehouden.
Aanbod
Kanalen
Publiek & partners
NPO-organisatie
Bijlagen
83
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2f36c6c3-0c2b-4fb9-b7e6-af956a25f11f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 314
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht,
de Algemene wet bestuursrecht en de
Faillissementswet in verband met de
rechtsbescherming bij de afwikkeling van
verzekeraars en enige andere verbeteringen in
het kader voor herstel en afwikkeling van
verzekeraars (Wijzigingswet herstel en
afwikkeling van verzekeraars)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot het stroomlijnen van het rechtsbeschermingsregime bij de afwikkeling van verzekeraars en het doorvoeren van een
aantal kleinere verbeteringen in het resolutieraamwerk voor verzekeraars.
Het voorstel is in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming tot stand gekomen.
Op 1 januari 2019 trad de Wet herstel en afwikkeling van verzekeraars
(Whav) in werking.1 Die wet had de versterking en uitbreiding van het
afwikkelings-kader voor verzekeraars ten doel. Vanwege de wenselijkheid
van een effectief en efficiënt kader voor de ordentelijke afwikkeling van
een verzekeraar, is bij de voorbereiding van die wet het toen bestaande
kader tegen het licht gehouden en geconcludeerd dat het niet optimaal
kon functioneren. Versterking en uitbreiding was nodig.2 Zodoende is het
resolutieraamwerk voor verzekeraars met de Whav ingrijpend herzien.
Bij het opstellen van de Whav is aangesloten bij de richtlijn herstel en
afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Bank Recovery
and Resolution Directive of BRRD)3 en de implementatie daarvan in de
Wet op het financieel toezicht (Wft), de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
en de Faillissementswet (Fw). Met de invoering van de Implementatiewet
verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van banken en beleggingsondernemingen (Implementatiewet BRRD II) is een aantal omissies in de
1
2
3
kst-36314-3
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Stb. 2018, 491.
Zie uitgebreid Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, i.h.b. p. 1–6.
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de
totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de
Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU,
2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het
Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
1
resolutiewetgeving voor banken (eerdere implementatie BRRD I)
geconstateerd en hersteld. Aangezien het Nederlandse resolutieraamwerk
voor verzekeraars goeddeels is gebaseerd op het raamwerk voor banken,
is het wenselijk om vergelijkbare wijzigingen door te voeren in het
resolutieraamwerk voor verzekeraars en daarbij meteen enkele onjuistheden en wetstechnische onvolkomenheden te herstellen. Deze wijzigingen zijn niet meegenomen in de Implementatiewet BRRD II, vanwege
het uitgangspunt dat bij implementatie in de implementatieregeling geen
andere regels worden opgenomen dan die voor de implementatie
noodzakelijk zijn.4
Momenteel wordt er in Europees verband onderhandeld over een voorstel
voor een richtlijn betreffende de totstandkoming van een kader voor
herstel en afwikkeling van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen (Insurance Recovery and Resolution Directive of IRRD).5 De
onderhandelingen over dat voorstel bevinden zich momenteel nog in een
vroeg stadium. Het kabinet staat in algemene zin positief tegenover dat
voorstel. De inzet van het kabinet is er daarbij op gericht om, door middel
van minimumharmonisatie, te waarborgen dat het uiteindelijke raamwerk
zoveel mogelijk in lijn is met de Whav.6
Bij de voorbereiding van het huidige wetsvoorstel is rekening gehouden
met het voorstel van de Europese Commissie voor de IRRD. Het onderhavige voorstel bevat voornamelijk wijzigingen die materieel niet
overlappen met het voorstel voor de IRRD. Slechts bij één element,
namelijk de stroomlijning van het rechtsbeschermingsregime bij de
afwikkeling van een verzekeraar, is dat wel het geval. Dit wordt hieronder
in het algemeen deel nader besproken.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel nog een aantal kleinere verbeteringen.
Deze zullen in het artikelsgewijze deel van deze toelichting worden
toegelicht.
§ 2. Stroomlijning rechtsbescherming afwikkeling
De Wft bevat momenteel met betrekking tot het besluit tot afwikkeling een
uitzondering op het algemene bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsregime. Tegen dat besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij
het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Daarbij geldt een
verkorte beroepstermijn van tien dagen. Het CBb behandelt een beroep
versneld en doet uiterlijk 14 dagen na het instellen van beroep uitspraak.7
Verder is het besluit tot het weigeren van het nemen van een besluit tot
afwikkeling of het besluit tot het niet toepassen van een afwikkelingsinstrument, uitgesloten van bezwaar, beroep en hoger beroep.8
Voor deze bijzondere regeling is gekozen omdat het besluit een ingrijpend
karakter heeft en bovendien snel leidt tot onomkeerbare gevolgen, zodat
een snel en definitief rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van dit
besluit wenselijk is. Toepassing van de algemene procedures van bezwaar
en beroep in twee instanties en de daarbij geldende termijnen, zou de
continuïteit en de effectiviteit van cruciale interventies kunnen ondermijnen. Deze snelle duidelijkheid is ook van belang voor de markt. Bij
toepassing van de afwikkelingsmaatregel van overgang van onderneming
4
Zie ook aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
COM(2021) 582.
6
Zie uitgebreider: Kamerstukken II 2021/22, 22 112, nr. 3235 (BNC Fiche) en nr. 3262 (Verslag van
een schriftelijk overleg).
7
Artikel 3A:135 Wft.
8
Zie uitgebreider: Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 31 en p. 135–136.
5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
2
dient er bijvoorbeeld snel duidelijkheid te zijn over de rechtmatigheid
daarvan voor de verkrijger. Een soortgelijke overweging geldt bij de
toepassing van het afwikkelingsinstrument van bail-in, zij het dat de
duidelijkheid er dan snel moet zijn voor de aandeelhouders en/of
schuldeisers van de verzekeraar in afwikkeling. Soortgelijke bijzondere
rechtsbeschermingsregimes gelden ook bij de afwikkeling van banken en
bepaalde beleggingsondernemingen.9 Ook bij de afwikkeling van centrale
tegenpartijen wordt voorzien dat zo’n bijzonder regime zal gelden.10 Bij de
totstandkoming van het hierboven beschreven rechtsbeschermingsregime
voor verzekeraars is aangesloten bij de bepalingen die reeds gelden voor
de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen.
Bij de totstandkoming van de Implementatiewet BRRD II is echter
geconstateerd dat bij de Implementatiewet Europees kader voor herstel
en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Implementatiewet BRRD I) het versnelde rechtsbeschermingsregime alleen is
toegepast op het besluit tot afwikkeling zelf, en niet ook op de besluiten
tot de inzet van de afwikkelingsmaatregelen. Dit is in de Implementatiewet
BRRD II daarom alsnog geregeld, voor zover het de inzet van afwikkelmaatregelen ten aanzien van banken betreft.11 Voor zover het verzekeraars
betreft, voorziet het onderhavige wetsvoorstel in deze wijzigingen. Gezien
de omstandigheid dat dit achtereenvolgende besluiten zijn, is het
bovendien gebruikelijk om slechts tegen één besluit bestuursrechtelijke
rechtsbescherming open te stellen.12
In dit verband behoeft het in het bijzonder opmerking dat het
IRRD-voorstel een bepaling bevat die, indien tot richtlijn verheven,
eveneens zou nopen tot de hierboven beschreven stroomlijning van het
bijzondere bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsregime (artikel 65).
Omdat ook tot de inwerkingtreding van een te zijner tijd in het kader van
het IRRD-voorstel voor te stellen implementatiewet het nationale kader
efficiënt en effectief dient te blijven, wordt voorgesteld deze reparatie in
dit voorstel door te voeren. Dit is in het belang van het vertrouwen van de
polishouders en de stabiliteit van het financiële stelsel.
§ 3. Regeldruk
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Het voorstel
brengt geen administratieve lasten (waaronder informatieverplichtingen)
voor burgers, bedrijven en instellingen met zich. Evenmin bevat het
voorstel verplichtingen die inhoudelijke nalevingskosten met zich
brengen. De uit de inwerkingtreding van de Whav voortvloeiende
regeldruk bestaat uit het moeten opstellen en bijhouden van een
voorbereidend crisisplan en het verlenen van medewerking bij het
9
Zie artikel 3A:64 Wft en bijlagen 1 en 2 van de Awb. Zie voor de Europeesrechtelijke achtergrond van deze bepalingen artikel 85 van Richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees Parlement
en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en
de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van
Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG,
2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr.
1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173).
10
Zie artikel 74 van Verordening nr. 2021/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van
16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale
tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU)
nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG,
2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PbEU 2021, L 22). Zie voorts Overheid.nl |
Consultatie Uitvoeringswet verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen
(internetconsultatie.nl).
11
Stb. 2021, 632. Zie voor de toelichting op de betreffende wijzigingen: Kamerstukken II 2020/21,
35 908, nr. 3, p. 86–88.
12
Aanwijzing 5.53 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
3
opstellen van een afwikkelingsplan.13 De alhier voorgestelde verbeteringen in het herstel- en afwikkelingskader raken daar niet aan. Het gaat
om veelal technische wijzigingen die louter het bestuur en in het bijzonder
DNB als resolutieautoriteit betreffen, en zodoende geen regeldrukgevolgen hebben. Dit voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing
Regeldruk (ATR). Het ATR heeft het voorstel niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het geen regeldrukgevolgen zal hebben.
§ 4. Consultatie
Een ontwerp van dit wetsvoorstel is van 19 mei 2022 tot en met tot en met
16 juni 2022 openbaar geconsulteerd via internetconsultatie.14 Hierop zijn
geen reacties ontvangen.
§ 5. Uitvoering
DNB is als resolutieautoriteit hoofdverantwoordelijk voor de
uitvoering van het thans voorliggende wetsvoorstel en is vanaf het begin
af aan nauw betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan. DNB is
daarom gevraagd een uitvoeringstoets te verrichten voor dit wetsvoorstel.
DNB geeft in haar reactie aan dat de wet uitvoerbaar is.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I (Wet op het financieel toezicht)
A
In de definitie van bewindvoerder wordt een verschrijving gecorrigeerd.
Ook wordt de richtlijn melding medezeggenschap toegevoegd aan de
opsomming van richtlijnen die in artikel 1:1 worden gedefinieerd.
B
Met de invoering van de Whav zijn de bepalingen ten aanzien van de
overdrachtsregeling komen te vervallen.15 Artikel 1:104a heeft betrekking
op deze, niet langer bestaande, overdrachtsregeling en is nu overbodig.
Dit artikel wordt daarom geschrapt.
C, D en E (artikelen 3:67, 3:68 en 3:69)
Deze drie wijzigingen betreffen het repareren van drie niet langer
kloppende verwijzingen. Momenteel verwijzen de artikelen 3:67, 3:68 en
3:69 naar de rangregeling in de noodregeling in artikel 3:198 Wft. Deze
bepaling is op 1 januari 2019 met de inwerkingtreding van de Whav
komen te vervallen. De rangregeling ten aanzien van een faillissement van
levensverzekeraars en schadeverzekeraars is met de Whav opgenomen in
artikel 213m van de Faillissementswet en ten aanzien van naturauitvaartverzekeraars in artikel 213kk van de Faillissementswet. Door naar
die artikelen te verwijzen kloppen de verwijzingen weer.
13
Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 63–64.
https://internetconsultatie.nl/wijzigingwhav
15
Stb. 2018, 489.
14
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
4
F (artikel 3A:80)
Deze wijzigingen zijn van wetssystematische aard. Voor de wijziging in het
tweede lid geldt dat in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de
Whav is opgemerkt dat artikel 3A:80 (Toepassing van afwikkelingsbesluiten) inhoudelijk overeenkomt met artikel 3A:6, dat hetzelfde regelt in
het kader van de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen,16 namelijk dat bepaalde instemmingsvereisten, kennisgevingsvereisten en procedurele voorschriften, vormvoorschriften en andere
beperkingen die ertoe kunnen leiden dat een effectieve afwikkeling wordt
verhinderd, belemmerd of vertraagd in resolutie, daarom buiten
toepassing kunnen worden verklaard indien dat ter verwezenlijking van de
afwikkelingsdoelstellingen dienstig is. De tekst van deze bepalingen loopt
nu echter uiteen, waar het de uitzonderingen op wettelijke procedurevoorschriften betreft die gelden bij een afwikkelingsbesluit, en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Artikel 3A:80, tweede lid, bepaalt
momenteel dat zo’n besluit niet is «onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge het vennootschapsrecht of
financieel toezichtsrecht». Artikel 3A:6, tweede lid, bepaalt in de bancaire
context dat zo’n besluit niet is «onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge een ander wettelijk voorschrift».
Deze formulering wordt nu ook in artikel 3A:80 aangehouden, zodat niet
het misverstand zou kunnen ontstaan dat artikel 3A:80 en artikel 3A:6
zouden verschillen in reikwijdte.
G (artikel 3A:81)
Op grond van het huidige artikel 3A:81, vijfde lid, kan DNB afzien van het
opstellen van een afwikkelingsplan indien zij van oordeel is dat de
afwikkelbaarheid van de verzekeraar of groep afdoende is gewaarborgd.
In de nota van toelichting bij het Besluit herstel en afwikkeling van
verzekeraars is opgemerkt dat het opstellen van een afwikkelingsplan
alleen zinvol is indien het aannemelijk is dat de betrokken entiteit of (een
deel van de) groep bij falen inderdaad voor afwikkeling in aanmerking
komt. Het moet voorzienbaar zijn dat de verzekeraar of groep op dat
moment zal voldoen aan alle criteria voor afwikkeling, waaronder ook het
criterium dat afwikkeling in het algemeen belang is (artikel 3A:85, eerste
lid, onderdeel c).17
Indien dat niet het geval is en een faillissement meer voor de hand ligt
wanneer de betreffende verzekeraar faalt of waarschijnlijk zal falen, ligt
ook het opstellen van een afwikkelingsplan of het identificeren van
belemmeringen voor afwikkeling bij de verzekeraar in kwestie niet in de
rede. De huidige tekst van artikel 3A:81 kan echter zo worden uitgelegd
dat het opstellen van een afwikkelingsplan ook in die situatie geboden is.
Hierdoor ontstaat rechtsonduidelijkheid voor zowel de resolutieautoriteit
als de sector. Daarom wordt de wettekst op dit punt verduidelijkt, door
deze in lijn de brengen met hetgeen hierover in de nota van toelichting bij
het Besluit herstel en afwikkeling van verzekeraars is opgemerkt.
H (3A:93)
Dit betreft een technische wijziging aangaande het instrument van bail-in.
Artikel 3A:93 biedt de mogelijkheid om bij bail-in passiva te converteren in
rechten op opnieuw uit te geven eigendomsinstrumenten van de entiteit
in resolutie, van een moederonderneming van die entiteit of van een
overbruggingsinstelling.
16
17
Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 90.
Stb. 2018, 490, p. 13.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
5
De huidige formulering van artikel 3A:93, eerste lid, onderdeel b beperkt
de conversiemogelijkheid in eigendomsinstrumenten van de moederonderneming van de entiteit in afwikkeling tot een moederonderneming die
zelf een entiteit is als bedoeld in artikel 3A:78, onderdelen a, b en c. Dat
wil zeggen: wanneer de moederonderneming een verzekeraar onder
toezicht van DNB is of een (gemengde)verzekeringsholding die deel
uitmaakt van een groep. Dat brengt mee dat deze conversiemogelijkheid
in aandelen van de holding niet bruikbaar is voor financiële conglomeraten (fico’s), waarbij de topholding (en soms ook een relevante tussenholding) kwalificeert als een gemengde financiële holding. Dat is het geval
bij enkele grote verzekeraars.
Deze beperking is niet beoogd en sluit ook niet aan bij de systematiek
waarin gemengde financiële holdings wel expliciet onder de reikwijdte
van hoofdstuk 3A.2 (afwikkeling van verzekeraars) vallen. Zij sluit ook niet
aan bij de regeling voor banken, waar in de bepalingen voor bail-in en de
afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten (AFOMKI) de
mogelijkheid voor toekenning van claimrechten voor eigendomsinstrumenten in gemengde financiële holdings wel is opgenomen.18 Dit wordt
dan ook gewijzigd.
I (artikel 3A:98)
Deze wijziging ziet op de bevoegdheid van DNB tot het verrichten of doen
verrichten van de administratieve en procedurele taken die noodzakelijk
zijn om het instrument van bail-in toe te kunnen passen bij verzekeraars.
Dit omvat mede het kunnen afschrijven of omzetten van kapitaalinstrumenten bij verzekeraars.
Voor banken is dit onderwerp geregeld in artikel 3A:23, dat uitvoering
geeft aan artikel 53(2) van de BRRD.19 In deze regeling zijn met de
Implementatiewet BRRD II drie wijzigingen c.q. aanvullingen aangebracht.20 De desbetreffende wijzigingen beogen het proces van bail-in en
het afschrijven van kapitaalinstrumenten te versnellen en te vereenvoudigen, onder meer doordat het aantal administratieve en procedurele
taken waarbij meerdere toezichthouders betrokken zijn (verder) wordt
beperkt. Aldus komen zij ten goede aan alle betrokken partijen.
Voor verzekeraars geldt dat bij bail-in, waaronder het afschrijven van
kapitaalinstrumenten, grotendeels sprake is van dezelfde administratieve
en procedurele handelingen als bij banken. De met de Implementatiewet
BRRD II aangebrachte wijzigingen en aanvullingen zijn daarom ook van
waarde voor verzekeraars.
De eerste wijziging betreft de toevoeging van de bevoegdheid tot het uit
de notering of uit de handel nemen van aandelen of andere eigendomsinstrumenten en schuldinstrumenten. De tweede wijziging betreft de
toevoeging in de onderdelen c (nieuw) en d (nieuw) van de woorden
«notering of». DNB kan daarmee voortaan ook verzoeken om notering op
een gereglementeerde markt van nieuwe kernkapitaalinstrumenten of
eigendomsinstrumenten, of om hernieuwde toelating van schuldinstrumenten waarvan de hoofdsom is verlaagd. De derde wijziging betreft het
18
Zie de artikelen 3A:44, eerste lid, en 3A:21, eerste lid, onderdeel c, Wft.
Richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende
de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen
en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de
Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU,
2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het
Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173).
20
Stb. 2021, 632.
19
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
6
toevoegen van een onderdeel f. Wanneer DNB overgaat tot afwikkeling
kan het gewenst zijn dat zij instructies kan geven aan een centrale
effectenbewaarinstelling. Dat geldt in het bijzonder in het kader van de
bevoegdheid om aandelen of schuldinstrumenten in te trekken. Deze
bevoegdheid staat thans nog niet in artikel 3A:98 en wordt bij deze
opgenomen.
J (artikel 3A:103)
Deze wijziging sluit aan bij de wijzigingen die met de Implementatiewet
BRRD II zijn aangebracht in artikel 3A:26. Op grond van artikel 3:95 eerste
lid, onderdeel f, is voor de verkrijging van een gekwalificeerde
deelneming in een verzekeraar een verklaring van geen bezwaar (vvgb)
van DNB nodig. Op grond van het eerste lid dient DNB het verzoek om de
vvgb te beoordelen met inachtneming van de afwikkelingsdoelstellingen.
Hieruit volgt dat in het geval van bail-in de vvgb-procedure de afwikkeling
niet mag vertragen of verhinderen dat de relevante doelstellingen van de
afwikkeling worden verwezenlijkt. Daarom wordt in artikel 3A:103
geregeld dat snel kan worden beslist of een vvgb kan worden afgegeven.
De regel dat snel moet worden beslist of een vvgb kan worden afgegeven,
is in de huidige tekst van artikel 3A:103 echter beperkt tot de in artikel
3A:93 bedoelde situatie, dus die waarin relevante rechten ontstaan op
nieuw uit te geven eigendomsinstrumenten. De noodzaak van een snelle
besluitvorming met betrekking tot het al dan niet verlenen van een vvgb
bestaat echter ook in het geval van de daadwerkelijke uitgifte. Hetzelfde
geldt bij omzetting van de rechtsvorm van de entiteit in afwikkeling.
Daarom wordt artikel 3A:103 zodanig aangepast dat de snelle
vvgb-besluitvormingsprocedure ook in die situaties geldt.
K (artikel 3A:115)
Deze wijziging betreft het herstellen van een kennelijke verschrijving.
Gebleken is dat in de schakelbepaling artikel 3A:115 ten onrechte artikel
3A:104 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Artikel 3A:104 is
materieel gelijkluidend aan artikel 3A:112, dat al in deze paragraaf staat.
Het eerstgenoemde artikel hoeft daarom niet van overeenkomstige
toepassing te worden verklaard. In plaats daarvan dient artikel 3A:106 van
overeenkomstige toepassing te worden verklaard, zodat deze bepaling
ook geldt voor de overgang van gedeelten van de activa of passiva naar
de overbruggingsinstelling. Het ligt in de rede om de hoofdregel bij een
overgang van onderneming, namelijk dat na overgang van activa en
passiva ten aanzien van de resterende entiteit in afwikkeling het faillissement wordt aangevraagd, ook van toepassing te laten zijn als activa en
passiva van de entiteit in afwikkeling naar de overbruggingsinstelling zijn
overgegaan. Dit is voor de afwikkeling van banken ook zo bepaald doordat
in het voor banken equivalente artikel 3A:39 een gelijkluidend artikel
(3A:30) van overeenkomstige toepassing is verklaard.
L (artikel 3A:120a)
Op grond van artikel 3A:120 kan DNB een bijzondere bestuurder
aanstellen of zelf de zeggenschap overnemen. De bijzondere bestuurder
onderscheidenlijk DNB treedt dan in de rechten van de organen van de
entiteit, daaronder begrepen het vennootschappelijke recht van de
algemene vergadering van aandeelhouders, dan wel de raad van
commissarissen indien sprake is van een structuurvennootschap, om het
bestuur te ontslaan. Voor zover de wet daaraan vennootschapsrechtelijke
beperkingen stelt, kan DNB daaraan voorbijgaan op grond van artikel
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
7
3A:80 Wft. Voor banken geldt met artikel 3A:49 een vergelijkbare bepaling
die haar grondslag vindt in artikel 63, eerste lid, onderdeel 1, van de
BRRD.
Bij de Implementatiewet BRRD II is ter vervolmaking van de implementatie van artikel 63, eerste lid, onderdeel 1, van de BRRD in artikel 3A:49a
voor banken en bepaalde beleggingsondernemingen bepaald dat DNB
ook rechtstreeks, in haar rol van resolutieautoriteit, onder meer het
bestuur en de raad van commissarissen of individuele leden daarvan, kan
ontslaan. DNB maakt dan niet gebruik van een vennootschapsrechtelijke
bevoegdheid die zij op grond van een bestuursrechtelijke bevoegdheid
heeft overgenomen, maar direct van een bestuursrechtelijke bevoegdheid.
Met deze bepaling wordt ook voor verzekeraars een bestuursrechtelijke
bevoegdheid tot ontslag van bestuurders en commissarissen geïntroduceerd, waarbij met het toevoegen van de zinsnede «of een orgaan dat een
met die van de raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft»
aansluiting is gezocht bij artikel 3:19, tweede lid, Wft. Voor verzekeraars
geldt ten aanzien van het bestuur en de raad van commissarissen evenals
voor banken dat het gewenst is dat DNB de bevoegdheid tot ontslag
rechtsreeks heeft naast de mogelijkheid om het ontslag van de raad van
commissarissen te bewerkstelligen met de aanstelling van een bijzondere
bestuurder of door zelf de zeggenschap over te nemen. Daarnaast geldt
voor verzekeraars evenals voor banken dat complicaties zouden kunnen
ontstaan in verband met artikel 2:161a BW, nog ervan afgezien of voorbij
kan worden gegaan aan dat artikel met een beroep op artikel 3A:80 Wft.
Een van die complicaties is dat artikel 2:161a BW slechts voorziet in de
mogelijkheid van ontslag van de voltallige raad van commissarissen,
hetgeen niet in alle gevallen nodig zal zijn.
Van belang is op te merken dat het een discretionaire bevoegdheid betreft
die er dus niet toe leidt dat het bestuur en de raad van commissarissen of
individuele leden daarvan per definitie worden ontslagen. De bepaling
heeft slechts tot doel dat DNB daartoe sneller en zonder knelpunten kan
overgaan indien zij dat nodig acht.
M (artikel 3A:127)
Artikel 3A:127 voorziet erin dat de AFM op verzoek van DNB de toelating
tot de handel op een gereglementeerde markt of de officiële notering van
financiële instrumenten opschort of onderbreekt die door of met
medewerking van de entiteit in afwikkeling zijn uitgegeven, dan wel
dergelijke financiële instrumenten geheel van de handel uitsluit. Een
vergelijkbaar artikel voor banken is opgenomen in artikel 3A:56. Artikel
3A:127 behoeft aanpassing omdat de bevoegdheden van de AFM
waarnaar in dat artikel wordt verwezen niet meer op de genoemde
artikelen worden gebaseerd. Voorts is het equivalente artikel 3A:56 voor
banken onlangs fundamenteel aangepast met de Implementatiewet BRRD
II. Dat is gebeurd om te verduidelijken hoe de verantwoordelijkheden van
de AFM en DNB zich tot elkaar verhouden. Het is wenselijk parallelle
aanpassingen ook voor afwikkeling van verzekeraars door te voeren, zodat
voor banken en verzekeraars een uniform kader geldt met betrekking tot
de mogelijkheid van DNB om de AFM te instrueren en de verdeling van de
bijbehorende verantwoordelijkheden. Ter nadere toelichting wordt nog
het volgende opgemerkt.
Uit het nieuwe eerste lid van artikel 3A:127 volgt dat de bevoegdheid om,
kortgezegd, de handel stil te leggen rechtstreeks aan DNB als resolutieautoriteit wordt toegekend. Het in praktische zin doen stilleggen van de
handel na een daartoe strekkend besluit van DNB geschiedt doordat de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
8
AFM exploitanten van handelsplatformen middels een directe telefonische
verbinding en emailadres (of: digitale communicatie) en de overige
toezichthouders middels een speciaal daartoe ingesteld ICT-systeem
bericht dat de handel in een bepaald instrument dient te worden
stilgelegd. Weliswaar kan DNB zelf de exploitanten berichten, maar om
praktische redenen (de beschikbaarheid van geschikte communicatiesystemen en de centrale functie van de AFM bij het ordelijk functioneren van
de markt) is tussenkomst van de AFM wenselijk. Die wenselijkheid is ook
gelegen in de omstandigheid dat de AFM met die tussenkomst direct op
de hoogte is van de handelsmaatregel van DNB, waardoor zij eveneens
direct kan beoordelen of zij ten aanzien van andere instrumenten dan die
waarvan de handel alsdan door DNB is stilgelegd, op basis van artikel
1:77d zelf tot een handelsmaatregel zou kunnen en willen overgaan. Het
kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de handel in instrumenten die zijn
uitgegeven door dochtermaatschappijen van de instelling in afwikkeling.
Om die reden is in het derde lid tot uitdrukking gebracht dat de AFM,
kortgezegd, DNB behulpzaam is bij de effectuering van het besluit om de
handel stil te leggen. De AFM neemt daarbij niet zelfstandig besluiten
maar verricht op instructie van DNB zo nodig een aantal feitelijke
handelingen zoals het in kennis stellen van de exploitanten van de
handelsplatformen van het besluit van DNB dat de handel dient te worden
stilgelegd. Met de term «instructie» is tot uitdrukking gebracht dat de AFM
dienaangaande geen beoordelingsvrijheid toekomt. Ook indien de AFM
van oordeel is dat stilleggen van de handel niet is aangewezen, dient zij in
deze situatie uitvoering te geven aan de instructie van DNB. Om buiten
twijfel te stellen dat de AFM het besluit van DNB direct openbaar kan
maken en toezichthouders van andere lidstaten daarvan in kennis kan
stellen bevat het vierde lid daarvoor een grondslag. Ten aanzien van
toezichthouders uit derde landen geldt dat de AFM op eenzelfde wijze als
bij de toepassing van artikel 1:77d zich zal inspannen om die toezichthouders te informeren.
N (artikel 3A:128)
Deze wijziging betreft het herstellen van een omissie. Artikel 3A:128
voorziet erin dat de uitoefening door DNB van resolutiebevoegdheden of
bepaalde toezichtsbevoegdheden voor de wederpartij van de entiteit in
resolutie geen grond kunnen vormen om – kort gezegd – contracten met
de entiteit in resolutie te beëindigen of tot opeising en dergelijke stappen
over te gaan. De gedachte achter deze bepaling is dat moet worden
voorkomen dat maatregelen die worden genomen door DNB om een
crisis te voorkomen of te beheersen reden vormen voor schuldeisers om
hun vorderingen op te eisen, contracten te beëindigen en dergelijke. Als
dit anders was geweest, zou resolutie of het voorkomen daarvan ernstig
bemoeilijkt kunnen worden. Aan artikel 3A:128 wordt nu een beperkte
toevoeging gedaan, namelijk dat ook indien DNB in verband met een
voorbereidend crisisplan een curator als bedoeld in artikel 1:76 zou
benoemen, dit artikel van toepassing is. Dit was nog niet onder de
reikwijdte van genoemd artikel gebracht. Dat wordt hiermee hersteld.
O (artikel 3A:135)
Voorgesteld wordt om artikel 3A:135 Wft te wijzigen in verband met het
stroomlijnen van het bijzondere regime voor rechtsbescherming (zie
paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting). Concreet wordt
voorgesteld om de daarin vervatte procedureregels niet alleen te laten
gelden voor het besluit tot afwikkeling (artikel 3A:85 Wft) en het besluit tot
groepsafwikkeling (3A:86 Wft), maar voor alle besluiten genomen op
grond van de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4. Hiermee wordt bereikt dat
zowel het (groeps)afwikkelingsbesluit als de aaneengesloten besluiten tot
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
9
het nemen van een of meerdere afwikkelingsmaatregelen onder hetzelfde
regime vallen. Hiermee is aangesloten bij de bepalingen die reeds gelden
voor de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen.21
ARTIKEL II (Algemene wet bestuursrecht)
A (bijlage 1)
Deze wijziging houdt verband met het stroomlijnen van het bijzondere
regime voor rechtsbescherming (zie paragraaf 2 van het algemeen deel
van deze toelichting) en de voorgestelde wijziging van artikel 3A:135 Wft
(zie artikel I, onderdeel O). Met die wijziging wordt onder andere beoogd
dat de 10-dagentermijn voor indiening van een beroepschrift niet alleen
voor (groeps)afwikkelingsbesluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86
Wft geldt, maar voor alle door DNB genomen besluiten, genomen
ingevolge de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4 Wft. In bijlage 1 van de Awb is
geregeld dat tegen een besluit, genomen op grond van een daarin
genoemd voorschrift, geen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen die
besluiten kan dus rechtstreeks beroep worden ingesteld. Dat geldt reeds
voor (groeps)afwikkelingsbesluiten op grond van de artikelen 3A:85 en
3A:86 Wft. Voorgesteld wordt om dit te vervangen door alle besluiten,
genomen ingevolge de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4 Wft, waardoor de
10-dagentermijn en de mogelijkheid om rechtstreeks beroep in te dienen
in de pas lopen.
B (bijlage 2)
Deze wijziging houdt eveneens verband met het stroomlijnen van het
bijzondere regime voor rechtsbescherming (zie paragraaf 2 van het
algemeen deel van deze toelichting) en de voorgestelde wijziging van
artikel 3A:135 Wft (zie artikel I, onderdeel O). Bijlage 2 van de Awb bevat
de bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Tegen een besluit,
genomen op grond van een in artikel 1 van bijlage 2 genoemd voorschrift,
kan geen beroep worden ingesteld. Momenteel geldt voor (groeps)afwikkelingsbesluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft, dat hier geen
beroep tegen kan worden ingesteld, voor zover het betreft een weigering
om een besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit.
Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te vervangen door de
afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, zodat voor besluiten genomen ingevolge die
afdelingen, geen beroep openstaat, voor zover het een weigering om een
besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit betreft.
Tegen een besluit, genomen op grond van een in artikel 4 van bijlage 2
genoemd kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor
het bedrijfsleven (CBb). Momenteel geldt voor besluiten ingevolge de
artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft, dat hier bij het CBb beroep tegen kan
worden ingesteld. Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te
vervangen door de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, zodat tegen alle besluiten
genomen ingevolge die afdelingen beroep bij het CBb openstaat.
Tegen een besluit genomen op grond van een in artikel 7 van bijlage 2
genoemd voorschrift kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank
Rotterdam. Tegen besluiten genomen op grond van de Wft kan in de regel
beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Uitzondering
daarop zijn afwikkelingsbesluiten, waartegen rechtstreeks beroep
ingesteld kan worden bij het CBb. Omdat wordt voorgesteld beroep bij het
CBb mogelijk te maken voor alle besluiten genomen op grond van de
21
Zie artikel 3A:64 Wft, zoals gewijzigd met de Implementatiewet BRRD II (Stb. 2021, 623).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
10
afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, wordt hier geregeld dat beroep bij de
rechtbank Rotterdam voor deze besluiten niet langer mogelijk is.
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter
omtrent een besluit genomen op grond van een in artikel 11 van bijlage 2
genoemd voorschrift kan hoger beroep worden ingesteld bij het CBb.
Tegen besluiten genomen op grond van de Wft kan in de regel beroep
worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Uitzondering daarop zijn
afwikkelingsbesluiten, waartegen geen hoger beroep openstaat.
Momenteel geldt voor uitspraken omtrent besluiten ingevolge de artikelen
3A:85 en 3A:86 Wft, dat hiertegen geen hoger beroep kan worden
ingesteld. Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te vervangen door
de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4.
ARTIKEL III (Faillissementswet)
A (artikel 212hgb)
Bij de wijziging van artikel 213aga (zie hierna onder D) is geconstateerd
dat in artikel 212hgb het begrip «terechtzitting» gebruikt wordt. In de rest
van de Fw wordt van «zitting» gesproken. Dat wordt daarom ook in artikel
212hgb doorgevoerd.
B (artikel 213)
Met de implementatie22 van de richtlijn herverzekering23 is het prudentiële
toezicht op herverzekeraars ingevoerd. Destijds is niet voorzien in de
bevoegdheid voor DNB om het faillissement van een herverzekeraar aan
te vragen, terwijl dit wel wenselijk is. Evenals directe verzekeraars dienen
herverzekeraars te voldoen aan solvabiliteitseisen. Indien een herverzekeraar hier niet meer aan kan voldoen, is het van belang dat DNB tijdig
kan ingrijpen. Het criterium op grond waarvan het faillissement van een
(her)verzekeraar kan worden uitgesproken is hetzelfde als het criterium op
grond waarvan het afwikkelingsinstrumentarium kan worden ingezet. Ten
eerste is vereist dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen. Het
tweede criterium is dat er geen redelijk vooruitzicht is dat een private
oplossing of de inzet van het reguliere toezichtinstrumentarium de situatie
ten goede zal doen keren.
Om ervoor te zorgen dat de exclusieve bevoegdheid die DNB op grond
van artikel 213abis toekomt om het faillissement van een verzekeraar die
een door DNB verleende vergunning heeft of heeft gehad, ook voor
herverzekeraars te laten gelden, is de definitie van verzekeraars in artikel
213, onderdeel a, aangepast.
C (artikel 213ad)
Artikel 213ad verplicht DNB om een afschrift van het verzoekschrift tot
faillissement van een verzekeraar aan de betreffende verzekeraar te sturen
en de inhoud daarvan te delen met toezichthoudende instanties in andere
lidstaten waar de verzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar deze
diensten verricht. Artikel 213c, onderdeel a verplicht daar eveneens toe.
De twee bepalingen zijn bovendien nagenoeg gelijkluidend. Zodoende is
hier sprake van een doublure. Besloten is daarom om voor te stellen
22
23
Kamerstukken II 2006/07, 31 131, nr. 3.
Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen
73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG van het
Europees Parlement en de Raad (PbEU 2005, L 323).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
11
artikel 213ad te schrappen. Artikel 213c wordt gehandhaafd. Hier is voor
gekozen omdat artikel 213c, onderdeel b, bepaalt dat DNB de toezichthouders van andere lidstaten inlicht indien het een verzekeraar van buiten
de EU betreft met een bijkantoor in Nederland en de verzekeraar
daarvanuit diensten verricht naar de andere lidstaat of die toezichthouder
toeziet op de solvabiliteitsmarge. Het heeft wetssystematisch de voorkeur
om deze twee informatiebepalingen bij elkaar te houden.
D en E (artikelen 213aga en 213agb)
Artikel 213aga bepaalt dat de rechtbank de curator een machtiging (de
machtiging tot overgang) kan verlenen waarmee curator de verzekeringsovereenkomsten van de failliete verzekeraar kan doen overgaan op een
derde, in plaats van de activa te gelde te maken en de opbrengst daarvan
onder de schuldeisers, onder wie de polishouders te verdelen. Artikel
213agb biedt de rechtbank de mogelijkheid om de curator te machtigen
om verzekeringsovereenkomsten te wijzigen (de machtiging tot wijziging).
Bij de machtiging tot wijziging gelden een tweetal procedurele
voorschriften:
– Wanneer de curator na faillissement een machtiging tot wijziging
verzoekt, behandelt de rechtbank het verzoek met de meeste spoed op
een niet-openbare zitting. DNB wordt daarbij gehoord (artikel 213agb,
vierde lid), en;
– Indien de rechtbank de machtiging tot wijziging verleent, bepaalt de
rechtbank de duur daarvan op maximaal anderhalf jaar. De curator kan
meermaals verlenging verzoeken (artikel 213agb, vijfde lid).
Gebleken is dat deze procedurele voorschriften ten onrechte niet expliciet
zijn opgenomen bij de machtiging tot overgang (artikel 213aga). Ook bij
de verlening van een machtiging tot overgang is er echter aanleiding om
een dergelijk verzoek met spoed en op een niet-openbare zitting te
behandelen en om een duur te bepalen voor de machtiging. Voorgesteld
wordt daarom mp dit ook voor de machtiging tot overgang te regelen.
Artikel 213agb, zesde lid, bepaalt dat indien een curator van plan is over te
gaan tot overgang hij daarover advies aan DNB vraagt. Het voorstel dit lid
te schrappen houdt verband met de omstandigheid dat dit inhoudelijk
thuishoort bij de machtiging tot overgang in plaats van bij de machtiging
tot wijziging. Deze materie daarom in het nieuwe vijfde lid van artikel
213aga geregeld. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Overigens kan een verzoek tot het verlenen van de machtigingen van
artikel 213aga en 213agb in de praktijk ook gecombineerd worden; ook
voor dat geval is het wenselijk dat een gelijkluidende procedure geldt.
F (artikel 213ar)
In artikel 213ar, eerste lid, onderdeel b, staat een verwijzing naar het
inmiddels vervallen artikel 3:159a, onderdeel d, Wft. In dat onderdeel
stond de definitie van een groep. Deze definitie staat nu in artikel 3a:77
Wft. Met deze wijziging wordt verwezen naar de nieuwe definitie, zodat de
verwijzing weer juist is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
12
G en H (artikelen 213d en 213e)
DNB is exclusief bevoegd om het faillissement van een verzekeraar of
herverzekeraar die een door DNB verleende vergunning heeft of heeft
gehad aan te vragen.24 Deze bepaling is ingevoerd met inwerkingtreding
van de Whav.25
In artikel 213d, eerste lid, Fw is evenwel ook bepaald dat de rechter op een
vordering of verzoek tot faillietverklaring van een verzekeraar niet beslist
dan nadat hij DNB in de gelegenheid heeft gesteld haar mening daaromtrent kenbaar te maken. Deze hoorplicht is met de invoering van bovengenoemde exclusieve bevoegdheid echter zinledig geworden. Daarom wordt
met dit artikel voorgesteld deze te schrappen.
Ook voor artikel 213e geldt dat deze bepaling nog is gebaseerd op het
gegeven dat een ander dan DNB het faillissement kan aanvragen, hetgeen
niet langer het geval is. Dit artikel kan daarom in zijn geheel komen te
vervallen.
I (artikel 213g)
Artikel 213g, eerste lid, bepaalt dat de griffier DNB onverwijld in kennis
stelt van het vonnis tot faillietverklaring en van de machtiging tot
wijziging van de verzekeringsovereenkomst.26 Het eerste lid bevat echter
ten onrechte een verwijzing naar een artikel uit de afdeling inzake
faillissement voor banken (artikel 212ag bis, eerste lid). Dit wordt hersteld
door middel van een verwijzing naar zowel de machtiging tot overgang
van recht en verplichtingen krachtens de verzekeringsovereenkomst
(artikel 213aga), als die tot wijziging van de verzekeringsovereenkomst
(artikel 213agb).
In het tweede lid is een vergelijkbare correctie doorgevoerd door de
verwijzingen naar artikel 213aga en artikel 213agb te specificeren.
J (artikel 213h)
Artikel 213ag, derde lid, bepaalt dat indien het verzoek tot faillietverklaring
van een verzekeraar door de rechtbank wordt toegewezen de beschikking
op een openbare zitting wordt uitgesproken en een uittreksel daarvan in
de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie en een aantal
gespecificeerde categorieën dagbladen. Daarbij dient onder andere
vermeld te worden dat, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van
toepassing is op het faillissement.
Artikel 213h bepaalt dat de curator een uittreksel van het vonnis tot
faillietverklaring in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen
en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen
plaatst. Daarbij dient vermeld te worden dat, behoudens uitzonderingen,
Nederlands recht, van toepassing is op het faillissement.
Artikel 213ag, derde lid en artikel 213h regelen dus dezelfde materie.
Artikel 213ag is echter zowel uitgebreider en specifieker, als actueler qua
inhoud. Artikel 213h wordt daarom geschrapt.
K (artikel 213i)
24
Artikel 213abis, derde lid, Fw.
Stb. 2018, 489.
26
Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 119.
25
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
13
Artikel 213i, eerste lid, bepaalt dat de curator alle bekende schuldeisers
onmiddellijk in kennis stelt van het vonnis tot faillietverklaring. van de
overgang van verzekeringsovereenkomsten aan een derde, bedoeld in
artikel 213aga en van de machtiging, bedoeld in artikel 212agb, eerste lid.
In dit artikel worden twee wijzigen aangebracht. De eerste is het
schrappen van de verwijzing naar het niet langer bestaande artikel
212agb. De tweede houdt verband met de wijziging dat DNB niet alleen
van een verleende machtiging tot overgang in kennis wordt gesteld, maar
ook van een verleende machtiging tot wijziging (zie onder I). Dit wordt ook
voor alle bekende schuldeisers gelijkgetrokken, door van de curator te
verlangen dat hij hen naast de faillietverklaring en de overgang van
overeenkomsten ook onmiddellijk kennis geef van de wijziging van
overeenkomsten, bedoeld in artikel 213agb.
L (artikel 213gg)
Artikel 213gg is een schakelbepaling die enkele artikelen van overeenkomstige toepassing verklaart op verzekeraars met beperkte risico-omvang.
Enerzijds zijn artikel 213d en 213e verwijderd uit de lijst van overeenkomstig van toepassing verklaarde artikelen, aangezien deze artikelen
komen te vervallen met dit wetsvoorstel. Anderzijds is het derde lid van
artikel 213abis van overeenkomstige toepassing verklaard, waardoor ook
ten aanzien van verzekeraars met beperkte risico-omvang geldt dat alleen
DNB het faillissement kan aanvragen. Op deze manier wordt de procedure
in lijn gebracht met die voor «normale» verzekeraars.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3
14
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/49c17cd4-6104-4a4f-944d-e3da14a8e8b9
|
Den Haag, 10 juni 2011
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Financiën
Volgcommissie(s):
ELI
EU
RU
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
woensdag 15 juni 2011
15.30 - 16.30 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedurevergadering Financiën
i.v.m. agendapunt 6
i.v.m. agendapunt 14, 15, 17, 18
i.v.m. agendapunt 8
Besluitenlijst vorige vergaderingen
1. Agendapunt:
Besluitenlijst van de procedurevergadering van 1 juni 2011 en van de extra
procedurevergadering van 8 juni 2011
Brievenlijst
2. Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst)
(Voortgang) wet- en regelgeving
3. Agendapunt:
(Nog te ontvangen) wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en
enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011)
Voorstel:
Noot:
Bespreken inbrengdatum voor het verslag.
Het wetsvoorstel wordt naar verwachting op woensdag 15 juni 2011 bij de Tweede
Kamer ingediend.
4. Agendapunt:
Datum wetgevingsoverleg pakket wetgeving op het terrein van financiële
markten (FM-pakket)
Wetgevingsoverleg over het gehele FM-pakket plannen op maandag 26 september
2011 van 11.15 tot - uiterlijk - 16.30 uur.
In de procedurevergadering van 1 juni 2011 is een behandelschema vastgesteld
voor de integrale behandeling van het FM-pakket. O.a. is toen besloten een
wetgevingsoverleg te voeren op maandag 10 oktober 2011. Door een misverstand
was op dat moment nog niet bekend dat de minister van Financiën op die datum
Voorstel:
Noot:
een buitenlands werkbezoek aflegt. Voorgesteld wordt nu het wetgevingsoverleg
te vervroegen naar de maandag in de "stille week", de week tussen de algemene
politieke beschouwingen (APB) en de algemene financiële beschouwingen (AFB).
Het wetgevingsoverleg later voeren lijkt geen goede optie omdat in dat geval de
behandeling van het FM-pakket gaat samenlopen met die van het Belastingplan
2012.
Het Ministerie van Financiën wordt verzocht de nota's naar aanleiding van het
verslag van het FM-pakket z.s.m. naar de Tweede Kamer toe te sturen.
Het nieuwe behandelschema van het FM-pakket zou dan als volgt komen te luiden:
1. Inbrengdatum verslag: uiterlijk donderdag 14 juli 2011 te 14.00 uur (datum in
zomerreces!);
2. Nota's naar aanleiding van het verslag: z.s.m. , maar in ieder geval vóór het
einde van het zomerreces (dus uiterlijk maandag 5 september 2011);
3. Wetgevingsoverleg: week 39 - maandag 26 september 2011;
4. Plenaire afronding + stemmingen: week 41 - vergaderweek van 11, 12 en 13
oktober (herfstreces begint op 14 oktober 2011).
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de minister van Financiën
5. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
6. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Plan van aanpak dossier beleggingsverzekeringen
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 7 juni 2011
Plan van aanpak dossier beleggingsverzekeringen - 2011Z12048
Ter bespreking.
Premie en vergoeding Wako
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 31 mei 2011
Premie en vergoeding Wako - 32645-22
Voor kennisgeving aannemen.
ELI
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de staatssecretaris van
Financiën
7. Agendapunt:
Reactie op brief van W.R. te T. over Belastingverdrag Nederland-Canada
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 27 mei 2011
Reactie op brief van W.R. te T. over Belastingverdrag Nederland-Canada 2011Z11303
Voor kennisgeving aannemen; adressant informeren.
8. Agendapunt:
Instellen Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als baten-lastendienst
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 30 mei 2011
Instellen Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als baten-lastendienst - 32275-2
Voor kennisgeving aannemen.
• In deze brief kondigt de staatssecretaris zijn voornemen aan om met ingang
van 1 januari 2012 over te gaan tot het definitief instellen van het
Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als een baten- lastendienst.
2
•
Volgcommissie(s):
9. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
10. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Er is een voorhangprocedure van toepassing (artikel 10 van de
Comptabiliteitswet 2001).
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 31 mei
2011. De wens over het voorgenomen besluit nadere inlichtingen te ontvangen
kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden van de Kamer te
kennen worden gegeven uiterlijk op 30 juni 2011.
De Kamer kan zich tegen het voorgenomen besluit uitspreken uiterlijk op 30
juni 2011 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de
vorige volzin bedoelde inlichtingen.
RU
Verslag schriftelijk overleg inzake het Nieuwe Toeslagen Systeem
(Belastingdienst)
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011
Verslag schriftelijk overleg inzake het Nieuwe Toeslagen Systeem
(Belastingdienst) - 2011Z11534
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Belastingdienst d.d. 15 juni 2011.
Achtste halfjaarsrapportage Belastingdienst
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011
Aanbieding 8ste halfjaarrapportage Belastingdienst, evaluatie van de IV-keten
Belastingdienst en de notitie dwangsomregeling van de Awb en toeslagen - 31066103
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Belastingdienst d.d. 15 juni 2011.
11. Agendapunt:
Toezegging cijfermateriaal ingetrokken wetsvoorstel indexering ondergrens
villabelasting
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 6 juni 2011
Toezegging cijfermateriaal ingetrokken wetsvoorstel indexering ondergrens
villabelasting - 2011Z11837
Desgewenst betrekken bij het mogelijk nog te ontvangen initiatiefwetsvoorstel
inzake Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de
indexering van het eigenwoningforfait.
Voorstel:
12. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
13. Agendapunt:
Zaak:
Verzoek om een brief over de 30%-regeling van het lid Bashir
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 9 juni 2011
Verzoek om een brief over de 30%-regeling van het lid Bashir - 2011Z12393
Voor kennisgeving aannemen; aangekondigde nadere informatie afwachten.
In deze brief kondigt de staatssecretaris van Financiën zijn voornemen aan om de
uitwerking van de 30%-regeling nader te gaan beschouwen. Naar aanleiding van
de uitkomsten van deze nadere beschouwing en het overleg met het bedrijfsleven
zal de staatssecretaris de Kamer nader berichten.
Fiscale agenda voor Belastingplan 2012 en stand van zaken Geefwet
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 9 juni 2011
Fiscale agenda voor Belastingplan 2012 en stand van zaken Geefwet 2011Z12394
3
Voorstel:
Noot:
Tijdens de extra procedurevergadering van 8 juni 2011 is reeds besloten de brief te
agenderen voor het algemeen overleg van 30 juni 2011 over onder meer de
Autobrief.
In de brief verwijst de staatssecretaris van Financiën naar het overzicht in de
Fiscale agenda waarin de onderwerpen staan die in het Belastingplanpakket 2012
worden opgenomen. Het betreft de volgende onderwerpen:
• Omzetting zelfstandigenaftrek in een vaste basisaftrek
• Herziening fiscale regelingen kinderen en stimuleren doorwerken
• Eerste tranche wijzigingen formeel recht (stroomlijnen boetebepalingen,
aanpassing termijnen en één bankrekeningnummer)
• Toeslagen (verruimen aanvraagtermijn, vereenvoudigen regels huurtoeslag
en Awir, verhogen boetebedragen)
• Vitaliteitsregeling
• Wijziging heffings- en invorderingsrente
Voorts wordt er op Prinsjesdag een wetsvoorstel Vennootschapsbelasting
ingediend. Met beperking overnameholdings, de objectvrijstelling vaste
inrichtingen, aanpassing buitenlands aanmerkelijk belang en tariefverlaging.
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door een andere bewindspersoon
Geen agendapunten
Europa
14. Agendapunt:
Afschrift aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie met de reactie op
groenboek "De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en
efficiënter BTW-stelsel"
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 30 mei 2011
Afschrift aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie met de reactie op
groenboek "De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en
efficiënter BTW-stelsel" - 32720-1
Voor kennisgeving aannemen.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011
Aangepaste Nederlandse reactie aan de Europese Commissie op het groenboek
"De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTWstelsel" - 32720-2
Voor kennisgeving aannemen.
EU
15. Agendapunt:
Verklaring van IMF, Commissie en ECB over programma Griekenland
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 5 juni 2011
Verklaring van IMF, Commissie en ECB over programma Griekenland 2011Z11733
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni
2011.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
4
16. Agendapunt:
Additionele informatie t.a.v. onderhandelingen met de Griekse regering door
IMF, Europese Commissie en de ECB (de Trojka) over het begrotingstekort
van Griekenland en de te nemen maatregelen
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 7 juni 2011
Additionele informatie t.a.v. onderhandelingen met de Griekse regering door IMF,
Europese Commissie en de ECB (de Trojka) over het begrotingstekort van
Griekenland en de te nemen maatregelen - 2011Z11914
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni
2011.
Voorstel:
17. Agendapunt:
Geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofin Raad van 20 juni 2011
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 10 juni 2011
Geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofin Raad van 20 juni 2011 2011Z12423
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni
2011.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
18. Agendapunt:
Kabinetsinzet Europese ontwerpbegroting 2012 en financieringsvoorstel van
ITER
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 10 juni 2011
Kabinetsinzet Europese ontwerpbegroting 2012 en financieringsvoorstel van ITER
- 2011Z12448
Agenderen voor het algemeen overleg Begrotingsraad dat is gepland op dinsdag 28
juni 2011.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Overig
19. Agendapunt:
Voorstel:
Noot:
Aanbod technische briefing door APA/ATR-team van de Belastingdienst
Ter bespreking.
De staatssecretaris van Financiën biedt de commissie graag een technische
briefing door het APA/ATR-team van de Belastingdienst aan (zie het antwoord
d.d. 30 mei 2011 van de staatssecretaris van Financiën op de schriftelijke vragen
Braakhuis (GroenLinks) over:
1. openbaarmaking van rulings (klik hier);
2. het door DNB verstrekte getal van 12,3 biljoen euro dat in totaal jaarlijks door
Nederland instroomt en uitstroomt (klik hier).
N.B.
Het aanbod voor een technische briefing is door de staatssecretaris herhaald tijdens
het algemeen overleg Fiscaal verdragsbeleid d.d. 8 juni 2011.
20. Agendapunt:
Zaak:
Verzoek VNO-NCW, namens voorzitter van BusinessEurope, om een gesprek
met de vaste commissie voor Financiën op maandag 20 juni 2011
Brief derden - VNO-NCW te Den Haag - 6 juni 2011
Verzoek VNO-NCW, namens voorzitter van BusinessEurope, om gesprek met
vaste commissie voor Financiën d.d. 20 juni 2011 - 2011Z12442
5
Voorstel:
21. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Ter bespreking.
BOR-notitie - Voorjaarsnota 2011 en suppletoire begrotingswetten 2011
BOR-notitie - medewerker BOR, M.J.P. Becker - 10 juni 2011
BOR-notitie Voorjaarsnota 2011 en suppletoire begrotingswetten 2011 2011Z12450
Desgewenst betrekken bij verdere behandeling van de Voorjaarsnota 2011 en de
bijbehorende suppletoire begrotingen.
Rondvraag
22. Agendapunt:
Rondvraag
Griffier:
R.F. Berck
Activiteitnummer:
2010A03995
6
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a477b213-80ac-49ac-99a8-f20e4079884b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017–2018
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2017Z13839
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie
over het bericht «Dementie vaak niet herkend: opeens was moeder getrouwd
en waren zij onterfd» (ingezonden 17 oktober 2017).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Dementie vaak niet herkend: opeens was
moeder getrouwd en waren zij onterfd»?1
Vraag 2
Deelt u de mening dat het een zorgelijke, ongewenste situatie is dat –
ondanks het feit dat er een levenstestament was en ondanks het feit dat deze
vrouw als dementerend gediagnosticeerd was – alsnog bij de notaris een
testamentswijziging kon worden uitgevoerd?
Vraag 3
Hoe toetst een notaris op dit moment de handelingsbekwaamheid van
ouderen? Bestaan hiervoor binnen het notariaat protocollen? Is het huidige
toetsingskader voldoende geschikt voor de beoordeling van de geestesgesteldheid van ouderen? In hoeverre vormt een notaris zich daarbij een
zelfstandig oordeel over individuele cliënten, los van het gezelschap waarin
deze zich bevindt?
Vraag 4
In welke mate kan een notaris beschikken over medische informatie
aangaande cliënten bij wie de notaris twijfelt over hun geestelijke kwaliteiten?
Indien iemand gediagnosticeerd wordt als dementerend, wordt deze
informatie dan automatisch gedeeld met bijvoorbeeld een notaris? Welke
mogelijkheden biedt de wet hier voor informatiedeling? Ziet u mogelijkheden
om huisarts en notaris hierin beter te laten samenwerken?
Vraag 5
Klopt het dat een niet te goeder trouw afgesloten huwelijk pas ongeldig is na
het onherroepelijk worden van een vonnis waarin dat huwelijk ongeldig
wordt verklaard? Klopt het dat dit na een vonnis in eerste aanleg lang kan
duren als één van de partijen in hoger beroep of zelfs in cassatie gaat? Klopt
1
kv-tk-2017Z13839
’s-Gravenhage 2017
https://www.rtlnieuws.nl/gezin/dementie-vaak-niet-herkend-opeens-was-moeder-getrouwd-enwaren-zij-onterfd
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen
1
het dat in de tussentijd – in geval van een overlijden van een van de
echtgenoten – gewoon aanspraak gemaakt kan worden op een eventuele
erfenis? Hoe beoordeelt u een dergelijke situatie?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e155ab16-cef1-4aab-aa82-5c642e8516e5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 660
Voorstel van wet van de leden Ellemeet en
Aukje de Vries houdende wijziging van de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg in verband
met de invloed van zorgverleners
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 9 juli 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met
het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer
als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en
opmerkingen afdoende door de initiatiefnemer worden beantwoord, acht
de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
II.
blz.
Algemeen
1
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
2
3
7
8
9
9
10
10
Inleiding
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Verhouding tot nationale regelgeving
Gevolgen
Toezicht en handhaving
Financiële gevolgen
Evaluatie
Advies en consultatie
Artikelsgewijs
11
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers Ellemeet en Aukje
de Vries (en hun voorgangers) allereerst hartelijk danken voor het nemen
van dit goede initiatiefwetsvoorstel, namelijk het voorstel van wet van de
leden Ellemeet en Aukje de Vries houdende wijziging van de Wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg in verband met de invloed van zorgverleners
(hierna: het wetsvoorstel). Wat mooi zou het zijn als, zoals beschreven
wordt, inderdaad niets meer over de inhoud van het vak en de beroeps-
kst-35660-7
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
1
ontwikkeling van de zorgverlener wordt besloten zonder hen daarbij te
betrekken.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het initiatiefwetsvoorstel om de Wet kwaliteit, klachten en geschillen
zorg (Wkkgz) te wijzigen in verband met de invloed van zorgverleners.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Ellemeet en de Vries. Zij willen de initiatiefnemers complimenteren met hun inzet en de gewijzigde en uitgebreidere
memorie van toelichting.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven met de indieners het
belang van invloed van zorgverleners op de werkvloer. Zij hebben een
aantal vragen aan de indieners.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn erg verheugd met het
wetsvoorstel van de leden Aukje de Vries en Ellemeet. Zij hebben nog wel
een aantal vragen over het wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat zij groot belang
hechten aan invloed en zeggenschap van medewerkers op het beleid
binnen hun organisatie. Dat geldt met name voor zorginstellingen waarbij
inspraak van zorgverleners in het algemeen en verpleegkundig en
verzorgend personeel in het bijzonder een grote bijdrage kan leveren aan
een goede kwaliteit van zorg, maar ook kan bijdragen aan het werkplezier
en daarmee aan het kunnen aantrekken en behouden van zorgpersoneel.
Deze leden danken daarbij de initiatiefnemers voor het opstellen van dit
wetsvoorstel. Wel hebben zij hierbij nog vragen, omdat het voor deze
leden nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre aangetoond is dat dit
wetsvoorstel zal bijdragen aan meer invloed en zeggenschap zonder dat
dit een disproportionele administratieve last met zich meebrengt.
De leden van de CDA-fractie delen met de initiatiefnemers de analyse
dat werkenden in de zorg te weinig autonomie hebben en te weinig
betrokken worden bij de ontwikkelingen in en de resultaten van de
zorginstelling. Zij zijn het dan ook met de initiatiefnemers eens over het
doel van dit wetvoorstel, namelijk meer autonomie en meer medezeggenschap. Een goed functionerende verpleging en verzorging binnen
organisaties ligt aan de basis van goede zorg. Deze leden zijn van mening
dat de indieners onvoldoende hebben geanalyseerd waarom zorgmedewerkers hieraan nu onvoldoende kunnen bijdragen en niet worden
betrokken bij het primaire zorgproces. Kunnen de indieners hierop
reflecteren?
De leden van de CDA-fractie vragen in algemene zin aan de initiatiefnemers om eens te reageren op het feit dat de Raad van State stelt dat er
voldoende mogelijkheden zijn om zowel via wetgeving als via de
Governancecode Zorg, zorgverleners te betrekken bij het zorginhoudelijk
beleid omtrent de zorg. Met andere woorden, in hoeverre is het
wetsvoorstel noodzakelijk of is het wenselijk deze wetgevende stap te
zetten?
Wat is volgens de initiatiefnemers de reden c.q. wat zijn de oorzaken dat
er nu blijkbaar met verpleegkundigen en verzorgenden geen regulier
teamoverleg is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
2
Met het oog op de uitdagingen waar de zorg voor staat, zoals de
inhaalzorg die geleverd moet worden, de aankomende vergrijzing en
verplaatsing van zorg van de tweede naar de eerste lijn, is het volgens de
leden van de GroenLinks-fractie noodzakelijk dat zorgverleners invloed
kunnen uitoefen op het zorginhoudelijke beleid en het primaire proces.
Ook zonder deze uitdagingen is het echter in de ogen van genoemde
leden belangrijk dat zorgverleners mee kunnen beslissen over de wijze
waarop zij zorg moeten verlenen. Daarnaast blijkt uit alle onderzoeken
naar de arbeidsmarkt in de zorg dat het gebrek aan invloed van zorgverleners een reden is om het vak te verlaten.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nadruk binnen het initiatiefvoorstel ligt op het verbeteren van de invloed van verpleegkundigen en
verzorgenden. Deze leden zijn hier zeer blij mee. Het wetsvoorstel betreft
echter iedereen die volgens de Wkkgz een zorgverlener is. Waaruit blijkt
dat de invloed van andere zorgverleners, anders dan medisch specialisten, verpleegkundigen en verzorgenden, niet achterloopt en van invloed
kan zijn op de directe verbetering van de zorg, zo vragen deze leden.
De leden van de VVD-fractie concluderen, verwijzend naar de evaluatie
van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz), dat met
een wetswijziging een cultuursomslag te bewerkstelligen is. Zijn de
initiatiefnemers het met genoemde leden eens dat de Wmcz een
cultuuromslag mede afdwong vanwege de vaste bestuursstructuur? Hoe
denken de initiatiefnemers dat de in het wetsvoorstel genoemde
cultuuromslag bewerkstelligd zal worden, wetende dat de open norm veel
ruimte laat voor «eigen invulling»? Waarbij eigen invulling dan bekeken
dient te worden vanuit zowel werkgever als zorgverlener.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat autonomie van de verpleegkundige uitvoerig wordt beschreven. De verpleegkundige weet inderdaad
vaak prima welke manier het beste werkt. Genoemde leden vragen of
hierbij niet het gevaar bestaat dat ook de eigen regie van de cliënt uit het
oog verloren wordt. Hoe blijft geborgd dat zorg altijd een samenspel is
van autonomie van de professional en de eigen regie van de individuele
cliënt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de Governancecode Zorg 2017 en
in het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg al goede bepalingen staan
waarmee beoogd wordt de invloed van zorgverleners te versterken. Zo
zijn verpleegkundigen op diverse plaatsen, conform de bestaande kaders,
lid van de raad van bestuur of is de beroepsgroep vertegenwoordigd in de
Verpleegkundig Advies Raden (VAR). Hoe is de controle op deze kaders?
Hoe zou juist dit wetsvoorstel nog van meerwaarde kunnen zijn op de al
bestaande kaders? Welke ruimte kan juist door middel van dit
wetsvoorstel gecreëerd worden, zo vragen genoemde leden.
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op
hun keuze om de nadruk te leggen op het verbeteren van de invloed van
verpleegkundigen en verzorgenden – wat deze leden van harte kunnen
ondersteunen – maar dat zij in de precieze wetswijziging geen specifieke
aanpassingen voorstellen voor de positie van verpleegkundig en
verzorgend personeel. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen wat de
gevolgen zijn voor de relatieve invloed van verpleegkundigen en
verzorgenden, daar waar hun belangen tegenstrijdig zijn aan andere
beroepen binnen de zorg? Geldt dan altijd dat hun positie versterkt wordt?
Is deze stelling niet afhankelijk van de aanname dat de invloed van
verpleegkundig en verzorgend personeel altijd en overal achterloopt op
die van ander zorgpersoneel? Kunnen de initiatiefnemers deze aanname
nader onderbouwen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
3
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers stellen dat met
het kiezen voor deze open norm wordt geborgd dat zorgprofessionals
door alle lagen van de organisatie invloed hebben. Kunnen de initiatiefnemers nader uitleggen welke waarborgen dit wetsvoorstel hiervoor
bevat zodat deze invloed ook daadwerkelijk door alle lagen wordt
uitgeoefend en dat deze open norm overal ook op deze wijze wordt
uitgelegd en toegepast?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de invloed van zorgverleners op
het beleid van groot belang is en dat deze invloed niet continu bij iedere
beslissing meegewogen hoeft te worden, maar wel op regelmatige basis.
Wat verstaan de initiatiefnemers onder het begrip «regelmatige basis»?
Zal deze beoogde mate van invloed naar verwachting worden bereikt als
het wetsvoorstel hier geen nadere invulling aan geeft? Of zorgt dit ervoor
dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeite zal hebben met
het handhaven van deze wetswijziging, omdat een zorgaanbieder het
begrip «regelmatig» zeer breed kan uitleggen? Kunnen de initiatiefnemers
tevens uitleggen waarom zij de beoogde invloed op regelmatige basis niet
hebben opgenomen in de tekst van het wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de wens van de initiatiefnemers
dat zorgverleners vanaf het begin worden betrokken bij het beleid binnen
hun organisaties. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen of het huidige
wetsvoorstel voldoende handvatten biedt om deze wens tot uitvoering te
brengen? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om dit punt op te
nemen in het wetsvoorstel als dit een belangrijke factor is voor goede
zorg? Hebben toezichthouders op deze manier voldoende handvatten om
hierop te handhaven dat zij niet – zoals de initiatiefnemers terecht aan de
orde stellen – slechts pas in de laatste fase betrokken worden bij het
maken van beleid?
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers welke concrete
gevolgen deze wetswijziging zal hebben voor kleine zorgaanbieders.
Vanwege de kleine omvang van de instelling is het aannemelijk dat de
invloed van zorgverleners vaak heel natuurlijk verloopt en op informele
basis plaatsvindt, omdat de lijnen binnen de organisatie kort zijn. Zien de
initiatiefnemers het risico dat deze zorginstellingen zich genoodzaakt
zullen voelen om deze bestaande zeggenschap sterk te formaliseren,
waarmee de administratieve lasten stijgen zonder dat dit zorgt voor een
concrete verbetering? Hebben de toezichthouders voldoende handvatten
om maatwerk te bieden voor de handhaving van deze wetsbepaling bij
kleine zorgaanbieders? Hebben de initiatiefnemers hierover contact gehad
met de toezichthouders en zo ja, wat was hun reactie op dit punt? Hoe
kunnen kleine zorgaanbieders er zeker van zijn dat zij voldoen aan de wet
als er – conform datgene wat de initiatiefnemers beogen – informeel
sprake is van invloed op het zorginhoudelijk beleid?
De leden van de D66-fractie delen voorts de constatering van de initiatiefnemers dat zeggenschap soms niet van de grond komt omdat vertegenwoordigende gremia niet representatief zijn voor de achterban. Deze
leden vragen daarbij hoe dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat de vertegenwoordigers van verpleegkundigen en verzorgenden wel afdoende
vertegenwoordigd zijn bij de beleidsbeslissingen. Bestaat er niet het risico
dat de zeer open norm, zonder een specifieke vermelding van verpleegkundig en verzorgend personeel, maakt dat zorgaanbieders kunnen
voldoen aan de eisen van de wet zonder dat de vertegenwoordigende
gremia representatief zijn voor verpleegkundig en verzorgend personeel?
Hebben de initiatiefnemers hierover contact gehad met de toezichthouders en zo ja, wat was hun reactie op dit punt? Waren er geen
alternatieve wetteksten mogelijk waarbij dit risico wel ondervangen zou
kunnen worden en waarom is daar door de initiatiefnemers niet voor
gekozen? Kunnen zij tevens onderbouwen waarom dit probleem volgens
hen slechts gedeeltelijk relevant is voor het onderhavige wetsvoorstel?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
4
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat
de inspraak van de zorgverlener op het zorginhoudelijk beleid en de
uitvoering daarvan heel belangrijk zijn. De initiatiefnemers onderbouwen
onderhavig wetsvoorstel met het feit dat onder andere de adviezen van de
commissie Werner en de Governancecode Zorg 2017 te weinig hebben
opgeleverd. De Raad van State concludeert min of meer het tegenoverstelde. In de praktijk, zo stellen zij, is de norm dat zorgverleners invloed
dienen te hebben op het beleid van zorginstellingen duidelijk geregeld.
Maar in de praktijk gebeurt dit nog onvoldoende. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat de meerwaarde van dit wetsvoorstel precies is,
juist om de uitvoering ervan het in de praktijk te laten slagen? Waarom
denken de initiatiefnemers dat wat klaarblijkelijk een cultuurprobleem is,
opgelost wordt door een structuuraanpassing?
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers
aannemen dat zorgverleners intrinsiek gemotiveerd zijn om de best
mogelijke zorg te leveren. Door de initiatiefnemers wordt aangenomen
dat de kwaliteit van zorg zal toenemen doordat de zorgverlener in de
positie gebracht wordt om vanuit de eigen professionele expertise mee te
praten over de zorgverlening van de organisatie. Genoemde leden hebben
groot respect voor al het werk dat zorgprofessionals doen en zij zijn van
mening dat invloed van zorgmedewerkers zeker bijdraagt aan de kwaliteit
van zorg. Deze leden vragen echter wat dan de opvatting is van de
initiatiefnemers betreffende de invloed en (mede)zeggenschap van
inwoners van instellingen, zeker in de langdurige zorg. Ook zij kunnen
relevante adviezen aandragen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg. Hoe
verhouden deze twee groepen of belangen zich tot elkaar? Zijn de
initiatiefnemers het met de leden van de CDA-fractie eens dat met name
in de instellingen voor langdurige zorg, de belangen anders kunnen liggen
dan elders vanwege de langdurige zorg- en werkrelaties?
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers stellen
dat op plekken waar zorgverleners een hogere tevredenheid over de
aansturing en de leidinggevenden rapporteren, er ook meetbaar betere
uitkomsten voor de patiënten zijn. Genoemde leden kunnen zich dit goed
voorstellen, en daarmee draagt een en ander bij aan de kwaliteitsverhoging van de zorg. Deze leden vragen of de initiatiefnemers echter het
verschil zien tussen patiënt en cliënt. Zij vragen dit meer in het bijzonder
indien gekeken wordt naar de zorgrelatie tussen medewerker en cliënt in
de langdurige zorg, waar in sommige gevallen tientallen jaren een
zorgrelatie kan bestaan.
De wetswijziging zal gaan gelden voor iedereen die volgens de Wkkgz een
zorgverlener is, ook al ligt de nadruk bij dit initiatiefwetsvoorstel op het
verbeteren van de invloed van verpleegkundigen en verzorgenden op
zorginhoudelijk beleid en het primaire proces.
Op dit punt hebben de leden van de CDA-fractie toch enkele aanvullende
vragen.
In het wetsvoorstel is gekozen voor de term «zorginhoudelijk beleid» en in
de memorie van toelichting worden twee begrippen gebruikt, namelijk de
termen «zorginhoudelijk beleid» en «primair proces». Kunnen de
initiatiefnemers deze begrippen verduidelijken en het verschil tussen
beide aangeven? Tevens richt het voorstel zich op iedereen die zorg
verleent, maar meer in het bijzonder op verpleegkundigen en verzorgden,
omdat «die nog zo achterlopen».
Voor artsen is meer inspraak en/of medezeggenschap geregeld. Waarom
kiezen de initiatiefnemers er dan niet voor om de groepen verpleegkundigen en verzorgenden in het wetsvoorstel expliciet te noemen? Zijn de
initiatiefnemers het ermee eens dat activiteitenbegeleiders een ander
belang hebben dan verpleegkundigen? Deze leden vragen hoe elk belang
dan vervolgens moet worden gewogen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
5
Aanpassing van de Wkkgz
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners kiezen voor een open
norm, namelijk dat zorgverleners invloed moeten hebben op het primaire
proces van zorgverlening en het zorginhoudelijk beleid van de organisatie.
Hierdoor wordt invloed van de zorgprofessional geborgd door alle lagen
van de organisatie heen. Dat betekent zowel op het niveau van de raad
van bestuur, als op het niveau van besluiten die op de werkvloer worden
genomen. Genoemde leden begrijpen dat, maar vragen of de indieners
niet vrezen dat er allerlei ingewikkelde en complexe overlegstructuren
worden opgetuigd. Vervolgens vragen deze leden wat er nog meer kan of
moet gebeuren om de raad van bestuur zorgverleners wel te laten
betrekken bij de zorginhoud of bij het primaire proces. Waarom doen deze
raden van bestuur dat nu niet?
Beoogde effecten van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners met het onderhavige
wetsvoorstel een cultuuromslag willen beogen. Kunnen zij aangeven
waarom dat, als dat met de Wkkgz en de Goverancecode niet gelukt is,
met dit voorstel wel zal lukken?
Invulling van de open norm
De leden van de CDA-fractie zijn het met de indieners eens dat er vanuit
de prakrijk veel goede ideeën leven om het werk gemakkelijker en
kwalitatief beter te maken. Vinden de initiatiefnemers dat invloed van
verpleegkundigen en verzorgenden een onderdeel kan zijn van het
normale wekelijkse werkoverleg of moeten deze leden het zo lezen dat
organisaties een apart overleg moeten instellen? Of moeten deze leden
het zo lezen dat de wijze waarop het overleg vorm krijgt, afhangt van de
omvang en complexiteit van de organisatie?
Bij de invulling van de open norm geven de initiatiefnemers als voorbeeld
dat zorgprofessionals zelf kunnen bepalen in welke volgorde een ronde
wordt gedaan. Volgens de leden van de CDA-fractie heeft dat niet te
maken met invloed op beleid maar met autonomie en verminderen van
administratieve lasten. Kunnen de initiatienemers daar op reflecteren?
Wetgeving als instrument
De leden van de CDA-fractie constateren dat medezeggenschap ook via de
Wet op de ondernemingsraden (WOR) geregeld is, maar de initiatiefnemers geven drie argumenten waarom dit wetsvoorstel toch nodig is. Zij
attenderen erop dat de WOR geldt voor organisaties die groter zijn dan 50
werknemers en dat het in het onderhavige wetsvoorstel specifiek gaat om
zorginhoudelijke punten. Genoemde leden menen dat het toch ook zo is
dat volgens art. 35b van de WOR voor organisaties met minder dan 50
personen een personeelsvertegenwoordiging (PVT) kan worden
opgericht? Waarom is er niet voor gekozen dit punt onder te brengen bij
de WOR en het via de Wkkgz te regelen? Kunnen de initiatiefnemers
toelichten waarom een dergelijke wetswijziging niet nodig is voor andere
sectoren zoals de kappersbranche of een fabriek waarin medische
apparaten worden gemaakt?
De leden van de SP-fractie vinden het erg belangrijk dat zorgverleners
meer zeggenschap krijgen over alle belangrijke zaken die raken aan goed
bestuur. Zij zijn het met de indieners eens dat dit op dit moment onvoldoende geregeld is voor zorgverleners in verschillende zorgorganisaties.
Genoemde leden vragen de indieners op welke zaken zorgverleners
invloed krijgen. Is dat enkel op de kwaliteit van zorg en de zorgverlening,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
6
of is dat ook op andere zaken die raken aan goed bestuur, zoals het recht
om in te grijpen bij plannen zoals fusies, nieuwbouw, vastgoed, aanschaf
van ict of de jaarlijkse begroting? Voorts vragen deze leden wat de
indieners onder «meer inspraak» verstaan. Is het juist niet van belang dat
zorgverleners zeggenschap krijgen in plaats van vrijblijvende inspraak?
Deze leden ontvangen graag een toelichting hierover van de indieners.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de indieners een open norm
voorstaan die niet voorschrijft welke invloed zorgverleners krijgen, maar
wel dát ze invloed kunnen krijgen. Deze leden vragen de indieners of een
open norm niet te vrijblijvend is. Kunnen de indieners een aantal
voorbeelden geven van wat zij verstaan onder deze open norm? Bestaat
de mogelijkheid dat er grote verschillen zullen ontstaan in zeggenschap
van zorgverleners tussen verschillende werkgevers? Vinden de indieners
dit een wenselijke ontwikkeling?
Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat leidinggevenden, waar immers
de beslissingsmacht is belegd, het recht behouden om de beslissing te
nemen, maar hierbij de mogelijkheid moeten bieden aan zorgverleners
om hun professionele opinie te geven over de zorgverlening. Genoemde
leden vragen in hoeverre het voorliggende voorstel afwijkt van de invloed
van de huidige verpleegkundige adviesraden. Kunnen de indieners dit
toelichten?
Tevens geven de indieners aan dat zorgverleners niet continu bij elke
beslissing betrokken hoeven te worden, maar wel op regelmatige basis.
Met wie overleggen zorgverleners eigenlijk? Is dit enkel met leidinggevenden of ook met de raad van bestuur en de raad van toezicht? Worden
bestuurders hierbij actief betrokken, of moeten zij alleen maar kijken of er
overleggen plaatsvinden tussen zorgverleners en leidinggegeven?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over het doel van
het wetsvoorstel. Genoemde leden lezen dat er met het wetsvoorstel ook
een cultuuromslag wordt beoogd. Hoe zien de initiatiefnemers dit voor
zich?
3. Verhouding tot nationale wetgeving
De leden van de D66-fractie onderstrepen het grote belang van
zeggenschap van zorgverleners bij het zorginhoudelijk beleid van hun
instelling. Deze leden vragen de indieners wel te onderbouwen waarom
deze wetswijziging dermate urgent is dat deze niet meegenomen kan
worden in het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders
(Wibz). Heeft het niet de voorkeur van de indieners dat zorgaanbieders
slechts één keer worden geconfronteerd met nieuwe regelgeving op het
gebied van hun bedrijfsvoering en niet twee keer vlak achter elkaar?
Hebben beide wetsvoorstellen niet tot doel een cultuuromslag in de
bedrijfsvoering van zorginstellingen te realiseren? Zouden de initiatiefnemers kunnen aangeven hoe zij voorkomen dat het doel wordt bereikt
om niet te conflicteren met de Wibz?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering het
wetsvoorstel Wibz heeft aangekondigd. De regering is voornemens om
met de Wibz de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders aan te scherpen. Weten de indieners wat de stand van zaken is bij
de Wibz en of de internetconsultatie al gestart is? Weten de indieners wat
er in dit concept-voorstel staat over de invloed van zorgmedewerkers op
het primaire proces of op de zorginhoud?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
7
4. Gevolgen
De leden van de D66-fractie hebben vragen bij de stelling van de
initiatiefnemers dat dit wetsvoorstel geen extra administratieve lasten tot
gevolg heeft. Deze leden ondersteunen de stelling dat meer invloed van
zorgverleners op het zorginhoudelijk beleid kan zorgen voor een verlaging
van administratieve lasten omdat dit erg belangrijk is voor veel zorgverleners. Kunnen de initiatiefnemers daarnaast uitleggen op welke wijze de
IGJ effectief kan handhaven op de zeer open norm die dit wetsvoorstel
neerlegt, zonder dat daar administratieve lasten bij komen kijken voor de
zorginstelling of de zorgverleners? Bij een controle zullen zij toch moeten
kunnen aantonen dat zorgverleners invloed hebben op het zorginhoudelijk
beleid? Kunnen de initiatiefnemers in hun antwoord vooral ook het
perspectief van kleine zorgaanbieders betrekken, waarbij nu niet altijd is
vastgelegd op welke wijze zorgverleners zijn betrokken bij het zorginhoudelijk beleid? Kunnen zij tevens ingaan op de vraag naar het risico dat
zorginstellingen erg overdadig zullen worden in het registreren,
vastleggen en rapporteren van de invloed van zorgverleners op het beleid,
omdat de norm in de wet zo open is geformuleerd? Deze leden wijzen
daarbij op het plan dat de zorginstelling in samenspraak met de zorgverleners kan maken, en waarin uiteengezet dient te worden hoe zij de
invloed van zorgverleners willen borgen, zoals de initiatiefnemers zelf
voorstellen in de toelichting. Los van het punt dat een dergelijk plan
wenselijk en effectief kan zijn, vragen deze leden wel of hierbij geen
sprake is van aantoonbare extra administratieve lasten. Hebben de
initiatiefnemers dit wetsvoorstel laten toetsen op een toename of afname
van administratieve lasten door het Adviescollege Toetsing Regeldruk
(ATR)? Zo nee, zijn zij bereid dit alsnog te doen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners van mening zijn dat
de belangrijkste doelstelling van dit wetsvoorstel het verbeteren van de
kwaliteit van zorg is. Zij zien dat alle drie de betrokken partijen, namelijk
ten eerste cliënten en/of patiënten, ten tweede verpleegkundigen en/of
verzorgenden en ten derde de raden van bestuur, een andere visie hebben
op het begrip kwaliteit van zorg en op het primaire proces, en dit op een
andere manier beoordelen. Hoe wegen de indieners dit verschil? Hoe
vinden zij dat hier mee moet worden omgegaan?
Regeldruk: extra handelingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners verwachten dat door
het vergroten van de invloed van zorgverleners op het beleid en de
praktijk, tijd wordt bespaard. Er moeten immers minder beslissingen
genomen worden die in de zorgpraktijk niet goed blijken te werken en die
dan weer teruggedraaid of gecorrigeerd moeten worden. Kunnen de
indieners daarvan voorbeelden noemen? Is daarover onderzoek geweest?
Genoemde leden zouden dit wenselijk vinden, maar vragen de indieners
eens te reflecteren op het standpunt dat dit wetsvoorstel meer regeldruk
zal opleveren voor organisaties en dus ook voor verpleegkundigen en
verzorgden. Is het immers niet zo dat de IGJ zeker bij grotere instellingen
zal verwachten dat er schriftelijk bewijs van overleg aanwezig is?
De leden van de SP-fractie lezen dat de indieners aangeven dat de
belangrijkste reden voor zorgverleners om de zorgsector te verlaten
binnen de invloedsfeer van de werkgever ligt. De indieners geven tevens
aan dat uit het uitstroom-onderzoek van RegioPlus blijkt dat deze redenen
nog belangrijker zijn dan werkdruk, salaris of doorgroeimogelijkheden.
Genoemde leden wijzen op het recente rapport van de SER, «Aan de slag
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
8
voor de zorg, een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt»,1 waarin wordt
geadviseerd dat de regering meer geld moet vrijmaken om de salarissen
in de zorg te verhogen, omdat het tekort aan personeel steeds groter
wordt. Zijn de indieners het met de leden van de SP-fractie eens dat ook
het structureel verhogen van de salarissen zeer belangrijk is om zorgverleners in de zorg te behouden en aan te trekken?
5. Toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat ook voorzien wordt in toezicht
op dit voorstel. Genoemde leden vragen wel of de IGJ en de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) voldoende handvatten hebben met dit wetsvoorstel
om handhavend en doorpakkend te kunnen handelen als de ontwikkelingen achterblijven. Waar gaan ze precies op toetsen?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de initiatiefnemers het
risico zien dat zorgorganisaties, verzorgenden of verpleegkundigen zelf
aan de slag gaan met de invulling van de open norm, wat mogelijk
onvoorziene kosten met zich meebrengt?
De leden van de D66-fractie lezen dat toezicht en handhaving in dit
wetsvoorstel geen extra administratieve lasten voor de IGJ en de NZa met
zich meebrengen en dat deze ook geen extra kader of extra belasting
vormen. Hebben de initiatiefnemers hierover overleg gevoerd met de IGJ
en de NZa en zijn deze partijen dezelfde mening toegedaan? Is het
aannemelijk dat de beoogde cultuuromslag daadwerkelijk gemaakt wordt
als hier geen extra toezicht op zal worden gehouden? Zullen zij in ieder
geval niet meer stukken moeten bestuderen en meer diepgaande
controles moeten uitvoeren om te controleren of aan de voorschriften uit
dit wetsvoorstel wordt voldaan? Of is het aannemelijk dat controle op de
naleving van dit wetsvoorstel ten koste zal gaan van toezicht op andere
voorschriften, als er netto geen extra ruimte ontstaat voor IGJ en NZa?
De leden van de SP-fractie vragen welke vorm van handhaving van
toepassing is indien leidinggevenden en/of bestuurders geen ruimte
bieden aan het versterken van de inspraak van zorgverleners. Kunnen de
indieners verduidelijken of hier dan sancties voor gelden?
6. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers ervan uitgaan
dat de kosten die gemaakt worden vanwege dit wetsvoorstel, kosten zijn
die uiteindelijk toch wel gemaakt zouden worden. Genoemde leden
vragen of de initiatiefnemers inzicht hebben in de beoogde kosten.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts in de internetconsultatie dat er
zorgen zijn rondom de bekostiging binnen de Wet langdurige zorg (Wlz).
De initiatiefnemers geven aan dat dit kosten zijn die toch gemaakt zouden
worden. Kunnen zij hier nog wat meer uitleg over geven, zodat de zorgen
over extra kosten weggenomen kunnen worden?
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben
overlegd met de NZa over de verwachte invloed van dit wetsvoorstel op
de kostendekkende tarieven die de NZa vaststelt. Deze leden wijzen erop –
los van de wenselijkheid van meer invloed van zorgverleners op het
zorginhoudelijk beleid – dat deze kostendekkende tarieven tot hogere
zorguitgaven leiden en daarmee eventueel grote financiële gevolgen
kunnen hebben op de uitgavenkaders binnen de zorg. Achten de
initiatiefnemers het niet raadzaam om deze gevolgen eerst in beeld te
1
Kamerstuk 29 282, nr. 437 (https://www.rtlnieuws.nl/economie/artikel/5230410/ser-advies-zorgmeer-geld-verpleegkundigen-verzorgers-werkdruk).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
9
brengen en duidelijkheid te scheppen over eventuele compensatie voor
zorginstellingen, gemeenten, zorgkantoren en/of zorgverzekeraars
alvorens dit wetsvoorstel in werking te laten treden?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen
aangeven hoe de NZa en de IGJ tegenover dit wetsvoorstel staan. Hebben
zij dit voorstel langs de lat van de uitvoering gelegd? Zo ja, wat is de
uitkomst hiervan?
Tevens vragen genoemde leden of de onder de Wlz vallende instellingen
bekend zijn met het fenomeen van de VAR, of dat dit juist niet het geval is.
Of is dit in die instellingen een nieuw begrip dat nader moet worden
ingevuld?
7. Evaluatie
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers of zij een
toelichting kunnen geven op de specifieke doelen die bereikt dienen te
worden met dit wetsvoorstel. Hoe komen deze doelen terug in de
evaluatie? Omvat de evaluatie ook een nulmeting?
8. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie constateren dat er een uitgebreide
consultatieronde gedaan is waarbij diverse positieve zaken benoemd zijn,
maar waarbij ook zorgen geuit zijn. Deze leden complimenteren de
indieners met dit uitgebreide onderzoek. Vele geplaatste kanttekeningen
zijn door de initiatiefnemers goed verduidelijkt. Deze leden danken de
indieners daarvoor.
Voor de leden van de VVD-fractie blijft nog wel de vraag over hoe de VAR,
de ondernemingsraad (OR) en de eis tot vertegenwoordiging in de raad
van bestuur door middel van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg zich
zullen verhouden tot het nieuwe wetsvoorstel. Hoe gaan zij samenwerken? Geeft dit niet meer overleg en administratieve druk in plaats van
de beoogde verlaging?
De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat door dit wetsvoorstel
zorgverleners meer invloed kunnen uitoefenen op het beleid, maar ook op
de directe uitvoering van de zorg. Hierover zijn genoemde leden zeer
verheugd. De vraag leeft nog wel hoe nog beter juist de groep die zo
belangrijk is en de zorg als beste begrijpt, uitgedaagd kan worden zich ook
werkelijk beschikbaar te stellen om mee te denken. Hoe kan dit
wetsvoorstel hierbij extra behulpzaam zijn?
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen
duiden wat zij verstaan onder het onderstrepen van de noodzaak van het
wetsvoorstel door een grote groep zorgverleners, VAR’s, NU»91 en V&VN.
Betekent dit dat zij het doel van het wetsvoorstel onderschrijven, namelijk
dat zorgverleners meer invloed of zeggenschap op het zorginhoudelijk
beleid krijgen of betekent dit ook dat zij het wetsvoorstel als zodanig
onverkort ondersteunen? Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat zij
met deze input hebben gedaan? Waarom stellen de initiatiefnemers dat dit
wetsvoorstel geen extra administratieve lasten tot gevolg heeft, terwijl
bovengenoemde partijen wel vaak aangeven bezorgd te zijn over de
administratieve lasten als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er mogelijk een
overlap zit tussen de taken van de OR en van vertegenwoordigende
gremia. Zij vragen hoe de taken van een VAR zich verhouden tot de taken
van de OR. Kan dat goed worden afgebakend en zo ja, hoe dan?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting en
de reactie van de initiatiefnemers op het advies van de Raad van State dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
10
het voorliggende wetsvoorstel breed is uitgezet ter consultatie. Hebben er
ook zorgverleners uit het veld gereageerd en hoe duiden de initiatiefnemers de reacties van individuele zorgverleners op het wetsvoorstel?
Daarbij vragen genoemde leden tevens hoe de initiatiefnemers zorgverleners in het proces van het maken van dit initiatiefwetsvoorstel hebben
betrokken. Is dat alleen bij de internetconsultatie gebeurd of ook eerder?
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel A
De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor is gekozen de
genormeerde invloed van zorgverleners te beperken tot beleid dat direct
van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Wordt
hiermee niet het risico gelopen dat een groot deel van het beleid dat van
belang is voor het werkplezier van een verpleegkundige of verzorgende,
wordt aangemerkt als iets wat van indirect belang is en daarmee niet valt
onder dit wetsvoorstel? Kunnen de initiatiefnemers met voorbeelden
aangeven welke zaken zij wel en niet van direct belang vinden voor het
verlenen van goede zorg? Komt dat ook overeen met de verwachte
interpretatie van zorgaanbieders en zorgverleners? Zou het niet helpen als
de wetgever hier duidelijkheid over schept zodat verwarring hierover
voorkomen wordt en zorgverleners in ieder geval invloed hebben op die
vormen van beleid die de wetgever beoogt?
De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema
De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/44b65f1e-882e-4e26-a7f8-74abd191ce70
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
29 628
Politie
Nr. 1058
MOTIE VAN HET LID MICHON-DERKZEN
Voorgesteld 8 februari 2022
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de inzet van undercoveragenten een mogelijk
langdurige en ingrijpende inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer
van verdachten en op undercoveragenten;
constaterende dat voorafgaand aan de inzet van undercoveragenten de
Centrale Toetsingscommissie advies geeft aan het College van pg over het
inzetten van de bevoegdheid tot infiltratie;
constaterende dat de CTC enkel bestaat uit leden van de politie en het
Openbaar Ministerie;
verzoekt de regering om in overleg met het College van procureursgeneraal de CTC uit te breiden met bijvoorbeeld rechters of rechtersplaatsvervangers, psychologen of advocaten, zodat multidisciplinaire
betrokkenheid is gewaarborgd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Michon-Derkzen
kst-29628-1058
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 29 628, nr. 1058
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1721526-faa1-45b3-a27b-127b707007ad
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
32 140
Herziening Belastingstelsel
Nr. 152
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2023
Over de jaren 2017 tot en met 2022 wordt het box 3-inkomen berekend
volgens de forfaitaire spaarvariant zoals vastgelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Deze wet is ingevoerd om uitvoering te geven aan het
zogenoemde Kerstarrest.1 Op dit moment lopen er meerdere cassatieprocedures bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of deze forfaitaire
spaarvariant voldoende in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze
procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen met
box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. En de uitkomst
van bezwaarprocedures tegen deze aanslagen. Totdat de Hoge Raad
duidelijkheid hierover heeft gegeven door middel van het wijzen van één
of meerdere arresten, wordt het opleggen van deze aanslagen en het
afhandelen van bewaarschriften aangehouden.
Ik heb vertrouwen in de houdbaarheid van de Wet rechtsherstel box 3. De
wetgever heeft met het rechtsherstel een balans gezocht tussen de
noodzaak om de box 3-heffing beter aan te laten sluiten op de werkelijkheid, tegelijkertijd met oog voor de praktische mogelijkheden gelet op
de grote aantallen betrokken belastingplichtigen en de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst. Tegen die achtergrond is gekozen voor een
generieke regeling die grotendeels geautomatiseerd kan worden
uitgevoerd en waarbij geen aanvullende gegevens aan de belastingplichtige gevraagd hoeven te worden. Hoewel de regeling in bepaalde
opzichten ruw is, sluit de nieuwe berekening van het box 3-inkomen
gemiddeld genomen veel beter aan bij de werkelijkheid en wordt in zijn
algemeenheid naar redelijkheid uitvoering gegeven aan het Kerstarrest.
1
kst-32140-152
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152
1
In afwachting van de arresten van de Hoge Raad, zijn in overleg met
koepelorganisaties2 afspraken gemaakt over de behandeling van reeds
ingediende bezwaarschriften. Ook zijn er afspraken gemaakt over het
voorkomen van bezwaarschriften tegen de nog op te leggen definitieve
aanslagen inkomstenbelasting (hierna: IH) over de jaren 2021 en 2022. Zo
worden belastingplichtigen niet genoodzaakt om gebruik te maken van
hun rechtsmiddelen om aanspraak te kunnen maken op een eventuele
voor hen gunstige uitkomst van de lopende cassatieprocedures. De
afspraken maken het aanslagen- en bezwaarschriftenproces minder
belastend voor belastingplichtigen en fiscaal intermediairs, en beter
beheersbaar voor de Belastingdienst. Met deze brief informeer ik u graag
over deze afspraken.
Aanhouden bezwaarschriften 2021 (en voorgaande jaren t/m 2017)
Er zijn momenteel ongeveer 31.715 bezwaarschriften tegen definitieve
aanslagen IH over 2021 ingediend waarbij er sprake is van box 3-inkomen
dat uit meer bestaat dan banktegoeden. De Belastingdienst houdt deze
reeds ingediende en eventueel nog in te dienen bezwaarschriften tegen
definitieve aanslagen IH 2021 (en de voorgaande jaren t/m 2017) aan
totdat de Hoge Raad arrest wijst in de lopende cassatieprocedures. De
bezwaarschriften zullen daarna met inachtneming van deze arresten
worden afgehandeld. Het aanhouden van de bezwaarschriften betekent
dat belastingplichtigen op dit moment geen uitspraak op hun bezwaarschrift krijgen. Daarmee wordt voorkomen dat deze bezwaarschriften nu
worden afgewezen, en belastingplichtigen individueel verder moeten
procederen.
Het aanhouden van de bezwaarschriften betekent dat de beslistermijn van
de Algemene wet bestuursrecht overschreden wordt. Als een belanghebbende om die reden de Belastingdienst in gebreke stelt voordat de Hoge
Raad arrest gewezen heeft, zal wel uitspraak op het bezwaarschrift
worden gedaan. De Wet rechtsherstel box 3 is daarbij het kader. Dit
betekent dat het bezwaarschrift in beginsel wordt afgewezen. Daartegen
kan de belanghebbende vervolgens beroep instellen bij de fiscale rechter.
Naar verwachting zullen verreweg de meeste belanghebbenden de
arresten van de Hoge Raad willen afwachten. De uitspraak op hun
bezwaarschrift zal conform deze arresten plaatsvinden. Voor belanghebbenden heeft dit als voordeel dat zij aanspraak kunnen maken op
eventueel voor hen gunstige arresten, zonder dat zij nu individueel
hoeven te procederen. Als belanghebbenden het niet eens zijn met de
uiteindelijke uitspraak op hun bezwaarschrift staat de weg naar de fiscale
rechter voor hen uiteraard alsnog open.
Aanhouden vaststellen definitieve aanslagen 2021 en 2022
Over 2021 moeten nog 690.000 aangiften IH ingediend worden. Over 2022
verwacht de Belastingdienst omstreeks 2,3 miljoen aangiften met
box 3-inkomen te ontvangen. Ik wil voorkomen dat belanghebbenden – in
afwachting van de Hoge Raad – bezwaar maken tegen de definitieve
aanslagen als zij box 3-inkomen hebben dat uit meer bestaat dan
banktegoeden.
2
De Consumentenbond, ConsumentenClaim, de Bond voor Belastingbetalers, de Koninklijke
Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, de Nederlandse Orde van Administratie- en
Belastingdeskundigen, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, de Samenwerkende
Registeraccountants, de Accountants Administratieconsulenten en het Register Belastingadviseurs.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152
2
De Belastingdienst houdt daarom de definitieve regeling voor deze
aanslagen IH aan, totdat de Hoge Raad door middel van één of meerdere
arresten in de reeds lopende cassatieprocedures afdoende uitsluitsel geeft
of, hoe en in hoeverre het box 3 inkomen op grond van werkelijk
rendement moet worden vastgesteld. De definitieve aanslagen zullen
daarna met inachtneming van deze arresten worden vastgesteld. Mochten
belastingplichtigen evenwel toch een definitieve aanslag over de
belastingjaren 2021 of 2022 ontvangen met box 3-inkomen dat uit meer
bestaat dan banktegoeden dan moeten zij hiertegen tijdig een bezwaarschrift indienen als zij het niet eens zijn met de aanslag.
Voorlopige aanslagen IH 2021 en 2022 met box 3-inkomen dat uit meer
bestaat dan banktegoeden zullen wel opgelegd worden. Dit geldt zowel
voor de voorlopige aanslagen die leiden tot een teruggaaf als voor de
voorlopige aanslagen die leiden tot een te betalen bedrag. Daarmee wordt
enerzijds voorkomen dat belanghebbenden langer op hun geld moeten
wachten. Anderzijds wordt voorkomen dat er over een langere periode
belastingrente in rekening gebracht wordt. De Wet rechtsherstel box 3 is
het kader bij de voorlopige aanslagregeling. Verzoeken om herziening van
een voorlopige aanslag, evenals bezwaarschriften tegen eerdere afwijzing
van zo’n verzoek, zullen ook worden aangehouden.
De aangekondigde aanpak is bedoeld om de procedures tegen de
forfaitaire spaarvariant zo min mogelijk belastend te laten zijn voor
belastingplichtigen, fiscaal intermediairs en de Belastingdienst. De
afhandeling van de bezwaarschriften en het opleggen van de aanslagen
zal na de arresten van de Hoge Raad plaatsvinden. Dit verandert niets aan
de rechtspositie van de belanghebbenden.
Het is helaas niet bekend wanneer de Hoge Raad arrest zal wijzen. Als dat
lang op zich laat wachten, kan de aanslagtermijn gaan knellen. Ik kan nu
dus niet uitsluiten dat op enig moment toch definitieve aanslagen over
2021 of 2022 vastgesteld moeten worden, waarbij er sprake is van
box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. Ik zal u dan
daarover nader informeren. Verder heb ik vertrouwen in de uitkomst van
de procedures en de houdbaarheid van het stelsel. Zowel bij de koepelorganisaties als bij mij is de verwachting dat de arresten van de Hoge
Raad een duidelijke uitkomst geven, in het bijzonder in het antwoord op
de vraag of de Wet rechtsherstel box 3 (op stelselniveau) voldoet aan de
bepalingen van het Europese en overig supranationaal recht. Ook
daarover zal ik u te zijner tijd nader informeren.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/27e3ab7f-c885-4bee-86da-78fce8528be1
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
21 501-02
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse
Zaken
Nr. 1151
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2012
Hierbij bieden wij u de geannoteerde agenda aan van de Raad Algemene
Zaken van 29 mei 2012.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
H. P. M. Knapen
kst-21501-02-1151
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151
1
Geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 29 mei
2012
Geannoteerde agenda ER 28–29 juni
De Raad Algemene Zaken (RAZ) zal zoals gebruikelijk kennis nemen van
de geannoteerde agenda voor de eerstvolgende formele Europese Raad
(ER) – in dit geval de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders
gepland voor 28–29 juni a.s. Op het moment van schrijven heeft
ER-voorzitter Van Rompuy de geannoteerde agenda nog niet verspreid,
maar de verwachting is dat de ER voor een belangrijk deel in het teken zal
staan van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader
(MFK), de Europese Groei-agenda en de afronding van het Europese
Semester (waaronder de landenspecifieke aanbevelingen), en asiel en
migratie (op basis van het jaarrapport van de Commissie).
Zoals bericht in de media zal ER-voorzitter van Rompuy op 23 mei a.s. ter
voorbereiding van de juni-ER een informeel diner voor de staatshoofden
en regeringsleiders organiseren voor een gedachtenwisseling over de
Europese Groei-agenda.
Meerjarig Financieel Kader
Er wordt thans onderhandeld in de RAZ aan de hand van een zogenaamde
onderhandelingsbox. Deze vormt in feite de basis van een conceptakkoord
binnen de Raad. Per categorie worden daarin de belangrijkste uitgangspunten, toewijzingsformules en plafonds weergegeven alsook de
afspraken ten aanzien van de Eigen Middelen.
De RAZ (26 maart jl.) sprak over de deelonderwerpen: onderzoek,
onderwijs en innovatie; veiligheid, justitie (inclusief immigratie, asiel en
grensbewaking) en burgerschap; extern beleid; en administratieve
uitgaven. De RAZ van 24 april sprak over de structuurfondsen, de
Connecting Europe Facility en landbouw. Uw Kamer ontving inmiddels
een verslag van beide RAZ-bijeenkomsten.
Op de RAZ van 29 mei zal gesproken worden over het totale pakket.
Daarbij zal voor het eerst ook aandacht zijn voor de Eigen Middelen.
Het is de ambitie van het Deense voorzitterschap om uitsluitend de
inhoud en structuur van de onderhandelingsbox, dus zonder cijfers, aan
de Europese Raad (ER) van 28–29 juni voor te leggen. Het Cypriotisch
voorzitterschap zal vervolgens, in samenwerking met de voorzitter van de
ER, in de tweede helft van dit jaar de cijfers moeten invullen. De Nederlandse inzet ten aanzien van de MFK-onderhandelingen is verwoord in de
Kamerbrieven van maart en september 2011 (Kamerstuk 21 501-20,
nrs. 529 en 553). Uitgangspunt daarbij is dat er, naast behoud van de
huidige korting en een moderne EU-begroting, 100 miljard euro in
betalingen bespaard dient te worden op het Commissievoorstel, om de
hoofddoelstelling van het kabinet (substantieel lagere afdrachten) te
realiseren.
Onderzoek, onderwijs en innovatie
Het kabinet zal blijven benadrukken dat, hoewel ook dit deel van de
begroting zijn bijdrage zal moeten leveren aan een lager totaalplafond
(100 miljard euro minder dan de Commissie voorstelt), Horizon2020
zoveel mogelijk dient te worden ontzien, zodat de uitgaven aan onderzoek
en innovatie aanzienlijk kunnen stijgen ten opzichte van de bestedingen in
de huidige MFK-periode. Ook zal het kabinet pleiten voor behoud van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151
2
zogenaamde excellentie-criterium bij toewijzing van deze fondsen,
hetgeen inhoudt dat de fondsen alleen de beste Europese projecten en
onderzoeksinstellingen toekomen op basis van openbare tenders. Veel,
met name Oost-Europese lidstaten, bepleiten een bredere toegang tot
deze middelen.
Cohesiebeleid
Het kabinet vindt dat een groot deel van de besparingen gerealiseerd zal
moeten worden bij het Cohesiebeleid. De Nederlandse lijn is bekend: het
Cohesiebeleid zou idealiter beperkt moeten blijven tot de armste regio’s in
de armste lidstaten. Dit betekent echter niet dat Nederland uitsluit dat er
ook besparingen nodig zullen zijn bij armere regio’s en armere lidstaten.
Dit betekent wel dat de besparingen hoofdzakelijk gevonden zullen
moeten worden bij de rijke regio’s en de rijke lidstaten. In dit verband is
Nederland dan ook tegen de oprichting van een nieuwe categorie regio’s
die in aanmerking komt voor convergentiesteun, de zogenaamde
transitieregio’s (regio’s met een BNI tussen 75% en 90% van het
EU-gemiddelde). Deze categorie zit, ondanks kritiek van veel lidstaten, nog
steeds in de onderhandelingsbox.
Als rijke lidstaten toch structuurfondsen blijven ontvangen, zal Nederland
zich hard maken voor zijn «fair share». Nederland zal daartoe opnieuw
bepleiten dat de Europa 2020 doelstelling voor onderzoek en innovatie
ook als criterium wordt toegevoegd bij de allocatie van structuurmiddelen. Hierdoor zou Nederland meer structuurfondsen ontvangen.
Daarnaast zal Nederland zich sterk blijven maken voor een stevige
macro-economische conditionaliteit. In dit verband wil Nederland
conform de EMU-brief van 7 september 2011 dat voor eurolanden
structuurfondsen niet alleen opgeschort kunnen worden, zoals de
Commissie voorstelt, maar ook dat toebedeelde fondsen bij het herhaaldelijk schenden van de regels van het SGP definitief kunnen worden
gekort.
Connecting Europe Facility
Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover een steviger
accent in de Europese begroting ten aanzien van infrastructuur. Dit omdat
goede infrastructuur de interne markt en daarmee de Europese concurrentiekracht versterkt. Daarom staat het kabinet open voor stroomlijning van
de inspanningen op dit gebied door middel van de CEF. Wel moet dit
instrument ingepast worden binnen een als geheel krappere EU-begroting. De Commissie stelt evenwel een forse verhoging voor ten opzichte
van de huidige middelen terwijl Nederland van mening is dat ook hier
besparingen moeten worden gevonden, waarbij in het bijzonder kritisch
zal moeten worden gekeken naar de middelen voor energie en ICT,
aangezien financiering van energie- en ICT-infrastructuur primair bij
marktpartijen ligt.
Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid (GLB)
Het kabinet is van mening dat het landbouwbudget niet boven een
nominaal constant niveau mag uitkomen. Als in de loop van de onderhandelingen blijkt dat het niet haalbaar is de gewenste besparingen bij het
Cohesiebeleid te realiseren, waardoor de hoofddoelstelling (substantieel
lagere afdrachten) niet kan worden gerealiseerd, zal het kabinet bezien of
een inzet op verdere verlaging van de landbouwuitgaven wenselijk is.
Daarnaast staat het kabinet modernisering van het GLB voor. De
Commissie zet een goede eerste stap naar meer doelgerichte betalingen
in plaats van generieke betalingen. De voorstellen voor vergroening van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151
3
directe betalingen kunnen in grote lijnen op steun van het kabinet
rekenen, maar het kabinet wenst meer flexibiliteit in de toepassing per
land.
De Commissie stelt ook een herverdeling van directe betalingen tussen
lidstaten voor. Nederland ontvangt nu relatief veel steun per hectare. Het
kabinet heeft begrip voor een zekere mate van herverdeling van de directe
betalingen maar de Commissie legt de rekening van herverdeling te
eenzijdig neer bij een beperkte groep lidstaten. Nederland zal zich daarom
blijven inspannen voor een meer evenwichtige herverdeling. Op verzoek
van Nederland is dit thans als een van de opties opgenomen in de
onderhandelingsbox.
Verder acht Nederland het van groot belang dat de regels gemoeid met
uitgave en beheer van GLB-fondsen vereenvoudigd worden, zodat
uitvoeringskosten beperkt kunnen worden en het risico op fouten
afneemt. Het Commissievoorstel gaat nog niet ver genoeg op dit punt.
Veiligheid en burgerschap
Voor het kabinet heeft binnen deze categorie vooral het veiligheid-deel
prioriteit. Het belang van immigratie, asiel en grensbewaking moet in de
onderhandelingsbox duidelijk tot uiting komen. Dit betekent niet dat
Nederland de voorgestelde stijging van het budget steunt. Ook bij
categorie 3 kan bezuinigd worden, maar het grootse deel zal gevonden
moeten worden bij het onderdeel burgerschap.
Extern beleid
Ten aanzien van categorie 4 zal het kabinet blijven pleiten voor een
duidelijke prioriteitstelling. Wat Nederland betreft zijn dat: (1) nabuurschap (2) stabiliteit en mensenrechten en (3) meer differentiatie: EU
ontwikkelingssteun moet worden gericht op de armste mensen in de
armste landen. Met deze prioriteitstelling kan het budget voor zowel
categorie 4 als het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gelijk blijven (ten
opzichte van de huidige periode). Conform de motie Willems blijft het
kabinet zich ervoor inspannen dat het EOF binnen de EU-begroting wordt
opgenomen. Zoals reeds gemeld aan het parlement per brief d.d.
14 november 2011 (Tweede Kamerstuk 21 501-04, nr. 137), geeft het
kabinet zich tegelijkertijd rekenschap van het gegeven dat hiervoor
unanimiteit in de Raad is vereist, en dat slechts enkele lidstaten de
Nederlandse wens ondersteunen.
Administratie
Het kabinet is van mening dat hier forse bezuinigingen mogelijk zijn.
Bovendien zullen er, om de uitgaven in de toekomst niet te zeer te laten
oplopen, ook forse hervormingen nodig zijn van bijvoorbeeld het
pensioenstelsel, het vergoedingensysteem en het carrière-systeem.
Teksten hiertoe zijn, mede op verzoek van Nederland, opgenomen in de
onderhandelingsbox. Daarnaast zal er gesneden moeten worden in het
ambtenarenapparaat van alle Europese instellingen. De Commissie stelt
zelf een verlaging voor van 5%. Wat het kabinet betreft kan dit percentage
omhoog.
Eigen Middelen
De RAZ zal voor het eerst spreken over de Eigen Middelen. Nederland zal
daarbij aangeven dat een korting die lager is dan de korting die het nu
ontvangt niet acceptabel is. Dat geldt eveneens voor een verlaging van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151
4
perceptiekostenvergoeding, de vergoeding die lidstaten ontvangen voor
de inning van de traditionele eigen middelen. Ten aanzien van het voorstel
voor een Financial Transaction Tax (FTT) als nieuw Eigen Middel zal
Nederland, in overeenstemming met de motie Dijkhoff-Ormel, aangeven
een FTT als Eigen Middel voor de EU-begroting niet te kunnen steunen.
Ten aanzien van het voorstel voor een aanpassing van het bestaande
BTW-middel, waardoor een meer directe relatie ontstaat met de feitelijke
BTW-opbrengsten, zal Nederland aangeven niet de voordelen te zien van
deze wijziging ten opzichte van het bestaande BTW-middel.
Monitoringsrapport Kroatië
Op 24 april jl. verscheen het eerste rapport van de Commissie in het kader
van het «versterkte toezicht» op de hervormingen in Kroatië waartoe de
Europese Raad van 23–24 juni 2011 had besloten. Dit monitoringsmechanisme is nodig om Kroatië aan te sporen de noodzakelijke hervormingen
te blijven doorvoeren, in het bijzonder op het vlak van de rechterlijke
macht en fundamentele rechten, justitie en veiligheid (hoofdstukken 23 en
24).
De kabinetsappreciatie van het monitoringsrapport kreeg u op 7 mei jl.
(Kamerstuk 23 987, nr. 123). Nederland heeft gevraagd om (korte)
bespreking van Kroatië.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ccc04614-5494-40ee-8c95-6b772657e361
|
Provinciefonds
Decembercirculaire 2012
Deze brochure is een uitgave van:
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
BDF/Financieel en Informatiestelsel
Postbus 20011 | 2500 ea Den Haag
© December 2012 | B-16410
Provinciefonds
Decembercirculaire 2012
Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
- Gedeputeerde Staten van de provincies
- Dagelijks bestuur van het Interprovinciaal Overleg
directie Bestuur,
Democratie en Financiën
afdeling Financieel en
Informatiestelsel
Schedeldoekshaven 200
2511 EZ Den Haag
Postbus 20011
2500 EA Den Haag
www.rijksoverheid.nl
circulaire
Onderwerp
Doelstelling
decembercirculaire provinciefonds 2012
bekendmaking van beleid en het geven van informatie
Relaties met andere circulaires
septembercirculaire 2012 (2012-0000529010);
junicirculaire 2012 (2012-0000347923);
decembercirculaire 2011 (2011-2000558952);
septembercirculaire 2011 (2011-2000409305);
meicirculaire 2011 (2011-2000212162); maartcirculaire
2011 (2011-2000048603)
Geldig tot
1 juli 2013
eventuele vragen per e-mail
postbus. [email protected]
Datum
20 december 2012
Kenmerk
2012-0000746359
Bijlagen
7
DECEM6ERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
Voorwoord
Voor u ligt de decembercirculaire provinciefonds 2012. In deze circulaire wordt u over de
provinciefondsuitkeringen 2012 en verder geïnformeerd.
De circulaire is de eerste in een nieuwe kabinetsperiode. U krijgt een schets van de
gevolgen die het Regeerakkoord voor de provincies heeft. Over die gevolgen is gesproken
met het Interprovinciaal Overleg, en dat overleg zal de komende maanden worden
voortgezet. De gevolgen van het Regeerakkoord voor afzonderlijke provincies zullen verder
worden uitgewerkt. De uitkomsten worden in de meicirculaire 2013 en in latere circulaires
opgenomen.
Om Nederland sterker uit de huidige crisis te laten komen, is een solide beleid nodig om de
overheidsfinanciën op orde te brengen. Het Regeerakkoord vraagt van iedereen een
bijdrage, ook van provincies. De keuzes zijn niet eenvoudig, maar de omstandigheden
bieden ook kansen om zaken anders te organiseren, zoals bijvoorbeeld door decentralisatie
van taken. Voor de provincies bevat het Regeerakkoord behalve ombuigingen door de
normeringssystematiek ook meer generieke ombuigingen.
De invoering van de wet Houdbare overheidsfinanciën wordt voortgezet. Het wetsvoorstel
is ingediend bij de Tweede Kamer. Provincies gaan daarnaast verplicht schatkistbankieren.
Een daartoe strekkend wetsvoorstel, mede gebaseerd op gesprekken met de koepels van
de medeoverheden, zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het BTW
compensatiefonds wordt afgeschaft. Met de VNG en het IPO is afgesproken om de
consequenties van afschaffing goed in kaart te brengen.
De circulaire bevat ten slotte in beperkte mate uitgewerkte provinciefondsmutaties,
waaronder de verdeling 2012 en 2013 van de middelen voor natuur en een eenmalige
toevoeging in verband met de regionale uitvoeringsdiensten.
De vraagstukken waarvoor wij ons gezamenlijk geplaatst zien zijn groot. Dat geldt, naast
de hiervoor genoemde financiële, ook de bestuurlijke thema's. Mijn inzet is om in de
komende tijd samen met provincies te zorgen dat de soms pijnlijke maatregelen werkbaar
worden. Ik zie uit naar een goede samenwerking.
Mede namens de staatssecretaris van Financiën,
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
Inhoudsopgave
1.
Regeerakkoord
1
2.
Uitkeringsjaar 2012
5
2.1
Opbouw uitkeringen
5
2.2
Transitiekosten Regionale uitvoeringsdiensten
7
2.3
Mutaties integratie- en decentralisatie-uitkeringen
.7
2.3.1
Integratie-uitkering Natuur
7
2.3.2
Green Deal "Zonnepanelen voor Asbestdaken"
8
2.3.3
Green Deals Noord-Brabant, Limburg en Zeeland
9
2.3.4
Nationale gebiedsontwikkeling
9
2.3.5
Bodemsanering
9
2.3.6
Programmatische Aanpak Stikstof
9
2.4.
Verzameltabel overige wijzigingen
10
2.5.
Uitkeringsfactor, bedragen per eenheid en fysieke gegevens
11
2.6.
Aanpassing voorschotbetalingen
11
3.
Uitkeringsjaar 2013
3.1
4.
13
Voorschotbetalingen
13
Overige mededelingen
15
Financieel toezicht
15
4.1
4.1.1
Aanpassing Gemeentewet, Provinciewet en BBV
15
4.1.2
Financieel toezicht in relatie tot generiek toezicht
15
4.1.3
Financieel toezicht en derivaten
16
4.2
Jaarverslag: normering topfunctionarissen
17
4.3
Wet Houdbare overheidsfinanciën
17
4.4
Schatkistbankieren
17
Bijlagen
19
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
1.
Regeerakkoord
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de gevolgen van het Regeerakkoord voor het
provinciefonds. Rijk en medeoverheden voeren bestuurlijk overleg over de financiële gevolgen
van het Regeerakkoord, zoals bijvoorbeeld recent op 12 december 2012. Van de zijde van het
Rijk is daarbij de bereidheid uitgesproken de uitwerking van maatregelen waar mogelijk
gezamenlijk ter hand te nemen, waarbij het financiële kader echter vast ligt. De mutaties in het
provinciefonds die los staan van het Regeerakkoord zijn opgenomen in de volgende
hoofdstukken.
Het overzicht van de mutaties provinciefonds uit hoofde van het Regeerakkoord is opgenomen in
tabel 1.1.
Tabel 1.1 Mutaties Regeerakkoord met gevolgen provinciefonds
Mutaties provinciefonds
(cumulatief; in miljoenen euro's)
Accres
2013
2014
2015
2016
7
15
10
-22
-44
297
297
297
-31
-31
-31
-31
5
5
-5
5
5
-10
-15
-142
-142
-142
-142
-153
134
97
70
Overboeking vanuit BeF
Btw-verhoging 19 naar 21 %
Btw-correctie accres
Minder provincies
Regionale omroepen
Totaal
7
2017
1) de mutatie als gevolg van de vermindering van het aantal provincies loopt na 2017 op naar - € 75 miljoen structureel in
2025
Accres
De tabel bevat de gevolgen voor de accressen als gevolg van de maatregelen in het
Regeerakkoord, zoals vastgesteld in het kader van de Startnota. De eerste jaren is sprake van
een verhoging van de accressen, die ook nog iets hoger uitvalt dan in het Regeerakkoord is
opgenomen. Dat laatste is het gevolg van een preciezere toepassing van de
normeringssystematiek. In latere jaren vertalen de ombuigingen bij het Rijk zich door in een
neerwaartse bijstelling van de accressen. De neerwaartse bijstelling is groter dan bij het sluiten
van het Regeerakkoord werd ingeschat. Na de doorrekening van het Regeerakkoord door het
Centraal Planbureau zijn in de Startnota lagere ramingen van de loonontwikkeling vastgesteld
die, doordat zij doorwerken in de rijksbegroting, een neerwaarts effect hebben op de accressen.
Naar het zich laat aanzien zal - los van het Regeerakkoord - het accres 2012 als gevolg van
onderuitputting bij het Rijk lager uitvallen dan in de septembercirculaire 2012 is gemeld. De
definitieve uitkomst volgt komend voorjaar. December is geen aanpassingsmoment voor de
accressen. Dat is om het aantal bijstellingen te beperken en omdat de begrotingsuitvoering 2012
nagenoeg rond is. Wij volstaan daarom met deze vooraankondiging. Wij leggen in de
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
1
meicirculaire 2013 de gevolgen vast van de dan definitieve stand van het accres 2012 voor de
verdeling en de bevoorschotting.
Overboeking vanuit BTW-compensatiefonds
Sinds 2003 kunnen provincies de btw-component van veel van hun uitgaven declareren bij het
BTW-compensatiefonds (BCF). Het BCF betaalt in jaar t+1 de declaraties over jaar t. Het BCF
betaalt in 2014 de declarabele btw-uitgaven 2013 nog uit. Vanaf 2014 kunnen er geen
vorderingen meer ontstaan op het BCF, aangezien het fonds wordt afgeschaft met ingang van
2015. Bij de afschaffing van het BCF komt vanaf 2015 voor het provinciefonds € 297 miljoen
beschikbaar. Daarnaast is van het BCF € 150 miljoen gereserveerd voor brutering van specifieke
uitkeringen op de departementale begrotingen. Bij de overheveling van de middelen uit het BCF
naar het gemeentefonds en het provinciefonds zal een taakstellende structurele korting van
€ 350 miljoen plaatsvinden, waarvan € 40 miljoen voor het provinciefonds, mede als gevolg van
de hogere groei van het BCF de afgelopen jaren ten opzichte van de accrespercentages.
Met de VNG en het IPO is afgesproken om gezamenlijk de consequenties van de afschaffing in
kaart te brengen.
Verhoging btw van 19 naar 21 %
De btw-verhoging per 1 oktober 2012 van 19% naar 21 % doet het BCF stijgen. Deze
automatische compensatie die via het BCF voor de btw-verhoging plaatsvindt, wordt - anders
dan onder het vorige kabinet, zoals gemeld in hoofdstuk 1 van de septembercirculaire 2012
door de sector zelf gefinancierd door een structurele uitname uit de fondsen van in totaal € 270
miljoen, waarvan € 31 miljoen voor het provinciefonds. Omdat het BCF na verstrijken van een
jaar uitbetaalt vindt ook de uitname vertraagd plaats, in 2014 voor het eerst met het oog op de
hogere btw 2013.
De btw-verhoging heeft een opwaarts effect op de rijksuitgaven, en daarmee op het accres van
het gemeentefonds en het provinciefonds. Deze compensatie voor de medeoverheden wordt
geraamd op € 70 miljoen, waarvan € 5 miljoen voor het provinciefonds. Het vorige kabinet
bracht in verband hiermee een overeenkomstige accreskorting btw op het gemeentefonds en het
provinciefonds aan. Met het oog op de insteek van het huidige kabinet is deze korting nu vanaf
2014 ongedaan gemaakt. Het argument voor de accreskorting is niet meer van toepassing.
Minder provincies
De opschaling van provincies leidt tot aanzienlijke besparingen op de middellange termijn. Een
deel van deze besparing wordt in de periode tot 2017 gerealiseerd door een eerste opschaling
naar 10 provincies. Het eindbeeld betreft 5 landsdelen in 2025. De besparing leidt tot een
uitname uit het provinciefonds. In deze kabinetsperiode worden Noord-Holland, Utrecht en
(delen van) Flevoland samengevoegd.
2
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Regionale omroepen
In het kader van het centraliseren van het budget voor regionale omroepen vindt per 2014 een
uitname uit het provinciefonds plaats van € 142 miljoen.
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
3
4
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
2.
Uitkeringsjaar 2012
2.1
Opbouw uitkeringen
Tabel 2.1 vermeldt de opbouw van de uitkeringen 2012 na actualisering ten opzichte van de
septembercirculaire 2012. De mutaties zijn gegroepeerd per cluster. De wijzigingen in de
mutaties worden in de navolgende paragrafen toegelicht. Daarna zijn enkele paragrafen
opgenomen met overige informatie die van belang is voor de uitkeringen uit het provinciefonds.
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
5
Tabel 2.1 Opbouw uitkeringen 2012, in miljoenen euro's
ramingen
september
circulaire 2012 1
Uitkeringen 2011
waarvan:
ramingen
deze
circulaire
AU
1.268,217
726,883
541,334
-20,000
4,000
-20,000
197,358
-418,495
12,469
-197,358
418,495
-12,469
lU/OU
Algemene mutaties
accres
aanvullende algemene mutatie
uitname PF
overheveling DU uitname PF 2011 naar AU
DU Ontwikkel/OEM variabel
overheveling DU muskusratten naar AU
-20,000 @
4,000 @
-20,000 @
0,000 @
0,000
0,000 @
Cluster Verkeer en vervoer
- Zuiderzeelijn
- Pieken in de Delta
- Julianasluis
31,190@
-19,666 @
2,700 @
31,190
-19,666
2,700
Cluster Natuur en recreatie
- Natuur
- PAS
308,410
23,000
308,410
23,000
Cluster Economische zaken
- Nieuw Handelsregister
- luchthavens
- Topper-gelden bedrijventerreinen
- FES-gelden bedrijventerreinen
- nationale gebiedsontwikkeling
-0,073 @
-0,058 @
24,330 @
-7,735 @
48,615
-0,073
-0,679 @
-17,353 @
3,131
20,000
-0,022 @
-0,679
44,115
Cluster Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening
- Basisregistratie Kadaster
- ISV
- Green Deal
- asbest en zonnepanelen
- WoON Oversampling
Cluster Water en milieu
rivierdijkversterking
SLOK
bodemsanering
elektrisch varen
innovatie energiebesparing gebouwde omgeving
sterke regio's
Waddenfonds
RUD's
Zwemwaterrichtlijn EU
beter benutten
-2,869
-42,202 @
-1,222 @
-1,649
-0,175 @
-0,900 @
-3,890 @
62,369 @
1,800 @
1,200 @
1,270 @
-12,349
-4,000
Cluster Voorzieningen bevolking
- lokaal emancipatiebeleid
- monumentenzorg
- Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs
- invoeringskosten jeugdzorg
-0,058
24,330
-7,735
48,615
-17,353
3,131
20,000
-0,022
5,800
-0,092 @
20,000 @
0,200 @
1,300 @
1.686,016
Uitkeringen 2012
-42,202
-1,222
-1,649
-0,175
-0,900
-3,890
62,369
-4,000
1,200
1,270
-0,092
20,000
0,200
1,300
487,263
1.198,753 *
.. waarvan:
decentralisatie-uitkering Ontwikkel/OEM variabel
integratie-uitkering Natuur
decentralisatie-uitkering PAS
decentralisatie-uitkering Zuiderzeelijn
decentralisatie-uitkering Julianasluis
decentralisatie-uitkering Cultuurparticipatie
decentralisatie-uitkering monumentenzorg
decentralisatie-uitkering luchthavens
decentralisatie-uitkering ISV
decentralisatie-uitkering Green Deal
decentralisatie-uitkering asbest en zonnepanelen
decentralisatie-uitkering Topper-gelden bedrijventerreinen
decentralisatie-uitkering FES-gelden bedrijventerreinen
decentralisatie-uitkering bodemsanering
decentralisatie-uitkering externe veiligheid
decentralisatie-uitkering nationale gebiedsontwikkeling
decentralisatie-uitkering werkmaatschappij Markermeer-IJmeer
decentralisatie-uitkering sterke regio's
decentralisatie-uitkering Waddenfonds
decentralisatie-uitkering Zwemwaterrichtlijn EU
decentralisatie-uitkering beter benutten
decentralisatie-uitkering Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs
decentralisatie-uitkering invoeringskosten jeugdzorg
1
Deze kolom is alleen ingevuld als de raming van het betreffende onderdeel is gewijzigd.
Het teken @ geeft aan dat dit onderdeel niet in deze circulaire wordt toegelicht. Zie verzameltabel 2.4.
6
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
418,495
308,410
23,000
47,075
2,700
8,123
20,000
0,933
59,034
9,131
20,000
24,330
4,303
69,604
20,000
55,877
0,210
8,190
95,369
1,200
1,270
0,200
1,300
2.2
Transitiekosten Regionale uitvoeringsdiensten
De algemene uitkering wordt in 2012 éénmalig met € 5,8 miljoen verhoogd in verband met de
transitiekosten van de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD's).
In het bestuurlijk overleg van 31 oktober 2012 is de staatssecretaris van Infrastructuur en l"1ilieu
met de VNG en het IPO tot een akkoord gekomen betreffende de compensatie voor de
transitiekosten van de vorming van de RUD's. Alle partijen gaan akkoord met een eenmalige
tegemoetkoming van in totaal € 25 miljoen voor gemeenten en provincies, zodat de
terugverdientijd kan worden bekort. De verdeling van dit bedrag over gemeenten en provincies
is bepaald op basis van de kostenverhoudingen zoals opgenomen in het onderzoek naar de
terugverdientijd dat partijen in gezamenlijkheid hebben opgesteld. Het bedrag voor provincies
van € 5,8 miljoen wordt toegevoegd aan het cluster Water en milieu. De verdeling vindt plaats
via de maatstaven woonruimten, oeverlengte, land, water, inrichtingen en vast bedrag. Het
resterende bedrag van € 19,2 miljoen is bestemd voor de gemeenten en wordt toegevoegd aan
het gemeentefonds. Bij de overdracht van taken en middelen van provincies naar gemeenten zal
er rekening mee worden gehouden dat provincies en gemeenten de resterende transitiekosten in
gelijke mate kunnen terugverdienen.
2.3
Mutaties integratie- en decentralisatie-uitkeringen
2.3.1
Integratie-uitkering Natuur
Op 20 september 2011 hebben Rijk en Interprovinciaal Overleg het onderhandelingsakkoord
decentralisatie natuur gesloten. Tezamen met de aanvullende afspraken van 7 december 2011
en de uitvoeringsafspraken van 8 februari 2012 is dit het Bestuursakkoord natuur. Op grond van
het akkoord wordt de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid en het landelijk gebied, met
inachtneming van de afspraken uit het akkoord, overgedragen van Rijk aan provincies.
Op 23 november 2012 hebben het Rijk en de afzonderlijke provincies de
afrondingsovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) ondertekend. Hiermee zijn
de twaalf afzonderlijke ILG-bestuursovereenkomsten komen te vervallen en zijn de inzet en de
beschikbare middelen voor het resterende oorspronkelijke ILG-tijdvak tot en met 2013
vastgesteld. De afrondingsovereenkomsten en de bijgevoegde toezeggingen vormen de basis
voor de verdeling van de integratie-uitkering Natuur in de periode 2012-2014.
In de afrondingsovereenkomsten zijn afspraken gemaakt over decentralisatie per 1 januari 2012
van de middelen voor voormalige FES-projecten, waarvan de rijksbijdrage als niet-ontschot
budget in het ILG was opgenomen. De middelen die gedecentraliseerd worden, zijn de maximale
rijksbijdragen (tot en met 2014) voor de desbetreffende projecten zoals aangegeven in de ILG
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
7
bestuursovereenkomsten, onder aftrek van de voor die projecten bestemde ILG
bevoorschottingen zoals die tot en met 2011 hebben plaatsgevonden vanuit de begroting van het
voormalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De middelen voor de
KRW-projecten worden in één keer in 2012 uitgekeerd en zijn bestemd voor projecten die in de
stroomgebiedbeheerplannen zijn opgenomen als KRW-maatregelen en die derhalve
internationaal verplicht zijn. Deze KRW-maatregelen zijn zodanig ingevuld dat zij naast de KRW
ook andere rijksdoelen dienen.
Onderdeel van de afrondingsovereenkomsten zijn ook afspraken rond de beschikbare middelen
voor de kosten van beheer van Staatsbosbeheer en de kosten van het Faunafonds voor de
periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, verminderd met de door het Rijk aan deze
organen voor die periode betaalde voorschotten. De provincie Utrecht is de ontvangende
provincie van deze middelen.
De integratie-uitkering wordt aangevuld met een exploitatiebijdrage bezoekerscentrum Nationaal
Park Lauwersmeer (provincie Groningen) en de investeringsbijdrage nieuw bezoekerscentrum
Nationaal Park Schiermonnikoog (provincie Fryslan).
Onderstaande tabel 2.3.1 toont de verdeling van de middelen over de provincies. In de
meicirculaire 2013 zullen de voor dat jaar beschikbare middelen op verzoek van de provincies
mogelijk worden herzien op basis van een gezamenlijk vastgestelde verdeling.
Tabel 2.3.1 Integratie-uitkering Natuur (in miljoenen euro's)
Provincie
Groningen
Fryslän
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Totaal
Bedrag 2012 Bedrag 2013 Bedrag 2014 Bedrag 2015 Verrekenen 2013
5,79
1,93
23,42
19,63
5,07
16,10
19,40
14,34
16,27
43,98
46,38
8,88
84,79
25,10
-18,93
31,45
62,02
58,45
-2,21
33,22
37,43
16,38
15,83
308,41
237,12
40,33
-21,14
* Tabel en bedragen zijn gebaseerd op de afrondingsovereenkomst ILG, waarbij de synergieprojecten volledig in 2012 verrekend
worden.
2.3.2
Green Deal "Zonnepanelen voor Asbestdaken"
In paragraaf 2.2.9 van de septembercirculaire 2012 is aangekondigd dat door het Rijk in 2012
een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar wordt gesteld in verband met de Green Deal
"Zonnepanelen voor Asbestdaken" met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO). De verdeling
over de provincies is inmiddels bekend en vindt plaats op basis van CBS-cijfers over de
8
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
hoeveelheid agrarische bedrijven per provincie (2010). De middelen worden verstrekt via een
decentralisatie-uitkering. Tabel 2.3.2 vermeldt de bedragen per provincie.
Tabel 2.3.2 Decentralisatie-uitkering asbestdaken en zonnepanelen (bedragen in euro's)
Provincie
Groningen
Fryslan
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
2.3.3
Bedrag
928.000
1.590.000
1.044.000
2.464.000
3.418.000
813.000
Provincie
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
Bedrag
1.387.000
2.004.000
896.000
3.568.000
1.365.000
523.000
Totaal
20.000.000
Green Deals Noord-Brabant, Limburg en Zeeland
Op 3 oktober 2011 zijn er Green Deals gesloten met de provincies Noord-Brabant, Limburg en
Zeeland. In 2012 ontvangt de provincie Noord-Brabant € 3 miljoen voor het project 'proeftuinen
voor zonne-energie en biobased economy', de provincie Zeeland € 0,5 miljoen voor het project
'restwarmte in het Sloegebied' en de provincie Limburg € 2,5 miljoen voor
energiebesparingsprojecten.
2.3.4
Nationale gebiedsontwikkeling
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) stelt in 2012 aan de provincie Overijssel een
bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar voor het project IJsseldelta. Het bedrag wordt verstrekt
via een decentralisatie-uitkering.
2.3.5
Bodemsanering
De provincie Noord-Brabant ontvangt in 2012 € 10,7 miljoen via de decentralisatie-uitkering
Bodemsanering. Het bedrag is bestemd voor de volgende knelpunten: Chemiepack Moerdijk (€
5,7 miljoen) en Actief Bodembeheer de Kempen (€ 5 miljoen).
2.3.6
Programmatische Aanpak Stikstof
In 2012 wordt € 27,8 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Programmatische
Aanpak Stikstof (PAS). Van dit bedrag wordt € 23 miljoen uitgekeerd via een decentralisatie
uitkering in het provinciefonds. Het resterende deel van € 4,8 miljoen kan via het BTW
compensatiefonds worden gedeclareerd.
Met het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur zijn de provincies verantwoordelijk voor
maatregelen in het kader van de PAS. De PAS is een onderdeel van Natura 2000, dat begin 2009
van start is gegaan met als doel de vastgelopen vergunningverlening in het kader van de
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
9
Natuurbeschermingswet 1998 weer vlot te trekken. In Nederland heeft Natura 2000 geleid tot
het aanwijzen van 162 natuurgebieden. Om de natuurdoelen in een groot aantal van die
gebieden te kunnen halen moet de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - minder worden.
De bijdrage is onderdeel van een breder akkoord, zoals op 10 oktober jl. bestuurlijk
overeengekomen, en stelt de provincies in staat om snel stappen te kunnen zetten in de
uitvoering. Tabel 2.3.6 vermeldt de bedragen per provincie.
Tabel 2.3.6 Decentralisatie-uitkering Programmatische Aanpak Stikstof (bedragen in euro's]
Provincie
Groningen
Fryslán
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
2.4.
Percentage
Bedrag
1,5%
2,5%
9%
14%
10%
2%
345.000
575.000
2.070.000
3.220.000
2.300.000
460.000
Provincie
Percentage
Bedrag
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
8%
6,5%
0,5%
25%
19%
2%
1.840.000
1.495.000
115.000
5.750.000
4.370.000
460.000
Totaal
100%
23.000.000
Verzameltabel overige wijzigingen
De opbouwtabel 2012 in paragraaf 2.1 bevat een aantal wijzigingen die in dit hoofdstuk niet zijn
toegelicht, maar in voorgaande circulaires. Onderstaande tabel 2.4 geeft de vindplaats van de
toelichtingen en het bedrag van de wijzigingen.
10
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Tabel 2.4 Verzameltabel overige wijzigingen (opbouwtabeI2012)
onderwerp/maatregel
circulaire/vindplaats
bedrag in EURmln
septembercirculaire 2012, H1
accres
meicirculaire 2011, § 1.1
aanvullende algemene mutatie
meicirculaire 2010, § 3.2
uitname PF
Basisregistratie Kadaster
junicirculaire 2012, § 3.4
Nieuw Handelsregister
junicirculaire 2012, § 3.4
rivierdijkversterking
meicirculaire 2010, § 3.4
meicirculaire 2011, § 3.3
Pieken in de Delta
maartcirculaire 2011, § 2.2
elektrisch varen
innovatie energiebesparing gebouwde omgeving meicirculaire 2011, § 3.2
meicirculaire 2011, § 4.3
Julianasluis
septembercirculaire 2011, § 3.8
luchthavens
septembercirculaire 2010, § 2.3
Topper-gelden bedrijventerreinen
septembercirculaire 2011, § 3.6
FES-gelden bedrijventerreinen
meicirculaire 2010, § 3.5
ISV
decembercirculaire 2011, § 1.5
WoON Oversampling
septembercirculaire 2008, § 4.5
SLOK
decembercirculaire 2011, § 1.4
RUD's (du)
decemberbrief provinciefonds 2009
lokaal emancipatiebeleid
septembercirculaire 2012, § 2.2.1
sterke regio's
junicirculaire 2012, § 3.9
Waddenfonds
junicirculaire 2012, § 3.10
Zwemwaterrichtlijn EU
junicirculaire 2012, § 3.11
monumentenzorg
septembercirculaire 2012, § 2.2.2
invoeringskosten jel.lgdzorg
Zuiderzeelijn
septembercirculaire 2012, § 2.2.4
septembercirculaire 2012, § 2.2.5
beter benutten
septembercirculaire 2012, § 2.2.6
Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs
2.5.
-20,000
4,000
-20,000
-0,679
-0,073
-42,202
-19,666
-0,175
-0,900
2,700
-0,058
24,330
-7,735
-17,353
-0,022
-1,222
-4,000
-0,092
-3,890
62,369
1,200
20,000
1,300
31,190
1,270
0,200
Uitkeringsfactor, bedragen per eenheid en fysieke gegevens
De omvang van het provinciefonds 2012 bedraagt naar huidig inzicht ( 1.686,016 miljoen. De
uitkeringsfactor voor het jaar 2012 stellen wij voorlopig vast op 0,991111. Hierbij is rekening
gehouden met de onderwerpen uit de vorige paragrafen.
De voorlopige bedragen per eenheid van de algemene verdeelmaatstaven voor het uitkeringsjaar
2012 zijn opgenomen in bijlage 1. Ten opzichte van de septembercirculaire 2012 zijn de
aantallen eenheden voor de maatstaven oeverlengte en gewogen weglengte aangepast. Voor
beide maatstaven geldt dat de definitieve aantallen eenheden 2012 te laat beschikbaar zijn om in
de meicirculaire 2013 het uitkeringsjaar 2012 af te kunnen sluiten. Om die reden zijn wij in deze
circulaire bij beide maatstaven overgestapt van de voorlopige cijfers 2012 naar de definitieve
cijfers 2011. De overige gebruikte aantallen eenheden zijn ten opzichte van de
septembercirculaire 2012 ongewijzigd. Voor meer informatie over de verdeelmaatstaven
verwijzen wij naar bijlage 22 van de junicirculaire 2012.
2.6.
Aanpassing voorschotbetalingen
In de bijlagen 2 tot en met 5 geven wij een overzicht van de geactualiseerde verdelingen over de
provincies van de algemene uitkering, de decentralisatie-uitkering Ontwikkel/OEM variabel, de
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
11
overige decentralisatie-uitkeringen en het totaal van de uitkeringen voor 2012. In bijlage 6 zijn
de voorschotbetalingen tot en met de 4ge termijn opgenomen, uitgesplitst naar de afzonderlijke
onderdelen. Mutaties in de omvang en verdeling van het provinciefonds over 2012 hebben ertoe
geleid dat de voorschotbedragen van de SOe termijn zijn aangepast. De nieuwe bedragen zijn
eveneens te vinden in bijlage 6. Deze termijn is inmiddels betaalbaar gesteld.
12
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
3.
Uitkeringsjaar 2013
3.1
Voorschotbetalingen
In bijlage 7 treft u de voorschotbedragen aan zoals die per valutadatum 7 januari 2013
betaalbaar worden gesteld. Deze voorschotbedragen zijn gewijzigd als gevolg van de toegekende
middelen voor de decentralisatie natuur, zoals vermeld in paragraaf 2.3.1.
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
13
14
DECEM8ERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
4.
Overige mededelingen
4.1
Financieel toezicht
In onderstaande paragrafen wordt u over een aantal ontwikkelingen die verband houden met
financieel toezicht nader geïnformeerd.
4.1.1
Aanpassing Gemeentewet, Provinciewet en BBV
In juni 2012 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet aan de
Tweede Kamer aangeboden in verband met het aanpassen van enkele bepalingen inzake het
financieel toezicht op gemeenten en provincies. De reden van dit wetsvoorstel is tweeledig. In de
eerste plaats wordt in het belang van de horizontale verantwoording en het verticale toezicht het
bestaande begrip "evenwicht" in de wet nader gepreciseerd, in die zin dat het een "structureel en
reëel evenwicht" dient te zijn. Daarmee wordt nadrukkelijker benoemd dat in de begroting
structurele lasten gedekt dienen te worden door structurele baten.
In de tweede plaats wordt een beperkte vermindering van de regel- en verantwoordingsdruk
bewerkstelligd. In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) vindt een nadere uitwerking
van beiden plaats. Tevens wordt het BBV aangepast naar aanleiding van de uitkomsten van de
evaluatie van de financiële functie.
Ten aanzien van het wetsvoorstel zijn vragen van de Tweede Kamer inmiddels beantwoord. Over
de beoogde aanpassing van het BBV is advies ontvangen van de VNG en het IPO.
Over de datum van inwerkingtreding van de aanpassingen wordt u nader geïnformeerd.
4.1.2
Financieel toezicht in relatie tot generiek toezicht
In tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, maakt het financiële toezicht geen onderdeel uit
van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (RGT) die per 1 oktober 2012 is ingevoerd.
Het interbestuurlijke toezicht (IBT) uit de wet is alleen gericht op de uitvoering van wettelijke
medebewindstaken. Gezien het belangrijkste oogmerk van het financieel toezicht, namelijk
voorkomen dat gemeenten hun financiële problemen krachtens artikel 12 van de Financiële
verhoudingswet op de collectiviteit afwentelen, is al door de commissie Oosting geconstateerd
dat de filosofie achter het herziene interbestuurlijke toezicht uit de Wet RGT niet geschikt is voor
toepassing in het financieel toezicht.
Het financiële toezicht is een toezichtvorm die niet wordt gewijzigd door de wet RGT en die wordt
uitgevoerd door provincies op de gemeenten en hun gemeenschappelijke regelingen en door het
ministerie van BZK op de provincies en de gemeenschappelijke regelingen waarin provincies
participeren. Daarbij wordt er vooral op gelet of de begroting structureel in evenwicht is. Er is
een overeenkomst met het generieke toezicht in de zin dat de financieel toezichthouders streven
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
15
naar versterking van de horizontale verantwoording en meer risico-oriëntatie bij de uitvoering
van het toezicht.
In het kader van het financieel toezicht wordt jaarlijks onderzoek gedaan naar één of meerdere
specifieke onderwerpen die daar aanleiding toe geven (de zogenaamde variabele onderzoeken).
De afgelopen jaren heeft bijvoorbeeld onderzoek plaatsgevonden naar de grondexploitatie.
4.1.3
Financieel toezicht en derivaten
De financiële toezichthouders bij het Rijk en de provincies houden ook toezicht op de toepassing
van de Wet Financiering decentrale overheden (Fido)l en de Regeling uitzettingen en derivaten
decentrale overheden (Ruddo). Mede naar aanleiding van berichten over het gebruik van
derivaten door (semi-) publieke instellingen, wordt u hieronder op een aantal aspecten gewezen
die bij het gebruik van derivaten van belang zijn.
In de eerste plaats bepalen de Wet Fido en de Ruddo dat het niet is toegestaan derivaten te
gebruiken om tegenover het nemen van risico inkomen te genereren. Evenmin is het toegestaan
om derivaten te gebruiken indien een renterisico, in verband met een geldlening, zich niet
voordoet. Dit laatste is het verbod op het nemen van een zogenaamde "open positie".
Het tweede aspect dat aandacht vraagt, betreft de inhoud van een zogenoemde Credit Support
Annex (CSA). Een CSA bepaalt hoe partijen die een derivaat afsluiten met tegenpartijrisico
omgaan. Onderpandverplichtingen kunnen deel uitmaken van een CSA. Gemeenten doen er goed
aan een adequate CSA met de tegenpartij af te spreken zodat het tegenpartij risico effectief
wordt beheerst.
Daarnaast wordt uw aandacht gevraagd voor de ontbindende voorwaarden die door verstrekkers
van derivaten worden gehanteerd. Deze maken het soms mogelijk dat een contract met
onmiddellijke ingang kan worden beëindigd, bijvoorbeeld wanneer de rating van de verstrekker
wijzigt. Het derivaat wordt in dat geval afgerekend tegen de dan geldende marktwaarde.
Wanneer de rente op dat moment lager is dan de verzekerde rente, kan dit (afhankelijk van de
omvang van het derivaat) grote financiële consequenties hebben. Het dringende advies is
daarom eenzijdige ontbindende voorwaarden te vermijden.
Wellicht ten overvloede wordt u er op gewezen dat het gebruik van derivaten bij
gemeenschappelijke regelingen onderhevig is aan dezelfde wet- en regelgeving als bij provincies
en gemeenten. Het verzoek is om het voorgaande onder de aandacht te brengen van de
gemeenschappelijke regelingen waaraan u deelneemt. De overige verbonden partijen waarbij u
als provincie of gemeente betrokken bent vallen niet onder de wet Fido en de Ruddo. Echter,
1 Hoe de voor het toezicht benodigde gegevens ingericht worden, is in artikel 8 van de Wet Fido en in de Uitvoeringsregeling financiën
decentrale overheden (Ufdo) vastgesteld.
16
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
voor een beoordeling of er sprake is van prudent gebruik van derivaten kunnen de vermelde
aandachtspunten als vertrekpunt gelden.
4.2
Jaarverslag: normering topfunctionarissen
Op 13 november 2012 heeft de Eerste Kamer met algemene stemmen de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi publieke sector (WNT) aangenomen. Dit betekent
dat per 1 januari 2013 topfunctionarissen niet meer mogen verdienen dan € 228.599.
Ontslagvergoedingen worden gemaximeerd op € 75.000. Voor bestaande arbeidsverhoudingen
geldt een overgangsrecht waarbij de bezoldiging in de eerste vier jaar niet wordt aangetast.
Daarna wordt de bezoldiging in een periode van drie jaar naar de WNT-norm teruggebracht. De
WNT-norm is gebaseerd op 130% van het ministerssalaris. In het Regeerakkoord is aangegeven
dat de WNT-norm op termijn zal worden verlaagd naar het saJarisniveau van een minister.
In 2014 zal er voor het eerst gerapporteerd moeten worden over de verstrekte salarissen.
Gedeputeerde staten, de colleges van B&W en de dagelijks besturen van waterschappen zijn
hiervoor verantwoordelijk. In het jaarverslag van de organisatie zullen de salarissen van alle
topfunctionarissen moeten worden opgenomen, ongeacht of ze de norm overschrijden. De
salarissen van 'gewone' medewerkers moeten ook openbaar gemaakt worden indien die de norm
overschrijden. Als topfunctionaris gelden bijvoorbeeld de secretaris en de griffier. Politieke
ambtsdragers vallen niet onder de WNT. Overtredingen van de norm worden door de accountant
aan het ministerie van BZK gemeld. In de loop van 2013 ontvangt u meer informatie over de
WNT. Zie ook www.topinkomens.nl.
In 2013 zal voor de laatste keer in het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen
gefinancierde Topinkomens (WOPT) gerapporteerd moeten worden. De WOPT-norm wordt medio
februari gepubliceerd.
4.3
Wet Houdbare overheidsfinanciën
De invoering van de wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) zal worden voortgezet. Inhoudelijk
heeft het wetsvoorstel geen wijziging ondergaan ten opzichte van de stand septembercirculaire
2012 (paragraaf 8.6.1). Het wetsvoorstel is in september aan de Tweede Kamer aangeboden. In
november heeft een zogenaamde rondetafelgesprek plaatsgevonden, waarbij de VNG en het IPO
in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening over het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer voor
het voetlicht te brengen.
4.4
Schatkistbankieren
In het Regeerakkoord is het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden
herbevestigd. Door het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden daalt de schuld
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
17
van Nederland en worden tevens de risico's van beleggen voor decentrale overheden tot nul
gereduceerd. Op 2 november 2012 heeft de Ministerraad met het wetsvoorstel ingestemd,
waarna het naar de Raad van State is gestuurd.
18
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Bijlagen
Decembercirculaire provinciefonds 2012
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
19
Bijlage 1
Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor het jaar 2012
Uitkeringsfactor
0,991
Bedrag per eenheid Maatstaf
15,14 inwoners
7,10 inwoners landelijk gebied met max 607.000
23,73 jongeren
17.506,15 p-weg
50,18 woonruimten
89,23 oeverlengte
28,22 land
30,39 water
37,81 ehs_groen
118,62 opp. bedrijventerreinen
73.933,94 inrichtingen
1,97 aantal banen totaal
18.308,64 aantal banen stuwende werkgelegenheid
11,47 inw_oad
99,92 inw_groei
556,24 inw_krimp
16.858.251,29 vast bedrag
65,9 MRB
20
DECEMBERCIRCIJLAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Bijlage 1 (vervolg)
Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor het jaar 2012 per cluster
Bedragen per Wijzigingen Bedragen per
eenheid 2012
sinds eenheid 2012
stand september september deze circulaire
2012
2012
Beheertaken
Bestuur
6,63
6,63
8.610.406,76
8.610.406,76
woonruimten
17.506,15
20,34
17.506,15
20,34
inwoners
vast bedrag
Verkeer en vervoer
Water en milieu
p-weg
oeverlengte
82,70
82,70
water
14,57
14,57
woonruimten
20,94
0,47
oeverlengte
6,39
0,14
6,53
land
7,81
0,18
7,99
11,06
0,25
11,31
inrichtingen
72.306,25
1627,69
73.933,94
vast bedrag
579.335,68
13041,46
592.377,14
water
Natuur en recreatie
Economische zaken
21,41
inwoners
3,50
3,50
land
4,51
4,51
water
ehs-groen
4,51
4,51
37,81
37,81
2,36
3,21
3,21
118,62
118,62
woonruimten
land
opp. bedrijventerreinen
aantal banen totaal
2,36
1,97
1,97
vast bedrag
669.187,24
669.187,24
Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening woonruimten
6,07
6,07
9,38
9,38
658.610,42
land
658.610,42
vast bedrag
Voorzieningen
inwoners
5,01
5,01
inwoners landelijk gebied met max. 607.000
7,10
7,10
jongeren
23,73
23,73
land
3,13
3,13
6.327.669,73
6.327.669,73
18.308,64
18.308,64
vast bedrag
Ontwikkeltaken
Economische zaken
aantal banen stuwende werkgelegenheid
Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening inw_oad
11,47
11,47
inw_groei
99,92
556,24
99,92
inw_krimp
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
556,24
21
Bijlage 2
Volumina uitgavenclusters en inkomstencluster 2012
Aantal
Aantal
Aantal
inwoners
inwoners landelijk jongeren
Lengte
Aantal
p-weg
woonruimten oeverlengte land
Aantal m
Aantal ha
Aantal ha
Oppervlakte
water
ehs_groen
gebied met
max 607.000
Groningen
580.875
332.030
126.717
1.035,5
293.000
57.911
232.542
63.421
21.951
Fryslan
647.214
450.650
155.371
1.109,4
305.737
102.325
333.995
240.882
53.293
Drenthe
490.807
351.640
114.278
837,4
232.870
51.524
263.895
4.146
60.849
Overijssel
1.137.668
553.390
281.302
1.467,4
504.954
65.205
332.449
9.622
55.264
Gelderland
2.010.745
607.000
480.621
2.463,3
913.373
72.819
496.952
16.669
194.495
Utrecht
1.237.117
348.530
303.387
898,6
554.489
63.732
138.317
6.596
35.396
N-Holland
2.709.822
563.820
614.187
1.552,4
1.320.701
153.908
266.543
142.553
50.685
Z-Holland
3.552.407
588.740
828.760
1.917,1
1.691.410
180.909
280.816
61.032
36.583
Zeeland
381.407
262.970
86.232
845,3
198.277
35.442
178.411
114.931
19.499
N-Brabant
2.463.686
607.000
565.493
1.082,7
1.122.781
78.871
491.396
16.779
115.934
Limburg
1.123.075
588.950
227.985
876,6
549.763
26.198
214.972
5.892
55.531
Flevoland
395.525
135.250
110.421
894,2
163.606
34.989
141.540
99.690
19.963
16.730.348
5.389.970
3.894.754
14.979,9
7.850.961
923.833
3.371.828
782.213
719.443
Totaal
22
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012
Bijlage 2 (vervolg)
Volumina uitgavenclusters en inkomstencluster 2012
-
Oppervlakte Aantal
Aantal
bedrijven
inrichtingen banen
terreinen
totaal
Aantal banen
Aantal
Aantal
Aantal
Vast
stuwende
Opcenten
inw_oad
inw_groei
inw_krimp
bedrag motorrijtuigen
belasting
werkgelegenheid
Flevoland
3.337
3.720
2.654
5.873
8.974
3.945
9.250
14.859
3.221
14.275
6.563
1.889
55
23
13
27
63
19
68
174
43
135
33
7
249.200
250.600
193.100
520.000
905.700
663.500
1.387.800
1.652.800
151.500
1.198.200
490.300
148.200
101,14
102,18
75,14
234,70
369,28
296,45
686,79
740,75
63,36
597,00
226,97
72,90
0
647.214
490.807
0
0
0
0
0
381.407
0
0
0
16.109
0
8.252
10.358
18.458
8.695
15.788
59.807
114
10.430
0
156.969
10.322
663
1.766
3.962
9.029
1.638
1.211
1.314
6.902
2.231
31.400
0
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Totaal
78.560
660
7.810.900
3.566,66
1.519.428
304.980
70.438
12 18.127.291,71
Groningen
Fryslän
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
N-Holland
Z-Holland
Zeeland
N-Brabant
Limburg
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
578.630,32
696.052,08
564.552,76
1.219.018,43
2.144.524,56
1.476.238,92
2.837.315,74
3.357.563,93
438.879,52
2.974.543,72
1.205.112,88
634.858,85
23
Bijlage 3
Decentralisatie-uitkering OntwikkellOEM variabel
Voorzieningen
Groningen
Fryslän
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
N-Holland
Z-Holland
Zeeland
N-Brabant
Limburg
Flevoland
Totaal
24
beheer
in basis
0
1.675.143
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Volkshuisvesting
en ruimtelijke
ordening
ontwikkel
in basis
0
4.353.380
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Q
Q
1.675.143
4.353.380
Verkeer en
vervoer
ontwikkel
in basis
15.249.793
12.733.977
12.263.215
12.744.211
19.857.069
18.458.558
45.624.510
45.931.321
12.130.173
46.256.871
20.542.596
15.907.308
277.699.602
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
Wateren
milieu
luchUklimaat
ontwikkel
in basis
0
0
0
19.849
1.032.136
3.179.047
6.768.432
9.128.029
0
3.791.116
1.270.322
Q
25.188.930
2012
Water en
Natuur en
milieu
recreatie
bodem
ontwikkel
ontwikkel
in basis
in basis
2.198.797
8.850.956
17.008.486
3.584.456
1.235.679
15.376.363
7.734.701
35.098.829
10.968.238
32.534.697
1.376.023
27.089.846
6.001.488
26.469.050
8.956.784
30.947.736
482.585
17.743.082
10.161.515
37.036.008
731.668
28.801.006
236.188
6.048.179
53.668.122 283.004.237
Totaal
Totaal
incl.
in basis uitkeringsfactor
26.299.547
26.065.776
39.005.621
39.355.443
28.875.256
28.618.591
55.597.591
55.103.397
64.392.140
63.819.774
50.103.474
49.658.116
84.863.480
84.109.149
94.963.869
94.119.758
30.355.839
30.086.014
97.245.510
96.381.118
51.345.592
50.889.193
22.191.674
21.994.418
645.589.414
639.850.924
Aftrek
OEM
variabel
Totaal OU
Ontwikkel!
OEM
variabel
8.803.660
15.806.425
3.364.478
28.769.476
57.073.141
6.786.948
18.256.839
2.481.924
10.021.375
46.093.443
23.792.099
105.754
221.355.562
17.262.117
23.199.196
25.254.113
26.333.921
6.746.632
42.871.168
65.852.309
91.637.834
20.064.639
50.287.675
27.097.094
21.888.664
418.495.362
Bijlage 4
Verdeling integratie- en decentralisatie-uitkeringen 2012
Natuur
Groningen
Fryslan
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
Totaal
5.790.000
23.420.000
5.070.000
19.400.000
43.980.000
84.790.000
0
62.020.000
0
33.220.000
16.380.000
14.340.000
308.410.000
Programmatische
Aanpak
Stikstof (PAS)
Cultuur
participatie
Bodemsanering
345.000
575.000
2.070.000
3.220.000
2.300.000
460.000
1.840.000
1.495.000
115.000
5.750.000
4.370.000
460.000
309.681
434.395
298.118
528.681
1.115.890
602.888
1.066.022
1.460.552
300.593
1.276.661
576.616
152.865
8.122.962
2.243.651
3.669.812
1.249.894
15.233.923
14.573.884
1.395.694
6.152.234
10.228.850
478.755
13.414.957
730.438
232.297
69.604.389
23.000.000
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Investeringsbudget
Stedelijke
Vernieuwing
Externe
MonuZuiderzeelijn
veiligheid mentenzorg (RSP en REP)
896.000
4.140.597
771.000
4.079.551
498.000
2.202.242
2.755.702 1.252.000
6.744.109 2.314.000
961.000
2.405.414
6.336.267 2.249.000
12.418.267 4.966.000
904.000
3.685.161
8.121.826 3.374.000
4.792.392 1.481.000
334.000
1.352.041
59.033.569 20.000.000
902.832
1.463.888
494.185
1.249.181
1.670.808
1.526.928
4.717.863
3.028.763
1.327.425
1.722.352
1.777.234
118.541
20.000.000
19.718.039
23.578.534
2.647.235
0
0
0
0
0
0
0
0
1.130.930
47.074.738
25
Bijlage 4 (vervolg)
Verdeling integratie- en decentralisatie-uitkeringen 2012
Topper-geld
Bedrijven
terreinen
Groningen
Fryslan
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
Totaal
26
1.101.576
1.245.259
1.101.576
2.298.940
3.017.359
1.197.365
3.232.885
3.089.201
933.944
3.424.011
2.729.992
957.892
24.330.000
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
Julianasluis FES-gelden
bedrijven
terreinen
0
0
0
0
0
0
0
2.700.000
0
0
0
0
2.700.000
2012
0
0
0
650.000
949.000
0
0
1.799.000
547.000
358.000
0
0
4.303.000
Invoerings- Luchthavens
Nationale Werkmaatsch.
gebiedsontwikkeling Markermeer
kosten
jeugdzorg
(Nota ruimte en BIRK)
IJmeer
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
100.000
200.000
1.300.000
38.489
130.823
56.437
45.569
164.177
41.479
86.649
109.135
66.109
123.942
49.756
20.739
933.304
0
0
0
4.500.000
23.365.000
282.000
480.000
24.050.000
3.200.000
0
0
0
55.877.000
0
0
0
0
0
0
Sterke
regio's
0
960.000
960.000
0
0
0
o 4.470.000
o 1.800.000
0
0
0
0
0
0
210.000
0
210.000 8.190.000
Bijlage 4 (vervolg)
Beter
benutten
Kwaliteitsakkoord
Basisonderwijs
Asbest en
zonnepanelen
Totaal
85.584 750.000
89.873
0
77.007
0
54.132 520.000
119.896
0
49.843
0
169.934
0
179.941
0
105.600
0
139.911
0
71.288
0
56.991
0
1.200.000 1.270.000
200.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
200.000
928.000
1.590.000
1.044.000
2.464.000
3.418.000
813.000
1.387.000
2.004.000
896.000
3.568.000
1.365.000
523.000
20.000.000
37.759.449
157.477.135
17.952.694
56.272.128
103.832.123
94.625.611
32.287.854
131.448.709
13.159.587
77.593.660
37.175.716
20.674.296
780.258.962
Waddenfonds Green Deal Zwemwaterrichtlijn EU
Groningen
Fryslan
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
Totaal
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
0
95.369.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
95.369.000
2012
210.000
0
84.000
2.000.000
0
0
0
0
500.000
3.000.000
2.752.000
585.000
9.131.000
27
Bijlage 5
Verdeling provinciefondsuitkeringen 2012
In basis
Inclusief uitkeringsfactor
Uitkeringsbasis
Uitkeringsbasis
Opbrengst
Algemene
DU Ontwikkell
Totaal DU's
Totaal
beheertaken
ontwikkeltaken
motorrijtuigen
uitkering
OEM variabel
(bijlage 4)
uitkering
maatstaven
maatstaven
belasting
(bijlage 1 en 2)
(bijlage 1 en 2)
(bijlage 3)
provinciefonds
Groningen
83.287.655
9.202.856
-38.473.722
53.536.648
17.262.117
37.759.449
108.558.214
Fryslän
98.833.486
9.663.109
-46.281.215
61.662.362
23.199.196
157.477.135
242.338.693
Drenthe
71.970.264
8.812.127
-37.537.690
42.860.309
25.254.113
17.952.694
86.067.116
125.714.676
Overijssel
117.013.195
7.535.832
-81.053.782
43.108.627
26.333.921
56.272.128
Gelderland
187.860.338
13.627.629
-142.591.631
58.372.820
6.746.632
103.832.123
168.951.575
Utrecht
103.126.107
7.207.522
-98.156.636
12.068.754
42.871.168
94.625.611
149.565.533
N-Holland
206.274.408
14.825.334
-188.656.026
32.155.333
65.852.309
32.287.854
130.295.496
Z-Holland
258.112.415
20.268.940
-223.247.860
54.643.427
91.637.834
131.448.709
277.729.970
Zeeland
67.580.562
9.385.333
-29.181.548
47.359.603
20.064.639
13.159.587
80.583.829
N-Brabant
187.015.435
13.213.395
-197.780.454
2.426.612
50.287.675
77.593.660
130.307.947
Limburg
Flevoland
101.253.291
62.225.086
21.621.448
-80.129.188
-42.212.414
27.097.094
21.888.664
37.175.716
17.019.042
42.365.596
36.702.548
20.674.296
106.638.406
79.265.508
1.544.552.241
152.382.568
-1.205.302.166
487.262.639
418.495.362
780.258.962
1.686.016.963
Totaal
28
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Bijlage 6
Bevoorschotting uitkeringsjaar 2012
Verleende voorschotten termijn 1 t/m 49*
Groningen
Te verlenen voorschot (termijn 50)**
Algemene OU Ontwikkel/ Oecentralisatie Totaal uitkeringen
uitkering OEM variabel
provinciefonds
uitkeringen
Algemene OU Ontwikkel/ Oecentralisatie Totaal uitkeringen
uitkering
OEM variabel
uitkeringen
provinciefonds
52.051.732
16.944.141
29.136.799
98.132.672
1.484.916
317.976
8.622.650
10.425.542
Fryslan
59.854.994
22.776.012
127.254.660
209.885.666
1.807.368
423.184
30.222.475
32.453.027
Drenthe
41.762.757
24.778.967
9.487.277
76.029.001
1.097.552
475.146
8.465.417
10.038.115
Overijssel
41.741.267
25.864.891
26.038.963
93.645.121
1.367.360
469.030
30.233.165
32.069.555
Gelderland
56.615.202
6.678.460
51.349.018
114.642.680
1.757.618
68.172
52.483.105
54.308.895
Utrecht
11.401.091
42.065.693
8.350.236
61.817.020
667.663
805.475
86.275.375
87.748.513
Noord-Holland
30.746.580
64.623.253
28.331.711
123.701.544
1.408.753
1.229.056
3.956.143
6.593.952
Zuid-Holland
52.264.343
89.903.535
63.443.206
205.611.084
2.379.084
1.734.299
68.005.503
72.118.886
Zeeland
46.104.622
19.694.815
11.328.190
77.127.627
1.254.981
369.824
1.831.397
3.456.202
Noord-Brabant
1.463.434
49.382.750
20.748.697
71.594.881
963.178
904.925
56.844.963
58.713.066
Limburg
Flevoland
41.234.691
35.832.854
26.608.385
21.473.903
12.274.256
5.187.491
80.117.332
62.494.248
1.130.905
869.694
488.709
414.761
24.901.460
15.486.805
26.521.074
16.771.260
Totaal
471.073.567
410.794.805
392.930.504
1.274.798.876
16.189.072
7.700.557
387.328.458
411.218.087
* De bedragen zijn als volgt berekend:
26 keer de bedragen uit bijlage 14 septembercirculaire 2011 + 13 keer de bedragen uit bijlage 13 junicirculaire 2012
+ 10 keer de bedragen uit bijlage 7 septembercirculaire 2012.
** De bedragen zijn het verschil van de overeenkomstige bedragen in bijlage 5 en die in deze bijlage.
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
29
Bijlage 7
Te verlenen voorschotten op de uitkeringen over 2013 vanaf 7 januari 2013
Totaal uitkeringen
provinciefonds
stand septembercirculaire 2012
Integrafie-uitkering
Natuur *)
Totaal uitkeringen
provinciefonds
stand deze circulaire
Groningen
Fryslan
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland
1.806.754
2.645.699
1.463.019
1.723.772
1.880.624
1.242.020
2.505.977
3.744.062
1.620.498
1.442.092
1.603.548
1.247.922
38.600
392.600
0
322.000
927.600
502.000
0
1.169.000
0
748.600
316.600
325.400
1.845.354
3.038.299
1.463.019
2.045.772
2.808.224
1.744.020
2.505.977
4.913.062
1.620.498
2.190.692
1.920.148
1.573.322
Totaal
22.925.987
4.742.400
27.668.387
*) De bedragen in deze kolom zijn gelijk aan de bedragen uit de tabel in paragraaf 2.3.1 van deze circulaire gedeeld
door 50, afgerond op hele euro's.
30
DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS
2012
Provinciefonds
Decembercirculaire 2012
Deze brochure is een uitgave van:
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
BDF/Financieel en Informatiestelsel
Postbus 20011 | 2500 ea Den Haag
© December 2012 | B-16410
Provinciefonds
Decembercirculaire 2012
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/34403354-2d5c-40ae-a43f-7411889b302a
|
Commissie I&M
Aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 4 oktober 2016
Aanbieding feitelijke vragen over de uitrolstrategie ERTMS
33652-45/2016D37265
Geachte mevrouw Dijksma,
Hierbij ontvangt een lijst van feitelijke vragen over de uitrolstrategie ERTMS (Kamerstuk 33652, nr.
45). Met het oog op het algemeen overleg Spoorveiligheid/ERTMS d.d. 10 november 2016 wordt u
verzocht de vragen uiterlijk 3 november 2016 te beantwoorden.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu,
L. Tijdink
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a9229979-0983-4aea-ae59-fb8b9cb0c4f4
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
29 544
Arbeidsmarktbeleid
Nr. 457
MOTIE VAN DE LEDEN HAMER EN VAN WEYENBERG
Voorgesteld 30 mei 2013
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de jeugdwerkloosheid onder allochtone jongeren
ongeveer twee keer zo hoog is als onder autochtone jongeren;
constaterende dat het vinden van een stage voor allochtone jongeren
lastiger is dan voor autochtone jongeren;
overwegende dat het doorlopen van een stage van groot belang is om de
schooluitval te verkleinen;
overwegende dat het hebben van een afgeronde opleiding de kansen op
de arbeidsmarkt aanzienlijk vergroot;
overwegende dat het kabinet met sociale partners heeft afgesproken om
extra inspanningen te plegen opdat jongeren hun weg vinden naar een
stage, leerwerkbaan of baan;
overwegende dat daarbij is afgesproken dat bijzondere aandacht zal
worden besteed aan jongeren met een niet-westerse achtergrond, gezien
het feit dat zij relatief sterk worden getroffen door de werkloosheid;
verzoekt de regering om, zichtbaar extra inspanningen te plegen opdat
niet-westerse allochtone jongeren hun weg vinden naar een stage,
leerwerkbaan of baan,
en gaat over tot de orde van de dag.
Hamer
Van Weyenberg
kst-29544-457
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 29 544, nr. 457
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8fed1648-b39d-4b59-85eb-86d061997a7e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2019Z25835
Vragen van de leden Hijink en Van Nispen (beiden SP) aan de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van
Justitie en Veiligheid over het bericht «Verdachte steekpartij Den Haag «gevaar
voor zichzelf en omgeving», maar werd niet opgepakt» (ingezonden
19 december 2019).
Vraag 1
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de potentiële dader die drie
minderjarigen neerstak in Den Haag bij de politie bekend was en bij
GGZ-instelling Parnassia zelfs bekend stond als «gevaarlijk voor anderen»?1
Vraag 2
Kunt u uw reactie geven op hoe het mogelijk is dat P., ondanks zijn indicatie
voor gedwongen opname tot maart 2020, van de radar is verdwenen met
mishandelingen en uiteindelijk een ernstige steekpartij tot gevolg? Klopt het
bericht dat de politie niet heeft overlegd met Parnassia of de Kessler Stichting
waardoor zijn voorgeschiedenis buiten beeld bleef? Is er contact geweest
tussen de GGZ-instelling en de politie?
Vraag 3
Was het volgens u verantwoord om deze man de straat op te sturen? Als de
psychiater zelf aangeeft dat P. alleen onder dwang medicatie inneemt en
zonder medicatie een gevaar voor anderen is, hoe kan hij dan in een vrije
woonvorm terechtkomen? Bent u bereid dit te laten uitzoeken? Zo neen,
waarom niet?
Vraag 4
Hoe kan het dat er geen actie is ondernomen nadat deze man zich niet
meldde op het politiebureau waar hij zou worden verhoord? Waarom is de
man niet geregistreerd bij het veiligheidshuis?
1
kv-tk-2019Z25835
’s-Gravenhage 2019
Omroep West, 17 december 2019, «Verdachte steekpartij Den Haag «gevaar voor zichzelf en
omgeving», maar werd niet opgepakt»https://www.omroepwest.nl/nieuws/3975057/Verdachtesteekpartij-Den-Haag-gevaar-voor-zichzelf-en-omgeving-maar-werd-niet-opgepakt
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
1
Vraag 5
Is u bekend of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie
Justitie en Veiligheid onderzoek doen naar deze situatie? Zo ja, wilt u de
Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek? Zo neen, bent u
bereid beide inspecties te vragen om alsnog onderzoek in te stellen?
Vraag 6
Bent u bereid uit te (laten) zoeken of de ondermaatse zorg bij ernstig
psychiatrische patiënten gerelateerd is aan de slechte financiële positie van
Parnassia? Zo neen, waarom niet?2 3
Vraag 7
Deelt u de mening dat een groep potentieel gevaarlijke patiënten nu te snel
uit het oog verloren wordt, waardoor een risico dreigt voor de maatschappelijke veiligheid? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Zo
neen, waarom niet?
Vraag 8
Is volgens u sprake van een verband tussen dergelijke incidenten en de
afbouw van bedden in de ggz? Zijn er signalen vanuit de politie of gemeenten dat er vaker incidenten of bijna incidenten plaatsvinden doordat mensen
zich onttrekken aan zorg? Deelt u de mening dat er meer plekken moeten
bijkomen in de ggz om mensen met de meest intensieve zorgbehoefte op te
vangen zodat risico’s voor de maatschappelijke veiligheid worden voorkomen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo neen, waarom niet?
2
Algemeen Dagblad, 12 juli 2019, «Miljoenentekort bij ggz-instelling Parnassia» https://
www.ad.nl/den-haag/miljoenentekort-bij-ggz-instelling-parnassia~a40531bb/
3
Nu.nl, 10 december 2019, «Kou lijkt uit de lucht: ggz-instelling Parnassia helpt VGZ-klanten
weer» https://www.nu.nl/economie/6016873/kou-lijkt-uit-de-lucht-ggz-instelling-parnassia-helptvgz-klanten-weer.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5a3d89f2-3282-403c-a75f-a7c5ce37974e
|
Den Haag, 22 april 2021
Herziene convocatie – datum gewijzigd (was: 13 mei 2021)
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Inbreng schriftelijk overleg
donderdag 20 mei 2021
14.00 uur
Onderwerp:
Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in de
(jeugd-)ggz opschalen
Agendapunt:
Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in
de (jeugd-)ggz opschalen
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P.
Blokhuis – 24 februari 2021
Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in de
(jeugd-)ggz opschalen - 25424-582
Griffier:
M.E. Esmeijer
Noot:
1.
2.
3.
Activiteitnummer:
De leden wordt verzocht hun vragen/opmerkingen in te zenden via email: [email protected].
Indien een fractie wenst af te zien van het inzenden van
vragen/opmerkingen, gelieve dit eveneens via e-mail kenbaar te
maken. De e-mail zenden naar: [email protected].
Bij de indeling van de inbreng gelieve men zich te richten naar de
indeling en volgorde van het onderliggende stuk.
2021A01775
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb40b202-64c0-4365-be79-a3fd7f5722b2
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
35 925 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Defensie (X) voor het jaar 2022
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE
Geraamde uitgaven en ontvangsten
3
A.
Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel
4
B.
Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen
5
1.
Leeswijzer
5
2.
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
Beleidsagenda
Beleidsprioriteiten
Belangrijkste beleidsmatige mutaties
Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven
Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Overzicht risicoregelingen
Overzicht coronamaatregelen
8
13
29
31
32
35
35
3.
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
Beleidsartikelen
Artikel 1 Inzet
Artikel 2 Koninklijke Marine
Artikel 3 Koninklijke Landmacht
Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht
Artikel 5 Koninklijke Marechaussee
Artikel 6 Investeringen
Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie
Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando
37
37
43
49
53
57
63
65
67
4.
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Niet-beleidsartikelen
Artikel 9 Algemeen
Artikel 10 Apparaat Kerndepartement
Artikel 11 Geheim
Artikel 12 Nog onverdeeld
Artikel 13 Bijdrage aan
Defensiematerieelbegrotingsfonds
70
70
72
75
76
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
76
1
5.
5.1
Begroting agentschappen
Paresto
78
78
6.
6.1
6.2
6.3
6.4
Departement specifieke informatie
Militaire pensioenen en uitkeringen
Verdeling van de apparaatsuitgaven
Overzicht formatie defensiepersoneel
Ruimte(vaart)
82
83
84
85
85
7.
7.1
Bijlagen
87
Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
87
Bijlage verdiepingshoofdstuk
88
Bijlage moties en toezeggingen
99
Bijlage subsidieoverzicht
116
Bijlage toelichting op de Strategische Evaluatie Agenda 117
Bijlage overzicht uitgaven veteranen en uitgaven zorg en
nazorg
124
Bijlage uitgaven Caribisch Nederland
128
Bijlage afkortingen
128
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
2
GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN
Figuur 1 Geraamde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal
€ 12.391,645
Inzet
190,4
Koninklijke Marine
844,7
Koninklijke Landmacht
1.439,2
Koninklijke Luchtmacht
680,9
Koninklijke Marechaussee
486,9
Defensie Materieel Organisatie
607,1
Defensie Ondersteuningscommando
1.205,6
Algemeen
212,2
Apparaat Kerndepartement
1.511,3
Geheim
15,3
Nog onverdeeld
249,4
Bijdrage aan
Defensiematerieelbegrotingsfonds
4.948,6
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
Figuur 2 Geraamde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.).
Totaal € 141,952
Inzet
2,9
Koninklijke Marine
10,9
Koninklijke Landmacht
7,9
Koninklijke Luchtmacht
12,1
Koninklijke Marechaussee
4,5
Defensie Materieel Organisatie
26,2
Defensie Ondersteuningscommando
68,5
Apparaat Kerndepartement
9,0
0
10
20
30
40
50
60
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
70
80
3
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET
BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op
grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon
derlijk bij de wet vastgesteld.
Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaten voor
het aangegeven jaar vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijks
begroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is
opgenomen in de Miljoenennota.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen
en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaten opgenomen
begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van
toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Wetsartikel 2
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en de lasten, het
saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van
het in de staat opgenomen baten-lastenagentschap Paresto voor het
onderhavige jaar vastgesteld. De in betreffende begroting opgenomen
begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoe
lichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake
het agentschap.
De Minister van Defensie,
F.B.J Grapperhaus
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
4
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN
1. Leeswijzer
Algemeen
De leeswijzer volgt de opbouw van de memorie van toelichting van de
begroting. De memorie van toelichting is de uitleg bij het hierboven
beschreven wetsvoorstel.
Het Ministerie van Defensie bestaat uit zeven organisatiedelen. De vier
krijgsmachtdelen (Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke
Luchtmacht en Koninklijke Marechaussee) zorgen ervoor dat de militairen
en het materieel klaar zijn voor inzet. Het Defensie Ondersteuningscom
mando en de Defensie Materieel Organisatie ondersteunen door producten
en diensten te leveren. De Bestuursstaf bestaat uit een aantal uitvoerings
organisaties waaronder de MIVD en heeft daarnaast een rol in het maken
van beleid.
De Minister en Staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor het algehele
beleid van Defensie. De ambtelijke leiding ligt in handen van de SecretarisGeneraal. De Commandant der Strijdkrachten - verantwoordelijk voor een
groot deel van de uitvoering - is de militaire adviseur van de Minister en
stuurt de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke
Luchtmacht, Defensie Materieel Organisatie, Defensie Ondersteuningscom
mando, NLD Commando Speciale Strijdkrachten en Defensie Cyber
Commando aan.
Hoofdstuk 2 Beleidsagenda
De beleidsagenda beschrijft de beleidsprioriteiten van Defensie en sluit af
met de onderdelen:
– De belangrijkste beleidsmatige mutaties;
– Het overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven;
– De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen;
– Het overzicht risicoregelingen;
– Het overzicht coronamaatregelen.
Hoofdstuk 3 Beleidsartikelen
In beleidsartikel 1 Inzet wordt de inzet van de krijgsmacht begroot. Dit betreft
de bijdragen van Defensie aan crisisbeheersingsoperaties, contributies aan
door de leden gemeenschappelijk gefinancierde (common funded) NAVOen EU-operaties, inzet voor nationale en koninkrijkstaken en overige inzet.
Het artikel bevat ook een overzicht van de structurele inzet die in andere
beleidsartikelen is begroot, bijvoorbeeld van de Koninklijke Marechaussee
en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie. Het artikel maakt gebruik
van het financiële instrument «opdrachten», met daarin de categorieën:
1. Internationale inzet (BIV), zoals crisisbeheersingsoperaties;
2. Financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK);
3. Overige inzet.
In de beleidsartikelen 2 tot en met 5 wordt de taakuitvoering geraamd voor
respectievelijk de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke
Luchtmacht, Koninklijke Marechaussee en de aan hen gemandateerde inzet,
voor zover deze niet valt onder artikel 1 Inzet. Deze operationele
commando’s maken gebruik van de financiële instrumenten «opdrachten»,
«personele uitgaven» en «materiële uitgaven».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
5
Door de introductie van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) zijn
de middelen uit beleidsartikel 6 Investeringen per 2021 overgeheveld naar
het DMF.
In de beleidsartikelen 7 Defensie Materieel Organisatie (DMO) en 8 Defensie
Ondersteuningscommando (DOSCO) zijn de uitgaven, verplichtingen en
ontvangsten geraamd voor de ondersteunende en dienstverlenende defen
sieonderdelen. De ondersteunende onderdelen werken met dezelfde
financiële instrumenten als de krijgsmachtdelen.
De uitgaven voor het Nationaal Fonds Ereschuld worden verantwoord op
beleidsartikel 8 DOSCO onder het financieel instrument «schadever
goeding».
Hoofdstuk 4 Niet-beleidsartikelen
In het niet-beleidsartikel 9 Algemeen worden de niet specifiek aan een
defensieonderdeel toe te wijzen programma-uitgaven opgenomen. Onder
dit artikel zijn twee financiële instrumenten opgenomen:
– De bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken: het betreft de
bijdragen voor kennisopbouw bij het TNO, NLR en MARIN, die via de
begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat lopen.
– De schadevergoeding voor de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie die
bedoeld is voor claims. Het budget voor potentiële veteranenclaims is
bij artikel 8 DOSCO verantwoord waar het Nationaal Fonds Ereschuld is
opgenomen.
In het niet-beleidsartikel 10 Apparaat Kerndepartement worden de uitgaven
ten behoeve van het centrale apparaat van Defensie begroot, waaronder
de bestuursstaf met de defensietop, (hoofd)directies inclusief de Defen
siestaf en bijzondere organisatie-eenheden. De bijzondere organisatieeenheden van de bestuursstaf bestaan uit de Inspecteur-Generaal van de
Krijgsmacht (IGK), Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) die aan het hoofd
staat van de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD), de Militaire Luchtvaart
Autoriteit (MLA), de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG), de Centrale
Organisatie Integriteit Defensie (COID), het Militair Huis van de Koning
(MHK) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Onder het
financiële instrument «personele uitgaven» worden onder «uitkeringen»
de uitgaven voor het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) van de
pensioenen en wachtgelden verantwoord.
Ten slotte zijn er ramingen voor de niet-beleidsartikelen 11 Geheim, 12 Nog
onverdeeld en 13 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds
opgenomen.
Hoofdstuk 5 Begroting agentschappen
In hoofdstuk 5 is de baten-lastendienst Paresto opgenomen.
Hoofdstuk 6 Departement specifieke informatie
In dit hoofdstuk bieden wij u inzicht in een aantal defensiespecifieke
onderwerpen. Het betreft nadere informatie over pensioenen en
uitkeringen, de verdeling van de apparaatsuitgaven, het overzicht formatie
defensiepersoneel en ruimte(vaart).
Hoofdstuk 7 Bijlagen
In de bijlagen is informatie opgenomen over de volgende onderwerpen: 7.1
Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
(ZBO/RWT’s), 7.2 een verdieping op de mutaties, 7.3 de moties en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
6
toezeggingen, 7.4 een subsidieoverzicht, 7.5 de toelichting op de Strate
gische Evaluatie Agenda, 7.6 een uitgavenoverzicht voor veteranen en de
uitgaven voor zorg en nazorg, 7.7 het overzicht met uitgaven aan Caribisch
Nederland en ten slotte is in 7.8 een lijst met gebruikte afkortingen
opgenomen.
Motie Schouw
In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Op grond van
deze motie hebben landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op basis
van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats
gekregen in de departementale begrotingen. Er zijn geen specifieke aanbe
velingen die betrekking hebben op de begroting van het Ministerie van
Defensie.
Defensieprojectenoverzicht
Zoals gebruikelijk ontvangt de Kamer tegelijkertijd met deze begroting het
Defensieprojectenoverzicht (DPO). Hierin wordt per project meer informatie
gegeven dan in de begroting. Zo wordt de samenhang met het defensie
beleid en met andere projecten gedetailleerder weergegeven dan in de
begroting mogelijk is. Het DPO biedt inzicht in de lopende en de geplande
materieel-, wapensysteemgebonden IT- en vastgoedprojecten met een
financiële omvang van meer dan € 25 miljoen. Daarnaast wordt ingegaan
op af te stoten materieel.
Groeiparagraaf
In de begroting 2022 zijn ten opzichte van de begroting 2021 de volgende
wijzigingen doorgevoerd:
– De beleidsagenda heeft niet meer de structuur ‘mensen, middelen en
manieren’, de indeling is nu op basis van de eigenschappen van de
Defensievisie 2035.
– In beleidsartikel 2, Marine, zijn onder de financiële instrumenten
«personele uitgaven», «materiële uitgaven» en «apparaatsontvangsten»
de details «Kustwacht NL» en «Kustwacht CARIB» toegevoegd. Dit is
gedaan om de uitgaven aan de kustwachten die op de begroting van
Defensie staan inzichtelijk te maken.
– In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2021 is opgenomen dat de uitgaven
ten behoeve van het Caribisch gebied per ministerie op de eigen
begroting inzichtelijk gemaakt dienen te worden. Dit is opgenomen in
bijlage 7.7, bijlage uitgaven Caribisch Nederland.
– Het financiële instrument «schadevergoeding» is bij artikel 8 DOSCO en
artikel 9 Algemeen toegevoegd en de middelen die onder het financiële
instrument «inkomensoverdrachten» vielen zijn hier per 2022 naar
overgeheveld.
Toelichtingsgrens
Omvang begrotingsartikel
(stand ontwerpbegroting) in
€ miljoen
Beleidsmatige mutaties
(ondergrens in € miljoen)
Technische mutaties
(ondergrens in € miljoen)
< 50
1
2
=> 50 en < 200
2
4
=> 200 < 1000
5
10
=> 1000
10
20
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
7
2. Beleidsagenda
Inleiding
Veiligheid is het fundament onder een bloeiende en vrije samenleving,
Defensie draagt bij aan de bescherming van dit fundament. In een wereld
die aan verandering onderhevig is neemt de dreiging om ons heen toe. Om
bescherming te kunnen bieden tegen oude en nieuwe dreiging past
Defensie zich voortdurend aan. Op weg naar een toekomstbestendige
krijgsmacht zoals geschetst in de Defensievisie 2035 hebben we de ambitie
om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken.
Nu de samenleving weer stapsgewijs open gaat, voelen we eens te meer
het belang van vrijheid. COVID-19 is een voorbeeld gebleken van een
bedreiging die ons leven raakt en onze vrijheid beperkt. Ook andere
dreigingen hebben invloed op onze samenleving. In juni bleek dat bijvoor
beeld in de Zwarte Zee toen Russische gevechtsvliegtuigen de Zr. Ms.
Evertsen intimideerden. Ook de recente ontwikkelingen in Afghanistan
maken pijnlijk duidelijk hoe fragiel vrede en stabiliteit kunnen zijn. De lange
termijngevolgen van de machtsovername door de Taliban zijn onzeker. Vast
staat dat de Nederlandse belangen, waaronder de veiligheid van Neder
landers en Afghanen die voor Nederland hebben gewerkt, onder druk zijn
komen te staan. Het is een pijnlijk voorbeeld van welke gevolgen de
toenemende internationale onrust kan hebben.
Geopolitieke verhoudingen verharden en dreigingen nemen toe in aantal,
variëteit en complexiteit. Dit is de conclusie van de inlichtingendiensten,
de Nationale Veiligheidsstrategie, de Geïntegreerde Buitenland- en Veilig
heidsstrategie en van onderzoek binnen de VN en de NAVO. Tegenstanders
worden sterker en slimmer. Rusland en China moderniseren hun krijgs
machten en net als landen als Iran en Noord-Korea plegen ze
(proxy-)aanvallen op andere landen. Zoals ook in de Defensievisie 2035
‘Vechten voor een veilige toekomst’ staat, wordt ons Koninkrijk dagelijks
aangevallen in het cyber- en informatiedomein en wordt regelmatig onjuiste
informatie verspreid. Cruciale fysieke en digitale knooppunten zijn steeds
vaker het doelwit. Daar moeten wij ons tegen wapenen. Naast het
beschermen van eigen grondgebied en belangen, doen ook de civiele
autoriteiten een beroep op Defensie bij dreigingen en problemen. Zo hielp
Defensie dit voorjaar in het Caribisch gebied met de strijd tegen COVID-19
en bleek deze zomer de inzet van Defensie onmisbaar om de problemen van
de overstromingen in Limburg te voorkomen en te verhelpen met transport,
herstel- en reparatiewerkzaamheden. Naarmate extreem weer en andere
gevolgen van klimaatverandering zich vaker voordoen, of dat nu binnen of
buiten ons Koninkrijk is, zal er steeds meer van Defensie worden gevraagd.
Dit terwijl de overige veiligheidsdreigingen uiteraard niet verdwijnen als er
ergens een bosbrand of overstroming gaande is.
Hoe groter en complexer het aantal dreigingen, hoe meer men rekent op
onze krijgsmacht. Van Defensie wordt verwacht dat zij altijd gereed staat om
het Koninkrijk te beschermen en te verdedigen tegen iedere dreiging, snel
en effectief, waar en wanneer dan ook. Met de verwachte groei aan inzet
scenario’s en de veranderende manieren van conflictvoering kunnen we dit
in de toekomst niet garanderen. Defensie is op dit moment niet adequaat
toegerust om het Koninkrijk te beschermen tegen toekomstige (en sommige
huidige) dreigingen. De taken die Defensie nodig acht om haar grondwet
telijke taken volledig uit te voeren kunnen we onvoldoende waarmaken en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
8
afspraken met bondgenoten komen we onvoldoende na. Om dat wel te
kunnen zijn stappen nodig. In de Defensievisie is uiteengezet welke stappen
genomen kunnen worden. Veiligheid is namelijk niet vanzelfsprekend.
Op 15 oktober 2020 is de Defensievisie 2035 ‘Vechten voor een veilige
toekomst’ gepresenteerd, waarin het kabinet transparant laat zien wat nodig
is. Als we alles zo goed mogelijk inrichten dan is er structureel € 13 miljard
tot € 17 miljard extra nodig. Het is op dit moment duidelijk dat niet alles kan
en dat verder niet alles tegelijk kan. Richting de toekomst zijn keuzes en
fasering dus noodzakelijk. De Defensievisie schetst een nieuw profiel, waar
we ongeacht het budget aan gaan werken. Maar zonder aanvullende
stappen zullen we ingrijpende keuzes moeten maken, die gevolgen zullen
hebben voor onze veiligheid en onze internationale positie als betrouwbaar
bondgenoot. De krijgsmacht moet toekomstbestendig invulling kunnen
geven aan zijn drie hoofdtaken, die voortvloeien uit de grondwet.
In de afgelopen jaren zijn al belangrijke eerste stappen gezet voor het herstel
van de defensieorganisatie. Er is gewerkt aan het herstel van vertrouwen bij
het personeel door betere arbeidsvoorwaarden te scheppen, meer aandacht
te geven aan fysieke en sociale veiligheid en door achterstallig onderhoud
op het gebied van voorraden, vastgoed en IT stapsgewijs aan te pakken.
De operationele gevechtsondersteuning is versterkt en er is aanzienlijk
geïnvesteerd in de modernisering van de krijgsmacht.
Dit is echter niet genoeg. Defensie heeft meer aanpassingsvermogen,
snelheid en voortzettingsvermogen nodig. Met de Defensievisie werken we
aan een nieuw organisatieprofiel aan de hand van drie eigenschappen en
tien inrichtingsprincipes. In deze begroting wordt benoemd wat in 2022
nodig is om naar dat profiel van de toekomst toe te werken aan de hand van
de drie eigenschappen: technologisch hoogwaardig, informatiegestuurd en
een betrouwbare partner en beschermer. Daarbij streven we naar maximale
operationele inzetbaarheid, het behoud en versterken van slagkracht en
snelheid, verdere investeringen in onze mensen en de bedrijfsvoering ten
behoeve van het moderniseren van de organisatie en betere aanpassing aan
de digitalisering van het slagveld.
In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie kan
nemen om haar hoofdtaken adequaat te kunnen nakomen gegeven de
toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De drie hoofdtaken van
Defensie zijn:
– Bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied,
inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk;
– Bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en
stabiliteit;
– Ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten
bij de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de
beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal.
Ook zijn in de Defensievisie 2035 deze stappen op hoofdlijnen financieel
gekwantificeerd inclusief tweede en derde orde effecten.
Urgente problematiek
Doordat het huidig toegekende budget ontoereikend is voor de uitdagingen
waar Defensie voor staat, ontstaat een mismatch tussen behoeften en
budget. Deze mismatch kan op dit moment niet in de reguliere bedrijfs
voering opgelost worden. In deze begroting is de meest urgente
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
9
problematiek incidenteel ingepast door het investeringsbudget aan te
wenden. Dit kan vanzelfsprekend niet zonder consequenties voor de
aantallen wapensystemen/eenheden, minder kwaliteit (en daardoor
slagkracht) en de bijbehorende ondersteuning (onder andere voorraden, IT
en munitie). Zonder extra stappen zijn echter ingrijpende keuzes nodig om
de organisatie structureel in balans te brengen.
Effecten COVID-19 op de defensieorganisatie
COVID-19 heeft veel gevraagd van onze samenleving en economie. Op
Defensie kan worden gerekend wanneer de nood hoog is. Ook in de fase
van herstel kan Defensie een rol spelen, bijvoorbeeld als werkgever of door
investeringen te laten uitvoeren door Nederlandse bedrijven. Defensie
speelt verder een rol om de samenleving weerbaarder te maken voor crisis
situaties.
De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en
inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen kan het volledige
oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op
grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldsniveaus
en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste
hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Naast deze inhaalslag staat Defensie
voor de opgave het hybride werken voor de gehele organisatie verder uit te
werken en te implementeren.
Het achterliggende jaar was de impact van de COVID-19 uitbraak nog
beperkt op de realisatie van de grote materieel- en IT-projecten. Nu de crisis
al meer dan een jaar duurt ontkomt Defensie niet aan negatieve effecten op
projecten. Reisbeperkingen hebben grote invloed op de wijze waarop
programma’s van eisen en complexe engineeringsvraagstukken samen met
de industrie tot stand komen. Over de breedte hebben contractonderhan
delingen ‘op afstand’ in 2021 meer tijd in beslag genomen en verliepen ze
moeizamer. Bij de leveranciers en partners leiden de langdurige
maatregelen tot het sluiten van fabrieken en lokale COVID-19 uitbraken
zorgen voor beperkingen in de productie: de leverzekerheid neemt hierdoor
af. Ook heeft een aanzienlijk aantal Nederlandse en buitenlandse bedrijven
reeds beroep gedaan, dan wel heeft gemeld dit te gaan doen, op de
overmacht clausule (force majeure) uit de contracten. Voor meerdere
projecten leidt dit derhalve tot 'vertraging door overmacht'. Naast
vertraging zijn schaarste bij verkrijgbaarheid en hogere prijzen van grond
stoffen eveneens neveneffecten van de pandemie. Steeds vaker leidt dit tot
negatieve effecten op productie en op de distributieketen. Het betreft onder
andere gestegen prijzen van staal en bouwmaterialen, maar ook
verminderde beschikbaarheid van specifieke grondstoffen voor ballistische
beschermingsartikelen, waaronder de benodigde grondstoffen voor
productie van de nieuwe helmen. Dit onderstreept het belang van het
defensiematerieelbegrotingsfonds: financiële «schokken» door externe
omstandigheden zoals COVID-19 kunnen binnen de mogelijkheden van
het DMF in latere jaren opgevangen worden. Desondanks heeft Defensie in
overleg met haar partners ook mogelijkheden gezien om projecten te
versnellen; dit betreft met name kleinere vastgoedprojecten. In het kader
van thematische revitalisering heeft versnelling plaatsgevonden voor Fase
1 Verbetering Legering waardoor deze in 2022 kan worden afgerond en de
volgende fase kan worden gestart.
Omdat het na verlichting van de COVID-19 maatregelen nog tijd kost om
terug te komen op het oorspronkelijke niveau, wordt het inlopen van de
opgelopen achterstanden geen eenvoudige opgave.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
10
Financiële ontwikkelingen
Na de investeringen in Defensie aan het begin van de afgelopen kabinets
periode bedraagt het defensiebudget in 2022 € 12,4 miljard. Een gedeelte
hiervan bestaat uit incidentele middelen; daarom neemt de omvang van
het defensiebudget de komende jaren licht af. De defensie-uitgaven
uitgedrukt in een percentage van het bruto binnenlands product (bbp)
bedraagt in 2022 naar verwachting 1,47%.
Figuur 3 Ontwikkeling defensie-uitgaven als percentage van het bbp
2,25%
2%
2,00%
2,00%
1,75%
2,00%
2,00%
2,00%
1,76%
1,76%
1,49%
1,47%
2,00%
1,81%
2,00%
1,85%
1,68%
1,58%
1,5%
1,46%
1,41%
1,41%
1,33%
1,25%
1,38%
1,22%
1%
2018
2019
2020
NAVO gemiddeld bbp% (Europese bondgenoten)
2021
2022
NLD bbp%
2023
2024
NAVO-norm
(NLD-berekeningswijze)
Het percentage defensieuitgaven zal na 2022 dalen door de combinatie van
een licht dalend defensiebudget en het door het Centraal Planbureau
verwachte economische herstel na de COVID-19 pandemie. Nederland
voldoet daarmee niet aan het streven om toe te groeien naar de NAVO-norm
van 2% in 2024. Nederland laat als één van de weinige landen de komende
jaren juist een daling zien in het bbp-percentage. Partnerlanden om ons
heen investeren verder in Defensie, waardoor het Europees gemiddelde
naar verwachting stijgt van 1,76% in 2022 naar 1,85% in 2024. Nederland
raakt hierdoor verder achterop: naar verwachting bedragen de Nederlandse
defensie-uitgaven in 2024 1,38% van het bbp.
Een aantal Europese bondgenoten, waaronder het Verenigd Koninkrijk en
Frankrijk, haalt al de NAVO-norm van 2%. Nederland blijft ver achterop ten
opzichte van deze landen. Ook kleinere Europese landen, zoals Kroatië,
Albanië en Tsjechië, halen de NAVO-norm of hebben concrete plannen om
in 2024 naar een bbp-percentage van 2% te groeien. Vergeleken met alle
NAVO-bondgenoten komt Nederland in 2024 qua verwacht bbp-percentage
op plaats 26 van de 30. De EU, de NAVO en in het bijzonder de VS (dat circa
70 procent van de totale NAVO-uitgaven doet) verwachten meer van
Nederland: afspraak is afspraak. Er is ruim € 4 miljard per jaar extra nodig
om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde en ruim € 5 miljard om toe
te groeien naar de 2% norm.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
11
Figuur 4 Ontwikkeling NAVO defensie-uitgaven
Investeringen
Defensie ziet nu een aantal jaren op rij een lichte overrealisatie in de
exploitatie en een significante stijging van de geplande investeringsver
plichtingen; Defensie is dus goed in staat het geld uit te geven conform de
plannen. In 2022 stijgt de vijfjaars-gemiddelde investeringsquote verder tot
24,2%, waarmee Defensie voldoet aan de NAVO-richtlijn dat minimaal 20%
van de uitgaven bestemd is voor vervanging van materieel en gerelateerd
onderzoek. Echter, het NAVO-uitgangspunt hierbij is dat de defensieuitgaven 2% van het totale bbp bedragen (de NAVO-norm) en de defensieorganisatie financieel gezond is. Voor een financieel gezonde organisatie
moeten investeringen en instandhouding met elkaar in balans zijn. Dat is
nu niet het geval. Zie voor een nadere toelichting hierop de paragraaf over
materiële gereedheid en de defensiematerieelagenda in het DMF.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
12
Investeringsquote
30%
25%
20%
15%
20
10
20
11
20
12
20
13
20
14
20
15
20
16
20
17
20
18
20
19
20
20
20
21
20
22
20
23
20
24
20
25
20
26
20
27
20
28
20
29
20
30
20
31
20
32
20
33
20
34
20
35
10%
Gerealiseerde investeringsquote per jaar (t/m 2020)
Vijfjaarsgemiddelde geraamde investeringsquote
Vijfjaarsgemiddelde gerealiseerde investeringsquote
2.1 Beleidsprioriteiten
In de Defensievisie hebben we inzichtelijk gemaakt wat de problematiek bij
Defensie is. Defensie is nu niet adequaat toegerust om een antwoord te
hebben op de vele toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De
Defensievisie laat de stappen zien die nodig zijn om in de toekomst wel
voldoende toegerust te zijn. In de Defensievisie hebben we een nieuw
profiel geschetst, waar we ongeacht het budget van Defensie mee aan de
slag gaan. Als er geen extra investeringen komen zullen echter ingrijpende
keuzes moeten worden gemaakt en zal de organisatie structureel moeten
krimpen. Hieronder wordt geschetst wat we in 2022 gaan doen en hoe we
daarmee eerste stappen zetten om invulling te geven aan de Defensievisie.
Voor de volgende jaren zullen keuzes nodig zijn, want niet alles kan en zeker
niet alles kan tegelijk. De komende vier jaar willen we de prioriteit leggen
bij het behoud en versterken van slagkracht en snelheid van Defensie, het
tegengaan van achterstallig onderhoud en het moderniseren van de
organisatie, het aanpassen op de digitalisering van het slagveld, het
versterken van het cyberdomein, het personeelsbeleid en de HR-transitie.
De invulling hiervan hangt af van het beschikbare budget. Daarbij zullen ook
slagen moeten worden gemaakt om het gebied van efficiëntie en effecti
viteit.
2.1.1 Technologisch hoogwaardig
Defensie als technologisch hoogwaardige organisatie is de eerste van drie
eigenschappen die de Defensievisie noemt. Een technologisch
hoogwaardige organisatie vraagt om een sterke innovatiefunctie en een
kwalitatief sterk personeelsbestand met een groter aandeel van personeel
geschoold in (informatie)technologie. Hoe dan ook zijn de mensen de
belangrijkste bouwsteen van Defensie. Het personeelsbeleid blijft er in 2022
op gericht om - conform de doelstellingen van de Defensievisie - een goede
werkgever en een inclusieve organisatie te zijn, die de juiste mensen weet
aan te trekken en te behouden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
13
Flexibel optreden: snel inzetbaar, schaalbaar en zelfstandig
De Defensievisie zet de koers uit waarlangs Defensie zich moet ontwikkelen
tot een slimme, technologisch hoogwaardige organisatie. Een flexibele en
schaalbare krijgsmacht, die proactief op dreigingen kan reageren en die
zowel kleinschalig en specialistisch, maar ook in groter verband kan
optreden. De krijgsmacht moet militair vermogen voor alle hoofdtaken
kunnen leveren, maar schiet daar voor met name de eerste hoofdtaak in
tekort. Daarvoor blijft, ook na de investeringen van de afgelopen jaren,
herstel van de operationele gereedheid noodzakelijk. Dit doen we door in
2022 verder te werken aan de drie elementen van operationele gereedheid:
personele gereedheid, materiële gereedheid en geoefendheid. Dit is
hieronder verder uitgewerkt. Daarmee kunnen we stappen zetten, maar zijn
we er nog niet. Op de langere termijn zijn stappen nodig om het maximale
uit de organisatie te halen - ten aanzien van personeel, vastgoed, IT en
materieel en ondersteuning -, om mensen en capaciteiten effectiever en
doelmatiger in te zetten en meer inzet te kunnen realiseren met de huidige
krijgsmacht.
Personele gereedheid
Voor het verbeteren van de personele gereedheid verlegt Defensie haar
focus van kwantitatief ‘vullen’ van formatieplaatsen naar het kwalitatief
realiseren en borgen van de personele gereedheid met voldoende geschikte
en beschikbare mensen, op de korte en de langere termijn. Dit betekent
concreet dat sturen op het verminderen van het aantal vacante functies niet
meer de basis is, maar dat wordt gestuurd op kwalitatieve bezetting van
specifieke functies die beperkend werken op de gereedheid. Voorbeelden
hiervan zijn technisch onderhoudspersoneel en luchtverkeersleiders. Deze
sturing op personele gereedheid is integraal onderdeel van de HR-transitie
die de komende jaren plaatsvindt. Een technologisch hoogwaardige
organisatie vraagt om een sterke innovatiefunctie en een kwalitatief sterk
personeelsbestand met een groter aandeel van personeel geschoold in
(informatie)technologie. We werken in aansluiting op de Defensievisie 2035,
verder aan het aanpassen naar het nieuwe HR-model en het opnieuw
inrichten van de processen. We werken in 2022 verder aan het kunnen
invoeren van snel inzetbare, flexibele en opschaalbare gevechtseenheden
die grotendeels zelfstandig kunnen optreden en snel op- en afschalen met
personeel en materieel. Ook wordt het ingezette verbetertraject met
betrekking tot data-kwaliteit over de personele gereedheid op strategisch
niveau verder uitgerold, waardoor data-gestuurde (informatiegestuurde)
regie op de personele gereedheid structureel verbeterd wordt. Daarnaast
zal in 2022 een meerjarige kwalitatieve aanstellingsopdracht in de instroom
keten worden uitgevoerd, die - naast de werving van vast bestand en
reservisten - meer focust op het oplossen van tekorten in de schaarstecate
gorieën die direct impact hebben op de totale personele gereedheid.
Parallel hieraan - en in lijn hiermee - ondersteunen de volgende aanvullende
maatregelen in 2022 de ambitie om op korte termijn de personele
gereedheid te verhogen:
1. Ondersteuning van de jaarlijkse aanstellings- en opleidingsopdrachten
van het Dienstencentrum Personeelslogistiek (DCPL);
2. Extra inspanningen voor werving en selectie van schaarste categorieën
die cruciaal zijn voor de personele gereedheid. Dit doen we met hulp van
een externe daarin gespecialiseerde partij;
3. Alternatieve vulling door het inrichten van een loket om tijdelijk
personeel in te lenen van andere organisaties;
4. Bijdrage leveren aan de werving van reservisten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
14
Materiële gereedheid
Materiële gereedheid is de mate waarin het materieel van een eenheid
beschikbaar en geschikt is voor het uitvoeren van de opdracht. De materiële
gereedheid van de (hoofd)wapensystemen is onder de norm door een
mismatch in behoefte en het instandhoudingsbudget en in personele
capaciteit. Dit leidt tot ernstige beperkingen in de materiële gereedheid en
daarmee in de algehele operationele gereedheid.
Geoefendheid
Geoefendheid als derde component van operationele gereedheid is de mate
waarin een eenheid de taken heeft beoefend en daarvoor voldoende niveau
van beheersing van de taken heeft getoond. Zodra de beperkingen van de
COVID-19 maatregelen op het oefenprogramma komen te vervallen, kan
met hervatting van het oefenprogramma de geoefendheid in 2022
verbeteren. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal
en deelname aan oefeningen op de hogere geweldsniveaus en in grotere
verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op
peil te kunnen brengen. Dergelijke oefeningen zijn echter intensief qua
materieel, wat onder andere zal leiden tot een grotere behoefte aan reser
vedelen en munitie. Dit zal leiden tot een verdere afname van de materiële
gereedheid en een hoger verbruik van oefenmunitie. Mede om deze reden
voegt het Kabinet structureel € 60 miljoen aan de defensiebegroting toe
voor de tekorten ten aanzien van munitie, opleiding en training. Er wordt in
2022 onder meer opgewerkt voor de NATO Response Force (NRF) stand-by
periode in 2023 van een German Netherlands Corps HQ in de rol van Land
Component Command en voor ten minste een Battlegroup als onderdeel
van de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF).
Voorraden
Ondanks belangrijke investeringen in onze voorraden hebben we voor de
toekomstige scenario’s, zoals beschreven in de Defensievisie 2035, een
mismatch tussen behoefte en budget. Dit gaat om voorraden voor instand
houding, opleiding en training en inzet. Bij het aanvullen van de voorraden
is nog veel achterstand in te lopen, het zal dus tijd (en geld) kosten. Voor
munitie, opleiding en training heeft het Kabinet besloten om jaarlijks
structureel € 60 miljoen additioneel beschikbaar te stellen. Het Beleidskader
Inzetvoorraden (BKI) beschrijft de uitgangspunten voor de gegarandeerde
beschikbaarheid van deze inzetvoorraden. Defensie heeft nog minimaal tot
en met 2025 nodig om de acht operationele assortimenten (munitie, opera
tionele rantsoenen en water, disposables en hygiëneartikelen, militaire
kleding en uitrusting, geneeskundige verbruiksartikelen, operationele infra
structuur, bedrijfs- en brandstoffen en systeemgebonden artikelen (reser
vedelen)) op de benodigde voorraadniveaus te brengen, gedimensioneerd
naar de tweede en derde hoofdtaak. In 2022 vinden nieuwe deelleveringen
plaats om de inzetvoorraad munitie op norm te brengen. Ook worden de
eerste gespecialiseerde containers voor transport en geconditioneerde
opslag van munitie, bedrijfsstoffen en geneeskundige artikelen uitgeleverd.
Voor de eerste hoofdtaak heeft Defensie momenteel nog onvoldoende
voorraden. Voor het munitiedomein is dit nader toegelicht in de Kamerbief
«Stand van zaken defensiemunitie» (Kamerstuk 27 830, nr. 337).
Kennis en Innovatie
De Defensievisie 2035 benadrukt dat Defensie voorop moet lopen in
onderzoek en ontwikkeling om technologisch hoogwaardig te blijven.
Innovatie voor militaire doeleinden gaat vaak gepaard met mogelijkheden
voor andere sectoren, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid en
verduurzaming. Zo draagt een sterke kennis- en innovatiefunctie bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
15
Defensie, verbonden met de Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven,
ook bij aan de weerbaarheid van onze samenleving. De Strategische Kennisen Innovatieagenda (SKIA) 2021-2025 geeft de krijgsmacht richting om
middels innovatie (potentiële) tegenstanders voor te blijven, de implemen
tatie van deze agenda is reeds gestart en wordt in 2022 en daarna voortgezet.
Defensie rapporteert daarnaast conform de motie van het kamerlid Belhaj
(34775-X, nr. 45) over uitgaven aan kennis en innovatie. Voor 2022 is het
verwachte percentage uitgaven aan kennis en innovatie 1,2% van de defen
siebegroting.
Investeren in nieuw materieel
De Defensienota 2018 vormde het startsein voor een investeringspro
gramma voor het herstel, de versterking en de modernisering van de
krijgsmacht. In 2022 stijgt de vijfjaars-gemiddelde investeringsquote verder
tot 24,3%, waarmee Defensie voldoet aan de NAVO-richtlijn dat minimaal
20% van de uitgaven bestemd is voor vervanging van materieel en
gerelateerd onderzoek.
In 2020 is het wetsvoorstel aangenomen om het Defensiematerieelbegro
tingsfonds (DMF) in te stellen. Hiermee is een belangrijke stap gezet naar
een voorspelbare en schokbestendige defensiematerieelbegroting.
Uitgaven, verplichtingen en ontvangsten ten behoeve van de ontwikkeling,
verwerving, instandhouding en afstoting van materieel, ICT-middelen en
infrastructuur van het Ministerie van Defensie worden vanaf 2021
opgenomen in het DMF.
In de materieelagenda van het DMF en het Defensieprojectenoverzicht
wordt verder ingegaan op (investeringen in) materieelprojecten. Hierbij valt
voor 2022 te denken aan de defensiebrede vervanging nachtzichtkijkers,
verwerving van het Licht Indirect Vurend Systeem (LIVS), verwerving van
gespecialiseerde containers, de geplande Midlife Update van de patrouil
leschepen, vervanging van de tactische luchttransportcapaciteit en de
vervanging en uitbreiding Short Range Anti-Tank capaciteit. Daarnaast
verwachten we onder andere de D-brief voor het project vervanging Mfregatten naar de Kamer te kunnen sturen. Ook werkt Defensie verder aan
de vervanging van de onderzeebootcapaciteit waarvoor Defensie
momenteel in dialoog is met de drie kandidaat-werven.
Een veilige werkomgeving bij Defensie
Veiligheid moet in de taakuitvoering en bedrijfsvoering van Defensie een
vanzelfsprekendheid zijn. De afgelopen jaren hebben de Visitatiecommissie
Defensie & Veiligheid, de Inspectie Veiligheid Defensie en de andere
toezichthouders bij Defensie ons een spiegel voorgehouden op het gebied
van veilig werken bij Defensie. Verbeteringen zijn zichtbaar, maar we komen
van ver en zijn er nog niet. In 2022 neemt Defensie daarom de volgende
stappen:
– Wij gaan verder met gestalte geven aan de omarmde aanbevelingen van
de Visitatiecommissie Defensie en Veiligheid en andere toezichthouders.
– Wij richten ons met prioriteit op de uitvoering van de resterende
maatregelen uit het plan van aanpak ‘Een veilige defensieorganisatie’ uit
2018. In 2021 levert de Auditdienst Rijk (ADR) een evaluatie van het plan
van aanpak op. Wij nemen de uitkomsten van de evaluatie mee in het
verder uitvoeren van de maatregelen.
– Wij breiden deze maatregelen uit met de plannen uit de Agenda voor
Veiligheid. Via deze Agenda wordt veiligheid verder verankerd in de
bedrijfsvoering en taakuitvoering. Defensieonderdelen kunnen met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
16
–
–
Agenda verder richting geven aan de verbetering van veiligheid. Hiertoe
hebben zij in 2022 en 2023 de beschikking over € 32,2 miljoen, bovenop
bestaande middelen, om de plannen uit te voeren.
Wij gaan door met het versterken van de sociale veiligheid en integriteit
in onze organisatie. Momenteel bevinden we ons in de derde fase van
het ‘Plan van aanpak sociale veiligheid’ (Kamerstuk 34 919 nr. 39), die als
doel heeft sociale veiligheid te bestendigen in de reguliere bedrijfs
voering door te borgen, te evalueren, te leren en te verbeteren. Er lopen
al veel initiatieven naar aanleiding van het ’Plan van aanpak sociale
veiligheid’. Specifiek voor NLDA zijn alle bestaande onderzoeken en
rapporten van de afgelopen tien jaar door de in 2019 ingestelde Taskforce
NLDA (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144) integraal vertaald naar een
toetssteen, waarbij kameraadschap als leidend principe geldt in de
omgang tussen vaste staf, cadetten en adelborsten. Hiertoe zijn
aanvullende middelen beschikbaar gesteld (circa € 0,5 miljoen in 2021
oplopend naar bijna € 0,8 miljoen in 2022 en verder). In 2022 wordt
verder invulling gegeven aan onder andere het opleidings- en begelei
dingsconcept.
Defensie heeft een groot aantal maatregelen uit het plan van aanpak
beheersing chroom-6 reeds gerealiseerd of in gang gezet. Deze
maatregelen passen wij nu breder toe op de overige gevaarlijke stoffen
in de gehele keten. Daarvoor wordt de Nadere Inventarisatie Gevaarlijke
Stoffen vervolgd zodat de komende drie tot vijf jaar stap voor stap de
risicobeoordelingen worden afgerond en te nemen maatregelen worden
gerealiseerd. Hierbij wordt het zogenoemde S-T-O-P-principe toegepast.
Substitutie (vervanging) van gevaarlijke stoffen, Technische
maatregelen zoals afzuiging, spuitcabines en gereedschappen op het
niveau van de ‘stand der techniek’, Organisatorische maatregelen, zoals
afzetten, opleiden en toezicht en Persoonlijke beschermingsmiddelen.
Stap voor stap worden hiermee verbeteringen doorgevoerd - gericht op
het toepassen van de arbeidshygiënische strategie - met als doel om
het gebruik en de toepassing van chroom-6 zo snel mogelijk Rijksbreed
uit te bannen (Kamerstuk nr. 35 000 X nr. 147).
HR-transitie
Om Defensie te kunnen ontwikkelen tot een hoogtechnologische, flexibele
en schaalbare krijgsmacht gaat het er uiteindelijk om dat Defensie over de
mensen beschikt om haar taken uit te voeren en operationele eenheden
klaar heeft staan om in te zetten waar en wanneer dat nodig is. Daarom voert
Defensie de komende jaren een nieuw HR-model in dat de ambities voor
de defensieorganisatie uit de Defensievisie 2035 ondersteunt, de
individuele kwaliteiten van de medewerkers beter benut en van Defensie
een aantrekkelijker werkgever maakt. Hierover is de Kamer uitgebreid
geïnformeerd in de Kamerbrief HR-transitie (35570 X, nr. 91, d.d. 28 mei
2021). Belangrijke aspecten voor Defensie zijn de hervorming van het
beloningsstelsel en het pensioenstelsel, waarbij de gewijzigde discontovoet
voor de pensioenregeling een budgettaire uitdaging is voor Defensie. In
2022 versterkt Defensie haar capaciteit voor het pensioenakkoord en de
implementatie van het bezoldigingsstelsel.
Zoals in de paragraaf personele gereedheid gemeld, verschuiven we de
focus van sturen op vacante functies naar het sturen op de kwalitatieve
bezetting. Het aantal vacante functies alleen geeft namelijk een vertekend
beeld, omdat voor een deel daarvan bewust gekozen wordt voor de tijdelijke
inzet van reservisten en inhuurkrachten. Juist de kwalitatieve bezetting is
noodzakelijk om de gereedheid te verbeteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
17
In 2022 begint in de zogenoemde HR-transitie de overgangsfase van voorbe
reiden naar verder concretiseren en experimenteren met en binnen de
defensieonderdelen naar vervolgens het stapsgewijs defensiebreed imple
menteren van de verschillende elementen van het HR-model.
Het gaat om een meerjarig traject dat moet leiden tot een structurele
verbetering van de gereedheid. Daarom heeft de CDS een cruciale rol in
de aansturing van de HR-transitie. Maar Defensie bepaalt niet alleen de
voortgang. De bonden en de medezeggenschap hebben hierin vanuit hun
eigen verantwoordelijkheid een belangrijke rol. Defensie wil in 2022 onder
meer overeenstemming bereiken met de bonden over nieuwe aanstellingsen contractvormen en over de rechtspositionele effecten die de invoering
van strategisch talentmanagement met zich meebrengt. Ook wil Defensie
verder gaan met het vereenvoudigen en verbeteren van het belonings
model en de uitkomsten van het paritaire onderzoek naar de functiewaar
dering bij Defensie verwerken in het HR-model.
Defensie neemt binnen de HR-transitie ook maatregelen op het gebied van
diversiteit en inclusiviteit (D&I) om een aantrekkelijke werkgever te worden
voor een bredere doelgroep. Defensie moet een werkomgeving bieden
waarin al haar werknemers zich betrokken, gewaardeerd en gerespecteerd
voelen om wie ze zijn en wat ze bijdragen aan de organisatiedoelstellingen.
Met het oog hierop worden in 2022 een aantal concrete acties genomen om
D&I te borgen in de organisatie. In 2022 worden streefcijfers en voorkeurs
beleid voor vrouwelijk personeel verder geïmplementeerd. Dit voorkeurs
beleid is ook van toepassing op MD-opleidingen en plaatsingen. Daarnaast
wordt in 2022 gestart om D&I een vast onderdeel te maken van alle initiële
opleidingen, niveau-opleidingen en opleidingen voor leidinggevenden. Zij
zullen op reguliere basis een D&I-module moeten volgen. In het streven
naar een meer diverse en inclusieve organisatie lopen in 2022 de acties door
in het kader van het Defensie Actieplan 1325 (2021-2025) om gender beter
te integreren in plannen, beleid, uitvoering en evaluaties. Ten slotte wordt
in 2022 onderzoek gedaan naar de barrières die vrouwelijke militairen
ervaren om op uitzending te gaan.
Veteranen
Defensie heeft een bijzondere zorgplicht voor veteranen. Met het oog hierop
wordt in 2022 onder meer verder gewerkt aan het vormgeven van een
modern stelsel van uitkeringen en voorzieningen voor de veteraan, gericht
op maatschappelijke participatie en re-integratie, en worden maatregelen
genomen om de transitie van de veteraan van Defensie naar de civiele
maatschappij te verbeteren. Ook staan thema’s als de invloed van
technische ontwikkelingen op de Veteranenstatus en de positie van «de
jonge veteraan» op de rol om te worden uitgewerkt. Ten slotte staat 2022 in
het teken van het uitvoeren van de aanbevelingen op grond van de beleids
reactie «aanbevelingen Dutchbat-III» naar aanleiding van het onderzoek
«Focus op Dutchbat-III».
Militaire Gezondheidszorg
Een ander aspect van bijzondere zorgplicht betreft de wettelijke taak om
militaire gezondheidszorg (MGZ) te verlenen. Het programma MGZ 2020 is
afgerond. Dit heeft geleid tot structurele verbeteringen in de MGZ, die zijn
geborgd in de hele MGZ-keten. De Kamer wordt dit najaar geïnformeerd
over de evaluatie van het programma MGZ 2020.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
18
2.1.2 Informatiegestuurd (in optreden en organisatie)
De Defensievisie 2035 noemt als tweede eigenschap die Defensie nastreeft:
informatiegestuurd in organisatie en optreden. De wereld digitaliseert snel.
Landen, organisaties en individuen maken in een groeiend tempo gebruik
van computertechnologie, waarbij ook steeds meer componenten met
elkaar zijn verbonden. Hoewel dit bijdraagt aan een wereldwijde betere
samenwerking maken sommige landen, organisaties en individuen hier ook
misbruik van. Dit maakt Nederland, en ook Defensie, kwetsbaar. Om te
kunnen beschermen wat ons dierbaar is, moet Defensie hierop inspelen.
Met de doorontwikkeling naar een technologisch hoogwaardige organisatie
en het informatiegestuurde optreden moet Defensie een relevante bijdrage
kunnen leveren in het conflict of potentieel gevecht ten opzichte van de
potentiële tegenstanders.
Om in te kunnen spelen op de fysieke gevolgen van cyberaanvallen en de
digitalisering van het slagveld moeten we op de langere termijn slimmer,
sterker en sneller worden in alle domeinen:
– slimmer, door met meer inzicht, begrip en voorspellend vermogen op te
kunnen treden;
– sneller, door onze besluitvorming sneller dan onze opponent te kunnen
doorlopen; en
– sterker, doordat we informatie ook als wapen kunnen inzetten.
Om daar invulling aan te geven, zijn verdere investeringen nodig. Hieronder
wordt ingegaan op wat we in 2022 in gang gaan zetten.
Informatiegestuurd Optreden (IGO)
Defensie staat aan het begin van een grootschalige digitale transformatie.
Deze kan alleen voltooid worden als operationele commando’s,
bondgenoten en internationale partners sneller en slimmer in staat zijn
betrouwbaar informatie uit te wisselen. Het groeiende belang van
informatie en de digitalisering van het slagveld heeft grote gevolgen voor
de ontwikkeling van het werk en de manier van optreden van Defensie.
Investeringen in IGO verbeteren het vergaren, verwerken, snel verspreiden
en inzetten van informatie. Dit is cruciaal in het hedendaagse gevecht.
Nieuwe wapensystemen zoals de F35 zijn en worden ontworpen om bij te
kunnen dragen aan het concept van IGO. De omgang met informatie kan
de commando- en bedrijfsvoering sneller en slimmer maken, maar
informatie kan Defensie ook sterker maken.
IGO geeft richting aan het groeiende belang van informatie en digitalisering
van het slagveld. Om defensiebreed sturing te geven aan de vele initiatieven
wordt gewerkt aan een Beleidsvisie IGO. Naast investeringen in de vorm
van nieuwe wapensystemen, sensorsystemen en upgrades zijn ook inves
teringen in de achterliggende processen, organisatiestructuren en capaci
teiten noodzakelijk. Dit vereist innoverend vermogen, een sterke ITinfrastructuur, goed opgeleide mensen en interoperabele systemen. Deze
beleidsonderwerpen komen in deze ontwerpbegroting ook veelvuldig
terug. IGO heeft daarmee betrekking op zowel het primaire als het
secundaire proces; zowel op onze operationele inzet, als op de organisatie
en bedrijfsvoering.
Deze digitale transformatie is cruciaal, grootschalig en een van de lange
adem. Met de huidige budgettaire middelen kunnen in 2022 eerste stappen
gezet worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
19
IT
Defensie werkt in 2022 verder aan de vervanging en vernieuwing van de IT
die Defensie in staat moet stellen een gezaghebbende informatiepositie in
te kunnen nemen. Defensie is hiervoor gestart met enkele grote
programma’s die ook in 2022 doorlopen en afgestemd zijn op de Defensie
visie 2035. Het programma Grensverleggende IT (GrIT) moet de komende
tien jaar de gehele infrastructuur voor het nationale, statische en mobiele
domein gaan vernieuwen. Het project VOSS gaat de militair te velde met
nieuwe IT ondersteunen. Het programma FOXTROT/TEN moet alle overige
operationele omstandigheden - mobiel, uitgestegen en te voet - gaan onder
steunen door ervoor te zorgen dat platformen interoperabel zijn en dat men
daarbinnen veilig met elkaar verbonden is. Dit programma wordt samen
met Duitsland uitgevoerd in een aantal deelprogramma’s, zogenaamde
spirals. Op dit moment is alleen de eerste spiral financieel gedekt, wat
inhoudt dat op dit moment slechts een deel van het totale programma kan
worden geïmplementeerd. Al deze domeinen moeten niet alleen met elkaar,
maar ook met internationale partners kunnen praten. Hiervoor loopt bij de
NAVO het programma Federated Mission Networking (FMN), waarin alle
ervaringen in het samenwerken in internationale missies zich moeten
vertalen in een gezamenlijke IT-interoperabiliteit.
De omslag in de IT-keten die nodig is voor IGO behelst echter meer dan
bovengenoemde programma’s. Defensie werkt daarom ook in 2022 verder
aan de veranderingen die nodig zijn in de grote logistieke systemen op
het gebied van personeel en materieel, om daarmee te kunnen bijdragen
aan de ambities van IGO. Vanuit het oogpunt van command & control wil
Defensie op termijn alle essentiële informatie vanuit alle bronnen in haar
commandoruimtes verzamelen en deze gedigitaliseerd aan de defensie
leiding beschikbaar stellen. Dit gehele veranderende en nieuwe ITlandschap moet bovendien digitaal veilig worden op- en uitgebouwd. Deze
vernieuwingsslag werkt door tot in de haarvaten van de organisatie,
inclusief bestaande (wapen)systemen. Daar waar dit laatste additionele
financiële consequenties heeft, zal dit in het Defensie Projectenoverzicht
(DPO) worden opgenomen.
Tegelijkertijd kent Defensie een mismatch tussen de behoefte binnen de ITketen op de gebieden exploitatie, investeringen en personeel en het budget.
Deze mismatch is inzichtelijk gemaakt in het rapport Defensie Duurzaam
Digitaal (DDD, Kamerbrief 31 125, nr. 118). Om de uitdagingen, zoals geïden
tificeerd in het rapport DDD het hoofd te kunnen bieden, moet Defensie in
2022 verder kunnen investeren in IT wil het IGO tot een succes kunnen
brengen. Om zich aan de voorkant beter te organiseren werkt Defensie in
2022 al wel een aantal no-regret maatregelen uit die voortkomen uit het
rapport DDD en die geen financiële consequenties kennen. Zo gaat Defensie
onder meer de sturing op IT verbeteren door het opstellen van een
producten- en dienstencatalogus, gaat de recent geïnstalleerde Chief
Information Officer (CIO) ook oordelen uitvoeren op wapensysteem-gerela
teerde projecten en wordt een begin gemaakt met het om- en bijscholen van
niet IT-personeel. Voor de gebieden data science, artificiële intelligentie (AI)
en cyber heeft Defensie in 2021 aan routekaarten gewerkt waarmee richting
wordt gegeven aan de prioriteiten die vanaf 2022 op deze gebieden moeten
worden gesteld. Het werken aan een verbeterde opslag en uitwisseling van
data in het laag- en hooggerubriceerde data analytics domein en een
algehele grotere digitale weerbaarheid, waarmee we onze veiligheid in
het digitale domein bedoelen, staat hierbij in 2022 centraal. Verder pakt
Defensie het zowel kwantitatieve als kwalitatieve tekort aan IT-personeel aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
20
door samen met kennispartners te investeren in opleidingen, onder meer
via de NLDA, de IT-Academie van DMO en het Cyber Warfare & Training
Centre van CDS.
Cyber
Onze eerste hoofdtaak, bescherming van het grondgebied, beperkt zich niet
meer alleen tot het territoriale grondgebied. We worden in toenemende
mate geconfronteerd met cyberaanvallen en beïnvloedingscampagnes.
Defensie is een belangrijke speler in het nationale cyberecosysteem en kan
onder eigen gezag of op verzoek middels bijstand of steunverlening van
het civiel gezag acteren. Er is toenemende vraag naar de veelzijdige cybergereedschapskist van Defensie. Zoals in het Jaarverslag 2020 gemeld zijn
door het beschikbare budget niet alle ambities uit de Defensie Cyber
Strategie waargemaakt. Met de huidige budgettaire middelen staan de
operationele slagkracht en toekomstbestendigheid van de I&V-diensten
onder druk, zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer in het rapport
Slagkracht AIVD en MIVD. De cyberdreiging groeit sneller dan de cyberbe
scherming. Defensie zet zich maximaal in om deze dreiging het hoofd te
bieden.
Het digitale domein is voor Defensie naast land, lucht, zee en ruimte het
vijfde domein. Binnen dit domein wil Defensie continu zicht krijgen en
houden op dreigingen. De MIVD zorgt voor inlichtingen hierover en stelt
deze indien mogelijk ter beschikking aan relevante organisaties binnen en
buiten Defensie zoals het Openbaar Ministerie en het Nationaal Cyber
Security Centrum (NCSC). Defensie zet zich, mede op basis van de inlich
tingen van de MIVD, samen met andere departementen in internationaal
verband in voor versterking van coördinatie op het gebied van technische,
politieke en eventueel juridische attributie van cyberaanvallen.
Defensie continueert haar ambitie om het afschrikkende vermogen bij het
Defensie Cyber Commando te vergroten. Hiervoor bouwt Defensie haar
capaciteiten verder uit binnen de huidige mogelijkheden en beperkingen in
het cyberdomein. Defensie ontwikkelt deze capaciteiten om het optreden
van onze krijgsmacht ter land, ter zee en in de lucht te versterken en om
zelfstandige cyberoperaties uit te voeren. Op tactisch niveau experimenteert
Defensie met nieuwe Cyber Electromagnetic Activities (CEMA) capaciteiten.
Hier vallen ook ontwikkelingen op het gebied van electronic warfare onder.
Daarnaast blijft Defensie onverminderd actief rondom de bescherming en
beveiliging van eigen IT- en wapensystemen. Het Defensie Cyber Security
Centrum (DCSC) blijft zich inzetten om onze essentiële systemen altijd en
overal te beschermen.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) draagt dagelijks bij aan rechtshand
having door het bestrijden van de digitale criminaliteit die zij tegenkomt in
haar taakgebieden. De KMar werkt daarbij nauw samen met de Politie en
de FIOD. Komend jaar zal de KMar verder gaan met het vernieuwen en
uitbreiden van haar bestaande cybercapaciteiten.
Ten slotte draagt Defensie actief bij aan het versterken van de samen
werking tussen bondgenoten, NAVO en EU. Hiermee verbetert Defensie
het delen van cyberdreigingsinformatie, versterkt Defensie de nationale en
gemeenschappelijke bescherming, handhaaft de internationale rechtsorde
en draagt zorg voor geloofwaardige (bondgenootschappelijke) afschrikking
in het cyberdomein.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
21
Missies & operaties
Deelname aan missies en operaties behoort tot de kerntaken van Defensie.
Missies en operaties zijn onderdeel van een bredere inzet, verbonden met
de prioriteiten van het Nederlandse buitenland en veiligheidsbeleid. Naast
de politiek-strategische redenen die aan de Nederlandse bijdrage ten
grondslag liggen zoals de bescherming en verdediging van de belangen van
het Koninkrijk en het bondgenootschappelijk grondgebied en de
bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit,
zijn deze bijdragen ook van belang voor de ontwikkeling van het eigen
personeel.
Defensie wil proportioneel en in verhouding met vergelijkbare lidstaten
bijdragen aan EU- en NAVO-missies en VN-vredesoperaties, in klein of groot
verband. Defensie blijft investeren in de multilaterale samenwerkingsver
banden waarin wij opereren, zoals de NAVO, de EU en de VN. Daar zetten
we onder andere in op het verbeteren van de effectiviteit van missies en
het verbeteren van verschillende soorten vredes- en stabiliteitsoperaties en
-activiteiten.
Ook in 2022 spant Defensie zich in om voldoende flexibiliteit te behouden
voor mogelijke inzet in het kader van missies en operaties in crisissituaties.
Dit betekent dat ook in 2022 besluitvorming over verlenging van bestaande
bijdragen aan missies en operaties en eventuele bijdragen in het kader van
één van de drie hoofdtaken van Defensie iedere keer weer een zorgvuldige
afweging zal blijven vergen.
Conflictpreventie
De Defensievisie 2035 stelt dat geïntegreerde inzet vaker gericht zal zijn op
het voorkomen van (hernieuwd) conflict. Omdat voorkomen nauw
samenhangt met vooruitzien, zullen we er in 2022 aan werken om het
anticiperend vermogen van de organisatie verder te versterken (‘strategic
foresight’). In diverse opleidingstrajecten binnen Defensie wordt aandacht
besteed aan het belang van conflictpreventie en de specifieke bijdrage van
de krijgsmacht daaraan. Ook worden initiatieven genomen op relevante
thema’s, zoals conflictsensitiviteit, security sector reform en militaire
diplomatie. In 2022 wordt bovendien meer aandacht besteed aan de capaci
teiten die Defensie kan inzetten in het kader van conflictpreventie, met name
ten aanzien van training en advisering van veiligheidssectoren. Samen
werking met andere departementen, maatschappelijke organisaties,
denktanks en internationale partners en organisaties blijft hierbij essentieel.
Inzet van Defensie om conflicten te voorkomen kan immers alleen effectief
en duurzaam zijn als deze deel uitmaakt van een geïntegreerde aanpak en
er gebruik wordt gemaakt van kennis en ervaring ‘van buiten’.
2.1.3 Betrouwbare partner en beschermer
Voor onze veiligheid, zeker ook in de toekomst, is de geloofwaardigheid van
onze samenwerkingsverbanden essentieel. Dankzij de NAVO en de EU leven
we al meer dan 75 jaar in vrijheid. Samenwerking is de enige manier waarop
we de verscheidenheid aan verschillende dreigingen aan kunnen. Daarvoor
moeten we zelf ook substantieel en proportioneel bijdragen aan het
reageren op nationale en internationale crises en de daarbij horende risico’s
durven nemen; we moeten niet te vaak ‘nee’ verkopen. De noodzaak van
specifieke kennis en een groter scala aan capaciteiten neemt toe. Interna
tionaal blijft onze geïntegreerde benadering de standaard en ook nationaal
opereren we geïntegreerd met onze civiele partners.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
22
Én-én benadering: sterke NAVO, sterke EU
Zoals in de Defensievisie 2035 is aangegeven zet Nederland in op een
sterker en zelfredzamer Europa. De Nederlandse opstelling ten aanzien van
de rol van de EU is in de afgelopen jaren geëvolueerd en ambitieuzer
geworden. In 2022 zal deze inzet op de én-én benadering, waarbij zowel
de EU als de NAVO worden versterkt, leidend blijven.
In 2022 zal de EU verder richting geven aan haar doelstellingen op het
Europese Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) met
het uitbrengen van het Strategisch Kompas. De inzet van Nederland hierbij
is dat de EU ambitie toont en nieuwe stappen zet, en tegelijkertijd realistisch
is in het formuleren van de nieuwe doelstellingen opdat deze ook militair
uitvoerbaar zijn. De NAVO brengt in 2022 haar volgend Strategisch Concept
uit. Beide documenten zullen waar mogelijk worden afgestemd en geven
de EU, de NAVO en de individuele landen strategische richtlijnen. In lijn met
de Defensievisie 2035 zal Nederland zich blijven inzetten om op politiek,
strategisch en operationeel niveau de samenwerking tussen de EU en de
NAVO te bevorderen. Nederland pleit in het in voorjaar 2021 gepresenteerde
non-paper daarover onder andere voor meer politieke consultaties, shared
situational awareness, betere samenwerking op de thema’s weerbaarheid,
klimaat & veiligheid, EDTs (emerging & disruptive technologies), ruimte,
militaire mobiliteit, defensieplanning en capaciteitsontwikkeling.
Een sterker en zelfredzamer Europa vergt dat Europese landen investeren
in het versterken en vergroten van interoperabiliteit en in hun militaire
capaciteiten die kunnen worden ingezet in EU- of NAVO-verband. Nederland
voldoet op dit moment niet aan alle bijdragen die door EU en NAVO zijn
afgesproken. Het volledig voldoen aan het oplossen van de tekortkomingen
in EU en NAVO-verband vergt een aanzienlijke verhoging van de sdefen
siebegroting. Door ook in 2022 goed aan te sluiten en gebruik te maken van
de EU-instrumenten zoals het Capability Development Plan (CDP) en de
Coordinated Annual Review on Defence (CARD) worden deze, net als het
NAVO-defensieplanningsproces, zo goed mogelijk ingebed in het nationale
planningsproces. In dit kader blijft Defensie zich in 2022 ook inzetten om
optimaal gebruik te maken van de kansen van het Europees Defensie Fonds
(EDF) en de Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO).
Militaire Mobiliteit
De afgelopen jaren heeft Nederland een leidende positie ingenomen inzake
Militaire Mobiliteit. Deze rol zal Nederland voortzetten en verder versterken.
Het door Nederland geleide PESCO-project Militaire Mobiliteit blijft een
belangrijk forum voor afstemming van nationale inzetten van lidstaten en
afstemming met EU instituties. Daarnaast is het ook een belangrijk forum
voor de versterking van de EU-NAVO samenwerking.
Samenwerking in kleinere multilaterale verbanden
Om in te kunnen zetten op een zelfredzamer Europa maakt Defensie zich
naast de inzet op een versterkte NAVO en EU ook sterk voor samenwerking
in kleinere Europese verbanden waaronder de Northern Group, de Joint
Expeditionary Force (JEF) en het European Intervention Initiative (EI2).
Hierbij wordt niet gedupliceerd, maar wordt juist gekeken hoe samen
werking binnen Europa kan worden versterkt tussen gelijkgestemde landen.
Met de strategische partners België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg,
Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten wordt ook
bilateraal steeds nauwer samengewerkt. In 2022 blijft Defensie kansen
benutten om gezamenlijk onze krijgsmachten te versterken en onderlinge
samenwerking te verbeteren, waaronder op het gebied van materieel, inzet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
23
en oefenen. Daarnaast wordt samengewerkt op strategische onderwerpen
en worden kennis en ervaringen uitgewisseld over gezamenlijke (nieuwe)
dreigingen en het vergroten van onze weerbaarheid.
Bilaterale samenwerking met strategische partners
Met onze strategische partners België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg,
Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten werken we
steeds nauwer samen. Ook in 2022 blijven we kansen benutten om
gezamenlijk onze krijgsmachten te versterken en onderlinge samenwerking
te verbeteren, waaronder op het gebied van materieel, inzet en oefenen.
Daarnaast werken we samen op strategische onderwerpen en wisselen we
kennis en ervaringen uit over gezamenlijke (nieuwe) dreigingen en het
vergroten van onze weerbaarheid.
Inzetten op verdere specialisatie binnen de NAVO en EU
Gelet op de steeds complexer wordende veiligheidsomgeving en de
toename van het aantal en het aantal soorten dreigingen is in de Defensie
visie 2035 onder andere de beleidsinzet opgenomen om in de NAVO en de
EU te komen tot verdere specialisatie. Dit heeft als doel om gezamenlijk
meer effecten te bereiken, de kwaliteit van het optreden te verhogen en
tegelijk de benodigde veelzijdigheid aan vereiste militaire middelen te
borgen. Het draagt daarmee bij aan de strategische autonomie van onze
partnerschappen. Specialisatie komt neer op het maken van afspraken over
wie wat doet voor het grotere geheel - de NAVO, de EU of mogelijk een
kleiner verband van landen - en daarbij meer gebruik te maken van de
respectievelijke unieke meerwaarden van de partners en bondgenoten. Op
die manier kunnen we gezamenlijk beter onze veiligheid beschermen.
We willen samen met onze partners en bondgenoten komen tot afspraken
over wie wat bijdraagt en op welke wijze tekorten ingevuld worden. Daarbij
zijn verschillende lijnen waarlangs specialisatie kan worden vormgegeven,
zoals de lijn van (de ondersteuning van) capaciteiten en de lijn van inzet
scenario's. Daarover zijn we in gesprek met onze EU-partners en NAVObondgenoten en ook in 2022 agenderen we specialisatie in beide gremia.
Het traject in aanloop naar het EU Strategisch Kompas biedt een uitstekend
vehikel om deze dialoog te voeren tussen EU-lidstaten. Ook binnen de NAVO
en met NAVO-bondgenoten bespreken we hoe er eerste stappen zijn te
zetten richting verdere specialisatie. Het NAVO-defensieplanningsproces
(NDPP) biedt hier bijvoorbeeld aanknopingspunten voor, aangezien dit
proces er al op toeziet dat kwaliteiten en capaciteiten worden verdeeld
onder de leden.
Specialisatie is een langdurig proces: uiteindelijk hoeven landen niet meer
alles te kunnen, maar moeten zij datgene waarop ze specialiseren wel beter
kunnen en in grotere mate uitvoeren. Zo stellen landen hun capaciteiten
voor anderen beschikbaar en vice versa. Het vergroten van de wederzijdse
afhankelijkheid en het inleveren van nationale autonomie vraagt veel
onderling vertrouwen van bondgenoten en partners. Nederland neemt de
komende tijd het initiatief om samen met onze bondgenoten de dialoog te
voeren om het concept specialisatie verder vorm te geven.
Transparantie
De Toeslagenaffaire heeft de noodzaak laten zien van een open en
transparant functionerende overheid, waarbij de menselijke maat centraal
staat en de informatievoorziening op orde is. Defensie heeft transparantie
reeds eerder opgenomen als één van de inrichtingsprincipes in de Defen
sievisie 2035, namelijk de ambitie om transparant en zichtbaar te zijn in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
24
een betrokken samenleving (inrichtingsprincipe 7). De afgelopen periode
zijn er reeds belangrijke stappen gezet op dit onderwerp. Onder meer is
een defensiebreed programma Informatiehuishouding & Transparantie
vastgesteld, waarin de ambities aan de hand van vier speerpunten zijn
vastgelegd. In 2022 zal het accent liggen op verdere uitwerking van
maatregelen binnen deze speerpunten en uitrol daarvan in de organisatie.
In de uitvoering van het programma zijn ook investeringen beoogd in
benodigde randvoorwaarden, inclusief de IT en het opleiden en trainen.
De vier speerpunten zijn:
1. Het verbeteren van de informatievoorziening aan het parlement en de
samenleving en het komen tot een meer open bestuursstijl. Dit betekent
onder meer dat beslisnota’s bij Kamerstukken actief openbaar worden
gemaakt, de communicatie met de burger wordt verbeterd en de functi
onaliteit van dossiervorming en dossierarchivering worden ingericht.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de beleidslijn Actieve openbaar
making nota’s.
2. Het verbeteren van de informatiehuishouding binnen de ambtelijke
bedrijfsvoering en het verbeteren van de informatiehuishouding in de
operationele omgeving. Verbetering hiervan draagt bij aan het werk van
alle defensiemedewerkers en voorziet in het voldoen aan (archief) weten regelgeving, waaronder de recent gepubliceerde beleidslijn Actieve
openbaarmaking nota’s. Dit sluit aan bij de implementatie van de Wet
Open Overheid en het interdepartementale actieplan ‘Open op Orde’.
3. Het versterken van het ambtelijk en militair vakmanschap waarmee
een transitie in werkwijzen en aanpassing van houding en gedrag van
medewerkers wordt beoogd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de
maatregelen uit het Rijksbrede programma Versterken ambtelijk
vakmanschap.
4. Het verbeteren van de wijze waarop Defensie omgaat met signalen van
buiten en binnen de organisatie. Het gaat daarbij om vragen als komen
de signalen op het juiste niveau binnen? Worden mensen juist bejegend
(met de menselijke maat) en onderkent Defensie in voldoende mate
patronen in de verschillende signalen? Heeft de organisatie het
vermogen om tijdig te anticiperen?
Nationaal en civiel-militaire samenwerking
Op nationaal niveau is samenwerking met regionale en lokale bestuurders
en nationale partners van cruciaal belang om onze nationale taken met
draagvlak uit te voeren. Concreet wil Defensie in 2022 haar betrokkenheid
aan de voorkant bij de crisisbeheersing binnen het Koninkrijk verankeren in
bestuurlijke afspraken en operationele planvorming.
Sinds 2018 loopt het interdepartementale Programma Civiel-Militaire
Samenwerking (PCMS) tussen Defensie, Justitie&Veiligheid en de veilig
heidsregio’s. Het programma (waarbij ook de overige departementen, het
vitale bedrijfsleven en de Nationale Politie zijn aangehaakt) heeft een
doorlooptijd tot 2023 en heeft als opdracht de rol van Defensie in het
nationale veiligheidsdomein structureel te verstevigen en de civiel-militaire
samenwerking verder te ontwikkelen als een robuuste pijler van de
nationale crisisbeheersing. Het gaat hierbij zowel om de verdediging en
bescherming van de belangen van het Koninkrijk in het algemeen, als om
het waarborgen van de nationale veiligheid en het beheersen van nationale
crises in het bijzonder.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
25
De nationale veiligheidsarchitectuur bestaat uit een groot aantal spelers,
waar Defensie er één van is. Gezamenlijk moeten we vitale capaciteiten
kunnen garanderen voor crises en noodsituaties. Defensie moet daarbij met
haar unieke capaciteiten kunnen bijdragen als één van de first responders
en als de last line of defence. Defensie moet dan de capaciteiten hebben
waarmee het zowel onder normale als ook in buitengewone omstandig
heden (extra) voortzettingsvermogen kan leveren ter ondersteuning aan
het civiele gezag. Ten aanzien van dit laatste heeft Defensie dus als
organisatie ook een mate van autonomie nodig. Op deze manier draagt
Defensie bij aan de weerbaarheid van de samenleving. De geactualiseerde
rol van Defensie wordt onder andere in de evaluatie van de Wet veiligheids
regio’s en in de nieuwe Rijksbrede Veiligheidsstrategie meegenomen.
In 2021 zijn stappen gezet ten aanzien van het brede offensief tegen de
georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC). Defensie is een
belangrijke partner in dit offensief. In 2022 zal BOTOC verder vorm worden
gegeven door deelname aan het ‘multidisciplinaire interventieteam’ en
door verder te investeren in de ‘bewakings- en beveiligingstaak’ van de
Koninklijke Marechaussee, de aanpak van drugscriminaliteit in het Caribisch
gebied en in keteneffecten, zoals voor de Explosieven Opruimingsdienst
Defensie en advanced search-capaciteit van de Koninklijke Landmacht.
De COVID-19 crisis heeft Nederland hard geraakt. Het jaar 2022 zal mede in
het teken staan van herstel van de gevolgen van de pandemie. Defensie ziet
mogelijkheden om bij te dragen aan het herstel van de samenleving,
economie en het voorbereiden op de bestrijding van nieuwe crises. Besluit
vorming over de herstelopgaven vindt nog plaats.
De COVID-19 crisis heeft ook het Caribisch deel van het Koninkrijk getroffen.
Binnen de Landspakketten (herstelmaatregelen voor liquiditeitssteun) die
met de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten ten tijde van de COVID-19
crisis zijn overeengekomen, zal Defensie (waaronder KMar en Kustwacht
Carib) diverse maatregelen ten uitvoer brengen die bijdragen aan de
versterking van de rechtsstaat, zoals de versterking van het grenstoezicht
en de professionalisering van de Arubaanse en Curaçaose milities.
Vastgoed
Defensie heeft een urgente en omvangrijke vastgoedopgave, waarbij de
portefeuille de komende tien jaar ingrijpend moet worden herzien omdat
de huidige situatie onbetaalbaar is en niet toekomstbestendig. Als tijdelijke
oplossing heeft Defensie in 2020 en 2021 € 140 miljoen per jaar extra uitge
trokken voor instandhouding. Zonder ingrijpen lopen de kosten gedurende
de komende 15 jaar verder op, terwijl de achterstand niet wordt ingelopen.
In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar het Defensievastgoed
(Kamerstuk 34 919, nr. 77; maart 2021) is geconcludeerd dat Defensie
35-40% van de huidige vastgoedportefeuille moet afstoten om een
betaalbare portefeuille over te houden. Defensie werkt aan een verkenning
om te komen tot het concentreren, vernieuwen en verduurzamen van het
defensievastgoed. De budgettaire consequenties en kansen voor andere
maatschappelijke opgaven van dit kabinet zoals versnellen woningbouw,
huisvesting van aandachtsgroepen, locaties voor hernieuwbare energie en
transitie van landbouw naar groen/water/natuur in verband met vermin
dering stikstofuitstoot, worden in kaart gebracht.
Naast de verkenning om te komen tot het concentreren, vernieuwen en
verduurzamen van het defensievastgoed zullen in 2022 de normen ten
aanzien van het vastgoed worden herzien en wordt naar aanleiding van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
26
de bevindingen van de Algemene Rekenkamer verder gewerkt aan het
vereiste inzicht in de staat van het vastgoed en de aansturing van het
vastgoedmanagement.
Duurzaamheid
Op basis van het Plan van aanpak Energietransitie Defensie (Kamerstuk 34
919, nr. 74) stellen we in 2021 de Verduurzamingsroute Vastgoed en de
roadmap Energietransitie Materieel vast. Deze instrumenten gebruiken we
vanaf 2022 bij behoeftestellingen en inkopen voor het aanjagen van
innovatie waarbij we oog houden voor operationele meerwaarde. We
dragen bij aan het rijksbeleid voor verduurzaming met Zon op Rijksdaken,
Energieopwekking op Rijksgronden en duurzaam mobiliteit. In dit kader
ontwikkelt Defensie met EZK financieringsvormen. Verder sluiten we met
projectvoorstellen aan op het Groeifonds en de Recovery and Resilience
Facility. Defensie doet met de huidige middelen het maximaal mogelijke om
aan de wettelijke eisen en ambities te voldoen, verdergaande eisen voor
verduurzaming van (de bedrijfsvoering van) Defensie vereisen aanvullende
investeringen.
De huidige stikstofproblematiek is ook belemmerend voor de (uitbreiding
van) activiteiten door Defensie. Binnen de recente wetgeving en de huidige
stikstofplannen is voor de korte termijn weinig ontwikkelruimte, terwijl
Defensie die stikstofruimte wel nodig heeft. In de meeste gevallen heeft
Defensie geen mogelijkheid om haar activiteiten te verplaatsen. Waar dat
tot stikstoflast leidt, zullen anderen ruimte moeten bieden. Op andere
plaatsen kan Defensie een deel van de oplossing bieden, zie hiervoor de
voorgaande tekst over vastgoed.
Omgeving
Activiteiten van Defensie hebben impact op de omgeving waarin mensen
wonen, werken en recreëren. Het is van belang dat Defensie oog heeft voor
andere ruimtelijke belangen en hier, waar mogelijk, gezamenlijk invulling
geeft aan deze opgave. Randvoorwaardelijk voor de uitvoering van onze
kerntaken zijn passende vergunningen. Toezichthouders van onder andere
ILT en LNV wijzen Defensie meer en meer op tekortkomingen. Proactief zal
Defensie de regie over het vergunningenproces, die bij eerdere reorgani
saties is wegbezuinigd, in 2022 opnieuw inrichten bij de Defensiestaf. Zo
kan Defensie met het RVB planmatig verouderde vergunningen snel
herzien, beter tijdig nieuwe vergunningen verkrijgen en actueel houden, en
verder belanghebbenden actiever informeren over het vergunningenpro
cedures.
Daarnaast is Defensie zelf vergunningverlener. De Minister van Defensie
treedt op als bevoegd gezag voor militaire luchthavens. Het proces van
vergunningverlening is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet
geïmplementeerd. Ook in 2022 zal Defensie zich voorbereiden op de inwer
kingtreding van de Omgevingswet door samen met andere partijen, zoals
ILT en RVB, betekenis te geven aan de Omgevingswet.
Luchthavenbesluiten en luchtruimherziening
Bij de Wet van 2 juni 2021, houdende verlenging van de termijn gedurende
welke aanwijzingen krachtens de Luchtvaartwet van militaire luchtvaartter
reinen hun geldigheid behouden en invoering van een jaarlijkse rapporta
geplicht (Stb. 2021, 282) is voorzien in een jaarlijks verslag aan de StatenGeneraal over de voortgang van de vaststelling van luchthavenbesluiten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
27
voor die luchtvaartterreinen waarvoor nu nog een aanwijzing geldt. Dit
betreft de vliegbases De Peel, Gilze-Rijen en Woensdrecht. Dit verslag wordt
aan de Kamer separaat aangeboden, gelijktijdig met de begrotingsstukken.
Het programma Luchtruimherziening is gericht op het bereiken van drie
samenhangende doelen: efficiënter gebruik en beheer van het luchtruim,
beperking van klimaateffect en hinder in de omgeving en verruiming van
de civiele capaciteit en militaire missie effectiviteit. Het programma volgt
een op het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
(MIRT) geïnspireerde aanpak, waarin participatie en internationale samen
werking centraal staan. Met de definitieve voorkeursbeslissing in 2021
werkt het programma in de planuitwerkingsfase toe naar een definitief
besluit: de programmabeslissing in 2023. Het jaar 2022 staat in het teken
van het maken van inhoudelijke stappen; onderzoek, ontwerp en simulaties.
Met het nemen van de programmabeslissing start de realisatiefase met
stapsgewijze implementatie vanaf 2024 tot 2035. De Tweede Kamer
ontvangt halfjaarlijks een voortgangsbrief.
KPI
Figuur 5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
28
2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties
Tabel 1 Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1 miljoen)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
11.628,7
12.057,4
11.796,2
11.825,4
11.400,8
11.376,8
1. Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
443,5
231,3
202,4
245,7
224,6
239,7
1.a Loonbijstelling
120,7
121,5
120,8
120,4
120,4
120,0
1.b Prijsbijstelling
128,0
137,7
133,7
134,8
125,0
124,8
1.c Eindejaarsmarge Defensie
53,4
1.d Eindejaarsmarge HGIS
35,0
1.e Digitale veiligheid
45,0
‒ 66,2
‒ 81,1
‒ 43,7
‒ 59,5
‒ 44,2
Standen ontwerpbegroting
2021
Belangrijkste mutaties
1.f Incidentele nood- en
steunmaatregelen covid-19
1.g Valuta
27,6
‒ 30,9
1.h Overige mutaties 1e
supp.begroting en extrapolatie
64,8
38,3
29,0
34,2
38,7
39,1
Mutaties begroting 2022
100,4
102,9
113,3
‒ 93,6
304,0
106,0
2. Interdepartementale
budgetoverhevelingen
1,7
23,4
34,2
30,0
28,2
29,2
3. Bijstellen valuta
berekeningsmethode
2,7
1,6
1,2
‒ 1,5
‒ 2,2
‒ 1,1
‒ 17,2
‒ 17,2
‒ 17,2
‒ 17,2
‒ 17,2
‒ 200,0
200,0
4. Herschikking ontvangsten
tussen defensie en het DMF
5. Hogere ontvangst t.b.v.
instandhouding matereel
marine
5,0
6. Kasschuif i.v.m. over- en
onderprogrammering
7. Budget t.b.v. munitie,
opleiding en training
60,0
60,0
60,0
60,0
60,0
60,0
8. Budget t.b.v. veteranen
30,0
20,0
20,0
20,0
20,0
20,0
9. Versterken inlichtingen en
veiligheidsdiensten (MIVD)
10. Overige mutaties
Standen ontwerpbegroting
2022
15,0
15,0
15,0
15,0
15,0
1,0
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
12.172,6
12.391,6
12.111,8
11.977,5
11.929,4
11.722,5
Toelichting
1. Mutaties 1e suppletoire begroting 2021
Met de 1e suppletoire begroting 2021 zijn de loon- en prijsbijstellingen
en de doorwerking van de eindejaarsmarge 2020 toegevoegd aan de
defensiebegroting.
2. Interdepartementale budgetoverhevelingen
Vanuit diverse ministeries is budget naar Defensie overgeheveld voor
het uitvoeren van activiteiten en vice versa. Per saldo stijgt de begroting
van Defensie met € 23,4 miljoen voor 2022. Een volledig overzicht van
de interdepartementale budgetoverhevelingen is in de verdiepings
bijlage opgenomen.
3. Bijstellen valuta berekeningsmethode
De generale bijstelling vanuit het Ministerie van Financiën voor de
koersgevoeligheid van de contracten in vreemde valuta is aangepast
omdat bij de initiële uitdeling uitgegaan is van een verouderde bereke
ningsmethode.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
29
4. Herschikking ontvangsten tussen Defensie en het DMF
Dit betreft het overhevelen van ontvangsten voor logistieke bedrijven en
het Joint Informatievoorziening Commando (JIVC) van de DMO vanuit
de defensiebegroting naar het DMF, omdat de uitgaven in het DMF
plaatsvinden. De ontvangsten zijn via de bijdrage aan het fonds in
mindering gebracht, hierdoor daalt de totale begrotingsomvang van
het kerndepartement.
5. Hogere ontvangst ten behoeve van instandhouding materieel marine
De verwachte hogere overige ontvangsten worden aangewend voor de
instandhouding matereel marine.
6. Kasschuif in verband met over- en onderprogrammering
Als gevolg van de huidige afspraken om tot een realistische en gecon
troleerde overprogrammering te komen is er een kasschuif verwerkt op
de begroting van het DMF. De kasschuif heeft een meerjarige
doorwerking en sluit over de gehele looptijd van het fonds op nul.
Nadere informatie over de afspraken zijn opgenomen in het DMF zelf.
7. Budget ten behoeve van munitie, opleiding en training
Voor de tekorten ten aanzien van munitie, opleiding en training wordt
structureel € 60 miljoen toegevoegd aan de defensiebegroting.
8. Budget ten behoeve van veteranen
Veteranen met uitzendgerelateerde aandoeningen kunnen compensatie
aanvragen bij het Nationaal Fonds Ereschuld. De middelen op de
begroting zijn echter ontoereikend. Meer (jonge) veteranen doen een
beroep op compensatie. Daarom wordt € 30 miljoen aanvullend
beschikbaar gesteld in 2021 en wordt de begroting met € 20 miljoen
structureel verhoogd.
9. Versterken inlichtingen- en veiligheidsdiensten (MIVD)
Voor het versterken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft
het Kabinet extra middelen (€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar
gesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
30
2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven
Tabel 2 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemming (bedragen x € 1.000)
Art. Nr.
Naam artikel
1 Inzet
Juridisch verplicht
190.426
35.969
19%
2 Koninklijke Marine
844.737
766.479
91%
3 Koninklijke Landmacht
1.439.238
1.294.294
90%
4 Koninklijke Luchtmacht
680.941
611.978
90%
5 Koninklijke Marechaussee
486.905
448.575
92%
7 Defensie Materieel
Organisatie
8 Defensie
Ondersteuningscommando
Totaal niet verplichte
uitgaven
607.093
449.166
74%
1.205.578
852.798
71%
Niet-juridisch verplichte Bestemming van de nietuitgaven juridisch verplichte
uitgaven
154.457 De aard van dit artikel
81% maakt dat een groot deel
nog niet-juridisch verplicht
is. Het betreft de
voorziening HGIS voor het
aangaan van nieuwe
missies en verlengen van
bestaande missies
78.258 Het niet-juridisch verplichte
9% deel van de uitgaven is
bestemd voor
gereedstelling
(oefenvaardagen,
operationele zaken) en
overige personele en
materiële exploitatie.
144.944 Het niet-juridisch verplichte
10% deel van de uitgaven is
bestemd voor
gereedstelling (het inhuren
van oefen- en
schietterreinen,
operationele zaken) en
overige personele en
materiële exploitatie
68.963 Het niet-juridisch verplichte
10% deel van de uitgaven is
bestemd voor
gereedstelling (het inhuren
van oefen- en
schietterreinen,
operationele zaken) en
overige personele en
materiële exploitatie.
38.330 Het niet-juridisch verplichte
8% deel van de uitgaven is
bestemd voor de overige
personele en materiële
exploitatie voor alle
districten van de KMar.
157.927 Het niet-juridisch verplichte
26% deel van de uitgaven is
bestemd voor operationele
zaken (brandstof) en
overige personele en
materiële exploitatie
352.780 Het niet-juridisch verplichte
29% deel van de uitgaven is
bestemd voor energie en
water en de overige
personele en materiële
exploitatie (opleidingen,
werving en selectie,
ondersteuning personeel
op buitenlandse posten,
sociaal beleidskader).
995.659
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
31
2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Inleiding
Elke minister is op basis van de Comptabiliteitswet 2016 verantwoordelijk
voor het periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid
van het gevoerde beleid. Hiervoor is de Strategische Evaluatie Agenda
(SEA) opgesteld, die uit drie hoofdthema’s bestaat: (1) Inzetbaarheid, (2)
Adaptief en informatiegestuurd en (3) Betrouwbare partner en werkgever.
Om als departement doeltreffend en doelmatig beleid te voeren is inzicht in
het effect van beleid noodzakelijk. Hiervoor is enkel achteraf (ex-post)
evalueren niet voldoende. Beleidsevaluaties dienen integraal onderdeel te
zijn van beleidsontwikkeling, met als doel om tijdig kennis en inzichten te
verzamelen. Een goede invulling van de SEA kan deze integrale benadering
van beleidsevaluaties aandrijven. Daarbij bevordert de SEA de transpa
rantie van het departement en ondersteunt het Defensie in de ontwikkeling
als lerende organisatie.
Zoals aangegeven in de vierde voortgangsrapportage van de rijksbrede
Operatie Inzicht in Kwaliteit, gelden de begrotingsjaren 2022 en 2023 als
overgangsperiode voor het werken met de SEA1. Voor de begroting van
2022 heeft Defensie per thema geïnventariseerd welke evaluaties lopen en
op de planning staan. Dit hoofdstuk geeft het overzicht weer. Conform de
Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) zijn in bijlage 7.5 de drie hoofd
thema’s van de SEA nader uitgewerkt. Tevens wordt in bijlage 7.5 een
toelichting per evaluatie gegeven. De SEA bestaat daarmee uit twee
onderdelen: (1) de tabel met agendering van evaluaties en onderzoeken en
(2) een nadere uitwerking per SEA-thema.
Afgeronde evaluaties 2020-2021
Tabel 3 Evaluaties afgerond in de periode 2020-2021
Evaluatie
Type onderzoek
SEA-thema
Toelichting onderzoek
Financiering Nationale Inzet
Krijgsmacht (FNIK)
Ex-durante evaluatie
Inzetbaarheid
Vierjaarlijkse evaluatie van het FNIK-convenant waarbij
wordt gekeken naar de inhoud, het functioneren, de
uitvoering en het beschikbare budget.
Nationaal comité herdenking
capitulatie Wageningen 1945
(NCHC)
Betrouwbare partner en
Periodieke subsidie-evaluatie
werkgever
Conform de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) art
4.24 is Defensie verplicht subsidies elke vijf jaar te
evalueren. In 2020 is daarom de subsidie aan het NCHC
geëvalueerd.
Vastgoed
IBO
Inzetbaarheid
Interdepartementaal beleidsonderzoek naar een
toekomstbestendige vastgoedportefeuille voor
Defensie.
Initiatief cybersecurity
Ex-durante / ex-post evaluatie
Adaptief en informatiegestuurd
Dit initiatief was aangedragen i.h.k.v. de Operatie
Inzicht in Kwaliteit (OIIK). Deze operatie is formeel
afgerond met de vierde voortgangsrapportage van de
OIIK.
Uit het IBO Vastgoed Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 77) en het Strategisch
vastgoedplan (Kamerstuk 33 763, nr. 151) blijkt dat een grote inspanning
nodig is om de vastgoedportefeuille in evenwicht te krijgen. De omvang van
de defensieportefeuille is niet in balans met het beschikbare budget. Er is
meer budget nodig of minder vastgoed. Vanwege de urgente situatie is eind
2020 alvast gestart met een interne verkenning naar handelingsopties langs
de lijnen van concentratie, verduurzaming en vernieuwing om de finan
ciering van het vastgoed niet langer ten koste te laten gaan van andere
1
Kamerstuk 31865, nr. 184
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
32
prioriteiten binnen de defensieorganisatie, zoals IT, munitie, personeel en
materieel. Deze interne verkenning vormt één van de elementen die het
komende kabinet kan gebruiken bij de inhoudelijke appreciatie van alle
aanbevelingen uit het IBO. Daarnaast is Defensie met het RVB in overleg
over het verbeteren van de informatievoorziening, rapportagesystematiek
en meetindicatoren, zoals hersteltijd storingen, projecttevredenheid,
inspecties en doelmatigheid. De noodzaak en urgentie hiertoe sluiten aan
op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer die hebben geleid tot
de ernstige onvolkomenheid voor vastgoedmanagement (Kamerstuk 35830
X, nr. 2).
Geagendeerde evaluaties per thema
Tabel 4 Geagendeerde evaluaties per thema
Strategische Evaluatie Agenda
Evaluatie
Type onderzoek
Afronding
Toelichting onderzoek
Thema 1. Inzetbaarheid
Subthema 1.1. Bijdragen aan nationale en internationale veiligheid
EMASOH
MINUSMA
Ex-post (missie) evaluatie
Ex-post (missie) evaluatie
2021
Van eind januari tot eind juni 2020
heeft Nederland deelgenomen aan
de European-Led Mission Awareness
Strait of Hormuz (EMASOH). Deze
deelname wordt door een
onafhankelijke partij geëvalueerd.
2022
De Nederlandse bijdrage aan
MINUSMA werd op 1 mei 2019
beëindigd. De eindevaluatie van de
Nederlandse bijdrage aan
MINUSMA wordt door de directie
Internationaal Onderzoek en
Beleidsevaluatie (IOB) uitgevoerd.
2022
Met deze beleidsdoorlichting wordt
onderzocht in hoeverre het MGZbeleid in de periode april 2011 tot
september 2021 doelmatig en
doeltreffend is geweest. Hiervoor
wordt naar de herstructurering van
de MGZ gekeken.
2021
Met deze beleidsdoorlichting wordt
onderzocht in hoeverre het COTS/
MOTS-beleid bijdraagt aan een
betere voorspelbaarheid en
beheersbaarheid van
materieelprojecten op de aspecten
tijd en geld.
2023
Dit IBO onderzoekt hoe een kabinet
schaarse investeringsmiddelen zo
doeltreffend en doelmatig kan
alloceren. Het onderzoek wordt door
het Ministerie van Financiën
getrokken en Defensie neemt deel
aan de werkgroep.
2027
Bij de instelling van het DMF is
besloten deze te evalueren in 2027,
waarbij het fonds wordt onderzocht
op doelmatigheid en
doeltreffendheid.
2022
In 2008 is de KMar gestart met het
programma Informatie Gestuurd
Optreden (IGO KMar). De
Subthema 1.2. Betrouwbare organisatie van ondersteunende diensten en voorzieningen
Militaire gezondheidszorg
Beleidsdoorlichting
Subthema 1.3. Realiseren van (technologisch) hoogwaardig en inzetbaar materieel
COTS/MOTS
Publieke investeringen in een
politieke context
Defensiematerieelfonds
Beleidsdoorlichting
Interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO)
Ex-durante evaluatie
Thema 2. Adaptief en informatiegestuurd
Subthema 2.1. Realiseren van een informatiegestuurde organisatie
IGO KMar
Beleidsdoorlichting
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
33
Strategische Evaluatie Agenda
beleidsdoorlichting onderzoekt of de
beoogde effecten zijn bereikt en waar
ruimte is voor verbetering.
GrIT
Ex-durante evaluatie
Start 2022
Deze tussenevaluatie wordt
uitgevoerd om vast te stellen of de
uitvoering van het ITvernieuwingsprogramma genaamd
Grensverleggende IT (GrIT) goed
verloopt. Deze evaluatie wordt
uitgevoerd door de Auditdienst Rijk
(ADR).
2021
In opdracht van MinEZK voert
onderzoeksbureau Dialogic samen
met de Universiteit Maastricht een
evaluatie van de PPStoeslagregeling 2016-2020 uit.
Defensie is hierbij betrokken.
2021
Halverwege de looptijd van het KIC
wordt onder verantwoordelijkheid
van MinEZK geëvalueerd of de
afspraken in dit convenant nog
voldoen en of de voorgenomen
budgetten adequaat zijn.
2022
In 2022 worden 13 subsidieevaluaties uitgevoerd. Daarna kan
een overkoepelend onderzoek naar
subsidieverstrekkingen
plaatsvinden.
2023
Tijdens deze evaluatie wordt o.a.
gekeken naar succesfactoren en
mogelijke verbeterpunten van (een
van) de bestaande samenwerkingsverbanden tussen Nederland en
Duitsland.
2024
FOST is een instituut op het gebied
van operationele training voor
maritieme oorlogsvoering. Met deze
evaluatie wordt de doeltreffendheid
en doelmatigheid van de
Nederlandse deelname aan de FOST
onderzocht.
2021
De RVS is in 2014 vastgesteld met als
doel de afhandeling van de materiële
schadevergoeding voor o.a.
gewonde veteranen sneller en
adequater af te handelen. Bij het
vaststellen van de RVS hebben de
sociale partners afgesproken om de
regeling na een aantal jaren te
evalueren. De evaluatie wordt
uitgevoerd door de Auditdienst Rijk
(ADR).
Subthema 2.2. Inbedden van kennis en innovatie
PPS Toeslagregeling
Kennis- en Innovatie Convenant (KIC)
Ex-durante evaluatie
(interdepartementaal)
Ex-durante evaluatie
(interdepartementaal)
Thema 3. Betrouwbare partner en werkgever
Subthema 3.1. Zorgen voor goede (inter)nationale relaties en inbedding
Subsidie verstrekkingen onderzoek
NL-DEU samenwerkingsverbanden
Flag Officer Sea Training (FOST)
Ex-durante evaluatie
Ex-post evaluatie
Ex-durante evaluatie
Subthema 3.2. Zorgen voor een integere organisatie en veilige werkomgeving
Regeling Volledige
Schadevergoeding (RVS)
Ex-post evaluatie
PvA Veiligheid
Ex-durante evaluatie
2021
Evaluatie van het PvA ‘Een veilige
Defensieorganisatie’ om inzicht te
krijgen in de status, de
uitvoerbaarheid en de effectiviteit
van de 40 maatregelen die in het PvA
staan. De evaluatie wordt uitgevoerd
door de ADR.
Barrières uitzenden vrouwelijke
militairen
Ex-durante / ex-post evaluatie
2022
Onderzoek naar de drempels in de
organisatie die het uitzenden van
vrouwelijke militairen belemmeren
(onderdeel van ‘Elsie initiatief’).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
34
Strategische Evaluatie Agenda
Etnische diversiteit
Meting
Het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS) doet in
samenwerking met de
defensieafdeling Trends, Onderzoek
& Statistiek (TOS) onderzoek naar
de etnische samenstelling van
Defensie. Het onderzoek gaat over
de periode 2018-2020.
2022
2.5 Overzicht risicoregelingen
Defensie kent één openstaande garantie. Dit betreft een overeenkomst met
de Vereniging Verbond van Verzekeraars over de verzekerbaarheid van
personeel. De looptijd is onbepaald en er is geen gegarandeerd bedrag
vastgesteld. De overeenkomst regelt de verhouding tussen het Ministerie
van Defensie en de Vereniging met als doel de belemmeringen die defen
sieambtenaren in het maatschappelijk verkeer ondervinden als gevolg van
uitsluitingsclausules bij levensverzekeringen, gekoppeld aan de finan
ciering van een woning, weg te nemen.
2.6 Overzicht coronamaatregelen
De afgelopen periode is voor een groot deel getekend door de COVID-19
crisis. Het kabinet heeft diverse (nood)maatregelen genomen om de crisis
het hoofd te bieden. Deze paragraaf geeft een overzicht van de maatregelen
die door Defensie zijn genomen. Een uitgebreid overzicht is te vinden op
https://www.rijksfinancien.nl/coronavisual.
Tabel 5 Overzicht coronamaatregelen op de defensiebegroting (bedragen x € 1 miljoen)
Art.
Omschrijving
maatregel
Bestemd voor:
20201
2021
1
Inzet FNIK
Totaal
17,5
5,0
Inzet Karel Doorman
9,9
Arbo-middelen thuiswerken
2020
5,0
Inzet FNIK in NL
2,6
3
Koninklijke
Landmacht
Aangepaste veldlegering bij
oefeningen
0,1
8,6
3
Koninklijke
Landmacht
Hotelkosten bij quarantaine bij
oefeningen
0,0
0,3
6
Investeringen
Nagekomen COVID-19
afrekeningen
0,0
6
Investeringen
(DMF)
Persoonlijke
beschermingsmiddelen
3,3
7
DMO
IT-middelen
5,0
7
DMO
IT-middelen (onderhoud,
support etc.)
3,7
8
DOSCO
COVID-19 indirecte kosten
personeel
2,0
8
DOSCO
Inzet medisch personeel en
materieel
4,0
8
DOSCO
Lagere ontvangsten van
declaratie zorg
7,0
9
Algemeen
Incidentele nood- en
steunmaatregelen COVID-19
(Werkgarantie)
2022
2023
2024
2025
2026
Vindplaats
6,7
7,0
7,0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
35
Art.
Omschrijving
maatregel
12
Initieel 10 miljoen, herschikt
naar COVID-19 maatregelen
Gereserveerde
artikel 6 (Nagekomen
COVID-19 middelen
afrekeningen) en artikel 7 (ITmiddelen)
0,0
Totaal
42,6
Bestemd voor:
20201
2021
2022
27,6
7,0
2023
2024
2025
2026
Vindplaats
1 Van een aantal maatregelen uit 2020 loopt de realisatie in 2021 door.
Een toelichting op de afgeronde maatregelen is te vinden in het jaarverslag
2020 Defensie. Hieronder volgt een toelichting op de maatregelen die
genomen zijn en budgettaire gevolgen hebben voor het jaar 2021 en verder:
– Inzet FNIK: dit betreft diverse inzet van Defensie in het kader van
COVID-19.
– Aangepaste veldlegering bij landmachtoefeningen en tenten op
kazernes: vanwege COVID-19 gelden momenteel extra eisen aan de
voorzieningen van de veldlegering. De uitgaven betreffen vooral tenten
en toebehoren (onder andere kachels, bedden, sanitair en verbin
dingen).
– Hotelkosten bij quarantaine bij oefeningen: militairen die voor of
gedurende deelname aan een oefening in quarantaine moeten worden
in hotelkamers en vakantieparken ondergebracht indien huisvesting op
een kazerne niet mogelijk is.
– Persoonlijke beschermingsmiddelen: DMO heeft twee keer € 5 miljoen
toegewezen gekregen voor de aanschaf en voorraadvorming van
persoonlijke beschermingsmiddelen voor de inzet van defensieper
soneel.
– Incidentele nood- en steunmaatregelen COVID-19 (Werkgarantie): veel
sectoren en bedrijven ontslaan momenteel personeel, omdat zij in
financieel opzicht in zwaar weer zijn geraakt door de gevolgen van de
COVID-19 pandemie. Met de motie-Kerstens (35570 X, nr. 51) is het
kabinet gevraagd te onderzoeken of Defensie voor deze samenwerkings
initiatieven in aanmerking kan komen voor een werkgarantieregeling.
Het kabinet heeft in 2021 en 2022 in totaal € 14 miljoen beschikbaar
gesteld voor het initiatief van Defensie dat hierbij aansluit. De komende
twee jaar zullen hiermee schaarse categorieën personeel, veelal in de
technische en maritieme vakgebieden, ingeleend worden. Hiermee
draagt Defensie bij aan het behoud van schaarse kennis in Nederlandse
topsectoren, helpt het bedrijven die in economisch zwaar weer zitten
door mensen tijdelijk over te nemen en wordt voorkomen dat mensen
in een uitkeringssituatie terecht komen. Tegelijkertijd wordt zo ook de
gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht vergroot.
Vanwege de onzekerheid over het verloop van de COVID-19 pandemie valt
op dit moment niet te voorzien of er in 2022 nog extra aanvullende uitgaven
plaats zullen vinden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
36
3. Beleidsartikelen
3.1 Artikel 1 Inzet
A. Algemene doelstelling
Defensie beschermt wat ons dierbaar is. Die opdracht is een afgeleide van
het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Grondwet. Deze leidt
tot drie hoofdtaken:
1. Bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied,
inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk.
2. Bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en
stabiliteit.
3. Ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten
bij de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de
beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal.
Alle drie de hoofdtaken vergen meer inzet vanwege de toegenomen insta
biliteit in de wereld. Om deze taken te kunnen uitvoeren stelt Defensie
militaire eenheden gereed die daarvoor kunnen worden ingezet.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen en daadwerkelijk inzetten van eenheden om de veiligheid van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied te handhaven. Verder is de Minister in
samenwerking met bondgenoten verantwoordelijk voor de uitvoering van
bijdragen aan missies voor conflictpreventie, crisisbeheersing en vredes
opbouw, wereldwijd. Het Koninkrijk der Nederlanden draagt daarmee bij
aan de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde. De
eenheden kunnen ook worden ingezet voor nationale taken en het verlenen
van (internationale) noodhulp.
Onder Beleidsartikel 1 Inzet wordt een overzicht geboden van de inzet van
de krijgsmacht. Dit betreft de bijdragen van Defensie aan crisisbeheersings
operaties, contributies aan common funded NAVO- en EU-operaties, inzet
voor nationale en koninkrijkstaken en overige inzet. Het artikel is daartoe
uitgebreid met een nietfinancieel overzicht voor de structurele inzet voor
nationale en koninkrijkstaken, bijvoorbeeld door de KMar en de Explosieven
Opruimingsdienst Defensie (EODD). In Beleidsartikel 1 is ook de begroting
opgenomen van de additionele uitgaven voor inzet onder verantwoorde
lijkheid van de Commandant der Strijdkrachten. In de beleidsartikelen 2 tot
en met 5 wordt de taakuitvoering begroot voor marine, landmacht,
luchtmacht, de marechaussee en de aan hen gemandateerde inzet, voor
zover deze niet valt onder artikel 1.
C. Beleidswijzigingen
Van diverse bijdragen loopt het mandaat op 31 december 2021 af. Tijdens
het uitkomen van deze begroting heeft over de verlenging, uitbreiding of
beëindiging daarvan nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De
bijdragen die dat betreft, zijn derhalve met «PM» in tabel 9 opgenomen.
Daarnaast zijn de landen waarin die bijdragen plaatsvinden in oranje op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
37
de overzichtskaart missies weergegeven. De landen waarbinnen de
mandaten van de missies in 2021 nog niet aflopen, zijn groen op de kaart
weergegeven.
In VN-verband zal Nederland bijdragen blijven leveren aan VN-missies in
het Midden Oosten (UNDOF, UNTSO en UNIFIL).
Daarnaast is besloten tot deelname aan danwel verlenging, uitbreiding of
beëindiging van de Nederlandse bijdragen aan de volgende missies:
– Resolute Support Mission (Afghanistan): beëindiging per 1 juli 2021;
– Force Protection Middle East (FPME, Jordanië): beëindiging per
31 december 2021;
– Veiligheidsinzet in Irak: uitbreiding met een Force Protection eenheid in
Erbil tot 31 december 2021;
– United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission in
Mali (MINUSMA): deelname met een C-130 detachement van
15 november 2021 tot 15 mei 2022;
– TAKUBA: deelname met twee stafofficieren vanaf maart 2021;
– Partnership for Actions in Western Africa (PAWA): deelname met twee
stafofficieren vanaf juni 2021.
Defensie blijft Vessel Protection Detachments (VPD's) inzetten ter
bescherming van de koopvaardij. Dit wordt begroot en verantwoord onder
overige inzet.
De tabel waarin de indicatieve nationale inzet is weergegeven is geactuali
seerd.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 Inzet (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
109.842
203.962
162.677
165.113
167.282
168.245
168.485
Uitgaven
153.751
234.711
190.426
192.592
194.761
195.724
195.964
waarvan juridisch verplicht
19%
Opdrachten
153.751
234.711
190.426
192.592
194.761
195.724
195.964
- Internationale Inzet (BIV)
127.381
213.182
182.785
184.952
187.120
188.083
188.323
- Financiering nationale inzet krijgsmacht
20.198
9.484
3.374
3.373
3.374
3.374
3.374
- Overige inzet
6.172
12.045
4.267
4.267
4.267
4.267
4.267
Programma ontvangsten
6.638
2.157
2.907
2.907
2.907
2.907
2.907
- Internationale Inzet (BIV)
6.173
1.407
1.407
1.407
1.407
1.407
1.407
465
750
1.500
1.500
1.500
1.500
1.500
- Overige inzet
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «juridisch verplicht» heeft betrekking op de uitgaven voor
levering van goederen en/of diensten van de lopende missies. Voor 2022 is
19% juridisch verplicht. De voorziening voor de verwachte verlenging van
de huidige missies of voor nieuwe missies is juridisch gezien nog niet
verplicht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
38
E. Toelichting op de financiële instrumenten
In beleidsartikel 1 Inzet wordt de inzet van de krijgsmacht begroot. Het
financiële instrument «opdrachten» omvat de uitgavencategorieën:
1. Internationale inzet (BIV), zoals crisisbeheersingsoperaties;
2. Financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK);
3. Overige inzet.
Overzicht missies
Figuur 6 Overzicht missies
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
39
Toelichting uitgaven per missie
Tabel 7 Overzicht Internationale inzet (BIV) (bedragen x € 1000)
2022
United Nations Multidimensional Integrated
Stabilization Mission in Mali (MINUSMA)
18.000
Resolute Support Mission (RSM)
10.000
Veiligheidsinzet in Irak
2023
2024
2025
2026
17.300
PM
Enhanced Forward Presence (EFP)
PM
Snelle Inzetbare Capaciteiten (SIC)
3.600
Taskforce Takuba
3.100
Missies Algemeen
17.300
17.300
17.300
17.300
Personeelszorg
3.100
3.100
3.100
3.100
3.100
Contributies
39.000
42.000
45.000
46.400
46.700
PM
2.960
2.960
2.960
2.960
Kleinschalige bijdragen aan missies
Srebrenica arrest (in artikel 9 Algemeen)
Dutchbat III (commissie Borstlap)
Geheime Uitgaven (in artikel 11 Geheim)
Totaal
15.000
300
300
300
300
300
5.000
5.000
5.000
5.000
5.000
144.400
70.660
73.660
75.060
75.360
Toelichting per missie
United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission (Mali)
De Nederlandse bijdrage bestaat uit een C-130 transportvliegtuig en onder
steunend personeel ten behoeve van de VN-missie MINUSMA. Het
Nederlandse C-130 detachement zal worden ingezet voor de duur van zes
maanden, van 15 november 2021 tot 15 mei 2022. Er is nog geen besluit
vorming over de verlenging, uitbreiding of beëindiging van de inzet van
de stafofficieren en de IPO's.
Resolute Support Mission (Afghanistan)
De Nederlandse inzet in Afghanistan is in juni 2021 beëindigd. De financiële
reeks betreft de reset van het materieel dat uit Afghanistan terug naar
Nederland is getransporteerd.
Veiligheidsinzet in Irak
Er is nog geen besluitvorming over de verlenging, uitbreiding of
beëindiging van deze inzet.
Enhanced Forward Presence (Litouwen)
Er is nog geen besluitvorming over de verlenging, uitbreiding of
beëindiging van deze inzet.
Taskforce Takuba (Mali)
Nederland draagt met twee stafofficieren bij in de staf van de Taskforce
Takuba. Daarnaast levert Nederland een financiële bijdrage aan de common
costs van de Taskforce.
Contributies
Nederland draagt met contributies bij aan de gemeenschappelijke uitgaven
voor crisisbeheersingsoperaties van de NAVO en de EU. Deze contributies
staan los van een eventuele Nederlandse deelname aan een specifieke
missie van de NAVO of de EU. Ook de jaarlijkse bijdrage aan de Strategic
Airlift Capability (SAC) C-17, gehuisvest op Papa Air Base te Hongarije, is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
40
onderdeel van de contributies. Dit is een internationaal samenwerkings
verband van twaalf landen, waaronder tien NAVO-lidstaten, en voorziet in
een deel van de behoefte aan strategic airlift.
Kleinschalige bijdragen
In onderstaand overzicht staan de kleinschalige Nederlandse bijdragen met
een financiële omvang van minder dan € 2,5 miljoen per jaar. De personele
omvang van de bijdragen varieert in tijd gedurende de missie van nul tot
de maximale omvang. Over de eventuele verlenging, uitbreiding of
beëindiging van diverse kleinschalige bijdragen wordt in het najaar van
2021 een besluit genomen.
Tabel 8 Overzicht kleinschalige bijdragen aan missies in personeel
Overzicht kleine missies
Max
personele
omvang *
European Union Border Assistance Mission at the Rafah Crossing Point (EUBAM
Rafah)**
(3)
European Union Rule of Law Mission in Kosovo (EULEX Kosovo)
5
European Union ATALANTA (EU ATALANTA)**
3
European Union Naval Force Mediterrenean (EU NAVFOR MED) IRINI**
3
European Union Trainings Mission in Mali (EUTM Mali)**
5
European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz (EMASOH)**
4
European Union Liaison and Planning Cell (EULPC)**
1
United Nations Disengagement Observer Force (UNDOF)
2
United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL)
1
United Nations Truce Supervision Organisation (UNTSO)
12
Partnership for Action in Western Africa (PAWA)
2
Combined Maritime Forces (CMF)
2
Netherlands Liaison Team CENTCOM (NLTC)
2
United States Security Coordinator (USSC)
3
Air Task Force Middle East (ATF ME)
11
*personele omvang varieert in tijd gedurende de missie van 0 tot maximale omvang
**nog geen besluit over verlenging, uitbreiding of beëindiging van het lopende
mandaat
Opbouw regionale vredeshandhavingscapaciteit
Programma’s voor regionale vredeshandhavingscapaciteit worden door
derden (met name door het Ministerie van Buitenlandse Zaken) gefinan
cierd en mede door Defensie uitgevoerd.
Global Peace Operations Initiative (GPOI)
Het GPOI-samenwerkingsprogramma draagt bij aan de versterking van de
capaciteit van Afrikaanse partnerlanden, zodat zij kunnen deelnemen aan
multinationale operaties onder leiding van de VN of de Afrikaanse Unie.
Nederland zet enkele tientallen militairen in voor verschillende trainingen.
Toelichting op nationale inzet
Structurele nationale taken
Defensie voert structurele taken uit ten behoeve van civiele overheden. De
financiële middelen van deze structurele taken zijn opgenomen in de
verschillende begrotingsartikelen van Defensie. Deze structurele taken zijn
vastgelegd in wet- of regelgeving, inclusief ministeriële besluiten, maar ook
convenanten of arrangementen. Onder de structurele taken vallen de taken
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
41
van de Koninklijke Marechaussee, de Kustwachten in Nederland en het
Caribisch gebied, luchtruimbewaking, de Bijzondere Bijstandseen-heden en
de Explosievenopruiming.
Militaire bijstand en steunverlening (Financiering Nationale Inzet
Krijgsmacht (FNIK))
Defensie verleent militaire bijstand voor de handhaving van de openbare
orde en veiligheid en voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Deze inzet wordt bekostigd vanuit dit artikel via de afspraken die zijn
gemaakt in het convenant FNIK. Deze bijstand wordt zowel door de
Koninklijke Marechaussee geleverd als door andere eenheden van Defensie.
Daarnaast wordt bijstand verleend in geval van een ramp of crisis, of de
vrees voor het ontstaan daarvan.
De tabel indicatieve inzet voor 2022 geeft de geprognosticeerde nationale
inzet weer, aangezien bijstandsverzoeken niet (altijd) te voorspellen zijn.
De inzet van Defensie in Limburg vanwege de overstromingen in dit gebied
in de zomer van 2021 is daarvan een voorbeeld. In 2022 vindt in Nederland
het internationale evenement 'Invictus Games' plaats. Dit evenement leidt
tot een verhoogde inspanning voor wat betreft bijstand Politiewet Openbare
Orde en Veiligheid. Verder wordt voor 2022 verwacht dat het aantal steun
verlenings- en bijstandsaanvragen weer het niveau zullen bereiken van voor
de COVID-19 pandemie.
Tabel 9 Indicatieve nationale inzet
Grondslag/Activiteit
Soort
Aantal
Krijgsmachtonderdeel
Explosieven opruiming
ruimingen
2000
landmacht/FNIK
Explosieven opruiming Noordzee
ruimingen
35
marine
Quick Reaction Alert (onderscheppingen luchtruim)
onderscheppingen
4
luchtmacht
Strafrechtelijke handhaving rechtsorde (Politiewet)*
aanvragen
135
Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK)
Handhaving openbare orde en veiligheid (Politiewet)
aanvragen
25
Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK)
Wet veiligheidsregio
aanvragen
25
Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK)
Militaire steunverlening in het openbaar belang
aanvragen
30
Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK)
KB 1987 inzet krijgsmacht in Aruba, Curacao en Sint
Maarten - harde bijstand
aanvragen
29
marine/landmacht/FNIK
KB 1987 inzet krijgsmacht in Aruba, Curacao en Sint
Maarten - zachte bijstand
aanvragen
3
marine/landmacht
Wet BES
aanvragen
3
marine/landmacht/FNIK
*duikassistentie wordt veelal binnen deze grondslag/activiteit uitgevoerd
Het Single National Point of Contact Host Nation Support (SNPOC HNS)
voorziet voor 2022 vier grote doorvoeroperaties van buitenlandse eenheden
door Nederland, waaronder Defender '22. Ten opzichte van de afgelopen
jaren is er een duidelijk stijging van het aantal doorvoeroperaties
waarneembaar.
Toelichting op ontvangsten
De ontvangsten hebben betrekking op de eventuele vergoedingen van de
EU, NAVO, VN en partnerlanden voor de door Nederland geleverde diensten
of ingezette personele en materiële middelen. Ook wordt de bijdrage van
de reders voor de inzet van VPD’s hier geraamd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
42
3.2 Artikel 2 Koninklijke Marine
A. Algemene doelstelling
De marine levert operationeel gerede maritieme expeditionaire capaciteit
(zowel vloot als mariniers) ter verdediging van de nationale territoriale
wateren en ter bescherming van de koopvaardij en helpt bij crisisbeheersingsoperaties, humanitaire hulpoperaties en rampen. De marine kan
zelfstandig operaties uitvoeren en kan ook samen optreden met de
landmacht, luchtmacht, marechaussee en buitenlandse bondgenoten.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en
samenstelling van de marine alsmede de (mate van) gereedheid van
maritieme eenheden. De marine is verantwoordelijk voor het operationeel
gereedstellen en in stand houden van deze eenheden. De marine is
inzetbaar voor zowel internationale als nationale taken. Om de inzetbaar
heidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare
eenheden van de marine gereed gesteld. Als gevolg van de in Beleids
agenda genoemde beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 deze
eenheden volledig operationeel gereed te stellen. Defensie rapporteert
hierover aan de Kamer via de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per
jaar wordt verzonden (begroting en jaarverslag).
Tevens vormt de marine de beheersorganisatie voor zowel Kustwacht
Nederland als de Kustwacht Caribisch Gebied.
Tabel 10 Capaciteiten marine
Capaciteit
MARITIEME TAAKGROEP VAN
5 SCHEPEN
De taakgroep voert als geheel
gevechtsoperaties uit op zee,
projecteert gevechtskracht
vanuit zee op land of treedt in
delen langdurig op als
afschrikking. De taakgroep kan
als geheel of in delen ingezet
worden voor maritieme
veiligheidsoperaties of voor
maritieme assistentie.
Inzetbare eenheid
Omschrijving
Maritime Battle Staff (MBS)
Levert commandovoering voor maritieme en amfibische operaties.
Luchtverdedigings- en
Commandofregat (LCF)
Bestrijding van maritieme oppervlakte, lucht en ruimte dreigingen. Is daarnaast
een platform voor commandovoering voor een taakgroep voor maritieme
gevechtsoperaties, veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens
ingezet worden als schip van de wacht.
Multipurpose Fregat (MFF)
Levert slagkracht ter bestrijding van oppervlakte/onderwater eenheden voor
gevechtsoperaties. Levert een platform voor maritieme veiligheidsoperaties en
maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht.
Landing Platform Dock (LPD)
Amfibisch transport voor amfibische gevechtsoperaties, maritieme
veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip
van de wacht.
Joint Support Schip (JSS)
Verzorgt bevoorrading op of vanuit zee om voortzettingsvermogen voor
amfibische of maritieme gevechtsoperaties te vergroten. Of verzorgt maritieme
veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip
van de wacht.
Onderzeeboot (OZB)
Levert slagkracht ter bestrijding van oppervlakte en onderwater eenheden voor
gevechtsoperaties. Verzamelt inlichtingen en is een platform voor speciale
operaties.
Alkmaar Klasse
Mijnenbestrijdingsvaartuig
(AMBV)
Levert mijnenbestrijdingscapaciteit ten behoeve van maritieme
gevechtsoperaties, maritieme veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan
tevens ingezet worden als schip van de wacht.
Marine Combat Group (MCG)
Levert eenheden voor amfibisch gevechtsoperaties en voor veiligheidsoperaties
op zee en op land. Kan worden ingezet voor steunverlening en bijstand.
Hydrografisch
Opnemingsvaartuigen (HOV)
Levert oceanografische inlichtingen en hydrografische survey capaciteit voor
civiel/militaire samenwerking.
SPECIALE EENHEDEN VOOR
SPECIELE OPERATIES EN VOOR C-SQN
TERREURBESTRIJDING
Levert een Special Operations Maritime Task Group (SOMTG) voor geplande
(maritieme) speciale operaties (Foreseeable Special Operation (FSO)) en voor
incidentele en onverwachte Speciale Operaties met een korte reactietijd (NonForeseeable Special Operation (NFSO)).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
43
Capaciteit
HARBOUR PROTECTION
TEAMS
FORWARD PRESENCE IN HET
CARIBISCH DEEL VAN HET
KONINKRIJK
Inzetbare eenheid
Omschrijving
M-SQN
Levert maritieme anti-terreur capaciteit in het hoogste geweldspectrum voor de
Unit Interventie Mariniers (UIM) en ter ondersteuning van de Dienst Speciale
Interventies .
Duikteam Defensie Duikgroep
(DDG)
Voert onderwater operaties uit met drones en duikers ten behoeve van het
onderkennen en neutraliseren van dreigingen onderwater.
Oceangoing Patrol Vessels (OPV)
Levert permanente maritieme militaire presentie en neemt deel aan counternarcotics-operaties. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht.
Ondersteuningsvaartuig (Zr. Ms. Draagt bij aan tactisch voortzettingsvermogen van de operationele eenheden in
PELIKAAN)
het Caribisch deel van het Koninkrijk en levert amfibische transportcapaciteit.
Mariniers Squadron Carib (MSC) Aanwezigheid van mariniers voor amfibische inzet en militaire bijstand.
Mariniers detachement SintMaarten (MARNSDET SXM)
Aanwezigheid van mariniers voor amfibische inzet en militaire bijstand.
Caribische Militairen (CARMIL)
Aanwezigheid van lokale militairen voor territoriale verdediging en militaire
bijstand.
C. Beleidswijzigingen
Opdrachten
Om invulling te geven aan haar rol als partner en beschermer levert de
marine in 2022 diverse capaciteiten aan de NAVO. Nederland neemt de
leiding over Standing NATO Maritime Group 1. De taakgroepcommandant
en zijn/haar staf hebben daarvoor achtereenvolgens drie Nederlandse
schepen beschikbaar als commandoplatform. Tevens stelt Nederland in
geheel 2022 achtereenvolgens twee mijnenjagers voor de Standing NATO
MCM Group 1 gereed. Daarnaast stelt Nederland geheel 2022 een fregat en
mijnenjager gereed voor het NATO Readiness Initiative. Voor de laatste zes
maanden van het jaar is een onderzeeboot toegezegd aan de Immediate
Follow-on Force Group (IFFG).
De marine neemt deel aan de inzetten genoemd onder artikel 1 van deze
begroting. Daarnaast continueert de marine inzet onder beperkte aansturing
in het Caribisch gebied tegen onder andere smokkel van verdovende
middelen als CTG 4.4 onder Joint Interagency Task Force South (JIATF-S).
Voor nationale operaties stelt de marine onder andere de navolgende
eenheden of capaciteiten beschikbaar:
– Ready Duty Ship (AMBV en GBW eenheid);
– LPD met enablers ten behoeve van Humanitarian Aid and Disaster Relief
(HADR);
– HADR gedurende het orkaanseizoen;
– Hydrografische opnamecapaciteit;
– Unit Interventie Mariniers (UIM - Stelsel Speciale Eenheden);
– Staffunctionarissen en operators Dienst Speciale Interventies;
– Snel inzetbaar duikteam;
– Duikvaartuig van de wacht;
– Havenbeschermingseenheid;
– Nationale Special Operations TG;
– 700 personen ten behoeve van generieke inzet;
– Ondersteuning Nederlandse Kustwacht met AMBV;
– Ondersteuning Kustwacht Caribisch gebied met OPV.
Voor het gereedstellen en de inzet van operationele eenheden is de beschik
baarheid van voldoende en goed opgeleide medewerkers essentieel,
daarom heeft opleiden bij de marine hoge prioriteit. Naast het blijven van
een aantrekkelijke werkgever, is op langere termijn ook de beschikbaarheid
van voldoende en goed materieel een zorgpunt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
44
Internationale Militaire Samenwerking
In 2022 zullen de bestaande samenwerkingsverbanden met België, het
Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Duitsland en de Verenigde Staten worden
voortgezet. De Tri Marine Corps samenwerking tussen Royal Marines, US
Marine Corps en het Korps Mariniers; de invulling van de Duits-Nederlandse
samenwerking voor het medegebruik van het Joint Support Ship en de
integratie van het See Batallion met het Korps Mariniers; de invulling van
de MoU met België voor samenwerking tussen de Belgische Special
Operations Regiment en het Korps Mariniers krijgen daarbij speciale
aandacht.
Evenementen
Als de situatie omtrent de COVID-19 pandemie het toestaat, zal de Marine
ook weer deelnemen aan diverse grotere evenementen. Daarmee vergroot
zij haar transparantie en zichtbaarheid in de maatschappij en wordt
bijgedragen aan de wervingsinspanning. In 2022 zijn dat de Invictus Games
in april, Dutch Water Week in juni, Marinedagen in juli en Wereldhaven
dagen in september.
Middelen
In 2022 worden geen nieuwe schepen in dienst gesteld voor de marine. Er
bestaan nog steeds significante tekorten in operationele en technische
functies wat consequenties heeft voor de gereedstelling en inzetbaarheid.
Daardoor is het noodzakelijk om sommige eenheden met een gereduceerde
bemanning en dus lagere gereedheid in te zetten (forces of lower
readiness). Tegelijk wordt de introductie van het Combat Support Ship
voorbereid en gewerkt aan vervangingstrajecten zoals M-fregatten, mijnen
jagers en onderzeeboten.
Geoefendheid en inzetbaarheid
De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en
inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige
oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op
grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus
en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste
hoofdtaak op peil te kunnen brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
45
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 Koninklijke Marine (bedragen x € 1.000)
Verplichtingen
Uitgaven
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
1.108.335
1.056.876
823.417
830.172
831.638
827.796
830.774
985.977
846.876
844.737
865.798
867.264
863.422
866.400
waarvan juridisch verplicht
91%
Opdrachten
235.889
46.032
51.841
66.371
66.433
65.993
66.730
- Gereedstelling
33.208
46.032
17.017
17.147
17.190
16.741
17.479
- Instandhouding materieel
202.681
0
0
0
0
0
0
0
0
26.865
35.298
35.317
35.326
35.325
- Kustwacht NL
- Kustwacht CARIB
0
0
7.959
13.926
13.926
13.926
13.926
Personele uitgaven
724.614
795.330
772.458
777.166
781.170
782.615
783.139
- Eigen personeel
677.897
739.128
712.331
715.678
716.912
721.824
722.391
- Externe inhuur
13.541
10.766
100
894
894
894
894
- Overige personele exploitatie
33.176
45.436
34.499
34.833
34.968
34.984
34.934
- Kustwacht NL
0
0
7.472
7.472
8.477
8.477
8.477
- Kustwacht CARIB
0
0
18.056
18.289
19.919
16.436
16.443
Materiële uitgaven
25.474
5.514
20.438
22.261
19.661
14.814
16.531
- Instandhouding infrastructuur
3.859
0
0
0
0
0
0
- Instandhouding IT
1.211
0
0
0
0
0
0
20.404
5.514
18.845
20.668
18.057
13.210
14.928
- Kustwacht NL
0
0
38
38
49
49
48
- Kustwacht CARIB
0
0
1.555
1.555
1.555
1.555
1.555
10.881
- Overige materiële exploitatie
Apparaatsontvangsten
28.090
16.319
10.881
10.881
10.881
10.881
Kustwacht NL ontvangsten
0
0
120
120
120
120
120
Kustwacht CARIB ontvangsten
0
0
4.857
4.857
4.857
4.857
4.857
28.090
16.319
5.904
5.904
5.904
5.904
5.904
Kon. Marine ontvangsten
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven».
Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor
salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 91% juridisch
verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten
Gereedstelling
Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor
opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft onder andere operationele zaken,
zoals voeding aan boord van schepen en voeding voor mariniers, de inhuur
van oefenterreinen en schietbanen, uitgaven bij havenbezoeken en uitgaven
bij lanceringen. De amfibische inspanningen van 2021 zullen in 2022 worden
voortgezet met deelname aan de grootschalige Noorse oefening Cold
Response 2022.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
46
Personele uitgaven
De personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten
en uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur
personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen,
werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven.
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd
zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals
kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport en voorlichting. Daarnaast
worden hier de uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, kennisont
wikkeling, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen
en kosten voor betalingsverkeer verantwoord.
Groene Draeck
De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig
kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede
het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. De kosten voor het
onderhoud aan de Groene Draeck worden verantwoord bij het Ministerie
van Defensie zolang Prinses Beatrix gebruik maakt van de Groene Draeck.
Vanwege het benodigde grote en meerjarige onderhoud wordt dit door
tussenkomst van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) door een specialistische
werf uitgevoerd. Tot een maximum van € 435.000 kunnen kosten worden
gefactureerd over de komende vijfjaarsperiode (2021 t/m 2025) waarmee
de gemiddelde onderhoudskosten voor het rijk binnen € 87.000 per jaar
zullen blijven. De daadwerkelijke uitgaven kunnen over de jaren heen
fluctueren.
Kustwacht Caribisch gebied
De Kustwacht Caribisch gebied is een Koninkrijk organisatie die is belast met
de maritieme rechtshandhaving in het Caribische deel van het Koninkrijk.
Bestrijding van de handel in drugs, de bestrijding van vuurwapensmokkel
en de bestrijding van mensenhandel, mensensmokkel en illegale
immigratie hebben prioriteit. Daarnaast levert de Kustwacht een belangrijke
bijdrage aan de veiligheid op het water door het uitvoeren van zoek- en
reddingsoperaties en visserij-, scheepvaart- en milieu-inspecties. De
Kustwacht functioneert op basis van de Rijkswet Kustwacht. Het jaarplan en
jaarverslag doorlopen een separaat besluitvormend (door de Rijksminis
terraad) en parlementair proces, waarbij inzicht wordt gegeven in taken,
middelen en procesindicatoren. Het jaarplan wordt voorbereid door de
kustwachtpresidium, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de
vier landen en één keer per jaar bijeenkomt. De Rijksministerraad stelt het
jaarplan van de Kustwacht vast.
De Kamer ontvangt de specifieke begroting voor de Kustwacht in het
«Jaarplan 2022 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het
Caribisch Gebied» nadat de Rijksministerraad dit jaarplan heeft vastgesteld.
Kustwacht Nederland
De Kustwacht Nederland is een nationale organisatie, waarvan het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) het coördinerend
ministerie is. Defensie is de beheerder van de Kustwacht en draagt met de
marine, de marechaussee en de luchtmacht bij aan de dienstverlenings
taken (bijvoorbeeld ruimen van explosieven) en de handhavingstaken
(bijvoorbeeld grensbewaking). Tevens levert de marine de directeur
Kustwacht. In bijlage 3 van de begroting van het Mobiliteitsfonds is de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
47
overzichtsconstructie Kustwacht Nederland opgenomen. Daarin staat hoe
de uitgaven met betrekking tot de Kustwacht Nederland worden begroot op
de verschillende hoofdstukken van de rijksbegroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
48
3.3 Artikel 3 Koninklijke Landmacht
A. Algemene doelstelling
De Koninklijke Landmacht draagt op het land bij aan vrede, vrijheid en
veiligheid in Nederland en daarbuiten. De landmacht doet dit met professi
onele en goed getrainde militairen en hoogwaardige technologie. Zij gaan
door waar anderen moeten stoppen. Onder de zwaarste omstandigheden
voeren zij gevechtsoperaties uit, bieden humanitaire hulp, ondersteunen bij
rampen en ondersteunen dagelijks de civiele autoriteiten in Nederland.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en
samenstelling van de landmacht alsmede de mate van gereedheid van de
grondgebonden eenheden. De landmacht is verantwoordelijk voor het
operationeel gereed stellen en in stand houden van de eenheden. De
landmacht is inzetbaar voor zowel internationale als nationale taken. Om
de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en
inzetbare eenheden van de landmacht gereed gesteld. Als gevolg van de in
Beleidsagenda genoemde beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 die
eenheden volledig operationeel gereed te stellen. Defensie rapporteert
hierover aan de Kamer via de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per
jaar wordt verzonden (begroting en jaarverslag).
Tabel 12 Capaciteiten landmacht
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
Brigade Hoofdkwartier (BHK)
Levert het vermogen om landoperaties aan te sturen.
Communication & Information
Systems (CIS)
Levert ondersteuning om communicatie en informatie te
verzorgen tussen en binnen eenheden
Intelligence, Surveillance, Target Acquisition
Levert aan het brigade hoofdkwartier capaciteit voor de
& Reconnaissance All Source
inlichtingenketen. Kan ook inlichtingen verzamelen en
Intelligence Cell module (ISTAR
analyseren onder civiel gezag.
ASIC mod)
BRIGADE COMBAT TEAM
Vecht en beïnvloedt tegenstanders en de
omgeving om gestelde doelen te halen. Dit
gebeurt gecoördineerd met alle toegewezen
eenheden. Kan worden ingebed in de NAVOcommandostructuur.
Battle Group (BG)
Levert gevechtskracht voor gevechts- en beïnvloedingstaken.
Samengestelde gevechtseenheid van bataljonsgrootte inclusief
eigen ondersteuning (kent varianten met luchtmobiele,
gemotoriseerde en gemechaniseerde infanterie en
tankeenheden).
Kan ook bijdragen aan de gegarandeerde capaciteiten conform
interdepartementale afspraken.
Communication and Engagement
team(C&E)
Beïnvloedt spelers en/of actoren in het informatiedomein en
draagt bij aan het begrijpen van de omgeving.
Sensor
Brengt de omgeving en doelen in kaart en ondersteunt daarmee
operaties van de brigade. Kan ook onder civiel gezag ingezet
worden voor het verzamelen van informatie en inlichtingen.
Vuursteun Afdeling (artillerie)
Levert grondgebonden indirecte vuursteun.
Conditioneert het terrein voor militaire operaties, versterkt het
Genie Bataljon (Inclusief CBRN- en
voortzettingsvermogen van eenheden (mobiliteit, contraEOD- capaciteit)
mobiliteit en bescherming) en levert militare bijstand.
Hospitaal compagnie
Levert een Role-2 chirurgisch hospitaal voor geneeskundige
ondersteuning van eenheden. Kan ook onder civiel gezag
ingezet worden.
Herstel compagnie
Voert correctief en preventief onderhoud uit aan al het materieel
ten behoeve van het voortzettingsvermogen van de brigade.
Voorraadcentrum
Levert bevoorrading en transport ondersteuning ten behoeve
van het voortzettingsvermogen van de brigade. Kan ook onder
civiel gezag ingezet worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
49
Capaciteit
SPECIALE EENHEDEN
HEADQUARTERS
GRONDGEBONDEN LUCHT- EN RAKETVERDEDIGING TAAKGROEP
Inzetbare eenheid
Omschrijving
Korps Commandotroepen
Levert een Special Operations Land Task Group (SOLTG) voor
geplande Speciale Operaties (Foreseeable Special Operations
(FSO)) en een SOLTG voor incidentele en onverwachte Speciale
Operaties, (Non Foreseeable Special Operations (NFSO)), met
een zeer korte reactietijd.
NLD/DEU Headquarters
Stuurt landoperaties aan als Land Component Command of als
Korps hoofdkwartier en optioneel als Joint Task Force
hoofdkwartier.
(Re)Deployment Task Force
Stuurt een (re)deployment aan.
PATRIOT Fire Unit (PFU)
Levert een grondgebonden Lucht- en raketverdedigingseenheid
voor punt- en gebiedsverdediging.
NASAMS
Levert een grondgebonden luchtverdedigingseenheid voor
punt- en gebiedsverdediging.
STINGER SWP FENNEK
Levert een grondgebonden luchtverdedigingseenheid met
STINGER voor punt en gebiedsverdediging.
STINGER MANPAD
Levert een grondgebonden luchtverdedigingspeloton
gespecialiseerd voor maritiem, amfibisch en luchtmobiele inzet.
Levert landelijke operationele aansturing voor de operationele
planning, voorbereiding, aansturing en afwikkeling van
Territoriaal Operatiecentrum (TOC) nationale militaire (crisis)operaties op Nederlands grondgebied
zoals bijvoorbeeld in het kader van militaire bijstand en
steunverlening tot en met inzet zoals Host Nation Support.
PERMANENTE/ STRUCTURELE NATIONALE
VEILIGHEID
Regionaal Militair Commando en
Advies (RMCa/RMOA)
Regionale aansturing en advies over de hele veiligheidsketen
gekoppeld aan een veiligheidsregio en onderdeel van
brigadestaven.
Bewaakt en beveiligt het Nederlands grondgebied, levert
Korps Nationale Reserve (NATRES)
assistentie bij rampenbestrijding en levert maatschappelijke
Bataljon
dienstverlening.
Explosieve Opruimingsdienst
Defensie (EODD)
Mitigeren van explosieve dreiging in alle domeinen,
omstandigheden en omgevingen.
Responsechemische, biologische,
radiologische en nucleaire (CBRN)
Levert advies en assistentie voor CBRN dreiging.
C. Beleidswijzigingen
Opdrachten
De landmacht draagt ook in 2022 bij aan veiligheid in en buiten Nederland.
Zo levert de landmacht een infanteriecompagnie met bijbehorende onder
steuning en stafcapaciteit aan de Enhanced Forward Presence (eFP) in
Litouwen. Ook wordt er structureel met stafofficieren bijgedragen aan
Operation Inherent Resolve (OIR, voor de strijd tegen Islamitische Staat in
Irak en al-Sham (ISIS)) en Nato Mission Iraq in Irak, de multinationale
taakgroep Combined Joint Special Operations Task Force Takuba in Mali en
bij de missies United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO) en
United States Security Coordinator (USCC) in het Midden-Oosten.
Tevens heeft de landmacht in 2022 twee bataljons gereed staan voor NAVOverplichtingen. Hier zijn ondersteunende elementen aan toegevoegd, zoals
vuursteun, een hospitaal, luchtverdediging, logistiek en verbindingen.
In het nationale domein levert de landmacht permanente bijdragen met
een compagnie in het Caribisch gebied, de Explosieven Opruimingsdienst
Defensie (EODD), assisitentie bij chemische, biologische, radiologische en
nucleaire (CBRN-) incidenten en staan er eenheden gereed om op verzoek
van het civiele gezag steun te leveren. Daarnaast zullen verplaatsingen van
internationale troepen over Nederlands grondgebied in het kader van Host
Nation Support door Defensie gefaciliteerd worden; de landmacht heeft
hierin een grote rol.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
50
Voor de gereedstelling van eenheden zal de landmacht in 2022 onder andere
deelnemen aan een aantal grote internationale en NAVO-oefeningen.
Voorbeelden hiervan zijn: Steadfast Cobalt en Jupiter, Griffin Strike, Orange
Warden voor de luchtverdediging en Flintlock en Night Lion voor speciale
eenheden.
Middelen
De processen van inzet, gereedstelling voor missies en stand-by-opdrachten
zijn tot op heden geborgd. Dit lukt ondanks de beperkende COVID-19
maatregelen, de huidige bemensing en de materiële tekorten. Door de
personele en materiele tekorten moeten wel eenheden stil worden gezet.
Dit betreft zowel gevechtseenheden als ondersteunende elementen
(geneeskundige-, CBRN- en CIS-eenheden).
Internationale Militaire Samenwerking
De genoemde missies en oefeningen zijn bij uitstek voorbeelden van inter
nationale militaire samenwerking. In het bijzonder werkt het CLAS
waardevol samen (o.a. op het gebied van kennisdeling, ontwikkeling capaci
teiten en integratie) met de strategische partners Duitsland, Engeland,
Frankrijk, de Verenigde Staten, België, Luxemburg en Noorwegen.
Daarnaast is Litouwen een operationeel partner en is de hernieuwde samen
werking met Suriname in ontwikkeling.
Evenementen
Als COVID-19 het toelaat zal de landmacht in 2022 bij een aantal
evenementen weer steun leveren. Enkele voorbeelden hiervan zijn: Herden
kingen, Bevrijdingsdag, Prinsjesdag, de Vierdaagse van Nijmegen en de
Invictus Games.
Geoefendheid en inzetbaarheid
De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en
inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige
oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op
grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus
en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste
hoofdtaak op peil te kunnen brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
51
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 Koninklijke Landmacht (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
1.576.567
1.397.120
1.439.238
1.447.964
1.446.690
1.449.150
1.448.209
Uitgaven
1.594.098
1.397.120
1.439.238
1.447.964
1.446.690
1.449.150
1.448.209
waarvan juridisch verplicht
90%
Opdrachten
345.409
62.832
79.131
79.315
78.736
79.608
79.604
- gereedstelling
46.560
62.832
79.131
79.315
78.736
79.608
79.604
- instandhouding materieel
298.849
0
0
0
0
0
0
Personele uitgaven
1.225.482
1.292.684
1.333.095
1.340.573
1.338.878
1.341.968
1.341.027
- Eigen personeel
1.159.863
1.213.082
1.272.635
1.279.159
1.278.056
1.280.505
1.281.376
- Externe inhuur
13.238
15.674
3.780
3.782
3.601
3.601
3.601
- Overige personele exploitatie
52.381
63.928
56.680
57.632
57.221
57.862
56.050
Materiële uitgaven
23.207
41.604
27.012
28.076
29.076
27.574
27.578
701
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
- Overige materiële exploitatie
22.504
41.604
27.012
28.076
29.076
27.574
27.578
Apparaatsontvangsten
8.662
9.588
7.875
7.875
7.875
7.875
7.875
- Instandhouding infrastructuur
- Instandhouding IT
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven».
Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor
salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 90% juridisch
verplicht t.o.v. het totaal beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten
Gereedstelling
Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor
opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft o.a. de operationele rantsoenen,
voeding en operationele zaken, waaronder het huren van oefenterreinen.
Personele uitgaven
Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten,
uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur
personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen,
werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven.
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd
zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering. Deze
uitgaven vallen niet onder de instandhoudingsuitgaven van materieel,
infrastructuur en IT. Daarnaast worden hier de uitgaven voor zelfstandige
kleine aanschaffingen, kennisontwikkeling, technologische ontwikkeling en
innovatie, schadevergoedingen en kosten voor betalingsverkeer
verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
52
3.4 Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht
A. Algemene doelstelling
De Koninklijke Luchtmacht is een modern en technologisch krijgsmachtdeel
dat wereldwijd actief is. De luchtmacht ondersteunt bestrijding van inter
nationale onrust en biedt hulp bij rampen. In Nederland zorgt ze voor
veiligheid vanuit de lucht door onder andere bewaking en verdediging van
het luchtruim. Hiervoor beschikt het krijgsmachtdeel over hooggekwalifi
ceerd personeel, vliegtuigen, helikopters en andere wapensystemen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en de
samenstelling van de luchtmacht en van de mate van gereedheid van de
luchtmacht. De luchtmacht is verantwoordelijk voor het operationeel
gereedstellen en in stand houden van de lucht- en grondgebonden
capaciteit van de krijgsmacht. De luchtmacht is inzetbaar voor zowel expedi
tionaire taken als (inter)nationale taken. Om de inzetbaarheidsdoelen te
bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de
luchtmacht gereed gesteld. Als gevolg van de in Beleidsagenda genoemde
beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 deze eenheden volledig opera
tioneel gereed te stellen. Defensie rapporteert hierover aan de Kamer via
de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per jaar wordt verzonden
(begroting en jaarverslag).
Tabel 14 Capaciteiten luchtmacht
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
JACHTVLIEGTUIGEN
Jachtvliegsquadron
De luchtmacht stelt wereldwijd jachtvliegtuigen gereed voor het verkrijgen
en behouden van luchtoverwicht, het ondersteunen van grondtroepen,
het uitvoeren van bombardementen en verkenningen. Daarnaast geeft
Defensie met jachtvliegtuigen invulling aan haar speciale taken. Tenslotte
staan jachtvliegtuigen gereed voor het bewaken van het nationale
luchtruim, waaronder terroristische dreigingen.
LUCHTRUIMBEWAKING EN -BEVEILIGING
Luchtgevechtsleidingsquadron
De gevechtsleiding levert luchtruimbewaking en -beveiliging voor het
NAVO en nationale luchtruim, in samenwerking met jachtvliegtuigen (de
Quick Reaction Alert: QRA).
ONBEMANDE VLIEGTUIGEN
Onbemand
vliegsquadron
MQ-9 Reaper squadron is ingericht om ISTAR-operaties (Intelligence,
Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance) uit te voeren. De
verwerkte data wordt beschikbaar gesteld aan (inter)nationale partners.
Gevechtshelikoptersquadron
Het Apache gevechtshelikoptersquadron kan zelfstandig en ter
ondersteuning van grondoperaties worden ingezet voor aanvallen,
verkenningen en beveiligingsoperaties.
HELIKOPTERS
TransporthelikopterDe luchtmacht levert wereldwijd helikopters
voor of ter ondersteuning van Control of the Air, squadron
Air Attack, Air Mobility en ISR (Intelligence,
Surveillance and Reconnaissance), zowel
zelfstandig als in (inter-) nationaal
coalitieverband. De helikopters kunnen,
Transporthelikopterafhankelijk van het type helikopter, worden
squadron
ingezet vanaf een vliegbasis, te velde of vanaf
de schepen van de marine.
LUCHTTRANSPORT
Het Chinook transporthelikoptersquadron kan worden ingezet voor de
verplaatsing van personeel en materieel, ter ondersteuning van
gevechtsoperaties, medische evacuaties of om moeilijk bereikbare locaties
te bevoorraden. Ook kunnen de helikopters worden ingezet ter bestrijding
van (bos)branden.
Het Cougar transporthelikoptersquadron kan worden ingezet voor de
verplaatsing van personeel en materieel, ter ondersteuning van
gevechtsoperaties, medische evacuaties of om moeilijk bereikbare locaties
te bevoorraden. Ook kunnen de helicopters worden ingezet ter bestrijding
van (bos)branden.
Maritiem helikoptersquadron
Het NH90 maritieme gevechtshelikoptersquadron is in staat om de schepen
van de marine te beveiligen tegen oppervlakte- en onderwaterdreigingen.
Daarnaast kunnen deze helikopters ook ingezet voor transport en medische
evacuaties.
Transportsquadron
Het C-130 transportsquadron wordt ingezet voor Air Mobile, Air Drop, Air
Landing en (medische) evacuatie. Deze vliegtuigen kunnen opereren vanaf
onverharde banen, met een minimum aan (logistieke) ondersteuning en
beschikken over zelfbeschermings-middelen.
AIR SUPPORT
Luchtverkeersleiding
De luchtmacht levert ondersteunende eenheden
Levert verkeersleiding in het civiele en militaire luchtruim.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
53
Capaciteit
voor luchtoperaties, die zowel kunnen worden
gebruikt bij nationale operaties als worden
toegevoegd aan een internationaal
samenwerkingsverband
Inzetbare eenheid
Omschrijving
Force Protection
Levert eenheden voor objectgrondverdediging (OGRV) en
explosievenspeurhonden inclusief commandovoering.
Communications and
Information Systems
(CIS)
Levert eenheden voor het opzetten, onderhouden en bemannen van
computernetwerk-, radio- en satellietverbindingen.
Luchttransport handling Verzorgt de passagiers en vrachtafhandeling bij luchttransport.
Operationele
Gezondheidszorg
Verzorgt de behandeling van gewonden.
Gewondenluchttransport
Levert teams voor het uitvoeren van medische evacuatie door de lucht.
Datalink Management
Cel
Plannen, ontwerpen en monitoren van tactische datalink operaties.
Target Support Cell
(TSC)
Levert capaciteit voor het gedetailleerd plannen van wapeninzet.
C. Beleidswijzigingen
Opdrachten
Voor de nationale operaties levert de Koninklijke Luchtmacht, samen met
de Belgische luchtmacht, het gehele jaar een bijdrage aan de luchtruimbe
waking van de BENELUX, met twee F-16’s ondersteund door de luchtge
vechtsleiding (Quick Reaction Alert). Daarnaast wordt het gehele jaar een
NH-90 aan het Station Schip Caribisch Gebied (SSCG) toegewezen, staan
de Chinook en Cougar helikopters gedurende enkele maanden, als er
voldoende capaciteit is, beschikbaar voor de zogenaamde Fire Bucket
Operations. Daarnaast staat voor eventuele strategische medische
evacuatie een team 24/7 beschikbaar.
Ten behoeve van de snel inzetbare eenheden (SIC) heeft de Koninklijke
Luchtmacht het gehele jaar vier F-35’s en de MQ-9 gereed voor het NATO
Readiness Initiative (NRI). Gedurende de eerste helft van het jaar levert de
luchtmacht een C-130 ten behoeve van inzet in Mali. Gedurende het gehele
jaar stelt de luchtmacht een NH-90 beschikbaar aan de Standing NATO
Maritime Group One (SNMG1).
Middelen
Zodra de oefenfrequentie en –mogelijkheden aantrekken, zullen knelpunten
in personele gereedheid en exploitatiebudget zich nadrukkelijker manifes
teren en remmende factoren zijn op de verbetering van de geoefendheid.
Het huidige budget en alle opgedragen opgaven dwingen voortdurend tot
het maken van keuzes. Zo kunnen F16’s en helikopters minder worden
ingezet en is een gelijktijdige helikopter inzet voor de maritieme taak en
de landtaak niet langer te garanderen.
Desondanks doorloopt de luchtmacht de komende jaren een aantal
ingrijpende transities om te komen tot een moderne vloot. De transitie van
de F16 naar de F-35 heeft een grote impact op de luchtmacht. De F16’s
worden alleen nog ingezet voor Quick Reaction Alert (QRA) en Dual Capable
Aircraft (DCA) taken. Tegelijkertijd komt de eerste vlucht F-35’s gereed voor
expeditionaire taken. In de periode naar 2025 wordt de F-16 vloot en de
vulling van de bijbehorende organisatie afgebouwd.
De Chinook ondergaat een vervangings- en moderniseringsprogramma en
de vloot wordt met drie toestellen uitgebreid. Ook de Apache ondergaat
een modificatieprogramma, waarbij is voorzien dat eind 2025 de luchtmacht
volledig op norm is. Gedurende de transitieperiodes heeft de luchtmacht
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
54
minder toestellen ter beschikking voor het defensiebrede operationele
gereedstellingsproces en zijn de normen voor de operationele gereedheid
voor beide systemen gereduceerd.
De Nederlandse krijgsmacht verkrijgt met de Medium Altitude Long
Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE UAV) een capaciteit die
langdurig tactische en strategische informatie vanuit de lucht kan vergaren.
Vanaf begin 2022 beschikt Defensie over een initiële operationele capaciteit,
waarmee de kwaliteit van de inlichtingenondersteuning van missies
toeneemt.
Digitale transformatie en innovatie
De luchtmacht heeft de ambitie om zich de komende jaren te ontwikkelen
tot een 5th Gen Airforce waarin effecten centraal staan en data en informa
tiedominantie een fundament vormen. Naast een volledig vernieuwde en
gemodificeerde vloot, een wendbare en adaptieve organisatie, speelt de
verdergaande digitalisering en dataficering (onder andere door de
toepassing van big data en data science) daarin een belangrijke rol. Ook
de ruimte speelt een rol. In 2021 heeft Defensie voor de eerste keer een
militaire satelliet, de BRIK II, in een baan om de aarde laten brengen. Ook in
2022 heeft de ruimte blijvende aandacht.
Geoefendheid en inzetbaarheid
De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en
inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige
oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op
grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus
en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste
hoofdtaak op peil te kunnen brengen.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 Koninklijke Luchtmacht (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
887.150
683.469
680.941
676.287
667.425
639.158
638.847
Uitgaven
927.222
683.469
680.941
676.287
667.425
639.158
638.847
waarvan juridisch verplicht
90%
Opdrachten
286.446
22.539
24.070
23.147
23.175
23.231
23.211
- gereedstelling
18.553
22.539
24.070
23.147
23.175
23.231
23.211
- instandhouding materieel
267.893
0
0
0
0
0
0
Personele uitgaven
608.607
639.522
634.143
630.079
623.189
593.356
593.065
- Eigen personeel
513.865
535.186
537.498
541.050
539.352
514.469
514.992
- Externe inhuur
7.649
2.048
0
0
0
0
0
- Overige personele exploitatie
87.093
102.288
96.645
89.029
83.837
78.887
78.073
Materiële uitgaven
32.169
21.408
22.728
23.061
21.061
22.571
22.571
- Instandhouding infrastructuur
1.938
0
0
0
0
0
0
- Instandhouding IT
8.889
0
0
0
0
0
0
- Overige materiële exploitatie
21.342
21.408
22.728
23.061
21.061
22.571
22.571
Apparaatsontvangsten
10.452
13.612
12.111
12.111
12.111
12.111
12.111
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
55
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven».
Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor
salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 90% juridisch
verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten
Gereedstelling
Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor
opwerk- en oefenactiviteiten, alsmede de daarbij behorende huur van
oefenterreinen en andere operationele zaken, zoals de inhuur van Red Air.
Voor 2022 staat onder andere de oefening Frisian Flag gepland. Hiermee
organiseert Nederland de grootste Europese multinationale oefening voor
jachtvliegtuigen. Andere oefeningen die voor 2022 gepland staan, zijn
«Falcon» oefeningen, waarbij de landmacht en de luchtmacht geïntegreerde
inzet beoefenen. Defensie meldt alle oefeningen vooraf via regionale media
en sociale mediakanalen.
Personele uitgaven
Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten,
uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur
personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen (zowel
vliegeropleidingen als andersoortige opleidingen), werving, dienstreizen en
overige personeelsgebonden uitgaven.
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd
zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals
kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport en voorlichting. Daarnaast
worden hier de uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, kennisont
wikkeling, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen
en kosten voor betalingsverkeer verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
56
3.5 Artikel 5 Koninklijke Marechaussee
A. Algemene doelstelling
De Koninklijke Marechaussee (KMar) waakt over de veiligheid van
Nederland en het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden.
Wereldwijd wordt de marechaussee ingezet op plaatsen van strategisch
belang. Van koninklijke paleizen tot aan de buitengrenzen van Europa. Van
luchthavens in Nederland en het Caribisch gebied tot oorlogs- en crisisge
bieden overal ter wereld.
De marechaussee heeft 3 hoofdtaken:
1. Grenspolitietaak;
2. Bewaken en beveiligen;
3. Internationale en militaire politietaken.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is beheersverantwoordelijk en verantwoordelijk voor de
vaststelling van de omvang, samenstelling en de vereiste mate van
gereedheid van de KMar. De uitvoering is opgedragen aan de KMar. Het
gezag over de KMar berust bij meerdere ministeries. Afhankelijk van de
betreffende taak zijn dat de ministeries van Justitie en Veiligheid (inclusief
de Directoraat-Generaal Migratie, het Openbaar Ministerie en de Nationaal
Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid), Buitenlandse Zaken,
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie.
In artikel 4 van de Politiewet 2012 wordt de KMar de onderstaande taken
opgedragen:
– Het waken over de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, in
samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;
– De uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere
strijdkrachten en internationale militaire hoofdkwartieren en de
personen behorende tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren;
– De uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de
andere door de Minister van JenV en de Minister van Defensie
aangewezen luchtvaartterreinen en de beveiliging van de burgerlucht
vaart;
– De verlening van bijstand en de samenwerking met de politie krachtens
deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij
de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
– De uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze
Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet
bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn
aangewezen en op het terrein van de ambtswoning van Onze MinisterPresident;
– De uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000
opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe
door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaat
posten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van
de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van
medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of
veroordeelde;
– De bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identi
teitsdocumenten;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
57
–
Het in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten
behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligings
werkzaamheden.
De Militaire Politiezorgtaak (art 4 lid 1 b PW) wordt zowel nationaal als inter
nationaal en tijdens missies, oefeningen en andere inzet uitgevoerd. Door
de uitvoering van deze taken levert de KMar een continue bijdrage aan de
veiligheid van de Staat en de integriteit van de Krijgsmacht.
Geplande inzet
Het takenpakket van de KMar is gericht op de veiligheid van de Staat en kent
drie hoofdtaken: de grenspolitietaken, bewaken en beveiligen en
(inter)nationale en militaire politie(zorg)taken. Deze taken worden hieronder
in meer detail beschreven. Om deze taken uit te kunnen voeren, maakt de
KMar steeds meer gebruik van informatiegestuurd optreden. Op dit
moment is er echter een structureel tekort om de IT van de KMar vorm te
kunnen geven, terwijl goede IT een randvoorwaarde is voor informatiege
stuurd optreden en het kunnen uitvoeren van de taken van de KMar.
1. Grenspolitietaak
De grenspolitietaken van de KMar worden uitgevoerd op basis van de
Politiewet, de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode. Vanuit de
grenspolitietaak richt de KMar zich op de bestrijding van illegale migratie,
grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Naast de grenspolitie
taken voert de KMar op de aangewezen luchthavens ook de politietaak uit.
Deze taken worden (binnen juridische kaders en zo veel mogelijk)
informatie- en risico gestuurd verricht door het optimaal benutten van zowel
de informatiepositie van de KMar als die van de ketenpartners, in het fysieke
en het digitale domein.
Tabel 16 Grenspolitietaak
Prognose
2022
Kengetal
Aantal geweigerde personen aan de buitengrens door de KMar
Aantal personen dat aangeeft asiel te willen aanvragen aan de buitengrens en tijdens Mobiel Toezicht Veilgheid (MTV) controles
Aantal personen dat door tussenkomst van de KMar terugkeert (uitzettingen en verwijderingen)
Aantal aanhoudingen door de KMar op verdenking van mensensmokkel
Aantal onderkende illegalen tijdens MTV controles
2.700
875
4.500
200
700
Aantal gecontroleerde personen tijdens MTV controles
Aantal inklimmers maritieme grens
130.000
900
2. Bewaken en Beveiligen
De KMar draagt zorg voor de bewaking en beveiliging van bepaalde vitale
objecten, personen en diensten. De KMar doet dit zelfstandig, in bijstand
aan de politie en ook in samenwerking met nationale en internationale
publieke en private partners op het gebied van bewaken en beveiligen. Om
bescherming en veiligheid te versterken, onder andere om bewaken en
beveiligen te versterken, heeft het Kabinet middelen beschikbaar gesteld
aan de begroting van J&V. Daar waar relevant worden de gelden doorver
deeld aan de partners, waaronder de KMar.
Tabel 17 Bewaken en Beveiligen
Doelstelling
Norm 2022
Het percentage uitvoering Toezichtprogramma Beveiliging Burgerluchtvaart
Het aantal inzetbare Hoog Risico Beveiligingspelotons voor non-permanente bewaking
van hoog risico objecten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
100%
6 + 1 peloton DNB
58
Doelstelling
Norm 2022
Het servicepercentage beveiligde waardetransporten voor De Nederlandsche Bank
100%
Beschikbare operationele KMar-eenheden voor expeditionaire persoonsbeveiliging
(zie matrix inzetbaarheidsdoelen)
3. (Inter)nationale en militaire politie(zorg)taken
Om de inzetbaarheidsdoelen ten behoeve van de hoofddoelstellingen van
Defensie te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare
eenheden van de KMar gereed gesteld.
Tabel 18 Capaciteiten marechaussee
Capaciteit
(INTER)NATIONALE EN MILITAIRE
POLITIE(ZORG)TAKEN
Inzetbare eenheid
Omschrijving
EXPEDITIONAIRE TAKEN
Levert militairen voor Expeditionaire inzet
(NAVO, EU, VN) voor bijvoorbeeld civiele
politiemissies.
CROWD AND RIOT CONTROL
Levert een peloton voor crowd & riot control
voor Defensie als onderdeel van een missie.
CLOSE PROTECTION CAPACITEIT
Levert een eenheid met speciale
beveiligingsopdracht
(NAVO) MILITAIRE POLITIE TAKEN
Levert militairen voor het uitvoeren van
Militaire Politie-taken.
Binnen de pijler (inter)nationale- en (militaire) politie(zorg)taken valt een
onderscheid te maken tussen militaire politiezorgtaken, civiele vredes- en
internationale taken (waaronder de NAVO Militaire Politietaken en Stability
Policing taken), Defensietaken en de taken van de liaison officieren in het
buitenland. In de Politiewet zijn de militaire politiezorgtaken voor Defensie
opgedragen aan de KMar. Door het uitvoeren van die taak, onder het gezag
van het Openbaar Ministerie, levert de KMar een belangrijke bijdrage aan
de integriteit van de Krijgsmacht. De uitoefening van deze taken beperkt zich
niet alleen tot het Nederlands grondgebied; de KMar gaat ook mee tijdens
uitzendingen, inzet en oefeningen van Nederlandse militaire eenheden
buiten Nederland. De KMar kan onder aansturing van de CDS bijvoorbeeld
als een «combat support force enabler» internationaal worden ingezet op
militaire politietaken-functies, ter ondersteuning van militaire operaties
onder bevel van een militaire commandant. In Caribisch Nederland is de
KMar zelfstandig verantwoordelijk voor de taken die de organisatie ook in
het Europese deel van het Koninkrijk heeft. Zo is de KMar onder andere
verantwoordelijk voor de grensbewaking van de luchthavens en de
zeegrenzen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en verantwoor
delijk voor de uitvoering van de politietaak op de door Onze Ministers en
Onze Minister van Defensie aangewezen luchthavens op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart. Op SintEustatius en Saba is de KMar belast met de uitvoering van het vreemdelin
gentoezicht. De KMar ondersteunt daarnaast het politiekorps Caribisch
Nederland. Vanuit de militaire politiezorgtaak is de KMar vanuit haar eigen
taakstelling ook aanwezig in de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba,
Curacao en Sint Maarten). Daarnaast levert de KMar op basis van het
protocol Flexpool ook personele ondersteuning aan deze landen.
Momenteel wordt tevens gewerkt aan de uitwerking van de extra inzet van
de KMar in het kader van het in februari 2021 afgesloten protocol
versterking grenstoezicht. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om
bijstand te verlenen, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen
bijstand in Caribisch Nederland en bijstand aan de Caribische landen van
het Koninkrijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
59
Tabel 19 (Inter)nationale en militaire politie(zorg)taken
Kengetal
Prognose 2022
Aantal misdrijfdossiers (aangeleverd aan militair parket)
Beschikbare operationele KMar-eenheden voor internationale
crisis- en humanitaire operaties
500
(zie matrix inzetbaarheidsdoelen)
C. Beleidswijzigingen
Grenzen en Veiligheid
Op het gebied van grenzen en veiligheid speelt een aantal ontwikkelingen
als gevolg van nieuwe EU wetgeving inzake een Europees In- en Uitreis
systeem (EES), een Europees Informatie- en Reisautorisatiesysteem
(ETIAS), wijzigingen in het Schengen Informatiesysteem (SIS), de
voorstellen voor aanpassing van EURODAC, het Visum Informatiesysteem
(EUVIS) en inzake de interoperabiliteit tussen deze systemen, die op termijn
consequenties hebben voor alle betrokken partijen, waaronder de KMar. Ten
behoeve van de implementatie van deze wetgeving zijn door het Minsterie
Justitie & Veiligheid in 2021 de benodigde incidentele middelen toegekend
en de eerste tranche voor de structurele middelen.
Eurostar
De KMar is volgens planning in oktober 2020 gestart met de grenscontroles
op Amsterdam en Rotterdam Centraal ten behoeve van twee Eurostar
treinen. Eurostar verwacht dat een derde trein begin Q4 2021 zal worden
opgenomen in de dienstregeling. Indien de passagiersaantallen weer zullen
aantrekken, zal Eurostar haar dienstregeling in 2022 uitbreiden met een
vierde en mogelijk zelfs een vijfde trein.
Eurosur
In 2021 en 2022 heeft Nederland en de KMar specifieke plicht om het
Nationale Coördinatie Centrum (NCC) in te richten en de belangrijkste
ontwikkelingsstappen te zetten voor het nieuwe IV-systeem EUROSUR 2.0.
Het NCC moet uiterlijk het derde kwartaal van 2022 in gereedheid zijn.
EMSWe verordening
Op 15 augustus 2019 is de Europese EMSWe-verordening in werking
getreden. EMSWe staat voor European Maritime Single Window. Het is de
opvolger van de al eerder door de KMar geïmplementeerde Europese
verordening «Maritime Single Window». Met de EMSWe verordening wordt
de meldplicht vanuit de scheepvaart aan de verschillende partijen (havenau
toriteiten, Douane, KMar, Zeehavenpolitie) in de lidstaten geharmoniseerd.
EMWSe is voor de KMar / JIVC voornamelijk een ICT-vraagstuk. Nationale
implementatie wordt uitgevoerd o.l.v. het ministerie van IenW. EMSWe
wordt in 2021 en 2022 ontworpen en gebouwd. Uiteindelijk dient EMWSe
op 15 augustus 2025 succesvol geïmplementeerd te zijn.
Geoefendheid en inzetbaarheid
De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en
inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige
oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op
grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus
en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste
hoofdtaak op peil te kunnen brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
60
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 20 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 Koninklijke Marechaussee (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
481.437
515.231
486.905
494.199
490.784
490.686
490.282
Uitgaven
482.825
515.231
486.905
494.199
490.784
490.686
490.282
waarvan juridisch verplicht
92%
Opdrachten
6.377
5.474
6.873
6.871
6.869
6.921
6.976
- gereedstelling
5.167
5.474
6.873
6.871
6.869
6.921
6.976
- instandhouding materieel
1.210
0
0
0
0
0
0
Personele uitgaven
462.232
489.786
460.685
467.407
463.707
466.260
467.489
- Eigen personeel
435.912
463.561
441.623
444.196
443.716
446.235
447.250
- Externe inhuur
6.484
3.135
158
3.268
176
0
146
- Overige personele exploitatie
19.836
23.090
18.904
19.943
19.815
20.025
20.093
Materiële uitgaven
14.216
19.971
19.347
19.921
20.208
17.505
15.817
- Instandhouding infrastructuur
533
0
0
0
0
0
0
- Instandhouding IT
203
0
0
0
0
0
0
- Overige materiële exploitatie
13.480
19.971
19.347
19.921
20.208
17.505
15.817
Apparaatsontvangsten
8.463
8.069
4.459
4.459
4.459
4.459
4.459
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven».
Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor
salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 92% juridisch
verplicht t.o.v. het totaal beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Opdrachten
Gereedstelling/instandhouding
Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor (de
ondersteuning van) de operationele taakuitvoering alsmede voor opwerken oefenactiviteiten. Dit betreft o.a. de operationele rantsoenen, civiele
taken en operationele zaken, waaronder het huren van oefenterreinen. De
uitgaven voor oefen- en operationele munitie en instandhouding
simulatoren zijn overgegaan naar het financiële instrument «instand
houding materieel». De uitgaven voor onderhoud en ondersteuning van
commandovoering zijn overgegaan naar instandhouding IT.
Personele uitgaven
Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en
uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur personeel. De overige
personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen, inter
nationale verhuizingen en overige personeelsgebonden uitgaven. De
uitgaven voor militaire uitrustingen zijn overgegaan naar het financiële
instrument «instandhouding materieel».
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd
zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
61
kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport, voorlichting. En verder de
uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, de uitgaven voor kennis,
technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen en kosten
voor betalingsverkeer etc. De uitgaven die een relatie hebben met het
instandhouden van het materieel, zoals werkplaatsinrichting en militaire
artikelen en uitrustingen zijn overgegaan naar het instrument «instand
houding materieel».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
62
3.6 Artikel 6 Investeringen
A. Algemene doelstelling
Defensie voorziet in nieuw materieel, infrastructuur en IT-middelen en zij
verkoopt, indien aan de orde, groot materieel en infrastructuur.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor het tijdig voorzien in van nieuw
materieel, infrastructuur en IT-middelen alsmede de afstoting van overtollig
groot materieel en infrastructuur. Tot de investeringen worden gerekend
alle planbehoeften met een meerjarig karakter. Dit omvat ook de bijdragen
aan de NAVO voor het doen van investeringen en wetenschappelijk
onderzoek. Tot de investeringen worden ook bijdragen gerekend aan de
instandhouding, die direct samenhangen met de betreffende investering.
C. Beleidswijzigingen
Door de introductie van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) zijn
de middelen uit beleidsartikel 6 Investeringen per 2021 overgeheveld naar
het DMF.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
63
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 21 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Investeringen
2020
Verplichtingen
2.755.819
Opdrachten
2.662.718
Investeringen materieel
2.102.408
Investeringen infrastructuur
252.066
Investeringen IT
308.244
Begrotingsreserve
2022
2023
2024
2025
2026
0
Bekostiging
66.001
Bijdrage aan internationale organisaties
27.100
Uitgaven
2021
2.716.440
waarvan juridisch verplicht
Opdrachten
2.641.111
Investeringen materieel
2.128.195
Investeringen infrastructuur
275.764
Investeringen IT
237.152
Begrotingsreserve
Reserve valutaschommelingen
Bekostiging
46.876
Bijdrage grote onderzoeksfaciliteiten
3.737
Technologieontwikkeling
35.599
Kennisgebruik
3.459
Kort-cyclische innovatie
4.081
Bijdrage aan internationale organisaties
28.453
Investeringen infrastructuur NAVO
28.453
Programma ontvangsten
66.513
- Verkoopopbrengsten strategisch materieel
36.602
- Overige ontvangsten materieel
22.054
- Verkoopopbrengsten strategisch
infrastructuur
3.901
- Overige ontvangsten infrastructuur
1.458
- Ontvangsten Internationale organisaties
2.498
Budgetflexibiliteit
Niet van toepassing
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
64
3.7 Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie
A. Algemene doelstelling
De Defensie Materieel Organisatie (DMO) zorgt voor de verwerving van
modern, robuust en kwalitatief hoogwaardig en inzetbaar materieel en de
beschikbaarstelling van IT-middelen, brandstof, munitie, kleding en
uitrusting aan de defensieonderdelen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de aanschaf en de instandhouding van
materieel en de afstoting van overtollig materieel van de krijgsmacht. Om
de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en
inzetbare eenheden van de DMO gereed gesteld.
Tabel 22 Capaciteiten DMO
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
Levert cyberexpertise op locatie voor
PERMANENTE INCIDENT RESPONSE CAPACITEIT Cyber Rapid Response Team (CRRT)van het Defensie
incidentcoördinatie, -onderzoek en Cyber Security Centrum (DCSC)
TEN BEHOEVE VAN INFORMATIE SYSTEMEN
afhandeling.
C. Beleidswijzigingen
Dit begrotingsartikel heeft betrekking op de personele exploitatie en het
budget voor brandstoffen. De instandhoudingsbudgetten voor het KPUbedrijf en het Defensie Munitiebedrijf zijn per 2021 ondergebracht in het
Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF).
Defensie geeft uitvoering aan het speerpunt energie volgens ons Plan van
aanpak Energietransitie Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 74). Voor de brand
stofvoorziening is het van belang dat Defensie in toenemende mate
biobrandstof bij operationeel materieel zal gebruiken en dat de komende
jaren ongeveer 400 dienstvoertuigen worden vervangen voor zero-emissie
voertuigen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
65
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 23 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Defensie Materieel Organisatie (bedragen x € 1.000)
Verplichtingen
Uitgaven
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
985.425
583.459
607.093
606.438
606.530
610.452
594.962
1.120.073
583.459
607.093
606.438
606.530
610.452
594.962
waarvan juridisch verplicht
74%
Opdrachten
389.265
121.305
148.666
148.906
149.092
152.976
152.976
- gereedstelling
93.939
121.305
148.666
148.906
149.092
152.976
152.976
- instandhouding materieel
295.326
0
0
0
0
0
0
Personele uitgaven
431.648
448.722
446.025
443.040
442.691
442.730
427.240
- Eigen personeel
369.436
383.300
397.561
396.763
396.413
396.514
381.039
- Externe inhuur
49.220
43.416
29.648
27.468
27.424
27.362
27.362
- Overige personele exploitatie
12.992
22.006
18.816
18.809
18.854
18.854
18.839
Materiële uitgaven
299.160
13.432
12.402
14.492
14.747
14.746
14.746
385
0
0
0
0
0
0
- Instandhouding IT
287.796
0
0
0
0
0
0
- Overige materiële exploitatie
10.979
13.432
12.402
14.492
14.747
14.746
14.746
Apparaatsontvangsten
45.419
34.376
26.245
26.245
26.245
26.245
26.245
- Instandhouding infrastructuur
Budgetflexibiliteit
Het aandeel juridisch verplicht heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiele instrumenten opdrachten, personele en materiele uitgaven. Bij
de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen
voor 2021 volledig verplicht is. Voor 2022 is 74% juridisch verplicht ten
opzichte van het totaal beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Gereedstelling
Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor
opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft de uitgaven voor brandstof en
smeermiddelen. De prijzen van met name brandstoffen zijn zeer flexibel als
gevolg van de snel wijzigende brandstofprijzen en dollarkoersen.
Personele uitgaven
Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en
uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur van personeel. De
overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen
en overige personeelsgebonden uitgaven.
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan bij de
DMO hoofdzakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfs
voering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
66
3.8 Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando
A. Algemene doelstelling
Het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO) ondersteunt de
krijgsmacht in haar taken. Het DOSCO doet dit door te zorgen voor
personele diensten, opleidingen, huisvesting, vastgoed, catering,
beveiliging, bewaking, facilitaire zaken, gezondheidszorg, logistiek en
transport. Het DOSCO voorziet zelf in die ondersteuning en koopt een deel
van de producten en diensten in bij organisaties buiten het Ministerie van
Defensie.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een doeltreffende en doelmatige
ondersteuning van de krijgsmacht. Het DOSCO krijgt, net als de operati
onele commando’s, een generieke gereedstellingsopdracht. In deze
begroting laten we die voor het eerst zien op eenzelfde wijze als de andere
defensieonderdelen. Vooralsnog ontvangt DOSCO een gereedstellingsop
dracht voor de perifere bloedbank en chirurgisch team.
Tabel 24 Capaciteiten DOSCO
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
SPECIALISTISCHE MEDISCHE ZORG
Chirurgische capaciteit en bloedbank voor Role
2 Medical Treatment Facility.
Levert een chirurgisch team ten behoeve van
een chirurgisch hospitaal.
C. Beleidswijzigingen
Er zijn geen significante wijzigingen ten opzichte van de begroting 2021 voor
DOSCO. Voor de belangrijkste beleidswijzigingen wordt verwezen naar de
beleidsagenda.
De gevolgen van COVID-19 zijn met name merkbaar bij de transportuitgaven
(minder oefeningen) en de meeruitgaven die gemaakt worden als gevolg
van testen, vaccineren, quarantaine en de inzet van personeel zowel binnen
als buiten Defensie. Als de COVID-19 maatregelen komen te vervallen dan
zullen de OPCO’s in staat zijn om meer te oefenen en zal dit consequenties
hebben voor de ondersteunende taken van het DOSCO. Voor specifiek het
medisch zorgpersoneel heeft de inzet in ziekenhuizen geleid tot een
achterstand in het oefenen en trainen; dit zal ook weer moeten worden
ingehaald na afloop van alle inzet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
67
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
1.541.365
1.188.272
1.205.578
1.186.472
1.175.247
1.175.174
1.176.457
Uitgaven
1.531.401
1.188.272
1.205.578
1.186.472
1.175.247
1.175.174
1.176.457
Waarvan juridisch verplicht
Opdrachten
71%
11.737
0
0
0
0
0
0
76
0
0
0
0
0
0
- instandhouding materieel
11.661
0
0
0
0
0
0
Inkomensoverdrachten
67.626
100.420
0
0
0
0
0
- Nationaal Fonds Ereschuld
67.174
96.972
0
0
0
0
0
- gereedstelling
- Reservering schadevergoedingen chroom
6 Defensie
452
3.448
0
0
0
0
0
Schadevergoeding
0
0
93.265
76.169
76.247
74.791
74.793
- Nationaal Fonds Ereschuld
0
0
77.790
64.183
64.248
62.754
62.754
- Reservering schadevergoedingen chroom
6 Defensie
0
0
7.200
3.700
3.700
3.700
3.700
- Schadevergoeding, overig
0
0
8.275
8.286
8.299
8.337
8.339
Personele uitgaven
774.498
817.967
837.291
839.835
829.037
829.371
830.605
- Eigen personeel
604.573
628.586
662.899
668.985
658.506
658.213
658.444
- Externe inhuur
27.498
21.750
2.840
2.840
2.840
2.840
2.840
128.562
153.366
157.137
152.909
154.250
154.877
155.880
- Overige personele exploitatie
- Attachés
13.865
14.265
14.415
15.101
13.441
13.441
13.441
Materiële uitgaven
677.540
269.885
275.022
270.468
269.963
271.012
271.059
- Instandhouding infrastructuur
434.153
0
0
0
0
0
0
28
0
0
0
0
0
0
238.698
262.601
267.738
263.184
262.681
263.730
263.777
- Attachés
4.661
7.284
7.284
7.284
7.282
7.282
7.282
Apparaatsontvangsten
90.346
58.487
68.478
68.478
68.478
68.478
68.478
- Instandhouding IT
- Overige materiële exploitatie
Budgetflexibiliteit
Het aandeel «juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van
goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor
de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven».
Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor
salarissen voor 2022 en bij schadevergoeding, het Nationaal Fonds
Ereschuld en de Reservering schadevergoedingen chroom 6, volledig
verplicht zijn. Voor 2022 is 72% juridisch verplicht ten opzichte van het totaal
beschikbare budget.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Personele uitgaven
Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en
uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur van het personeel.
De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienst
reizen, internationale verhuizingen en overige personeelsgebonden
uitgaven. De salarissen van het attaché personeel worden afzonderlijk
gepresenteerd, omdat deze uitgaven onder de internationale inzet (BIV)
uitgaven vallen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
68
Materiële uitgaven
De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar
het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Onder materiële uitgaven worden
de geraamde uitgaven voor overige materiële exploitatie en de attachés
weergegeven. De uitgaven voor de overige materiële exploitatie bestaan
onder andere uit catering, facilitaire dienstverlening, mediadienstverlening,
gezondheidszorg, beveiliging, energie en water, schoonmaak en wereldwijd
transport van personen en goederen.
Schadevergoeding
De uitgaven voor het Nationaal Fonds Ereschuld worden bij het DOSCO
verantwoord onder het financieel instrument schadevergoeding. Dit fonds
is ingesteld voor militairen die een handicap, trauma of andere aandoening
hebben opgelopen tijdens missies naar het buitenland. Hierin zijn de
budgetten voor schadevergoedingen en regelingen voor schadevergoe
dingen voor veteranen ondergebracht. De middelen op de begroting zijn
echter ontoereikend. Meer (jonge) veteranen doen een beroep op
compensatie. Daarom wordt € 30 miljoen aanvullend beschikbaar gesteld
in 2021 en wordt de begroting met € 20 miljoen structureel verhoogd.
Daarnaast worden geraamde uitgaven voor uitkeringen in verband met
Chroom 6 en overige schadevergoedingen onder het instrument schade
vergoeding verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
69
4. Niet-beleidsartikelen
4.1 Artikel 9 Algemeen
Algemene doelstelling
Het kerndepartement voert een aantal defensiebrede taken uit. Dit zijn het
verstrekken van subsidies voor defensie-gerelateerde (maatschappelijke)
taken, het bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken, de bekostiging
van instellingen voor kennisopbouw, het bijdragen aan internationale
organisaties, het uitvoeren van opdrachten, schadevergoedingen en de
bijdrage aan rijksbrede en defensiebrede beleidsopdrachten.
A. Budgettaire gevolgen
Tabel 26 Budgettaire gevolgen artikel 9 Algemeen (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
142.948
192.240
212.174
186.574
186.323
179.378
179.477
Uitgaven
150.596
192.240
212.174
186.574
186.323
179.378
179.477
Subsidies
36.898
41.536
46.453
41.434
41.677
41.703
41.734
- subsidies
36.898
41.536
46.453
41.434
41.677
41.703
41.734
Bijdrage aan andere
begrotingshoofdstukken
46.172
46.859
46.877
46.876
46.877
47.113
47.113
- kennisopbouw TNO via EZK
43.430
44.179
44.197
44.492
44.492
44.492
44.492
- kennisopbouw NLR via EZK
534
600
600
544
545
544
544
- kennisopbouw MARIN via EZK
1.900
2.000
2.000
1.760
1.760
1.760
1.760
- overige bijdragen
308
80
80
80
80
317
317
Opdrachten
9.139
17.760
18.878
12.114
10.697
7.977
8.066
- opdrachten beleid
4.249
15.624
13.814
6.495
7.068
4.355
4.445
- opdrachten milieu beleid
2.447
590
3.518
4.073
2.073
2.073
2.073
- overige opdrachten
2.443
1.546
1.546
1.546
1.556
1.549
1.548
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
53.037
62.654
74.873
76.056
76.977
77.078
77.058
- bijdrage aan de NAVO
48.818
54.236
58.292
59.411
60.332
60.331
60.313
- bijdrage aan internationale samenwerking
4.219
4.550
5.810
5.870
5.870
5.970
5.968
0
3.868
10.771
10.775
10.775
10.777
10.777
Bekostiging
4.518
3.891
3.891
3.892
3.893
3.893
3.893
- bekostiging diverse instellingen
4.518
3.891
3.891
3.892
3.893
3.893
3.893
Inkomensoverdrachten
832
19.540
0
0
0
0
0
- Regeling uitkering chroom 6 Defensie
332
0
0
0
0
0
0
- Civielrechtelijke regeling Srebrenica 2020
500
19.540
0
0
0
0
0
Schadevergoeding
0
0
21.202
6.202
6.202
1.614
1.613
- Reservering regeling uitkering chroom
6 Defensie
0
0
4.588
4.588
4.588
0
0
- Civielrechtelijke regeling Srebrenica 2020
0
0
15.000
0
0
0
0
- Schadevergoeding, overig
0
0
1.614
1.614
1.614
1.614
1.613
1.594
0
0
0
0
0
0
- overige bijdragen
Programmaontvangsten
B. Toelichting op de financiële instrumenten
Subsidies
Defensie verleent subsidies aan instellingen die een toegevoegde
(maatschappelijke) waarde hebben, en die defensiebeleid voor bijzondere
doelgroepen uitvoeren, omdat zij hierin gespecialiseerd zijn. De defensie
subsidies worden verleend met als doel instandhouding van de instellingen,
zodat deze hun toegevoegde waarde kunnen blijven leveren. De subsidies
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
70
zijn gecategoriseerd in subsidies voor veteranenzorg en subsidies voor
cultureel erfgoed en tradities. Daarnaast worden subsidies verstrekt aan
onderwijs en kennis- en technologieontwikkeling. Bijlage 7.4 geeft een
overzicht van de subsidies weer.
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken
Defensie draagt bij aan kennisopbouw en innovatie-ontwikkeling. Het
Maritiem Research Instituut (MARIN), het Koninklijk Nederlands Lucht- en
Ruimtevaartcentrum (NLR) en de Nederlandse organisatie voor ToegepastNatuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) ontvangen een jaarlijkse
bijdrage om hun defensiespecifieke kennisbasis in stand te houden. Vanuit
de opgebouwde kennis laat Defensie zich adviseren en ondersteunen bij
de beleidsvorming, verwerving en onderhoud van materieel, opleiding en
training, bedrijfsvoering en operationeel optreden. Met de uitvoering van
onderzoeksprogramma’s en -projecten krijgt de Strategie-, Kennis- en
Innovatieagenda 2021–2025 invulling. De overige bijdragen aan begrotings
hoofdstukken zijn de bijdragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken
voor de instandhouding van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en
de Atlantische Commissie.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Defensie draagt jaarlijks met een contributie bij aan de NAVO-exploitatie.
Hierin zijn opgenomen onder andere de AWACS-vliegtuigen, de NAVOcommandostructuur en diverse programma’s. Defensie voert in militaire
internationaal verband samenwerkingsactiviteiten uit zoals de Very High
Readiness Joint Taskforce (VJTF). De komende drie jaar vervult Nederland
de functie van Chairman of the Military Committee (CMC) te Brussel.
Opdrachten
Dit zijn jaarlijkse bestedingen aan derden voor de ondersteuning van beleid
en rechtspositionele ondersteuning. Ook versterkt Defensie haar HR-model
en de capaciteit voor het pensioenakkoord en de implementatie van het
bezoldigingsstelsel. ‘Opdrachten’ zijn ook beleidsuitgaven voor het defen
siebreed implementeren van energie- en milieuwetgeving (stikstof en
omgevingswet).
Bekostiging
‘Bekostiging’ zijn bijdragen aan instellingen, zoals de Stichting Faciliteiten
Centraal Georganiseerd Overleg Militairen en de ondersteuning organi
saties die deel uitmaken van de sector Defensie.
Schadevergoedingen
De schadevergoedingen (voorheen: Inkomensoverdrachten) zijn bestemd
voor doelgroepen die schade ondervinden van defensiebeleid. Hieronder
vallen de uitgaven voor de uitkeringsregeling voor chroom-6 slachtoffers:
de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie (zie Kamerstukken vergaderjaar
2017–2018, 34 775 X, nr. 126 en vergaderjaar 2020–2021, 35 570 X, nr. 92).
Verder vallen hieronder de schade-uitkeringen Srebrenica (zie Kamerstuk
vergaderjaar 2019-2020 35 450 X, nr. 2), uitgaven voor herstelprojecten in
Hawija (zie Kamerstuk vergaderjaar 2020-2021, 27 nr. 766) en uitgaven voor
activiteiten in het kader van Dutchbat III.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
71
4.2 Artikel 10 Apparaat Kerndepartement
Algemene doelstelling
Inzet is de kerntaak van Defensie. De bestuursstaf geeft hier namens de
minister sturing aan door het formuleren van het defensiebeleid, het
aansturen van de uitvoering door de commandant der strijdkrachten, het
toewijzen van middelen aan alle defensieonderdelen, het leveren van
kwalitatief hoogwaardig inlichtingen- en veiligheidsinformatie, het toezicht
houden op verschillende defensie specifieke taken, het opstellen van kaders
voor de defensiebrede bedrijfsvoering en het bijdragen aan militaire
pensioenen en uitkeringen.
A. Budgettaire gevolgen
Tabel 27 Budgettaire gevolgen artikel 10 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
1.522.823
1.563.114
1.511.283
1.500.539
1.491.259
1.453.632
1.458.967
Uitgaven
1.517.171
1.563.114
1.511.283
1.500.539
1.491.259
1.453.632
1.458.967
Personele uitgaven
1.497.054
1.529.596
1.468.095
1.450.770
1.443.369
1.409.951
1.415.293
- Eigen personeel
229.650
268.902
289.542
290.294
290.050
290.683
290.810
- Externe inhuur
9.192
12.648
565
0
0
0
0
- Overige personele exploitatie
11.238
13.687
15.898
15.886
15.951
15.950
15.948
- Uitkeringen (pensioenen en wachtgelden)
1.246.974
1.234.359
1.162.090
1.144.590
1.137.368
1.103.318
1.108.535
Materiële uitgaven
20.117
33.518
43.188
49.769
47.890
43.681
43.674
- Instandhouding IT
605
0
0
0
0
0
0
- Overige materiële exploitatie
19.512
33.518
43.188
49.769
47.890
43.681
43.674
Apparaatsontvangsten
42.212
35.239
8.996
8.996
8.996
8.996
8.996
B. Toelichting op de financiële instrumenten
Bestuursstaf
De bestuursstaf, bestaande uit Directoraat-Generaal Beleid, Hoofddirectie
Financiën en Control, Defensiestaf en bijzondere organisatie eenheden,
draagt zorg voor de sturing van, het beleid voor en het toezicht op Defensie.
De bestuursstaf adviseert en ondersteunt ook de bewindspersonen (de
minister en de staatssecretaris) bij het besturen van de organisatie en het
afleggen van verantwoording aan het parlement. De uitgaven die daarmee
gemoeid zijn, zijn vooral salarissen voor burger- en militair personeel,
persoonsgebonden uitgaven, externe inhuur en overige exploitatie. De
bijzondere organisatie eenheden van de bestuursstaf bestaan uit de
Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht (IGK), Inspecteur-Generaal
Veiligheid (IGV) die aan het hoofd staat van een Inspectie Veiligheid
Defensie (IVD), de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA), de Inspectie
Militaire Gezondheidszorg (IMG), de Centrale Organisatie Integriteit
Defensie (COID), het Militair Huis van de Koning (MHK) en de Militaire
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD).
Personele uitgaven
De personele uitgaven bestaan uit salarissen, sociale lasten en uitgaven
voor toelagen en reiskosten woon-werkverkeer. De overige personele
exploitatie bestaat uit opleidingen, dienstreizen en overige persoonsge
bonden uitgaven.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
72
De post Uitkeringen betreft de militaire pensioenen, AOW-gat compensatie,
UKW en verstrekking van uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid,
waaronder het Sociaal Beleidskader en overige regelingen voor voormalig
defensiepersoneel.
De komende jaren is budget beschikbaar voor het versterken van de
toezichthouders veiligheid, integriteit en de luchtvaartautoriteit, voor de
taskforce Host Nation Support (operationele logistiek), voor de onder
steuning van informatievoorziening en parlementaire processen, kennis en
beleidsontwikkeling voor de omgevingswet, energie en duurzaamheid en
capaciteit voor compliance en veiligheidsfuncties bij de MIVD.
De komende jaren wordt tevens aandacht besteed aan vastgoed,
duurzaamheid (in het bijzonder stikstof) en omgeving. Defensie heeft wat
betreft vastgoed een urgente en omvangrijke opgave, waarbij de porte
feuille de komende tien jaar ingrijpend moet worden herzien omdat de
huidige situatie onbetaalbaar is en niet toekomstbestendig. Defensie werkt
aan een verkenning om te komen tot het concentreren, vernieuwen en
verduurzamen van het defensievastgoed. In het kader van duurzaamheid
worden de Verduurzaamroute Vastgoed en de roadmap Energietransitie
gebruikt voor het aanjagen van innovatie. Verder draagt de verduurzaming
bij aan de reductie van CO2 en stikstof. Tot slot bereidt Defensie zich in 2022
verder voor op de omgevingswet in de rol van zowel aanvrager als verlener
van vergunningen.
Ook het Actieplan 1325 Gender is opgenomen in deze post. Hiermee wordt
invulling geven aan de motie 35200 X nr 12 van de leden Belhaj en Diks.
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Als grootste eenheid ressorterend onder de bestuursstaf, is de MIVD belast
met de ondersteuning van Defensie op het gebied van het leveren van
kwalitatief hoogwaardig inlichtingen- en veiligheidsinformatie. Daarmee
levert de MIVD een onmisbare bijdrage aan de opbouw, de gereedstelling
en de inzet van de krijgsmacht en de informatiepositie van Nederland. De
uitgaven die daarmee binnen dit artikel gemoeid zijn omvatten vooral
salarissen voor burger- en militair personeel, persoonsgebonden uitgaven
en overige niet gecentraliseerde exploitatie-uitgaven. Voor het versterken
van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft het Kabinet extra middelen
(€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar gesteld. Dit bedrag staat nu tijdelijk
geboekt op artikel 12 Nog onverdeeld en wordt met de eerste suppletoire
begroting 2022 doorverdeeld.
Overig
Om de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten
en inzetbare eenheden (budgettair vallend onder het kerndepartement,
aansturing door CDS) gereed gesteld.
Tabel 28 Capaciteiten CDS
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
NLD SPECIAL OPERATIONS COMMAND AND
CONTROL
Opschaalbare expeditionaire stafcapaciteit
Aansturen en coördineren van niet-geplande
nationale en/of internationale speciale
operaties met een korte reactietijd.
Composite Special Operations Component
Command
Het Nederlandse deel, in een gezamenlijk
hoofdkwartier met Belgie en Denemarken,
coordineert de Speciale Operaties en inzet
van speciale eenheden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
73
Capaciteit
Inzetbare eenheid
Omschrijving
DEFENSIE CYBER COMMANDO (DCC)
Cyber Strategisch Element
Levert cybereffecten die bijdragen aan de
bescherming van Nederland en de
Nederlandse belangen in de wereld.
Cyber Operational Planning & Liaison
(COPL) Element
Levert functionarissen voor een
(internationaal) hoofdkwartier.
Cyber ondersteuningsteams
Levert teams ter ondersteuning van
operaties.
C. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten
Tabel 29 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en zbo's/rwt's (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
6.816.018
6.418.939
6.371.929
6.376.918
6.344.647
6.278.154
6.269.834
Apparaat Kerndepartement
1.517.171
1.563.114
1.511.283
1.500.539
1.491.259
1.453.632
1.458.967
Uitvoeringsorganisaties
5.298.847
4.855.825
4.860.646
4.876.379
4.853.388
4.824.522
4.810.867
Koninklijke Marine
750.088
800.844
792.896
799.427
800.831
797.429
799.670
Koninklijke Landmacht
1.248.689
1.334.288
1.360.107
1.368.649
1.367.954
1.369.542
1.368.605
Koninklijke Luchtmacht
640.776
660.930
656.871
653.140
644.250
615.927
615.636
Koninklijke Marechaussee
476.448
509.757
480.032
487.328
483.915
483.765
483.306
Defensie Materieel Organisatie
730.808
462.154
458.427
457.532
457.438
457.476
441.986
Defensie Ondersteuningscommando
1.452.038
1.087.852
1.112.313
1.110.303
1.099.000
1.100.383
1.101.664
Totaal apparaatsuitgaven
6.816.018
6.418.939
6.371.929
6.376.918
6.344.647
6.278.154
6.269.834
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
74
4.3 Artikel 11 Geheim
Algemeen
Het niet-beleidsartikel Geheim op basis van artikel 2.8 van de Comptabiliteitswet 2016 kent geen artikelonderdelen. Dit niet-beleidsartikel is bestemd
voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten waarvoor geldt dat
openbaarmaking via toedeling aan een expliciet beleidsartikel niet in het
belang van de Staat is.
A. Budgettaire gevolgen
Tabel 30 Budgettaire gevolgen artikel 11 Geheim (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
10.891
16.765
15.265
15.265
15.265
15.265
15.265
Uitgaven
10.891
16.765
15.265
15.265
15.265
15.265
15.265
B. Toelichting op de financiële instrumenten
De geheime uitgaven worden jaarlijks toegelicht aan het college van de
Algemene Rekenkamer en het bevat tevens het budget voor MIVD gerela
teerde uitgaven ten behoeve van internationale inzet (BIV).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
75
4.4 Artikel 12 Nog onverdeeld
Algemeen
Het niet-beleidsartikel Nog onverdeeld bestaat uit verplichtingen, uitgaven
en ontvangsten. Uitgaven worden onderverdeeld naar loonbijstelling, prijs
bijstelling, nog onverdeeld en een eventuele taakstelling (negatief bedrag).
A. Budgettaire gevolgen
Tabel 31 Budgettaire gevolgen artikel12 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
0
180.239
249.393
226.295
195.781
208.628
219.560
Uitgaven
0
180.239
249.393
226.295
195.781
208.628
219.560
0
180.239
249.393
226.295
195.781
208.628
219.560
Loonbijstelling
Prijsbijstelling
Nog onverdeeld
Ontvangsten
B. Toelichting op de financiële instrumenten
Voor het versterken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft het
Kabinet extra middelen (€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar gesteld. Dit
bedrag staat nu tijdelijk geboekt op artikel 12 Nog onverdeeld en wordt met
de eerste suppletoire begroting 2022 doorverdeeld.
4.5 Artikel 13 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds
A. Algemene doelstelling
Op dit artikel worden de bijdragen vanuit de reguliere begroting aan het
Defensiematerieelbegrotingsfonds verantwoord.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Zaken die op het Defensiematerieelbegrotingsfonds worden verantwoord
zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen op de begroting
Hoofdstuk X.
C. Beleidswijzigingen
Voor de beleidswijzigingen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 32 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
2020
8.644.976
4.186.798
5.003.557
4.527.270
4.753.086
4.123.175
Uitgaven
4.771.129
4.948.612
4.713.414
4.640.194
4.648.719
4.438.089
Bijdrage aan
Defensiematerieelbegrotingsfonds
4.771.129
4.948.612
4.713.414
4.640.194
4.648.719
4.438.089
Ontvangsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
76
Budgetflexibiliteit
De mate van budgetflexibiliteit is terug te vinden bij de afzonderlijke
artikelen van het Defensiematerieelbegrotingsfonds.
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting Hoofdstuk X Defensie aan
hoofdstuk K Defensiematerieelbegrotingsfonds ten behoeve van uitgaven
die op het fonds worden verantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
77
5. Begroting agentschappen
5.1 Paresto
Algemeen
Het baten-lastenagentschap Paresto maakt deel uit van het Defensie Onder
steuningscommando (DOSCO). Paresto is een professionele interne
cateringorganisatie die in opdracht van Defensie een pakket aan catering
ondersteuning levert aan haar gehele organisatie en aan (Navo)bondgenoten op Nederlands grondgebied. Dit gebeurt met een sterke focus
op kwaliteit én met de wensen van gasten (voornamelijk defensiepersoneel)
en opdrachtgevers als uitgangspunt.
Begroting van baten en lasten
Tabel 33 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2022 (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand Slotwet Vastgestelde
begroting
Baten
- Omzet
26.695
75.176
43.523
43.422
43.680
43.974
43.974
waarvan omzet moederdepartement
15.564
56.728
24.828
24.547
24.705
24.869
24.869
waarvan omzet overige departementen
249
495
495
495
495
495
495
10.882
17.953
18.200
18.380
18.480
18.610
18.610
Rentebaten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Vrijval voorzieningen
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Bijzondere baten
31.529
‒
32.392
32.111
32.168
32.308
32.309
Totaal baten
58.224
75.176
75.915
75.533
75.848
76.282
76.283
waarvan omzet derden
Lasten
Apparaatskosten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
- Personele kosten
41.032
49.387
49.763
49.596
49.790
50.053
50.065
waarvan eigen personeel
38.447
41.128
42.269
42.934
43.492
43.951
44.173
waarvan inhuur externen
2.277
7.560
6.775
5.932
5.558
5.355
5.141
308
699
719
730
739
747
751
17.359
25.733
26.069
25.869
26.041
26.214
26.214
395
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
613
1.000
1.000
1.000
1.000
1.000
1.000
waarvan overige personele kosten
- Materiële kosten
waarvan apparaat ICT
waarvan bijdrage aan SSO's
waarvan overige materiële kosten
Rentelasten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Afschrijvingskosten
82
56
82
68
17
14
3
- Materieel
82
56
82
68
17
14
3
waarvan apparaat ICT
3
56
3
3
3
3
3
waarvan overige materiële
afschrijvingskosten
79
10
79
65
14
11
‒
- Immaterieel
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Overige lasten
131
‒
‒
‒
‒
‒
‒
waarvan dotaties voorzieningen
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
waarvan bijzondere lasten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Totaal lasten
58.604
75.176
75.915
75.533
75.848
76.282
76.283
Saldo van baten en lasten gewone
bedrijfsuitoefening
‒ 380
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Agentschapsdeel Vpb-lasten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Saldo van baten en lasten
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
78
Toelichting bij begroting baten en lasten
In deze ontwerpbegroting is geen rekening gehouden met eventuele
effecten als gevolg van COVID-19.
Baten
Omzet moederdepartement
De omzet moederdepartement bestaat grotendeels uit de opbrengst die
Paresto in rekening brengt voor onder meer banqueting- en maatwerkacti
viteiten. De toename van de omzet moederdepartement ten opzichte van
de realisatie 2019 is met name te verklaren door prijsaanpassingen en het
toepassen van de prijsindexatie.
Omzet overige departementen
De omzet overige departementen betreft de opbrengst die Paresto in
rekening brengt voor onder meer de lakeien van de Dienst Koninklijk Huis,
maar ook opdrachten voor andere rijksdiensten zoals politie en justitie.
Omzet derden
De omzet derden betreft met name de opbrengst van hetgeen Paresto in
haar bedrijfsrestaurants in rekening brengt bij zowel de eigen defensieme
dewerkers als eventuele andere gasten.
Bijzondere baten
De bijzondere baten betreft de aanneemsom2 die bestaat uit de aan de
opdrachtgever in rekening gebrachte bedragen om conform de opgestelde
afspraken ondersteuning te leveren op de locaties. De definitieve
aanneemsom wordt vastgesteld tijdens het bestuurlijk overleg in
september op basis van de overeenkomst tussen Paresto en opdrachtgever
DOSCO.
Lasten
Personele kosten
Vanwege een toename van het gebruik van de Regeling Partiële Arbeids
participatie Senioren (PAS-regeling) en de groei van Defensie neemt de
personele bezetting in 2022 toe tot 753 vte’n. Dit verklaart tevens de stijging
in personele kosten. Waar nodig doet Paresto een beroep op externe inhuur.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij het vervangen van zieke collega’s, piekdrukte
of noodzakelijke inzet tijdens (grote) evenementen. Gezien de ontwikke
lingen op de flexibele arbeidsmarkt, de veranderingen in flexwetgeving en
het verwachte herstel van de uitzendmarkt in het post COVID-19 tijdperk,
zoekt Paresto steeds meer naar mogelijkheden om eigen personeel in te
zetten.
Materiële kosten
De materiële kosten bestaan voor 95% uit kosten van de ingrediënten voor
maaltijden en consumpties. De producentenbonussen zijn in mindering
gebracht op de ingrediëntskosten. De overige materiële kosten bestaan
voornamelijk uit exploitatiekosten van de Bedrijfsvoering & Ondersteuning
in opdracht en de locaties. In 2021 vindt de aanbesteding voor het nieuwe
2
Voorheen werd de term ‘werkgeversbijdrage’ gebruikt. Dit is een onjuiste term. Het is geen
bijdrage maar een vergoeding voor de geleverde dienstverlening. Daarom is deze term vervangen
door de term ‘aanneemsom’.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
79
contract ten behoeve van levensmiddelen en ingrediënten plaats. De
financiële gevolgen hiervan zijn nog niet bekend. Het nieuwe contract start
in 2022.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten hebben betrekking op kleding voor medewerkers en
vervanging van klein materieel.
Kasstroomoverzicht
Tabel 34 Kasstroomoverzicht over het jaar 2022 (bedragen x € 1.000)
2020
2021
Stand slotwet
Vastgestelde
begroting
2022
2023
2024
2025
2026
1. Rekening courant RHB
1 januari +
depositorekeningen
5.690
6.813
6.813
6.813
6.813
6.813
6.813
+/+ totaal ontvangsten
operationele kasstroom
62.637
75.176
75.915
75.533
75.848
76.282
76.283
-/- totaal uitgaven operationele
kasstroom
‒ 59.822
‒ 75.176
‒ 75.915
‒ 75.533
‒ 75.848
‒ 76.282
‒ 76.283
2. Totaal operationele kasstroom
2.815
‒
‒
‒
‒
‒
‒
-/- totaal investeringen
‒ 80
‒
‒
‒
‒
‒
‒
+/+ totaal boekwaarde
desinvesteringen
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
3. Totaal investeringskasstroom
‒ 80
‒
‒
‒
‒
‒
‒
-/- eenmalige uitkering aan
moederdepartement
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
+/+ eenmalige storting door
moederdepartement
4.352
‒
‒
‒
‒
‒
‒
-/- aflossingen op leningen
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
+/+ beroep op leenfaciliteit
‒
‒
‒
‒
‒
‒
‒
4. Totaal financieringskasstroom
4.352
‒
‒
‒
‒
‒
‒
5. Rekening courant RHB
31 december + stand
depositorekeningen
(=1+2+3+4)
12.775
6.813
6.813
6.813
6.813
6.813
6.813
Toelichting bij het kasstroomoverzicht
In het overzicht van de kasstromen staat de meerjarige verwachting van
de omvang centraal, alsmede de besteding van de beschikbare investe
ringsruimte en de liquiditeitsverwachting. Vanaf 2022 verwacht Paresto
geen mutaties in de investerings- en financieringskasstroom.
Doelmatigheidsparagraaf
Onderstaande tabel is onderverdeeld in een generiek deel en een specifiek
deel. Deze indeling vloeit voort uit de aard van de ondersteuning door
Paresto en de sturing op de bruto marge van de locaties. De hiermee
samenhangende indicatoren zijn daarom als specifiek benoemd. Onderge
noemde indicatoren worden beschouwd naar aanleiding van de gewijzigde
governance.
Tabel 35 Overzicht doelmatigheidsindicatoren
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand slotwet Vastgestelde
begroting
Omschrijving Generiek Deel
Totaal omzet verkopen (x € 1.000)
Vte'n totaal
26.694
43.332
43.523
43.422
43.680
43.974
43.974
726
831
833
839
844
850
851
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
80
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
787
Stand slotwet Vastgestelde
begroting
- waarvan in eigen dienst
697
727
753
765
775
783
- waarvan inhuur
29
104
80
73
69
66
64
‒ 0,7%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
76
76
77
77
77
77
77
35.400
52.131
52.218
51.769
51.748
51.748
51.668
Saldo van baten en lasten (%)
Omschrijving Specifiek Deel
Aantal locaties
Productiviteit per medewerker (omzet per
Vte)
% Ziekteverzuim
8,0%
8,0%
8,0%
8,0%
8,0%
8,0%
8,0%
% Bruto marge locaties
35,5%
42,5%
41,0%
41,0%
41,0%
41,0%
41,0%
Toelichting
Het overgrote deel van de kosten van Paresto bestaat uit personele en
ingrediëntkosten. De doelmatigheid van Paresto komt onder andere tot
uitdrukking in een zo doelmatig mogelijke inzet van deze middelen. Twee
belangrijke graadmeters daarvoor zijn de productiviteit per vte (omzet /
aantal vte) en het percentage bruto marge (totale omzet verminderd met
inkoopkosten ten opzichte van de totale omzet). In 2021 wordt de locatie LC
Rucphen geopend. Daarmee stijgt het aantal locaties van Paresto naar 77.
Vanwege een toename van het gebruik van de PAS-regeling en de groei van
Defensie neemt het volume aan eigen personeel lichtelijk toe ten opzichte
van begroting 2021. Daarnaast is de verwachting dat er meer eigen
personeel wordt aangetrokken, waardoor minder inhuur nodig is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
81
6. Departement specifieke informatie
In dit hoofdstuk bieden wij u inzicht in:
– Militaire pensioenen en uitkeringen;
– Verdeling van de apparaatsuitgaven;
– Overzicht formatie defensiepersoneel;
– Invulling cyber & space middels ruimte(vaart)3.
3
De Kamer heeft verzocht in de defensiebegroting cyber en space duidelijk te specificeren en uit te
werken, zodat inzichtelijk wordt welke activiteiten c.q. doelstellingen gesteld worden en welke
financiële middelen hiervoor beschikbaar gesteld worden (Kamerstuk 35000 X, nr. 46). Cyber is
inmiddels een onderdeel van de begroting en komt aan bod in de beleidsagenda, beleidsartikel
7 Defensie Materieel Organisatie en niet-beleidsartikel 10 Apparaat Kerndepartement. Space is
nog geen onderdeel van de begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
82
6.1 Militaire pensioenen en uitkeringen
Militaire pensioenen en uitkeringen
Op verzoek van de Kamer is in onderstaande grafiek te zien wat de relatieve
verdeling is van de militaire pensioenen en uitkeringen ten opzichte van
de absolute begroting:
Figuur 7 Relatieve verdeling pensioenen en uitkeringen
Overig (o.a. subsidies, bekostiging,
inkomensoverdrachten)
5%
Materiële uitgaven (huisvesting, IT, etc.)
3%
Inzet (o.a. missies)
2%
Gereedstelling (o.a. oefeningen)
3%
Pensioenen
9%
Investeringen / Instandhouding (DMF)
40%
Personele uitgaven (salarissen etc.)
39%
De pensioenen en uitkeringen zijn als volgt verdeeld:
Figuur 8 Verdeling pensioenen en uitkeringen
Overige Pensioenen en Uitkeringen
1%
Veteranenzorg
1%
Uitvoeringskosten ABP
1%
AOW-hiaat
5%
Bijzonder Militair Invaliditeits Pensioen en
Bijzonder Militair Nabestaande Pensioen
7%
Uitkeringswet (gewezen militairen/UGM)
45%
Ouderdomspensioen
40%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
83
6.2 Verdeling van de apparaatsuitgaven
Verdeling van de apparaatsuitgaven
De apparaatsuitgaven van Defensie zijn als volgt verdeeld over de beleidsen niet beleidsartikelen:
Tabel 36 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten Ministerie van Defensie (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
6.816.018
6.418.939
6.371.929
6.376.918
6.344.647
6.278.154
6.269.834
Apparaat Kerndepartement
1.517.171
1.563.114
1.511.283
1.500.539
1.491.259
1.453.632
1.458.967
Uitvoeringsorganisaties
5.298.847
4.855.825
4.860.646
4.876.379
4.853.388
4.824.522
4.810.867
Koninklijke Marine
750.088
800.844
792.896
799.427
800.831
797.429
799.670
Koninklijke Landmacht
1.248.689
1.334.288
1.360.107
1.368.649
1.367.954
1.369.542
1.368.605
Koninklijke Luchtmacht
640.776
660.930
656.871
653.140
644.250
615.927
615.636
Koninklijke Marechaussee
476.448
509.757
480.032
487.328
483.915
483.765
483.306
Defensie Materieel Organisatie
730.808
462.154
458.427
457.532
457.438
457.476
441.986
Defensie Ondersteuningscommando
1.452.038
1.087.852
1.112.313
1.110.303
1.099.000
1.100.383
1.101.664
Totaal apparaatsuitgaven
6.816.018
6.418.939
6.371.929
6.376.918
6.344.647
6.278.154
6.269.834
Grafische weergave van de verhouding apparaatsuitgaven (personele en
materiële uitgaven) t.o.v. overige financiële instrumenten (programma).
Figuur 9 Verhouding apparaatsuitgaven t.o.v. overige financiële instrumenten
Materiële uitgaven
3%
Personele Uitgaven
48%
Overige fin. Instrumenten
4%
Opdrachten
(o.a. Investeringen en Instandhou…
44%
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
84
6.3 Overzicht formatie defensiepersoneel
Zoals toegezegd in Kamerstuk 32 733, nr. 37 zijn hieronder de tabellen
opgenomen waarin defensiebreed de aantallen per rang of schaal worden
vermeld.
Tabel 37 Overzicht formatie defensiepersoneel
Personeel
1 juli 2021
Formatie
2022
Formatie
2026
Schaal 16 t/m 18
35
31
30
schaal 15
53
41
41
schaal 14
160
116
115
Burgerpersoneel
schaal 13
504
442
444
schaal 12
1.399
1.301
1.299
schaal 11
2.088
1.767
1.767
schaal 10
2.094
2.184
2.179
schaal 9
1.358
1.248
1.251
schaal 8
1.315
1.163
1.167
schaal 7
1.514
1.417
1.425
schaal 6
1.605
1.404
1.413
schaal 5
1.983
1.979
1.979
schaal 1 t/m 4
2.727
2.946
2.946
Totaal burgerpersoneel
16.834
16.039
16.056
Militair personeel
GEN
84
75
75
KOL
337
359
363
LKOL
1.475
1.513
1.517
MAJ
2.380
2.601
2.618
KAP
2.560
3.212
3.267
LNT
2.093
2.544
2.576
AOO
3.028
3.180
3.207
SM
4.519
5.208
5.251
SGT (1)
8.092
10.869
11.004
SLD/KPL
10.151
13.843
13.902
Totaal op functie
34.719
43.404
43.780
Initiële opleidingen (NBOF)
4.731
4.131
4.131
Totaal militair personeel (inclusief NBOF)
39.450
47.535
47.911
Totaal burger en militair personeel
56.284
63.574
63.967
6.4 Ruimte(vaart)
Mondiaal is het militaire gebruik van de ruimte toegenomen en zijn ook
de daaruit voortvloeiende bedreigingen toegenomen. Het door de NAVO en
Nederland erkennen van de ruimte als vijfde operationeel domein (naast
land, zee, lucht en cyber) illustreert dat de ruimte steeds belangrijker is
geworden. Tegelijkertijd is onze krijgsmacht in toenemende mate
afhankelijk geworden van de ruimte. Het gaat daarbij vooral om het gebruik
van satellieten die essentieel zijn voor de navigatie, communicatie, positie
bepaling, observatie en intelligence, surveillance and reconnaissance bij
het informatiegestuurd optreden van onze strijdkrachten. In juni 2021 heeft
Defensie haar eerste militaire satelliet, de BRIK-II, in een baan om de aarde
laten brengen. In 2022 volgen twee identieke microsatellieten, in samen
werking met het Noorse ministerie van Defensie, NLR, TNO en de Noorse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
85
kennisinstelling FFI. De lanceringen passen in het streven van Defensie om
in 2030 te beschikken over een operationeel inzetbare ruimtevaartcapaciteit
voor Defensie en Veiligheid, zoals beschreven in de Kennis- en Innovatie
Agenda Veiligheid (Kamerstuk 33 009, nr. 81). Defensie onderkent het grote
belang van de ruimte en ontwikkelt een Defensie Ruimte Agenda met daarin
keuzes ten aanzien van ambities en middelen die Defensie richting 2035 ziet
voor het gebruik van het ruimtedomein. Deze agenda zal in de nabije
toekomst aan de Tweede Kamer worden aan-geboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
86
7. Bijlagen
7.1 Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een
Wettelijke Taak
Tabel 38 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen Ministerie van
Defensie
Naam organisatie
ZBO/RWT
Begrotingsartikel
Stichting Ziektekostenverzekering
Krijgsmacht (SZVK)
RWT
Begrotingsramingen
Uitgevoerde evaluatie
ZBO onder Kaderwet
Volgende
evaluatie ZBO
Wordt per Defensieonderdeel
(artikel 2,3,4,5,7,8 en 10)
€ 01
betaald uit de post salarissen
en sociale lasten
...
...
Stichting Wetenschappelijk
RWT
Onderwijs en Onderzoek (SWOON)
Beleidsartikel 8: Defensie
Ondersteuningscommando
€ 15,5 miljoen
...
...
Stichting Koninklijke
Defensiemusea (SKD)
RWT
Niet-beleidsartikel 9:
Algemeen
€ 16,9 miljoen
...
...
Stichting Nederlands
Veteraneninstituut (NLVi)
RWT
Niet-beleidsartikel 9:
Algemeen
€ 21,8 miljoen
...
...
1 De Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK) is namens het ministerie van Defensie belast met de uitvoering van de ministeriële regeling
Ziektekostenverzekering militairen. De activiteiten van de SZVK richten zich uitsluitend op militairen in actieve dienst aangezien deze niet vallen onder de werking van de
Zorgverzekeringswet (ZVW). De SZVK ontvangt geen financiële bijdragen van Defensie om haar taken uit te voeren, maar verkrijgt haar inkomsten uit ziektekostenpremies
die Defensie afdraagt. Daarnaast vergoedt Defensie een deel van de kosten van de schadelast die als gevolg van vliegen, inzet, varen en oefenen (VIVO-schade) kan optreden
en die niet ten laste van de verzekering wordt gebracht en voor rekening van Defensie als werkgever komt. Naar huidig inzicht kwalificeert deze betaling van de VIVOschadevergoeding zich niet als een bijdrage van het moederdepartement aan een RWT.
Defensie heeft geen begrotingsraming voor Zelfstandige Bestuursorganen
en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak vallend onder andere
ministeries.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
87
7.2 Bijlage verdiepingshoofdstuk
In het verdiepingshoofdstuk worden de belangrijkste mutaties ten opzichte
van de begroting 2021 kort toegelicht.
Toelichting op de mutaties
1. Interdepartementale overboekingen
Vanuit diverse ministeries is budget naar Defensie overgeheveld voor het
uitvoeren van activiteiten en vice versa. Per saldo stijgt de begroting van
Defensie met € 23,4 miljoen voor 2022. Een volledig overzicht van de inter
departementale budgetoverhevelingen is hieronder toegevoegd.
Tabel 39 Overzicht interdepartementale overboekingen (bedragen x € 1.000)
No.
Omschrijving
2.a
Bijdrage van J&V voor 0,5 vte
KWNL voor Maritime Security
beleidsartikel
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2.b
Bijdrage van BZK versterking
grensbewaking Kustwacht
Carib
2
62
62
62
62
62
2.c
Bijdrage van I&M t.b.v. SAR
contract Kustwacht Nederland
2
1.000
1.800
3.500
2.d
Bijdrage van J&V t.b.v. SAR
contract Kustwacht Nederland
2
5.950
11.900
11.900
11.900
11.900
2
2.e
Bijdrage aan ct infobox
5
‒ 77
2.450
4.900
4.900
4.900
4.900
2.f
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
5
1000
2.g
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
3.427
4.136
1.128
586
5
2.h
Bijdrage aan BZK t.b.v.
verrekening SSO-CN
6.021
10.234
10.199
9.567
9.208
5
2.i
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
2.j
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
8
305
320
240
94
2.k
Bijdrage aan I&W voor
programma
Luchtruimherziening
8
537
923
946
1.365
1.603
9
‒ 1.000
2.l
Bijdrage aan BZ voor
Atlantische Commissie 2021
‒ 2024
9
‒ 237
2.m
Bijdrage aan BZ voor
detachering
beleidscoördinerend
medewerker I&V
‒ 237
‒ 237
‒ 237
10
‒ 112
2.n
Bijdrage MIVD aan ct infobox
10
‒ 124
2.o
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
2,p
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
10
58
61
45
18
2.q
Bijdrage aan EZK voor het
Behavioural Insights Netwerk
Nederland
10
102
175
258
303
10
‒ 23
2.r
Bijdrage aan BZK voor
transitie Digi Inkoop
10
‒ 310
2.s
Bijdrage aan BZK voor HRM in
het inkoopdomein
10
‒ 247
‒ 32
179
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
88
No.
Omschrijving
2.t
Bijdrage van LNV voor
luchtverkenningscapactiteit
KWNL
beleidsartikel
13
2.u
Bijdrage van FIN (douane)
voor
luchtverkenningscapactiteit
KWNL
13
318
2.v
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
13
4.243
2.w
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
13
2.x
Bijdrage aan FIN voor herijking
categoriemanagement
13
‒ 845
2.y
Bijdrage aan EZK voor project
I Botics Avatar Xprize
13
‒ 219
2.z
Bijdrage aan FIN (douane)
voor kustwacht opbouw St.
Maarten
13
‒ 630
Totaal
2021
2022
2023
2024
2025
2026
77
30
513
159
1.705
4.374
1.280
172
295
303
437
‒ 959
‒ 1.677
‒ 1.747
‒ 1.747
23.405
34.156
29.989
28.216
29.201
2. Overige mutaties
De financiële instrumenten, zoals gereedstelling, personele en materiële
uitgaven zijn bijgesteld. Dit o.a. naar aanleiding van het herschikken van
activiteiten tussen de defensieonderdelen met de daarbij behorende
financiële middelen.
Tabel 40 Artikel 1 Inzet (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
207.375
207.376
192.375
192.376
192.376
192.376
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
27.336
‒ 16.950
217
2.385
3.348
3.588
Stand 1e suppletoire begroting
2021
234.711
190.426
192.592
194.761
195.724
195.964
234.711
190.426
192.592
194.761
195.724
195.964
Nieuwe mutaties
Stand ontwerpbegroting 2022
Tabel 41 Artikel 2 Koninklijke Marine (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
794.314
814.237
824.907
826.496
823.670
826.561
Mutatie Nota van Wijziging 2021
3.000
2.800
3.700
4.100
6.700
6.700
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
37.511
9.827
9.954
9.975
9.932
10.019
Stand 1e suppletoire begroting
2021
834.825
826.864
838.561
840.571
840.302
843.280
5.950
11.900
11.900
11.900
11.900
Nieuwe mutaties
Bijdrage van I&M t.b.v. SAR
contract Kustwacht Nederland
Bijdrage van J&V t.b.v. SAR
contract Kustwacht Nederland
2.450
4.900
4.900
4.900
4.900
‒ 239
‒ 385
‒ 385
‒ 385
‒ 385
‒ 385
Uitbreiding
mijnenbestrijdingscapaciteit
46
61
61
15
Verlengen projectfuncties
binnen verandermanagement
en innovatie
64
84
84
22
114
114
Inrichting van de taskforce NLDA
Versterking Force Health
Protection (FHP) en Chemical,
Biological, Radiological and
Nuclear (CBRN) Health Threats
114
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
89
2021
Defensity College
Compensatie pensioenpremie
en loonbijstelling Koninklijke
Marine
5.400
Verlenging plaatsing reservist
36
Tijdelijke functie bij het bureau
investeringen van Koninklijke
Marine
50
2022
2023
2024
2025
2026
839
839
839
839
839
36
36
84
84
162
162
Bijdrage van BZK versterking
grensbewaking Kustwacht Carib
1.000
1.800
Doorlichting materieellogistieke
keten
1.840
2.040
Kwaliteit in beeld
Herschikking budget t.b.v.
tijdelijke projectfunctie
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
3.500
38
‒ 164
Bijdrage van J&V voor 0,5 vte
KWNL voor maritime security
Conversie kustwachten
62
62
62
62
62
‒ 1.310
‒ 1.310
‒ 1.310
‒ 1.310
‒ 1.310
Toedelen taakstelling binnen de
Koninklijke Marine
6.820
7.000
7.000
7.000
7.000
7.000
Stand ontwerpbegroting 2022
846.876
844.737
865.798
867.264
863.422
866.400
Tabel 42 Artikel 3 Koninklijke Landmacht (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
1.383.777
1.426.281
1.434.520
1.434.481
1.436.548
1.435.639
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
12.912
10.939
10.957
11.114
11.507
11.472
Stand 1e suppletoire begroting
2021
1.396.689
1.437.220
1.445.477
1.445.595
1.448.055
1.447.111
1.280
1.140
Nieuwe mutaties
Doorlichting materieellogistieke
keten
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
‒ 205
‒ 459
Versterking Force Health
Protection (FHP) en Chemical,
Biological, Radiological and
Nuclear (CBRN) Health Threats
107
107
107
107
107
Defensity College
991
991
991
991
991
0
252
252
‒ 5.200
‒ 150
Compensatie pensioenpremie
en loonbijstelling Koninklijke
Landmacht
Kwaliteit in beeld
Landmachtbudget beschikbaar
gesteld aan het DOSCO ten
behoeve van kleine infraaanpassingen
Bijdrage Landmacht voor IT
koppeling Mulan t.b.v.
schietbaan Harderwijk
Stand ontwerpbegroting 2022
5.900
‒ 64
‒3
‒3
‒3
‒3
1.397.120
1.439.238
1.447.964
1.446.690
1.449.150
1.448.209
Tabel 43 Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
664.284
673.111
669.212
662.806
662.821
662.525
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
14.671
6.922
6.747
6.397
6.386
6.371
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
90
Stand 1e suppletoire begroting
2021
2021
2022
2023
2024
2025
2026
678.955
680.033
675.959
669.203
669.207
668.896
2.080
1.980
‒ 383
‒ 383
‒ 383
‒ 383
‒ 383
114
Nieuwe mutaties
Doorlichting materieellogistieke
keten
Inrichting van de Taskforce
Nederlandse Defensie
Academie (NLDA)
‒ 238
Versterking Force Health
Protection (FHP) en Chemical,
Biological, Radiological and
Nuclear (CBRN) Health Threats
114
114
114
114
Kwaliteit in beeld
126
126
0
0
0
Defensity College
732
732
732
732
732
‒ 28.271
‒ 28.271
Afbouw personeel F-16 ten
behoeve van bijstelling
budgettair kader F-35
Compensatie pensioenpremie
en loonbijstelling Koninklijke
Luchtmacht
2.900
Het huren van vastgoed voor
het in buitenland geplaatst
personeel
Fase inspectie Tucsonvloot
‒ 2.225
1.000
Herschikking budget naar
militaire uitrusting
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
Herschikking materiële
exploitatie Luchtmacht naar
instandhouding
‒ 2.225
‒ 2.225
‒ 2.225
‒ 2.225
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
680.941
676.287
667.425
639.158
638.847
480
158
‒ 306
Herschikking materiële
exploitatie t.b.v. vastlegging
NLR-contracten
1.000
Stand ontwerpbegroting 2022
683.469
Tabel 44 Artikel 5 Koninklijke Marechaussee (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
463.056
463.769
466.023
467.021
466.315
466.716
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
50.171
12.059
12.197
12.195
12.307
12.403
Stand 1e suppletoire begroting
2021
513.227
475.828
478.220
479.216
478.622
479.119
Doorlichting materieellogistieke
keten
320
300
IT-Problematiek Kmar
(exploitatie)
Nieuwe mutaties
700
700
700
700
700
Versterking Force Health
Protection (FHP) en Chemical,
Biological, Radiological and
Nuclear (CBRN) Health Threats
0
0
114
114
114
Het Instellen van een
Ontvangstenbureau n.a.v.
rapport ontvangsten
83
83
83
83
83
Kwaliteit In Beeld
54
54
Defensity College
488
488
488
488
488
Compensatie pensioenpremie
en loonbijstelling Koninklijke
Marechaussee
2.500
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
91
2021
Herschikking materiële
exploitatie KMar naar
instandhouding
‒ 212
Bijdrage aan ct infobox
‒ 77
Bijdrage aan BZK t.b.v.
verrekening SSO-CN
‒ 32
Stand ontwerpbegroting 2022
2023
2024
2025
2026
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 16
‒ 1.175
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
2022
1.000
9.448
14.370
10.199
10.695
9.794
515.231
486.905
494.199
490.784
490.686
490.282
Tabel 45 Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
597.449
600.836
600.182
603.822
607.242
592.327
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
‒ 5.276
1.990
2.155
2.163
2.205
1.805
Stand 1e suppletoire begroting
2021
592.173
602.826
602.337
605.985
609.447
594.132
‒ 3.115
‒ 2.655
‒ 2.655
4.500
4.500
4.500
Nieuwe mutaties
Herschikking gereedstelling
DMO naar instandhouding
materieel
Defensiematerieelbegrotingsfonds
Bijstellen van de
Instandhoudingsbudgetten +
Vrijgave budget brandstof van
het DMO
‒ 7.000
IT-problematiek KMar
(exploitatie)
Doorlichting materieellogistieke
keten
4.500
4.500
320
360
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
137
58
‒ 48
‒ 48
‒ 48
‒ 48
Herschikking formatiebudget
voor instandhouding ict
100
275
175
175
175
0
‒ 667
‒ 667
‒ 667
‒ 667
‒ 667
‒ 300
‒ 300
‒ 300
‒ 300
‒ 300
81
81
607.093
606.438
606.530
610.452
594.962
Herschikking materieel naar
instandhouding infra
Herschikken van inhuurbudget
van DMO
‒ 2.371
Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten
500
Herschikking materiële
exploitatie DMO naar
instandhouding
‒ 80
Kwaliteit In Beeld
Stand ontwerpbegroting 2022
583.459
Tabel 46 Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
1.150.195
1.157.559
1.139.040
1.138.665
1.138.448
1.139.756
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
22.853
13.641
13.098
12.906
12.391
12.275
Stand 1e suppletoire begroting
2021
1.173.048
1.171.200
1.152.138
1.151.571
1.150.839
1.152.031
Nieuwe mutaties
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
92
2021
Herschikking budget van
instandhouding vastgoed naar
het Nationaal Fonds Ereschuld
Inrichting van de Taskforce
Nederlandse Defensie
Academie (NLDA)
2024
2025
2026
20.000
20.000
20.000
10.000
10.000
20.000
20.000
160
180
1.750
777
318
318
318
318
477
768
768
768
768
768
30.000
Doorlichting materieellogistieke
keten
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
2023
‒ 16.600
Bewaken en beveiligen
Budget t.b.v. veteranen
2022
Implementatie Brede Offensief
Tegen de Ondermijnende
Criminaliteit (BOTOC)
‒ 400
‒ 397
‒ 397
‒ 397
‒ 397
Omgevingswet
307
307
307
307
307
Kwaliteit In Beeld
180
180
Defensity College
2.150
2.150
2.150
2.150
2.150
Herschikking prijsbijstelling
naar
Defensiematerieelbegrotingsfonds
‒ 249
‒ 243
‒ 244
‒ 244
‒ 245
37
82
82
82
82
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
842
1.243
946
1.605
1.697
Herschikking
exploitatiebegroting DOSCO
t.b.v. werkgeversbijdrage
Paresto
17
17
17
17
17
Herschikken budgetten naar
aanleiding van Maatregelen
Nota 2019 MIVD
Herschikking t.b.v. loods
haventerrein Eemshaven
‒ 403
Instandhouding IT-project
Elektronisch Patiëntendossier
voor DOSCO
Stand ontwerpbegroting 2022
1.188.272
‒ 211
‒ 271
‒ 271
‒ 271
‒ 271
1.205.578
1.186.472
1.175.247
1.175.174
1.176.457
Tabel 47 Artikel 9 Algemeen (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
162.600
165.379
166.325
167.648
160.701
160.800
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
25.177
30.932
11.786
12.812
12.677
12.677
Stand 1e suppletoire begroting
2021
187.777
196.311
178.111
180.460
173.378
173.477
2.000
2.000
Nieuwe mutaties
Middelen exploitatie ten
behoeve van
stikstofmaatregelen
Verkregen COVID-19 middelen
voor het tijdelijk overnemen van
personeel uit de markt middels
een inleenloket overnemen
7.000
7.000
Externe inhuur inzake
uitwerking pensioenakkoord en
bezoldigingsstelsel
2.300
1.900
1.300
1.200
1.200
Formele internationale
afspraken NAVO
4.800
4.800
4.800
4.800
4.800
‒ 237
‒ 237
‒ 237
Bijdrage aan BZ voor atlantische
commissie 2021 ‒ 2024
‒ 237
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
93
2021
Herschikking van de verkregen
eindejaarsmarge t.b.v. de
Invictus Games
2022
2023
2024
2025
2026
212.174
186.574
186.323
179.378
179.477
500
Uitdeling budget t.b.v. taskforce
personeel externe werving
2.000
Lagere bijdrage aan de NAVO
‒ 4.800
Stand ontwerpbegroting 2022
192.240
Tabel 48 Artikel 10 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
1.627.606
1.613.832
1.581.773
1.554.479
1.509.317
1.539.834
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
‒ 26.855
‒ 27.471
4.223
25.969
6.380
1.980
Stand 1e suppletoire begroting
2021
1.600.751
1.586.361
1.585.996
1.580.448
1.515.697
1.541.814
‒ 26.000
‒ 49.000
‒ 59.000
‒ 27.000
‒ 43.000
IT-Problematiek Kmar
(exploitatie)
‒ 6.700
‒ 6.700
‒ 6.700
‒ 6.700
‒ 6.700
Formele Internationale
afspraken NAVO
‒ 4.800
‒ 4.800
‒ 4.800
‒ 4.800
‒ 4.800
Middelen exploitatie ten
behoeve van
stikstofmaatregelen
‒ 2.000
‒ 2.000
Beleidsaanpassingen in
voorbereiding
‒ 17.500
Externe inhuur inzake
uitwerking pensioenakkoord en
bezoldigingsstelsel
‒ 2.300
‒ 1.900
‒ 1.300
‒ 1.200
‒ 1.200
Programma Kwaliteit In Beeld
‒ 855
‒ 855
Reservering middelen voor
implementatie HR-Model
‒ 5.000
‒ 15.000
‒ 13.500
‒ 15.000
‒ 11.500
Uitdeling middelen ten behoeve
van Omgevingswet
Nieuwe mutaties
Aflossing en rente lening 2018
aan het ABP
25.873
Vrijgave budget naar aanleiding
van aflossing lening ABP 2018
‒ 25.873
Beeindiging
financieringsconstructie ABP
Bijdrage aan BZK voor HRM in
het inkoopdomein
‒ 247
Bijdrage aan BZK voor transitie
Digi Inkoop
‒ 310
‒ 1.781
‒ 698
872
‒ 1.778
‒ 1.778
Vte'en reductie vastgoed
1.000
1.000
900
900
900
Uitbreiding programma
Defensity College
‒ 5.200
‒ 5.200
‒ 5.200
‒ 5.200
‒ 5.200
‒ 750
‒ 650
‒ 750
‒ 750
‒ 750
174
380
380
380
380
Hard Ballistic Plating t.v.b. I-701
schietbeleid
Bijdrage aan BZ voor
detachering
beleidscoördinerend
medewerker I&V
‒ 112
Herschikken Budgetten naar
aanleiding van maatregelen
Nota 2019 MIVD
Vrijval als gevolg van lagere
instroom Regeling Gewezen
Militairen en vrijval als gevolg
van de Regeling Vervroegd
Uittreden in het
pensioenakkoord
‒ 16.100
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
94
2021
Bijdrage van J&V voor
implementatie grenzen en
veiligheid
Inzet RVU heffing & SBK voor
uitvoeringsproblematiek
‒ 17.700
Herschikking van de verkregen
eindejaarsmarge t.b.v. de
Invictus Games
‒ 500
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
‒ 2.521
Bijdrage aan EZK voor het
Behavioural Insights Netwerk
Nederland
‒ 23
Bijdrage aan ct infobox
‒ 124
BPB Saldo
Stand ontwerpbegroting 2022
2022
2023
2024
2025
2026
160
236
179
303
321
‒ 376
‒ 270
‒ 270
‒ 270
‒ 270
‒ 950
‒ 9.250
1.500.539
1.491.259
1.453.632
1.458.967
‒ 3.150
1.563.114
1.511.283
Tabel 49 Artikel 11 Geheim (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
15.068
15.068
15.068
15.068
15.068
15.068
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
1.697
197
197
197
197
197
Stand 1e suppletoire begroting
2021
16.765
15.265
15.265
15.265
15.265
15.265
16.765
15.265
15.265
15.265
15.265
15.265
Nieuwe mutaties
Stand ontwerpbegroting 2022
Tabel 50 Artikel 12 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
51.629
65.500
62.930
65.221
101.948
69.379
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
128.710
119.830
81.135
59.928
64.448
83.649
Stand 1e suppletoire begroting
2021
180.339
185.330
144.065
125.149
166.396
153.028
Beeindiging
Financieringsconstructie ABP
26.000
49.000
59.000
27.000
43.000
Versterking Force Health
Protection (FHP) en Chemical,
Biological, Radiological and
Nuclear (CBRN) Health Threats
‒ 221
‒ 221
‒ 449
‒ 449
‒ 449
Nieuwe mutaties
Verkregen COVID-19 middelen
voor het tijdelijk overnemen van
personeel uit de markt middels
een inleenloket overnemen
‒ 7.000
‒ 7.000
Hard Ballistic Plating T.B.V. I-701
Schietbeleid
‒ 100
Uitdeling middelen ten behoeve
van Omgevingswet
Vte'en reductie vastgoed
634
‒ 449
‒ 2.019
631
631
‒ 1.000
‒ 1.000
‒ 900
‒ 900
‒ 900
950
9.250
BPB Saldo
3.150
Beleidsaanpassingen in
voorbereiding
17.500
Inzet RVU heffing + SBK voor
uitvoeringsproblematiek
‒ 13.000
Uitdeling budget t.b.v. taskforce
personeel externe werving
17.700
Plan van aanpak veiligheid
‒ 2.000
Bijstellen van de
instandhoudingsbudgetten
10.000
20.000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
95
2021
Vrijval als gevolg van lagere
instroom Regeling Gewezen
Militairen en vrijval als gevolg
van de Regeling Vervroegd
Uittreden in het
Pensioenakkoord
20.900
Compensatie pensioenpremie
en loonbijstelling
‒ 16.700
Versterken inlichtingen en
veiligheidsdiensten (MIVD)
Stand ontwerpbegroting 2022
180.239
2022
2023
2024
2025
2026
15.000
15.000
15.000
15.000
15.000
249.393
226.295
195.781
208.628
219.560
Tabel 51 Artikel 13 Bijdrage aan het Defensiematerieel Begrotingsfonds (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
4.511.343
4.854.498
4.643.817
4.697.356
4.286.367
4.275.817
Mutatie 1e suppletoire begroting
2021
151.574
66.553
46.046
85.579
76.111
76.571
Stand 1e suppletoire begroting
2021
4.662.917
4.921.051
4.689.863
4.782.935
4.362.478
4.352.388
28.271
28.271
Nieuwe mutaties
Afbouw Personeel F-16 t.b.v.
bijstelling budgettair kader F-35
Bijdrage aan FIN (douane) voor
kustwacht opbouw St. Maarten
‒ 630
Bijdrage aan FIN voor herijking
categoriemanagement
‒ 845
‒ 959
‒ 1.677
‒ 1.747
‒ 1.747
Bijdrage Landmacht voor IT
koppeling Mulan t.b.v.
schietbaan Harderwijk
64
3
3
3
3
Bijdrage Landmacht voor IT
project kennis, innovatie en
experimenten
200
150
Bijdrage van FIN (douane) voor
luchtverkenningscapactiteit
KWNL
318
1.602
1.174
‒ 1.548
‒ 2.161
‒ 1.150
60.000
60.000
60.000
60.000
60.000
Bijdrage van LNV voor
luchtverkenningscapactiteit
KWNL
Bijstellen valuta
berekeningsmethode
159
2.743
Bijstellen valuta extrapolatie
koers 2026
Bijstellen van de
instandhoudingsbudgetten
20.000
Budget t.b.v. munitie, opleiding
en training
60.000
IT-problematiek KMar
(exploitatie)
4.500
4.500
4.500
4.500
4.500
Reservering HR-model
5.000
15.000
13.500
15.000
11.500
840
840
840
750
750
750
Omgevingswet
840
840
Bewaken en beveiligen
‒ 10.000
‒ 10.000
Doorlichting materieellogistieke
keten
‒ 6.000
‒ 6.000
Hard Ballistic Plating T.B.V. I-701
Schietbeleid
Plan van aanpak veiligheid
Conversie kustwachten
750
750
‒ 10.000
‒ 20.000
1.310
1.310
1.310
1.310
1.310
1.575
303
514
543
Extrapolatie 2035/2036
Fase inspectie Tucsonvloot
Grenzen en veilgheid 2e/3e orde
effecten
‒ 1.000
‒ 480
4.243
4.546
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
96
2022
2023
2024
2025
2026
Herschikken budget voor IT
problematiek KMar
2021
‒ 3.000
‒ 3.000
‒ 3.000
‒ 3.000
‒ 3.000
Herschikken budgetten n.a.v.
maatregelen nota 2019 MIVD
‒ 211
‒ 462
‒ 462
‒ 462
‒ 462
16
16
16
16
16
‒ 17
‒ 17
‒ 17
‒ 17
‒ 17
‒ 275
‒ 175
‒ 175
‒ 175
0
3.115
2.655
2.655
Herschikken van inhuurbudget
van DMO
2.371
Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten
‒ 500
Herschikking budget naar
militaire uitrusting
Herschikking budget t.b.v.
instandhouding vastgoed
16.600
Herschikking budget t.b.v.
tijdelijke projectfunctie
‒ 38
Herschikking
exploitatiebegroting DOSCO
t.b.v. werkgeversbijdrage
Paresto
Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten
‒ 100
Herschikking gereedstelling
DMO naar instandhouding
materieel DMF
Herschikking materieel naar
instandhouding infra
667
667
667
667
667
300
300
300
300
300
‒ 17.160
‒ 17.160
‒ 17.160
‒ 17.160
‒ 17.160
249
243
244
244
245
2.225
2.225
2.225
2.225
2.225
Implementatie Brede Offensief
Tegen de Ondermijnende
Capaciteit
400
397
397
397
397
Instandhouding IT-project
Elektronisch Patiëntendossier
voor DOSCO
211
271
271
271
271
‒ 200.000
200.000
Herschikking materiële
exploitatie DMO naar
instandhouding
80
Herschikking materiële
exploitatie KMar naar
instandhouding
1.175
Herschikking materiële
exploitatie Luchtmacht naar
instandhouding
306
Herschikking materiële
exploitatie t.b.v. vastlegging
NLR-contracten
‒ 1.000
Herschikking ontvangsten
tussen defensie en DMF
Herschikking prijsbijstelling
naar DMf
Herschikking taken en middelen
a.g.v. assortimentsgewijs (agw)
werken
Herschikking t.b.v. loods
haventerrein Eemshaven
1.057
403
Het huren van vastgoed voor
het in buitenland geplaatst
personeel
Hogere ontvangst t.b.v.
instandhouding matereel
Marine
5.000
Kasschuif i.v.m. onderoverprogrammering
Landmachtbudget t.b.v. kleine
infra-aanpassingen
5.000
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
97
2021
Bijdrage aan EZK voor project I
Botics Avatar Xprize
2022
2023
2024
2025
2026
‒ 7.000
‒ 7.000
4.648.719
4.438.089
‒ 219
Tijdelijke functie bij het bureau
investeringen van Koninklijke
Marine
‒ 50
‒ 84
‒ 84
‒ 36
Toedelen taakstelling Marine
‒ 6.820
‒ 7.000
‒ 7.000
‒ 7.000
Uitbreiding
mijnenbestrijdingscapaciteit
‒ 46
‒ 61
‒ 61
‒ 15
Verlengen projectfuncties
binnen verandermanagement
en innovatie
‒ 64
‒ 84
‒ 84
‒ 22
Verlenging plaatsing reservist
‒ 36
‒ 36
Stand ontwerpbegroting 2022
4.771.129
4.948.612
4.713.414
4.640.194
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
98
7.3 Bijlage moties en toezeggingen
Tabel 52 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Motie van de leden Belhaj en Boswijk over tijdens
besloten debatten beschikken over vertrouwelijke
stukken
WGO Jaarverslag en
Slotwet 2020,
29-6-2021
35830 X, nr. 9
In
behandeling
Gewijzigde motie van de leden Ceder en Van
Wijngaarden over decoraties uit het normale stelsel
mogelijk maken voor Dutchbatters (t.v.v. 26122-52)
Tweeminutendebat
26122, nr. 56
Dutchbat-III, 23-6-2021
In
behandeling
Gewijzigde motie van de leden Ceder en Van
Wijngaarden over voorkomen dat uitkeringen aan
Dutchbatters in beslag genomen worden (t.v.v.
26122-53)
Tweeminutendebat
26122, nr. 57
Dutchbat-III, 23-6-2021
In
behandeling
Gewijzigde motie van het lid Kuzu c.s. over een nationaal Tweeminutendebat
26122, nr. 58
Dutchbat-III, 23-6-2021
herdenkingsmonument voor Srebrenica (t.v.v.
26122-54)
In
behandeling
Motie van het lid Belhaj c.s. over duidelijke kaders voor Debat over het leger
32761, nr. 184
toekomstige experimenteeromgevingen.
dat informatie
verzamelt over de Nld
samenleving,
26-5-2021
In
behandeling
Motie van het lid Belhaj c.s. over een onafhankelijk
onderzoek naar de besluitvorming rond het LIMC
Debat over het leger
32761, nr. 186
dat informatie
verzamelt over de Nld
samenleving,
26-5-2021
In
behandeling
Motie van het lid Belhaj c.s. over een beleidsvisie voor Debat over het leger
32761, nr. 187
informatiegestuurd optreden.
dat informatie
verzamelt over de Nld
samenleving,
26-5-2021
In
behandeling
Motie van het lid van Wijngaarden over het versterken Debat over het leger
32761, nr. 188
van de positie van juridische experts binnen Defensie dat informatie
verzamelt over de Nld
samenleving,
26-5-2021
In
behandeling
Motie van het lid Belhaj c.s. over aanbeveling 2 van de Debat over het leger
32761, nr. 193
functionaris gegevensbescherming niet uitvoeren
dat informatie
verzamelt over de Nld
samenleving,
26-5-2021
In
behandeling
Motie lid van Dijk: wenst een onafhankelijk onderzoek Plenair debat art. 100 27925, nr. 772
naar de betrokkenheid van NAVO landen bij de oorlog Afghanistan, 22-4-2021
in Afghanistan
In
behandeling
Plenair debat art. 100 27925, nr. 775
Afghanistan, 22-4-2021
In
behandeling
Motie van het lid van der Lee c.s. over de opzet voor
een onafhankelijk overkoepelend onderzoek tijdig aan
de Kamer verstrekken.
v Helvert CDA, CU, SP, PVV en PvdA: Roept het kabinet Nota Overleg
op om de RCR te stoppen en een alternatieve locatie te Materieel, 3-2-2021
zoeken voor de SMART-L Radar.
27830, nr. 332
In
behandeling
v Helvert CDA: verzoekt de regering, de omstreden
verkoop van de handvuurwapens terug te draaien, de
verkochte wapens terug te kopen en de (nog te
achterhalen) wapens alsnog te vernietigen.
Nota Overleg
Materieel, 3-2-2021
27830, nr. 334
Uitgevoerd Afgedaan in Kamerbrieven
22054, nr. 335 en 2021D14289
inzake de verkoop van MP5's in
de Maltese Wapenhandel
Motie Karabulut (27 925, nr 760 gewijzigd) verzoekt de
regering, de Kamer volgens het aangepaste beleid te
informeren over de militaire inzet boven Irak en de
gevolgen daarvan en betrokkenheid bij het
doelontwikkelingsproces te bewerkstelligen.
plenair debat art 100
27925, nr. 762
brief inzake inzet in de
strijd tegen ISIS,
17-12-2020
In
behandeling
Motie van het lid Belhaj c.s. over een commissie voor
advies over recht op een uitkering voor wie een
aandoening hebben die niet op de ziektelijst staat
Vaststelling
begrotingsstaten van
het Ministerie van
Defensie (X) voor het
jaar 2021, 8-12-2020
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
ontwikkelingen op
personeelsgebied, kamerstuk
35570 X nr. 84
35570 X, nr. 60
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
99
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Fritsma PVV: Verzoekt de regering om een einde te
maken aan de praktijk dat middels door Defensie
verstrekte leningen de kas van het Turkse leger wordt
gespekt.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 36
2021, 1-12-2020
In
behandeling
vd Bosch VVD: Verzoekt de regering de mogelijkheden Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 37
2021, 1-12-2020
in kaart te brengen om een dergelijke dag (voor
achttienjarigen) ook in Nederland in te voeren.
In
behandeling
Van den Nieuwenhuizen GL: Verzoekt de regering, een Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 38
voorstel te doen voor het intensiveren van de informatie 2021, 1-12-2020
die de Kamer ontvangt over lopende missies, bij
voorbeeld middels vertrouwelijke briefings aan de vaste
commissie defensie.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Uitvoering van de motie van
het lid Nieuwenhuijzen over
het intensiveren van de
informatie die de Kamer
ontvangt over lopende missies,
35570 X, nr. 101
vd Nieuwenhuizen GL en Belhaj D66: Verzoekt de
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 39
regering, scenario's op te stellen voor mogelijke routes 2021, 1-12-2020
van specialisatie van defensie binnen haar
internationale partnerschappen en deze scenario's voor
te leggen aan de Kamer.
In
behandeling
vd Nieuwenhuizen GL, VVD, D66, CDA: Verzoekt de
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 40
regering, de bij de naamgeving van marineschepen
2021, 1-12-2020
betrokken instanties binnen defensie de uitdrukkelijke
wens vanuit de Kamer mee te geven dat tenminste twee
van de nieuw te verwerven marineschepen, waaronder
fregatten, naar vrouwen met een grote betekenis voor
de Nederlandse vrijheid worden vernoemd.
In
behandeling
v Helvert CDA en Kerstens PvdA: Verzoekt de regering
een externe commissie tbv Chroom 6 in te stellen om
deze vraag te onderzoeken en advies ter zake uit te
brengen.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 41
2021, 1-12-2020
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Beleidsreactie inzake RIVMonderzoek naar blootstelling
aan chroom-6 en
arbeidsomstandigheden op
defensielocaties, 35570 X, nr. 92
Gewijzigde motie van de leden Van Helvert en Stoffer
over de exportkansen van de drie aanbieders voor de
Nederlandse marinebouw in kaart brengen.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 63
2021, 1-12-2020
In
behandeling
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 47
Belhaj D66: Verzoekt de regering op basis van de
2021, 1-12-2020
defensievisie aan te geven hoe dreigingen het meest
effectief en in welk verband ( nationaal, bilateraal
niveau, EU- en NAVOverband), het best geadresseerd
kunnen worden; en daarbij vervolgens aan te geven op
welke dreigingen Nederland het best kan focussen in
het kader van de verdere uitwerking van het strategisch
kompas van de EU, en de Kamer te informeren over de
ontwikkelingen en de Nederlandse inzet voor het
aankomend strategisch dialoog.
In
behandeling
Kerstens PvdA, SP en GL: Verzoekt de regering ervoor
zorg te dragen dat ten aanzien van de inmiddels
herhaaldelijk door de Veteranenombudsman in dezen
gedane aanbevelingen bij zijn eerstvolgende
Klachtmonitor duidelijke verbeteringen te zien zijn.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 48
2021, 1-12-2020
In
behandeling
Kerstens PvdA en GL:
Verzoekt de regering te handelen in de geest van
bedoelde compensatie regeling nabestaanden
Indonesie en bovenstaand vereiste te schrappen dan
wel buiten werking te stellen.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 49
2021, 1-12-2020
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief van
BZ mede namens MinDef,
26049, nr. 90
Kerstens PvdA, CDA en D66: Verzoekt de regering in
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 50
het eerste kwartaal van 2021 een dergelijk «masterplan» 2021, 1-12-2020
(over personeelsplanning) aan de Kamer te doen
toekomen.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief HRtransitie Defensie van 28 mei
2021, Kamerstuk 35570 X, nr. 91
Kerstens PvdA: Verzoekt de regering op zo kort
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 51
mogelijke termijn te onderzoeken of Defensie voor
2021, 1-12-2020
bedoelde regeling in aanmerking komt en de Kamer zo
snel mogelijk te informeren.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied van
16 februari 2021, 35570 X, nr. 84
+ Personeelsrapportage 2020
van 19 mei 2021, 35570 X, nr. 90
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
100
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Voordewind CU, CDA, D66: Verzoekt de regering om met Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 52
de middelen uit de defensiebegroting met prioriteit alles 2021, 1-12-2020
te doen wat nodig is om het personeel te verwerven dat
vereist is om de materiële gereedheid significant te
verbeteren.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Personeelsrapportage 2020 van
19 mei 2021, 35570 X, nr. 90
Stoffer SGP: Verzoekt de regering, te onderzoeken of
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 53
Nederland hier (ontwikkeling van MGCS) in een vroeg 2021, 1-12-2020
stadium bij betrokken kan worden.
In
behandeling
Stoffer SGP en VVD: Verzoekt de regering, de
defensievisie aan te vullen met een nader uitgewerkt
kader voor de wijze waarop taakspecialisatie kan
vormgegeven inclusief de voor- en nadelen daarvan.
Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 54
2021, 1-12-2020
In
behandeling
Stoffer SGP en CDA: Verzoekt de regering, bij evaluatie Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 55
van de Wet defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) te 2021, 1-12-2020
betrekken hoe daarin de notie kan worden opgenomen
dat mede ten behoeve van investeringen in en
instandhouding van materieel gestreefd wordt naar
het realiseren van de NAVO-norm.
In
behandeling
Plenaire behandeling
voorgenomen
Belhaj c.s. over de kamer te informeren over de lessen verhuizing
die geleerd kunnen worden over de toekomstige
marinierskazerne in
locatiekeuzes van Defensievastgoed
Doorn, 20-2-2020
33358, nr. 22
Afgedaan met kamerbrief
Project ‘Herinrichting Kamp
Nieuw-Milligen’ (KNM), 27830,
Uitgevoerd nr. 328
Ozturk DENK: Verzoekt de regering voldoende middelen Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 56
in te zetten voor goede begeleiding van militairen en
2021, 1-12-2020
veteranen, die naar aanleiding van hun actieve militaire
carrière een PTSS hebben opgelopen.
In
behandeling
motie Belhaj c.s. over behoud van het
Mariniersmuseum in Rotterdam
WGO Personeel/
Materieel, 30-11-2020
35570 X, nr. 27
In
behandeling
WGO Personeel/
motie Belhaj over de uitkomst van de
blootstellingssimulatie evenwichtig laten meewegen in Materieel, 30-11-2020
het ontwerp van de SMART-L-radar
35570 X, nr. 29
In
behandeling
motie van Helvert c.s. over een andere locatie voor de
radar zoeken
WGO Personeel/
Materieel, 30-11-2020
35570 X, nr. 24
In
behandeling
Motie Stoffer c.s. over optimaal gebruikmaken van een WGO Personeel/
zelfscheppend Nederlands marinecluster
Materieel, 30-11-2020
35570 X, nr. 30
In
behandeling
Motie van de leden van den Bosch en van Helvert over WGO 30-11-2020
de interne aanwijzing over extern optreden
35570 X, nr. 21
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
ontwikkelingen op
personeelsgebied, kamerstuk
35570 X nr. 84
WGO 30-11-2020
Motie van de leden Kerstens en Karabulut over
onderzoek naar inkomensverlies door het stoppen van
de uitkering gewezen militairen voor de pensioenleeftijd
35570 X, nr. 25
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
ontwikkelingen op
personeelsgebied, kamerstuk
35570 X nr. 84
VAO Personeel
Van den Nieuwenhuijzen cs Over het al dan niet
uitbreiden van de medische staf en het verwerven van 30-6-2020
voorraden medische goederen.
35300, nr. 76
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
ontwikkelingen op
personeelsgebied, 35570 X nr.
84
Kerstens en cs: over de aanwending van de
onderbesteding van Veteranendag.
VAO Personeel
30-6-2021
35300, nr. 79
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
'Reactie op de motie van het lid
Kerstens c.s. over de na
Veteranendag resterende
gelden bestemmen ten
behoeve van veteranen;
Kamerstuk 30139 nr. 238
Bosman cs: onafhankelijk onderzoek vervroegd
uittreden militairen en RVUheffing.
VAO Personeel
30-6-2022
35300, nr. 80
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief en
rapport Commissie Onderzoek
Regeling Vervroegde Uittreding
Militairen, Kamerstuk 35570 X,
nr. 102
Voordewind: verzoekt de regering te wachten met de
bouw van de radar tot het ALS-onderzoek er is.
AO Vastgoed 11-6-2020 34919, nr. 60
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Project Militair Radarstation
Herwijnen: aanvullende
informatie omtrent alternatieve
locaties, gezondheid en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
101
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
ICNIRP-2020 richtlijnen,
Kamerstuk 31936, nr. 806
Gewijzigde motie van het lid Diks over onderzoeken van Plenair debat
incidenten bij militaire inzet in coalitieverband (t.v.v.
transparantie
35363, nr. 3)
burgerslachtoffers,
19-12-2019
35363, nr. 4
In
behandeling
Kerstens over de randvoorwaarden van een nieuw
VAO Personeel,
functie- en beloningsgebouw tot stand brengen en zo bij 19-12-2019
te dragen aan de aantrekkelijkheid van Defensie als
werkgever
35300, nr. 50
In
behandeling
Helvert c.s. over gebruikmaken van rijksbreed
beschikbaar gestelde middelen voor klimaatdoelen
Plenair debat
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 26
In
behandeling
De Roon over zelfstandig beslissen over aanbesteden
van Defensieprojecten
Plenair debat
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 19
In
behandeling
Bosman c.s. over bewapening voor de Reaper
Plenair debat
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 23
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief over
de behoeftestelling MQ-9
Reaper, Kamerstuk 30806, nr. 52
Belhaj en Voordewind over het beschermingsbeleid
voor tolken.
BS 2019022088
Plenair debat
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 32 en
35300 X, nr. 44
In
Afgedaan met kamerbrief
behandeling staatssecretaris J&V inzake
Reactie op motie
beschermingsbeleid tolken uit
Afghanistan, 19637, nr. 2573
Kerstens over middelen uit RVU-boetes ten goede laten Plenair debat
komen aan Defensiemedewerkers
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 35
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
Voordewind c.s. over voormalige Turkse delen van het Plenair debat
F-35-programma naar NL halen
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 38
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Antwoorden op de feitelijke
vragen over de eenentwintigste
voortgangsrapportage project
Verwerving F-35, Kamerstuk
26488, nr. 462
Stoffer over prioriteit geven aan een zo spoedig
mogelijke implementatie van GrIT
Plenair debat
begroting 2020,
7-11-2019
35300 X, nr. 39
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Aanbieden commercieelvertrouwelijke definitieve
business case GrIT, 35728, nr. 2
Belhaj c.s.: over onderzoek naar burgerslachtoffers in
Hawija in verband met de vergoeding (27925, nr. 678)
Plenair debat
transparantie
burgerslachtoffers,
27-11-2019
27925, nr. 678
In
Afgedaan met kamerbrief
behandeling voortgangsrapportage brede
veiligheidsinzet Irak, 27925, nr.
722
Gewijzigde motie van de leden Belhaj en Voordewind
over een vrijwillige schadevergoeding voor de
nabestaanden (t.v.v. 27925, nr. 668)
Plenair debat
transparantie
burgerslachtoffers,
5-11-2019
27925, nr. 671
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
voortgangsrapportage brede
veiligheidsinzet Irak, 27925, nr.
722
Motie Sjoerdsma c.s. over interparlementair netwerk
standing committees
NO Initiatiefnota
Europees Leger,
23-9-2019
35189, nr. 6
In
behandeling
Motie Diks en Kerstens over het monitoren van
mogelijke gezondheidsgevolgen voor het
Defensiepersoneel
VAO militair
radarstation
Herwijnen, 11-9-2019
31936, nr. 654
In
behandeling
Motie Voordewind c.s. over het in kaart brengen van
alternatieve locaties voor het radarstation
VAO militair
radarstation
Herwijnen, 11-9-2019
31936, nr. 655
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Onderzoeken in het kader van
de Rijkscoördinatieregeling
voor de radar in Herwijnen,
31936, nr. 718
Motie Kerstens c.s. over ook andere wetenschappelijke VAO militair
radarstation
instituten betrekken bij het onderzoek naar de
Herwijnen, 11-9-2019
gezondheidseffecten van cumulatieve straling
31936, nr. 656
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Onderzoeken in het kader van
de Rijkscoördinatieregeling
voor de radar in Herwijnen,
31936, nr. 718
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
102
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Diks: verzoekt de regering, in samenwerking met alle
AO Materieelprojecten, 27830, nr. 286
betrokken instanties en de IOM, te komen tot een meer 11-9-2019
nauwkeurige monitoring van het aantal personenj dat in
het Nederlandse Search-and-Rescuegebied wordt
gered, zelfstandig de Carabische eilanden bereikt en
omkomt dan wel vermist raakt, en de Kamer hierover bij
het Jaarverslag van de Kustwacht Caribisch Gebied te
informeren.
Stand van
zaken (juli
2021)
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Jaarverslag 2020 Kustwacht
voor het Koninkrijk der
Nederlanden in het Caribisch
gebied, 35570 X, nr. 89
Karabulut en Kerstens: verzoekt de regering deze
Notaoverleg
specifieke groep PTSS-patiënten zo spoedig mogelijk in Veteranenbeleid,
kaart te brengen; verzoekt de regering tevens het
24-06-2019
gewijzigde PTTS-protocol zo spoedig mogelijk in te
voeren,
30139, nr. 217
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Reactie op de gewijzigde motie
van de leden Karabulut en
Kerstens over spoedig invoeren
van het gewijzigde PTSSprotocol, 30139, nr. 219
Diks en Stoffer: verzoekt de regering, met de ministeries Notaoverleg
van Defensie, van Justitie en Veiligheid en van
Veteranenbeleid,
Volksgezondheid, Welzijn en Sport een landelijke
24-06-2019
campagne te ontwikkelen die leidt tot bredere
bewustwording en eerdere herkenning in de
samenleving van de symptomen en kenmerken van
PTSS en hoe hiermee om te gaan,
30139, nr. 216
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2020 ‒ 2021,
30139, nr. 243
Kerstens: inzicht in kosten en omvang flexibele schil
WGO Jaarverslag,
19-6-2019
35200 X, nr. 10
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief HRtransitie Defensie van 28 mei
2021, 35570 X, nr. 91
Belhaj: over voortgang implementatie DAP 1325
WGO Jaarverslag,
19-6-2019
35200 X, nr. 11
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
Kerstens: verzoekt de regering, ingeval Defensie in het AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 117
gelijk wordt gesteld (bezwaar tegen RVU boetes) de
daarmee gepaard gaande bedragen ten goede te laten
komen aan de medewerkers van Defensie, bijvoorbeeld
in de vorm van arbeidsvoorwaardenruimte.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
Belhaj: Verzoekt de regering, en specifiek het ministerie AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 121
van Defensie, in de afweging tussen chroom-6houdende verf of gelijkwaardige alternatieven, het
financieeleconomische aspect de laagste prioriteit te
geven binnen budgettaire kaders van Defensie en indien
dit een afweging zal zijn hierover expliciet de Kamer te
informeren,
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Toezeggingen over chroom-6,
35000 X, nr. 147
Belhaj: verzoekt de regering, en specifiek het Ministerie AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 120
van Defensie, om zo spoedig mogelijk actief te stoppen
met het werken met chroom-6-houdende verf, het
vervangingsproces en certificeringsproces te versnellen
en chroomvrije verfsystemen te implementeren
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Toezeggingen over chroom-6,
35000 X, nr. 147
Diks: verzoekt de regering, het besluit over de instelling AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 124
en de opdracht van de commissie vergemakkelijk
toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten op
de kortst mogelijke termijn te nemen en deze commissie
in staat te stellen om zo spoedig als redelijkerwijs
mogelijk haar werk op een zorgvuldige wijze af te
ronden.
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
25883, nr. 352
Kerstens: verzoekt de regering, voor eens en altijd
duidelijk te maken dat het bij het melden van
misstanden en calamiteiten onder druk laten
ondertekenen van geheimhoudingsverklaringen niet
aan de orde is.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 118
Belhaj: verzoekt de regering, alle mogelijke maatregelen AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 113
te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade
veroorzaakt door uitstootgassen van burnpits zo veel als
mogelijk te voorkomen.
In
behandeling
Belhaj: verzoekt de regering, om de nota Defensie
NO DIS, 18-2-2019
Industrie Strategie en de Innovatiestrategie Defensie
aan te vullen met voorstellen die volgen uit het plan van
aanpak Defensie Operationele Energiestrategie.
In
behandeling
31125, nr. 98
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
103
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Bruins Slot: verzoekt de regering, op deze voorgaande NO DIS, 18-2-2019
punten aan de Kamer duidelijkheid te bieden en een
ethisch en juridisch kader te ontwikkelen waarbinnen
het onderzoek, de ontwikkeling en de toepassing van
human enhancement gaan plaatsvinden, en de Kamer
hierover voor de zomer van 2019 te informeren.
31125, nr. 97
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Reactie op de motie van het lid
Bruins Slot c.s. over een ethisch
en juridisch kader voor human
enhancement, 31125, nr. 105
Bruins Slot: verzoekt het kabinet het ontwerp, de
ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van
onderzeeboten binnen de gouden driehoek te
accommoderen.
NO DIS, 18-2-2019
31125, nr. 96
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Onderzoeksfase Vervanging
Onderzeeboten, 34225, nr. 24
Bruins Slot c.s. over meer reservisten werven bij de
Rijksoverheid
NO Reservisten,
11-2-2019
35059, nr. 7
In
behandeling
Bosman c.s. over in gesprek gaan met
onderwijsinstellingen over reservistenwerving
NO Reservistenbeleid, 35059, nr. 5
11-2-2019
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Personeelsrapportage midden
2020, 35570 X, nr. 5
Bosman c.s. over het informeren via de dienstplichtbrief NO Reservistenbeleid, 35059, nr. 6
11-2-2020
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
toezeggingen en moties inzake
reservisten, 35059, nr. 9
Belhaj: verzoekt de regering, na één jaar het
AO Veiligheid en
functioneren van de IVD, het MID en de COID te
integriteit, 7-2-2019
evalueren, het personeel (burgers en militairen) te
betrekken bij deze evaluatie en de onderzoeksopzet van
de evaluatie vooraf aan de kamer voor te leggen.
35000 X, nr. 97
In
behandeling
Belhaj: verzoekt de regering, bij onderzoeken naar en bij AO Veiligheid en
de afhandeling van klachten door het MID, de COID en integriteit, 7-2-2020
de Inspectie Veiligheid Defensie, de onafhankelijkheid
en objectiviteit te waarborgen, door personen (niet
zijnde de melder zelf en/of getuigen) die een rol hebben
gespeeld waarover de melding gaat, niet te betrekken in
het onderzoek en/of bij de afhandeling van klachten;
verzoekt de regering, bij gevraagde en ongevraagde
onderzoeken van de Inspectie Veiligheid Defensie en
de COID, de onafhankelijkheid en objectiviteit te
waarborgen door personen die een rol hebben gespeeld
in de totstandkoming van het te onderzoeken beleid niet
te betrekken in het doen van onderzoek.
35000 X, nr. 90
Deels
Gerapporteerd in Kamerbrief
uitgevoerd Reactie op de motie van het lid
Belhaj over het waarborgen van
onafhankelijkheid van
onderzoeken door IVD en COID,
35000 X, nr. 106
Stoffer en Verhoeven: verzoekt de regering, een
Ruslandstrategie op te stellen en deze in 2019 aan de
Kamer voor te leggen.
Plenair debat Rusland, 33694, nr. 37
20-12-2018
In
behandeling
Verhoeven en Bruins Slot: verzoekt de regering het
Plenair debat Rusland, 33694, nr. 35
initiatief te nemen om internationale overeenstemming 20-12-2018
te bereiken over de praktische toepassing van het
bestaande internationale recht op het digitale domein en
de Kamer hierover te informeren.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Internationale rechtsorde in het
digitale domein, 33694, nr. 47
Stoffer: verzoekt de regering, deze samenwerking verder Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 64
te optimaliseren door meer gebruik te maken van dual- 2019, 21-11-2018
use-innovatie en het waar mogelijk bevorderen van
afspraken over reële toegang voor Nederlandse
bedrijven tot door Defensie ontwikkelde kennis.
In
behandeling
Bruins Slot: verzoekt de regering, de Defensie Cyber
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 52
Strategie te verbreden met de inzet van cybersoldaten 2019, 21-11-2018
om Nederland te beschermen als cyberaanvallen in de
ruimte dreigen de samenleving te ontwrichten, en de
Kamer daarover te informeren.
In
behandeling
Bruins Slot: verzoekt de regering, te voorzien in
draadloos breedbandinternet van goede kwaliteit,
thuiswifi, voor alle legering binnen Defensie, daartoe
een plan te maken en de Kamer daarover uiterlijk
voorjaar 2019 te informeren.
Uitgevoerd Kamerbrief Stand van zaken
vastgoed Defensie, 34919, nr. 35
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 51
2019, 21-11-2018
Belhaj: draagt de regering op de Tweede Kamer eerst te Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 58
informeren over alle financiële implicaties en nut en
2019, 21-11-2018
noodzaak van het voornemen tot de heroverweging van
het Marine Etablissement Amsterdam alvorens stappen
worden gezet met betrekking tot de heroverweging.
Uitgevoerd Kamerbrief Voortgang
bestuurlijk overleg
Marineterrein in Amsterdam,
34919, nr. 50
Popken: verzoekt de regering, vanaf volgend jaar in de Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 46
2019, 21-11-2018
Defensiebegroting cyber en space duidelijk te
specificeren en uit te werken, zodat inzichtelijk wordt
Uitgevoerd Wordt jaarlijks meegenomen in
de begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
104
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 53
2019, 21-11-2018
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Personeelsrapportage midden
2020, 35570 X, nr. 5
Stoffer en Bruins Slot: verzoekt de regering, de Franse Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 63
en Duitse regering formeel op de hoogte te brengen van 2019, 21-11-2018
de Nederlandse bezwaren tegen een Europees leger, en
actief samenwerking te zoeken met de regeringen van
andere EU-lidstaten voor een effectief gezamenlijk
tegenwicht.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Verslag van een algemeen
overleg, gehouden op
24 januari 2019, over de EU
Defensieraad, 21501 28, nr. 185
Kerstens: verzoekt de regering, uiterlijk in de volgende Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 59
Veteranennota een uitgewerkt plan daartoe te
2019, 21-11-2018
presenteren alsook vertegenwoordigers van het
thuisfront bij die uitwerking te betrekken.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2018–2019,
30139, nr. 218
Bruins Slot: verzoekt de regering, indien het dit jaar niet Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 50
tot een arbeidsvoorwaardenakkoord komt, nog voor de 2019, 21-11-2018
jaarwisseling met een aanvullend voorstel te komen,
waaruit de waardering voor het Defensiepersoneel
concreet blijkt.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Eenmalige uitkering voor
defensiepersoneel, 35000 X, nr.
72
Diks en belhaj: verzoekt de regering, in aanloop naar
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 47
de herijking van de Defensievisie in 2020 een
2019, 21-11-2018
inspraaktraject in te zetten om de Kamer,
Defensiepersoneel en de samenleving te betrekken bij
fundamentele keuzes over de toekomstige inrichting
van Defensie.
Uitgevoerd
Belhaj: verzoekt de regering om, in de volgende
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 56
begroting en jaarverslag inzichtelijk te maken wat de
2019, 21-11-2018
financiële middelen zijn van multicultureel netwerk,
Vrouw en Defensie, Homoseksualiteit en Krijgsmacht en
Jong Defensie.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Opbrengsten programma
Behoud en Werving, 34919, nr.
38
Voordewind: verzoekt de regering, zorg te dragen dat
Nederland voor het motoronderhoud van de
Nederlandse F-35’s niet afhankelijk wordt van
motoronderhoud in Turkije.
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Antwoorden op de feitelijke
vragen over de eenentwintigste
voortgangsrapportage project
Verwerving F-35, Kamerstuk
26488, nr. 462
welke activiteiten c.q. doelstellingen gesteld worden en
welke financiële middelen hiervoor beschikbaar gesteld
worden.
Bruins Slot en Stoffer: verzoekt de regering,
interdepartementaal in overleg te treden om ruimte te
creëren voor maatschappelijke diensttijd bij Defensie.
Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 62
2019, 21-11-2018
Afgedaan met kamerbrief
Aanvullende antwoorden op
vragen gesteld tijdens het
plenair debat over de visie op
de toekomst van Defensie van
22 januari 2019, 34919, nr. 32
Kerstens: over gezamenlijk aanbod op de arbeidsmarkt WGO Personeel,
door Defensie, de brandweer en de politie.
12-11-2018
35000 X, nr. 30
Uitgevoerd DCPL en Nationale Politie doen
ook gezamenlijke werving voor
Defensie en politie.
Karabulut en Kerstens: verzoekt de regering om samen WGO Personeel,
met de vakbonden, en gedragen door het
12-11-2018
Defensiepersoneel, een goede cao overeen te komen.
35000 X, nr. 28
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
Diks: verzoekt de regering, jaarlijks bij het jaarverslag WGO Personeel,
een integraal inzicht te verschaffen in de actieplannen, 12-11-2018
programma's en trajecten die tot doel hebben de
bedrijfsvoering bij de Defensieorganisatie te verbeteren,
de onderlinge samenhang toe te lichten en de geboekte
resultaten in kaart te brengen.
35000 X, nr. 27
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Jaarverslag Ministerie van
Defensie 2018, 35200 X, nrs. 1,3
en 4
Belhaj: verzoekt de regering, om voor het programma
Behoud en Werving duidelijke doelstellingen te
formuleren, met een tijdsplanning en de daarbij
benodigde financiële middelen en over de voortgang
voortaan bij het jaarverslag te rapporteren.
WGO Personeel,
12-11-2018
35000 X, nr. 31
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Opbrengsten programma
Behoud en Werving, 34919, nr.
38
Diks: verzoekt de regering, te onderzoeken of Fast Track WGO Materieel,
Procurement als standaardoptie kan worden overwogen 5-11-2018
voor het versnellen van het verwerven van uitrusting
voor militairen die op korte termijn op missie of
oefening gaan, zodat deze spoedverwervingen, als het
niet anders kan, buiten de regulier van toepassing zijnde
administratieve regels maar binnen de wettelijke kaders
kunnen plaatsvinden, en de Kamer hierover te
informeren.
27830, nr. 273
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Defensie Projectenoverzicht
2019, 27830, nr. 292
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
105
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Belhaj; verzoekt de regering om over de planning en
WGO Materieel,
uitvoeringsvoortgang van de centraal te verwerven en 5-11-2018
te leveren kleding en uitrusting, jaarlijkse naar de Kamer
te rapporteren; verzoekt de regering om op hoofdlijnen
naar de kamer te rapporteren over de afhandelingen van
problemen met kleding en uitrusting gemeld bij het
interventieteam.
35000 X, nr. 24
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Defensie Projectenoverzicht
2019, 27830, nr. 292
Van Raan en Kerstens: Verzoekt de regering de militaire Plenair debat
luchthavens nadrukkelijk aan te sporen zich op te stellen luchthavenbesluit,
als goede buur.
5-7-2018
34932, nr. 6
In
behandeling
Kerstens: verzoekt het kabinet in het kader van bedoelde Plenair debat
zorgvuldigheid in overleg met betrokkenen zoals
luchthavenbesluit,
hiervoor genoemd te bezien op welke wijze tot een
5-7-2018
gedragen besluit kan worden gekomen en de Kamer
hierover te informeren.
34932, nr. 9
In
behandeling
Helvert: verzoekt de regering de toenadering van Turkije VAO NAVO, 5-7-2018
tot Rusland en de aanschaf van het S-400 systeem door
Turkije in het kader van de NAVO aan de orde te stellen.
28676, nr. 294
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Geannoteerde agenda
bijeenkomst NAVO-ministers
van Defensie op 3 en 4 oktober
2018 te Brussel, 28676, nr. 303
VAO Materieel,
Diks: verzoekt de regering, bij gemandateerde
materieelverwervingsprojecten van defensie met een 5-7-2018
financiële omvang van meer dan €100 miljoen de Abrieven ter behandeling aan de Kamer voor te leggen en
geen onomkeerbare stappen te zetten voorafgaand aan
deze behandeling, voor dergelijke projecten of indien
geen B-brief wordt verzonden in de A-brief uitgebreid te
informeren over de risico's van het project en het al dan
niet voorhanden zijn van verwervingsalternatieven.
27830, nr. 254
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Materieelprojectenoverzicht
2018, 27830, nr. 259
Van den Bosch: verzoekt de regering met concrete
NO Veteranen,
voorstellen te komen om de in de veteranenwet
26-6-2018
vastgelegde zorgplicht volledig in de praktijk te brengen
en de Kamer hier binnen een jaar over te informeren.
30139, nr. 187
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2018–2019,
30139, nr. 218
Van den Bosch: verzoekt de regering, te onderzoeken
NO Veteranen,
welke mogelijkheden er zijn om de financiering van
26-6-2018
het Nationaal Fonds Ereschuld ook open te stellen voor
derden om additioneel in te investeren, opdat dit een
écht nationaal fonds kan worden, en de Kamer hier voor
de behandeling van de Defensiebe-groting 2019 over te
informeren.
30139, nr. 188
Uitgevoerd Kamerbrief Reactie op motie
van het lid Van den Bosch c.s.
over medefinanciering
Nationaal Fonds Ereschuld door
derden, 30139, nr. 203
Bruins Slot en Kerstens: verzoekt de regering om, in
NO Veteranen,
overleg met betrokken organisaties zoals de
26-6-2018
samenwerkende veteranenontmoetingscentra, het
vfonds, het Veteraneninstituut en betrokken gemeenten
te werken aan een passende ondersteuning van de
inloophuizen voor komende jaren en de Kamer hierover
voor de begrotingsbehandeling te informeren.
30139, nr. 189
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Inloophuizen veteranen 30139,
nr. 207 en kamerbrief
Inloophuizen veteranen 30139,
nr. 211
Belhaj: verzoekt de regering, de mogelijkheid te
onderzoeken om het dragen van een militair uniform
door niet actief dienende veteranen tijdens
veteranenevenementen mogelijk te maken en
bestaande regelingen daarvoor aan te passen.
NO Veteranen,
26-6-2018
30139, nr. 190
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Draagrecht uniformen
veteranen, 30139, nr. 212
Belhaj: verzoekt de regering, spoed te betrachten bij
NO Veteranen,
het afhandelen van het aanpassen van het
26-6-2018
voorzieningenstelsel en maximaal gebruik te maken van
de voorlopige voorziening wanneer veteranen in
afwachting zijn van een definitieve toekenning.
30139, nr. 191
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2018–2019,
30139, nr. 218
Belhaj: verzoekt de regering om, onderzoek naar moral NO Veteranen,
injury te stimuleren en moral injury een vast onderdeel 26-6-2018
van het curriculum van opleidingen van de Nederlandse
Defensie Academie te laten gelden.
30139, nr. 192
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2018–2019,
30139, nr. 218
Belhaj: verzoekt de regering, te onderzoeken in welke NO Veteranen,
mate het noodzakelijk is om externe medische adviseurs 26-6-2018
te betrekken bij het schaderegelingsproces en te
onderzoeken of dit op een andere wijze (intern)
georganiseerd kan worden, en hierover de Kamer te
informeren voor november 2018.
30139, nr. 193
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Reactie op de motie van het lid
Belhaj c.s. over externe
medische adviseurs, 30139, nr.
205
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
106
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Diks: verzoekt de regering in gesprek te gaan met de
NO Veteranen,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de
26-6-2018
mogelijkheden in kaart te brengen voor het verbeteren
van de aandacht voor veteranen in gemeenten.
30139, nr. 194
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Inloophuizen veteranen 30139,
nr. 211
Kerstens: verzoekt de regering, te onderzoeken op welke NO Veteranen,
wijze andere ministeries en de private sector, daaronder 26-6-2018
in de eerste plaats begrepen de (Nederlandse) defensieindustrie breder kunnen bijdragen aan het
veteranenbeleid en de Kamer hierover te informeren
30139, nr. 200
Uitgevoerd Kamerbrief Reactie op motie
van het lid Van den Bosch c.s.
over medefinanciering
Nationaal Fonds Ereschuld door
derden, 30139, nr. 203
Van Dijk: verzoekt de regering de aanbeveling van de WGO Jaarverslag,
Algemene Rekenkamer betreffende de administratie
20-6-2018
van de munitieopslag over te nemen, en onderzoek te
doen of dit probleem ook speelt bij de administratie van
de voorraad van explosieven.
34950 X, nr. 9
In
behandeling
Bruins Slot: verzoekt de regering, de ondertekening van VAO IT, 19-6-2018
het contract met de te selecteren leverancier voor GrIT
te laten voorafgaan door een nieuw BIT-advies, waarbij
ook ingegaan wordt op de implementatie van eerdere
aanbevelingen door het BIT; verzoekt de regering
tevens, de Kamer over dit uitgebrachte BIT-advies te
informeren, tijdig voorafgaand aan de
contractondertekening.
31125, nr. 88
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Derde BIT-advies programma
‘Grensverleggende IT’ (GrIT),
31125, nr. 104
Bruins Slot: verzoekt de regering, de Kamer tijdig te
VAO IT, 19-6-2018
informeren als het programma GrIT duurder wordt dan
de initiële reservering dan wel dat de functiona-liteit
wordt verminderd of het niveau van IT-dienstverlening
naar beneden wordt gesteld, omdat het maximum van
de reservering bereikt is.
31125, nr. 87
Uitgevoerd
Motie Stoffer: constaterende dat tijdens de NAVO-top in NO Defensienota,
28-5-2018
Wales in 2014 is afgesproken dat het Nederlandse
Defensiebudget wordt verhoogd richting 2% van het
bbp in 2024; overwegende dat de Defensienota
hoofdzakelijk ingaat op de versterking van de
krijgsmacht tijdens deze kabinetsperiode, maar
onduidelijk is over de periode 2020–2024; verzoekt de
regering, conform de NAVO-norm en in lijn met de
aange-nomen motie-Dijkgraaf over langjarige
financieringssystematiek (34 775 X, nr. 57), prioriteit te
geven aan een spoedige uitwerking van een perspectief
op Defensie na 2020.
34919, nr. 17
Uitgevoerd Afgedaan tijdens
begrotingsbehandeling
Defensie 2019, 21 november
2018
Motie bruins Slot: overwegende dat de inzet van drones NO Defensienota,
vaker plaatsvindt en steeds eenvoudiger wordt voor
28-5-2018
niet-statelijke actoren; overwegende dat Defensie nog
niet over voldoende counterdrones-middelen beschikt;
verzoekt de Minister, in te zetten op het ontwikkelen van
counterdrones-capaciteiten en de Kamer hierover te
informeren.
34919, nr. 14
Uitgevoerd Aanhangsel Handelingen
2018/19, nr. 2248
Motie Diks: overwegende dat gelet op de destabilisering NO Defensienota,
van Venezuela en de daarmee gepaard gaande politieke 28-5-2018
onvoorspelbaarheid in dat land een robuuste
verdediging van de Caribische eilanden noodzakelijk is,
en een verder geïntegreerde verdediging met andere
westerse mogendheden bovendien kosten kan
besparen; verzoekt de regering, te bezien of en hoe
een verregaande vorm van geïntegreerde en
gezamenlijk verdediging van het Caribisch gebied met
andere westerse mogendheden mogelijk en wenselijk
is, en daarbij tevens de mogelijkheid van wederzijdse
verdediging te onderzoeken.
34919, nr. 13
Uitgevoerd Afgedaan in kamerbrief Stand
van zaken van de bilaterale
defensiesamenwerking met de
strategische partners van
Defensie, 33279, nr. 29
Motie Diks: constaterende dat in de Defensienota een NO Defensienota,
28-5-2018
bedrag van 20 miljoen euro structureel voor
cyberdefensie wordt vrijgemaakt en hiermee gedurende
deze kabinetsperiode slechts één cyberoperatie kan
worden uitgevoerd; verzoekt de regering bij de nog uit
te werken cyberstrategie expliciet te onderzoeken of de
beschikbare capaciteit van het Defensie Cyber
Commando voldoende is om cyberdreigingen het hoofd
te kunnen bieden, en tevens te onderzoeken of en hoe
34919, nr. 11
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Defensie Cyber Strategie,
33321, nr. 9
Afgedaan met kamerbrief
Aanbieden commercieelvertrouwelijke definitieve
business case GrIT, 35728, nr. 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
107
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
cyber offensief – indien opportuun en proportioneel –
ingezet zou kunnen worden in het kader van het
verdedigen van de internationale rechtsorde.
Motie Belhaj en Voordewind: verzoekt de regering,
NO Defensienota,
wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een 28-5-2018
Defensie Materieel begrotingsfonds.
34919, nr. 19
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Hoofdlijnen
Defensiematerieelbegrotingsfonds
(DMF), 27830, nr. 281
Diks: verzoekt de regering, tijdelijke ontheffingen
AO Veiligheid en
vanwege operationele noodzaak voortaan altijd te laten integriteit, 16-5-2018
vergezellen door een formeel vastgelegde schriftelijke
verslaglegging van de uitgevoerde veiligheidschecks
waaruit blijkt dat de munitie gedurende deze periode
veilig kan worden gebruikt, en na het verstrijken van
de tijdelijke ontheffing de typeclassificatie alsnog zo
spoedig mogelijk uit te voeren.
34775 X, nr. 116
Uitgevoerd Afgedaan in Kamerbrief
beantwoording kamerrvagen
van het lid Karabulut (SP) over
ongelukken met de SM-2 raket
op Duitse en Amerikaanse
oorlogsbodems, Kamerstuk
2018D41904 en met verslag
Vaststelling van de
begrotingsstaten van het
Ministerie van Defensie (X)
voor het jaar 2020, 35300 X, nr.
47
Belhaj: verzoekt de regering, te allen tijde de Kamer
AO Veiligheid en
actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in integriteit, 16-5-2018
een instellingsbesluit voor het oprichten van een
(tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk
wijzigen.
34775 X, nr. 110
Doorlopend Gerapporteerd in Kamerbrief
Lijst van vragen en antwoorden
over de Jaarrapportage 2019
Visitatiecommissie Defensie en
Veiligheid, 34919, nr. 41
Motie Karabulut en Ploumen verzoekt de regering, het AO Veiligheid en
tijdelijke externe meldpunt open te houden tot de
integriteit, 16-5-2018
behandeling van de definitieve aanbevelingen van de
commissie-Giebels door de Tweede Kamer.
34775 X, nr. 117
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Eindrapport commissie Giebels
en openhouden extern
meldpunt, 34775 X, nr. 130
Van Dijk: verzoekt de regering, alle mogelijke middelen AO Veiligheid en
in te zetten om het beantwoorden van de schuldvraag integriteit, 16-5-2018
mogelijk te maken en daaraan consequenties te
verbinden.
34775 X, nr. 112
In
behandeling
AO Veiligheid en
Bruins Slot: verzoekt de regering, een onafhankelijke
integriteit, 16-5-2018
visitatiecommissie in te stellen ten behoeve van de
uitvoering van het plan van aanpak integrale veiligheid
en integriteit bij Defensie, die jaarlijks over de stand van
zaken van het verbetertraject rapporteert aan de
bewindslieden van Defensie en de Kamer, en
halfjaarlijks aan de Kamer te rapporteren over de
voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak en
de aanbevelingen van deze visitatiecommissie
34775 X, nr. 113
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Nadere informatie over
maatregelen plan van aanpak
‘Een veilige
defensieorganisatie’, 34919, nr.
24
Belhaj: verzoekt de regering, na het voltooien van het AO Veiligheid en
strafrechtelijk onderzoek door het OM, onderzoek te
integriteit, 16-5-2018
doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne
disciplinaire maatregelen over te gaan indien er op enig
moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar
handelen.
34775 X, nr. 109
In
behandeling
Diks: verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat AO Veiligheid en
slachtoffers van misbruik binnen defensieorganisatie op integriteit, 16-5-2018
geen enkele wijze worden beperkt in hun communicatie
met externen over de misbruikzaak, anders dan ter
voorkoming van onderlinge beïnvloeding hangende
het onderzoek.
34775 X, nr. 115
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Ontwikkelingen op
personeelsgebied bij Defensie,
35300 X, nr. 54
Sjoerdsma over: verzoekt de regering, zonder militairen VAO ISIS, 21-12-2017
in gevaar te brengen, gedetailleerder te rapporteren
over militaire wapeninzet.
27925, nr. 625
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Voortgangsrapportage
Nederlandse bijdrage in de
strijd tegen ISIS, 27925, nr. 629
Van Ojik: overwegende dat klimaatverandering in Mali VAO Vredesmissies,
12-12-2017
een bedreiging is voor de voedselproductie en
watervoorziening, en daarmee een bron voor conflict;
overwegende dat Nederland bij de aanpak van
conflicten een integrale aanpak voorstaat waar defensie,
diplomatie en ontwikkeling hand in hand gaan; verzoekt
de regering om, samen met internationale en Malinese
partners te bezien hoe meer kan worden gedaan om
klimaatverandering als bron van conflict in Mali tot
staan te brengen,
29521, nr. 357
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Nederlandse bijdrage aan
MINUSMA in 2019 en
veiligheidsinzet in de Sahel
2019 tot en met 2021 (artikel
100) 29521, nr. 368
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
108
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Belhaj: verzoekt de regering om, de diversiteit en het
VAO Personeel,
diversiteitsbewustzijn in alle geledingen van Defensie te 12-12-2017
versterken door in te zetten op een inclusieve cultuur
wat resulteert in zowel instroom als behoud van
medewerkers uit groepen die tot nu toe
ondervertegenwoordigd zijn; en hierbij specifiek te
kijken naar de regelgeving en
(bedrijfsvoerings-)voorschriften die belemmeringen
zouden kunnen opwerpen voor de hier voor genoemde
groepen en dit te betrekken bij de beleidsnota Diversiteit
en Inclusiviteit
Dijkgraaf: verzoekt de regering, zo mogelijk in de
komende Defensienota, te onderzoeken welke
mogelijkheden er zijn om tot een langjarige
financieringssystematiek te komen.
Stand van
zaken (juli
2021)
34775 X, nr. 63
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Diversiteit en inclusiviteit bij
Defensie, 35000 X, nr. 12
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 57
2018, 23-11-2017
Uitgevoerd Begrotingsbehandeling
21 november 2018, 35000 X
Voordewind: verzoekt de regering, de tweedaagse
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 51
geestelijkeverzorgingsconferentie ook tot vast
2018, 23-11-2017
onderdeel te maken van de opleiding van de
landmachtcadetten en de deelname van militairen aan
de geestelijkeverzorgingsconferenties voorafgaande
aan uitzendingen te stimuleren.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Personeelsrapportage Defensie
over 2017, 34775 X, nr. 102
Bruins Slot: verzoekt de regering het onderzoek naar
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 38
het delegeren van personeelsbesluiten te benutten om 2018, 23-11-2017
commandanten meer bevoegdheden en bijbehorende
middelen op personeelsgebied te geven en daartoe met
concrete maatregelen te komen.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Rapportage adaptieve
krijgsmacht, 33763, nr. 146
Bruins Slot: verzoekt de regering, de effecten van het
AOW-pensioengat inzichtelijk te maken, integraal af te
wegen en nader te bezien bij de Defensienota.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Defensienota 2018 - investeren
in onze mensen, slagkracht en
zichtbaarheid, 34919, nr. 1
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 39
2018, 23-11-2017
Bruins Slot: verzoekt de regering, te investeren in cyber Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 40
als volwaardig vijfde militaire domein en daarbij ook in 2018, 23-11-2017
te zetten op een grotere rol van Defensie in het kader van
de derde hoofdtaak, om zo samen met civiele
veiligheids-partners op te kunnen treden tegen digitale
bedreigingen en aanvallen.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Defensie Cyber Strategie,
33321, nr. 9
Belhaj: verzoekt de regering, de Kamer over het
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 45
groeipad voor uitgaven aan research and development 2018, 23-11-2017
en innovatie te informeren bij het aanbieden van de
Defensienota en bij de volgende aanvullende nota van
wijziging of de suppletoire begroting (die de verdere
verdeling van de extra middelen van Rutte III realiseert)
inzichtelijk te maken.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
35000 X, nrs. 2 en 18
Belhaj: verzoekt de regering om, de mogelijkheden te Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 46
onderzoeken om de huidige maximalisering van leeftijd 2018, 23-11-2017
bij de aanbieding van betrekkingen te verruimen en
daarmee bij te dragen aan de adaptieve krijgsmacht.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Rapportage adaptieve
krijgsmacht, 33763, nr. 146
Ploumen en Voordewind: verzoekt de regering, jaarlijks Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 48
een thuisfrontcheck uit te voeren waarbij wordt gekeken 2018, 23-11-2017
naar de uitkomsten en leerpunten om de bestaande
dienstverlening te laten aansluiten op deze uitkomsten
zodat tegemoetgekomen wordt aan de behoefte van
het thuisfront.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Veteranennota 2017–2018,
30139, nr. 186
Ploumen en Karabulut: verzoekt de regering, te
Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 49
waarborgen dat er ook na het melden van een incident 2018, 23-11-2017
een mogelijkheid tot nazorg is
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Rapport «Onderzoek naar een
sociaal veilige werkomgeving
bij Defensie», 35000-X, nr. 13 en
kamerbrief Beleidsreactie
eindrapport commissieGiebels, 35000 X, nr. 75
Diks en Van de Molen: verzoekt de regering, te bezien Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 37
hoe Defensie bij kan dragen aan deze Elfwegentocht
2018, 23-11-2017
door bijvoorbeeld experimenten te doen met
alternatieve brandstoffen of in die periode geen of veel
minder fossiele brandstoffen te gebruiken.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Evaluatie van de Operationele
Energiestrategie, 33763, nr. 142
Agema en Popken. Regering dient een einde te maken Begrotingsbehandeling 34665 X, nr. 35
aan de Regeling faciliteiten Turkse dienstplicht defensie- 2018, 23-11-2017
ambtenaren.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Uitvoering van de gewijzigde
motie van de leden Agema en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
109
Omschrijving
Vindplaats + bronnummer
Stand van
zaken (juli
2021)
Popken over de Regeling
faciliteiten Turkse dienstplicht
defensie-ambtenaren, 34775 X,
nr. 67
Voordewind: verzoekt de regering, te onderzoeken op Begrotingsbehandeling 34665 X, nr. 52
welke wijze in het toetsingskader voor deelname aan
2018, 23-11-2017
internationale missies duidelijke, controleerbare criteria
voor de veiligheid en de medische zorg voor
Nederlandse militairen tijdens internationale missies
opgenomen kunnen worden, en de Kamer hierover te
informeren,
In
behandeling
Karabulut et al.: over het verzoek de commissie die
VAO Personeel,
onafhankelijk en extern onderzoek gaat doen naar
13-11-2017
intimidatie en seksueel geweld , voldoende middelen en
mogelijkheden te geven om ook de praktijk mede bij
de operationele eenheden te onderzoeken.
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Commissie sociaal veilige
werkomgeving, 34775 X, nr. 61
Motie De Roon over het plaatsen van
langeafstandkruisraketten op nieuwe fregatten.
34775 X, nr. 21
Begrotingsbehandeling 34550 X, nr. 34
2017, 17-11-2016
In
behandeling
Günal-Gezer/Vuijk: over een overzicht van de
WGO Materieel,
toegekende prijsbijstelling, de verdeling daarvan over 2-11-2015
de investeringsprojecten en exploitatie-uitgaven en de
mate waarin de prijsbijstelling toereikend is.
34300 X, nr. 35
Uitgevoerd Afgedaan met de
defensiebegroting 2017, 34550
X, nr. 2
Knops: over het bij de uitvoering van de motie-Van der WGO Jaarverslag,
Staaij voorzien in een structurele oplossing voor de
17-6-2015
problematiek van onvoldoende ontvangen
prijsbijstelling en stijgende kosten van
defensiematerieel.
34200 X, nr. 9
Uitgevoerd Afgedaan in Regeerakkoord
«Vertrouwen in de Toekomst»
verzoekt de regering, de problemen met de
VAO
31125, nr. 48
informatievoorziening en ICT bij Defensie binnen het nu Informatievoorziening
gereserveerde budget op te lossen en indien dit niet
en ICT bij Defensie
mogelijk is geen extra geld uit te trekken zonder de
18-12-2014
Kamer daarover vooraf te informeren
Van Tongeren/Smaling over de Kamer op de hoogte
houden over de voortgang van de aanplant van
compensatiebos.
Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief
Voortgangsrapportage IT en
ERP, Kamerstuk 31125, nr. 72 +
BIT-advies Grensverleggende
IT, Kamerstuk 31125, nr. 115 +
het delen van de CV business
case GrIT, Kamerstuk 35728, nr.
2
AO AWACS, 13-5-2014 33750 XII, nr. 86
Eijsink c.s. over monitoren van geluidscontouren rond NO Toekomst van de 33763, nr. 22
vliegbases Volkel en Leeuwarden.
krijgsmacht, 6-11-2013
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Stand van zaken AWACS en de
Navo-vliegbasis Geilenkirchen,
34300 XII, nr. 69
Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief
Uitvoering motie-Eijsink over
het geluid van de F-35, 33763,
nr. 96 en kamerbrief
Instellingsbesluit Stuurgroep
«Uitvoering motie
geluidsmeetnetten»
(Kamerstuk 33 763, nr. 22),
33763, nr. 121
Tabel 53 Door bewindslieden gedane toezeggingen
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
De minister van Defensie zegt toe voor het einde van het
CD Missies/ operaties,
zomerreces 2021 de Kamer te zullen informeren over de
08-7-2021
beperkende maatregelen in het verre Oosten als gevolg van
corona voor Zr.Ms. Evertsen als onderdeel van de carrier strike
group.
2021D29294
Afgedaan in
Kamerstuk 29521, nr.
424
De minister van Defensie informeert de Kamer over (de
afwikkeling van) de schijnaanval van Russische
gevechtsvlietuigen op de Zr.Ms. Evertsen.
2021D26567
In behandeling
In de volgende begroting wordt expliciet aandacht besteed aan CD Personeel, 23-6-2021
de proeftuinen met betrekking tot het decentraal budget.
2021D26576
Afgedaan met de «prapportage midden
2021»
De minister stuurt haar brief aan de Veteranenombudsman over Notaoverleg Veteranen,
het geval van verlopen rijbewijzen van in Duitsland
22-6-2021
gestationeerde militairen aan de Kamer.
2021D25599
Afgedaan in
Kamerstuk 30139, nr.
246
WGO Jaarverslag en Slotwet,
29-6-2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
110
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen,
Veteranennota nader over de uitkomsten van het
22-6-2021
gezondheidsonderzoek naar welzijn en zorgbehoefte van ISAFveteranen.
2021D25599
In behandeling
De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen,
22-6-2021
Veteranennota nader over het Landelijk Zorgsysteem voor
Veteranen (LZV).
2021D25599
In behandeling
De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen,
22-6-2021
Veteranennota over de stand van zaken met betrekking tot
revalidatietrajecten van veteranen.
2021D25599
In behandeling
De Minister van Defensie zegt toe in de komende
Veteranennota’s ook in te zullen gaan op de voortgang van de
uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Borstlap
inzake Dutchbat-III (toezegging aan het lid Piri).
26122, nr. 55
In behandeling
De minister van Defensie informeert de Kamer over het
CD Afghanistan, 02-6-2021
versnellen van procedures van de coalitiepartners (met name
het Verenigd Koninkrijk) om tolken naar de betreffende landen
te halen.
35570 X, nr. 105
Afgedaan in
Kamerstukken 35570
X, nr. 113 en 35570 X,
nr. 94
De minister van Defensie stuurt de Kamer, zo mogelijk binnen CD Afghanistan, 02-6-2021
één week, een brief waarin de versnellingen in de procedures
worden gemeld die tot nu toe zijn gerealiseerd en welke
versnellingen nog mogelijk zijn.
35570 X, nr. 105
Afgedaan in
Kamerstukken 35570
X, nr. 113 en 35570 X,
nr. 94
De minister van Defensie zendt de verkorte vragenlijst van de
IND vóór 3 juni 2021 aan de Kamer.
CD Afghanistan, 02-6-2021
35570 X, nr. 105
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 94
De minister zendt de resultaten van haar gesprek met de
minister van Buitenlandse Zaken over de (mogelijkheid van)
stationering van een vertaler op de ambassade in Kabul vóór
3 juni 2021 aan de Kamer.
CD Afghanistan, 02-6-2021
35570 X, nr. 105
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 94
De staatssecretaris van Defensie zegt toe in de komende PCD Veiligheid en Integriteit,
rapportages of personeelsbrief in te zullen gaan op eventuele 01-6-2021
ontwikkelingen in het oplossen van de resterende langlopende
zaken.
35570 X, nr. 104
Doorlopend
CD Missies/ Operaties
Dutchbat-III, 08-6-2021
In het verslag van de NAVO Defensie Ministeriële vermeldt de CD NAVO Defensieministeriële, 28676, nr. 367
minister van Defensie welke overzichten van disruptieve
25-5-2021
technologieën al dan niet met de Kamer kunnen worden
gedeeld.
Afgedaan in
Kamerstuk
2021Z11901
In het verslag van de NAVO Defensie ministeriële wordt
CD NAVO Defensie Ministeriële 28676, nr. 367
aandacht besteed aan de ambities van Nederland op het gebied 25-5-2021
van klimaat versus die van de NAVO.
Afgedaan in
Kamerstuk
2021Z11901
In het verslag van de NAVO Defensie ministeriële wordt een
update van de cijfers inzake het halen van de 2%-norm en de
brutobedragen opgenomen.
CD NAVO Defensieministeriële, 28676, nr. 367
25-5-2021
Afgedaan in
Kamerstuk
2021Z11901
De minister zendt het zogenaamde PFCA als bijlage bij het
verslag van de EU Defensieraad aan de Kamer.
CD Defensieraad, 20-4-2021
21501 28, nr. 218
Afgedaan in Verslag
(VTC) Raad
Buitenlandse Zaken
Defensie van 6 mei
2021, Kamerstuk
21501 28, nr. 220
De staatssecretaris zendt ieder in het kader van GrIT uitgebracht AO Grensverleggende IT,
BIT-advies aan de Kamer.
10-12-2020
31125, nr. 117
Afgedaan in
Kamerstuk 31125, nr.
119
De staatssecretaris zegt toe de definitieve business case GrIT (of AO Grensverleggende IT,
een deel ervan) naar de Kamer te zullen versturen.
10-12-2020
31125, nr. 117
Afgedaan in
Kamerstuk 35728, nr.
2
De staatssecretaris verwacht het IBO Vastgoed in juni 2021 de
Kamer te doen toekomen
Begrotingsbehandeling 2021,
3-12-2020
Plenair verslag 33e
vergadering Donderdag
3 december 2020
Afgedaan in
Kamerstukken
34919, nr. 77 en
34919, nr. 79
De minister van Defensie zegt toe in de
volgende Veteranennota ook te zullen ingaan op eventuele
voortzetting van het project Horse Power.
WGO Personeel/ Materieel,
30-11-2020
35570 X, nr. 72
Afgedaan in
Kamerstuk 30139 nr.
243
De minister van Defensie zegt toe in gesprek te zullen gaan met WGO Personeel/ Materieel,
de veteranenopvang in Tilburg of een faciliteit kan worden
30-11-2020
ingericht voor een proefperiode van één jaar voor de
professionele opvang van moeilijk bereikbare veteranen met
35570 X, nr. 72
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 84
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
111
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
psycho-sociale klachten, en de Kamer hierover schriftelijk te
zullen informeren, zo enigszins mogelijk uiterlijk medio januari
2021.
De staatssecretaris van Defensie zegt toe direct na ontvangst WGO Personeel/ Materieel,
van de reactie van het RIVM schriftelijk aan de Kamer te zullen 30-11-2020
rapporteren over de beantwoording van de vragen diebij
het RIVM zijn uitgezet over de categorieën en ziektes in relatie
tot verschillende stoffen.
35570 X, nr. 72
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 84
De staatssecretaris van Defensie zegt toe een commissie in te WGO Personeel/ Materieel,
stellen om een brede impact-analyse uit te voeren voor de
30-11-2020
situatie waarbij de uitgangspunten van de
uitkeringsregeling Chroom-6 worden losgelaten (bijvoorbeeld
voor de groep (gewezen) Defensiemedewerkers die buiten de
bestaande regeling vallen en ernstig ziek zijn) en zal de Kamer
hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk informeren.
35570 X, nr. 72
Vervangen door
motie 35570 X, nr.
28. Motie in
behandeling. Laatst
gerapporteerd in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 84
De staatssecretaris van Defensie zegt toe in gesprek te zullen WGO Personeel/ Materieel,
gaan met de initiatiefnemer van de kaartenactie m.b.t. de UGM- 30-11-2020
problematiek om nader te achterhalen wat de problematiek
precies inhoudt, en zal de Kamer hierover direct na dit gesprek
schriftelijk informeren.
35570 X, nr. 72
Afgedaan in
Kamerstuk, 35570 X,
nr. 108
De staatssecretaris van Defensie zegt toe nader onderzoek te
WGO Personeel/ Materieel,
zullen initiëren of er specifiek voor de POMS een aparte
30-11-2020
schadevergoedingsregeling kan worden opgezet, en de Kamer
hierover schriftelijk te zullen informeren.
35570 X, nr. 72
Uitgevoerd in
Kamerstuk, 35570 X,
nr. 92
De staatssecretaris van Defensie zegt toe zo enigszins mogelijk WGO Personeel/ Materieel,
in het voorjaar van 2021 schriftelijk aan de Kamer te zullen
30-11-2020
berichten hoe de voorgestelde vergoedingsregelingchroom-6
Defensie zich verhoudt tot het rapport van de commissie-Heerts
en andere ontwikkelingen op dit terrein.
35570 X, nr. 72
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X
nr. 92
Notaoverleg
27925, nr. 750
Burgerslachtoffers, 07-10-2020
Afgedaan in
Kamerstuk 27925, nr.
746
De minister zegt toe het schematische overzicht van de
toekomstige procedure te sturen
De minister informeert de Kamer over de onderzoeksvragen
Notaoverleg
27925, nr. 750
(van de onafhankelijke commissie) zodra deze zijn vastgesteld, Burgerslachtoffers, 07-10-2020
alsmede over de voortgang van het onafhankelijke onderzoek.
In behandeling
De staatssecretaris van Defensie zegt toe uiterlijk 1 februari 2021 AO Veiligheid Defensie,
de Kamer nader te zullen informeren over de wijze waarop
08-9-2020
vervolg zal worden gegeven aan de werkzaamheden van de
visitatiecommissie.
35570 X, nr. 4
Afgedaan in
Kamerstuk 34919, nr.
76
De Minister van Defensie stuurt de evaluatie van het rapport van AO Personeel, 18-6-2020
de IVD in Juni naar de Tweede Kamer.
35300, nr. 86
Afgedaan in
Kamerstuk 35300 X,
nr. 69
Staatssecretaris informeert de kamer over resterende punten AO Personeel, 18-6-2020
wat betreft AOW-gat en RVU boetes. De Staatssecretaris zegt toe
het gesprek aan te willen gaan met de Kamer over andere zaken
die nog spelen.
35300, nr. 86
Deels afgedaan,
gerapporteerd in
35300-X, nr. 62
Staatssecretaris informeert Kamer (schriftelijk) over nader
onderzoek van de paritaire commissie dat voor het eind van
het jaar (2020) wordt afgerond.
AO Personeel, 18-6-2020
35300, nr. 86
Afgedaan in
Kamerstuk 35300 X,
nr. 85
Minister informeert de Kamer in het derde kwartaal (schriftelijk) AO Personeel, 18-6-2020
over de geleerde lessen mbt COVID-19 en Defensie.
35300, nr. 86
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 10
Bij toekomstige missies wordt vooraf duidelijk gemaakt hoe de Plenair debat over misleiding
voortgang van de missie zal worden gemeten en in de artikel VS t.a.v. de oorlog in
100-brieven wordt standaard een paragraaf opgenomen waarin Afghanistan, 06-2-2020
de aandachtspunten en risico's worden benoemd, en de
maatregelen die we willen nemen om die te beperken.
Plenaire verslag (stenogram)
Doorlopend, o.a.
gerapporteerd in
Kamerstukken
29521, nr. 417 en
27925, nr. 755
De minister van Defensie onderzoekt of/hoe het PESCOprojecten met de Kamer kan worden gedeeld, aangezien deze
nu «government use only» is gerubriceerd. Zij informeert de
Kamer hierover
AO EU Defensieraad, 03-3-2020 21501-28, nr. 200
Niet in de geannoteerde agenda’s, maar in de verslagen van
AO EU Defensieraad, 03-3-2020 21501 28, nr. 200
de EU Defensieraden informeert de minister van Defensie de
Kamer voortaan over de voortgang en stand van zaken van de
Europese Defensiesamenwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
Afgedaan in
Kamerstuk 21501-28,
nr. 201
Doorlopend
112
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
De ontwikkeling van de prijzen voor exploitatie en investeringen Nota naar aanleiding van het
zal de minister van Defensie – conform de aanbeveling van het verslag, 03-2-2020
CBS – ook de komende jaren blijven volgen. In het jaarverslag
en de begroting zal de minister u hierover informeren.
35280, nr. 7
In behandeling
Over de wijze waarop de Kamer nader geïnformeerd kan worden Nota naar aanleiding van het
over instandhouding ten aanzien van vastgoed, komt de
verslag, 3-2-2020
minister van Defensie graag terug in de eerste begroting van
het DMF.
35280, nr. 7
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 K
N.a.v. verzoek Stoffer (SGP)
Plenair debat
De Minister van Defensie zegt toe te investeren in de verbetering Burgerslachtoffers Hawija,
van het politieke bewustzijn en de informatievoorziening op
27-11-2019
het bestuursdepartement van Defensie.
Plenaire verslag (stenogram)
Afgedaan in
Kamerstuk 28362, nr.
56
De staatssecretaris van Defensie informeert de Kamer op
reguliere momenten, bijvoorbeeld in het kader van het
jaarverslag, over de invulling van de motie Van Helvert m.b.t.
inzet klimaatgelden voor verduurzaming Defensievastgoed.
34919, nr. 49
Doorlopend,
gerapporteerd in
Kamerstruk 27830
313
AO Vastgoed, 26-11-2019
De minister van Defensie brengt de komende periode in kaart of Brief Minister van Defensie met 35280, nr. 5
en op welke wijze het opnemen van de relevante personele
beantwoording vragen Vaste
uitgaven vorm zou kunnen krijgen. De Kamers worden hierover Commissie voor Defensie,
in de eerste begroting van het DMF nader geïnformeerd.
14-11-2019
Afgedaan in
Kamerstuk 35 570 K
De staatssecretaris neemt het verschil in beloning tussen KMar Begrotingsbehandeling
Defensie, 07-11-2019
en Politie mee in het onderzoek van de herziening van het
loongebouw.
Plenaire verslag (stenogram)
In behandeling
De minister zegt toe bij de geannoteerde agenda’s van de Raad AO EU Defensieraad,
Buitenlandse Zaken-Defensie een update aan de Kamer te
06-11-2019
sturen over de ontwikkelingen over Europese
Defensiesamenwerking.
21501 28, nr. 195
Doorlopend
De minister informeert de Kamer nader over de invulling van
Veteranenzorg.
WGO Personeel/ Materieel,
30-10-2019
35300 X, nr. 47
Afgedaan in
Kamerstuk 30139, nr.
234
De minister informeert de Kamer over de stand van zaken met WGO Personeel/ Materieel,
betrekking tot het Marine Etablissement Amsterdam, zodra het 30-10-2019
overleg met de gemeente Amsterdam dat toestaat.
35300 X, nr. 47
Afgedaan met
Kamerstuk 34919, nr.
50
De minister stelt het onderwerp interne sanctiemogelijkheden AO NAVO Defensie
aan de orde tijdens de NAVO Defensie ministeriële en
Ministeriële, 16-10-2019
rapporteert hierover in het verslag van die vergadering.
28676, nr. 327
Afgedaan, gestalte
gegeven in verslag
met Kamerstuk
28676, nr. 325
De minister zegde toe dat zij een onderzoek zal (laten) uitvoeren Nota Overleg Krijgsmacht van 35189, nr. 9
naar de haalbaarheid en wenselijkheid van het openstellen van en voor Europeanen, 23-9-2019
de Nederlandse krijgsmacht voor EU burgers
In behandeling
De minister onderzoekt of zij de SG aanwijzing inzake speciale AO MIVD, 03-7-2019
operaties aan de Kamer kan sturen. Indien dit mogelijk is, wordt
deze aanwijzing aan de Kamer toegezonden.
29924, nr. 187
In behandeling
Uiterlijk bij de vaststelling van het voorlopig ontwerp inzake
AO MIVD, 03-7-2019
de co-locatie voor de MIVD en AIVD informeert de minister van
Defensie de Kamer over de voortgang van dit project. Daarnaast
geeft zij ook aan of en welke mogelijkheden tot versnelling er
zijn.
29924, nr. 187
Uitgevoerd
De minister verwerkt de rapportage over de voortgang in de zorg Notaoverleg Veteranenbeleid, 30139, nr. 220
in de volgende Veteranennota.
24-6-2019
Afgedaan in
Kamerstuk 30139, nr.
234
Staatssecretaris van Defensie zegt toe de twee scenario’s na
AO IT, 4-9-2019
uitwerking (op zijn vroegst begin 2020) aan de Kamer te zullen
toesturen, inclusief een schets van de belangrijkste risico’s
(waaronder langer doorgaan met het huidige systeem).
31125, nr. 107
Afgedaan in
Kamerstuk 31125, nr.
115
De Staatssecretaris zegt toe de Kamer te betrekken bij de
herziening van het DMP.
AO Materieel, 25-4-2019
27830, nr. 285
In behandeling
De Staatssecretaris informeert de Kamer bij het volgende
Materieel Projectenoverzicht over de inrichting van een
evaluatie van internationale aanschaftrajecten van materieel.
AO Materieel, 25-4-2019
27830, nr 285
Afgedaan in
Kamerstuk 27830, nr.
313
De Staatssecretaris van Defensie zegt toe de Kamer bij de
begrotingen en bij de verantwoordingsstukken te zullen
informeren over de experimenten en ervaringen m.b.t.
innovatief partnerschap.
Notaoverleg Defensie Industrie 31125, nr. 102
Strategie, 18-2-2019
Doorlopend;
gerapporteerd in
Kamerstuk 27830, nr.
303
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
113
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
AO Integrale aanpak Veiligheid 35000 X, nr. 95
De staatssecretaris van Defensie zal in de komende
jaarverslagen integriteit het aantal meldingen van misstanden en integriteit, 17-1-2019
melden, inclusief de daarna genomen maatregelen.
Doorlopend
De minister informeert de Kamer dit jaar over het onderzoek
inzake vitale infrastructuur. Dit i.r.t. de Cyber strategie.
AO verzamel AO, 16-1-2019
35000, nr. 87
Afgedaan; zie ook
Kamerstuk 26643, nr.
673
In de jaarverslagen zal inzichtelijk worden gemaakt wat de stand Notaoverleg Defensie
van zaken is van de realisatie van doelstellingen op het gebied Energiestrategie, 10-9-2018
de energiestrategie (nulmeting in 2019 en realisatie vanaf 2020).
34895, nr. 8
Doorlopend;
gerapporteerd in
Kamerstuk 34919, nr.
74
De minister van Defensie zegt toe in de komende
AO voortgang missies/
voortgangsrapportages en evaluaties van militaire missies
operaties, 27-6-2018
nader in te zullen gaan op de effecten van lopende missies op
de gereedheid van de Defensie-organisatie in brede zin.
29521, nr. 366
Doorlopend
De minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota Notaoverleg Veteranen,
meer in te zullen gaan op de langere termijn, en dit tweejaarlijks 26-6-2018
te zullen herhalen. (Start 2019).
30139, nr. 201
Doorlopend Laatst
gerapporteerd in
Kamerstukken
30139, nr. 220 en
30139, nr. 243
De minister zegt toe de Kamer te informeren over alle stappen AO EU Defensieraad, 25-4-2018 21501 28, nr. 174
die worden gezet op het gebied van militaire mobiliteit, inclusief
de uitkomsten van de interdepartementale inventarisatie naar
de fysieke, procedurele en juridische knelpunten op het gebied
van militaire mobiliteit.
Afgedaan in
Kamerstukken 21501
33, nr. 834 en 35570
X, nr. 75
De minister informeert de Kamer over de financiële en personele AO NAVO Defensie
consequenties van de NAVO commandostructuur vóór de NAVO ministeriele, 08-2-2018
Defensie Ministeriële van juni 2018.
28676, nr. 284
Afgedaan in
Kamerstuk 33279, nr.
32
De minister zendt een overzicht naar aanleiding van de
AO NAVO Defensie
inventarisatie van grensoverschrijdende militaire mobiliteit aan Ministeriële, 08-2-2018
de Kamer en zij zal de datum waarop deze toezending zal
geschieden zo spoedig mogelijk aan de Kamer meedelen.
28676, nr. 284
Afgedaan in
Kamerstuk 21501-33,
nr. 834
De minister informeert de Kamer over de gevolgen van de
AO NAVO Defensie
nieuwe commandostructuur van de NAVO voor het Joint Forces Ministeriële, 31-10-2017
Command in Brunssum.
28676, nr. 279
Afgedaan in
Kamerstuk 33279, nr.
32
De minister van Defensie zegt toe in de volgende evaluaties
het aantal militairen en het aantal missies te vermelden.
AO Evaluatie missies/
operaties, 13-9-2017
29521, nr. 350
Doorlopend
De minister informeert de Kamer over de aangepaste
commandostructuur, die in oktober 2017 wordt besproken,
zodra dat mogelijk is.
AO NAVO Defensie
Ministeriële, 22-6-2017
28676, nr. 275
Afgedaan in
Kamerstuk 33279, nr.
32
De minister zegt toe om in de Jaarverslagen het stoplichtmodel WGO Jaarverslag Ministerie
te implementeren voor de maatregelen ter versterking van de van Defensie 2016, 14-6-2017
basisgereedheid.
34725 X, nr. 11
Doorlopend; laatst
gerapporteerd in
Kamerstuk 34919, nr.
78
Minister Defensie zegt toe in oktober 2017, en vervolgens ieder AO Personeel Defensie,
26-1-2017
jaar in oktober, een vervolgrapportage m.b.t. het Total Force
Concept aan de Kamer te doen toekomen.
34550 X, nr. 74
Afgedaan met
kamerstuk 35000 X,
nr. 136
De Kamer blijft regulier betrokken en geïnformeerd worden bij/ AO NAVO Defensie
over de uitwerking van alle afspraken van de NAVO-top in
Ministeriële, 13-10-2016
Warschau. De manier waarop zal de minister nog bepalen.
28676, nr. 257
Afgedaan. Hierover
is de Tweede Kamer
geinformeerd in
kamerbrieven 33279,
nr. 32; 28676, nr. 348;
28676, nr. 345; 28674,
nr. 342; 29521, nr.
408; 28676, nr. 334;
28676, nr. 333
De minister stuurt de afgeronde onderzoeken van het RZO
meteen naar de Kamer (en niet 1x per jaar).
Notaoverleg Veteranen,
20-6-2021
30139, nr. 164
Doorlopend
De minister gaat nog duidelijker aangeven in rapportages en
brieven wat het aandeel van pensioenen en uitkeringen is.
WGO Slotwet Ministerie van
Defensie 2015, 16-6-2016
34475 X, nr. 15
Doorlopend, laatst
gerapporteerd in
Kamerstukken 35570
X, nr. 1 en 35570 X,
nr. 2
34300 X, nr. 116
Afgedaan in
Kamerstuk 35570 X,
nr. 84
De minister houdt de Kamer op de hoogte van de gesprekken AO Personeel Defensie,
met het ministerie van VWS en de consequenties voor het
21-4-2016
calamiteitenhospitaal en de rol 4 als een deel van de financiering
wordt stopgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
114
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats + bronnummer
Stand van zaken (juli
2021)
WGO vaststelling
De Kamer ontvangt bij de begroting jaarlijks inzicht in de
34300 X, nr. 68
effecten van het wel/niet toekennen van prijscompensatie door begrotingsstaten voor het jaar
2016 onderldeel materieel,
de minister van Financiën.
02-11-2015
Doorlopend
De minister zal in de volgende Materieelprojectenoverzichten WGO vaststelling
34300 X, nr. 68
nadere toelichting geven op de keuzes die voor bepaalde
begrotingsstaten voor het jaar
materieelprojecten gemaakt zijn. Daarbij wordt ingegaan op
2016 onderldeel materieel,
de overwegingen en de mogelijke gevolgen voor andere
02-11-2015
materieelprojecten. Dit met als voorbeeld dit jaar om de MALE
UAV voor aantal jaar uit te stellen.
Doorlopend.
Gerapporteerd in
Kamerstuk 27830, nr.
313
De minister van Defensie zal de Kamer informeren over de
gevolgen voor de nationaliteit van de actief dienende militair,
die recent is vertrokken naar Syrië en zich waarschijnlijk heeft
aangesloten bij ISIS (betreft vraagstuk van statelijke/nietstatelijke actoren).
AO MIVD 09-9-2015
29924, nr. 135
In behandeling
De minister van Defensie zal de Kamer informeren over de
AO MIVD 09-9-2015
resultaten van het onderzoek naar de actief dienende militair
die recent is vertrokken naar Syrië en zich waarschijnlijk heeft
aangesloten bij ISIS, zodra de vertrouwelijkheid zich daartegen
niet meer verzet.
29924, nr. 135
In behandeling
De minister van Defensie informeert de Kamer twee keer per jaar AO Informatievoorziening en
met een integrale rapportage (IV, ICT en ERP) over de uitvoering ICT bij Defensie en ERP,
van het ICT-plan, uitgedrukt in produkt, tijd en geld. De eerste 23-6-2015
rapportage is in september 2015 en betreft de eerste verfijning
van de uitwerking van het high level IT-ontwerp.
31125, nr. 60
Afgedaan. De Kamer
wordt hierover
geinformeerd met
het Defensie
Projectenoverzicht
(DPO).
De minister van Defensie neemt voortaan bij artikel-100 brieven WGO Jaarverslag en Slotwet
op wat de materiële gereedheid is alsmede de gevolgend aarvan 2014, 17-6-2015
voor de operationele gereedheid, inclusief de financiële
aspecten daarvan.
34200, nr. 15
Doorlopend. Laatst
gerapporteerd in
27925, nr. 769,
De Kamer wordt bij toekomstige aanschaf van meer F-35
AO DMP-D vervanging F-16,
toestellen opnieuw vooraf geïnformeerd, echter niet meer met 26-2-2015
een DMP-D brief.
26488, nr. 384
Doorlopend
De ministers van Defensie en buitenlandse Zaken zeggen toe AO kleine operaties, 26-11-2014 29521, nr. 282
het gender-aspect, daar waar relevant, bij missies mee te nemen
in een volgende evaluatie.
Doorlopend. Laatst
gerapporteerd
27925, nr. 755,
27925, nr. 732
De Kamer wordt bij toekomstige oepraties/missies voortaan
geinformeerd over de mogelijke gevolgen van de betreffende
missie voor de personeelscapaciteit bij de (ondersteunende)
onderdelen van de Krijgsmacht.
33750, nr. 69
Doorlopend
De inzet van de minister is om de toekomstige geannoteerde AO NAVO Defensie
agenda's en verslagen van NAVO-bijeenkomsten te verbeteren Ministeriële, 18-2-2014
qua informatie over inhoud van de agendapunten en het
Nederlandse standpunt.
28676, nr. 200
Doorlopend. Laatst
gerapporteerd in
2021Z11901
De minister zegt toe de Kamer te informeren over nieuwe
AO Drones/UAV, 05-2-2014
ontwikkelingen in het UAV-project, indien deze zich voordoen.
30806, nr. 22
Afgedaan in
Kamerstuk 27830, nr.
206
De minister stuurt de rapporten van de Raad voor Zorg en
Onderzoek weer standaard naar de Kamer.
AO Personeel, 16-4-2013
33400, nr. 82
Afgedaan
Per missie zal in het vervolg op voorhand een inschatting van
de kosten voor de zorg worden aangegeven. De kosten voor
nazorg zullen ook worden meegenomen in de evaluatie van
missies.
AO Personeel 25-3-2009
31700 X, nr. 109
Doorlopend, Laatst
gerapporteerd in
Kamerstukken
27925, nr. 755 en
27925, nr. 732
31700 X, nr. 58
Doorlopend, Laatst
gerapporteerd in
Kamerstukken
27925, nr. 755 en
27925, nr. 732
AO Personeel, 27-5-2014
AO Civiele Dienstverlening,
In de toekomst zal de minister van Defensie in artikel-100
brieven en stand van zaken-brieven, wanneer van toepassing, 23-10-2008
ingaan op civiele dienstverlening tijdens uitzendingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
115
7.4 Bijlage subsidieoverzicht
De subsidies worden verleend aan instellingen die voor Defensie een
toegevoegde waarde hebben. Verder zijn de subsidie beschikkingen die
Defensie verstrekt alleen bedoeld voor de specifieke subsidieaanvrager en
berusten niet op wettelijk voorschrift, anders dan gelegen in de begroting
en de regeling defensiesubsidies (http://wetten.overheid.nl/BWBR0013110/).
In 2017 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) ‘Subsidies,
robuust en proportioneel’ uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een aantal aanbe
velingen. Vanaf 2019 publiceert Defensie daarom de, vanaf dat moment
uitgevoerde, subsidie-evaluaties op www.rijksbegroting.nl. De subsidies
worden jaarlijks bij Defensie aangevraagd, door Defensie bezien en op
risico’s beoordeeld. De grootte en eventuele risico’s zijn medebepalend voor
het controle arrangement, waaronder de subsidie valt. De subsidies worden
elke vijf jaar apart geëvalueerd. Tijdens de evaluatie wordt het gezamenlijk
belang heroverwogen, waarna afhankelijk van de uitkomst, kan worden
besloten tot afbouw van de subsidierelatie.
Tabel 54 Subidies (bedragen x 1.000 euro)
Stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD)1
2.758
2017
2022
2022
Stichting Veteraneninstituut (Svi)1
7.0392
2017
2022
2022
Stichting de Basis1
3.891
2017
2022
2022
2017
2022
2022
2021
2026
2026
2017
2022
2022
2019
2024
2024
Nationaal Comité Herdenking Capitulatie 1945
Wageningen
25
2022
21.765
21.765
25
25
2023
2024
25
25
16.902
16.902
2025
25
2026
Volgende
Einddatum
evaluatie
2020
Stichting Nederlands Veteraneninstituut3
2021
Laatste
evaluatie
Naam
25
Stichting Veteranen Platform (VP)1
304
178
178
Stichting Koninklijke Defensiemusea
16.550
16.902
16.902
Stichting Nationale Taptoe
276
282
282
2017
2022
2022
Universiteit van Amsterdam
74
74
74
2017
2022
2022
Stichting Maritiem Kenniscentrum
28
23
23
2017
2022
2022
Stichting Phantasy in Blue
25
25
25
2017
2022
2022
Stichting Historische Vlucht
111
114
114
2017
2022
2022
SWoon NLDA
15
22
22
2017
2022
2022
ASL BISL Foundation
40
40
40
2017
2022
2022
Stichting Power of Freedom, Invictus Games
0
0
5.000
n.v.t.
2022
2022
Stichting monument Nagasaki
25
Eenmalige subsidie
1 Beoogd is dat deze stichtingen vanaf 1 januari 2021, inclusief bijdrage zorgcoördinatie, gefuseerd zijn tot een enkele stichting. Voor het VP betreft dit een deel van de
subsidie.
2 De subsidie is tijdelijk verhoogd in verband met het project Governance Uitvoering Veteranenbeleid. De evaluatie van deze tijdelijke subsidie is onderdeel van de vijfjaarlijkse
evaluatie van de Svi, NLVD, de Basis en het VP.
3 Het Veteraneninstituut is op 1 januari gefuseerd met stichting de Basis en stichting Nederlandse Veteranendag. Tevens zijn daarbij zorgcoördinatie van het APG, de BOE
LZV en de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform samengevoegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
116
7.5 Bijlage toelichting op de Strategische Evaluatie Agenda
Conform de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) is in deze bijlage
een uitwerking van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) opgenomen.
De SEA bestaat daarmee uit twee onderdelen: (1) de tabel met agendering
van evaluaties en onderzoeken en (2) een nadere uitwerking per SEA-thema.
Toelichting thematische indeling
«Defensie beschermt wat ons dierbaar is» - De missie van Defensie staat
aan de basis van al het beleid binnen het departement. De missie bepaalt
immers de koers van de organisatie en het beleid moet hieraan bijdragen.
Om haar missie te realiseren, heeft Defensie drie hoofdtaken: (1) het
beschermen van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten, (2) het
bevorderen van de (internationale) rechtsorde en stabiliteit en (3) het
leveren van bijstand bij rampen en crises.
Defensie zet in op het ontwikkelen van capaciteiten die voor alle drie de
hoofdtaken van belang zijn. De richting die hierbij wordt gevolgd is
uiteengezet in een aantal strategische documenten zoals de Defensievisie
2035 en de Defensienota 2018. Voor het opstellen van de Strategische
Evaluatie Agenda (SEA) zijn hoofdthema’s uit voorgenoemde documenten
geclusterd en, in afstemming tussen diverse stakeholders, aangescherpt.
Het resultaat is een nieuwe SEA-indeling die uit drie hoofdthema’s bestaat:
1. Inzetbaarheid
2. Adaptief en informatiegestuurd
3. Betrouwbare partner en werkgever
In de komende jaren (periode 2022-2024) werkt Defensie deze SEA-thema's
naer uit4. Zo wordt per thema in kaart gebracht wat aan kennis beschikbaar
is en op welke gebieden behoefte aan kennis bestaat. Om in deze kennis
behoefte te voorzien, worden voor alle thema’s aanvullende evaluaties
gepland en wordt de SEA verder aangevuld. Met het verder vullen van de
SEA, wordt tevens duidelijk wanneer in de komende 4-7 jaar voor welke
thema’s voldoende (relevante) inzichten voor een periodieke rapportage zijn
verzameld5. Deze periodieke rapportage vervangt op termijn de bekende
beleidsdoorlichtingen.
Thema 1 Inzetbaarheid
De Kamer wordt twee keer per jaar, bij de begroting en het jaarverslag, met
een rapportage geïnformeerd over de inzetbaarheid en gereedheid van de
krijgsmacht. In deze rapportages wordt toegelicht in hoeverre de
krijgsmacht haar drie hoofdtaken heeft kunnen uitvoeren. Zoals in de laatste
rapportages toegelicht, wordt er steeds vaker een beroep op Defensie
gedaan6. Ook blijkt uit veiligheidsanalyses dat dreigingen toenemen in
aantal, soort en complexiteit7. Om een antwoord op deze dreigingen te
bieden, nu en in de toekomst, moet Defensie een sterke organisatie zijn. Dit
betekent bijvoorbeeld voldoende opgeleid personeel en technologisch
hoogwaardig materieel. Defensie plant daarom evaluaties waarmee
inzichten worden verzameld voor/over het:
1. Bijdragen aan de nationale en internationale vrede en veiligheid
(subthema 1.1. omvat evaluaties van missies en operaties)
4
In de periode 2022-2024 werkt Defensie jaarlijks een SEA-thema uit
Elk SEA-thema wordt na 4-7 jaar looptijd afgerond met een periodieke rapportage. Voor deze
rapportage wordt een synthese van verzamelde inzichten gemaakt
6
BS2020016415, BS2021002675
7
Defensievisie 2035, Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022 (GBVS)
5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
117
2. Zorgen voor kwantitatief en kwalitatief inzetbaar personeel (subthema
1.2. omvat evaluaties ten aanzien van het personeels- en reservisten
beleid)
3. Realiseren van (technologisch) hoogwaardig en inzetbaar materieel
(subthema 1.3. omvat evaluaties die betrekking hebben op de wijze
waarop materieel wordt aangeschaft)
4. Borgen van een betrouwbare organisatie van ondersteunende diensten
en voorzieningen (subthema 1.4. omvat evaluaties die betrekking
hebben op beleid ten aanzien van ondersteunende diensten, zoals
geleverd door de DMO en het DOSCO).
Tabel 55 Geplande evaluaties
Subthema
Evaluatie
Type onderzoek
1.1
EMASOH
Ex-post (missie) evaluatie
Afronding
2021
1.1
MINUSMA
Ex-post (missie) evaluatie
2022
1.2
Militaire
gezondheidszorg
Beleidsdoorlichting
2022
1.3
COTS/MOTS
Beleidsdoorlichting
2021
1.3
Publieke investeringen
in een politiekbestuurlijke context
Interdepartementaal
Beleidsonderzoek
2023
1.3
Defensiematerieelfonds Ex-durante evaluatie
2027
Toelichting per evaluatie
Toelichting evaluatie EMASOH
Van eind januari tot eind juni 2020 heeft Nederland deelgenomen aan de
European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH), ter
versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Deze deelname
wordt door een onafhankelijke partij (The Hague Centre for Strategic
Studies) geëvalueerd. De eindevaluatie is gericht op het beoordelen van
de mate waarin de doelstellingen van de Nederlandse bijdrage aan
EMASOH, kortweg de missie, zijn gehaald en op welke wijze de ingezette
militaire en diplomatieke capaciteiten daaraan hebben bijgedragen.
Startpunt voor de evaluatie is het Amerikaanse verzoek op 16 september
2019 om deel te nemen aan een missie in de Golf, het International Maritime
Security Construct (IMSC). Eindpunt is het vertrek van Zr. Ms. De Ruyter uit
het operatiegebied op 8 juni 2020. Voor het onderzoek wordt zo veel als
mogelijk gebruikgemaakt van triangulatie. Zo wordt voor het verzamelen
van data een literatuurstudie en documentenanalyse uitgevoerd. Tevens
worden interviews afgenomen, met o.a. medewerkers van Defensie en
Buitenlandse Zaken.
Toelichting evaluatie MINUSMA
De Nederlandse bijdrage aan MINUSMA werd op 1 mei 2019 beëindigd.
De eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA wordt door
de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), de onafhan
kelijke evaluatiedienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken,
uitgevoerd. Tijdens deze evaluatie wordt onderzocht in hoeverre de doelen
voor de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA zijn bereikt en welke lessen
daaruit kunnen worden getrokken voor de besluitvorming over en opzet en
uitvoering van toekomstige missies. Daarbij wordt de volledige
Nederlandse bijdrage meegenomen: de inzet van militairen, politiefunctio
narissen en civiele deskundigen. Hiervoor wordt tijdens de evaluatie de
beleidstheorie, die ten grondslag ligt aan de Nederlandse bijdrage aan
MINUSMA, gereconstrueerd. Voor het beantwoorden van de onderzoeks
vragen gebruikt IOB verschillende onderzoeksmethodieken. Zo vinden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
118
interviews plaats (in Nederland en Mali) met medewerkers van o.a.
Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Ook maakt IOB
gebruik van een documentenanalyse en literatuurstudie.
Toelichting beleidsdoorlichting militaire gezondheidszorg
Zoals toegezegd in de memorie van toelichting bij de begroting-2020
(Kamerstuk 35300, nr. 2) wordt in 2022 de beleidsdoorlichting Militaire
Gezondheidszorg uitgevoerd. Met deze beleidsdoorlichting wordt
onderzocht in welke mate de herstructurering van de Militaire Gezond
heidszorg (MGZ) doelmatig en doeltreffend is geweest. Voor het uitvoeren
van deze beleidsdoorlichting wordt een kwalitatief evaluatiedesign
gehanteerd. Hierbij wordt in de eerste plaats gebruikgemaakt van
bestaande documentatie over de herstructurering van de MGZ en waar
nodig wordt aanvullende informatie verzameld door middel van interviews.
Toelichting beleidsdoorlichting COTS/MOTS
Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op het beleid ‘Verwerving van
de plank’, ook wel bekend als Commercial Off The Shelf en Military Off The
Shelf (COTS/MOTS). Tijdens de doorlichting wordt onderzocht in hoeverre
het COTS/MOTS-beleid bijdraagt aan een betere voorspelbaarheid en
beheersbaarheid van materieelprojecten op de aspecten tijd en geld. De
scope (en aanpak) van het onderzoek beslaat een selectie van in uitvoering
genomen materieelprojecten, die zijn gestart in de periode van 11 juli 2012
(vanaf de publicatie van het toetsingskader ‘Verwerving van de plank’) tot
en met 31 december 2020. Het veldwerk voor deze beleidsdoorlichting
bestaat uit onder meer een documentenstudie, deskresearch, een analyse
van materieelprojecten en, indien nodig, interviews met direct betrokkenen
binnen Defensie.
Toelichting IBO publieke investeringen in een politiek-bestuurlijke context
Voor het interdepartementale beleidsonderzoek ‘Investeringen in een
politieke context’ is een taakopdracht vastgesteld. In deze taakopdracht
staat dat het IBO inzichten biedt in de structuren die binnen het rijk bestaan
om op zowel de korte als lange termijn te investeren. Verder wordt tijdens
dit IBO onderzocht hoe een kabinet schaarse investeringsmiddelen zo
doeltreffend en doelmatig mogelijk kan alloceren met het oog op de doelen
die de politiek nastreeft, de economische situatie of de maatschappelijke
uitdaging. Onder investeringen vallen voor dit onderzoek forse uitgaven aan
materiele activa, zoals defensiematerieel. Het onderzoek wordt getrokken
door het Ministerie van Financiën. Andere betrokken departementen zijn
Infrastructuur & Waterstaat, Binnenlandse Zaken, Economische Zaken en
Klimaat en Defensie.
Toelichting evaluatie Defensiematerieelfonds
Bij de begroting 2021 is het DMF ingesteld. Het DMF heeft ten doel te
voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en
bekostiging van de ontwikkeling, de verwerving, de instandhouding en de
afstoting van het materieel, de ICT-middelen en de infrastructuur van het
Ministerie van Defensie. Door het inrichten van een separaat fonds nemen
naar verwachting de schokbestendigheid en betrouwbaarheid toe. Bij de
instelling van het DMF is besloten deze in 2027 te evalueren; het fonds wordt
dan op doelmatigheid en doeltreffendheid beoordeeld.
Thema 2. Adaptief en informatiegestuurd
Technologische ontwikkelingen en veranderende verhoudingen in de
wereld maken dat Defensie zich de komende jaren gaat begeven op relatief
nieuwe domeinen. Zo moet Defensie informatie in alle domeinen als wapen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
119
kunnen inzetten en over een gezaghebbende informatiepositie
beschikken8. Informatiegestuurd optreden (IGO) wordt in de Defensievisie
2035 benoemd als de basis van de toekomstige defensieorganisatie. IGO
houdt in dat Defensie in staat is om alle relevante informatie op ieder
gewenst niveau tijdig te verwerven, te verwerken en te verspreiden zodat
Defensie zo veel mogelijk met de juiste middelen, op het juiste moment op
de juiste plaats kan zijn9. Defensie plant daarom evaluaties waarmee
inzichten worden verzameld voor/over het:
1. Realiseren van een informatiegestuurde organisatie (subthema 2.1.
omvat evaluaties ten aanzien van informatie- en communicatietechno
logie, inclusief big-data, artificial intelligence, business intelligence en
cyber).
2. Inbedden van kennis en innovatie (subthema 2.2. omvat evaluaties die
voortkomen uit nieuwe, innovatieve vormen van bedrijfsvoering of
afgeleid zijn uit de Strategische Kennis & Innovatie Agenda).
3. Creëren van een flexibele, schaalbare en snel inzetbare organisatie
(subthema 2.3. omvat evaluaties gericht op het adaptief vermogen van
de organisatie).
Tabel 56 Geplande evaluaties
Subthema
Evaluatie
Type onderzoek
2.1
IGO KMar
Beleidsdoorlichting
Afronding
2022
2.1
GrIT
Ex-durante evaluatie
Start 2022
2.2
PPS Toeslagregeling
Ex-durante evaluatie
(interdepartementaal)
2021
2.2
Kennis- en Innovatie
Convenant (KIC)
Ex-durante evaluatie
(interdepartementaal)
2021
Toelichting per evaluatie
Toelichting beleidsdoorlichting IGO KMAR
In 2008 is de KMar gestart met het Programma Informatie Gestuurd
Optreden (IGO KMar). De beleidsdoorlichting richt zich op de periode juli
2008 tot december 2020 en reconstrueert het gevolgde traject van IGO KMar
aan de hand van genomen besluiten. Tevens wordt onderzocht welke
beoogde effecten (outcomes) zijn bereikt. Daarnaast wordt naar de
toekomst gekeken: welke ontwikkelingen worden verwacht en hoe kan IGO
KMar hierop inspelen? Voor het verzamelen van data wordt tijdens deze
beleidsdoorlichting gebruikgemaakt van kwalitatieve onderzoeksmetho
dieken, waaronder een documentenanalyse en interviews met functiona
rissen die (in)direct verbonden zijn geweest aan het gevoerde beleid.
Toelichting evaluatie GrIT
In 2015 is het ministerie van Defensie gestart met een grootschalig ITvernieuwingsprogramma, genaamd Grensverleggende IT (GrIT). De
Tweede Kamer heeft GrIT in februari 2021 aangewezen als groot project,
zoals bedoeld in de Regeling Grote Projecten. Dit betekent dat Defensie de
Tweede Kamer met voortgangsrapportages op de hoogte moet houden.
De ARK doet sinds 2016 onderzoek naar GrIT. In het verantwoordingson
derzoek 2020 heeft de ARK de minister van Defensie aanbevolen om in 2022
een tussenevaluatie uit te voeren om vast te stellen of de uitvoering van
GrIT goed verloopt. Tijdens deze evaluatie kan dan worden bekeken of de
aanpak van de blokkenplanning, de samenwerking in gemengde teams,
8
9
Defensievisie 2035
Defensienota 2018
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
120
de afspraken in het contract met de leverancier en de sturing op het
programma functioneren zoals beoogd. De minister van Defensie heeft deze
aanbeveling overgenomen.
Toelichting evaluatie PPS-Toeslagregeling
In opdracht van het ministerie van Economische Zaken voert onderzoeks
bureau Dialogic samen met de universiteit Maastricht een evaluatie van
de PPS-toeslagregeling 2016-2020 uit. Hierbij worden de departementen en
andere relevante stakeholders i.r.t. het Missiegedreven Topsectoren- en
Innovatiebeleid (MITB) betrokken. Ook Defensie is vanwege haar rol bij de
KIA Veiligheid betrokken10.
Toelichting evaluatie Kennis- en Innovatie Convenant (KIC)
Het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MITB) is door MinEZK
in april 2019 aan de Kamer toegelicht (Kamerstuk 33009-70). In het Kennisen Innovatie Convenant (KIC) zijn de afspraken vastgelegd tussen de
publieke en private partijen die participeren in het Missiegedreven
Topsectoren- en Innovatiebeleid. Defensie is één van die partijen, als
medetrekker van de Kennis- en Innovatie Agenda Veiligheid. Halverwege
de looptijd van het KIC (eind 2021) wordt bezien of de afspraken in dit
convenant nog voldoen en of de voorgenomen budgetten adequaat zijn. Nu,
bijna halverwege de eerste termijn, wordt het KIC geëvalueerd en bekeken
of er aanvullende tussentijdse afspraken nodig zijn. Middels een voort
gangsbrief zal de Kamer over de uitkomst worden geïnformeerd.
Thema 3. Betrouwbare partner en werkgever
De kern van het optreden van Defensie bestaat uit goed getrainde en
geoefende mensen. De mensen maken immers het verschil. Defensie stelt
zichzelf dan ook ten doel om een goede werkgever te zijn, waarbij sociale
en fysieke veiligheid in zowel de bedrijfsvoering als taakuitvoering
verankerd zit11. Zonder samenwerking met (externe) partners is het echter
niet mogelijk om de belangen van het Nederlands Koninkrijk te verdedigen.
Zoals aangekondigd in de Defensienota 2018, is Nederland daarom de
afgelopen jaren nog intensiever gaan samenwerken met strategische
partners12. Naast samenwerking met militaire partners (bijvoorbeeld in EUen NAVO-verband), wordt ook ingezet op samenwerking met civiele organi
saties zoals bedrijven en kennisinstellingen. Defensie plant daarom
evaluaties waarmee inzichten worden verzameld voor/over het:
1. Zorgen voor goede (inter)nationale relaties en inbedding (subthema 3.1.
omvat evaluaties die betrekking hebben op de relatie van de
Nederlandse krijgsmacht met zowel militaire en civiele partners in
binnen en buitenland)
2. Zorgen voor een integere organisatie en veilige werkomgeving
(subthema 3.2. omvat evaluaties die betrekking hebben op de fysieke en
sociale veiligheid binnen Defensie)
3. Realiseren van een duurzame organisatie (subthema 3.3. omvat
evaluaties die gericht zijn op duurzaamheidsvraagstukken en –beleid
van de organisatie en de leefomgeving)
10
De in de KIA Veiligheid genoemde missies zijn onder leiding van het Ministerie van Justitie en
Veiligheid en het Ministerie van Defensie gedefinieerd.
11
Defensievisie 2035
12
BS2020025112
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
121
Tabel 57 Geplande evaluaties
Subthema
Evaluatie
Type onderzoek
3.1
Subsidie verstrekkingen
onderzoek
Afronding
Ex-durante evaluatie
3.1
NL-DEU
Ex-post evaluatie
samenwerkingsverbanden
2023
3.1
Flag Officer Sea Training
(FOST)
Ex-durante evaluatie
2024
3.2
Regeling Volledige
Schadevergoeding (RVS)
Ex-post evaluatie
2021
3.2
PvA Veiligheid
Ex-durante evaluatie
2021
3.2
Barrières uitzenden
vrouwelijke militairen
Ex-durante/ ex-post
evaluatie
2022
3.2
Etnische diversiteit
Meting
2022
2022
Toelichting per evaluatie
Toelichting onderzoek subsidieverstrekkingen:
Voor 2022 staan 13 subsidie-evaluaties gepland (zie bijlage 7.4 subsidieo
verzicht, tabel 56). Hieronder vallen bijvoorbeeld subsidieverstrekkingen
aan vier veteranenorganisaties die nu gezamenlijk onderdeel zijn van een
enkele stichting: het Nederlands Veteranen Instituut. Na het uitvoeren van
de subsidie-evaluaties, kan een overkoepelend onderzoek naar subsidie
verstrekkingen plaatsvinden.
Toelichting beleidsdoorlichting samenwerking Nederland-Duitsland
De Nederlandse en Duitse defensieorganisaties werken al langere tijd
structureel samen. Ter versterking van de bilaterale defensiesamenwerking,
tekenden de Nederlandse en Duitse minister van Defensie in 2019 een
Declaration of Intent (DOI). De DOI bevat als annex een roadmap met een
inventarisatie van zowel lopende als toekomstige samenwerkingsprojecten.
In deze evaluatie wordt o.a. gekeken naar succesfactoren en mogelijke
verbeterpunten van (een van) deze samenwerkingsverbanden / -projecten.
Toelichting evaluatie Flag Officer Sea Training
Flag Officer Sea Training (FOST) is een instituut op het gebied van operati
onele training voor maritieme oorlogsvoering. Nederland doet al tientallen
jaren mee aan de FOST. Met deze evaluatie wordt de doeltreffendheid en
doelmatigheid van de Nederlandse deelname aan de FOST onderzocht.
Toelichting evaluatie Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS)
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking
getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schade
vergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie
over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze
regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwik
keling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018 ‒ 2019, is een start gemaakt
met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in
kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van
de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbete
ringen doorgevoerd moeten worden. Dit evaluatieonderzoek wordt
uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR).
Toelichting Evaluatie PvA Veiligheid
Naar aanleiding van ongevallen in Mali en in Ossendrecht heeft Defensie op
basis van de aanbevelingen van de Onderzoekraad voor Veiligheid en de
commissie Van der Veer een plan van aanpak gemaakt ter verbetering van
de veiligheid bij Defensie. Dit plan van aanpak gaat over fysieke en sociale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
122
veiligheid en beschrijft de maatregelen om het werken bij Defensie veiliger
te maken. In het plan zijn vier sporen (Strategie, Structuur, Systeem en
Cultuur) met veertig maatregelen opgenomen. De voortgang van het plan
van aanpak werd in de periode 2018-2020 jaarlijks getoetst door de Visita
tiecommissie Defensie en Veiligheid. De derde en laatste rapportage van
deze commissie is op 21 juni 2021 opgeleverd. Om inzicht te krijgen in de
status, uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de 40 maatregelen uit het plan
van aanpak, heeft Defensie aan de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd (ex
durante) een evaluatie uit te voeren. Voor het verzamelen van inzichten,
maakt de ADR gebruik van een documentenanalyse en interviews. Het
evaluatierapport wordt in 2021 opgeleverd.
Toelichting onderzoek barrières uitzenden vrouwelijke militairen
Op 24 september 2018 heeft de Nederlandse krijgsmacht zich gecommit
teerd aan het ‘Elsie Initiatief’, dat zich richt op het vergroten van het aantal
vrouwelijke militairen en politie in VN-vredesmissies. Een van de
onderdelen van het initiatief is een zogeheten ‘barrière assessment’; een
onderzoek om inzichtelijk te maken welke drempels in de organisatie het
uitzenden van vrouwelijke militairen belemmeren.
Toelichting meting etnische diversiteit (CBS)
Het Ministerie van Defensie streeft naar een divers personeelsbestand.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet daarom in 2022 in samen
werking met de defensieafdeling Trends, Onderzoek & Statistiek (TOS)
kwantitatief onderzoek (conform de AVG) naar de etnische samenstelling
van Defensie. Het onderzoek gaat over de periode 2018-2020 en geeft o.a.
inzicht in de in- en uitstroom van defensiemedewerkers met een (nietwesterse) migratie-achtergrond.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
123
7.6 Bijlage overzicht uitgaven veteranen en uitgaven zorg en nazorg
Aan de Kamer is toegezegd dat in de begroting een overzicht wordt
opgenomen van de begrote uitgaven in het kader van het veteranenbeleid.
De uitgaven zijn in de begroting verwerkt in verschillende begrotingsarti
kelen. In het onderstaande overzicht is dit samengebracht.
Tabel 58 Totaaloverzicht van begrote uitgaven voor erkenning en
waardering voor veteranen (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) - erkenning & waardering1
9.229
Subsidie Vereniging Veteranen Platform (VP)
178
Ondersteuning organisatie dag voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers
340
Ondersteunen veteranenzaken voor operationele commando's
Totaal
776
10.523
1 Op 1 januari 2021 zijn 6 organisaties/organisatieonderdelen gefuseerd tot het Nederlands Veteraneninstituut, te
weten: stichting het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD), het
programmabureau Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform
(VP).
Tabel 59 Ondersteunen veteranenzaken door operationele commando's
(bedragen x € 1.000)
Operationele commando's
Koninklijke Marine
334
Koninklijke Landmacht
300
Koninklijke Luchtmacht
102
Koninklijke Marechausse
40
Totaal
776
Uitgaven erkenning en waardering
De uitgaven voor erkenning en waardering zijn begroot in niet-beleidsartikel
9 Algemeen en 10 Apparaat Kerndepartement, met uitzondering van de
uitgaven voor reüniefaciliteiten die zijn begroot op de beleidsartikelen van
de operationele commando’s.
Het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
In navolging op de aanbeveling die voortkwam uit de evaluatie van het
veteranenbeleid is het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) op 1 januari
2021 ontstaan uit 6 organisaties/organisatieonderdelen, te weten: stichting
het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Vetera
nendag (NLVD), het programmabureau van het Landelijk Zorgsysteem voor
Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen Burgerlijk Pensioen
fonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het
Veteranenplatform (VP). Het NLVi is een stichting die een groot deel van
de uitvoering van het veteranenbeleid op het gebied van erkenning,
waardering, en zorg (beschreven in de Veteranenwet en nader uitgewerkt in
het Veteranenbesluit), tot haar takenpakket heeft. De oprichting van het NLVi
moet leiden tot meer duidelijkheid voor de veteraan en andere partijen en
tot een doeltreffende en doelmatige uitvoering van activiteiten op het
gebied van erkenning, waardering en zorg. Het NLVi is een rechtspersoon
met een wettelijke taak en heeft een eigen onafhankelijke raad van toezicht,
die de taken van de voormalige Raad van civiel-militaire Zorg en Onderzoek
(RZO) heeft overgenomen. De begroting voor de totale subsidie aan het
NLVi bedraagt voor 2022 € 21,8 miljoen. In deze paragraaf is de totale
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
124
subsidie uitgesplitst in de posten voor erkenning & waardering, zorg en
onderzoek. Voor 2022 zijn de uitgaven aan erkenning en waardering begroot
op € 9,2 miljoen.
Vereniging Veteranen Platform (VP)
De Vereniging Veteranen Platform (VP) behartigt de belangen van de
Nederlandse veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers via
aangesloten veteranenorganisaties. De afgelopen jaren heeft het VP de
positie als gewaardeerd gesprekspartner voor Defensie verworven. Dit
houdt in dat Defensie het VP beschouwt als vertegenwoordiger van alle
veteranen en in die hoedanigheid het VP betrekt bij beleidsveranderingen.
Het VP werkt continu aan het verbeteren van de beeldvorming over
veteranen. Ook stimuleert het VP de deelname aan activiteiten door de
jonge generatie veteranen. De coördinatie van de nuldelijnsondersteuning,
die belegd was bij het VP, is vanaf 1 januari 2021 ondergebracht bij het
Nederlands Veteraneninstituut.
Dagen voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (MOD-ers)
Defensie organiseert vijf keer per jaar een dag voor Militaire Oorlogs- en
Dienstslachtoffers (MOD-ers). De doelstellingen van deze dagen zijn het
bieden van erkenning en waardering aan MOD-ers en hun partners, het
bieden van informatie over de (pensioen)regelingen en voorzieningen en
het luisteren naar de behoeften van de doelgroep.
Reüniefaciliteiten
Verenigingen voor veteranen, post-actieven en MOD-ers, die geregistreerd
zijn in het reünieregister van het Nederlands Veteraneninstituut, kunnen
eenmaal per jaar aanspraak maken op reüniefaciliteiten. De organisatie
hiervan ligt in handen van de verenigingen zelf. Daarnaast organiseert elk
operationeel commando een eigen veteranendag die, waar mogelijk, wordt
gecombineerd met de open dag van het operationeel commando.
Tabel 60 Totaaloverzicht van begrote uitgaven voor zorg voor veteranen
(bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Invaliditeitspensioenen
59.859
Nabestaandenpensioenen
18.819
Nationaal Fonds Ereschuld
57.790
Ereschulduitkering
0
Sociale Zorg (Voorzieningenregeling MOD-slachtoffers)
11.906
Inkomensvoorziening in verband met zorg & re-integratie
700
Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
◦ Landelijk Zorgsysteem Veteranen1
2.085
◦ Maatschappelijke ondersteuning voor veteranen2
4.515
◦ Zorgcoördinatie Veteranenloket2
5.151
◦ Nuldelijnsondersteuning
Totale uitgaven
135
160.960
1 Inclusief Overig onderzoek & Research & development LZV
2 Op 1 januari 2021 zijn 6 organisaties/organisatieonderdelen gefuseerd tot het Nederlands Veteraneninstituut, te
weten: stichting het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD), het
programmabureau Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform
(VP).
Uitgaven zorg
De uitgaven voor zorg en nazorg zijn begroot op niet-beleidsartikelen
9 Algemeen en 10 Apparaat Kerndepartement.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
125
Kaderwet militaire pensioenen
Deze wetgeving bevat het geheel aan wet- en regelgeving voor veteranen,
MOD-ers, militairen buiten dienst en ex-militairen die niet meer (volledig)
kunnen werken of aanvullende voorzieningen nodig hebben vanwege
arbeidsongeschiktheid. Voor 2022 zijn de uitgaven aan bijzonder militair
invaliditeitspensioen begroot op € 59,9 miljoen. Tevens is het bijzonder
militair nabestaandenpensioen onderdeel van deze wetgeving. Voor 2022
zijn de uitgaven begroot op € 18,9 miljoen. Het Nationaal Fonds Ereschuld
is bedoeld voor de claims van veteranen met uitzendgerelateerde aandoe
ningen. Hierin zijn de Veteranenclaims PTSS en Regeling Volledige Schade
vergoeding ondergebracht.
Sociale zorg (o.a voorzieningenregelingen)
Vanuit de wettelijke zorgplicht voor veteranen worden voorzieningen aan
veteranen verstrekt met het oog op het verbeteren van de levensomstan
digheden in specifieke situaties.
Inkomensvoorziening in verband met zorg en re-integratie
De inkomensvoorziening, zoals opgenomen in artikel 7 van de Vetera
nenwet, is een laagdrempelige regeling voor veteranen die ziek of arbeids
ongeschikt zijn en waarbij sprake is van een vermoeden van een
dienstgerelateerde aandoening. Met het aanvragen van de inkomensvoor
ziening in verband met zorg wordt tegelijkertijd ook de aanvraag militair
invaliditeitspensioen (MIP) gestart. Daarnaast worden voor deze veteranen
de inspanningen op het gebied van de re-integratie geïntensiveerd en
worden de reiskosten van hun partners vergoed wanneer ze deelnemen aan
ambulante lotgenotengroepen. De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met
de re-integratie en het vergoeden van de reiskosten maken onderdeel uit
van de raming. In totaal is voor deze voorzieningen een bedrag van
€ 700.000 geraamd.
Het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
o Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV)
Het programmabureau van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV)
is sinds 1 januari 2021 onderdeel van het NLVi. Het LZV is een civiel-militaire
ketenorganisatie met als doel post-actieve veteranen, dienstslachtoffers en
hun relaties bij missie gerelateerde psychische en psychosociale problemen
overal in Nederland de meest geëigende zorg te bieden. In april 2018 is de
samenwerkingsovereenkomst tussen Defensie en de LZV-instellingen
opnieuw bekrachtigd met een convenant. Voor 2022 zijn de uitgaven
begroot op € 2,1 miljoen. Hierin zijn de uitgaven voor de Veteranen
Intensieve Behandel Unit meegenomen (€ 125.000).
o Maatschappelijke ondersteuning voor veteranen
De eerstelijnszorg voor post-actieve veteranen wordt verzorgd door het
gespecialiseerd maatschappelijk werk van het NLVi (vóór 2021 Stichting
de Basis). Hiermee wordt beoogd te bereiken dat de post-actieve veteraan
weer deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. De subsidie voor
het gespecialiseerd maatschappelijk werk voor post-veteranen bedraagt
voor 2022 € 4,5 miljoen.
o Zorgcoördinatie Veteranenloket (VL)
De zorg coördinatie Veteranenloket maakt sinds 1 januari 2021 integraal
onderdeel uit van het NLVi. Het Veteranenloket (VL) faciliteert de toegang
tot zowel de materiële als de immateriële zorg en dienstverlening voor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
126
Veteranen en MOD’ers en hun relaties. De kostenraming (€ 5,1 miljoen)
betreft de totale uitvoeringskosten (inclusief zorgcoördinatoren van het
ABP).
o Nuldelijnsondersteuning
Het NLVi is sinds 1 januari 2021 belast met de integrale coördinatie van de
nuldelijnsondersteuning aan post-actieve veteranen en de aansluiting
daarvan op de professionele hulpverlening van het LZV. Het NLVi voert de
regie over de inrichting van dit landelijk dekkend systeem van nuldelijns
ondersteuning. Defensie draagt jaarlijks bij aan de organisatie-, opleidingsen inzetkosten van de nuldelijnshelpers van het landelijk dekkend en
genormeerd nuldelijnsondersteuningssysteem. De uitgaven voor Defensie
bedragen € 135.000 per jaar.
Tabel 61 Begrote uitgaven onderzoek (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Militaire Geestelijke Gezondheidszorg
500
Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi)
◦Wetenschappelijk onderzoek verbetering veteranenzorg
◦ Research & Development LZV
Totaal
500
150
1.150
Uitgaven onderzoek
In de begroting van DOSCO is € 500.000 opgenomen ten behoeve van
onderzoeken naar de neurobiologische gevolgen van stress en trauma dat
vanuit de Wetenschappelijke Onderzoeksgroep van de MGGZ wordt
uitgevoerd. Verder is als onderdeel van de subsidie aan het NLVi € 650.000
voor wetenschappelijk onderzoek toegezegd. Daarvan is € 500.000 bestemd
voor onderzoek naar de verbetering van de kwaliteit van zorg in het LZV.
€ 150.000 is opgenomen ten behoeve van toegepast, meer praktijk gericht
onderzoek bij het LZV, in navolging van een aanbeveling uit het rapport
Duurzame Financiering Veteranenzorg. Deze € 150.000 is toegezegd voor
de duur van drie jaar (2020 t/m 2022) waarna dit wordt geëvalueerd.
Tabel 62 Begrote uitgaven overig (bedragen x € 1.000)
Omschrijving
Nationale ombudsman1
400
Totaal
400
1 Jaarlijkse overheveling naar Ministerie van Binnenlandse Zaken
Uitgaven overig
Nationale ombudsman
Conform de Veteranenwet heeft de Nationale ombudsman tevens een rol
als ombudsman van de veteranen. In die rol behandelt hij klachten van
veteranen over overheidsinstanties en over niet-overheidsinstanties die
een taak uitvoeren op het gebied van veteranen. Daarnaast onderzoekt hij
of er structurele knelpunten zijn. In april 2018 heeft Defensie, op verzoek van
de Veteranenombudsman, besloten om het budget te verhogen van
€ 300.000 naar structureel € 400.000 per jaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
127
7.7 Bijlage uitgaven Caribisch Nederland
Artikel/ instrument
Taak
Bijdrage
realisatie
2020
ontwerpbegroting 2022
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Totaal uitgaven
Artikel 2 Koninklijke Marine
Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven
R
S
Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen.
R
S
Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen.
R
S
Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen.
R
S
Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen.
Artikel 3 Koninklijke Landmacht
Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven
Artikel 5 Koninklijke Marechaussee
Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven
Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando
Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven
Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) dient er in de Rijksbe
groting op grond van de motie Hachchi (Kamerstuk 33 000, nr. 28) een
totaaloverzicht te worden opgenomen van alle uitgaven die de Rijks
overheid in Caribisch Nederland heeft gedaan. Daartoe wordt jaarlijks een
overzichtstabel in de bijlage van de begroting van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgenomen. Bovenstaande
tabel is de bijdrage van Defensie aan dit overzicht, de in de tabel opgenomen
letters R en S staan voor respectievelijk Rijk en Structureel en zijn conform
het RBV-model van de bijlage. De bijdrage van de afzonderlijke departe
menten dienen in hun eigen begrotingen te worden opgenomen. Het
Ministerie van Defensie voert haar taken structureel in het gehele Koninkrijk
uit. Het valt derhalve niet te bepalen welk specifiek deel daarvan wordt
besteed in Caribisch Nederland.
7.8 Bijlage afkortingen
Tabel 64 Afkortingen
Afkorting
Omschrijving
ABP
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
ADR
Auditdienst Rijk
AI
Artificiële Intelligentie
AIVD
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AMBV
Alkmaarklasse Mijnenbestrijdingsvaartuig
AO
Algemeen Overleg
AOO
Adjudant Onderofficier
AOW
Algemene Ouderdoms Wet
AR
Algemene Rekenkamer
ASL BISL
Application Services Library Business Information Services Library
AVG
Algemene Verordening Gegevensbescherming
AWACS
Airborne Warning and Control System (radarvliegtuig)
BBP
Bruto Binnenlands Product
BENELUX
België Nederland Luxemburg
BES
Bonaire, Saba en Sint Eustatius
BG
Battle Group
BHK
Brigade Hoofdkwartier
BIT
Bureau ICT-toetsing
BIV
Budget Internationale Veiligheid
BKI
BeleidsKader Inzetvoorraden
BOE
Bijzondere Organisatie Eenheid
BPB
Beleid, Plannen en Begroten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
128
Afkorting
Omschrijving
BOTOC
Brede Offensief Tegen de georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit
BRIK-II
Satelliet
BZ
Ministerie van Buitenlandse Zaken
BZK
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
C-130
Transportvliegtuig
CARD
Coordinated Annual Review on Defence
CARMIL
Caribische Milities
CBRN
Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) middelen
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CD
CommissieDebat
CDP
Capability Development Plan
CDS
Commandant der Strijdkrachten
C&E
Communication and Engagement team
CIO
Chief information Officer
CIS
Communicatie- en Informatiesystemen
CLAS
Commando Landstrijdkrachten
CLSK
Commando Luchtstrijdkrachten
CMC
Chairman of the Military Committee
COID
Centrale Organisatie Integriteit Defensie
COPL
Cyber Operational Planning & Liaison
COTS/MOTS
Commercial/Military Off The Shelf
CRRT
Cyber Rapid Response Teams
CZSK
Commando ZeeStrijdKrachten
DCA
Dual Capable Aircraft
DCC
Defensie Cyber Commando
DCPL
Dienstencentrum Personeelslogistiek
DCSC
Defensie Cyber Security Centrum
DDG
Duikteam Defensie Duikgroep
DEU
Duitsland
DMF
DefensieMaterieelbegrotingsFonds
DMO
Defensie Materieel Organisatie
DMP
Defensie Materieel Proces
DNB
De Nederlansche Bank
DOI
Declaration of Intent
DOSCO
Defensie OndersteuningsCommando
DPO
DefensieProjectenOverzicht
EDA
European Defence Agency
EDF
Europees Defensiefonds
EDT
Emerging & Disruptive Technologies
EES
Europees In- en Uitreissysteem
EFP
Enhanced Forward Presence
EI2
European Intervention Initiative
EMASOH
European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz
EMSWe
European Maritime Single Window
eNRF
enhanced NATO Response Force
EODD
Explosieven Opruimingsdienst Defensie
ERP M&F
Enterprise Resource Planning Materieellogistiek & Financiën
ETIAS
Europees Informatie- en Reisautorisatiesysteem
EU
Europese Unie
EUVIS
Europees Visum Informatiesysteem
EZK
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
F-16
Jachtvliegtuig
F-35
Vijfde generatie jachtvliegtuig
FIN
Ministerie van Financiën
FMN
Federated Mission Networking
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
129
Afkorting
Omschrijving
FNIK
Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht
FOST
Flag Officer Sea Training
FOXTROT
Draadloze IT infrastructuur en command- en controlsystemen
FPME
Force Protection Middle East
FIOD
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
FRONTEX
Frontières extérieures (agentschap inzake buitengrenzen EU)
FSO
Foreseeable Special Operation
GBVS
Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie
GVDB
Europese Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
GEN
Generaal
GPOI
Global Peace Operations Initiative
GrIT
Grensverleggende Informatie Technologie
HADR
Human Aid and Disaster Relief
HGIS
Homogene Groep Internationale Samenwerking
HOV
Hydrografisch opnamevaartuig
HQ
Head Quarters (brigade hoofdkwartier)
HR
Human Resources
IBO
Interdepartementaal Beleidsonderzoek
ICT
Informatie- en CommunicatieTechnologie
IenW
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
IFFG
Initial Follow On Force Group
IGK
Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht
IGO
Informatie Gestuurd Optreden
IGV
Inspecteur-Generaal Veiligheid
ILT
Inspectie Leefomgeving en Transport
IMG
Inspectie Militaire Gezondheidszorg
IMSC
International Maritime Security Construct
IND
Immigratie- en Naturalisatiedienst
IOB
Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie
IOM
International Organization for Migration
ISAF
International Security Assistance Force
ISIS
Islamitische Staat
ISTAR
Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance
IT
Informatietechnologie (incl communicatie)
I&T
Information & Technology
IVD
Inspectie Veiligheid Defensie
IenW
Infrastructuur en Waterstaat
JenV
Ministerie van Justitie en Veiligheid
JEF
Joint Expeditionary Force
JIATF-S
Joint Interagency Task Force South
JIVC
Joint Informatievoorzieningscommando
JSS
Joint Support Ship
KAP
Kapitein
KIC
Kennis en Innovatie Convenant
KMar
Koninklijke Marechaussee
KOL
Kolonel
Kon.
Koninklijk
KPI
Key Performance Indicator
KPL
Korporaal
KPU
Kleding en Persoonlijke Uitrusting
KWNL
Kustwacht Nederland
LIVS
Licht Indirect Vurend Systeem
LKOL
Luitenant-Kolonel
LNT
Luitenant
LNV
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
130
Afkorting
Omschrijving
LPD
Landing Platform Dock
LPO
Loon- en Prijsbijstelling
LZV
Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen
MAJ
Majoor
MALE UAV
Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle
MARIN
Maritime Research Institute Netherlands
MBS
Maritime Battle Staff
MCG
Marine Combat Group
MCGS
Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen
MFF
Multipurposefregat
MG
Materiële Gereedheid
MGGZ
Militaire Geestelijke GezondheidsZorg
MGZ
Militaire Gezondheidzorg
MHK
Militair Huis van de Koning
MINUSMA
United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission
MIP
Militair Invaliditeits Pensioen
MITB
Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid
MIVD
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
MLA
Militaire Luchtvaart Autoriteit
MOD
Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers
MOU
Memorandum of Understanding
MPZ
Militaire Politie Zorg
MSC Zoe
Mariniers Squadron Carib
MTV
Mobiel Toezicht Veiligheid
NATO
North Atlantic Treaty Organization
NAVO
Noord Atlantische VerdragsOrganisatie
NBOF
Niet Beschikbaar Op Functie
NDPP
NAVO-DefensiePlanningsProces
NCHC
Nationaal comité herdenking capitulatie Wageningen 1945
NCC
Nationale Coördinatie Centrum
NH-90
Helikopter
NLD
Nederland(se)
NLDA
Nederlandse Defensie Academie
NLR
Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum
NLVi
Stichting Nederlands Veteraneninstituut
NO
Nota Overleg
NRF
NATO Response Force
NRI
NATO Readiness Initiative
N.V.
Naamloze Vennootschap
OG
Operationele Gereedheid
OIIK
Operatie Inzicht in Kwaliteit
OIR
Operation Inherent Resolve
OM
Openbaar Ministerie
OPV
Oceangoing Patrol Vessel
PAS
Partiële Arbeidsparticipatie Senioren
PAWA
Partnership for Actions in Western Africa
PCMS
Programma Civiel-Militaire Samenwerking
PFU
Patriot Fire Unit
PESCO
Permanent Structured Cooperation
POMS
Prepositioned Organizational Materiel Storage
PPS-aanbesteding
Publiek Private Samenwerking
PTSS
Posttraumatische stressstoornis
PV
Permanente Vertegenwoordiging
PvA
Plan van aanpak
PW
Politie Wet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
131
Afkorting
Omschrijving
QRA
Quick Reaction Alert
RBV
Rijksbegrotingsvoorschriften
RCR
Rijkscoördinatieregeling
RHB
Rijkshoofdboekhouding
RI&E
Risico Inventarisatie en - Evaluatie
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
ROC
Regionaal Opleidings Centrum
RMCa/RMOA
Regionaal Militair Commando en Advies
RSM
Resolute Support Mission
RVB
Rijksvastgoedbedrijf
RVS
Regeling Volledige Schadevergoeding
RVU
Regeling voor vervroegde uittreding
RWT
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
RZO
Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek
SAC
Strategic Airlift Capability
SAR
Search and Rescue
SBK
Sociaal Beleidskader
SCP
Sociaal Cultureel Planbureau
SEA
Strategische Evaluatie Agenda
SDM
Stichting Defensiemusea
SGT
Sergeant
SIC
Snel Inzetbare Capaciteiten
SKD
Stichting Koninklijke Defensiemusea
SKIA
Strategische Kennis- en Innovatieagenda
SLD
Soldaat
SM
Sergeant-Majoor
SMART-L radar
Signaal Multibeam Acquisition Radar for Targeting, Longrange
SNMG1
Standing NATO Maritime Group One
SOCOM
Special Operations Command
SOF
Special Operations Forces
SOLTG
Special Operations Land Task Group
SOMTG
Special Operations Maritime Task Group
SSCG
Station Schip Caribisch Gebied
SSO
Single Service Organisation
SVi
Stichting Veteraneninstituut
SVP
Strategisch Vastgoedplan
SWOON
Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek NLDA
SZVK
Stichting Ziektekosten Verzekering Krijgsmacht
TAKUBA
Taakgroep van de multinationale Combined Joint Special Operations
Task Force (CJSOTF)
TEN
Tactical Edge Networking
TNO
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk
Onderzoek
TOC
Territoriaal Operatie Centrum
TOD
Toelage Onregelmatige Dienst
TOS
Trends, Onderzoek & Statistiek
TSC
Target Support Cell
UAV
Unmanned Aerial Vehicle
UGM
Uitkeringswet Gewezen Militairen
UIM
Unit Interventie Mariniers
UNDOF
United Nations Disengagement Observer Force
UNIFIL
United Nations Interim Force in Lebanon
UNTSO
United Nations Truce Supervision Organisation
US
United States
USK
Uniform Subsidiekader
USSC
United States Security Coordinator
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
132
Afkorting
Omschrijving
VAO
Voorgezet Algemeen Overleg
VIVO
Vliegen, inzet, varen en oefenen
VJTF(A)
Very High Readiness Joint Task Force (Air)
VJTF(M)
Very High Readiness Joint Task Force (Maritime)
VK
Verenigd Koninkrijk
VL
Veteranen Loket
VN
Verenigde Naties
VOSS
Verbeterd Operationeel Systeem Soldaat
VP
Vereniging Veteranen Platform
VPB
Vennootschapsbelasting
VPD
Vessel Protection Detachment
VS
Verenigde Staten
vte
Voltijdsequivalent
VUT/WUL
Vervroegde UitTreding/Wet Uniformering Loonbegrip
WGO
Wetgevings Overleg
WIV
Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
ZBO
Zelfstandige Bestuursorganen
ZKA
Zelfstandige Kleine Aankopen
Zr. Ms.
Zijner Majesteits
ZVW
Zorgverzekeringswet
ZZF
Zaterdag, Zondag, Feestdag
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2
133
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52ff7e21-ce82-4cbc-889f-6d1c79fce8e2
|
Positionpaper Staatsbosbeheer boa’s
Staatsbosbeheer is de grootste terreinbeherende organisatie in Nederland. Onder het integrale beheer van
natuurgebieden valt ook het product toezicht en handhaving. Staatsbosbeheer heeft 96 buitengewoon
opsporingsambtenaren (boa’s) die in voltijd of deeltijd invulling geven aan de handhaving. Sinds 2015 is
Staatsbosbeheer bezig met het professionaliseren van de boa’s. Er is ingezet op verbeteren van kennis,
kunde en vaardigheden, het beschikbaar stellen van benodigde veiligheids- en geweldsmiddelen en het
organiseren van een goede nazorg.
Toenemende druk(te)
In de afgelopen jaren werd zichtbaar dat gebieden steeds drukker bezocht worden. Corona heeft hier nog
een extra impuls aan gegeven. Door de toename in het gebruik en de verminderde aanwezigheid van de
politie in het buitengebied krijgen de boa’s steeds meer werk om het recreatieve gebruik in goede banen te
leiden, de overlast te minimaliseren en crimineel gedrag tegen te gaan. Werk wat in het verleden voor een
deel door de politie werd uitgevoerd en nu voor een taakverzwaring van de boa zorgt zonder dat hij over de
juiste middelen voor deze taak beschikt. Zet daarnaast de verruwing van de maatschappij die ook in het
buitengebied merkbaar is en duidelijk is dat de veiligheid van de groene boa steeds vaker in het geding
komt.
Samenwerking
Om veilig het werk te kunnen uitvoeren is de boa afhankelijk van adequate middelen en een goede
samenwerking met politie en andere boa’s. Veel groene boa’s draaien overdag solo surveillance.
Door het tekort aan capaciteit, zowel onder groene boa’s als bij de politie, wordt samenwerking (dus ook
samen op de auto) steeds lastiger. Primair wordt vaak gekozen om de beperkte capaciteit in te zetten voor
de eigen prioriteiten (politie – stedelijk gebied) of voor de problematiek in de “eigen gebieden” (groene
boa’s). Pas daarna wordt gekeken waar en wanneer samengewerkt kan worden om problemen aan te
pakken.
Staatsbosbeheer streeft naar verduidelijking van de rol- en taakverdeling tussen BOA en politie.
Samenwerking is nu nog te vaak gebaseerd op persoonlijke contacten, interesse voor het buitengebied bij
de politie, lokale prioriteiten en tijd om te investeren in kennen en gekend worden. Een goede samenwerking
mag niet alleen afhangen van persoonlijke contacten maar moet geformaliseerd wordt bijvoorbeeld door
handhavingsarrangementen. Daarnaast is het zeer wenselijk dat aan de uitvoeringsagenda Domein 2,
waarover gesproken wordt in de notitie van de politie over samenwerking “Politie en BOA, niet naast elkaar
maar met elkaar”, vorm gegeven wordt.
Coördinatie
Een goede samenwerking moet georganiseerd, gecoördineerd en gefaciliteerd worden om deze effectief te
maken. Ook dat kost capaciteit waar geen geld voor is. Juist een goede coördinatie draagt bij aan een
efficiënte en effectieve inzet van de schaarse capaciteit. Omdat groene boa’s nog steeds heel verschillende
zijn toegerust qua middelen kan tevens gezorgd worden dat de juiste boa op de juiste plaats wordt ingezet.
Handhavingsvacuüm
De taakverzwaring zorgt, in combinatie met het ontbreken van adequate middelen en beperkte capaciteit,
ervoor dat boa’s tegen ongewenste gedragingen aanlopen die zij niet veilig kunnen afhandelen. De grens
van wat veilig afgehandeld kan worden is bereikt en daarmee blijven een aantal gedragingen ongestraft.
Zaken die in dit handhavingsvacuüm vallen kunnen wel een grote impact hebben op de kwaliteit van het
natuurgebied (Natura2000) of de veiligheid van de bezoekers. In dergelijke gevallen kan het voorkomen dat
een boa besluit om toch handhavend op te treden ondanks de onevenredig grote risico’s voor zijn veiligheid.
Het is dan ook zeer gewenst om met politie, Openbaar Ministerie en Justitie & Veiligheid het gesprek te
voeren over een oplossing voor dit vacuüm.
Extra capaciteit
Een structurele financiële impuls van 25 miljoen euro werd rond Prinsjesdag 2021 aangekondigd in de
“motie Hermans”. Hiermee werd 5,5 miljoen euro voor groene boa’s gereserveerd. Ondanks dat deze
toezegging zeer welkom is, wordt ook geconstateerd dat dit bedrag onvoldoende is om de én de teruggang
in groene boa’s én uitbreiding van capaciteit te bekostigen. Bovendien wordt daarmee ook het
handhavingsvacuüm niet opgelost. Hiervoor dient ook het gesprek over adequate middelen en de daarmee
gemoeide kosten gevoerd te worden.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce03824e-e32e-468d-a5a9-26d9de995b9b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 299
Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging
van de Huisvestingswet 2014 in verband met het
verlenen van voorrang aan Nederlanders bij de
toewijzing van sociale huurwoningen (Wet
voorrang voor Nederlanders)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der
overheid.
– Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet
Het woningtekort is immens: in 2021 waren er 279.000 woningen te
weinig (3,5% van de woningvoorraad).1 In 2022 is het tekort opgelopen
naar 314.000 woningen (3,9% van de woningvoorraad).2 Het hebben van
een dak boven je hoofd is allang niet meer vanzelfsprekend. De
woningnood is een wooncrisis geworden. De overheid heeft keihard
gefaald.
De gevolgen zijn schrijnend en onacceptabel: woningzoekenden die op de
daklozenopvang zijn aangewezen, mensen die van ellende in de auto
moeten slapen, alleenstaande vrouwen met kinderen die van camping
naar camping trekken, jongeren die noodgedwongen nog bij hun ouders
wonen, een toenemend aantal daklozen{ Het gebeurt allemaal in
Nederland.
1
Ministerie van BZK, «Staat van de Woningmarkt – Jaarrapportage 2021», 1 juli 2021, p. 3,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/07/01/rapport-staat-van-dewoningmarkt-2021.
2
Ministerie van BZK, brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
«Staat van de Volkshuisvesting», 16 december 2022, p. 3, https://www.rijksoverheid.nl/
documenten/kamerstukken/2022/12/16/kamerbrief-over-aanbieding-staat-van-devolkshuisvesting.
kst-36299-3
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
1
2. Probleemstelling
2.1 Voorrang
Een gemeentelijke urgentieverklaring, bedoeld om in spoedgevallen met
voorrang een sociale huurwoning toegewezen te kunnen krijgen, wordt
aan Nederlandse woningzoekenden vaak niet verleend. Neem het recente
schrijnende verhaal van Zoetermeerder Serge: al meer dan een half jaar
woont hij in zijn auto! De gemeente doet niets voor hem.3
Wie echter níét onder de wooncrisis lijden, zijn vergunninghouders4
(asielzoekers met een verblijfsvergunning). Zij krijgen wél massaal met
voorrang een woning, terwijl de Nederlanders hopeloos lang op de
wachtlijst moeten staan en aan hun lot worden overgelaten.
Er zijn zelfs gemeenten die álle vrijkomende sociale huurwoningen – met
voorrang dus – aan vergunninghouders toewijzen: zo heeft Utrecht vanaf
1 augustus 2022 gedurende zes weken uitsluitend vergunninghouders
gehuisvest.5 Amersfoort heeft vanaf 1 november 2022 hetzelfde gedaan.6
In Horst aan de Maas gaan zelfs gedurende drie maanden alle vrijkomende sociale huurwoningen naar vergunninghouders.7
2.2 Woningbouw
Ondertussen neemt het totale aantal sociale huurwoningen niet toe –
integendeel. Aedes, de vereniging van woningcorporaties, schrijft:
In totaal beheren corporaties zo’n 2,3 miljoen sociale huurwoningen. Dat
aantal is redelijk stabiel: corporaties bouwen nieuwe woningen (bijna
17.000 in 2021) en er worden ieder jaar woningen gesloopt (ruim 8.000 in
2021, vaak voor vervangende duurzame nieuwbouw). Ook verkopen
corporaties woningen aan bewoners omdat ze niet (meer) in hun
vastgoedportefeuille passen. Omdat het totaal aantal huizen in de
Nederlandse woningvoorraad toeneemt, wordt het aandeel corporatiewoningen langzaam kleiner.8
2.3 Wachttijden
Ondertussen staan Nederlandse woningzoekenden steeds langer op de
wachtlijst. Hun wachttijd varieert van gemiddeld drie jaar in Friesland tot
elf à dertien jaar in de Randstad.9 Maar er zijn ook uitschieters: in
Nijmegen komen woningzoekenden pas na ruim 21 jaar (!) in aanmerking
3
Algemeen Dagblad, «Vader (55) van vijf kinderen woont nu al maanden in auto: «De gemeente
kan niets voor mij doen»», 22 januari 2023, https://www.ad.nl/wonen/vader-55-van-vijfkinderen-woont-nu-al-maanden-in-auto-de-gemeente-kan-niets-voor-mij-doen~a2996d05/.
4
Vergunninghouder: vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als
bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5
De Telegraaf, «Utrecht reserveert zes weken lang huizen alleen voor statushouders», 13 juli
2022, https://www.telegraaf.nl/nieuws/2135735593/utrecht-reserveert-zes-weken-lang-huizenalleen-voor-statushouders.
6
Trouw, «Amersfoort volgt Utrecht en geeft statushouders voorrang bij sociale huurwoning»,
19 oktober 2022, https://www.trouw.nl/binnenland/amersfoort-volgt-utrecht-en-geeftstatushouders-voorrang-bij-sociale-huurwoning~b22ba0fc/.
7
NOS, «Statushouders Horst aan de Maas krijgen voorrang op huurwoning», 12 januari 2023,
https://nos.nl/artikel/2459597-statushouders-horst-aan-de-maas-krijgen-voorrang-ophuurwoning.
8
Aedes, «Woningcorporaties – Partners in wonen», 30 januari 2023, p. 4, https://aedes.nl/politiek/
publicatie-partners-wonen.
9
De Telegraaf, «Jaar extra wachttijd huis door asielakkoord», 22 september 2022,
https://www.telegraaf.nl/financieel/1736275448/jaar-extra-wachttijd-huis-door-asielakkoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
2
voor een sociale huurwoning.10 Dat zou betekenen dat iemand die zich op
z’n 18de inschrijft voor een woning, pas op z’n 39ste (!) aan de beurt zou
zijn. Dit kan zo niet langer.
2.4 Bevolkingsgroei
Het CBS constateert een enorme bevolkingsgroei als gevolg van buitenlandse migratie:
De Nederlandse bevolking is in 2022 naar verwachting met bijna 227
duizend inwoners gegroeid, tot ruim 17,8 miljoen. Deze toename is bijna
een verdubbeling ten opzichte van 2021 [...]. Vooral het aantal
immigranten was hoger dan een jaar eerder.
De bevolkingsgroei in 2022 komt volledig voor rekening van buitenlandse
migratie. De natuurlijke aanwas (geboorte min sterfte) draagt naar
verwachting niet of nauwelijks bij [...].11
Uiteraard heeft dit gevolgen voor de woningmarkt en de bouwopgave. De
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wil dat er tot 2030
ruim 900.000 woningen worden bijgebouwd.12 Over deze toekomstige
woningbehoefte schrijft hij:
Voor de vijftienjarige periode 2022 t/m 2036 wordt een groei van de
bevolking met in totaal 1.438.000 inwoners voorzien (8,2%), waarvan 25%
door natuurlijke aanwas en 75% als gevolg van buitenlandse migratie. De
verwachte bevolkingsgroei vormt de basis voor de raming van de
woningbehoefte.13
Conclusie: er worden de komende jaren hoofdzakelijk woningen voor
migratie bijgebouwd.
3. Juridisch kader
3.1 Huisvestingswet 2014
Tot 1 juli 2017
Volgens artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 kunnen
gemeenten categorieën urgent woningzoekenden (spoedzoekers)
aanwijzen, aan wie voorrang wordt verleend bij huisvesting: de zogeheten
urgentieregeling. Tot 1 juli 2017 verplichtte artikel 12, derde lid, van die
wet gemeenten vergunninghouders met voorrang te huisvesten:
10
De Gelderlander, «Op zoek naar een huis? 21,4 jaar meettijd in regio Nijmegen, aan loting
doen 1.374 woningzoekenden mee», 14 januari 2023, https://www.gelderlander.nl/nijmegen/
op-zoek-naar-een-huis-21-4-jaar-meettijd-in-regio-nijmegen-aan-loting-doen-1374woningzoekenden-mee~afb1f6885/.
11
CBS, «Bevolking in 2022 bijna twee keer zo snel gegroeid als een jaar eerder», 4 januari 2023,
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/01/bevolking-in-2022-bijna-twee-keer-zo-snel-gegroeidals-een-jaar-eerder.
12
Rijksoverheid, «Minister Hugo de Jonge maakt provinciale woningbouwafspraken voor
900.000 nieuwe woningen», 13 oktober 2022, https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/
2022/10/13/minister-hugo-de-jonge-maakt-provinciale-woningbouwafspraken-voor-900.000nieuwe-woningen.
13
Antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kops aan de Minister voor VRO over het bericht
«Nieuwbouw daalt in wooncrisis – Opnieuw minder vergunningen afgegeven» (2022Z15607),
9 september 2022, p. 4, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/
detail?id=2022Z15607&did=2022D34993.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
3
Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang
van personen, die in verband met problemen van relationele aard of
geweld hun woonruimte hebben verlaten, woningzoekenden die
mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
maatschappelijke ondersteuning verlenen of ontvangen alsmede
vergunninghouders als bedoeld in artikel 28 behoren in ieder geval tot de
woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.14
Vanaf 1 juli 2017
Middels een wetswijziging is de categorie «vergunninghouders»
geschrapt. De huidige tekst van artikel 12, derde lid, luidt:
Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang
van personen, die in verband met problemen van relationele aard of
geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die
mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval
tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.15
Per 1 juli 2017 mogen gemeenten zélf bepalen of zij vergunninghouders
voorrang geven.16 De bedoeling van deze wetswijziging was het terugdringen van het aantal vergunninghouders dat voorrang krijgt. In de
praktijk is hier niets van terechtgekomen; gemeenten geven nog altijd
massaal voorrang.
3.2 Algemene wet gelijke behandeling
De Algemene wet gelijke behandeling is een uitwerking van artikel 1 van
de Grondwet en verbiedt, kort gezegd, het maken van onderscheid.
Artikel 2, vijfde lid, van die wet stelt echter:
Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van
nationaliteit geldt niet:
a. indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende
voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal
recht en
b. in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is.17
De Raad van State beroept zich op de Algemene wet gelijke behandeling
om de voorrang die vergunninghouders nog altijd krijgen en het
onderscheid dat daarmee tussen deze groepen wordt gecreëerd te
«rechtvaardigen»:
Op zichzelf is het juist dat met het aanwijzen van vergunninghouders als
urgentiecategorie onderscheid wordt gemaakt tussen vergunninghouders
en «reguliere Nederlandse woningzoekenden». De stelling dat dit een
verboden onderscheid is, is echter onjuist. De Afdeling wijst erop dat het
14
Artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 – geldend tot 1 juli 2017.
Artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 – geldend vanaf 1 juli 2017.
16
Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders (34 454),
aanvaard door de Tweede Kamer op 27 september 2016 en door de Eerste Kamer op
13 december 2016.
17
Artikel 2, vijfde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling.
15
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
4
maken van onderscheid alleen verboden is als daarvoor geen objectieve
en redelijke rechtvaardiging bestaat.18
3.3 Huisvesting vergunninghouders
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt halfjaarlijks de
landelijke taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders vast:
gebaseerd op het aantal inwoners wordt hiermee per gemeente bepaald
hoeveel vergunninghouders er van woonruimte dienen te worden
voorzien.19 Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) koppelt elke
vergunninghouder aan een gemeente.
Sinds januari 2010 zijn er in totaal circa 250.000 vergunninghouders
gehuisvest.20 Het COA gaat daarbij uit van gemiddeld 1,7 personen per
woning. Dat betekent dat er 147.000 woningen – met voorrang – aan
vergunninghouders zijn toegewezen. En daar blijft het niet bij: in de eerste
helft van 2023 moeten gemeenten nog eens 21.200 vergunninghouders
huisvesten.21
4. Wetsvoorstel
Het wordt de hoogste tijd dat de Nederlanders voorrang krijgen!
Dit wetsvoorstel regelt dat sociale huurwoningen met voorrang worden
toegewezen aan Nederlanders. Dat is nodig, gezien de voortslepende
krapte op de woningmarkt, de voorrang die vergunninghouders nog altijd
massaal krijgen, de verdringing van de Nederlandse woningzoekenden en
de jarenlange wachttijden.
Tot 1 juli 2017 stond in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014
«vergunninghouders» als verplichte urgentiecategorie. Met dit
wetsvoorstel wordt in hetzelfde lid, via dezelfde juridische route,
«Nederlanders» als verplichte urgentiecategorie opgenomen.
Het wetsvoorstel is in lijn met de redenatie van de Raad van State dat het
maken van onderscheid tussen verschillende groepen woningzoekenden
op basis van nationaliteit geen verboden onderscheid is, zolang daarvoor
een «objectieve en redelijke rechtvaardiging» bestaat:
18
Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met
het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op
grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders), advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en reactie van de
initiatiefnemer (35 914, nr. 4), 15 december 2021, p.6, https://www.tweedekamer.nl/
kamerstukken/detail?id=2021Z16084&did=2021D50106.
19
Artikelen 28–30 van de Huisvestingswet 2014.
20
Rijksoverheid, «Huisvesting statushouder», maandelijks overzicht huisvesting vergunninghouders per gemeente, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/huisvestingasielzoekers-met-verblijfsvergunning.
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/huisvesting-asielzoekersmetverblijfsvergunning.
21
Rijksoverheid, «Eerste halfjaar 2023 huisvesting nodig voor 21.200 statushouders»,
30 september 2022, https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/09/30/eerste-halfjaar2023-huisvesting-nodig-voor-21.200-statushouders.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
5
Een objectieve en redelijke rechtvaardiging is er als het onderscheid een
legitiem doel dient en proportioneel is, in de zin dat er een redelijke
verhouding is tussen doel en middelen.22
Als het geven van voorrang aan vergunninghouders niet verboden is, is
het geven van voorrang aan Nederlanders dat ook niet. Daarbij is de
«objectieve en redelijke rechtvaardiging» als volgt:
Legitiem doel
De huidige praktijk is dat vergunninghouders nog altijd massaal voorrang
krijgen bij de toewijzing van een sociale huurwoning. Het gevolg is dat
Nederlandse woningzoekenden steeds langer op de wachtlijst moeten
staan. Nederlanders worden consequent achtergesteld ten gunste van
vergunninghouders. Door nu eindelijk de Nederlanders voorrang te
geven, wordt deze disbalans onmiddellijk gecorrigeerd («doel»).
Doel en middelen
Vanaf 2010 zijn er al circa 147.000 sociale woningen aan vergunninghouders toegewezen. Ondertussen is het totale aantal sociale huurwoningen niet toegenomen, maar al jarenlang stabiel. De wachttijden voor
Nederlandse woningzoekenden zijn verder opgelopen. De conclusie is dat
beschikbare sociale huurwoningen («middelen») op een voor de Nederlanders oneerlijke en nadelige manier worden verdeeld. Dit wetsvoorstel
maakt hier een einde aan.
Naast het toevoegen van Nederlanders als groep aan wie bij voorrangsbeleid voorrang gegeven moet worden, wordt in dit voorstel ook de
regeling geschrapt dat gemeenten halfjaarlijks verplicht kunnen worden
om een bepaald aantal vergunninghouders te huisvesten. De doelstelling
die hiervoor nu geldt, komt te vervallen.
De initiatiefnemer verwacht dat dit wetsvoorstel asielzoekers zal ontmoedigen om naar Nederland te komen, in de wetenschap dat zij gedurende
langere tijd geen aanspraak op een woning zullen kunnen maken. De
initiatiefnemer is overigens van mening dat er onmiddellijk een asielstop
moet worden ingevoegd.
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel betreft het vervallen van de definitie van taakstelling.
Vanwege het vervallen van paragraaf 1 van hoofdstuk 5 is deze definitie
niet meer nodig.
22
Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met
het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op
grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders), advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en reactie van de
initiatiefnemer (35 914, nr. 4), 15 december 2021, p. 6, https://www.tweedekamer.nl/
kamerstukken/detail?id=2021Z16084&did=2021D50106.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
6
Onderdeel B
Dit onderdeel maakt duidelijk dat de toepassing van de wet alleen kan
resulteren in het met voorrang huisvesten van woningzoekenden met de
Nederlandse nationaliteit.
Onderdeel C
Dit artikel wijzigt artikel 12 van de Huisvestingswet 2014. Aan dit lid wordt
de urgentiecategorie «Nederlanders» toegevoegd en wordt tevens in de
wet vastgelegd dat de voorrang in ieder geval niet kan gelden ten opzichte
van vergunninghouders. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten Nederlanders
met voorrang moeten huisvesten boven andere woningzoekenden zoals
vergunninghouders.
Het schrappen van het vierde lid van artikel 12 betekent dat gemeenten in
de huisvestingsverordening niet langer de verplichting hebben te voorzien
in huisvesting voor vergunninghouders op grond van de taakstelling.
Onderdeel D
De artikelen 28 tot en met 30 van de Huisvestingswet 2014 hebben
betrekking op de taakstelling voor vergunninghouders. Deze artikelen
worden geschrapt uit de wet.
Onderdeel E
Dit onderdeel regelt dat er ook geen mogelijkheid is om via de regeling
voor bijzondere groepen een uitzondering voor vergunninghouders te
realiseren.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, die op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip plaatsvindt.
Artikel III
Dit artikel regelt de citeertitel van deze wet, die wordt aangehaald als: Wet
voorrang voor Nederlanders.
Kops
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bdf229e6-7e27-4696-bb46-e97e5d114f67
|
Voortgezet Onderwijs
TER BESLUITVORMING
Aan: MPVO
Van
Persoonl jke levenssfeer
T Persoonlijke levenssfeer - bes
Datum
11 april 2023
Referentie
37883318
Bijlagen
Concept Kamerbrief
Nota Kamerbrief praktijkgerichte programma's
Tijdlijn scholen
Brief VO Raad, SPV en Platform
TL over snelle beslu tvorming
Intern OCW afgestemd
VO
Aanleiding
Tijdens het tweeminutendebat verzamelbrief moties en toezeggingen primair en
voortgezet onderwijs (13-12-2022) heeft u toegezegd in het voorjaar een brief
naar de Kamer te sturen over de praktijkgerichte programma’s. Voor scholen is
deze Kamerbrief zeer urgent omdat zij vanaf schooljaar 2024-2025 mogen starten
met het praktijkgerichte programma (pgp) in de gemengde en theoretische
leerweg en hiervoor ongeveer anderhalf jaar voorbereidingstijd nodig hebben
(bijlage Tijdlijn scholen opgesteld door Platform TL en SPV). In deze Kamerbrief
biedt u de scholen de duidelijkheid die zij nodig hebben.
Geadviseerd besluit
We adviseren u akkoord te gaan met de Kamerbrief waarin de volgende besluiten
worden gecommuniceerd (in lijn met uw toezeggingen in het debat):
Scholen mogen vanaf schooljaar 2024-2025 de huidige dertien pgp’s
aanbieden als erkend examenvak in het examenprogramma van de gl en
de tl;
Het pgp wordt vastgelegd als een avo-vak waardoor het meetelt in het
doorstroomrecht gl/tl naar de havo;
De komende vier schooljaren mogen de scholen de pgp’s aanbieden
waarna u op basis van de monitor en de ervaringen van de scholen die
het pgp hebben aangeboden een besluit neemt over een eventuele
verplichte status van het pgp, de bekostiging en het definitieve aanbod
voor de schooljaren 2028-2029 en verder;
De Kamerbrief is afgestemd met FIN en zij zijn akkoord;
U bent voornemens hier een subsidie voor te verstrekken ter hoogte van
maximaal 75.000 euro per school. Nu de voorjaarsnota openbaar
geworden is, kunt u in deze kamerbrief aangeven dat u van plan bent om
deze subsidie beschikbaar te stellen. De definitieve aankondiging van
deze subsidie kunt u doen na de goedkeuring van de 1e suppletoire
begroting door beide Kamers. Daarmee kiezen we voor scenario B en de
bijbehorende tekst (die is opgenomen in de Kamerbrief);
Beleidsmatig zien we grote risico’s als we tot juni wachten met deze
Kamerbrief omdat scholen hierop wachten en het traject rond de pgp’s
meerdere momenten heeft gekend waarop OCW niet op tijd was met
besluitvorming. Zoals te zien is in de bijlage Tijdlijn scholen moeten
scholen eigenlijk in februari 2023 starten met het traject voor invoering
van het pgp. Doordat scholen nu pas half april uitsluitsel krijgen zullen zij
Pagina 1 van 3
Datum
11 april 2023
-
-
een aantal zaken versneld moeten doorlopen. Scholen geven aan dat zij
dit bij een start in juni niet meer voor elkaar krijgen en dan dus een jaar
later zullen starten;
Het enthousiasme van het veld zal hierdoor teruglopen waardoor veel
scholen het invoeren van het pgp mogelijk zullen uitstellen;
Tot slot bent u aanwezig op de landelijke dag voor de praktijkgerichte
programma’s op 31 mei en we willen de Kamerbrief niet vlak daarvoor of
vlak daarna versturen omdat u dan mogelijk met vragen rond de
Kamerbrief geconfronteerd wordt die bij eerdere verzending al opgelost
kunnen worden;
In de lijn zit tevens een Kamerbrief over Sterk Techniek Onderwijs waar
een vergelijkbaar dilemma speelt als bij deze brief;
Aan het einde van deze Kamerbrief zullen we kort verwijzen naar de
Kamerbrief over de visie waarin u uw bredere visie en uw stip op de
horizon zult beschrijven.
Reactie op uw vraag over steviger inzetten op verplichting:
Nog steviger inzetten op een verplichting is nu nog niet mogelijk omdat
we dan stelselvragen moeten beantwoorden waarvan u heeft aangegeven
dat u dit wilde overdenken in het grotere geheel van het versterken van
het vmbo (een verplichting roept bijvoorbeeld de vraag op wat het
verschil dan nog is tussen de gl en de tl en dat is een stelselvraag);
In het verlengde van uw visiebrief werken we de komende jaren naar
aanleiding van de pilot en de vrijwillige invoering van scholen de
stelselvragen uit die beantwoord moeten worden voor een eventuele
verplichting;
Daarnaast is er geen dekking voor de financiële middelen die nodig zijn
om het praktijkgerichte programma op dit moment te verplichten;
Naar aanleiding van de VJN-besluitvorming hebben we in de brief al iets
van de voorzichtigheid kunnen weghalen (bijv. “bij eventuele
continuering”);
Tot slot adviseren we u om scholen de komende jaren rust en de tijd te
geven het praktijkgerichte programma vorm te geven en zich voor te
bereiden op een eventuele verplichting. De intenties blijft om het
praktijkgerichte programma te verplichten, maar de scholen zijn na alle
berichtgevingen toe aan rust rondom de besluitvorming.
Kernpunten
-
-
De praktijkgerichte programma’s passen goed bij uw visie op het
funderend onderwijs. We sturen vooruitlopend op de visiebrief alvast deze
brief omdat scholen tijdig moeten worden geïnformeerd (zie bijlage
Tijdlijn scholen voor de tijdslijn/planning);
Er is in het veld veel enthousiasme om met de praktijkgerichte
programma’s aan de slag te gaan;
Pagina 2 van 3
Datum
11 april 2023
-
-
-
Daarvoor hebben de scholen duidelijkheid nodig over: het aanbod van de
pgp’s die ze mogen aanbieden, de tegemoetkoming in de extra kosten en
hoe het pgp mag worden aangeboden in het examenprogramma van de gl
en tl;
Deze duidelijkheid geeft u met deze Kamerbrief waardoor wij de scholen
kunnen informeren zodat zij voorbereidingen kunnen gaan treffen;
U komt hiermee ook tegemoet aan signalen uit het veld dat er
duidelijkheid moet komen voor de praktijkgerichte programma’s (zie
bijlage voor bijv. de brief van de VO Raad, SPV en Platform TL waarin zij
aandringen op snelle besluitvorming);
Op 31 mei bent u te gast op de landelijke dag van de praktijkgerichte
programma’s. Ongeveer 200 docenten van verschillende pilotscholen zijn
hierbij aanwezig en kijken uit naar uw komst. Na een periode van
onzekerheid vormen deze Kamerbrief en de landelijke dag het startschot
voor een nieuwe fase in het traject van de praktijkgerichte programma’s.
De landelijke dag geeft u daarnaast de gelegenheid om uw ideeën toe te
lichten over praktijk in het funderend onderwijs.
Financiële consequenties
Bij de VJN besluitvorming is bekend geworden dat OCW de aangevraagde
middelen van het bestedingsplan Kwaliteit voor toekomstbestendig VMBO
die nog op de AP stonden heeft gekregen. We informeren de Kamer in
deze brief dat u voornemens bent een subsidieregeling te starten waarbij
we nog niet het exacte bedrag noemen omdat we daarmee vooruit
zouden lopen op de 1e suppletoire begroting die nog naar de Kamer wordt
verzonden. Het exacte bedrag wordt kenbaar gemaakt door publicatie van
de regeling;
Deze Kamerbrief is afgestemd met FIN.
Pagina 3 van 3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a34b8854-f4d4-43a8-ae5d-0d9e65a28201
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
31 701
Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel
2009
Nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2009
In antwoord op de brief van de griffier van uw Vaste Commissie voor
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie d.d. 19 mei 2009 over de aanbieding van de Voortgangsrapportage Programma Vernieuwing Toezicht,
voorjaar 2009, meld ik u het volgende.
De Voortgangsrapportage voorjaar 2009 van het Programma Vernieuwing
Toezicht zal naar verwachting medio juni aan de Tweede Kamer worden
gezonden. In verband met de agendering van een Algemeen Overleg over
toezicht wil ik u erop wijzen dat ik het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) naar aanleiding van deze voortgangsrapportage heb
verzocht te adviseren over de gekozen aanpak van het programma
Vernieuwing Toezicht (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 701, nr. 11). Ik
verwacht dit advies eveneens medio juni te ontvangen en aan de Tweede
Kamer te kunnen aanbieden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
KST131510
0809tkkst31701-17
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 701, nr. 17
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a8945354-568c-42a6-8408-ab11f95baccf
|
Den Haag, 17 januari 2013
Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
bijzondere procedure
donderdag 24 januari 2013
10.30 - 11.15 uur
openbaar
Onderwerp:
Ontvangst leden Vereniging Het Syrische comité
Agendapunt:
Het lid Van Bommel ontvangt in het kader van de bijzondere procedure leden
van de Vereniging Het Syrische comité.
Het lid Van Bommel nodigt u van harte uit hierbij aanwezig te zijn.
Zaak:
Brief derden - Het Syrische Comite (SYNL) te Amsterdam - 15 november 2012
Aanbieding manifest SYNL en verzoek om gesprek over actuele situatie in Syrië 2012Z19568
Griffier:
T.J.E. van Toor
Activiteitnummer:
2013A00100
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5f7455e7-c876-47a9-8394-0739220bc752
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2016–2017
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2016Z18448
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over
de uit de hand gelopen reorganisatie van de Belastingdienst (ingezonden
7 oktober 2016).
Vraag 1
Kunt u de volgende vragen een voor een beantwoorden:
– de door de vaste commissie van Financiën gestelde schriftelijke vragen,
zoals vastgesteld in de procedurevergadering, die op 16 september 2016
aan u zijn gestuurd met het verzoek ze binnen een week te beantwoorden;
– de vragen met betrekking tot de uitstroom in het over de begrotingsstaten
van het Ministerie van Financiën en de Nationale schuld gestarte
schriftelijk overleg van 26 september 2016, namelijk vraag 2 tot en met 14
(Kamerstuk 34 550 IX, nummer 8);
– de vragen die op 8 september 2016 gesteld zijn door de commissie over
het bereikte akkoord?
Vraag 2
Welke waarschuwingen hebben de bonden schriftelijk en mondeling gegeven
over de risico’s van het reorganisatieplan tussen eind november en half
december en dan met name op 3 en 7 december 2016? Kunt u die aan de
Kamer doen toekomen?
Vraag 3
Op welk moment heeft de Minister van Financien toestemming gegeven om
de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen
naar de begroting van de Belastingdienst?
Vraag 4
Op welk moment heeft het kabinet toestemming gegeven om de totale kosten
voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting
van de Belastingdienst?
Vraag 5
Wie heeft het sociaal plan op 7 december 2015 namens de Belastingdienst
ondertekend? Kunt u dit stuk aan de Kamer doen toekomen? Was deze
persoon op dat moment de benodigde autorisatie op deze handtekening te
zetten en daarmee deze uitgave te doen?
kv-tk-2016Z18448
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen
1
Vraag 6
Klopt het dat u zelf ook geen akkoord gegeven heeft voor de uitgave van 500
miljoen euro (interview met u op BNR na afloopt van de Algemene financiële
beschouwingen, waarin u zegt: ««We hadden echt officiële checks and
balances, maar uiteindelijk is het niet langs dat orgaan gegaan voor de finale
beslissing en dus ook niet langs mij.»?1
Vraag 7
Wiens idee was het om de baas van de OV-chipkaart (jaren te laat, honderden
miljoenen euro overschrijding) en de voormalige tweede man van het
Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waar zich een waar ICTen reorganisatiedrama voltrok), te benoemen in de investment committee?
Vindt u hen de juiste mensen om dit proces te begeleiden?
Vraag 8
Hoeveel uur per week worden de leden van de investment committee geacht
(en betaald) om hiervoor te werken? Is dat voldoende om dit proces te
begeleiden?
Vraag 9
Hoe gaat u uw belofte dat u «vlak na Prinsjesdag [kom ik] met een uitgewerkt
voorstel over de wijze waarop ik wil rapporteren en de projectbeheersing»
inlossen? (Kamerstuk 31 066, nr. 295)
Vraag 10
Waarom meldde u in de 17e halfjaarsrapportage of in het overleg op 1 juni
2016 niet dat de Investment Committee gefaald had om autorisatie te geven
voor 500 miljoen euro uitgaven en dat de Belastingdienst dat niet eens
gevraagd had? Deelt u de mening dat u dat in het voorjaar ten minste aan de
Kamer had moeten melden?
Vraag 11
Op welke dagen heeft het Investment committee vergaderd sinds haar
instelling? Kunt u alle verslagen, inclusief de besluitenlijsten, aan de Kamer
doen toekomen?
Vraag 12
Hoeveel belastingdeurwaarders werkten er op 31 december 2015 bij de
Belastingdienst en hoeveel van die mensen gaan er gebruik maken van de
vertrekregeling?
Vraag 13
Hoeveel beslagopdrachten waren er in 2003, hoeveel beslagopdrachten
waren er ten tijde van de 12e halfjaarsrapportage en hoeveel beslagopdrachten zijn er momenteel?
Vraag 14
Kunt u aangeven in welk tempo de mensen zullen uitstromen bij de
Belastingdienst? (aantallen per jaar)
Vraag 15
Hoeveel mensen zullen de vertrekpremie krijgen na hun 64e verjaardag in
2016, 2017, 2018 en verder?
Vraag 16
Wat voor een soort conflicten en meningsverschillen zijn er met de medewerkers over de uitstroomregeling?
Vraag 17
Wilt u ervoor zorgen dat de tijdlijn de hele periode omvat van het begin van
de investeringsagenda tot vorige week?
1
http://www.bnr.nl/nieuws/politiek/10311775/fiscus-gaf-half-miljard-uit-zonder-akkoord-wiebes)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen
2
Vraag 18
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 12 oktober 2016 te 14.00
uur beantwoorden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0084bc32-0392-40e9-b2a3-660eaba19a9a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
32 793
Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 570
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT EN VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW,
NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2021
Hierbij zenden wij u een reactie op de brief van de Transitiecoalitie
Voedsel d.d. 17 juni 2021 n.a.v. de brief van Staatssecretaris Blokhuis van
4 juni jl. over de juridische mogelijkheden voor een gezonde voedselomgeving1. Hiermee geven we invulling aan het verzoek van de vaste
Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 12 juli
2021.
De Transitiecoalitie Voedsel geeft in haar brief aan uw Kamer aan dat het
thema eiwittransitie ontbreekt in bovengenoemde brief over de
voedselomgeving. De organisatie vraagt aandacht voor de rol van
supermarkten en andere voedselaanbieders in het stimuleren van een
gezonde voedselomgeving. Vervolgens geeft de Transitiecoalitie Voedsel
vier aanbevelingen aan het nieuwe kabinet om de eiwittransitie te
versnellen, namelijk:
• Verankeren in het regeerakkoord van de eerder uitgesproken ambitie
voor een eiwittransitie van 60:40 (verhouding dierlijk/plantaardig) naar
40:60 (in 2030) en deze door te vertalen naar alle relevante beleidsdossiers, alsook het bewaken van voortgang en resultaten door monitoring en benchmarking;
• Vaststellen van een ondergrens voor plantaardig en een bovengrens
voor dierlijk (eiwit) (50:50) voor voedselaanbieders zoals supermarkten, cateraars en horeca qua aanbod voor 2025;
• Vaststellen van een ondergrens voor plantaardig en een bovengrens
voor dierlijk (eiwit) (50:50) voor voedselaanbieders zoals supermarkten, cateraars en horeca qua reclame en promotie voor 2025;
• Boven op de wettelijke norm/ondergrens: het sluiten van convenanten
met ketenpartijen of Green Deal, onderwijs- en zorginstellingen rond
aanbod, reclame en promotie met als doel realisatie van de verhouding dierlijk/plantaardig eiwit van 50:50 in 2025 en 40:60 in 2030.
1
kst-32793-570
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Kamerstuk 32 793, nr. 551
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570
1
In deze brief gaan wij in op de bovengenoemde punten en geven we aan
hoe het beleid zoals verwoord in de genoemde brief over de voedselomgeving verbonden is met klimaat- en eiwitdoelstellingen.
Schijf van Vijf verbindt gezondheid en duurzaamheid
Het voedselbeleid richt zich op voldoende gezond, veilig en duurzaam
eten. Het beleid is erop gericht de gezonde en duurzame keuze makkelijker
te maken, zowel via (het aanbod in) de voedselomgeving als via informatie voor de consument en professionals.
De Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad2 vormen de
wetenschappelijke basis voor de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum.
Het overkoepelende doel van deze Richtlijnen «eet volgens een meer
plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon» komt daarmee terug in
de Schijf van Vijf. De Schijf van Vijf biedt advies over wat een gezond,
veilig en duurzaam voedingspatroon is. Dit biedt voldoende voedingsstoffen, vitamines, mineralen en een adequate hoeveelheid energie. Meer
volgens de Schijf eten is goed voor mens en planeet. Ook flexitariërs en
vegetariërs kunnen volgens de adviezen van de Schijf van Vijf eten. Bij
eten volgens de Schijf is de verhouding dierlijk/plantaardig eiwit ongeveer
50:50. In het huidige consumptiepatroon in Nederland is die verhouding
60:403, dus meer volgens de Schijf van Vijf eten komt de eiwittransitie ten
goede. Voor gezond veganistisch eten biedt het Voedingscentrum
aanvullend advies, waaronder ook recepttips. In de loop van 2022
verwachten we nieuwe cijfers over de voedselconsumptie. De ministeries
van LNV en VWS zorgen via gezamenlijke financiering van het Voedingscentrum voor informatievoorziening over gezond en duurzaam eten aan
consumenten en professionals.
Rol supermarkten en andere aanbieders van voedsel
Wij zijn het eens met de constatering van Transitiecoalitie Voedsel dat
supermarkten en andere aanbieders van voedsel een belangrijke rol
spelen bij het gezonder en duurzamer maken van de voedselomgeving.
Wetenschappers zijn er meer en meer van overtuigd dat de omgeving zeer
bepalend is voor de voedselkeuzes die mensen maken. Voor iedereen, en
zeker voor mensen met een laag inkomen en praktische opleiding, is het
lastig om continu gezond te kiezen en verleidingen te weerstaan. Er is
zoveel aanbod van (ongezond) voedsel dat er nauwelijks meer sprake is
van «vrije keuze» voor de consument. Daarom zijn veel acties vanuit het
Nationaal Preventie Akkoord (NPA) overgewicht gericht op de voedselomgeving, bijvoorbeeld school-, sport- en bedrijfskantines, ziekenhuizen,
onderweg, horeca en attractieparken. Omdat de Schijf van Vijf de
voedingskundige basis is van deze acties uit het NPA, wordt hiermee ook
gewerkt aan een duurzamere voedselomgeving. Het Voedingscentrum
biedt ondersteuning bij het gezonder en duurzamer inrichten van de
omgeving en stimuleert het vergroten van de voedselvaardigheid4.
Klimaatakkoord
Op 20 maart 2020 heeft het kabinet de aanpak klimaatbeleid naar uw
Kamer gestuurd5, nadat het kabinet in de zomer van 2019 het Klimaatakkoord na bespreking met uw Kamer had vastgesteld (Kamerstuk 32 813,
nr. 342). In het Klimaatakkoord staat in paragraaf C4.7 «Voedselcon2
Richtlijnen goede voeding 2015, Gezondheidsraad
Voedselconsumptiepeiling | Voedselconsumptiepeiling (wateetnederland.nl)
Voedselvaardigheid gaat over de kennis en praktische vaardigheden om gezond en duurzaam
te kunnen eten.
5
Kamerstuk 32 813, nr. 483
3
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570
2
sumptie en -keten» dat een groter aandeel consumptie van eiwitten op
plantaardige basis een belangrijk aangrijpingspunt is voor vermindering
van de klimaatdruk. De partijen die het Klimaatakkoord hebben ondertekend streven ernaar om in 2050 in Nederland een gezonde balans te
hebben in de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in ons
dieet, conform de adviezen hieromtrent van het Voedingscentrum. Naast
deze verschuiving is in Nederland gemiddeld een reductie van 10 tot 15%
van de totale eiwitinname wenselijk, aldus de partijen in het Klimaatakkoord.
Op dit moment werkt de overheid samen met het Voedingscentrum aan
het bereiken van een balans van 50/50 in dierlijke en plantaardige eiwitten
volgens de Schijf van Vijf. Deze balans hebben we nog niet bereikt in
Nederland en er liggen nog voldoende uitdagingen om op dit gewenste
punt te komen. Het is aan het volgende kabinet om eventuele nieuwe
doelstellingen te formuleren en aanvullende maatregelen te nemen.
Nationale eiwitstrategie
De Nationale Eiwitstrategie (NES) is controversieel verklaard en zal in de
volgende kabinetsperiode behandeld worden. Het huidige beleid op het
gebied van een duurzaam eetpatroon wordt voortgezet. Wel wordt de
mogelijkheid van de in de NES genoemde Green Deal Eiwitgewassen
(vlinderbloemigen) onderzocht met drie sporen, namelijk het stimuleren
van de teelt, verwerking en consumptie van in Nederland geteelde
eiwitgewassen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/332578f3-7dcd-4ed7-b844-6c70cc166341
|
2022Z09715 / 2022D19791
Het lid Van Meenen (D66) verzoekt de minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een
voortgangsbrief over de visserijvrije zone rondom de Haringvlietdam.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b6bb6c9a-77b9-4817-b07d-4fea214097f5
|
Den Haag, 1 juli 2022
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Volgcommissie(s):
FIN
J&V
KR
VWS
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
donderdag 7 juli 2022
11.30 - 12.30 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
9
8, 17
14
12
Regeling van werkzaamheden Binnenlandse Zaken
1.
Agendapunt:
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Binnenlandse
Zaken d.d. 7 juli 2022
Zaak:
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden - griffier, A.C.W. de Vos 1 juli 2022
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Binnenlandse Zaken d.d.
7 juli 2022 - 2022Z13344
Ter bespreking.
Voorstel:
Mededelingen (Binnenlandse Zaken)
Geen agendapunten
Brievenlijst
2.
Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken 1 en 2 op de brievenlijst)
Algemene Zaken
3.
Agendapunt:
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene
Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB)
en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht op de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2022
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Zaak:
Begroting - minister van Algemene Zaken, M. Rutte - 25 mei 2022
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken
(IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de
begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met
de Voorjaarsnota) - 36120-III
Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
4.
Brief regering - minister van Algemene Zaken, M. Rutte - 27 juni 2022
Verslag houdende een vraag en een antwoord - 36120-III-3
Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022.
Agendapunt:
Voortgangsbericht over SMS-berichten op de telefoon van de ministerpresident
Zaak:
Brief regering - minister-president, M. Rutte - 29 juni 2022
Voortgangsbericht over SMS-berichten op de telefoon van de ministerpresident - 35925-III-33
Agenderen voor het ongeplande commissiedebat over Archivering van stukken
door bewindspersonen onder de archiefwet en de Woo/Wob.
Voorstel:
Binnenlandse Zaken
5.
Agendapunt:
Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar
bestuur van 10 maart 2022, over sociale veiligheid, veilig werken en
weerbaarheidsscan binnen de Rijksoverheid
Zaak:
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 27 juni 2022
Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur
van 10 maart 2022, over sociale veiligheid, veilig werken en
weerbaarheidsscan binnen de Rijksoverheid - 31490-317
Agenderen voor het commissiedebat Functioneren Rijksdienst d.d. 14
september 2022.
Voorstel:
6.
Agendapunt:
Wijziging van de Kieswet, houdende vaststelling van regels over de
programmatuur die bij verkiezingen wordt gebruikt ten behoeve van
de vaststelling van de verkiezingsuitslag (Wet programmatuur
verkiezingsuitslagen)
Zaak:
Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 24 juni 2022
Wijziging van de Kieswet, houdende vaststelling van regels over de
programmatuur die bij verkiezingen wordt gebruikt ten behoeve van de
vaststelling van de verkiezingsuitslag (Wet programmatuur
verkiezingsuitslagen) - 36150
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op woensdag 7 september 2022 om
14.00 uur.
Voorstel:
2
7.
Agendapunt:
Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de
Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede
wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden
van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de
verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit
kiescollege (Wet kiescollege niet-ingezetenen)
Zaak:
Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 8 april 2022
Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste
Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de
Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor
Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de
Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege nietingezetenen) - 36071
Aanmelden voor plenaire behandeling in de eerste week na het zomerreces.
N.a.v. het verzoek om nadere informatie in de procedurevergadering van 29
juni jl. heeft het lid Leijten (SP) mede namens de leden Strolenberg (VVD) en
Dekker-Abdulaziz (D66) het voorstel gedaan om het wetsvoorstel plenair te
behandelen in de eerste week na het zomerreces en dan het verzoek te doen
daar ook in die week over te stemmen zodat de Eerste Kamer in de
gelegenheid wordt gesteld het wetsvoorstel direct na hun reces te kunnen
behandelen. Dit voorstel werd schriftelijk gesteund door CDA, PvdA,
GroenLinks, Volt en BBB.
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
8.
Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 27 juni 2022
Nota naar aanleiding van het verslag - 36071-6
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Agendapunt:
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Zaak:
Begroting - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 25 mei 2022
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met
de Voorjaarsnota) - 36120-VII
Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot - 28 juni 2022
Nota van wijziging - 36120-VII-5
Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022.
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 29 juni 2022
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - 36120-VII-6
Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022.
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 28 juni 2022
Beroep op artikel 2.27 van de comptabiliteitswet in verband met de acute
opvang- en huisvestingsproblematiek - 19637-2910
Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022.
J&V
3
9.
Agendapunt:
Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar
2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Zaak:
Begroting - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 25 mei 2022
Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 36120-B
Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022.
FIN
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
10.
Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot - 28 juni 2022
Nota van wijziging - 36120-B-5
Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022.
Agendapunt:
Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten
ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees
Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en
enige andere wijzigingen
Zaak:
Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H.
Ollongren - 1 juni 2021
Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter
implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en
de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen
- 35851
Ter bespreking; op welke termijn wenst de commissie onderstaande
activiteiten te laten plaatsvinden?
Tijdens de procedurevergadering van 19 mei 2022 is op voorstel van de leden
Leijten (SP), Omtzigt, Van Dijk(CDA) en Dekker-Abdulaziz (D66) besloten tot
de volgende behandeling na ontvangst van de tweede nota van wijziging:
1) Een technische briefing door het ministerie BZK en een rondetafelgesprek
met stakeholders: Huis, Transparency International, FNV en andere
deskundigen.
2) Een nieuw wetgevingsrapport van de staf.
3) Inbrengdatum voor het nader verslag.
4) Ter voorbereiding op het debat:
• In kaart brengen hoe andere Europese landen de Richtlijn implementeren
• Juridische wetenschapstoets ter voorbereiding op behandeling
• Verzoek om versneld advies van de Raad van State.
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren - 14 december 2021
Nota naar aanleiding van het verslag - 35851-6
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren - 14 december 2021
Nota van wijziging - 35851-7
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
4
Zaak:
Voorstel:
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
11.
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging
van het melden van misstanden en ter verbetering van de
bescherming van klokkenluiders
Zaak:
Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, P.H. Omtzigt (Omtzigt) - 14 april 2022
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het
melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van
klokkenluiders - 36079
Ter bespreking.
Zie de kabinetsreactie op de initiatiefnota bij bovenstaand agendapunt
(Kamerstuk 35851, nr. 11).
Noot:
Agendapunt:
Reactie op de jaarverslagen 2021 van de Nationale ombudsman en de
Kinderombudsman
Zaak:
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 17 juni 2022
Reactie op de jaarverslagen 2021 van de Nationale ombudsman en de
Kinderombudsman - 36046-3
Betrekken bij het plenaire debat over de Staat van de rechtsstaat (wordt na
het zomerreces opnieuw gepland).
Aangehouden tijdens de vorige procedurevergadering.
VWS
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
13.
Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot - 29 juni 2022
Tweede nota van wijziging - 35851-12
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Agendapunt:
Voorstel:
12.
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 29 juni 2022
Informatie over de tweede nota van wijziging inzake wijziging van de Wet Huis
voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn
(EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019
(PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, reactie op de voorstellen in
de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het
melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van
klokkenluiders en de stand van zaken over de pilots juridische en
psychosociale ondersteuning van klokkenluiders, het vervolgproces en mijn
inzet om een veilig werk- en meldklimaat te bevorderen bij organisaties 35851-11
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Betrekken bij de verdere behandeling van de Initiatiefnota van het lid Omtzigt
over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter
verbetering van de bescherming van klokkenluiders.
Agendapunt:
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter versterking van
de onafhankelijkheid van rijksinspecties
Zaak:
Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, P.H. Omtzigt (Omtzigt) - 27 juni 2022
Initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de
onafhankelijkheid van rijksinspecties“ - 36149
Minister verzoeken om een kabinetsreactie op de initiatiefnota aan de Kamer
te doen toekomen.
Voorstel:
5
14.
Agendapunt:
Uitstel reactie op het rapport 'Ketenen van het verleden' van het
Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden
Zaak:
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 1 juli 2022
Uitstel reactie op het rapport 'Ketenen van het verleden' van het Adviescollege
Dialooggroep Slavernijverleden - 35925-VII-167
Voor kennisgeving aannemen.
Het adviesrapport roept bij het kabinet de behoefte op om de komende
maanden deze gedeelde geschiedenis en de aanbevelingen van de
Dialooggroep zelf te ervaren, zelf te horen in gesprekken en met eigen ogen te
zien. Het kabinet wil deze ervaringen meewegen in de reactie op het rapport
van de Dialooggroep. De kabinetsreactie wordt niet voor het zomerreces, maar
dit najaar aan de Kamer aangeboden.
KR
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
15.
Agendapunt:
Uitstel beantwoording vragen commissie inzake inzet Regio's aan de
grens (Kamerstuk 32851-75)
Zaak:
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 24 juni 2022
Uitstel beantwoording vragen commissie inzake inzet Regio's aan de grens 32851-76
Voor kennisgeving aannemen.
De minister geeft aan dat het verslag van het schriftelijk overleg over
grensoverschrijdende samenwerking (TK 32 851) niet binnen de gebruikelijke
termijn van vier weken aan de Kamer kan worden verzonden en dat dit na het
zomerreces aan de Kamer wordt gezonden.
Voorstel:
Noot:
16.
Agendapunt:
Afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het niet langer
verlengen van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en
besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Zaak:
Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J.
Bruins Slot - 30 juni 2022
Afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het niet langer verlengen van
de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies,
gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba - 2022Z13729
Voor kennisgeving aannemen.
De minister geeft aan dat zij niet zal overgaan tot verlenging van de Tijdelijke
wet na 1 juli 2022. Tegemoetkomend aan de zorgen bij gemeenten, provincies
en waterschappen bereidt de minister een nieuwe tijdelijke wet voor die direct
in procedure gebracht kan worden als de gezondheidssituatie daarom vraagt,
zodat gewaarborgd is dat decentrale volksvertegenwoordigingen op een veilige
wijze kunnen blijven vergaderen indien de besmettingsaantallen op gaan
lopen.
Voorstel:
Noot:
6
Overig (Binnenlandse Zaken)
17.
Agendapunt:
Discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2021
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius - 10
juni 2022
Discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2021 - 30950-311
Agenderen voor het ongeplande commissiedebat Discriminatie, racisme en
mensenrechten.
(overgedragen door JV)
J&V
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
18.
Agendapunt:
Verzoek van het lid Van Strien mede namens de leden Simons, Belhaj,
Inge van Dijk en Ceder om nog 1 rondetafelgesprek en drie
werkbezoeken te organiseren in het kader van het Nederlandse
Slavernijverleden
Zaak:
Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, P.J.T. van Strien (VVD) 30 juni 2022
Verzoek van het lid Van Strien (VVD) om nog 1 rondetafel en werkbezoeken te
organiseren in het kader van het Nederlandse Slavernijverleden - 2022Z13641
Ter bespreking.
Voorstel:
Rondvraag (Binnenlandse Zaken)
Geen agendapunten
Besloten gedeelte (Binnenlandse Zaken)
19.
Agendapunt:
Stafnotitie adviesvraag relatie Handreiking bewaren chatberichten en
de Archiefwet, de Wob en de Woo
Zaak:
Stafnotitie - griffier, A.C.W. de Vos - 30 juni 2022
Stafnotitie adviesvraag relatie Handreiking bewaren chatberichten en de
Archiefwet, de Wob en de Woo - 2022Z13667
Ter bespreking; zie de beslispunten in de stafnotitie.
Voorstel:
7
Deel Wonen en Ruimtelijke Ordening, vangt aan om 12.00 uur
Regeling van werkzaamheden Wonen en Ruimtelijke Ordening
20.
Agendapunt:
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Wonen en
Ruimtelijke Ordening d.d. 7 juli 2022
Zaak:
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden - griffier, A.C.W. de Vos 1 juli 2022
Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Wonen en Ruimtelijke
Ordening d.d. 7 juli 2022 - 2022Z13347
Ter bespreking.
Voorstel:
Mededelingen (Wonen en Ruimtelijke Ordening)
Geen agendapunten
Brievenlijst
Brievenlijst (zie de zaken 3 t/m 8 op de brievenlijst)
Wonen en Ruimtelijke Ordening
21.
22.
23.
Agendapunt:
Voortgang programma Woningbouw
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M.
de Jonge - 24 juni 2022
Voortgang programma Woningbouw - 32847-921
Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022.
Agendapunt:
Aanpak woondiscriminatie
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M.
de Jonge - 29 juni 2022
Aanpak woondiscriminatie - 32847-922
Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022.
Agendapunt:
Nationale prestatieafspraken woningcorporaties
Zaak:
Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M.
de Jonge - 30 juni 2022
Nationale prestatieafspraken woningcorporaties - 29453-551
Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022.
Voorstel:
8
24.
Agendapunt:
Afschrift brief aan de Eerste Kamer over kritische tijdlijn i.v.m.
Omgevingswet
Zaak:
Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M.
de Jonge - 27 juni 2022
Afschrift brief aan de Eerste Kamer over kritische tijdlijn i.v.m. Omgevingswet
- 2022Z13169
Agenderen voor het commissiedebat Ruimtelijke Ordening d.d. 14 september
2022.
Voorstel:
25.
Agendapunt:
Kabinetsreactie Beleidsdoorlichting 2015-2020 artikel 4.1 BZKbegroting Energietransitie en duurzaamheid
Zaak:
Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M.
de Jonge - 28 juni 2022
Kabinetsreactie Beleidsdoorlichting 2015-2020 artikel 4.1 BZK-begroting
Energietransitie en duurzaamheid - 30985-57
Agenderen voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving d.d.
15 september 2022.
Voorstel:
Overig (Wonen en Ruimtelijke Ordening)
26.
Agendapunt:
Stafnotitie invulling rondetafelgesprek Opkoop vakantieparken
Zaak:
Stafnotitie - griffier, A.C.W. de Vos - 1 juli 2022
Stafnotitie invulling rondetafelgesprek Opkoop vakantieparken - 2022Z13771
Instemmen met het programma voor het rondetafelgesprek Opkoop
vakantieparken op 28 september 2022 van 10.00 tot 12.00 uur.
Voorstel:
Planning der werkzaamheden
27.
Agendapunt:
Debatten en dertigledendebatten op BIZA-terrein
6, 7 en 8 september 2022 (week 36)
- 36 055 (Wijziging van de Woningwet in verband met aanpassing van het
saneringskader)
11, 12 en 13 oktober 2022 (week 41)
- Begroting Algemene Zaken (IIIA), Kabinet van de Koning (IIIB) en de
Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC)
- Begroting Koning (I)
- Begroting Binnenlandse Zaken (VII)
Te agenderen debatten
8. Debat over een plan tegen moslimdiscriminatie (Van Baarle) (minister BZK)
28.
Agendapunt:
Overzicht geplande BIZA-activiteiten (ter informatie)
do 07-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng schriftelijk overleg
Bestuursovereenkomst Friese taal en cultuur (BFTK)
ma 11-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng feitelijke vragen Inwerkingtreding van
de Omgevingswet en het Digitale Stelsel Omgevingswet
di 12-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng verslag (wetsvoorstel) oorstel van wet
van de leden Sneller en Kathmann tot wijziging van de Kieswet in verband met
de permanente invoering van de mogelijkheid voor kiezers om gedurende
twee dagen voorafgaand aan de dag van de stemming vervroegd te stemmen
in het stemlokaal (Wet vervroegd stemmen in het stemlokaal) (36047)
9
ma 12-09-2022 13.30 - 17.00 Notaoverleg Initiatiefnota van de leden Dassen
en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit bij bewindspersonen
en de ambtelijke top te bevorderen (TK36101)
wo 14-09-2022 10.00 - 13.00 Commissiedebat Functioneren Rijksdienst
wo 14-09-2022 14.00 - 14.00 Inbreng verslag (wetsvoorstel) Regels ter
bevordering van goed verhuurderschap en het voorkomen en tegengaan van
ongewenste verhuurpraktijken (Wet goed verhuurderschap) (TK 36130)
wo 14-09-2022 14.00 - 18.00 Commissiedebat Ruimtelijke Ordening
do 15-09-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 15-09-2022 13.30 - 17.00 Commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde
omgeving
wo 28-09-2022 14.00 - 17.00 Commissiedebat Basisregistratie Personen en Eid
do 29-09-2022 13.00 - 17.00 Commissiedebat Wonen
do 06-10-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 13-10-2022 10.00 - 11.00 Gesprek WRR over de motie van het lid Omtzigt
c.s. over een voorstel voor standaarden en protocollen door de WRRB
do 20-10-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 10-11-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 17-11-2022 11.00 - 14.30 Commissiedebat Rijksvastgoed en Renovatie
Binnenhof
do 24-11-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 08-12-2022 10.30 - 11.30 Procedurevergadering Strategische
procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken
do 08-12-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
do 22-12-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse
Zaken
29.
Agendapunt:
Overzicht ongeplande BIZA-activiteiten (ter informatie)
Gesprek Kennismakingsgesprek met de Nationale ombudsman (geannuleerd,
was gepland op 23 juni 2021)
Commissiedebat Archivering van stukken door bewindspersonen onder de
archiefwet en de WOO/WOB
Commissiedebat Bestuurlijke organisatie en democratie (Tot nader order
uitgesteld)
Commissiedebat Bouwregelgeving
Commissiedebat Burgemeesters
Commissiedebat Desinformatie en digitale inmenging
Commissiedebat Digitalisering
Commissiedebat Discriminatie, racisme en mensenrechten
Rondetafelgesprek Financiële positie gemeenten (voorstel volgt)
Commissiedebat Financiën decentrale overheden en versterking lokaal bestuur
Gesprek met een delegatie van het Finse parlement
Commissiedebat Informatie- en werkafspraken tussen Tweede Kamer en
Kabinet (tot nader order uitgesteld)
Notaoverleg Initiatiefnota van de leden Asscher en Segers: “De herovering van
de publieke samenleving, naar coöperatief overheidsbestuur”
Notaoverleg Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse wijken: prettig
wonen voor iedereen
Inbreng feitelijke vragen Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse wijken:
prettig wonen voor iedereen (activiteit inplannen nadat de kabinetsreactie is
ontvangen)
Commissiedebat Integriteit openbaar bestuur
10
Technische briefing Rapport Expertisecentrum Veiligheid van Avans
Hogeschool m.b.t. bedreigingen en intimidaties tegen publieke ambtsdragers
(na de verkiezingen)
Rondetafelgesprek over het thema 'De gevolgen van een groter eigen
belastinggebied'
Commissiedebat Staat van de Woningmarkt
Commissiedebat Staatscommissie parlementair stelsel
Rondetafelgesprek Uitvoeringsorganisaties
Commissiedebat Verkiezingen
Werkbezoek aan Europese Instellingen voor de leden van de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken (tot nader order uitgesteld)
Wetgevingsoverleg Wet op de lijkbezorging (NB: de minister zal voor het
zomerreces een brief sturen over de Wet op de lijkbezorging)
Rondvraag (Wonen en Ruimtelijke Ordening)
Geen agendapunten
Besloten gedeelte (Wonen en Ruimtelijke Ordening)
Geen agendapunten
Griffier:
A.C.W. de Vos
Activiteitnummer:
2021A07857
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b3f9fb2f-6568-4ed2-b636-39c2f22259d8
|
Den Haag, 11 juni 2012
HERZIENE AGENDA
(i.v.m. toevoeging van agendapunten 2a, 5a, 6a, 7a en 7b)
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu
Volgcommissie(s):
BiZa
BuZa
ELI
V&J
WERK
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
woensdag 13 juni 2012
10.15 - 11.15 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
3
4, 23
3, 12
3, 7
15
Brievenlijst
1. Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst)
Uitnodigingen
2. Agendapunt:
Zaak:
Uitnodiging FMN voor perspresentatie van pilot-project 'Verbeterd toezicht'
d.d. 12 juni 2012
Brief derden - Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN) te Breda - 8 juni
2012
Voorstel:
Uitnodiging FMN voor perspresentatie van pilot-project 'Verbeterd toezicht' d.d.
12 juni 2012 - 2012Z11531
Overlaten aan individuele leden / fracties. De presentatie heeft plaatsgevonden op
12 juni 2012.
2a. Agendapunt:
Uitnodiging voor bijeenkomst van Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid
d.d. 27 juni 2012
Zaak:
Brief derden - Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid te - 11 juni 2012
Uitnodiging voor bijeenkomst van Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid d.d.
27 juni 2012 - 2012Z11635
Overlaten aan individuele leden / fracties.
Voorstel:
Wetgeving
3. Agendapunt:
Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband
met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van
enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht
Zaak:
Wetgeving - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 30 december 2011
Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het
permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele
verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht - 33135
Aanmelden voor behandeling in een wetgevingsoverleg (op een maandag).
Tijdens de stemmingen (plenair) d.d. 5 juni 2012 is besloten dit wetsvoorstel niet
controversieel te verklaren.
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Noot:
De kans dat wetsvoorstellen op het terrein van Infrastructuur en Milieu nog vóór
het zomerreces kunnen worden ingepland, is nihil. Daarom dient te worden
uitgeweken naar wetgevingsoverleggen op een maandag.
V&J, BiZa, ELI
Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Infrastructuur en
Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 6 juni 2012
Nota naar aanleiding van het verslag - 33135-7
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
V&J, BiZa, ELI
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 9 december 2011
Rapportages m.b.t. de Crisis- en herstelwet - 32127-148
Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder
meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135).
Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele
onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat
onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135)
van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt
onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken
d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd.
V&J
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 20 februari 2012
Mededeling Wijziging Besluit subsidiëring stichting advisering
bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening - 29383-192
Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder
meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135).
Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele
onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat
onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135)
van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt
onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken
d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd.
2
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 15 mei 2012
Evaluatie en voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet - 32127-160
Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder
meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135).
Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele
onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat
onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135)
van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt
onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken
d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd.
V&J
4. Agendapunt:
Brief van de minister bij de toezending van het Verdrag luchtovereenkomst
tussen VS, EU, IJsland en Noorwegen
Zaak:
Verdrag - minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal - 7 juni 2012
Brief van de minister bij de toezending van het Verdrag luchtovereenkomst tussen
VS, EU, IJsland en Noorwegen - 32858-2
Voor kennisgeving aannemen.
Dit verdrag regelt dat IJsland en Noorwegen toetreden tot de al bestaande
luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten.
Voorstel:
Noot:
Het verdag wordt ter stilzwijgende goedkeuring overlegd. De wens dat het verdrag
aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan
door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste
Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 4 juli 2012.
Volgcommissie(s):
BuZa
5. Agendapunt:
Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot
wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van
openbaar vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente
Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat
Zaak:
Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, J.S. Monasch (PvdA) - 8 juli 2011
Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot
wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van openbaar
vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente Amsterdam, ’sGravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat
- 32845
Donderdag 7 juni is het nader verslag vastgesteld. De nota naar aanleiding van het
verslag is nog niet ontvangen. De plenaire behandeling van het wetsvoorstel staat
gepland op donderdag 14 juni.
De indieners hebben aangegeven dat zij maandag 11 juni de nota naar aanleiding
van het verslag naar de Kamer hopen te zenden.
Voorstel:
Noot:
3
5a. Agendapunt:
Protocol tot wijziging van de Overeenkomst met Vietnam inzake
luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
Voorstel:
Noot:
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal - 11 juni 2012
Protocol tot wijziging van de Overeenkomst met Vietnam inzake luchtdiensten
tussen en via hun onderscheiden grondgebieden - 2012Z11645
Voor kennisgeving aannemen.
Dit protocol wordt ter stilzwijgende goedkeuring aan uw Kamer voorgelegd.
Volgcommissie(s):
De overeenkomst tussen Nederland en Vietnam inzake luchtdiensten wordt op
onderstaande punten gewijzigd.
-Het aantal luchtvaartmaatschappijen dat door de partijen mag worden aangewezen
wordt verhoogd van één naar twee.
- Het tarievenregime wordt liberaler.
- Commerciele mogelijkheden voor luchtvaartmaatschappijen worden verruimd.
- Er is een artikel over veiligheid opgenomen.
- Er zijn nadere regels over luchthaventarieven en heffingen opgenomen.
BuZa
Zaak:
Algemeen
6. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
6a. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Voorstel:
Nieuwe begrotingsstructuur IenM
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 30 januari 2012
Nieuwe begrotingsstructuur IenM - 33000-XII-111
Minister IM een reactie/tegenvoorstel doen toekomen, conform voorstel van de
leden Aptroot (VVD), Kuiken (PvdA) en Van Veldhoven (D66). Deze
conceptreactie zal worden nagezonden.
De Kamer is nog in afwachting van een antwoord op het commissieverzoek d.d. 29
mei 2012 aan de minister om de Kamer in relatie tot de voorgestelde nieuwe
begrotingsstructuuur IM een “was-wordt overzicht” van de doelen, operationele
doelen, ministeriële verantwoordelijkheid, indicatoren en streefwaarden te doen
toekomen, inclusief een inhoudelijke toelichting hierop.
Stafnotitie - medewerker BOR, R.J. de Bakker - 25 mei 2012
BOR-notitie/stafnotitie DCO I&R - Voorstel nieuwe structuur begroting IenM 2012Z10575
Ter informatie.
BOR-notitie Voorjaarsnota 2012 en suppletoire begrotingswetten 2012
Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 8 juni 2012
BOR-notitie Voorjaarsnota 2012 en suppletoire begrotingen - 2012Z11557
Desgewenst betrekken bij inbreng feitelijke vragen Wijziging van de
begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar
2012 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) en inbreng feitelijke
vragen Wijziging van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar
2012 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) d.d. 13 juni 2012.
Wenst de commissie de vragensuggesties in de BOR-notitie op het terrein van
Infrastructuur en Milieu (hoofdstuk 12) over te nemen in de feitelijke vragenlijst
inzake de begrotingsstaten en feitelijke vragenlijst inzake de begrotingsstaat van
het infrastructuurfonds?
4
Mobiliteit/Transport
7. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Nazorg voor verkeersslachtoffers en de pilot met het cameratoezicht op
parkeerplaatsen langs de snelwegen, Secure Lane
Brief regering - minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten - 8 juni 2012
Nazorg voor verkeersslachtoffers en de pilot met het cameratoezicht op
parkeerplaatsen langs de snelwegen, Secure Lane - 2012Z11499
Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg Verkeersveiligheid d.d. 13 juni
2012.
V&J
7a. Agendapunt:
Kabinetsreactie op onderzoek Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie
spoor
Zaak:
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 8 juni 2012
Kabinetsreactie op onderzoek Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor 2012Z11577
Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg over het eindrapport van de
parlementaire commissie onderhoud en innovatie spoor d.d. 21 juni 2012.
Voorstel:
7b. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Programma winterweer op het spoor
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 8 juni 2012
Programma winterweer op het spoor - 2012Z11578
Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012.
De brief bevat het (toegezegde) "Programma winterweer op het spoor", dat de
minister samen met NS en ProRail heeft opgesteld naar aanleiding van de
winterweerproblematiek van 3 en 4 februari 2012. Het Programma bevat een korte
en lange termijn aanpak. Gezien het feit dat de korte termijn aanpak reeds de
komende winter zijn beslag moet krijgen, wordt voorgesteld deze brief te
agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, dat nog vóór het
zomerreces plaatsvindt. Voor het notaoverleg staan, naast het beleidsoornemen,
ook andere brieven geagendeerd die verband kunnen houden met het 'Programma
winterweer', te weten het Vervoerplan 2012 van NS, het beheerplan 2012
van ProRail en de brief inzake de bezoldiging van de directie van ProRail.
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 12 maart 2012
Infrastructuur- en wisselstoringen tijdens de winter - 29984-299
Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012.
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 5 april 2012
Reactie op verzoek Van Gent over de grote verstoring van het treinverkeer in de
Randstad - 29984-301
Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012.
5
Infrastructuur
Geen agendapunten
Ruimte
8. Agendapunt:
Toezegging uit wetgevingsoverleg 'plattelandswoningen' (verbreden van het
wetsvoorstel tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische)
Zaak:
Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 6 juni 2012
Toezegging uit wetgevingsoverleg 'plattelandswoningen' (verbreden van het
wetsvoorstel tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische) - 33078-8
Desgewenst betrokken bij de stemmingen over dit wetsvoorstel d.d. 12 juni 2012.
Voorstel:
Milieu
9. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Voorstel:
Noot:
10. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Afvalbeheer
Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 6 juni
2012
Afvalbeheer - 30872-112
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Grondstoffen en Afval, d.d. 7 juni 2012.
Ter bespreking: het lid Van der Werf (CDA) stelt voor om een gesprek te
organiseren over het advies "Hoe kunnen we 2/3 van het huishoudelijk afval
recyclen?" met de brede werkgroep van gemeenten, regionale publieke
afvalbedrijven, grote private afvalbedrijven en de representanten van twee
brancheorganisaties.
Het lid Van der Werf heeft bovenstaand voorstel aangekondigd tijdens het
algemeen overleg Grondstoffen en Afval d.d. 7 juni 2012. Naar aanleiding van dit
AO zal een VAO plaatsvinden in de laatste week voor het zomerreces, na
ontvangst van de brief van de staatssecretaris houdende nadere informatie op het
terrein van de biobrandstoffen (o.a. analyse Landsadvocaat). Tijdens een VAO (2minutendebat) kunnen geen wezenlijk nieuwe feiten worden geïntroduceerd. Zou
daar sprake van zijn, dan is het gebruikelijk een nieuw algemeen overleg of
schriftelijk overleg te houden.
Reactie op verzoek commissie inzake het stimuleren van (agrarische)
bedrijven om asbestdaken te vervangen door daken met zonnepanelen
Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 7 juni
2012
Reactie op verzoek commissie inzake het stimuleren van (agrarische) bedrijven om
asbestdaken te vervangen door daken met zonnepanelen - 25834-75
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Grondstoffen en Afval, d.d. 7 juni 2012.
6
11. Agendapunt:
Reactie op verzoek Holtackers over de verontrustende staat van onderhoud in
de petrochemische industrie
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de
Krom - 23 april 2012
Reactie op verzoek Holtackers over de verontrustende staat van onderhoud in de
petrochemische industrie - 26956-124
Agenderen voor het algemeen overleg Risicobeleid en Externe veiligheid, d.d. 27
juni 2012.
I&M
Voorstel:
Volgcommissie(s):
12. Agendapunt:
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Procedurele voortgang klankbordgroep onderzoek ‘Kosten en effecten
klimaat- en energiebeleid’
Stafnotitie - adjunct-griffier, L. Tijdink - 8 juni 2012
Procedurele voortgang klankbordgroep onderzoek ‘Kosten en effecten klimaat- en
energiebeleid’ - 2012Z11503
Voor kennisgeving aannemen.
ELI
Water
Geen agendapunten
Europa
13. Agendapunt:
Verslag van een schriftelijk overleg inzake onderwerpen die voor de
Milieuraad van 11 juni 2012 geagendeerd staan, aangevuld met onderwerpen
die de Tweede Kamer aan de agenda van het geannuleerde AO heeft
toegevoegd
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 7 juni
2012
Antwoorden op vragen van de commissie inzake onderwerpen die voor de
Milieuraad van 11 juni 2012 geagendeerd staan, aangevuld met onderwerpen die
de Tweede Kamer aan de agenda van het geannuleerde AO heeft toegevoegd 21501-08-429
Desgewenst betrekken bij de inbreng voor het schriftelijk overleg inzake de
Informele Milieuraad d.d. 7-8 juli 2012. Inbrengdatum 27 juni 2012 te 16.00 uur.
Voorstel:
Overig
14. Agendapunt:
Noot:
Overzicht van reeds geplande en nog te plannen commissie- en plenaire
activiteiten op het terrein van Infrastructuur en Milieu
Een stafnotitie terzake zal worden nagezonden.
7
15. Agendapunt:
Stafnotitie inzake eventuele activiteit i.k.v. pilot Parlement en Wetenschap
vóór zomerreces: Ontbijtbijeenkomst over duurzame steden en mobiliteit met
wetenschappers organiseren?
Zaak:
Stafnotitie - griffier, I.B. Sneep - 8 juni 2012
Stafnotitie inzake eventuele activiteit i.k.v. pilot Parlement en Wetenschap vóór
zomerreces: Ontbijtbijeenkomst over duurzame steden en mobiliteit met
wetenschappers organiseren? - 2012Z11544
Ter bespreking: wenst de commissie nog vóór het zomerreces een activiteit i.k.v.
de pilot Parlement en Wetenschap te organiseren en kan dat een ontbijtbijeenkomst
met wetenschappers over o.a. VerDuS, Verbinden van Duurzame Steden zijn (over
vraagstukken rond onder meer verstedelijking, ruimte, mobiliteit en transport)?
Leden die wensen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het stellen van vragen
aan de wetenschap via de “virtuele kennisdesk” over zaken op het terrein van
Infrastructuur en Milieu, worden opgeroepen dat snel te doen, via
http://plein2/dossiers_en_media_0/vraag_het_de_wetenschap
WERK
Voorstel:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Rondvraag
16. Agendapunt:
Verzoek van het lid Grashoff (GroenLinks) om het algemeen overleg
Stelselwijziging Omgevingsrecht d.d. 26 juni 2012 te 16-19 uur te verplaatsen
in verband met zijn aanwezigheid bij het plenaire debat over het eindrapport
van de Parlementaire Enquête Financieel Stelsel
Zaak:
Rondvraagpunt procedurevergadering - Tweede Kamerlid, H.J. Grashoff
(GroenLinks) - 8 juni 2012
Verzoek van het lid Grashoff (GroenLinks) om het algemeen overleg
Stelselwijziging Omgevingsrecht d.d. 26 juni 2012 te 16-19 uur te verplaatsen in
verband met zijn aanwezigheid bij het plenaire debat over het eindrapport van de
Parlementaire Enquête Financieel Stelsel - 2012Z11488
Ter bespreking.
Voorstel:
Griffier:
I.B. Sneep
Activiteitnummer:
2011A04945
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/7d16a0f6-29e0-4869-b2be-7f6c7da4d0b5
|
Den Haag, 19 december 2012
HERZIENE CONVOCATIE – agendapunten toegevoegd (*)
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bewindsperso(o)n(en):
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Algemeen overleg
woensdag 23 januari 2013
14.00 - 17.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Armoede- en schuldenbeleid
Agendapunt:
Toezeggingen algemeen overleg Caribisch Nederland 30 januari 2012
Zaak:
Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
- 22 juni 2012
Toezeggingen algemeen overleg Caribisch Nederland 30 januari 2012 - 33000IV-76
Agendapunt:
Toezeggingen n.a.v. AO armoede/schulden op 4 april 2012
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de
Krom - 5 juli 2012
Toezeggingen n.a.v. AO armoede/schulden op 4 april 2012 - 24515-239
Agendapunt:
Reactie op de brief van de Nationale ombudsman ten geleide van het
rapport ‘Schulden komen nooit alleen – Aandachtspunten voor behoorlijke
schuldhulpverlening’
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de
Krom - 1 november 2012
Reactie op de brief van de Nationale ombudsman ten geleide van het rapport
‘Schulden komen nooit alleen – Aandachtspunten voor behoorlijke
schuldhulpverlening’ - 24515-240
Agendapunt:
Reactie op de brief van de heer Froger, ambassadeur van de gezamenlijke
Voedselbanken over de tekorten van de voedselbanken en de gevolgen
daarvan voor – met name – gezinnen met kinderen
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de
Krom - 2 november 2012
Reactie op de brief van de heer Froger, ambassadeur van de gezamenlijke
Voedselbanken over de tekorten van de voedselbanken en de gevolgen daarvan
voor – met name – gezinnen met kinderen - 24515-241
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid Ulenbelt om een reactie op het bericht in
het Parool van 27 september dat gepensioneerden moeite hebben om rond
te komen
Zaak:
Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
- 2 november 2012
Reactie op het verzoek van het lid Ulenbelt om een reactie op het bericht in het
Parool van 27 september dat gepensioneerden moeite hebben om rond te
komen - 27879-45
Agendapunt:
Informatie t.b.v. het AO armoede en schuldenbeleid van 5 december 2012
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.
Klijnsma - 29 november 2012
Informatie t.b.v. het AO armoede en schuldenbeleid van 5 december 2012 24515-242
Agendapunt:
Aanpak van armoede
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.
Klijnsma - 11 december 2012
Aanpak van armoede - 24515-244
Agendapunt:
Reactie op bericht dat deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije
voet te laag vaststellen (*)
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.
Klijnsma - 10 december 2012
Reactie op bericht dat deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet
te laag vaststellen - 24515-243
Agendapunt:
Fiche: Verordening Fonds voor hulp aan minstbedeelden in de EU (*)
Zaak:
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 30
(*)
2
november 2012
Fiche: Verordening Fonds voor hulp aan minstbedeelden in de EU - 221121519
Griffier:
H.J. Post
Activiteitnummer:
2012A04692
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e38d95a9-c10d-4253-9a47-4c71575ce143
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2015–2016
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2097
Vragen van de leden Oosenbrug en Otwin van Dijk (beiden PvdA) aan de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de
toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid (ingezonden
16 februari 2016).
Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
(ontvangen 4 april 2016).
Vraag 1
Kent u het bericht dat de website Mijnoverheid.nl en andere apps van de
overheid niet voldoende toegankelijk zijn?1
Antwoord 1
Ja. Er zijn over de toegankelijkheid van MijnOverheid klachten binnengekomen bij de Ooglijn van de Oogvereniging en de Maculavereniging. De
website van MijnOverheid voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid.
De berichtenbox echter zou met bepaalde schermleessoftware (JAWS) niet
goed te benaderen zijn. In andere gevallen is deze wel te raadplegen maar
zou nog beter toegankelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast is er een
klacht binnengekomen over een particuliere afvalwijzerapp. Dit is geen
overheidsapp, maar een particulier initiatief dat gebruik maakt van open data
van de overheid.
Vraag 2
Bent u het eens dat dat overheidsportalen en apps van de overheid voor
iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen met een beperking, en
kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Websites van de overheid dienen te voldoen aan de open standaard
Webrichtlijnen.
Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke
toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse
apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde
mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze
1
ah-tk-20152016-2097
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2016
https://www.oogvereniging.nl/2016/02/vaarwel-blauwe-envelop-alleen-als-mijnoverheid-nlvolledig-toegankelijk-is/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
1
internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549
en in de nationale standaard de Webrichtlijnen.
WCAG 2.0, EN 301 549 en de Webrichtlijnen zijn echter noch geschreven
voor, noch automatisch van toepassing op niet webgebaseerde mobiele
applicaties, de zogenaamde native apps en op hybride vormen tussen web en
native apps, die vanuit app stores geïnstalleerd dienen te worden op
specifieke tablets, smartphones en andere apparaten. Er bestaat voor deze
apps op dit moment geen breed geaccepteerde internationale standaard.
Een standaard is belangrijk. Onder het Nederlands voorzitterschap heb ik
recent het initiatief genomen om een verkenning te laten uitvoeren naar de
toepasbaarheid van de internationale en Europese open standaard voor
websites (WCAG en EN 301 549) op niet webgebaseerde apps. Zodra de
standaard voor niet webgebaseerde apps in internationaal dan wel Europees
verband is vastgesteld, zal ik maatregelen kunnen nemen om deze standaard
ook voor de Nederlandse overheid verplicht te stellen. Ik kan deze dan laten
aanwijzen als voor de overheid verplicht te gebruiken open standaard via de
procedure van het Forum Standaardisatie.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk moet zijn
voor iedereen, ook voor mensen met een visuele of auditieve beperking,
voordat burgers alleen van dit portaal gebruik kunnen maken om hun zaken
met de overheid te regelen, en kunt u uw
antwoord toelichten?
Antwoord 3
Natuurlijk moet MijnOverheid ook toegankelijk zijn voor mensen met een
visuele of auditieve beperking. De toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid
is een prioriteit bij doorontwikkeling van deze belangrijke generieke voorziening. We zijn daarom met de signalen van de Oogvereniging direct aan de
slag gegaan. Na het ontvangen van dit signaal hebben de toegankelijkheidsitems de hoogste prioriteit gekregen voor de volgende functionele release. Er
wordt tevens extra getest op de werking van MijnOverheid met screenreaders.
Het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. MijnOverheid
voldoet nu aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0) versie 2 met twee sterren.
Jaarlijks wordt getest of en in welke mate MijnOverheid aan de webrichtlijnen
blijft voldoen. Ook vindt er jaarlijks gebruikersonderzoek plaats onder de
doelgroepen naar de wensen en verwachtingen ten aanzien van MijnOverheid. Daarnaast wordt twee keer per jaar gebruiksonderzoek uitgevoerd in
een labomgeving met willekeurig geselecteerde burgers. Ook wordt in 2016
begonnen met twee maal per jaar een gebruikerspanel MijnOverheid waar
vertegenwoordigers van belangorganisaties vertegenwoordigd zijn. De
Oogvereniging wordt hiervoor uitgenodigd.
Tevens zal de Berichtenbox-app – die in 2016 gelanceerd wordt – in samenwerking met Stichting Accesibility worden getest op onder meer screenreaders en toegankelijkheid voor mensen met een visuele beperking.
Vraag 4
Kent u het amendement van het lid van Otwin van Dijk (TK 33 990, nr. 17)
over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand
gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
(Trb. 2007, 169), waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt, ook van
overheidsdiensten en websites?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Kunt u aangeven welke stappen er gezet worden om de algemene toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid te verbeteren en de
algemene toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten te waarborgen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
2
Antwoord 5
Zie mijn antwoord onder 2, 3 en 4. Er is veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Veel overheidsorganisaties hanteren
het click-call-face principe, waarbij het eerste contact digitaal is, vervolgens
een informatienummer beschikbaar is en indien nodig persoonlijk contact
plaatsvindt. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de
i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken. Voor het (digitaal)
zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in
het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat
te vinden. De Belastingdienst heeft met de Koninklijke Bibliotheek een
convenant gesloten om mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking te geven over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en om hen in staat te stellen daar kosteloos digivaardigheidscursussen te
volgen.
Digitalisering maakt het ook makkelijk voor mensen die moeite hebben met
informatie op papier, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het laten
voorlezen van teksten, en de mogelijkheid om vooringevulde formulieren te
maken en aan te bieden. Daardoor hoeven mensen zelf minder informatie te
verstrekken. Dit heeft ook positieve effecten op de vermindering van
administratieve lasten.
Vraag 6
Is het mogelijk er voor te zorgen dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk
is voor mensen met een handicap, voordat burgers al hun zaken digitaal
moeten afhandelen en geen gebruik meer kunnen maken van andere
mogelijkheden? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit het geval is en hoe u dit
gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Vraag 7
Op welke wijze kunnen burgers met een beperking communiceren met de
overheid wanneer digitale communicatie de enige mogelijkheid is, maar deze
kanalen onvoldoende toegankelijk zijn voor burgers met een beperking?
Antwoord 7
Voor de mensen die niet in staat zijn op papier zelfstandig zaken te doen met
de overheid verandert er in principe niets. Op dit moment zijn er bij de
meeste overheidsorganisaties verschillende communicatiekanalen. Overheidsorganisaties zorgen zelf voor alternatieve kanalen wanneer digitale communicatie niet mogelijk is. Zo zorgt de Belastingdienst er voor dat mensen die
geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig
zijn en geen ondersteuning in hun omgeving kunnen krijgen, altijd een
oplossing op maat kunnen krijgen. Dat kan ook een papieren kopie zijn.
Vraag 8
Op welke wijze gaat u garanderen dat nieuwe websites en apps die gelanceerd worden direct toegankelijk zijn voor iedereen?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals onder 3 beschreven, heb ik het initiatief genomen om deze in Europees
verband te laten ontwikkelen en vervolgens vast te stellen. Vooruitlopend op
de adoptie van een internationale of Europese standaard, zal ik bij het Forum
Standaardisatie de vraag neerleggen welke standaarden en of richtlijnen nu al
kunnen worden gehanteerd voor niet webgebaseerde apps van de overheid
en hoe het gebruik daarvan kan worden bevorderd. Wel merk ik daarbij op
dat toepassing van de richtlijnen voor toegankelijke websites (de open
standaard Webrichtlijnen) op niet webgebaseerde apps niet alle specifieke
toegankelijkheidskwesties voor mobiele apparaten zal oplossen, omdat deze
richtlijnen daarvoor niet specifiek ontwikkeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
3
specifieke problemen gerelateerd aan kleine beeldschermen, touch screen of
zoomen en uitvergroten, zoals in de hierboven beschreven klacht over de
particuliere afvalwijzer app. Mogelijk biedt hergebruik van bestaande
standaarden geen oplossing voor zulke elementen en is de ontwikkeling en
vaststelling van extra richtlijnen in Europees verband, specifiek voor mobiele
apparaten, noodzakelijk om maximale toegankelijkheid te bevorderen.
Vraag 9
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de
garantie van algemene toegankelijkheid van mijnoverheid.nl en apps van de
overheid, en op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, als coördinator van de ratificatie van het VN Verdrag inzake rechten
van personen met een handicap, betrokken is bij dit proces?
Antwoord 9
De uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap is een rijks- en daarmee kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Voor
de toegankelijkheid van de website MijnOverheid ben ik primair verantwoordelijk. Andere bewindspersonen en bestuursorganen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van hun eigen websites en apps.
In het Algemeen Overleg over Open data op 8 december 2015 heb ik uw
Kamer toegezegd u dit voorjaar te informeren over de voortgang van de
toegankelijkheid van overheidswebsites. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2a2f78ff-f436-4af8-9da7-b7125500889c
|
Onderzoek procesvoorwaarden voor
duurzame verwerking asbesthoudend afval
27 juni 2018
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Verantwoording
Titel
Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking asbesthoudend
afval
Opdrachtgever
Ministerie IenW
Projectleider
Edwin van der Strate
Auteur(s)
Jeroen Mooy
Projectnummer
1243868
Aantal pagina’s
17
Datum
27 juni 2018
Handtekening
Ontbreekt in verband met digitale verwerking.
Dit rapport is aantoonbaar vrijgegeven.
Colofon
Tauw bv
Zekeringstraat 43g
Postbus 20748
1001 NS Amsterdam
T +31 20 60 63 222
E [email protected]
2/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Inhoud
1
Inleiding en aanleiding ............................................................................................................... 4
2
Doel en aanpak van beide projecten ......................................................................................... 4
2.1
Assessment van technieken .............................................................................................. 4
2.2
Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking .............................................. 5
3
Probleemanalyse vanuit 3 invalshoeken ................................................................................... 7
4
Verkenning van oplossingsrichtingen ........................................................................................ 9
5
4.1
Waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken? - WHY............................ 9
4.2
Hoe verwerkingsmarkt voor asbest in Nederland creëren? – HOW ................................ 11
4.3
Wat te doen om asbesthoudend afval verwerken? - WHAT ............................................ 13
Conclusies en aanbevelingen en samenvatting stappenplan.................................................. 15
3/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
1 Inleiding en aanleiding
In het Rijksbreed programma Circulaire Economie - Nederland circulair in 2050 - uit 2017, staat
aangekondigd dat het kabinet onderzoek laat doen hoe met bestaande technieken asbestvezels
onschadelijk kunnen worden gemaakt, waardoor het geschoonde materiaal kan worden
hergebruikt. Het Ministerie van IenW heeft daarom opdracht gegeven voor twee projecten:
• Bureau KLB voert een assessment uit van de verschillende
asbestafvalverwerkingstechnieken
•
Tauw heeft onderzocht aan welke procesvoorwaarden moet worden voldaan om
asbesthoudend afval te kunnen verwerken tot asbestvrije grondstof
Beide projecten zijn gelijktijdig gestart en begeleid door dezelfde commissie om te zorgen voor
een goede afstemming en zo veel mogelijk samenhang te creëren tussen de beide projecten.
Waar in deze rapportage wordt gesproken van “duurzame verwerking” gaat het steeds om de
duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen, zodat deze vervolgens vrij zijn van
asbest en geschikt zijn om opnieuw te gebruiken.
2 Doel en aanpak van beide projecten
2.1
Assessment van technieken
In opdracht van IenW ontwikkelt Bureau KLB een methode voor een assessment van
asbestafvalverwerkingstechnieken en past de methode ook toe op zoveel mogelijk bestaande
informatie over deze technieken. Het gaat hier om een inhoudelijke beoordeling van
verwerkingstechnieken en de vraag of er binnen afzienbare termijn technieken zijn ontwikkeld die
op grote schaal toegepast kunnen worden waarmee asbesthoudend afval duurzaam kan worden
verwerkt. De centrale vraag is: “kan het?”
4/17
Kenmerk
2.2
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking
In opdracht van IenW inventariseert Tauw aan welke condities moet worden voldaan opdat
marktpartijen bereid zouden zijn om te investeren in duurzame verwerking. De centrale vraag is:
“willen we het en tot welke prijs?”
IenW heeft daartoe aan Tauw gevraagd om een stapsgewijze aanpak te ontwikkelen die kan
leiden tot een verantwoorde en duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen 1. Het
doel van dit onderzoek is vooral gericht op inzicht te verkrijgen in welke stappen gezet moeten
worden en welke knelpunten nog opgelost moeten worden voor duurzame verwerking van
asbesthoudende afvalstromen. Het onderzoek is vooral een proces om met stakeholders te
spreken over de vraag hoe duurzame verwerking vormgegeven kan worden. De aanpak in het
onderzoek is erop gericht om met draagvlak van de relevante stakeholders hun input te krijgen
voor de oplossingsrichtingen, zodanig dat de stakeholders zich herkennen in de uitkomsten.
Het onderzoek is opgebouwd uit de volgende stappen:
1.
2.
Beknopte bureaustudie naar de asbest(verwerkings)keten
Korte interviews met partijen die in de asbestketen betrokken zijn, om een eerste beeld te
3.
krijgen welke dilemma’s en knelpunten er bestaan ten aanzien van duurzame verwerking.
De bureaustudie en uitkomsten van de interviews zijn input voor stap 3
Tweedaagse workshop op 26 en 27 oktober 2017 met stakeholders in de asbestketen, in
4.
het teken van gezamenlijke ontwikkeling van beeldvorming
Rapportage
De onderstaande figuur 2.1 geeft een globaal beeld van de asbest(verwerkings)keten.
1
Opdracht van Ministerie IenW (bij opdracht Ministerie IenM) aan Tauw, 25 januari 2017, zaaknummer 31126518
5/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Figuur 2.1 Beeld asbest(verwerking)keten
Stap 1: bureaustudie
Het doel van de bureaustudie is de asbest(verwerking)keten in beeld te brengen van verwijderen,
transport, opslag en overslag, duurzame verwerking en toepassing van reststoffen, welke
stakeholders daar in elke fase bij betrokken zijn, welk beleid en wet- en regelgeving van
toepassing is, met een zeer grove indicatie van de kosten in elk van deze fases.
Stap 2: interviews
Aan de hand van de bureaustudie zijn met stakeholders in de asbestketen korte (telefonische)
interviews gehouden om een eerste beeld te krijgen welke dilemma’s en knelpunten er bestaan
voor een duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen.
Stap 3: workshop op 26 en 27 oktober 2017
Deze workshop stond in het teken van gezamenlijke beeldvorming. dag 1 stond de
probleemanalyse centraal en dag 2 de verkenning van de oplossingsrichtingen.
6/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
De probleemanalyse is uitgevoerd voor 3 aspecten aan een duurzame asbestverwerking die in de
workshop zijn uitgediept, te weten (1) veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid, (2)
uitvoeringsaspecten waaronder logistiek en (3) financiering. De verkenning van de
oplossingsrichting is gedaan aan de hand van de volgende vragen:
• WHY: waarom willen we asbesthoudend afval verwerken?
• HOW: hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in
•
Nederland?
WHAT: wat moeten we daartoe doen?
Met de bureaustudie en interviews als basis, heeft de workshop geleid tot de hieronder
beschreven uitkomsten.
3 Probleemanalyse vanuit 3 invalshoeken
Tijdens de workshop zijn de volgende invalshoeken naar voren gekomen:
•
•
•
Veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid
Uitvoeringsaspecten waaronder logistiek
Financiering
Veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid:
Aandachtspunten en acties om te komen tot een duurzame verwerking zijn:
• De vraag is of we het asbestafvalprobleem willen afwentelen op het nageslacht. Dit
aspect is verder uitgewerkt onder de noemer van de WHY
•
•
•
•
De milieukwaliteit van het restproduct na verwerking. Moet dit restproduct asbestvrij zijn,
of mag dit nog een enige mate asbest bevatten mits dit asbestveilig is? De beantwoording
van die vraag moet worden gezien in het licht van de regels die nu gelden voor andere
afvalstromen zoals puingranulaat
Hoe de veiligheid van het eindproduct meten en borgen. Doen we dit via
procesparameters, of via continue ‘partijkeuringen’?
Wat is duurzaam als het gaat om de verwerking van asbesthoudend afval: wat is het
aandeel aan nuttige reststoffen in asbestcement in relatie tot de totale “cementkringloop”?
De afweging tussen hoogwaardig of laagwaardig restproduct: is het acceptabel als het
restproduct alleen maar een laagwaardige toepassing kent? Denk bijvoorbeeld aan AVI
bodemassen die zijn toegepast in wegfunderingen
7/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Uitvoeringsaspecten waaronder logistiek (zie verder bij HOW en WHAT):
Aandachtspunten en acties om te komen tot een duurzame verwerking zijn:
• De tijdelijke opslag en de logistiek, waaronder de vraag hoe het afvalmateriaal te
verpakken en transporteren naar de opslag en verwerking
•
Maak onderscheid in categorieën (stromen) zoals (1) asbesthoudend afval met een hoge
hergebruikwaarde zoals staal met asbest, (2) asbestcement (homogeen) afval, afkomstig
van de sanering van asbestdaken en drinkwaterleidingen en (3) heterogeen en
asbesthoudend bouw- en sloopafval
Financiering:
Langs 2 denklijnen kan worden gekomen tot een duurzame verwerking:
1. Benut het feit, dat de kosten van stort en verwerking slechts beperkt zijn ten opzichte van
de totale kosten van de sanering en vervanging van asbestdaken. Indien de kosten voor
de stort EUR 3,00 tot EUR 4,00 per m2 asbestdak worden in plaats van nu zo’n EUR 1,00
per m2, vormen de stortkosten voor asbestafval van daken vermoedelijk minder dan 10 %
van de totale kosten van het saneren en vervangen van de betreffende daken en werkt
een eventuele verhoging van de verwerkingskosten marginaal door. Met de huidige
IenW-subsidie van EUR 4,50 per m2 te saneren asbestdak zou een duurzame verwerking
van het asbesthoudende materiaal inclusief eventuele tussenopslag kunnen worden
2.
gefinancierd. Nagedacht kan worden om de huidige subsidie te koppelen aan duurzame
verwerking
Creëer een aantrekkelijke basis voor het anders inrichten van de keten en dan met name
voor de tussenopslag in afwachting van beschikbare verwerkingstechnieken. Zorg ervoor,
dat er een perspectief voor een markt ontstaat, stimuleer marktontwikkelingen en
innovaties die leiden tot beschikbare verwerkingstechnieken en zorg voor een level
playing field tussen stortplaatsen en verwerkers. Stakeholders menen dat het
winstgevend kan zijn verwerkingsinstallaties op te zetten door binnen de wettelijke kaders
zo snel mogelijk de totale stortkosten inclusief de verwijderingsbijdrage te verhogen naar
EUR 205,00 per ton 2, in combinatie met de aankondiging van het van kracht laten worden
van het stortverbod op termijn. De meeropbrengst van de verwijderingsbijdrage kan dan
worden gebruikt voor de financiering van de tussenopslag. Dat kan bijvoorbeeld in de
vorm van een fonds voor onder meer het inrichten van tijdelijke opslagplaatsen (TOP’s),
de ontwikkeling van verwerkingstechnieken (innovaties), het logistiek inrichten waaronder
verpakking en transport van afvalmateriaal. Dit alles in afwachting van beschikbaar
gekomen verwerkingstechnieken voor het duurzaam verwerken van het asbesthoudende
afvalmateriaal
2
EUR 205,00 per ton is in LAP3 (https://lap3.nl/ ) in paragraaf A.4.6 vastgesteld als maximum tarief voor
afvalverwerking en komt in paragraaf B.12.3 terug als een van de criteria bij instellen van een stortverbod.
8/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
4 Verkenning van oplossingsrichtingen
Op basis van de bureaustudie en interviews is in de workshop met deskundigen uit de
asbestketen de probleemanalyse vertaald naar oplossingsrichtingen en uitgewerkt langs de drie
vragen:
1. WHY: waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken?
2. HOW: hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in
3.
4.1
Nederland?
WHAT: wat moeten we daartoe doen?
Waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken? - WHY
In het onderzoek en specifiek in de workshop is aan de orde geweest de vraag of we
asbesthoudend afval duurzaam willen gaan verwerken. De gedachte daarbij is, dat we
toekomstige generaties niet willen opzadelen met hoge kosten van de verwerking van het
opgeslagen afval, in een later stadium en voor de “zorg” voor het afval in de tussenliggende tijd,
zodat de leefomgeving weer als “een schone lei” in gebruik genomen kan worden.
Ten aanzien van deze vraag zien de stakeholders in de asbestketen vier verschillende
redeneringen:
1.
We zijn principieel voor hergebruik als dat mogelijk is
Redenen daartoe zijn de afvalstoffen hiërarchie en het morele standpunt ten aanzien van ‘nalaten
aan toekomstige generaties van afval’: “als het kan, moet je het doen”;
De normstelling en norm achter deze redenering zijn als volgt: hergebruik als dat mogelijk is volgt
uit de afvalstofhiërarchie (de vroegere Ladder van Lansink) die is opgenomen in de Europese
Kaderwet Afvalstoffen en is opgenomen in de Nederlandse wetgeving in artikel 10.4 Wet
milieubeheer. De afvalhiërarchie is in volgorde van prioriteit: preventie, voorbereiding voor
hergebruik, recycling, een andere nuttige toepassing waaronder energieterugwinning en veilige
verwijdering. Conform Artikel 10.4 Wet milieubeheer dient iedere overheid bij het nemen van
maatregelen voor preventie en beheer van afvalstoffen, die afvalhiërarchie te betrekken in het
besluit. Dit betekent dat als recycling mogelijk is, dit in beginsel de voorkeur dient te hebben. In
LAP3 zijn hiervoor 4 randvoorwaarden aan verboden, zoals het maximum tarief van EUR 205,00
per ton, voldoende capaciteit en een goed functionerende techniek, de afzet van gerecycled
materiaal is zeker en de milieudruk van het alternatief is niet hoger dan storten. Met het besluit
van 26 september 2012 tot wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen,
zijn hecht gebonden asbestcement of asbestcement producten reeds opgenomen als categorie
van stoffen waarvoor een stortverbod kan gaan gelden. Dit kan met een koninklijk besluit in
werking treden zodra voldaan wordt aan de eerder genoemde 4 randvoorwaarden uit LAP3.
9/17
Kenmerk
2.
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
We willen grondstoffen zo veel mogelijk hergebruiken indien aantoonbaar is dat we
met schaarse grondstoffen te maken hebben
Anders gezegd: “als de grondstof schaars is moet je streven naar circulariteit”.
Het Rijksbreed programma Circulaire Economie (Nederland circulair in 2050) richt zich op de
ontwikkeling en realisatie van een circulaire economie voor 2050. Vanuit dit Programma dient in
2030 het gebruik aan primaire grondstof in Nederland met 50% te zijn gereduceerd. Recycling van
afvalstoffen draagt hier positief aan bij. In de Tweede Kamerbrief van 14 september 2016
informeert staatssecretaris Dijksma van IenW (toen IenM) de Tweede Kamer over het genoemde
programma en stelt: “We stimuleren recycling en hergebruik. Het (Europees) kader voor de
begrippen afvalstof, bijproduct en einde-afvalstatus leidt in de praktijk tot veel (rechts)onzekerheid.
Nederland wil dit kader verduidelijken om hergebruik en recycling te stimuleren en tegelijkertijd
gevaarlijke stoffen in de kringloop verder terug te dringen. Een voorbeeld daarvan is het
onschadelijk maken van asbestvezels, waardoor schoongemaakt afval kan worden hergebruikt als
bouwmateriaal.” Het vernietigen van asbestvezels en het residu gebruiken als bouwmateriaal
wordt genoemd als een ontwikkeling die moet worden gestimuleerd, omdat dit leidt tot minder
gevaarlijke stoffen en meer recycling. In het Programma Van Afval naar Grondstof (VANG) dat
onderdeel is van het Rijksbreed programma Circulaire Economie, is als doelstelling opgenomen
dat de hoeveelheid te verbranden en storten afval in Nederland in 2020 dient te zijn gehalveerd
ten opzichte van 2013. Dit betekent dat er veel meer afval gerecycled moet worden. Hoewel niet
met naam en toenaam genoemd, kan asbestrecycling hieraan bijdragen.
3.
We willen zoveel mogelijk hergebruiken, maar bekijken hierbij de totale milieudruk
(dat wil zeggen: geen afwenteling naar andere milieuopgaven)
Anders gezegd: “als verwerking per saldo beter is voor mens en milieu dan storten en nieuw
materiaal maken, dan moet je het doen”.
Deze redenatie is een wettelijke overweging zoals onder redenatie 1 is genoemd en is te zien als
randvoorwaarden om tot recycling over te gaan in plaats van storten. In dit kader wordt genoemd,
dat het Europese Parlement in 2013 reeds heeft aangegeven dat het storten van asbest een
tijdelijke oplossing is, maar niet meer gezien wordt als de meest veilige methode.
4.
We willen zoveel mogelijk hergebruiken, maar maken wel een afweging op basis
van doelmatigheid en prioriteit
Het aanpakken van de asbesthoudende afvalstroom moet bezien worden in relatie tot andere
stromen die naar de stort gaan. Als het effectiever en efficiënter is een andere stroom om te
buigen naar hergebruik, dan accepteren we storten van asbesthoudend afval als een veilige en
toekomstbestendige oplossing. Deze gedachte komt voort uit de stortbranche. Zij weten dat er
steeds minder moet worden gestort conform de tweede redeneerlijn. De stortbranche is evenwel
van mening, dat er andere afvalstromen zijn die zich beter lenen voor recycling dan asbestafval en
dat het beleid zich op die andere afvalstromen zou moeten richten.
10/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Welke redenering in het geval van asbesthoudend afval het meest legitiem is, blijft een politiek en
beleidsmatig vraagstuk.
Uitgaande van een “ja” op de vraag of we willen overgaan tot duurzame verwerking van
asbesthoudend afval, zijn in de onderstaande paragrafen de manier waarop (“HOW”) en wat
daartoe te doen (“WHAT”) uitgewerkt.
4.2
Hoe verwerkingsmarkt voor asbest in Nederland creëren? - HOW
De vraag “Hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in
Nederland?” Richt zich vooral op de focus op de juiste afvalstroom en bijbehorende (politieke en
beleidsmatige) keuzes en het inrichten van tijdelijke opslag, terwijl intussen de sanering van
asbestdaken verder op gang komt en verwerkingstechnieken beschikbaar komen (zie spoor 1
assessment Bureau KLB).
Onderscheiden asbesthoudend afval
Geadviseerd wordt voor asbesthoudend afval onderscheid te maken in 3 categorieën (stromen):
1.
Asbesthoudend afval met hoge hergebruikwaarde waar het met het wegnemen van
huidige belemmeringen rendabel is om deze stroom duurzaam te verwerken. Een
praktijkvoorbeeld is staal met resten asbest. Een dergelijke afvalstroom kan goed
verwerkt worden omdat het basismateriaal een hoge (economische) waarde kent en
bovendien de milieubalans van het verwerkt materiaal (staalschroot) versus nieuwe
staalproductie (ijzererts) aantoonbaar positief is. Bij de huidige marktcondities lijkt dit een
rendabele business case op te leveren. Een interessante andere stroom is heterogeen
asbesthoudend afvalmateriaal zoals gasmeters, waarin zich kostbare nieuwe
(herbruikbare) grondstoffen bevinden
2.
Een homogene asbesthoudende afvalstroom met een lage hergebruikswaarde. Dit geldt
bijvoorbeeld voor asbestcement dat afkomstig is van de sanering van asbestdaken en
drinkwaterleidingen. Deze afvalstroom kan verwerkt worden, maar het restproduct is niet
van hoge waarde. Daarbij lijkt verwerking van dit materiaal niet heel veel gunstiger dan
het produceren van ‘virgin’ cement. Bovendien zijn er grote afvalstromen van
vergelijkbare materialen zonder asbest, die ook hergebruikt kunnen worden. Bij de
huidige marktomstandigheden (storttarieven) is geen rendabele business case mogelijk.
De asbesthoudende daken komen de komende 7 tot 8 jaar vrij op basis van een
Asbestdakenverbod per 1 januari 2024. Indien de marktomstandigheden niet op korte
3.
termijn wijzigen gaat deze afvalstroom naar het stortlichaam, waar het niet eenvoudig
herneembaar gestort zal worden
Asbesthoudend bouw- en sloopafval. Deze stroom is moeilijk of niet te reinigen als gevolg
van de grote heterogeniteit. Als gevolg hiervan is de effectiviteit van de asbestvernietiging
niet eenvoudig te garanderen en is een positieve milieubalans daardoor twijfelachtig
11/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Politieke opties voor de 3 categorieën (stromen) en aanpak
Hier zien de stakeholders in de asbestketen de volgende politieke opties:
1. Homogene asbesthoudende stromen met een hoge hergebruikwaarde, volgens een
methode die niet tot risico´s leidt en waarvoor nu al een businesscase is. Een voorbeeld
hiervan is asbesthoudend staalschroot. De overheid zou de duurzame verwerking van
deze stroom moeten ondersteunen door de vergunningverlening, inclusief End-of-Waste,
het onderzoeken van mogelijkheden voor import van afvalstromen, et cetera.
2.
Marktpartijen acteren hierbij zelfstandig
Homogene asbesthoudende stromen met een lage hergebruikwaarde, waarbij het goed
denkbaar is dat de komende decennia een businesscase zal ontstaan. Een voorbeeld
hiervan is asbestcement zoals dakenplaten en leidingen. Hiervoor zien de stakeholders in
beginsel twee strategieën mogelijk:
a. De overheid moet de condities creëren waaronder de afvalstroom hergebruikt
kan worden wanneer wordt uitgegaan van het feit, dat het technisch mogelijk is
om bepaalde reststromen her te gebruiken en het uitgangspunt van het
afvalbeleid is zo hoogwaardig mogelijk te verwerken, terwijl dat op dit moment
nog niet kan voor de maximale extra kosten van EUR 205,00 per ton uit het LAP
b. Wanneer wordt uitgegaan van het streven om tegen zo gering mogelijke kosten
zoveel mogelijk reststromen geschikt te maken voor hergebruik (circulaire
economie), ligt het voor de hand om eerst de zo weinig mogelijke verontreinigde
stromen op te werken. Asbestdakplaten zijn slechts een klein deel van het totale
stortvolume en storten levert bij verantwoord beheer van de stortplaatsen geen
3.
extra gezondheidsrisico’s op
Heterogene asbesthoudende stromen, waarbij het slecht denkbaar is, dat er de komende
decennia een businesscase zou kunnen ontstaan. Een voorbeeld hiervan is gemengd
bouw- en sloopafval waar asbesthoudende fragmenten (zoals kit en asbestcement) zijn
gemengd met asbestvrije fragmenten (zoals steen, hout en glas). Er bestaat momenteel
geen verwerkingsaanpak die succesvol is met een acceptabele milieudruk. Hier geldt dat
de overheid moet bevorderen, dat het ontstaan van dergelijke stromen zou moeten
worden voorkomen door nog betere scheiding aan de bron
Conclusie op basis van de WHY (beleidscasus) voor de uitwerking voor de drie stromen via de
HOW:
1. Voor hoogwaardig asbesthoudend staalafval: hier de duurzame verwerking op richten,
2.
3.
door te faciliteren
Voor homogeen asbestcement zoals daken en leidingen: hier de duurzame verwerking op
richten, door te initiëren en te regisseren
Voor andere stromen van heterogeen asbesthoudend materiaal: hier de duurzame
verwerking niet op richten. Dit betekent: afwachten, studeren, beleid verder brengen
Op basis van bovenstaande 3 stromen is het stappenplan verder uitgewerkt voor stroom 1
hoogwaardig asbesthoudend staalafval en stroom 2 homogeen asbestcement van daken en
leidingen.
12/17
Kenmerk
4.3
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Wat te doen om asbesthoudend afval verwerken? - WHAT
Stroom 1 (hoogwaardig asbesthoudend afval) is reeds economisch rendabel te verwerken met
een beschikbare duurzame techniek. Hiermee kan verwerking snel op gang komen. De overheid
zou de ontwikkelingen van deze afvalstroom moeten faciliteren door goede coördinatie van
vergunningverlening, inclusief voor hergebruik van het de duurzaam verwerkte stroom, transpost,
opslag en import.
Stroom 2 (homogeen asbestcement, zoals van daken en leidingen), vergt aanvullend beleid.
Indien gekozen wordt voor de bij “HOW” genoemde strategie 2.a, dat uitgaande van de
opportuniteit van de vrijkomende stroom én het hanteren van de afvalstoffen hiërarchie de
overheid condities gaat creëren waarmee de afvalstroom hergebruikt kan worden, dan is een
volgende aanpak nodig:
1. Verhoog per onmiddellijk de storttarieven voor asbestcementplaten naar EUR 205,00 per
2.
3.
ton (zie eerdere toelichting). Zorg dat er een perspectief voor een markt ontstaat. Kondig
een stortverbod aan per 1 januari 2020
Monitor de verwijdering van asbestdaken en spoor daarmee illegale opmenging of stort
op
Stel op korte termijn vast hoe gesaneerde asbestdakplaten verpakt moeten worden met
het oog op veilige sanering, transport, tijdelijke opslag en duurzame verwerking;
4.
Verstrek een lening aan de stortplaatsen voor de aanleg van TOP’s op de stortplaatsen
om deze afvalstroom op te kunnen slaan ten behoeve van latere verwerking in
verwerkingsinstallaties
5.
Bepaal het opslagtarief: stort het restant van het bedrag in het fonds waaruit de
financiering van de TOP’s kan worden bekostigd, net als de opslagkosten. Ook kunnen
uit het fonds innovatiesubsidies of risicoafdekking van investeringen worden bekostigd.
Voorkomen dient te worden dat er een monopolie positie ontstaat
De overheid kan in afwachting van beschikbare verwerkingstechnieken een aantrekkelijke basis
creëren voor het anders inrichten van de keten en dan met name voor de tussenopslag, waardoor
er een perspectief voor een markt ontstaat en marktontwikkelingen en innovaties worden
gestimuleerd die leiden tot beschikbare verwerkingstechnieken.
Gebruik kan worden gemaakt van het programma Ruimte in Regels van de Ministeries van EZK
en IenW. Dit programma Ruimte in Regels helpt de innovatieve ondernemer waar hij tegen
belemmeringen in wet- en regelgeving aanloopt. Ruimte in Regels kijkt dan wat de belemmering is
en of die met de hulp van het netwerk van het programma kan worden weggenomen.
Ook kan de overheid zorgen voor een level playing field tussen stortplaatsen en verwerkers. Dat
kan bijvoorbeeld door direct de totale stortkosten te verhogen tot (kosten berekend door de
stortplaats plus verwijderingsbijdrage) EUR 205,00 per ton. Dit werkt het best in combinatie met
de aankondiging van een stortverbod per 1 januari 2020.
13/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
De asbestdakenoperatie is tijdelijk en de verwachting is dat de sanering van de asbestdaken met
een Asbestdakenverbod en de versnellingsaanpak verder op stoom komt. Voor deze stroom dient
te worden nagegaan wat de Kritische Succes Factoren (KSE’s) zijn met betrekking tot handelen,
opslagkenmerken en verwerking. Verder op te pakken zaken voor de verpakking en
opslagaspecten zijn sowieso:
1. Voor de verwijderingskant: maak de verpakking en opslag handzaam, zodat het verpakte
materiaal is te tillen, te hanteren, een handzaam formaat heeft, et cetera
2.
3.
Voor de tijdelijke opslag: zorg dat het verpakte materiaal is te stapelen, et cetera
Voor de verwerkingskant: zorg dat het verpakte materiaal kan worden verwerkt
Om te komen tot duurzame verwerking zijn beleidsaanpassingen nodig zoals:
• Komen tot voldoende omvang van de afvalstroom, bijvoorbeeld met het
Asbestdakenverbod, zodat verwerkingskosten dalen;
•
•
•
•
Zorg voor flexibiliteit in de periode dat asbesthoudend materiaal tijdelijk kan worden
opgeslagen waarbij een TOP langer dan 3 jaar mag fungeren als tijdelijke opslag;
Kom tot hergebruikcriteria op basis van risicobenadering;
Laat het bestaande stortverbod van kracht worden voor asbesthoudende afvalstromen
waarvan duurzame verwerking tegen maximaal EUR 205,00 per ton rendabel is;
Zorg voor verpakking conform opslageisen die zijn afgestemd op de later te gebruiken
verwerkingstechnieken.
Om te komen tot duurzame verwerking dient op basis van de stakeholderanalyse om tafel te
worden gegaan met:
• Stortplaatsen
• De verpakkingsindustrie / verpakkers
•
•
•
Saneerders
TOP beheerders
Aanbieders van nieuwe verwerkingstechnieken
•
•
Stakeholders voor het gebruik en afzet van verwerkt afvalmateriaal
De dak-eigenaren, met als achterliggende vraag: “hoe gaan we hen het vertellen, wie
vertelt het hen en wanneer?”
14/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
5 Conclusies en aanbevelingen en samenvatting
stappenplan
In het onderhavige onderzoek hebben wij op basis van een bureaustudie, interviews en een
workshop met stakeholders in de asbestketen, gekeken óf en hoe het mogelijk is om te komen tot
een duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen.
Uit ons onderzoek komt niet een generiek antwoord voor alle asbeststromen op de vraag of we in
Nederland asbesthoudend afval duurzaam willen gaan verwerken. Bij het beantwoorden van die
vraag dienen we te differentiëren naar type asbest-afvalstroom. Er zijn voldoende redenen en
aanleidingen om nader onderzoek te doen en te komen tot definitieve besluitvorming ten aanzien
van duurzame verwerking. Stakeholders zien voldoende aanleiding - van moreel, politiek,
maatschappelijk tot financieel/economisch en praktisch - om te (willen) komen tot een duurzaam
hergebruik.
Door de betrokkenen in de asbestketen is geconcludeerd het momentum te benutten en nu in
actie te komen om geen tijdverlies op te lopen. Bij voorkeur vindt, tegelijk met het beantwoorden
van de (politieke) vraag of en waarom we asbesthoudend afval willen verwerken, nader onderzoek
plaats en worden de belemmeringen voor hergebruik weggenomen. Daarbij onderscheiden we ten
aanzien van duurzame verwerking drie stromen:
• Stroom 1: asbesthoudend afval met een hoge hergebruikwaarde, zoals asbesthoudend
staalschroot en mogelijke andere vergelijkbare stromen
•
•
Stroom 2: een homogene asbesthoudende afvalstroom met lage hergebruikswaarde,
zoals asbestcement dat afkomstig is van dakplaten en leidingen
Stroom 3: heterogeen asbesthoudend bouw- en sloopafval
De context voor de afweging en besluitvorming ten aanzien van duurzame verwerking voor de
genoemde drie stromen (WHY en HOW) is samengevat in de onderstaande tabel.
15/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Tabel 5.1 Samenvatting context duurzame verwerking.
WHY en HOW
Stroom 1
Stroom 2
Stroom 3
WHY: is duurzame
Vraag niet opportuun.
Nog geen evident "ja"
Conclusie is "nee"
verwerking voldoende
Advies is "go" voor
gelegitimeerd?
deze stroom
HOW: hoe
•
verwerkingsmarkt
creëren?
•
Verwerking
•
Condities en
Momenteel geen
faciliteren via
aantrekkelijke basis in
succesvolle
vergunningen
de keten creëren
verwerkings-
Hergebruik
waarmee de
aanpak met
gereinigd
afvalstroom
acceptabele
staal
hergebruikt kan
milieudruk
toestemmen
worden i.p.v. blijven
•
storten
Hier de duurzame
Anders inrichten keten
verwerking niet op
voor met name de
richten en
tussenopslag in
(vooralsnog) niets
afwachting van
doen
beschikbare
verwerkingstechnieken
Wij concluderen en adviseren voor de drie genoemde stromen:
Stroom 1: asbesthoudend afval met een hoge hergebruikwaarde
•
Voor deze stroom met een positieve businesscase de duurzame verwerking
•
(operationeel) te faciliteren en zo snel mogelijk aan de slag te gaan om te komen tot
duurzame verwerking
Te onderzoeken hoe zo snel mogelijk de condities worden gecreëerd door (operationele)
•
barrières weg te nemen voor een duurzaam hergebruik voor hoogwaardig afval in de
vorm van staalschroot met asbest
Intussen te onderzoeken welke andere hoogwaardige stromen zijn te onderscheiden om
•
•
duurzaam her te gebruiken, dit naar analogie van staalschroot met asbest
De voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken om tijdelijke opslag te realiseren en
de financiering van de tijdelijke opslag mogelijk te maken
Samenvattend adviseren wij de duurzame verwerking en hergebruik van hoogwaardig
asbesthoudend afval te regelen
16/17
Kenmerk
R001-1243868MOO-V01-sal-NL
Stroom 2: homogene asbesthoudende afvalstroom met lage hergebruikswaarde
•
De WHY beantwoorden waarom we deze stroom asbesthoudend afval willen verwerken.
Daartoe op korte termijn komen tot een antwoord op de vraag “vinden we duurzame
verwerking en hergebruik van homogeen asbesthoudend afval met een lage
hergebruikswaarde voldoende gelegitimeerd?”. Bij een “ja” op deze vraag komen tot
politieke besluitvorming en het slechten van beleidsmatige en operationele
belemmeringen voor een duurzaam hergebruik
•
•
De inspanningen gericht op hergebruik toespitsen op (toekomstige) kosten en baten en
komen tot de grootste volumereductie in het storten van deze afvalstroom
Voor deze stroom is er nog geen businesscase. Indien er een gerede kans bestaat dat in
de komende decennia een businesscase kan ontstaan, adviseren wij het afval
opneembaar op te slaan en intussen te kijken of duurzame verwerking mogelijk is en hoe
we dat waar kunnen maken. Het assessment van de technische mogelijkheden van
•
asbestverwerking kan meer zicht geven op de vraag of, tegen welke kosten en op welke
termijn duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen mogelijk wordt
Parallel aan de hierboven genoemde aspecten alvast met onderzoek te starten welke
condities nodig zijn om te komen tot duurzaam hergebruik en alvast aan de slag te gaan
met andere stappen die onder de noemer van de “WHAT” zijn genoemd. Hier hoort bij de
(tijdelijke) opslag zo organiseren, dat de materialen zonder veel meerkosten kunnen
•
worden opgenomen voor mogelijke toekomstige verwerking. Indien nodig technisch
onderzoek laten doen naar de mogelijkheden en kosten van (tijdelijke) opslag
Samenvattend adviseren wij de duurzame verwerking op deze stroom te richten, door te
initiëren en te regisseren
Stroom 3: heterogeen asbesthoudend bouw- en sloopafval
Op deze laagwaardige en heterogene stroom waarvoor het slecht denkbaar is dat er de komende
decennia een businesscase zou kunnen ontstaan, de duurzame verwerking niet richten en
(vooralsnog) niets doen. Aanbevolen wordt de stortcapaciteit te gebruiken voor die stromen die
alleen tegen hele hoge kosten verwerkt kunnen worden of niet herbruikbaar gemaakt kunnen
worden, maar die wel veilig kunnen worden beheerd. Wij adviseren dat de overheid bevordert, dat
het ontstaan van dergelijke stromen wordt voorkomen door nog betere scheiding aan de bron.
17/17
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4e12b90f-3e7c-4ec2-9867-3377a47ad360
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
35 304
Wijziging van enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Wet fiscale maatregelen
Klimaatakkoord)
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 22 oktober 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel XXX wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IX in werking met ingang
van 1 januari 2021.
Toelichting
Met deze nota van wijziging wordt een omissie hersteld. Zoals in
hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting is beschreven, treedt de
verhoging van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen in werking
met ingang van 1 januari 2021. Per abuis was het moment van deze
inwerkingtreding niet opgenomen in het wetsvoorstel. Met deze nota van
wijziging gebeurt dat alsnog.
Voor de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing geldt dat de
ter zake van het wetsvoorstel uitgebrachte uitvoeringstoets onverkort van
kracht is. De nota van wijziging leidt niet tot bijkomende uitvoeringskosten
voor de Belastingdienst.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
kst-35304-7
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 304, nr. 7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6181f7ce-f39a-466c-9a3c-063168f7ed34
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1649
Vragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en
Veiligheid over vrouwelijke slachtoffers van moord en doodslag (ingezonden
17 januari 2020).
Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen
7 februari 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht1 dat deskundigen van oordeel zijn dat Nederland méér
moet doen om met name vrouwelijke slachtoffers beter te beschermen tegen
geweld? Zo ja, wat vindt u van dit oordeel?
Vraag 2
Wat vindt u van de constatering van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) dat driekwart van het aantal in 2018 vermoorde vrouwen de vermoedelijke dader de partner of ex-partner is? Hoe ligt deze verhouding voor 2019?
Vraag 3
Welke maatregelen neemt u zich voor om geweld tegen vrouwelijke
slachtoffers te voorkomen en te bestrijden? Bent u bijvoorbeeld bereid om de
kennisachterstand bij agenten en hulpverleners over het fenomeen stalking te
helpen terugdringen, gezien het grotere risico op geweld bij gevallen van
stalking door de (ex-)partner dan als het een vreemde betreft?
Mededeling
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid (Buitenweg
(GroenLinks), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over
vrouwelijke slachtoffers van moord en doodslag (ingezonden 17 januari 2020)
niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien
nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
1
ah-tk-20192020-1649
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2020
Trouw, 11 oktober 2019, «Ieder jaar worden 30 vrouwen vermoord door hun (ex-)partner. «De
overheid doet nu te vaak niets»«.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33772ee5-0b3e-48c8-bf0f-ba7a16a491d4
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3749
Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over het achterblijven van de bouwambitie in Almere
(ingezonden 25 juni 2020).
Mededeling van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties) (ontvangen 20 augustus 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de afspraken die gemaakt zijn in het Integraal Afspraken
Kader (IAK) Almere en in de uitvoeringsovereenkomst over de bouwambitie
en financiële ondersteuning vanuit het Rijk?1 2
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de ambitie van Almere om tot 2030 maximaal 25.000 extra
woningen te realiseren, terwijl met het Rijk is afgesproken om in de periode
vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen?
Vraag 3
Welke consequenties heeft dit voor de gemaakte afspraken met het Rijk
betreffende extra investeringen in ruil voor een hoge bouwambitie?
Vraag 4
Vindt u ook dat in tijden van woningnood voldaan moet worden aan eerder
gemaakte afspraken rondom de bouw van woningen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Welke stappen bent u bereid te zetten om de betreffende regio aan te sporen
de bouwambitie te verhogen? Zijn daar financiële consequenties aan
verbonden?
1
Commissie MER, Integraal Afsprakenkader Almere, 29 januari 2010 https://
www.commissiemer.nl/zoeken?q=integraal+afsprakenkader+almere&it=
2
rijksoverheid.nl, Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, 20 november 2013 https://
www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2013/11/20/uitvoeringsovereenkomst-almere-2-0
ah-tk-20192020-3749
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
1
Mededeling
Door het lid Nijboer (PvdA) zijn Kamervragen gesteld (ingezonden op 25 juni
2020, met kenmerk 2020Z12165) over het achterblijven van de bouwambitie in
Almere.
Hierbij deel ik u mede dat de vragen niet binnen de termijn van drie weken
kunnen worden beantwoord. Voor de beantwoording van de vragen is meer
tijd nodig in verband met overleg en afstemming met de gemeente Almere
en de provincie Flevoland. In verband met de samenhang met de moties
grootschalige woningbouw Almere en Flevoland streef ik ernaar u voor
1 oktober 2020 schriftelijk te informeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b2266cdd-0311-4093-8e27-d29040245f05
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021–2022
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2022Z02026
Vragen van de leden Paul en Smals (beiden VVD) aan de Minister voor
Primair- en Voortgezet Onderwijs, de Staatssecretaris van Financiën en de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Meerderheid
scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort» (ingezonden 4 februari
2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers
ondanks lerarentekort»?1
Vraag 2
Klopt het dat het lerarentekort daadwerkelijk wordt vergroot, doordat scholen
weigeren om leraren als zzp’er in te zetten?
Vraag 3
Klopt het dat het handhavingsmoratorium nog in werking is en dat opdrachtgevers zelfstandigen kunnen inzetten zonder het risico te lopen op boetes
en/of naheffingen van de Belastingdienst, behoudens een zeer selecte groep
van kwaadwillenden?
Vraag 4
Klopt het dat de webmodule Wet DBA2 nog niet in gebruik is? Zo ja, wat is de
planning voor het in gebruik nemen van deze webmodule?
Vraag 5
Kan de webmodule de risico’s op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst van de huidige Wet DBA afdoende minimaliseren, zodat scholen
voldoende zekerheid krijgen bij het inzetten van zzp’ers?
Vraag 6
Wanneer kan het kabinet zekerheid geven over de wet- en regelgeving
waaraan meer flexibele arbeidscontracten moeten voldoen?
1
Business news radio, 2 februari 2022 https://www.bnr.nl/onderwijs/10466507/meerderheid-vande-scholen-weigert-inzet-van-zzp-ers-ondanks-lerarentekort
2
Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
kv-tk-2022Z02026
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
1
Vraag 7
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten
op de groei van onze economie? Als dat niet bekend is, kan het kabinet dit
dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren?
Vraag 8
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten
op het tekort aan arbeidskrachten in diverse sectoren, zoals de zorg en het
onderwijs? Als dit niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken
en de Kamer hierover nader informeren?
Vraag 9
Lopen de scholen die wel zzp’ers inzetten het risico tegen naheffingen en
boetes aan te lopen, terwijl er geen sprake is van kwaadwillendheid? Delen
de bewindspersonen de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat het kabinet
zich derhalve moet inspannen om dit te voorkomen?
Vraag 10
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bb1e50a0-9ae1-4884-8e9e-b4ccdebf654f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 200 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het
provinciefonds voor het jaar 2023
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN
ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 oktober 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven
antwoorden.
De vragen zijn op 26 september 2022 voorgelegd aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 7 oktober 2022
zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare
behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Hagen
De adjunct-griffier van de commissie,
Verhoev
kst-36200-C-4
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 C, nr. 4
1
1
Vraag: Welke factor in de berekeningen zorgt ervoor dat het bedrag van de
«Stand ontwerpbegroting 2022» per jaar daalt terwijl de loon- en
prijsontwikkelingen zouden moeten zorgen voor een verhoging van het
bedrag? Graag per factor het bedrag aangeven.
Antwoord:
Onder de normeringssystematiek zoals deze bij provincies wordt
toegepast geldt dat het accres meegroeit met de ontwikkeling van de
rijksuitgaven. De rijksuitgaven voor het lopend jaar worden jaarlijks op
basis van de CEP in de Voorjaarsnota geïndexeerd. Er heeft in de
Miljoenennota dan ook geen nieuwe indexering van de rijksuitgaven voor
2022 plaatsgevonden.
De rijksuitgaven over 2022 zijn lager dan de verwachting was in de
Voorjaarsnota 2022. Als gevolg hiervan is het accres 2022 ten opzichte van
stand Voorjaarsnota 2022 neerwaarts bijgesteld met € 35 miljoen.
2
Vraag: Op welke manier wordt de standaardkostprijs die met ingang van
beheerjaar 2021 van 75% verhoogd wordt naar 84% (via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), voor het beheren van natuur,
berekend? Graag de modellen hiervan toesturen.
Antwoord:
De standaardkostprijzen per beheertype zijn onderdeel van de Index
Natuur en Landschap. Met de standaardkostprijzen wordt beoogd de
werkelijke, gemiddelde kosten van adequaat natuur- en landschapsbeheer
in beeld te brengen als basis voor een uniforme subsidieverlening. De
standaardkostprijzen worden jaarlijks geactualiseerd. Meer informatie
over de standaardkostprijzen en de berekening hiervan is te vinden op de
website van BIJ12. Standaardkostprijzen natuur (SKP) – BIJ12. Het tarief
voor natuurbeheer van het SNL is een percentage (84%) van de
standaardkostprijzen.
3
Vraag: Welke wetten en/of besluiten liggen ten grondslag aan de
verhoogde vergoeding naar 84%? Graag de stukken hierover toesturen.
Antwoord:
In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstukken 35 334, nr. 82) heeft het
Kabinet aangekondigd middelen beschikbaar te stellen voor het verhogen
van de natuurbeheervergoeding. Deze plannen zijn vervolgens door Rijk
en provincies uitgewerkt en vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma
Natuur (Kamerstukken 33 576, nr. 216). In het Bestuurlijk Overleg van
7 juni 2021 zijn het Rijk en provincies akkoord gegaan over de afspraken
en kaders omtrent de verhoging.
4
Vraag: Op welke manier wordt gecontroleerd of de middelen die zijn
ontvangen uit het SNL correct besteed worden?
Antwoord:
De middelen worden aan de provincies verstrekt via de algemene
uitkering van het provinciefonds. Het is aan de provincies hoe zij de
middelen vervolgens besteden, zij hoeven hierover geen verantwoording
aan het Rijk af te leggen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 C, nr. 4
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ac5dbc49-423b-4cd2-8aa7-48965866d94f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 202
Wijziging van enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Belastingplan 2023)
Nr. 75
AMENDEMENT VAN HET LID EPHRAIM
Ontvangen 8 november 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel XXII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXIIA
Artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
1. «€ 69,16» wordt vervangen door «€ 0».
2. «€ 81,86» wordt vervangen door «€ 0».
3. «€ 94,55» wordt vervangen door «€ 0».
4. «€ 107,48» wordt vervangen door «€ 0».
5. «€ 125,77» wordt vervangen door «€ 0».
6. «€ 13,62» wordt vervangen door «€ 0».
Toelichting
Diesel is op dit moment duurder dan benzine. Een unieke situatie omdat
diesel juist altijd dubbeltjes goedkoper was dan benzine. Mensen die een
schone, zuinige dieselauto rijden moeten echter wel fors meer motorrijtuigenbelasting betalen. Het omslagpunt, waarbij een dieselauto rijden
goedkoper is, is nu praktisch verdwenen. Dit is een ongewenste situatie
en daarom het amendement om de motorrijtuigenbelasting voor
dieselauto’s gelijk te trekken met die van benzineauto’s.
Ephraim
kst-36202-75
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 202, nr. 75
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/af45de65-1768-40cf-aec1-c8615e1fa892
|
Toelichting op het Rapport bij
het Jaarverslag 2009 van het
Ministerie van Economische
Zaken (XIII)
19 mei 2010
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Inhoud
1
Inleiding
1
1.1
Over dit onderzoek
1
1.1.1
Oordelen bij het jaarverslag
1
1.1.2
Onderzoek naar beleid
2
1.1.3
Onderzoek naar de bedrijfsvoering
2
1.1.4
Onderzoek naar de financiële informatie
2
1.1.5
Goede publieke verantwoording
3
1.2
Onderzoeksopzet
5
1.3
Over het Ministerie van Economische Zaken
8
2
Beleid
12
2.1
Beschikbaarheid beleidsinformatie
12
2.1.1
Aandachtspunten
12
2.1.2
Ontwikkelingen in begrotingen en jaarverslagen van afgelopen jaren
13
2.2
Praktijktoets
15
2.2.1
Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen en benutten 15
2.2.2
Stimuleren van meer en beter ondernemerschap
2.3
Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd
17
beleid
19
3
Bedrijfsvoering
21
3.1
Oordeel over het financieel beheer en materieelbeheer
21
3.1.1
Europese aanbestedingen bij de EVD
22
3.2
Ontwikkeling in de bedrijfsvoering
23
3.2.1
Verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem
23
3.2.2
Transactie-uitgaven Facilitair Management
24
3.2.3
Autorisatiebeheer bij SenterNovem
25
3.2.4
Reviewbeleid
26
3.2.5
Overeenkomst met ondernemer
27
3.2.6
Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP)
27
3.2.7
EFRO-programmaperiode 2000-2006
28
3.3
Managementcontrolsysteem
30
3.3.1
ICT
30
3.3.2
EU-aanbestedingen
31
3.3.3
Taakstelling
32
3.4
Single information, single audit
34
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
3.5
Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over
bedrijfsvoering
36
4
Financiële informatie
38
4.1
Oordeel over de financiële informatie
38
4.2
Oordeel over saldibalans en toelichting
39
Gebruikte afkortingen
41
Overzicht fouten en onzekerheden bij Europese aanbestedingen
43
Literatuur
45
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
1
Inleiding
1.1
Over dit onderzoek
Een minister verantwoordt zich in zijn jaarverslag over hoe zijn/haar
ministerie in het afgelopen jaar heeft gepresteerd en gefunctioneerd.
In het jaarverslag staat of de doelen en prestaties die in de begroting van
het ministerie waren afgesproken, ook zijn gerealiseerd (informatie over
het beleid), hoe het ministerie heeft gefunctioneerd (informatie over de
bedrijfsvoering) en wat de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van
het ministerie zijn geweest (financiële informatie).
Wij onderzoeken de informatie in het jaarverslag op elk van deze drie
terreinen, en kijken ook naar de achterliggende processen binnen het
ministerie. Op basis hiervan formuleren wij onze bevindingen en oordelen
in ons Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII), dat als afzonderlijk document is gepubliceerd.
Dit rapport is een toelichting op ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van
het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Aan de orde komen
achtereenvolgens: de informatie in het jaarverslag over het door de
minister gevoerde beleid (hoofdstuk 2), over de bedrijfsvoering van het
ministerie (hoofdstuk 3) en over de financiën van het ministerie
(hoofdstuk 4). Wij besluiten dit rapport met een weergave van de reactie
die wij op het conceptrapport hebben gekregen van de minister van EZ,
aangevuld met ons nawoord (hoofdstuk 5).
1.1.1
Oordelen bij het jaarverslag
De Algemene Rekenkamer doet jaarlijks rechtmatigheidsonderzoek bij het
Rijk. Wij doen dit onderzoek uit hoofde van onze wettelijke taak zoals
beschreven in de Comptabiliteitswet 2001. Wij beoordelen het gevoerde
financieel beheer en materieelbeheer (§ 3.1) en gaan na of de informatie
in de jaarverslagen over het gevoerde beleid (§ 2.3), over de bedrijfsvoering (§ 3.5) en over de financiën (hoofdstuk 4) tot stand is gekomen
volgens de daarvoor geldende regels en goed is weergegeven in de
jaarverslagen. Met onze wettelijke oordelen hierover ondersteunen we de
Tweede Kamer bij het verlenen van decharge aan de betrokken ministers.
1
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
1.1.2
Onderzoek naar beleid
Niet alleen het doen van onderzoek naar de jaarverslagen behoort tot de
wettelijke taak van de Algemene Rekenkamer. De Comptabiliteitswet
schrijft daarnaast voor dat wij jaarlijks onderzoek doen naar de
doeltreffendheid en de doelmatigheid van het gevoerde beleid (CW 2001,
artikel 85).
Dit jaar hebben wij het gevoerde beleid op een aantal terreinen onder de
loep genomen. Hierover rapporteren wij in hoofdstuk 2. We schetsen een
beeld van de beschikbaarheid in het jaarverslag van informatie over het
door de minister gevoerde beleid. Daarnaast geven we voor de door ons
onderzochte onderwerpen aan in hoeverre het gevoerde beleid heeft
bijgedragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen en of het
voor dit beleid bestemde geld ook is besteed zoals met de Tweede Kamer
was afgesproken. Tot slot geven we in dit hoofdstuk een oordeel over de
wijze waarop de beleidsinformatie tot stand is gekomen.
1.1.3
Onderzoek naar de bedrijfsvoering
Conform de CW 2001 (artikel 82) doet de Algemene Rekenkamer ook
onderzoek naar de bedrijfsvoering van departementen. Wij integreren dit
onderzoek in het jaarlijks terugkerende rechtmatigheidsonderzoek.
Wij geven in hoofdstuk 3 een oordeel over het gevoerde financieel beheer
en materieelbeheer en de ten behoeve van dat beheer bijgehouden
administraties. Ook beschrijven we in dit hoofdstuk de geconstateerde
onvolkomenheden in de overige bedrijfsprocessen, die belangrijk zijn voor
het functioneren van het Ministerie van EZ, en doen waar nodig
aanbevelingen voor verbetering.
Verder gaan we in hoofdstuk 3 in op het managementcontrolsysteem
(MCS) van het ministerie. Tot slot geven we in dit hoofdstuk een oordeel
over de wijze waarop de informatie over de bedrijfsvoering in het
jaarverslag tot stand is gekomen.
1.1.4
Onderzoek naar de financiële informatie
Ook het onderzoek naar de financiële informatie in het jaarverslag is
onderdeel van ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek (CW 2001, artikel
82). In hoofdstuk 4 melden we zowel de fouten en onzekerheden in de
financiële informatie die de kwantitatieve tolerantiegrenzen overschrijden,
als de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die naar hun
aard onze kwalitatieve tolerantiegrenzen overschrijden. Onder ‘fouten’
verstaan we financiële informatie die niet rechtmatig tot stand is
gekomen (dat wil zeggen: het begrotingsgeld is niet volgens de regels
2
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
ontvangen of uitgegeven) of niet deugdelijk is weergegeven (dat wil
zeggen: er is geen goede verantwoording afgelegd in het jaarverslag).
We spreken van ‘onzekerheden’ wanneer we door onvolkomenheden in
het financieel beheer niet kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is
van fouten.
Figuur 1 laat zien wat wij in het kader van ons rechtmatigheidsonderzoek
wanneer onderzoeken.
Figuur 1. Plaats onderzoek Algemene Rekenkamer in het proces van begroting tot verantwoording
1.1.5
Goede publieke verantwoording
Het is de wettelijke taak van de Algemene Rekenkamer om het onderzoek
naar de jaarverslagen jaarlijks uit te voeren. De wijze waarop wij het
3
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
onderzoek invullen (zie § 1.2 hierna) is niet alleen gebaseerd op de eisen
die de wet stelt, maar ook op onze missie en strategie.
Goed openbaar bestuur staat centraal in het werk van de Algemene
Rekenkamer. Wij baseren ons daarbij op de kenmerken van goed openbaar bestuur zoals de Verenigde Naties deze hebben geformuleerd. Deze
kenmerken hebben betrekking op de rechtsstaat, de democratie, het
presteren en het functioneren van het openbaar bestuur. Uitgaande van
onze wettelijke taak en missie richten wij ons vooral op de laatste twee
aspecten. En in ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek concentreren wij
ons op het onderdeel ‘publieke verantwoording’. Wij vinden dat elke
overheid te allen tijde publieke verantwoording moet kunnen afleggen
over haar presteren en functioneren. Met onze rapporten proberen we
ministers te stimuleren om daarin zo nodig verbeteringen aan te brengen.
Figuur 2 geeft een overzicht van publieke verantwoording als onderdeel
van goed openbaar bestuur. Zie voor een compleet overzicht van goed
openbaar bestuur onze website: www.rekenkamer.nl.
4
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Figuur 2. Publieke verantwoording als onderdeel van goed openbaar bestuur
1.2
Onderzoeksopzet
Op basis van een risicoanalyse hebben we een programma opgesteld voor
het rechtmatigheidsonderzoek 2009 bij het Ministerie van EZ. In deze
risicoanalyse zijn we uitgegaan van onze wettelijke taken en de essentiële
elementen van publieke verantwoording. Op grond van het opgestelde
programma hebben we enkele ‘praktijktoetsen’ verricht (zie hoofdstuk 2).
5
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Bovendien hebben we extra aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: ‘single information, single audit’ (sisa), departementaal reviewbeleid, verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem, transactieuitgaven bij Directie Bedrijfsvoering (voorheen Facilitair Management) en
een verkennend onderzoek naar het Fonds economische structuurversterking (FES).
In het volgende overzicht geven wij aan op welke aspecten van de
beheerdomeinen de onderzoeken gericht waren.
Onderzoek
Aspecten van het onderzoek
sisa bij directie FEZ en directie Ruimtelijk
rechtmatigheid en deugdelijke weergave
Economisch Beleid (REB)
van de financiële informatie en of het
beheer van de specifieke uitkeringen
voldoet aan de eisen van rechtmatigheid,
ordelijkheid en controleerbaarheid
departementaal reviewbeleid bij directie
het aanvraagproces van reviews door de
FEZ
beleidsdirecties, waarbij een gedegen
risicoanalyse van belang is
verantwoordingstraject beleidsgelden bij
de onvolkomenheid die wij in 2008
SenterNovem
hebben vastgesteld
transactie-uitgaven bij Directie Bedrijfs-
de onvolkomenheid die wij in 2008
voering
hebben vastgesteld
verkennend onderzoek naar het FES
rechtmatigheid en doelmatigheid van de
FES-uitgaven
Aanvullend op het onderzoek naar bovenstaande onderwerpen hebben we
dit jaar rijksbreed aandacht gegeven aan de sturing van grote ICTprojecten, de naleving van de Europese aanbestedingsregels en de
realisatie van de taakstellingen. Daarnaast hebben we, zoals gebruikelijk,
bij alle departementen onderzoek gedaan naar de bestuurskosten. Dit
laatste onderzoek richtte zich op de uitgaven die zijn gemoeid met de
voorzieningen en vergoedingen voor ministers en staatssecretarissen voor
de vervulling van hun ambt.
Onze rapporten bij het jaarverslag zijn uitzonderingsrapportages. Dit
betekent dat wanneer bovengenoemde onderwerpen niet tot
noemenswaardige bevindingen leiden, wij hierover niet rapporteren.
Een belangrijk onderdeel van ons rechtmatigheidsonderzoek is de review
op de controlewerkzaamheden van de departementale auditdiensten.
Deze voeren wij uit om vast te stellen of we gebruik kunnen maken van
de controlebevindingen van de auditdiensten. Behalve de (financiële)
controle van het jaarverslag doen auditdiensten ook onderzoek naar de
6
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
bedrijfsvoering van het ministerie, waaronder het financieel beheer en
materieelbeheer. De auditdienst van het Ministerie van EZ heeft dit jaar
extra aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: implementatie van
het nieuwe subsidiebeleid, uitvoering Milieukwaliteit
Elektriciteitsproductie/Stimulering duurzame energieproductie (MEP/SDE)
door SenterNovem, monitoringsysteem MEP en SDE, implementatie van
‘het nieuwe uitvoeren’ bij SenterNovem en EVD, WBSO, Regeling pieken
in de Delta, MEP-SenterNovemconversietraject, besluitvormingsproces
FES, bedrijfsvoeringsysteem Staatstoezicht op de Mijnen (SodM),
(informatie)beveiliging EZ, review Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) en Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
In het volgende overzicht wordt aangegeven op welke aspecten van de
beheerdomeinen de onderzoeken waren gericht.
Onderzoek
Aspecten van het onderzoek
implementatie van het nieuwe
het totstandkomingsproces van deze
subsidiebeleid
nieuwe regelgeving
MEP/SDE-uitvoering SenterNovem
de kwaliteit en rechtmatigheid van de
uitvoering van de MEP- en de SDEregelingen
monitoringsysteem MEP en SDE
de toereikendheid van het nieuwe
monitoringsysteem voor het toezicht op
het uitvoeren van de MEP- en SDEregelingen
implementatie van ‘het nieuwe uitvoeren’
de opzet van het vernieuwde toezicht in
bij SenterNovem en EVD
het kader van de toereikendheid van het
EZ-beleid voor misbruik en oneigenlijk
gebruik (M&O)
WBSO
de kwaliteit van de uitvoering van de
WBSO door SenterNovem
pieken in de Delta
de doorlooptijd van de subsidieverlening
van de Regeling pieken in de Delta
MEP-SenterNovemconversietraject
de beheersing van de conversie van de
MEP-gegevens van EnerQ naar
SenterNovem
besluitvormingsproces FES
het in kaart brengen van het huidige
ambtelijke besluitvormingsproces
bedrijfsvoeringsysteem Staatstoezicht op
het bestaan en werking van het
de Mijnen (SodM)
bedrijfsvoeringsysteem van SodM
(informatie)beveiliging EZ
het algemene beveiligingsbeleid van EZ en
specifieke aspecten die voortvloeien uit
Voorschrift Informatiebeveiliging
Rijksdienst (VIR), Wet bescherming
persoonsgegevens (WBP) en VIRBijzondere Informatie (onderzoek heeft
extra aandacht gekregen bij Agentschap
Telecom (AT) en SenterNovem)
review CBS
review van de externe accountant van het
7
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Onderzoek
Aspecten van het onderzoek
CBS
EFRO
beheersaspecten zoals het treffen van
maatregelen voor het verkrijgen van
deugdelijke verantwoordings- en controleinformatie van de beheersautoriteiten
Op basis van de uitkomsten van onze review hebben wij geconcludeerd
dat wij gebruik kunnen maken van de controlebevindingen van de
Auditdienst van het Ministerie van EZ.
Op www.rekenkamer.nl kunt u meer lezen over hoe onze rapporten bij de
jaarverslagen tot stand komen. Daar vindt u ook een verklarende
woordenlijst en een toelichting op de kwaliteitskaart uit ons rapport bij
het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ. Afkortingen die specifiek
zijn voor dit rapport, zijn opgenomen in de bijlagen.
1.3
Over het Ministerie van Economische Zaken
Wij rapporteren over de resultaten van ons onderzoek per jaarverslag.
In totaal zijn er 28 jaarverslagen. Dit rapport gaat over het jaarverslag
XIII: het Ministerie van Economische Zaken.
Het Ministerie van EZ heeft een regulerende en toezichthoudende taak op
het gebied van marktwerking en energiebeleid. Met de inzet van subsidies
stimuleert het ministerie daarnaast kennisontwikkeling en innovatie,
exportbevordering en ondernemerschap. Deze taken worden (in 2009)
voor een belangrijk deel uitgevoerd door de agentschappen SenterNovem,
Economische Voorlichtingsdienst (EVD), Octrooicentrum Nederland
(OCNL), Agentschap Telecom (AT) en andere uitvoeringsinstellingen en
intermediaire organisaties zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit
(NMa).
Ook heeft het ministerie tot taak de economische ontwikkeling van de
verschillende regio’s te stimuleren. De minister van EZ is eindverantwoordelijk voor de programma’s die gefinancierd worden met
gelden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
De taken en verantwoordelijkheden die hieronder vallen, zijn onder meer
de algemene coördinatie, de organisatie van het beheer, de controle en
het toezicht op het beheer, en het ontdekken, melden en afwikkelen van
onregelmatigheden.
Ten slotte is de minister van EZ (samen met de minister van Financiën)
verantwoordelijk voor het beheer van het Fonds economische structuurversterking (FES). Het Ministerie van EZ voert de administratie van het
8
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
FES. Voor dit fonds hebben wij een apart rapport bij het jaarverslag
opgesteld.
In onderstaand overzicht geven wij een beschrijving van het ministerie
aan de hand van een aantal kengetallen.
Overzicht Het Ministerie van Economische Zaken in kengetallen*
Totaal verplichtingen
€ 4,7 miljard
Totaal uitgaven
€ 2,8 miljard
Totaal ontvangsten
€ 9,8 miljard
Betalingen buiten begrotingsverband
€ 249 miljoen
Apparaatsuitgaven
€ 421 miljoen
- waarvan personeelsuitgaven DG’s en
€ 107 miljoen
stafdirecties
Overdrachtsuitgaven (subsidies, specifieke
€ 2,4 miljard
uitkeringen)
Voorschotten (stand per 31 december
€ 6,5 miljard
2009)
Aantal begrotingsartikelen
11
- waarvan beleidsartikel (met operationele
8 (20)
doelstellingen)
3
- waarvan niet-beleidsartikel
Aantal personen werkzaam (in fte) per
3.775
ultimo 2009
Aantal directoraten-generaal (directies)
4 (11)
DG OI: 6 (REB, O, I, 3 bijzondere directies);
DG ET: 7 (TM, ED, ICT, EM, 1 bijzondere directie);
DG EP: 2 (AEP, EMC);
DG BEB: 2 (HP, IO).
Aantal baten-lastendiensten
4
•
bijdrage van moederdepartement
•
•
apparaatsuitgaven
•
•
eigen vermogen
•
SenterNovem € 91,5 miljoen; EVD € 57,5 miljoen;
OCNL € 16,5 miljoen; Telecom € 11,9 miljoen
SenterNovem € 159 miljoen; EVD € 75 miljoen;
OCNL € 16 miljoen; Telecom € 29 miljoen
SenterNovem € 11 miljoen; EVD € 3 miljoen;
OCNL € 1 miljoen; Telecom € 2 miljoen
Begrotingshoofdstuk
Economische Zaken: XIII
Begrotingsfonds
FES: D. uitgaven € 1.724 miljoen, ontvangsten € 1.724
miljoen.
Aantal Rechtspersonen met wettelijke taak
(bijdragen in 2009)
6
CBS (€ 195,4 miljoen), COVA (€ 93,5 miljoen), NIVR (€ 1
miljoen), NMi/Verispect (€ 15 miljoen), OPTA (€ 6,1 miljoen),
zbo NMa (€ 0,7 miljoen)
Recent onderzoek (vanaf 2007) van de
•
Algemene Rekenkamer (mede) op het
terrein van het Ministerie van EZ
Toezicht op mededinging door de NMa
(Algemene Rekenkamer, 2007a)
•
Staat van de Beleidsinformatie 2007 (Algemene
Rekenkamer, 2007c)
•
Subsidieregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie
(MEP) (Algemene Rekenkamer, 2007d)
•
Tariefstelling stadsverwarming (Algemene Rekenkamer,
2007e)
•
Europees handelssysteem voor CO2 -emmissierechten
(Algemene Rekenkamer, 2007f)
•
Terugblik reductie administratieve lasten voor het
bedrijfsleven (Algemene Rekenkamer, 2008a)
•
rapporten bij de jaarverslagen (Algemene Rekenkamer,
9
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
jaarlijks)
•
Staat van de Beleidsinformatie 2008 (Algemene
Rekenkamer, 2008b)
•
Herstructurering van bedrijventerreinen (Algemene
Rekenkamer, 2008c)
•
Tariefregulering energienetbeheer (Algemene
Rekenkamer, 2009a)
•
Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren, deel A
(Algemene Rekenkamer, 2009b)
•
Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren, deel B
(Algemene Rekenkamer, 2009c)
•
Rijk verantwoord 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009d)
•
Staat van de Beleidsinformatie 2009 (Algemene
Rekenkamer, 2009f)
•
Weloverwogen toezicht (Algemene Rekenkamer, 2009g)
•
Rapport bij de Nederlandse EU-lidstaatverklaring
(Algemene Rekenkamer, 2009h)
•
Lissabonstrategie (Algemene Rekenkamer, 2009i)
•
Terugblik CO2-emisierechten, (Algemene Rekenkamer,
2009j)
•
Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen
(Algemene Rekenkamer, 2009k)
•
Overzicht stimuleringsmaatregelen (Algemene
Rekenkamer, 2010a)
•
Monitoring verwerving Joint Strike Fighter (jaarlijks,
recentste: Algemene Rekenkamer, 2010b)
•
EU-trendrapporten (jaarlijks; recentste: Algemene
Rekenkamer, 2010c)
•
Terugblik 2010 op Subsidieregeling MEP (Algemene
Rekenkamer, 2010d
•
Integriteitszorg Rijk 2009 (Algemene Rekenkamer,
2010d)
Grootschalige ICT-projecten
•
Geen
* Gegevensbronnen: Jaarverslag Ministerie van EZ 2009 en Directie FEZ van het Ministerie van EZ
Het Ministerie van EZ verleent veel subsidies. Uit voorgaand overzicht
blijkt dit uit het feit dat het ministerie vooral overdrachtsuitgaven heeft.
Dit verklaart ook de relatief hoge stand aan openstaande voorschotten,
waarbij we opmerken dat de stand extra is opgehoogd door de overdracht
van de MEP-regeling aan SenterNovem ad € 2,1 miljard. De ontvangsten
hebben voornamelijk betrekking op de aardgasbaten, waaronder de
afdracht op grond van de Meeropbrengstenregeling Gronings Aardgas
(MOR) en de opbrengsten deelname Energie Beheer Nederland (EBN) uit
de kleine velden.
Naar aanleiding van de mondiale recessie heeft het kabinet geld
uitgetrokken voor maatregelen om de economie te stimuleren.
De bedoeling is om zo de gevolgen van de recessie voor Nederlandse
huishoudens en bedrijven te dempen. De uitgaven die zijn verbonden aan
deze stimuleringsmaatregelen zijn toegevoegd aan de begrotingen van de
ministeries die deze maatregelen uitvoeren. Bij het Ministerie van EZ gaat
het om een bedrag van € 299 miljoen. Dit bedrag is door het ministerie
10
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
onder meer besteed aan de regelingen Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de uitbreiding van de Wet bevordering speur- en
ontwikkelingswerk (WBSO). Aan deze regelingen besteden wij aandacht in
onze praktijktoetsen; zie § 2.2.
11
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
2
Beleid
In het kader van ons onderzoek naar de departementale jaarverslagen
kijken wij onder andere naar het beleid en de beleidsinformatie. Hierbij
staan de volgende vragen centraal: is er in de begroting en in het
jaarverslag concrete informatie beschikbaar over beleid (§ 2.1) en hoe
werkt beleid maatschappelijk uit (§ 2.2)? Ook geven we een oordeel over
de totstandkoming van de beleidsinformatie (§ 2.3).
2.1
Beschikbaarheid beleidsinformatie
Wij controleren ieder jaar of de minister zich in het jaarverslag voldoende
verantwoordt over de vraag of zijn/haar beleidsdoelen zijn gerealiseerd,
de benodigde prestaties zijn geleverd en de daarvoor in de begroting
afgesproken middelen zijn ingezet. Om hier zicht op te krijgen gaan wij
na of de minister in het jaarverslag per operationele doelstelling
informatie heeft opgenomen over doelen, prestaties en middelen en zo
niet, of de minister het ontbreken van die informatie heeft uitgelegd (het
zogenoemde ‘comply or explain’-principe).
2.1.1
Aandachtspunten
In de kwaliteitskaart beleidsinformatie zoals deze is afgebeeld in ons
rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ, staat per
artikel aangegeven hoeveel procent van de gerealiseerde verplichtingen
wordt toegelicht met beleidsinformatie. Wanneer 90% of meer van de
gerealiseerde verplichtingen op een artikel is toegelicht met beleidsinformatie, is het betreffende vakje wit gekleurd.
Bij één artikel heeft de minister voor minder dan de helft van de
verplichtingen aangegeven of zij daarmee heeft gedaan wat zij van plan
was te doen (donkeroranje vakjes in de kwaliteitskaart beleidsinformatie).
Daarnaast heeft de minister bij twee artikelen voor minder dan de helft
van de verplichtingen aangegeven of de minister daarmee haar beoogde
doel heeft bereikt (donkeroranje vakjes in de kwaliteitskaart
beleidsinformatie).
12
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
In twee gevallen legt de minister niet voldoende uit waarom beleidsinformatie niet beschikbaar is (aangegeven met sterretjes in de
kwaliteitskaart beleidsinformatie).
Wanneer deze informatie ontbreekt kan de Tweede Kamer niet beoordelen
of de minister haar uitgaven heeft gedaan conform de begrotingswet.
Veilig en betrouwbaar elektronisch en postnetwerk
De minister werkt een aantal aspecten van de doelstelling ‘Een veilig en betrouwbaar
elektronisch en postnetwerk’ uit in haar verantwoording. De formulering in het
jaarverslag wijkt echter af van die in de begroting. Dit bemoeilijkt de vergelijking tussen
beoogde en behaalde doelen. De minister verantwoordt zich door middel van het
effectgegeven ‘Overkomstduur brieven’ over maar één aspect van de doelstelling,
namelijk een betrouwbaar postnetwerk. Dit vinden wij een te beperkte onderbouwing
van het beoogde maatschappelijk effect. De minister geeft niet aan hoe veilig het
postnetwerk, en hoe veilig en betrouwbaar het elektronisch netwerk (zouden moeten)
zijn. De Tweede Kamer heeft hierdoor maar beperkt inzicht in de effectiviteit van dit
beleid.
Leesbaarheid/ informatiewaarde
De toelichting bij de realisatie is over het algemeen uitgebreider en
informatiever dan voorgaande jaren. Het plaatsen van de prestatiegegevens bij het desbetreffende instrument vergroot de leesbaarheid. De
gebruikte kaders illustreren en verlevendigen de toelichting per
instrument. Al met al concluderen we dat de informatiewaarde van het
jaarverslag is vergroot.
2.1.2
Ontwikkelingen in begrotingen en jaarverslagen van afgelopen
jaren
Om de ontwikkeling in de tijd te laten zien presenteren we in figuur 3 op
departementaal niveau de beschikbaarheid van de beleidsinformatie in de
jaarverslagen over 2006, 2007, 2008 en 2009 en in de begrotingen van
2006, 2007, 2008, 2009 en 2010.
13
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Figuur 3. Informatie over beleid in begroting en jaarverslag Ministerie van EZ
14
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
In het Jaarverslag 2009 heeft het ministerie voor 75% van de
operationele doelstellingen concrete informatie opgenomen over het
behalen van deze doelstellingen. Concrete informatie over de prestaties is
bij 90% van de operationele doelstellingen beschikbaar. Het Jaarverslag
2009 biedt daarmee een beter inzicht in de doelrealisatie en prestaties
dan het Jaarverslag 2008.
2.2
Praktijktoets
Met onze zogenoemde praktijktoets willen we zicht krijgen op de bijdrage
van beleid aan de oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem.
We beoordelen deze bijdrage door naar het beleid te kijken vanuit de
praktijk van de ‘beleidsadressant’: de burger, het bedrijf of de instelling
die met een bepaald probleem te maken heeft. Wat heeft het beleid
concreet voor deze direct belanghebbenden opgeleverd? Tegelijkertijd
kijken we voor de door ons onderzochte onderwerpen ook naar de relatie
tussen de inhoud en de uitkomsten van het rijksbeleid en de (financiële)
verantwoording daarover: wordt het geld besteed aan de afgesproken
doelen?
Om dit in beeld te krijgen hebben we bij het Ministerie van EZ onderzoek
gedaan naar de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)
en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Deze regelingen vallen
onder de artikelen 2 ‘Een sterk innovatievermogen en 3 ‘Een concurrerend ondernemingsklimaat’ uit het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ. Het financieel belang dat met deze onderwerpen is gemoeid
bedraagt € 616 miljoen begroot respectievelijk € 242 miljoen toegezegd
in 2009. In deze paragraaf geven we de bevindingen van ons onderzoek
weer. In onze aparte publicatie met de overkoepelende bevindingen over
de praktijktoetsen – Staat van de beleidsinformatie 2010 (Algemene
Rekenkamer 2010f) – is meer informatie over de gebruikte onderzoeksmethode te vinden.
2.2.1
Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen en
benutten
Het innovatiebeleid van het Ministerie van EZ wordt uitgevoerd met een
aantal instrumenten om bedrijven te stimuleren om te innoveren. Want
ook al is Nederland een welvarend land met een goede concurrentiepositie, toch wordt gewaarschuwd dat hier te weinig groei wordt
gegenereerd met innovaties.
15
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Deze praktijktoets richt zich op een omvangrijk beleidsinstrument van het
Ministerie van EZ, namelijk de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). De WBSO bestaat sinds 1994 en geeft bedrijven die
aan onderzoek en ontwikkeling doen een vermindering van de afdracht
loonbelasting en premie volksverzekering. Hierdoor dalen de kosten voor
de ondernemer om aan onderzoek en ontwikkeling te doen. De aanname
achter het beleid is dat deze fiscale regeling ondernemers aanzet meer te
investeren in speur- en ontwikkelingswerk en dat dit vervolgens leidt tot
meer innovatie. De WBSO is tijdelijk uitgebreid met het crisispakket.
Opzet van de WBSO
De afdrachtvermindering van de WBSO is afhankelijk van de omvang van de loonsom van het speuren ontwikkelingswerk en kent twee schijven. Voor 2009 en 2010 is het WBSO-budget tijdelijk
verhoogd als gevolg van het aanvullende (crisis)beleidsakkoord. Dit betekent ook een tijdelijke
verandering in voorwaarden.
• De eerste schijf omvat alle loonuitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk tot en met € 150.000
(2008: € 110.000) en kent een standaardkortingspercentage van 50% (2008: 42%). In 2010 wordt
deze grens in het kader van lastenverlichting aan het bedrijfsleven tijdelijk verhoogd tot € 220.000.
• De tweede schijf omvat alle loonuitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk boven deze waarde en
kent een kortingspercentage van 18% (2008: 14%).
• De in 2001 ingevoerde startersfaciliteit houdt in dat voor startende ondernemingen de
afdrachtvermindering in de eerste schijf 64% (2008: 60%) bedraagt in plaats van 50%.
• De maximale afdrachtvermindering per aanvrager bedraagt jaarlijks € 14 miljoen (2008: € 8
miljoen).
• Voor zelfstandigen zonder personeel is er een vaste aftrek van € 11.806 (2008: € 11.608) op de
inkomstenbelasting, als zij minimaal vijfhonderd uren besteden aan speur- en ontwikkelingswerk.
• De startersfaciliteit houdt voor startende zelfstandigen zonder personeel in dat de vaste aftrek
verhoogd wordt tot € 17.710 (2008: € 17.413).
Voor dit onderzoek hebben we verschillende gesprekken gevoerd en
stukken bestudeerd van het Ministerie van EZ en van andere partijen
zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek en onderzoeksbureaus.
De WBSO is in opzet bedoeld voor alle ondernemers in Nederland. Het
merendeel besteedt echter geen tijd aan speur- en ontwikkelingswerk en
komt dus niet in aanmerking voor WBSO-aftrek. Van de ondernemers die
wel tijd besteden aan speur- en ontwikkelingswerk maakt ruim de helft
gebruik van de WBSO.
De WBSO is een fiscale maatregel. De omvang ervan is vergelijkbaar met
het hele innovatiebudget van het Ministerie van EZ. In 2009 was er € 616
miljoen begroot voor de WBSO. We kunnen beoordelen of het beoogde
doel is gerealiseerd door te kijken naar de besteding van middelen:
16
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
onderzoek heeft aangetoond dat een gemiddelde ontvanger de kostenverlaging besteedt aan speur- en ontwikkelingswerk en daarbovenop
eigen geld inlegt.
De extra middelen die in 2009 en 2010 beschikbaar zijn gesteld voor de
WBSO, komen uit het crisispakket. Het doel daarvan is om speur- en
ontwikkelingswerk te behouden en meer financiële ruimte te verschaffen.
Het Ministerie van EZ hanteert op de begroting als prestatiegegeven voor
dit instrument het gebruik van de WBSO in arbeidsjaren. ‘Gebruik’ betreft
hier de goedkeuringen; de daadwerkelijke verrekeningen voor de WBSO
vormen daar ongeveer 75% à 80% van. Het budget van de Belastingdienst is afgestemd op deze ervaringscijfers.
Het ministerie laat voor inzicht in het effect van de WBSO onderzoek
uitvoeren en rapporteert over de uitkomsten aan de Tweede Kamer.
Hieruit blijkt dat WBSO-gebruikers als gevolg van de toename in hun
speur- en ontwikkelingsuitgaven iets meer omzet uit nieuwe producten
realiseren, een onderdeel van het innovatieproces. Aan de andere kant
heeft het Ministerie van EZ weinig informatie over de mate waarin de
WBSO ook bijdraagt aan de hogere doelen innovatiekracht en
economische groei.
2.2.2
Stimuleren van meer en beter ondernemerschap
Als gevolg van de kredietcrisis is de bancaire kredietverlening onder druk
komen te staan. Het Ministerie van EZ heeft daarom een aantal
maatregelen getroffen om de bancaire kredietverlening aan bedrijven te
verbeteren. Een van deze maatregelen is de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Hiermee wil het ministerie grote en middelgrote
bedrijven die in de kern gezond zijn aan een krediet helpen, zodat die
bedrijven kunnen blijven voortbestaan, investeringen doen of overnames
plegen. De regeling is tijdelijk en geldt voorlopig tot eind 2010.
17
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
18
Uitvoering van de GO
De regeling werkt als volgt. Een ondernemer gaat voor een krediet naar een van de deelnemende
banken 1. De bank besluit of hij voor de financiering van dat krediet een aanvraag wil doen om gebruik
te maken van de GO. In dat geval dient de bank een verzoek tot garantstelling in bij Agentschap NL 2.
Dat is een agentschap van het Ministerie van EZ; dit agentschap voert voor het ministerie de GO uit.
Banken kunnen bij de verstrekking van een krediet een garantstelling van de Staat krijgen van 50%
van de verstrekte lening. De bank draagt het risico voor de overige 50%. Mocht een ondernemer niet
aan zijn verplichtingen kunnen voldoen, dan ligt het risico dus niet alleen bij de bank, maar ook (voor
de helft) bij de Staat. De regeling verlaagt daarmee het risico van een bank bij het verstrekken van
een krediet. Verondersteld wordt dat banken dan sneller een krediet zullen verstrekken.
Het krediet dat onder de regeling mag worden verstrekt ligt tussen de € 1,5 miljoen en € 150 miljoen
per bedrijf. Dat betekent dat de garantie door de Staat maximaal € 75 miljoen per krediet bedraagt.
De garantie (en daarmee de lening) kent een looptijd van maximaal acht jaar.
Voor dit onderzoek hebben we gesprekken gevoerd met het Ministerie van
EZ, SenterNovem en enkele vertegenwoordigers van bedrijven en banken.
Ook hebben we een beperkte schriftelijke vragenlijst uitgezet bij
deelnemende banken. Daarnaast hebben we stukken van het Ministerie
van EZ en het Centraal Planbureau gebruikt. Het is van belang om te
vermelden dat dit onderzoek een momentopname betreft. Zo zijn de
recente uitbreidingen van de GO uit maart 2010 hier niet in meegenomen.
Vanuit het bedrijfsleven kwamen signalen binnen bij het Ministerie van EZ
dat behoefte was aan deze regeling, omdat het sinds de kredietcrisis
lastig bleek om krediet te ontvangen. De GO richt zich op ondernemers:
zij moeten makkelijker krediet kunnen krijgen. Bij een succesvolle
aanvraag ontvangt een ondernemer een krediet dat hij zonder de GO
wellicht niet had ontvangen. Van het aanvraagproces merkt een
ondernemer weinig, omdat een bank de aanvraag doet.
Banken besluiten over het al dan niet aanvragen van een GO wanneer zij
een kredietaanvraag krijgen. De banken vormen dus een essentiële
schakel bij het uitvoeren van deze regeling. De banken kunnen door de
GO kredieten verstrekken aan partijen aan wie ze anders wellicht geen
krediet zouden hebben verstrekt. De banken die we hebben geïnterviewd
geven aan dat de GO drempelverlagend werkt voor banken om een
1
Dit zijn ABN-Amro, Fortis Bank Nederland, ING, Rabobank, NIBC Bank, Friesland Bank, Van
Lanschot Bankiers, New HBU II, Bank of Tokyo-Mitsubishi UFJ (Holland), Triodos Bank en Royal Bank
of Scotland (RBS).
2
Agentschap NL is per 1 januari 2010 ontstaan uit een fusie van SenterNovem, EVD en
OctrooiCentrum Nederland. De GO werd tot 1 januari 2010 uitgevoerd door SenterNovem.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
krediet te verstrekken. Bovendien kunnen banken meer en/of grotere
kredieten verstrekken, omdat het kapitaalbeslag op de bankbalans kleiner
wordt door de staatsgarantie.
De GO is in 2009 aanzienlijk minder gebruikt dan begroot: er was eind
2009 € 242 miljoen toegezegd, terwijl er in totaal € 1 miljard begroot
was. Het gebruik is vanaf december 2009 wel flink toegenomen.
Het Ministerie van EZ is voorzichtig met het bepalen van doelen voor de
GO, omdat externe factoren een rol kunnen spelen bij het slagen van de
regeling. Er is (nog) geen informatie beschikbaar over de effecten van de
GO op de hoeveelheid verleende kredieten of de economie. Het ministerie
geeft aan dat het gewenste eindresultaat van de GO moeilijk te bepalen
is. Het ministerie wijt de lage benutting in 2009 aan de aanloopfase die
nodig is geweest om de regeling bekendheid te geven.
2.3
Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd beleid
De informatie over het gevoerde beleid dient op grond van de CW 2001:
•
op deugdelijke wijze tot stand te zijn gekomen;
•
te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften;
•
te voldoen aan de daaraan te stellen kwaliteitsnormen.
De eerste twee aspecten betrekken wij in dit oordeel. Over het derde
aspect rapporteren wij eerder in dit hoofdstuk onze bevindingen voor
zover wij daar onderzoek naar hebben gedaan.
Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie
over het gevoerde beleid selecteren wij jaarlijks één of enkele effect- of
prestatiegegevens. Dit jaar hebben we de totstandkoming van
prestatiegegeven Gebruik WBSO in arbeidsjaren (artikel 2, operationele
doelstelling 2) uit het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ
onderzocht.
Oordeel
Op grond van ons onderzoek hebben we vastgesteld dat de informatie
over het prestatiegegeven Gebruik WBSO in arbeidsjaren op deugdelijke
wijze tot stand is gekomen en voldoet aan de verslaggevingseisen.
19
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.
20
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
3
Bedrijfsvoering
Wij hebben de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ onderzocht.
Onder de bedrijfsvoering vallen alle bedrijfsprocessen die ervoor zorgen
dat een ministerie functioneert. Het gaat dan om de primaire processen,
de faciliterende processen en de sturing en beheersing daarvan.
In dit hoofdstuk geven we ons oordeel over het financieel beheer en
materieelbeheer en gaan we in op eventuele onvolkomenheden die we
daarin hebben aangetroffen (§ 3.1). Vervolgens schetsen we de ontwikkeling in de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering (§ 3.2).
We komen in dit hoofdstuk ook terug op enkele onderwerpen uit ons
rapport Rijk verantwoord 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009d), te
weten: het managementcontrolsysteem van het ministerie (§ 3.3) en het
principe ‘single information, single audit’ (sisa) (§ 3.4). We beschrijven in
§ 3.2 ook ontwikkelingen in enkele specifieke EZ-onderwerpen; het
autorisatiebeheer bij SenterNovem, het reviewbeleid, een deelneming in
een vennootschap, de Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie en
EFRO. Ten slotte geven we nog een oordeel over de totstandkoming van
de informatie over de bedrijfsvoering (§ 3.5).
3.1
Oordeel over het financieel beheer en materieelbeheer
Het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden
administraties moeten op grond van de CW 2001 voldoen aan de eisen
van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.
Oordeel
De onderzochte onderdelen van het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties van het Ministerie van
Economische Zaken voldeden in 2009 aan de in de CW 2001 gestelde
eisen, met uitzondering van de Europese aanbestedingen bij de EVD.
In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.
21
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
3.1.1
Europese aanbestedingen bij de EVD
Bij de EVD zijn bij verscheidene opdrachten de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet nageleefd. Er is sprake van vijf fouten voor een totaalbedrag van € 858.913. Daarnaast zijn er vier onzekerheden geconstateerd à € 1.340.436. Overkoepelende oorzaak van deze fouten en
onzekerheden is het niet naleven van interne procedures. Daardoor wordt
er bijvoorbeeld slechts één offerte opgevraagd of is er geen (juridische)
onderbouwing voor het niet aanbesteden in het dossier aanwezig. Deze
fouten en onzekerheden zijn geconstateerd door de auditdienst van EZ.
Op één punt wijken wij af van de oordeelsvorming van de auditdienst. Dit
betreft uitgaven die betrekking hebben op een oud contract dat indertijd
niet als een Europese aanbestedingsfout is aangemerkt. Dit hebben wij
als een kwantitatieve fout meegerekend.
Gezien het voorgaande beoordelen wij het inkoopproces van de EVD als
onvoldoende, als het gaat om Europese aanbestedingen. Wij merken dit
aan als een onvolkomenheid.
De EVD heeft de dossiers waarin de auditdienst van het Ministerie van
Economische Zaken (ADEZ) fouten en onzekerheden constateerde,
voorgelegd aan de directie Wetgeving en Juridische Zaken voor advies
over en beoordeling van de argumentatie van de ADEZ. De EVD heeft
bovendien een extern advocatenkantoor ingeschakeld om de
aanbestedingsdossiers nogmaals te beoordelen. Dit hele proces heeft
ertoe geleid dat twee dossiers die in eerste instantie door de ADEZ als
fouten waren aangemerkt, door de ADEZ zijn omgezet in onzekerheden.
In 2010 is de EVD onderdeel geworden van Agentschap NL samen met
SenterNovem en OCNL. Deze organisaties hebben hun eigen contracten
en raamovereenkomsten met leveranciers. Het samenvoegen van deze
contracten/dossiers zal een uitdaging zijn voor Agentschap NL, met
risico’s op fouten. Wij bevelen aan juist nu extra te sturen op naleving
van de interne procedures en de inkoopfunctie te versterken. Wij geven
de minister verder in overweging dit moment aan te grijpen voor een
integrale controle van alle contractdossiers, vergelijkbaar met de actie
Schoon Schip van Directie Bedrijfsvoering (zie § 3.2.2 ‘Transactieuitgaven facilitair management’).
22
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
3.2
Ontwikkeling in de bedrijfsvoering
Figuur 4 toont de ontwikkeling van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ over de afgelopen drie jaar. Te zien is
welke onvolkomenheden wij de laatste jaren hebben aangetroffen in het
financieel beheer en het materieelbeheer en in de overige onderdelen van
de bedrijfsvoering, en welke onvolkomenheden zijn opgelost.
Figuur 4
3.2.1
Verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem
In het Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009e)
hebben wij het verantwoordingstraject van beleidsgelden bij
SenterNovem beoordeeld als een onvolkomenheid in het financieel
beheer. Het verantwoordingsproces van SenterNovem over de
beleidsgelden van het Ministerie van EZ en de verantwoordingsinformatie
naar de EVD toe was niet op orde. Dit werd vooral veroorzaakt, doordat
de financiële administraties van SenterNovem (het systeem BAS) en het
Ministerie van EZ (het systeem SAP) niet op elkaar aansloten, waardoor
SenterNovem extra acties heeft moeten uitvoeren. Wij hebben een aantal
aanbevelingen gedaan, bedoeld om het verantwoordingsproces
structureel te verbeteren. Deze zijn:
•
de interface BAS-SAP verbeteren en onderhouden;
•
elk kwartaal aansluiting maken tussen BAS en SAP en dit inbedden in
de reguliere bedrijfsvoering;
•
onderzoek doen naar mogelijke vervanging van het huidige BAS.
De aanbevelingen zijn opgevolgd, waardoor de basis voor onze
onvolkomenheid weg is gevallen.
23
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Interface BAS-SAP verbeteren en onderhouden
De financiële gegevens uit het BAS over de toegezegde en verstrekte
subsidies verwerkt SenterNovem in de SAP-administratie van het
Ministerie van EZ. Dit gaat via een ‘interface BAS-SAP’: een digitale
verbinding tussen beide systemen. Hiermee worden de financiële
gegevens uit BAS overgeseind en ‘vertaald’ naar SAP. Deze interface
functioneerde in 2008 niet juist, waardoor er verschillen ontstonden
tussen de twee systemen. In 2009 heeft het noodzakelijke onderhoud aan
deze interface BAS-SAP plaatsgevonden. Het risico dat er verschillen
ontstaan, is hiermee verminderd.
Elk kwartaal aansluiting maken tussen BAS en SAP en dit inbedden in de
reguliere bedrijfsvoering
Het is nodig om de BAS-administratie periodiek af te sluiten en aan te
sluiten met de SAP-administratie van het ministerie om zo goede
informatie te geven aan de opdrachtgevers en om de saldibalansstanden
intern te beheersen. Door de periodieke afsluiting kan SenterNovem tijdig
de verschillen ontdekken en corrigeren. In 2009 heeft SenterNovem de
standen uit het BAS periodiek met SAP afgestemd.
Onderzoek doen naar mogelijke vervanging huidig systeem BAS
De ontwikkelingen in 2009, zoals de interface die goed is gaan werken, de
afstemmingen die worden gemaakt, maar met name de correctiemodules
die zijn geïmplementeerd, maken het volgens SenterNovem niet langer
nodig een ander systeem te overwegen ter vervanging van BAS. Wel
merken wij op dat implementatie van de tweede correctiemodule van
essentieel belang is. Hiermee samenhangend dient ook intrekking van de
autorisaties van de ‘superaccounts’ plaats te vinden. Zie ook § 3.2.3
‘Autorisatiebeheer bij SenterNovem’.
We blijven de ontwikkelingen bij het nieuw opgerichte Agentschap NL
volgen.
3.2.2
Transactie-uitgaven Facilitair Management
In 2009 is directie Facilitair Management (FM) met Personeel &
Organisatie en Informatie & Automatisering gefuseerd tot Directie
Bedrijfsvoering (DBV). In het Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene
Rekenkamer, 2009e) hebben wij de transactie-uitgaven (en dan vooral
contractbeheer en factuurcontrole) van de directie Facilitair Management
beoordeeld als een onvolkomenheid in het financieel beheer. De voornaamste tekortkomingen die wij hebben geconstateerd, waren dat het
onduidelijk was wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het
24
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
inkoopdossier (de stafdirecties als budgethouder of de afdeling inkoop) en
dat het centrale contractenregister niet actueel was. Daarnaast ontbraken
in de inkoopdossiers soms belangrijke stukken als actuele prijslijsten,
overeenkomsten of opdrachten met onder andere als gevolg dat enkele
contracten (deels) in strijd zijn met de Europese aanbestedingsregels en
facturen in 2008 mogelijk onterecht betaald waren. Verder werden
soortgelijke kosten op verschillende grootboekrekeningen/kostensoorten
geboekt. Dat leidde tot minder inzicht in de totale kosten per soortgelijke
dienst of levering. Ook waren er diverse uitzonderingsprocedures en zijn
werkinstructies onvoldoende geborgd in de Administratieve Organisatie
(AO). Daardoor neemt het risico op fouten in de administratie toe. Onze
aanbevelingen waren als volgt:
•
Verschaf duidelijkheid over taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van betrokken actoren in het inkoopproces.
•
Actualiseer het contractregister.
•
Geef inzicht in de totalen van soortgelijke kosten.
•
Actualiseer procedures voor factuurcontroles en voer deze uit. Grijp in
bij achterblijvende resultaten.
De Directie Bedrijfsvoering heeft in de loop van 2009 een aantal
initiatieven ontplooid, zoals het actualiseren van het contractregister, de
Administratieve Organisatie/Interne Controle (AO/IC) uitschrijven en het
herinrichten van het proces voor inkoop- en contractdossiers. Verder
heeft de DBV de actie Schoon Schip uitgevoerd. Die actie houdt in dat alle
122 inkoopovereenkomsten van de DBV zijn doorgelicht. Zie hiervoor
verder § 3.3.2. Met deze actie is het eigen contractenregister van de DBV
geactualiseerd. Hierbij merken wij wel op dat een centraal contractenregister (met alle contracten van de EZ-organisatie) nog ontbreekt.
We zien verbeteringen in de werkwijze van de DBV. Wij vinden de
ontwikkelingen dusdanig positief dat de onvolkomenheid vervalt. Wel is
het zaak dat de DBV deze verbeteringen vasthoudt, zodat in 2010 de
resultaten van deze verbeteringen concreet zichtbaar worden. We zullen
de ontwikkelingen blijven volgen.
3.2.3
Autorisatiebeheer bij SenterNovem
Bij SenterNovem, dat voor het Ministerie van EZ beleid uitvoert rond de
onderwerpen innovatie, energie en klimaat, zijn door de auditdienst van
het Ministerie van EZ enkele verbeterpunten met betrekking tot het
autorisatiebeheer van het administratiesysteem (BAS) gesignaleerd. Ook
wij hebben in ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Reken-
25
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
kamer, 2009e) opgemerkt dat risico’s bestaan in het autorisatiebeheer bij
SenterNovem.
Al in 2005 constateerde de auditdienst dat een aantal beheerders van het
administratiesysteem bij SenterNovem de mogelijkheid had om
rechtstreeks mutaties aan te brengen in de database zonder controlesporen achter te laten. Na een aanbeveling van de auditdienst uit 2008 is
SenterNovem in 2009 gestart met een verbetertraject. Onderdeel hiervan
is de implementatie van een tweetal correctiemodules. In 2009 is de
eerste correctiemodule in gebruik genomen die medewerkers in staat stelt
om zelf correcties in de database door te voeren waarbij een controlespoor zichtbaar blijft. De tweede correctiemodule wordt medio 2010 in
gebruik genomen. Tot dan kunnen zeven beheerders rechtstreeks in de
database mutaties aanbrengen zonder controlesporen achter te laten.
Deze mutaties mogen alleen na goedkeuring van de afdeling Finance en
Assurance plaatsvinden.
Sinds 1 januari 2010 heeft SenterNovem nieuwe procedures en een
autorisatiematrix geïmplementeerd. De juistheid van de autorisatiematrix
heeft de auditdienst van het Ministerie van EZ echter nog niet kunnen
vaststellen en ook in het beheer ontbreken bepaalde periodieke controles.
Het is van belang dat de vereiste functiescheidingen correct zijn
doorvertaald naar autorisaties in BAS.
Er bestaat geen verhoogd risico op onrechtmatige verplichtingen of
betalingen vanwege de beheersmaatregelen in het betaalproces. Wel zien
wij nog een risico voor de betrouwbaarheid van de gegevens in het
administratiesysteem zolang de tweede correctiemodule niet is
geïmplementeerd. Wij bevelen aan na inwerkingtreding van de tweede
correctiemodule de autorisaties van deze zeven beheerders in te trekken
en een uitzonderingsprocedure in te stellen voor noodzakelijke correcties
die rechtstreeks in de database plaatsvinden. Verder bevelen wij aan dat
de auditdienst de juistheid van de autorisatiematrix zo snel mogelijk
vaststelt.
3.2.4
Reviewbeleid
In 2008 hebben wij geconstateerd dat het aantal bij EZ uitgevoerde
reviews, met de invoering van het aangepaste reviewbeleid in 2008, flink
is teruggelopen, van veertig in de oude situatie naar drie in 2008. Wij
vinden het belangrijk dat ministers beschikken over een toereikend beleid
om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden te voorkomen en
terug te dringen. Een goed controlebeleid is daar een onderdeel van, via
26
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
accountantscontrole door de accountants van de subsidieontvangers,
aangevuld met een steekproefsgewijze review vanuit de ministeries op de
kwaliteit van die accountantscontroles. Die reviews richten zich in de
praktijk niet alleen op de algemene kwaliteitseisen van een accountantscontrole, maar in het bijzonder ook op de specifieke belangen van de
minister, zoals de controle op de naleving van de subsidievoorwaarden.
We vinden het van belang dat de dienstonderdelen een gedegen
risicoanalyse uitvoeren om zo vast te stellen voor welke subsidies reviews
nodig zijn.
Gedurende het jaar kunnen de beleidsdirecties en baten-lastendiensten
reviews bij de auditdienst aanvragen. Aanvullend hierop is er een vast
inventarisatiemoment in het najaar, geïnitieerd door directie FEZ en de
departementale auditdienst.
In 2009 hebben wij vastgesteld dat directie FEZ en de departementale
auditdienst in het najaar, in samenspraak met de beleidsdirecties,
besluiten welke reviews uitgevoerd moeten worden. De beleidsdirecties
moeten hiervoor risicoanalyses aanleveren. Keuze van de reviews is niet
in alle gevallen te herleiden naar de risicoanalyses van de beleidsdirecties. Wij bevelen aan dat alle beleidsdirecties expliciet in hun
risicoanalyses aandacht besteden aan de keuze van de reviews.
3.2.5
Overeenkomst met ondernemer
De Staat der Nederlanden (in casu het Ministerie van EZ) heeft een
overeenkomst met een ondernemer afgesloten met bepaalde rechten op
opbrengsten. Omdat de ondernemer de benodigde informatie al enige
jaren niet levert kon de externe accountant geen verklaring afgeven.
De ondernemer krijgt onder de overeenkomst op een bepaald moment
recht op een winstuitkering, waardoor afwikkeling van dit dossier op korte
termijn van groot belang is.
3.2.6
Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP)
De MEP-regeling komt al een aantal jaren terug in onze rapporten bij het
jaarverslag. In 2007 publiceerden we een onderzoek naar de financiële
beheersbaarheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de MEP-regeling.
Op 25 maart 2010 verscheen onze terugblik naar dit onderzoek.
27
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Overgang EnerQ naar SenterNovem
Per 1 januari 2009 is de uitvoering van de MEP overgegaan van EnerQ
28
3
naar SenterNovem. EnerQ voerde geen verplichtingenadministratie.
Daardoor moesten in één keer alle verplichtingen van toekomstige MEPbetalingen worden ingeboekt bij SenterNovem. De stand van deze
openstaande MEP-verplichtingen was per 31 december 2009 € 6,6
miljard.
Het ging per 1 januari 2009 om een verplichtingenstand van € 7,6
miljard. 4 In overleg met het Ministerie van Financiën heeft het Ministerie
van EZ besloten om deze € 7,6 miljard weer te geven als correctie in de
openingssaldibalans EZ 2009 op de stand van de openstaande
verplichtingen. De conversie is toegelicht in het jaarverslag van het
Ministerie van EZ, conform de verslaggevingsvoorschriften. Door de
overdracht is de voorschottenstand van het Ministerie van EZ met
ongeveer € 2,1 miljard verhoogd.
Biomassaverklaring
In ons Rapport bij het Jaarverslag 2006 (Algemene Rekenkamer, 2007b)
gaven we aan dat het wenselijk was om een controleprotocol voor de
accountantscontrole op de biomassaverklaringen verplicht te stellen.
Het ministerie is er verscheidene keren, 1 januari 2009 en 1 januari
2010, niet in geslaagd om het controleprotocol te publiceren. Gezien het
belang voor een rechtmatige uitvoering van deze regeling vragen wij
aandacht voor een snelle publicatie van het controleprotocol. In onze
Terugblik 2010 op de MEP-regeling heeft de minister aangegeven dat het
controleprotocol in het voorjaar 2010 gepubliceerd zal worden.
3.2.7
EFRO-programmaperiode 2000-2006
In 2006 heeft Nederland een ‘gele’ kaart gekregen van de Europese
Commissie vanwege systematische tekortkomingen in het beheer van de
Nederlandse EFRO-programma’s Flevoland, Noord, Oost, Stedelijke
gebieden en Zuid. 5 Naar aanleiding hiervan heeft de minister actie
ondernomen en het Nationaal Actieplan (NAP) opgesteld.
3
De MEP werd beheerd door TenneT (de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet), die
voor deze taak als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) was aangewezen en die deze taak had
gemandateerd aan haar dochter EnerQ. Voor de leesbaarheid gebruiken wij hier de naam EnerQ.
De wettelijke taak en de zbo-status zijn op 1 januari 2009 vervallen.
4
Deze € 7,6 miljard is het resultaat van de volgende berekening: de bruto maximale aangegane
MEP-verplichtingen volgens SenterNovem (€ 10,5 miljard) minus de uitbetaalde MEPsubsidiegelden tot en met 2008 (€ 2,1 miljard) en aanpassingen voortvloeiend uit de controle van
de auditdienst.
5
EFRO-programma’s geven aan op welke wijze en voor welk soort projecten de Europese middelen
zullen worden ingezet.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
29
Onderdeel van het NAP was dat de auditdienst van het Ministerie van EZ
de uitgaven tot en met ultimo 2006 opnieuw zou controleren. De auditdienst heeft de uitkomsten van de hercontrole op 4 april 2008 aan de
Europese Commissie gerapporteerd. Vervolgens heeft de Commissie een
audit op de hercontrole uitgevoerd, waarbij de commissie het niet op alle
punten eens was met de bevindingen van de auditdienst.
Na verscheidene malen op hoog ambtelijk niveau te hebben overlegd, is
uiteindelijk in 2009 overeenstemming bereikt met de Europese Commissie
over het correctiebedrag. Op 8 december 2009 heeft de minister van EZ
‘het afsluitend correctievoorstel inzake het Nederlandse Nationaal
Actieplan EFRO’ naar de Commissie gestuurd voor goedkeuring. Hierbij is
de grondslag voor het correctiebedrag op ruim € 160 miljoen gesteld. Dit
bedrag betreft de totale subsidiabele kosten. Het bedrag bestaat dus uit
EFRO, nationale cofinanciering, regionale en private financiering. De
Europese Commissie zal alleen de EFRO-gelden kunnen terugvorderen.
Op 8 maart 2010 heeft de Europese Commissie ingestemd met het
correctievoorstel, maar met een aantal kanttekeningen. Het voorgestelde
correctiebedrag moet transparant worden verwerkt conform de voorgestelde werkwijze, dus per project en programma. Bovendien moet het
afsluitingsorgaan (dus de programma-accountants) de implementatie van
de correcties onderzoeken en hierover aan de Europese Commissie
rapporteren. Ten slotte moet het ministerie extra financiële tabellen voor
elk van de vijf programma’s verstrekken.
Zoals wij in ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Rekenkamer,
2009e) al hebben opgemerkt, moet het Ministerie van EZ zich beraden
welke financiële gevolgen het correctievoorstel heeft voor de nationale
cofinanciering van het ministerie. Het kan zijn dat de programma’s, door
overcommitteringen, niets of minder terug hoeven te betalen aan de
Europese Commissie dan het correctiebedrag van ruim € 160 miljoen voor
de totale subsidiale kosten. Vervolgens is het de vraag hoe het Ministerie
van EZ omgaat met de cofinanciering. Wordt de cofinanciering pro rato
verlaagd met het eventueel terug te betalen bedrag? Wat is het effect
voor de rechtmatigheid van de cofinanciering? Wordt de cofinanciering
voor een deel teruggevorderd?
Om helderheid te verschaffen, adviseren wij het ministerie hierover een
standpunt in te nemen, dit mede te delen aan de programma-autoriteiten,
en er in het volgende jaarverslag over te rapporteren.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
3.3
Managementcontrolsysteem
Een managementcontrolsysteem (MCS) is een organisatorische voorziening die tot doel heeft te waarborgen dat een organisatie op beheerste
wijze en goed bestuurd haar taken uitvoert en doelen realiseert, en zich
daarover ook kan verantwoorden. Een goed MCS vormt dus een waarborg
voor een goede bedrijfsvoering. In Rijk verantwoord 2008 (Algemene
Rekenkamer, 2009d) hebben wij toegezegd om in 2009 het instrument
MCS in samenspraak met de ministeries verder uit te werken.
Dit hebben we gedaan in expertmeetings die we in maart 2010 hebben
gehouden. Wij zijn voornemens om het verslag hiervan omstreeks
Verantwoordingsdag op onze website (www.rekenkamer.nl) te plaatsen.
Van een drietal onderwerpen signaleren wij al enkele jaren dat zij
bijzondere aandacht vragen. Dat zijn de sturing van grote ICT-projecten,
de naleving van de Europese aanbestedingsregels en de realisatie van de
taakstellingen. Dit jaar zijn wij rijksbreed voor deze onderwerpen
nagegaan in hoeverre het departementale MCS een goede beheersing
ervan ondersteunt.
3.3.1
ICT
‘ICT in control’ is een belangrijk onderdeel van het MCS van een
ministerie. Onder ICT in control vallen de volgende twee onderwerpen:
•
de inrichting van de functie van Chief Information Officer (CIO);
•
de rapportage over grote ICT-projecten.
In 2008 heeft het kabinet besloten dat alle ministeries in het tweede
kwartaal van 2009 de CIO-functie zouden invullen. In haar brief van
12 december 2008 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) de Tweede Kamer geïnformeerd over de taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze rol. Inmiddels is bij
alle ministeries de CIO-functie ook inderdaad ingevuld. De minister van
BZK wil met de aanstelling van CIO’s op alle departementen en de
introductie van uniforme rapportages over grote ICT-projecten aan de
Tweede Kamer, de uitvoering en de besturing van grote ICT-projecten
verbeteren.
Bij (bijna) elk ministerie hebben wij een groot ICT-project geselecteerd
en zijn we nagegaan hoe daarover in de uniforme rapportages over ICTprojecten aan de Tweede Kamer is gerapporteerd. Het Ministerie van EZ
kent geen grote projecten volgens de door het Ministerie van BZK
gehanteerde definitie. Het Ministerie van EZ levert voor een aantal
30
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
projecten echter wel rapportages aan de Tweede Kamer, conform de door
het Ministerie van BZK opgestelde formats. De totstandkoming van de
departementale rapportage over deze projecten wordt beoordeeld door de
departementale auditdienst (DAD) van het Ministerie van EZ.
3.3.2
EU-aanbestedingen
Sinds begin jaren zeventig bestaan er binnen de Europese Unie (EU)
regels om ervoor te zorgen dat alle bedrijven binnen de EU ongeacht hun
nationaliteit kunnen meedingen naar overheidsopdrachten binnen de EU.
Daarnaast bevorderen deze regels de transparantie en integriteit van het
overheidshandelen.
Wij moeten echter al vele jaren constateren dat deze regels geregeld
worden overtreden. Wij zien de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving als een belangrijk aandachtspunt voor een MCS van een
ministerie. Wij vinden het van belang dat ministers inzicht hebben in de
mogelijke oorzaken van het niet naleven van deze regels. Wij zijn daarom
voor 2009 nagegaan of en hoe elk ministerie daar inzicht in verwerft.
Daartoe hebben we bij het Ministerie van EZ onderzocht hoe de
auditdienst de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving heeft
gecontroleerd. Wij stellen vast dat de DAD systematisch onderzoek doet
naar de naleving van deze regels. Verder hebben we gekeken of, als er
fouten en onzekerheden in de naleving van de Europese
aanbestedingsregelgeving werden geconstateerd, de auditdienst heeft
gezocht naar verklaringen daarvoor. De auditdienst heeft niet specifiek
naar verklaringen gezocht voor het niet naleven van de Europese
aanbestedingsrichtlijnen.
Wij constateren dat er in 2009 bij het Ministerie van EZ negentien fouten
zijn gemaakt bij de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving
voor een totaalbedrag van € 2.608.942. In zes gevallen is er sprake van
een onzekerheid bij de naleving van de regels, voor een totaalbedrag van
€ 1.633.110 (zie bijlagen).
Een gedeelte van deze fouten is aan het licht gekomen door een integrale
doorlichting van alle 122 lopende inkoopovereenkomsten van de DBV
(actie Schoon Schip). Daarbij is bij achttien inkoopovereenkomsten
geconstateerd dat de gunning niet volgens de Europese aanbestedingsregels is gegaan. Bij een aantal dossiers waren de fouten niet op korte
termijn te herstellen. Dit heeft voor 2009 geleid tot in totaal elf fouten,
met verschillende oorzaken.
31
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Bij de EVD is in 2009 sprake van vijf fouten en vier onzekerheden bij het
naleven van de Europese aanbestedingsvoorschriften. De overkoepelende
oorzaak hiervan is dat de EVD interne procedures niet heeft nageleefd
(zie ook § 3.1).
3.3.3
Taakstelling
In de nota Vernieuwing Rijksdienst van september 2007 (Kabinet, 2007)
heeft het kabinet een taakstelling voor de rijksdienst vastgelegd. Die
taakstelling is een bezuiniging van € 630 miljoen, verdeeld over de
ministeries en over 35 zelfstandige bestuursorganen (zbo’s), wat
neerkomt op circa 11.000 fte’s. Daarbij komt nog een taakstelling van
ongeveer 1800 fte’s bij de zogenoemde tariefgefinancierde diensten. Dat
zijn diensten van agentschappen en zbo’s die geheel of gedeeltelijk door
derden worden betaald. In totaal is de afslanking voor het Rijk dus
vastgesteld op ongeveer 12.800 fte’s in de periode 2008-2011. Als
peildatum voor de afslanking is de feitelijke bezetting in fte's op 31
december 2006 aangehouden: totaal 175.000 fte’s waarvan 120.000 fte’s
bij het Rijk en 55.000 fte’s bij zbo’s. De taakstelling is verdeeld over 2008
(1/8e deel), 2009 (1/8e deel), 2010 (1/4e deel) en 2011 (1/2e deel). Bij
de taakstelling is rekening gehouden met de verschillende onderdelen van
de ministeries, namelijk beleid, ondersteuning, inspectie en uitvoering.
Beleid moet met ongeveer 20% verminderen, ondersteuning met
ongeveer 25%, inspectie met ongeveer 20% en uitvoering met ongeveer
5 à 10%.
De minister van BZK is verantwoordelijk voor de coördinatie van dit
programma en voor de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.
De vakministers zijn verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling op het eigen ministerie. Ieder ministerie heeft voor zichzelf
en voor de zbo's die onder het ministerie ressorteren een plan van
aanpak opgesteld waarin staat hoe de taakstelling zal worden ingevuld
conform de aangegeven fasering en binnen de kaders die daarbij zijn
gesteld in termen van geld en functies.
De inhuur van derden mag niet stijgen om de weggevallen fte’s van de
taakstelling Vernieuwing Rijksdienst te compenseren. Cijfers over de
inhuur van externen zijn niet opgenomen in de voortgangsrapportages
over de Vernieuwing Rijksdienst. Wel rapporteren de ministeries sinds
2007 in hun departementale jaarverslag over hun externe inhuur.
Uitvoering taakstelling
De vraag is hoe per ministerie de voorgenomen taakstelling wordt
uitgevoerd. Is het management op dit terrein in control? Om antwoorden
32
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
op deze vragen te krijgen, hebben wij het plan van aanpak van het
Ministerie van EZ nader bekeken. We hebben onderzocht hoe dit plan
wordt uitgevoerd en hoe het ministerie de voortgang bewaakt.
Het uitgangspunt voor de uitvoering van de taakstelling door het
Ministerie van EZ is het in 2007 opgestelde plan Naar een kleiner en
slagvaardiger EZ (EZ, 2007). Echter sommige zaken met betrekking tot
de organisatie van het ministerie zijn inmiddels veranderd ten opzichte
van 2007. Zo zijn er diverse reorganisaties geweest. In de fte-doelen zijn
ook verschillende wijzigingen aangebracht vanwege onder andere interne
reorganisaties, overboekingen van en naar andere ministeries en het
gehonoreerd krijgen van fte’s voor het uitvoeren van extra opgelegde
taken. De wijzigingen worden geadministreerd door het ministerie. In
deze administratie wordt ook vastgelegd hoe de voortgang van de
taakstelling is verdeeld over de eerder genoemde categorieën.
Het Ministerie van EZ volgt het tijdschema dat destijds is vastgelegd door
het Ministerie van BZK. De voortgang van het schema wordt bewaakt
door de directie FEZ. De SG Vernieuwing Rijksdienst (VRD) toetst enkele
malen per jaar aan de hand van de cijfers uit het personeelssysteem Pdirekt of ministeries nog op koers liggen. De totale voortgang in fte’s,
categorieën en het tijdschema zijn elementen van de controle.
Binnen het Ministerie van EZ wordt de uitvoering van het integrale plan
voor de taakstelling bewaakt door het Bureau Bestuursraad, waarbij de
directie FEZ en de DBV belangrijke adviseurs zijn.
De centrale review op de uitvoering van het plan wordt uitgevoerd door
de SG VRD. Dit leidt tot jaarlijkse voortgangsrapportages die besproken
worden in het Secretaris-Generaal Overleg (SGO) en de Medezeggenschapsraad. Vervolgens worden ze aangeboden aan de Tweede Kamer.
Het overzicht van de bezetting van het Ministerie van EZ is door het
ministerie met de SG VRD afgestemd. In dit afstemmingsoverleg is
geconcludeerd dat het Ministerie van EZ voor 2009 ‘op koers’ ligt.
Inhuur externen
In 2009 is bepaald dat de uitgaven voor externe inhuur van de
rijksoverheid per jaar niet meer mogen bedragen dan 13% van de totale
personele kosten. Hogere uitgaven voor externe inhuur moeten worden
uitgelegd. Iedere minister rapporteert aan de Tweede Kamer over de
hoogte van de uitgaven voor externe inhuur in een bijlage bij het
jaarverslag.
Wij zijn voor de verantwoording over 2009 nagegaan of de informatie die
de minister van EZ heeft opgenomen in de bijlage grote verschillen bevat
ten opzichte van de informatie uit de jaarverslagen 2007 en 2008 en hoe
33
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
de minister deze verschillen toelicht. Wij stelden vast dat het totale
bedrag dat vanaf 2007 door het Ministerie van EZ aan de inhuur van
externen wordt besteed een stijgende lijn vertoont. Ook zit het ministerie
met 25% (ruim) boven de norm van 13%. Er wordt een toelichting
gegeven op deze afwijking.
De auditdienst verricht geen werkzaamheden die specifiek gericht zijn op
uitgaven aan externe inhuur maar voert wel controlewerkzaamheden uit
ten aanzien van de bijlage bij het jaarverslag.
3.4
Single information, single audit
Het kabinetsbeleid is gericht op het verminderen van de administratieve
lasten voor de overheid, zowel op rijksniveau als op provinciaal en
gemeentelijk niveau. Eén van de middelen die het kabinet daarvoor inzet
is het principe ‘single information single audit’ (sisa). Sisa houdt in dat
provincies en gemeenten zich niet over elke specifieke uitkering die zij
vanuit het Rijk ontvangen, afzonderlijk hoeven te verantwoorden en dat
de accountantscontrole van de specifieke uitkeringen deel uitmaakt van
de controle van de jaarlijkse financiële verantwoording.
Specifieke uitkeringen in de Financiële-verhoudingswet
In artikel 15a lid 1 van de Financiële-verhoudingswet wordt het instrument ‘specifieke
uitkering’ als volgt omschreven: “Elke bijdrage uit ’s Rijks kas die door of vanwege onze
minister wie het aangaat onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar
belang aan provincies en gemeenten wordt verstrekt, is een specifieke uitkering.”
Met andere woorden: specifieke uitkeringen zijn bestemd voor specifieke doelen die door
gemeenten of provincies moeten worden gerealiseerd. Omdat er veel administratieve
lasten zijn gemoeid met deze uitkeringen, wil het kabinet ze drastisch in aantal reduceren.
Met de wijziging van de Financiële-verhoudingswet per 1 augustus 2008 is er een nieuwe
optie binnen de categorie van specifieke uitkeringen bijgekomen: de verzameluitkering.
Hierin worden afzonderlijke specifieke uitkeringen gebundeld tot één uitkering per
beleidsthema. Daarnaast kunnen op grond van de wetswijziging specifieke uitkeringen
worden omgezet in decentralisatie-uitkeringen. Voor zover de specifieke uitkeringen
gehandhaafd blijven, wil het kabinet ‘sisa’ inzetten om de lastendruk te verminderen.
Het sisaprincipe wordt toegepast sinds het verantwoordingsjaar 2006.
Gemeenten en provincies hebben dus voor het eerst in 2007 volgens dit
principe hun verantwoording aangeleverd bij de departementen.
Behalve sisa wordt ook ‘single review’ toegepast door de departementale
auditdiensten. Dat wil zeggen dat de accountant van een provincie of een
gemeente slechts één keer wordt gereviewd door een accountant van het
Rijk.
34
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Het Ministerie van BZK coördineert het beleid voor sisa en single review
om ervoor te zorgen dat alle departementen op adequate wijze worden
voorzien van informatie over specifieke uitkeringen.
Ontwikkeling specifieke uitkeringen
Volgens het Onderhoudsrapport Specifieke uitkeringen (OSU) 2009 dat op
27 april 2009 door de minister van BZK aan de Tweede Kamer is
gestuurd, bedroeg het totaal aantal specifieke uitkeringen van het Rijk
109 (BZK, 2009).
Het Ministerie van EZ had in 2009 elf specifieke uitkeringen, twee meer
dan in het OSU. In 2009 worden zes specifieke uitkeringen gefinancierd
met geld uit het Fonds economische structuurversterking (FES).
De bedoeling is dat met de wijziging van de FES-wet deze specifieke
uitkeringen weer verdwijnen en via het gemeente- en provinciefonds
worden uitgekeerd. Als de specifieke uitkeringen die met FES-geld zijn
gefinancierd, aflopen, loopt het aantal specifieke uitkeringen in 2012
terug naar vier. Het Ministerie van EZ past de verzameluitkering in 2009
niet toe. Er zijn in 2009 geen specifieke uitkeringen omgezet in
decentralisatie-uitkeringen.
Volgens opgave van het Ministerie van EZ bedroegen de verplichtingen in
2009 € 366 miljoen, de uitgaven € 107 miljoen. De verplichtingen hebben
met name betrekking op EFRO-gelden die niet via sisa worden verantwoord.
Toepassing sisa
Provincies en gemeenten moesten zich in 2009 via de Sisabijlage 2008
verantwoorden over vier specifieke uitkeringen.
Uit ons onderzoek naar de toepassing van sisa bij het Ministerie van EZ
blijkt het volgende:
•
Een aantal specifieke uitkeringen loopt niet via sisa; voor een deel is
dat logisch omdat projecten aflopen. Voor de programma’s van het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) kan de
verantwoording niet via sisa worden afgelegd omdat hiervoor een
eigen verantwoordingstraject richting de Europese Commissie geldt.
•
De sisabijlage van het Ministerie van EZ wijkt op onderdelen af van
die van andere departementen, omdat de gelden op projectbasis
worden verstrekt en het ministerie zich hierover pas aan het eind van
de projecten hoeft te verantwoorden. Met ingang van 2010 zal het
Ministerie van EZ in de reguliere opzet van de sisabijlage worden
opgenomen.
•
In de sisabijlage van het Ministerie van EZ zijn wel indicatoren
bepaald, maar is in geen enkel geval de ‘aard van de controle’ door
35
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
de accountant aangegeven. Volgens het Ministerie van EZ kijkt de
gemeentelijke accountant naar het totale project over verscheidene
jaren. Het ministerie verwacht een rechtmatigheidsverklaring van de
gemeentelijke accountant bij de eindverantwoording. Met de aanpassing van de sisabijlage aan de reguliere opzet zal het ministerie
wel op jaarbasis verantwoording afleggen.
3.5
Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over bedrijfsvoering
In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van een ministerie
verantwoordt de minister zich over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering (of het begrotingsgeld volgens de regels is uitgegeven), over
de totstandkoming van de beleidsinformatie, over het gevoerde financieel
beheer en materieelbeheer en over de overige aspecten van de
bedrijfsvoering.
De informatie over de bedrijfsvoering dient op grond van de CW 2001:
•
op deugdelijke wijze tot stand te zijn gekomen;
•
te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften.
Deze twee aspecten, die geen betrekking hebben op de kwaliteit van de
informatie zelf, betrekken wij in ons oordeel over de informatie over de
bedrijfsvoering.
Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie
hebben wij de volgende aspecten ervan onderzocht:
•
Beschikt de minister over een procedure voor de totstandkoming van
de bedrijfsvoeringsparagraaf waarin de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van alle actoren zijn vastgelegd?
•
Heeft de minister vooraf criteria geformuleerd om te bepalen wat
opmerkelijke zaken en tekortkomingen in de bedrijfsvoering zijn?
•
Is het verloop van het totstandkomingsproces controleerbaar en is
het afwegingsproces daarbij transparant vastgelegd?
Oordeel
De informatie over de bedrijfsvoering in het Jaarverslag 2009 van het
Ministerie van Economische Zaken is op deugdelijke wijze tot stand
gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.
36
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.
37
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
4
Financiële informatie
Wij hebben de financiële informatie in het Jaarverslag 2009 van het
Ministerie van EZ beoordeeld. We hebben onderzocht of de minister het
begrotingsgeld volgens de regels heeft ontvangen en uitgegeven en of zij
daarover in het jaarverslag goede verantwoording heeft afgelegd.
4.1
Oordeel over de financiële informatie
De financiële informatie in het jaarverslag bestaat uit de volgende
onderdelen:
•
de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten in de verantwoordingsstaat en de toelichting daarbij;
•
de baten, lasten, kapitaaluitgaven, kapitaalontvangsten en
balansposten in de samenvattende verantwoordingsstaat van de
baten-lastendiensten en de toelichting daarbij.
De financiële informatie dient op grond van de CW 2001:
•
rechtmatig tot stand te zijn gekomen;
•
deugdelijk te zijn weergegeven;
•
te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften.
Oordeel
De financiële informatie in het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van
Economische Zaken voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit
betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de
rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de
tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de
verslaggevingsvoorschriften.
Het totaalbedrag van alle geconstateerde fouten en onzekerheden blijft
onder de tolerantiegrens voor de financiële informatie in het jaarverslag
als geheel.
In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.
38
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
39
Het bedrag aan verplichtingen en uitgaven omvat in totaal € 0,3 miljoen,
respectievelijk € 15 miljoen aan overschrijdingen op de begrotingsartikelen 4, 9 en 10. Gaan de Staten-Generaal niet akkoord met de
hiermee samenhangende slotwetmutaties, dan moeten wij ons oordeel
over de financiële informatie mogelijk herzien.
Naleving Europese aanbestedingsregels
Wij zijn nagegaan in hoeverre het ministerie de Europese aanbestedingsregels naleeft. Wij hebben vastgesteld dat bij het Ministerie van EZ in
negentien gevallen met een totaalbedrag van € 2.608.942 deze regels
niet zijn nageleefd en dat voor zes gevallen met een totaalbedrag van
€ 1.633.110 er geen zekerheid bestaat over de naleving van de Europese
aanbestedingsregels. Zie ook § 3.3.2 ‘EU-aanbestedingen’.
4.2
Oordeel over saldibalans en toelichting
De saldibalans is een overzicht van de posten die aan het eind van het
jaar nog openstaan en die naar het volgende jaar moeten worden
meegenomen. Bij de saldibalans hoort een toelichting waarin nadere
informatie wordt verstrekt over de afzonderlijke posten op deze balans.
De informatie in de saldibalans dient op grond van de CW 2001:
•
rechtmatig tot stand te zijn gekomen;
•
deugdelijk te zijn weergegeven;
•
te voldoen aan de verslaggevingvoorschriften.
Oordeel
De informatie in de saldibalans in het Jaarverslag 2009 van het
Ministerie van Economische Zaken voldoet aan de eisen die de CW 2001
stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de
rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de
tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de
verslaggevingsvoorschriften.
In 2009 heeft het Ministerie van Economische Zaken voor een bedrag
van € 2.130,3 miljoen aan openstaande voorschotten afgerekend.
Wij zijn van oordeel dat de afgerekende voorschotten voldoen aan de
gestelde eisen.
Het totaalbedrag van alle geconstateerde fouten en onzekerheden in de
saldibalansposten blijft onder de tolerantiegrens voor de saldibalans als
geheel.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
40
In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie
van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Gebruikte afkortingen
AAL
Audit Actielijst
AEP
(directie) Algemene Economische Politiek
AO
Administratieve Organisatie
AT
Agentschap Telecom
BAS
Basis Administratie Systeem
BZK
(Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CIO
Chief Information Officer
COVA
Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten
CW
Comptabiliteitswet (2001)
DAD
departementale Auditdienst
DBV
Directie Bedrijfsvoering
DG ET
(directoraat-generaal) Energie en Telecom
DG EP
(directoraat-generaal) Economische Politiek
DG OI
(directoraat-generaal) Ondernemen en Innovatie
EBR
Energie Beheer Nederland
ED
(directie) Energie en Duurzaamheid
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EM
(directie) Energiemarkt
EMC
(directie) Europa, Mededinging en Consumenten
EU
Europese Unie
EVD
Economische Voorlichtingsdienst
EZ
(Ministerie van) Economische Zaken
FES
Fonds economische structuurversterking
FEZ
(directie) Financieel-Economische Zaken
FM
(directie) Facilitair Management
GO
Garantie Ondernemingsfinanciering
HP
(directie) Handelspolitiek en Globalisering
I
(directie) Innovatie
ICT
(directie) ICT en Toepassing
IO
(directie) Internationaal Ondernemen
MEP
Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (een subsidieregeling)
MOR
Meeropbrengstenregeling Gronings Aardgas
NAP
Nationaal Actieplan
NIVR
Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart
NMa
Nederlandse Mededingingsautoriteit
NMi
Nederlands Meetinstituut
O
(directie) Ondernemen
OCNL
Octrooicentrum Nederland
OPTA
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
OSU
Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen
41
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
REB
(directie) Ruimtelijk Economisch Beleid
RWT
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
SDE
Stimulering duurzame energieproductie
SG
Secretaris-Generaal
S&O
Speur- en ontwikkeling
sisa
Single information, single audit
SodM
Staatstoezicht op de Mijnen
TM
(directie) Telecommarkt
WBSO
Wet Bevordering Speur & Ontwikkelingswerk
WJZ
(directie) Wetgeving en Juridische Zaken
Zbo
Zelfstandig bestuursorgaan
Op www.rekenkamer.nl staat een verklarende woordenlijst met begrippen
die veel voorkomen in onze rapporten bij de jaarverslagen.
42
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Overzicht fouten en onzekerheden bij Europese
aanbestedingen
Categorieën
1
2
Diensten ICT
Diensten ICT
Artikel
Reden
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed (in 2001, uitgaven
Bedrag
Bedrag
fout
onzeker
€ 52.546
€ 590.562
2009 fout)
3
Diensten ICT
EVD
Contract onterecht niet Europees
€ 449.402
aanbesteed
4
5
6
Diensten/Personeel
Diensten/Personeel
Diensten/Personeel
artikel 21*
Aanbesteed onder verkeerde
algemeen
raamovereenkomst
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
EVD
Niet gebruikmaken van
€ 137.225
€63.856
€ 55.506
raamovereenkomst
7
Diensten/Personeel
EVD
Valt niet onder
€ 113.163
raamovereenkomst
8
9
10
Diensten/Transport/
artikel 21
Valt niet onder
vervoer
algemeen
raamovereenkomst
Diensten/Transport/
artikel 21
Valt niet onder
vervoer
algemeen
raamovereenkomst
Diensten/Transport/
EVD
vervoer
11
Diensten/Overig
Valt niet onder
€ 141.949
€ 5.475
€ 87.488
raamovereenkomst
artikel 21*
Onterechte verlenging
algemeen
overeenkomst na bezwaar op
€ 109.015
gunning
12
13
14
15
Diensten/Overig
Diensten/Overig
Diensten/Overig
Diensten/Overig
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
artikel 21*
Overeenkomst ontbreekt,
algemeen
onterecht niet Europees
€ 34.718
€ 100.000
€ 95.176
€ 57.820
aanbesteed
16
17
18
Diensten/Overig
Diensten/Overig
Diensten/Overig
artikel 21*
Verlenging is niet Europees
algemeen
aanbesteed
artikel 21*
Onterecht niet Europees
algemeen
aanbesteed
OCNL
Onterecht niet Europees
€ 150.000
€ 108.000
€ 103.687
aanbesteed
19
Diensten/Overig
EVD
Niet nakomen voorwaarden
€ 153.354
raamovereenkomst
Totaal fouten
•
= actie Schoon Schip van DBV, in totaal 11 fouten.
43
€ 2.608.942
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
44
Categorieën
Artikel
1
Diensten ICT
PIANOo
2
Diensten/Transport/
artikel 21
Reden
Onduidelijk of terecht niet is
Bedrag
Bedrag
fout
onzeker
€ 120.666
aanbesteed
vervoer
Onduidelijk of aparte aanbesteding
€ 172.008
nodig is of kan op bestaand
contract.
3
Diensten/Personeel
EVD
4
Diensten/Personeel
EVD
Onduidelijk of gunning rechtmatig
€ 78.342
Onduidelijk of verlenging contract
€ 300.000
onterecht niet is aanbesteed
5
Diensten/Personeel
EVD
Onduidelijk of contract onterecht
€ 177.031
niet is aanbesteed
6
Diensten/Overig
EVD
Onduidelijk of aparte aanbesteding
€ 785.063
nodig is of kan op bestaand contract
Totaal
onzekerheden
€ 1.633.110
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Literatuur
Algemene Rekenkamer (2007a). Toezicht op de mededinging door de
NMa. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 055, nrs. 1-2.
Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2007b). Rapport bij het Jaarverslag 2006 van het
Ministerie van Economische Zaken (XIII). Tweede Kamer, vergaderjaar
2006-2007, 31 031 XIII, nr. 2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2007c). Staat van de beleidsinformatie 2007.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 029, nr. 1. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2007d). Subsidieregeling “Milieukwaliteit
Elektriciteitsproductie” (MEP). Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007,
31 028, nr. 1. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2007e). Tariefstelling Stadsverwarming. Tweede
Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 150, nr. 3. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2007f). Europees Handelssysteem voor CO 2emissierechten, Implementatie in Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 252, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2008a). Reductie administratieve lasten voor het
bedrijfsleven. Terugblik 2008. Tweede kamer, vergaderjaar 2007-2008,
30 605, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2008b). Staat van de beleidsinformatie 2008.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 456, nrs. 1-2. Den Haag:
Sdu
Algemene Rekenkamer (2008c). Herstructurering van bedrijventerreinen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 760, nrs. 1-2. Den Haag:
Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009a). Tariefregulering energienetbeheer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 901, nrs. 1-2. Den Haag:
Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009b). Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren
2002-2008; Deel A: detacheringen zonder bezoldiging. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2008-2009, 31 910, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
45
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
46
Algemene Rekenkamer (2009c). Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren
2002-2008; Deel B: detacheringen met bezoldiging. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2008-2009, 31 910, nrs. 6-7. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009d). Rijk verantwoord 2008; Rapport bij het
Financieel jaarverslag van het Rijk 2008 en uitkomsten rechtmatigheidsonderzoek. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 924, nr. 2.
Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009e). Rapport bij het Jaarverslag 2008 van het
Ministerie van Economische Zaken (XIII). Tweede Kamer, vergaderjaar
2008-2009, 31 924 XIII, nr. 2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009f). Staat van de Beleidsinformatie 2009.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 939, nrs. 1-2. Den Haag:
Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009g). Weloverwogen toezicht. Een analyse van
departementale toezichtvisies. RWT verkenningen deel 2. Den Haag, 25
juni 2009.
Algemene Rekenkamer (2009h). Rapport bij de Nederlandse EUlidstaatverklaring 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 940,
nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009i). Lissabonstrategie voor duurzame
economische groei en werkgelegenheid in Europa. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2009-2010, 32 136, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009j). Europees handelssysteem voor CO2emissierechten Implementatie in Nederland; Terugblik 2009.Tweede
Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 252, nrs. 7-8. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2009k). Financiële verhoudingen tussen de
bestuurslagen; Geldstromen en verantwoordelijkheden bij decentraal
uitgevoerd beleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 249,
nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2010a). Overzicht stimuleringsmaatregelen
kabinet in het kader van kredietcrisis. Tweede Kamer, Den Haag,
14 januari 2010.
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009
van het Ministerie van Economische Zaken
Algemene Rekenkamer (2010b). Monitoring verwerving Joint Strike
Fighter. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 300, nrs. 3-14.
Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2010c). EU trendrapport 2010. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2009-2010, 32 306, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2010d). Terugblik 2010 op Subsidieregeling
«Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie» (MEP). Tweede Kamer,
vergaderjaar 2009-2010, 32 340, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2010e). Stand van zaken integriteitszorg Rijk
2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 341, nrs. 1-2. Den
Haag: Sdu.
BZK (2009). Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds
voor het jaar 2009. Brief aan de Tweede Kamer over Onderhoudsrapport
specifieke uitkeringen 2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009
31 700 B, nr. 15. Den Haag: Sdu.
Algemene Rekenkamer (2010f). Staat van de beleidsinformatie 2010.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 380, nrs. 1-2. Den Haag:
Sdu.
EZ (2007). Naar een kleiner en slagvaardiger EZ. Den Haag, 15 juni
2007.
EZ (2008). Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken. Ministerie
van Economische Zaken, notanummer FEZ/BB/8143909. Den Haag 2008.
Kabinet (2007). Nota Vernieuwing Rijksdienst. Tweede Kamer,
vergaderjaar 2007–2008, 31 201, nr. 3h. Den Haag: Sdu.
47
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/563614ab-e53b-4172-9d30-3d0fe444d5f7
|
Nederlandse Organisatie voor
toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek / Netherlands Organisation
for Applied Scientific Research
Centrum Zorg en Bouw
Churchilllaan 11
Utrecht
www.tno.nl
TNO-rapport
T 088 86 629 00
F 088 86 629 50
[email protected]
Investeringskosten
per zorgzwaartepakket
Basis voor een NHC voor de Care
Datum
12 november 2009
Auteur(s)
Harry van der Aalst
Norman Egter van Wissekerke
Oscar Verhoeff
Aantal pagina's
Aantal bijlagen
40
9
Opdrachtgever
Nederlandse Zorgautoriteit
Projectnummer
034.20589
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande
toestemming van TNO.
Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van
opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten
overeenkomst.
Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan.
© 2009 TNO
TNO-rapport
2 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Inhoudsopgave
1
Inleiding .......................................................................................................................... 3
2
2.1
2.2
2.3
2.4
Kenmerken ZZP’s (stap 1)............................................................................................ 5
Type bouw ....................................................................................................................... 5
Type huisvesting .............................................................................................................. 9
Bijzondere doelgroepen ................................................................................................. 10
Bijzondere voorzieningen .............................................................................................. 12
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
Rekenoppervlakte functie (stap 2).............................................................................. 14
Verblijf........................................................................................................................... 14
Ondersteunende begeleiding.......................................................................................... 16
Behandeling / activerende begeleiding .......................................................................... 18
Ondersteunende diensten ............................................................................................... 20
Oppervlakte totaal.......................................................................................................... 21
4
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
Investeringskosten per ZZP (stap 3) .......................................................................... 22
Grondkosten................................................................................................................... 22
Investeringskosten (exclusief grond- en startkosten)..................................................... 23
Financiële toeslagen....................................................................................................... 23
Keukenvoorzieningen .................................................................................................... 25
Startkosten ..................................................................................................................... 26
Budgettair bouwen......................................................................................................... 26
Kosten die buiten het model blijven .............................................................................. 26
5
5.1
5.2
Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW) ......................................... 27
Uitkomsten gesprekken.................................................................................................. 27
Oppervlakte en investeringskosten ................................................................................ 28
6
Bepaling van de NHC per ZZP................................................................................... 30
7
Bijlagen ......................................................................................................................... 31
Bijlage A Type bouw per ZZP in de sector GHZ
Bijlage B Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V
Bijlage C Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ
Bijlage D Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B
Bijlage E Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V
Bijlage F Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ
Bijlage G Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B
Bijlage H Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C
Bijlage I Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C
3 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
1
Inleiding
In juni 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) haar advies “Naar integrale
tarieven in de AWBZ, een zorgvuldige aanpak” uitgebracht aan de Staatssecretaris van
VWS. Het Centrum Zorg en Bouw, onderdeel van TNO, heeft de Nederlandse
Zorgautoriteit ondersteund bij het opstellen van haar advies, vooral ten aanzien van de
berekening van de integrale tarieven. Op verzoek van de NZa wordt in dit rapport de
achtergrond van deze berekening nader uiteengezet.
Aanleiding voor het advies van de NZa zijn de veranderingen in de manier waarop de
kapitaallasten van intramurale zorggebouwen worden vergoed. Vanaf 2011 wordt de
huidige budgetsystematiek en het systeem van nacalculatie vervangen door een
prestatie-gebonden vergoeding op basis van landelijke uniforme tarieven. Deze
vergoeding wordt opgenomen in de tarieven van de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) en
wordt dan ook het integrale tarief genoemd. Het nieuwe systeem kent drie essentiële
verschillen ten opzichte van het huidige systeem:
1. De vergoeding voor de kapitaallasten wordt niet langer per individueel geval
berekend. Er komt een landelijk uniforme en normatieve vergoeding.
2. De vergoeding van de kapitaallasten is niet langer gekoppeld aan een bouwproject,
maar wordt afhankelijk van de productie. Het tarief wordt dus gekoppeld aan de
cliënt.
3. Het moment van investeren en de vergoeding van de kapitaallasten worden
ontkoppeld.
Als uitgangspunt voor het integrale tarief geldt dat deze voldoende moet zijn om
nieuwbouw te kunnen realiseren op basis van de meest recente bouwnormen.
Tot 1 januari 2009 vormden de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZvoorzieningen 1 en de kengetallen zoals opgenomen in de Bouwkostennota 2 het kader
voor deze bouwnormen. In deze prestatie-eisen en kostenkengetallen werd rekening
gehouden met de zorgzwaarte van de doelgroepen en de aard van de hiervoor
gerealiseerde huisvesting (a-specifiek of specifiek, bijzondere voorzieningen voor
bijzondere doelgroepen).
De overgang naar een nieuw bekostigingsstelsel moet in principe kostenneutraal
plaatsvinden. Om een verantwoorde verrekening van de kapitaallasten naar de tarieven
binnen de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) te kunnen maken, zijn met gebruikmaking van
de voornoemde prestatie-eisen en kostenkengetallen investeringsbedragen per ZZP
afgeleid. Deze investeringsbedragen vormen de basis voor de berekening van het
integrale tarief als onderdeel van de verschillende ZZP’s.
De afleiding van investeringsbedragen en koppeling aan ZZP’s vindt in 3
opeenvolgende stappen plaats.
In de eerste stap (hoofdstuk 2) wordt een koppeling gelegd tussen de in de prestatieeisen vermelde doelgroepen, huisvestingstypen en voorzieningen enerzijds en de
verschillende ZZP’s anderzijds.
1
2
Prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen, rapportnummer 0.122, College bouw
zorginstellingen, april 2007
Bouwkostennota 2008, College bouw zorginstellingen
4 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Hiertoe worden de ZZP’s onderverdeeld aan de hand van een viertal kenmerken:
• Type bouw: a-specifiek of specifiek;
• Verblijfstype: individueel verblijf, afdelingsverblijf of groepsverblijf;
• Bijzondere kenmerken doelgroepen;
• Bijzondere voorzieningen.
Aan de hand van de kenmerken kan bij de tweede stap (hoofdstuk 3) per ZZP een
rekenoppervlakte worden vastgesteld voor de vier verschillende functies: verblijf,
ondersteunende begeleiding, behandeling / activerende begeleiding en ondersteunende
diensten.
In de derde stap (hoofdstuk 4) wordt de rekenoppervlakte gebruikt om een
investeringsbedrag te bepalen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met diverse
financiële toeslagen. Dit investeringsbedrag vormt de basis voor de bepaling van een
NHC.
Een uitzondering wordt gevormd door de C-categorie binnen de sector GGZ. Deze
categorie heeft betrekking op de huisvesting van Regionale Instellingen voor
Beschermd Wonen (RIBW). Op dit type huisvesting is sinds 2001 het
vergunningenstelsel voortvloeiend uit het bouwregime niet meer van toepassing. Voor
deze huisvesting heeft een apart onderzoek plaatsgevonden om te komen tot een
koppeling van investeringsbedragen aan ZZP’s. Dit onderzoek wordt beschreven in
hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat vervolgens kort in op het vervolg: het bepalen van het
integrale tarief. De daadwerkelijke berekening van het integrale tarief maakt geen
onderdeel uit van dit rapport.
Tot slot moet worden opgemerkt dat gebruik is gemaakt van beschrijvingen van
zorgzwaartepakketten uit 2006 3 . De afgelopen jaren hebben verschillende evaluaties
plaats gevonden van de zorgzwaartepakketten. Zo is sprake geweest van een landelijke
score (november 2006 – februari 2007) en een controle door het Centrum
indicatiestelling zorg (CIZ, mei – september 2007). De ervaringen van deze evaluaties
hebben geleid tot aanpassingen in de cliëntprofielen en aanscherping van ZZPomschrijvingen. Deze ontwikkeling in de tijd en de dynamiek van de indicatiestelling
leidt er toe dat de gemaakte interpretaties mogelijk niet geheel actueel meer zijn. Het
Centrum Zorg en Bouw pleit dan ook voor een herijking van de in dit rapport
beschreven uitgangspunten en uitkomsten, voordat sprake is van een definitieve
beslissing ten aanzien van de kapitallastencomponent. Een dergelijke herijking zou in
de eerste helft van 2010 kunnen plaatsvinden.
3
Zorgzwaartepakketten sector GGZ, versie 11 oktober 2006, HHM/PB/06/2731;
Zorgzwaartepakketten sector V&V, versie 24 augustus 2006, HHM/PB/06/2234/zba;
Zorgzwaartepakketten sector GZ, versie 24 augustus 2006, HHM/PB/06/2235/zba
TNO-rapport
5 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
2
Kenmerken ZZP’s (Stap 1)
In totaal zijn er 52 ZZP’s verdeeld over drie sectoren: Verpleging en Verzorging
(V&V), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Geestelijke gezondheidszorg (GGZ).
De sector V&V kent in totaal 10 ZZP’s (ZZP 1 VV t/m ZZP 10 VV). Binnen de GHZ is
sprake van in totaal 29 ZZP’s, die weer kunnen worden onderverdeeld in zes
subgroepen:
- Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 VG t/m ZZP 7 VG);
- Licht Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 LVG t/m ZZP 5 LVG);
- Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 SGLVG);
- Lichamelijk Gehandicapt (ZZP 1 LG t/m ZZP 7 LG);
- Auditief Gehandicapt (ZZP 1 ZGa t/m ZZP 4 ZGa);
- Visueel Gehandicapt (ZZP 1 ZGv t/m ZZP 5 ZGv).
Binnen de GGZ wordt uitgegaan van twee subgroepen. Voor ‘Verblijf in combinatie
met voortgezette behandeling’ zijn in totaal 7 ZZP’s gedefinieerd, de zogenaamde Bcategorie (ZZP GGZ 1B tot en met ZZP GGZ 7B). Daarnaast zijn er 6 ZZP’s voor
Beschermd wonen met begeleiding opgesteld, de C-categorie (ZZP GGZ 1C tot en met
ZZP GGZ 6C). Deze laatste categorie wordt apart behandeld in hoofdstuk 6. In de
hoofdstukken 2 tot en met 5 worden, waar sprake is van ZZP’s in de sector GGZ, de
ZZP’s uit de B-categorie bedoeld.
Om in het volgende hoofdstuk op basis van de prestatie-eisen een rekenoppervlakte aan
de afzonderlijke ZZP’s toe te kunnen rekenen, is het eerst noodzakelijk om per ZZP een
aantal kenmerken vast te stellen. Deze kenmerken zijn:
1. Type bouw: is sprake van a-specifieke of specifieke bouw?
2. Type huisvesting: verblijven cliënten in individuele woonruimte, op een
afdelingsverblijf of in een groepswoning?
3. Bijzondere doelgroepen: is er sprake van een doelgroep met bijzondere kenmerken
(bijvoorbeeld ten aanzien van mobiliteit)?
4. Bijzondere voorzieningen: heeft de doelgroep behoefte aan specifieke
voorzieningen (zoals een snoezelruimte)?
In dit hoofdstuk wordt per ZZP bepaald in welke mate de bovenstaande kenmerken van
toepassing zijn.
2.1
Type bouw
Het verschil tussen a-specifieke en specifieke bouw wordt bepaald door de mate van
aanpassing ten opzichte van reguliere woningbouw:
1. A-specifieke bouw betreft woningen/verblijfsvoorzieningen met lichte
aanpassingen ten opzichte van reguliere woningbouw. Qua vormgeving,
verschijningsvorm, voorzieningenniveau, afwerkingsniveau en investeringskosten
lijken deze voorzieningen op reguliere woningbouw (doorgaans sociale
woningbouw).
2. Specifieke bouw betreft woningen met ingrijpende aanpassingen ten opzichte van
reguliere woningbouw. Deze voorzieningen stijgen op de eerder genoemde
kenmerken duidelijk uit boven reguliere woningbouw.
Binnen de prestatie-eisen is sprake van een derde categorie: specialistische bouw. Dit
zijn specifieke en (hoog) specialistische voorzieningen waar veiligheid en beveiliging
TNO-rapport
6 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
centraal staan en die in geen enkel opzicht vergelijkbaar zijn met reguliere
woningbouw. Dergelijke voorzieningen komen niet voor in de ZZP-omschrijvingen
voor de V&V en de GGZ. In de sector GHZ wordt specialistische bouw alleen
gerealiseerd voor de specifieke doelgroep Sterk Gedragsgestoorde Licht Verstandelijk
Gehandicapten met een forensische achtergrond (SGLVG+). Vanwege het specifieke
karakter is deze doelgroep niet opgenomen binnen de huidige ZZP’s. De specialistische
bouw blijft in dit rapport dan ook voor alle sectoren buiten beschouwing.
Om te bepalen of binnen een ZZP sprake is van a-specifieke of specifieke bouw moet
worden gekeken naar kenmerken die van invloed zijn op de mate van bouwkundige
aanpassingen ten opzichte van reguliere woningbouw.
Verpleging en Verzorging (V&V)
In de V&V zijn ten eerste beperkingen ten aanzien van mobiliteit een indicatie voor het
gebruik van hulpmiddelen binnen de woning. Als in de omschrijving van een ZZP
sprake is van de noodzaak tot overname ten aanzien van mobiliteit is het aannemelijk
dat gebruik wordt gemaakt van (elektrische) rolstoelen of tilapparatuur. De woning zal
in dat geval aangepast moeten worden aan het gebruik van deze hulpmiddelen.
Naast de noodzaak tot het gebruik van hulpmiddelen, kan in de verpleging en
verzorging sprake zijn van de noodzaak van hulp bij algemene dagelijkse
levensverrichtingen (ADL), psychosociale/cognitieve functies en hulp ten aanzien van
sociale redzaamheid. Ook als deze hulp moet worden geboden, kan sprake zijn van
aanpassingen aan de woning.
Om per ZZP de bovenstaande kenmerken in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de
beschrijvingen in de cliëntprofielen (onderdeel van de beschrijving van de
zorgzwaartepakketten). De daar vermelde ‘Gemiddelde scores beperkingen’ is als
indicatie gebruikt voor de mate van mobiliteitsproblemen en hulp ten aanzien van
overige functies (zie figuur 1 tot en met figuur 4).
Voor V&V is uitgegaan van de gemiddelde populatie met beperkingen op gebied van
mobiliteit en is onderscheid gemaakt naar de omschrijving van de woonomgeving. ZZP
1 t/m ZZP 4 hebben behoefte aan een beschutte woonomgeving, terwijl voor ZZP 5 t/m
ZZP 10 geldt dat er sprake is van een beschermde woonomgeving. Mede uit
praktijkervaring blijkt dat ZZP 1 t/m ZZP 4 in a-specifieke bouw wordt gehuisvest en
overige ZZP’s in specifieke bouw.
Figuur 1 en 2 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VV1 en ZZP VV2
TNO-rapport
7 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Figuur 3 en 4 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VV5 en ZZP VV8
Deze praktijkervaring komt overeen met het beeld dat de Gemiddelde scores
beperkingen schetsen. Als hulp nodig is ten aanzien van mobiliteit en/of cliënten
hebben te kampen met ernstige beperkingen met betrekking tot ADL,
psychosociale/cognitieve functies en sociale redzaamheid, dan wordt ervan uitgegaan
dat cliënten binnen de betreffende ZZP doorgaans in specifieke bouw worden
gehuisvest.
Voor de bepaling van de rekenoppervlakte wordt dan ook uitgegaan van a-specifieke
bouw voor ZZP 1 tot en met 4 en specifieke bouw voor ZZP 5 tot en met 10
Uiteraard is voor de bovenbeschreven methode uitgegaan van de gemiddelde scores,
wat impliceert dat er binnen een ‘a-specifieke’ ZZP ook cliënten kunnen voorkomen die
in specifieke huisvesting beter op hun plaats zouden zijn en wellicht andersom.
Gehandicaptenzorg (GHZ)
Net als bij V&V is de mobiliteit een eerste indicatie voor het gebruik van hulpmiddelen
binnen de woning. Ook hier is uitgegaan van het gebruik van (elektrische) rolstoelen of
tilliftsystemen, indien in de omschrijving van een ZZP sprake is van de noodzaak tot
overname ten aanzien van mobiliteit. De woning zal in dat geval aangepast moeten
worden aan het gebruik van deze hulpmiddelen.
Ten tweede is binnen de GHZ gedragsproblematiek een aanwijzing voor de noodzaak
tot aanpassingen in de woning. Indien sprake is van ernstige gedragsproblematiek
worden verblijfsvoorzieningen veelal verzwaard uitgevoerd om beschadiging van de
voorziening of verwonding van cliënt, medebewoners en personeel te voorkomen.
Om de bovenstaande kenmerken in beeld te brengen is ook hier weer gebruik gemaakt
van de beschrijvingen in de cliëntprofielen. De daar vermelde ‘Gemiddelde scores
beperkingen’ is als indicatie gebruikt voor de mate van mobiliteitsproblemen en
gedragsproblematiek.
Is er geen hulp nodig ten aanzien van mobiliteit en/of niet of nauwelijks sprake van
gedragsproblematiek dan wordt ervan uitgegaan dat de betreffende cliënt doorgaans in
a-specifieke bouw zal worden gehuisvest (zie de figuren 5 en 6).
TNO-rapport
8 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Figuur 5 en 6 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VG 1 en ZZP LVG 2
Als wel hulp nodig is ten aanzien van mobiliteit en/of cliënten hebben te kampen met
ernstige gedragsproblemen dan wordt ervan uitgegaan dat cliënten binnen de
betreffende ZZP doorgaans in specifieke bouw worden gehuisvest (zie de figuren 7 en
8).
Figuur 7 en 8 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VG 5 en ZZP SGLVG
In bijlage A zijn aan de hand van de bovenstaande figuren de kenmerken mobiliteit en
gedragsproblematiek voor alle ZZP’s in de GHZ in beeld gebracht. De laatste kolom
geeft aan of de kenmerken leidden tot a-specifieke of specifieke bouw.
Uiteraard is ook hier weer uitgegaan van de gemiddelde scores, wat impliceert dat er
binnen een ‘a-specifieke’ ZZP ook cliënten kunnen voorkomen die in specifieke
huisvesting beter op hun plaats zouden zijn.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Binnen de cliëntprofielen van de GGZ zijn, net als bij de GHZ, vooral de kenmerken
gedragsproblematiek en de mate van mobiliteit van belang voor het type bouw.
Deze kenmerken worden ook bij de GGZ in beeld gebracht in de beschrijvingen van de
cliëntprofielen. De daar vermelde ‘Gemiddelde scores beperkingen’ kan als indicatie
worden gebruikt voor de mate van gedragsproblematiek en de benodigde hulp ten
aanzien van overige functies. Dit geeft een indicatie voor de noodzaak om specifieke
huisvesting te realiseren (zie figuren 9 t/m 12).
De doelgroepen die binnen de omschrijving van de ZZP’s in de B-categorie vallen,
worden door de instellingen in de regel in specifieke bouw gehuisvest. Er is een tendens
om voor de lichtere doelgeroepen (ZZP 1B t/m 3B) ook andere huisvestingsvormen te
TNO-rapport
9 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
kiezen. Voor met name ZZP 1B geldt dat meer en meer individuele huisvestingsvormen
worden gerealiseerd`(a-specifieke bouw).
Figuur 9 en 10 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP GGZ 1B en ZZP GGZ 2B.
Figuur 11 en 12 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP GGZ 6B en ZZP GGZ 7B
Op basis van praktijkervaring wordt, in tegenstelling tot het beeld dat de bovenstaande
figuren laten zien, voor alle ZZP’s in de B-categorie uitgegaan van de realisatie van
specifieke huisvesting. Binnen het investeringsbedrag dat in stap drie (hoofdstuk 4)
voor specifieke huisvesting wordt berekend, kan door de instelling voor de lichtere
doelgroepen naar keuze a-specifieke huisvesting worden gerealiseerd. De beide
investeringsbedragen komen immers nagenoeg met elkaar overeen. Voor a-specifieke
huisvesting geldt weliswaar een grotere oppervlakte per plaats dan voor specifieke
bouw, daarentegen zijn de investeringskosten per m² voor a-specifieke bouw lager dan
die voor specifieke bouw.
2.2
Type huisvesting
Binnen de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen worden
verschillende verblijfsconcepten gehanteerd. Voor a-specifieke bouw betreft dit
individueel verblijf of kleinschalig groepsverblijf. Voor specifieke bouw kan worden
gekozen uit individueel verblijf, kleinschalig groepsverblijf of afdelingsverblijf.
Het verschil tussen deze concepten speelt vooral bij de bepaling van de oppervlakte en
investeringskosten voor a-specifieke bouw een rol. De prestatie-eisen hanteren binnen
dit type bouw voor individueel verblijf een grotere rekenoppervlakte (63 m² per plaats)
dan voor groepsverblijf (42 m² per plaats).
TNO-rapport
10 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Bij specifieke bouw wordt voor de drie verblijfsconcepten eenzelfde rekenoppervlakte
gehanteerd (49,5 m² per plaats). Voor een koppeling van deze rekenoppervlakte aan de
ZZP’s spelen de verschillende verblijfsconcepten bij dit type bouw dan ook een minder
grote rol.
Op voorhand kan niet worden vastgesteld of cliënten binnen een ZZP in één van de
specifieke concepten worden gehuisvest. Dit is immers meestal gebaseerd op de visie
van de instelling ten aanzien van het wonen van hun cliënten, de wijze van
zorgverlening, beschikbare locaties en overwegingen van flexibiliteit.
Vooralsnog is voor alle ZZP’s in de sectoren V&V en GHZ, die in paragraaf 2.1 als aspecifieke bouw zijn aangemerkt, uitgegaan van het verblijfsconcept individueel
verblijf in een eenpersoons appartement. Dit concept leidt tot de grootste
rekenoppervlakte en zou dan ook voldoende ruimte moeten bieden om een instelling
zelf de keuze te laten maken tussen de gangbare verblijfsconcepten.
Bij de overige ZZP’s in deze sectoren is sprake van specifieke bouw. Zoals hierboven
reeds genoemd werd, wordt voor dit type bouw dezelfde rekenoppervlakte gehanteerd.
Het is dus niet noodzakelijk om voor deze ZZP’s een verder onderscheid in type
huisvesting te maken.
Zoals al in paragraaf 2.1 is aangegeven, wordt voor alle ZZP’s binnen de sector GGZ
uitgegaan van specifieke bouw. Ook hiervoor geldt dat het niet nodig is verder
onderscheid te maken in het type huisvesting.
Voor de ZZP’s in de sectoren V&V en GHZ wordt tevens uitgegaan van de toeslag voor
ondersteunende ruimte of de toeslag voor een extra huiskamer/steunpunt. Deze
toeslagen zijn alleen van toepassing als sprake is van een cluster van voorzieningen
voor individueel verblijf.
Binnen de sector V&V is voor ZZP 2 VV t/m ZZP 4 VV uitgegaan van de toeslag voor
ondersteunende ruimte. Voor de ZZP’s in de sector GHZ, waarbij sprake is van aspecifieke bouw (of individueel verblijf) is uitgegaan van de realisatie van een extra
huiskamer of steunpunt.
2.3
Bijzondere doelgroepen
De prestatie-eisen kennen binnen de functie verblijf een aantal oppervlaktetoeslagen
voor bijzondere doelgroepen:
- voor persoonsgebonden hulpmiddelen
- voor niet-mobiele cliënten
- voor meervoudig complex gehandicapten
- voor lichamelijk gehandicapten
- voor gedragsproblematiek
Verpleging en Verzorging (V&V)
Voor de ZZP’s V&V zijn twee van de bovengenoemde toeslagen van toepassing: de
toeslag voor persoonsgebonden hulpmiddelen en de toeslag voor niet-mobiele cliënten.
De toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen is binnen de V&V van toepassing voor
vrijwel alle cliënten met somatische beperkingen. Een indicatie voor deze beperking
kan worden gevonden door te kijken naar de beperking in mobiliteit, die per doelgroep
specifiek in de ZZP-beschrijvingen wordt genoemd. Daarom is met (een deel van) de
11 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
toeslag gerekend indien uit de cliëntprofielen bleek dat sprake is van substantiële
beperkingen op gebied van mobiliteit. Voor de toedeling van de toeslag
persoonsgebonden hulpmiddelen aan de ZZP’s in de sector V&V is rekening gehouden
met de bevindingen zoals genoemd in het rapport ‘Quickscan in de Care’ 4 .
De toeslag voor niet-mobiele cliënten is in principe van toepassing indien een instelling
aangeeft zijn voorziening aan te willen passen voor gebruik door niet mobiele cliënten.
Binnen het systeem van prestatiebekostiging kan de vrije keuze om een woning wel of
niet aan te passen niet langer een indicatie zijn. De toeslag wordt immers gekoppeld aan
de cliënt, en niet aan het gebouw en er moet dus uit worden gegaan van een vast
uniform en normatief tarief per ZZP. Gezien de doelgroep ouderen moet ervan worden
uitgegaan dat alle cliënten beperkingen kunnen ontwikkelen ten aanzien van mobiliteit.
Er is dan ook voor gekozen om voor alle ZZP’s binnen de sector V&V standaard uit te
gaan van de toeslag voor niet-mobiele cliënten.
Gehandicaptenzorg (GHZ)
Voor de ZZP’s in de sector GHZ zijn drie oppervlaktetoeslagen van toepassing: de
toeslag voor niet-mobiele cliënten, de toeslag voor meervoudig complex gehandicapten
en lichamelijk gehandicapten en de toeslag voor gedragsproblematiek.
Voor de toeslag voor niet-mobiele cliënten gelden dezelfde uitgangspunten als bij de
ZZP’s in de sector V&V. Bij het bepalen van het type bouw in paragraaf 2.1
(a-specifiek of specifiek) is al vastgesteld of binnen bepaalde ZZP’s sprake is van hulp
ten aanzien van mobiliteit. Besloten is om voor de ZZP’s waarbij dit het geval is
standaard uit te gaan van de toeslag voor niet mobiele cliënten. Dit zijn ZZP 5 VG, ZZP
5 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 4 ZGv t/m ZZP ZGv 5.
De toeslag voor meervoudig complex gehandicapten (tegenwoordig ook vaak ernstig
meervoudig beperkte cliënten genoemd) en lichamelijk gehandicapten is van toepassing
voor cliënten die schelp-, bed- of rolstoelgebonden zijn, intensieve verpleging /
verzorging / begeleiding nodig hebben en niet of nauwelijks zelfstandig kunnen
functioneren. Op basis van de beschrijvingen in de cliëntprofielen is deze toeslag
toegekend aan de ZZP’s waarbij sprake is van volledige overname ten aanzien van
mobiliteit binnenshuis. Dit zijn ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv.
De toeslag gedragsproblematiek is van toepassing voor SGLVG/SGEVG-cliënten,
autisten en LVGj-achtervang. Deze doelgroepen worden niet altijd specifiek in de ZZPbeschrijvingen genoemd. Daarom is met de toeslag gerekend indien uit de
cliëntprofielen bleek dat sprake is van ernstige en complexe gedragsproblematiek. Dit
zijn ZZP 3 LVG t/m ZZP 5 LG en ZZP 1 SGLVG.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Binnen de sector GGZ is gerekend met twee van de bovengenoemde oppervlaktetoeslagen: de toeslag voor niet-mobiele cliënten en de toeslag voor
gedragsproblematiek.
De toeslag voor niet-mobiele cliënten is net als bij de sectoren V&V en GHZ in
principe van toepassing indien een instelling aangeeft zijn voorziening aan te willen
passen voor gebruik door niet mobiele cliënten. Binnen het systeem van
4
Het rapport ‘Quickscan in de Care’ (april 2006) is in opdracht van het Ministerie van VWS opgesteld
door CTG, Prismant en het College bouw zorginstellingen.
TNO-rapport
12 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
prestatiebekostiging kan deze vrije keuze niet langer gehandhaafd blijven, omdat uit
moet worden gegaan van een vast uniform en normatief tarief per ZZP. Er is besloten
om voor alle ZZP’s in de B-categorie te rekenen met één minder valide cliënt per 25
cliënten, hetgeen resulteert in 0,2 m² per cliënt.
De toeslag voor gedragsproblematiek is voor de ZZP 5B (voortgezet verblijf met
intensieve begeleiding en gedragsregulering) en ZZP 7B (beveiligd voortgezet verblijf
vanwege extreme gedragsproblematiek en met zeer intensieve begeleiding) toegepast.
Op basis van ervaring is deze toeslag voor ZZP 5B voor 5% van de doelgroep en voor
ZZP 7B voor 100% van de doelgroep van toepassing verklaard.
2.4
Bijzondere voorzieningen
De prestatie-eisen boden instellingen de mogelijkheid om binnen de functie verblijf een
aantal bijzondere voorzieningen te realiseren: een snoezelruimte, een
afzonderingskamer en/of een separeervoorziening. Binnen de sector Verpleging en
Verzorging wordt alleen de eerste voorziening toegepast. In de Gehandicaptenzorg
kunnen alle drie de voorzieningen voorkomen. De GGZ maakt alleen gebruik van de
laatste twee voorzieningen, namelijk de afzonderingskamer en de separeervoorziening.
Verpleging en Verzorging (V&V)
Een eenduidige indicatie in welke voorzieningen of voor welke doelgroep binnen de
V&V een snoezelruimte zou moeten worden gerealiseerd, kan niet worden gegeven.
Wel leert de praktijk dat vooral de doelgroepen met een psychogeriatrische aandoening
of beperking behoefte hebben aan een dergelijke ruimte. Voor de koppeling aan de
ZZP’s is ervan uitgegaan dat een snoezelruimte wordt gerealiseerd indien sprake is van
psychogeriatrische cliënten (ZZP 5B). Voor verpleging en verzorging geldt dat
snoezelruimten deels op verblijfsniveau per groep worden gerealiseerd en deels voor
gezamenlijk gebruik. De toeslag is derhalve gesplitst in een deel verblijf en een deel
ondersteunende begeleiding. Er wordt uitgegaan van de realisatie van één snoezelruimte
per twaalf cliënten.
Gehandicaptenzorg (GHZ)
Ten aanzien van de snoezelruimte kan ook voor de sector Gehandicaptenzorg geen
eenduidige indicatie worden gegeven in welke voorzieningen of voor welke doelgroep
een snoezelruimte zou moeten worden gerealiseerd. Ook hier leert de praktijk dat vooral
de doelgroep meervoudig complex gehandicapten veel behoefte heeft aan een dergelijke
ruimte. Voor de koppeling aan de ZZP’s is dan ook de aanname gedaan dat een
snoezelruimte wordt gerealiseerd indien sprake is van meervoudig complex
gehandicapten. Bij de ZZP’s waar in paragraaf 2.3 de toeslag voor meervoudig complex
gehandicapten is berekend wordt dan ook uitgegaan van de realisatie van één
snoezelruimte per twee groepswoningen van ieder zes cliënten.
Ook een afzonderingskamer wordt niet standaard in een bepaalde voorziening of voor
één bepaalde doelgroep gerealiseerd. Uiteraard is de mate van gedragsproblematiek wel
een aanwijzing voor de behoefte aan dergelijke ruimten. Bij de ZZP’s waar in paragraaf
2.3 een toeslag gedragsproblematiek is toegekend wordt dan ook uitgegaan van de
realisatie van één afzonderingskamer per 10 cliënten.
De bouw van een separeervoorziening komt binnen de GHZ relatief weinig voor.
Bovendien is er in de praktijk een beweging gaande waarbij het gebruik van
TNO-rapport
13 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
separeervoorzieningen steeds minder voor komt. In de berekening van een NHC voor
de GHZ is de separeervoorziening voorlopig buiten beschouwing gelaten.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Zoals hiervoor reeds werd vermeld boden de prestatie-eisen voor GGZ instellingen de
mogelijkheid om binnen de functie verblijf een tweetal bijzondere voorzieningen te
realiseren: een afzonderingskamer en een separeervoorziening.
Vanwege de gedragsproblematiek is voor ZZP 5B tot en met ZZP 7B met een toeslag
voor afzonderings- en/of separeervoorzieningen gerekend. Voor ZZP 5B is aangenomen
dat er één afzonderingskamer per 20 cliënten wordt gerealiseerd en één separeerunit
(met 2 separeerkamers) per 400 cliënten. Voor ZZP 6B is gerekend met één
separeerunit (met 2 separeerkamers) per 400 cliënten. Voor ZZP 7B is aangenomen dat
er één afzonderingskamer en één separeerunit (met 2 separeerkamers) wordt
gerealiseerd per 20 cliënten.
14 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
3
Rekenoppervlakte functie (stap 2)
Na het bepalen van de kenmerken in het vorige hoofdstuk (stap 1) kan een
totaaloppervlakte per ZZP voor de afzonderlijke functies worden vastgesteld. De
prestatie-bekostiging via een normatieve huisvestingscomponent omvat niet alleen de
bekostiging van de functie verblijf, maar ook de vergoeding voor de huisvestingslasten
van het vastgoed voor de functies ondersteunende begeleiding, behandeling en/of
activerende begeleiding en ondersteunende diensten.
In dit hoofdstuk wordt de oppervlakte voor deze functies in beeld gebracht en
gekoppeld aan de afzonderlijke ZZP’s. Dit gebeurt op basis van de uitgangspunten zoals
verwoord in de Prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen. Hierna
wordt per sector de oppervlakte in beeld gebracht. De oppervlakte wordt in verhouding
getoond in balken, waarbij de in het vorige hoofdstuk gemaakte keuzes tot uitdrukking
komen in de afzonderlijke balkjes.
3.1
Verblijf
In figuur 13 wordt de opbouw van de oppervlakte per ZZP in de sector V&V voor de
functie verblijf getoond. Figuur 14 toont de opbouw van de oppervlakte per ZZP in de
sector GHZ voor de functie verblijf. Tot slot wordt in figuur 15 de oppervlakte per ZZP
in de sector GGZ voor de functie verblijf weergegeven.
Verblijf
Opp. (m²)
ZZP VV 1
63,0
ZZP VV 2
66,8
ZZP VV 3
72,5
ZZP VV 4
70,0
ZZP VV 5
55,1
ZZP VV 6
54,0
ZZP VV 7
56,3
ZZP VV 8
58,5
ZZP VV 9
54,0
ZZP VV 10
58,5
A-specifieke bouw, individueel wonen
Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen
Specifieke bouw, individueel en groepswonen
Toeslag snoezelruimte
Toeslag niet-mobiel
Toeslag somatische aandoening
Toeslag ondersteunende ruimte
Figuur 13 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector V&V
15 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Opp. (m²)
Verblijf
ZZP 1 VG
68,6
ZZP 2 VG
68,6
ZZP 3 VG
68,6
ZZP 4 VG
68,6
ZZP 5 VG
54,0
ZZP 6 VG
49,5
ZZP 7 VG
49,5
ZZP 1 LVG
68,6
ZZP 2 LVG
68,6
ZZP 3 LVG
59,3
ZZP 4 LVG
59,3
ZZP 5 LVG
59,3
ZZP SGLVG
59,3
ZZP 1 LG
68,6
ZZP 2 LG
68,6
ZZP 3 LG
68,6
ZZP 4 LG
68,6
ZZP 5 LG
54,0
ZZP 6 LG
60,4
ZZP 7 LG
60,4
ZZP 1 ZGa
68,6
ZZP 2 ZGa
68,6
ZZP 3 ZGa
49,5
ZZP 4 ZGa
68,6
ZZP 1 ZGv
68,6
ZZP 2 ZGv
68,6
ZZP 3 ZGv
68,6
ZZP 4 ZGv
54,0
ZZP 5 ZGv
60,4
Verblijf (a-specifieke bouw)
Toeslag niet-mobiel
Verblijf (Specifieke bouw)
Toeslag MCG & Snoezelruimte
Toeslag huiskamer/inloopruimte/steunpunt
Toeslag Gedragsproblematiek en afzonderingskamer
Figuur 14 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector GHZ
Verblijf
Opp. (m²)
ZZP GGZ 1B
49,7
ZZP GGZ 2B
49,7
ZZP GGZ 3B
49,7
ZZP GGZ 4B
49,7
ZZP GGZ 5B
51,4
ZZP GGZ 6B
49,9
ZZP GGZ 7B
62,2
Verblijf (a-specifieke bouw)
Toeslag gedragsproblematiek en afzonderingskamer
Verblijf (Specifieke bouw)
Toeslag separeerunit
Toeslag niet-mobiel
Figuur 15 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector GGZ
16 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
3.2
Ondersteunende begeleiding
Binnen de prestatie-eisen wordt voor de functie ondersteunende begeleiding een
schijvensysteem gehanteerd. Voor de berekening van de rekenoppervlakte wordt
uitgegaan van een basisoppervlakte per plaats. Deze oppervlakte per plaats is voor de
eerste 48 plaatsen hoger dan voor de daaropvolgende plaatsen. Indien bijvoorbeeld een
voorziening wordt gerealiseerd voor 60 plaatsen, dan wordt voor 48 plaatsen met de
hogere oppervlakte gerekend en voor de overige 12 plaatsen met de lagere oppervlakte.
Dit schijvensysteem maakt het moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per
ZZP.
Voor de koppeling met ZZP’s wordt er van uitgegaan dat voornamelijk voorzieningen
voor ondersteunende begeleiding worden gerealiseerd die kleiner of gelijk aan 48
plaatsen zijn. In de praktijk blijkt het merendeel van de voorzieningen ook aan dit
uitgangspunt te voldoen. Grote voorzieningen (groter dan 48 plaatsen) komen slechts
incidenteel voor.
Verpleging en Verzorging (V&V)
Voor alle ZZP’s wordt de basisoppervlakte gehanteerd. Voor ZZP 5 (cliënten met
ernstige psychogeriatrische beperkingen) wordt bovendien gerekend met een toeslag
voor een snoezelruimte. Voor de ZZP’s waarin wordt uitgegaan van ernstige somatische
beperkingen/aandoeningen wordt gerekend met een toeslag voor persoonsgebonden
hulmiddelen. Dit geldt voor ZZP 6 t/m ZZP 8 en ZZP 10.
Het bovenstaande leidt tot de in figuur 16 weergegeven opbouw van de oppervlakte per
ZZP voor de functie ondersteunende begeleiding.
Ondersteunende begeleiding
Opp. (m²)
ZZP VV 1
8,7
ZZP VV 2
8,7
ZZP VV 3
8,7
ZZP VV 4
8,7
ZZP VV 5
9,7
ZZP VV 6
10,6
ZZP VV 7
10,6
ZZP VV 8
10,6
ZZP VV 9
8,7
ZZP VV 10
10,6
Basis ondersteunende begeleiding
Toeslag snoezelruimte
Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen
Figuur 16. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector V&V
Gehandicaptenzorg (GHZ)
Naast de basisoppervlakte zoals die ook binnen de sector V&V is gehanteerd, wordt
voor alle ZZP’s binnen de sector GHZ de toeslag arbeidsmatige dagbesteding toegepast.
Op voorhand zijn er geen ZZP’s te noemen waar cliënten geen gebruik zullen maken
van deze toeslag.
17 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Voor ZZP’s waarin sprake is van ernstige mobiliteitsproblematiek wordt bovendien
gerekend met de toeslag arbeidsmatige dagbesteding MCG/Lichamelijke handicap. Dit
geldt voor ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv.
Binnen de functie ondersteunende begeleiding zijn ook toeslagen mogelijk voor
persoonsgebonden hulpmiddelen, een snoezelruimte en een afzonderingskamer /
separeerruimte. Deze voorzieningen worden in de praktijk weinig gerealiseerd en zijn
dan ook niet in de beschouwing meegenomen. Overigens is binnen de toeslag
arbeidsmatige dagbesteding MCG/Lichamelijke handicap rekening gehouden met de
realisatie van een snoezelruimte en verzorgingsruimten.
Het bovenstaande leidt tot de in figuur 17 weergegeven opbouw van de oppervlakte per
ZZP voor de functie ondersteunende begeleiding.
Ondersteunende begeleiding
Opp. (m²)
ZZP 1 - 7 VG
21,2
ZZP 1 - 5 LVG
21,2
ZZP SGLVG
21,2
ZZP 1 - 5 LG
21,2
ZZP 6 - 7 LG
25,7
ZZP 1 - 4 ZGa
21,2
ZZP 1 - 4 ZGv
21,2
ZZP 5 ZGv
25,7
Ondersteunende begeleiding
Toeslag arbeidsmatige dagbesteding
Toeslag MCG bij ondersteunende begeleiding
Figuur 17 Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector GHZ
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Bij de GGZ vallen onder ondersteunende begeleiding enerzijds de maatschappelijke en
recreatieve functies en anderzijds de arbeidsmatige dagbesteding.
Voor alle ZZP’s B wordt de basisoppervlakte gerekend. Daarnaast is voor 4% van de
cliënten rekening gehouden met een toeslag voor gebruik van persoonsgebonden
hulpmiddelen. Voor alle ZZP’s B is in de beschrijving een component arbeidsmatige
dagbesteding opgenomen. De hiervoor in de prestatie-eisen opgenomen toeslag is dan
ook voor alle ZZP’s B van toepassing.
Het bovenstaande leidt voor alle ZZP’s B tot de in figuur 9 weergegeven opbouw van
de oppervlakte per ZZP voor de functie behandeling.
Ondersteunende begeleiding
ZZP GGZ 1B - 7B
Opp. (m²)
24,2
Ondersteunende begeleiding
Toeslag arbeidsmatige dagbesteding
Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen
Figuur 18 Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector GGZ
18 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
3.3
Behandeling / activerende begeleiding
De functie behandeling /activerende begeleiding heeft aan de ene kant betrekking op
medische, paramedische en psychosociale begeleiding en aan de andere kant op
therapie en activerende begeleiding.
Gezien de aard van deze functie wordt ervan uitgegaan dat de lichtere ZZP’s die
gekoppeld zijn aan a-specifieke huisvesting (sector V&V en GHZ) geen gebruik maken
van de functie behandeling / activerende begeleiding. Deze doelgroep zal voor zover
behandeling noodzakelijk is gebruik maken van de reguliere gezondheidszorg. Dit
uitgangspunt wordt ondersteund door de beschrijving van de ZZP’s, waaruit blijkt dat in
veel gevallen geen of nauwelijks behandelaars bij de zorgverlening zijn betrokken.
Verpleging en Verzorging (V&V)
De functie behandeling heeft voor Verpleging en Verzorging betrekking op medische,
paramedische en psychosociale begeleiding en activerende begeleiding.
Zoals hierboven al beschreven wordt gezien de aard van deze functie ervan uitgegaan
dat ZZP 1 en ZZP 2, die gekoppeld zijn aan a-specifieke huisvesting, geen gebruik
maken van de functie behandeling. Deze doelgroep zal, voor zover behandeling
noodzakelijk is, gebruik maken van de reguliere gezondheidszorg.
Net als voor de functie ondersteunende begeleiding wordt voor de functie behandeling
binnen de prestatie-eisen een schijvensysteem gehanteerd. Dit schijvensysteem maakt
het ook voor de deze functie moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per
ZZP. Op grond van de ervaring uit de praktijk is voor de koppeling met ZZP’s in de
sector V&V uitgegaan van een voorziening die gemiddeld kleiner zal zijn dan 48
plaatsen. Voor de ZZP’s met behandeling is dus de eerste schijf van toepassing.
Naast de oppervlakte op basis van het bovengenoemde uitgangspunt zijn er toeslagen
mogelijk voor fysiotherapie, een motoriekruimte en een therapiebad. Voor de toeslag
fysiotherapie komen de ZZP’s in aanmerking met een zware somatische zorgvraag.
Omdat het erg moeilijk is om voor de toekenning van de overige twee toeslagen een
vuistregel te hanteren, zijn deze in de verdere bepaling buiten beschouwing gelaten.
Het bovenstaande leidt tot de in figuur 19 weergegeven opbouw van de oppervlakte per
ZZP voor de functie behandeling.
Behandeling
Opp. (m²)
ZZP VV 1
0,0
ZZP VV 2
0,0
ZZP VV 3
1,1
ZZP VV 4
1,1
ZZP VV 5
2,2
ZZP VV 6
4,0
ZZP VV 7
4,0
ZZP VV 8
4,0
ZZP VV 9
24,8
ZZP VV 10
4,0
Basis behandeling
Toeslag fysiotherapie
Toeslag fysiotherapie reactivering
Figuur 19. Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector V&V
19 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Gehandicaptenzorg (GHZ)
Ook binnen de gehandicaptenzorg maakt het schijvensysteem het moeilijk om een
gemiddelde oppervlakte te hanteren per ZZP. Op grond van de ervaring uit de praktijk
is voor de koppeling met ZZP’s uitgegaan van een voorziening die gemiddeld aan 150
cliënten hulp biedt. De berekening van de gemiddelde rekenoppervlakte staat
weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Berekening gemiddelde oppervlakte voor de functie behandeling bij een voorziening voor 150
cliënten
Functie
Aantal Norm
(Para)medi. / psychosoc. beg. (schijf 1)
(Para)medi. / psychosoc. beg. (schijf 2)
Therapie/activerende beg. (schijf 1)
Therapie/activerende beg. (schijf 2)
Totaal voor 150 plts.
Totaal per plts/ZZP
48
102
48
102
Bruto/nuttig- Brutovloerfactor
oppervlakte
1,3
1,5
93,6
0,5
1,5
76,5
7,5
1,5
540,0
5,0
1,5
765,0
1475,1
9,8
Naast de oppervlakte op basis van het bovengenoemde uitgangspunt zijn er toeslagen
mogelijk voor fysiotherapie, een motoriekruimte en een therapiebad. Omdat het erg
moeilijk is om voor de realisatie van deze voorzieningen een vuistregel te hanteren, zijn
deze voorzieningen in de verdere bepaling buiten beschouwing gelaten.
Het bovenstaande leidt tot de in figuur 20 weergegeven opbouw van de oppervlakte per
ZZP voor de functie behandeling.
Behandeling
Opp. (m²)
ZZP 1 - 4 VG
0
ZZP 5 - 7 VG
9,8
ZZP 1 - 2 LVG
0
ZZP 3 - 5 LVG
9,8
ZZP SGLVG
9,8
ZZP 1 - 4 LG
0
ZZP 5 - 7 LG
9,8
ZZP 1 - 2 ZGa
0
ZZP 3 ZGa
9,8
ZZP 4 ZGa
0
ZZP 1 - 3 ZGv
0
ZZP 4 - 5 ZGv
9,8
Behandeling
Figuur 20 Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector GHZ
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
Gelet op de beschrijving van de behandeling in de ZZP’s B en de duur daarvan komt de
behandeling voor de langdurige GGZ vooral neer op het voeren van een individueel
gesprek met de cliënt (psychosociale begeleiding) en een beperkte medische
begeleiding. Hiervoor zullen in de regel enkele werk-/spreekkamers en
onderzoekskamers noodzakelijk zijn.
Ook voor de GGZ maakt het schijvensysteem het moeilijk om een gemiddelde
oppervlakte te hanteren per ZZP. Voor de koppeling met ZZP’s wordt er van uitgegaan
20 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
dat voornamelijk voorzieningen voor behandeling worden gerealiseerd die kleiner of
gelijk aan 48 plaatsen zijn en waarvoor geldt dat voor de doelgroepen niet of nauwelijks
van al op de (hoofd-)locatie aanwezige voorzieningen gebruik wordt gemaakt.
Voor alle ZZP’s B wordt voor deze functie met een oppervlakte van 2,2 m² per plaats
gerekend (figuur 21).
Behandeling
Opp. (m²)
ZZP GGZ 1B - 7B
Behandeling
2,2
Figuur 21. Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector GGZ
Indien in de praktijk voor een doelgroep meer oppervlakte voor behandeling dan de
genoemde 2,2 m² noodzakelijk is, wordt dit door instellingen in de regel uit de
oppervlakte voor ondersteunende begeleiding gerealiseerd. De oppervlakte voor
ondersteunende begeleiding wordt vaak verschillend ingevuld en niet altijd geheel voor
deze functie aangewend. Vaak wordt een mix van recreatieve, dagbestedings-, therapieen kantoorruimten gerealiseerd.
3.4
Ondersteunende diensten
De functie ondersteunende diensten heeft betrekking op de voorzieningen voor directie
en beheer, centrale personeelsvoorzieningen en de civiele en technische dienst. Binnen
de oppervlaktenormen voor deze functie wordt alleen onderscheid gemaakt tussen
a-specifieke bouw en specifieke bouw. Er zijn geen aanvullende toeslagen mogelijk.
Dit leidt tot de in figuur 22 en figuur 23 weergegeven opbouw van de oppervlakte per
ZZP voor de functie ondersteunende diensten voor de sector V&V respectievelijk de
sector GHZ.
Ondersteunende diensten
Opp. (m²)
ZZP VV 1
3,2
ZZP VV 2
3,2
ZZP VV 3
3,2
ZZP VV 4
3,2
ZZP VV 5
4,6
ZZP VV 6
4,6
ZZP VV 7
4,6
ZZP VV 8
4,6
ZZP VV 9
4,6
ZZP VV 10
4,6
Basis ondersteunende diensten
Figuur 22. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector V&V
21 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Onderst. Diensten
ZZP 1 - 4 VG
Opp. (m²)
2,9
ZZP 5 - 7 VG
4,1
ZZP 1 - 2 LVG
2,9
ZZP 3 - 5 LVG
4,1
ZZP SGLVG
4,1
ZZP 1 - 4 LG
2,9
ZZP 5 - 7 LG
4,1
ZZP 1 - 2 ZGa
2,9
ZZP 3 ZGa
4,1
ZZP 4 ZGa
2,9
ZZP 1 - 3 ZGv
2,9
ZZP 4 - 5 ZGv
4,1
Basis ondersteunende diensten
Figuur 23. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector GHZ
Voor de ondersteunende diensten binnen de sector GGZ leid dit tot een oppervlakte van
4,6 m² per ZZP (zie ook figuur 24). Er is immers geen onderscheid gemaakt tussen aspecifieke bouw en specifieke bouw.
Onderst. Diensten
Opp. (m²)
ZZP GGZ 1B - 7B
4,6
Figuur 24. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector GGZ
3.5
Oppervlakte totaal
De voorgaande berekeningen per functie leiden samen tot een totale rekenoppervlakte
per ZZP. In bijlage B, bijlage C en bijlage D wordt voor respectievelijk de sector V&V,
de sector GHZ en de sector GGZ de rekenoppervlakte per functie nogmaals
weergegeven, waarbij tevens het aandeel van die oppervlakte ten aanzien van de totale
rekenoppervlakte per ZZP staat vermeld. De laatste kolom bevat de totale
rekenoppervlakte per ZZP.
TNO-rapport
22 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
4
Investeringskosten per ZZP (stap 3)
In het voorgaande hoofdstuk is voor de verschillende ZZP’s per functie de bijbehorende
oppervlakte vastgesteld. In dit hoofdstuk kan deze oppervlakte worden gekoppeld aan
investeringskosten, waardoor per ZZP een totaalinvestering ontstaat. Dit bedrag zou
voldoende moeten zijn om voor die ZZP voor elke functie huisvesting in de vorm van
nieuwbouw te kunnen realiseren.
Voor de bepaling van de investeringkosten is uitgegaan van de Bouwkostennota 2008
zoals deze tot 1 januari 2009 binnen het bouwregime van toepassing was. De
Bouwkostennota biedt een financieel kader waarbinnen redelijkerwijs nieuwe
huisvesting voor de verschillende functies zou moeten kunnen worden gerealiseerd.
In bijlage E, bijlage F en bijlage G wordt het resultaat van dit hoofdstuk, de totale
investeringskosten per ZZP, voor de verschillende sectoren weergegeven.
4.1
Grondkosten
In de Bouwkostennota worden voor de verwerving van grond maximale grondkosten
vastgesteld. Deze grondkosten verschillen voor een aantal categorieën.
Ten eerste wordt een onderscheid gemaakt naar de categorie licht (a-specifieke bouw),
zwaar (specifieke bouw) en beveiligd (specialistische bouw).
Daarnaast bestaat binnen deze categorieën een onderscheid tussen somatisch en/of
psychogeriatrische aandoeningen en de overige doelgroepen.
Naast deze maximale normen per categorie en doelgroep houdt de Bouwkostennota ook
rekening met de grote regionale verschillen. Deze verschillen zijn vertaald in regionale
toeslagen of kortingen op basis van postcodegebieden.
Om het proces inzichtelijk te houden is ervoor gekozen om voor de ZZP’s twee
grondkostennormen te hanteren.
• ZZP 1 VV t/m ZZP 4 VV: € 215 per m² bvo.
Hierbij is uitgegaan van het normbedrag voor somatische en/of psychogeriatrische
aandoeningen in de verblijfscategorie licht.
• ZZP 5 VV t/m ZZP 10 VV, ZZP GHZ en ZZP GGZ B: € 253 per m² bvo.
Hierbij is uitgegaan van de norm voor de verblijfscategorie zwaar.
De regionale verschillen zijn niet te vertalen in een uniforme en normatieve benadering,
deze zijn in de verdere bepaling dan ook buiten beschouwing gelaten.
Binnen het bouwregime maakten ook de kosten voor de ontsluiting van de bouwlocatie
of het slopen van bestaande gebouwen onderdeel uit van de grondkosten. In de huidige
bepaling is voor deze werkzaamheden impliciet in de grondkosten een vergoeding
opgenomen.
23 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
4.2
Investeringskosten (exclusief grond- en startkosten)
De Bouwkostennota kent afzonderlijke investeringsbedragen 5 voor de twee categorieën
bouw: a-specifieke bouw en specifieke bouw (specialistische bouw blijft in dit rapport
buiten beschouwing). Bovendien variëren de investeringskosten per functie. In de
onderstaande tabellen staan de investeringskosten voor de afzonderlijke functies
weergegeven.
Tabel 2. Investeringskosten voor a-specifieke bouw
A-specifiek
Verblijf
1.0
2.0
3.0
4.0
5.0
6.1
6.2
8.0
Bouwkosten
Bijkomende kosten
Inventaris
Directiekosten
Rente tijdens de bouw
Programma- en bestekswijzigingen
Loon- en prijsstijgingen
Totale investeringskosten
Onderst. Behand./
Onderst.
Beg.
activ. beg. diensten
1.154
1.199
1.437
1.359
29
30
36
34
n.v.t
n.v.t
n.v.t
n.v.t
162
168
201
190
n.v.t
n.v.t
n.v.t
n.v.t
54
56
67
63
17
17
21
20
1.416
1.470
1.762
1.666
Tabel 3. Investeringskosten voor specifieke bouw
Specifiek
Verblijf
1.0
2.0
3.0
4.0
5.0
6.1
6.2
8.0
4.3
Bouwkosten
Bijkomende kosten
Inventaris
Directiekosten
Rente tijdens de bouw
Programma- en bestekswijzigingen
Loon- en prijsstijgingen
Totale investeringskosten
Onderst. Behand./
Onderst.
Beg.
activ. beg. diensten
1.437
1.437
1.437
1.359
36
36
36
34
n.v.t
n.v.t
n.v.t
n.v.t
201
201
201
190
n.v.t
n.v.t
n.v.t
n.v.t
67
67
67
63
21
21
21
20
1.762
1.762
1.762
1.666
Financiële toeslagen
Naast de bovenstaande reguliere investeringskosten waren er binnen het bouwregime
verschillende financiële toeslagen mogelijk. In deze paragraaf wordt aangegeven welke
toeslagen in het model zijn meegenomen en voor welke ZZP’s deze toeslagen van
toepassing zijn.
Plafond-tilliftsysteem
De toeslag voor het aanbrengen van een plafondtilliftsysteem in de woning was binnen
het bouwregime van toepassing voor niet-mobiele doelgroepen. Voor toepassing diende
de instelling de kosten voor het systeem in kaart te brengen en te onderbouwen. In het
huidige model is de toeslag voor plafondtilliftsystemen uitsluitend gehanteerd binnen de
sectoren V&V en GHZ. Binnen de sector GGZ is deze toeslag niet van toepassing.
5
Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12
maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4%
en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008.
Rente tijdens de bouw is niet meegenomen. Voor de startkosten is rekening gehouden met 1,5% van de
bouwkosten.
TNO-rapport
24 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
In de praktijk is de toeslag binnen de V&V vooral toegepast voor enkele cliënten van
zwaardere doelgroepen. In de huidige systematiek is de toeslag voor plafondtilliftsystemen voor 11% toegerekend aan de ZZP 5 VV t/m ZZP 10 VV. De toeslag
voor plafondtilliftsystemen binnen de sector V&V bedraagt € 3.829 per plaats.
Binnen de sector GHZ is de toeslag vooral toegepast voor doelgroepen met
problematiek die vergelijkbaar is met de doelgroepen MCG en LG. In het huidige
model is de toeslag voor plafondtilliftsystemen toegerekend aan de ZZP’s waarvoor ook
de ruimtelijke toeslag voor meervoudig complex gehandicapten en lichamelijk
gehandicapten is toegekend (zie paragraaf 2.3). Dit zijn ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en
ZZP 5 ZGv. De toeslag voor plafondtilliftsystemen bedraagt voor de sector GHZ
€ 7.659 per plaats.
Temperatuurbeheersing
De toeslag voor temperatuurbeheersing was binnen het bouwregime uitsluitend van
toepassing voor voorzieningen voor niet-mobiele cliënten, voor gesloten voorzieningen
in de categorie zwaar en voorzieningen in de categorie beveiligd. Bovendien moest door
middel van een temperatuuroverschrijdingsberekening worden aangetoond dat tijdens
gemiddelde zomeromstandigheden het aantal overschrijdingsuren ten opzichte van een
temperatuur van 25,5 °C te groot was. De toeslag voor temperatuurbeheersing bedraagt
€ 72 per m² en geldt voor alle functies met uitzondering van de oppervlakte voor de
functie ondersteunende diensten.
In de berekening voor het integrale tarief is deze toeslag voor V&V meegenomen voor
alle ZZP’s.
Voor de ZZP’s in de sector GHZ is deze toeslag meegenomen voor de doelgroepen die
niet in staat zijn zelfstandig een koelere ruimte op te zoeken: de ernstig meervoudig
complex gehandicapten of lichamelijk gehandicapten waarvoor ook de toeslag plafondtilliftsysteem geldt (ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv).
Binnen de sector GGZ is deze toeslag meegenomen voor de ZZP 5B, ZZP 6B en ZZP
7B. Voor ZZP 5B en ZZP 6B is gerekend met 5% van de toeslag per ZZP (één op de 20
cliënten maakt gebruik van de toeslag) en voor ZZP 7B is gerekend met 100% van de
toeslag.
Zintuiglijk gehandicapten
De toeslag voor zintuiglijk gehandicapten is van toepassing voor alle doelgroepen in de
sector GHZ en GGZ met (bijkomende) zintuiglijke beperkingen. De toeslag is principe
van toepassing voor alle bouwdelen die specifiek voor deze doelgroep bestemd zijn
(ondersteunende diensten uitgezonderd). Binnen het bouwregime moesten de kosten
expliciet in beeld worden gebracht en was onderbouwing van de noodzaak nodig.
Binnen het model voor de sector GHZ wordt de toeslag toegekend voor alle
doelgroepen met zintuiglijke problematiek binnen de categorie specifieke bouw (ZZP 3
ZGa en ZZP 4 ZGv t/m ZZP 5 ZGv). De toeslag voor zintuiglijk gehandicapten
bedraagt € 63 per m² en is alleen toegepast voor de functie verblijf.
Binnen alle doelgroepen binnen de GGZ is het mogelijk dat cliënten met een
zintuigelijke handicap kunnen voorkomen. Om deze cliënten in passende huisvesting te
kunnen opnemen zijn soms extra voorzieningen (bouwkundig of installatietechnisch) in
het gebouw noodzakelijk. Voor alle ZZP’s B is aangenomen dat voor 4% van de
cliënten aanpassingen in het gebouw noodzakelijk zijn. Dit resulteert in een financiële
toeslag van circa € 200,-- per plaats.
TNO-rapport
25 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Verzwaarde bouw
Binnen het bouwregime was een onderbouwing van de kosten en noodzaak nodig.
Bovendien dienden de kosten expliciet in beeld te worden gebracht.
Deze toeslag is in de sector GHZ alleen van toepassing voor doelgroepen waarvoor de
toeslag ernstige gedragsproblematiek is toegekend: ZZP 3 LVG t/m ZZP 5 LVG en
ZZP SGLVG (zie paragraaf 2.3). De toeslag bedraagt 10% van de investeringskosten en
is alleen toegepast voor de functie verblijf.
Daar waar in de sector GGZ de gedragsproblematiek van cliënten leidt tot intensieve of
zeer intensieve begeleiding in combinatie met gedragsregulering (ZZP 5B t/m ZZP 7B)
kan verzwaarde uitvoering van de bouwkundige afwerking noodzakelijk zijn. Voor de
voornoemde ZZP’s is voor 5% van de cliënten daarom met de toeslag voor verzwaarde
uitvoering gerekend. Deze bedraagt 10% van de investeringskosten (excl. grond- en
startkosten).
Afzonderingskamers.
Voor ZZP 5B t/m ZZP 7B van de sector GGZ is in de oppervlakteberekening een
toeslag voor de realisatie van afzonderingskamers opgenomen. Afzonderingskamers
vergen ten opzichte van de reguliere specifieke bouw een verzwaarde bouwkundige
uitvoering en realisatie van meer installaties. De meerkosten worden geraamd op 10%
van de investeringskosten.
Binnen de sector GHZ zijn geen financiële toeslagen voor afzonderingskamers in het
model meegenomen.
Separeervoorzieningen
Binnen de sector GGZ is voor ZZP 5B t/m ZZP 7B in de oppervlakteberekening een
toeslag voor de realisatie van separeerkamers opgenomen. Separeerkamers hebben
vanwege hun bijzondere uitvoering een apart kostenkengetal: € 3.152 per m².
4.4
Keukenvoorzieningen
De keukenvoorzieningen zijn in de prestatie-eisen PM gesteld. Een instelling heeft de
keuze in de manier waarop in maaltijden wordt voorzien. Er zijn drie hoofdconcepten te
weten:
- koken op de groep;
- satellietkeuken op locatie (met een productiekeuken op de achtergrond);
- productiekeuken op locatie.
Daarnaast kan worden gekozen voor het uitbesteden van de maaltijdproductie (derden
of andere instelling). Ook is een combinatie van keukenconcepten op een locatie
mogelijk.
Ten behoeve van de maaltijdvoorziening was het binnen het bouwregime mogelijk de
kapitaallastencomponent voor een groot-keuken vergoed te krijgen, ook als de
maaltijden van derden werden betrokken.
Ten behoeve van de integrale berekening is aangesloten bij de uitgangspunten uit de
Quickscan in de care, wat neerkomt op 0,94 m² keuken per plaats. De toeslag voor
keukenvoorzieningen bedraagt € 3.570 per m² bvo. De toeslag is gehanteerd binnen de
sector V&V en GGZ. Binnen de sector GHZ komen centrale keukenvoorzieningen
steeds minder voor.
TNO-rapport
26 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
Binnen de sector GGZ is voor alle ZZP’s in de B-categorie uitgegaan van de aanname
dat voor 6% van de cliënten de maaltijden binnen het verblijfsareaal (door de cliënten
zelf) worden bereid. Dit resulteert voor de ZZP’s binnen de GGZ in een financiële
toeslag van € 3.078 per plaats.
4.5
Startkosten
De startkosten bestaan uit twee categorieën kosten: de gebruikelijke startkosten en de
kosten voor verhuizing indien sprake is van vervangende nieuwbouw of renovatie.
De gebruikelijke startkosten zijn kosten voor droogstoken, bewaking, schoonmaak en
public relations-activiteiten. Als normbedrag wordt voor beide type startkosten samen
uitgegaan van 1,5% van de bouwkosten (ca. 1,22% van de investeringskosten). Deze
kosten zijn standaard voor alle ZZP’s meegenomen.
4.6
Budgettair bouwen
Met de invoering van een NHC is het voor instellingen niet meer mogelijk meerkosten
voor niet voorziene omstandigheden tijdens de bouw vergoed te krijgen. Voor de
berekening van de investeringskosten per ZZP is daarom uitgegaan van het principe van
budgettair bouwen zoals dat voorheen ook onder het bouwregime werd toegepast. Dit
betekent dat het percentage voor de rubriek 6.1 Programma en bestekswijzigingen ten
opzichte van het percentage uit de Bouwkostennota met 2% wordt verhoogd.
4.7
Kosten die buiten het model blijven
Naast de bovengenoemde kosten, die in het model verwerkt zijn, zijn er ook
investeringskosten en financiële toeslagen die niet in de berekening worden
meegenomen. Deze kosten zijn over het algemeen moeilijk aan één bepaalde ZZP te
koppelen zoals de kosten voor interim-huisvesting, faseringskosten, de kosten voor nietgebouw-gebonden-terreinvoorzieningen (herinrichting van een instellingsterrein) en de
kosten voor onvoorziene zaken zoals asbestverwijdering.
TNO-rapport
27 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
5
Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW)
De grootschalige intramurale huisvesting van de sectoren Gehandicaptenzorg (GHZ),
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en Verpleging en Verzorging (V&V) moesten tot
1 januari 2009 voldoen aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZvoorzieningen. De investeringskosten werden gebaseerd op de prestatie-eisen in de
Bouwkostennota. De RIBW vormde een uitzondering: op deze instellingen waren de
prestatie-eisen al sinds 2001 niet meer van toepassing.
In het advies dat de NZa in juni 2009 uitbracht aan de Staatssecretaris van VWS zijn de
huisvestingslasten voor de ZZP’s in de C-categorie, die betrekking hebben op de
RIBW’s, voorlopig gelijk gesteld aan die van de ZZP’s in de B-categorie. Deze laatste
categorie is van toepassing voor voortgezet verblijf met behandeling (in de meeste
gevallen zorg die door een APZ wordt geleverd). De NZa heeft het Centrum Zorg en
Bouw gevraagd te onderzoeken of dit een correcte aanname is. Daarnaast is het
Centrum gevraagd een beschrijving van de RIBW-huisvesting te geven.
Om een beeld te krijgen van de huisvesting van een RIBW is een bezoek aan twee
zelfstandige RIBW-organisaties gebracht. Door middel van een gesprek is geprobeerd
de huidige en (nabije) toekomstige huisvestingspraktijk in beeld te krijgen. De nadruk
lag hierbij op het in kaart brengen van mogelijke overeenkomsten en verschillen in
huisvesting binnen de afzonderlijke ZZP’s in de C-categorie.
5.1
Uitkomsten gesprekken
De bovengenoemde gesprekken hebben grotendeels tot dezelfde inzichten geleid. Dit
beeld is als volgt.
Huisvesting cliënten
Er wordt naar gestreefd de huisvesting binnen een RIBW, ongeacht het type ZZP,
zoveel mogelijk individueel vorm te gegeven: elke cliënt heeft waar mogelijk de
beschikking over een eigen appartement met eigen sanitair. De grootte van de
appartementen varieert weliswaar, maar de gemiddelde oppervlakte per cliënt in een
woongebouw is vrijwel gelijk.
Voor met name de hogere ZZP’s (ZZP 4C t/m ZZP 6C) worden de appartementen bij
voorkeur geclusterd zodat ze samen een ‘wooncomplex’ vormen, waarin een
gezamenlijke huiskamer of inloopsteunpunt wordt opgenomen. Deze huiskamer wordt
onder andere gebruikt voor recreatieve dagbesteding en/of groepsactiviteiten
(gezamenlijk eten). In de nabijheid van deze algemene ruimte(n) bevinden zich ook
enkele ruimten voor het personeel (kantoor- en vergaderruimten). Voor de lagere ZZP’s
(ZZP 1C t/m ZZP 3C) is deze opzet op dit moment in mindere mate van toepassing,
hoewel uit oogpunt van efficiënte zorgverlening steeds meer naar een vergelijkbare
opzet zal worden gestreefd.
Naast het bovenstaande algemene beeld voor alle ZZP’s, kunnen aan een aantal ZZP’s
specifieke kenmerken worden gekoppeld die invloed hebben op de huisvesting:
- ZZP 4C en ZZP 6C: Binnen deze ZZP’s moet rekening worden gehouden met een
verminderde mobiliteit van cliënten (rolstoelgebruik). Dit vergt aanpassingen aan
de huisvesting. Zo zal extra ruimte nodig zijn voor het gebruik en stallen van
28 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
-
hulpmiddelen. Binnen ZZP 6C kan zelfs sprake zijn van overname ten aanzien van
mobiliteit, waardoor tilliftsystemen nodig kunnen zijn;
ZZP 5C: Binnen ZZP 5C moet rekening worden gehouden met cliënten met
gedragsproblemen. Hierdoor kan het noodzakelijk zijn huisvesting verzwaard uit te
voeren (robuustere materialen en specifieke installaties). Deze maatregelen vergen
extra investeringskosten.
Huisvesting dagbesteding
Cliënten wordt in de regel recreatieve en/of arbeidsmatige dagbesteding geboden. Deze
ligt op hetzelfde niveau als die van de ZZP’s in de B-categorie.
Huisvesting ondersteunende diensten
Naast de eerder genoemde ruimte voor personeel op de verschillende locaties met
cliëntenhuisvesting beschikt een RIBW over een centraal bureau (centrale administratie,
vergaderruimtes en ruimten voor het bestuur).
5.2
Oppervlakte en investeringskosten
Om tot een huisvestingscomponent te kunnen komen, moeten de voorgaande
uitgangspunten worden vertaald in een oppervlakte en investeringsbedrag per ZZP.
Voor de vertaling wordt gebruik gemaakt van de prestatie-eisen zoals deze tot 1 januari
2009 binnen het bouwregime van de WTZi van toepassing waren. Op grond van de in
de vorige paragraaf beschreven huisvesting lijken deze prestatie-eisen een goed kader te
vormen voor de realisatie van nieuwbouw voor RIBW’s. Zoals uit het eerste deel van
dit rapport is gebleken, zijn deze eisen ook gehanteerd bij de vertaling van de overige
ZZP’s (GHZ, V&V en GGZ B-categorie).
De uit de interviews naar voren gekomen gebouwkenmerken, kunnen als volgt worden
vertaald naar de prestatie-eisen:
- Voor alle ZZP’s wordt uitgegaan van individuele huisvesting in op reguliere
woningbouw lijkende appartementen (a-specifieke bouw). Voor de nuttige
oppervlakte van een dergelijk appartement wordt 45 m² gehanteerd (inclusief
sanitair). Binnen deze oppervlakte en de bijbehorende investeringskosten zijn
ook concepten met kleinere appartementen en ondersteunende ruimten
mogelijk, waarbij oppervlaktesubstitutie naar gemeenschappelijke ruimten
plaats vindt.
- Er wordt rekening gehouden met de realisatie van een huiskamer of
zorgsteunpunt. Hiervoor wordt per cliënt 4 m² nvo opgenomen;
- Alle cliënten krijgen recreatieve dagbesteding. In de praktijk blijkt ongeveer
75% bovendien arbeidsmatige dagbesteding te ontvangen.
Voor alle cliënten wordt met volledig recreatieve en arbeidsmatige
dagbesteding gerekend (14,1 m² nvo per plaats). Uit deze oppervlakte wordt
zowel de recreatieve dagbesteding als de arbeidsmatige dagbesteding
gerealiseerd. De extra oppervlakte die wordt toegekend voor de cliënten zonder
arbeidsmatige dagbesteding (25%) kan worden gebruikt om een mogelijk tekort
aan ruimte voor ondersteunende diensten op te vangen.
- Voor ZZP 4C en ZZP 6C wordt, zowel binnen de functie verblijf als bij de
ondersteunende begeleiding, rekening gehouden met ruimte voor het gebruik
en stalling van persoonsgebonden hulpmiddelen zoals een scootmobiel of
elektrische rolstoel. Per cliënt wordt hiervoor 3 m² nvo opgenomen.
29 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
-
-
Voor de ondersteunende diensten wordt uitgegaan van 1,9 m² nvo per plaats.
Uit deze oppervlakte moeten alle kantoorfuncties kunnen worden gerealiseerd
(ook centraal kantoor). Uit de gesprekken is gebleken dat dit onvoldoende is
om alle ondersteunende diensten onder te kunnen brengen. De (door één van de
bezochte instellingen) als groot aangemerkte oppervlakte voor arbeidsmatige
dagbesteding (zie hiervoor) kan worden gebruikt om dit tekort aan te vullen.
Bij ZZP 5C wordt rekening gehouden met een financiële toeslag voor het
verzwaard uitvoeren van verblijfs- en dagbestedingsvoorzieningen.
Bij ZZP 6C wordt rekening gehouden met een financiële toeslag voor de
installatie van een tilliftsysteem tussen woon-/slaapkamer en sanitair.
De nuttige vloeroppervlakte wordt door middel van een bruto/nuttig-verhouding
omgerekend naar brutovloeroppervlakte. Voor de verblijfsfunctie wordt een b/nverhouding gehanteerd van 1,4. Voor de overige functies bedraagt deze verhouding 1,5.
Het bovenstaande leidt tot de in figuur 25 weergegeven opbouw van de
rekenoppervlakte (bvo) per functie.
Verblijf
Opp. (m²)
ZZP GGZ 1C
68,6
ZZP GGZ 2C
68,6
ZZP GGZ 3C
68,6
ZZP GGZ 4C
72,8
ZZP GGZ 5C
68,6
ZZP GGZ 6C
72,8
Ondersteunende begeleiding
Opp. (m²)
Onderst. Diensten
Opp. (m²)
ZZP GGZ 1C
21,2
ZZP GGZ 1C - 7C
2,9
ZZP GGZ 2C
21,2
ZZP GGZ 3C
21,2
ZZP GGZ 4C
25,7
ZZP GGZ 5C
21,2
ZZP GGZ 6C
25,7
Verblijf (a-specifieke bouw)
Ondersteunende begeleiding
Verblijf (Specifieke bouw)
Toeslag arbeidsmatige dagbesteding
Toeslag huiskamer/steunpunt
Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen
Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen
Ondersteunende diensten
Figuur 25 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf, ondersteunende begeleiding en ondersteunende
diensten in de sector GGZ, C-categorie
In de bijlagen H en I staan de oppervlakte en investeringskosten per ZZP weergegeven.
De gehanteerde investeringskosten per m² (of per voorziening) zijn afkomstig uit de
Bouwkostennota 2008. De investeringsbedragen zijn berekend op prijspeil januari 2008
en moeten voor een actueel prijspeil worden geïndexeerd met de gezondheidszorgindex.
De investeringskosten zijn berekend voor a-specifieke huisvesting (zie ook paragraaf
4.2, tabel 2). Binnen deze investeringskosten is het mogelijk om specifieke bouw te
realiseren. Dit zal in de praktijk met name voor de ZZP 4C en ZZP 6C kunnen
voorkomen.
TNO-rapport
30 / 40
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
6
Bepaling van de NHC per ZZP
De financiering van de intramurale zorg vindt plaats op basis van
zorgzwaartepakketten. Met ingang van 2011 wordt aan die bekostiging een element
voor huisvesting toegevoegd, het integrale tarief.
Het College bouw zorginstellingen, heeft samen met Prismant en het CTG/ZAio (de
voorganger van de NZa) enkele jaren geleden een NHC-model ontwikkeld 6 . In dit
model wordt op basis van normatieve investeringskosten een normatieve
huisvestingscomponent (NHC) vastgesteld. De NHC is het jaarlijkse bedrag, uitgedrukt
als percentage van de nieuwbouwnorm, dat de financiering van de initiële investering,
de afschrijvingen en een veronderstelde renovatie dekt. Het model gaat hierbij uit van
veronderstellingen ten aanzien van investeringspatroon, gemiddelde gebruiksduur,
inflatie en discontovoet. Het resultaat is een jaarlijkse vergoeding dat het equivalent is
van het eenmalige investeringsbedrag zoals dat tot 1 januari 2009 werd vastgesteld.
Deze jaarlijkse vergoeding is in feite het integrale tarief dat aan de ZZP’s wordt
toegevoegd.
De integrale kapitaallastenvergoeding wordt verder aangeduid als de normatieve
huisvestingcomponent (NHC). Het uitgangspunt van de NHC is dat instellingen in staat
moeten zijn om nieuwbouw te realiseren, waarbij de meest recente bouwnormen van het
College bouw zorginstellingen het uitgangspunt voor het financiële kader vormen.
Bovendien moet de NHC voldoende ruimte bieden om jaarlijkse en incidentele
instandhoudinginvesteringen te plegen.
In de vorige hoofdstukken is per ZZP het investeringsbedrag bepaald waarmee de
instelling in principe voor alle functies nieuw zou moeten kunnen bouwen. Met behulp
van het NHC-model kan het investeringsbedrag worden omgerekend naar een
normatieve huisvestingscomponent.
Dit rapport beperkt zich tot de bepaling van de investeringsbedragen die ten grondslag
liggen aan de NHC-berekening en zal niet ingaan op de berekening van het
daadwerkelijke integrale tarief. De exacte berekening is namelijk afhankelijk van
uitgangspunten en parameters die op het moment nog onderwerp van discussie zijn.
6
Quick scan in de care, rapportnummer 593, College bouw zorginstellingen, Utrecht 2006
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
7
Bijlagen
Bijlage A Type bouw per ZZP in de sector GHZ
Bijlage B Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V
Bijlage C Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ
Bijlage D Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B
Bijlage E Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V
Bijlage F Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ
Bijlage G Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B
Bijlage H Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C
Bijlage I Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C
31 / 40
32 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
A
Type bouw per ZZP in de sector GHZ
Met behulp van de kenmerken mobiliteit en gedragsproblematiek is voor alle ZZP’s in
de GHZ het type bouw in beeld gebracht. De laatste kolom geeft aan of de genoemde
kenmerken leidden tot a-specifieke of specifieke bouw.
Type ZZP
Probleemgedrag
Hulpbehoevend
Type bouw
t.a.v mobiliteit
VG 1
Nee
Nee
a-specifiek
VG 2
Nee
Nee
a-specifiek
VG 3
Nee
Nee
a-specifiek
VG 4
Nee
Nee
a-specifiek
VG 5
Nee
Ja
specifiek
VG 6
Ja
Nee
specifiek
VG 7
Ja
Nee
specifiek
LVG 1
Nee
Nee
a-specifiek
LVG 2
Nee
Nee
a-specifiek
LVG 3
Ja
Nee
specifiek
LVG 4
Ja
Nee
specifiek
LVG 5
Ja
Nee
specifiek
SGLVG 1
Ja
Nee
specifiek
LG 1
Nee
Nee
a-specifiek
LG 2
Nee
Nee
a-specifiek
LG 3
Nee
Nee
a-specifiek
LG 4
Nee
Nee
a-specifiek
LG 5
Nee
Ja
specifiek
LG 6
Nee
Ja
specifiek
LG 7
Nee
Ja
specifiek
ZG aud 1
Nee
Nee
a-specifiek
ZG aud 2
Nee
Nee
a-specifiek
ZG aud 3
Ja
Nee
specifiek
ZG vis 1
Nee
Nee
a-specifiek
ZG vis 2
Nee
Nee
a-specifiek
ZG vis 3
Nee
Nee
a-specifiek
ZG vis 4
Nee
Ja
specifiek
ZG vis 5
Nee
Ja
specifiek
ZG aud 4*
33 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
B
Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V
Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte
per functie in procenten vermeld.
Type ZZP
1 VV
Verblijf
Onderst.
Begeleiding
8,7
63
84%
2 VV
66,8
3 VV
72,5
4 VV
70
5 VV
55,1
6 VV
54
7 VV
56,3
8 VV
58,5
9 VV
54
10 VV
58,5
12%
8,7
85%
0%
0,0
11%
8,7
85%
84%
77%
74%
75%
75%
59%
6%
27%
100%
92,0
5%
4,6
5%
100%
77,7
4,6
3,9
14%
6%
5%
9%
100%
75,4
4,6
24,8
10,7
6%
5%
14%
100%
73,2
4,6
4,0
8,7
6%
5%
14%
100%
71,6
4,6
4,0
10,6
4%
3%
14%
100%
83
4,6
4,0
10,6
4%
1%
14%
100%
85,5
3,2
2,2
10,6
4%
1%
10%
100%
78,7
3,2
1,1
9,7
74,9
4%
0%
10%
Totaal
3,2
1,1
8,7
75%
Behandeling/ Onderst.
activ. beg.
Diensten
0,0
3,2
100%
77,7
6%
100%
34 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
C
Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ
Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte
per functie in procenten vermeld.
Type ZZP
VG 1
Verblijf
Onderst.
Begeleiding
21,2
68,6
74%
VG 2
68,6
VG 3
68,6
VG 4
68,6
VG 5
54,0
VG 6
49,5
VG 7
49,5
LVG 1
68,6
LVG 2
68,6
LVG 3
59,3
LVG 4
59,3
LVG 5
59,3
SGLVG
59,3
LG 1
68,6
LG 2
68,6
LG 3
68,6
LG 4
68,6
LG 5
54,0
LG 6
60,4
LG 7
60,4
ZG aud 1
68,6
ZG aud 2
68,6
ZG aud 3
49,5
ZG aud 4
0
ZG vis 1
68,6
ZG vis 2
68,6
ZG vis 3
68,6
ZG vis 4
54,0
ZG vis 5
60,4
23%
21,2
74%
0%
0,0
23%
21,2
74%
74%
61%
59%
59%
74%
74%
63%
63%
63%
63%
74%
74%
74%
74%
61%
60%
60%
74%
74%
59%
0%
74%
74%
74%
61%
3%
11%
100%
89,1
5%
4,1
10%
100%
92,7
4,1
9,8
26%
3%
0%
24%
100%
92,7
2,9
9,8
25,7
3%
0%
23%
100%
92,7
2,9
0,0
21,2
100%
0%
23%
100%
2,9
2,9
0,0
21,2
5%
0%
23%
100%
84,6
2,9
0,0
21,2
3%
12%
0%
100%
92,7
4,1
0,0
21,2
3%
0%
25%
100%
92,7
2,9
9,8
0
4%
0%
23%
100%
100
2,9
0,0
21,2
4%
10%
23%
100%
100
4,1
0,0
21,2
5%
10%
26%
100%
89,1
4,1
9,8
21,2
3%
11%
26%
100%
92,7
4,1
9,8
25,7
3%
0%
24%
100%
92,7
2,9
9,8
25,7
3%
0%
23%
100%
92,7
2,9
0,0
21,2
3%
0%
23%
100%
92,7
2,9
0,0
21,2
4%
0%
23%
100%
94,4
2,9
0,0
21,2
4%
10%
23%
100%
94,4
4,1
0,0
21,2
4%
10%
22%
100%
94,4
4,1
9,8
21,2
4%
10%
22%
100%
94,4
4,1
9,8
21,2
3%
10%
22%
100%
92,7
4,1
9,8
21,2
3%
0%
22%
100%
92,7
2,9
9,8
21,2
5%
0%
23%
100%
84,6
2,9
0,0
21,2
5%
12%
23%
100%
84,6
4,1
0,0
21,2
5%
12%
25%
100%
89,1
4,1
9,8
21,2
3%
11%
25%
100%
92,7
4,1
9,8
21,2
3%
0%
24%
100%
92,7
2,9
9,8
21,2
3%
0%
23%
100%
92,7
2,9
0,0
21,2
92,7
3%
0%
23%
Totaal
2,9
0,0
21,2
60%
Behandeling/ Onderst.
activ. beg.
Diensten
0,0
2,9
100%
100
4%
100%
35 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
D
Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B
Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte
per functie in procenten vermeld.
GGZ
Type ZZP B
B1
Verblijf (incl. Onderst.
afzk. + sepk.) Begeleiding
(incl.
dagbest.)
49,7
24,2
Behandeling/ Onderst.
activ. beg.
Diensten
62%
3%
B2
49,7
B3
49,7
B4
49,7
B5
51,4
B6
49,9
B7
62,2
24,2
62%
30%
62%
3%
30%
62%
62%
6%
3%
100%
80,9
6%
4,6
2%
100%
82,4
4,6
2,2
26%
6%
3%
30%
100%
80,7
4,6
2,2
24,2
6%
3%
29%
100%
80,7
4,6
2,2
24,2
6%
3%
30%
100%
80,7
4,6
2,2
24,2
80,7
6%
4,6
2,2
24,2
62%
4,6
2,2
24,2
67%
2,2
30%
Totaal (excl.
keuken)
100%
93,2
5%
100%
36 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
E
Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V
Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil
januari 2008.
Investeringskosten per ZZP
Inv. (€)
ZZP VV 1
€ 115.846
ZZP VV 2
€ 121.501
ZZP VV 3
€ 132.000
ZZP VV 4
€ 128.280
ZZP VV 5
€ 134.766
ZZP VV 6
€ 137.637
ZZP VV 7
€ 141.764
ZZP VV 8
€ 145.872
ZZP VV 9
€ 172.226
ZZP VV 10
€ 145.890
Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening)
Ondersteunende diensten
Ondersteunende begeleiding
Toeslag temperatuurbeheersing
Behandeling
Toeslag plafondtilliften*
Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12
maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4%
en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008.
Rente tijdens de bouw is niet meegenomen.
37 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
F
Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ
Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil
januari 2008.
Investeringskosten per ZZP
Inv. (€)
VG1
€ 133.133
VG2
€ 133.133
VG3
€ 133.133
VG4
€ 133.133
VG5
€ 156.601
VG6
€ 148.672
VG7
€ 148.672
LVG1
€ 133.133
LVG2
€ 133.133
LVG3
€ 176.388
LVG4
€ 176.388
LVG5
€ 176.388
SGLVG
€ 176.388
LG1
€ 133.133
LG2
€ 133.133
LG3
€ 133.133
LG4
€ 133.133
LG5
€ 156.601
LG6
€ 187.961
LG7
€ 187.961
ZGaud1
€ 133.133
ZGaud2
€ 133.133
ZGaud3
€ 151.790
ZGaud4
€ 133.133
ZGvis1
€ 133.133
ZGvis2
€ 133.133
ZGvis3
€ 133.133
ZGvis4
€ 160.003
ZGvis5
€ 191.766
Verblijf
Toeslag verzwaarde bouw
Ondersteunende begeleiding
Toeslag plafondtilliften*
Behandeling
Toeslag temperatuurbeheersing
Ondersteunende diensten
Toeslag zintuiglijk
Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12
maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4%
en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008.
Rente tijdens de bouw is niet meegenomen.
38 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
G
Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B
Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil
januari 2008.
Investeringskosten per ZZP
Inv. (€)
ZZP GGZ 1B
€ 145.090
ZZP GGZ 2B
€ 145.090
ZZP GGZ 3B
€ 145.090
ZZP GGZ 4B
€ 145.090
ZZP GGZ 5B
€ 149.508
ZZP GGZ 6B
€ 146.665
ZZP GGZ 7B
€ 179.574
Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening)
Toeslag temperatuurbeheersing
Ondersteunende begeleiding
Gedragsproblematiek
Behandeling
Ondersteunende diensten
Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12
maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4%
en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008.
Rente tijdens de bouw is niet meegenomen.
39 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
H
Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C
Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte
per functie in procenten vermeld.
GGZ
Type ZZP B
1C
Verblijf (incl. Onderst.
afzk. + sepk.) Begeleiding
(incl.
dagbest.)
68,6
21,2
Behandeling/ Onderst.
activ. beg.
Diensten
74%
0%
2C
68,6
3C
68,6
4C
72,8
5C
68,6
6C
72,8
21,2
74%
23%
74%
0%
23%
74%
3%
0%
100%
92,7
3%
2,9
0%
100%
101,4
2,9
0,0
25%
3%
0%
23%
100%
92,7
2,9
0,0
25,7
3%
0%
25%
100%
92,7
2,9
0,0
21,2
92,7
3%
2,9
0,0
25,7
72%
2,9
0,0
21,2
72%
0,0
23%
Totaal (excl.
keuken)
100%
101,4
3%
100%
40 / 40
TNO-rapport
Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care
I
Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C
Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil
januari 2008.
Investeringskosten per ZZP
Inv. (€)
ZZP GGZ 1C
€ 133.133
ZZP GGZ 2C
€ 133.133
ZZP GGZ 3C
€ 133.133
ZZP GGZ 4C
€ 145.695
ZZP GGZ 5C
€ 145.963
ZZP GGZ 6C
€ 149.598
Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening)
Toeslag Tilliftsysteem
Ondersteunende begeleiding
Toeslag Gedragsproblematiek
Ondersteunende diensten
Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12
maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4%
en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008.
Rente tijdens de bouw is niet meegenomen.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/49c45c50-2dd1-4706-a711-5162d07a5cc6
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2014Z03607
Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Rekentoets niet
meetellen» (ingezonden 26 februari 2014).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Rekentoets niet meetellen»?1
Vraag 2
Bent u het met de VO-raad eens dat er een afrekencultuur dreigt te ontstaan
met de invoering van de rekentoets? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze leraren extra worden geïnstrueerd of
begeleid in voorbereiding op het werken met de rekentoets?
Vraag 4
Deelt u de mening dat de rekentoets geen oplossing is voor het daadwerkelijke probleem, namelijk het feit dat het rekenonderwijs (nog) niet op orde is?
Zo nee, op welke manier maakt enkel toetsing het onderwijs dan beter
volgens u?
Vraag 5
Deelt u de mening dat de invoering van de verplichte rekentoets eerst
grondig moet worden voorbereid alvorens deze wordt ingevoerd? Zo ja, hoe
beziet u het signaal dat de VO-raad afgeeft door op te merken dat deze
voorbereiding nog lang niet afdoende is?
Vraag 6
Deelt u de mening dat de nadruk op toetsen bij rekenzwakke leerlingen een
nadelig effect kan hebben op hun motivatie voor (reken-)onderwijs?
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de zorg van de VO-raad dat leerlingen als gevolg van de
verplichte rekentoets er mogelijkerwijs niet in slagen om hun diploma te
behalen en dus, hoewel zij wel over de intellectuele capaciteiten beschikken,
afstromen naar een lager onderwijsniveau?
1
kv-tk-2014Z03607
’s-Gravenhage 2014
http://www.telegraaf.nl/binnenland/22317332/___Rekentoets_niet_meetellen___.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
1
Vraag 8
Kunt u aangeven hoe het overleg tussen het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de betrokken onderwijskoepel(s) over de rekentoets vorm is gegeven en hoe dit overleg in de toekomst vorm zal krijgen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/11b37a3f-7609-40b9-85d9-ead8c6184fa0
|
2015Z21176
-----Oorspronkelijk bericht----Van: Keijzer, M.
Verzonden: woensdag 11 november 2015 9:52
Aan: Commissie VWS; Senne M.; Bruins Slot H.; Dik-Faber, C.; Teunissen Ton; Clemens H.
Onderwerp: Rondvraag PV
Geachte collega's,
Ik ben straks niet aanwezig bij de Procedurevergadering maar wil toch het volgende verzoek
voorleggen.
Tijdens de Regeling afgelopen donderdag heb ik gevraagd om een debat over autismezorg.
Dit naar aanleiding van berichtgeving bij het Journaal op 28 oktober jl. over Thijs die autisme
heeft en inmiddels in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en de berichtgeving over het
sluiten van logeerhuizen bij de Leo Kannerstichting. Daar was toen geen meerderheid voor.
Zoals toen door mij beloofd is, vraag ik nu via de procedurevergadering -mede namens Carla
Dik-Faber- om het inplannen van een AO over autismezorg. De reden hiervoor is dat de
agenda van het wetgevingsoverleg Jeugd al heel vol is en die onderwerp specifieke aandacht
behoeft.
Met vriendelijke groet,
Mona Keijzer
CDA Lid Tweede Kamer
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/62e8d80d-c36a-4820-b1ed-3754cab84c56
|
21 juni 2016
STANDPUNT ‘HERIJKING RECHTSBIJSTAND’
De Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland (VAJN) vreest dat het
ongewijzigd doorvoeren van het Kabinetsstandpunt ten aanzien van de herijking
van de rechtsbijstand op korte termijn zal leiden tot verslechtering van de toegang
tot rechtsbijstand van asielzoekers, tot verlies van kwaliteit van die rechtsbijstand,
en tot vertraging in de behandeling van asielverzoeken en de doorstroom van het
asielproces in het algemeen.
Het asielrecht is een uitzonderlijk dynamisch rechtsgebied dat, onder invloed van
politieke besluitvorming, (Europese) jurisprudentie en geopolitieke ontwikkelingen
vrijwel dagelijks verandert. Het is bij uitstek een rechtsgebied dat om specialisatie
vraagt. Een advocaat met een algemene praktijk kan asiel niet “erbij doen”. De
wetgever heeft dit ook onderkend en de Raad voor Rechtsbijstand stelt bijzondere
opleidingseisen aan asieladvocaten.
De asieladvocatuur is geen vetpot. Een enkele uitzondering daargelaten komen alle
asielzoekers in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. Een in het asielrecht
gespecialiseerde advocaat heeft derhalve vrijwel geen betalende praktijk.
Uit de rapporten van zowel de Commissie Barkhuysen als de Commissie Wolfsen blijkt
dat het systeem zoals het er nu is grosso modo functioneert. Door toenemende
specialisatie is de kwaliteit van de rechtsbijstand aan asielzoekers gewaarborgd en de
beroepsgroep kan “verhoogde asielinstroom” opvangen. Toen gelet op die instroom
door de staatssecretaris werd besloten om asielprocedures ook in weekenden te laten
doorlopen zijn de asieladvocaten in het weekend gaan werken, zonder daarvoor enige
extra vergoeding te ontvangen.
De tijden dat asielzoekers het risico liepen in handen te vallen van laaggekwalificeerde
juristen die in deze onmondige clientèle een gemakkelijke inkomstenbron zagen, liggen
al lang achter ons. De asielrechtsbijstand is volwassen geworden en levert kwaliteit. De
plannen die nu voorliggen, zullen deze ontwikkelingen terugdraaien.
Puntengrens
Dit geldt met name voor de voorgestelde grens van 900 punten. Dit komt neer op een
opbrengst van rond de €95.000.
Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland
Postbus 3269
1001 AB
Amsterdam
Tel. 020-5353171
www.vajn.org
Na aftrek van kosten (huisvesting, personeel, verzekeringen, pensioen,
opleidingskosten, afdrachten aan de Orde, etc.) zal daarvan nog maximaal ongeveer
€40.000 overblijven, waar dan nog belasting over moet worden afgedragen. Wie wil er
ondernemersrisico lopen voor een dergelijk, door de Staat gemaximeerd, bedrag? Onze
leden vrezen personeel te moeten ontslaan, of zelfs kantoren te moeten sluiten.
De commissie-Wolfsen, die de puntengrens introduceerde, gaat er inderdaad vanuit dat
die 900 punten te weinig zijn voor een economisch gezonde praktijk, maar stelt dat
advocaten daarnaast 25% omzet uit betalende zaken kunnen halen, zodat er alsnog een
omzet van €125.000 wordt gerealiseerd.
Zoals uitgelegd, is die betalende omzet in asielzaken een fictie. Asielzoekers hebben nu
eenmaal, door de bank genomen, geen geld. De keuze voor advocaten wordt dan om
andere rechtsgebieden erbij te gaan doen. Dat gaat ten koste van de zo zorgvuldig
opgebouwde, overigens door het kabinet gewenste, specialisatie. Een andere optie is om
te snijden in de kosten. De (kostbare) opleiding van nieuwe advocaten zal daarbij het
evidente eerste slachtoffer zijn. De toekomst van de beroepsgroep komt daarbij in
gevaar, en daarmee de doorstroom van asielprocedures. In een week waarin UNHCR
aankondigde dat er wereldwijd nog nooit zoveel mensen op de vlucht zijn, lijkt dat geen
verstandige keuze.
Zelfs zonder directe afname van het aantal asieladvocaten zal het niet mogelijk zijn om,
met de voorgestelde puntengrens, het aantal asielzaken dat jaarlijks wordt gevoerd te
kunnen voeren. Dat betekent dat er ofwel een enorme bottleneck zal ontstaan in de
asielketen net nu die, door investeringen in V&J, enigszins op lijkt op te krabbelen,
ofwel dat kwaliteitsmaatstaven omlaag worden geschroefd zodat rechtsbijstand aan
asielzoekers ook door “bijbeunende” advocaten zonder specialisatie in deze richting kan
worden verleend. Wanneer de gespecialiseerde advocaten zijn “volgelopen” zal er
immers een markt ontstaan voor niet-specialisten. Je mag als asielzoeker haast hopen
dat je aan het begin van het jaar aankomt, want tegen het einde neemt de kwaliteit van
de rechtsbijstand af.
De maatregel werkt ook een vorm van onzekerheid in de hand die bedrijfseconomisch
niet verantwoord is. Bij het innemen van een zaak is niet duidelijk hoeveel punten die
oplevert: 4, 12, of (in geval van bewerkelijke zaken) meer? Die duidelijkheid is er vaak
pas maanden later, als de zaak is afgerond. Een advocaat kan dus niet vooraf
voorspellen wanneer hij/zij ‘door het plafond’ gaat en moet stoppen met het innemen
van zaken.
Voorts moet niet worden onderschat hoe vaak de Staat doorprocedeert of anderszins
procedures in gang zet (de intrekking van een vergunning, bijvoorbeeld). Juist ook dan
moet in rechtsbijstand worden voorzien. Het is onaanvaardbaar wanneer die niet zou
kunnen worden geleverd omdat de puntengrens is bereikt.
Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland
Postbus 3269
1001 AB
Amsterdam
Tel. 020-5353171
www.vajn.org
Intussen is volstrekt onduidelijk welk doel de maatregel zou dienen. Het aantal
asielverzoeken en -procedures is niet met een financiële prikkel te reguleren. De zaken
zullen er zijn, en de rechtsbijstand zal worden gefinancierd. Het beleg wordt alleen over
meer boterhammen uitgesmeerd. De kosten gaan niet omlaag.
De argumenten van het kabinet voor deze operatie overtuigen niet. Ondernemers (zoals
de meeste asieladvocaten zijn) worden vanaf het ene op het andere moment begrensd in
hun mogelijkheden om te ondernemen. Ze mogen niet méér verdienen dan een
ambtenaar schaal 12; een merkwaardig soort inkomenspolitiek, die alleen maar
negatieve effecten heeft.
Bovendien: nog los van alle andere evidente verschillen tussen ambtenaren en
ondernemers komt de berekening van het kabinet ook niet uit. Schaal 12 loopt tussen
€3.900 en €5.800 en levert daarmee een bepaald hoger inkomen op dan dat van
ondernemende asieladvocaten onder de nieuwe regeling, en dat is dan inclusief
arbeidsrechtelijke bescherming, vakantiegeld, pensioen, enz.
Als het gaat om kwaliteitsbewaking: daarvoor bestaat al een puntengrens van 2000
punten. Nergens is gesteld of gebleken dat die niet zou voldoen. De abrupte meer-danhalvering daarvan is volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
Trajecttoevoegingen
Als inderdaad zou worden overwogen om ‘trajecttoevoegingen’ in te voeren in het
asielrecht, wijzen wij op het volgende.
Voor zover trajecttoevoegingen al nuttig zouden kunnen zijn, moet er wel sprake zijn
van een eenduidig en rechtlijnig ‘traject’. In het asiel is dat niet het geval. Nog maar
enkele maanden geleden heeft de staatssecretaris een verdeling geïntroduceerd van vijf
‘sporen’ waarin een asielaanvraag kan vallen. Aanvragen kunnen binnen één fase van
de procedure wisselen van spoor. Voorts kunnen er medische omstandigheden, of
gezinsomstandigheden, opduiken die weer een ander traject openen. Al met al is de weg
tussen aanvraag en inwilliging of afwijzing geen rechte lijn maar eerder een ‘boom’.
Verschillende advocaten kunnen verschillend gespecialiseerd zijn in de verschillende
takken van die boom. Dat is ook wenselijk. De IND heeft ook gespecialiseerde
afdelingen. Trajecttoevoegingen zijn hierom niet passend.
Daarnaast verstoren trajecttoevoegingen het (fundamentele) recht op vrije
advocaatkeuze. In asiel is dat recht al beperkt doordat aan asielzoekers in beginsel een
advocaat van het rooster wordt toegewezen. Dat is op zich begrijpelijk voor hen die pas
in Nederland zijn aangekomen en moeite zouden hebben met het kiezen van een
geschikte advocaat. Maar naar verloop van tijd informeren cliënten zich en willen zij
misschien een andere, meer gespecialiseerde advocaat. Dat wordt door dit voorstel
ernstig bemoeilijkt.
Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland
Postbus 3269
1001 AB
Amsterdam
Tel. 020-5353171
www.vajn.org
Een veelgehoorde klacht is dat asieladvocaten, “maar kansloos doorprocederen”.
Daarvoor is geen enkel empirisch bewijs. Maar het invoeren van trajecttoevoegingen
zou hier wel eens toe kunnen leiden. Immers, waar een advocaat thans zou weigeren om
een cliënt bij te staan in een beroep dat hij/zij kansloos acht, wordt dat wel heel lastig
als die cliënt geen mogelijkheid heeft om die procedure door een andere advocaat te
laten doen. Als je als advocaat aan je cliënt bent “verbonden” voor een aantal
procedures op rij, wordt het moeilijk om die band te verbreken. Juist de flexibiliteit voor
de cliënt om te wisselen tussen procedures maakt het mogelijk om zaken te weigeren,
dan wel om door te verwijzen naar meer gespecialiseerde collega’s.
Conclusie
De VAJN is van mening dat wat niet kapot is, niet moet worden gerepareerd. En dat
geldt temeer voor een “reparatie” die een goed functionerend systeem in de kern
bedreigt, in ruil voor een minimale bezuiniging, waarvan het bovendien zeer de vraag is
of die wordt gehaald.
Nederland mag trots zijn op het degelijke systeem van rechtsbijstand aan
minvermogenden. We zouden dat moeten beschermen, niet afbreken.
Namens het bestuur en de leden van de VAJN,
Wil Eikelboom
Voorzitter
Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland
Postbus 3269
1001 AB
Amsterdam
Tel. 020-5353171
www.vajn.org
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0a50734b-7bb6-473f-9293-c64637341011
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2019Z04489
Vragen van het lid Van Raak (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties over het bericht dat sommige gemeenten liever geen geld
uitgeven aan verkiezingsborden (ingezonden 7 maart 2019).
Vraag 1
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen?1
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat het essentieel is voor de werking van onze
democratie dat mensen gaan stemmen voor verkiezingen en dat opkomstbevorderende maatregelen daarom belangrijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat in dit licht het bijzonder onwenselijk is dat
gemeenten ervoor kiezen minder verkiezingsborden te plaatsen? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 4
Bent u bereid de gemeenten op de hoogte te stellen dat dit een onwenselijke
situatie is? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Bent u bereid het geld te oormerken dat vanuit het gemeentefonds beschikbaar is voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Kunt u deze vragen voor maandag 11 maart 2019 beantwoorden?
1
kv-tk-2019Z04489
’s-Gravenhage 2019
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/verschillende-gemeenten-latenverkiezingsborden-liever-in-de-opslag-uit-kostenoverweging-~bf8ac990/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/de6d647f-3952-4980-a781-82c05b32f4ba
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
32 623
Actuele situatie in Noord-Afrika en het
Midden-Oosten
Nr. 94
MOTIE VAN HET LID VOORDEWIND C.S.
Voorgesteld 13 juni 2013
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het EU-wapenembargo is vervallen en dat Frankrijk en
Engeland zich het recht hebben voorgehouden om wapens te leveren aan
de Syrische oppositie;
van mening dat er grote risico’s bestaan dat deze wapens in verkeerde
handen terechtkomen;
overwegende dat onder meer Oostenrijk maar ook experts van het
internationaal recht aangeven dat dergelijke wapenleveranties op dit
moment op gespannen voet staan met het volkenrecht;
spreekt uit dat wapenleveranties aan de Syrische oppositie op dit moment
onwenselijk en contraproductief zijn;
verzoekt de regering, binnen de Europese Unie dit standpunt te blijven
uitdragen en een blijvende inspanning te leveren om Engeland en
Frankrijk ervan te overtuigen af te zien van wapenleveranties,
en gaat over tot de orde van de dag.
Voordewind
Van der Staaij
Omtzigt
De Roon
Van Bommel
Van Ojik
kst-32623-94
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 623, nr. 94
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4b433542-93a2-4f6e-aea2-effd0a2ad4fb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020–2021
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1832
Vragen van de leden Koerhuis en Aartsen (beiden VVD) aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat over het bericht «gemeente als huurbaas geen
pretje» (ingezonden 13 januari 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat)
(ontvangen 23 februari 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «gemeente als huurbaas geen pretje»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Is het waar dat het voor ondernemers onmogelijk is om met de gemeente
Amsterdam in gesprek te gaan over een lagere huur?
Antwoord 2
Alle gemeentelijke huurders in Amsterdam kunnen sinds maart 2020 uitstel
van betaling krijgen, met als doel direct financiële ruimte te bieden. De
regeling is verlengd en loopt nu tot 1 april 2021. Veel huurders maken hier
gebruik van. Daarnaast kunnen huurders met een huurschuld een beroep
doen op een rentevrije terugbetalingstermijn van twee jaar. In geval van
dreigend faillissement kunnen huurders kwijtschelding van de huur aanvragen. De gemeente heeft hiervoor 2 miljoen euro gereserveerd uit haar
noodkas.
Op 17 februari heeft de gemeente Amsterdam naar buiten gebracht dat zij 10
miljoen euro zal reserveren om korting te geven aan ondernemers die
gemeentelijke panden huren. Daarnaast wordt de betaling van de huur voor
de meeste huurders opgeschort tot 1 juli van dit jaar. De terugbetalingstermijn voor de opgeschorte huur is verlengd van 2 naar 6 jaar.
Vraag 3
Klopt het dat een bedrijf eerst in een uitstel van betaling moet terechtkomen
voor de gemeente Amsterdam huurkorting wil overwegen?
1
ah-tk-20202021-1832
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2021
De Telegraaf, papieren editie, 11 januari 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
1
Antwoord 3
Als een huurder failliet dreigt te gaan en de huurschuld daar in belangrijke
mate aan bijdraagt, is de gemeente Amsterdam bereid de huurschuld kwijt te
schelden.
Daarnaast heeft de gemeente op 17 februari aangegeven bepaalde ondernemers in een eerder stadium te willen helpen met een korting op de huur. Er
komt geen generieke korting voor alle huurders. Het is nog onduidelijk wat de
voorwaarden zullen zijn om hiervoor in aanmerking te komen. De gemeente
wil deze voorwaarden in overleg met ondernemersorganisaties vaststellen.
Vraag 4
Zijn er signalen bij u bekend van andere gemeenten die een net zo kil beleid
voeren als de gemeente Amsterdam? Kunt u de Kamer een overzicht sturen
van het beleid inzake huurkorting voor ondernemers in coronatijd van alle
gemeenten met meer dan 100.000 inwoners?
Antwoord 4
Op dit moment zijn mij geen signalen bekend van andere gemeenten die een
vergelijkbaar beleid inzake huurkorting voor commerciële huurders zouden
hanteren, als Amsterdam voor 17 februari. De meeste gemeenten hebben de
afgelopen jaren overigens hun commercieel vastgoed grotendeels afgestoten.
Er is geen overzicht beschikbaar van het beleid inzake huurkorting voor
ondernemers in coronatijd van alle gemeenten met meer dan 100.000
inwoners.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de oproepen die gedaan zijn aan commerciële
verhuurders om in coronatijd maatwerk aan huurders te leveren ook aan
gemeenten gericht moeten worden?
Antwoord 5
In aanvulling op de steunmaatregelen van het Rijk spannen tal gemeenten
zich in om met aanvullende lokale steunmaatregelen zoveel mogelijk
ondernemers door deze moeilijke tijd heen te slepen. De invulling van dit
lokale beleid is afgestemd op lokale behoeften en omstandigheden. Het
beleid ten aanzien van huurkorting voor commerciële huurders kan hiervan
niet los worden bezien. Binnen deze context is het goed wanneer gemeenten
oog hebben voor de financiële situatie van hun commerciële huurders.
Daarbij is het belangrijk dat gemeenten gelijke gevallen ook gelijk behandelen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het schaamteloos is dat er een ondernemer is, zoals
uit het bericht blijkt, die met al zijn commerciële verhuurders wel afspraken
kon maken over huurkorting en met de gemeente Amsterdam niet? Deelt u
de mening dat een gemeente juist een voorbeeldfunctie zou moeten
vervullen?
Antwoord 6
Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om invulling te geven aan haar rol
als verhuurder, waarbij ik opmerk dat overheidsorganisaties in deze tijd een
voorbeeldfunctie hebben en kunnen laten zien hoe de pijn in de keten op een
verantwoorde manier verdeeld kan worden.
Vraag 7
Bent u bereid om ook gemeenten op te roepen in coronatijd maatwerk aan
huurders te leveren?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 5.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/331609ba-8eb1-4228-96b0-92c6f45ac414
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
32 140
Herziening Belastingstelsel
Nr. 99
MOTIE VAN DE LEDEN EPHRAIM EN EPPINK
Voorgesteld 8 juli 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er reeds geruime tijd een brede voorkeur in de Kamer
bestaat om in box 3 het werkelijk behaalde rendement op vermogens te
belasten en de Staatssecretaris geen politiek besluit kan en wil nemen in
verband met de demissionaire status van het kabinet;
verzoekt de Staatssecretaris, zo spoedig mogelijk een operationeel plan
van aanpak aan de Kamer aan te bieden waarin alle relevante aspecten en
een schatting van de tijdpaden inzake het voorbereiden van regelgeving
zijn opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ephraim
Eppink
kst-32140-99
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 32 140, nr. 99
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cae77d1b-d1be-43ef-b820-8954d863bfb3
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3385
Vragen van de leden Tielen (VVD) en Ellemeet (GroenLinks) aan de Minister
voor Langdurige Zorg en Sport over het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap
nog onbekend onder zorgmedewerkers» (ingezonden 7 juli 2023).
Antwoord van Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) (ontvangen
21 augustus 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend
onder zorgmedewerkers»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog
onbekend onder zorgmedewerkers».
Vraag 2
Bent u het met de initiatiefnemers van de Wet Zeggenschap eens dat het op
zijn minst niet-bemoedigend is dat slechts 11 procent van de zorgmedewerkers meldt op de hoogte te zijn van de Wet Zeggenschap, terwijl deze wet
1 juli jl. al is ingegaan?
Antwoord 2
Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers en werkgevers op de hoogte zijn
van de wijziging van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het
is wenselijk dat de wijziging van de Wkkgz op dit punt voldoende bekendheid
krijgt. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers en werknemers de tijd nodig
hebben om de wijziging van de Wkkgz in te bedden in hun organisatie. Meer
zeggenschap voor zorgmedewerkers vraagt namelijk in veel organisaties om
een cultuurverandering.
Vraag 3
Deelt u de mening dat bekendheid met de wet essentieel is om de bedoeling
van de wet in de praktijk terug te zien? Wat gaat u doen om de bekendheid
met de wet onder alle professionals in alle zorgdomeinen te verhogen?
1
ah-tk-20222023-3385
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2023
Skipr, 26 juni 2023, «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers»
(Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers – Skipr).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
1
Antwoord 3
De bedoeling van de wijziging van de Wkkgz is dat de zorgmedewerker die
zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit
te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun
bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om het effect van de wetswijziging
in de praktijk terug te kunnen zien ben ik het met u eens dat bekendheid met
de wetwijziging voorwaardelijk is. Het is dan ook wenselijk dat hierover
gecommuniceerd wordt. Om die reden heb ik op 26 juni een nieuwsbericht
doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz2. Ik zie
daarnaast ook vooral een rol voor de beroepsverenigingen en brancheorganisaties om de wetswijziging van de Wkkgz onder de aandacht van werkgevers
en werknemers te brengen. Onder andere de beroepsvereniging van
Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft hierin een rol gepakt en op
een gebruiksvriendelijke manier, op hun website en sociale media, informatie
gedeeld3. Daarnaast is het, om het effect van de wetswijziging in de praktijk
terug te kunnen zien, essentieel dat geïnvesteerd wordt in praktische
initiatieven die leiden tot meer zeggenschap. Dat doe ik onder meer via de
Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de
projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Het LAZ
bestaat uit een samenwerkingsverband van de beroepsverenigingen van
Professionals in Sociaal Werk (BPSW) en Verpleegkundigen en Verzorgenden
Nederland (V&VN) en de vijf branchepartijen in de zorg. Ik ben in gesprek
met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook de
aankomende jaren werk te maken van zeggenschap.
Vraag 4
Bent u op de hoogte van de actieplannen die er in organisaties zijn ingezet
om de zeggenschap van professionals te verbeteren? En is bij u bekend
hoeveel zorginstellingen nog geen enkel plan hebben opgesteld?
Antwoord 4
Ja, ik ben op de hoogte van de actieplannen die gesubsidieerd zijn met de
Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. Vanaf september 2023 wordt de
ervaren en formele zeggenschap gemonitord. Uit de monitor moet ook blijken
of werkgevers initiatief nemen om zeggenschap binnen de organisatie te
bevorderen. De projectorganisatie van het LAZ heeft een belangrijke rol in het
motiveren van werkgevers en werknemers om actieplannen voor zeggenschap te maken.
Vraag 5
Waar kunnen zorgprofessionals melden dat zeggenschap binnen hun
organisatie, zoals omschreven is in de Wet Zeggenschap, niet van de grond
lijkt te komen? Wat wordt met deze meldingen gedaan? Deelt u de mening
dat het Landelijk Meldpunt Zorg het aangewezen meldpunt kan zijn voor
zorgverleners die ontevredenheid ervaren binnen hun eigen organisatie? Zo
ja, op welke manier kan dat in de praktijk worden toegepast?
Antwoord 5
Zorgmedewerkers kunnen in eerste plaats binnen hun eigen organisatie hun
ervaringen delen dat zeggenschap niet van de grond lijkt te komen en hier
het gesprek over aangaan met hun directe leidinggevende, bestuurder,
ondernemingsraad, deskundige of vertrouwenspersoon binnen de organisatie4. Indien er geen oplossing wordt gevonden dan kan contact opgenomen
worden met het Landelijk Meldpunt Zorg.
Vraag 6
In hoeverre wordt de in 2022 beschikbaar gestelde subsidie (12,75 miljoen
euro) voor veerkracht en zeggenschap zorgaanbieders, gebruikt voor
bekendheid, communicatie en invulling van de Wet Zeggenschap? Hoe
kwalificeert u de mate waarin zorgaanbieders hier gebruik van maken en hoe
2
Zeggenschap van zorgmedewerkers wettelijk vastgelegd | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl.
Video: Wet «zeggenschap in de zorg» aangenomen | V&VN (venvn.nl) en; Met deze 14 interventies kun je zeggenschap versterken in jouw organisatie | V&VN (venvn.nl).
4
Waar kan ik terecht met een klacht over mijn arbeidsomstandigheden? | Rijksoverheid.nl.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
2
beoordeelt u het feit dat bijna een derde van de subsidieontvangers een
ziekenhuis betrof? Welke sectoren uit de zorg betroffen de overige subsidieontvangers? En wat bent u bereid te doen om het aandeel zorgaanbieders dat
aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden?
Antwoord 6
De beschikbare subsidie is door veel organisaties gebruikt om praktisch
uitvoering te kunnen geven aan het bevorderen van zeggenschap, bijvoorbeeld door het inrichten van een verpleegkundig adviesraad of het aanbieden
van trainingen in het kader van zeggenschap. In totaal hebben 136 organisaties subsidie ontvangen. Naast ziekenhuizen en UMC’s hebben ook organisaties uit overige branches subsidie aangevraagd, waaronder de gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg,
gezondheidscentra, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en thuiszorg. Om het
aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap
te vergroten en te verbreden ben ik in gesprek met de projectorganisatie van
het LAZ voor een meerjarenplan om ook aankomende jaren werk te maken
van zeggenschap. Daarnaast monitor ik vanaf september 2023 de ervaren en
formele zeggenschap5. Op basis van de resultaten van de monitor wordt voor
werkgevers ook inzichtelijk gemaakt wat aanvullend nog nodig is om
zeggenschap te versterken.
Vraag 7
Kunt u al signalen delen vanuit de projectorganisatie van het Landelijk
Actieplan Zeggenschap en de monitor Zeggenschap over de effectiviteit van
de regeling?
Antwoord 7
De actieplannen die zijn gefinancierd met de subsidieregeling Veerkracht en
Zeggenschap lopen tot eind 2023. Na de verantwoording van subsidieontvangers over de uitgevoerde projecten alsmede na de oplevering van de
nulmeting van de Monitor Zeggenschap ontstaat een completer beeld over de
effectiviteit van de regeling.
5
https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2023/06/26/zeggenschap-van-zorgmedewerkerswettelijk-vastgelegd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/47d1b99a-74a1-4d75-943c-1816a10bdb12
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2023–2024
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2023Z16733
Vragen van het lid Baudet (FVD) aan de Staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid en de Minister van Buitenlandse zaken over ngo’s die de oversteek
van illegale immigranten over de Middellandse Zee faciliteren (ingezonden
5 oktober 2023).
Vraag 1
Heeft u in beeld welke niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) «reddingsoperaties» uitvoeren in het Middellandse Zeegebied? Kunt u een overzicht
geven van deze organisaties en hun schepen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 2
Heeft u in beeld waar deze schepen opereren? Wat is hun ligplaats, wat zijn
hun voornaamste vaarroutes, waar pikken zij «drenkelingen» op en waar
worden deze mensen vervolgens afgezet?
Vraag 3
Zijn er ngo’s die subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid in het
kader van «reddingsoperaties» op de Middellandse Zee? Zo ja, welke? Kunt u
een overzicht geven van de bedragen die worden uitgekeerd vanaf 2010?
Vraag 4
Waarom worden mensen die op bootjes slechts enkele tientallen kilometers
uit de kust van Afrika dobberen, soms zelfs nog binnen de territoriale wateren
van Libië, door ngo’s aan boord genomen op een ruim duizend kilometer
lange reis naar Europa? Waarom worden zij niet weer in Afrika afgezet?
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat we moeten voorkomen dat «reddingsdiensten» in
de praktijk fungeren als pendeldiensten voor illegale immigranten?
Vraag 6
Erkent u dat het «reddingswerk» van ngo’s de kans op een succesvolle
oversteek voor gelukszoekers aanzienlijk vergroot en daarmee zorgt voor een
aanzuigende werking op Afrikanen die illegaal de oversteek naar Europa
willen maken?
kv-tk-2023Z16733
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen
1
Vraag 7
Vanaf welk jaar zijn de «reddende» ngo’s actief in het Middellandse Zeegebied en hoeveel mensen zijn sindsdien door deze organisaties getransporteerd naar Europa?
Vraag 8
In hoeverre ondersteunen Nederlandse ambtenaren of overheidsdiensten de
«reddingsoperaties» in het Middellandse Zeegebied?
Vraag 9
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9abe05f7-0196-4571-a3e0-da82a9092ab6
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2023–2024
31 765
Kwaliteit van zorg
Nr. 839
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN
SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 januari 2024
Op 12 januari jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
en Sport om een brief gevraagd over de rechterlijke uitspraak van
11 januari 2024 (bijgevoegd) inzake de concentratie van de interventies bij
aangeboren hartafwijkingen bij kinderen en complexe interventies bij
volwassenen met deze aandoening. Ook heeft de commissie verzocht
deze brief uiterlijk te ontvangen voor de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de week van 23-25 januari a.s. Ook vraagt de
commissie mij geen onomkeerbare stappen te zetten totdat de Kamer zich
hierover heeft kunnen uitspreken. Met deze brief voldoe ik aan uw
verzoek.
Uitspraak
De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 januari 2024 de besluiten van
13 april 2023 om de complexe interventies bij volwassen patiënten met
een aangeboren hartafwijking en de interventies bij kinderen met een
aangeboren hartafwijking te concentreren op twee locaties, namelijk het
Erasmus MC en het UMCG Groningen, vernietigd.
De rechtbank concludeert dat voldoende is onderbouwd dat een vorm van
concentratie noodzakelijk is en onderschrijft ook dat dit standpunt breed
wordt gedragen door de beroepsgroep zelf. Ook oordeelt de rechtbank dat
de juridische vormgeving van het Planningsbesluit en de gevolgde
procedure niet in strijd zijn met de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de
principiële keuze om te concentreren tot twee interventiecentra onvoldoende deugdelijk is onderbouwd. Uit de uitspraak volgt dat de rechter
van oordeel is dat nader onderzoek gedaan had moeten worden naar de
geschiktheid van de gehanteerde volumenorm, die heeft geleid tot de
keuze om te concentreren tot twee interventiecentra en niet naar drie.
Volgens de rechter had ook nader moeten worden onderzocht of de keuze
voor twee interventiecentra, gelet op de bredere gevolgen en nevenef-
kst-31765-839
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2024
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 839
1
fecten van de concentratie, evenwichtig zou uitpakken. De uitspraak heeft
tot gevolg dat de oude situatie, waarin vijf universitaire medische centra
(umc’s) deze vorm van zorg verlenen, blijft bestaan.
Betrokken partijen kunnen tegen de uitspraak van de rechtbank binnen zes
weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State.
Vervolg
Ik betreur de uitspraak zeer. Dit geldt niet alleen voor mij, maar ook de
patiëntenverenigingen hebben uitgesproken teleurgesteld te zijn. De
concentratie van complexe interventies bij patiënten met een aangeboren
hartafwijking is noodzakelijk om ook in de toekomst een hoogwaardige
kwaliteit van deze interventies te kunnen blijven waarborgen. Dat is in het
belang van de patiënten. En dat belang is voor mij leidend. Deze uitspraak
is dan ook slecht nieuws voor alle betrokkenen en met name de patiënten,
die na een lange periode van discussie over de concentratie van deze zorg
recht hebben op duidelijkheid en daar ook nadrukkelijk om vragen.
Door verreweg de meeste betrokkenen wordt onderschreven dat
concentratie van deze vorm van zorg omwille van behoud en waar
mogelijk verdere verbetering van kwaliteit en toegankelijkheid nodig is.
Over de wijze waarop dat moet plaatsvinden wordt wel verschillend
gedacht en de umc’s zijn daar onderling tot op heden niet uitgekomen.
Met de uitspraak van de rechter is een nieuwe situatie ontstaan. Daarom
ga ik op korte termijn in gesprek met de patiëntenverenigingen en alle
universitair medische centra over op welke wijze deze borging van
kwaliteit en toegankelijkheid nu het beste vorm gegeven kan worden. Ook
spreek ik met de betrokken beroepsgroepen. Met hen zal ik ook bespreken
wat er nodig is om de binnen de beroepsgroep verstoorde verhoudingen
weer beter te krijgen. Op basis van dat alles zal ik u informeren hoe dit
dossier naar mijn idee het beste verder kan worden gebracht. Totdat ik uw
Kamer hierover informeer, zal ik geen onomkeerbare stappen zetten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Helder
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 839
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/562aae46-0294-46b9-99bb-e660eff97e23
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
30 914
Voorstel van wet van de leden Van der Vlies en
Gesthuizen tot verduidelijking van de
toerismebepaling en de regels voor
avondwinkels in de Winkeltijdenwet
Nr. 7
VERSLAG
Vastgesteld 26 januari 2009
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt
nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers de vragen en opmerkingen
in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de
openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik
(CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP),
Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom
(PvdA), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop
(CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den
Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus
(PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De
Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk
(CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA),
Blom (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout
(CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok
(VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA),
Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot
Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen
Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé
Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV),
Vacature (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens
(SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag
(CDA) en Weekers (VVD).
KST127303
0809tkkst30914-7
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
blz.
Algemeen
Motivering wetswijziging
Toepassing toerismebepaling
Goedkeuringsbevoegdheid minister van Economische Zaken
Beroepsmogelijkheid
Effecten wetsvoorstel
6.1. Omzet en werkgelegenheid
6.2. Administratieve lasten
6.3. Handhaving
II Artikelen
1
2
4
5
6
6
6
7
7
7
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Winkeltijdenwet. Deze leden constateren dat de initiatiefwet vooral op één punt afwijkt van het voorstel van de regering.
Volgens het initiatiefvoorstel moet de minister van Economische Zaken
goedkeuring geven aan gemeentelijke verordeningen op basis van de
toerismebepaling. Deze leden zijn met name over dit onderdeel van het
voorstel van de indieners Van der Vlies en Gesthuizen kritisch.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele nadere
vragen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
1
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Van der Vlies en Gesthuizen,
welk wetsvoorstel bij deze leden geen enkele sympathie oproept. Voor
hen geldt idealiter het principe dat een winkelier zelf bepaalt of hij op
zondag open is of niet. Zij menen dat zelfregulering zal optreden, omdat
winkeliers hun winkel niet zullen openstellen wanneer om welke reden
dan ook niet te verwachten zal zijn dat er winkelend publiek zal zijn, wat
bijvoorbeeld in een sterk godsdienstige gemeente het geval zal zijn. Deze
leden menen voorts dat ieder individu de vrijheid moet hebben om de
zondag op in te vullen op zijn of haar manier. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat zulks uiteraard ook geldt voor burgers met een zeer sterk godsdienstige overtuiging. De leden van de VVD fractie kunnen echter niet
inzien dat dezulken bij vrije openstelling van winkels op enigerlei wijze
zouden worden benadeeld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van
het initiatiefvoorstel tot verduidelijking van de toerismebepaling en de
regels voor avondwinkels in de Winkeltijdenwet. Deze leden delen het
uitgangspunt van de indieners om oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling tegen te gaan. Zij delen ook de argumenten dat de zondag een
grote waarde als collectieve rustdag heeft en dat op sociaal, economisch
en maatschappelijk gebied goede argumenten tegen een verdergaande
zondagsopenstelling te vinden zijn.
De leden van de fractie van D66 hebben met verontrusting kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Deze leden maken
groot bezwaar tegen de inperking van vrijheid voor ondernemers en
consumenten om hun leven in te richten naar believen zonder daarmee
anderen te beperken. Deze leden zien het wetsvoorstel als een bemoeizuchtig overheidsingrijpen. Voorsts doet het voorstel geen recht aan de
decentrale belangenafweging die mogelijk moet zijn in onze democratie,
zo menen zij.
De leden van de SGP-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel van de leden Van der
Vlies en Gesthuizen. Zij waarderen de inzet van de indieners. Zij onderschrijven van harte het doel van het wetsvoorstel, de aanscherping van de
bestaande toerismebepaling en de bestaande regels voor avondwinkels in
de huidige Winkeltijdenwet, en de wijze waarop deze aanscherping vormgegeven wordt. Deze leden hebben nog enkele vragen en willen nog
enkele voorstellen doen ter aanvulling.
2. Motivering wetswijziging
Waarom gaan de indieners, in tegenstelling tot de regering, voor een
beschrijving van de «waarden» in plaats van de «belangen», zo vragen de
leden van de PvdA-fractie. Wat is in de ogen van de indieners het verschil
tussen belangen en waarden? Kunnen de indieners aangeven om welke
waarden het hier gaat, afgezien van de waarden die in het 5e lid worden
genoemd? Welke rol spelen hierin de waarden van het socialisme en de
waarden van het christelijk geloof?
Kunnen de indieners een beknopt, maar helder overzicht verschaffen van
de wijzigingen ten opzichte van de huidige mogelijkheden die de Winkeltijdenwet biedt, inclusief het vrijstellingenbesluit, als het gaat om openstelling op zondagen en de overige mogelijkheden voor extra openstelling, zo vragen deze leden verder. Welke veranderingen worden
doorgevoerd en wat is daarvan het effect voor (de bevoegdheid van) een
kleine, middelgrote en een grote gemeente? En wat zijn de verschillen met
het voorstel van de regering? Kunnen de indieners ook hiervan een
beknopt en helder overzicht verschaffen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
2
De indieners van het wetsvoorstel noemen de grote waarde van de
zondagrust gerelateerd aan een christelijke overtuiging, maar ook niet
godsdienstige overwegingen. De leden van de VVD-fractie delen die
laatste overwegingen. Zondagsrust kan volgens deze leden het bezoeken
zijn van kerken, musea, wandelen maar ook winkelen. Zondagsrust is
daarmee in de ogen van deze leden een rekbaar begrip; ook winkelen kan
zondagsrust zijn. Wat verstaan de indieners onder sociale contacten? Is
het winkelen op zondag inmiddels geen maatschappelijke trend?
De leden van de D66-fractie zien geen overtuigende en sluitende argumentatie waarom het openstellen van winkels op zondagen de zondagsrust van diegene die niet van de gelegenheid tot winkelen of werken
gebruik willen maken, verstoort. Daarnaast kan niet worden aangegeven
waarom de openstelling van winkels op zondag, anders dan op maandag
of bijvoorbeeld dinsdag, een gevaar is voor openbare orde en veiligheid,
alsmede de leefbaarheid zal verminderen. Graag zien deze leden een
nadere toelichting op dit punt.
Deze leden zien juist een verbetering van leverbaarheid wanneer ondernemers naar wens op zondag kunnen werken en daarmee hun economische
positie versterken. Voorts worden burgers beter in staat gesteld een evenwicht brengen te brengen, tussen privé en werk, en de aankopen die ze
moeten doen, gezien de tijd hiervoor beperkt is vanwege de werkweek die
doorgaans van maandag tot en met vrijdag is georganiseerd. Zij vragen
aan de indieners een onderbouwing waarom ze hen deze vrijheid met hun
voorstel willen misgunnen.
De leden van de fractie van D66 willen voorts benadrukken dat zij het
recht van gelovigen om niet te hoeven werken op voor hen heilige dagen
respecteren. Zij wijzen erop dat zij in het verleden voor dit recht zijn opgekomen. Tegelijk vinden zij dat gelovigen aan niet-gelovigen de ruimte
dienen te bieden om een zondag op een andere wijze te besteden. Kunnen
de indieners, of misschien de twee indieners apart, aangeven in welke
mate religieuze redenen meespelen om onderhavig voorstel te doen?
De leden van de fractie van D66 vragen de indieners om te onderbouwen
met een recente onafhankelijke studie welke problemen er precies leven
ten aanzien van de verstoring van de zondagsrust. Eenzelfde recente
studie zien deze leden graag tegemoet ten aanzien van leefbaarheid,
openbare orde en veiligheid. Dergelijke studies zouden, naar de mening
van deze leden, meer inzicht kunnen geven in de problematiek die door
middel van het wetsvoorstel volgens de indieners wordt opgelost.
De huidige praktijk bewijst dat gemeenten de genoemde bepalingen op
verschillende wijze uitleggen en toepassen. Ook wordt er steeds vaker
gebruik van gemaakt en is de interpretatie van de bepalingen in steeds
meer gevallen twijfelachtig. De indieners merken daarom terecht op dat
de oorspronkelijke bedoeling van de Winkeltijdenwet op deze wijze uitgehold wordt en daarom aanscherping behoeft. Op grond van de Bijbel
benadrukken de leden van de SGP-fractie dat de zondag als collectieve
rustdag voor de Nederlandse samenleving van grote waarde is. Het is
opvallend dat hiervoor brede maatschappelijke erkenning is, hoewel religieuze overwegingen in den brede een ondergeschikte rol spelen.
Zondagsopenstelling van winkels doet afbreuk aan de positie van de
zondag als collectieve rustdag. Het recent door het Platform Detailhandel
Nederland geschetste banenverlies als gevolg van de voorgestelde
aanscherping van de Winkeltijdenwet door de regering, à 15 000 tot
20 000 banen, bevestigt de grote impact die zondagsopenstelling van
winkels heeft op zondagsrust en maatschappij, hoewel de leden de berekening wel subjectief en vergezocht vinden. Op grond van het voorgaande
willen de leden van de SGP-fractie duidelijk markeren dat zij de voorliggende wijziging van de Winkeltijdenwet een noodzakelijke en goede stap
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
3
achten en daarom van harte onderschrijven, maar dat zij de gewijzigde
Winkeltijdenwet niet als ideaal eindbeeld beschouwen.
3. Toepassing toerismebepaling
Kunnen de indieners nader ingaan, zo vragen de leden van de PvdAfractie, wat wordt verstaan onder «toerisme van uitzonderlijke aard»?
Betekent dit dat lang niet alle vormen van toerisme in aanmerking
genomen worden voor de vrijstelling? Welke wel en welke niet?
De leden van de VVD-fractie zien geen heil in de beperking dat avondwinkels op zondag alleen open mogen zijn als zij vóór 16.00 uur dicht zijn. De
leden kunnen deze redenering niet volgen. Is zondagsrust aan een
bepaald tijdstip gebonden?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag een nadere
toelichting van de indieners krijgen op de toevoeging «voor een deel van
de gemeente» (artikel 3, derde lid aanhef). Wat willen de indieners precies
bereiken met deze aanvullende eis aan gemeenten? Kunnen zij inzichtelijk
maken hoe groot het probleem is dat zij willen ondervangen?
De indieners stellen dat de toerismebepaling niet duidelijk genoeg is
geformuleerd, waardoor initiatieven als het openstellen van winkels
buiten het centrum op zondag kansloos te laten zijn, wegens strijd met de
uitdrukkelijke bedoeling van de wet. De indieners zien hierbij een
bevoegdheid van de regering om bij algemene maatregel van bestuur een
nadere invulling te geven van de toerismebepaling. De leden van de
fractie van de ChristenUnie wijzen in dit verband op de veelzijdigheid van
toerisme. Zij vragen of iedere vorm van toerisme in één lijst met criteria
kan worden omvat. Wat is de meerwaarde van een landelijk opgestelde
lijst van kwantitatieve criteria?
De leden van de fractie van D66 vinden de huidige toerismebepaling in de
wet achterhaald. Liever zien zij een andere bepaling, namelijk dat het
gemeenten mogelijk wordt gemaakt om de opening van winkels op
zondag toe te staan. Deze leden vinden de toerismebepaling achterhaald
omdat het begrip «toerisme» zeer breed uitlegbaar is. Er zijn immers veel
mensen die een dagje uit winkelen ook onder toerisme verstaan. Toerisme
en winkelen kunnen en zijn vaak elkaars verlengde, met elkaar verknoopt.
Het verbaasd deze leden dan ook dat de indieners deze semantische
discussie verder willen aanwakkeren om het «toeristisch» element een
nog grotere rol te geven in, dan die nu al heeft. Deze leden vragen hiervoor van de indieners een verklaring en onderbouwing.
Er zijn voorbeelden bekend van gemeenten, waaronder de gemeente
Deventer, waar in de verordening is opgenomen dat de winkeliers die
ontheffing hebben aangevraagd voor zondagsopenstelling dan ook
verplicht zijn om hun winkel op zondag open te stellen, willen zij de
verkregen ontheffing behouden. De leden van de SGP-fractie achten dit
een ongewenste druk op zondagsopenstelling en in strijd met het
uitgangspunt dat winkels op zondag gesloten moeten zijn. Erkennen de
indieners deze zorg? Zijn zij bereid een extra bepaling in het wetsvoorstel
op te nemen om te voorkomen dat gemeenten deze verplichting in de
verordening opnemen?
Deze leden willen ook wijzen op een door hen gesignaleerde uitholling
van de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing bij «bijzondere
gelegenheden van tijdelijke aard» (artikel 4, lid 3 van huidige Winkeltijdenwet), zoals religieuze of nationale feestdagen. Het College van
Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) heeft in oktober jl. goedkeuring
onthouden aan de zondagsopenstelling van een supermarkt in
Amsterdam Noord, omdat deze supermarkt op de zondag allerlei interna-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
4
tionale feesten, als de Chinese dag van het Kind en de Tsjechische
Johannes Husdag, viert. Hoewel de goedkeuring is onthouden, geven de
aanvraag en de verkregen ontheffing wel aan hoe er in de praktijk omgesprongen wordt met de genoemde ontheffingsbepaling. De leden van de
SGP-fractie maken zich grote zorgen over deze uitholling, temeer daar de
Minister van Economische Zaken in antwoord op vragen van deze fractie
heeft aangegeven dat zij de op basis van een beroep op allerlei internationale feestdagen verleende ontheffing in overeenstemming acht met de
intentie van de uitzonderingsbepaling genoemd in artikel 4, lid 3. Volgens
deze leden is in het genoemde geval overduidelijk gezocht naar wettelijke
mogelijkheden om het aantal zondagsopenstellingen uit te kunnen
breiden en is hier geen sprake van een gerezen behoefte vanuit de lokale
gemeenschap om in verband met de viering van de betreffende feestdag
een supermarkt te kunnen bezoeken. Erkennen de indieners dat op deze
wijze ook de in artikel 4, lid 3, genoemde uitzonderingsbepaling uitgehold
wordt? Zien zij mogelijkheden om ook een aanscherping van genoemde
uitzonderingsbepaling op te nemen in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel?
4. Goedkeuringsbevoegdheid minister van Economische Zaken
De leden van de CDA-fractie willen dat de rijksoverheid vanuit het belang
van werknemers en van kleine ondernemers kaders stelt aan de openingstijden van winkels, maar binnen die kaders moeten gemeenten de ruimte
hebben om op basis van lokale argumenten een afweging te maken.
Waarom willen de indieners een einde maken aan de decentrale uitvoering van de wet? Zijn indieners van mening dat gemeenten onvoldoende
in staat zijn om de Winkeltijdenwet uit te voeren en te handhaven? Hoe
kijken indieners in dit verband aan tegen de autonomie van gemeenten?
Gemeenten hebben via de Vereniging van Gemeenten (VNG) aangegeven
problemen te hebben met de voorgestelde wetswijziging. Zij stellen juist
een verruiming voor van de wet naar 20 zondagen. Hoe beoordelen de
indieners van het wetsvoorstel het draagvlak onder gemeenten voor dit
wetsvoorstel en de gevolgen die dit heeft voor de uitvoering van deze
wet?
Waarop moet de minister van Economische Zaken toetsen, zo vragen de
leden van de PvdA-fractie. Betreft het hier een marginale toetsing of een
meer politieke toetsing? Op welke manier zou een norm moeten worden
ontwikkeld voor de structurele en uitzonderlijke aard die het toerisme zou
moeten hebben?
Dient een verordening die het aantal koopzondagen beperkt ook te
worden voorgelegd aan de minister van Economische Zaken? Is het deze
minister ook toegestaan dergelijke beperkende verordeningen niet goed
te keuren?
De leden van de VVD-fractie vinden, naast het geschetste principiële
uitgangspunt, het achteraf goedkeuren van iedere gemeentelijke verordening bureaucratisch. Tevens menen zij dat dit voornemen tornt aan de
decentrale bevoegdheid van gemeenten. Welk doel dient de ministeriële
goedkeuring?
Hoe zien de indieners de voorgestelde voorafgaande ministeriële toetsing
in het licht van gemeentelijk medebewind, waarbij het lokaal bestuur als
uitvoerder en handhaver van landelijke wetgeving optreedt, zo vragen de
leden van de fractie van de ChristenUnie. Gemeenten moeten laten zien
dat ze voldoende maatregelen nemen om de bepalingen van wet en verordening te handhaven. Past het in de verhouding gemeente – rijk om deze
gemeentelijke verordeningen op dit punt vooraf ter goedkeuring aan de
minister van Economische Zaken voor te leggen? Kunnen de indieners
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
5
aangeven waarom het stelsel van lokale democratie, waarbij in de eerste
plaats de gemeenteraad toeziet op het gemeentebestuur, op dit punt
tekort zou schieten?
Deze leden wijzen voorts op de inzet van het kabinet om, in lijn ook met
voorgaande kabinetten, zo veel mogelijk taken en bevoegdheden te
decentraliseren. Kunnen de indieners aangeven om welke reden het
adagium «decentraal wat kan, centraal wat moet», op het punt van de
Winkeltijdenwet niet van toepassing zou zijn? Kunnen de indieners ook
aangeven hoe hun voorstel zich verhoudt met andere beleidsterreinen
waarbij een bepaald evenwicht tot stand is gekomen tussen de decentrale
autonomie en centrale regelgeving, zoals bijvoorbeeld bouw- en woning
toezicht, drank- en horecawet, openbare orde, enzovoorts?
De leden van de fractie van D66 maken er bezwaar tegen dat lokale overheid beperkt worden in hun ruimte om een eigen afweging te maken in
winkeltijden beleid. Naar de mening van deze leden heeft juist de lokale
overheid het best zicht op de behoeftes van de lokale economie en bevolking. Een generiek instrument om winkeltijden te beperken komt niet
tegemoet aan lokale belangen. Hoe reageren de indieners op het massale
verzet van lokale overheden, verenigd in de VNG, tegen het voornemen
van de indieners om meer landelijke sturing aan te brengen?
5. Beroepsmogelijkheid
Indien dit wetsvoorstel aangenomen wordt, zo vragen de leden van de
PvdA-fractie, blijft dan ook de al bestaande beroepsmogelijkheid in stand?
Gaat deze gelden naast de bevoegdheden van de gemeenteraad en de
minister van Economische Zaken? Is zodoende twee keer beroep mogelijk,
politiek beroep en juridisch beroep?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de visie van de
indieners hoe het stelsel van bezwaar en beroep in het kader van het
voorgelegde wetsvoorstel zou kunnen werken. Is een door de minister
getoetst voorstel ter uitwerking van de Winkeltijdenwet op plaatselijk
niveau een besluit dat voor beroep vatbaar is?
6. Effecten wetsvoorstel
6.1. Omzet en werkgelegenheid
Hoeveel winkels zullen naar de inschatting van de indieners moeten
sluiten, indien dit initiatiefwetsvoorstel van kracht zou worden, vragen de
leden van de PvdA-fractie.
De leden van de fractie van D66 vragen de indieners naar een recente
cijfermatige onafhankelijke analyse van de effecten van dit wetsvoorstel
voor de inkomsten van winkeliers, uitgesplitst naar regio en branche,
alsmede de effecten op de werkgelegenheid. Hierbij zijn deze leden onder
meer geïnteresseerd in de effecten op de grensregio, zoals in Zeeland en
Limburg. Deze leden verzoeken de indieners om in te gaan op het verlies
aan gelijk speelveld voor ondernemers en winkeliers in de grensregio.
Deze winkeliers zullen klanten verliezen die zich op naar het buitenland
vervoegen waardoor deze klanten ook op andere momenten niet zullen
winkelen bij de Nederlandse winkels. De leden van de fractie van D66
vragen de indieners hoe deze winkeliers om moeten gaan met het verlies
aan inkomsten.
Daarnaast verzoeken deze leden de indieners te reageren op inschattingen
van het Platform Detailhandel Nederland en de drie grootste Nederlandse
gemeenten, die stellen dat wanneer de regering besluit om de winkeltijden te beperken, direct 15 000 tot 20 000 mensen hun baan verliezen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
6
Deze leden merken op dat het kabinet in het spoeddebat over de aanhangige wijziging van de Winkeltijdenwet op 21 januari 2009 stelde dat deze
cijfers niet zouden kloppen, en dat ze indicatief zouden zijn. Delen de
indieners dat oordeel van het kabinet? Deze leden wensen voorts te weten
van de indieners welk verlies aan banen zij als ondergrens als aanvaardbaar hanteren voor hun voorstel. Is dat 10 000 banen? Is dat 5000 banen?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in het bijzonder aandacht voor
consumenten die werken in de zorgsector en voor mantelzorgers. Deze
consumenten ervaren dat zij door hun onregelmatige werktijden extra
problemen ondervinden wanneer winkels niet ook buiten de reguliere
werktijden open zijn.
6.2. Administratieve lasten
De leden van de CDA-fractie voorzien een toename van (administratieve)
lasten, voor zowel gemeenten als de overheid, als gevolg van de discretionaire bevoegdheid die aan de minister van Economische Zaken wordt
toegekend bij voorgestelde wetswijziging. Iedere verordening moet
immers door de minster worden goedgekeurd. Zijn de indieners het met
deze redenering eens? Zo ja, kunnen de indieners de stijging van lasten
als gevolg van deze wetswijziging kwantificeren?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag meer inzicht
krijgen in de gevolgen voor de administratieve lasten in het algemeen.
Specifiek vragen zij naar de gevolgen voor de administratieve lasten op
ministerieel niveau. Op welke manier zal een rijksambtenaar een inschatting moeten maken van de toeristische aantrekkingskracht van een specifieke gemeente?
6.3. Handhaving
In het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat gemeenten in de
toelichting op een vrijstellingsbesluit ten minste ook de waarborgen
moeten weergeven die gesteld zijn ten aanzien van de handhaving van
het besluit. De leden van de SGP-fractie vinden dit een terechte voorwaarde. Uit het evaluatierapport over de Winkeltijdenwet (2006) blijkt dat
handhaving van deze wet in de meeste gemeenten niet of nauwelijks
(meer) plaatsvindt. Deze leden willen er echter op wijzen dat met de opgenomen voorwaarde maar deels voorzien wordt in de in het evaluatierapport gesignaleerde leemte. De indieners suggereren dat hun wetsvoorstel het gebrek aan handhaving zal corrigeren. Naar de mening van deze
leden is hier meer voor nodig. De gewenste handhaving betreft de gehele
Winkeltijdenwet en niet alleen de toerismebepaling.
II ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel 2
De leden van de SGP-fractie wijzen op de aanscherping van de toerismebepaling met de zinsnede «toerisme van structurele en uitzonderlijke aard
en omvang» (artikel 3, lid 3, onderdeel a). Zij verwelkomen deze
aanscherping. Het doet meer recht aan de oorspronkelijke bedoeling van
de toerismebepaling en het uitgangspunt van de Winkeltijdenwet, een
verbod op zondagsopenstelling. De leden behoeven wel nadere verduidelijking van het in de memorie van toelichting genoemde begrip «regio»,
waarin wordt gezegd dat uit de term «uitzonderlijk» tevens kan worden
afgeleid dat de aard van het toerisme zodanig is dat het voor het grootste
deel gaat om bezoekers van buiten de betreffende regio, waarbij met
name ook gedacht moet worden aan grote internationale aantrekkings-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
7
kracht. De leden gaan ervan uit dat hier gedoeld wordt op een groter
gebied dan het toeristische gebied waarvoor de ontheffing aangevraagd
wordt. Eén van de intenties van het voorliggende wetsvoorstel is immers
een beperking van het gebied waarvoor de ontheffing aangevraagd wordt,
waardoor bezoekers in de meeste gevallen al voor het grootste deel van
buiten dit gebied zullen komen en de genoemde afleiding geen zoden aan
de dijk zet. Wordt met de betreffende regio gedoeld op de gemeentegrenzen of wordt dit breder getrokken? Wat betreft de leden van de
SGP-fractie worden de grenzen breder getrokken, omdat daarmee meer
recht wordt gedaan aan het belang van nationale en internationale
aantrekkingskracht.
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de gekozen formulering voor de in de toerismebepaling genoemde voorwaarde dat de
aantrekkingskracht voor het bedoelde toerisme gelegen moet zijn buiten
de verkoopactiviteiten (artikel 3, lid 3, onderdeel a). Ten opzichte van de
huidige Winkeltijdenwet is hier dus gekozen voor het weglaten van de
zinsnede «geheel of nagenoeg geheel». Dit lijkt een verzwakking van de
juridische basis voor het in alle gevallen verbieden van de in de memorie
van toelichting genoemde cirkelredenering en zou in tegenspraak zijn met
de bedoelde aansluiting op de behandeling van de huidige Winkeltijdenwet. Deze leden horen daarom graag de overwegingen die aan deze
keuze ten grondslag liggen. Is de gekozen formulering in de ogen van de
indieners een afzwakking, of juist een versterking, van de juridische basis
voor het tegengaan van genoemde cirkelredenering?
De voorzitter van de commissie,
Tichelaar
De griffier van de commissie,
Franke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e13491ce-a612-4b09-aebc-2146596d9384
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3062
Vragen van de leden Van Klaveren, Bontes en Wilders (allen PVV) aan de
ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over een vluchtend gezin voor Marokkaanse intimidatie (ingezonden 28 juni
2013).
Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), de minister Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 29 augustus 2013).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Gezin vlucht voor tuig»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Kunt u aangeven waarom de politie niet gezorgd heeft dat de Marokkaanse
terreurplaag werd gestopt en wat gaat de politie doen om het tuig aan te
pakken en te straffen?
Hoe oordeelt u over het feit dat niet het Marokkaanse tuig is gestraft en
gedwongen is te verhuizen maar een geterroriseerd gezin dat al zoveel
ellende heeft ondervonden van de situatie?
Antwoord 2, 3
De gemeente Amsterdam heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn
met de onderhavige casus. De incidenten die zich de afgelopen tijd rondom
het gezin hebben voorgedaan zijn door de gemeente beoordeeld. Daarbij is
de conclusie getrokken dat de incidenten onvoldoende verband met elkaar
houden om te kunnen worden aangemerkt als hardnekkig treiteren in de zin
van de zogenaamde Amsterdam treiteraanpak. Deze aanpak is bedoeld voor
structurele treiterijen, bedreigingen en overlast die gericht zijn tegen een
specifiek persoon of huishouden en voorziet als ultimum remedium in een
gedwongen verhuizing van de daders van treiterijen.
Dat de Amsterdamse treiteraanpak in dit geval niet geïndiceerd was laat
onverlet dat er wel degelijk door de politie is opgetreden. De politie heeft
onderzoek verricht naar de incidenten waarmee de genoemde familie is
geconfronteerd en in drie zaken is het dossier aan het openbaar ministerie
1
ah-tk-20122013-3062
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2013
http://www.telegraaf.mobi/article/21684553/gezin-vlucht-voor-tuig
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
1
overgedragen. In een van die zaken concludeerde het OM dat er onvoldoende
aanknopingspunten waren voor een strafrechtelijk onderzoek. In de andere
twee zaken is wel een onderzoek gestart en in een geval ook al afgerond. De
verdachte in die zaak zal over de vervolgingsbeslissing worden geïnformeerd.
De beslissing om de resultaten van dit optreden niet langer af te wachten en
te verhuizen is in dit geval een keuze geweest van de familie zelf. Uiteraard is
het te betreuren als mensen zich om dit soort redenen gedwongen voelen te
verhuizen.
Vraag 4
Kunt u aangeven op welke manier Nederland beter is geworden van de
massa-immigratie, kijkend naar de criminaliteitstatistieken?
Antwoord 4
Het baart zorgen dat het integratieproces bij een deel van onze inwoners te
langzaam gaat of stokt. Tegelijk moet erkend en gevierd worden dat velen
zich op eigen kracht weten te onttrekken aan de negatieve teneur die uit de
statistieken spreekt. In contrast met de overlast en criminaliteit staan de
prestaties in het onderwijs. De vooruitgang die de tweede generatie
migranten geboekt heeft op het terrein van onderwijs biedt hoop voor de
toekomst.
Het integratieproces vraagt om de volle aandacht, omdat het de samenleving
als geheel raakt. Dit kabinet staat voor een Nederland waarin iedereen gelijke
kansen krijgt, ongeacht zijn of haar afkomst. Van nieuwkomers mag verwacht
worden dat zij deze kansen grijpen.
Vraag 5
Erkent u inmiddels dat er sprake is van een Marokkanenprobleem? Zo neen,
bent u bereid zelf te gaan wonen in de buurt waar het geterroriseerde gezin
is weggejaagd?
Antwoord 5
Het kabinet onderkent dat bepaalde groepen meer overlast en criminaliteit
veroorzaken dan andere. De aanpak van (jeugd)criminaliteit is één van de
speerpunten van dit kabinet. De oplossing ligt in een combinatie van
repressie van crimineel gedrag, preventieve activiteiten gericht op het
verbeteren van de uitgangspositie van deze jongeren, het voorkomen van
grensoverschrijdend gedrag en opvoedingsondersteuning. Ouders hebben de
verantwoordelijkheid hun kinderen goed op te voeden en daar hoort bij dat
zij grenzen stellen aan gedrag, thuis en op straat. Indien ouders problemen
ondervinden met de opvoeding dienen zij daarbij ondersteuning te zoeken.
In de aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Wel is het
uiteraard zo dat de groepen die vaker problemen veroorzaken navenant meer
met deze aanpak in aanraking zullen komen.
Vraag 6
Bent u bereid alles op alles te zetten om te zorgen dat criminelen met een
dubbele nationaliteit – en dat zijn uitzonderlijk vaak Marokkanen – na
denaturalisatie en straf, ons land worden uitgezet?
Antwoord 6
Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de
rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de
persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de
Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor
commune misdrijven is niet mogelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d636c26e-1d5b-4ca4-bc68-3682a016abcf
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017–2018
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2693
Vragen van de leden Van Haersma Buma (CDA) en Pechtold (D66) aan de
Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media over het bericht «Veel trots, weinig kennis» (ingezonden
1 juni 2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap) mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media (ontvangen 6 juli 2018).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Veel trots, weinig kennis» in de juni-uitgave
van het Historisch Nieuwsblad?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Komt het in het artikel geschetste beeld overeen met door uw ministerie
uitgevoerde onderzoeken over de Nederlandse identiteit en ons historisch
bewustzijn? Zo nee, waarin verschillen beide beelden?
Antwoord 2
Er is door OCW geen onderzoek gedaan naar de Nederlandse identiteit en
ons historisch bewustzijn. Het is derhalve niet mogelijk een vergelijking te
maken. Wel is het SCP op dit moment bezig met een onderzoek naar de
Nederlandse identiteit en onderlinge verbinding. Deze SCP-publicatie wordt in
de eerste helft van 2019 verwacht.
Vraag 3 en 4
Hoe wordt door u bij de uitvoering van de alinea in het regeerakkoord over
het vergroten van de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en
vrijheden de geschiedeniskennis van de gemiddelde Nederlander van een
onvoldoende naar een voldoende getrokken?
Hoe beoordeelt u het feit dat uit het Historisch Nieuwsblad-onderzoek blijkt
dat slechts 20 procent van de respondenten weet dat Nederland sinds de
negentiende eeuw, dus 200 jaar, een koninkrijk is?
ah-tk-20172018-2693
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2018
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
1
Antwoord 3 en 4
Op basis van dit gegeven concluderen wij dat kennis over onze gedeelde
geschiedenis, waarden en vrijheden blijvend aandacht verdient. Niet voor
niets zit dit in de kern van ons onderwijs. In het regeerakkoord is een aantal
maatregelen opgenomen om het historisch democratisch bewustzijn te
versterken, namelijk het uitreiken van de Canon, het beter zichtbaar en
toegankelijk maken van historische plaatsen, kennis van het Wilhelmus (dit is
meegegeven aan het ontwikkelteam bij de integrale curriculumherziening) en
het mogelijk maken van museumbezoek en bezoek aan het parlement. Deze
maatregelen worden momenteel uitgewerkt en geïmplementeerd. Deze
combinatie van maatregelen moet bijdragen aan een versterking van het
historisch democratisch bewustzijn van jongeren.
Daarnaast wordt in diverse ontwikkelteams van curriculum.nu onderzocht
welke kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden in het
curriculum van de toekomst wordt opgenomen. Het gaat dan – conform het
regeerakkoord – onder andere over kennis over democratie, de Nederlandse
rechtsstaat en (seksuele) diversiteit.
Vraag 5
Welke relatie ziet u met de Canon van Nederland, en de wijze waarop die in
het onderwijs gebruikt wordt of gebruikt zou moeten worden, om de kennis
over ons historisch bewustzijn te vergroten?
Antwoord 5
Zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat de vensters van
de Canon van Nederland als uitgangspunt dienen ter illustratie van de (tien)
tijdvakken. Daarbij bestaat er in de praktijk een verschil tussen het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs, de onderbouw van het voortgezet
onderwijs en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.
In het basisonderwijs ligt de nadruk meer op de geschiedenis van Nederland.
In het voortgezet onderwijs is er meer aandacht voor internationale ontwikkelingen. Daarnaast worden historische vaardigheden en historisch redeneren
in het voortgezet onderwijs belangrijker, zoals het interpreteren van bronnen
en het kritisch beoordelen van de betrouwbaarheid ervan. Door feitenkennis
alleen wordt geen historisch bewustzijn gecreëerd, vandaar dat de examenprogramma’s van geschiedenis (en staatsinrichting) een bredere aanpak
benaderen voor leerlingen in het vmbo, havo en vwo.
In deze examenprogramma’s moeten ook keuzes worden gemaakt, aangezien
de tijd beperkt is en de omvang van de geschiedenis erg groot. Leerlingen in
het vmbo leren over de geschiedenis en staatsinrichting van Nederland vanaf
1848 tot heden. In de examenprogramma’s van havo en vwo wordt kennis
gevraagd van de prehistorie (3.000 v.Chr.) tot het heden. In beide programma’s hebben historici, vakspecialisten, curriculumexperts en geschiedenisleraren weloverwogen beslissingen genomen om een evenwichtig beeld te geven
van onze nationaal én internationaal gedeelde geschiedenis. Daarin zijn niet
alle vensters van de Canon uitgewerkt om ook ruimte te laten voor internationale ontwikkelingen in Europa en de wereld. Met de vrijheid die leraren in het
schoolexamen en in hun lessen hebben, is er genoeg ruimte voor hen om de
vensters van de Canon alsnog volledig aan te bieden.
De vensters van de Canon van Nederland dienen als uitgangspunt en ter
illustratie voor leraren bij de vormgeving van hun lessen. Op dit moment
worden in het kader van de integrale curriculumherziening voor het primair
en voortgezet onderwijs door leraren en schoolleiders voorstellen gedaan
voor de actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. De Minister van OCW
vraagt daarom aan entoen.nu om het ontwikkelteam Mens en Maatschappij
– waar geschiedenis een onderdeel van is – te informeren over het gebruik
van de Canon in het onderwijs. Nadat Curriculum.nu in het voorjaar van 2019
haar advies heeft gepresenteerd, vragen we een nieuwe onafhankelijke
commissie om te kijken of en hoe de Canon moet worden aangepast.1
1
Hiermee geeft de Minister van OCW uitvoering aan het verzoek van de aangenomen moties
Bergkamp/Sjoerdsma (32 830, nr. 242) en Geluk-Poortvliet/Rog (32 830, nr. 237).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
2
Vraag 6
Hoe verklaart u dat de geschiedenisvragen door jongeren tussen de 14 en 18
jaar slechter dan gemiddeld worden beantwoord?
Antwoord 6
Wij hebben geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de
ondervraagden over de verschillende schoolsoorten en profielen. Het is
daarmee dan ook lastig te verklaren.
Vraag 7
Hoe duidt u de grote scheidslijnen die uit het onderzoek naar boven komen
tussen verschillende leeftijdsgroepen ten aanzien van hun houding over
bijvoorbeeld dubbele paspoorten en de komst van gastarbeiders?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we geen inzage in de
representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden. Het is daarom
lastig de verschillen te duiden.
Wel zien we ook in andere studies in binnen- en buitenland dat jongeren
positiever zijn over de komst van migranten en kwesties in de multiculturele
samenleving dan ouderen. Zij groeien op in een samenleving die diverser is
en hebben meer contact met mensen met een andere nationaliteit of een
migratie-achtergrond. Overigens zijn daarbij de verschillen naar opleidingsniveau groter dan de verschillen naar leeftijd. Omdat jongere generaties
gemiddeld hoger opgeleid zijn dan oudere generaties, kan opleiding een deel
van het verschil verklaren. In het artikel van het Historisch Nieuwsblad
worden alleen verschillen tussen leeftijdsgroepen besproken. Het is onduidelijk of er daarbij gecontroleerd is voor opleidingsverschillen.
Vraag 8
Bent u bereid de geschiedenistest zelf ook te maken en de resultaten ervan te
openbaren?
Antwoord 8
Ja, we hebben allebei de geschiedenistest gemaakt. De Minister voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoordde zeventien van de twintig
vragen goed (bij de vragen 5, 7 en 13 gaf zij het verkeerde antwoord). De
Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had twee van de
twintig antwoorden fout (het ging om de antwoorden op de vragen 6 en 7).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5b0cadb4-8abf-4de5-9509-83b04d98f02d
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
759
Vragen van de leden Ronnes en Geurts (beiden CDA) aan de Minister van
Financiën over het bericht «Geld kan soms toch groeien op lapjes
landbouwgrond» (ingezonden 6 november 2018).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 27 november 2018).
Vraag 1
Herkent u de in het artikel «Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond» genoemde praktijken van grondspeculatie met (landbouw-)grond?1
Antwoord 1
Ja. Grond wordt al langer aangeboden als product, waarin kan worden
geïnvesteerd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de
risico’s hiervan gewezen.
Vraag 2 en 3
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) momenteel niet kan
ingrijpen, omdat er met een «slimmigheidje» wordt voorkomen dat de
landbouwgronden als beleggingsobject worden gezien?
Wanneer gronden op papier in bezit en beheer zijn van particuliere beleggers,
terwijl het feitelijk beheer wordt uitgevoerd door een derde (bijvoorbeeld een
agrariër) en dus niet door de particuliere belegger, is er dan toch niet feitelijk
sprake van een beleggingsobject waarmee er dus financieel toezicht nodig is?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 3
Volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) is sprake van een beleggingsobject indien het beheer «hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan
de verkrijger». De reden voor dit criterium is dat het bij een beleggingsobject
naar zijn aard moet gaan om een belegging waar de consument geen
omkijken meer naar heeft. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat
de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in
overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering
in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te
verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in
1
ah-tk-20182019-759
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2018
De Volkskrant, 27 september 2018: https://www.volkskrant.nl/economie/rijker-worden-vanlandbouwgrond-gaat-het-in-amstelveen-wel-lukken-~b5987a16/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
1
deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject. Hetgeen op
papier wordt overeengekomen hoeft evenwel niet leidend te zijn voor de
beoordeling van de praktijk. Er kan door constructies worden heengekeken.
Wanneer in praktijk onderhands wel degelijk het beheer van de zaak aan de
consument wordt gelaten, kan dat beheer van de zaak geacht worden
onderdeel uit te maken van hetgeen aangeboden wordt aan de consument;
waardoor alsnog sprake kan zijn van een beleggingsobject en de regels van
de Wft van toepassing zijn.
Vraag 4
Waar kunnen particuliere beleggers die zich misleid voelen door aanbieders
van producten zoals in het artikel genoemd terecht, nu de producten formeel
niet vallen onder het financieel toezicht van de AFM?
Antwoord 4
Volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is het een handelaar niet
toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. Een oneerlijke
handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of
onvolledige informatie. Het toezicht hierop vindt op grond van de Wet
handhaving consumentenbescherming (Whc) plaats door de AFM, mits er
sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of
activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van financiële producten in de zin van
de Wft (zoals beleggingsobjecten). Als hier geen sprake van is, is de ACM
bevoegd. Beleggers in een investering in grond die niet kwalificeert als een
financiële dienst of activiteit (zoals het aanbieden van een grondperceel
waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert), kunnen zich dus
melden bij de ACM.
Wanneer de AFM of ACM tot het oordeel komt dat er een oneerlijke
handelspraktijk wordt verricht, kan een zelfstandige last of last onder
dwangsom worden opgelegd om de handelaar te verplichten de oneerlijke
handelspraktijk te beëindigen. In de praktijk betekent dit dat onjuiste of
misleidende informatie moet worden hersteld en dat onvolledige informatie
moet worden aangevuld. Ook kunnen de AFM of de ACM boetes opleggen
van maximaal € 450.000,–. Een oneerlijke handelspraktijk levert een
onrechtmatige daad op, waarvoor consumenten de aanbieder aansprakelijk
kunnen stellen om hun schade te verhalen.
Vraag 5
Is het waar dat u werkt aan een wetsvoorstel om beleggers beter te beschermen tegen aanbieders van dubieuze beleggingsobjecten, zoals in het artikel is
vermeld? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
Antwoord 5
Ja. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee de bescherming van
beleggers in beleggingsobjecten wordt versterkt. Hierover voer ik overleg met
de AFM. Het is mijn voornemen het wetsvoorstel in de loop van 2019 aan uw
Kamer te zenden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b2ff4d53-3002-46d8-a95a-1029dd86267b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
33 037
Mestbeleid
Nr. 332
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 december 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit over de brief van 10 oktober 2018 inzake de stand van
zaken uitvoering bestuursovereenkomst grondwaterbeschermingsgebieden in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 33 037, nr. 313).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 december 2018.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie,
Konings
kst-33037-332
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332
1
1
Bij welke overheid ligt nu de primaire verantwoordelijkheid voor de
kwaliteit van het water in de grondwaterbeschermingsgebieden, bij de
rijksoverheid of bij de provincies?
Antwoord
De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de provincie. Op grond van
artikel 1.2 lid 2 Wet milieubeheer moet de provincie in de provinciale
milieuverordening (PMV) regels stellen ter bescherming van de kwaliteit
van het grondwater. Dit met het oog op waterwinning voor drinkwaterproductie in de gebieden die in deze verordening zijn aangewezen. Vanwege
het algemene belang van drinkwater, en de uitvoering van de Meststoffenwet ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en de wijze waarop het
bijdraagt aan de Kaderrichtlijn Water, hecht het Rijk er aan dat drinkwaterbedrijven, provincies en de georganiseerde land- en tuinbouw
gezamenlijk tot oplossingen komen die de kwaliteit van drinkwaterbronnen veilig stelt.
2
Welke 11 gebieden zijn afgevallen als grondwaterbeschermingsgebieden?
Antwoord
De gebieden die geen onderdeel meer uitmaken van de bestuursovereenkomst zijn:
– Loosdrecht (Noord Holland)
– Kruidhaars/Sleen (Drenthe)
– Edese Bos en Putten (Gelderland)
– Leersum (Utrecht)
– Aalsterweg, Helmond, Huijbergen, Oosterhout, Schijf en Seppe (Noord
Brabant)
Met afdoende onderbouwing en unanieme instemming van provincies,
drinkwaterbedrijven en regionale LTO-organisaties is de lijst van
grondwaterbeschermingsgebieden gewijzigd. Deze 11 gebieden zijn
afgevallen omdat de invloed van land- en tuinbouw op het grondwater
niet bepalend bleek te zijn. De gebieden behouden uiteraard wel hun
status van aangewezen grondwaterbeschermingsgebied.
3
Worden de gebieden die niet langer zijn opgenomen in de lijst van
grondwaterbeschermingsgebieden nog gemonitord?
Antwoord
In de gebieden die geen onderdeel uitmaken van de bestuursovereenkomst, wordt niet gemonitord zoals dat in afspraak 2 van de bestuursovereenkomst is benoemd1.
De drinkwaterbedrijven monitoren in alle grondwaterbeschermingsgebieden steeds de kwaliteit van het grondwater dat zij onttrekken. Nitraat is
één van de stoffen die deel uitmaakt van dit reguliere meetprogramma
van de drinkwaterbedrijven. Provincies en drinkwaterbedrijven zijn
daarnaast gezamenlijk bezig met de inrichting en verdere ontwikkeling
van een «early warning»-monitoringssysteem in alle grondwaterbeschermingsgebieden, waarbij nitraat ook een van de stoffen is die gemeten
wordt.
4
Wat wordt verstaan onder de invloed van land- en tuinbouw op het
grondwater?
1
Kamerstuk 33 037, nr. 250.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332
2
Antwoord
De bestuursovereenkomst maakt deel uit van het zesde actieprogramma
waarmee Nederland de Nitraatrichtlijn implementeert (Kamerstuk 33 037,
nr. 250). Deze richtlijn heeft als doel de waterverontreiniging die wordt
veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te
verminderen, en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen.
Onder de invloed van de landbouw wordt verstaan de uit- en afspoeling
van nitraten uit de land- en tuinbouw.
Indien het bovenste grondwater gemiddeld genomen voldoet aan de
nitraatnorm, is de verwachting dat winning van grondwater voor
drinkwater in betreffende gebieden op lange termijn mogelijk blijft. De
nitraatconcentraties in de ondergrond zullen namelijk op weg naar de
winputten naar verwachting niet toenemen, maar eerder afnemen. Ten
aanzien van overige aan bemesting gerelateerde stoffen, wordt er vanuit
gegaan dat bij het voldoen aan de nitraatnorm in het bovenste grondwater, geen normoverschrijdingen zullen optreden voor deze andere
stoffen (zie ook Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2574).
5
Welke invloeden van steden en natuur zijn er en hoe zijn deze
gedefinieerd?
Antwoord
De antropogene invloed van stedelijk gebied of natuur per grondwaterbeschermingsgebied is gedocumenteerd in het betreffende gebiedsdossier.
Deze invloeden maken evenwel geen onderdeel uit van de bestuursovereenkomst. De verschillende definities zijn vastgelegd in de begrippenlijst
handleiding Gebiedsdossiers2.
6
Hoeveel van de vier provinciale uitvoeringsovereenkomsten die op het
moment van het versturen van de brief waren gesloten, zijn gesloten voor
de eerder door u gestelde deadline van 30 juni 2018? Indien de verschillende overeenkomsten later dan deze datum zijn gesloten, op welke data
zijn ze gesloten?
Antwoord
Alle provinciale uitvoeringsovereenkomsten zijn getekend na 30 juni 2018.
De feitelijke ondertekening heeft in elke provincie op een ander moment
plaatsgevonden, namelijk op:
• 2 juli 2018 in Overijssel
• 5 juli 2018 in Noord Brabant
• 6 juli 2018 in Gelderland
• 26 september 2018 in Drenthe
7
Is inmiddels de uitvoeringsovereenkomst met de provincie Limburg
afgerond? Zo ja, op welke datum?
Antwoord
Aan de uitvoeringsovereenkomst in Limburg wordt gewerkt door
provincie Limburg, de Limburgse Land en Tuinbouwbond (LLTB) en
Waterleiding Maatschappij Limburg (WML). Het voornemen van de
partijen is om begin december 2018 de uitvoeringsovereenkomst te
ondertekenen.
2
http://www.overijssel.nl/publish/pages/98701/
inleiding_en_handleiding_gebiedsdossiers_drinkwaterwinningen.pdf.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332
3
8
In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn werd gesproken over 40
grondwaterbeschermingsgebieden, maar dit zijn er nu 34; in hoeverre
moet de Europese Commissie op de hoogte gesteld worden van deze
wijziging en wat is hiervoor de procedure?
Antwoord
Wijzigingen van het actieprogramma die de effectiviteit beïnvloeden,
moeten gemeld worden bij de Europese Commissie. Zoals genoemd bij
het antwoord op vraag 4, maakt de bestuursovereenkomst deel uit van het
zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Afspraken 1b en 1c van de
bestuursovereenkomst waarmee wijziging van de gebieden mogelijk is,
zijn bekend bij de Europese Commissie. Er is geen reden aan te nemen
dat de effectiviteit van het zesde actieprogramma wordt beïnvloed,
aangezien gebieden zijn geschrapt waar invloed landbouw beperkt is en
gebieden zijn toegevoegd waar de invloed van de land- en tuinbouw wel
een aanvullende aanpak vraagt.
9
Wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het bestuurlijk
overleg?
Antwoord
De ondertekenaars van de bestuursovereenkomst beslissen uiterlijk
30 juni 2019 in een bestuurlijk overleg of er voldoende voortgang is.
Indien er onverhoopt in één of meer van de gebieden onvoldoende
perspectief op doelbereik moet worden geconstateerd, bezien de partijen
welke noodzakelijke acties genomen moeten worden. In het zesde
actieprogramma is dit laatste uitgewerkt door te stellen dat deze maatregelen juridisch verplicht zullen worden gesteld gedurende de looptijd van
het zesde actieprogramma. Over de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg
waar beslist wordt over de voortgang en verdere gang van zaken, zal uw
Kamer worden geïnformeerd.
10
Op welke datum zou de nul-situatie in de verschillende grondwaterbeschermingsgebieden moeten zijn vastgesteld?
Antwoord
Hoe en wanneer de nul-situatie moet zijn vastgesteld, is niet vastgelegd in
de bestuursovereenkomst. Er is een handreiking opgesteld, die omwille
van eenduidigheid nauw aansluit op de systematiek die in het Landelijk
Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) wordt toegepast. Er wordt een
analyse opgesteld van de situatie per gebied. Deze analyses zijn inmiddels
voor bijna alle gebieden uitgevoerd en gedocumenteerd. Daarnaast wordt
bij de start per deelnemende agrariër in kaart gebracht hoe hoog het
stikstofbodemoverschot is (als indicator voor de nitraatuitspoeling). Dit zal
voor het eerst plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2019. De grondwatermonitoring in de verschillende gebieden kan pas van start gaan als de
deelnemers bekend zijn. Momenteel wordt gewerkt aan het ontwerp en
dimensionering van het meetnet. De feitelijke grondwatermonitoring vindt
altijd plaats in het najaar, wat betekent dat de eerste monitoringronde
plaatsvindt in het najaar van 2019. Tenslotte hebben er nulmetingen
plaatsgevonden in verschillende gebieden waar sprake is van een
bestaande of doorlopende aanpak, zoals het project Duurzaam Schoon
Grondwater in Limburg.
11
Houdt u vast aan uw eerdere toezegging om halverwege het jaar 2019
alsnog te herzien of aanvullende wettelijke maatregelen nodig zijn?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332
4
Antwoord
Ja. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat uiterlijk 30 juni 2019
wordt vastgesteld of er voldoende voortgang is. Als dat niet zo is, zullen
maatregelen juridisch verplicht zullen worden gesteld gedurende de
looptijd van het zesde actieprogramma. Deze afspraak blijft onverkort van
kracht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3f92aab0-4855-4441-876b-fbf8fcdcfb5a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 550 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017
Nr. 42
MOTIE VAN HET LID GRASHOFF
Voorgesteld 3 november 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel pabo-afgestudeerden niet instromen in het
basisonderwijs en dat een grote groep snel weer het basisonderwijs
verlaat, wat mede bijdraagt aan het (aankomend) lerarentekort;
constaterende dat er een groot verschil is tussen de beloning en carrièremogelijkheden in het vo en po;
van mening dat docenten in het basisonderwijs even waardevol zijn als
docenten in het voortgezet onderwijs;
verzoekt de regering, haar beleid zo in te richten dat er op korte termijn
betere beloning en carrièremogelijkheden in het primair onderwijs komen,
gelijk aan het voortgezet onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
Grashoff
kst-34550-VIII-42
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 VIII, nr. 42
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ad58cb35-51d3-4dd3-946c-a546ecf8da0e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
34 775 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (XVI) voor het jaar 2018
Nr. 43
MOTIE VAN HET LID KUZU
Voorgesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 4 december 2017
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om, concrete maatregelen te nemen teneinde
aanbevelingen om de jeugdzorggezinnen met een migrantenachtergrond
vroeger en eerder te laten bereiken, zoals uit het rapport Diversiteit in
transitie van FORUM, van implementatie te laten voorzien door
gemeenten en de voortgang van deze implementatie te bewaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kuzu
kst-34775-XVI-43
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 775 XVI, nr. 43
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/941c20c4-2af4-437c-8c8c-411651dc5ef9
|
Commissie BiZa
Aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
T.a.v. mw. drs. K.H. Ollongren
Postbus 20011
2500 EA DEN HAAG
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 12 september 2019
Beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de toepassing van filters bij OOGinterceptie door de AIVD en de MIVD
29924-188/2019D35315
Geachte mevrouw Ollongren,
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 5 september 2019
is gesproken over uw brief van 3 september inzake de beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de
toepassing van filters bij OOG-interceptie door de AIVD en de MIVD.
De commissie heeft besloten u te verzoeken een technische briefing te organiseren door ambtenaren
van uw ministerie en/of medewerkers van de CTIVD over de beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over
de toepassing van filters bij OOG-interceptie door de AIVD en de MIVD. De briefing dient ingepland te
worden voor het algemeen overleg IVD-aangelegenheden en wij stellen voor deze in te plannen op
dinsdag 29 oktober 2019 van 16.45 uur tot 17.45 uur.
Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
C.J.M. Roovers
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/119539b9-6a85-45fe-b3ce-8f090368aee8
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 570 VI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het
jaar 2021
Nr. 99
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 maart 2021
Hierbij bied ik uw Kamer ter informatie een afschrift aan van het besluit op
grond van de Wet openbaarheid van bestuur van het Openbaar Ministerie
dat kort gezegd ziet op documenten betreffende de strafvervolging van
dhr. Geert Wilders, inzake zijn «minder-Marokkanen»-uitspraken.1
In verband met de (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten
over dit onderwerp wil ik uw Kamer attenderen op dit besluit. De
gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten zijn te vinden bij het besluit
op www.om.nl.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
1
kst-35570-VI-99
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VI, nr. 99
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/276c6c81-cdd4-45ab-a075-8533dc502363
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
21 501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur
Nr. 116
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2009
In aanloop naar de Informele EU-Raad van 23 maart aanstaande, stuur ik
u:
• De geannoteerde agenda van de Informele Raad van 23 maart.
• De reactie op de toezegging die voort is gekomen uit het Algemeen
Overleg van 12 februari jl. (Kamerstuk 21 501-34, nr. 115) Tijdens dit
overleg heeft Staatssecretaris Bijsterveldt toegezegd u te informeren
over de hoogte van de Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan
Hoger Onderwijs als percentage van het BBP, en dit in relatie tot de
Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan R&D. Met deze brief
voldoe ik aan deze toezegging.
• Het verslag van de OJC-Raad van 16 februari (waarbij alleen onderwijs
op de agenda stond).
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk
KST128742
0809tkkst21501-34-116
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116
1
GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD 23 MAART 2009
Voor de Informele Raad op 23 maart aanstaande in Praag staan de
volgende onderwerpen geagendeerd:
1. Rol van onderwijs bij het economisch herstel
2. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers
De Informele Raad heeft geen bevoegdheden voor het nemen van
besluiten. Het doel van deze Raad is het uitwisselen van gedachten over
bovengenoemde onderwerpen. Deze uitwisseling van standpunten zal
plaatsvinden op hoofdlijnen, aangezien in totaal 34 Europese landen
(waaronder de 27 EU-lidstaten) deelnemen aan deze Informele Raad.
Rol van onderwijs bij het economisch herstel
De kernboodschappen die tijdens de OJC-Raad in februari jl. zijn aangenomen, benadrukken het belang van onderwijs voor het economisch
herstel en het behoud van de sociale cohesie. In vervolg hierop wordt, op
initiatief van het Tsjechische voorzitterschap, tijdens de Informele Raad
van gedachten gewisseld over mogelijk te nemen maatregelen op het
gebied van onderwijs die door lidstaten genomen kunnen worden ten
faveure van economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie.
Aan de Informele Raad worden de volgende vragen voorgelegd:
• Welke maatregelen zouden kunnen worden genomen op nationaal
niveau om de economische crisis te helpen op te lossen?
• Hoe kan Europese onderwijssamenwerking ondersteunen bij het
bestrijden van de economische crisis?
Inzet Nederland
Momenteel is het kabinet nog in beraad over een mogelijk pakket aan
maatregelen om de economische crisis te bestrijden. Zodra meer informatie beschikbaar is, wordt de Kamer hier uiteraard over geïnformeerd.
Nederland benadrukt dat bij Europese onderwijssamenwerking te allen
tijde de subsidiariteit voorop moet staan. In dit kader geldt dan ook dat we
op nationaal niveau bepalen welke (onderwijs)maatregelen we implementeren om de crisis te bestrijden en bij voorkeur er ook sterker uitkomen.
Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers
De samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers is één van
de onderwijsprioriteiten van het Tsjechische EU-voorzitterschap.
Met de bespreking van dit thema, beoogt het Tsjechische voorzitterschap
meer (politieke) aandacht te vragen voor wederzijdse communicatie
tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. Tijdens de Informele Raad
wordt gesproken over de volgende thema’s:
• De rol van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers bij het oplossen van de economische crisis.
• Het belang van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en
werkgevers met het oog op het vergroten van de creativiteit, innovatie
en ondernemerschap.
• Europese samenwerking op het gebied van de relatie tussen onderwijsinstellingen en werkgevers.
Het doel van het voorzitterschap is om in mei tijdens de OJC-Raad over dit
onderwerp raadsconclusies aangenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116
2
Inzet Nederland
Beroeps- en volwasseneneducatie:
Staatssecretaris van Bijsterveldt heeft in 2008 de Kamer de Strategische
agenda voor de BVE-sector aangeboden. Daaruit blijkt dat Nederland
reeds inzet op de versterking van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. De volgende doelstellingen zijn hierover
geformuleerd:
• Een betere aansluiting tussen het beroeps- en volwassenenonderwijs
en de arbeidsmarkt
• Een verbeterde kwaliteit in het beroeps- en volwassenenonderwijs
door middel van een herziening van de kwalificatiestructuur, met een
focus op competenties.
• Zorgen voor meer actieve en duurzame deelname aan onderwijs en
arbeidsmarktparticipatie (o.a. door verlaging van het aantal voortijdig
schoolverlaters).
Uit de Strategische agenda blijkt eveneens het belang van de kenniscentra, waarin o.a. onderwijsinstellingen en werkgevers nauw met elkaar
samenwerken. De verlenging van de projectdirectie Leren & Werken
(samenwerking tussen de ministeries van OCW en SZW), met als doel de
relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, geeft blijk van het
belang dat het kabinet hecht aan onderhavig thema.
Hoger Onderwijs:
Op het gebied van Hoger Onderwijs is het eveneens van belang om de
samenwerking tussen de hoger onderwijsinstellingen en de werkgevers te
versterken. In Nederland gebeurt dit volgens de volgende drie beleidslijnen:
• Leren & Werken (net als voor het beroeps-, en volwassenenonderwijs,
heeft onder meer de projectdirectie Leren & Werken ook voor het
hoger onderwijs beleids-maatregelen in het leven geroepen ten
behoeve van de relatie onderwijs en arbeidsmarkt)
• Stimuleren van innovatie
• Inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
Bovengenoemde voorbeelden zullen tijdens de Informele Raad voor het
voetlicht worden gebracht. Europese samenwerking op dit terrein wordt
waar mogelijk ondersteund, waarbij de subsidiariteit nauwlettend wordt
meegewogen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116
3
VERSLAG OJC-RAAD 16 FEBRUARI 2009
Het belangrijkste onderwerp van de Raad waarbij – voor mijn
OCW-portefeuille – alleen onderwijs op de agenda stond, betrof de
gedachtewisseling over het vernieuwde strategische raamwerk voor Europese samenwerking voor onderwijs en training ná 2010. Daarnaast is
overeenstemming bereikt over de kernboodschappen over de rol van
onderwijs bij economisch herstel t.b.v. de Voorjaarsraad.
Strategisch raamwerk «Onderwijs en training ná 2010»
De politieke discussie over het strategisch raamwerk over «Onderwijs en
training ná 2010» spitste zich met name toe op het gebruik van benchmarks. Veel lidstaten waren van mening dat om een politieke afweging te
kunnen maken ten aanzien van de nieuwe voorgestelde benchmarks,
onderzoek wenselijk is naar de reden waarom er van de huidige vijf
benchmarks er vier niet gehaald zijn. Wat betreft het voorstel voor de
nieuwe benchmarks is gebleken dat de meeste lidstaten hier niet afkerig
tegenover staan, maar wel de nodige kritische kanttekeningen plaatsen bij
de hoeveelheid, de keuze van de benchmarks én de wijze waarop deze
gebruikt worden.
In mijn uiteenzetting tijdens de Raad heb ik gewezen op het belang van
Europese samenwerking op het gebied onderwijs en training, vooral wat
betreft het leren van elkaar. Europees gemiddelde streefcijfers hebben
daarbij geen toegevoegde waarde. De bevoegdheid voor het onderwijs
ligt op nationaal niveau. Verantwoording moet dus ook op dat niveau
worden afgelegd, en niet op Europees niveau. De kritische houding van
Nederland t.a.v. benchmarks maakt dat zij alleen onder voorwaarden
acceptabel zijn: een fors beperkt aantal; duidelijke meerwaarde (geen
input-benchmarks), geen verplichting voor nationale doelen; geen landenrapportages. Meerwaarde voor Europese samenwerking is bovenal te
vinden in mobiliteit en het versterken van leren van elkaar.
Tijdens de OJC-Raad in mei wordt opnieuw gesproken over dit onderwerp.
Kernboodschappen over de rol van onderwijs bij het economisch
herstel
In de kernboodschappen van de Onderwijsraad stond weergegeven hoe
onderwijs een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de economische
problemen.
Eurocommissaris Figel’ gaf aan de boodschappen te steunen. Volgens
Figel’ zouden in een tijd van economische crisis niet alleen maatregelen
voor de korte termijn moeten worden genomen, juist om op termijn
sterker te staan. De Commissie heeft in zijn economisch herstelplan van
eind 2008 dan ook gevraagd om meer investeringen voor onderwijs en
opleiding.
Hierna zijn de kernboodschappen, die zullen worden voorgelegd aan de
Europese Raad op 19 maart, door de OJC-Raad aangenomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116
4
TOEZEGGING ALGEMEEN OVERLEG 12 FEBRUARI 2009
Tijdens het Algemeen Overleg is door Staatssecretaris van Bijsterveldt
toegezegd dat u nader geïnformeerd zou worden over de hoogte van de
Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan hoger onderwijs als
percentage van het BBP, en dit in relatie tot de Nederlandse uitgaven
(publiek en privaat) aan Research & Development.
Nederlandse uitgaven aan Hoger Onderwijs
Nederland gaf in 2007 in totaal 2% van haar BBP uit aan het hoger onderwijs (universiteiten en hogescholen). De publieke uitgaven zijn 1,1% en de
private bestedingen (o.a. collegegelden) zijn 0,9%.
In het totaalpercentage van 2% zit 0,46% aan uitgaven (publiek en privaat)
voor R&D van universiteiten. Het gaat dan om middelen die afkomstig zijn
uit verschillende bronnen zoals de overheid (het grootste deel), de Europese Unie, het bedrijfsleven en de collectebusfondsen. Het percentage
aan uitgaven aan hoger onderwijs exclusief R&D komt daarmee op 1,54%
van het BBP.
De Europese Commissie stelt in haar mededeling over Onderwijs en training ná 2010 voor dat de lidstaten zich committeren aan de volgende
benchmark op het gebied van hoger onderwijs: de particuliere en overheidsinvesteringen in gemoderniseerd hoger onderwijs zouden minstens
2% van het BBP moeten bedragen. Het betreft vooralsnog een voorstel
van de Europese Commissie, een besluit hierover is nog niet genomen.
Zoals in het AO over de OJC-Raad op 12 februari jl. met uw Kamer is
besproken, is Nederland voornemens deze benchmark tegen te houden.
Inmiddels is gebleken dat veel van mijn Europese collega-ministers dit
standpunt delen.
Nederlandse uitgaven aan Research & Development
De Europese regeringsleiders hebben als één van de Lissabondoelstellingen met elkaar afgesproken om 3% van het BBP te besteden aan
R&D, waarvan 2/3e privaat. Nederland heeft deze doelstelling in zijn nationale hervormingsplan (NHP) onderschreven. In totaal werd in 2007 1,70%
van het BBP uitgegeven aan R&D. Hiervan is 0,67% publiek en 1,03%
privaat.
Bij de R&D-uitgaven gaat het alleen om de universiteiten; het CBS registreert nog geen R&D in het HBO. Overigens is de omvang van de R&D in
het HBO verwaarloosbaar (minder dan 0,01% van het BBP).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6b64e890-6497-4e8d-bbab-b359488255dd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2009–2010
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3279
Vragen van het lid De Krom (VVD) aan de minister van Justitie over fraude
met verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling (ingezonden
16 juli 2010).
Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 8 september 2010)
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3026.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Fraude met verblijfsvergunningen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een onderzoek is
gestart naar onregelmatigheden rondom de verstrekking van verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Wat is de aanleiding van dit onderzoek? Wanneer is het gestart en wanneer
worden de resultaten verwacht?
Antwoord 3
Bij brief van 18 november 20092 is u laatstelijk bericht dat in totaal op grond
van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (verder: de
Regeling) ongeveer 28 000 verblijfsvergunningen zijn verleend.
Het onderzoek is op initiatief van de IND gestart. Aanleiding voor het
onderzoek was de constatering van IND-medewerkers dat een aantal
vreemdelingen gebruik bleken te maken van de identiteit en proceduregegevens van een andere vreemdeling om in aanmerking te komen voor een
vergunning op grond van de Regeling. De signalen dat er op deze wijze werd
gefraudeerd hebben geleid tot het opdragen van de behandeling van deze
zaken aan één unit van de IND, met als oogmerk zicht te krijgen op de aard
1
2
ah-tk-20092010-3279
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2010
Radio Nederland Wereldomroep, 15 juli 2010.
Kamerstukken II, 2009–10, 31 018, nr. 54
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
1
en omvang van de fraude en daar adequaat op te reageren, door in deze
gevallen niet tot vergunningverlening over te gaan, dan wel een verleende
vergunning in te trekken en aangifte te doen. In ongeveer 350 gevallen is
vervolgens de verblijfsvergunning geweigerd. In ongeveer 100 zaken loopt
nog onderzoek dat naar verwachting rond het einde van het jaar zal zijn
afgerond.
Vraag 4, 5
Klopt het dat er in ongeveer 500 dossier onregelmatigheden zijn geconstateerd? Klopt het eveneens dat uitgeprocedeerde asielzoekers € 5.000 tot
€ 8.000 hebben betaald voor een vergunning? Wat vindt u hiervan?
Hoeveel gevallen van fraude en/of misbruik zijn er reeds bij u bekend?
Antwoord 4, 5
In een totaal van ongeveer 500 gevallen waren inderdaad aanwijzingen van
onregelmatigheden aanwezig. Daarvan is in ongeveer 450 gevallen fraude
vastgesteld en aangifte gedaan door de IND.
In ongeveer 350 van deze zaken zijn onregelmatigheden tijdens de procedure
aan het licht gekomen. In die gevallen is de verblijfsvergunning niet verleend.
In ongeveer 100 van deze zaken was de verblijfsvergunning reeds verleend.
Intrekking van de verblijfsvergunning is in deze gevallen in onderzoek.
Uit de tot nu toe door de IND onderzochte zaken en de door de rechter
behandelde strafzaken zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat aan
ambtenaren zou zijn betaald voor het verkrijgen van vergunningen. Wel
hebben enkele verdachten verklaard geld te hebben betaald aan tussenpersonen, die de vergunning voor hen zouden aanvragen.
Naar aanleiding van de aangiftes door de IND zijn opsporingsonderzoeken
ingesteld. Een aantal opsporingsonderzoeken heeft geleid tot een bewijsbare
zaak met een bekende verdachte. In die gevallen is of wordt strafrechtelijke
vervolging ingesteld. Inmiddels is een aantal verdachten veroordeeld tot
gevangenisstraf, variërend van zes weken tot vier maanden.
Vraag 6
Heeft u indicaties dat medewerkers van de IND betrokken zijn bij deze fraude?
Kunt u dit toelichten?
Antwoord 6
Ik heb geen enkele aanwijzing dat medewerkers van de IND hierbij betrokken
zijn. Het is juist aan de oplettendheid van medewerkers van de IND te danken
dat de fraude is ontdekt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0a5d9c9e-5e4f-4e3e-be44-23c2ce50017c
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2015–2016
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2015Z22954
Vragen van het lid Siderius (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over de huisvesting van twee mbo-instellingen in Purmerend
(ingezonden 30 november 2015).
Vraag 1
Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn van het Regio College en het
Horizon College in Purmerend om te kiezen voor het bouwen van een nieuwe
school ter waarde van € 14,5 miljoen, terwijl er op de huidige locatie van het
Regio College, Spinnekop 1 te Purmerend, voldoende ruimte en faciliteiten
zijn om beide mbo-instellingen te huisvesten?1
Vraag 2
Is het waar dat de bestuurders van beide mbo-instellingen in onvoldoende
mate kunnen samenwerken met de beide vmbo-scholen op de locatie
Spinnekop? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking
te verbeteren, zodat doorlopende leerlijnen geoptimaliseerd kunnen worden?
Vraag 3
Kunt u de weerzin van het Horizon College om in te trekken bij het Regio
College verklaren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Vraag 4
Is het waar dat het huidige schoolgebouw van het Regio College in 2008/2009
nog voor 3 miljoen is verbouwd? Acht u het wenselijk dat het gebouw straks
leeg komt te staan, terwijl het prima faciliteiten heeft om onderwijs aan
mbo-studenten te bieden?
Vraag 5
Acht u het wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw, terwijl er
geschikte bestaande schoolgebouwen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Vraag 6
Is het waar dat uw ministerie een garantiestelling heeft afgegeven aan het
Ministerie van Financiën voor het verstrekken van een hypothecaire lening
aan het Horizon College, zodat het Horizon College over voldoende financiële
1
kv-tk-2015Z22954
’s-Gravenhage 2015
Brief klankbordgroep Karekietpark aan de Minister – 15 oktober 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen
1
middelen zal beschikken om het zogenaamde Regionaal
Opleidingscentrum(ROC)-cluster te kunnen realiseren? Acht u het wenselijk
dat het Horizon College financiële middelen die bedoeld zijn voor het bieden
van onderwijs, inzet voor het aangaan van een hypothecaire lening van een
nieuw schoolgebouw, terwijl er reeds een bestaand pand beschikbaar is?2
Vraag 7
Wat waren de precieze overwegingen van u om over te gaan tot het afgeven
van een garantiestelling?
Vraag 8
Acht u de veronderstelde groei in leerlingenaantallen van het Horizon College
realistisch, gezien de verwachte demografische daling van het aantal
jongeren? Is het neerzetten van een gebouw ingericht op groei van het
leerlingenaantal in uw ogen op dit moment verantwoord?
Vraag 9
Hoe beoordeelt u de procedure om te komen tot een ROC-cluster en de
traagheid waarmee het college van burgemeester en Wethouders Wet
Openbaarheid Bestuur(WOB)-procedures behandeld? 3
Vraag 10
Welke mogelijkheden ziet u om de huisvesting van mbo-instellingen onder
verantwoordelijkheid en beheer van de Rijksgebouwendienst te brengen?
Vraag 11
Ziet u mogelijkheden om een verplichte financiële goedkeuringstoets in te
voeren, zodat er onafhankelijk wordt getoetst of een mbo-instelling kan
overgaan tot nieuwbouw alvorens een bestuurder kan besluiten te investeren
in nieuwe gebouwen?
2
Nota van Zienswijzen van het college in reactie op de ingediende zienswijzen tegen het
ontwerpbestemmingsplan Horizon-/Regiocollege Karekietpark 2015:
http://raad.purmerend.nl/sites/default/files/16l%20Bijlage%208a%20%20Nota%20van%20zienswijzen.pdf
3
http://www.noordhollandsdagblad.nl/stadstreek/waterland/article27509668.ece/Procedure-vanplan-MBO-campus-Purmerend-moet-opnieuw_?lref=r_regionaal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5bde0381-0f47-4478-ac25-60db11263e36
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1511
Vragen van de leden Bosman en Van Gent (beiden VVD) aan de Ministers van
Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de
mogelijkheid tot «politiek verlof» voor militairen (ingezonden 11 december
2018).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
mede namens de Staatssecretaris van Defensie (ontvangen 12 februari 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1045.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te
maken?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet
mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u
toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert?
Antwoord 2
Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending
gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te
staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging
van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden
naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij
zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte.
Vraag 3
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen
alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid
op te nemen in de wet?
1
ah-tk-20182019-1511
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2019
https://www.ad.nl/roosendaal/roosendaals-plan-voor-politiek-verlof-voor-militairen-krijgt-steunuit-de-regio~ac51569e/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
1
Antwoord 3
Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te
introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn
beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en
Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te
maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9e3ee00c-b1d0-4a43-a012-52600512f8fb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
25 834
Problematiek rondom asbest
Nr. 124
GEWIJZIGDE MOTIE VAN DE LEDEN ALBERT DE VRIES EN
SMALING TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 123
Voorgesteld 24 januari 2017
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de Wet milieubeheer een wettelijke regeling is
opgenomen gericht op volledige verwijdering van asbestdaken in
Nederland vóór 2024;
overwegende dat dit voor eigenaren-bewoners een forse investering
vraagt, die maar in beperkte mate met een subsidie wordt gecompenseerd;
constaterende dat er wijken zijn (onder andere in de gemeente Lelystad)
waar vrijwel op alle woningen asbesthoudende daken en gevels
voorkomen en dat sanering in die gevallen alleen per bouwblok
gezamenlijk door eigenaars-bewoners kan worden aangepakt;
constaterende dat in de praktijk lang niet alle bewoners de voor de
sanering benodigde financiering rond kunnen krijgen waardoor gezamenlijke plannen onuitvoerbaar dreigen te worden;
verzoekt de regering, met behulp van bij de financiering betrokken
partijen en gemeenten arrangementen te ontwikkelen voor eigenarenbewoners, rekening houdend met draagkracht, en de Kamer daarover
voor 1 juli 2017 te informeren, alsmede over de wijze waarop de te
ontwikkelen arrangementen onder de aandacht van de doelgroep
gebracht zullen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Albert de Vries
Smaling
kst-25834-124
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 25 834, nr. 124
|
Tweede Kamer
|
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.