identifier
string
collection
string
open_type
string
license
string
date
float64
title
string
creator
string
language
string
language_type
string
word_count
int64
token_count
int64
text
string
__index_level_0__
int64
MMKB10:000630002:mpeg21_38
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1876, 01-01-1876
null
Dutch
Spoken
7,926
14,126
Blijkbaar is het meerendeel der aangehaalde Duitsche en Fransche bronnen zorgvuldig en met scherpzinnig oordeel geraadpleegd door den Majoor de Roo van Alderwerelt, bij zijn schoone beschrijving van y>de Ondergang van het Tweede Keizerrijk", zooals de begaafde Schrijver zelf aanmerkt »een boek »meer bestemd voor staatslieden dan voor krijgskundigen." Leeuwarden's afgevaardigde bood daarmede aan Nederland in gespierde en keurig gestyleerde taal een overzichtelijk, veelomvattend, in hooge mate boeiend verhaal van een der meest belangrijke tijdvakken in de wereldgeschiedenis, tot op dien dag nog niet volledig in een oorspronkelijk Hollandsch gewaad verschenen. Het genot, hetwelk men ondervindt bij de lezing van zijn werk, dat nog veel meer bevat dan daarin geschreven staat, ware op zich zelf voldoende, om den naam te vestigen van den bereids zoo gezochten schrijver en redenaar, aan wiens talenten en werkzaamheid staat en leger reeds menige leering te danken hebben. In de Voorrede vermeldt de Schrijver, welke strekking hij in zijn werk verlangde te leggen. Zoolang bestierders en geregeerden , meest allen, zonder voldoende zelfbeheersching, strekken ten speelbal hunner hartstochten, zoolang zal ook de oorlog een dreigend gevaar vormen, blijft vooralsnog een goed onderhouden krijgsmacht een onmisbare factor in den staat. Niet minder dan de groote mogendheden, gewoonlijk de hoofdpartijen bij deze bloedige pleidooien, kunnen de kleine staten, zelfs bij de meest vredelievende gezindheid, des noods tegen hun wil, in de verwikkelingen tusschen machtige naburen worden medegesleept. Daarom behooren allen gedachtig te zijn aan de spreuk, »die den vrede wil, bereide zich voor ten oorlog." De Heer de Roo waarschuwt te recht: »elk volk, dat zijn krijgswezen verwaarloosde, sheeft deswegen vroeger of later moeten boeten l het is geen bewijs voor een »gezond staatsleven, wanneer het leger" — d. i. het krijgswezen in het algemeen — »kwijnt en in verval verkeert." Hoewel nu Hoofdstuk VIII onzer Grondwet aan het Doorluchtige Hoofd van den Staat persoonlijk de taak opdraagt »dat er ten allen tijde eene toereikende zee- en landmacht onderhouden »worde", valt begrijpelijkerwijze een groot gedeelte van die zorg toe aan hen, die door het volk tot de regeering geroepen worden. Om evenwel over de vorming en de instandhouding van zoodanige krijgsmacht te kunnen oordeelen, is voor eiken staatsman noodig een voldoende bekendheid met de grondregelen van de krijgswetenschap, vooral van het inleidende hoofdstuk, dat der voorbereiding tot den oorlog. De Majoor de Roo stelt zich dus meer bijzonder ten doel, staatkundigen en kamerleden voor te lichten omtrent de oplossing der voornaamste vraagstukken van legervorming en van legerbeheer, leerende uit het voorbeeld van Frankrijk, waartoe het leidt, wanneer een volk zich onttrekt aan de behartiging der publieke zaak, wanneer de volksvertegenwoordiging de voorschriften van de krygswetenschap verzaakt. Die taak is zeker schoon, doch moeielijk. Het komt daarbij vooral aan op een eenvoudige, duidelijke ontwikkeling van beginselen, op een positieve aanwijzing van den juisten te volgen weg; het vóór en tegen van verschillende stelsels overwegende, mag vooral niets blijken van üiendenz" om alleen eigen denkbeelden door te drijven. De militaire »leader" van het parlement, te meer wanneer hij zich daartoe vrijwillig aanbiedt, is tot op zekere hoogte aansprakelijk voor de vruchten van zijn leer; met een von Stein en een Scharnhorst zal hij den dank oogsten van het vaderland, of wel kan de vloek op hem rusten van het volk, dat door verkeerde raadgevingen is misleid. Het werk van den Heer Majoor de Roo van Alderwerelt heeft vooral waai de , omdat het den leek in militaire aangelegenheden kan leeren, hetgeen ieder meer ontwikkeld man van de krijgswetenschap behoort te weten; omdat het als het ware een leiddraad vormt, voor hetgeen men zich zou voorstellen van een krijgskundigen leerstoel te doceeren. ^Vat die algemeene begiippen van krijgswetenschap omvatten, werd reeds betoogd. De beschaafde nietmilitair heeft evenzeer behoefte aan die kennis, als het den officier betaamt zich op de hoogte te houden van de groote maatschappelijke vraagstukken van den dag, als daar zijn belastinghervorming en kadastrale regeling, onderwijs, aankoop van de spoorwegen door den staat en zoo veel anderen, wier oplossing onvermijdelijk invloed moet uitoefenen op het leger. Belastinghervorming, in dezen tijd een der meest dringende behoeften voor Nederland, hangt naar onze meening nauw te zamen met de oplossing van het defensie-vraagstuk. Acht men naast een billijke verhooging van opbrengsten voor het grondeigendom, in de laatste jaren haast in waarde verdriedubbeld , wenschelijk de 'invoering van een »income-tax" in gewijzigden vorm, dan worde te gelijkertijd de uitvoerbaarheid overwogen van een geheele of gedeeltelijke ontheffing van geldelijke lasten, als een soort van aequivalent voor hen, die zelf of wier zonen hun beste krachten, zoo noodig hun bloed, in persoonlijke dienstverrichting aan leger en vloot ten offer brengen. Een juiste regeling van het kadaster vertolkt zich door nauwkeurige kaarten, een zoo krachtig hulpmiddel in den oorlog. Het belang van het onderwijs in den staat, zal wel geen toelichting behoeven voor het leger. En wie nog twijfelt, aan de al- of niet-wenschelijkheid van den aankoop der spoorwegen door den staat, zeker het meest van belang om economische, doch niet minder van hoog gewicht om staat- en krijgskundige redenen, leze in het werk van den Heer de Roo de door eenvoud en degelijkheid schitterende memorie van den Generaal vonMoltke, reeds in den winter van 1868 op'69 ontworpen met het oog op de mogelijkheid van een oorlog met Frankrijk, of wel, hetgeen schrijver zelf zegt, omtrent het gemis aan éénhoofdige leiding bij de mobilisatie en de concentratie der Fransche strijdkrachten. Trots de uitmuntende voorbereiding van Duitsche zijde zijn ook daar nog groote bezwaren voorgekomen bij de samenwerking van het militair departement met meer dan 60 spoorweg-directiën, vooral tot verpleging van het leger, tot het vervoer van zieken en gewonden, enz., alleen te vermijden, wanneer de staat eigenaar zij van alle lijnen. Ongeveer een derde gedeelte van den inhoud van »<Ze Ondergang van het Tweede Keizerrijk" beweegt zich op het gebied der staatkunde. De grootste helft van het werk wordt ingenomen door het verhaal der krijgsgebeurtenissen, waarbij de belezen Schrijver er uitmuntend in is geslaagd om den draad te houden van de operatiën en strategische handelingen, zonder tot tactische bijzonderheden af te dalen. Onder de beste gedeelten in dien zin, rekenen wij de krachtige groepeering van de lotgevallen der legers van de Maarschalken Mac-Mahon en Bazaine , van welke men het eerste na "VVörth ziet als uitéénspatten, de verstrooide deelen zich daarna allengs hereenigen, totdat Chalons wordt bereikt; eveneens strikt de Heer de Roo de banden om de legerkorpsen vóór Metz opgesteld langzamerhand nauwer toe, totdat deze, na vergeefsche pogingen om te ontkomen. ten slotte door de Duitsche legers zijn omsingeld. De Schrijver volgt in dit gedeelte van zijn verhaal een geheel andere richting als het werk van den Pruisischen Generalen staf, welke in het al- r gemeen de duidelijkheid van overzicht heeft opgeofferd aan de zucht om alles, zelfs de verrichtingen van de kleinste tactische éénheden, tot in elke bijzonderheid te vermelden. De meer staatkundig gevormde lezer beseft onder het gehoor van den Heer de Roo aanstonds de meerderheid van een éénhoofdige, naar een vast plan handelende aanvoering, als bij de gezamenlijke Duitsche legers, boven het onzamenhangend, besluiteloos commando bij de tegenpartij. Bij overweging van de machtige legerinrichting op Pruisischen voet, worden voor elkeen de voordeelen aanschouwelijk, om zonder tijdverlies met overmacht op het slagveld te verschijnen; niet minder springt het in het oog, wanneer de Duitschers na Wörth, met verwaarloozing van een anderen grondregel van Clausewitz, verzuimen den geslagen vijand te vervolgen, hoe na verloop van tijd nieuwe weerstand wordt geboren uit elementen, welke onmiddellijk na de overwinning binnen enkele uren konden zijn vernietigd. Daarentegen draagt de beschrijving van den Majoor nergens het karakter van een uitvoerige krijgsgeschiedenis, waartoe een analyse op breedere schaal noodig ware. De tafereelen, door hem geschetst, herinneren aan de beschrijving dei' veldslagen van den Heer Thiers in diens y>Le Consulat et VEmpire; doch bieden geen gelijkenis met de als krijgsgeschiedenis zoo hoog te waardeeren werken van den Generaal von Moltke en van den Oostenrijkschen Generalen staf betreffende den veldtocht van 1859 in Italië, of met het prachtige werk van laatstgenoemd korps ytOesterreichs Kampfe in 1866". Een honderdtal bladzijden worden door den Majoor de Roo gewijd aan de bespreking van legervorming, mobilisatie en concentratie der strijdkrachten : zooals hij zegt, »het terrein, waarop de studiën van den staatsman en den krijgskundige samenvallen". Deze gelegenheid wordt door den geëerden Schrijver aangegrepen om opnieuw het dogma van den algemeenen oefenplicht te verkondigen: een leer, welke in haar geheel genomen en bij de omstandigheden, waaronder ze wordt aanbevolen, naar de overtuiging van velen onder ons, voor Nederland een noodlottig stelsel predikt, al moge het enkele goede beginselen bevatten. De wijze, waarop de Heer de Roo dit doet, maakt op ons den indruk, alsof hij hier geen weerstand vermocht te bieden aan de verzoeking, die somwijlen groote sprekers in een Parlement bekruipt, om in het vuur eener schitterende redevoering plotseling een hevigen aanval te richten op een tegenstander of een zaak, al staan deze niet, of slechts zijdelings in verband met het behandelde onderwerp. Na een vrij uitvoerige bespreking toch omtrent de wijze van samenstelling van de Fransche en de Duitsche strijdkrachten, gaat de Heer de Roo onverwacht een lans breken voor de ruiling van dienstplicht en bestijgt hij zijn Dhobby horse" van alge- meenen oefenplicht, om na daarop eenigen tijd te hebben rondgereden, de vergelijking van het gehalte der Duitsche en der Fransche strijdkrachten voort te zetten. Wij vragen bescheidenlek doch met verwondering, of deze beschouwing, evenals de argumenten, waarmede de geëerde Schrijver zijn rede staaft, hier wel te juister plaatse mogen heeten ? In ieder geval maakt hij zich, met afwijking van de y> esprit de suite'', waardoor de Schrijver overigens bij de behandeling van zijn onderwerp zoozeer uitmunt, schuldig aan inconsequentie , wanneer hij thans den staatsman zijn speciale inzichten omtrent legervorming met al te veel klem annprijst, doch straks verzuimt uit de krijgsgebeurtenissen dergelijke lessen te trekken, b.v. tot bespreking van de sterkfeverhouding der verschillende wapens, om te wijzen op de verhoogde beteekenis van het ruiterwapen — weleer zoo bitter door den Schrijver betwist—, op de noodzakelijkheid der instelling van een militaire spoorwegcommissie, ook in Nederland, en dergelijke meer, welke gevolgtrekkingen ongetwijfeld even goed daaruit zijn af te leiden, althans den staatsman evenzeer zouden hebben gebaat, als de opmerkingen omtrent een speciaal stelsel van legervorming. Met betrekking tot de onderverdeeling van het werk behandelt het Eerste Deel in drie afdeelingen , behalve de zoo even besproken vergelijking der wederzijdsche strijdkrachten, de oorzaken van den Frausch-Duitschen oorlog, en de eerste nederlagen van de Fransche legers tot den 6den Augustus, welke datum als het ware het eerste tijdperk van den veldtocht afsluit. Naar onze opvatting had tot dit Eerste Deel nog eigenaardig behoord de val van het ministerie Ollivier , toch het onmiddellijke gevolg van Wörth en Spicheren, over hetwelk de wnort sans phrase" op den 9den Augustus in de zitting van het Wetgevend Lichaam door de gedeputeerden van de linker zijde Latour du Moulin en Jules Favre werd uitgesproken. Yan af dien dag bestond het Keizerrijk eigenlijk alleen nog in naam. De eerste afdeeling van het Tweede Deel verwijlt op de slagvelden bij Metz; de tweede afdeeling beschrijft den toestand van Parijs in die dagen van rampspoed, de vergeefsche pogingen van den Maarschalk Mac-Maiion om zich in gemeenschap te stellen met het leger van den Maarschalk Bazaine , en de operatiën van de Duitsche legers om dat van Chalons van Parijs af te snijden, daarna in het noord-oosten van Frankrijk in te sluiten. Het werk eindigt met de schildering der tafereelen van den Men September te Parijs, toen het tweede Keizerrijk voor goed onderging. Het overzicht wordt herhaaldelijk door den Schrijver bevorderd door zeer zakelijke beschouwingen, waarbij hij nu eens den loop van zaken vooruit spoedt en een blik werpt naar het einde van eenig tijdperk, dan weder tot verlevendiging van het geheugen terug ziet in het verleden. Bij de schoone typographische uitvoering, welke elke afdeeling als een afzonderlijk boek heeft samengevat, ware het gemak der lezing nog bevorderd, wanneer de inhoud van elk hoofdstuk, waarin de verschillende afdeelingen zijn gesplitst, telkens aan het hoofd ware vermeld. Ook uit de kaarten, aan het werk toegevoegd, blijkt dat de Heer de Roo niet speciaal schreef tot krijgsgeschiedkundig onderricht, daar een breedere ontwikkeling van de tactische bedrijven meer gedetailleerde kaarten zou hebben gevorderd. Als overzichtskaart van het oorlogsterrein dient een schetskaart in twee bladen op de schaal van 1 : 400.000, zich uitstrekkende van af den Rijn, bij Mainz en Straatsburg, tot bewesten Amiens en Parijs. Wijsselijk zijn daarop geen bergpartijen geteekend; inderdaad zou het moeielijk geweest zijn om een kaart te vinden, van welke het verticaal verband van het terrein over zoodanige uitgestrektheid op de gebezigde schaal voldoende juist ware over te nemen. Tot toelichting van verschillende opstellingen, als die van den Maarschalk Mac-Maiion op den 4den., van de korpsen Frossard en Bazaine op den 6den Augustus, van de gevechten en de veldslagen bij Weissenburg, Wörth, Spicheren, Metz en Sédan dienen topographische kaartjes, veelal op verschillende schaal geteekend. Als tegenstelling bemerke men, dat de overzichtskaarten, gevoegd bij het geschiedverhaal van den Pruisischen Generalen staf — als die voor den 31sten Juli, den 2den, den 5den, den 15den Augustus, enz. — zijn uitgevoerd op schalen, welke wisselen van 1:80.000 tot 1:600.000; de slagplannen echter stellen het terrein voor op 1 : 25.000. Het gebruik van een zelfde schaal hadden wij ook gewenscht in het werk van den Heer de Roo , vooral in het belang van de minder krijgskundig gevormde lezers; bij de algemeene beschrijving der handelingen van het slagveld, waren alsdan de gevolgtrekkingen omtrent ruimte en tijd minder moeielijk gevallen dan thans, nu de slagplannen, die van Borny, Vionville, Gravelotte en Sédan uitgezonderd, op verschillende schalen zijn geteekend. Ook komt ons de wijze, waarop de troepen op de overzichtsbladen van het oorlogstooneel zijn ingeteekend. eenigszins verward voor: het gevolg van de omstandigheid, dat de wederzijdsche stellingen op verschillende data steeds met hetzelfde teeken van blokjes zijn aangeduid, terwijl bovendien de gebezigde schaal niet toeliet, immer consequent de opstelling van alle strategische eenheden te vermelden. Een zeer aanschouwelijke graphische voorstelling van de verschillende krijgsoperatiën in 1870 en '71 wordt thans bewerkt door den Kapitein L. Patry van het Fransche leger , wiens y>Etude d'Ensemble de la Guerre Franco-Allemande" uitsluitend zal bestaan uit een atlas van 185 kaarten: voor eiken dag, van af den 24sten Juli 1870 tot den 28sten Januari 1871 een afzonderlijke kaart. De bladen, welke tot heden zijn verschenen, stellen het geheele oorlogstooneel voor in een grijzen tint; de positiën der wederzijdsche legerkorpsen, divisiën, brigades en cavalerie-spitsen zijn met zwarte en roode blokjes aangegeven; ook het beleg der vestingen is daarop geteekend, terwijl men voor eiken dag de nauwkeurige opstelling der strategische eenheden gedétailleerd zijwaarts van het kaartblad in tekst vermeld vindt. De kosten van dit werk zullen echter ongeveer ƒ 90 bedragen ! Na dezen vluchtigen omtrek van de geheele gestalte, waarbij, zoo niet de volmaaktheid, althans de schoonheid en regelmaat van vormen ons oog troffen , vergunne de geëerde Schrijver enkele beschouwingen omtrent de deelen , waaruit het lichaam van zijn werk is saamgesteld, om zoodoende de kracht daarvan bij benadering te schatten. Onderscheiden wij voornamelijk het staatkundig betoog, het door den Schrijver gestelde dogma van legervorming, en de leering, welke in veel opzichten uit het verhaal der gebeurtenissen van den laatsten oorlog valt te trekken. De hoofdoorzaken van verwijdering tusschen de Duitsche en de Fransche natie, de koortsachtige, aan waanzin grenzende overspanning, waardoor de crisis van Juli 1870 te Parijs is uitgelokt, eveneens de bezadigde handelingen van Koning Wilhelm te Ems en van het Duitsche Parlement, zijn door den lieer de Roo met den gloed van het leven beschreven. De moreele schuld van de oorlogsverklaring wijt de Schrijver — en wij meenen met recht aan het Fransche gouvernement. Opmerkelijk is het verschijnsel, dat een alleszins bevoegd beoordeelaar in Duitschland, de Luitenant-Generaal von IIartmann , bij zijn uitvoerige critische beschouwingen omtrent het werk van den Pruisischen Generalen staf, duidelijk laat doorstralen, hoezeer de Heer von Bismarck aanstonds ten volle zou hebben gevoeld , welke gevolgen onver mijdelijk uit de candidatuur Hoherizollern voor de verstoring van den vrede moesten voortspruiten; terwijl daarentegen de Generaal Trochü en de Heer Jules Simon alleen Frankrijk verantwoordelijk stellen voor den vredebreuk op 19 Juli 1870. De voorzitter van de Commissie van enquête, de Graaf Daku , had in zijn rapport een afzonderlijk hoofdstuk ingeruimd tot behandeling van de vraag: »wie de verantwoordelijkheid van den oorlog behoorde te dragen", en betoogde daarbij met te groote inschikkelijkheid voor het Keizerlijk gouvernement: »En bonne justice, la responsabilité des événements qui ont troublé la paix »de 1 Europe et détruit 1 équilibre entre tous les États, appartient a la Prusse stout au moins autant qu'a la France, et 1'on a pu dire des deux nations, »que 1 une a paru ne pas vouloir la guerre et 1'a peut-être suscitée, tandis que »l'autre a paru la provoquer, mais au fond ne la voulait pas." Kernachtig bestrijdt de Generaal Trochu deze verklaring in y>la Politique et le siége de Paris": ». Vous allez contre la vérité et contre la justice, en créant arbitraisiement, dans ce debat, des röles de responsabilité è, la France et a la Prusse. »Les deux nations, chacune a ses travaux et a la paix, ont été absolument »étrangères a la querelle. Les deux Gouvernements, libres tous deux, malgré »une vaine apparence de controle, de faire la guerre quand, comment et a »qui il leui plaiiait, etaient seuls en cciuse, et eest entre eux, exclusivement Dentre eux, que doit s etablir le debat des responsabilités. Op den lOden December 1848 gekozen tot President van de Fransche Republiek , zwoer Lodewijk Napoleon trouw aan de bestaande staatsregeling en aan de grondwet, verklaarde hij als vijanden van het vaderland te zullen beschouwen degenen, die mochten beproeven, om door onwettige middelen datgene te veranderen, wat gansch Frankrijk had gesticht. Geen gelegenheid liet hij voorbijgaan om de betuiging van eerbied voor de wet, trouw aan zijn plichten, handhaving van de Republiek te herhalen, woorden, die de aanslagen van Boulogne en van Straatsburg moesten doen vergeten. Toch maakte Napoleon toen reeds zich gereed om de Constitutie te verkrachten en de Republiek omver te werpen. Opdat de Kamer zijn jaarwedde zou verhoogen, reeds geklommen van 120.000 tot 3 millioen francs, bewilligde de President in 1850 in een voorgestelde beperking van het stemrecht en van de drukpersvrijheid; maar het duurde niet lang, of hij smeedde zich uit deze zelfde besluiten een wapen tegen het Wetgevend Lichaam en trachtte de volksgunst te verwerven met het wachtwoord ssuffrage universel". Door geld, beloften, gunstbewijzen, schoone uniformen, tevens door invoering in de gelederen van een tot dien tijd ongekende weelde, verlangde de President de oud-Napoleontische legende te doen herleven, hij omringde zich door gunstelingen uit het leger, en verwierf ten slotte, doch menigmaal door oneerlijke middelen, den steun van de krijgsmachten. Reeds in 1851 laakte Trochu de lichtzinnigheid, waarmede onderscheidingen en ridderkruisen aan de officieren werden toegekend, de rij van feesten, waarop de soldaat voortdurend werd onthaaldII »est impossible de violenter a un plus liaut degré nos traditions , nos usages, »les sentiments sur lesquels s'appuient notre discipline, notre union, qui font sl'honneur et la force de 1'armée. ... Je ne sais si le Président . . .. »compte arriver par cette popularité de séduction et de corruption a 1'Empire. »I1 arriverait tout au plus au Bas-Empire et le pays ne s'en relèverait jamais!" — Nog hetzelfde jaar, op den krooningsdag van Frankrijk's eersten Keizer, werd Lodewijk Napoleon meineedig, matigde hij zich het monarchaal gezag aan door een militaire omwenteling, vervo'gens door de afkondiging van een nieuwe constitutie, nagenoeg gelijkluidende met die van den eersten Consul op den 18den Brumaire. Een eerste maal toonde een plebiscite Frankrijk's onmacht tegenover het brutale »fait accompli"-, de inkomsten van den President werden vervierdubbeld en één jaar later, bij het herstel van de Keizerlijke waardigheid, gebracht op 25 millioen francs. Om den troon te bevestigen deed men ook het leger aan de stemming deelnemen, de officieren met vermelding van hun naam; terwijl meest allen door hun stem den nieuwen regeeringsvorm steunden , teekende onder zijn paraaf de toenmalige chef d'escadron Trochu , reeds bekend als een dei' dappersten onder de dapperen: »non — paree que c'est mon devoir". Van af het oogenblik echter, dat het Keizerrijk was hersteld, toonde Trochu zich een der getrouwste dienaars van de nieuwe regeering, vooral daardoor, dat hij nimmer heeft geschroomd Napoleon III zoo al bescheiden, onverholen te wijzen op misslagen, welke, waren ze in tijds hersteld, Frankrijk een smartelijke toekomst hadden kunnen besparen. Met betrekking tot de binnenlandsche staatkunde beschrijft Jules Simon de 18-jarige geschiedenis van het tweede Keizerrijk in vier woorden : »les scommissions mixtes, la loi de süreté générale"—waardoor, behalve 20.000 staatkundige vonnissen na den staatsgreep van 2 December 1851, eigenlijk alle burgers aan den willekeur der regeering werden overgeleverd, — »le »régime administratif de la presse, les candidatures officielies; aucune sliberté". Toch eischt de billijkheid naast de fouten ook de lichtpunten van Napoleon's bestuur te vermelden, namelijk zijn pogingen tot bevordering der belangen van volksgezondheid , landbouw, handel en nijverheid, de verdediging van den burgerlijken staat tegen de overheersching van het geestelijk gezag, in welk laatste opzicht het Keizerrijk zelfs gunstig afsteekt tegen de Republiek van 1870. Hoezeer intusschen staat en leger ontaardden beschreef de Generaal Trochu : ». . . le pays a déserté le controle de ses affaires, le «controle de 1'institution militaire; il a permis que la noble et austère fonction »des armes devint une industrie, il a permis que s'introduisit dans les moeurs spubliques un doublé fléau; le luxe anglais et la corruption italienne". Vier wapenleuzen vertolken de buitenlandsche politiek van het Keizerrijk van den vrede: Sébastopol, Villafranca, Mexico en Sadowa, welke te zamen in 1870 Frankrijk zonder een enkelen bondgenoot hebben gelaten. In de Krim werden de roem en de overwinning zeer duur betaald. De Italiaansche veldtocht, uitermate door het krijgsgeluk begunstigd, voorspelde reeds , wat de uitslag moest wezen in een strijd van Frankrijk met een meer energiek handelende en beter voorbereiden tegenstander. In Mexico gingen Frankrijk's goud en het bloed zijner edelste zonen roemloos verloren. De opgeschroefde verhalen van voorspoed der wapenen, openlijk van de tribune in het Wetgevend Lichaam verspreid, werden gelogenstraft door de bitterste waarheden: Keizer Maximiliaan gefusileerd, de ongelukkige Charlotte krankzinnig, de Fransche schatkist bezwaard met een nieuwen schuldenlast van 360 millioen, het leger uitgeput, schier onmachtig om in 1866 een observatiekorps van 100.000 man op te stellen aan de noordoostelijke grenzen van Frankrijk , welke 120.000 Duitschers bindende aan den Rijn, wellicht Oostenrijk's nederlaag bij Sadowa hadden voorkomen. Te gelijkertijd had de Keizer, in plaats van in 1864 met Engeland, Rusland en Zweden de handhaving te eischen van het tractaat van 1852, door het voorstel van een vrije volksstemming in de Hertogdommen Sleeswijk en Holstein krachtig medegewerkt tot verbrokkeling van Denemarken. Dit beginsel, waarop de geheele Napoleontische dynastie rust, wilde de Keizer, toen reeds coquetteerende om den bijval van het Berlijnsche kabinet, ook toepassen op een buitenlandsch vraagstuk, terwijl de Heer von Bismarck in dit bijzondere geval den schijn aannam de kansen daarvan te willen aannemen. De gevolgen van Frankrijk's houding ter conferentie in Londen waren: voor Denemarken , het verlies der Hertogdommen, voor Oostenrijk, bij Napoleon's volharding in een staatkunde van volstrekte onthouding ondanks den tegenstand der Heeren Thiers en Favre, de uitstooting uit den Duitschen Bond. Maar reeds van Sadowa's velden weerklonk het in Parijs en in gansch Europa: sle véritable vaincu , c'est la France". Zeer waar schreef een der verstandigste vorstinnen van Europa het historische woord, »... laisser egorger 1 Autriche, jc'est plus qu'un crime, c'est une faute." 'sKeizers staatkunde had Frankrijk een trap lager doen dalen in de achting van Europa; sedert strekte het Keizerrijk ten speelbal aan Duitschland, van zijn moreele meerderheid bewust. Napoleon III verwachtte het loon voor Frankrijk's onthouding in 1864 en '66 — de Heer de Roo schrijft eigenaardig «stilzwijgende medeplichtigheid" in den vorm van »des compensations de nature a augmenter, dans »une certaine proportion, sa force défensive" (brief van den Minister van Buitenlandsche zaken Drouyn de Lhuys op 3 Aug. 1866 aan den Pruisischen gezant te Parijs). Nu eens speelde men om de Rijnprovinciën, dan weer bepaalde zich de inzet tot de grenzen van 1814; doch met deze laatsten scheen de Keizerin, die veel wenschte of niets, geen genoegen te kunnen nemen. Duitschland was begrijpelijkerwijs doof voor beide eischen. Toen volgden de beruchte onderhandelingen omtrent de aanhechting van België, waarvan tot heden de hoofdschuldige moeielijk valt aan te wijzen. Toch gelooven wij niet, dat, zoo al gedachtenwisseling dienaangaande heeft plaats gehad, het ooit daarbij den Heer von Bismarck ernst is geweest; de Kanselier had Napoleon's machiavellistische staatkunde doorgrond, welke sinds de vestiging van Duitschland's éénheid niet had opgehouden Pruisen in verzoeking te brengen, en zette eenvoudig het in 1864 door den Keizer aangevangen spel voort. Nogmaals verschalkt, sloeg deze ten slotte het oog op het gebied van Neerland's Koning in Duitschland, op het Groot-Hertogdom Luxemburg: maar ook deze laatste hoop verdween in rook; het Duitsche Rijk toonde geen voet breed gronds te willen afstaan door toe te geven aan een staatkunde , het fiere Frankrijk onwaardig. De indruk van de geleden diplomatieke nederlagen bij de Fransche natie was ontzachelijk. Frankrijk s prestige in het buitenland ging meer en meer verloren, zijn welvaart verminderde; zelfs strekte het «régime" , door 's Keizers regeering gevolgd, niet meer tot waarborg voor de maatschappelijke orde en de bescherming der volksbelangen; de weelde had Frankrijk geleid tot demoralisatie in elke richting. Alle partijen waren verontwaardigd, doch het meest verbolgen waren 'de Republikeinen. Sedert 1851 steeds in het nauw gejaagd, waren zij in '57 nog s'echts door een vijftal — onder welke de Heeren Jules Favre en Ollivier — vertegenwoordigd in het Wetgevend Lichaam; doch in 1804 telde de linker zijde reeds 20 leden, en groeide, tevens bij toetreding van den Heer Thiers krachtig versterkt, in 1809 aan tot 40 afgevaardigden. Met allen koesterden de Republikeinen, later »le centre gauche", een zelfde haat en een zelfde liefde: haat van het »régime", dat, op meineed en onwaarheid gegrondvest, in een drukkende tyrannie was ontaard; liefde voor de vrijheid. De beweering van den Heer de Roo »dat de linker zijde niets van de geheele «dynastie wilde weten , kunnen wij niet deelen. Ongetwijfeld keurden die leden het door den Keizer gevolgde stelsel scherp af, streden zij onvermoeid voor het beginsel der vrijheid; maar tot aan de rampen van 1870 hebben zij zich onthouden van elke poging om de dynastie omver te werpen. Dikwerf beschuldigd, geschimpt, zelfs met den naam van «demagogen" bestempeld, waren het meerendeel der leden van de «centre gauche" vrijzinnig, vredelievend, vol toewijding aan het vaderland, doch hadden niets gemeen met de latere helden der «commune", wier streven zij sterker verfoeiden dan allen. De hofpartij, verbitterd over hetgeen men noemde hoon en minachting van de zijde van Pruisen , vol angst voor de gevaren, welke dientengevolge in het binnenland dreigden, zon op wraak en overpeinsde de middelen om den verloren invloed te herwinnen. Tegenover het buitenland meende men dit te kunnen bereiken door een gelukkig gevoerden oorlog. De Keizer, ziek naar lichaam en naar geest, speelde meer en meer een lijdelijke rol onder den invloed van de Keizerin, welke de toekomst van haar zoon beneveld waande, en van de Bonapartisten, die door het «régime" waren groot geworden. De positieve meening van den Majoor de Roo , alsof «de Fransche Keizer den oorlog niet wilde", wordt wedersproken door latere aanhaling van Thiers's verklaring voor de commissie van enquête, volgens welke Napoleon, hoewel instinctmatig terugdeinzende voor den oorlog, zich bij de intrekking van de candidatuur Hohenzollern heeft laten ontvallen, «dat is de vrede, het doet mij «leed, want de gelegenheid was goed.. .Om de kracht van de oppositie — «le centre gauche" — in de Kamer te breken, zag men alleen heil in een nadering tot de linker zijde, en werd de samenstelling van een nieuw kabinet opgedragen aan den Heer Ollivier , die zelf vroeger tot die partij had behoord. Te recht noemt de Schrijver het Ministerie van den '2den Januari 4869 — de Heer Roelants zette abusievelijk 1860 — een proefneming, een poging om het caesarisme met parlementaire regeeringsbeginselen , het Keizerrijk met de vrijheid te vereenigen. Jules Simon spreekt van »cet essai de parlementarisme". Zwak en weifelend, niet uitsluitend werkzaam tot behartiging der waarachtige volksbelangen, doch den Imperator naar de oogen ziende, vredelievend in woorden, maar toch steeds zinnende op een schitterend herstel van Sadowa in plaats van zoodanig herstel te zoeken in een oprecht gemeend vrijzinnig bestuur, vermocht bovendien het kabinet geen der partijen te voldoen; reactionnair in het oog der Republikeinen , was de Heer Ollivier daarentegen een doorn in het oog der Bonapartisten. De Majoor de Roo stelt: »dat in den zomer van het jaar 1870 de dynastie »door het plebiscite was bevestigd , en haar belangen geen afleiding naar »buiten schenen noodzakelijk te maken." Voor ons bewijst de nieuwe volksstemming , waartoe de Heer Ollivier zich tot bekrachtiging der beoogde constitutioneele wijzigingen had laten overhalen , dat de dynastie erkende te gevoelen, hoezeer het vertrouwen in het Keizerrijk was geschokt; en wat den uitslag aanbetreft, dat het volk den vrede verkoos boven nieuwe straatgruwelen. De oorzaken tot een omwenteling echter, achtten wij in geenen deele weggenomen; integendeel, de toorn van alle partijen was opnieuw opgewekt; meer dan ooit te voren raadpleegden de Bonapartistische leden van het Parlement de stemming van hunne kiezers, het begin van oneerlijkheid en verraad van eigen beginselen. Voor de hofpartij werd het plebliscite, dat de kracht der dynastie alleen in schijn herstelde, een reden te meer om haar wrok aan den benijden nabuur te koelen. Alleen een gunstige gelegenheid daartoe moest worden afgewacht. Op zoodanige wijze hooger opklimmende tot de oorzaken van de omwenteling op 4 September, komt ons de verandering in den alleen schijnbaar rustigen toestand van Frankrijk minder plotseling voor, dan de Heer de Roo voordraagt: trots het geweld der elkaar verdringende gebeurtenissen, vervolgde de geschiedenis ook in 1870, in een consequent verband tusschen oorzaken en gevolgen, haar natuurlijken loop. Met levendige kleuren penseelt de Schrijver de onmacht van het zwakke ministerie Ollivier om den toestand te beheerschen. Na met betrekking tot de candidatuur van den Duitschen Prins — tot zekere grens het gevolg van 's Keizers houding tegenover den Hertog de Montpensier — volle genoegdoening te hebben erlangd, laat het kabinet zich medeslepen, aanvankelijk door weinigen, spoedig, in hun dolzinnig, zelfzuchtig streven door een licht ontvlambare, overprikkelde kamermeerderheid gesteund, totdat, trots den ernstigen weerstand van de leiders der uiterste linker zijde binnen de Kamer, van den Generaal Trochu buiten het Parlement, een alleen onderstelde beleediging het voorwendsel wordt tot de oorlogsverklaring, welke de reeds waggelende troon heeft omvergeworpen. De Majoor de Roo, hoewel hij breed uitwijdt omtrent den inhoud van het stuk, releveert wellicht te weinig den ongepasten vorm, waarin de nota van den Heer von Bismarck aan de gezanten bij de verschillende hoven was gesteld, welke, te zamen met het onverantwoordelijke »nous sommes prêts" van den Maarschalk Leboeuf, aan het besluit tot verklaring van den oorlog den doorslag schijnt te hebben gegeven. Trouwens was gemelde nota, die alleen in den vorm zondigde, uitgelokt door de, wat inhoud en strekking betreft, veel meer te veroordeelen dépêche van den Heer de Gramont aan den Franschen gezant te Ems, waarbij de onbetamelijke eischen aan Pruisen's Koning de crisis op jammerlijke wijze deden herleven. Alvorens af te stappen van de staatkundige gebeurtenissen, nog een opmerking omtrent het ultramontanisme en de clericale invloeden, welke ook de Heer de Roo als oorzaak van verwijdering tusschen de beide natiën vermeldt. De Pruisische Generale staf, eveneens de Heeren Jules Simon en Trochu, ignoreeren een toenemende vijandschap tusschen de katholieke kerk en het protestantisme, waarop dezer dagen de Generaal von Hartmann wees. Volgens hem was wel degelijk de onderlinge verhouding der beide confessiën, was vooral de betrekking van Pruisen tegenover Rome aanzienlijk gewijzigd, sinds Oostenrijk in 1866 van den Presidentszetel te Frankfurt was gestooten. De Duitsche schrijver legt de kracht van zijn betoog voornamelijk in de onfeilbaarheidsverklaring van den Paus als een nieuw wapen tegen het protestantisme — in de taal der ultramontanen gelijkluidend met de revolutie — welke bij den geweldigen stroom der gebeurtenissen in die dagen schier onopgemerkt is afgekondigd. Omtrent den invloed, welke de geestelijkheid zou hebben uitgeoefend in het bijzonder tot opruiing van de Keizerin tegen Pruisen, behelsde de »Indépendance beige op den 6den Mei 1874, onder den titel van »Une page cChisfoire", een alleszins belangrijke mededeeling uit den boezem van den Ministerraad, gehouden op den 5den en den 6den Juli 1870 te St. Cloud. Dit document, kennelijk afkomstig van de hand van een ooggetuige — sommigen beweerden van den Hertog de Gramont zei ven—, geeft een uitvoerige beschrijving van de beraadslagingen te St. Cloud, naar aanleiding van de interpellatie de Cochery in het Wetgevend lichaam omtrent de candidatuur van Prins Leopold. Daaruit zou blijken, dat de Keizer, evenals het geheele kabinet in den avond van den 5den nog tot behoud van den vrede gestemd, in de zitting van den 6den geheel van inzicht was veranderd. De beweegredenen van dien ommekeer worden gezocht in den invloed van Keizerin Eugenie , die reeds sinds eenige dagen in een zeer overspannen stemming verkeerde en gedurende voormelde zittingen een langdurig onderhoud had gevoerd met haar biechtvader, hetwelk tot laat in den nacht met den Keizer werd voortgezet. Het uitvloeisel daarvan waren de woorden , door den Keizer toegevoegd aan de ontwerp-verklaring aan de Kamer van de Ministers Ollivier en de Gramont , en welke aanstonds door geheel Europa zijn opgevat als een ernstige bedreiging tegen Pruisen, de eerste stap op de helling, welke Frankrijk naar Sédan heeft gesleept: ». Nous ne croyons pas que le respect des droits d'un «peuple voisin, nous oblige a souffrir qu'une puissance étrangère puisse »déranger a notre détriment 1'équilibre actuel des forces en Europe et »mettre en péril les intéréts et 1'honneur de la France. Mocht de candidatuur niet worden ingetrokken, dan verklaarde de Keizer aan de Kamer: ». sForts de votre appui, Messieurs, et de celui de la nation , snous saurions remplir notre devoir sans hésitation et sans faiblesse". Te vergeefs ontraadden de ministers al te stoute bewoordingen; één hunner verklaarde zelfs aan den Keizer: »que le terrain était brülant et qu'il était »dangereux de jouer avec le feu" — doch Napoleon nam niets van zijn woorden terug, stemde zelfs noode toe in de toevoeging van enkele verzachtende termen. De artikelen van de vlndépendance" deden vervolgens de ronde in de Europeesche dagbladpers, hebben een storm van verontwaardiging te Chislehurst en in het kamp der Imperialisten opgewekt, doch zijn door geen enkel afdoend bewijs weerlegd. De Bonapartistische bladen als »/« Pays, la Patrie, la Liberté" en anderen bepaalden er zich toe met loutere woorden de authenticiteit dier mededeelingen te betwisten. Doch de ytlndépendance" sprak den 9den Mei '7-4 opnieuw en op een wijze, welke duidelijk maakte, dat het orgaan bij machte was desnoods zijn verklaringen nog te versterken. Mag aan deze y>page d'histoire" waarde worden gehecht — inderdaad zijn wij daartoe geneigd — dan drukt een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de oorlogzuchtige woorden, welke eigenlijk reeds op den 6den Juli de lont staken in het kruit, op de Keizerin: een vrouw, die bij het bezit van menige uitstekende eigenschap, van geestkracht, vastberadenheid, zelfopoffering, toch voor Frankrijk in veel opzichten een kwade genius is geweest. Zonder zich voldoende rekenschap te geven van de gevolgen had vooral de Keizerin het voorbeeld gegeven van dien »goüt du paraitre", die in Frankrijk had geleid tot ontzenuwende weelde; met betrekking tot Mexico had de Keizerin, een hersenschim van herstel der Latijnsche rassen najagende, wellicht ook door clericale invloeden gedreven, tot de expeditie aangezet; in 1870 spoorde de Keizerin aan het hoofd der hofpartij, opnieuw ten o.orlog. De IV. S. 1. D. N°. 10. 5. Heer de Roo schetst het lijden der Vorstin als regentes, als moeder en gade bij den verpletterenden last der elkaar opvolgende Jobs-tijdingen. Al het gevaar van den toestand beseffende, gaf de regentes zelve het eerst den raad, 's Keizers naam niet meer in de regeerings-proclamatiën te noemen, en wist helaas! door een raadsman als de Graaf de Palikao gesteund, den Keizer, haar zoon, met hen het leger te beletten van Chalons op Parijs terug te trekken, om het in strijd met het aanvankelijke voornemen van den Keizer en van den Maarschalk Mac-Mahon, in de richting van Metz te doen oprukken. Duidelijk teekent de Heer de Roo de blinde ingenomenheid van Keizerin Eugénie tegen den Generaal Trochu, wiens handelingen als Gouverneur van Parijs dientengevolge werden verlamd, die zoodoende niets vermocht tot keering van het volksgeweld op 4 September. Zelfs heeft de Keizerin zich niet ontzien, den eerbied voor haar persoon vergetende, den blaam dier omwenteling te werpen op den Generaal Trochu, hem voor te stellen — wij bezigen de zachtste bewoordingen — op een wijze, der zwaar beproefde vrouw ten éénemale onwaardig. Te meer treffen zoodanige handelingen, wanneer zij een man gelden als den Generaal Trochu, die veelal verkeerd beoordeeld — zelfs de Heer de Roo, hoewel den waardigen krijgsman blijkens menige aanhaling hoog schattende, vermeldt te zijnen aanzien meer feiten, dan wel de beweegredenen tot die handelingen, welke juist zijn karakter in het schoonste licht stellen —, door een partij zelfs verguisd, zijn leven lang geen ander streven heeft gekend, dan dat van eer en plicht. Met een schitterende •militaire loopbaan achter zich, had Trociiu steeds elke persoonlijke onderscheiding afgewezen, doch nimmer opgehouden den Keizer en de natie te wijzen op de gevaren, welke Frankrijk door eigen schuld bedreigden. Toen in 1870 de oorlogskansen reeds waren verspeeld, liet Trochu zich de benoeming tot Gouverneur van Parijs welgevallen, om den Keizer, wiens handelingen hij voortdurend had afgekeurd, thans in dagen van rouw en angst door zijn populariteit te beschermen. De wijze, waarop de Majoor de Roo van Alderwerelt de parlementaire voorvallen in het Wetgevend Lichaam, de staatkundige gebeurtenissen vóór en tijdens den oorlog weergeeft, kenschetst den scherpzienden volksvertegenwoordiger. Vooral verdienen vermelding zijn commentaren op de cijfers van den Franschen Minister van Oorlog in den Ministerraad van 6 Juli, alwaar de Heer de Roo zich beweegt met het gemak van iemand, die zich in dergelijken kring volkomen te huis gevoelt; zijn ontleding van het alleszins gebrekkige rapport van den Markies de Talhouet omtrent de ingediende militaire wetsontwerpen, door de categorische verklaringen van den Minister van Oorlog misleid; de tooneelen in de Tuileriën, in het Kabinet en in de Kamer, alwaar »de staatkunde en de krijgskunde om den voorrang kampen", totdat ten slotte ten nadeele van beiden de zege verblijft aan de eerste. Met gevoel maalt hij den toestand van treurige spanning, waarin de Kamer, Parijs, gansch Frankrijk verkeeren bij den loop der krijgsgebeurtenissen in de maand Augustus ; het aan het belachelijke grenzende optimisme van den Minister van Oorlog de Palikao , en de sprookjes , die de oud-bevelhebber in China aan de Kamer verkoopt; de jammerlijke bemoeiingen van het oorlogsministerie met de leiding van de operatiën van de legers te velde. Zichtbaar neemt onder zijn pen de polsslag van het Keizerrijk af, totdat wij in het rijk geschakeerde verhaal van den 4den September worden medegesleurd, evenals de Generaal Trochu zelf en diens adjudanten de kapiteins Faivre en Brunet, door dien geweldigen stroom van verbitterden, zich uitstrekkende van af de sPontNeuf" tot de »Champs-Elysées naar het «Paleis Bourbon", alwaar wij ten slotte die afzichtelijke lieden, zooals men in Parijs alleen te zien krijgt op de dagen van oproeren omwenteling, met de compagnieën nationale garde van Montmartre en Belleville het Presidents-gebouw zien binnendringen, de tribunes en de zetels der afgevaardigden overstroomen, totdat onder een zonderling gedruisch van onbeschrijfelijke verwarring, het Keizerrijk onder den last van zijn feilen en misdaden in puin valt. Bij dat tooneel voelt men de volle beteekenis der woorden van den Advocaat Allou, die in zijn meesterlijke pleitrede voor den Generaal Trochu tegen de »jFigaro", hen die de omwenteling van 4 September en den ondergang van het Tweede Keizerrijk toeschreven aan samenzwering en verraad te gemoet voert: L'Empire n'a pas été trahi; il s'est effrondé! il n'a pas été com»battu; il s'est affaissé dans la misère publique! II avait tout compromis..,. »La révolution du 4 septembre s'est faite toute seule; elle a éclaté spon- »tanément, sans lutte, sans violence, sans résistaace! C'est que les peuples »pardonnent tout a la gloire, temoin Louis XIV et Napoléon, mais ils ne spardonnent jamais a qui les a conduits a 1'abaissement et a la honte ! De loop der gebeurtenissen, die tot den oorlog van 1870 hebben geleid, geeft den Heer de Roo aanleiding om te herinneren aan de oude waarheid, dat er geen grooter ongeluk is voor een land dan een zwak gouvernement. Deze woorden, welke de hoofdstrekking resumeeren van het staatkundig betoog in het besproken werk, zijn zoo waar, dat wij met Carlysle boven " eiken regeeringsvorm de voorkeur zouden geven aan een autocratisch bestuur, mits de daaraan verbonden voorwaarden, zooals de Engelsche Ziener die in een serie van geschiedkundige werken ontvouwt, werkelijk te vervullen waren. Wil bij den vertegenwoordigenden regeeringsvorm het gouvernement sterk zijn, dan behoeft het bovenal den steun van hen, die door het volk worden afgevaardigd om met het hoofd der dynastie en de raadslieden van de kroon de publieke zaak te behartigen. Alleen onkreukbare eerlijkheid, welke niet een partij, maar voor alles het eigen geweten raadpleegt, kan dien steun verschaffen ; ontrouw aan eigen beginselen, zelfs reeds inconsequentie, uit neveninzichten geboren, leidt tot misslagen van het staatsgezag, welke onvermijdelijk nationale rampen moeten ten gevolge hebben. Gelukkig het land, waar vorst en volk niet op die wijze samenwerken! Gelukkig Nederland, waar bovendien vorsten volk één zijn en door hechte, historische banden aan elkander verbonden, zoodat, om de woorden van den Heer de Roo te bezigen : »een ramp als die van Sedan voor de natie slechts eene reden te meer zou zijn om zich vaster om den troon te scharen." F. de Bas. (Wordt vervolgd.) Dg nitwerMng van liet iufanterieynur op poten afstand, tegen artillerie. De laatste oorlog levert meerdere voorbeelden op van verliezen, die de Duitschers reeds op afstanden, die men tot destijds buiten het bereik van het infanterievuur rekende, van de Chassepot-kogels te lijden hadden, zoodat zelfs batterijen belet werden om hunne eerste hoofdstelling in te nemen. In het cadettenkamp bij Teteringen werd onlangs een schietoefening gehouden , met het doel een denkbeeld te verkrijgen van de uitwerking tegen dergelijke doelen op groote afstanden. De verkregen uitkomsten komen ons belangrijk genoeg voor om ze hier kortelijk mede te deelen. Het te beschieten doel was een sectie veldartillerie, die op verminderden afstand (12 passen) in batterij stond. De bedienings- en verdere afgezeten manschappen werden ieder voorgesteld door een plank, breed 0,50 en hoog 1,70 M.; de stukrijders door planken, breed 0,50 a 0,60 en hoog 2,50 M. en de onbereden paarden door planken, breed 0,50 a 0,60 en hoog 2 M. De vuurmonden en voorwagens werden voorgesteld door schijven , waarvan de breedte- en hoogteafmetingen overeenkwamen met de werkelijkheid. Op afstanden van ongeveer 1100, 900 en 1200 passen werd achtereenvolgens, telkens gedurende ééne minuut, salvovuur verricht door 7 cadetten van het tweede, 8 cadetten van het eerste studiejaar en een detachement van 40 man infanterie, bestaande uit miliciens, die sedert Mei van het vorig jaar onder de wapenen waren. Op 1100 pas werden 6, op 900 pas 6 en op 1200 pas 5 salvo's gedaan. Daar van de veronderstelling werd uitgegaan, dat de infanterie zich in een verdedigende stelling bevond en de afstanden tot uitstekende terreinpunten te voren had opgenomen, werden de afstanden, op 50 pas na, nauwkeurig aan de manschappen bekend gemaakt. De uitwerking was als volgt: 1 ste salvo op 1100 pas. In het linker stuk waren het linker rad van den vuurmond , de bedieningsmanschappen N°. 1 , 2 en 3, de voorste stukrijder en het achterste vandehandsche paard ieder door 2, de stukscommandant en de middelste stukrijder ieder door 1 kogel getroffen. In het rechterstuk telde men: 3 treffers in den vuurmond, 1 in elk der manschappen N°. 1 en 3, 4 in den achtersten, 1 in den middelsten en 3 in den voorsten stukrijder; voorts 2 in den sectiecommandant. In het geheel dus: 29 treffers; het aantal schoten bedroeg 319. 2de salvo op 900 pas. In den linker vuurmond waren getroffen: de bedieningsmanschappen N°. 1, 3 en 5 elk door 1, N°. 2 door 4, N°. 4 door 3 kogels; de voorwagen door 3, de achterste en de voorste stukrijder elk door 1 , de middelste door 2 kogels; het achterste en het middelste vandehandsche paard elk door 1 kogel. In het rechter stuk : de manschappen N°. 1, 4, 5 en 6 elk door 2, N0. 2 en 3 elk door 1 , de vuurmond door 2, de voorwagen door 1, de achterste stukrijder door 2, de middelste door 3, de voorste door 5 kogels ; het achterste vandehandsche paard door 2, het middelste door 1, het voorste door 3, en de sectiecommandant door 3 kogels getroffen. — Totaal: 51 treffers van de 309 schoten. 3de salvo op 1200 pas. Linker stuk : N°. 2 en 3 elk door 1 kogel getroffen ; de voorwagen, de drie stukrijders, het middelste en het voorste vandehandsche paard elk door 1 kogel. Rechter stuk : N°. 1, 2 en 3, de vuurmond, de middelste en de voorste stukrijder elk door 1 kogel getroffen. De sectiecommandant door 2 kogels getroffen. — Totaal: 16 treffers van de 266 schoten. BOEKAANKONDIGINGEN. Wereldgeschiedenis voor het volk, door K. F. Becker. Naar de laatste Hoogduitsche uitgave. Geheel omgewerkte 3de druk, door J. Jongeneel, Oud-Hoogleeraar. Aflevering 4—30. Leiden, D. Noothoven van Goor. Toen wij in don jaargang 1874 van dit Tijdschrift de verschijning van het bovenstaande werk aankondigden, stonden ons voor de beoordeeling, behalve vroegere uitgaven van Becker's Wereldgeschiedenis, nog slechts de drie eerste afleveringen van den 2den druk ten dienste. Sedert werd het tijdvak 1867—71 geheel, de Oude Geschiedenis bijna geheel voltooid; in de plaats van den eersten Nederlandschen bewerker Dr. J. H. T. de Vogel, trad de Oud-Hoogleeraar Jongeneel, en er bestaan dus redenen genoeg, om nogmaals de aandacht op Becker's Wereldgeschiedenis te vestigen. Wij doen dit te liever, omdat we daarbij al aanstonds de verklaring kunnen neerschrijven, dat onze hooge verwachtingen geenszins zijn teleurgesteld. Overeenkomstig de onzes inziens zeer juiste opvatting omtrent hetgeen een Wereldgeschiedenis moet inhouden, bepalen Becker en zijn latere omwerkers zich slechts tot de vermelding van die verschijnselen, welke geheele reeksen van toestanden karakteriseeren, en doen zij ons slechts een blik slaan in het leven en de drijfveeren van die personen, die als de vertegenwoordigers van de algemeene richting van hun tijd kunnen gelden of op de ontwikkeling en de lotgevallen van hun tijdgenooten een krachtigen invloed hebben uitgeoefend. Becker beperkt zijn wereldgeschiedenis binnen vaste grenzen en de mededeeling van details, waarvan de kennis voor het juiste begrip van het geheel niet bepaald noodzakelijk is, wordt door hem met zorg vermeden. Binnen die grenzen ontvangen wij voorts geenszins een dor en onsamenhangend verhaal van feiten en gebeurtenissen. Integendeel, steeds tracht de Schrijver ons in de eerste plaats op boeiende wijze het geheele stoffelijke en zedelijke leven der volkeren, zoowel op staatkundig als maatschappelijk gebied, af te schilderen. Ook daarbij vermijdt hij evenwel zorgvuldig elke overtollige uitwei- ding en blijft hij getrouw aan het beginsel, dat in de staatkundige regeling en leiding van het volksleven het middelpunt van alle maatschappelijke werkzaamheid zetelt, en dat alles, wat tot de technische en geestelijke vorming van een volk behoort, zijn deugdelijkheid en kracht slechts toont door den invloed, dien het zedelijke en daardoor zoowel het maatschappelijke als staatkundige leven daarvan ondervindt.
45,703
MMTUK03:165731052:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
De Roepstem : getuigenissen uit de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland
v. A.
Dutch
Spoken
9,858
17,389
52. ZATERDAG 30 «JU1NI £&»>*3. 1ste 3 jiiLrj^iLiig-. 1, ; .... ■ ■ ■■■' " ' 1 .i.ii ... ■■— " 1 ■ 1 11 ■ ■ - 1 .i ■■ 4 < ___ _ KvB iHR nflul i ■ Tfflffi BkmS Hmw^BD ' "** B8 BsS Kn jlEjPfS BSn ’3jm^ '<\>;4 ssyJ®!'-’ GETUIGENISSEN UIT DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. HOOFDREDACTEUR: N. J. ENGELBERTS. Jes. 40 : 6a. Een stem zegt: roept1 Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag. Prijs per 3 maanden franco p. p. j 1,60. Voor Duitsch- land ƒ1,90; België /l,90; Amerika ƒ1,90; Indië/2,90, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke no’s 121/2 Ct. UITGEVER: ft. P«. ïalsman te kampen. Prijs der advertentiën van 1—10 regels f 1.00, iederen regel meer 10 Cent. Groote letters naar plaatsruimte. Stukken in te zenden aan den Hoofdredacteur te Uithoorn ; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. ROEM NIET TEGEN DE TAKKEN. Rom- 11 :17- En zoo eenige der takken afgebroken zijn, enz- Hoewel heilig, zijn de takken afgebro ken. Een zeker aantal van de kinde ren des volks is uitgeworpen. Enkele takken slechts zijn den olijfboom Israels gelaten. Maar terstond zijn er andere takken in de plaats der afgehouwene ingeënt. Zij werden genomen van den wilden olijfboom der Heidenen. Eens in Israël ingeënt, zijn zij »des wortels en der vettigheid” des olijfbooms mede deel achtig. Zij zijn kinderen Abrahams gewor den door de vereeniging met Christus, Gal. 3:29, en dies erfgenamen der belofte en mede deelachtig hare vervulling, ll nAl’AH fotl vaIIp en wprVp.liik tnf. Israël; zij zijn de voortzetting van den stam des volks, verbonden aan den aarts vaderlijken wortel, vervuld met den le vensgeest des booms, erfgenamen van al het aan Israël beloofde. Zij zijn geen boom naast een boom geplant, maar in Israël zelf opgenomen. Heidenen en Joden zijn éen lichaam geworden, éene kudde met éen herder, en het onderscheid is wegge vallen. Gelijk de landman in het oosten een jonge, wilde tak neemt, om hem in een ouden olijfboom te enten, en diens kracht er door te vernieuwen, is het ook hier geschied. Israël hernieuwt zich, na ’t verlies van zoovele takken, in de kinderen der volken, die het zijn toegevoegd. Maar — is dit zoo, dan hebben ook de geloovigen uit de Heidenen geene reden om zich te verheffen tegenover den Jood, noch tegenover den Joodschen Christen, noch tegenover den ongeloovi- gen Jood ; integendeel, dan past hun be scheidenheid en nederigheid. Deden zij het, met recht zou men hun kunnen toevoegen : zijt gij vergeten dat gij maar enten zijt? Alles wat gp bezit hebt gij van Israël ontvangen. Gij hebt Israël niets toegebracht. Ware Israël niet geze gend geweest, waren de Aartsvaderen niet met het verbond der belofte be giftigd, er zou u niets te geven zijn geweest. Gij leeft met Israël mede, wordt door Israël gedragen. Het heil is niet van de Heideuen tot Israël, maar van Israël tot de Heidenen gekomen. De geloovige Heidenen dragen Israël niet; Israël draagt hen. ’t Is zoo, een geloovige uit de Heidenen zal Paulus misschien bij zijn woord hou den, en zeggen: maar de takken zijn toch afgebroken opdat ik zou ingeënt wor den. Anders gezegd: omdat de takken met opzet afgehouwen zijn om voor mij plaats te maken, daar ik van na ture vreemd aan de belofte Abrahams was, zoo treedt de hooge beteekenis, die God mij bijzet, nog te sterker in het licht, en ben ik ver boven den Jood ver heven, die aan mijn welzijn geofferd is, en voor mij moest wijken; ja, hoe groote eere God mij geeft, dat komt nu veel sterker uit, dan als Hij mij naast hen geënt had ; waarom mag ik mijzelf dan -niet boven den Jood verheven be schouwen. Om mij plaats te geven, mij, hieuw God hen af! Zeker, Paulus trekt zijn vers 11 ge sproken woord niet in; maar hij loochent de gevolgtrekking, die de hoovaardij er uit afleiden mocht. Hij wijst op de reden van de afsnijding der Joden, n. 1. hun ongeloof. Zeker, het oogmerk, het doelwit, waarmede God deze reden gelden liet, d. i. van zijn recht om Israël wegens zijn ongeloof uitte- werpen, was, naast de openbaring zij ner strengheid, de openbaring zijner goedertierenheid aan de Heidenen. Maar toch zou Hij de Joden niet verworpen hebben, ware er geene oorzaak, geene verwerpelijkheid bij Israël geweest. Had Hij de Joden verworpen, zonder dat er hunnerzijds reden aanwezig was, die Hem recht gaf ze te straffen, zoo- dat Hij uit willekeur had gehandeld, ja, dan kon de Heiden-christen zeg gen : ik ben boven den Jood, hij is middel, het doel ben ik ; mijne verlos sing is het oogmerk van Israels histo rie ; want zonder verwerpelijk te zijn is hij om mijnentwil verworpen. Zoo is het echter niet. De Joden zijn door ongeloof afgebroken ; dat God dit on geloof niet van hen weggenomen, maar er hen aan overgelaten heeft, zeker, dit komt voort uit zijn welbehagen, uit zijn wille om hen te verwerpen, teneinde de Heidenen tot Israël zouden worden — maar Hij werpt hen niet uit- zijn huis, omdat Hij hen verworpen heeft, maar om huns ongeloofs wille, rechtvaardiglijk hunne wederspannig- heid aan hen straffende. En alzoo geeft Hij aan de geschiedenis zulk eenen loop, dat de geloovige Heidenen Cv/\>1 1' int Al) t >1 > CL ccLL cllloli^cu vvcu.iv uiu dezen namelijk, dat er voor hen reden bestaat om te vreezen, namelijk voor dezelfde ongeloovigheid, die God altijd, zonder aanzien des persoons, met uit werping uit zijn huis straft, tenzij het Hem behagen mocht het weg te nemen. De toedracht van Israels uitwerping bevat eene waarschuwing voor de Hei denen, tegen de zonde, die in Israels lot zoo droeve wending gebracht heeft, en eene opwekking om te bedenken, dat zij blijven moeten in het geloof, het eenige waardoor zij opgericht zijn, naardien zij anders zeker vallen, en worden wat zij geweest zijn, ja erger dan dat. Zoo ontvangen Wij hier allen een ernstigen wenk. De naaste oorzaak van Israels uitwer ping is zijn ongeloof; de weg tot onze aanneming (ons staan op den stam des booms, in tegenstelling tot de daar bene den liggende takken) is het geloof. Pau lus zegt het: zij zijn door ongeloof af gebroken, en gij staat door het geloof. Maar de naaste oorzaak is de diepste niet, en de weg is de grond niet. Ook dat heeft Paulus geleerd. De diepste grond der uitwerping om des ongeloofs wil is de wille Gods, om een deel des volks, om huns ongeloofs wil te straffen, en het zoo tot een spiegel zijner streng heid te maken. De diepste grond der behoudenis is de wille Gods om blin den het gezicht, ongeloovigen het ge loof te geven, en ze zoo alle zegenin gen Abrahams, tegen hunne waardig heid in, deelachtig te maken, ’t Is niet desgenen, die wil en die loopt, maar desgenen, die zich ontfermt dien Hij wil, en die verhardt, dien Hij wil. Nu is er een drang bij den geloo vige om over de naaste oorzaak heen te zien naar den godlijken grond aller verschijnselen, om van het historisch verschijnsel af te dalen tot zijn eeuwi gen grond — om in alles, ook in der menschen doen en laten, den wille Gods te vinden, den wille desgenen, die alles werkt naar den raad van zij nen wil. Heerlijke drang! De kerk, die onder de kerken der christenheid het krachtigst door dien drang wordt bewogen, zal de zuiverste, de diepgaandste, de gees telijkste opvatting hebben der waarheid, God op het hoogste, den mensch op het laagste punt stellen. Maar zoolang wij onzen vleeschelij- ken aard bij ons houden, loopen wij, juist vanwege dezen drang, gevaar om zoo sterk op het beginsel te staren, het welk aan alle verschijnselen ten grond ligt, dat wij de naaste oorzaken en we gen ten eenemale over het hoofd zien. Gevaar om te vergeten dat de uitge- worpenen om hunner zonde wil uitge worpen zijn, al blijft het waar, dat de reden, die God bewoog, hunne zonden aan hen te straffen, enkel in zijnen heiligen wille ligt, om aan hen zijne strengheid te openbaren. Gevaar om over het hoofd te zien, dat de aange- nomenen door het geloove staan, al is het boven allen twijfel, dat de reden, dat zij gelooveu, zich niet uit hunnen wille verklaart, zelfs niet in het allergeringste deel, maar alleen in den wil van God om hen, terwijl zij niet beter nog waardiger waren dan an deren, met dat geloof te begiftigen, en zoo het heil in Christus deelach tig te maken. Dat gevaar zag Paulus aankomen. Hij vreesde dat de Heiden christenen zouden vergeten, dat Israels ongeloof, de vrucht van hoog gevoe lende eigengerechtigheid, het verwerpe lijk had gemaakt, en zouden denken, dat God, door het bloote en loutere goeddunken van zijnen wil, zonder eenig opzicht of aanmerking van eenige zonde, het grootste deel des volks, om hunnentwil had verworpen. En waar lijk, zoo opgevat, zou Israels verwerping stoffe geven aan den heidenschen hoog moed, voedsel verleenen aan den heiden schen volkstrots tegenover den Jood. Welk een volk moeten wij niet zijn, zouden zij denken, daar God zoovelen om onzentwil verworpen heeft! Daar entegen stemt het hen tot nederigheid en houdt het hen klein, zoo zij weten, dat God om hunnentwil slechts het ver werpelijke verworpen heeft. En met een vervult het hen met vreeze voor het ongeloof, voor de hoovaardij, voor de eigengerechtigheid, dat zij, in wier plaats zij gekomen zijn, niet naar wil lekeur, maar om dezer zonden wille, zijn afgehouwen. Paulus, vreezende dat de Heiden-christenen vergeten zouden, hoe zij alleen door het geloof waren opgericht, herinnert het hun, opdat zij niet denken : wij zijn verkoren en dies moeten wij zalig worden, of wij geloo- ven of niet; want gelijk er geen ge loof zou zijn, dan als vrucht der ver kiezing, alzoo zou ook de verkiezing te niet gedaan worden, was er geen geloof; want omdat God tot de zalig heid verkoren heeft, zoo heeft Hij ook tot het geloof verkoren, naardien de verkiezing alleen door het geloof tot de zaligheid leidt. Zoo moet elk besef fen hoe noodig hem het geloof is, naar dien de zaligheid allernaast aan het ge loof is verbonden, en geenszins onmid dellijk aan de verkiezing, zoodat de verkorenen, krachtens hunne verkiezing, eerst tot het geloof gebracht en in het geloof staande gehouden worden, opdat de zaligheid hunner zou zijn en de ver kiezing haar oogmerk zou bereiken. Daarom moeten wij indachtig zijn, dat geene genade of gave ons zonder het geloof baten zou, en bedenken dat wij alleen uit het geloof van onze verkie zing verzekerd kunnen zijn en het ons weggelegd heilgoed in dadelijk bezit kunnen krijgen. En eerst dan, als wij op de naaste wegen het oog gevestigd houden, ten volle doordrongen van de gevaarlijk heid des ongeloofs en van de noodza kelijkheid des geloofs, zijn wij geschikt om tot eigene, stichting en zonder ge vaar den steilen berg op te klimmen, van welks top men de wijsheid Gods beziet. Dan prijzen Hem de Heide-. i, - nen, ouiuab xiy utjb uugeiuui ueeiu gestraft, aan degenen, die Hij had kun nen genadig zijn, als Hij gewild had, omdat Hij alzoo zijne strengheid tegen den zondaar openbaart, en meteen de deure opent voor de volken, om in Abrahams huis in te gaan. Dan loven zij Hem, omdat het Hem behaagd heeft degenen te roepen, die de gerechtigheid niet zochten, en geslachten uit te wer pen, opdat zijne genade te rijker wor den en te grooter omvang verkrijgen zou, en zijne ontferming zou blijken de eenige grond te zijn van de zaligheid. Dat de geloovigen uit de Heidenen bedenken : niets is ons schadelijker dan hoogmoedig ons te verheffen boven Is raël. Is niet Israël door hoogmoed gevallen ? Ligt zijn val niet in zpn streven om wat te beteekenen bij God ? Staat zpn ondergang niet in verband met zijne verachting van de volken, aan welke het het heil niet gunde ? Geen Christen uit de volken trede dan in hun spoor. Genade blijve hem steeds ge nade. Hij bedenke dat hij slechts door het geloof staande kan blijven op den olijfboom — door het geloof, welks natuur medebrengt, om zich met niets bezig te houden dan met genade, en alles te loochenen, wat geen genade is, gelijk het zelf ook een vrucht van ge nade is, en dit wetende, steeds bij ge nade zpn groei zoekt. Want wie ver geten zou dat hij enkel door ontferming is ingeënt, en zich gaan verheffen tegen de afgehouwene takken, alsof hp door de loonende rechtvaardigheid ingeënt n ware, instede van door de erbarming, * zou zeker ondervinden, dat (<od de vreemde takken evenmin spaart als de * natuurlijke. Want de tak kan slechts t leven als zij in den wortel blijft, en die t wortel is de genade Gods, eerst aan , Abraham geopenbaard, en van dezen t door het geloof geëigend, om nu het < deel te worden van alle geroepenen, i die het geloove Abrahams mede deelach tig, en alzoo zijne kinderen zijn. Men versta het wel. Niet te geloo- ven is genade te verwerpen. Geloof en genade hooren onafscheidelijk bijeen. Te gelooven is zich aan genade toe te betrouwen met afzien van alles, wat wij van nature aan onze zaligheid wil len toebrengen. Het geloof is niet een werk tegenover de genade, maar een plaats maken voor de genade, t Is zelf genade, eene genade in ons, die de ge nade in ontvangst neemt, welke in het evangelie tot ons komt. Het geloof ziet in de beoefening niet zichzelf maar zijn voorwerp, en bréngt zichzelf niet als iets verdienstelgks in rekening, maar Christus alleen. En zoo houdt het de ziele klein en maakt het God groot. Maar wie merkt niet dat de Christen heid, door hare hoogmoedige verach ting der genade, Israels voorbeeld volgt, en den weg van Israels onder gang opgaat, tevergeefs door Israels voorbeeld gewaarschuwd ? v. A. Uithoorn. 28 Juni 1883. Alles is aan de verandering onderwor pen. Deze oude en algemeen bekende waar heid werd ons weer herinnerd, waar wij vernamen dat de Vredebond, na een der tienjarig bestaan zal ophouden te verschij nen. Hebben verschillende oorzaken mede gewerkt om den geachten Redacteur dat besluit te doen nemen, hij hebbo echter de verzekering dat velen het met leedwezen vernemen en dat de arbeid door hem vei- richt niet ijdel is. Maar is de Vredebond verdwenen, de Antirevolutionair is versche nen, een weekblad dat voor de Overmaas- sche eilanden is bestemd. Natuurlijk dat het aan de eilanders de beginselen wil ver kondigen, die door den naam worden aan geduid. Het is inderdaad een wonderlijke tijd. Vroeger schepten de menschen groot behagen in het lezen van folianten en kwartijnen, maar dat is voorbij. Het is thans de tijd van nieuwsbladen, vlugschrif ten en tractaatjes. Die nu geen nieuws blad leest kan niet meer mede gaan. Waar men vroeger lange vertoogen schreef, be hoorlijk gemerkt naar al de regels der ana lyse, daar doet men het thans met eenige weinige regels af en een stuk in de Cou rant van vier kolommen veroorzaakt bij menigen lezer al tegenzin, omdat het veel te lang is. In onzen gejaagden tijd van stoom en electriciteit heeft men algemeen dan ook geen tijd om iets wat lang is te le zen. Vooruit is de leus en het gaat voor uit over de bergen heen en onder den grond door. Of met al die gejaagdheid veel verbetering wordt aangebracht en het gehalte onzer tijdgenooten veel deugdelij ker is dan een vroeger geslacht, is zeer twijfelachtig. Vroeger toen er geen stoom was en de electriciteit nog in de doeken, wa ren er ook degelijke mannen. Toen is er ook verbazend veel geld verdiend. Dehuizen van twee honderd jaren oud doen in hechtheid en sterkte niet onder voor de papieren luchtkasteelen die er heden worden ge bouwd. Als er oud werk moet worden ge sloopt springt menige bijtel en breekijzer in stukken en als er nieuw werk wordt bekeken, dan kunt gij. soms met eene stop naald door de voegen heensteken. En op zedelijk en godsdienstig gebied? Volstrekt waren onze vaderen geen smettelooze hei ligen, maar zondaren in wier woorden en daden zeer veel is dat wij niet voor onze rekening zouden willen nemen. Maar de baldadigheid en brooddronkenheid waren niet zoo algemeen en onbeschaamd als thans ; de oplichterij en afzetterij op de wijze van Pincoff, Engels en millioenen-jufvrouw enz. enz. enz. hadden stellig niet dat toppunt be reikt als waartoe het nu is gestegen. Hoe rerij, overspel, gekamerde hoeren, meisjes- roof, onnatuurlijkheid hadden dien omvang niet’als die zij nu hebben verkregen. Het mis kennen, bestrijden en verachten van Gods or deningen, in Kerk en Staat, in maatschappij en huisgezin kende men toen nauwelijks bij naam, waar het thans als een groote boom is opgeschoten. De massa des volks leest geen folianten en kwartjjneu meer, naar romans, vlugschnten en nieuwsoia- i len, waarin voor het grootste deel de om- £ keering der goddelijke ordeningen, de onze delijkheid, de brutaalheid en schurkerij onder 1 mooie bewoordingen en in sierlijke vor men wordt geleerd. Ja, de pers is eene macht; de tjjdpers vooral doet haren in vloed gelden. Koningin wil zij zijn. Alles moot zich naar haar schikken. In de paleizen. der vorsten en in de stulpen der arbeiders, in de volksvertegenwoordiging en gerechts zalen wil zij heerschappij voeren. Wee hem die het waagt van hare meening te dur ven verschillen, die haar durft tegenspre ken. Geeseling en brandmerk is zijn deel. Dat is algemeen van de tijdpers waar. Dat is waarheid van de algemeen den boven toon aanslaande vrijzinnige pers. Als ma jesteitschennis is het aangemerkt dat er in de pers eene andere zienswijze dan de hare r i ♦ offAHnvar nmkeerins vvoru gevuigu , van het goddelijke, bekeering tot God ver kondigd werd; dat niet in verwoesting maar in hervorming heil moest worden ge zocht. Waar het leugenachtige, het gevaar lijke en verderfelijke van eene antiehris-• telijke pers werd aangewezen en de Chris telijke banier geheel ontrold, was zy vaak buiten zichzelve van gramschap en werd al die gramschap op het hoofd des tegen standers uitgestort. Dit is voorzeker een teeken des tijds en moet den Christen noo- pen om tegenover de macht eener onge- loovige en ongeloof predikende pers, de macht der waarheid te plaatsen, en bega ven en talenten, weinig of veel, van God ontvangen aan te wenden om den invloe dier ongeloovige pers te verminderen en te doen ophouden. Juist daarom spgt het ons dat de Vredebond is gestaakt, en ver- i.i-.u nno rlat. do Antirevolutionair 18 blijdt het ons dat de Antirevolutionair is verschenen. Het is te hopen dat het blad stellig meer Christelijk historisch dan ont kennend antirevolutionair zij. VEREENIGING voor Gereformeerd Schoolonderwijs. agenda voor de Veertiende algemeene vergadering op Woensdag den 15 Augustus 1883 te ’s Gravenhage. in het Kerkgebouw (Nobelstraat) der Chr. Geref. Gemeente. ORDE DER VERGADERING. De presentielijst wordt geteekend. De rresident opent ae vergaueriug. De Secretaris en de Penningmeester bren gen achtereenvolgens hun verslag uit. Verkiezing van een lid van ’t Hoofdbe stuur. (De heer van Kluijve »s aan de beurt van aftreding.) De onderstaande voorstellen en vragen worden behandeld. De vergadering begint ’s morgens 10 ure. ’s Avonds te voren ten 8 ure is er bid stond in bovengenoemd kerkgebouw, voor het publiek toegankelijk. Den tweeden dag, Donderdag 16 Augus tus, houdt de Commissie tot afnemen van het Na-examen ter zolfder plaatse zitting. Dit examen is op aanvraag voor belang stellenden toegankelijk. VOORSTELLEN EN VRAGEN., De drie eerste voorstellen zijn van’t vo rige jaar. 1. Wormerveer. Aan hulpvereenigingen, op plaatsen waar eene christelijke school zal worden opge richt, word6 vergund twee derde hunner contributiën voor eigen gebruik te houden. 2. Leeuwarden. In de uitgaven voor nel nouueu van vei gaderingen worde bezuiniging betracht. 3. Leeuwarden. Het Verslag van de Alg. Vergadering worde voortaan niet meer gratis aan alle leden toegezonden; slechts een beperkt ge tal daarvan worde verspreid. 4a. Van het Hoofdbestuur. Aangezieu de Chr. Onderwijzers-Vereeni- ging door hare, officieele verklaring ten vori- gen jare in Leeuwarden, zich op positief Christelijken bodem heeft geplaatst, kenne de Vereeniging voor G. S. aan «Barnabas” opne iaarlnksche subsidie van f 100 toe : CUMV jx.ni - hoewel zij het blijft betreuren dat men aldaar het lidmaatschap onzer Vereeniging onvoldoenden waarborg acht voor het deel genootschap aan het Christelijk Weduwen en Weezenfonds. 4b. Langerak. Men besluite om Barnabas te steunen, doch telken jare de subsidie met een protest tegen de bekende «beperkenae pepanng gepaard te doen gaan. Zoo niet, dan scheppe men door kapita- ] lisatie een eigen fonds voor Onderwijzers- j weduwen on weezen. 4c. Amstelveen. Men neme afdoende maatregelen ten be hoeve van oude en zwakke onderwijzers onzer Geref. Scholen en van Onderwijzers- weduwen en weezen. 5. Langerak. Men wende pogingen aan tot het ver krijgen van een fonds waaruit voorschotten gedaan kunnen worden tot het oprichten van scholen voor Geref. onderwijs. 6. Harlingen. De subsidie aan de scholen worde ver hoogd naarmate het hulppersoneel moet vermeerderd worden. 7. Van het Hoofdbestuur. 1n lintrHkkincr tot de kweekelingen die hunne opleiding ontvangen bij de Normaal- klassen, worde door de Alg. Vergadering beslist: a Of de belooning van f 15 per jaar aan de gezamenlijke Onderwijzers voor alle Kweekelingen geldt die de normaal lessen bij wonen, — dan wel alleen voor de zulken die het Godsdienstonderwijs ontvan gen van den daartoe door het Hoofdbestuur benoemden Leeraar. b Of de gratificatie van f 150 voor de voltooide opleiding zich uitstrekt tot al de kweekelingen aan de Normaalklassen, dan wel slechts tot de boven laatstgenoemde, c Of eene normaal klasse, die reeds sub sidie geniet uit de kas der Ver. v. C. N. S. ook bovendien door onze Vereeniging voor G. S. behoort gesubsidieerd te worden, in dien zij aanvrang daartoe doet. 8. Dordrecht. W. Al— \Tavri onralzo kli VDrnwn W111 Cf net ■ --B- -r wenschelijke uit van het gebruik van den Heidelbergschen catechismus als leerboek op onze scholen. 9a. Rotterdam. Het Hoofdbestuur wende pogiDgen aan om, ten behoeve van onze aankomende Onderwijzers, zoo spoedig mogelijk een vol ledig stel leerboeken te bezorgen. 95. Haarlemmermeer. Het Hoofdbestuur, trachte, door het uit schrijven van eene prijsvraag of op andere wijze, een Christelijk Spel- en Leesboekje (Methode Bouman) te bezorgen, aangezien dé bestaande boekjes aanleiding geven tot praktische moeilijkheden. 10. Rotterdam. Art. 4 van het Alg. Regl. worde in dien zin gewijzigd, dat voortaan alle leden van het hoofdbestuur lid der Uhr. Geref. Kerk moeten zijn. 11. Rotterdam. De Alg. Verg, kome terug op haar be sluit van het vorige jaar, en bepale dat on der het woord «Onderwijzers” in art. 14 A. R. evengoed Hulp- als Hoofdonderwij zers worden vorstaan, en alzoo ook de eer sten verplicht zijn de Formulieren van één- | heid te onderteekenen. 12. Amsterdam. Aan het Hoofdbestuur worde bij ver nieuwing opgedragen, bij de Regeering 1. 4-,. rlvir.™nn nn « llï CTP W 117,1- sterk aan ie dringen uy z.uuuauigC ging van art. 194 der Grondwet, dat Bij zonder onderwijs regel, Staatsonderwijs aanvulling worde. 13. Amsterdam. Heeft de Hulpvereeniging Amsterdam uit het verslag van 1882, bl. 48 goed be grepen, dat het Hoofdbestuur der Vereeni ging een besluit der Alg. Vergadering niet behoeft uit te voeren ? 14a. Dordrecht. De Alg. Vergadering besluite om nog dit jaar, zelfstandig of in vereeniging met anderen, een algemeen petitionnement aan de Regeering des lands, tot opheffing van den vaccine-dwang voor te bereiden. -« J. TTT „ „ /r. I4b. KKaryw». Het Hoofdbestuur wende zich tot de Ke- geering ten einde te verkrijgen dat de vac cine-dwang worde opgeheven. 15. Biggekerke. Het Hoofdbestuur wende pogingen aan tot het verkrijgen van wijziging van Art. 3 alin. 4 in do Statuten der Unie, zoodat aldaar gelezen worde: «binnen de grenzen” der provincie. 16. Rotterdam. De betrekking van Hoofd- of Hulpon derwijzer, aan scholen die door deVereeni- ging worden gesubsidieerd, worde voortaan onvereemgbaar verklaard met de betrekking van Leeraar aan eene Openbare Normaal school. 17. Dordrecht. Het Hoofdbestuur rectificeereeene onjuiste mededeeling in het laatste Verslag der Algemeene Vergadering, bl. 32, betref fende de toelichting van punt 8. 18. Dordrecht. De Alg. Verg, bepale dat voortaan de toezending aan den Secretaris van eenig voorstel voor de Alg. Verg, van eene korte schriftelijke toelichting vergezeld moet gaan. 19. Langerak. De Alg. Vergadering wordo ook eens in kleinere plaatsen gehouden, en zoo mogelijk in dezelfde week en ter zelfder plaats met «Jacbin” en «Filippus.” Uitersten. Men verhaalt, zegt Ds. Wormser in zijne «Ontmoetingen in Nederland”, »dat tijdens de vergadering der Evangelische Alliantie in New-York, eenige waardige leeraren uit het buitenland het verlangen hadden te kennen gegeven om Rev. H. W. Beecher te ontmoeten. De gelegenheid hun daartoe aangeboden zijnde, traden ze met waardigheid, en misschien met wel wat statiger houding dan wij gewoon zijn, het vertrek binnen, waar Mr. Beecher hen afwachtte. Deze, hen zoo ziende binnen komen, kon zich niet bedwingen in zijne spotzucht; en na de gewone voorstellin gen, in plaats van zich op zijn stoel te zetten, ging hij op de tafel zitten, sloeg de aimen over elkaar, floot een luchtig deuntje, onderwijl met zijne hielen de maat trom melende tegen het ondergedeelte der tafel; daarbij vergetende, dat hijzelf de bespot- telykste figuur maakte en zich tevens ver greep tegen al de regelen van wellevend heid en de achting die men gasten, vooral uit den vreemde, verschuldigd is, ook al verschilt men van ons in den vorm. Ik sta niet in voor de waarheid der ge schiedenis, maar we weten dat die geest heeft bestaan en nog bestaat, waardoor leeraars zich onvruchtbaar hebben ge maakt in hun Werk; gemeenteleden trivi aal en minachtand over waardige mannen en eerbiedwaardige gewoonten heeft doen denken, en verreweg meer kwaad heeft gedaan dan het meest overdreven Clerica- lisme. Ik denk hierbij aan een spreuk, die ik las op de binnendeur eener Roomschö kerk in Nederland: «Gedenkt waar en waarom gij hier binnentreedt”; en aan het Talmndisch voorschrift, waarbij den Jood verboden wordt op een stuk papier te treden, voor hij eerst heeft onderzocht of mogelijk daarop Gods naam geschreven is. Overdreven moge dit zijn, we verkie zen liever den geest waar zuks uit voort vloeit, dan den geest, die, om te toonen dat een kerkgebouw maar steen en kalk of hout is, waarvoor men geen bijgeloovigen eerbied hebben mag, er erger huishoudt dan in zijn eigen woonvertrek; daar eene pijp rookt voor de godsdienstoefening, waarvoor men eerst permissie vraagt of dkt niet eens waagt in ’t huis eener knap pe familie; een geest, die zich openbaart, somtijds reeds in ’t gedrag van den opge-. i i« ,11 • L schoten knaap aie t nuis aes geoeas, ter wijl de gemeente godsdienst houdt, op eene wijze en met zware laarzen stampen de, binnenschrijdt, die hem van zijne moeder een oorvijg zou berokkenen, waag de hij het dit in haar woonvertrek te doen. Meer zegen verwachten wij op het over drevens, hier boven genoemd, dan op dien geest die ’t brood, overschiettnde van de tafel des Heeren, expres den hond voor werpen zou en den wijn in den gootsteen uitgieten, omdat het toch maar gewoon brood en wijn is ; of behagen schept in ’t spelen van de kinderen met de bladen van een ouden Bijbel, omdat, als het er op aankomt, het toch maar papier en inkt is, niets anders dan van den gewoonsten Al manak. v r ij lï x „„11-.. lk geloot, dat wij tegen zuiKe uitersten, tegen zulke ruwheden met alles wat in ons is moeten ijveren; en al wat liefelijk is en welluidt hebben te bedenken. Vooral die lichtzinnige uitdrukkingen over Bijbel en Sacraments-teekenen, zijn in niet geringe mate stuitend vooi het gevoel, terwijl we niet gelooven, dat ze tot iets goeds kunnen leiden. Veeleer vreezen we, dat zulke beschou wingen vruchtbare zaden zijn voor een minachting van prediking, Bijbel en Sa crament, en achten we — indien we een van beiden moesten kiezen — een over drevens gehechtheid aan, veel verkieselij ker dan een afkeer van de dingen die met den dienst des Heeren in zoo nauw verband staan. Gemaakte deftigheid baart walging, en «smaakt niet, raakt niet en roert niet aan,” moet als onbijbelsch worden verwor pen ; maar alle vormen met voeten treden en omtrent zaken die tot een heilig doel zijn gebruikt, de lichtzinnigste uitdrukkin gen zich te veroorloven, zal op Bijbelsche gronden wel niet kunnen worden ver dedigd. „ E. K. Sabbatsheiliging in Amerika. Het is van algemeen© ueKenuneiu, aai w de nieuwe wereld de viering van den Rust dag vrij wat nauwgezetter wordt betracht, dan in de meeste Staten van Europa, en dat van schier alle zijden meegewerkt wordt om het gebod des Heeren in acht te nemen. Zoo nam o. a. kolonel Bennett Young, president van den Louisville, New-Albany en Chicago-spoorweg, dezer dagen het na volgende besluit: »Zoover zulks mogelijk is, zal er op den dag des Sabbats geen werk verricht, en geen trein in beweging gebracht worden. Alleen reizigerstreinen, die de brievenmail overbrengen, zullen nog loopen ; echter niet lang meer ; want po gingen worden aangewend, om ook die treinen te laten rusten. Indien er goederen te vervoeren zijn die spoedig aan verderf onderhevig zijn of levend vee, dat ter markt moet worden verzonden, zal, indien noodig, daarin worden voorzien. Pleiziertreinen, van welken aard ook, mo gen voortaan des Zondags niet meer loopen. Dit verbod geldt ook voor treinen, ten be hoeve van CamD-meetines (prediking en vergaderingen in de vrije natuur) bestemd. Indien het Christenvolk geen andere plaatsen kan vinden voor Godsdienstoefeningen, zoo zal deze spoorwegmaatschappij de Goddelijke en burgerlijke wet toch niet schenden, en daardoor hare beambten berooven van de zoo noodige Sabbatsrust. Mij is ook ter oore gekomen, dat velen onzer beambten gewetensbezwaar hebben om op Zondag te werken. Misschien zijn er anderen die dit niet hebben ; daarom be paal ik, dat onder gewone omstandigheden niemand, die gewetensbezwaar heeft, bevo len mag worden om op den dag des Heeren eenigen arbeid te verrichten. Indien er ten aanzien dezer bepaling moeilijkheden mochten ontstaan, zoo brenge men dit te mijner kennis; ieder die ge wetensbezwaar heeft, zal in zijne rechten door mij worden beschermd. Dit is de koo bij de horens vatten ; zulk een taal geeft duidelijk bewijs, dat het ge bod des Heeren op hoogen prijs wordt ge steld, en dat meer vreeze gekoesterd wordt voor de ontheiliging van den Rustdag dan voor het lijden eener tijdelijke schade. Goed begrepen ; in het onderhouden van Gods geboden is groote loon. Wanneer zullen de Spoorwegmaatschap pijen in Nederland toonen, die waarheid te willen beoefenen ? in w E. K. Een en ander. Volksoploopen. Gelukkig leven wij in een land waar oproertjes en volksoploopen tot de zeld zaamheden behooren. In den laatsten tijd hoorden wij echter dat er hier en daar zoo wat beweging is geweest naar aanleiding van valsche geruchten, dat de doctoren in de openbare school zouden komen om al de kinderen de pokken weer in te enten. Dat zulk een geruchtje beweging moest verwekken, kan wel niet anders, waai de vreeseljjke gebeurtenis met de pontonniers pas heeft plaats gevonden. Jammer is het maar dat er menschen zijn die zulke valsche geruchten in de wereld brengen en alzoo oorzaak van veel schrik, wrevel, soms on gelukken en zonde worden. Laat iedereen bedenken dat het recht en de vrijheid niet zegepralen zullen door leugen en bedrog, door oploopen en geweld. Daarbij is het zeker dat de doctoren niet naar de. school zullen gaan om al de kinderen weer te gaan inenten zonder weten en willen van de ouders. Niemand late zich dus door zulke valsche en zondige geruchten ontroeren of bevreesd maken. Tekorten. r Inderdaad zijn dat zeer onaangename din gen, als iemand bij alle mogelijke zuinigheid en goed overleg toch nog tekort komt. Voor Kerken en vereenigiugen die voor de komst van Gods Koninkrijk werkzaam zijn 1 is dit buitengewoon moeielijk en onaauge- t naam. Menige gemeente in onze V aderland- 1 sche Kerk moet dan ook al hare krachten I inspannen om voor geen vreeselijk tekort 1 te staan, maar te zorgen dat de inkomsten < de uitgaven dekken. Is er nu veel moeite i en soms wel eens wat kommer aan verbon den om het tekort gedekt te krjjgen, het i kan ook een middel zijn tot een leven des i gebeds, wat bij overvloed wel eens wordt vergeten. Ook beproeft God de liefde en i het geloof zijns volks wel eens, opdat het : zoude uitkomen hoeveel of hoe weinig zij voor den Heere overhebben. Zalig hij die dan niet spaarzamelijk zaait, hij mag van den trouwen God verwachten dat hij ook niet spaarzamelijk zal maaien. Nu heeft iedere gemeente zijne eigene lasten. Toch zjjn er nog zoovele algemeene nooden en i behoeften waarin moet worden voorzien. Theol. school, Studentenkas, Emeritus pre dikanten, weduwen- en weezenkas, Zending c onder de Heidenen, onder de Joden, onder < de Roomschen, Zending in het binnenland a onder Modernen en onverschilligen. Dan l hebt gij Bijbelgenootschap, traktaatversprei- g ding, scholen. En bij al die verschillende g behoeften voor de Kerk des Heeren, mogen g wij immers zeggen dat God ons niet be- c schaamd heeft gemaakt. Laat ons goed- \ doende niet vertragen en door liefde ge- j drongen trachten te zorgen dat er geene t tekorten zijn. Voor de Zending onder de g Roomschen in Noord-Brabant en Limburg < is nog veel noodig. De Belgische Zendings- c kerk zucht onder een tekort en in de Ge- ] reformeerde Zendingsvereeniging is het zoo i erg, dat zij niet meer naar behooren voor < de Zendelingen kan zorgen. Moge de Heere < spoedig in al deze behoeften voorzien. 1 1 Hoort de roede en wie ze besteld heeft 1 j Uit Atchin komen niets dan treurige < berichten. Hot kost daar bloed en geld. ( De Adder is vergaan, wat mede bloed en , geld heeft gekost. Aan den Hoek van Hol-. land worden millioenen besteed en het is j water in de zee geworpen. Nu komt de j brand op’s Rijks Marinewerf te Amsterdam, , waardoor naar ruwe berekening weer drie , millioen verloren is. Wat nu de middel oorzaak van dien brand ook zij, de schade wordt door het Rijk geleden. Bij den staat j onzer geldmiddelen is dit weder een ge voelige slag. Is er echtor een kwaad — eene kwaal, plaag, smart of ellende in de stad, dat de Heere niet werkt ? Er is geen toeval of noodlot, maar een albestu- rend God, die deze dingen niet zonder ge wichtige en heilige redenen doet. Dat er tusschen dat kwaad dat ons treft en de volkszonden in Godverloochening en mis kenning, in afval van des Heeren dienst en het leven in de onverschilligheid, dartelheid en weelde, verband bestaat, zal wel door duizenden niet worden opgemerkt en door anderen bestreden,maar door de geloovigen wel degelijk worden erkend. Als een volk in zijnen hoogmoed tot God zegt: »Wij zijn heeren, wij zullen niet meer tot u komen” dan weet God wel middelen aan te wenden om die » heeren” bedelaars te maken. En wanneer een volk niet bukken wil voor God dan moet de vloek des Heeren zulk een volk verteeren. De geschiedenis staaft dit met feiten. »Hoort dus de roede en wie ze besteld heeft 1” De pokmenting der Militairen. De heer Fabius heeft in de Tweede Kamer den Minister van Oorlog aange sproken over de Dordsche pokinenting. De Minister deelde mede, dat de miliciens waren opgeroepen om den volgenden dag naar het hospitaal te komen om te worden herin geënt. Zij konden echter weten dat dit geen bevel was, maar dat zij bezwaren hadden kunnen inbrengen. Overigens was de oorzaak van de ziekte van sommigen niet te ontdekken. De heeren Fabius en Schaepman ont kenden het, dat de miliciëns wisten dat het inenten geen dwang was. De Minister ver klaarde eindelijk voortaan de miliciens er meer op te wijzen, dat zij niet verplicht zijn, zich aan eene herinenting te onder werpen. Dat is dus iets gewonnen. Iedereen wete het dus dat de miliciens niet verplicht zijn om zich te laten herinenten. Dat moet goed geweten worden, aangezien de plaats waarin de milicien tegenover zijne meerderen staat eene uiterst moeieljjke is, om bezwa ren in te brengen tegen een bevel en te weigeren om te voldoen aan een verzoek van die meerderen. Om het belang der zaak wjjzen wij er nogmaals op. De Tentoonstelling. Algemeen gaat er eene klacht op over het kwartjes vragen. Behalve de 50 centen in treegeld, is het telkens weder een kwartje wanneer men deze of gene zaak wil zien. Of dat nu met oud Nederlandsche eerlijk heid en trouw overeenkomt, beoordeele ieder die in den waan verkeerde dat voor 50 centen, de tentoonstelling was te zien. Waarom de lieden iets wijs gemaakt, wat niet waar is en waardoor iemand wel eens in ongelegenheid komt? Met het rijtuigen verhuren, logeeren, verversching gebruiken enz. moet het ook al niet alles in den haak zijn. Menige bezoeker van Amsterdam moet in den laatsten tijd al slecht terecht ge komen zjjn. Dat is waarlijk geene aanbe veling van ons volk bjj den vreemdeling en pleit niet zeer voor onze trouw en eer lijkheid. Landgenooten die de Tentoonstel ling gaan bezoeken, is dan ook aangeraden om goed op hun tellen te passen. Boekaankondiging. De heer G. G. Grjben deed ons zeer vrien delijk zijn vlugschrift: »De zestien Amster- damsche Resolutien aan de Belijdenis en aan de Historie getoetst,” toekomen. Dit boekje bij den heer D. Donner te Leiden gedrukt, hebben wij met onverdeelde belang stelling gelezen. Op de aan den schrijver gewone heldere wjjze toont hij het zweven de, verwarde, schommelende, onware en valsche aan dat in die Resolutiën die in Amsterdam zijn gemaakt, aanwezig is. Hij toont met belijdenis en historie aan dat de grond waarop de heeren in Frascati stonden, ongereformeerd was; dat de voorstelling die men van de zaken gaf onhistorisch, on- bijbelsch en voor het geweten misleidend was ; dat de weg dien men opging evenzeer ongereformeerd was en de uitkomst tot niets nrxrt rjrnn+ar’ 7 011 liiflpil. Bil UO.U UUg glUVUVl v wx ” y V het schrikaanjagend rumoer dat er met het woord >Gereformeerd" thans gemaakt wordt; bij de verwachtingen die daardoor bij zeker deel der Hervormden wordt op gewekt; bij het minachtend dood zwijgen dat van de rumoermakers geschiedt indien door leden der Christelijke Gereformeerde Kerk op al het ongereformeerde der bewe ging wordt gewezen, verblijden wij ons te meer dat iemand die nog vormelijk niet tot de Gereformeerde Kerk behoort, den vinger op de wonde durft leggen en of het pjjn veroorzaakt of niet, al die vreemde pleisters van de wonde scheurt en het eenig ware geneesmiddel aanwijst. O, zoo gaarne zagen wij dit boekske in duizende handen van de geloovigen die nog altijd in het gevan genhuis van de reglementeninrichting blij ven zitten. Zoo hartelijk wenschen wij dat het God behage de oogen te openen voor den waren staat van zaken en met ver werping van alle politiek, kansberekenig en vooroordeel, onvoorwaardelijke gehoorzaam heid aan God werd betoont, om de uit komst aan God over te laten. Reeds 67 jaren hebben de belijders des Heeren ge tobd en gewroet onder het reglementenjuk en het gaat van kwaad tot erger. En zonder gehoorzaam worden aan Gods Woord, zal men nog wel 67 jaren tobben, telkens meer overgevende, telkens dieper zinkende en toch weer telkens hopende op uitkomst als er hier of daar een schreeuw wordt ge hoord : » Gereformeerd!” „FILLIPPUS”. uns vrienueiijB. verzuox en »Bazuin" om de nog verschuldigde gelden ons toe te zenden en als lid voor »Filippus” zich aan te melden, was niet ten eenemale een stem des roependen in de woestijn. Ds. de Koning te Krabbendijke zond ons de contributie van »Jachin”, terwijl de Kerkeraad te Meliskerke als Corporatie, en R. Hoogendorp, benevens E. van Gelder te Pernis, als leden zijn toegetreden. Nu zouden we, och zoo gaarne, ook van anderen de nog niet betaalde Clnnfrihntie over 1882/83 willen ontvan gen ; weshalve wij nogmaals vriendelijk ver- zoeken het bedrag binnen kort per post wissel ons toe te zenden. De vijl cent voor postzegels houde men indien men dat verkiest — vrjjmoedig er af; want als het geld per postkwitantie moet worden geïnd, dan kost het tweemaal vijf cent. Als men den Penningmeesters een wei- nigske helpt, dan wordt hun arbeid vrjj- wat vergemakkelijkt. Tevens kunnen we vermelden, dat in Pernis de belangstelling zoo toeneemt, dat er reeds een Afdeeling is opgericht; be staande het Bestuur uit de Broeders P. Loois, R. Medema en A. Verschoor Gzn. TTT. 1 i o 11 «n'rnnrfO ri/m’n Wanneer onzen »Filippus” allerwege zoo’n gunstig onthaal wacht als op dit dorp is geschied, dan kan bij in een schoone toe komst zich verheugen. Dat enkele leden onlangs een paar trak taatjes, anderen daarentegen niets hebben ontvangen, komt hier vandaan, dat we den Uitgever hebben opgedragen om hun, die pas als lid zijn toegetreden, ter ken nismaking een paar geschriftjes toe te- zenden; terwijl het vanzelf spreekt dat zij, die lid worden, direkt de hun toe komende Exemplaren ontvangen van de boekjes of traktaatjes, die in het loopende boekjaar zjjn verschenen. Wie voorts op een of andere wijze »Filippus” wil steunen, melde zich aan bij den Penningmeester E. KROPVBLD. Minnertsga, 25 Jnni ’83. Zeeramp te Urk. Voor de weduwen en weezen uer ramp van 6 Maart, is sedert de vorige opgave door de Jongelings Vereeniging ontvan gen : Van de Jong, vereen, te Smilde f 3.25 » » Zondagschool idem » 1.50 » » Jong, vereen. Timotheus te Rotterdam » 8.25 Door Ds. v. d. Hoogt: uit den spaarpot van ZEerw. overleden kindje f 2.10 Zondagsschool Landsmeer » 7.58* ld. Broek in Waterland » 2.50 Jong, vereen. Landsmeer » 2.50 f 14.68* Zondagsschool Dokkum en Raard > 3.82 Jong, vereen, te Hillesluis » 5.85 ld. te Idskenhuizen (2e bijdrage) » 1.40 Zondagsschool te Langweer » 2.35 ld. te Scheemda 20 bl. postz. » 1.00 Onzen harteljjken dank aan allen die ons in ons pogen hebben gesteund, en ons hanne deelneming deden blijken. Het bestuur der Jong, vereen., T TT .. m Ju. HOEKMAN, jrreö’. T. Hakvoort, Secret. Urk, 25 Juni 1883. Inwendige zending Noord-Holland. Collecte der gemeente Amsterdam f 82,35 » van het Station Win kel, Oct. ’82 > 1,72* Idem, Feb. ’83 » 2,86* Door Br. Bos, gevonden in ’t kerk- zakje te Zaandam » 2,00 » Idem, » 1,00 » uit de Zendingsbus te Nauerna en W. Zaan 1/ü ged. » 2,59 » van de wed. R. te Zaandam, voor oud papier > 2,50 » van Br. Zuurborg, inteekeningsljjst s/4 jaar » 13,55 Door Ds. Klerk, van de cents- vereenig. te Helder Juli ’82 » 15,86* Idem, Oct. ’82 > 16,40 Idem, Jan. ’83 » 15,75 Idem, April ’83 » 14.44 Totaal f 171,03* Met dankzegging ontvangen, De Penningmeester HAGENS. Amsterdam Juni 1883. Spuistraat 168a nieuw adres. Nieuwstijdingen BINNENLAND. Z. M. de Koning heeft ten bate van de Prins-Hendrik-stichting te Egmond a/Z een jaarlijksche bijdrage van / 500 toege zegd. De lichting 1882 der miliciens van het korps genietroepen gaat dan 30 dezer met groot verlof ; de lichting 1881 komt den 3 Juli voor 6 weken op en vertrekt den 7 Juli met het korps naar het kamp bij Zeist. Het aantal der tot op heden te Sühevin- gen aangekomen badgasten bedraagt 657. Volgens een te Vlaardingen door de Com missarissen der Haringjagerij ontvangen te legram uit Lerwick, was de Eerste Jager den 20 dezer afgegaan met 120 ton haring aan boord, en zou de Tweede afgaan met 460 hnvinr» oon I Li norcfo .IdrrPl' is reeds binnengekomen. Te Dordrecht heeft zich Zondagmiddag aan het politiebureau aangemeld, om zijne straf te ondergaan, zekere W. M., koopman, wonende te Middelburg, die door de Arron- dissements-Rechtbank aldaar, ter zake van van het onbevoegd uitoefenen der genees kunst, was veroordeeld tot eene gevange nisstraf in eenzame opsluiting van 45 da gen. Hij was deswege gesignaleerd in het Alg. Politieblad en is ter beschikking van de Justitie gesteld. De landbouwer H. van de Weegh, op het Laar, was Vrijdagmorgen bezig aan het rooien van geblikte (van den schors ontdane) boomen, toen hij overvallen werd door een plotseling opkomend onweder en regenbui. Hij had de onvoorzichtigheid x.. .... vau Lc giXaLL büUUUCU UUUÜL ÜÜU Ula ken boom. Ongelukkig werd juist deze boom door den bliksem getroffen, en de vuurstraal trof ook hem, zoodat zjjn hoofd verbrijzeld werd. De man was aanstonds I een ljjk. Eenige stukken van zjjne kleede- ren, alsmede zjjne klompen, werden een eindweegs verder teruggevonden. Zjjne vrouw, die zelve het eerst haren man in deze toestand vond, bljjft met 6 kinderen achter. Aan den Voorzitter van de Eerste Ka mer der Staten-Generaal is de volgende missive gericht: ’s Gravenhage, 23 Juni 1883. De Koning draagt mjj op U HoogWel- Geboren te verzoeken aan de Eerste Ka mer der Staten-Generaal ’s Koning dank te willen overbrengen voor Haar adres vrd rouwbeklag en betoonde deelneming in het overljjden van Hare Koöinkljjke Hoogheid Mevrouw de Prinses Douairière Albert van Pruisen, geboren Prinses der Nederlanden. Hiermede heb ik de eer te voldoen aan de bevelen des Konings. Alewijn. Naar het U. D. verneemt, heeft de rector magnificus voor eenigen tijd een schrijven gericht aan het Utrechtsche stu dentencorps, naar aanleiding van het voor gevallene op het Domplein. In de vorige week moet daarop in eene korpsvergade ring besloten zijn, den rector onder dank betuiging voor zijn schrijven, het leedwezen van het korps over het gebeurde te betui gen. De Arrondissements-Rechtbank te Arn hem heeft de navolgende Venendaalsche fabrieksarbeiders veroordeeld : Van Manen tot 3 maanden, Bouwman tot 2 maanden, en Mulder en Huibers ieder tot éen maand gevangenisstraf, terwijl Van Leeuwen werd vrijgesproken. De Heer Mr. Calisch van Amsterdam stond hen als raadsman bij. Bij de herstemming te Delft, voor een lid van de Tweede Kamer der Staten-Ge- neraal zijn uitgebracht 2853 geldige stem men. Gekozen is de Heer Mr. A. H. M. VAN BERCKEL (cath. en anti.-rev.) met 1468 stemmen. De Heer Mr. A. E. J. Modderman (lib.) had 1385 stemmen. Bij de eerste stemming op 12 Juni waren 2684 geldige stemmen uitgebracht, waar van 1031 op den catholieken, 918 op den liberalen en 730 op den anti.-rev. candi- daat. Het aantal kiezers bedraagt 3333. De pokken zijn te Rotterdam aanmer kelijk aan het afnemen ; in de 4 laatste dagen van 22 tot en met 25 Juni kwa men slechts enkele gevallen van pokken voor. n n i t v v i i ar n BUITENLAN I). De Pruisische Kamer van Afgevaardig den nam na een zeer geanimeerd debat het wetsontwerp aan, waarbij de verplichte aangifte wordt opgeheven voor geestelijken, die geen vaste aanstelling op een bepaalde standplaats hebben. Het lezen der mis en het bedienen der sacramenten zal dus fei telijk in geheel Pruisen door behoorlijk geordende geestelijken weder vrij zijn. Het eindbesluit werd genomen met 224 tegen 107 stemmen. De berichten uit Albanië luiden steeds gunstiger voor het Turksche gouvernement. Kan men de depeches uit Konstantinopel aan de Weener bladen gelooven, dan heb ben de meeste stammen zich reeds aan Hafiz pacha onderworpen, terwijl hun een algemeene amnestie beloofd is. Met de overigen wordt op denzelfden grondslag nog onderhandeld. In éen woord: men beschouwt te Konstantinopel den opstand als geëindigd, ’t Zal nu moeten blijken of aan Montenegro ook het gebied wordt af gestaan, dat het congres te Berlijn aan dit rijk toekende. Op een Hollandsche schip dat in do ha ven van Duisburg lag, heeft zich een geval van pokken voorgedaan. Terstond werden de noodige voorzorgsmaatregelen genomeu en het schip uit de haven verwijderd ; het moest toen midden in den Rijn voor anker big ven liggen. Een depeche van do gezondheidscommis sie te Damiette bevestigt het bericht, dat de waargenomen epidemie cholera is. Het aantal gevallen neemt toe. Het naderende vierde eeuwfeest van Luther, dat in Duitschland zeer luisterrijk zal gevierd worden, heeft de aandacht doen vestigen op de nakomelingschap van den hervormer. In het dorpje Kloster-Allen- dorf in Thuringen wonen twee broeders, die in rechte lijn van hem afstammen, Henri Luther, een 32-jarig timmerman, en Charles Luther, die aan de hoogeschool to Jena als student in de theologie is inge schreven. Voor deze tak der familie Luther bestaat een fonds, waaruit alle leden 50 thalers trekken bij hun aanneming, hun meerderjarigheid en hun huwelijk ; een an der fonds stelt een der leden in de gele heid om in de theologie te studeeren. De vader der twee heeren Luther was metselaarsknecht te Berlijn, waar de doch ter van een hooggeplaatst ambtenaar met hem in het huwelijk tiad, uit achting voor de nagedachtenis van den hervormer. Om deze mésalliance werd zij echter door haar familie uitgestooten en onterfd, zoodat zij arm en ellendig stierf. In verband met de arrestatie van Kras- zewski, den bekenden Poolschen dichter, loopt een geracht dat een grijsaard het middelpunt maakt van een uitgebreid com plot, dat niets minder zou beoogen dan het herstel van het oude koninkrijk Polen. Er zouden volgens het Prager Tagbl., ook Fransche staatslieden in betrokken zijn en de in beslag genomen correspondentie moet alle mogelijke inlichtingen geven ten opzichte der verdere saamgezworenen. Ja zelfs zou de naatn van den aanstaanden koning van Po len er in genoemd zijn. Zooveel is zeker, dat de Duitsche regeering geweigerd beeft den Poolschen dichter tegen borgtocht op vrije voeten te stellen, ofschoon men de bepa ling van het bedrag van dezen borgtocht gaarne geheel aan haar overliet. Volgens een depeche uit Londen zou de Chiueesche gezant, de Markies Tseng, gaar ne Rusland zien optreden als bemiddelaar in het dreigende conflict tusschen Frankrijk en het Hemelsche rijk. Men hoopt altijd nog op een bevredigende oplossing, doch bedoelde depeche zegt, dat Tseng als eerste voorwaarde stelt dat Challemel-Lacour, die hem onbeleefd heeft behandeld, als minister van buitenl. zaken zal aftreden. Is dit waar, dan is er zeker niet veel hoop op een schikking, want een bericht uit Parijs zegt dat Challemel weder hersteld is en nog vóór het einde dezer week te Parijs terug i zal zijn. De Belgische Regeering en Kamer gaan voort met zich de ongenade der kerk in steeds toenemende mate op den hals te ha len. Onlangs heeft de Kamer met 61 tegen I 50 stemmen het wetsvoorstel aangenomen | tot opheffing van het privilegie voor de 1 seminaristen en de leerlingen der normaal scholen in zake de militie, zoodat ook de aanstaande geestelijken en godsdienstleeraars er voortaan dienstplichtig zullen zijn. Uit Damiette wordt gemeld, dat Maan dag 42 personen overleden, 28 bepaaldelijk aan cholera, terwijl de oorzaak bij de 14 overige vermoedelijk dezelfde was. I KERKNIEUWS. CHR. GEREF. KERK. Klassikale Vergadering te Zierikzee, D. V. Woensdag 18 Juli e. k. ’s morgens 9 uur. WESSELS. Ds- Kuiper te Ferwerd ia beroepen te Niezijl; Ds Diephuis van Rijssen te Huizen De Brummelkamp Jr- te Groningen is benoemd tot Professor aan de Theol School te Grand-Rapids- Axel, 24 Juni- Heden was het voor de gemeente een dag van dro.efheid, daar onze geliefde Leeraar Ds. J A Goedbloed, na eene bijna 8-jarige Evangelie bediening, voor eene groote schare in dit gedeelte van ’s Heeren wijngaard, den herderstaf nederlegde, naar aanleiding van de woorden uit Hebr 13 : 20, 21. Smartelijk was het in den laatsten tijd, en ook in dit oogenblik zoowel voor Leeraar als gemeente, de banden te ontbinden, waarmede beiden zoo naauw aan elkander waren verbonden De Heere zij met hem, en stelle hem tot een uitgebreiden zegen in zijnen nieuwen werkkring > gedenke in liefde en ge nade aan zijne gemeente alhier, en vervulle spoedig de ledige plaats met den man naar Gods harte, opdat hij de gemeente des Heeren verder moge leiden en weiden met wetenschap en verstand. Namens den Kerkeraad. P. MARIJS, Scriba Stuoobos, 28 Juni- Zondag 24 Juni heeft onze geliefde Leeraar C- van Proosdij zijne afscheidsrede der gemeente toegesproken naar aanleiding van Openb 1: 18 : en ziet ik ben levend in alle eeuwigheid. Zij dit onze bestendige troost ook tegenover de droefheid die het scheiden veroorzaakt- Namens den Kerkeraad, J. KLINKERT, Scriba. jVdLvertentiën. EENE BEWAARSCHOOIJIOBDERKS, 9 jaren als zoodanig werkzaam, van de noodige getuigschriften voorzien, zoekt plaatsing aan eene Christelijke Bevvaar- en Handwerkscliool. Vereischte is, een vrij Schoolvertrek en verder voor eigen rekening. Adres letter B. Hulp-Postkantoor te Oudewetering. 1 — C. DE BONDT Jr., SIGARENFABRIKANT, ZWl.JXDIflX'IIT, levert voortdurend van dezelfde kwaliteit PUIKE SIGAREN, in diverse merken tegen Billijke prijzen. Monsters op aanvraag. Dezer dagen verschijnt: JL)o zestien Amsterdamsche Resolutiën AAN DE BELIJDENIS EN AAN DE HISTOBIE GETOETST. DOOR G. G. GIJ BEN. 30 Cents. Leiden. D. DONNER. Is verschenen bij J. H. BOS te Kam pen de derde druk van: DE SPOORWEG MIHOEN HEMEL VOOR DE Vrienden van Bunjan. I ’rijs 20 Ct. De derde druk van dit boekske be wijst dat het iets goeds is. Ook zeer geschikt ter uitdeeling. Bij getallen veel minder in prijs. 'Tien Miliioen Hectares tironch in Maniloba, Noord-Amerika, den Korentuin der Wereld, » De meest productieve graanvelden, de beste en goed koopste landen der wereld zijn gelegen aan de Pacific Spoorweglijn. Geene streek, welke zoo geschikt is ter oprichting van oen veostapel, als die welke door don Canada Pacific Spoorweg doorsneden wordt. Scholen en Kerken worden daar overal gevonden. Bosch en Water in overvloed terwijl het Klimaat er volmaakt gezond is, de atmosphoer heldor, droog en weinig veranderlijk. In Canada verbouwde gran n en zaden zijn op de Inter nationale Tentoonstelling te Amsterdam tentoongesteld. De Regeering staat Kosteloos puik Gouvernoments- land af aan personen die zich in Canada als landbouwor vestigen. Boeren die voor circa fl. 2u00 hunr.o boederij inrichtten, maakten daarvan circa fl. 4500 winst per jaar. De gemiddolde'loonen gedurende 1831/2 in Canada ware? voor Metselaars en Straatmakora, Stucadoura, Timmerlieden en Hoefsmeden van fl. 7l,'s tot fl. 10 per dag. Overvloedig werk tot goedo loonen verkrijgbaar terwijl de noodzakelijkste levensbehoeften goedkooper zijn dan in Nederland. Kaarten en omschrijvingen van Canada en Manitoba in Noord-Amerika worden aanvragers kosteloos too- gezonden *n reiskaarten verstrekt door ? Prins & Zwanenburg, Amsterdam, Prins Hendrikkade 140. Actieve Agenten gevraagd. J I1III.II11'llll.i.ll'S l ÏIB. de Avell>el<en<le AMERIKAANSCHE PELGR1MZANGERS, zullen, door eene Commissie uitgenoodigd, ten gevolge der Tentoonstelling, D. V., heden en iederen avond ten 8 ure, hunne GEWIJDE LIE DEREN ten gehoore brengen in de Weteringkerk (nabij de Tentoonstel ling) te Amsterdam, te beginnen 18 Juni e.k. TOEGANG VRIJ. Aan den ingang wordt gelegenheid gegeven eene vrijwillige gave af te zon deren ter bestrijding der onkosten. Een bepaald aantal Gereserveerde plaatsen d / i,— verkrijgbaar aan het Kerkgebouw, eiken dag van ’s morgens 10 tot ’s avonds 7 ure. De prijs van de Hollandsche Vertaling der Liederen, met Muziek van Phillips, is 10 Cents per bundel. COMMISSIE. HANDELSBERICHTEN. ROTTERDAM, 25 Juni. Tarwe VI.- Z 8,70 a 9,30 Fl. en Over N. m. f8.— i 8,60 ; Inl. roode en Buitenl. f 6,80 a 7,80; Rogge Z. en VI. «f 5,80 a 7,20; Gerst Z.l. Overm. en Noordbr. f 0,— a 0,— 0,— ; Fl. en Overm. winter f 4,80 a 5.50 ; Zomer f 4,60 a 5,30; Haver f 2,80 a 4.50 Boekweit f — per 2100 k.; Paarden- boonen 7,20 a 7,70 ; Duivenboonen f7,60 a f 8,60 ; Schapenboonen f 0,— a 0,— ; Bruine Boonen f 12,50 a 15,— ; Witte dito f 11,— a f 13,— Blauwe Erwten f 7,60 a 11,50 Schokkers f 9,— a 11,—. Mais 0,— a 0,—. Lijnzaad 110/m pd. f — Taganrog f — per 2040 kilo. Hennepzaad f 8,50 a 9,50 ; Kanariezaad f 10,50 14,— ; Runderen f 0,70 a 0,80; Kalve ren f 0.80 a 0,90 ; Schapen 0,60 ét 0 ”0; Varkens 25 a 27 ct. per kilo; Boter 48 a f 58 per vat. STEENWIJK, 25 Juni. Rogge f 0,— a 0,—; Boekweit f 0,— & 0,—; Haver f 0,— & 0,— ; Gerst f 0,— a 0,— Boter1/, vat f 48,- 4 51,50; lls vat f22,— 4 2“ - per kilo 0,90 4 1,05 ; Eieren per 100 stuks 2.50 4 0,— ; Aardappelen f 0,— a 0,—. TIEL, 25 Juni. Ristarwe jarige f —,—; 4 —,—; N. f 10,— a 10,50; jarige roode f 0,— 4 f —,— nieuwe f 8,50 4 9,75 Rogge f 6,— 4 6,50 ; Wintergerst f 5,— Éi 5,75 ; Zomergerst f 5,50 4 6.— ; Haver f 3,50 4 4,50 ; Boekweit f 0,00 4 0,00 ; Dui venboonen f 8,— Él 9,— ; Kroonerwten f —,— a f —, Aardappelen f 6,80 & f 7,20; Boter per kilo 1,10 4 1,50; Eie ren per 26 stuks f 0,95 a 1,05. KAMPEN, 25 Juni. Tarwe f 0,— a 0,— ; Rogge f 6,60 a f 7,20 ; Boekweit f 0,— a 0,— ; Boter per 1/s vat f 24,— a f 27,50 ; per 1/3 KG. 60 a 65 ct.; Eieren 3,50 a 4,— per 100 stuks; Aardappelen f 3,25 a 4,- ; Stroof 11,- a 13,- ; Hooi f 11,- a 20,-. SNEEK, 26 Juni. Boter le soort f 49,— a 50,— ; 2e soort f 51,— a f —,—; Boter der ver. le Keur 47,50 a 48,—; 2e dito f —,— Éi —; 3e dito f a —,— ; 4e dito f — Kaas Kanter f 28,50 a 36,50; Nagel-, f 31.— 4 f 34,— per 150 kilogr.; Koeien f 60 a 240 Kalveren 5,— a f 40,— ; Schapen f 17,— a f 40,—; Lammeren f 5,— a 18,—; Varkens f 25,— a 90, — ; Biggen f 4,— a 20,— Paarden f — a 0— ; Stieren f 45 a f 210. PURMEREND, 26 Juni. KI. kaas 37,50 a —,— ; middelbare dito f —,— a 0,— Boter 1,35 4 1,45 per K.G.; Vette Kalveren f 0,80 éi f 1,— per K.G.; nuchtere dito f 8 4 f 24 per stuk; vette varkens 40 4 52 ct. per K. G.; magere dito f 12,— 4 17; • Biggen f 3,— 4 7,— Eieren, Kip- 3,75 4 4,25 Eend- f4,— per 100 stuks. GRONINGEN, 26 Juni. Tarwe 74 pd. Witte f 7,10 4 —,—; Roode 80 pd. f 8,75 a 8.95 ; Rogge 72 pd. buitenl. f 6,30 4 6.40; inl. 70 pd. f 5.90 4 6.—; Boekweit 46 pd. zw. Zand f5,70 4 5,80 Gerst winter 60 pd. f 4.80 4 4,90 Zomer 60 pd. f 4,90 a 5,— ; Knobbe 64 pd. f 0,— 4 0,—; Haver: Dikke 50 pd. f4,15 4 4,30; Probsteier dito f 3.80 a 3,95; 44 pd. Witte Voer f 2,90 4 0,— ; 46 pd. Zwarte Voer f 3,55 4 3,60 ; Paardenboonen 6,-4 7,— Koolzaad N. Omlander f 0,— 4 f 0,— ; Raapolie f 45 4 f—.— Boter 1/i v. f —,— a — ; Eieren, Eend-,— 4 ; Kip- f 0,— 4 per —,— 20 stuks. MEPPEL, 28 Juni. Rogge Inl. f 6,25 a f 6,75; dito buitenl. f 6, - a f 7,25 Boekweit zand f 0,— a f 0,— dito veen f 0,— a f 0,— ; Boter per 1/s vat f 22,— a f 26,50; per V/3 KG. f 1,80 a f 2,— vette varkens 38 a 46 ct.
7,378
MMUBMA01:000280039:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,843
De tijdgenoot; verzameling van stukken betreffende den tegenwoordigen toestand des vaderlands, 1843, no. 38, 21-09-1843
null
Dutch
Spoken
2,378
4,212
5 pCt. Grootboek ƒ 221,257,900 5 u Oost. Losrenten... w/ 64,000,000 5 v Domein w 15,993,300 ƒ301,251,200 in 4Va pCt. op zich zelve, is, zoo dezelve al mogelijk ware, nog geheel onvoldoende, om het vermoedelijke tekort op de begrootingen van 1844 en 1845 aan te vullen. Na de geblekene afkeuring door de Staten-Generaal van de voorgedragene Belastingwetten, zal de Regering wel tot eene algemeene belasting op het inkomen moeten overgaan. En het is juist door zoodanige belasting, dat ook aandrang tot eene vrijwillige rentenreductie gegeven wordt. Ten tijde dat de vrijwillige rentenreductiën in de Republiek hebben plaats gehad, bestond de aandrang, die de schuldeischers in dezelve deed bewilligen, in de onmogelijkheid, om op eene andere wijze geld te beleggen. Die reden bestaat thans niet meer; doch het mag toch niet onopgemerkt blijven , dat men, bij belegging in solide fondsen, moeijelijk meer dan 44/# pCt. kan erlangen, en dat de Houders van Nederlandsche fondsen zich waarschijnlijk ook met mindere renten dan tegenwoordig zouden vergenoegen, indien zij de Nederlandsche fondsen even solide hielden als de vreemde. Waardoor worden nu die soliditeit, dat vertrouwen anders verkregen, dan door goede trouw, dan door het vergewissen , dat de middelen de uitgaven zullen dekken, en dat er geene nieuwe tekorten zullen plaats grijpen? Het invoeren eener buitengewone belasting en groote bezuinigingen , die tot de evenredigheid tusschen inkomsten en uitgaven krachtdadig medewerken, zijn tevens een krachtige hefboom, om ons crediet te verhoogen en onze fondsen te doen stijgen, en het is juist dit, hetgeen de eenige mogelijkheid opent, om tot eene vrijwillige rentenreductie te geraken. Een nadere aandrang tot de bewilliging in zoodanige rentenreductie zoude misschien gevonden kunnen worden, door te bepalen, dat op de nieuw te creëren fondsen van 4!/2 pCt. geene inhouding over de renten wegens de belasting op de inkomsten zoude plaats hebben, waardoor het verlies aan renten op 10 pCt. van de renten zoude bepaald blijven. Wanneer op deze voorwaarden de leening geopend was, zoude men, na expiratie van den daartoe gestelden termijn, tot eene aflossing in Seriën van al de 5 pCt. fondsen, ten bedrage van ƒ301,000,000, en wel door loting, moeten overgaan. Hiertoe zoude men, van een vast tijdstip, aan de inschrijvingen, beginnende met de Letter A., voor elke ƒ1000 kapitaal een doorloopend Nommer moeten geven, welk Nommer, bij overboeking, op eenen anderen naam aan hetzelve zoude blijven verbonden, terwijl aan de onderdeden eene Letter zoude kunnen gegeven worden. Naar gelang van de som der uitbetaling van België en van de deelneming in de leening, zou de hoegrootheid der uitloting van de eerste Serie bepaald moeten worden; terwijl het aan de Regering moest zijn verbleven, om weder tot eene nieuwe leening en eene volgende uitloting over te gaan. Het voordeel van deze conversie zoude zijn: ƒ300,000,000 a 5 pCt ƒ 15,000,000 ,i 300,000,000 a 4V2 pCt 13,500,000 derhalve eene jaarlijksche rente van ƒ 1,500,000 waarvan echter zouden moeten worden afgetrokken de kosten der conversie zelve, en de mindere opbrengst in de belasting op het inkomen; voor die jaren namelijk, dat de buitengewone belasting blijft stand grijpen, daar het voordeel eene reutenreductie perpetueel, dat van eener buitengewone belasting slechts temporair zal zijn. Tot meerderen aandrang, om in de leening van 4!/2 pCt. deel te nemen, zoude men den deelnemers de keus moeten laten, om in geld of in 5 pCt. te fourneren, en of zij inschrijving op het Grootboek te hunnen name, dan wel Schuldbekentenissen aan toonder begeerden. Intusschen is het niet te ontkennen, dat aan den tegenwoordigen stand der Nederlandsche fondsen eene conversie zonder eenige schuldverhooging zeer in den weg staat, en dat het voorgedragene plan veel meer kans van reussite zoude erlangen, wanneer aan diegenen, welke binnen ééne maand na de openstelling der conversie en leening daarin toetraden of deel namen, de prijs van toerekening of betaling gesteld werd op 98 pCt., zoodat bij de conversie bij elke ƒ4000 zou gevoegd worden een zoogenoemd kalf van ƒ 20, terwijl de deelnemer in de Geldleening maar zoude behoeven te betalen voor elke ƒ1000 ƒ 980. Zonder eene geringe kapitaalsverhooging, zal waarschijnlijk de vrijdom van de Belasting op het inkomen geen genoegzame aandrang zijn, om in de conversie of in de Geldleening deel te nemen, terwijl het voordeel der conversie bij deze schuldvermeerdering nog altijd jaarlijks eene aanmerkelijke som zoude bedragen, daar de geheele schuldvermeerdering, indien men ook bij volgende seriën de Schuldbekentenissen niet dan tegen 98 pCt. mogt kunnen plaatsen, slechts ƒ6,000,000, of aan renten ƒ270,000, zoude bedragen. Tot de reussite van dit plan zoude echter dringend behooren eene volledige openlegging der financiën, en een afdoend stelsel van bezuiniging. De rentheffer toch zal alleen gewillig in eene vrijwillige rentenreductie toestemmen, wanneer hij doorziet, dat bij die reductie zijn effect aan soliditeit wint, en hiervan zal hij niet overtuigd worden, ten zij de Regering door alles toone, dat zij zich in staat wil stellen, voortdurend aan hare verpligtingen jegens de schuldeischers van den Staat te voldoen. Inzonderheid is ditnoodig, om de buitenlanders in eene rentenvermindering te doen toestemmen. Wanneer deze zien, dat ons crediet bevestigd wordt, zullen zij gewillig zich eene rente van 47a pCt. in Nederlandsche fondsen getroosten, omdat zij elders toch hun geld niet beter beleggen kunnen; oordeelen zij daarentegen, dat er geene zekerheid bestaat , dat hun de renten voortdurend zullen worden uitbetaald, dan zullen zij de conversie te baat nemen, of hun geld tegen pari opvorderen, en. dan zal daardoor de maatregel mislukken. De Minister van Financiën heeft, bij gelegenheid van de discussiën over de zegelwet, zijn Staatkundig Programma openbaar gemaakt. Wanneer hij vervult, hetgeen hij in algemeene bewoordingen heeft beloofd, zal zijne gedragslijn voorzeker ons crediet bevestigen, en daardoor juist de mogelijkheid eener vrijwillige rentenreductie bevorderen. Tusschen buitengewone belastingen, tusschen strenge en algemeene bezuinigingen, tusschen publiciteit en orde in de financiën en de mogelijkheid eener vrijwillige rentenreductie, bestaat een onafscheidelijk verband. Men zal onwil bij den belastingschuldige aantreffen, wanneer de Regering niet begint, met door groote bezuinigingen aan te toonen, dat het Land zich inderdaad in moeijelijke omstandigheden bevindt; de mogelijkheid eener vrijwillige reductie zal eerst dan aanwezig zijn, wanneer publiciteit, orde, eenvoudigheid, evenredigheid tusschen inkomsten en uitgaven , ons crediet zullen verhoogen. Voorloopig onze denkbeelden over eene vrijwillige rentenreductie medegedeeld hebbende, zullen wij misschien later nog nader op dit onderwerp terugkomen. UITGEK0MENE GESCHRIFTEN. Onderzoek naar de beginselen, waaraan de bezuinigingen en hoogere belastingen behooren getoetst te worden, en naar doelmatige middelen, die deze zouden kunnen vervangen, door J. Graaf van den Bosch, Minister van Staal, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In 's Gravenhage en te Amsterdam, bij de Gebroeders van Gleef, 1843. In het tegenwoordig oogenblik van hoogstmoeijelijken, zoo niet bedenkelijken, financiëlen toestand des Vaderlands, een geschrift te zien verschijnen van eenen man, als den Ex-Minister van Koloniën, den Graaf van den Bosch , zou op zich zelf reeds in staat zijn de aandacht te trekken; maar als men verneemt, dat hetzelve ten doel heeft, om aan te wijzen, dat in onzen veegen financiëlen toestand kan voorzien worden, niet slechts voor één jaar, maar duurzaam, zonder dat het noodig zij nieuwe lasten daar te stellen, of de bestaande te verhoogen, of tot gedwongene maatregelen van rentenreductie over te gaan, hoe moet dan die aandacht niet gespannen worden! Zoo gestemd, namen wij met groote gretigheid dit geschrift in handen, en haasten ons hetzelve in het tegenwoordig Artikel vlugtig te doorloopen, ons voorbehoudende, om later terug te komen op hetgeen de Heer v. d. Bosch, ter verdediging van de Directie der HandelMaatschappij, ten aanzien van het geslotene Kapitalisatiecontract, heeft aangevoerd, enz. Het geschrift begint met op staatshuishoudkundige gronden aan te toonen, dat wij in onzen moeijelijken toestand niet te redden zijn, noch door het inkrimpen onzer uitgaven, noch door het vermeerderen onzer belastingen, en evenmin door een gedeeltelijk staatsbankeroet. Ofschoon wij met den Schrijver instemmen, dat de uitgaven in produktieve en inproduktieve onderscheiden behooren te worden, gelijk zulks in de Tijdgenoot, bl. 471, reeds is aangetoond, en wij alzoo niet onbepaald alle inkrimpingen willen voorstaan, zoo zijn wij het ook met den Schrijver eens, dat men aan geene verhooging van belastingen, hetzij directe of indirecte , moet deuken, die op de arbeidzame klasse of de mingegoeden dadelijk nederkomen. Maar ofschoon wij dit doen, zoo zijn wij toch van oordeel, dat er inkrimpingen, zoo veel bestaanbaar is, moeten geschieden, en ook kunnen geschieden, omdat veel bij o'ns nog op eenen te kostbaren voet is ingerigt, en niet het geheel aan enkelen mag worden opgeofferd, terwijl wij van eenen anderen kant gelooven, dat wel niet duurzaam, maar voor weinige jaren, aan de meergegoeden, een buitengewone , niet te zware la&t, om een staatsbankeroet te voorkomen en de rust in het Land te bewaren, kan worden opgelegd, zonder dat daarvan een direct ophouden van vertering, enz. te vreezen is. Dan, wat hiervan ook wezen moge, beter dan dit alles is het: aan hel volk nieuwe bronnen van bestaan te openen, of de bestaande te verbeteren; daar dit echter tijd vordert, moet inmiddels zoo goed mogelijk, en zonder bezwaar der ingezetenen, of althans met het minstmogelijke bezwaar, in de behoefte van den Staat worden voorzien; eerst dan wanneer de bronnen van de volksvlijt ruimer vloeijen, kan en behoort men tot doelmatige produktieve besparingen over te gaan; vroeger leidt zulks alleen tol teleurstelling en vermeerdering van de ellende des volks, omdat, wanneer de middelen van beslaan voor allen, dat is voor hen, die door eigene industrie en van hel Gouvernement leven, niet genoegzaam zijn, geene verandering in de verdeeling dier middelen de behoefte vermindert, maar alleen eene vermeerdering derzelve het gebrek verhelpen kan. Deze middelen, zegt de Heer v. d. Bosch, dat eenvoudig en binnen ons bereik zijn; dat hij die reeds meermalen heeft aangeduid, maar dat hij niet begrepen is geworden; Welnu, zij bestaan, in de eerste plaats, in de afbetaling der Handel-Maatschappij , en in de tweede plaats (wij maken dit uit den zamenhang der redenering op, hoezeer de Heer v. d. Bosch die,tweede plaats niet afzonderlijk opgeeft), dat de Handel-Maatschappij weder op nieuws aan het Departement van Koloniën uitkeert de twee jaren uitschotten, bedragende p. m. f 24 a25 millioen, welke dat Departement aan het Bestuur in Indië heeft gedaan. De Handel-Maatschappij wordt dan Crediteur bij överdragt van het Bestuur in Indië. «En van de produkten, welke in 1844 en 1845 hier te »Lande zullen worden verkocht, blijft dan, volgens eene rekening, door den «Minister van Koloniën aan de Tweede Kamer aangeboden, een bedrag over van «ruim 54 millioen gulden. «Ons tekort (bladz. 18) over 1844 en 1845 bedraagt ruim 17 millioen, en «dus over die beide jaren hoogstens 35 dito. De beide jaren zullen dus een «excedent van circa 18 a 19 millioen kunnen opleveren." Omtrent deze beide middelen bemerken wij, dat, wat het eerste aangaat, ons de afdoening van de schuld der Handel-Maatschappij, in het gegeven oogenblik, zeer gewenscht zou voorkomen, en de Heer v. d. Bosch antwoordt met regt op de gemaakte bedenking, dat wij, volgens het Kapitalisatiecontract, onze schulden thans aan de Handel-Maatschappij afbetalen: «Maarzoo «men jaarlijks twee a drie millioen heeft, zal men die dan niet evenzeer ter «aflossing van schuld kunnen bezigen, en zoo men die niet overheeft, wat «baat dan eene aflossing van schuld aan den eenen kant, zoo men aan den «anderen kant genoodzaakt is nieuwe schulden te contracteren?" Daar wij echter van die schuld slechts 4'/s pCt. aan de Handel-Maatschappij betalen, en wij, a pari, naar den tegenwoordigen stand onzer fondsen, die gelden h 5 pCt. zouden moeten negociëren, zal het Rijk daarbij jaarlijks ' 2 pCt. over het kapitaal verliezen, ofschoon niet geheel, zoolang de 5 pCt. boven pari staan. De Heer v. d. Bosch kan dus niet beweren, dat dit middel niet met eenig nadeel verbonden zou kunnen zijn, hoezeer het anders onverschillig is, of de Natie deze millioenen aan de Handel-Maatschappij, dan wel aan het publiek verschuldigd is. Maar zou de H. M. hiertoe volgens hare Statuten kunnen overgaan? Wij betwijfen zulks, doch wij moeten toegeven, dat, naar hetgeen de Heer v. d. Bosch, bl. 22, zegt, Zijn Ed. vooronderstellen mag, dat dezelve niet ongenegen zal wezen. Doch in dat geval is het een palliatief, dat ons voor twee jaren helpt, want daarna is de zaak wederom dezelfde, daar dan, in 1846, het rembours van uitgezondene goederen begint, en zoo telken jare plaats vindt. De Heer v. i). Bosch mag het dwaling noemen (bl. 20), ten gevolge der onkunde aan onze Indische aangelegenheden, wij kunnen het plan niet anders dan als een temporair nut aanbrengende beschouwen. Onze territoriale inkomsten in Indië mogen vermeerderen: kunnen ook niet daartegenovergesteld worden de verlagingen in prijs, die, bij vermeerdering van kwantiteit, de Indische voortbrengselen in Europa ondergaan ? Is het hier niet een stand van zaken, waarvan men niet alleen de mogelijkheid van gunstige, maar ook die van ongunstige uitkomst moet in beschouwing nemen? Het Ontwerp verdient allezins overweging van een' elk, die der zake kundig is. Waarom de Heer v. d. Bosch deze zijne denkbeelden en beschouwingen niet vroeger, en wel bij de Conversiewet, heeft medegedeeld, wordt door Zijn Ed. niet vermeld. s. KORTE AANMERKING, ENZ. [Ingezonden). Dezer dagen werd in onze Dagbladen, zoo wij mecnen, ook in de Staatscourant, met veel lof vermeld het Staatshandbuch des Grossherzogthums Sachsen Weimar Eisenach, en als belangrijk voor de kennis van dien kleinen Staat aangeprezen, waartoe wij door een Vorstelijk huwelijk in nadere betrekking staan. Men herinnert zich daarbij, dat sedert 1830 bij ons geen Staats-Almanak meer verschenen is. Mogt dit voorbeeld onze Ministers opwekken, om met het volgende jaar dit nuttige Stuk weder te doen in het licht komen! Wij willen toch niet gelooven, dat onze Regering ook hierin eene gevaarlijke bevordering van openbaarheid heeft gemeend te zien, en de Regering te Weimar is wel niet al te democratisch: zij verbood nog in het verledene jaar het bekend maken der verhandelingen in de Vergadering der Standen Een goede Staats-Almanak is een belangrijk Werk tot overzigt van het Bestuur des Lands, en in vele gevallen eene behoefte voor de Regering zelve. Utrecht, 4 September, 1843. *• A- ' Ook in de Staten, waar het minst openbaarheid bestaat, verschijnen StaatsAlmanakken, lelfs in dien van den Pans. Van dit Weekblad verschijnt eiken Donderdag een nommcr, ran 16 kolommen, bij JOHANNES MULLER te Amsterdam. Men abonneert zich voor ten minste drie maanden, t*gen f 2,50. Afzonderlijke nommers zijn niet verkrijgbaar.
9,685
MMKDC04:000768001:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Pius-almanak ...; jaarboek van katholiek Nederland, jrg 1, 1875, 1875
null
Dutch
Spoken
8,297
17,877
DISPENSATIËN IN DE VASTEN. VOOR HET AARTSBISDOM UTRECHT EN DE BISDOMMEN HAARLEM EN ’s HERTOGENBOSCH. I. Aan al de geloovigen, die door de wet op de onthouding gebonden zijn, dat is, die den ouderdom van jaren bereikt hebben, worden de volgende verzachtingen, gedurende de aanstaande Veertigdaagsche Vasten, op de daarbij gevoegde voorwaarden, toegestaan. 1. Het zal geoorloofd zijn, vleesch te eten, op de Zondagen, Maandagen, Dinsdagen en Donderdagen, uitgenomen Donderdag vóór den eersten Zondag in de Vasten, en uitgenomen Dinsdag en Donderdag in de Goede-Week. 2. Op de Zondagen zal het toegelaten zijn meertnalen vleesch te gebruiken; maar op de andere dagen is de dispensatie tot eenmaal beperkt. 3. Het wordt toegelaten, gesmolten vet, in de plaats van boter, te gebruiken, ook meermalen daags, van den eersten Zondag in de Vasten tot Dinsdag in de Goede Week, wederzijds ingesloten, op al de dagen, uitgenomen de Vrijdagen, Zaterdagen en den Quatertemper-Woensdag. 4. Nooit zal men viscli en vleesch bij denzelfden maaltijd mogen gebruiken, doch viscli en gesmolten vet, in de plaats van hater, wordt toegelaten. 5. Ook wordt toegelaten het gebruik van zuivel en eieren, uitgenomen Vrijdag van de Goede Week. 6. Degenen, welke van deze Dispensatie gebruik maken, zullen op den dag waarop zij vleesch eten, zevenmaal het Onze Vader en het Wees gegroet met de twaalf artikelen des geloofs bidden, of met Pasehen tien cents offeren; en op den dag, waarop zij zuivel of eieren of vet, of wel zuivel en eieren en vet gebruiken, zullen zij vijfmalen het Onze Vader en het Wees gegroet bidden, of met Pasehen vijf cents offeren. Bij nalating der voorgeschrevene gebeden , ook maar ééns, IS men het geringe offer van geld geheel verschuldigd. De offers zullen gestort worden in eene daartoe bestemde bus, door de Eerw. Heeren Pastoors aan te wijzen. 11. Aan de E. K. Militairen verleenen wij de volgende bijzondere Dispensatie, geldig tot de Vasten van 1875. 1. De E. K. Militairen, hunne vrouwen, kinderen en dienstboden, die bij hen in den kost zijn, mogen, binnen ons Bisdom, het geheele jaar door vleesch gebruiken alle dagen , uitgenomen de Vrijdagen van iedere week, Asch-Woensdag en de drie laatste dagen van de Goede Week. Onder de benaming van Militairen worden hier ook begrepen de Marechaussées en de beambten der Douane, die in actieve dienst zijn. 2. Aan alle Militairen en alle personen van beider geslacht, die op eenige wijze, hoe ook genaamd, tot de legers van het Koningrijk behooren, in geval zij zich bedienen van spijzen, welke hun volgens de Militaire reglementen worden verstrekt, wordt vergund gebruik te maken van vleesch, op al de dagen des jaars, uitgenomen alleen de Goede-Vrijdag. 111. Aan de zeevarenden, voor zooverre zij kunnen geacht worden onder ons herderlijk bestuur te behooren., verleenen wij tot aan de Vasten van het volgende jaar dezelfde dispensatie, die wij onder N». 2 aan de MUitairen verleend hebben, doch slechts wanneer zij ziek bedienen van scheepskost en dan alleen gedurende de zeereis. Wij herinneren evenwel, dat, niettegenstaande de boven verleende Dispensatiën, het gebod van op de vastendagen maar eenmaal daags zijne nooddruft te nemen, ten strengste blijft verbinden. VOOR HET BISDOM BREDA. I. Het zal geoorloofd zijn vleesch te eten, op de Zondagen, Maandagen, Dinsdagen en Donderdagen , uitgenomen Donderdag vóór den eersten Zondag in de Vasten, en Dinsdag en Donderdag in de Goede-week. 2. Op Zondagen zal het toegelaten zijn meermaals vleesch te eten, maar op de andere dagen van de Vaste slechts ééns daags. 3. Nooit zal men Viscli en Vlmch bij denzelfden maaltijd mogen gebruiken. 4. Ook wordt toegelaten, meermalen op éénen dag gesmolten vet, in plaats van boter, te gebruiken, van den eersten Zondag van de Vasten tot Dinsdag in de Goede Week, wederzijds ingesloten, op al de dagen, uitgenomen de Vrijdagen, Zaterdagen en den Quatertemper-Woensdag. 5. Het gebruik van zuivel en eieren wordt toegelaten, alle dagen, de Qoede-Vrxjdag alléén uitgenomen. 6. Diegenen, welke Vleesch zullen gebruiken, zullen op al de dagen, waarop zjj Vleesch zullen gebruikt hebben, bidden zeven Onze Vader's en zeven Wees gegroet’s met éénmaal de twaalf artikelen des Geloofs, of, omtrent Paschen, ééns eene aalmoes naar hun vermogen, doch welke niet minder dan van tien Centen zal zijn, voor het Bisdom offeren in de Zuivelbus. 7. Die, welke of Zuivel of Eieren of Vet, of alle drie te zamen zullen gebruikt hebben, zullen 'alle dagen van de Vasten, bidden vijf onze Vaders en vijf Wees gegroete, of eens, omtrent Paschen, voor het Bisdom, vijf Centen offeren in de Zuivelbus. Op de dagen, dat men Vleesch gebruikt, volstaat men echter, mede voor het Zuivel, met het bidden der voor het gebruik van Vleesch voorgeschreven gebeden. De bijzondere Dispensatie voor Militairen wordt gecontinueerd als volgt: 1. De E. K. Militairen, hunne vrouwen, kinderen en dienstboden, die bij hen in den kost zijn, mogen, zoo lang zij zijn binnen ons bisdom, Vleesch gebruiken al de dagen des jaars, uitgenomen de Vrijdagen van iedere week, AsscJie- Woensdag en de drie laatste dagen van de Goede WeeJc. Onder de benaming van Militairen moeten ook begrepen worden de Maréchaussees en de heamhten der Douane, die in actieve dienst zijn. 2. Aan alle Militairen en alle personen van beider geslacht, die op eenige wijze, hoe ook genaamd, tot de legers van het Koningrijk der Nederlanden behooren, ingeval zij zich bedienen van de spijzen, welke hun volgens de Militaire reglementen worden toegediend wordt vergund, gebruik te maken van Vleesch, op al de dagen des jaars, uitgenomen alléén op Ooede-Vrijdag. Diegenen, welke meerdere dispensatie in de Vasten-Wet behoeven, zullen zich daarom vervoegen bij den Pastoor der Parochie, waar zij woonachtig zijn, of tijdens de Vasten, verblijf houden. VOOR HET BISDOM ROERMOND. 1. Het gebruik van vleesch is geoorloofd op Zondag Maandag, Dinsdag en Donderdag van elke week, uit genomen de Donderdag na Assche-Woensdag en d( Donderdag in de Goede-Week. Zondags mag men meermalen vleesch eten, maai Maandags, Dinsdags en Donderdags maar eens, ei alleenlijk bij het middagmaal. Monsters of Stalen van Koopwaren. Drie cent voor elke 40 gram of gedeelte daarvan. Postzegels. Gewone brieven, gedrnkte stukken of monsters, door daarop geplakte postzegels gefrankeerd, worden in de postbussen gestoken voor zooveel hun afmetingen dat toelaten. Dag- en weekbladen en andere gedrukte stukken, die in grootere getallen ter post worden bezorgd, moeten aan de ambtenaren worden ter hand gesteld. Briefkaarten zijn op alle postkantoren voor 3 cents, en dubbele, als betaald antwoord, voor 6 cents verkrijgbaar. Postwissels voor geldverzending zijn aan alle postkantoren a l/j Ct. te verkrijgen, welke, na storting der som en door daarop geplakte postzegel van 5 cents voor elke ƒ 12,50 of gedeelte daarvan, franco verzonden worden. Postwissels worden nitbetaald en afgegeven van ’s morgens 9 tot ’s namiddags 3 uur, behalve Zon- en Feestdagen. Invordering van Gelden op Kwitantiën. Aan belanghebbenden wordt de gelegenheid opengesteld om het bedrag van kwitantiën, die de som van /ISO niet te boven gaan, door tusschenkomst van de Administratie te laten in vorderen, tegen vooruitbetaling, wegens elke afzonderlijke kwitantie, van een recht van 10 cents voor elke ƒ 10,— of voor elk gedeelte er van. Kwitantiën van een hooger bedrag dan f 10,— zijn, ingevolge de Wet van 3 October 1843 (Staatsblad N°. 47), aan zegelrecht onderworpen. Het aan de schatkist verschuldigde recht wordt door middel van postzegels verantwoord. Op elke kwitantie worde tot dat einde eene waarde aan postzegels, gelijkstaande met het ingevorderde recht, vastgehecht. Gemiddeld heeft men dus op ruim 1330 Kiezers een afgevaardigde. HOOFDKIESDISTRICT. GETAL KIEZERS voor Leden der Tweede Kamer GETAL AFGEVAARDIGDEN door dit District te zenden. Transport 57160 45 Assen 2287 2 Leeuwarden 2950 2 Sneek 4153 3 Dockum 2542 2 Steenwijk 1459 1 Zwolle 2680 2 Almelo 2201 2 Deventer 2937 2 Zutphen 3074 2 Arnhem 2930 2 Nijmegen 2527 2 Tiel 2896 2 Amersfoort 2974 2 Utrecht 2960 2 Hoorn 3725 2 Alkmaar 3330 2 Haarlem 2538 2 Haarlemmermeer 1384 1 Totaal 106707 80 Amsterdam levert er ecMer een op de 700 Kiezers, Rotterdam een op de 900 en Zuidhorn een op 1900. BEDRAG der SOM (census) die men in de directe belastingen in hoofdsom betalen moet om kiesgerechtigde te zijn voor Leden van de Tweede Kamer en de Provinciale Staten, benevens de Hoofdkiesdistricten en de gemeenten welke daartoe behooren. HOOFDKIESDISTRIGT en bedrag d.belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Amsterdam In Amsterdam /112. Ams terdam. Leiden Leiden, Oegstgeest, Rhijnsburg, Katwijk, In Leiden ƒ 50, in Valkenburg, Sassenheim, Warmond, Voorde andere gemeenten hout. Noord wijk, Noordwijkerhout, Leidervan dit district f 32. dorp, Koudekerk, Benthuizen, Hazerswoude, Zoeterwoude, Voorschoten, Wassenaar, Woubrugge. Ter Aar, Nieuwveen, Oudshoorn, Alpheo, Zwammerdam en Aarlanderveen. Gouda Gouda, Oudewater, Hekendorp, Lange- In Goada ƒ 44, in ruigeweide. Bodegraven, Papekop, Woerden, de overige gemeenten Nieuwkoop, Zevenhoven, Rietveld, Waarder, van dit district ƒ 28. Barwoutswaarder, Boskoop, Noord-Waddinx veen, Zuid-Waddinxveen, Moercapelle, Zevenhuizen, Bleiswijk, Reeuwijk, Sluipwijk, Steio, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Broek c. a., Capelle aau den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lekkerkerk, Krimpen aan de Lek, Ouderkerk ann den IJssel, Berkenwoude, Gouderak, Schoonhoven, Bergambacht, Amraerstol, Stolwijk, Haastrecht, Vlist, Mijdrecht, Wilnis, Zegveld, Kamerik, Kockengen, Harmelen, Linschoten, Veldhuizen, Willeskop, Montfoort, Snelrewaard en Vinkeveen. HOOFDKIESDISTRICT eu bedrag d.belasting. GEMEENTEN welke tot ket Hoofdkiesdistrict bekooren. Asseu In Assen / 30, in Meppel ƒ36, in Hoogeveen f 24, en in de overige gemeenten ƒ2O. Assen, Vries, Smilde, Beilen, Dwingelo, Meppel, Rninerwold, de Wijk, Znidwolde, Kninen, Hoogeveen, Westerbork, Zweelo, Sleen, Oosterhesselen , Dalen, Koevorden , Bmmen, Odoorn, Borger, Gasselte, Gieten, Rolde, Anlo, Znidlaren. Leeuwarden In Leeuwarden ƒ 50, in Harlingen ƒ 36, en in de overige gemeenten ƒ 30. Leeuwarden, Leenwarderadeel, Menaldnmadeel, Franeker, Harlingen, Barradee'l, ’tßildt, Baarderadeel en Idaarderadeel. Sneek In Sneek ƒ 46, in Bolsward ƒ 36, en in de andere gemeenten ƒ 30. Sneek, Wijnbritseradeel, IJlst, Sloten, Gaasterland, Worknm, Hindelopen, Stavoren , Hemelnmer Oldephaert en Noordwolde, Haskerland, Ranwerderhem, Hennaarderadeel, Schoterland, Aengwirden, Utingeradeel, Doniawerstal, Lemsterland, Weststellingwerf, Ooststellingwerf, Opsterland, Bolsward eu Wonseradeel, Dokkum In Dokkum f 36, in Ameland en Schiermonnikoog f 20, en in de overige gemeenten ƒ 30. Dokkum, Terwerderadeel, Westdongeradeel, Oosldongeradeel, Dantnmadeel, Kollnmerland en Nienwkruisland, Ameland, Schiermonnikoog, Achtkarspelen, Tietjerksteradeel, Smallingeriand , Marnm , Grootegast en Grijpskerk. Steenwijk In alle gemeenten van dit district ƒ2O. Steenwijk, Steenwijkerwold, Oldemarkt, Kninre, Blankenham, Blokzijl, Stad-Vollenhove, Ambt-Vollenhove, Giethoorn, Wanneperveen, Zwartsluis, Staphorst, Nyeveen, Havelte, Vledder, Diever, Genemniden en Hasselt. 3* HOOFDKIESDISTRICT GEMEENTEN en bedragd.belasting. welke tot het Iloofdkiesdistrict hehooren. Zwolle In Zwolle f 40, in Kampen ƒ 30, en in de overige gemeenten ƒ2O. Zwolle, Nieuw-Leuzen, Avereest, Dalfsen, Stad-Ommen, Amht-Ommen, Zwollekerspel. Kampen, Grafhorst, IJsselmuiden, Wilsum, Kamperveen, Zolk en Veecalen, Oldehroek, Doornspijk, Elhurg, Heino, Hattem en Heerde. Almelo In alle gemeenten van dit district ƒ 20. Deventer In Deventer f 30 , en in de overige gemeenten f 20. Stad-Almelo, Gramshergen, Stad-Hardenherg, Amht-Hardenberg, den Ham, Vriesenveen, Wierden, Amht-Almelo, Tubbergen, Ootmarssum, Denekanip, Weerselo, Oldenzaal, Losser. Borne, Stad-Delden, Ambt-Delden, Hengelo, Enschede, Lonniker en Haaksbergen. Deventer, Diepenveen, Bathmen, Holten, Markelo, Goor, Kijssen, Hollendoorn, Kaalte, Wijhe, Olst, Gorssel, Voorst, Epe en Appeldoorn. Ziitphen In Zutphen f 30, in Doesburg / 26, en in de andere gemeenten ƒ 20. Arnhem' In Arnhem f 40, in Wageningen ƒ 26, en in de overige gemeenten ƒ 20. Zutphen, Eibergen, Vorden, Groenlo, Winterswijk, Aalten, Lichtenvoorde, Einiperlo, Wisch, Borculo, Laren, Lochem, Neede, Warnsveld, Diepenheim , Stad-Loetinchem, Ambt-Doetinchera, Zelhera, Hengelo, Hummelo, Doesburg, Steeuderen, Ruurlo. Arnhem, Ede, Eenkum, Doorwerth, Heteren, Hemmen, Huissen, Westervoort, Brummen, Rheden, Roosendaal, Wageningen, Valburg, Eist. Nijmegen In Nijmegen f 36, en in de overige gemeenten ƒ 20. Nijmegen, Millingen, Dbbergen, Groesbeek, Heumen, Overasselt, Balgoy, Wychen, Beuningen, Ewijk, Druten, Horssen, Burgharen, Batenburg, Appeltern, Bemmel, Gent, Paunerden, flerwen en Aerdt, Zeve- HOOFDKIESDISTRICT cn bedrag d.belasting GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Tiel naar, Dniven, Angerlo, Didam, Wehl, Bergh, Gendringen. Tiel, Wadenoyen, Wamel, Dreumel, Wijk In Tiel f 30, in bij Duurstede, Cothen , Langbroek, Leersura, Zalt-Bommel f 80, Amerongen, Rhenen, Doorn, Driebergen, in Rhenen ƒ26 en in Rijzenburg, Werkhoven, Odijk, Ophemert, de overige gemeenten Varik, Est en Opijnen, Waardenhurg, Gel} 20. dermalsen, Dell, Culemhorg, Beusichem, Amersfoort Buren, Buurmalsen, Zoelen, IJzeudoorn, Echteia, Dodewaard, Keateren, Lieuden, Maurik, Zalt-Bommel, Ammerzoden, Brakel, Zuiliehem, Poederoyen, Nederhemert, Hedel, Kerkwijk, Gameren, Hurwenen. Driel, Rossum, Heerewaarden. Amersfoort, Veeuendaal, Renawoude, In Amersfoort f 30, Scherpenzeel, Woudenberg, Leusden, Stouin Scherpenzeel en tenburg. Hoevelaken, Nijkerk, Harderwijk, Hoevelaken, ƒ2O, en Putten, Ermelo, Barneveld , Hoogland, Bunin de overige geschoten, Eemnes, Baarn, Soest, Maarn, meenten ƒ Weesp, Weesperkarspel, ’s Graveland, Anke- Utrecht veen, Kortenhoef, Nederhorst-deu-Berg, Naarden, Huiden, Huizen, Bussum , Hilversum, Laren, Blaricum. Utrecht, Jutphaas, Zuilen, Achttieuho- In Utrecht ƒ6O, en in de andere gemeenven, Maartensdijk, de Bildt, Zeist, Bunnik, Houten, Loosdrecht, Westbroek, Tienhoven, ten ƒ 24. Maarsscu, Maarsaenveen, Breukelen-St. Pieter^ Breukeleu-Nyenrode, Ruwiel, Loenen, Vreeland, Loenersloot, Nigtevecht, Abcoude, Proostdij, Abcoude-Baanbrugge, Laagnieuwkoop, Haarznilen, Vleuten, Ouden-Rhijn. HOOFDKIESDISTRICT en bedrag d.belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Hoorn In Purmerend ƒ4O, in Uik en in Marken ƒ 20, en in de andere gemeenten / 32. Hoorn, Berkhout, Aveuhorn, Eukhuizen, ürk, Grootebroek, Bovenkarspel, Medemblik, Hoogkarspel, Wervershoef, Andijk, Blokker, Zwaag, Westwoud, Wijdenes, Schelliiikhout, Venhuizen, Midwoud, Sijbekarspel, Abbekerk, Twisk, Opperdoes, Beemster, Hoogwoud, Spanbroek, Opmeer, Wognum, Nibbixwoud, Obdam, Hensbroek, Oosthuizen, Beets, Oudendijk, Middelie, Kwadijk, Warder, Edam, Purmerend, Monnikendam, Marken, Broek in Waterland, Ilpendam, Katwoude , Nieuwendam, Ransdorp, de Rijp , Graft, Ursem. Alkmaar In Alkmaar ƒ4O, in Zaandam ƒ 50, in Vlieland, Terschelling, Egmond aan Zee en Wijk aan Zee en Duin ƒ 20,en in de andere gemeenten /32. Alkmaar, Texel, Vlieland, Terschelling, Wieringerwaard, Wieringen, den Helder, de Zijpe, Schagen, Callantsoog, Bergen, Schoorl, Petten, Koedijk, Ouddorp, Heilo, Egmond aan Zee, Egmond binnen. Akersloot, Limmen, Castricum, Haringkarspel, St. Maarten, Warmenhnizen, Nieuwe Niedorp, Oude Niedorp, Winkel, Barsingerhorn, Zuid-Scharwoude, Noord-Scharwonde, St. Pancras, Broek op Langendijk, Oudkarspel, Heerhugowaard, Oterleek, Sehermerhorn, Zuid- en Noord-Schermer. Haarlem In Haarlem /50, in Zandvoort / 20, en in de andere gemeenten f 32. Haarlem, Heemstede, Bennebroek, Bloemendaal, Velzen, Beverwijk, "Wijk aan Zee en Duin, Zandvoort, Spaarndam, Schoten, Zaandam, Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer, Westzaan, Assendelft, Wormei’, Jisp, Wijdewormer, Oostzaan, Landsmeer, Buiksloot, Uitgeest, Heemskerk en Krommenie. Jaarlijks wordt, in Februari, door het Gemeentebestuur eene lijst vau kiezers opgemaakt en gepubliceerd, wie kiezers zijn. HOOFDKIESDISTRIGT en bedragd.belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Haarlemmermeer In alle deze gemeenten /32. Haarlemmermeer, Haarlemmerlieden en Spaarnwoude, Sloten, Watergraafsmeer, Diemen , Ouder-Amstel, Nieawer-Amstel, Aalsmeer, Uithoorn, Leimniden, Rijnsaterwonde, Alkemade, Lisse en Hillegom. Wanneer men ten onrechte, bij vergissing of verzuim, van die lijst mocht afgelaten zijn, dan is het aan te raden zich, overeenkomstig de bepalingen der Kieswet, bij den Gemeenteraad aan te melden. Het bedrag der Directe-belastingen, dat men betalen moet om Leden voor den Gemeenteraad te mogen kiezen, bedraagt de helft van den som (census) die vereischt wordt tot het mogen kiezen van Leden voor de Tweede-Kamer en der Provinciale Staten. Bijvoorbeeld: Een inwoner van Amsterdam mag Leden voor de Tweede-Kamer en voor de Provinciale Staten kiezen als hij ƒll2 aan Directe-belastingen (de opcenten niet meegerekend) betaalt. Zij die zooveel niet betalen zijn das geen kiezers voor de Tweede-Kamer of de Provinciale Staten; echter kunnen zij Leden voor den Gemeenteraad kiezen zoo zij de helft: dat is: ƒ56 betalen. In Leiden is de helft ƒ25, in Oegstgeest ƒ 16, in Gouda /22, in Oudewater ƒ 14 , enz. enz. ZONS- EN MAANSVERDUISTERINGEN EN. ANDERE I^EMELYERSCHIJNSELEN in het jaar 1875. In dit jaar zullen twee Zonsverduisteringen plaats hebben. De eerste Zonsverduistering is eene bij ons onzichtbare. Zij zal plaats hebben op den April van 4 uur 48 minuten tot 10 uur 6 minuten ’s morgens, en alleen in de Indische zeeën zichtbaar zijn. Aan de Kaap de Goede Hoop zal zij als gedeeltelijke Zonsverduistering kunnen worden waargenomen. De tweede Zonsverduistering is eene ringvormige. Zij zal in ons land als eene gedeeltelijke kunnen worden waargenomen den September, op den middag tusschen 12 uur en half twee. M.aansverdüisteringen zullen dit jaar niet plaats hebben. De planeet Venus zal van het begin des jaars tot half September morgenster en van de maand November tot het einde des jaars avondster zijn. De planeet Mars zal van de helft der maand Mei tot het einde des jaars zichtbaar zijn en de planeet .lupiter van de helft der maand Februari tot September. De planeet Saturnus zal van 1 tot 15 Januari ’s avonds zichtbaar zijn en verder van 15 Juni tot 31 December vóór middagnacht kunnen worden waargenomen. JUL-I. 3. Nieuwe Maan, ’s morgens 5 uur 42 minuten. 10. Eerste Kwartier, » 10 „ 58 „ 18. Volle Maan, ’s namiddags 1 „ 44 „ 25. Laatste Kwartier, ’s avonds 8 „ 57 , AUGUSTUS. 1. Nieuwe Maan, ’s namiddags 1 uur 45 minuten. 9. Eerste Kwartier, 's morgens 3 „ 48 „ 17. Volle Maan, » 1 >, 51 „ 24. Laatste Kwartier, » 1 „ 56 „ 30. Nieuwe Maan, ’s nachts 11 „ 59 „ SEPTEMBER. 7. Eerste Kwartier, ’s avonds 9 uur 55 minuten. 15. Volle Maan, ’s namiddags 12 „ 59 „ 22. Laatste Kwartier, ’s morgens 7 » 18 » 29. Nieuwe Maan, ’s namiddags 1 „ 13 n OKTOBER. 7. Eerste Kwartier, ’s namiddags 4 uur 23 minuten. 15. Volle Maan, ’s avonds 11 i) 32 » 21. Laatste Kwartier, ’s namiddags 2 n 31 » 29. Nieuwe Maan, ’s morgens 5 « 30 « NOVEMBER. 6. Eerste Kwartier, ’s morgens 10 uur 10 minuten. 13. Volle Maan, „ 9 « 47 » 20. Laatste Kwartier, „ O ” 55 i) 28. Nieuwe Maan, ’s avonds O » 2 » DECEMBER. 6. Eerste Kwartier, ’s morgens 2 uur 14 minuten, 12. Volle Maan, ’s avonds 8 n 3 » 19. Laatste Kwartier, ’s namiddags 3 « 13 « 27. Nieuwe Maan, ’s avonds 7 « 22 « KALENDER. HET JAAR ONZES HEEREN 1875. Het jaar sedert de schepping der wereld. . 5636. Sedert de stichting van Eome 2628. Sedert de verwoesting van Jerusalem. . . 1812. Sedert de stichting van het Utrechtsche Aarts- bisdom onder den H. Willibrordus (695) . . 1180, Sedert de begiftiging van Dirk I, Hollands’ eersten Graaf 953. Sedert het grondwettig herstel onzer nationale onafhankelijkheid 61 Van de regeering van Z.H. Paus Pius IX . 29. Van de regeering van Z. M. Koning Willem 111 26. Van de herstelling der bisdommen in Neder- land 1853 22 De veranderonde Feest- en ‘VasterLclagen vallen in dit jaar: Septuagesima, 24. Januari. Vasten-Avond, 9 Februari, Asch-Woensdag, 10 » Palm-Zondag, 21 Maart. Goede Vrijdag, 26 » Paschen, 28 « Kruisdagen, 3,4 en 5 Mei, Hemelvaart, 6 Mei. Pinksteren, 16 Mei. H. Drievuldigheid, 23 Mei, H. Sacramentsdag , 27 Mei. l 8 Zondag van den Advent, 28 November. QUATEETEMPER-DAGEN. In de Lente 17, 19 en 20 Februari. In den Zomer 19, 21 en 22 Mei. In den Herfst 15, 17 en 18 September. In den Winter 15, 17 en 18 December. Tijd- en Feestrekening. Guldentai, 14. Zonnencirkel, 8. Epacta, XXIII. Romeinsche Indictië, 3. De Zondagsletter is C. De besloten Tijd , waarin het H. Concilie van Trente alle openbare bruiloftsfeesten verboden heeft, loopt van den eersten Zondag van den Advent tot op Driekoningendag , en van Aschdag tot Beloken Paschen ingesloten. Aanvang der jaargetijden. De Lente begint den Maart. )) Zomer « ■« 21®*®“ Juni. „ Herfst >1 » 23sten September. „ Winter >. » 22s‘en December. Monseigneur A. C. Claassens (Zie bladz. 9) is Bisschop van Trianopolis; i. p. i. Een schaatsenrijder weet, dat, op een gladde baan En met een goeden wind, hij spoedig voort kan gaan. Doch sneller nog dan hij, vlood d’ onde jaarkring henen. Wèl hem, die vruchten heeft van ’t jaar zoo ras verdwenen JANUAEI, Louwmaand, heeft 31 dagen EN IS toegewijd aan het kindje jesus. 1 Vrijdag. Nieuwjaarsdag, besnijdenis des iieeren. Te vieren als Zondag. Evangelie: Het kind wordt besneden. Luc. 2 : 21. 2 Zaterdag. Oktaaf van den H. Martelaar Stephanus. 3 Zondag. Oktaaf van den H. Joannes, Apostel en Evangelist. Evangelie: Jesus zegt tot Petrus: volg mij. Luc. 5 : 1 —ll. 4 Maandag. Oktaaf van de H. H. Onnoozele Kinderen. 5 Dinsdag. Vooravond van Drie-koningen. C Woensdag H. H. Drie-Kokingen. Te vieren als Zondag. Evangelie: De aanbidding der Wijzen. Matth. II : 1 12. 7 Donderd. H. Luciakus. 8 Vrijdag. H. Gudula. 9 Zaterdag. H. Julianus. 10 Zondag. Onder het Oktaaf van Drie-Koningen. Evangelie : Jesus te Jerusalem verloren. Luc. 2 : 41—52. 11 Maandag. H. Ernestus. 12 Dinsdag. H. Berno. 13 Weensdag Oktaaf van Drie-Koningen. 14 Denderd. H. Hilarius. 15 Vrijdag. H. Paulus, de Kluizenaar. 16 Zaterdag. H. Marcellds, Paus en Martelaar. 17 Zondag. 2e na Drie-Koningen. Evangelie: Be Bruiloft te Cana in Qalilea. Joh. 2: I—ll. Feest van den zoeten naam Jesds. 18 Maandag. St. Pieter-steel te Rome. 19 Dinsdag. H. Candtüs, Kening en Martelaar. 20 Weensdag H. H. Fabianüs en Sebastianus. 21 Denderd. H. Agnes , Maagd en Martelares. 22 Vrijdag. H. H. Vincentius en Ahastasius. 23 Zaterdag. Verloving der H. Maagd Maria. 24 Zondag. Septuagesima. Evangelie: De arbeiders in den wijngaard. Matth. 20 : 1-—l6. 25 Maandag. Bekeering van Saulus tot Paulijs. 26 Dinsdag. H. PeLvcAßPus. 27 Weensdag H. JeANNEs Chrysostomus, Bisschep, Belijder en Leeraar. 28 Denderd. H. ANieNius, Abt. 29 Vrijdag. H. Franciscds van Sales, Bisschep van Geneve en Patreen van het Seminarie van het Bisdem van ’s Hertogenlosch. 30 Zaterdag. H. Martina , Maagd en Martelares. 31 Zondag. Sexagesima. Gedenkdag van het afsterven van Mgr. Van Vree, Bisschep van Haarlem. Evangelie: Het zaad is het woord Gods. Luc. 8 : 4—15. In de Bisdommen Breda en Roermond is het geoorloofd van Kersmis tot Lichtmis op Zaterdag vleesch te eten. Nieuwjaarsdag en Driekoningen zijn in het Bisdom Roekmomd alleen dagen van devotie. Wie ’t kleine niet en telt, zal nimmer veel vergaren, In geld zoo min als dengd, al wordt hij oud van jaren. Leer van de sprokkelaars te zoeken groote vracht; Want beter nog dan hen, staat dit in uwe macht. FEBRQAEI, Sprokkelmaand, heeft 28 dagen EN IS TOEGEWUD AAN DE ZEVEN SMARTEN DER ALLERH. MAAGD. 1 Maandag. H. Ignatiüs , Bisschop en Martelaar. 2 Dinsdag. Maria Lichtmis. Verplichtend om Mis te hooren. Evangelie: Jesus' opdracht in den tempel te Jerusalem. Luc. 2 : 22—32. 3 Woensdag H. Blasius , Bisschop en Martelaar. ■i Donderd. H. Andreas Corsinus, Bisschep en Belijder. Gedenkdag der keuze van Mgr. Andreas Ignatiüs voor den Aartsbisschoppelijken zetel van Utrecht, en van Mgr. den Aartsbisschop Joannes voor den Bisschoppelijke zetel van ’« Bosch. 5 Vrijdag. H. Agatha, Maagd en Martelares. 6 Zaterdag. H. Dorothea, Maagd en Martelares. i 7 Zondag. Quinquagesima. Evangelie: Be blinde van Jericho. Luc. 18 : 31—43. 8 Maandag. H. Joannes van Matha, Belijder. 9 Dinsdag. H. Apollonia, Maagd en Martelares. Vasten Avond. 10 Woensdag Aschdag. Bag van Bevotie en aan vang der veertigdaagsche vasten. 11 Donderd. H. Titus, Bisschep en Belijder. 12 Vrijdag. Boornenkroon onzes Heeren. 13 Zaterdag. H. Timotheus, Bisschep en Martelaar-. 14 Zondag. Quadragesima, D van de Vasten. Evangelie: Jesus wordt behoord in de woestijn. Matth. 4 ; 1 11. 15 Maandag. H. Faustinus en Jouta, Martelaars. 16 Dinsdag. H. Petrus Nolascus, Belijder. 17 Woensdag Quatertemper. 18 Donderd. H. Scholastica, Maagd. 19 Vrijdag. Quatertemper. 20 Zaterdag. Quatertemper. H. H. Martelaren van Japan, (’s Bosch op den 13 Februari.) 21 Zondag. Eeminiscere, 2® van de Vasten. Evangelie: Gedaanteverandering des lieer en Jesus Christus. Matth. 17 : I—9. Na de Hoogmis Te Beum ter viering van den Verjaardag van Z. M. den Koning der Nederlanden. 22 Maandag. St. Petrus-stoel te Antiochië. 23 Dinsdag. H. Margarita Van Cortona, Maagd. 24 Woensdag H. Mathias, Apostel. Bag van Bevotie 25 Donderd. H. Walburga, Maagd. 26 Vrijdag. H. Alexander, Paus. 27 Zaterdag. H. Petrus Damianüs. 28 Zondag. Oculi. 3® van de Vasten. Evangelie: Jeans drijft den duivel uit. Luc. 2 : 14—26. In (Ie Bisdommen 's-Bosck en Breda is Maria Lichtmis verplichteud nis Zondag en in ’t Bisdom Roermond slechts een dag van Devotie, Geen tijd zoo blij, zoo goed, dan wel de kinderjaren. Geen zorgen, kommer, smart, komt dan ’t gemoed bezwaren En toch verlangt de jeugd te worden gkoot en vrij, Terwijl zij meestal vindt een groote slavernij. MAART, Lentemaand, heeft 31 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN DEN H. JOSEF. 1 Maandag, j H. Suitbertüs , Bisschep en Belijder. 2 Dinsdag, j H. Simplicius, Paus en Belijder. 3 Woensdag De Zalige Fredericus, Abt te Hallum bij Leeuwarden. 4 Donderd. Gedenkdag der herstelling van de Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland, 1853, en der keuze van Mgr. Augusti-Nus voor den Bisschoppelijken zetel van Eoermond. 5 Vrij dag. Be H.H. vijf Wonden omes Heer en. 6 Zaterdag. H. Fridolin, Abt. 7 Zondag. Leatare, 4® van de Vasten (halfvasten). Evangelie; Vermenigvuldiging der Brooden. Joann. 6 : I—ls. 8 Maandag. H. Joannes de Deo, Belijder. 9 Dinsdag. H. Francisca, Weduwe. 4» 10 Woensdag Mirakel van Amsterdam. 11 Donderd. H.Thomas van Aqdinen, Belijder en Leeraar. 12 Vrijdag. H. Eüphrasia, Maagd. 13 Zaterdag. H. Gregoriüs de Groote, Paus, Belijder en Leeraar. 14 Zondag. Judica. Passie-Zondag. Evangelie; Wie zal Mij van zonden overtuigen? Joh. 8 : 46—59. 15 Maandag. H. Zacharias. 16 Dinsdag. H. Heribertüs. 17 Woensdag H. Gertrüdis, Maagd. 18 Donderd. H. Gabriel, Aartsengel. 19 Vrijdag. H. Josef, Beschermer der Kerk. 20 Zaterdag. De zeven smarten der H. Maagd. 21 Zondag. Goéde week. Palm-Zondag. Evangelie: j Luisterrijke intocht van Jesus in Jerusalem. Matth. 21 : I—9. 22 Maandag. H. Eelco, Aht en Martelaar. 23 Dinsdag. H. Victorianus, Martelaar. 24 Woensdag H. Hildechilde. 25 Donderd. Witte dokderdag. In de Bisdommen Haarlem, Breda en 's Hertogenbosch, te vieren als Zondag, ter oorzake van O. L. V. Boodschap. Evangelie: Jesus wascht de voeten zijner Apostelen. Joh. 13 : I—ls. 26 Vrijdag. Goede Vrijdag. 27 Zaterdag. Paasch-Avond. 28 Zondag. Paschen. De verrijzenis des Hoeren. Evangelie : Be vrouwen bij het graf bevinden de waarheid der verrijzenis, haar door den Engel verzekerd. Mare. 10 ; I—7. 29 Maandag. 2® Paaschdag. Te vieren als Zondag. In het Bisdom Roermond: Dag van Bevotie. Evangelie; Be Emmaüsgangers. Lucas 24 : 13—35. 30 Dinsdag. 3e Paaschdag. Bag van Bevotie. 31 Woensdag H. Baldina, Maagd. April doet wat hij wil; hier stort met zware straleu De regen dapper neer en doet het viertal dalen. Die bui, voor hen vol ongemak, bewerkt een vruchtbren grond Zoo vormt een tal van tegenheêo, zeer vaak een zaalgen stond. APRIL, Grasmaand, heeft 30 dagen EN is TOEGEWIJD AAN HET H. HUISGEZIN. 1 Donderd. H. Walerik. 2 Vrijdag. H. Amfianüs, Martelaar. 3 Zaterdag. H. Nigetas, Abt. 4 Zondag. qdasimodo. Beloken Paschen. Evangelie: Thomas ziet den Lieer verrezen en gelooft. Joh. 20 : 13-31. 5 Maandag. Onze-Lieve-Vrouwe-Boodschap, doch zonder verplichting om Zondag te houden, wat reeds op Witten-Donderdag is geschied. 6 Dinsdag. De zalige Juliana, Maagd. 7 Woensdag H. Patricids, Bisschep en Belijder. 8 Donderd. H. Franciscus van Paulo, Belijder. 9 Vrijdag. Feest der H. Lans en iSagelen onzes Heeren. 10 Zaterdag. H. Isidorüs, Belijder en Leeraar. 8 Zondag. 12® na Pinkster. Evangelie: De barmhartige Samaritaan. Luc. 10 : 23—37. 9 Maandag. H. Hyacinthus , Belijder. 10 Dinsdag. H. Laurentius , Diaken en Martelaar. Dag van Devotie. 11 Woensdag H. Garegericus, Bisschep en Belijder. 12 Donderd. H. Clara, Maagd. 13 Vrijdag. H. Wigbertüs, Martelaar. 14 Zaterdag. Vastendag. H. Werenfridüs, Belijder. 15 Zondag. 13® na Pinkster. Maria Hemelvaart. Evangelie: Martha en Maria. Luc. 10 : 38—42. 16 Maandag. B. Rochüs , Belijder. 17 Dinsdag. H. Willem van Galen. 18 Woensdag H. Jeroen, Pastoor van Noordwijk en Martelaar. 19 Donderd. H. Ludovigus ToLOSjtNus, Belijder. 20 Vrijdag. H. Bernardüs, Abt en Leeraar. 21 Zaterdag. H. Joanna Prancisca, Weduwe. 22 Zondag. 14® na Pinkster. Evangelie: Niemand kan twee heeren dienen. Matth. 6 ; 24—33. 23 Maandag. H. Philippüs Benitius, Belijder. 24 Dinsdag. H. Bartholomaeus, ApostekDa^i 25 Woensdag H. Gregorius , Bisschep van Utrecht en Belijder. Stichter eener Domschool, waaruit later de Utrechtsche Akademie ontstond. 26 Donderd. H. Koning Bodewijk, Belijder. Gedenkdag der wijding van Mgr. Andreas Ignatiüs, Aartsbisschop van Utrecht. 27 Vrijdag. H. Josephüs Calasanctius, Belijder. 28 Zaterdag. H. Aügustinüs, Bisschep, Belijder en Leeraar. Stichter eener H. Kloosterorde. 29 Zondag. 15® na Pinkster. In het Bisdom van Feest der H.H. ENGELBEWAARDERS.EvangeIie: i\rom.Luc. 7 :11-16. 30 Maandag. H. Eosv van Lima uit Z.-Amerika, Maagd. 31 Dinsdag. H. Raymundus Nonnatus, Belijder. Deez* herder toont dat overleg de helft is van het werk, Want rustig speelt hij niet het kind en overziet het zwerk. En dwaalt er soms een schaapjen af, een kluitworp brengt het weder, Dit is een beeld van d’ Almacht Gods en Zijner zorg zoo teeder. SEPTEMBER, Herfstmaand, heeft 30 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN DE H. 11. ENGELBEWAARDERS, 1 Woensdag H. Werenfridüs, Belijder. 2 Donderd. H. Stephanus, Koning van Hongarije en Belijder. 3 Vrijdag. De onthoofding van den H. Joannes den DOOPER (van den 29® Aug.) 4 Zaterdag. H. Eosa van Viterbo, Maagd. 5 Zondag. 16® na Pinkster. Evangelie: Is het geoorloofd op den Sabbat te genezen? Luc. 14 : I—ll. 6 Maandag. H. Rosalia, Maagd. 7 Dinsdag. H. Carlomannus. 8 Woensdag O. L. V. Geboorte. Verplichting mn Mis te hooren. Voor de Bisdommen’s hosch en Breda te vieren als Zondag, en in het Bisdom Roermond: dag van Devotie. 9 Donderd. H. Rosa van Lima, Maagd. 10 Vrijdag. H. Nicolaas van Tolentyn, Belijder. 11 Zaterdag. H. Otgerus, Belijder. 12 Zondag. 17® na Pinkster. Naamfeest der H. Maagd. Evangelie: Het grootste gebod der Wet dat der Liefde. Matth. 22 : 35—46. 13 Maandag. H. Fredericus. 14 Dinsdag. Kruisverheffing. H. Maternus. 15 Woensdag Quatertemper, Vastendag. 16 Donderd. H. Cornelius , Paus, en H. Cyprianus, Bisschep, Martelaren. 17 Vrijdag. Quatertemper, Vastendag. Indrukking der wonden van den H. Franciscus. 18 Zaterdag. Quatertemper, Vastendag. 19 Zondag. 18® na Pinkster. De zeven smarten der H. Maagd. Evangelie: Be lamme wordt genezen. Matth. 9 : I—B. 20 Maandag. H. H. Eustachius en Gezellen, Martelaren. 21 Dinsdag. H. Matth.yecs, Apostel en Evangelist. Bag van Bevotie. 22 Woensdag H. Thomas van Villanov.a , Bisschep en Belijder. 23 Donderd. H. Linüs, Pans en Martelaar. 24- Vrijdag. O. L. V. ten vrijkoop der slaven. 25 Zaterdag. H. Maternus, Bisschep en Belijder. 26 Zondag. 19® na Pinkster. H. Janüarius en Medegezellen, Martelaren. Evangelie: Be man zonder Bruiloftskleed. Matth. 22 : 1 17. 'TI Maandag. H. H. Cosmas en Damianus, Martelaren. 28 Dinsdag. H. We.nceslaus. Martelaar. 29 Woensdag H. Michaël . Aartsengel. Bag van Bevotie. 30 Donderd. H. Hieronymus, Belijder en Leeraar. "Wat vreugd verschaft de druif, wat smaakt de wijn toch zoet Wanneer men houdt de maat en heeft een rein gemoed. Maar wat een smart, een ja dikwijls welk een schand Treft hem, die door ’t misbruik verduistert zijn verstand. OKTOBES, Wijnmaand, heeft 31 dagen EN IS GEWIJD A.AN de VEREERING VAN DEN ROZENKRANS. 1 Vrijdag. H. Bavo, Belijder. Hoofdpatroon der stad Haarlem en van de plaatsen in het Bisdom Haarlem, die geen eigen Patroon hebben. 2 Zaterdag. In het Aartsbisdom Utrecht feest der H. H. Engelbewaarders. 3 Zondag. 20e na Pinkster. Feest van den H. H. Rozenkrans. Evangelie: De zoon van den koninklijken hoveling genezen. Joh. 4 : 46—54. 4 Maandag. H. Pranciscüs van Assisië, Belijder. Stichter van de orde der Minderbroeders. 5 Dinsdag. H. Ludovicus Bentr.andus, Belijder. 6 Woensdag H. Brüno, Belijder. 7 Donderd. H. Calixtüs, Paus en Martelaar. 8 Vrijdag. H. Birgitta, Weduwe. 5 9 Zaterdag. H. Dyokisius en Gezellen, Martelaren. 10 Zondag. 21» na Pinkster. H. Franciscus van Bor-GiA, Belijder. Evangelie: De onmeedoo' I gende knecht gestraft. Matth. 18 : 23—35. 11 Maandag. H. Gummarus, Belijder. 12 Dinsdag. H. Wilfridus, Bisschop en Belijder. 13 Woensdag H. Koning Edüard , Belijder. 14 Donderd. H. Josepha Cupsrtino, Belijder. 15 Vrijdag. H. Teresia, Maagd. 16 Zaterdag. H. Joachim, Belijder. 17 Zondag. ! 22® na Pinkster. Evangelie; Geef den I Keizer loat des Keizers en aan God wat Godes is. Matth. 22 : 15—21. 18 Maandag. H. Lucas, Evangelist. 19 Dinsdag. H. Petrus van Alcantara. 20 Woensdag H. Joannes Cantiüs, Belijder. 21 Donderd. H. H. Ursula en Gezellinnen, Maagden en Martelaressen. 22 Vrijdag. H. Maria Magdalena van Pazzi, Maagd. 23 Zaterdag. H. H. Cyriacus en Gezellen, Martelaren. 24 Zondag. 23» na Pinkster. H. Raphaël , Aartsengel. Evangelie: De opwekking van Jdirus dochter. Matth. 9 : 18—26. 25 Maandag. H. Laurektius Justinianüs, Bisschep en Belijder. 26 Dinsdag. H. Übaldus, Bisschep en Belijder. 27 Woensdag H. Hedwigis, Weduwe. 28 Donderd. H. H. Simon en Judas, Apostelen. Dag van Devotie. 29 Vrijdag. H. H. iSiAZAnius, Celsius en andere Martelaren. 30 Zaterdag. Vigilie van Allerheiligen. Vastendag. 31 Zondag. 24e na Pinkster. H. Wolfgangus, Bisschep en Belijder. Evangelie: Jesus stilt den storm op zee. Matth. 8 : 23—27. De sneeuw bedekt de Rog en geeft der jeugd vermaak Zoo trekt men nut en vreugd uit eeue zelfde zaak. Wel hem die dit betracht in alle aardsche zaken, Want voor of tegenspoed zal dan zijn hart niet raken. NOVEMBER, Slacnimaand, heeft 30 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN DE GEDACHTENIS DER OVERLEDENEN 1 Maandag. Allerheiligen. Te vieren ah Zondag. Evangelie: De acht zaligheden. Math. 5:1. 2 Dinsdag. Allerzielen. I)acj van Devotie. 3 Woensdag H. Hubertus, Bisschep en Belijder, laatste Bisschep van Maastricht. 4 Donderd. H. Carolds Borromaeüs, Bisscliop enßelijd. 5 Vrijdag. H. Odrada, Maagd. 6 Zaterdag. H. Leonardus, Belijder. 7 Zondag. SS® na Pinkster. H. Willibrordus, Apostel van Nederland, eerste Bisscliop van Utrecht, Patroon van liet Aartsbisdom Utrecht en liet Bisdom Haarlem. Evangelie : Het onkruid tmscken de tarwe. Mattb. 13 : 24—30. 8 Maandag. Oktaaf van Allerheiligen. 5* 9 Dinsdag. H. Hubertus, Patroon tegen de dollehondsziekte. 10 Woensdag H. Andreas Avellinus, Belijder. 11 Donderd. H. Martinus, Bisschop en Belijder. Hoofdpatroon der stad Utrecht en der plaatsen in het Aartsbisdom, die geen eigen Patroon hebben. 12 Vrijdag. H. Lebüinus, Belijder en Geloofsprediker in bet Aartsbisdom Utrecht en eerste Patroon van Beventer. 13 Zaterdag. H. Didacus, Belpder. 14 Zondag. 26® na Pinkster. Feest der Kerkwijding van alle Kerken in het Bisdom Uoermond. Evangelie: Het Mosterdzaad. Matth. 13 : 31—35. 15 Maandag. H. Gertrüdis, Maagd. 16 Dinsdag. H. Willehadus, Bisschop en Belijder. 17 Woensdag H.'Gregorius Thaumaturgus. 18 Donderd. Kerkwijding van de Bazilieken der H. H. Apostelen Petrus en Paulus. 19 Vrijdag. H. Êlisabeth, Weduwe. 20 Zaterdag. H. Felix van Valois, Belijder. 21 Zondag. 27® na Pinkster. O. L. V. Opdracht in den tempel. Evangelie; Voorspelling van den dag des oordeels. Matth. 24 : 15—85. 22 Maandag. H. Caecilia, Maagd en Martelares. 23 Dinsdag. H. Clemens, Paus en Martelaar. H. Frudo, Belijder. 24 Woensdag H. Joannes van het kruis, Belijder. 25 Donderd. H. Catharina, Maagd en Martelares. 26 Vrijdag. H. Amelberga, Maagd. 27 Zaterdag. H. Oda, Maagd. 28 Zondag. 1® van den Advent. Evangelie: Be tweede komst des Heeren. Luc. 21 : 25—38. 29 Maandag.- H. Eadbodus, Bisschep van ütrecM en Belijder. Zijn gebeente rust te Beventer. 30 Dinsdag. H. Andreas, Apostel. Bag van Bevotie. Een Volksfeest is een vreemde zaak voor hem die niet begrijpt. Dat zulke feesten uit den aard der volken zijn gerijpt. De godsdienst gaf het hoofddoel aan, de vreugd het tweede deel. En geeft het misbruik meer te zien, dan is dit ook te veel. DECEMBEE, Wintermaand, heeft 31 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA. 1 Woensdag Vastendag. H.Eligius, Bisschop en Belijder. 2 Donderd. H. Bibiana, Maagd en Martelares. .3 Vrijdag. Vastendag. H. Eranciscüs Xaverius, Belijder. Apostel van Indie. 4 Zaterdag. H. Barbara, Maagd en Martelares. 5 Zondag. 2® van den Advent. Evangelie: Joannes in de gevangenis. Matth. 11 : 2—lo. ü Maandag. H. Nicolaas, Bisschop en Belijder. 7 Dinsdag. H.Ambrosius, Bisschop, Belijder enLeeraar. 8 Woensdag Vastendag. Okbevlekte ontvangenis der H. Maagd. Verplichting om Mis te hoeren. In ’t Bisdom ’s Hertogenbosch te vieren als Zondag, en in het Bisdom Roermond: Dag van Devotie. 9 Donderd. H. Albricus, Bisschep en Belijder. 10 Vrijdag. Vastendag. 11 Zaterdag. H. Damasüs , Paus en Belijder. 12 Zondag. 3® van den Advent. Evangelie: De Joden vragen aan Joannes wie Hij is. Joh. I : 12—28. 13 Maandag. H. Lucia, Maagd en Martelares. 14 Dinsdag. H. Nigasius, Bisschep en Martelaar. Q. —* r 15 Woensdag Quatertemper, Fastendag. Gulden Mis. 16 Donderd. H. Eusebiüs, Bissckop en Martelaar. 17 Vrijdag. Quatertemper, Vastendag. 18 Zaterdag. Quatertemper, Fksferaifa^i.O.L.V. 19 Zondag. 4®. van den Advent. Evangelie: Joannes predikt in de woestijn. Imc,. 3:l—-6. 20 Maandag. H. Maclovius. 21 Dinsdag. H. Thomas, Apostel. Dag van Devotie. 22 Woensdag Vastendag. In liet Bisdom Roermond geen Vistendag. 23 Donderd. H. Ichyrion, Martelaar. 24 Vrijdag. Vastendag. H. Adelia. 25 Zaterdag. Kerstmis, Geboortefeest des Heeren. Te vieren als Zondag, Evangelie; De geboorte van Christus. Luc. 2 : I—l4.1—14. Heden is het geoorloofd vleesch te eten. 26 Zondag. i 2® Kerstdag. H. Stephanus , Diaken en eerste Martelaar. Evangelie: De hardnekkigheid der Joden lerüpt. Matth. 23 : 34—39. 27 Maandag. H. Joannes , Apostel en Evangelist. Dag van Devotie. 28 Dinsdag. H. H. Onnoozele kinderen, In ’tßisdom ’s Hertogenlosch: Dag van Devotie. 29 Woensdag H. Thomas van Kantelberg , Bisschop en Martelaar. 30 Donderd. H. Richard. 31 Vrijdag. H. Silyester, Pausjen Belijder. jleiiphüfrl eeuw schonk het aanzijn aan de huizen van Habsburg en Bourbon, waarvan het eerste de keizerskroon overhet Heilige Duitsch-Roomsehe Rijk zeer spoedig dragen zou, terwijl het tweede eerst een paar eeuwen later den troon van Frankrijk, van Spanje, Napels, Sicilië en Toskane beklimmen moest. De vertegenwoordiger van den voornaamsten en oudsten tak van het huis der Bourbons is op dit oogenblik Henri Charles Perdinand Marie Dieudonné van Artois, hertog van Bordeaux, graaf van Ghamhord, rechtens en naar wij, ofschoon met vrees, hopen, eens feitelijk Zijne Majesteit Hendrik V, koning van Frankrijk. Voor wij uwe aandacht mogen inroepen voor deze merkwaardige en hoogst treffende persoonlijkheid zelve, moeten wij haar eerst verzoeken voor het doorluchtig stamhuis, waaruit hij gesproten is, en dat hij op zoo edele, vorstelijke wijze vertegenwoordigt. De Bourbons stammen af van Robert van Clermont, den zesden zoon van den H. Bodewijk IX, den ridderlijken, maar ongelukkigen laatsten kruisvaarder. Deze Robert huwde in 1272 met Beatrix, de erfdochter der machtige Seigneurie of heerlijkheid Bourbon. ' Zij hebben zich het allereerst in de geschiedenis van Frankrijk buitengewoon bekend gemaakt gedurende (fe negen hevige godsdienstoorlogen, die hun vaderland geteisterd hebben. Daarbij waren zij óf zelf protestantsch öf ten minste op de zijde der woelige protestantschgezinde partij der Huguenots of Hugenoten. Toen de linie van Valois uit het aloude stamhuis der Gapetin- gers met Hendrik 111 door een zoogenaamd dominicaner kloosterling, Jacob Clément, vermoord, uitstierf, beklommen zij met den populair geworden Hendrik IV den vorstenzetel van den oudsten zoon der H. Kerk. nParis vaut bien une messe” nParijs is .wel eene mis waard,” zeide deze toen nog protestantsche Bourbon , die de hoofdstad van zijn Rijk moest belegeren, omdat het katholieke Frankrijk geen onkatholieken vorst kon dulden. Hendrik IV werd katholiek Parijs door hongersnood gedwongen, hem als koning te erkennen. Deze gebeurtenis heeft de treurige eer genoten door den goddeloozen Voltaire tot onderwerp van een uitvoerig, vrij langdradig gedicht, de Henriade, te zijn gekozen. Frankrijk klom onder de Bourbons tot den hoogsten trap van bloei en luister; de grootheid, die Napoleon het verschafte, was meer in schijn dan in werkelijkheid van hoogere en uitgestrektere beteekenis dan die het reeds door de Bourbons verkregen had. Ook in dit opzicht wil de wereld, speciaal de liberale wereld, bedrogen wezen; de katholieke Bourbons hebben Frankrijk natuurlijk kwaad, veel kwaad berokkend en zich zelven er bij; en wat nog erger is zij hebben in hun rampspoed niets geleerd en vergeten. Deze goedkoope fraze velt reeds bij voorbaat het vonnis, wanneer de Bourbons ter sprake worden gebracht. Deze fraze verhindert meer dan men zou denken de herstelling hunner regeeringen, de wederbeklimming hunner troonen. En geen wonder, dat het liberalisme Terloops merk ik hier op, dat dit weinige, naar mp dunkt, reeds voldoende moet zijn om te verklaren, hoe de vooruitgang der zaak van de Carlisten in Spanje tegen den zin van Prins van Bismarck moet wezen. Door de kracht der wapenen in Spanje hersteld, wordt reeds het uitzicht op hun herstel in de overige Bourbonsche rijken sterk verlevendigd en, dewijl zij in de harten van het beste deel dier natiën leven en getrouwe aanhankelijkheid vinden, is er weinig noodig, om hen ook daar weder op den troon te voeren. Het herstel der Bourbons zou in onze dagen tevens de hechtste stut en steun worden voor het meer en meer ondermijnde en wankelende huis der Habsburgers. Spanje is reeds het heilzame land geweest, dat de heerschappij der Mahomedanen over Europa heeft belet: zijn heldenmoedige getrouwheid aan minwaardige Bourbonsche vorsten, schonk aan Europa het morgenrood der verlossing van Napoleons dwingelandij: moge het nu weder het struikelblok worden waarover de man van ijzer en bloed, de kerkvervolger onzer dagen, struikelt en te gronde gaat. Indien de Carlisten in hunnen heidenkamp slagen en zegevieren, is de terugkomst op den troon zijner vaderen meer dan waarschijnlijk voor het hoofd der Bourbons, den graaf van Chambord. Daar komt nog meer bij. De reuzenstrijd, die Don Carlos voor zijne dynastie ondernomen heeft, maar die naar alle mensehelijke berekening ook der zaak van de Katholiciteit ten goede zal komen, wekt in Frankrijk de levendigste sympathie op: edelmoedige heldhaftigheid behoort tot de grondtrekken van het Fransche karakter en ieder Franschman, hij moge uit partijzucht of uit haat en vrees voor onzen H. «Onder de publicisten in Frankrijk, die moeielijk kunnen aannemen, dat de brief van den graaf van Chambord over het jongste manifest van Don Carlos, die in het Cuartel Red het licht heeft gezien, geen ondergeschoven stuk is, behoort de heer John Lemoinne. «Het hoofd van het huiS van Bourbon schrijft hij in de Bébats had zich tot dusver streng onthouden van eiken stap, waardoor hij zich voor de handelingen van Don Carlos .mede-aansprakelijk stelde, evenals het Hoofd der Katholieke Kerk zich onthouden had van de bedrijven van den pastoor Santa-Cruz op eenigerlei wijze aan te moedigen. Is het waar, dat Don Carlos, gelijk men dit den graaf van Chambord in den mond legt, voor de zegepraal der katholieke kerk strijd voert, dan moet men erkennen, dat elke weg naar Eome leidt en dat het doel de middelen heiligt. Wij zouden het zeer bejammeren , indien de brief werkelijk geschreven mocht zijn; want daardoor zou in ons oog zoowel de royalistische en kerkelijke zaak als de zaak van Frankrijk op eene ernstige wijze in de waagschaal worden gesteld.” De schrijver verklaart verder, dat, hoe zorgvuldig hij ook de zaak van Frankrijk van die van het Carlisme wenscht te blijven scheiden, het geenszins onmogelijk geacht moet worden, dat beider verwantschajj mettertijd zeer waar en innig zou kunnen worden; »want vervolgt hij al werd Don Carlos geen koning van Spanje, dan zou hij toch wel koning van Frankrijk kunnen worden; een uitzicht, dat, wij behoeven dit niet te verzekeren, weinig aantrekkelijks voor ons heeft. Het is in den laatsten tijd van eene zekere zijde meermalen in herinnering gebracht, dat het onder Lodewijk XIV naar Spanje overgeplante huis van Anjou rechten op den troon van Frankrijk kan laten gelden, die van oudere dagteekening zijn dan die van het huis Orleans. Toen er in de laatste jaren der regeering van Karei X spraak van was om de erfelijkheid in de vrouwelijke lijn in Spanje te herstellen, zeide de koning meermalen tot den Hertog van Orleans: «Die zaak. ren werd! Doch God verijdelde het misdadig opzet dezer snoodaards, en op den 29e° September 1820 schonk Hij het levenslicht aan den man, op wien thans sinds 54 jaren het sehoone en edelmoedige Frankrijk het hetronwvolle oog gericht heeft, als op den eenigen, die door het recht zijner geboorte, de fierheid van zijn koninklijk zelfgevoel, bij gemis aan alle persoonlijke eerzucht, en den adeldom van zijn standvastig, echt godsdienstig karakter, in staat is, zijn vaderland den alouden luister en glorie te hergeven. Veroorloof mij, bij het slot van dit eerste gedeelte, u een dichtstuk, in het oorspronkelijke van Lamartine, voor te lezen, dat deze later afgedwaalde dichter op de geboorte van den graaf van Chambord vervaardigde en waarin hij met den blik eens Zieners veel van de toekomst voorspelde, ofschoon nog een ander deel, naar wij hopen, eemaal in vervulling komen moet. o<le op de geboorte van den hertog van Bordeaux. mwa voort! vergiet maar bloed! blijft treffen! Hoe meer gij zijne takken snoeit. Zal deze stamboom zich verheffen. Die steeds in nieuwer loten bloeit! Verijdelt God des misdrijfs pogen? Altijd aan ’t vuig geweld onttogen, Wreekt ’t vruchtbaar vorstenbloed zijn eer! Athalie’s gruwzaam zwaard ontkomen, Wordt steeds een kindjen opgenomen, Gekweekt, beveiligd door den Heer! Een wonderkind is ons geboren. Een erfgenaam van ’s martlaars bloed; Hier doet zich ’t jongst orakel hoeren, De laatste zucht van ’t vroom gemoed! Bij der kanonnen donderklanken. Waakt Frankrijk op, om God te danken. Voor ’t leven uit des dooden hand! O spel des toevals! wonderwegen! De bouwval heeft den tooi verkregen Der lelie, door den storm geplant. Wanneer, als herderlooze schapen, De volken dwalen op den rand Des afgronds, daar hun vorsten slapen, Komt Hij, ’t behoud van ’t vaderland! Wen ’t volk ’t Verleden ziet verdwijnen. Een Toekomst, onbekend, verschijnen. Verdoolt het in een ehaosveld, De twijfel doet zijn poolstar missen, De waereld tracht een woord te gissen, Maar de aard’ verlangt en eischt een Held! Houdt moed alzoo! Hun zeegrijk leven Ontkiemt uit Frankrijks nood; want God Heeft uit verneedring hen verlieTen, frankrijk te redden is hun lot! Zoo mocht met vroom en vreezend wachten, . ; Gansch Isrel naar verlossing smachten, Daar ’t oog nog staarde in duistren nacht Toen ’t kindje, dobbrend, op de baren Des Nijls, in ’t teenen korfje aan ’t varen, Toen Mozes reeds verlossing bracht! Doorluchte wieg! Broos reddingsteeken, Behoed door ’t waakzaam moederoog, Door u is Frankrijks vrees geweken: Geen wonderteeken, dat bedroog! Des dichters geestdrift, vol vertrouwen. Mag juichend in de toekomst schouwen. Een toekomst, die steeds overwint! En als dat drietal Oosterwijzen, Voor \vien de wonderstar mocht rijzen. Knielt hij vertrouwvol bij een kind! Om op een somber graf te weenen , Ziet hij, als eens Pergamus’ zoon, Van zijnen wieg te vaak verdwenen. Zijn moeder, prinsen, heel de kroon! Mag hij, op moederarm gedragen, Soms naar den dierbren vader vragen, Hij ziet hen de oogen nederslaan; Dan wijst zij hem een’ traan in de oogen. Of over ’t praalgraf heengebogen. Zijn vaderland, den hemel, aan! Bij ’t snel verzinken van de jaren, Zal eens zijn onverganklijk Rijk, Na menig storm ziek openbaren, Nog duchtend eerst dat het bezwijk’! Doch ’t slagzwaard op verwinningsvelden, Zal hem de nagedachtnis melden, Der toekomst, Clovis reeds voorzegd; Zoolang éen splinter van zijn degen, Omstraald van glorie en Gods zegen. Zal trillen voor ’t onwrikbaar recht. Doof voor die wufte, weeke klanken. Die d’ eeuwgeest aan haar telgen leert, Zal hij in zijnen plicht niet wanken, Deez vorst die niet, óf sterk regeert! Zijn heldenstam van vroeger dagen, Ten schild als eersten troon gedragen. Grondvestte ’t eerst zijn macht op moed! Hij weet het, ’t menschdom moge weenen, Dit purper houdt den vorst omschenen: ’t Voor ’t vaderland vergoten bloed! Bevreesd voor de uitspraak der historie. Onsterflijk in haar recht en wraak, Weet hij, o Franschen, dat de glorie. Houdt in haar handen toorts en baak, Die toorts met kruid en bloed bedropen. Ziet hij d’ afgrijs’bren weg doorloopen Van ’tvolk, door zijne gruwelen groot. Een toorts als in vervlogen dagen, De furie wrekend heeft gedragen, Waarvoor de booswicht angstig vloot. ' Terwijl in ’t somber graf verdwijnen, De booze vorsten en hun werk, Laat deze baak haar stralen schijnen, Op d’ eeuwen, door haar deugden sterk. Geen tijd vermindert hare glansen! Zij schittren nog aan d’ avondtransen , Der waereld tot den jongsten dag. Verbonden met onsterflijk leven; Zoo ziet ge ’t eeuwig lichtje zweven, Dat Gods altaar beschijnen mag. Want in den tijd, dien wij beleven, Weet hij, dat m’op geen troon vergrijst, Tenzij men door zijn werkzaam streven. Aan ’t volk zijn recht en deugd bewijst; Dat op den troon des rijks gestegen. Hij steunen moet op eigen degen. Gelijk de Godheid op haar Macht: Gods beeld moet uit zijn wezen stralen, Hij moet met beogen luister pralen. Als waar hij niet van ’t aardsch geslacht. Want aan den voet des troons aan ’t woeden. Spat, schuimt met dreigend woest geweld, Der volkren losgebroken vloeden, Ondanks ’t beleid van d’ ouden Held, Die Nestor, zeegnend gageslagen Door God, toont hem voor later dagen, Door eigen voorbeeld, hoe ’t Beleid Aan wrakken, op het strand gedreven, Den hechter bouwvorm weet te geven, Eens tempels voor de onsterflijkheid! Zoo toonde zich in mijne zangen De Toekomst, mij voor ’t oog gemaaid. Het geestdriftvuur had mij bevangen. Door aarde en hemel mild bestraald. Want Frankrijks hoop en zoet vertrouwen, Vervingt ’t langdurig smartlijk rouwen. Gelijk vaak, na een langen nacht. Van uit den schoot der duisternissen, De scheemring ons komt vergewissen. Van ’t heerlijk zonlicht, lang verwacht! Groot en algemeen was de geestdrift toen de hertog van Bordeaux geboren werd. Het valt ons zelfs moeielijk daarvan een denkbeeld te vormen. De geestdrift der Franschen was ten top gestegen: alles vereenigde zich om bij zijne gebeorte hem de hulde en konings-eere te hewpzen, die hem later zoo onverdiend en langdurig zou onthouden worden. Een meer jubelend en juichend Hozanna heeft de geschiedenis niet geboekstaafd. Alles vereenigde zich om de doopplechtigheid zoo glansrijk en luisterrpk te maken, als hij mogelijkheid bedacht kon worden. Dit heilig sacrament werd hem toegediend in de prachtige kathe- monarchale zaak en zijne dynastie de wapens aan te gorden tegen Frankrijk. Ofschoon hij zich na den terugkeer der Bourbons in 1844 weder vele harten door zijne voorkomendheid wist te veroveren, en hij zich voorts alleen met de jachtliefhehberij en godsdienstige oefeningen bezig hield, werd hij toch al spoedig, desniettegenstaande of misschien wel juist daarom, als ültra-royalist beschouwd. De keuze zijner ministers en de wetsontwerpen tijdens zijn zesjarige regeering, waren niet in staat die denkbeelden en vooroordeelen weg te nemen. Vooral de wet op de ■ heiligschennissen, die ter beschikking over een milliard tot schadeloosstelling der onder de revolutie geëmigreerden en geplunderden, en die op de censuur op boeken en bladen, verwekten een hevigen ofschoon onrechtmatigen wrevel. En al slaagde hij, door den slag bij Navarino ter bevrijding van Griekenland in 1827, en op den gJeni Juli 1830 door de inneming van Algiers, er in, den Franschen oorlogsroem te prikkelen de benoeming van het ministerie Polignac en de uitvaardiging der ordonnantiën in het belang der orde bracht hem nog in dezelfde maand ten val.
42,116
MMKB10:000655002:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1877, 01-02-1877 [Bijlage]
null
Dutch
Spoken
7,699
16,829
I™fs,voor onderofficieren. Rekening en verantwoording .... Blz 74. r 01 irmtie van de pyrotechnische school ' Li' ^oenVa".den del' artiIlerie en van inspectie'der draagbare Fouriers. Bevordering tot 1ste klasse. ! '. ! G. S™!:rnsveran^ring der Ude coniP' ^ingartillerie naar Nijmegen » 07 Garnizoensveranderingen op 1 Mei 1877. Wijzigingen in de ' ! H' . tegen Mei 1877 . . ' ' 7, Garnizoensplaats. Het eiland Voorne als » 14. Gebouwen en Gronden. Gebruik van militaire * Geneeskundige dienst. Reorganisatie van liet Personeel van den genees' * kundigen dienst der landmacht . » 97 Vermeerdering van het getal knechts bij 's Rijks , . ,, mag»»jn van geneesmiddelen enz. . . „ 1n.i txenee»kundige liulp. Verstrekken van , _'• Gevangenissen. Wijziging in den dienst der wachten. \ [ l !46 H. Herijk van maten en gewichten Herstellingen of verbeteringen van gé-bouwen.' ! * "■ Hulp. \erstrekken van geneeskundige >••..» 36. ■Sa?".""-*iso' Huwelijken „ilit»]„„ ben.da, 'd,„ r„g „„„ü ' j,,.' ,«• I. >***• .w " "■ «w * 84 ■tar*.'amam"■ i5- i Z: K. Kleeding.' Opriichitin-'vin *êe WlJzi«in.?en noPens inhoudingen up de soldij » 51 Knechts bi '! Ri l g vaneen magazijn van kleeding enz. . J , ,L Ö3W VeRr£SaZ. ™ ' •' > Korting van de soldij '1 Krijgsschool. Cursus v'an de Intendance' a^n 'de' .' .' * g» L. Leveringen. Onderteekening van quitantiên wegens door gemeenten gedane ^ ^ leveringen M. Magazijn van kleeding en wijz. organ. van het personeel der miiit. adm » 141. 4ior » »6. in hot noordoosten van Noord-Brabant door een gedeelte ^ ^ der 3de divisie infanterie ' ! » 151.' Maten en gereedschappen. Vaststelling van. . . ' ' 9 74. MpHiilles voor het aanbieden van eemg boek- of kunstweik. • "" „„ gratificatiën toe te kennen aan mindere geemploijecrden, ~ ™erkMen"r bedienden, werk.aam bij d. inrichtingen van _ ^ 'sRiiks zee- en landmacht. ........ • ■ ■ ïSaTrmfd^PovToslXfoXgaar'mogen tot geen militairen dienst ^ ^ gebruikt worden » 42. als getuigen in strafzaken. . . • # 42 Militie voor 1877. Indeeling van de loting der• ■ • ■ ; 1 ; ' , 145. Misbruiken van hunne wapenen dooi mihtaii en. Maatr g. _ „ 83. Mobilisatie der militie. Maatregelen. . „ 10. « : '■ ' 9a Muziekkorpsen. De Inspoetenr over de mu«i.kkor,»en teven» In.p.eteur _ ^ over het korps stafmuziekanten der marine N. Najaarsmanoeuvres der 1ste divisie infanterie in Utrecht en Gelderland. » 102. O. Oefeningen. Practische. Bataijon mineurs en saPP®"^en ^apens. » \M. Onderricht in de Rijkunst aan officieren Wet van Onteigening ten algemeenen nutte. Wijziging van art. 37 de, Wet van ^ ^ 28 Augustus 1851 P. Pasmunt. Wet van 28 Maart 1877 tot vervanging der- koperen door # ^ bronzen pasmunt. . . ■ • • ; ; • * * ' . ... » "102. Peluwsloopen bij de militaire ziekenmric g » 87. Pensioenen • " j . . . • » ^01. Plaatselijke staf. Reorganisatie van den. . . • • _ Blz 1 ^ 407, 119. Praktijli" Genees- 'en heelk'. van'Officieren van gezondheid . . . • » ^1. i Burn-er- door officieren van gezondheid. . • • • • Provooststraf." Militairen die provooststraf ondergaan , m 0 ^ ^ militairen dienst gebruikt worden » 96. Pupillen. Kleeding en uitrusting » 35. Pupillenschool geschermheerschappij van Z. M. over de Pupillenschool. Hospitaalsoldij Pyrotechnische school. Formatie BIz. 109. » 21. R. Recueil Militair Reis- en verblijfkosten . . ° ■•...» 84. Rekening en verantwoording van 'de' Directie' der weduwen-' en' weezen' * W' kas voor de officieren der Landmacht, over 1875 Reorganisatie van den Staf der infanterie. . . 8 17' r,... " van de Staven der vier hoofdwapens Rijkspaarden. Voorschriften omtrent het branden van! * zo' Hel, S. School, Pyrotechnische. Formatie i f Seinposten. Detachementen voor de • • • • » 73. Verhooging. Appointés der cavalerie . , f1' Verhooging bij het wapen der marechaussee. * — Korting op de ... ■*°- Spoorwegcommissie. Permanente militaire. r',™ iti,door irr 'po!"cle™ - Staven. Reorganisatie der 4 hoofdwapens 84 r • • • > 146. T. SLVSÏÏto l"sr,,elK'*e" ™ oppen, |„nd. »*ïï"ttSS of£ragl!'*Mi".isen •' •' •' <£ Tirailleerfluitje. Nieuw model. . ® 98. Torpedocompagnie. Uitbreiding Personeel . * 40" V. Veer- en overvaartgelden.. 'ïSjygr ~««»;«>»»-.»«»■ 95- Verlenging van koksdienst. . ■ . » 18. Verlichting van kazernelokalen Vervoer van blanke wapenen. 8 17. ~~ — militairen per stoomboot. ' 6a Vooirwhtra>etoe'te'tkenMjhaair^UidCTB<wMrtie1(rS^^^g^n^5^f7f J f | 2bg 1 deS^êr,0™"""6 ™° h» d°« h«™« ■»«!«- JOpt h.et weraeven en overnemen van materieel, zoowel van de Artillerie ik eer Genie buiten de standplaats van den Magazijnmeeter opgelegd o-eeft hii de vereischte orders tot het doen der daartoe noodige dStreSn aan de voor die overgave en overname aangewezen personen. a'enStIe,zen aan de SSHS- Alt. Hij verleent bmnenlandsch verlof tot en met eene maand aan hot dezer1 Instructie■ 'van^^T fabrieken gedetacheerd, als bedoeld in art. 3 = constateerd door een geneeskundige u T lekte ~ Se" traktement aan het verlofwordt wbonden ^g ~ ** ^ het volle £& « -üu?5. De aanvragen om verlof der Commandanten voor het materieel en van gmsës msstém huwelijk, mits de aansta,le echlgenoote zedig eJ£jZ Sv^ir'is' <w'«»»^ïJSTSrïiaai ; »«§.* » — —«—• Art. 27. Hij beslist, met inachtneming van de bestaande voorschriften omtrent alle voordrachten tot het toekennen vari de bronzen en zilveren medienst m ,1c conducteur, der arUl.„e onder z,n bevd In naam van den Minister kent hij die medailles toe, en doet de belanghebbenden op plechtige wijze uitreiken. Ou den lsten van elk kwartaal zendt hij aan den Minister nommatieve De voordrachten tot het toekennen van de gouden ® 4' aan de sin- in burgerlijke bedieningen, worden door zijne tusschenko beslissing van den Minister onderworpen. , ,. i* »»'»">« '»'»r = —S «d'1 TtieÈS^hrr3e0dSatSS^PS»-n van de door I™ verleende inedaiUeSsaan de ^ ^ Minister kenuis van alle buitengewone eenigszins -Htó den Inspecteur moeten worden opgemaakt en ingezonden. i f oq '/nndri bevel is o-eseven tot het in staat van verdediging bienArt. 29 ,Z°odra °^el Ss^te wordt hij, wat betreft de magazijnen ui de1"voorbedoelde linie, "stelling of sterkte in zjn ^rkknng omschreven m Ssrerta * —" J: staat te zijn met den meesten spoe riteiten tot hem worden gericht, en Sddtrekken, zoodra mogelijk, mededeeling aan den M Dein verband hiermede noodige gelden worden door hem aan den Mi- "ftTo^tpeetenr behoeft verlof van den Minister 0» - i« *> pe„o.nUjk belang v,n » .icb, zonder voor- In dringende omstandigheden J naiU. die piaats of plaat- arissreiisi T'^SESÏÏ^ noodigis'mits hij daarvan onverwijld kennis geeft aan den Minister. ^ in Art. 31. Bij afTziShelVdL?dïrMinisteVr zal zijn voorzien, de dienstafwachting dat m zijn dienst do ^ „ oerd j0or den Hoofdofficier r£C5- <•* m «— *» * MJ STAAT der periodieke stuhlcen door den Inspecteur van het materieel in te zenden (1). Maandelijks. «sa: - . „„„„ „n PPn halfvol opgemaakt worden; zijn ze (1) De staten die daarvoor vatbaar zijn, ouderofficj. Ooi, Negatief inzenden0" (C°mmiSSie beh°°r F°nds van : tement ov"r de°'afSopTn'malnd^"^^' iTVITÏ T ^ ^ ,0de w- - -p. 25ste ,d. ^Begroetingen der geldelijke uitgaven welke voor den dienst der ver noodigHgeacht.' °Ver de VO,Sendo maand morden 26,ta id' »lSyT£iFs,0ÏSlk,n "nV" om W • 's- Intendant. Ook negatief inzenden. Driemaandelijks. 1ste der Nominatieve opgave van conducteurs der Ar+;iio ■ maand, of bronzen medailles zijn verleend. mÏTmTo^Ï? CS. «■**<—> Bijwagen eïtnïten «rit meesters !T t'0 lJ:", ;uL"<"'n der Officieren en Magazijn- v f . ®tamboek zijn bijgeschreven. Model N" M v n stamboefbTjvoenJenden' ^ elke" " aang«koraen; een" extract T'dA^Toor.maSaZL^SkneChtS e" vordere geëmployeerden. "" id' 2S!3lSiSSS^^'^,-U^'t 1«-«billend. r! F^^^irrasLs ar*°- niaga^Lr^fopgekgdWMrov. O.' g8SChUt' vcra"twü'Jrding in de Halfjaarlijks. «L'ïiT eEto'gi" gyrtSagffTyr»101 ***** ■kst. noodig een exemplaar gezegeld. -O. In duplo, zoo Jaarlij ks. lste Jan. Numerieke staat der deelgenooten hof v Model N«. 8. M v O fSw het Fonds voor onderofficieren. 10de id *Uittr^t«pi W (C°mmissle van beh^r Fonds van onderoffic.). ' bij Je X«™nen aK""»^ m"a m*terM. ■» mgaSTnani.0"™'1™ ™ N'' 9' ■liiriS! •:ZXZ,!:^^"-b"n «P 1» modellen die dan !□,»,„ „„ | «1 O. »Ue. „„ ^ „rlm a„, h ^ 20ste Jan. Opgave der uit de magazijnen afgegeven munitiën , ten dienste van de Rijksveldwacht. Model N°. 10. M. v. O. 31ste id. Opgave van de aan de korpsen van hei; leger en de schutterijen afgegeven patronen en bestanddeelen. Model Is . 11. M. v.. 3-1 «te id «Op-aven van veranderingen tot bijschrijving van de stamboeken voor 31ste id. Upg M v o. Met eene geleidende missive en onder bijvoe¬ ding van de beschrijvingslij sten van het ontvangen geschut. lste Febr. «Voorwaarden tot verkoop van onbruikbaar Artilleriematerieel. M.v.O. In duplo. Met geleidende Missive. ,T,, , *Tn™mtari«PTi var> het in de magazijnen aanwezige materieel, enz. *+°m °ï M V O In drievoud (1 met en 2 zonder kwartaalbladen). Met eene lste Mv,art. Mv^ ^ ^ de Artülerie_ Stapel- en Constructiemaga¬ zijnen vóór 1 Juli. N°. 12. M. v. O. Met eene geleidende missive. 20ste April. -^di^ £n N°. 13. Intendant. In duplo. 10de Mei. Opgave van de Officieren aar.wie den dienst van Adjudant voor het materieel is opgedragen. Model A . 14. M. v. U. lste Juni. «Opgave der nog niet ingezonden pretentiën, voortspruitende uit verleende machtigingen tot aanschaffingen. M. v. O. 30ste Nov. «Verslagen der gehouden buskruitkeeringen. M. v. O. Met eene gt leidende missive. TWEEDE GEDEELTE. 3de reg. Vesting-ai tillenf;.^een c p o compaanie van Breda naar Wil h" Rijdende Artillerie gaat de 4de batterij van Roermond naar Amersfoort. ^ ^ ^ November No. 73 P, •wordta verder b epaaldj dat de Heusden en die van het 6de te Willemstad, "XXen Bemen-op-Zoom. CrTf^MerSlen'tJ^e—^ Eereteeken voor het boenen van belangrijke kr„gsverricbtingen. Aanschrijving M. v. O., 7 Novembj 187b, ^ overwe. S?g Tt 5? ee°ngwkïam October 1874, N° 10, ingesteld ter be- looning dergenen die zich onderscheidden bij de lste en 2de expeditie te!?en f»Ske„dt»rt„Wdidet d°^5 "?;*■*• <">< "« eerewta'iïwS i \ ean hen, die,—met in 't bezit van gesp: sAtieh 1873—1874" _ na het einde der tweede expeditie tegen Atjeh in de iaren 1874 -1S7fi 'Q de bovengemelde krijgsbedrijven hebben deelgenomen. Ue hun deswege uit te reiken gesp draagt het opschrift: Atjeh 1873 1876.. ° kering drLfLtarieVen V3D prijZ6n V00r verwisselstuk- s 1» iTs*zi gftzsfëfs* Irl; sr£Ks7" tin'arülfcr ,t m,lrae"s; !«l Je regiment» Infanterie en S «sis - van het M. v. O. van 16 November 1876 N° ^3 PJ" ~By aanschrijving tamboers of hoornblazers dei' lste 'kl "i.'-"'"!™ rw?uJen. opgenomen onder de hoornblazers bij de Artilterte BH de soldiihp6, ^ eri®' °f wel onder de cijfer niet mogtn wtrden óv^reden J * "**" het °^™k N°SUT "K^niïevW dï'Lf M/ v' °" 48 November 1876, Hoofdstuk van het° Handboek voor otulerofïi ••°P Aanhangsel tot het Xde Ilde Deel (Schoots- en Worptafels) bii de'i' m" T °rp°ra?ls, der Artillerie, nen en alLr verkrijgbaafifggen "dï pnjfvan^T-Oa ' ^ffrcVe^eiT^e^g^ant^en-majoor|^ ijV d ^ Kon.^Müi ° * a*" ^^6'r" L?ui'fc -n^! oiaa IV. 2W), inhoudende: »dat de militairpn ,l,V. ,\a , ' {^taats- onderofficier of sergeant-maioo. L- , ' den. graad van adjudant- N.ve^a: ssir'K » 7 Jnni 1861, N". 37 B, {Ree. Milit. Blz. 177), wordt ter kennis van de militaire autoriteiten gebracht de volgende Opgave van de detachementen voor de seinposten bestemd. (1) Wageningen. — (2) 2de Regt. Vestingartillerie. - (3) 2de standplaats Utrecht. — (4) Woerden. — (5) 2de Utrecht. (1) Schoonhoven — (2) Art.-instructiecompagnie te Schoonhoven. — (3) 4de standplaats Rotterdam. - (4) Woerden. - (5) 2de Utrecht. rn Gorinchem, Tiel, Kuelenburg, Vianen. - (2) Detachement van het -de regt. Vestingartillerie te Gorinchem. — (3) 3de standplaats Gorinchem. (4)" Gorinchem. — (5) 3de Gorinchem. m Grave. — (2) Detachement van het 3de regt. Vestingartillerie 's Bosch. — (3) 3de standplaats Gorinchem. — (4) 'sBosch. — (o) 'de sBosci. ( ). (1) Niimeo-en. — (2) Detachement van het 3de regt. Vestingartillerie te ^ijme( } 4n - (3) 3de standplaats Gorinchem. - (4) Nijmegen. - (o) 7de sBosch. m Arnhem. — (2) lste regt. Veldartillerie te Arnhem. — (3) 2de standplaats Utrecht. — (4) Doesburg. — (5) 8ste Doesborgh. Mï Doesboro-h -(2) Detachement van het 3de regt. Vestingartillerie^ te Does(1) borï. -f3) 2de standplaats Utrecht. - (4) Doesborgh. - (o) 8ste Doesborgh m /utnhen Deventer. — (2) Detachement van het lste regt. Veldartillerie te Zutphen'. — (3) 2de standplaats Utrecht. — (4) Doesborgh. — (o) 8ste Doesborgh. Artilleriereglementen. Aanschrijving M. v. O., 25 November 18/6, N» 49 P. Kennisgeving .lat de Wijzigingen in de Aanvnjnng omtrent de uirichtinq en het gebruik van het getrokken bronzen achterlaadkanon van 12cM. alsmede de Schootstafels voor dat kanon, bij aanwending van gianaf^a " tetsen in 't licht verschenen en verkrijgbaar gesteld zijn bij de K. M. Academie^ tegen den prijs van /» 025. _ M ^ O ^ 27^November "1876^ N°! R Daar^ het gebleken is, ^lat! tenge| ter vooi-Koming , t / worden op 0.75 M. beneden de bovenste koite z™ie der schijf. Déze wijziging moet geschieden, naarmate de dwarsstangen vernieuwing of herstelling vereischen. ,1, Plaatsen waar seinsct>otehet doen van seinschote„ worden geleverd en d) Korpsen door^ w elke ^ detache^ ug rechtstreeks moet worden gericht. Z^oZTe" standplaats der militaire afdeelingen aan wier bevelhebbers de aanvrage tot het verstrekt zullen worden. .. g rsrrr—va„ de ^ niegen verstrekt. 2 RECÜEIL MILITAIR. (26 DECEMBER 1876-25 JANUARI 1877.) EERSTE GEDEELTE. NoV76r" Ie" TP?rJaartgeld,en- .;YanschrÜving M. v. O., 7 December 1876 „d; «ssjsr's Register, model N\ 26, als om "nttrekïin^a00^^"^1?^1'linS van gezegd tegen te gaan, worden de commandeerende OfficLTn ï t verplichtingen telijk uit militie samengesteld, 'a^ voegd bij de dispositie van het Dent v O ,1,1 7 t ,oL f; ' Se* ma.. Bh. 175), ook oprave'te ,L L J f"' N° 56 > B werkelijkei. dienst zijn terumekiSd m» ». 11 de verlofgangers die in komst en de g™«enifr waadde ^ va» zyn verlofpas, het laat,, in het Register, modd^ftgeJhrïtwêS8 TWEEDE GEDEELTE. Rekening en verantwoording van de DirpMio j„ , en weezenkas voor de Officieren der T J l er weduwen- schrijving M. v. O., 9 December 1876 V 62 T rzt iVv1" ^8?5' Aan* Recueil Militair II Blz 231—2SS1 i' , ' , ' , het Verslag m het grip eener aankoopTan / 33000 a^ i l h rL P ^ ^ J>ar is' ™et inbepCt. Nat. W. Schuld f 102 455 r.na J g6n °P het.6rootboek der 2*/. Hetrh««°<r°i°!ch'rii.™ge" »P het GrootboêkX^"/. P»'wf "ƒ 3 «3S» derd, en bedroeg dus op 1 Januari 1876 603. 38 Vermm" Sigfng verleend t kSS^™If ^ ïee^TÏ £ as: de tTEfwerkmm te ^oe^ blijven?"^ bePaalden diTbe! Advertentie van aanbestedingen enz. Aanschrijving M. v. O., 23 December 1876, N°. 55 S. In aanmerking genomen dat het Advertentieblad van verkoopingen, verhuringen, verpachtingen, aanbestedingen, enz., te s Hage bij T. C. B. ten Hagen uitgegeven wordende, een zeer geschutte gelegenheid aanbiedt, om bij liet doen van aanbestedingen enz. ten behoeve van het leger, deze algemeen ter kennis van gegadigden te brengen, vestigt de Minister van Oorlog de aandacht der militaire autoriteiten op dat blad, om wanneer het in 't belang van den dienst noodig voorkomt, advertentien-daarin te doen opnemen. Verhooging der toelage van den Commandant en de Kapiteins van het Koloniaal Werfdepot. Aanschrijving M. v. O 16 December 1876, N°. 58, P. Mededeeling van het Kon. besluit van den löden te voren, N°. 28, waarbij, met wijziging der Algemeene bepalingen, aan den voet der tabelle, gevoegd bij 't besluit van 29 December 486 N . 30, bepaald wordt, dat te rekenen van 1 Januari '1877, de jaarlijksche toelage zal bedraden f 300.— voor den commandeerenden Officier van het werfdepot, en ƒ150 voor de Kapiteins en de met dien rang gelijkgestelde Officieren, behoorende tot het vaste kader van dat depot. - De toelage voor den commandeerenden Officier vervalt, wanneer hij, tot Kolonel bevorderd, m t Be not treedt van het traktement aan dien rang verbonden. Reis- en verklijfkosten. Aanschrijving M. v. O., 27 Def ^er l876, N°. 44 S. Mededeeling van het Kon. besluit van 25 November 187b (Staatsblad N°. 235) tot nadere aanvulling van Art. 19 van dat van 15 December 1849 (Staatsblad N". 62), houdende bepalingen ten aanzien van devergoedm voor reis- en verblijfkosten. Aan Art. 19 van het besluit van 15 Decembei -1849, aangevuld bij dat van 25 November 1866 (Staatsblad N°. 175), woul de volgende zinsnede toegevoegd. »De bepalingen van dit Artikel gelden niet voor het geval dat op denzelfden dag twee of meer der in het eerste lid bedoelde plaatsen zijn bezocht , en de werkelijk afgelegde afstand, met inbegrip der terugreis of reizen, meei dan twee uren bedraagt." Deze bepaling geldt mede voor reizen vóór de dagteekemng. van dit beslui in 1876 gedaan. Reglement voor het af- en opwinden van het kanon van 12 cM K. A., bij een affuit met beweegbare verhoogstukken. Aanschrijving M. v O., 27 December 1876, N°. 71 P. Kennisgeving dat geze^d Slement in 't licht verschenen en bij de K. M. Academie verkrijgbaar iSDtegen°den prijs van f —.05 voor de Departementen van algemeen bestuur, het Leger enz. Fondsen van inwendig beheer en prysbepahng voor e jaar 1877. Aanschrijving M. v. O 29 December 1876, N . 24 I en mededeeling van het Kon. besluit van 24 te voren, N°. 26. (Zie het Militair II. Blz. 237—281.) Tonocraphische en militaire kaart des Rijks (§ew°ne ult" ea v eV Aanfchrifvbg M. v. O., 30 December 1876, N» 60 S Als: vervolg on de aanschrijving van 28 December 1875, N°. 78, S. (Kecueil Militair. I . Blz. 184), wordt ter kennis van het leger gebracht, dat ïn den loop van ï iiar 4876 van o-eze^de kaart herdrukt zijn geworden de bladen. . (Amsterdam), 26° (Harderwijk), 40 (Arnhem) en 44 (Geertrmdenberg), n volgens de leggers te zijn bijgewerkt. Verlichting van kazernelokalen. Aanschrijving M. v. O., 30 e rpmbpr 1876 N°. 114 I. Uit een ingesteld onderzoek gebleken zijnd , "let overal 3is i <+£££ bepaald: ^ ' Minister v. 0. daaromtrent het volgende De kosten van de bedoelde verlichting zullen worden verrekend, als volgt: zstëBrSF' rrriSais ^nas^siST er oZtH*^ vïÜfS^ c. Die van de cantines en uitspanningslokalen, ten laste dier inrichtingen- ten^ondrroffiSer Te^eateT-SV'rf ITr^tT*'16 °fficieren' adJuda«' gehuwden enz mit^n-ariar»■ 1 + PPeiwachtmeesters, woningen voor leiden, ten laste van de belanghebbenden" §angen' dle uitsIuitend daarheen In de kazernen, waar de verlichting door °-as nlaats hppfï tan x, _ge3,htx.t:tf'?e zf b«T lokalen, bedoeld onder b hierboven vefbo!lden aan de verlichting der getal nittpn ,i„r, ri i + a- boven, geschieden naar verhouding van het ».0rdSÏTsM nddeat0®b?T kïï™ worfm verant- E^sssïï—i rsZ1° rs»° " ^ -ebrand of Sttl 1 ^t Rijk verlicht, niet meer lampen enz. worden noodig zijn. °De misbruikJTmoX' door d^Plaatselijkï'oT'g '® .verIichtin» mandanten ter kennis worden «rebracht vm l, r! n , t Gai'nlz°enscomAfdeelingen, en door deze - ?oo ^* **£$£& cembei'^f37fil'-i J c *0 e n oe wichten. Aanschrijving M. v. O. 30 De- (.staatsblad N» 238). °In het /"* K?' Van 9 'e voren' lengtematen van 1 en '2 dekameter ' Hp r»f .erUk onderworpen de droge waren met de diai-hi; hol ' - mtematen, ('e inhoudsmaten voor fés^zi^ E=??r'— - w *P « bepalen, ™a,„p „°e RECUEIL MILITAIR. (26 JANUARI —25 FEBRUARI 1877.) EERSTE GEDEELTE. Formatie van de Pyrotechnisch e sch ooI. Aanschriivinc M v n Jra?o487l; N°- 80 A' Mededeeling van het Kon. besluit vfn 24 rl' Maar^'l876 'n 12^' M?t pzigi£g ,der Jabelle C van het besluit van 20 Maart 1»76N . 12 wordt bepaald dat het aantal Mr. vuurwerkers bii dn S ? f r+ LSC 001 met ëén Van de2de klasse vermeerderd wordt od een jaarlyksch traktement van /900. ' °1' een Bepaling nopens milicien-korporaals en mi licien-sergeanten die tot eene vrijwillige verbintenis worden toegèfaten bh' ï'Vg0kTFeb„Tj'Un'PN-nm"p"'0' 1 beh«»""' AansehrSvin? , , februari 1877, N . 65 P., aan de commandeerende Officieren tZ rr,|S6!V ge', eIyk Ult militie samengesteld. Zoowel de milicien-korpoiaal als de milicien-sergeant zal, bij elk korps van het wapen waartoe bii behoort, mgevolge Art. 9 der wet betrekkelijk de nationale militie tot «I vrijwillige verbintenis kunnen worden toegelaten, met behoud van zijn o-raad Bij gemis van vacature in d.en graad bij dat korps, zal hij, met in-an-Se,' vrijwillige verbintenis, voorloopig den titulairen, door hem bekleeden" graad ^few7VDnmneD/'/7\ C aanThrijv'ng van 19 November 18G0, N°. 54 B (Ree. Müit. Blz. 441) moet als vervallen worden beschouwd. TWEEDE GEDEELTE. Handleiding voor de Officieren van wapening, Mr. geweer makers en zwaardvegers, betrekkelijk het onderzoek <Tn /p herstellingen van de geweren kl. kal. en karabiinen a, u • ving M. v. O., 5 Januari 1877, N°. 60 P kenniseevinJ T Handleiding bij de K. M. Academie in het iicht'veSenl t SSar S™ :Sh?e4JneE"'S 7 °'45' ,00r vao algiL» Huwelijken van vrijwillig dienende militairen bpn^pn a rang van Officier. Aanschrijving M. v. O., 11 Januari' 1877, N»7? p" Noodig geoordeeld zijnde in de regeling van het aantal militairen beneden den iang van Officier, die bij de korpsen gehuwd mogen zijn, en om in ,le aan hen toe te kennen voorrechten meer vastheid te brengen; dat het tevens wenschehjk is het aantal der onderofficieren , die gehuwd mogen zijn, uit te y' . , • „„..kond met de overige maatregelen in den laatsten 53T&-S % SS;J ™ SKTaSff ilï dienst te verbinden zoo wendt, met intie o e/voor het Koloniaal N°-10 » (t ka- - — nemino- der hiernavermelde bepalingen worden verleend. Door den commandeerenden. Officier van het korps, aan ; a. de adjudanten-onderofficier; b. de sergeant-majoors; >ia /4\ v.ï lipt ii hel ,esime"1 R'f it staten of TbTdkeTmSnf" tepta'ab»l£- 13 bij het 1ste regiment \esti Dx .A ... , . regiment Yesting- pagj, bestemd voor het «rP»dr^ J^Xtldvoe?Sstr«etie-comArtilletie , met "^^SeTvestinglttillerie, 4 bij de compugnie bestemd ÏS"J'd^sthty3t; torpedowezeii'en . ^ compagnie, 4 bij het koips on on regimenten Huzaren, 5 bij e. de meesters-werklieden; ƒ. de schrijvers bij de korpsen; 1' de stafhwrnblazers en de staftrompetters; i de SSSTS0^enr^r^n£rs ::^ers en bij de overige ^T^rrfUndere militairen belast met de wasch van een compagnie, een eskadron of een batterij. regimenten Huzaren. : t ::»pl» s» ^ ™d- r ,f "c Art,"er,e- Door <fen Inspecteur van het materieel der Artillerie, aan. p. de conducteurs. jDoor den Inspecteur der Genie, aan : 3' de fortificatic-Qpxichtërs. Qok zullen de toestemming om een II. Onderofficieren, van welk» g , wanneer zij ten minste vier huwelijk aan te gun, slec^ gunnen n 'diend > onder gehoudenheid jaar in den graad van onderomc ™„affement nog minder dan vier jaren G&Sxzte a=ur""4>t"•ni hm (1) Onder deze cijfers behooren te worden begrepen de opperwachtmeesters-vuurwerkers. ie,Si ,h™ ~„i^Xtïe 2 !rr; tf",s rgen ™d«» gunst door plichtsbetrachting en ito'v'rditnt® d£'d. f de/e,raaed« 'ioote van een onbesproken ledra*if k ;1 , aanstaande echtge- minderen militair hC* Sn eenwk™"® ^ °nderofficier of hij met wordt waardig gekeurd zich te mogen' ' ™eC1' « »* hen inwo- zullen sterken dmnk mogen verkoonï « ' ^ de «Gensters vergezellen. Bijaldien te^en dit vpi! i' V,leei ZIJ n troeP op marsch militair niet meer tot eïf reet Jemen~ geha?deld' zal de ^trokken de disciplinaire straf, welke hij voor de overtrad? W0 ,n'toegelaten, ongeacht we,ke ^ *» JZ%£ deir„i^rriT sksrming —- d« ^^ra^TÏÏSe^2ftm,SMe" «'""".lijsten) - mogen gunning tof huw» "! * ™ van hen, die daartoe overigens in de termen zoudenverkenen'*:'dlenSteUjke IV ÏS tr°UWlySten moeten aIs vervallen worden beschouwd m^^z]- deelgenoot te worden van het »Fonds tnt n i * 'r zlctl verbindt, om van vrijwillig dienende militairen beneden denranTSJ» e",weezen s Hertogenbosch opgericht. rang van Officier , onlangs te \ . De gehuwde militairen beneden den ranw van nm^.- i doen gelden op: g Officier kunnen aanspraak t ÏÏSZZSZ.™zioh en hu"gez,n in of tail»d» v.„c;SP7»,r°, Vz^ttnTmkT'^'T soede,T° • b'« besluit Z i9 Augustus 48re,u°. uZaaT* '' hebbende navob"ndru!^oXnï ^ TV' bed°eld> dat de gehuwden, die thans i-ppH« ,i; . ' , ƒ c'!en verstande evenwel, de onderwerpelijke regeling o-een aan waak'nw genieten en daarop volgens in het genoi i™f *>« Cl. De meesters kleeder-, zadel- srbnpn i„ kapelmeesters, deelen niet in die voorrechten. laaizenmakers> zoomede de b. Van de muzikanten, bedoeld onder h van n,mt t a i , . , Z&fïïgTT - id« MftW c"; rr™' '•"<*•»» eskadron of eene batterij. ' ' '' Z'J be'aSt ZÜn met de wasch van een Ito de nog hoogstens ten getale™4bilhcTl\T 16,™rk ■ «n dan «. De fortificatie-opzichtera deto & moeten ..*■ ™1.Ï""" "énê'iLrM ll'kïèndl ,?ordrae!,t van'den betrokken Garnizoens- of Plaatselijken Commandant, te bepalen vercoeding aan dezen zullen uitkeeren. .. , VII Aan de korporaals en soldaten, die thans gehuwd zijn en geen wasch hebben zal bijaldien zij ongenegen mochten zijn, om bij de eerstkomende eelesenheid 'een wasch te nemen; op dien grond het aangaan van eenreenfasement worden geweigerd; dit laatste kan eveneens worden toegepast op d^geimwde korporaals en soldaten, die door den Chef met gedokt worden Beoordeeld, om met een wasch te worden belast.. r' Met af wij kin" in zooverre van het bepaalde sub III, zullen de militairen, die thans gehuwd zijn en aan wie geen voorregten zijn toegekend vooi zooveel zij behooren tot een der categorieën welke slechts een beperkt getal g huwden met voorrechten mogen tellen, bij vacature, het eerst in het genot der voorrechten worden gesteld. Deze regeling treedt in werking op 1 Februari 1877. Wiizigins in het programma van examen ter verkrijging van Wijziging iu [i g de Infanterie, Cavalerie en iVtiïwTrïe Aanihrijving M.' v. O., 12 Januari 1877, N». 87 P. Daar het niet ïn het belang van het onderwijs geoordeeld wordt, dat het officiersexamen ll vikken betreft in het programma, bedoeld bij aanschrijving van 23 Maait f868 N» 3rP (2"c. ^4. f Blz. 60), opgenoemd, wijl daardoor te veel tiid aan repetitiën van het eenmaal geleerde verloren gaat, welke tijd nuttiger vooral voor militaire vakken kan besteed worden, woidt, na daartoe veSegen machtiging van Z. M., bepaald dat het programma van het gewoon examen, te beginnen met 1878, verminderd wordt, a. voor de onderofficieren der Infanterie en Cavalerie, met. de rekenkunde, de stelkunst tot aan de vergelijkingen, de meetkunst tot aan de berekening der inhouden van vlakke figuien, de oude geschiedenis, de geschiedenis der middeleeuwen en de nieuwe geschiedenis tot 1789; b. voor de onderofficieren der Artillerie, met. de rekenkunde, de stelkunst, de vlakke meetkunst, de stereo-, sonio- en trigonometrie, de oude geschiedenis, de geschiedenis der middeleeuwen en de nieuwe ge- SCBif het (wergang'sexamen van de 2de tot de 1ste klasse van het wetenschappeüjk Onderwijs, zullen de bedoelde onderofficieren bewijzen moeten geven van voldoende kennis in de hiervoren genoemde vakken. Het nroeramma van het gewoon examen voor onderofficieren der Artille ï wïï daarentegen met het in 1879 te houden examen uitgebreid met: 1. De HoogduitseUe taal E» voldoende kennis«»» 7 DeZevende meetkunst. De kromme lijnen; de wording, constructie si&r«t¥b^s,,telxr,,'kie,,i de persfec"rf (°°k de mp^pSS'^K" "* teekmi"g °Verlesse" ™" «® h1^eIZienln^ iVa!1 de bePalingen omtrent het uitoefenen vin van hetYv. t> , 20 JanuarM877 6 N° "if /"b "fd"1' f—M** het Kon. W*K 18™"^^ fü" ^'üSSÜT ~ $ ssaLr^syï tr "7t *»ƒ k •* Van, het Kon- besluit van 20 Maart 1817, Lett N3 N° 7A iiu, N- 90.™g 8eSteU' e" ^"">kk" '«* Kon. besluit »,i S «2i behiofSe'Ottert' ST^l^rïÏT"®" "ie°Sl ^ 'md"»d" ÉSPSi~ssas~$ MoS071rt''Mri0jd,en menages- Aanschrijving M. v. O., 22 Januari -IS77 he^ngSSiTon^^tfiSS V-T"' X f « Ti T'n52 3' N-'l'w^bepïïd22 A"gUS,US ™rdVv.„D1eS,Jf ll^T T ï geud. op soldij met toelage va» LMo^'L°?if wordt over teteelïdrtjdïït.^nge'aKn™ Ïdilii—'r''" '-'ri '",,""|l"ll,I'",J, minste klasse tot maatstaf genomen — hii hpt w ? n Van 'len s°Waatder minder dan elf cents, bii de overige Fn fVi ntl. • ï £lment Grenadiers en Jagers Werfdepot minder dan' tien &£lek°rPsen mitsgaders het Koloniaal dertien cents per dag wordt uitgedeeld het^n*3 JvaP('nkorPsen minder dan «Isbjisfcg op de soTdjj van t £, vak te verstrekken"^"hèt^gewicht'letb^^TÏs fed)'r°n(le Semeld tijdArt a n, i r wiuiii neooen van zes honderd gram (0 6 Ko- ï Werfdepót. bcsl"i' !Ün ook toepasselijk op het KoloniSl tai?e%™SLrb^V°;:Xt\eKrS' d^d""' T "" d« -ai- der in den loop vnn^M L „ ®'b™'1 « >™t den uitslag brood voor bet'tijd, 1. Dat het tnun.febrood voor de onderofficieren en minderen, in dé git nizoensbakkeriien bereid wordende, zal worden gebakken uit tarwemeel en bereid met gist, zooals dit bij de bovenbedoelde proeven is voorgeschieven, met uitzondering echter, dat: o. het ration volgens art. 3 van het besluit een gewicht zal hebben van 0'1 'tot^ lKit 'samenstellen van het deeg j Roode of Rijn- en \ Zeeuwsche of witte tarwe zal worden gebezigd; e tot het opmaken van het brood geen rijstemeel zal worden gebruikt, doch daarmede op de thans in de bakkerijen gebruikelijke wijze zal woi den gehandeld; d. het brood zal worden gebakken in den gebruikelyken ronden vorm, en elk brood zal zijn samengesteld uit 2 rations; en e. zoolang de Voorraad rogge, in de bakkerijen aanwezig, met is verbruikt, i roo-o-e- onder het tarwemeel zal worden gemengd, 5 Dat de tot het bakken van brood verbruikte gist, op bladz. - van de p-ene'rale verantwoording en van den staat der ontvangsten en uitgaven dei generale \ o. jon 7qi worden verantwoord, evenals het hoofden vin de betrekkelijke kolomzout en daaraan 0 > moeten luiden: )) Boek wei tmeel, «• - "t.rffiThS li UartLffeTf.ïe.i» het eerste overzicht op IjhVr 'i 'der generale verantwoording, de rations van 0.7o kilogram moeten worden herleid tot rations van 0.6 kilogram; °dengbeesteeed. ^"ooTvïol Maandag waartegen ^ooï^doo'r andere middele», met de meeste zorg moet worden SSsrs» 1875 n° 64 I (Ree. Mil., bladz. 157); 7°. Dat ten aanzier. van he^de Schoonhoven en Willemstad met llellevoetsluis, Heusden, Kamp , , > Qnfipi.i ;n jen treest als hiervoren OoUge^pba,"J^chrden, en de aanschaffing daarvan »1 b,j punt 1 '-fj 2 tZ ,an de commandeere.de Officieren der korpsen Spertel», n overteg"met de» Plaatselijke. of Garni^commandant; °f8.. Dat voor het ÏÏfüülS LT'be'JSng'vtSi zoenen, mitsgaders ten behoev «. ^ kdonie Veenhuizen gevestigd, jldefk'tóS™"'« goed'g'edaan, en de bedragen daarvan te «jjner tijd zullen worden medegedeeld; &&SÈSêy**aBüSk = =: volgende kwartaal verkrijgbaar zal ziin welke^3g8tl het br?od over llet wamiéef hPtdehmStair-6?'-die in f°rten °f versterkte plaatsen worden gelegerd wanneer liet brood niet m natura wordt verstrekt «>n ^ ' van brood zullen genieten van acht cents (0,08) por rnan dats - °P tó^SESSjiKR'wéMra SaSdtM^SS deeling i„ de «Ï.Shiii tf-™ of, »'Jer<l? ,C'V "">»J de de deeling „iet £SXS?5^J3K\2? '™'ekl"»8 1808, N? i?IbS£kjfflï BS1 bit" 3 df ta?iw™s van 27 Augustus p».r ® srs *ï,a'JbijTPS| htgï^f l^°?fdtf biite ge!,eld "" dan worden deze bij het berekenen van den f!;J. bj de, comPagme, buiten aanmerking gelaten, en wordt voor hen-S, noodif TbT6 meld m de berekenino- van rion k- i eten, afzonderlijk worden verwelk korps zij behooren"; en bljsla«' en daarblJ worden aangeduid tot nemen ««gelên"d»rTe b5 T" f'°"- te schriftelijk verslag zal worden on"liT "f ■ ^ Van het le8er e™ naar hun oordeefaan ^ dTe, ^rterin^vaVd^^r^r maatre^ de voeding van den soldaat— beantwoorden" en al of niet S V fT?' V!1U £edir™ -jïde° I°^s i nieuw TVt£SZr& i wft mpt herziening der besluiten van 22 Januari 1875, gezegd personeel, heeft, met herzie g•samenstelling en trakteN«. 24, en van 30 J—^876 N. SamMing van het personeel van den Geneeskundigen dienst der landmacht. Inspecteur. 5500 traktement. 1 Generaal-majoor J Eerste Officieren van gezondheid. 2 1ste kl. Kolonel. ® s 4 » » Luit.-Kolonel » ^ y> 12 2de » Majoor . . • • > > • Officieren van gezondheid. 26 1ste kl. Kapitein •'''[[] |800 » f( [ 2de » 1ste Luitenant . . . • » ^JO » 60 3de » 2de » • • • • s 13UU 8 Eerste Apotheker. 2800 1 Majoor A'°""ïlu, H. Kapitein .... • • ; ««> », I ■.; : ;SB » V» het «Uent voor d» Inspeel «|M. - t«» *- « Departement van Marine worden bet^ld. ^ ^ ^ betreffende de Het bepaalde bij het beslul id militaire Apothekers, werkzaam geikim*g" "pto" „iceutisehen Jiemt, bljft ^ ka4er M he, , , ?'• TwS e»T zf .K'bSedoelde getnlie» begrepen. koloniaal Weifdep , J ^ ^ of 3de klasse (ieder ad i. f 400)"dienstdoMide *bif^s Rijks magazijnen van' geneesmiddelen. Litt. b. TABELLE, 'ZTul, al , ÏÏSjT <&2* d" u" " • en 2 de klasse. , °,£d 'b?4riaf omde.r 7.25 *•> — «*«*» •«» «*- Aan dezelfden, na 24 jaren. ... f Hem, , 23 Jaren. ! . ! ! ! ! *. *. ; ; J ^0; lH,.;tar 'len0ffi,ClereU van gezondhe'd der 2de klasse, Apothekers der 2de klasse en Paardenartsen der 2de klasse. Na 15 jaren dienst, als boven. . . . f 300. * \\ s 5 » 200. * 1J * » » 100. i Re?.e.lln.S der bezoldiging voor gehuwde geëmployeerden hii die^lirfrhf-216 AriCutingen' inSeval van verpleging in een r ,gen" Aanschrijving M. v. O., 30 Januari 1877 N° 60 T Mededeehng van het Kon. besluit van 26 te voren, N'. 24. Met' heriienii ^an.j?UK ^ ij30, ' ^ van 'let ^on* besluit van 10 November 1843 N' 48 wordt bepaald, dat te rekenen van en met 1 Tannari ii r\a. u * '( ' ployeerden bij de militaire hospitalen, gedurende den tijd dat ziM^ genoemde ziekeninrichtingen worden verpleegd in hi «li n T' ' Smd" MÏitT T ,^eke0d/ ^MiS^Ootg, ïr" ke.de 1',™ ,, ?"° ij'V' mJerscheider, autoriteitSn taa tUreïfiJ f l. if i, Ü y°°™Sd« regeling met 1 Januari j], ook g.mizoSSnerieZ g'"B geh"Wde ^mployeerden bij de Intrekking van het Kon. besluit van 9 ^u^ustus ISfifi N° 7a Aanschrijving M. v. O., 31 Januari 1877, N°. 43 S.°^ei Lnnt'vïn'hPt' ^eger wordt gebracht, dat Z. M., bij besluit van 27 Januari il N" 3 in N° 7i (ycn ST m ï» shtd1 hfft, het„besluit van 9 AU ièeS; aan de CuibC ' B'V )' bepalende dat de werkzaamheden, verbonden aan de betiekkmg van Secretaris-Generaal bij het Departement van Om-W door een daartoe door Z. M. te benoemen Hoofd- of Eroffide? van hei belrLkd il-T n-Waargen°men; 6n tevens bevattende eenige voorschriften betrekkelijk de wijze van waarneming van de gemelde werkzaamheden AC8i*e'seïïkLi.t"rin' M' '• °- 31 voeg,I bij de b^chiUtC™?'ëX:mbe^,3WOrS STS^f" H„*ïe™r' Afsewetkle ™ karabijnen. Cavalerie-, per regiment f'r^ 1877 \r« qo n r, . . Deel. Aanschrijving M. v. O., 2 Februari cie^Te'o? h\TtSSt'ag °P h,6t trakteme«taan bereden Offi- n"k> Iijn\rain ,<ii®nstPaal^>den.n Aanschrijving1"T T"o* 187?4 N°. 35 I. Mededeehng van het Kon. besluit van 30 Januari'il S j overweging dat bereden Officieren van de landmachttop het' tijdstip hunner nensionneering, gewoonlijk niet dan met groot nadeel hunne dienstpaarden pensionneering g j gemoetkommg in deze, bepaald, Z jt, ^ de^iierbedoelde Officieren, bij he. verlaten vaif den dienst, eene som van ƒ 60 als bijslag op hun traktement zal worden toegekend, voor elk dienstpaard, waarvan zij bij hunne op pen- sioenstelling werkelijk zijn voorzien. RECUEIL MILITAIR. (26 FEBRUARI —25 MAART 1877.) EERSTE GEDEELTE. Formatie van den Staf der Artillerie en van de inspectie ,S77 \"?, aACiWaFeïei1' Aanschrijving M. v. O. van den 5 Februari ' N " "'p houdende mededeeling van het Kon. besluit van 30 Januari MMÏÏt'1876 Vl2biideH.tabhel|fLitt-B' bomende bij 't besluit van 1876 No S ; i behoorende bij 't besluit van 18 November len Tift A " ' ngetrokke(1\en vervangen worden door de lnervolgende tabellen Litt. A en B, van het tegenwoordige besluit. Litt. A. Samenstelling van den Staf der Artillerie. Inspectie van het personeel der Artillerie: 1 Generaal-Majoor Inspecteur (1)- \ ,i iJ°? J?fVOer aau rle" Inspecteur; 1 Kapitein of 1ste Luitenant Adjudant van den Inspecteur. ^ l?Zef\Van het Tteriee\ de'\ Artillerie' 1 Generaal-Majoor, Inspecteur (1); 1 Majoor, toegevoegd aan den Inspecteur; 1 Kapitein of 1ste Luitenant Adjudant van den Inspecteur (2); 1 Magazijnmeester der 1ste, 2de of 3de klasse. Directie der Artillerie Stapel- en Constructiemagazijnen: 1 Kolonel of Luitenant-Kolonel.Directeur; 1 Majoor of Kapitein, Onderdirecteur; 2 Kapiklassè (4) Lnitenants (3); 1 Magazijnmeester der 1ste, 2de of 3de Pyrotechnische School: 1 Luitenant-Kolonel of Majoor, Directeur, tevens Inspecteur der buskruitfabnkatie; 2 Kapiteins; 1ste of 2de Luitenants (3) JnfPectie der draagbare wapenen; 1 Luitenant-Kolonel of Majoor, Inspecteur, 1 Kapitein, Onderinspecteur; 1ste of 2de Luitenants (3). Geschutgieterij: 1 Majoor, Directeur; 1 Kapitein; 1ste of 2de Luitenant. Aanschaffing van zwaar geschut en verder Artilleriematerieel; 1 Kolonel of Hoofdofficier van minderen rang, ter beschikking van den Minister van Oorlog. r6 oudste..ln ranS der 'wee Inspecteurs kan I.uitenant-Generaal zijn. ' ' KaPltein zijnde, geniet hij een jaarlijksche toelage van /"300 ....... d, ou.1 h„ Commissie van proefneming: 1 Majoor, Voorzitter; 2 Kapiteins; 2 1ste of 2de Luitenants. . . , Departement van Oorlog: 1 Majoor, bij uitzondering een Officier van hoogeren rans?; 2 kapiteins of 1ste Luitenants; 1 Magazijnmeester der 1ste, .de of 3de klasse; 1 Magazijnmeester der 3de klasse (1). Koninklijke Militaire Academie: 1 Kapitein; 1ste of 2de Luitenants (Memone) Magazijnmeesters bij magazijnen dienstdo,ende.(2):: 8 lste klasse (M0 Kapitein); 8 2de klasse, (Kapitein of lste Luitenant), 7 3de klasse (lste 2de Luitenant). Conducteurs; 17 lste klasse (Adjudant-onderofficier); 17 2de klasse (sergeantmajoor); 10 3de klasse (sergeant). Te zamen 55 Officieren en 50 conducteur s. Litt. B. Formatie van het personeel van de Inspectie der draagbare wapenen. Officieren {Memorie). Zijn opgenomen in de organisatie van den Staf der ^WaplcontroUurs: 2 lste kl. a ƒ1400.-; 2 2de kl. a ƒ1200.-; 2 3de kl. a ƒ1100.—. ^ 9 &. f 1000 en 1 Schrijver lste kl. a ƒ900.-. Een van deze is op het bureau van den Inspecteur met een jaarlijksche toelage van iuu. . Opzichter der werkplaatsen: 1 a ƒ1350. Meesters: 6 a ƒ900.—. ^ . , 0 Mr. Geweermalers: bij de wapendepots te Dordrecht en te Gorinchem. 2 è, ƒ 900.—. Machinist 2de kl.: 1 a ƒ 800.. Portier :1a ƒ 450.— 7;. 7 . nov rtacr a f2—75. Deze kunnen met dan met Ei ™ ta dien,. geste,,, worden. Werhliide., per u,r Mrlvu :3de k?' var.™ ƒ0—15; 2de kl., van en met ƒ0—14 tot enmeiyu , met ƒ 0—11 tot en met / 0—10. /-a_a9s Leerlingen, per week: lste kl. ƒ0-07'; 2de kl. /0-0o; 3de kl. ƒ Militairen die provooststraf oad^a, mogen^ totjjeej militairen dienst geb0r^g s Daar bij alle korpsen van het leger met Ssten Februari 1877, N . 4J b mar mj 50 van het Regie- op dezelfde wijze gehandeld wordt, ten opz ^ ^ pr0V008t en het cachot ment van krijgstucht, bepalende i ,, militairen dienst zal ontheffen, of gat de onderofficieren en soldaen vanallen militairen Gerechtshof zo. wordt her—,=™^ieier«de ziS va» gemeld Art, 50 vaQ 3 Juni 187 ' w^ dJ t °ovoost- 0f cachotstraf verwezen militairen geen andere is, dan dat de 1 , o.ewone dienstverrichtin- gedurende den straftijd worden vnjg gewone straflokaal zouden W «*• '!"■ ^oSL. tan .zouden te,.gevolge StnT ifdaï het^artikel geenszinT o,nvatco,ithefling van zoodanige d.en- (1) Kan wezen Magazijnmeester 3de klasse, geen Offic>er *^ k)asse. 2 der 3de klasse. — De mSU—s genieten een jaar.^che toelage van f *•-. !ok?lm »™»'bS mandeerende Officieren^defkorosen wo^' T ^T\Crd wordt Dö «.meenkomstig die uitspraak te gedragen. ultS<;noo^gd zich voortaan over- van°1°877.°''Aanschrijving M"vanV* "k/f h °° <«77°'' de lichting dende mededeeling vin het Kon hM Feb™l877> N'. 52 P. houAangezien de wenschelijkheid in' 't i V*? de" 7den te voren; N°. 27. den Staat, om den persoonlijken dienst de^mTt" ,ve?de strüdkrachten van te bevorderen, en om de 'miC™\ï m,ht,epl,cht>gen zooveel mogelijk oefeningstijd zooveel mogelijk op het verUr"^ geurende hun eersten toe te leggen, ten eindeSoende^oïketKhlT '^'v ? fschikth«d ^ voor de tot »p —*• ™st »'»J' ee« d». hun,™ inlijving, bij wijze, zoodanig» grLïïï lUe»5S fif" 7"»"" "> "P^ maand onderricht bij het korJTtehefi verkregen, dat zy, na één te zijn, om aan de exercitiën in du |> . |f ,U' , ,n voIdoende geoefend zij bovendien, alvorens me vedof L veÏÏZS °' -deel te nemeu' zullende opening der 2de klasse van ^df ^ vroeger gLoten^ondm'icllt'— 'lla''vel-blHf"va"' ,l''~~ tengevo|ge van wapenen, blijken o-even van J • an drie maanden onder de heid, dat zij tot de klasse der diensXndeTSenTve^anf" ge°efend- tien maanden weSykeSienst ''de8^^^661'16 lot,e!infea' die' biunen verkregen; ® schiktheid voor veldtelegrafist hebben J- .li? «fetiers Si™atniertelijkr *r<-b*»^» een door Onzen Minister van Oorion- vast te J.Mp° 16 ke,luen> vo|gens voor eersteP orfenrng^epLw^moeteT de mT ■vermind!fing van den tijd dienstijver een gunsf waardig maken^0 * "**— !ich do»r 8«!™g m l«W33"ltó* "**• » Art Zij aanspraak op het hun toegekend ™1 Üf gewezen> daa behouden trokken nummer verwisselen met een!1 ' TtS Z'j het door llw' gemaken zij van deze bevoegdheid geen gebrui^dan ka°n u'erl°f.recht geeft! verlof van twee maanden worden verleend™ ' kaQ hun nietteini" ee« een examen aflefgen, taarvan het jtSmif d^Ónze' RUUSt'g "evolg korps en geplaatst in h,t garnt'en <«W 4i 1». elkander i™selijk in ,le bij dragen en, zoo daartoe maar eeni^szins l£!h 7lten dlenst fiJne uniform de adspirant-onderofficieren en korporaals8 mlL^e houde^ elkand«'of met Uit hen zal in de eerste plaat» militiekader worden getrokken, «oor »o- ss, rt S-aïtw-t.. , , v ,k„ tflt onderofficier worden bevorderd, vei krijgen da^eJ^lS°i verlof, met behoud ,an soldi, ,oor den tijd va» een, "hechter tot onderop ET« "Ttïï^. Woelde verloven rfbX;rtXri^ S^SdSpltTS meest met ^le belangen - den dienst strookt. ' Ter uitvoering van bovenvermeld besluit heeft de Minister van O.rl.g b.,,» d: A „« ,rrm.>«^^srb™:S; is gelijk aan dat, vastgesteld bij aanscnryvrng j N°. 61 P {Ree. Mil. I, Blz. 4/). .q 2 van voormeld B. Het programma voor het ^a^ranten.onderofficier, vastgesteld bij besluit, is gelijk aan da pmv,er 1873, N°. 41 P (Ree. Md., Blz. 3ol). aanschrijving dexen.d, V» «N—totstglJemde «hrijving isïl'pXw;rifafXen.'k» afgelegd in teder garnizoen, waar „e stltf va» een bataljon Infanten» »c^»™d^ „emchca dsel ,e Lotelingen, voor welk wapen aok, ^ k schriftelijk aan te melden nemen, behooren zieb daartoe voó Infanter\e ter plaatse, waar zij, met bij den commandeerenden Officier ^ ^ zinsnede, verlangen dit te doen, inachtneming van het bepaa 0f j,et korps, waarbij en het garm- met vermelding tevens van h P ,kenr hunnen militieplicht willen zoen of de garnizoenen, waarin zij bij vooikenr nu :'SES-t ««was — vo^d^M^eni^ngew^n^ook^^oojj^'ta^einde^e^elailghebbenilèiwiiet langer op te houden dan noodzakelijk is houden eXamen zal zijn Onmiddellijk nadat het Proc®®"vLmmandeerende Officieren aan ieder der hii - - - - "e ver- «rrldeo op 1 April ba de —g C. Aan de lotelingen, bedoeld sub 2". van meenremeld i. een verblijf onder de wapenen van minstens vijfmaanden, door den'Chef van het korps de vergunning worden verleend, om, in het garnizoenhKTn ouders of familiebetrekkingen in te wonen. garnizoen bij hunne Om in dit voorrecht te deelen, zal worden vereischt: 1°. dat de miliciën zich zeer goed gedrageen ijver voor den dienst betoone- iX?ordeele der mMa8e'wlke d0" alfdet dl t"™ thSS;"™1' milicië" 4. dat de ouders of betrekkingen, ten genoege van den chef van het kor os doen blijken, dat zij in het onderhoud van den miliciën naar behooren voozien' De verleende vergunning kan worden ingetrokken, zoodra liet gedrag van den milicien niet goed is, of wanneer er bij den chef van het korns LI™ redenen, aan de belangen van den dienst ontleend, mochten bestaan om de toegestane gunst te doen ophouden. 11, om de De milicien, aan wien een disciplinaire straf wordt opgelegd, zal zelfs het geval van gewoon arrest niet uitgezonderd, gedurende zijn straftijd in te' nemen™ " 611 aan de lnena-e der s°ldat<* behooren deS Ingeval van ongesteldheid of ziekte blijven, zoowel wat verpleging als geneeskundige behandeling betreft, ook voor hem de gewone bepalingen gelden. ü'dlen verdeie bepalingen voor deze categorie van militieplichti^en woidt o\eigelaten aan de commandeerende Officieren der korpsen die deze geheel kunnen regelen naar de plaatselijke gesteldheid. Door den Chef van liet korps zal aan het Departement van Oorlog een .apport behooren te worden ingezonden, houdende het aantal verleende en ingetrokken vergunningen alsmede een beknopt overzicht der werkin»- Van dezen, bij wijze van proef, in te voeren maatregel. Deze rapporten behooren te worden ingezonden op den laatsten van de maanden October, November December dezes jaais, en verder op den laatsten van elk kwartaal JJ- D,e "niform, volgens de 2de zinsnede van punt 2 van meer genoemd besluit mag worden gedragen, moet uit gelijke stollen vervaardigd zijn, als waaruit de kleediug voor onderofficieren bestaat. Ter voorkoming dat van de bestaande modellen, voor zooverre vorm en snit betreft worde <i geweken, is het noodzakelijk, dat die kleeding door de kleermakers vin de korpsen worde vervaardigd. lKeis van üe Pupillenschoo1. Aanschrijving M. v. O., 13 Februari 1877 N° 38 P Mededeehng van het Kon. besluit van 27 Januari te voren N° 6 waarbii' deze school wordt opgericht ten einde in het gebrek aan vrijwilligers en dei btj het leger te voorzien. Zij zal te Nieuwersluis ffevesti^i w ï en samengesteld zijn als in de onderstaande tabel is vermeld (Art 1 en De school staat onder de onmiddellijke bevelen van den Insnecteur der i r SduT» ^"rkt"01' ieghLntf1 ^teri^'E^Ü voegu (Alt. De traktementen, toelagen, soldijen en biirpmil.-net,». Tot de S°heel! der f1)001 Zti" ^ereSeld volgens onderstaande tabel (Art Tot de school worden, voor zooveel er plaatsen zijn, toeo-elaten zonen' J' militairen en van gepensioneerde of gegageerde militairen, niet jonger dan 12 en niet ouder dan U jaren en die overigens voldoen aan de rW ! Minister van Oorlog te bepalen voorwaarden van toelating. Ook zonen van nict-mihtanen kunnen worden toegelaten tegen een jaarlijksche bijdrage van /r.A /A 4V Op de school wordt onderwijs gegeven in lezen , schrijven, de Nederlandsche taal, rekenen, geschiedenis en aardrijkskunde, in sommige militaire reglementen en voorschriften, in exerceeren, schermen, gymnastiek, schaatsenrijden en zwemmen, in oefeningen met het geschut en de bi andspui , en zoo mogelijk in sommige ambachten, welke later m den dienst te pas komen, voorts wordt aan de pupillen gelegenheid gegeven om oyereenkornsti dekeus van ouders of voosden, onderwijs in den godsdienst te ontvangen (Ait. 5). oor hun 16de jaar verlaten de pupillen de school, en gaan, hetzij als volontair naai het Instructie-bataillon of de Artillerie-instructie-compagme, hetzij als jon0eitg Zr ee» der regiment» Cava.erie cf het bataljon Mineurs en Sappeu,* litM/ii lis tamboer of hoornblazer naar een der korpsen (Ait. 6). lJoor üen Minister van Oorlog zullen de vereischte voorschriften betreffende de inwendig S worden gegeven (Art. 7). De kleeding en uitrusting der pupillen zullen zooveel mogelijk in overeenstemming zijn met die der onbereden korpsen en nader worden bepaald. Zij worden voor 's Rijks rekening verstrekt en onderhouden (Art. 8). De toelage voor het kleeding- en reparatiefonds van de onderofficieren en het overige kader zal gelijk zijn aan die ® wordt bij het korps waarvan zij herkomstig zijn (Art 9). lot bestrya n a uitgaven, zoo voor eerste aanschaffing van het materieel der schjlmnchtmg als°voor de kosten van het onderwijs, zal voor het eerste jaar ƒ -.500, te goed gedaan (Art. 10)..
42,170
MMTUK03:165735008:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
De stem
H. JOFFERS, v. d. m.
Dutch
Spoken
6,223
10,697
In de diepten Jezus weenden, geraken door den dood op de plaats der zalige rust; want (Openb. XIV: 13) zalig zijn de dode, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja zij gaan in de eeuwige vreugde, — in het paleis van GODS heerlijkheid, — zij worden verzadigd met GODS beeld, — zitten aan de ronde tafel als het wijf des Lams, om avondmaal te houden met Abraham, Isaac en Jacob, — geen benauwenings, vrees of schrik kleef aan hen meer, — geen dood, rouw of gevoel vervult ooit meer hunne ziel. O vrome mensen! welk een mooie erfenis staat u te wachten! Wij mensenkinderen wandelen naar de poort der eeuwigheid, verschrikkelijk voor de onbekeerden, maar heerlijk en verblijdend voor Sion. Hoe zeker en onwrikbaar nu is deze waarheid: Wat man leeft, er, die den dood niet zien zal! Slagen wij de geschiedenis van de eerste wereld gade; hoe oud en sterk zij ook inogevallen zijn, Mozes verhaalt ons van elk: En hij stierf! Zekerlijk, mijn geliefden! Het is de menschen gezet eenmaal te sterven, Heb. IX: 27, en alzoo is de dood doorgegaan tot alle menschen, Kom. V: 12. Wat mensch nu leeft, er, die den dood niet zien zal? Hoe ging het bij den zondvloed, Gen. VII: 21: alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest. Hoe zien wij dat later na den vloed: allen zijn gegaan naar hun eeuwig huis, en hoe hooren en zien wij dat nog dagelijks rondom ons? Ja hoe velen onzer dragen het rouwgewaad! De dood maakt immers geen onderscheid tussen de Koning en de bedelaar, tussenouden en jongen; ja wat mensch zal zich bevrijden van het geweld des grafs? — Salomo, zoo in wijsheid boven allen verheven en overladen met pracht en heerlijkheid, heeft hij ook niet de vallei des doods betreden? — Ofschoon de zoo stoute en goddeloze Achab of dwaze Nabal zich tegen de Heere stelden, de banden des doods om hunne lendenen lienden, werden zij gesleept in het duister. — Simson, zoo boven andere mensen in kracht uitmuntende, heeft de touwen des doods niet kunnen verbreken. — Een teêr wicht, naauwelijks het levenslicht aanschouwende, wordt door de kaken des doods verslonden. — Methusalah, in ouderdom alle menschen overtreffende, heeft den dood niet kunnen ontgaan. Dus, hoe wijs, erfrijk, hoe goddeloos, hoe sterk, hoe zwak, hoe oud of hoe arm iemand ook van ons mag zijn of worden, hij zal den dood sterven. En ofschoon het Jehoviah behaagd heeft, Henoch en Elia door den dood niet weinig, te rukken, maar levend op te nemen in eeuwige heerlijkheid, zo kan toch niet tegengesproken worden, Hebr. IX: 27: Het is den menschen gezet eenmaal te sterven; want: Wat man leeft, er, die den dood niet zien zal? Maar o! in den dood of in het graf is geen verstanding meer, Pred. XI: 3. Als de boom naar het zuiden, of als hij naar het noorden valt, in de plaats waar de boom valt, daar zal hij vallen. Dus, geliefden! geloopt gij, dat gij sterven zult? En waar,.... waar zullen wij dan verschijnen?!.... Zo zeker het is, dat wij allen moeten sterven en eene grote eeuwigheid zullen intreden, zo onbekend en onzeker is de tijd, de dag en het uur, wanneer wij dit onder-maansche zullen verlaten; iedere dag, ja ieder oogenblik kan de laatste zijn; de lengte van ons leven is bij de Heere afgemeten, die wij niet ééne schrede zullen overgaan, gelijk wij lezen Job XIV: 5. Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijn maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal. Hoe bevestigen dat al de vromen, en bidden met David, Ps. XXXIX: 5, 6. Heere! maak mij bekend mijn einde, en wiens de mate mijner dagen zij, dat ik weet, hoe vergankelijk ik ben. Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor u; immers is een ieder mensch, hoe vast hij staat, enkel ijdel heid. De dag des doods onzeker zijnde, zo is er maar ééne schrede tusschen ons en de dood, dus roept ons de Profeet Jezaja in naam van Jehovah toe: Bereidt uw huis, want gij zult sterven! En hoe brengen wij onze jaren door als eene gedachte, en vliegen zij daarheen, gelijk Mozes Ps. XXX: 9, 10. Terecht zegt de lijzame Job, VII: 6: Mijne dagen zijn lichter geweest dan een weverspoel, en Kap. IX: 25, 26: Lichter dan een loep en zij zijn voorbij gevaren met jachtvliegtuigen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. En dus, vreeselijk als de dood in onze vensters klimt, als een dief in de nacht, wanneer niemand hem verwacht; en dan hier niet gestorven te zijn aan de zonde, om dan voor Gods rechterstoel te verschijnen: Vreeselijk is het te vallen in de handen des levenden GODS, Hebreeën X : 31. Maar gelukzalig, ja driemaal gelukzalig voor degenen, die hier leeren te sterven aan de zonde en de wereld, door de wederbarendheids genade in Christus; dan is de dood een groot gewin en oververdrijving in het eeuwige Jeruzalem, dat boven is, en zegt dan de dichter Ethan niet terecht tot ons allen: Wat man leeft er, die den dood niet zien zal? Ps. LXXXIX : 49a. Gedenk, o Heer! hoe zwak ik ben, hoe kort van duur: Het leven is een damp, de dood wenkt ieder uur. Zou ’t menschdom dan vergeefs op aarde zijn geschapen? Wie leeft er, die den slaap des doods niet eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van ’t graf? Help ons, als te voren, Gelijk Gij, bij uw troon, aan David hebt gezworen. J. BEIJER, V. D. M. Heerenveen, Julij 1852. Godvruchtig antwoord van Prins Willem de Zwijger. Eer wij deze zaak tot bescherming der Christenen en andere verdrukten in het land hebben aangevangen, hebben wij met den allerhoogste en allermachtigste Koning zulk een vast verbond gemaakt, dat wij volkomen verzekerd zijn, dat wij en allen die daarop vertrouwen, door Zijne geweldige en magtige hand, ten laatste nog ontzet zullen worden, tot spijt van alle Zijne en onze vijanden, zonder dat wij echter alle middelen, die ons de HEERE toegeschikt heeft, hebben of willen voorbijgaan. Zoo sprak eens Prins Willem de Eerste, tot sterkte, moediging en troost van het door Spanje verdrukte Nederlandse volk, wanneer het met ons land er zoo donker uitzag, dat de moedigsten onder de natie het hart begon te ontzinken, en dit gezegde van den Vader des Vaderlands is ook door de uitkomst bevestigd geworden, dewijl de Turksche keizer gedrongen werd zulks te verklaren, als hij Nederland en Spanje verscheidene, door uit te roepen: "Dit is GODS vinger!" En kon het wel anders, door in zulk een vast verbond te staan met den machtige GOD Jakobs, die trouwe houdt, het verbond en de weldadigheid bewaart en met de verdrukking uitkomst geeft aan Zijne bondgenoten. Dit verbond is de grond van Nederlandse vrijheid en onafhankelijkheid, waardoor de nazaten lang hebben mogen deelen in de voorrechten daaraan verbonden en wij ook nog op dezen tijd mogen smaken het genot van die zegeningen, aan Staat en Kerk van ouds geschonken door den GOD des hemels en de aarde, die vroeger kennelijk getoond heeft de GOD van Nederland te zijn, toen onze vaderen in een verbond met die almachtige en getrouwe stonden en dat verbond hielden, door aan die GOD en Zijne heilige dienst vast te houden. Maar is dat verbond met den Vorst alv. voorstellen nog wel de grondslag en sterkte van het gebouw van Nederlands Staat en Kerk. Dat verbond is waarde gehouden en gemaakt hernieuwd, door Nederlands vorst en onderdanen. Heeft men de voorrechten en weldaden, zodanig duur door onze vaderen verkregen, uit kracht van dat verbond, door middel van worstelende gebeden en het opofferende goed en bloed, wel dankbaar erkend en onschendbaar bewaard? Maakt dat verbond nog de vastheid uit van vereeniging, liefde en trouw tussen vorst en onderdanen? Erkent men in hooge en lage staatsvergaderingen, die tot GOD en Zijn Woord; zodat het blijkt, dat men gelooft de magten onderdanig te moeten zijn, omdat ze van GOD zijn en tot regeren onder GOD, als daartoe door Hem gestelde woorden de wetten voor land en Kerk zijn gemaakt met erkenning van die GOD en het oog in Zijn Woord, de altijd durende grondwet, waarnaar alles moet gericht zijn. Heeft men in de uitvoering der rechten en wetten wel op het oog de eer van die GOD en de liefde des naasten? Bewijst men wel de verschuldigde gehoorzaamheid, uit liefde tot GOD, aan onze vorst en de andere magten, die boven ons zijn? Het Woord wordt wel in het oog gehouden: dat zondig tegenover overheden en getrouwe dienaren van Christus zondig tegenover GOD is? Eindelijk, zocht men onder het Nederlandsche volk de gehoorzaamheid wel te gehoorzamen, in het eerbiedig van den naam, den dag, enz. van Hendrik die van ouds getoond heeft met ons te zijn en ons een naam en plaats te schenken onder de verschillende rijken in Europa! en waaruit het blijken moet of wij nog al een verbond met den GOD der vaderen staan en dat verbond van onze voorgeslachten te volgen houden? Het zal wel niet noodig zijn, waar zul soortige zaken spreken en voor ieder opmerkende deze vragen gemakkelijk te beantwoorden zijn, ons daarmede op te houden, maar wij laten zulks aan ieders biddende overdenking ter oplossing over, met den wens, dat Oranje en Nederland, Kerk en Staat, eens weder langs den weg van zulk een verbond, mogen vervochten worden en den zegen van Jehovah zo kennelijk ondervinden. D. J. VAN DER WERP, v. d. m. Verwerd, Januari 1852. Schriftmatige beoordeeling der moderne Volksfeesten. Voor de lezer, die belang stelt in de bevordering van goede zoden en het heil des vaderlands, kan een beoordeling van de tegenwoordige, zoo verheven toegejuichte, volksvermaken niet geheel overbodig zijn; terwijl derzelfver vervelende vermelding weer een aanmerkelijk deel der dagbladen begint te vullen. In des menschen geest openbaart zich, na den afval van GOD, een krachtige neiging tot feestviering, welke reeds in de vroegste tijden bij allerlei volken feesten heeft doen ontstaan: hun getal is legio. Een volk heeft er echter bestaan, bij het welk feestviering heilige plicht, godsdienstige beschouwing was: het was Israël. Zij hadden, op slechts weinigen na, een God-2e Jaargang. N°. 64. Vrijdag 20 Augustus 1852. STEM. ASSOCIATIE VAN CHRISTEN. COR. VI TOT WAARHEID ROEPEND, ALGEMEEN- KERK-NIEUWS- EN ADVERTENTIE BLAD.) Dit blad verschijnt éénmaal 's weeks. Abonnementsprijs: voor ’s Gravenhage, per 5 maanden f 1.25 en franco per post binnen ons rijk f 1.50; afzonderlijke nummers zijn niet verkrijgbaar. Prijs der advertenties, van 1 tot en met 7 regels f 1.00, met zegel daaronder belegd; elke regel meer 10 cent. Brieven, advertenties, bestellingen en in te zenden stukken, worden vrachtvrij, op werkdagen, geadresseerd aan het Bureau van dit Weekblad, Nobelstraat, nr. 75, te ’s Gravenhage. De Electriciteit Biologie te leren uit oefenen betaamt tien Christenen niet, evenmin als het Magnetiseren. En vraagt iemand waarom betaamt het den Christen niet? Ik denk van de Biologie niet te kunnen schrijven, dan het publiek onsclia- elijk is te weten, en antwoord dat het niet Zien de Christen, maar ook andere mensen onbetamelijk is: dit blijkt omdat het een ijdele kunst is. waarmede de duivel zijn speelt en waaruit nooit enige waar goed aan voortkomen, en ook omdat de eene mensch loopt een ijdele kunst geen macht over een ander mensch mag uitoefenen, en dat doet de operateur, of hij die de Biologie uitoefent, is de patiënt onder zijn macht gebracht is: lang kan hij hem alles wijs maken wat hij ervoorziet, en de zintuigen van de patiënt door een ijdele kunst zoo buigen, dat de patiënt net zijn gezicht, gevoel en geheugen meent te zien, te gevoelen en te ontmoeten als wat de operateur hem wijs maakt of voorzegt, zodat de beklagenswaardige patiënt, die zich laat onder de macht van zulk een ijdele kunst leiden, en als een speelbal in de hand des duivels is genomen, zoo bewerkt lang worden, dat hij zichzelf niet kent en zegt dat hij in die ogenblikken een van zijn naastbestaanden meent te ontmoeten, die op dat tijdstip 10 a 12 uren verwijderd is. En waarbij zal men de uitvinder en de beschermers van deze ijdele kunst beter vergeven, dan bij de heidense godin Hecate, onder whose bescherming de toverkunst stond, en daarom ook de tovergodin Hecate genoemd wordt? Deze tovergodin had door Jupiter, zooals zij meenden, een uitgebreide macht ontvangen, niet alleen over de doden, maar ook over de aarde en de zee; deze tovergodin was niet ondienstig tot het rijk van de godin Venus, volgens Homerus, de dochter van Jupiter; en wat doen die tovergodinnen of Hecaten van onze dagen meer dan het Venus-rijk uit te breiden door de Biologie? Wel, hoe zullen de liefhebbers van het Venus-rijk zich over de uitvinding en uitoefening van de Biologie hebben verwonderd en verblijd! Zoo worden door die goddeloze kunst de snaren der ijdelheid krachtig gespannen en aangeroerd, de zondige bewondering gaandelijk gemaakt, de discipelen van de duivel in dienst meer onderwezen, de wegen tot onkuisheid gebaand, de kamers van wellust opengesteld, en de hasjish-capsules uitgebroed; dat wordt door de tijdgeest nu ook kunst, wetenschap en vooruitgang genoemd. Kunst, wetenschap en vooruitgang worden in deze eeuw als goeden geëerd; daarvoor buigt zich de meerderheid der vorsten in Europa; die den God nemen zij in hunne gunst en onder hunne bescherming en meenen daardoor te post vooruit te gaan, maar worden door een ijdele kunst, zoals de biologie is, als met stoom tooverend heiden dom teruggevoerd, en de heidensche godin Venus wordt in ons vaderland van tijd tot tijd meer begunstigd. Ik was, ruim een jaar geleden, bij een broeder in deze provincie, die toen liet voor nemen had opgevat om door geschrift aan te tonen, dat de godin Venus zich te Sillage gevestigd had; ik heb na die tijd van dat geschrift niets meer gehoord: of de broeder bloedhartig is geworden en het geschrift in den doofpot heeft gedrukt, weet ik niet. Dit kan ik evenwel mededeelen dat Venus zich zoo ver in deze stad gevestigd is en het burger-recht zoo ver heeft verkregen, dat zij tot ƒ 1200 betalende in de gemeente-lasten van haar publieke huizen, is goedgekeurd in 1851. Wat is dit anders dan tot het ontuchtig, afgodisch en verblind heidendom terug te keeren? Wat is het anders dan GOD te tarten en Zijne oordeel in te roepen? Zal de vloek zulk een kas niet doen uit te rennen? En alweer een uitvinding om Venus-rijk uit te breiden, dat is de biologie; de uitvinder en uitoefenaars van de biologie hebben duidelijk getoond, dat zij dienstknechten van de duivel zijn en zoo zij daarin volharden, zullen zij ook eenmaal ondervinden, dat over hen de snaren van GODS rechtvaardige toorn eeuwig zullen worden geroerd, de helse kerker voor hen zal geopend zijn, en zij eeuwig in dezelfde zullen gepijnigd worden. H. JOFFERS, v.d.m. 's-Gravenhage, 16 Augustus 1852. Ingezonden Stukken. Een Stem aan allen. (JFaf?ztan leeft er, die den dood niet zien zal?) (Ps. LXXXIX: 49") (Vervolg en Slot van het vorig Nummer.) Tot dusverre ons verplaatst hebbende bij de sponde van dezen en genen stervende, die GOD in Christus niet kende en zich dompelde in den kuil der eeuwige duisternis, zo laat ons thans ook eens gadeslaan de zalige en verblijdende reizigers naar de hemelstad. Ofschoon de dood doorgaat tot alle menselijke, Rom. V : 12, zoo is hij echter een vredebode voor het bekommerd en verlegen Sion, dat hier in dit tranendal geen waar vermaak kan vinden en als leliën onder de doornen staat; want het uitnemendste in deze woestijn en dit moerasbedeelde, is moeite en verdriet, volgens Mozes taal, Ps. XV : 10. De dood is toch voor de treurende en klagende zielen naar Jezus, een ontwapend vijand, de wijl hun Koning Jezus hem heeft overwonnen; zij mogen zelfs door de vrije genade hem met Paulus uittarten, 1 Cor. XV : 55—57: Dood! waar is uw prikkel? Hel! waar is uwe overwinning? De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Maar_code zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus. De dood is voor heilbegeerige zielen, die alhier treuren en weenen over het lichaam der zonde, dat zij omdragen, zelfs wel beminlijk, want dan leggen zij af het pak der zonde, den ouden mensch, alle moeite en ellende, een boos en verdorven hart en zucht ten of bidden daarom wel met den Apostel, Phil. I: 25, om ontbonden te worden, en waarom?.. om met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste. O, daar heeft een vroom en oprecht gemoed het op gemunt! Een groot onderscheid, voorzeker, bij de straks genoemden, — deze gaan in de eeuwige zaligheid, maar gene m hel rampzalig verderf; ja de vromen gaan naar het hemelse Jeruzalem, de onbekeerden naar de ... hei!!!.... De Heer tocht de mensen wegen gaat, en wendt alom het oog van zijn genade op zulken, die oprecht en rein van zeden, met vasten gang het pad der deugd betreden; GOD kent hun weg, die eeuwig zal bestaan, maar ’t heilloos spoor der bozen zal vergaan. (Ps. 1: 4.) Daar ligt nu een kermende en piepende naar Jezus, op zijn doodbed; geen deugd of sterkte bevindt hij in zich, duizenden ponden schuld en niet één enkel pennies om te betalen, en ofschoon de spranken des doods hem verbleken en alle kracht benemen, nogtans is GOD hem nabij in de uren des doods. In plaats van handenwringing en het scheuren van benauwdheid, rijst de zon der gerechtigheid voor hem op in de vallei des doods; hij verheugt zich in de Drieëngod, — prijst Jezus aan de treurende bloedverwanten en vrienden aan., — blijdschap en gelatenheid staat op zijn aangezicht te lezen, — hij kan de dierbaarheid en beminnelijkheid en noodzakelijkheid van de Heere Jezus en van de hemel niet in woorden uitspreken; — hij beveelt zijn gade en zijn kroost de Heere zijn God aan, — geeft zich over in de handen van zijn Bruidegom en terwijl nog zijn lippen zich biddende verroeren, met de oogen ten hemel gevestigd, ziel — wordt de deur des hemels voor hem wijd open gezet, voeren de heilige troongeesten zijn ziel in Abrahams schoot en is eeuwig blijdschap en zaligheid zijn al genoegzaam deel. Ofschoon droefheid en rouwgewaad het omhulsel is van nabestaanden en vrienden, is nog tans de zalige herinnering tot verlichting der smart en lot blijdschap van de vromen en alle diegenen die de Heere liefhebben; want de gedachtenis van zodanig rechtvaardige zal tot zegening zijn, maar de naam van de goddelozen zal verrotten Spr. X : 7. Is er nu reeds zulk een grote kloof, tusschen hen die God dienen en zij die Hem niet dienen, welk een groot onderscheid zal het dan zijn in de grote dag aller dagen!!!.... De heilbegeerige zielen naar de lieve Zaligmaker en al diegenen die hier naar Goddelijke instelling ten grondslag, gelijk zij ook naar een Goddelijk voorschrift betrekkelijk de tijd, de wijze van uitvoering en verder omstandigheden moesten geregeld zijn. En behalve hun schaduwachtig omhulsel, als symbool of type, was hunne wezenlijke beslissing om de mensch tot God en Zijne gemeenschap terug te brengen: men rustte van alle arbeid en vierde plegtig feest, ter gedachtenis van voorheen ontvangen welvaard, tot lof en verheerlijking van God. En wanneer hunne feesten dat karakter verloren hadden, liet de HEER hen door Zijne gezanten aankondigen, Amos V : 21—24: «Ik haat, Ik versmaak uwe feesten; en Ik mag uwe verbodsdagen niet rieken; want ofschoon gij mij brandoffers offer, mitsgaviges uwe spijsoffers, Ik heb er toch geen welgevallen aan, en het dankoffer van uwe vette beesten mag ik niet aanzien. Doe het getier uw bestieren van Mijn weg; ook mag Ik uwer lui ten spel niet hooren. Insgelijks zond Ik hen met Zijne dreigende bedreigingen, Cap. VIII : 10: «Ik zal uwe feesten in rouw en al uwe liederen in weeklagen veranderen, en op alle lendenen eenen zak, en op alle hoofd kaalheid opbrengen; Ik zal het land stellen in rouw, als over eenen eenigen zoon, en deszelfs einde als eenen bitteren dag. » Dit werd het door Nederlands volk gezien en ter harte genomen, dat ook deze bedreigingen geschreven zijn voor ons tot waarschuwing, opdat wij geen lust in het kwade zouden hebben; want Israëls GOD is nog niet veranderd. Ook aan GODS woord moeten de Christelijke feesten hunnen toestemming of vergunning ontleenen. Dat woord wekt ook tot feestviering op: «Laat ons feest houden... in ongezuurde brooden der oprechtheid en der waarheid. 1 Cor. V : 8. » Doch dan is het feestviering in heiligen en GODE verheerlijkenden zin. Trouwens, de Christelijke feestviering moet ook nog de bestemming hebben om den mensch tot GOD en Zijne gemeenschap te leiden; zij moet strekken tot lof en verheerlijking van GOD, en mag dus niet strijden met de zedelijke verplichting, die de mensch om God en zijn naasten schuldig is te vervullen. Indien zij hiermede strijdt, dan is haar bestaan ongeoorloofd. Beschouwt men nu onze tegenwoordige Volksfeesten, die gehouden worden ter gedachtenis van de oprichting der instellingen van kunsten en wetenschappen, of ter inwijding van gebouwen, of ter veredeling van het volksgezang, of ter gedachtenis van de staatszorg voor het onderwijs, of concerten, enz. Zij missen alle dien die goeden grondslag, te weten: de Goddelijke instelling. Doch dit zou hier minder betekenen: (2) indien zij niet de strekking verloren hadden om GOD te verheerlijken en den mensch tot GOD te leiden. Maar helaas! zij leiden tot alles, behalve tot wat goeds. Verderfelijk boven al zijn die goddelooze harddraverijen en GOD-tergende kermissen: zij lokken duizenden van mensen bij elkaar, bijna als gin Griekenland het wedrennen, hardloopen, worstelen en tooneelspelen te zien en liederen en gedichten ter eere van Zeus te horen den mensen uit alle oorden deed samenvloeien. En even als daar, geeft de groote menigte ook hier zich over aan verkwisting, ijdelheid, zotgeklap, gekkernij, hoog vaardigheid, dronkenschap, brasserij, nijd, twist, evechterij, onreinheid, hoererij, ontucht, en in een woord, allerlei werken der duisternis. Hoe wordt dan Christenen, bij al den roem van veredeling, tot heidensche zedeloosheid teruggevoerd? Zelfs is er bijna geen zoo klein dorpje meer, of men richt er zulke verderfelijke volksvermaken aan, en wat het gruwelijke van dezelfde nog ver meer is, dat men ze meestal doet plaats hebben op - of onmiddelijk voor den dag die den HEERE geheiligd is - alleen maar (want dat is in de hel verzonnen) om het aantal der rampzaligen groot te doen worden. Hoe is dan de voortreffelijkheid van des HEEREN wet ons geheel iets vreemds geworden? Acht men het voor onschuldig vermakelijk, dat men zijnen voet afkeert van den Sabbath om op bovengenoemde wijze zijnen lust te doen? Jes. LVIII: 13: Bedenk, o ijdel mensch, dat GOD u niet onschuldig houdt. Huisvaders en moeders, heeren en vrouwen, en gij allen die over anderen gesteld zult, gij zult eenmaal rekenschap geven, hoe gij degenen, die GOD aan u toevertrouwd had, hebt voorgegaan, vermaand, bestuurd, teruggehouden en onderwezen. Trouweloze wachters! hoe zult gij het eenmaal maken, als gij daar staan zult voor de Rechter der gehele aarde, en Hij van uwe hand het bloed der goddelozen zal eischen, omdat gij hen niet gewaarschuwd hebt. Ezech. 11:18, XXXIII: 8. Geen verontschuldigingen zullen bij Hem kunnen gelden van koning en overheid, hoogere en lagere besturen, wier roeping het is, om als andere Josia’s, Hiskia’s en Neemia’s het kwaad te helpen wekken en verbieden. En welke oordeelen zullen reeds in dit leven een volk al treffen, dat zich aan zulke gruwelijke zonden schuldig maakt! Men zie eens met welke straffen de HEER hen bedreigt, die Zijne stam niet gehoorzaam zijn. Deut. XXVIII: 16—68: Wonderlijke, gewisse en groote plagen zullen het zijn, zegt de HEER. En van de ontheiliging van den SABBATH zegt de HEER, Jer. XVII:27: Ik zal een vuur in uwe poorten aansteken, dat uwe paleizen zal verteeren en niet zal worden uitgeblust. Tot allen, die des HEEREN inzet ting smadelijk verwerpen, zegt de HEER, Lev. XXVI: 15—39: In heetgrimmige tegen heid zal ik met hen wandelen, en ik zal u ook zevenvoudig over uwe zonden bezoeken. Het dwaallicht onzer eeuw (dat wij blind heid noemen) mag deze volksvermaken aan zien voor onschuldig vermaak, en dezelfde aanrichten met andere bedoelingen: de heilsloze uitwerkingen en verderfelijke gevolgen hebben den opmerkzamen reeds lang doen zien, dat Nederlandse Christendom, bij al zijn roem, steeds dieper zinkt in geestelijke en lichamelijke ellende. De maat der ongereguliertheid wordt gevuld. De zedelijke toestand is bij deze, aan het zonde-genot overgegeven, mensen, zoo jammerlijk verwoest, dat zij geen waarheid meer kennen, en zelfs in de kerk niet willen kennen. De HEER rukke nog velen uit de macht der duisternis! Boven die vindt het pauperisme hier zeer zeker ook een der oorzaken van zijn bestaan: hoe menig dienstbare, daglooner, burger en ambachtsman wordt door deze goddelooze vermakking aanleiding op aanleiding gegeven om te verkwisten, hetgeen zoo zwaar verdiend en voor de toekomst of het gezin zoo hoog noodzakelijk was, tot het dagelijksche levensonderhoud. Treft hen ziekte of andere tegenspoed, weldra moeten menigmalen de diaconieën hulp verschaffen en in de noodige behoeften voorzien. En indien de rijken en gegoeden eens zoveel genade van de HEER kregen ontvangen, dat hetgeen zij anders opofferen aan de genieting der zonde en de bevordering van hunne rampzaligheid, zij aan de armen gaven (gelijk er te Kampen onlangs een klein staaltje van gezien is) men zou mogelijk geen subsidie meer noodig hebben, en alzoo van zelf van haar verderfelijke uitwerking worden bevrijd. De ware Godvruchtigen zou den offerandes van dankzegging offeren en de naam van hunnen GOD verhoogen. Gij allen, die de HEER vreest: hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. Laat ons een volk zijn dat de getrouwigheden bewaart. Welgelukkig is de man, die niet wandelt in den raad der goddeloozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gezelschap der spotters; want zijn lust is in des HEEREN Wet, en hij overdenkt zijne wet dag en nacht Ps. I : 1, 2. B. DE BEIJ, v. d. m. Middelburg, Julij 1852. Brief van een eenvoudig lidmaat der Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk aan een vriend. (Vervolg en slot van IY°. 62.) Wat meer is, daar gij als met een duren eed voor GOD en Zijne gemeente gezworen hebt, dat gij uwe kinderen zoudt opvoeden in de leer en in de vermaning des HEILIGEN, zoudt gij dien eed verbreken en ze daar heen zenden, waar gij weet dat de pestdamp der dwaling hunne jeugdige zielen zal verstikken; zeg toch niet: elk moet dit voor zichzelf weten, want dan zoude ik moeten veronderstellen, dat gij het ramp zalig bestaan van den goddeloozen Kaïn weet en alzoo GODS getuigenis tegenspreekt, hetwelk ons zegt: dat wij niet alleen in onszelf, maar ook in onzen broeder de zoon niet zullen gedoogen; en wederom: dat wij zouden acht geven op elkander, tot opscherping van de liefde; meent ook niet, dat mijne vrijmoedigheid in dezen daaruit voortvloeit, dat ik uit de hoogte op een zwakken broeder nederzie; ach neen, daartoe is mijnen eenvouden zondaarsstaat al te zeer bekend en met schaamte moet ik het erkennen, dat de HEERE regtvaardige redenen gehad zoude hebben, om mij reeds lang en voor altijd aan het goeddunken van mijn boos hart over te geven; en aan mijzelf overgegeven, ach, zou er geen zonde zoo groot, geen ongerechtigheid zoo gruwelijk zijn, of ik was tot de volbrenging van in staat, maar die kennis en dat gezicht geeft mij geen vrijheid, om dat alles met een laakbare onverschilligheid gade te slaan, en ontslaat mij in geenen deele van mijn verplichting, om u op zulke zaken opmerkzaam te maken als bewijzen, dat gij op een ganz verkeerd standpunt staat. En zal ik voorgeven, dat de verbreking Jozefs ook mij aangaat, dan zal het daaraan moeten blijken, dat ik mij gewillig betoon om, (wat er dan ook van gezegd moge worden) het gering talent, mij geschonken, op woeker uit te zetten; och, dat het de HEERE behagen mogt hetzelfde te zegenen, al was het ook maar tot wederbrenging van een Zijner afgedwaalde schapen. Ik bid u, leen het oor aan het Woord des HEEREN, hetwelk zegt in Hoz. II: Twist met de moeder, omdat zij mijn vrouw niet is, en haar kinderen zijn kinderen der hoerij, toont het met de daad dat gij ze voor een van GOD afhoererend vrouw erkend, door geen gemeenschap met haar te willen oefenen. Luistert naar des HEEREN Woord, hetwelk u zegt, 2. Cor. VI : 17 : Ga uit het midden van haar en scheid u af. En wederom: vertrek, vertrek, ga uit van daar gij die de vaten des HEEREN draagt, o! is het uwe begeerte, om door den HEERE tot zulk een Geestelijk Priester gemaakt te worden, of zijt gij ervan verzekerd dat gij het alreeds gemaakt zijt? Gaat dan toch uit dat Geestelijk Babel, waar de Goddelooze Belsazars de vaten des HEEREN ontheiligen, en met dezelfde spotten. Ik zal dit nu niet verder uitbreiden, maar voeg er dezen wens bij, dat GOD, die der blinden oogen opent, bet u recht te zien geve, en Hij die den moeden kracht geeft en de sterkte vermenigvuldigt, in hem die geene krachten heeft, u aangorde met kracht uit der hoogte, om door dat gehele beleg van traagheid, onwil, lust- en liefdeloosheid, (om u in deze onder zijn wil te buigen) heen te breken. Ja Hij schenkt al zijn volk alle partijschap af te leggen en geve hun alle oprechtheid, om naar Zijn Woord te oordelen, opdat zij allen in gehoorzaamheid des geloofs, aan de hand van dien onfeilbare leidsman, den Heiligen Geest, die toch in alle waarheid leidt, lieten Lamentatie mogen volgen, waar lieten ook hen heen gaan, opdat zij allen nog eens in dat Elim der verkwikking, door die reine wijnen en dat vette vol mergsel, mogen versterkt en verzoet worden, en waar de vermoeide zielen worden dronken gemaakt, met de vettigheden van GODS huis en het Heilige van zijn Paleis. En hiermee zal ik eindigen, u ten slotte toeroepende, uit Ps. XXXII: Wil toch niet stuig gelijk een paard weerstreven, Of als een muil, door domheid voortgedreven, Gebid en toom, door ’s menschen hand bestuurd, Beteugel ’t woest en redeloos dier; Laat zulk een dwang voor u niet noodig wezen: Wie GOD verlaat, heeft smart op smart te vreezen, Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen, Ziet zich omringd met zijn weldadigen. A. s. B. Vlaar dingen. Een opmerkenswaardig voorval, waarin de waarheid bevestigd wordt: de poorten der hel zullen dezelfde niet overweldigen. De Christelijk Afgescheidene gemeente te Veldhuizen, graafschap Bentheim, bouwt thans een nieuwe kerk; maar ook daar slaapt meester Diabolus met zijn vazallen of handlangers niet. Toen de Afgescheidenen het gebouw nog niet hadden aanbesteed, was hun plan reeds aan de vijanden bekend, die hun voornemen spoedig daarop door een schilderij te kennen gaven, hetwelk tot een waarschuwing teken kon verstrekken, — zij nemen een stuk katoen, grijpen penseel, doopen die in verwen schilderen een predikstoel, waaraan de Bijbel niet ontbrak en die voorzien was van een voorganger of leeraar — achter de predikstoel plaatsen zij een man, staande met een opgeheven hand, houdende daarin een bijl, (men kan wel denken tot welk een. einde.) — Dit werk nu verrichtend, zo nemen zij deze schilderij, hangen die voor genoemd dorp aan een paal, ten einde haar daar als een geschenk aan de vlam ten prooi te geven. Brandstof wordt daartoe bijeen gebracht, het vuur er in gelegd en weldra stijgt de vlam ten hemel; maar wat geschiedt er, tot verbazing van allen? de schilderij vat geen vuur, en wil, o wonder GODS, niet verbranden: hier staan zij stil! wat nu gebeurt; zij grijpen haar uit de vlam, en de scherpte van het staal moet worden beproefd; zij snijden haar met toorn en vrezen aan stukken, onder de uitroep: GOD is met de Coksgenanten (aldus genoemd naar onze eerste reformator H. de Cock), Toen men aan het bouwen was, moesten de vijanden toch hun te kennen gegeven voornemen ten uitvoer brengen, door een gedeelte van de muur om te werpen. Die het werk aangenomen hadden gaan daarop tot het gerecht, om van het voorgeval een kennis te geven; het gerecht is gekomen, heeft de schade opgenomen en aan de gehele burgerlijke gemeente gelast die te vergoeden, en tevens een gebod gegeven, dat alle schade, die aan de Afgescheidene kerk mocht komen, voor de gemeente of vijanden zou zijn. Dus nu kunnen zij, ten spijt van de duivel en van zijn knechten, met het oog op GOD, hun aangevangen werk voltooien. Ik heb dit bovenstaande hoofdzakelijk genomen uit een brief van een student, welke zich in die streken bij Ds. J. Bavink bevind. A. E KOK. Schoonhoven. JEZAJA LXII: 1. "Om Sions wille, maak ik niet mijn, en om Jeruzalems wille, maak ik niet stil mijn, tot dat haar gerechtigheid roorts komt als een glans, en haar heil als een fakkel die brandt. " (Vervolg van IV. 61.) B. Zoo zie ik mij dan nu genaderd tot de tweede zaak, welke ons staat te over wegen; n. 1. : wanneer het lichamelijke kerkgenootschap, waarin men verkeert en waartoe men behoort, niet is de ware Kerk Christi, wat is dan elks christelijke roeping om daad werkelijk te doen? Ik antwoord hierop in het kort: a. Geliefde medereizigers naar de eeuwigheid! Indien één uwer, of wie ook, de drie vragen door mij te voren aan u voorgelegd, op zuivere, klare en kenschetsende gronden van, en uit, en naar, en krachtens GODS Woord en de belijdenissen der Gereformeerde Kerk en Kerkleer van 1618 en 1619 voor GOD en mensen kunt beantwoorden, zodat uw antwoord in de eeuwigheid u niet berouwen zal, maar gij vrij en rond en openhartig hier moogt vasthouden, schriftmatig naar de II. Schrift GODS des Ouden en des Nieuwen Testaments, dat het in 1816 samenstelde genootschap is de ware Kerk Christi, dan zeg ik: geen scheiding, geen uitgaan uit haar midden; maar indien gij dat niet kunt, wel! zult gij dan nog langer blijven waar gij zijt? A. Pz. Zweedijk, v. d. m. (Wordt vervolgd.) Elburg. Kerknieuws. Friesland. Anjum, den 8 Augustus. De eerste roeping, door deze nieuwe gemeente uitgebracht, is niet gelukt, dewijl de Wel Eerw. heer Ds. R. Duiker voor deze beroepingen heeft bedankt. De HIEREN geve dat wij in den weg van middelen, met het oog op Hem, met moed en in getrouwheid blijven werkzaam zijn, totdat Hij ons in dezen de begeerte van ons hart geve. -— Oudega, 8 Augustus. Heden maakte onze geliefde leeraar, de Wel Eerw. heer R. Duiker, ons bekend, dat Z.Eerw. zich gedrongen gevoeld had voor het beroep van Anjum te bedanken. Z.Eerw. verbond zich weder aan ons predikende over Ephez. VI : 18, laatste gedeelte en 19 en 20. — Anjum, den 11 Augustus. De kerkeraad dezer gemeente maakte heden het volgende drietal, om daaruit eerlang door de mansledematen met biddende harten een leeraar te verkiezen, als: Ds. D. J. Van der Werf, te Ferwerd; Ds. R. S. ten Have, te Dracht en Ds. W. H. van den Bosch, te Joure; alle drie in Friesland. — Waansommer en Birdaard, den 9 Augustus. — Daar een lidmaat dezer gemeente, Pieter Wiegerts van der Woude, man en vader van een talrijk huisgezin, van beroep schipper, zijn vaartuig met ongebluste kaliumgellood hebbende, hetwelk lek geworden en vervolgens brand is, in de heiligste omstandigheden, verkeerd, zoo heeft de Kerkeraad een collectie voor hem in de Kerk gehouden, die de som van fl. 25.00 heeft opgebracht, een zouden door deze andere gemeenten of personen dezen broeder in nood en lijden hulp bereikende aanbevelen, om in liefde aan hem te gedenken en iets voor hem af te zondere of mee te delen, tot welk einde de ondergetekende zich mee aanbiedt om giften te ontvangen. In naam des Kerkeraads, L. J. HULST, Predikant. Hand. 2 : 47i. En de HIERE deed dagelijks tot de gemeente, die zalig worden. Ofschoon hier in Noord-Holland de zaai der Afscheiding (of laat ik liever zeggen der terugkeer tot de leer, tucht en dienst der Gereformeerde Kerk) in een grote veld achtting staat, zodat velen het een schande rekenen gebruik te maken van de openbare godsdienstoefeningen bij ons, zoodat toch de HIERE dit bovenstaande bij ons vervuld daar er weer zes Leden bij ons zijn aangenomen, die uit de vervallen Hervormde Kerk zijn overgekomen. O, dat vele blinde oogen nog meer mogen open gaan, opdat Sion herbouwd worde. T. H. UITTEKDIJK predikant. Alkmaar. Ten 8 Aug. 1852. Boekaankondiging. Het Kristalene Paleis. Een woord tot waar vertroosting en vreugde voor het volk die HIEREN, in de dagen hunnen strijd (aarde. Zestig overdenkingen bij de herinnering aan het gebeurde te Londen in 1851 door A. G. de Waal, Bedienaar des Goddelijke Woords. — 104 bladz. in groot 8e Uitgegeven bij Gebr. Milborn te Middelburg. Advertenties. Het heeft de vrijmogendheid van de GOD gegeven, ons eenigste kind, na een kort bezinken van bijna drie maanden, door den dood uit onze hand op te eischen. Alkmaar, J. POLL en. 14 Aug. 1852. E. P. OL, geb. SCHNET (48.) Correspondentie. De ondergetekende verzoekt de Redactie te melden, dat de heer J. P. Block, Colporteur ten dienste der Joden hier te lande, eerst in Groningen en ommelanden in die betrekking staat te komen.
17,520
MMUBVU07:002910033:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,861
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 12, 1861, no. 33, 16-08-1861
null
Dutch
Spoken
5,293
9,517
Gij hebt u ontfermd over de velen, die in ligchamelijken nood in Syrië verkeerden, erbarmt u ook over hen, die, door gebrek aan middelen, van geestelijk voedsel verstoken zouden worden. Zegenc de Heer dit zwakke woord aan uw hart! C. Schwaetz. He vervolgde Broeders iu Spanje. Wij hebben dezer dagen onaerstaanden brief ontvangen: Rotterdam, 26 Julij 1861. Zeer geachte Heer! Nevensgaand zend ik u een coupon f 1,23)., ten behoeve van de gezinnen der vervolgde broeders om des geloofswille, in Spanje. Daar ik in den Heraut gezien heb, dat er door u gelegenheid bestaat, om de liefdegaven aan die gezinnen over te maken, zoo hoop ik dat velen van onze lezers, bij hunne gebeden voor die broeders, ook daden van liefde mogen bewijzen. Hebr. 13: 3. Met ware hoogachting S. Wij deelen van ganscher halte den wensch van onzen lezer S., overtuigd als wij zijn , dat stoffelijke hulp onmisbaar is èn voor de lijdende broeders èn voor de van hunne verzorgers beroofde gewinnen. Nederlanders hebben te allen tijde een warm hart en eene opene hand gehad voor de om des geloofstville lijdenden, en daarom houden wij ons overtuigd, dat zij ook thans de zoo noodige hulp niet zullen weigeren. Intusschen zijn latere brieven bekend geworden, waaruit wij het volgende mededeelen: De WelEerw. Heer Ruet, leeraar te Gibraltar, berigt, dat in Grenada 22 personen gevangen zitten, in Malaga 9, waaronder Don Antonio Villarago, op wiens eigendom de regering beslag gelegd heeft, en wiens gezin, uit 16 personen bestaande in groote ellende verkeert. Daarentegen wordt op het oogenblik voor de broeders Matamoros en Alhama van uit Parijs en Edinburg gezorgd. Niettegenstaande deze zware vervolgingen wordt er onvermoeid aan de verbreiding des Evangelies gearbeid, zoo als uit den volgenden brief, geschreven door den Kerkenraad der Gereformeerde gemeente te Grenada, blijkt. De brief luidt: « Ook nu wederom betuigen wij, dat gij op ons rekenen kunt in al wat dienen moet tot bevordering van de Evangelische zaak , welke is de zaak van onzen Heer Jezus Christus. Tevens verzoeken wij u dringend, den Heer te bidden bij ons te willen zijn naar Zijne belofte, daar wij overtuigd zijn, dat wij zonder Hem niets kunnen doen. Wij onwaardige zondaars bidden ook voor u cn voor alle kinderen Gods en voor onze vijanden zelfs, opdat zij tot de kennis der waarheid mogen komen en ophouden ons te vervolgen. De bitterheid der vervolging heeft haren grond in de overtuiging der Eoomsche geestelijkheid, dat haar val nabij is, daar zij getuigen zijn van de wonderbare onderworpenheid der in kerkerholen opgesloten Protestanten, en van den vooruitgang van het Protestantisme in de stad en provincie van Grenada. Het baat hun niet, ons op de kansels aan te vallen, en de, hoorders aan te sporen «de ketters te vermijden, die den vooruitgang zoeken te bevorderen en onze boeken niet te lezen, die zekerlijk tot de verdoemenis leiden.” Hierdoor wordt ons slechts de weg geopend, om tegen de ons vervolgende kerk te getuigen.” In een brief van Grenada 16 Junij leest men, dat het openbaar ministerie de volgende veroordeelingen heeft geëischt. 1. Tot negen jaren tuchthuisstraf: José Alhama, Manuel Trigo. 2. Tot zeven jaren: Manuel Vazquez, Juan Lineira, Juan Gomes Lopez, Juan Euez, Luis Quintus, Fernando Medina, Viacenti Tribio, Franciseo Eojas, Eafael Gil. 3. Tot vier jaren Manuel Eebollo. Voor als nog onder verdere verantwoordelijkheid uitgesteld: Joaquin Luna, José Villar, José Marin en nog 6 anderen. Vrijgesproken is Antonio Guiles. De « Clamor Publico” (een Spaansch blad) zegt hieromtrent: «Wij weten dat door het openbaar ministerie te Grenada tegen sommige personen, die de Protestantsche godsdienst belijden, veroordeelingen tot 9, 7 en 4 jaren tuchthuisstraf geeischt zijn. Het heeft op ons eenen pijnlijken indruk gemaakt, dat terwijl in andere landen, even katholiek als wij, in Eome zelfs, de uitoefening van andere godsdiensten toegestaan wordt, in ons land godsdienstige overtuigingen als de grootste wandaden met de zwaarste straffen bezocht worden.” De mannen in Spanje hebben geene andere misdaden begaan dan Luther en Calvijn. In die dagen werd de stem der martelaren in de kerkers der inquisitie gesmoord, thans wordt zij althans vernomen. Zal zij geen weerklank vinden in onze harten? Zullen wij hunner niet in onze gebeden en met onze gaven gedachtig zijn? Alle Evangelische Christenen, allen die prijs stellen op vrijheid van Godsdienst, allen vooral die den Heer Jezus liefhebben, die nu wederom in Spanje zoo bitter en zoo heftig iu de Zijnen vervolgd wordt, moeten deze lijdende broeders helpen. Wie weet of zoödanig getuigenis niet ook tot de ooren der Spaansche regering komt, die op den duur evenmin als de koning van Napels en de paus de eiseken van regt en billijkheid zal kunnen afwijzen. Wij zijn het aan de lijdende broeders, aan den Heer verschuldigd, om op allerlei wijzen die verdrukte lieden te ondersteunen. Gij kunt, gij wilt, gij moet hun uwe gaven, die wij volgaarne ontvangen en overmaken, niet weigeren. Leiddraad tol Schriftonderzoek in den familiekring op den dag des Heeren* XXXIII. Psalm XXXVI. Men denkt, dat David dezen Psalm iu zijne jeugd heeft gedicht, nog aan het hof van Saul verkeerende, en wel, om bij de offermaaltijden te worden gezongen. Opmerkelijk, dat de jongeling reeds zoo duidelijk het hart kent, en de raadslagen der goddeloozen, en daarentegen de heerlijkheid van des Heeren dienst en gemeenschap. Het lied zal later bij de tempeldienst zijn gebezigd. Vs. 1. Eeeds nu noemt zich David de knecht des Heeren; bij wist, dat de Heer hem in Zijne dienst had genomen, en dit bleef zijne grootste blijdschap. (Zie Ps. XVIII). Eekent ook gij dit het grootste voorregt te zijn? Vs. 2—3. Zelfmisleiding is algemeen onder degenen, die God niet vreezen. Indien zij waarlijk wisten en erkenden, hoe snood en ellendig zij waren , voorwaar! zij zouden zich bekeeren en behouden worden! Daarom is zelfkennis de eerste stap tot bekeering. Waar vindt gij het eerste voorbeeld dezer verontschuldiging van eigene zoude? (Gen. III: 12, e. v.). Uit deze zelfverblinding ontstaat de haat tegen de waarheid en de getuigenissen van Gods Woord. Vs. 4—5. De toestand der goddeloozen wordt hier nog nader omschreven. Wat zij doen en nalaten , wat zij bedenken en niet verwerpen, is alles tegen Gods heiligen wil. Merk op, hoe wij niet alleen het goede hebben te doen, maar ook het kwade te verwerpen. Het laatste is dikwijls het zwaarste. Vs. 6—7. Daartegenover stelt de vrome jongeling Gods wegen en gedachten. Hoe verkeerd ook de beschouwingen omtrent God mogen zijn, hij weet het, door Gods genade, beter. De heerlijke natuur van Palestina geeft hem de beelden aan de hand, waarmede hij Gods deugden afschildert. Gods goedertierenheid is hooger dan het oog kan reiken; Zijne waarheid of waarachtigheid onmetelijk als de hoogste wolken. Het schoone land had heerlijke bergen, sommigen met altoosdurende sneeuwkruinen getooid. Kent gij er eenigen bij uaam? Zoo is Gods geregtigheid majestueus en verheven, en gelijk diepe afgronden, die door de rotskloven worden gevormd, alzoo peilloos en ondoorgrondelijk zijn Zijne oordeelen. Gelukkige natuurbeschouwing, die in alle eeuwen het voorregt geweest is der kinderen Gods. Welke beelden koos de Heer Jezus uit de zigtbare schepping? Deze God nu behoudt menschen en beesten. (Zie Psalm CXLV: 15, 16; Matth. X: 29—31). Vs. 8 roemt deze goedertierenheid des Heeren , en ook hier wordt een in de Schrift geliefkoosd beeld gebruikt. (Zie Exod. XIX: 4; Jes. XXXI: 5; Matth. XXIII: 37). Er is inderdaad niets teederder dan de zorg der vogelen en de trouw der hen voor hare jongen, die zij bedekt, koestert, verzorgt, bewaakt en beschut. Zoo, mijn Lezer! bewaart u de Heer, indien gij u aan Hem toevertrouwt. Vs. 9—10. Er was in den tempel overvloed van vertroosting en heil voor den geloovigen Israëliet; hij werd er rijkelijk verzadigd! Hoe veel te meer voor 'ons in de gemeenschap met God door Christus ! Ook het water wordt herhaaldelijk als het beeld van levengevende, verkwikkende, vernieuwende genade, als de gave des Heiligen Geestes voorgesteld. (Zie o. a. Jer. II: 13; Joh. IV: 10—14; Openb. XXII: 1, 17). Levend water was drinkbaar, gezond water. Men bedenke , hoe zoowel voor de herders, ten behoeve van hun vee, als voor den reiziger in de woestijn , zulk eene frissche , verkwikkende , soms het leven reddende en den versmachtende rijkelijk lavende bron eene weldaad was in dit heete land! Zoo is het met den armen , vau honger ontkomenden zondaar, wanneer hij God, als de Fontein des levens , vindt. Ook het licht, die eerste levensbehoefte, is op geestelijk gebied nergens dan bij Christus; buiten Hem is alles in en om ons duisternis. (Joh. I: 4, 5). Men bedenke, wat deze aarde zonder de zon en haar invloed wezen zou. Vs. 11. De geloovige bidt, dat alle gelijkgezinden dezelfde voorregten mogen genieten. De gemeenschap der heiligen behoorde van af den val onzer voorouders tot de geloofsartikelen der kinderen Gods. Het is wel treurig, dat in onzen tijd dikwijls kleine verschillen zoo groote scheiding maken. Ook hier geldt het: »Wat God vereenigd heeft, scheide de mensch niet!” Vs. 12—13. David vreesde de magt derboozen, hij achtte hunne raadslagen niet gering. Hoe heeft hij ook weldra hunne vervolgingen ondervonden! Nogtans twijfelde hij geen oogenblik, of God zou regtvaardig rigten , en eindelijk hunne goddeloosheden aan hen bezoeken, hetgeen juist zij ontkenden. Ach, raogt een ieder, die dit leest, zichzelven onderzoeken, om zijne zonden te veroordeelen, maar tevens de goedertierenheid des Heeren te smaken en te roemen! Zendingsfeest te Zeyst. {Ingezonden), Eeeds sedert verscheidene jaren geeft het feest der zending van de Broedergemeente te Zeyst gelegenheid aan de Christenen hier te lande, om aldaar als in een brandpunt zieb te vereeriigeu, zich te verblijden in het ontmoeten van elkanders aangezigten, elkander te sterken, tc bemoedigen en op te wekken in het geloof, en gezamenlijk den grooten Zender, Herder en Leidsman der gemeente te verheerlijken. Voor de 68ste maal vierde de Broedergemeente dit jaarfeest op Woensdag den 7 den Augustus, en zoo ooit dan mag voorzeker van dezen dag gezegd worden, dat hetgeen toen gezien, gehoord en gesproken is, onuitwischbare indrukken moet achterlaten in de harten dergenen,. die het voorregt hadden aldaar dien dag te vertoeven, en gezegende vruchten moet opleveren tot opscherping der liefde en tot verlevendiging des geloofs. Door de zorg van de Directie der Bijnspoorwegmaatschappij vertrok des morgens vroeg uit Amsterdam een aantal van circa 200 feestgenooten, in afzonderlijke wagens gezeten, naar Zeyst, alwaar zich een 70tal vrienden uit Botterdam, en een groot aantal uit Utrecht en andere plaatsen met hen vereenigden, om zich te begeven naar de kerk vau het Broederhuis. Ten 10 ure werd aldaar de bijeenkomst geopend door Ds. Boentgen van de Broedergemeente, met gebed en eene aanspraak iu de Duitsche taal. Naar aanleiding van Ps. XXXIII: 21 , beschouwde hij het zendingswerk als een bewijs van de getrouwheid Gods, en daarom als eene reden van blijdschap; waarna het Verslag van de zendingswerkzaamheden Werd voorgelezen, dat vele treffende bijzonderheden bevatte aangaande den gewigtigen arbeid der Broedergemeente onder de Heidenen aan de verschillende einden der aarde. Na afloop daarvan, ten 12 ure, werden de gasten uitgenoodigd tot het gebruiken van kofRj en brood in het Broederhuis, waar tafels en banken voor 200 personen waren aangerigt, die weldra bleken niet voldoende te zijn tot plaatsing van het aantal vrienden, zoodat een ieder zich beijverde om door het aandragen van meer zitplaatsen in de behoefte te voorzien. Onbeschrijfelijk was de indruk, dieu het schouwspel thans te weeg bragt. Circa 300 personen, allen aan tafels onder de schaduw der hoornen nedergezeten, van koffij en brood bediend door de hartelijke en gulle liefde der broeders, op wier gelaat en aan wier gansche houding het duidelijk zigtbaar was, hoe gelukkig zij zich gevoelden in het betoonen hunner liefde, dit alles deed ons denken aan de spijziging der vijfduizend door den Heer en Zijne Discipelen , die Zijne gaven uitdeelden , met dit onderscheid, dat men toen niet op banken en aan tafels, maar op het groene gras ter neder zat. De plegtigheid van het oogenblik werd echter nog bijzonder verhoogd, toen Ds. Brandt zich op eene verhevenheid plaatste, een toepasselijk woord sprak en den zegen Gods over de gaven afsmeekte. Terwijl men alzoo in broederlijke gemeenschap vereenigd te zamen de goede gaven Gods genoot, werden woorden van broederlijke vermaning en opwekking gesproken door Ds. Brandt van Amsterdam, Ds. Witteveen van Ermelo, Ds. Ploos van Ainstel van Otterloo, en de Broeders Dolman van Amsterdam en van Soest van Haarlem, Eene collecte, door Ds. Brandt voorgesteld ter gemoetkoming in de onkosten, door de broeders gemaakt, bragt ƒ 86 op en een gouden doekspeld, en klom later nog tot ƒ 123; doch werd door de Broedergemeente bestemd voor de zendingskas. Na het zingen van toepasselijke psalmverzen, verliet nu een ieder de plek, waar het zoo goed geweest was als broeders te zamen te zijn geweest, en begaf men zich in verschillende partijtjes naar het Bosch en naar de liefelijke wandelingen in de omstreken van het dorp. Ten 4 ure vereenigde men zich weder iu de kerk, die thans niet ruim genoeg was om de groote menigte te kunnen bevatten. Gedurende het gebruikelijke liefdemaal werden er door het koor en door de gemeente Duitsche gezangen opgezongen , waarna een brief werd voorgelezen van den zendeling Calkar uit Suriname, en mededeelingen werden gedaan betrekkelijk de opwekking in Jamaïka, door een ooggetuige, die aldaar 23 jaren werkzaam is geweest. De tijd reeds te ver verstreken zijnde, kon nog alleen aan Ds. Brandt gelegenheid gegeven worden tot het doen van eenige mededeelingen betrekkelijk de zending onder de Duitschers, en aan Ds. Witteveen, betrekkelijk de zending iu het algemeen. Hij vestigde de aandacht der Broedergemeente op Sumatra, op Japan, en wees op de zeuding onder Israël. De voorzitter, erkennende, dat er eene zware schuld op ons drukt ten opzigte van Israël, onzen oudsten broeder, uitte den wensch dat de bede ook meer tot leven in onze ziel mogt worden: »Och! dat Ismaël mogt leven voor Uw aangezigt!” De voorzitter betuigde daarop zijnen hartelijken dank voor de milde gift ten behoeve der zending, en berigtte dat er in den namiddag aan den maaitijd der leden van liet genootschap een voorstel was gedaan , om in een volgend jaar eene groote tent op te rigten op het ruime plein van het Broederhuis, ten einde de gasten aldaar op eene nog gevoegelijker wijze te kunnen ontvangen. 1) Wederom was er nu gelegenheid, om achter het Broederhuis bier en brood te kunnuen nuttigen, waarvan door velen gebruik gemaakt werd, terwijl anderen zich elders vereenigden, totdat eindelijk het uur van vertrek sloeg, en men zich weder naar den spoortrein begaf, waar alles alzoo was ingerigt, dat men zonder de minste stoornis en oponthoud vertrekken kon, en onder het zingen van psalmverzen circa ten 11 ure de poort bereikte. Het buitengewoon schoone weder, de heerlijke ligging van Zeyst, de kartelijke liefde en eensgezindheid, die overal zigtbaar was, alles werkte mede, om dit feest tot zulk een zegen te maken, als nimmer bij de feesten in de wereld gesmaakt kan worden. p > 1) Wij wenschen, dat er spoedig eene gelegenheid moge worden geopend tot het ontvangen van bijdragen ter voorziening in het daartoe benoodigde. ONTBOEZEMING UIT HET HAKT DEK KOTTEKDAMSCHE BROEDEREN, NA HET VIEREN VAN HET ZENDINGSFEEST TE ZEYST. 7 Augustus 1861. Genot en vree was in ons hart, Op ’t feest door u gegeven; Verbannen was toen zorg en smart, Wij deelden in het leven; Dat leven, dat uit God, zoo zoet, Met mildheid stroomd’ in ons gemoed, Ons in Gods woord beschreven. Gods zegen dale van omhoog, Op Zeysters Broed’ren neder, Zoo’n dag keer’ aan den hemelboog , Nog vele malen weder. Ja, Broeders! Hij de Heer der Kerk, Hij zegene uw zendingswerk, Het bloeije als de ceder. Met blijdschap, in ons hart geplant, Verlieten w’uwe dreven, Naar haard en stee; Gods vaderhand Zal nimmer ons begeven: Totdat de vrucht van ’t zendingsfeest, Van Vader, Zoon, en Heil’gen Geest, Ons wacht in ’t eeuwig leven. Rotterdam. Wm. CoenraaD.. Gebed voor noodlijdende Geloofsgenooten. In het laatste Nummer der Evangelische Reformirte Kirchemeitung wordt het onderstaande gebed medegedeeld. Wij nemen het in den Heraut over als een treffend getuigenis van gemeenschap des geloofs, die de harten van Evangelische Gereformeerde Christenen voor lijdende broeders steeds heeft vervuld. Het dagteekent van het jaar 1675, en werd waarschijnlijk opgesteld voor de verdrukten in Frankrijk en Hongarije; moge het thans velen opwekken , om voor de bij voortduring in Spanje vervolgde knechten des Heeren te bidden. Het gebed luidt: O Heere, almagtige God en hemelsche Vader! Gij hebt in Uw heilig Woord bevolen (1 Tim. II: 2), dat wij bidden zullen voor alle menschen, voor koningen en allen, die in hoogheid zijn, voor onze vijanden, die ons haten, die ons geweld doen en ons vervolgen (Matth. V: 44), en zelfs meenen, wanneer zij ons dooden, U o God! eene dienst te doen (Joh. XVI: 2), hoe veel te meer zal het U welgevallig zijn, wanneer wij bidden voor hen, die Gij met ons gemaakt hebt tot één ligchaam, alzoo dat wij leden zijn onder elkander, vooral wanneer deze onze medeleden aan andere plaatsen geplaagd en kwalijk behandeld worden. Zoo hebt Gij ons in het bijzonder bevolen, dat wij in zulke gevallen //deel zouden nemen in de behoeften der heiligen” (Bom. XII: 13), en der gevangenen gedenken en dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof wij ook zelven in het ligchaam. kwalijk gehandeld waren (Hebr. XIII: 3). Daar'om bidden wij U, o hemelsche Vader! voor al onze noodlijdende geloofsgenooten, in het bijzonder voor hen, die in dezen tijd op zekere plaatsen zwaren strijd, groote verdrukking en verzoekingen ondervinden. «Zend hun hulp uit het heiligdom, en ondersteun hen uit Zion” (Ps. XX: 3). Kan het met Uwen heiligen wil bestaan, leid, neig, beweeg en bewerk krachtig de handen der potentaten, koningen en vorsten tot genade en verzoening jegens hunne Evangelische onderdanen ! Laten onze geloofsgenooten in hunne harten de blijdschap ervaren, dat zij niet lijden als arme zondaren, maar als Christenen, niet om der wille van hunne zonden, maar om der wille van het Woord Gods en het getuigenis van Jezus, waarvan Uw geliefde Zoon zelf gezegd heeft: a Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen.” Worden onze geloofsgenooten in hunne godsdienstoefening belemmerd, de kerken gesloten, de scholen verboden, wees Gij dan, o God, Heilige Geest! zelf hun inwendige Leeraar en Trooster. Moeten zij het uitwendig hooren des Goddelijken Woords missen, laat dan in hunne harten Uwe genaderijke stem klinken, opdat zij in hun hart den Heere zingen, wanneer bet hun verboden is dit met den mond te doen. Ontrooft men hun hunne goederen, geef dan o Heer! dat zij »de rooving hunner goederen met blijdschap aannemen, wetende dat zij in zich zelven een beter en blijvend goed in de-hemelen hebben.” (Hebr. X: 34). Verjaagt men hen uit huis en hof in de ellende, vertroost hen dan, o Heer 1 met den troost, dat Hij die den Heere Christus bij zich heeft, overal te huis en nergens ellendig is. Bespot en versmaadt men hen, ontzegt men hun alle eer, werk dan in hen, o hemelsche Vader ! e dat zij de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom achten te zijn dan de schatten van Egypte, en liever verkiezen met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor eenigen tijd de genieting der zonde te hebben.” (Hebr. XI: 25 , 26.) Brengt men hen op plaatsen en in toestanden, waarin zij van hun geloof rekenschap moeten afleggen , geef hun dan , o Heer! een mond en wijsheid , welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan allen, die zich tegen hen zetten. Laat hen, o Mond der waarheid, Jezus! de belofte ervaren , die Gij beloofd hebt: „ Het zal u in dezelve ure gegeven worden, wat gij spreken zult.” (Matth. X: 19). Werpt men hen in gevangenissen, wees gij dan, o Heer Jezus! Gij het ware en heldere Licht der wereld, hunne Zon en hun Licht! Voer hen uit naar Uwen wil, zoo als Petrus, en beschik hun goede menschen, die zonder ophouden voor hen bidden tot God, zoo als ook voor Petru3 geschiedde. (Hand. XII: 5, 7). Worden zij gemarteld en gedood, verzoet hun dan, o God van alle vertroosting! de bitterheid des doods met den levenden troost van Uwen Heiligen Geest! Schenk hun eenen blij moedigen geest, zoo als vele heilige martelaren, die hun zijn voorgegaan! Laat hun de genaderijke stem vernemen: u Vreest niet, want Ik, uw Jezus, ben bij u. Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt de Mijne. (Jes. XLIII: 1). Laat hen midden in den dood den hemel geopend zien, zoo als de heilige Stefanus (Hand VII: 56), en verander het vuur, dat hen verteren moet, in een verkwikkenden dauw, zoo als bij de drie vrienden van Daniël (Dan. III: 26). Eindelijk geef, o Heer! dat Uwe geliefde, zoo duur gekochte gemeente door de tegenwoordige zware verzoekingen en verdrukkingen niet onderdrukt en verminderd, maar veel meer uitgebreid worde, en dat het bloed onzer geloofsgenooten het zaad en voedsel der kerk zij, waardoor zij versterkt en vruchtbaar worde. «Belach Gij, die in den hemel zit, alzoo Uwe vijanden, en bespot hen” (Ps. II: 4). Laat de onzen echter niet verzocht worden boven vermogen. (1 Cor. X: 13.) Verhoor ons, o God van alle genade, om der wille van Uwe eigene heilige eer en om der wille van Uwen hooggeprezen naam, door Jezus Christus, die ons geleerd heeft te bidden: Onze Vader, enz. Boekbeschouwing. Het Evangelie en de Heidenwereld, toespraak bij de aanvaarding van het 'Directoraat , gehouden in de Groote Kerk te Rotterdam, op den 3 den November 1860, door H. C. Voorhoeve , Director van het Zendeling-huis. Te Botterdam, bij M. Wijt en Zonen. Eerst heden kwam ons deze toespraak ter kennis, en na de lezing verwonderde het ons eenigzins, daarvan tot nu toe geene aankondiging gezien te hebben. In meer dan één opzigt trof zij onze aandacht, en wij ontveinzen het geenszins, haar met genoegen te hebben gelezen, en ons, in het belang der zendingszaak, over den daarin aangeslagen toon te hebben verblijd. Geen vriend der zendingszaak kan het onverschillig zijn, wie de man zij, die door godsdienstige opleiding en door zijnen persoonlijken omgang, den toekomstigen zendeling tot de belangrijke, schoone, maar ook moeijelijke taak, die hem onder de Heidenen roept, zal voorbereiden. Welnu, wij leeren hem hier kennen, en — kennen, zoo als wij hem wenschten. — Wie vooral bij de bezwaren stil staat, die den zendeling wachten, maar ook te gelijk het heerlijk doel, uit liefde tot den Heer en Zijne zaak, toejuicht; wie den zendeling beschouwt in het ware licht, als overbrenger der blijde boodschap , die hem zelven is ten deel gevallen, — hij gevoelt met den spreker, dat niet alleen wetenschappelijke en theologische kundigheden en taalstudie hier hoofdvereischten zijn; dat scherpzinnigheid en oordeel niet alleen den zendeling tot den regten Evangelie-bode vormen, maar dat bovenal het welgevestigd geloof in den ganschen raad Gods aan de overige eigenschappen hare wezenlijke kracht geven moet. Alleen de vaste overtuiging, dat hij zelf reeds den vrede heeft ontvangen, dien hij anderen zal mededeelen; alleen het gevoel dat de liefde tot den Heer, die hem als Middelaar met God verzoend heeft, hem dringt om voor dien Heer alles ten offer te brengen, dat is de hefboom, die in hem zielskrachten in beweging brengen en uitkomsten geven kan, waarbij het scherpzinnigst verstand te kort schiet; dan blijkt het inderdaad , dat in hem die gelooft, het Evangelie eene kracht Gods is. De ontwikkeling dezer woorden van Paulus, met toepassing op het zendingswerk, maakt den hoofdinhoud dezer toespraak uit. Wij verdiepen ons niet in eene letterkundige beoordeeling; wij betuigen alleen, dat zij ons heeft getroffen; dat zij voor ons de ware welsprekendheid van het geloovig hart en der liefde bezit. Maar wanneer wij bovendien den redenaar het welgevestigd geloof hooren stellen als eerste voorwaarde, die over de geschiktheid onzer zendelingen beslissen moet, en wij hem in ronde en hartelijke bewoordingen de betuiging hooren afleggen, dat ook hij zelf in dat geloof leeft, en in ootmoed aan de zaak des Heeren zijne beste krachten wil toewijden, dan, wij herhalen het, verheugen wij ons over deze rede in het belang der zendingszaak; dan is ons hier het //wacht op mijne daden,” niet noodig; want wie, geroepen tot zulk een belangrijk werk, waarlijk begint met God, wien daarbij alleen de liefde tot Christus aandrijft tot volhardenden ijver, en wie in ootmoed steunende op des Heeren hulp, de hand aan den ploeg houdt zonder om te zien; die bij den ijver des geloofs, allen partij-ijver buitensluit, en alleen naar ijver tracht in de liefde, — diens werk kan, zal niet ijdel zijn in den Heer. Ziedaar den indruk, die deze hartelijke toespraak op ons, en wij twijfelen niet, ook op velen der hoorders heeft gemaakt, en de denkbeelden die bij ons opkwamen, als wij aan den director Voorhoeve en zijne moeijelijke taak dachten. Bad hij zijne hoorders dringend om hunne voorbede , — voorzeker, ook wij bidden hem de kracht en de wijsheid die uit God zijn, van harte toe. ( Ingezonden ). Aan mijne Vrienden in Nederland! Ingevolge mijne beloften, aan velen uwer gedaan , haast ik mij u met deze mail berigt te geven van mijne behoudene aankomst in Zuid-Afrika. Door Gods onverpligte goedheid mogt ik met de mijnen , even als de andere passagiers, het voorregt genieten, om op 13 Juuij met zeer schoon en zacht weder de Tafelbaai binnen te zeilen, en nog dienzelfden dag met eenigen voet aan'wal zetten. Hadden wij al geene korte reis, daar wij 71 dagen op de groote wateren dobberden, toch was onze vaart gezegend, dewijl wij geen den minsten storm hebben gehad. Maakt dus met ons den Heer groot, M. V., want Hij heeft weldadigheid en trouw aan ons bewezen. Bij onze aankomst alhier werden wij door vele vrienden des Heeren met groote liefde en hartelijkheid verwelkomd, terwijl voor ons verblijf in de Kaapstad uitnemend was gezorgd. Het beroep naar Winburg in den Oranje-Vrij staat, dat reeds eenigen tijd hier gereed lag, is door mij in ernstig en biddend beraad genomen. Als gij dezen ontvangt, ben ik misschien reeds op reis naar het binnenland. Zoo de Heer wil en wij leven, later meer bijzonderheden, want ik ben nog te kort in mijn nieuw Vaderland. Ontvangt bij dezen mijne broedergroeten, en zijt met de Gemeente, naar ’s Heeren naam genoemd, Gode bevolen, door Uw Vriend en Broeder in Jezus Christus: Kaapstad, 20 Junij 1861. H. van Broekhuizen. V. D. M. Liefdegaven. Voor de VEREENIGING ter- Verbreiding der Waarheid te Enkhuizen sedert de laatste opgave ontvangen: Van den heer Mr. A. v. W. te D. eenige Boeken; Mevr. Z. te ü. eenige Lectuur voor de Zondagschool; Mevr. de Wed. T., geh. M., te B. ƒ19,90; denzelfden voor de oprigting eener Bijzondere School f 50; den heer N. N. te Rotterdam voor hetzelfde doel ƒ 20, en voor de Zondagschool eenige Lectuur; van het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap en twee Dames , door tusschenkomst van den heer Smit, voor de Zondagschool 4 Bijbels en 80 Nieuwe Testamenten met eenige andere Lectuur. Terwijl wij in naam des' Heeren dank zeggen voor het een en ander, blijven wij vooral de school aan allen, die belang stellen in de uitbreiding van Jezus’ Rijk in het algemeen en te Enkhuizen in het bijzonder, aanbevelen; want nog ƒ 700 ontbreekt ons voor die inrigting P: Bezaan, Az. Pres. Met dankzegging ontvangen voor het VROUWBN-LOGEMENT i iTe Buis” van eene Weduwe, Onbekend, te Zeyst 2 Bankb. te zamen gr. ƒ 50. Amsterdam , 6 Augustus 1861. E. H. Lampen. Penningm Bij de Redactie van den Beraut is in dank ontvangen van de Evangelisatie te Britsum : Voor het Belgisch Evangelisch GENOOTSCHAP ƒ 10. Voor de Gereformeerde ZENDINGS-VEREENIGING te Amsterdam ƒ 10. Voor de Rotterdamsche ZENDINGS-VEREENIGING ƒ 10. Voor de uitbreiding van het zoo nuttige VROUWENLOGEMENT » Te Buis” te Amsterdam ƒ 10. Voor het ZENDELINGS GENOOTSCHAP te Zeyst, eene Collecte in onze Evangeliesatie-zendings-bidstond , nadat aldaar voorgelezen was de zegenrijke opwekking te Jamaïka, uit het Zegster Zendingsblad No. 1—4, 1861, ƒ 19,55. Namens de Commissie van voorn. Evangelisatie (Spreuk. XI: 25): Britsum, 26 Julij 1861. J. H. Maatjes. Met dankzegging geeft de ondergeteekende berigt van de ontvangst voor het Britsche en Buitenlandscbe BIJBELGENOOTSCHAP van ƒ 30,18, gecollecteerd in den Maandelijkschen Zendings-bidstond, gehouden op 4 Aug. te Britsum en overgemaakt door den heer J. H. Maatjes, met bijschrift: »Jes. XXXII: 20.” Amsterdam, 12 Augustus 1861. L. van DER Bom. Depóthouder. SCHOTSCHE ZENDINGSKERK GODSDIENSTOEFENING. Zondag, Voormiddag te Tien ure, EN ’s Avonds te Zes ure. Dingsdag ’s Avonds ten half Negen ure. Bidstond. E B B A T A. In mijn antwoord aan den heer de L., getiteld: „Be leer der Brieëenheid,” komen de volgende drukfouten voor: Kolom 490 regel 8 V. 0. staat; noorden, lees: woorden. » 491 » 3 v. b. » majiem , » majim. » » » I» » » rachanien , » rachamiem. » » » 29 » » bagnol, » bagnol. » » » que, » quo. » ons in den Heer en dankten den naam Zijner goedertierenheid en liefde over; ons, dat wij met onze Broeders, Zusters en Vrienden, op den 5den Augustus 1861, mog-j ten herdenken onze 25-jarige Echtverbindtenis. ALBERTUS MABTINUS TOEPOEL. JENN1KE SMITS. Haarlem, 5 Augustus 1861. jETROUWD : CABEL WILHELM WUSTENHOFF Jr. JANSJE WOBMSEB. , 15 Augustus 1861. Heden overleed in den ouderdom van ruim 68 jareu, onze geliefde Moeder en Behuwdmoeder HE1LTJE BUXTOBFF, Weduwe vau wijlen den Heer AABT VAN KLUIVE. Gouda, Uit aller naam 11 Aug. 1861. m A. W. VAN KLUIVE. I N D I Ë. In een der gezondste oorden van Java, wordt op eene kostschool verlangd eene jufvuo uw, van de Hervormde Godsdienst, die den Heer vreest en voor Hem wenscht te leven, en die tevens de bekwaamheden bezit om onderwijs te geven in de vakken, die tot eene goede opvoeding belmoren, o. a. in de muzijk. Zij, die vermeenen daartoe de geschiktheid te bezitten, vervoegen zich met franco Brieven, onder Letter H. bij den Uitgever dezes. Een fatsoenlijk burgermeisje , van de P. G., oud 28 jaren, zag zich gaarne tegen November geplaatst in een stil Christelijk gezin, als Mamenier en Linnenmeid. Zij is gedurende' 6 jaren in hare laatste betrekking als zoodanig werkzaam geweest, en kan de beste getuigen produceren. Adres met franco Brieven, onder Letter E. aan het Postkantoor te Heemstede. Eene Jufvrouw van de P. G., 30 jaren oud, zag zich gaarne geplaatst als HUISHOUDSTER, of tot adsistentie in eene Huishouding. Beeds 6 jaren is zij als Huishoudster geplaatst geweest, doch door sterfgeval thans buiten betrekking. Ook een Meisje, 24 jaren oud, van de P. G., zag zich gaarne geplaatst voor Tweede of Derde Held. Beiden zijn van de beste getuigen voorzien. Adres: franco , Letters M. C. bij de Kantoor-Boekhandelaren M. WESTEBMAN & ZOON, Kalverstraat E, 50, te Amsterdam. Op een Stoom-meelfabriek en Wind-korenmolen. wordt tegen September of later een LJELltLIXG gevraagd. Beflecterenden, vervoegen zich met franco Brieven onder Letter A. B., bij den Uitgever dezes. Men vraagt in een Manufactuurwinkel, in de provincie Drenthe, een JONGELINU, welke genegenheid bezit in dat vak te worden opgeleid, en tusschen de 14 en 16 jaren oud, tegen genot van kost en inwoning, en eenig salaris naar bekwaamheid. Adres onder Letter B., franco Brieven bij den Boekhandelaar H. P. A. YAN GOBCUM te Assen. Bij den Boekhandel, en Boekdrukk. D. DE KONING te Rotterdam is te bekomen en bij alle Boekhandelaren verkrijgbaar gesteld: Ue voortdurende uitstorting des Heiligen (ieestes en het gebed daarom. EEN ANTWOORD AAN DEN SCHRIJVER VAN De Heilige Geest in de gemeente en in ieder geloovige. Prijs 10 Cents. Goedkoop aanbod , Bij G. VAN PEUBSEM te Amsterdam, is op franco aanvrage a contant te bekomen: I. TE AMSTERDAM, BIJ H. DE HOOGH.
7,582
MMUBVU02:000006403_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Verslag van de synode der Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland gehouden van den 11 tot den 18 Julij 1849 te Amsterdam
null
Dutch
Spoken
7,168
13,006
treffende deze zaak door de Synode te Groningen in 1846. Dit werd voorgelezen. De bedoelde Synode heeft in overweging genomen, dat het dragen van zoodanig gewaad, zoover het opzigt heeft op de orde en stichting in de Gemeente, in Gods Woord geboden wordt; dat wij ook voorbeelden in den Bijbel van eene bijzondere kleeding voor Dienaars in de Kerk vinden, niet,-alleen in de Priesters, onder het Oude Testament, maar ook in de Profeten; terwijl uit de eerstgenpemden bhjkt, dat eene kenmerkende kleeding voor Dienaars des Heeren op zich zelve niet zondig is, en uit laatstgenoemden, waaronder Joannes de Dooper met eene kleeding van kemélshair, kan gezien worden, dat niet altoos zoodanig kenmerkend gewaad tot de schaduwen of voorbeeldige plegtigheden behoorde. Nog heeft de toenmalige Synode opgemerkt, dat uit den aard der zaak, hoewel daaraan, op zich zelf beschouwd, geene waarde is te hechten, zoodanige onderscheiding niet kan afgekeurd worden; dewijl toch al Gods volk wel een koninklijk Priesterdom genaamd wordt, maar het Leeraarsambt nogtans, hoe gering men ook daarvan denke, door ieder, die niet Gods Woord geheel verwerpt, als eene bijzondere bediening in de Kerk moet erkend worden. Zij, die het bekleedèn, zijn daardoor van andere leden onderscheiden. Dit onderscheid mag dan ook wel blijken. Zoo min men er tégen kan hebben, dat zij een' onderscheiden naam dragen, gelijk dit in den Bijbel geschiedt , zoo weinig grond is er, om eene onderschèïóene kleeding der Leeraars af te keuren. Men zou daarom zelfs veel moeite moeten doen, indien men de begeerte naar zulk onderscheid in de kleeding bij de Gemeenten wilde tegengaan; terwijl het ook voor den opmerkzamen lezer der Kerkgeschiédenis blijkt, dat de Leeraars doorgaans, wanneer zij niet door vervolgingen verhinderd werden, zich op die-^wijze onderscheiden hebben. Dewijl voorts deze kleeding gedurig veranderd is geworden, en zij, die de waarheid verloochenen , ofschoon zij overigens een bijzonder gewaad dragen, niet voor trouwe Leeraars erkend worden, blijkt daaruit, dat er geene heiligheid aan zulk gewaad wordt toegekend. Op deze gronden was toen een besluit genomen, waarmede zich de tegenwoordige Synode heeft vereenigd, namelijk: Dat men het gewone gewaad der Leeraren zal behouden , waar het in Klassis en Provincie in gebruik is, en de aflegging ergernis zou geven; doch dat het dragen van dit gewaad in de vrijheid wordt gelaten, wanneer de aflegging geene ergernis veroorzaakt. Terwijl in geval van aflegging de Leeraars vermaand worden, zich naar hunnen stand en burgerlijke gewoonte te kleeden, opdat het blijke, dat consciëntiebezwaar de drijfveer van hunne handelwijze is. Tot nadere verklaring van' dit artikel, vooral ook ten behoeve van de Provincie Noord-Braband, heeft de Vergadering hier bijgevoegd, dat geen Leeraar alleen wegens het gewaad der Leeraars geschorst wordt, wanneer het afleggen geen, twist, verdeeldheid of scheuring veroorzaakt. XVI. OVER DE VRIJHEID VAN GODSDIENST. Naar aanleiding van den lastbrief van Zuid-HollfUd. is door den Praeses de vraag voorgesteld: of men de bekomene Vrijheid van Godsdienst en erkenning der Gemeenten door de Burgerhjke Regering ook weder zou opzeggen? Hierover werd door sommige leden aangemerkt, dat men toch niet vragen kon om weder vervolgd te worden ; dat wij wel, om in, der tijd vrijheid' te bekomen , op de vordering van de Hooge Regering des lahds , verklaard hadden, geene aanspraak te zullen maken op de regten, goederen en titels der Hervormden , welke vordering, indien zij regtens bewezen werd, onregtvaardig te zijn geweest, ons dan ook niet langer zoude kunnen benadeelen; maar dat wij, die het genot der Vrijheid, na zulk eene verklaring, geruimen tijd gehad hebben, toch dat genot niet weder konden afstaan. En hoewel sommigen de wijze, waarop wij Vrijheid van Godsdienst bekomen hebben, als bezwaar tegen ons aanvoeren, zelfs om hunne onttrekking aan de Gemeente daarmede te ning van hét Herder- en Leeraarambt geschorst. Deswege waren thans eenige stukken ingekomen, welker voorlezing, om de uitvoerigheid, niet aanstonds door de Vergadering konde aangehoord worden. De Praeses gaf deze stukken in handen van Ds. Dijkstekhuis, opdat ZEw.-na lezing de Vergadering zou kunnen inlichten, en indien het noodig was, zoo spoedig mogelijk bestelling wegens deze zaak zou kunnen gemaakt worden. Na het verslag van genoemd lid der Vergadering te hebben vernomen, is goedgevonden, dat de behandeling later zoude plaats hebben. Bij die behandeling zijn alle ingezondene stukken voorgelezen, namelijk: een uitvoerig verhaal van de bedoelde Eerkeraadsledén betreffende het gebeurde met Ds. van Leeuwen ; het afschrift van eenen brief, waarop in dat verhaal gedoeld wordt; van den schorsingbrief en van het antwoord van D». van Leeuwen op den schorsingbrief, alsmede een brief van den laatstgenoemde aan deze Vergadering. Na deze lezing hebben de afgevaardigden van Vriesland verslag gegeven van de handelingen van het Klassikaal en Provinciaal Kerkbestuur in deze zaak, waarbij, met woordelijke afschriften uit de notulen van onderscheidene Vergaderingen, de onjuiste en met de waarheid strijdige voorstellingen van sommige zaken, in bovengenoemde Btukken voorkomende, werd aangetoond. Daarop werd elk lid in de gelegenheid gesteld, om nadere inlichtingen te vragen, en verzocht zijn gevoelen uit te brengen. Algemeen werd geoordeeld: Dat in den Klassikalen schorsingbrief, aan D». W. Broeders.' De Heere schenke ü Genade, licht, en vatbaarheid voor hetgeen U door dezen toekomt. De Vergadering heeft de brieven der Kerkeraadsleden en des Leeraars gelezen, en daarna het mondelijk en schriftelijk verslag van de afgevaardigden van Vriesland gehoord. Het is zoowel uit het een als uit het ander duidelijk aan ons gebleken, dat D». van Leeuwen als een scheurmaker moet beschouwd worden: 1°. Omdat hij, tijdens zijne verbindtenis in eene andere Provincie , D8. de Vos in Vriesland, tegen het besluit van het Klassikaal, Provinciaal en Synodaal Kerkbestuur, als Predikant heeft bevestigd; 2°. Omdat hij zonder Approbatie bij de Gemeente, die hem geroepen had, in de Heilige dienst is getreden. 3°. Omdat hij zich niet voor de Provinciale Kerkvergadering van Vriesland als Kerkbestuur, maar.wel als bijzondere personen heeft willen verdedigen, ofschoon door twee Ouderlingen, één' Diaken en eenige leden beschuldiging van onregtzinnigheid in de leer tegen hem ingebragt was ; 4°. Omdat hij, na verbod om te prediken door het wettig Kerkbestuur ontvangen te hebben , evenwel daarmede is voortgegaan. pewijl de Vergadering deze zaken gedeeltelijk uit het geschiedverhaal van de Kerkeraadsleden, die zich tot haar gewend hebben, en gedeeltelijk uit een getrouw berigt heeft vernomen, verklaart zij, dat D». W. van Leeuwen met regt geschorst is, en dat bovenbedoelde Kerkeraadsleden, die hem hebben laten dienen, waardig zijn om ten minsten in hunne bedieningen geschorst te worden, omdat zij genoemden Leeraar op die wijze hebben laten voortgaan. Ziet daar, Broeders! het oordeel der Vergadering. Mogt de Heere den Ouderling met de beide Diakenen doen gevoelen, dat zij onvoorzigtig den Leeraar van Leeuwen hebben laten dienen in de Gemeente, en mogt de Leeraar zelf overtuigd worden van zijne onvoorzigtigheid én zijnen stouten opstand tegen de Kerkregering. Wij wenschen de broeders, ja bidden voor hen den Heere, dat zij te zamen in verootmoediging voor onzen Heere Chbistus vernederd, en weder gunstig met de Kerk verzoend en vereenigd mogen worden. Verder is aan de Provinciale Kerkvergadering van Friesland opgedragen, om met ulieden naar bevind van zaken te handelen. Namens de Synode, W. A. KOK, Praeses. D. J. VAN DER WERP, Scriba. 8* D". H. A. de Vos. Op de Synode te Groningen in 1846 was reeds gehandeld over D°. H. A. de Vos. Deze te Marrum in Vriesland beroepèn en gekomen zijnde, had aldaar het gewone gewaad der Leeraars, bij de uitoefening der bediening, niet gedragen. Hierdoor was in de Klassis en Provincie veel twist veroorzaakt. De genoemde Synode, hierbij ingeroepen zijnde, had eene Commissie benoemd, om de ontstane scheuring te heelen. Dit was zonder gewenscht gevolg gebleven. Thans waren van hem en zijnen Kerkeraad brieven ingekomen. Deze zijn eerst door den Praeses in handen van D*. Postma gesteld, die van den inhoud verslag heeft gegeven. Later zijn zij nog aan de Vergadering voorgelezen. Hierop is de Commissie gehoord, die op de vorige Synode van Groningen benoemd was, en hebben de afgevaardigden van Vriesland nog vermeld, wat hun wegens het gedrag van D*. H. A. de Vos, tot op dezen tijd, bekend was. Uit dit alles is der Vergadering gebleken, dat D». H. A. de Vos den raad der Commissie heeft verworpen, dat hij, tegen de vergunning van Klassikale, Provinciale en Synodale Vergaderingen, zich door eenen Leeraar uit eene andere Provincie heeft laten bevestigen, en dat hij niet vereenigd toonde te zyn met onze Gereformeerde Kerkregering. Zyne zaak is derhalve sinds de 4* vorige Synode verzwaard, en dewijl hij zich zelf aan het Klassikale en meerdere Kerkbesturen heeft onttrokken, oordeelt de Vergadering, dat: Ds. H. A. de Vos niet beschouwd moet worden tot het ligchaam der Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk in Nederland te behooren, terwijl zijne hereeniging alleen dan mogelijk is, als hij zich aan de Kerkbesturen onderwerpt. Aan D». F. A. Kok is de last opgedragen om wegens deze zaak eenen brief te schrijven, die daarna door de Vergadering is goedgekeurd. De brief is van dezen inhoud: Aan T>'. H. A. de Vos, Leeraar i Mj de Christel. Afgesch. Gemeente te Marrum, echter thans buiten de gemeenschap der Chr. Afgesch. Kerk in Vriesland. Broeder! de Heere scherike U licht en genade, alsmede onderworpenheid aan de regering der Kerk. Het is aan de Synode, uwen brief ontvangen en uwe zaak overwogen hebbende, duidelijk gebleken, dat Gij U aan de besluiten van de Synode, die in 1846 gehouden is, niet onderworpen hebt, en dat Gij niet aan den raad der toen benoemde Commissie, die U van haar, afzonderlijk en in vereeniging met de Klassis, toegekomen is, hebt gehoor gegeven, maar dat Gij U hebt laten bevestigen, tegen den wil der Klassis, der Provincie en Synode, door eenen Leeraar, die buiten de Provincie en buiten vereeniging met de Kerkregering stond. Deze Izaak is verzwaard door uwe volharding in het verkeerde en ongehoorzame tot op dit oogenblik. Gij schijnt U wel met ons te willen vereenigen, maar op eene wijze, die niet Gereformeerd is, en niet op grond van onze goede Kerkeörde, terwijl toch de Gereformeerde Kerk erkent, zulk eene Kerkeörde noodig te hebben., De Synode, wetende, dat aan U gelegenheid ter verantwoording bij bovenbedoelde Commissie en bij de Klassis gegeven is, oordeelt, dat Gij U met ons kunt vereenigen, indien Gij zulks op Gereformeerde gronden begeert, en twijfelt niet, of de Klas- sikale en Provinciale Vergaderingen zullen U in dat geval aannemen , zoodra Gij U tot haar wendt. Wilt Gij dit niet, dan kan de Vergadering TJ niet als Leeraar bij de Christelijk Afgescheidene Kerk erkennen, maar oordeelt, dat Gij U van hare gemeenschap door uwe eigene daden hebt losgemaakt, en dat het derhalve niet de schuld der Kerk is, dat Gij thans op zulk een ongelukkig standpunt staat. Nog echter roept de Vergadering U toe: keer weder! keer weder! Gij hebt den strijd tegen God, en zult het tegen den Heere niet kunnen uithouden. O, denk aan de bedreiging des Heeren: die de Gemeente beroert, zal het oordeel dragen, wie hij ook zij ! Namens de Synode: W. A. KOK, Praeses. D. J. VAN DER WERP, Scriba. XIX. OPENBAARMAKING VAN DE HANDELINGEN DEZER SYNODE. Toen alle zaken, die aan de Vergadering waren opgedragen, behandeld waren, heeft de Praeses de vraag voorgesteld, of het goed geoordeeld werd om de aanteekeningen van het verhandelde in druk uit te geven? Eerst oordeelden sommige leden om alleen afschrift aan de Provinciale Kerkvergaderingen te zenden; doch, toen de^opmerking gedaan werd, dat vele leden in de Gemeenten wel een naauwkeurig berigt van het verhandelde zouden begeeren, dat het ook noodig was, om niet alleen degenen, die bij de Christelijk Afgescheiden Kerk zijn, maar ook anderen in de'gelegenheid te stellen om te onderzoeken, hoe deze Kerk bestaat en daarin gehandeld wordt, werd door de Vergadering tot den druk besloten. Opdat echter de duidelijkheid zooveel mogelijk bevorderd, en het onaangename, aan de lezing van notulen verbonden, vermeden zoude worden, is geoordeeld, dat deze uitgaaf bij wijze van Verslag moest plaats hebben. Om dit te bezorgen zijn D.D. de Haan en van Velzen aan de beide Scriba's toegevoegd. XX. OVEE HET BIJEENROEPEN VAN EENE VOLGENDE SYNODE. Overeenkomstig art. 47, vergeleken met art. 50 der Kerkeördening van Dordrecht, heeft de Vergadering aan den Kerkeraad der Gemeente te Amsterdam opgedragen, om in overleg met de Provinciale Vergadering van Noord-HoUand, tijd en plaats voor de eerstkomende Synode te bepalen. XXI. SLUITING DER VERGADERING. Na opgave en voldoening der onkosten, voor het houden deeer Vergadering vereischt, zijnde ƒ 50.47, heeft de Praeses den Leeraar van Amsterdam verzocht om de Gemeente voor de herbergzaamheid, aan de leden bewezen, te bedanken, dewijl de vergevorderde tijd, zijnde het thans elf ure in den avond van den 18dcn Julij , niet had toegelaten, dat vóór de scheiding der leden konde gepredikt en daarbij de Gemeente bedankt worden. Vervolgens is gezongenPs. 68: 10, waarna de Praeses, met dankzegging aan den Heere voor Zijne kennelijk ondervondene bewaring , weldadigheid en nabijheid, en met gebeden voor het heil van Kerk en kind geëindigd heeft. Hierop nam D*. van Velzen het woord. Deze bedankte eerst den Praeses voor de leiding der Vergadering en de betoonde zorgvuldigheid in het vervullen zijner betrekking, daarna alle de broeders, dat zij, niettegenstaande eene vreeselijke ziekte dreigende om hen henen had gewaard, nogtans getrouw tot den einde toe op hunnen post gebleven waren. Daarvoor wenschte hij hun Gods genadeloon toe, en dat allen het heil van Sion mogten aanschouwen om Gods Naam te verheerlijken. Na het zingen van Psalm 72: 11 namen de broeders heilwenschend van elkander afscheid. Tot bewijs voor de getrouwe overeenkomst met de Notulen der Synode, is dit Verslag onderteekend. T. F. DE HAAN, V. D. M. W. A. KOK, Praeses. S. VAN VELZEN, Vice-Praeses. D. J. VAN DER WERP, Scriba. H. DE COCK, adjunct-Scriba. NAREDE. Bij het einde van dit Verslag neem ik dë gelegenheid waar* om aan de onderscheiden lezers, die ik mij voorstel, eenige woorden toe te voegen. De Gemeenten, wier opzieners te Amsterdam zijn vergaderd geweest, zullen uit deze bladen op nieuw kunnen zien, dat zij redenen van dankbaarheid hebben aan Hem, die Zijne Kerk niet alleen vergadert, maar ook onderhoudt en bewaart. Toen vele Gereformeerden in ons land vóór eenige jaren een Kerkbestuur verwierpen, hetwelk de openbare bestrijders van het geloof in zijne bescherming nam, maar sommige Leeraars, omdat deze ijverden voor de leer en de regten der Kerk, verbood de bediening uit te oefenen, werden, ten gevolge vaÜ deze verwerping, op verscheidene plaatsen Gemeenten gevestigd. Deze bleken door dé belijdenis, waarin zij overeenkwamen, en door de regering, die zij aannamen, geene nieuwe, madr de ware Gereformeerde Kerk te zijn. Vele vijanden van deze Kerk, ofschoon zich zeiven den naam van Hervormden toeëigenende, meenden, dat de ijver, die betoond werd, ras verflaauwen, en de Gemeenten, die gevestigd waren, binnen weinige jaren verdwijfièrï zouden. Er werden ook pogingen aangewend om dit te verkrijgën. Eêgtbanken, geldboeten, gevangénisstraf, inlegering van krijgslieden, straatschenderijen, volksoploopen, Smaad en nadeel zouden de Gemeenten verstrooid hebben, indien de Hèére het niet had verhoed. Maar Hij heeft het verhoed, en dé Gemeente breidde zich onder alle verdrukkingen uit. Toen de hevige vervolgingen ophielden en de vrije Godsdienstoefening ons toegestaan werd, openbaarde zich de tegenstand op eene andere wijze. Uit ons VEESLAG VAN DE SYNODE CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK IB81B &'A B D, it Qimstevb&tn. AMSTERDAM, HOOGKAMER & COMP'. 1849. Sffl VOORWOORD. De handelingen eener Algemeëne Vergadering der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland worgden in deze bladen openbaar gemaakt. Hierdoor verkrijgen Je Gemeenten kennis van het werk harer Opzieners. Tevens wordt op nieuw eene bijdrage geleverd, waarmede iedere lezer zich in de gelegenheid gesteld ziet, om eene Kerk te beoordeelen, die, zoo wel met hare opregte en volledige belijdenis van het Gereformeerde geloof, als met hare Gereformeerde regering, beweert en toont het overblijfsel te zijn der voormaals bloeijende en heerschende Kerk in ons land. Wie liefde gevoelt voor den Heere Chbistüs, kan ten opzigte der Kerk, dat is zijn ligchaam, niet onverschillig zijn. Wie belang stelt in het heil des Vaderlands, zal ook zijne aandacht'op eene Kerk vestigen, waarmede vroeger zoo groote zegeningen over ons Volk gekomen zijn. «Jeruzalem! indien ik u vergete, zoo vergete mijne regterhand zich)zelve! Mijne tong kleve aan mijn gehemelte, zoo ik u niet gedenke, zoo ik Jeruzalem niet verheflè bqven 't hoogste mijner blijdschap» (*).' Zoo sprak een Profeet van den ouden dag. Zoude dan onder het Nieuwe Testament die belangstelling in des Heeren Gemeente niet betamen? Zeker.' indien, in plaats van verhoovaardiging op eeo ijdel geloof, de ware liefde tot dén Heere, dat kenmerk der opregtheid, vele harten vervulde, er zoude ook meer ijver voor de Kerk des Heeren geopenbaard worden. Wddr is echter deze Kerk? — Wie de Heilige Schriften als éénigen, ónfeilbaren en volmaakten regel des geloofs heeft aangenomen, zal evenmin dezen naam toekennen aan zulke verzamelingen van menschen, waar het Hoofd der Gemeente in Zijne ware Godheid, in Zijne zoenverdiensten en in de vrijmagtige heerschappij Zijner genade bestreden wordt, als aan die, waar de eere, die Gode alleen toekomt, aan het (*) Ps. 157: 5 , 6. schepsel wordt gegeven, waar het Woord des Levens onthouden wordt, en waar een mensch zich als de stedehouder Gods doet eeren, terwijl hij het zwaard heeft ingeroepen om zich op zijnen stoel te herstellen. Ook zij kunnen niet als de bruid des Zaligmakers worden erkend, onder wie de wereldsgezindheid en andere zonden opentlijk en ongestraft heerschen. Velen nogtans, die zulke verzamelingen niet als de Gemeente des Heeren beschouwen, slaan verlegen als zij de ware Kerk zullen aantoonen. Zij spreken slechts van een verborgen ligchaam, of ook van eene historische Kerk, en wanneer het hun werd opgedragen eenen brief, te bezorgen aan de Gemeenten Gods, de geroepene heiligen met hunne Opzieners en Diakenen in Nederland, op dezelfde wijze derhalve het opschrift voerende als sommige brieven in den Bijbel, aan wien toch zouden zij den brief bezorgen? De ware Kerk moet echter niet alleen aangewezen kunnen worden^ een ieder moet trachten daarvan een levend lid te zijn, gelijk in den eersten tijd des Nieuwen Testamenls zij, die zalig werden, tot de Gemeente werden toegedaan. vin Het wordt bedrog gerekend, wanneer iemand zich eenen naam geeft, die hem niet toekomt; maar ook sou het valsche schaamte zijn, wanneer men zich verborg, waar hel noodig is zich te openbaren. Welnu, de Christelijk Afgescheidene Gemeenten betuigen de Gemeente des Heeren te zijn. Zij begeeren nogtans niet, dat iemand alleen op hare betuiging afga. Een ieder onderzoeke zelf; maar in opregtheid, volgens Gods Woord, en handele in de bewustheid, dat het oordeel gaan zal, zoo wel over hetgeen de mensch gedaan, als over hetgeen hij te doen verschuldigd was, maar nagalaten zal hebben. S. VAN VELZEN. VERSLAG. i. ZAMENSTELLING DER SYNODE. Ingevolge het bepaalde op de laatstvorige Nationale Synode der Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten in Nederland,- gehouden te Groningen in het jaar 1846, heeft de Kerkeraad in genoemde stad, met advies van zijne Provinciale Vergadering, de tegenwoordige Synode zam'engeroepen. In de brieven van aanschrijving aan de Provinciale Kerkver» gaderingen was bepaald, dat elk deputaatschap overeenkomstig art. 50 der Kerkeördening van Dordrecht bestaan, en van eenen lastbrief moest voorzien zijn, tot bewijs van de volkomene vereeniging der Provinciale Kerkvergadering, die hare. afgevaardigden zond, met de Formulieren van Eenigheid en met de Kerkeördening van Dordrecht, gelijk deze in 1840 te Amsterdam is aangenomen; terwijl bij gebreke van zulk bewijs, geen afgevaardigde tot de Synode zoude geregtigd zijn. Tevens werden daarbij de Provinciale Kerkbesturen opgewekt om de broeders in hunne Provinciën, die met de Gereformeerde geloofsleer vereenigd zijn, maar zich onttrekken aan de Afgescheidene Gereformeerde Kerk, of niet kerkelijk vereenigd leven met" haar Bestuur, uit te noodigen, om zich, hetzij in persoon, hetzij door afgevaardigden, tot de voorgenomene Synode te vervoegen, ten einde eene meerdere vereeniging der opregt Gereformeerden bevorderd zoude worden. Wat tijd en plaats betreft, werd bepaald, 1 dat de Vergadering Woensdag den elfden Julij 1849, de3 morgens ten 10 ure, in het kerkgebouw der Christelijk Afgescheidene Gemeente te Amsterdam zou aanvangen; terwijl alle de Gemeenten werden uitgenoodigd om des Woensdags te voren, den vierden Julij, een biduur te houden, om den zegen des Heeren over de aanstaande Vergadering in te roepen, en opdat Hij Zijnen Naam in onze harten zoude verhoogen. Aan deze aanschrijving is voldaan. Ter bestemder tijd en plaats kwamen de afgevaardigden bijeen, waarbij nog eenige andere Leeraars, Ouderlingen, Diakenen en Leden waren opgekomen. Onder de aanwezigen bevond zich D». D. Postma, praeses van de vorige Synode. ZEw. verzocht de broeders om gezamentlijk te zingen Ps. 106: 25 en 26, en ging, na dit gezang, in het gebed voor. Hierop werd door hem voorgelezen art. 32 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, Hand. 15, waarbij.ZEw. eenige toelichting en toespraak voegde, en ten slotte Phil. 2: 1—8 en 4: 8. Daarop werden de lastbrieven overhandigd, gelezen en beoordeeld, waarbij de Afgevaardigde van.'Zeeland eenige inlichting gaf tot algemeene voldoening, en zjjn als leden der Synode de navolgende personen erkend: De Hoofdonderwijzer T. P. de Haan . . uit Groningen en Vriesland. De Herder en Leeraar H. Poelman . .. » J. Allershof . . . . De Herder en Leeraar D. J. van der Werp. » IJ. J. Veenstra. .. De Ouderling H. P. Hettema. . , » H. D. Drukker. . De Herder en Leeraar W. A. Kok . .. De Ouderling S. de Vries. . . . De Herder en Leeraar D. Postma .... De Ouderling J. W. van der Bent De Herder en Leeraar M. H. J. Bosch. d K. j. Timmerman De Ouderling F. Hekma .... t Groningen. s Drenthe. Vriesland. Overijssel en Gelderland. De Herder en Leeraar 6. van Velzen".. » P. A. van Gijssel De Ouderling W. de Haas . . . » S. C. Siemons . . De Herder en Leeraar S. O. Los .... • C. Roobol .... De Ouderling L. Beeuwkes. . . De Herder en Leeraar H. de Cock . .. » P. Dijksterhuis.. De Ouderling A. Verkuil.... » B. H. Ploeg . . . en de Herder en Leeraar C. Steketee . .. Op deze lijst komt alleen de Provincie Utrecht niet voor, hetgeen daaraan is toe te schrijven, dat de Gemeenten in die Provincie, weinig in getal, geen eigen Provinciaal Kerkbestuur hebben, maar onder Noord-Holland behooren. Nog moet hierbij opgemerkt worden, dat uit sommige Provinciën niet het gewone getal afgevaardigden waren opgekomen. Eenigen waren door ziekte verhinderd, terwijl in eene Provincie, tot besparing van kosten, slechts twee afgevaardigden benoemd waren. Zoodra het gebleken was, wie de wettige leden der Synode waren, is er gestemd om een' Praeses, Vice-Praeses, Scriba en Adjunct-Scriba te benoemen: D\ W. A. Kok is benoemd tot Praeses, » S. van Velzen tot Vice-Praeses", » D. J. van der Werp tot Scriba, » H. de Cock tot Adjunct-Scriba. Dezen hebben de posten, waartoe zij geroepen werden, aanvaard; waarbij de Praeses, D». W. A. Kok, eene korte toespraak tot de Vergadering gerigt en vervolgens, voorgaande in het gebed, van den Heere wijsheid en zegen gevraagd heeft. Nog is tot bezorging der goede orde bepaald, dat de Vergadering hare zittingen dagelijks van des morgens ten negen tot na den middag ten twee ure en na den middag van vier tot des avonds ten negen ure zoude houden. Voor den zaturdag is hierop eene uitzondering gemaakt, wanneer alleen des mor- 1* uit Noord-Holland. i Zuid-Holland. o Noord-Braband. ■ Zeeland. gens de Vergadering werkzaam is geweest, opdat geene inbreuk op de voorbereidselen tot viering van den Eustdag zoude plaats hebben. De toegang tot de Vergadering stond steeds, wanneer niet over bijzondere personen gehandeld werd, voor de leden der Gemeente' open. Voorts is elke zitting met het gebed, door een der leden bij beurte, en met psalmgezang geopend, en op dezelfde wijze gesloten. II. ONDER WELKEN INDRUK DE VERGADERING GEHOUDEN WERD. Naauwelijks Had de Synode eenen aanvang genomen, of er had eene ontzaggelijke gebeurtenis plaats. Ds. A. Everts, Herder en Leeraar te Kochengen, 'was, ofschoon niet afgevaardigd, in de vergaderplaats verschenen. ZEw. behoorde onder een gedeelte der Afgescheidenen, dat niet kerkelijk vereenigd met ons handelt. Bij het verlaten van zijne woning, had deze Leeraar, gelijk later werd verhaald, zich des morgens eenigzins ongesteld gevoeld, en dewijl in zijne woonplaats de cholera hevig woedde, zoude hij gaarne zijn te huis gebleven. Evenwel was hij gegaan, niet zoo zeer om de Vergadering bij te wonen, maar omdat hij aangenomen had, te Ouderkerk dien avond te zullen preken, en hoopte te Amsterdam eenen broeder te zullen vinden, die voor hem de prediking zou willen waarnemen , opdat hij zelf des avonds tot zijn huisgezin zou kunnen terug keeren. Maar anders was in Gods raad bepaald. Toen D*. Everts de vergaderde broeders had begroet en eenige oo^enblikken bij hen vertoefd had, werd hij door toenemende ongesteldheid gedrongen zich te verwijderen. Hij begaf zich te bed ten huize van D». S. van Velzen, die een gedeelte van het kerkgebouw bewoont, waarin de Vergadering gehouden werd. De geneesheer geroepen zijnde, verklaarde, dat de zieke de cholera had, doch dat hij , gelijk het zich toen nog liet aanzien , welligt des anderen daags naar zijne woonplaats zou kunnen terug keeren. Eenigen tijd later nam echter de cholera in zoo hevigen graad toe, dat men geraden vond de vrouw van den lijder te halen. Hij zelf zei de te gevoelen, dat hij ging sterven, maar gaf zijne hoop te kennen, dat hij spoedig bij Jezus zoude zijn, en betuigde, dat zijn geloof'alleen steunde op de geregtigheid van Christus. Daarna klom de benaauwdheid des ligchaams al hooger. De geneesheer, op nieuw gekomen zijnde, verklaarde thans, dat alle verschijnselen van een spoedig uiteinde aanwezig waren. De vrouw van den kranke kwanj en vond haren man met den dood worstelen, en nadat zij nog eenige weinige uren aan zijne sponde had gezeten, was zijn strijd volstreden. Ongeveer ten vijf ure in den morgenstond was Ds. Everts, in den ouderdom van 30 jar^n, overleden. Toen de Synode des Donderdags-morgens weder hare zitting hield en van deze gebeurtenis berigt kreeg, maakte dit eenen zigtbaren indruk op de Vergadering. Behalve het overlijden van D3. A. Everts, werd nog vernomen, dat een lid der Vergadering, Ds. F. A. van Gijssel, door ongesteldheid verhinderd werd tegenwoordig te zijn, terwijl men wist, dat de cholera in deze stad al heviger begon te woeden. Sommige leden verlangden hierom, dat men zou raadplegen, of het niet raadzaam was, de Vergadering op te schorten. Hierbij werd gevoegd , dat deze opschorting niet zoo zeer om de leden zeiven zou behooren te geschieden, als wel voornamelijk wegens de betrekkingen en Gemeenten, waarvan de meeste leden verre verwijderd waren, en die thans in groote vrees zouden verkeeren. Elk lid der Vergadering bragt hierover zijn gevoelen uit. Er werd aangevoerd, dat onder het bestuur des Heeren deze Synode zamengeroepen, en met vele gebeden, niet alleen door ons, maar ook door de Gemeenten in de verschillende plaatsen, begonnen was; dat wij , overeenkomstig onze roeping, het werk, dat ons was opgelegd, moesten behandelen, zoolang wij niet verhinderd werden, en dat, wel is .waar, een Leeraar door eene hevige ziekte was weggenomen, maar dat deze geen lid der Vergadering was geweest. Ook werd de geschiedenis van onze Nederlandsche Bijbelvertaling herinnerd, die volbragt is, niettegenstaande de pest hevig woedde ter plaatse, waar zij, aan wien dit werk was opgedragen, .vergaderd waren. Nog werd opgemerkt, dat de'tegenwoordige stemming der Vergadering, 6 het.ontzag voor den God des oordeels, eenen gunstigen invloed op de behandeling der zaken hebben kon, en dat, terwijl vele vijanden, wanneer wij onzen arbeid staakten, eenen juichtoon zouden aanheffen, alsof God ons was tegengekomen, integendeel vele opregten zouden bedroefd worden. Hierop verklaarde de Praeses als het gevoelen der meerderheid, dat de Vergadering in den weg des Heeren was, en, overeenkomstig hare roeping, zich verpligt achtte om de voorkomende zaken te behandelen. Alle de leden berustten in dit oordeel. Betreffende den overledene werd bepaald, met inachtneming van plaatselijk gebruik, dat DD. T. F. de Haan en S. van Velzen, benevens D'. J. C. Donnek, een vriend van den overledene, die ook tegenwoordig was, de begrafenis zouden bijwonen. Hieraan is ook voldaan en zijn eenige woorden van bemoediging en vermaning bij het graf gesproken. Twee dagen na de stemming over het opschorten of Voortgaan der Synode, werd deze zaak op nieuw ter spraak gebragt. Meer leden, ofschoon niet aan de heerschende ziekte, waren ongesteld "geworden en daarom naar huis vertrokken; anderen waren, tot begeleiding van huime kranke medebroeders, mede afgereisd; zoodat in het geheel gedurende de vier eerste zittingen zeven leden de Vergadering verlaten hebben, namelijk: De Herder en Leeraar F. A. van Gijssel , i > M. H. J. Bosch, I t P. DlJKSTERHTJIS , s> ?? t C. Steketee, De Ouderling . . . J. W. van deb Bent, en t A. Vekküil, t B. H. Ploeg. Wegens deze vermindering, werd het bezwaar geopperd, of de Vergadering nog kon beschouwd worden nit een voldoend getal te bestaan, en dus zoude voortgezet worden. Thans had de Vergadering kunnen scheiden, zonder dat haar het verwijt kon gedaan worden, dat zij niets verrigt had. Maar zij oordeelde , dat de afwezigheid der genoemde leden geene voldoende reden opleverde om te eindigen, dat er nog een genoegzaam aantal leden tegenwoordig was, en zij, in de mogendheden des Heeren, moest voortgaan, om de taak, die haar was opgedragen, geheel ten einde te brengen. Daarbij werd geoordeeld de secundi op te roepen, die men in de plaats der afgetredene broeders verwachten kon. Dientengevolge zijn later verschenen: De Herder en Leeraar T. Uitteedijk, voor Noord-HoUand. » i F. A. Kok, » Zuid-Holland, i » P. Eskes, » Overijssel. Dezen hebben als leden der Vergadering zitting genomen, en met de overigen de voorkomende zaken kunnen behandelen, terwijl de werkzaamheden, blijkens de betuigingen in de gebeden, onder het gevoel van Gods hoogheid en weldadigheid, zóó zigtbaar betoond, werden voortgezet. III. OVER DE VOORNAAMSTE SCHEURINGEN ONDER DE AFGESCHEIDENEN. 1. Reeds bij het onderzoek der lastbrieven was de scheuringter sprake gekomen, die in de Provinciën Gelderland en Overijssel bestaat. De Afgescheidene Gemeenten in deze beide Provinciën zijn sinds eenige jaren onder één Provinciaal Kerkbestuur gebragt, zoodat de Opzieners der Gemeenten in die Provinciën zich in ééne Provinciale Vergadering vereenigden. Thans waren echter twee deputaatschappen van twee verschillende Vergaderingen te Amsterdam tegenwoordig. Elk van deze beide deputaatschappen was voorzien van eenen lastbrief, waarin de Vergadering, die het deputaatschap had afgezonden, zich de Provinciale Vergadering van Gelderland en Overijssel noemt. Uit deze beide lastbrieven bleek derhalve, dat in Gelderland en Overijssel twee verschillende, tegenover elkander staande Kerkbesturen bij de Afgescheidenen zijn, en hoewel beide hunne vereeniging betuigen met de Gereformeerde leer en Kerkregering, zoo bestaat daar dan evenwel Kerkelijke scheuring. Deze scheuring is gebleken te zijn ontstaan kort na de vorige Synode te Groningen, in 1846. Reeds vroeger heerschte in do genoemde Provinciën veel spanning, voornamelijk daardoor veroorzaakt, dat eenige Leeraars, zoo wel in als buiten de bediening, het gewone gewaad der Predikanten niet wilden dragen, terwijl soms de ingenomenheid met die kleeding als afgoderij door hen werd uitgekreten. Toen de handelingen van de bedoelde Synode aan de Provinciale Kerkbesturen waren toegezonden, hadden ook de Opzieners der Gemeenten in Gelderland en Overijssel eene Vergadering aangelegd, waarin die handelingen moesten overwogen worden. Hier verklaarde een gedeelte der Opzieners, zonder voorbehouding zich met de bedoelde Synode en met alle Afgescheidene Gemeenten, die zich daaraan onderwierpen, kerkelijk te vereenigen. Anderen protesteerden niet slechts, maar betuigden oek, zich aan sommige bepalingen der Synode niet te onderwerpen. Daarbij verklaarden dezen zich tegen eene verbindende Kerkregering. Zij verwierpen het Gereformeerde beginsel : «dat eene mindere Vergadering aan eene meerdere zich behoort te onderwerpen, en dat hetgene door de meeste stemmen goedgevonden is, voor vast en bondig zal gehouden worden, tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het "Woord Góds of tegen de artikelen in eene Algemeene Synode vastgesteld , zoolang zij niet door eene andere Algemeene Synode veranderd zijn.j Bepaaldelijk derhalve toonden zij zich gekant tegen art. 31 van onze Kerkeördening van Dordrecht. Toen deze verschillende rigtingen in de bedoelde Vergadering van Gelderland en Overijssel geopenbaard waren, en aan beide kanten werden volgehouden, scheidde zich die Vergadering in twee deelen. Het eerste gedeelte, vereenigd met de Synode, heeft zich als Provinciale Vergadering gevestigd, en in deze betrekking van toen af de belangen bezorgd der Gemeenten, wier Opzieners daarbij behoorden, en die zich in het vervolg daarbij aansloten. Het andere gedeelte, verwerpende het Gereformeerde beginsel in de Kerkregering, en daarom met der daad de Synode van Groningen, is ook als eene Provinciale Vergadering tot nu toe blijven voortwerken; terwijl zelfs sommige Predikanten, die i daartoe behooren, in andere Provinciën Doop en Avondmaal bediend en huwelijken ingezegend hebben, bij hen, die van de Gemeente afgekeerd zijn, of op wie door hunne Opzieners de Kerkelijke tucht is toegepast. Aan dit laatste gedeelte was geene regtstreeksche aanschrijving gedaan wegens het houden der Synode. De Provinciale Correspondent van Groningen had dit verzocht aan den Provincialen Correspondent der Vergadering van Gelderland en Overijssel, welke reeds hare vereeniging had verklaard. Deze echter had, gelijk later bleek, dit verzoek niet begrepen. Bvenwel had een Leeraar, tot deze Vergadering behoorende, in persoon van deze zaak berigt gegeven; waarop men besloten had * afgevaardigden met eenen lastbrief te zenden. Twee van deze afgevaardigden waren, blijkens hunne brieven, voornamelijk wegens de te Amsterdam heerschende ziekte, teruggebleven; de andere, de Herder en Leeraar J. C. Donneb en de Ouderling J. Ravesloot, waren thans tegenwoordig. Nadat aan de afgevaardigden van de Vergadering van Gelderkind en Overijssel, die met de vorige Synode hare vereeniging betuigd heeft, zitting verleend was, is ook met den genoemden Leeraar en met den Ouderling gehandeld. In hunnen lastbrief werd wel 'vasthouding beleden aan de leer, dienst en tucht der Gereformeerde Kerken in Nederland, gelijk die uitgedrukt zijn in de Formulieren van Eenigheid en de Kerkeördening der Dordsche en overige Synoden; maar het bleek weldra, dat er wegens hünnen bekenden toestand groote bezwaren bestonden. Daarom werd eerst over alle de overige afgevaardigden gehandeld, en kwam vervolgens de Synode op de genoemde broeders terug. Na vele gesprekken werd, op voorStel van D». Postma, het navolgende besluit genomen: De Vergadering, wetende, dat de broeders, die D8. Donker en den Ouderling Ravesloot hebben afgevaardigd, niet zijn toegetreden tot de Vereeniging der Kerk, gelijk zij te Groningen, in 1846,- is geopenbaard, en nog niets van deze toetreding vernemende, tan aan de genoemde afgevaardigden, hoe liefelijk ook hun lastbrief luidt, geene zitting, als deputaatschap van een Provinciaal Kerkbestuur, op gelijken voet als de andere deputaatschappen, toekennen. Zij neemt echter D8. Donneb en den Ouderling Ravesloot aan als afgezondenen van de bedoelde broeders, om met de Vergadering te onderhandelen over hunne hereeniging met de Kerk. Voorts betuigt de Vergadering, dat deze terugzetting der genoemde afgevaardigden, of dit onderscheid tusschen hen en de andere afgevaardigden, niet gemaakt wordt wegens de verscheidenheid in de kleeding der Leeraars, maar omdat de bedoelde broeders steeds openbaren, dat-zij. geene verbindende Kerkregering volgens Art. 31 der Kerkeördening van Dordrecht, erkennen. Den dag nadat dit besluit genomen was, hebben de bedoelde afgevaardigden de volgende verklaring ingeleverd: «Wij ondergeteekenden, afgevaardigden der dubbele Provinciale Vergadering van Overijssel en Gelderland, bijeengekomen den llden Mei 1849,' geven bij dezen nadere verklaring van het gevoelen der Vergadering, uitgedrukt in haren lastbrief. 1°. Dat zij erkennen en aannemen de Dordsche Kerkeördening van 1618 en 1619, zoo als die. op de Algemeene Vergaringder Christelijk Afgescheidenen, gehouden in den jare 1840, is aangenomen, en uitgedrukt in de Voorrede van het uitgegeven Kerkelijk Handboekje, in verband met hetgeen op blz. 42 enz. der voorrede van eene vroegere uitgave is uitgedrukt. 2°. Verklaren wij ten overvloede, dat wij, op grond dier bovengenoemde erkenning en aanneming, ons vereenigen met hetgeen op de Synode van 1846, te Groningen gehouden, is bepaald en vastgesteld. J. C. DONNER, Pred. J. RAVESLOOT. ift&\ Amsterdam, Afgevaardigden der Provinciale Verga- li Julij 1849. dering van Gelderland en Overijssel. Ten gevolge van deze verklaring, is nogmaals met genoemde Predikant en Ouderling gehandeld. Da. Donneu gaf toen als zijn gevoelen op, hetgeen ZEw. ook betuigde te denken , dat op blz. 42 en 43 van de Voorrede van het Kerkelijk Handboekje (uitgave 1841) gesteld wordt: tDat de Opzieners vrijheid hebben om in middelmatige zaken overeenkomstig hunne overtuiging en geweten te handelen, al is het ook, dat zij de Gemeente, of een deel der Gemeente, of broeders ergeren, indien zij voor zich slechts geen doel hebben om ergernis te geven.» Tegen dit gevoelen werd door eenige leden der Vergadering aangemerkt, dat de Gereformeerde Kerk, volgens hare beginsels in de Kerkregering, nooit toegelaten heeft, dat de bepalingen der Kerk, betreffende middelmatige dingen, overtreden worden, wanneer door zulke dvértreding ergernis, verwarring, twist of verdeeldheid in de Gemeente veroorzaakt wordt; dat zoodanige toelating strijdt tegen Art. 31 der Kerkeördening, en dat ook uit de aangevoerde bladzijde 43 van het Handboekje het tegendeel van het door Ds. Donnee beweerde blijkbaar is. Het werd ten volle erkend, dat de Eegeerders der Kerk zich moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus , onze eenige Meester, geordineerd heeft; maar ook, dat er zekere ordinantiën ingesteld en bevestigd moeten worden, tot onderhouding van het ligchaam der Kerk en tot voeding en bewaring van eendragt en eenhéid. "Wie zoodanige instellingen overtreedt, en daardoor twist en verdeeldheid-te weeghrengt, ofschoon hij getuigt naar zijn geweten te handelen, die toont geen geweten te maken van de eenigheid der Kerk, en dus tegen het voornaamste gebod, de liefde te zondigen. Geene Kerk, geene Maatschappij, geen huisgezin zelfs kan bestaan, zonder orde en zonder instellingen, waaraan zich de leden tot bevordering van eendragt moeten onderwerpen. In Gods Woord zijn niet alle dingen betreffende de huishoudelijke inrigting der Gemeente opgeteekend; maar wel is daarin de bevordering van orde en eensgezindheid geboden. Wanneer derhalve betreffende middelmatige dingen door het Kerkbestuur bepalingen worden gemaakt , • maar sommigen verklaren over zulke bepalingen in hun geweten bezwaard te zijn, dan moest zeker wel het Kerkbestuur de bezwaren beoordeélen, om die bepalingen, kon het overigens geschieden, op te heffen; maar geen Opziener mogt zich boven het Kerkbestuur, noch eene mindere Vergadering boven eene meerdere verheffen. Nog werd opgemerkt, dat de genoemde afgevaardigden, hoezeer ook verklarende de Kerkeördening van Dordrecht aan te nemen, duidelijk met hunne gesprekken toonden, het Gerefor-' meerde beginsel in de Kerkregering te verwerpen, namelijk de onderwerping van eene mindere aan eene meerdere kerkelijke Vergadering. Maar al ware het ook, dat deze broeders eenstemmig met ons in deze zaak dachten, wij konden nogtans niet anders dan hen erkennen voor afgevaardigden van Opzieners , -die niet tot de vereéniging der Kerk zijn toegetreden, die in kerkelijke scheuring verkeeren ten opzigte van de andere Opzieners in hunne Provinciën, en waarvan sommigen zich door hun gedrag boven Leeraars, Kerkeraden en meerdere besturen in andere Provinciën naar eigen goeddunken verheffen. Dit waren daadzaken. Volgens de bekentenis dier broeders-, was de Vergadering, die hen had afgevaardigd, in deze zaken nog niet van gevoelen veranderd, waarom aan de bedoelde afgevaardigden ook niet, gelijk aan de andere leden', zitting kon verleend worden. Als het oordeel der Vergadering, zeide daarop de Praeses nogmaals aan D5. Donneb en den Ouderling Ravesloot , dat de Vergadering, uit aanmerking der beginselen, die zij betreffende de Kerkregering openbaarden, niet met hen als wettige leden der Synode kon zamenwerken. Doch ZEw. bood hun aan, dat zij de Vergadering zouden bijwonen en over de voorkomende zaken hun gevoelen openbaren; terwijl nog later over de vereeniging van hunne Vergadering met ons zou gehandeld worden. Dit aanbod, waarbij hunne beginselen, betreffende de Kerkregering, onverlet bleven, werd door hen verworpen. En schoon de Vergadering zich nog genegen toonde, langer met hen te spreken, namen zij evenwel hun afscheid. 2. Onder de brieven, die bij de Synode zijn ingekomen, was één onderteekend: uit naam der Vereenigde Gereformeerde Gemeenten onder het kruis, C. van den Oevek , praeses, Leeraar te Botterdam, C. Nookduijn, Leeraar te Noordwijk aan Zee, 3. Plug, Leeraar. Deze personen, of de Vergaderingen, die zij vertegenwoordigen , waren vroeger met ons vereenigd, maar zijn, voornamelijk I onder aanvoering van wijlen den Luitenant W. W. Smit , na de Synode, gehouden te Utrecht in 1837, van ons afgekeerd. Zij hebben vervolgens, ofschoon zij zelfs geen' Leeraar onder zich hadden, gehandeld als waren zij de Kerk des Heeren, en als hadden zij magt om Leeraars te zenden, en de Bondzegelen te bedienen. Thans uitgenoodigd zijnde om zich tot deze Synode te vervoegen, opdat over hunne hereeniging gesproken zou kunnen worden, zijn zij niet verschenen, maar zochten hun gedrag in eenen brief te verdedigen. Daarin beweren zij, dat niet de Gereformeerde, Gemeenten onder het kruis, maar de Christelijk Afgescheidene Gemeenten zijn afgeweken van het beginsel der scheiding ; dat bij de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis ook de aanstelling van Leeraars overeenkomstig Gods Woord en naar Kerkeördening geschied is; en dat de wettigheid onzer 1 Leeraars, die uit de Hervormde Kerk zijn uitgegaan, betwist kan worden. Met dezen brief was een andere ingekomen, slechts met eenige letters onderteekend, waarin, met opgaaf van redenen, gewaarschuwd werd tegen de toelating van C. van den Oevek in onze Vergadering; doch welke brief niet in aanmerking kon komen. Het lezen van den eerstbedoelden brief had eenige gesprekken over de daarin voorkomende personen en zaken ten gevolge, waarop de Praeses aan Ds. S. van Velzen opdroeg om dezen brief te beantwoorden. Dien ten gevolge is dit antwoord gesteld en door de Vergadering goedgekeurd: Amsterdam, 18 Juli] 1849. Aan C. v. d. Oevek, C. Nookduijn , J. Plug en die met hen zamenstemmen. Broeders, gelijk wij hopen, in den Eeere.' De Genade en Geest des Heeren worden u in ruime mate geschonken om in den regten weg te wandelen! Amen. Wij hebben eenen brief van U ontvangen, waarin Gij de redenen opgeeft, die TJ bewogen hebben om niet op onze Vergadering te verschijnen en die U beletten omU met ons te vereenigen. Het voegt ons niet, elke zinsnede en elk gevoelen, in uwen brief geopenbaard, te toetsen en te beantwoorden, dewijl dit ons onmatig zoude ophouden. Deze aanmerking maken wij , opdat Gij uit onze stilzwijgendheid, betreffende sommige uitdrukkingen in uwen brief, niet zult opmaken, dat wij die goedkeuren of daartegen niets zouden hebben te zeggen. Integendeel, wilden wij alles schrijven, wat wij in uwe beweringen en uitdrukkingen afkeuren, haast zouden wij dan een boekske maken. Begeert Gij evenwel alle onze aanmerkingen op uwen brief ie kennen, zoo verzoeken wij, dat Gij U vervoegt bij den laatst ondergeteekende. Wij bepalen ons derhalve alleen bij de hoofdzaak in dit geval. Die hoofdzaak is uw kerkelijke toestand. En hierover wenschen wij, dat Gij zei ven in gemöede voor den Heere zult oordeelen. Wat is er gebeurd? De Heere heeft sinds het jaar 1835, door afscheiding van het Nederlandsen Hervormd Kerkbestuur, in dit land zijne Kerk weder geopenbaard. Degenen, die afgescheiden zijn of uitgingen, werden als Gemeenten onder het bestuur van Kerkeraden, Klassen, Provinciale Kerkbesturen en Nationale Synode vereenigd. Zij gaven de bewijzen, dat zij in leer en Kerkregering Gereformeerd waren, en terwijl zij onder den naam van Afgescheidenen bekend werden, bleken zij de ware Gereformeerde Kerk te zijn. Bij die Gemeente of Kerk waart Gij ook aangesloten, en hier en daar onder haar verspreid ; terwijl sommigen uwer of van degenen, die het met ü houden, als Ouderlingen door onze Leeraars zijn bevestigd.
34,304
MMSFUBA02:000013187_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Catalogus en prijs-courant voor 1883
null
Dutch
Spoken
8,530
20,681
Druk van do Firma L. E. BOSCH & ZOON. 1883. N°. 50. £li |ri;ij5-(' OiUiiitt voor 1883, VAN NIEUWE DAHLIA'S, DWERG- EN LILLIPUT-DAHLIA'S, BLOEMZADEN, KLIMMENDE GEWASSEN, VRUCHTBOOMEN, SIERBOOMEN EN HEESTERS. f)OORBLOEÏENDE f^OZEN, TDEEROZEÏ, STAM- EX STRUIKROZM, TREIRROZEfl, Vaste Planten, VOORJ AARS-BLOEMBOLLEN, DIVERSE PLAXTEX VOOII BLOEMPERKEN, SIERBLAD-PLAXTEN VOOR DEX VOLLEN GROND, VERSCHILLENDE POTGEWSSEN, als : Fuchsia's, Geranium's, Searlet-Geranium's, Gardenia's, Oranjeboompjes, enz. enz. J. T. VAN DEN BERG Junior, Hofleverancier vccu Z. M. den Koning, op Veelist , teJUTPHAAS, nabij Utrecht. 0 P M E R K INGE N. Bij liet doen cencr bestelling naar eigen keuze, uit de Rozen, Vaste-Planten, Anjelieren, Dahlia's, Geranium's, Fuchsia's, enz. enz., is het voldoende , om mij de nommers, die in dezen Catalogus vóór de namen gedrukt staan, op te geven met aanduiding der plantsoort, waaruit zij gekozen zijn. Men gelieve indachtig te zijn, dat door dezen CATALOGUS en PRIJS-COURANT voor 1883, een groot gedeelte der nommers en prijzen van mijn vorigen Catalogus vervallen; want even als andere handels-artikelen , zjjn ook de prijzen van Houwen , Heesiers, Plunlen , llloenibollcn en Zuilen , aan rijzing en daling onderhevig. Bjj de aflevering en afzending der Hoornen , Hozen, in één woord van alle l'lanieii, wordt bij elk exemplaar naauwkeurig en zorgvuldig de naam geschreven of het nonnner, dat overeenkomt met het nommer in dezen Catalogus. O li S E R V A T I O N S. Les conditions d'emballage et de payement restent les meines qne précédemment. Toute réclamation faite quinze jours après Ia date d'cxpèdition sera considérée coinme nulle et non avenue. Ce Prix-Courant pour 1883 , X", DO, annnle tous eeux publiés antérieurement. Pour éviter les frais de rentree, toujours onéreux pour les faibles sommes, je ferai suivre en remboursement toutes eellcs au-dessous de 30 francs. Ein Keichs Mark go Cts. Xed. Ct. Un florin des Pays-Bas (f 1.—) = francs 2,11 c. On est prié d'krire mou adresse eiuctcment et lisiblenienl. Correspondance « Monsieur Allemande, Anglaise, J. T. VAX DEN BERG, Jeuxe. Francaise et Italienne llnrliculteur, Fournisseur du Roi des Pays-Bas. Maison VEELUST. Afifranehissemcnt h JUTPHAAS, prés d'Utrecht. réciproque. (Hollande). JUTPHAAS, Januari 1883. Onder dankbetuiging aan mijn geachte begunstigers voor liet aan mi.i sinds zoovele jaren geschonken en steeds toenemend voltrouwen, heb ik liierl»ij do oer, ll.Ed., mijn nieuwen PlantenCatalogus en Prijs-Courant voor dit jaar aan to bieden. Niets is door mij verzuimd ten einde in deze Trijs t ouraut te vercenigcn zeer uitgezochte eollootiën dor meest bomindo Plantsoorten voor allo doeleinden der 'l'uin- en Kamer-deeoratio gosoliikt, zoodat ik mij durf vleien : «Een ieder zal bier onder van zijn gading vinden" want zoo wel bot boste oudere als nieuwe en nieuwste is in mijne verzamelingen vereenigd. Mijne prijzen zijn alle zoo billijk mogelijk gesteld , waarbij men in aanmerking gelieve te nemen, dat ik van alle Planten, naar gelang baror soort, nieuwheid of zeldzaamheid, goede en genot belovende exemplaren aflever. Mijn vriendelijk verzoek is: van mijn Catalogus ookmededeeling to geven of inzage to verleenen aan andore lllooniliofliebbers die mij soms onbekend mochten zijn; aan allen, die dezen Cata- OPMERKINGEN. By liet doen eener bestelling naar keuze, uit de Rozen, Vaste-Planten, Anjelieren, Dahlia's, Geranium's, Fuchsia's, enz- enz., >s 'let voldoende, om mi) de nonmers, die in dezen Catalogus vóór de namen gedrukt staan , op te geven met aanduiding der plantsoort, waaruit zij gekozen zijn. Men gelieve indachtig te zijn, dat door dezen CATALOGUS en PRIJS-COURANT voor 1883, een groot gedeelte der nommers en prijzen van mijn vorigen Catalogus vervallen; want even als audere liandels-artikelen , zjjn ook de prjjzen van Bonmen , Heesiers, Planleu , Hiiemliollen en Zaden , aan rjjzing en daling onderhevig. Bj| de aflevering en afzonding der Hoornen , Bozen, in één woord van al le Planleu, wordt bij elk exemplaar naauwkeurig en zorgvuldig de naam geschreven of het nommer, dat overeenkomt inet het nommer in dezen Catalogus. OBSERVATIÜNS. Les conditions d'emballage et de payement restent les mêmes que précédeoiment. Toute réclamation faite quinze jonrs aprês la date d'expèdition sera considérée comme nulle et non avenue. Cc Prix-Conrant pour 1883, K°. 60, annule tous ceux publiés antérieurement. Pour éviter les frais de rentrée, toujours onéreux pour les faibles sonnnes, je ferai suivre en remboursement toutes celles au-dessous de 30 francs. Ein Reichs Mark 60 Cts. Ncd. Ct. Un florin des Pays-Bas (f 1.— ) = francs 2,11 c. On est prié d'ecrire mon adresse eiuclemcnt ct lisiblemenl. Correspondance a Monsieur Allemande, Anglaise, J. T. YAN DEN BEKG, JEUNE. Frangaise et Italienne Horliculleur, Fournisseur du Roi des Pays-Bas. Maison VEELUST. Affranchissement h JUTPHAAS, prés d'Utrecht. réciproque. (Hollande). JUTPHAAS, Januari 1883. Onder dankbetuiging aan mijn geachte begunstigers voor het aan mij sinds zoovele jaren geschonken en steeds toenemend vertrouwen, heb ik hierbij de eer, Il.Ed., mijn nieuwen PlantenCatalogus en Prijs-Courant voor dit jaar aan te bieden. Niets is door nijj verzuimd ten einde in deze Prijs-Courant te vereenigen zeer uitgezochte collectiën der meest beminde Plantsoorten voor alle doeleinden der Tuin- en Kamer-decoratie geschikt , zoodat ik mi) durf vleien: «Een ieder zal hier onder van *ijn gading vinden" want 7,00 wel het beste oudere als nieuwe en nieuwste is in mijne verzamelingen vereenigd. Mijne prijzen zijn alle zoo billijk mogelijk gesteld , waarbij men in aanmerking gelieve te'nemen, dat ik van alle Planten, naar gelang harer soort, nieuwheid of zeldzaamheid, goede en genot belovende exemplaren aflever. Mijn vriendelijk verzoek is: van mijn Catalogus ookmededeeüng to geven of inzage te verleenen aan andere Bloemliefhebbers die mij soms onbekend mochten zijn; aan allen, die dezen Cata- logns niet ontvingen, wordt hjj, tot op m|j gerichte aanvrage, terstond franco en gratis toegezonden. sJvr 'V;:? & i ï @ J. T. YAN DEN BERG, Junior, ft loom ist-Hoflcvcra nrwr van Z. M. D E A KON I KG i ; OP %EELUST, | jg TE JUTPHAAS, BTJ UTRECHT. \ : 1$) ^ /■?e " §& W Men gelieve mijn adres duidelijk op de brieven te vermelden, daar onderscheidene personen te dezer plaatse, mijn geslachtnaam voeren. TELEGRAM-ADRES: VAN DEN j3 E Px G , Hofleverancier, JUTPHAAS. CONDITIE 3ST. Ik waarborg de goede kwaliteit en de echtheid der soorten, van alle de in deze Prija-Conrant, door mij aangeboden Rozen, Dahlia's, Zaden, Planten, enz. Ten gerieve mijner begunstigers , lever ik de door mij opgegeven artikelen, in minder aantal of per stuk aangevraagd, ook volgens dezelfde prijsbepaling berekend, af. Indien meer dan één prijs is opgegeven , dan wordt daarmede bedoeld , dat ook voor de daartussclien liggende prijzen geleverd wordt. Ik verzoek vriendelijk, om bij het doen der bestellingen, ailivs en eigennamen duidelijk op te geven. Bjj verandering van woonplaats zal het mij aangenaam zijn, daarvan bericht te mogen ontvangen, om mijn Prijs-Couvanten geregeld te kunnen blijven toezenden. Mijnerzijds draag ik zorg vooreene prompte, accurate bediening en zorgvuldige inpakking, de kosten van dit laatste worden niet hooger berekend, dan mijn eigen uitschot daarvoor bedraagt. Wanneer men mij geene bijzondere verzendingswijs opgeeft, dan verkies ik daartoe steeds den goedkoopsten en besten weg. Beleefdelijk verzoek ik mijnen geëerden begunstigers, om mij het bedrag der fakturen of rekeningen onder de / 12.50, binnen drie maanden ten mijnen koste per postwissel over te maken, over grooter bedrag heb ik de gewoonte na drie maanden te disponeeren. Alle ledige manden en verdere emballage als matten, enz. die men binnen veertien dagen na de ontvangst in goeden staat en franco, aan mijn adres gelieft terug te zenden, worden van de rekening afgetrokken. Mjjn woonplaats te ./ n t p li n n s ligt slechts één uur gaans ten zuiden van Utrecht en :,/4 nnrs ten noorden van Vreeswijk aan de Lek, alwaar dagelijks stoombooten af- en aanvaren. Ook van Utrecht vaart verscheidene muien daags een stoomboot naar Jutphaas voor 15 ets. per persoon; deze stoomboot ligt buiten de lolsteegbarrière te Utrecht, in de onmiddellijke nabijheid van de Stations der Spoorwegen aldaar. Behalve deze stoomboot bestaat er nog zeer vele reisgelegenheid naar Jntphaas met andere stoombooten, even dikwerf, gemakkelijk en goedkoop kan men van Jtitplmas retourneeren. Tot verzending mijner Boomen, Planten, enz. zjjn weinig plaatsen gunstiger gelegen dan Jutphaas, want alle gemeenschap te water van Utrecht met Rotterdam, Gorinchem, Gouda, enz. enz., ja, met bijna geheel Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland , Noord-Brabant, enz. heeft plaats langs Jutphaas; ook de stoombooten van Doesburg, Deventer, Oudewater, 's Hertogenbosch , Eindhoven en meer andere plaatsen naar en van Amsterdam, passeeien wekelijks eenige malen mijne woonplaats. Van Utrecht vertrekt ook alle 14 dagen regelrecht een stoomboot op Leeuwarden en Groningen, welke verzendingswijs voor groote collis zeer is aan te bevelen. Stoombargedienst van Utrecht naar Jutphaas en omgekeerd, dagelijks. VAN UTRECHT NAAR JUTPHAAS 's morgens 6'/3, 9, 10, 12, 's namiddags 1, 2'/», 4'/2, 7, 9. VAN JUTPHAAS NAAR UTRECHT 'smorg. 7, 8'/,, 10'/,, ny,, 's nam. 1'/,, 2'/2, 4'/,,, 7, fVA. Ilkfaite tórorosa gig'diïlMm'd, Knolaclitige VOOR BLOEMPERKEN EN POTCULTUUR. llot is overbodig op de schoonheid en onuitputtelijke bloemrijkheid dezer heerlijke bloemplanten te wijzen, het is van algemeene bekendheid dat ze in dat opzicht door geen andere plantsoort overtroffen worden. Met hoeveel schoons onze tuinen in de laatste jaren ook verrijkt worden, de Knol-Begonia's overschaduwden alle andere voor tuinperken geschikte planten, door haar langdurenden en milden bloei, schitterende kleuren, eindelooze verscheidenheid, groote bloemen, verschillende vormen en sierlijke bladeren. Het is van algemeene bekendheid dat ik sinds eenige jaren, ruimschoots het mijne heb toegebracht, om deze thans onmisbare bloemplanten met voorliefde aan te kweeken en te verbeteren, ten einde ze onder ieders bereik te brengen en het algemeen genot te vermeerderen De bloei der nieuwere variëteiten werd in 1882 in mijne bloemisterij door de talrijke bezoekers ten zeerste bewonderd en algemeen werd erkend, dat mijne uitgebreide collectie met het oog op de bloemrijkheid , ijnuilli.' der bloemen en eindelooze kleurenpraal, binnen- noch buiten 's lands door eenige andere werd overtroffen. Deze nieuwere variëteiten waaraan men den onderscheidingsnaani Begonia Hybrida, var. crassifolia gegeven heeft, onderscheiden zich door haar groote forsch stevig gebladerte en zeer groote bloemen die zich boven de bladeren verheffen. ALLERNIEUWSTE voor 1883. Matador'». I ii liet bijzonder vestig ik de aandacht op de onderstaande alleruitstekeudste nieuwste verscheidenheden, alle met buitengewoon groote bloemen. No. ,iï Staustend Rival, zalmkleurig lichtrood met vermiljoen beschaduwd. mi Helmers, schitterend granaatkleurig menierood, op zalmklourigen grond. -.ie Uéiiéral Roberts, zacht karmijn op saffraankleurigen grond. 547 Annie lniing, genuanceerd helder zalmkleurig roze met bronze tint. No. 548 Potgieter, magentakleurig hoog rood met roze beschaduwd, op lichten grond. 54u Kaliiion Uiteen, helder zalmkleurig lila met saffraan en roze beschaduwd. 551 Florentius Schuil, schitterend oranje lakrood, op lichten grond. 552 Kose d'Ainour, glanzend helder wijnrood met helder roze sterk genuanceerd. Uit bovenstaande prachtsoorten per stuk f 1.50. De geheele collectie der 8 prachtsoorten voor f 10..00 EERSTE AFDEELING. Allernieuwste Begonia's. ALLE MET GROOTE BLOEMEN. No. l(io Hannibal, vermiljoenkleurig lioog rood op oranjekleurigen grond. lui Countess of King ston, glanzend granaatkleurig lakrood op vuurroodeu grond 102 Gouverneur-Generaal, dofscliarlukcuklcurig vermiljoen niet goudkleurige tiut. •10(5 Astrèe, bronskleurig karmijn met zalmkleurige tint. •112 Perug'ino, prachtig gesatineerd hoog karmijnkleurig roze. 113 Colombine, schitterend meniekleurig hikrood op orunjen grond. 115 Aurore, zalmkleurig roze met bronski, glans. 117 Admiration, granaatkleurig menierood met oranje scliiju op vuurroodeu grond. 420 Colbert, schitterend helder lioogroze. Uit de bovenstaande praclitsoorten per stuk ƒ 0,75, de collectie van 20 praclitsoorten te zamcii J 12,00. No. 121 Bremontier, zacht roze met lila beschaduwd. •128 Me hul, karmijnkleurig oranje op grauaatkleurigeii grond. 429 Amazone, dof karmijn met wijnkleurige tint. 130 Amaranthe, helder amaranlkleurig. 133 Miriam, schitterend menie-kleurig scharlaken. 137 Agatlie, vleesclikleurig met karmijnkleurige tint. .">10 Sir Garnet Wolseley, dof donker scharlaken op helderroouen grond. 511 Général Wood, helder zalmkleurig zacht rozerood. 513 Albert Grévy, hoog vermiljoen, met brons genuanceerd. 515 Souvenir de Wrn. Saunders, helder saffraankleurig lila. 5.*"' Rose perfection,/oer fraai helder (gesatineerd zacht rozerood. TWEEDE AFDEELING. Nieuwere Begonia's. ALLE MET GKOOTE BLOEMEN. No. 27i» tyuellimis, fluweelachtig wijnrood, i'|> bloedrooden f.rrond. 31»! Taust, magentuklcurig roze. 317 Meissonnier, zalmkleurig roze. 311) Légende, zalmkleurig lila. 320 J. K. Carnoy, satfraankleurig met roze. 323 Franklin, hoog granaatkleurig op oranjekleitrigen grond. 325 Bianca, zuiver wit. 327 Trocadéro, magentakleurig oranje. Ü2!> Capucine, scharhikenkleurig nienierood. 331 Gambetta, granaatkleurig brons. 333 Exposition de Scèaux, schitterend vermiljoen op meuiekleurigen grond. 33-1 President Hardy, friscli roze met safl'r.-iaukleurige tint. 337 Madame Valette, helder lila roze met brons. No. 338 Arthur Veitcli, saffraankleurig magentarood. 312 Mons. I<avallée, karman op bronskleurigeu grond. 314 lKr. Baker, glanzend karmozijn. 353 Atilla Hartmann, schitterend goudkleurig vermiljoen. 3(50 Guiding' Star, glanzeud wijn kleurig roze op lila grond. 370 Henri Walton, karmozijnkleurig scharlaken. 103 Robert Fortune, saifraankleurig roze met karmijn genuauceerd- 401 Princes Royal, helder zalmkleurig met lila scbyn. 40"> Pygmalion, dof donker scharlaken op vuurroodeu grond, 407 Madame de Vatry, glanzend karmijnkleurig hoog roze. 40* Léaiidre , scharlaken menierood op saffraankleurigen grond, NIEUWERE No. 401) Jules monges, helder robijnrood «•1» wijnkleurigen grond. •ll JTocónde, zalmkleur niet brons. 111 Henriette, venniljoenkleurig scharlaken op licliten grond. •111 Distinction, vleeschkleurig roze met bronxse tint. 410 Sultane, helder lila roze. •lis Telemaque, meniekleiirig schar luken. •11!' Scaramouche, magentakleurig oranje met vermiljoen. •122 Haydn, vermiljoen scharlaken met bronze tint. 12.; Adanson, bronskleurig inagentarood. Per 12 diverse ƒ 4.20, BEGONIA'S. Xo. 424 Niobè, melkwit met geelachtige tint, keerzijde roze. 425 Thunberg, dof scharlaken. •120 Girandole, zalmkleurig saffraan niet vleeschkleurige lint, •127 Lord Stanleij , magentakleurig roze met oranje schijn. 431 Zélinda, helder roze met karmijnkleurige tint. 432 Attractlon , bronskleurig zalmrood. •131 Orphée, donker karmozijn. 435 Stephenson , helder karmijnkleurig hoog roze. 430 Kayon d'or, glanzend helder wijuklenrig. 438 Velléda , glanzend zuiver rozerood. per 25 diverse ƒ 7.50. DERDE AFDEELING. Keur van uitmuntende Begonia's. ALLE MET GROOTE BLOEJIEN. No. 277 William E. Gumbleton, hoog vermiljoen in oranje overgaande. 278 Ossian, vurig oranje op meniekleurigen grond. 27'J Robinson Crusoë, fluweelachtig scharlaken op bloedrooden grond. 28') P. L. de Puijdt, vleeschkleurig op z-ilmkleurigen grond. 281 Croix d'Honneur, fluweelachtig bloedrood op kastanjebruinen grond. 282 Houttuijn, glanzend menie-kleurig scharlaken. 283 Jacob Roggeveen, robijnkleurig hoogrood, op vurig roeden grond. 2*1 Shakespeare, schitterend hoogrood «»p goudkleurigen grond. 280 La Rosière, gesatineerd helder hoog roze. 287 Wouwerman, scharlakenkleurig hoogrood op wijnkleurigen grond. 202 Semiramis, magentakleurig hoogrood. 201 Massange de Louvrex, robijnkleurig oranje. 302 van Huijssuin, venniljoenkleurig amarant op granaatklcurigeu grond. 301 Laurent Descourt, donker amara ut rood op granaatkleurigen grond. 30."» M. Baltet, fluweelachtig menierood. 313 J. H. Muller, bronskleurig hoog roze. 311 Pactole , citroengeel. No. 315 Gretchen, zilverwit met roze beschaduwd. 318 Danaé, vleesclikleur met roze beschaduwd. 321 Don Juan, scharlaken met bronskleurige tint. 322 Solfat are , saffraankleurig met brons. 324 Mrs. Saunders, glanzend wijnklenrig scharlaken. 320 J. Putzeljs, vleeschkleurig lila. 328 Baronne L. Leguaij, fraai appelbloesem. 330 Quasimodo, zacht lila met roze beschaduwd. 332 Baijard, glanzend vurig rood. 335 Jules Verne. glanzend zacht roze op lila grond. 33(> M. Marcotte, bronskleurig roze met lila gemengeld. 330 Queen of Italy, zalmkleurig oranje. 31<) John Greenaway, zilverwit keerzijde roze. 311 JöhnLaing, abrikoosklcurigoranje. 343 Graham Bell, vurig amarant. 317 Han d'Islande, zalmkleurig saffraan. 318 Raphaël de Smet , scharlakenkleurig oranje. 301 Frangois de Craen, zalmkleurig roze met brons genuanceerd. Per 12 diverse / 3.00, per 25 diverse f 5.00. Begonia tuberosa var. crassifolia ereeta gigantiflora. KNOL-BEGONIA'S MET GKOOTE RECHTOPSTAANDE BLOEMEN. De door mij in 1882 uit deze afdeeling geleverde variëteiten hebben ailerwege den grootsten bijval ondervonden; dientengevolge durf ik mij vleien dat de nieuwe soorten voor 1833 die ik hieronder aanbied, niet minder voldoening zullen schenken , welke nog verrassender uitkomsten zullen opleveren , zoowel in onbegrijpelijke kleursehakeeringen, als 111 grootte der bloemen, waaronder er zjjn van 14 a 16 centimeterdiameter. Ik acht het dan ook overbodig over de schoonheid dezer Begonia's vei-cler uit te wijden, haar roem is gevestigd en zeker zal niemand willen achterblijven om er zjjn tuin mede te versieren, want liet zijn onvergelijkelijke bloemplanten, die den gauschen zomer onafgebroken trots elke weersgesteldheid doorbloeien. ALLERNIEUWSTE voor 1883. Matador'». Nu. 500 Pu ui iis 1'ottor, schitterend fluweelachtig scharlaken lakrood op meniekleiirigcu grond. 502 Sir If. N. Stanliope, scharlakenkletirig wijnrood niet roze schaduw. 5oé Koekoek, zuiver lila met zeer zacht roze gemengeld, keerzijde karmijnkleurig roze. sus Mrs. li. Tlionitoii, helder magentarood op znlmkleurigen grond. öo<; Kicluml Wiigner, helder karmijn, met oranje tint op zacht roze grond, extra. I No. i 507 Willem Bnremlsz, hoog karmijn, met Iakkleurige tint op wijnrooden grond. i sus Mrs. Iligligatc, zeer zacht lila met roze schaduw. 5u Kolcniiiiis Hejiien, schitterend amarant op kannijukleurigen grond, extra. 5io (ieneraal Köliler, oranje zalmkleur met brons en saffi aau genuanceerd. 517 Htendai'd <1 Argcnt, helder porceloinkleurig, keerzijde zacht roze, extra. Uit bovenstaande prachtsoorten per stuk f 2.00. De geheele collectie der 10 prachtsoorten voor f 17.50. EERSTE AFDEELING. Jiegoiiia var. erectn. NIEUWSTE K.NOL-BEGONIA'S, MET GROOTE RECHTOPSTAANDE BLOEMEN. No. 381 Oranje Nassau, oranjezalmkleurig met bronze tint. 3'J1 Prinses Wllhelmina, schitterend goudkleurig vermiljoen met rijk oranje beschaduwd. 395 Paul Krüger, gloeiend granaatkleurig bloedrood op mcniekleiirigen grond. 3'Ji> Andrew Keddie, mageutakleurig oranje met .scharlaken tint. 3!'7 Maiay Chief, schitterend granaatkleurig. •1-12 Bloem Fontein, goudkleurig lakrood op meniekleurigen grond. UI P. Joubert, zeer zacht helder gesatineerd rozerood. 11.» Morna, meniekleurig bloedrood op vnurrooden grond. 117 Countess of Mar, schitterend scharlakenrood. 418 Edith Dombrain, glanzend granaatkleurig robijnrood. 45o Generaal van der Heiden, vurig menierood op scharlaken grond. 151 Lady Biddulpli, zalinklei irig roze met bronskleurige tint. 501 La Majestueuse , schitterend scharlaken bloedrood op meniekleurigen grond. 503 Victory, helder zilverlila met roze genuanceerd, keerzijde hoog roze. 509 Lucie Malard , zalmkleurig ma gentarood met bronskleurige tint. 510 Mevrouw Wattier-Ziezenes, helder glanzend granaatkleurig. 511 M. Romain, helder genuanceerd zalmkleurig lila roze. 512 Albert Joly, gemsleder zalmkleur met brons. 513 Stephen Araey, mageutakleurig roze op saffraankleurigcu grond. 51Ó 1'Admirable, bronskleurig saffraan met zalmkleur genuanceerd. Uit bovenstaande pr achtsoorten, per stuk J 1.00. De geheele collectie der 20 diversen voor ƒ 15.00. TWEEDE AFDEELING. Hegonia var. erecta. NI KL'WE KNOL BEGONIA'S MET GROOTE RECHTOPSTAANDE BLOEMEN No. 372 Karei de Stoute, niagentakleurig grood met zalmkleurige tint. 373 Praetorius , prachtig gesatineerd frisch rozerood. «71 Kroon van Indien, roomgeel keerzijde hoog roze. 375 Tapageur, genuanceerd helder zalmkleurig. 37«» Onyx, schitterend robijukleurig menierood. 377 Matthias van Oostenrijk, glanzend meniekleurig lakrood op lichten grond. 37* Hoi des Roses, glanzend helder hoog rozerood. 37:' Posthuniia , donker vurig scharlakenrood op vnurrooden grond. 3Ho Compton Beauty , bronskleurig inagentarood. i No. 381 Mont Tycho , karmijnkleurig hoog roze met saffraan gemengeld. 382 Vivicans , schitterend robijukleurig oranje op goudkleurigen grond. 383 Mrs. S. Hibberd , glanzend vcrmiljoenklenrig oranje. 385 The Tory, glanzend kerskleurig roze op zalmkleurigen grond. 380 Protector , donker vurig scharlakenrood. 3*7 MUe Lebois, melkwit keerzijde- lila. 388 J. H. Stanley, glanzend schar laken lakrood met wijnrood overtogen. 381) Joost van Lalaiiig-, vermiljoenkleurig oranje. 31»" Agnes Laing. glanzend wijukleiirig hoog roze. 301 Le Dante , schitterend fluweelachtig scharlaken. BEGONIA VAR. ERECTA. ;>i>2 l>irk van Zuijlen, gemsleder zalm* kl< iir im;t brons genuanceerd. ;t!W Crimson King-, dof kalmijn op bronzen grond. a'JS Bocision, scharlaken lakrood op hloodrooden grond 3ii:> President Garfield, zalmkleurig roze. 11" Cameron, zalmkleurig met lila gemengeld. No. UI Mrs. Alfrea Wigau, scliarlaken magentai'ood niet brons. 44JJ Godfrey Turner, glanzend goudkleurig oranje. j'l; 5°}®r star, oranioklourif? l.oottrooil. 4411 Achievement, glanzen,I kiirmijti. kleurig roze. 452 Momitaineer, saffraan met roze genuanceerd. 45S Madame Bruant, zalmkleur mot brons. Uit bovenstaande per stuk/ 0.75, per 12 diverse voor ƒ 7 20 Per 25 diverse voor f 12.50. DERDE AFDEELING. Begonia's var. erecta 3IET GROOTE RECHTOPSTAANDE BLOEMEN. AO. 31.» Victor Hugo, vermiljoen op bloedrood en grond. 316 President Grévy, helder granaatkleurig. 349 JWr. Gladstone, goudkleurig lakrood op vuurrooden grond. 350 Dr. Boisduval, fluweelachtig scharlaken op bloedrooden grond. 3.)1 Coralie, glanzend helder vermiljoen. 352 Caprice, bronskleurig oranje. 351 Frince Leopold, goudkleurig oranje. 355 Chèrubini, helder roze op zalrnkleurigeu grond. 350 De Lesseps, zeer fraai rozerood. Xo. 357 Bremontier,magentakleurig oranje op lichten grond. 358 Gulliver, appelbloesem met brons genuanceerd. 35!) High Sheriff, vermiljoen op goudkleurigen grond. 300 li'Africaine , karmijnkleurig lakrood met bronzen tint. 305 La Fiancée, zilverwit met hoog roze genuanceerd. 3G0 Mr. Vinchon, zeer zacht karmijn op helder roodeu grond. 307 Frof. Baillon , zalmkleurig lichtrood met satfVaankleurige tint. 308 ïïorma, wijukleurig scharlaken op lichten grond. 371 Mad. Ag-ar, magontakleurig roze. Lit bovenstaande, 12 diverse voor ƒ4,80. Keur van Begonia's. ZONDEK NAAM EN BESCHRIJVING. Bovendien bezit ik nog vele andere mooie Knol-Begonia's, te veel om alle met namen en kleur hier te vermelden en die ik dus zonder naam en beschrijving, maar toeh alle in goede verscheidenheid en mooie diverse kleuren aflever, de 25 stuks voor ï 3,75 Per 1U0 stuks / 10.00. NB. Om het volle genot der Knol-Begonia's te smaken, bereidt m.-n iu April '1 I °,V 'ï? Zoni!ige stu»dplaats een tuinperk, waarvan men den grond zorgvuldig dn p loMnaakt en dien vermengt met bladaarde, meermoliu ot' turfmolm. Daarop plant men do jonge planten of knollen in 't laatst van Mei, op een onder lingen afstand van 2 /2—3 decim. Zij ontwikkelen zich zeer spoedig en spreiden haar bloemrijkheid onafgebroken ten toon van Juni tot in 't laatst van October, zonder «lat men daarin ecnige vermindering bespeurt: in volleu bloei staande bereiken zij de hoogte van omtrent 3 decim. Tegen dat de vorst invalt snijdt men de planten even boven don grond af, men kan dan de knollen uit den grond nemen en gedurende den winter in zand bewaren, op eene vorstvrije plaats binnen's buis, Naar verkiezing kan men de knollen echter ook iu den vollen grond laten overwinteren, onder een bedekking van bladeren of turfiuul: deze eigenschap der Begonia's is een aanbeveling te meer tot hare algemccne verspreiding: de ondervinding heeft mij bewezen, dat ze zonder ecnige schade inden vollen grond overwinterden, in het voorjaar zich krachtig ontwikkelden, vroegtijdig bloeiden en daarmede tot in liet najaar volharden. Begonia Froebeli. Deze schoom- Species behoort tot de meest aanbevelenswaardige dezer plantengroep ; door habitus en bloeiwijs onderscheidt zij zich van de overige Begonia's. Hare slanke stengels ter hoogte van 25cM. zijn overdekt met talrijke groote bloemen; wier vurig schitterend scharlakenkleurig karmijnroode kleur hoogst effektvol is, zoowel afzonderlijk als iu vereeuiging met andere Begonia's daar zij even als deze den gauschcu zomer tot laat in het najaar doorbloeien. Ook deze Begonia behoort tot de knolachtige. Per stuk ƒ 0,40 . 25 stuks ƒ 7,50. NIEUWE AFDEELING. Dubbel- of gcvuldbloemige Knol-Begonia's. Deze varieteiten zijn in liet laatste jaar een reuzenschrede voorwaarts gegaan; haar groote dubbele cn gevulde bloemen komen nieeremleeis de volmaaktheid nabij. In kleurenpraal behoeven zij voor de enkelbloemigen niet te wijken, maar vertoonen daarbij een karakteristieke bloemvorm zóó in 't oneindige verschillend , als de stoutste verbeelding niet had durven te veronderstellen, liet is aan geen twijfel onderhevig of ze zullen in elke exquise bloemenverzameling worden opgenomen. No. Gl. Ct. ïitn Uloire dc Nancy, oranjekleurig vermiljoen. . . 2.50 24i; ]uieoniacflora, groote bloem, hoog karmijn op zacht rozen grond 3.00 gas Koningin Kniiiia, fraai gevormd, van het schoonste gesatineerd rozerood 2.50 is;, AI. Langlois, schitterend helder granaatkleurig . . . 1.00 i»8 Jakob van Heemskerk, groote bloem, zalmkleurig hoog roze met vleeschkleurige tint. 2.75 is;t 31. Varroy, bleek bronskleurig oranje . . «J.25 No. Gl. Ct. -ivo Mal ie Diot, groote bloem, frisch helder rozerood , met iilakteurtg kart. 2,85 lui Willem de Zwijger, groote bloem, vorm eener C'amellia, wit met helder roomkleurige tint, extra 6.00 •100 31. Keteleer, helder karmijnkleurig rozerood 2.00 1U7 Jan van (ialcn, fraai gevormd, saffraankleurig nankiu met bronzu tint en lichtgeel hart 5.00 lus 1'. A. van «Ier Werll', Camellia vorm, bronskleurig roze op geeleu grond, met .saffraan genuanceerd -1.00 DUBBEL- OF GEVULDBLOEMIGE KNOL-BEGONIA'S. -No- Ul.Ct. ->so Madame Tliibaut, groote bloem, zuiver wit . . 5.00 osi Sneeuw Vlok, mooie vorm, sneeuwwit, extra. 0.00 582 Albrceht Heiliug, kerskleurig roze 2.50 5ö« Jlons. Drouet, fraaie vorm, purperkleurig roze, met geel iu 't lrnrt ..... 4.00 587 Lady Anna, zacht karmijn met roze hart . 3.50 f.88 Kiigène Lcqilin, mooie vorm, meniekleurig °™nje 150 x°- (11. Ct. 591 Jan van Nassau, groote bluem, helder saffraankleurig lila met zalmkleurige thit 6.00 59;j Willem Teil, zalmkleurig roze met lila hart. {[.50 594 Van Spcijk, zalmkleurig brons met saffraan- kleurige tint 3.00 59c Jlons. Carrière, groote bloem, hoog vermiljoenkleurig oranje, met lichtere tint 5.00 507 Jan van Scliailclaar, buitengewoon groote bloem, fraai gevormd, helder zalmkleurig oranje , extra .... 6.00 Uit bovenstaanden 12 diverse naar mijne keus, voor f 27.00. TWEEDE AFDEELING der dubbel- of gevuldbloemige Knol-Begonia's. No. 1 »7 Salmonea plena. Pantheon. Marie Bouchet. ;i,;2 George Sand. l i Monarch, l'" Master Harry. ■Iso Ealantine. 'si Offenbach. 482 M. Guichard. ! No. is:j Attraction. 184 Eugene Lequin. 186 Mme. Moreau. 187 Carl Wolfarth. 102 White Gein. Esther. 101 Lord Derby. 105 Calypso. 409 Meteor. ; No. 58.; Anna Pfitzer. 581 Emile Lemoine. 585 Admiration. 580 Orphée. 500 Magnet. 502 Mons. Marrotte. 505 Louis Marignac* 508 John Walton. 500 Delicata. Uit bovenstaande dubbel- of gevuldbloemigc Kuol-Begonia's per stuk / 150 per 12 diverse voor f 15,00. Begonia-hybriden. 1 it BEGONIA DISCOLOR met B, REX. Deze fraaie en waarlijk verrassende variëteiten worden wel is waar allengs meer en meer gewaardeerd, maar toeli nog veel te weinig bekend. In de drie laatste jaren heelt de Fransche bloemkweeker Bruant dit nieuwe ras nog weer veel verbeterd door de aanwinst van schoonere nieuwe verscheidenheden Xij onderscheiden zicli door groote fraai gekleurde en genuanceerde bladeren, die gelijk zijn aan de fraaiste Sierblad Begonia's maar gepaard gaan met een zeer fraaie bloeiwjjs. Ilaar schoone bloemen brengen zij onafgebroken voort en zijn voornamelijk wegens haar sterke geaardheid als Kamerplanten, boven alle andere Begonia's aanbevelenswaardig. BEGONIA HYBRIDEN. Voor de potcultuur zijn ze van ongewone sierlijkheid, en niet minder (los zomers voor gekleimlbladige tuinperken in de open Inelit. Alzoo zjj de sterke geaardheid der Begonia Discolor bezitten zijn zij des winters zeer gemakkelijk droog te bewaren . maar dcsve'rkiezende kan men ze ook even als de andere variëteiten van Begonia iex' S<'<inrendc de wintermaanden, in een gematigde bloemkas ot' in de kamer laten doorgroeien en heelt men zomer en winter liet volle genot van haar schoonc bloemen en prachtig gekleurde bladeren. EERSTE AFDEELING der Begonia's hybriden. Xo. Bef1®. groote hinderen, mot groote ziukkleurigc vlekken, i„ dis sroen! TO",,lon is «nweelachtig brons groen, de buitiiikaüt levon- ïïr.in B°nnrl' zo,er srooto bladeren, met wit gevlekt en gemarmerd in een m» mtloopende, het luidden donker violet, de l anden helder urnen niet violet omzoomd, liet gelieele blad met wit gepareld. ame Dauvesse, groote bladeren, schitterend metaalklcnri" wit mot 1-070 genuanceerd, liet midden zwartachtig brons, " ' mct " z0 ™del Bretom,®*u • e''°?le »><•' groote schitterende witte grond!' midden en de rand met wit gepareld, op smaragd groenen ii2 .''laderen geheel met wit gestippeld en met een gordel van .».» vlekken, liet midden en de rund violetkleurig. 33 Comtesse Robert de Montbron, breede bladeren , lielder groen zinkklenritre •u T« wü' 111 e0,n J?ordel samengesteld. afgebroken door de nerven een wl^-e,;Kft0ik1!e3,,iptd0,ÜU ""Je'' W°r<U",d" """"er bronsgi-oen, 35 ™t®°htabnJng?a^ebl'ldCren' ''""k01' br°"S gr°™' methelder rinkkleurigen gjrdel 3" m'"ên7n^vfifn lïeetle' "edl'unKeu groeiwijs, schitterend inetaalkleurig wit met ' hel?er grasgroen met zinkkleurige vlekken, een Ui li' 1 ïï' L" het gelieele blad met wit sterk gestippeld ésident de la Rocheterie, zinkklcurlg met roze weerschijn bezaaid met rond S' geaderd, het midden van hot blad met wit gepareld op groenen 30 Edw. B. Kennedy, zeer groote bladeren, smaragdgroen, fijn met wit gesiin. behaard. " " vIekko" 'oze'schijn .dl Jonge WafcVeniU n.ze 10 Camèleon, zwartachtig brons, bezaaid met rooskleurig witte vlekken en kleine stippels, sommige bladeren zijn somtijds met een of twee groote vl.1 kon versierd 11 Diamant, middelmatig te bholercn, geheel met zacht roz.' stippejs blT' in rooskleurig wit overgaande, met sterk uitkomende nerven, waar iuwceltir aan de kleurschakering van een Sonerila herinnerende. * ' l'it bovenstaande nieuwste Begonia Hybriden per stuk f 11,70 Per 12 diverse voor f 7.20. TWEEDE AFDEELING der Begonia hybriden. 0 Etl. Pynaert, bladeren brons groen, mot broeden zilverwitten gordel en helder groenen rand. 10 Klissing Solin, zeer groote bladeren donker brons groen, bezaaid met witte vlekken, in zuiver witten gordel nitloopende, keerzijden der bladeren bolder purper. 11 Nivosa, bladeren dof donker groen, met wit genuanceerd, en brons groenen rand. 12 Alégatièrd, groote bladeren, gedragen op lange bladstelen , donker groen, in bet midden en de rand violetkleurig met helder zinkklenrigen gordol, en geheel met zuiver wit gepareld. 13 Madame J. Menoreau, bladeren helder zinkkleurig in het midden violet niet wit gemarmerd, en helder groenen rand met wit gestippeld. l l Le Florifère, bladeren zilverkleurig met groene nerven en donker randje. 1.') Professeur Poirault, bladeren zilverkleurig grijs met metaalkleurige weerschijn en donker groenen rand, het midden en de rand met zilver wit gestippeld. 1f» Mrs. Nicholson, zeer groote bladeren, glanzend zilverwit, met metaalkleurige weerschijn, en gras groene nerven, het geheelc blad fraai gestippeld. 17 Président de la Devansaye, bladeren groen met purperen schaduw, met wit gepareld en groote zinkkleurige vlekken, nerven donker groen, keerzijde der bladeren levendig purper. 18 Perl© Poitevine, bladeren schitterend metaalkleui'ig zilverwit met donker brons groen midden. !«♦ Baronne Leroy, bladeren helder groen, het midden met violet beschaduwd , met zuiver wit rijk gepareld. 2<) "Le Nötre, helder zinkkleurig, rijk met dof groen omboord, en fijn met zilverwit gestippeld. 22 Comtesae Louise de Kergoly, bladereu dof donker groen, met zilverkleurig gemengeld en fijn gestippeld. 21 Président Billiard, donker brons groen, bezaaid met witte stippels en zilverwitten gordel. 25 M. de la Terrade' bladeren zinkkleurig grijs met metaalkleurige weerschijn, het midden en rand smaragdgroen met zilverwit genuanceerd. 2P» Talisman, helder smaragdgroen met wit zeer fijn gepareld. 27 Madlle A. de la Rue , helder zinkkleurig met groen geaderd en genuanceerd. l'it bovenst aande nieuwe llegonia hybriden, per stuk f 0.50, per 12 diverse voor f 4.80. DERDE AFDEELING der Begonia hybriden. 1 Madame Svahn, zeer groote prachtige bladeren. nog jong zijnde purperkleurig, tot donker gebronseerd groen overgaande, geheel met zilverwitte vlekjes als bezaaid. 2 Souvenir du Dl*. Weddell, bladeren klein maar hoogst opmerkelijk gekleurd; onderzijde daarvan is donker bloedrood, de bovenvlakte overdekt mot witte vlekjes en stippels is geheel met een rozeroode tint overtogen. Edouard André , deze varietoit is vroegblociend; zij heeft de groeiwijs, habitus, den vorm en de grootte dor bladeren van Begonia discolor. .1 Lucienne Bruant, deze verscheidenheid onderscheidt zich door hare groote hartvormige bladeren, smaragdgroen met blinkend witte vlekjes en stippels bezaaid. 5 A. Carrière, hare metaalkleurige bladeren zijn bijna geheel en al met zilverwit overtogen en ouder wordende met karmijnrood genuanceerd. BEGONIA HYBRIDEN. No. 0 W. E. Guinbleton, bladoren zeer groot, heldergroen met pnrperroode nerven en met grijs metaalklenrige teckening. 7 Comtesse Gabrielle dc Clermont-Tonnerre, bladeren helder rozerood met schitterende weerschijn, allengs overgaande tot grijsachtig groen met rooskleurige schakering 8 Marguérite Bruant, bladeren grasgroen met grijsachtig witte teekening, de onderkant bleek rozerood. Uit bovenstaanden per stuk ƒ 0.40, de collectie der 8 variëteiten te zamen ƒ 2.40. Doorbloeiende Rozen. Do ROZEN der onderstaande collectiën zijn alle ten mijnent gekweekt. op eehte bottelstammen, ik maak er hoofdzakelijk mijn toeleg van, om liet grootste aantal te kweeken van die soorten , welke hier te lande in ons klimaat de meeste voldoening schenken , zoodat men geen teleurstelling ondervindt. Even als vorige jaren heb ik weder een groote, volledige en uitmuntende collectie der incest gewaardeerde Rozen, in voorraad. EERSTE IIOOFD-AFDEELÏNU. X)00RBI>0EÏENDE ROZEN OP STAM, Nieuwe Matador's. In het bijzonder vestig ik dc aandacht op de onderstaande Matador-Rozen, duik kan aanbevelen als de qnintescens der nieuwste rozen van den jongsten tijd. No. 103fi M.ld.lllle Mnrie Riancili, (Guillot fils), groote fraai govomde bloem, helder zilverkleurig lila grond, in 't hart helder hoog rozerood, zeer fraai. 1037 Lil Madclcilli», (Nabonnand), groote bloem, bekervormig, schitterend helder hoog karmijn met purper beschaduwd, extra. 1038 Maria llli» Adt'Iaido Cotc, (Sehmitt)zeer fraai gevormde bloem, glanzend hoog karmozijn, met gloeiend rood overtomen, extra. 1039 Abbé do (lirardill, (Bernaix), zeer groote bloem, fraai gevormd, zacht heldor lila, met frisch roze in 'thart, uitloopeud. 1040 Madam O ïorkc, (Moreau Robert) groote fraai gevormde bloem, glanzend scharlakenkleurig vuurrood, met kastanjebruin on purper genuanceerd extra. Alle met kroon op stam. Per stuk ƒ 3,00. Deze 5 Matadors te zamen voor ƒ 12,50. ALLERNIEUWSTE DOORBLOEDENDE ROZEN OP STAM voor 1883. Deze zijn allo van de puikste varieteiton, tijdens den bloei zorgvuldig uitgezocht No. 1029 Ambrogio Maggi, levendig zacht roze. WO Catherine Soupert, zilverwit met zacht roze beschaduwd. 915 Comtcsse de Camondo. sclmrlakenkleurig hoogrood. 1028 Comte de Mortemart, helder hoog rozerood. 1021 Countess of Roaeberry, karmijnkleurig roze. • 1080 Duchess of Bedford, schitterend karmijnkleurig scharlaken. 048 Ducke of Teek, glanzend karmozijn. 1021 Eug'ène Delaire, bloedrood met fluweelachtig beschaduwd. 102;} Flaurent Pauvel, zacht rozerood met karmijn geschakeerd. lol!» Georg'e Patmot, levendig kerskleurig roze. 910 Guillame Gillemot, gesatineerd rozerood met zilverlila schijn. 10;5l Jeanne Chevallier, hoog roze op lila prond. 102(5 Jules Chretien, schitterend vuurrood. 103"» Julius Finger, helder lihi met zacht roze genuanceerd. lo.jo Madame Ducher, kerskleurig roze. 1084 Mad. Elisa Tasson, kastanjekleurig scliarlaken bloedrood. 1088 Mad. Georg'es Vibert, zacht roze met karmijn in 't hart. 1020 Madame Gerberon, schitterend scharlaken. 1082 Madame Loeben Seis, zilverkleurig wit, met zacht roze schijn. 1022 Madlle Julia Dijmonier, zacht roze. 1027 „ Suzanne Rodocanacli, karmijnkleurig hoog roze. !»17 Mrs. Harry Turner, schitterend fluweelachtig hoog rood met kastanjebruin beschaduwd. 1025 Souvenir de M. Faivre, donkerrood met leikleurige weerschijn. Uit de bovenstaande allernieuwste Rozen, met kroon, op stam, per stuk ƒ2.00. De geheele collectie van 28 variëteiten voor ƒ 41.40. Exquise doorbloeicude Rozen op stam. Keur der fraaiste en oxquiste Rozen welke zich in den handel bevinden. „BOURBONS" HYBRIDES PERPÉTUELS EN REMONTANTS. X o. 27 Adèle Lambinon , heerlijk rozerood. Ardoisëe de Lyon, donker violet. 248 Ardoisée du Chalet, genuanceerd purper met violet. 2'.is Alba earnea, zilverwit mot roze. 4(»o Adolphe Brong'niard, schitterend karmijnkleurig hoog rozerood. 401 And re Leroy d' Angers, violet met wijnrood geschakeerd. 51 s Albert Dureau, purperkleurig wijnrood. 550 Abbé Giraudier, helder karmijnkleurig hoogrood. 02* Auguste Neuman, genuanceerd karmijnkleurig roze. OC.o Auguste Rigotard, karmijnkleurig roze 72<» Anna Blanehon, vleeschkleurig hoog rozerood 192 Anna Diesbaeh, frisch hoogroze. 72!» Antoine Mouton, genuanceerd hoog rozerood. !»;")•'. Antoine Quihon, fluweelachtig donker kastanjebruin met purper. 711 Amelie Hoste , zacht roze met zilver lila omboord. 775 Alexis Lepère , hoog karmijnrood met frisch roze beschaduwd. 7s7 Abei Carriere, vurig scharlaken. 780 Adelaide Dufresnoi, zacht roze met lila omboord. 785 Avocat Duvivier, karmijnkleurig roze met purpere tint. 817 Angèle Fontaine , hoog karmijnkleurig roze. 887 Artemise, karmozijnkleurig hoogrood. !»0'» Alfred K Williams , helder karmijn. 80'» Alexandre Cliomer, sclmrlakenkleurig hoogrood. EXQUISE DOORBLOEIENDE ROZEN OP STAM. Xo. 832 Berthe du Mesnil de Moutchouveau, ziiverlila roze. 7i»S Bernard Verlot, vurig hoogrood. 770 Balie de feu, donker vurig rood. niet kastanjebruin ovcrtogen. 32« Baronne Hausmann, prachtig karmijnrood. 317 Belie Normande , zacht rozerood. 21 Baronne Prévost marbree, hoog rozerood niet lila genuanceerd. 312 Baronne de Maynard, helder zilverwit. 325 Beauté de la Croix-Rousse, hoog rozerood mot vurig karmozijn genuanceerd. 409 Berthe Baron, vleeschkleurig roze met purpere tint. 505 Bélisaire, groote bloem, fraai gevormd, purperkleurig rozerood. «62 Baron Chaurand, vermiljoen scharlaken met kastanjebruin «vertogen. 772 Baron du Houlley, bloedrood met violet beschaduwd. 880 Baronne de Medem, glanzend hoog rozerood. 875 Benjamin Drouet, vurig scharlaken met purper ovcrtogen. !>1!» Boieldieu, schitterend kersrood. 894 Burg-meister Karl Muller, bloedrood met kastanjebruin. 570 Comte de Ribaucourt, schitterend scharlakenkleurig hoogrood 515 Charlotte Gagneau, fraai karmijnkleurig roze. 2!»2 Cameléon, donker amarant met bruinrood en purper genuanceerd 21 Comtesse Cécile de Chabrian, zacht roze. 51 Christian Putner, karmijnkleurig purper. 11* Charles Lefèvre , hoog karmozijnrood. 815 „ Duval, bloedrood. 11!' Claude Million , zuiver amarantrood. 1!M Comtesse de Courry, zuiver helder lila. 232 Charles Wood , donker vurig scharlakenrood. 25»; Camille Bernardin, schitterend karmijnkleurig hoogrood. 204 Charles Rouillard, zacht roze in 't hart helder rozerood. 417 Clotilde Roland, zacht rozerood. 324 Comtesse Félicitè Marquir, prachtig karmijnkleurig roze. 470 „ de Falikao, rozerood. 480 ,, de Polig-nac , vurig donker hoogrood. 790 „ Wally de Serenye, vurig scharlaken. 912 „ de Choiseul, helder vurig hoogrood. 052 Chevallier d'Essex, genuanceerd karmijnkleurig roze. 906 Clemence Thierry, helder zalmkleurig roze; met lila beschaduwd. 509 Charles Dickens, vermiljoen scharlakenrood. -S7 Célestine Pourreaux , vurig hoogrood met karmozijn beschaduwd. 090 Comtesse de Mausac , glanzend rood. 741 Captain Christy, zeer zacht roze. 717 Casimir Perrier, wankleurig scharlakenrood. 702 Claire Thierii, kerskleurig roze. 740 Comtesse de Sereney, bloeit zeer mild, zacht rozerood. 7.">l Colonel de Sansal, hoog karmijnrood. 77!» Dinge Conard , vermiljoenkleurig bloedrood. 750 Diana, hoog rozerood. 17 Duc de Cazes, donker purperkleurig bruinrood. l-(i Duc d'Harcourt, amarantrood. 121 Deuil du prince Albert, levendig violetkleurig purper. 242 Duc de Wellingthon, helder vurig purperrood. 300 Dr. André, prachtig kastanjebruin. 407 Duke of Edinburg , helder vurig scharlakenrood. 481 Dupuy Jamain, karmozijnkleurig scharlakenrood. 504 Duguesclin, prachtig genuanceerd kastanjebruin. 927 Dudley Boxter, donker kastanjebruin met bloedrood genuanceerd. 071 Docteur de Chalus, fluweelachtig scharlakenrood. 083 „ Brechemier. donker vurig hoogrood met kastanjebruin genuanceerd. 084 Duchesse d'Harcourt, vleeschkleurig roze met zalmkleurige tint. 784 „ de Vallombrosa, helder zacht lila. 835 „ d'Ossuna , scharlakenkleurig hoogrood. 771 Domingo Aldrussen, helder roze met purpere schijn en lila omboord. 7!»:; Duc de Montpensier, hoog karmozijn. Deuil de Dunois, bloedrood met violet en kastanjebruin beschaduwd. 88! Devienne La mij , vurig scharlaken met kastanjebruin beschaduwd. S7^' Docteur Boillon, donker hoog karmijnrood met violet beschaduwd. 78!» Edinond Wood, scharlakenkleurig bloedrood. 2 EXQUISE DOORBLOEIENDE ROZEN OP STAM. No. 004 Etienne Dupuy, hoog roze met zilver lila schaduw. 523 Exposition du Havre, zacht vleeschkleurig roze. 543 Enfant de Chatillon , purper met kastanjebruin geschakeerd. 381 Elisabeth Vigneron, prachtig lilaroze, uitloopend. 41 Eugéne Appert, schitterend vurig kersrood. 65 Empereur da Maroc , zeer donker vurig rood. 185 „ du Mexique , fluweelachtig purperrood. 404 Enfant d'Ameug-ny, groote bloem, hoog rozerood. 422 Emile Hausburg, zeer mild, purperkleurig karmijnrood. 823 Empres of India , zacht rozerood. 013 Eduard Dufour. donker karmozijn. 050 Edouard Fontaine, glanzend helder roze met zilverlila schijn. 005 Emilia Plantier, (Hybrid. Noisette), helder kopergeel in wit overgaande. 4.S Francois Arag o , donker fluweelachtig rood. 40 „ Premier, donker kerskleurig amarantrood. » Treyne, prachtig donker vurig bruinrood. 201 Fisher Holmes , helder vurig rood met purper geschakeerd. 314 Félix Généro, purperkleurig hoogrood. 082 Firebrand, karmozijnkleurig vurig scharlakenrood. Üo* ^ranc^Q1*® Barillet, fluweelachtig hoogrood met kastanjebruin beschaduwd. ■s«8< Francois Lacharme, karmijnkleurig hoogroze. 882 Fréderic Bihorel, glanzend helder hoogroze. 028 Ferdinand Chaftolte, scliarlaKenkleurig vuurrood met purper en kastanjebruin genuanceerd. 26 Général Washington, donker vurig hoogrood 38 Gloire de Santenay, donker vurig purperrood. 55 Gustave Ducliesne, karmijnkleurig rozerood. 341 Glory of Waltham, rozerood met lila geschakeerd. 343 George Peabody , zacht helder roze met zilverwit omboord. ooi Georges Patinot, heldor kersrood. 507 Général Aurelles de Paladine , helder zacht lila met hoog rozerood genuanceerd. 500 Général Grant, vurig scharlakenrood. 575 „ Lamartiniere, vleeschkleurig roze met purper omboord. 425 „ Desaix, karmijnkleurig hoog rozerood. 430 „ Baral, rozerood met violet geschakeerd. foo " Dumouriez , prachtig vermiljeenkleurig hoogrood. Cissey, bloedrood met kastanjebruin en violet beschaduwd. 830 „ Chevert, glanzend scharlaken. 747 Gonsoli Gaelano, gesatineerd zacht roze. 704 Gaspord Mong e, levendig schitterend rood. 748 Hortense Mignard, karmijnkleurig roze. ;>03 Hippolyte Jamain, donker vurig rood met purper beschaduwd. 75 Imperatrice Charlotte, helder vleeschkleurig roze. 2(»0 John Grier. donker karmozijnrood. 13? Jean Touvais, vurig purperkleurig amarantrood. 110 John Hopper, prachtig roze met karmijnrood. 23o „ Keynes, prachtig vurig rood. 244 Jean Rozenkrantz, schitterend hoogrood 114 „ Goujon, vurig karmijnrood. ° 28(» Jules Calot, gesatineerd karmijnrood 024 Juliette Halphen, helder roze. 712 Jean Dalmais, mooie vorm, zacht roze. *Jean Leliévre, hoog karmozijnrood met purpere schijn. o«; Xe£nn,£ P1!?88» 11)001 gesatineerd rozerood. 020 John Brig-ht, helder karmozijn. 200 King's Acre, vurig karmijnrood. 5 Louise Darzens, zilverwit. 73 La Renommee , rooskleurig , in 't hart karmozijnrood. 111 Ia Duchesse de Morny, helder rozerood. 12.. Louise Damaizin, helder zacht vleeschkleurig ruzc. 12* Lord Palmerston, prachtig rozerood li-,'. T e0Ê?Ad Hausburg, karmUnkleurig bruinrood. !- -Knone, schitterend vurig hoogrood. •uw r i S^ue"e» 1,00? kersro°d met purper geschakeerd. 308 Le Boreale, gesatineerd roze. 10 Louis XIV, donker vurig rood. exquise doorbloeiende rozen op stam No. «i ïrio?rudeaouy:k^,r1ïii1„2"ri„ï''pcl' Vi°lct «—-vd. 'U ö„oW»?c,S'Se11' PraC",iS V"riS ama"ul"'°°'1 »»'< karmijn en schar4W '?r(d.^,rChbiSh°P °f Canterbury - vurig kersrood met fluweelachtig violet 545 '%?!?" pi®"® des Panachés> helder lilaroze met karmijnrood gestippeld £'?! EenaTurner i karmozijnkleurig hoogrood. - i j i51>en3able' scharlaken met bloedrood hart. 726 Lord Macaulay, karmozijnkleurig scharlaken. z » Napier, karmijnkleurig roze. i».»l Lord Beaeonsiield, donker karmozijn. si* t «°ïïriloy?i' *Xïltachtte purperrood met karmozijn genuanceerd. ïï? ï"a marguise d Hirweij, amarantkleurig purper. 8.S8 La Globuleuse , fris cl i hoog roze. !,?ij 5?ï*el Jforisson, zilverwit met zacht roze beschaduwd. \z 5J°n Cristo , vurig fluweelachtig karmijnrood. 43 Mons. Joigneaux, donker vurig purperrood. ij-l Maurice Bernardm, vermiljoeurood. t'J! Mareohal Vaillant, vurig purper niet karmijnrood, <0 Madame Charles Wood, levendig purperrood. J-';' n Soutin , karmijnkleurig hoog roze " Xict(?r Verdier» prachtig vurig bruinrood. loo „ Charles Crapelet, schitterend rozerood. 170 « Freeman, melkwit, « Alfred de Rougemont', zilverwit met roze weerschijn. » «jarg'ottin, donker scharlakenrood met violet genuanceerd. *vr\ " Charles Verdier, heerlijk roze met karmijnroode tint. » Pierson, karmijnkleurig roze. n Domage. groote bl. zacht roze. n Basseville , paars purperkleurig violet. " Miolan Carvalho, bloedrood mot purper en kastanjebruin overtomen » Warie Cyrodde, zacht roze met helder lila overtogen. 'j™' « Callot, scharlakenrood met purpere tint. n Puissant, genuanceerd helder roze. n Farfoulllon, lilakleurig roze. » Gertrude Menoreau, vurig bruinrood met karmijnrood en violet geschakeerd. n de Chamberon, rozerood, fraai gevormd. 77 Froissard, gesatineerd lila roze. ÏJS " FreyPanard .fraai roze met lila geschakeerd. .V/7 » Oabrielle de Perrony, vurig rood met violet. " Eleonore Grier, geschakeerd karmozijnrood. " «larie Opota, schitterend karmijnkleurig scharlakenrood. 400 " w de Voileboinet, zilverkleurig lila met helder roze genu¬ anceerd. 77 » Alexandria, hoog rozerood. j>J? 77 Favart, zuiver helder lila roze. ;><8 „ Juliette Halphen, zuiver lila met roze geschakeerd, •„'i- »> Kival, donker vurig scharlakenrood. 'St " Dupuis, karmijnkleurig hoogrood met violet genuanceerd. i7 Andre Leroy, vleeschkleurig roze. "jij » Cloriude Le Blond , hoog roze met karmijn overtogen. 77 Beilon , helder rozerood met lila omboord. e-Ü " «4Via J"ve«9 » zuiver beider lila met vleeschkleur in 't hart, 77 Hipp Jamam, lila met roze tint. 'jl5^ >, Léfèvre Bernard, fraai rozerood. 659 „ de Ridder, (Levéque), amarautrood. r;74 „ Guillot de Mont Faret, melkwit. 61» 77 de Verdun, lila met roze tint. £»[>•> 77 de Sévigné , fluweelachtig kersrood. ;I;*J " Kival-Verne, prachtig genuanceerd zalmkleurig roze, - « Desbourdeaux , helder lioog rozerood. ÜÜiï " Eugrenie Wilhem, leikleurig violet. J. _ 77 Nachury, karmijnkleurig hoog roze. „ Gabriel Martell, vermiljoenkleurig scharlaken. 2* EXQUISE DOORBLOEIENDE ROZEN OP STAM. 713 Madame Broyer, purperkleurig kastanjebruin. 711 " Rougier, helderrood. «07 ^ *22hame™!"rV«rmUnklenrig hoosrood' 791 : *!rünraod- metTioi«t ™» : Pro^per&L juiidèr" vm-'i'"k 1 ^ '1 roze, in lila overgaande 7'IS mVw» it j8;1 vungrood niet purper. «Of. Z Huneb^ h ?fier' "!a rozo "• * '»»•'■ Sio " ««4^? 1(1 "isch rozerood. SI. " » karmijnkleurig hoogrood. " Beaobrasoff. vurig rood met violet en kastanjebruin li " «78 " Gufot1IeXreiïfineuvo'1'iJi)^lellv? hoog J?z0 n,ct lila beschaduwd. 8!»1 Z Ssa leE ? ' ,heUleZ Illa met friscI> roze in 't hart. 900 " Maïrice tóvniVfl' boog karmijn met purper. 962 " Ch^rlBa TV,^,»' kar"»J»kleurig hoog roze. Z Mlle Chawoue'^Ca^h^L.rmy.r™!!,1 — 1 „ Marie Roe vermiljoenkleurig scharlaken. aol. " " Oointet, zilver lila niet roze tint. 1123 * " wf?.?- ' zlicht roi!e met zilver lila schijn. H77 " ïr ?r' zeel' zacl't gesatineerd roze. 964 " yj?i° Le Helye , helder zacht lik. Hó7 " Lijdia Martv 'cyendig donkerrood met fluweelachtige weoruhUn. 771 Miss Wi Kam R u vleeschkleurig roze met lila genuanceerd. 144 Maréchal ?' he-1.dT*', l,la r"ze lnot violetkleurige tint. 249 M»»«r B.;. r' kl>™>ijnkleurig rozerood. 259 Ma?f uéri?» l?""!' ",onker Vl,ri* bruinrood. ■irn SKïfiiS e Dombrain, zacht rozerood. 7-r> Marè^i^HfLmT Un' .""""antkleurig hoogrood. 7-v; Tvmll ï Jamain, fraai rozerood. 768 Marie Pinl^a.thleYX' helllor zacht '"^rood. •in Mnn «,.*££? ' fraai karmijnkleurig hoog roze. 352 Marauisp Sl?S>n' ka,*™ijnkleurig hoogrood met amarant geschakeerd 543 rqU1SG Se JulHaïd C1fr' SSder lila Tl Zncht d ^scliXerd. r7., » Julliard , heerlijk rozerood. oT. » 2 ^ Ïï ®5erÏÏ? » genuanceerd lila roze t met roz" m—nV 8V MHe A™5"S«rPernet' Sesatineenl fraai roze. 4<ii> Meyefheer >'.VUrig am?ra,nt karmynkleurig scharlakenrood. 414 MiraVnf ' K bloem, vnrig hoog roze. 47" wir^.1 A K''"»a"«'«-<1 karmijnkleurig roze. 481 Mistriss Jomn^fn* fl"wt?la5htiB ka™o*Ünrood in 't liart rozerood. 4ss Maurioe Le pëfwf»'. "rl,s ku','mlJnkl?uHK «h'irlakenroo.1. «49 Marius Chtin?"n"?üJ K"""aUC"<'r"' 656 Mètéore ^ pracl.ltiS purperkleurig wijnrood. K : :, ™ e' prachtig donkerbruin rood. 7!o SoLT»^ner; rozerood. 730 Mons Hjppolyte Jamain, hoog roze met purper. 423 Nardv friro. ' k{ir,1I1Ü»kleuiig roze met purper beschaduwd, 711 Maoinin. fSÏ! 10*erood met purper geschakeerd. 538 wIwEiJJ , ra 1 kerskleurig hoogrood. 332 Olivier iïïlhfmmi "S81?"0'1 fluweelachtig purper geschakeerd. 66fi OlEo lVT= ,i mme' <iollker vurig hoogrood. 1 nifn.. ?ri*' vleeschkleurig. «01 Prinoe BtS-K lsle' P"rPCTkleurig roze. • ' £;i^f.Stir5®y' vleeschkleurig roze. j;s Prinoe clii^?ith5ild\; (ionker pnrpcr met violet. camilie de Rohan, prachtig kastanjebruin. EXQUISE DOORBLOEIENDE ROZEN OP STAM. No. ll.'J Puebla, schitterend vurig donkerrood. lil Pierre Notting', donker genuanceerd violet. 1(52 Pavillon de Fregny, wijnrood met wit. 1(53 President Lincoln, prachtig karmijnrood. 2(>2 Prince de Por9ia , schitterend donker karmijnrood. 2(5"» Professeur Dnchartre, purperkleurig karmozijnrood. 27.s Prince I«eon Kctclioubeij , schitterend karmijnrood. 316 „ de Joinville, prachtig karmijnrood. 297 Paul Verdier, lieerlijk karmijnkleurig rozerood. '270 Prince of Wales, kerskleurig roze met glanzend violet geschakeerd. 399 Président Willernioz, schitterend karmijnkleurig scharlakenrood. 135 Perfection de Lyon, rozerood met karmijnrood geschakeerd. •115 Prémices de Couroevoie, zilverkleurig lila grond, in 't hart karmijnkleurig rozerood. 503 Princess Mary of Cambridge, vurig karmijnkleurig scharlakenrood. 591 Président Thiers, helder zacht lila, keerzijde der bloem vurig rood. 527 Prince Arthur, vermiljoenkleurig scharlakenrood. 536 Pierre Jzambart, karmijnkleurig kersrood met fluweelachtig violet geschakeerd. 580 Prlncesse Louise Victoria, amarantkleurig kersrood. 553 Paul Neyron, zeer groot»! bloem, zacht frisch roze met karmijn geschakeerd. 732 Peach Blossom , helder lila roze. 716 Perfection des Blanches , zilverwit met roze schijn. <515 Frimaticé , scharlakenrood met violet geschakeerd. !»17 Prefet Limbourg, donker rood met violet beschaduwd. 773 Queen Eleanor, hoog karmijnkleurig roze. 811 of Waltham, vurig hoog rood. 095 Reinolds Hole, kastanjebruin met levendig karinyu genuanceerd. 17 Reine des Violettes, purperkleurig blauwachtig violet. 151 Rosine Perron, helder roze. 159 Richard Schmitt, donker vurig araarautrood. 952 Rosiériste Harms, fluweelachtig scharlaken. 393 Reine des Beiges, vurig scharlakenrood. 508 Royal Conqueror, zuiver helder lila met vleeschkleurig roze genuanceerd en met karmijuroode puntjes. 533 Reine des Beautes, hoog rozerood met lila omboord. 77* Royal Standard, roze met zilver lila randen. 924 Red. Dragon, helder levendig rood. !»:H Révérend J. B. Camin, purperkleurig karmozijn. 91 > Richard Laxton, helder karmozijn. !»>'l Robert Marnock, donker bruinrood. 911 Rosy Morn, zalmkleurig roze. 74;» Souvenir de Spae, bloedrood. 78o Star of Waltham, helder lila, met vleeschkleurig roze. 751 Thomas Mill, vurig scharlakenrood. Senateur Vaisse, prachtig donker vurig rood. 7-J* Saint-Georges, donker karmozijnrood. 71!» Sir Garnet Woolseley, vermiljoenrood. <ss i Sophie Coquerel. roze met zilver lila omboord. 231 Souvenir de Bernadin-de-St. Pierre, zeer donker vurig purperrood. 217 „ de William Wood, donker amarantrood. 269 „ de 1'Empereur Maximilien, donker fluweelachtig karmijnrood. 2!»2 „ . du Docteur Jamain, amarant met bruinrood en purper genuanceerd. 328 „ ' de Rossini, bloedrood met kastanjebruin en purper geschakeerd. 401 „ de Redoute, donker vurig scharlakenrood. 412 „ du Champ de Mars, mooie vorm, vurig donker hoog rood. 11(5 „ de Caillot, violet met purperkleurig hoog rood. 200 „ de Mr. Rousseau, purperkleurig violet. 513 „ du Prince royal de Belgïque, vurig scliarlakenkleurig bloedrood. 514 „ de Nemours , karmozijnkleurig hoogrood. 550 „ de la Princesse Amélie des Pays-Bas , zeer mildbloeiend, fluweelachtig vermiljoenkleurig amarantrood. 651 „ de Sir William Hooker, fraai gevormde groote bloem, vermiljoenkleurig hoog rood. 715 „ de mêre Fontaine, hoog roze met purper. 7K5 „ du Baron de Semur, fluweelachtig purper. 718 de Ducher, hoog rood met bruin genuanceerd. No. EXQUISE doorbloeiende kozen op stak. vl S0UVenlr it LOSb van' Hou11 n''"' J'TÏ' v'c-Lk.eurig wit. Z d'Adolph ThicS i n' '«""''^«urood, zeer mild. oiJ » (1'Auguste Riviére miweeiaclltte Tel'',lli'Ju.ctt beschaduwd. W " 2» Baffay' V'!K* '" rlator a„d S d"Ukur kttrM«u™ DeS1,reZ' kariuozÜukleiirig roze met w<,nroud ovor. g» :: fej&oj ^ *"W»wd. *» ; de lamf'^l2iïS£^,"IÏSISi™1lJj,kI«u,5l "«"^"ze. no> _ beschaduwd. ' donker karmozijn met purper 2£ Sultan of Zanzibar, donker kastanjebruin » ^iizfqied^z\^ri air •,,ulikT 354 Th'iló.f1?0 ' "*00i r?rol'°<«l karmijn. 64B T(ï™?h® L^vet' zalmkleurig roze. S TÓurnefortTrimm; "la,',uet roZÜ «enuancoerd. 721 ThS ' ^""'.'JocnklüuriK hoogrood. 7is 3wi?'>»«•* ..levendig rozerood. » fca^Taawsar— i ^■asi.ïssSS®"" 10 vi.i„ ■ e Lyon' hoo« rozerood. f33 Vincent m0,12w,llt geschakeerd. -'15 William k'umijnkieuriK hoog rozerood. ^VaTr» ■net kroon op" «'tam, per stuk ƒ ï 4ü " ieX|^"rSe doorï>loeienclo Rozen •,11e per 50 diverse/ "™ /U' de 12 <Uvo™/»•«». -'•> di""®"^!" Exquise doorbloeiende Hozen, in struiken. (Wortel echt). kelk der fraaiste en jiildbloeiendste SOORTEN snmvn, geschikt tot den aanleg van rozenperken ~ »x.src^"ssnnraa ijare" - meerdere xnrg, dan tussehen do rozenstruiken Ln^Mn^n iU' geun andere ruigte uit te strooien. Naderen of N„ UITGEZOCHTE COLLECTIE. Lanibition. i,1. £5el Grand. i a^i'le,?ne.1e Montabello. 1 Antonia Alion. 2 Albert Paije. No. 2!>s Alba Carnea. 2!J!» Aurore Boréale. 550 Abbé Giraudier. 72(i Anna jBlanchon. Mo Anna Alexief. EXQUISE DOORBLOEIENDE ROZEN, IN STRUIKEN. Xo. 192 Anna Diesbach. 787 Abel Carriere. 380 Alexandre Chomer. ril» Albert Dureau. 72!) Antoine Mouton. 505 Bélisaire. 327 Baronne Hausman. 7.">8 Bernard Verlot. 109 Berthe Baron. 325 Beauté de la croix rouge. 312 Baronne de Maijnard. 691 Baron Vitat. Ms „ Gonella. 711 Captain Cliristy ■117 Clotilde Roland. 3 Cainilla Nora. 321 Cointesse Filicité Marquir. 515 Charlotte Gagneau. 292 Caméleon. lis Charles Lefèvre. 21 Comtesse Cecile de Cbabriand 264 Charles Roulllard. 790 Comtesse Walm de Screnije. 172 Charlotte Corday. Iso Comtesse de Polignac. 119 Claude Million. 256 Camille Bernardin. 9 Dr. Lèbreton. 366 Dr. Andrè. lsi DupuiJ Jamain. 121 Deuil du prince Albert. 750 Diana. 407 Duke of Edinburgh, 57 Du petit Thouars. 501 Dug'uesclin. 17 Duo de Cazes. 381 Elisabeth Vigneron. 46 Emile Courtier. 792 Eug;ène Furst. 65 Empereur de Maroc. •18 Fran$ois Arago. 320 Franfoia Treyne. 201 Fisher Holmes. 203 Genie de Chateaubriand. ■125 Général Desaix. 20 „ Washington, lis van Rhoon. 718 Hortense Mignard. 503 Hippolyte Jamain. 2i»i John Grier. 115 „ Hopper. 111 Jean Goujon. 110 Jupiter. 211 Jean Rozenkrantz. 790 Jean Liabaud. 170 Kate Hausburg'. 132 La Bi'illante 5 Louise Darzens. 525 La plus belle des Panachés. 712 L'indispensable. 112 Lady Franklin Russcll. 111 La Duchesse de Morny. ss.3 La Rosiére. 312 Madame Rival. 129 „ Vidot. 310 „ Domage. 61 „ Augusta. No. 52 madame Standisli. 101 „ Godard. 102 „ Simonne. 199 „ Boutin. 117 „ Victor Verdier. 655 ,, de Sevignè. 509 „ Livia Fregé. 251 „ Pierson. 711 „ Rose Charmeux. 171 „ Alfred de Roug'e- mont. 589 „ Bellon. 338 „ Domaise. (197 „ Louise Lèvêque. 795 „ Prosper Laugier. 426 „ Marie Cyrodde. 559 „ Freij Panard. 807 „ Lacharme. 892 „ Elisa Jaenisch. 900 „ Maui-ice Rivoire. 639 Baronne Rothschild. 637 Marèchal Castelane. 414 Miranda. 315 Mons. Noman. 249 Mons. Boncénne. 641 Mll. Malville. 619 „ Chinard. 517 „ Favart. 752 „ Claire Mathieux. 311 „ Eleonore Grier. ■lss Maurice Lepelletier. 54 Maurice Bernardin. 40 Mistriss Bosenquet. 496 „ Laing. 543 Marquise de Julliard. lil Marèchal ForeiJ. 181 Maxime. 896 May Turner. 711 Nee plus Ultra. 553 Faul Neuron. 121 Pierre Notting-. 706 Perfection des Blanches. 163 President Lincoln. 591 President Thiers. 113 Puebla. 7"> Palestro. 12 Poiteau. 26."i Professeur Duchartre. 278 Prince Leon Kotchoubeij 08 „ Camille de Rohau. 399 Président Willermoz. 503 Princess Mary of Cambrldge 3l>; Prince de Joinville. 297 Paul Verdier. 83S Queen of Bedder.
41,094
MMSPOM01:003122028:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
De locomotief; weekblad gewijd aan de belangen van spoor- en tramwegen, jrg 2, 1884, no. 28, 09-04-1884
null
Dutch
Spoken
6,823
13,390
DE LOCOMOTIEF J|;|, 'VI/HFr ii oi GEWIJD AAN DE BELANGEN VAN »OOÏI-£H TRAMWEGEN. Tevens Advertentieblad voor Aanbestedingen, Verknopingen, Verpachtingen en alle Artikelen van Nijverheid. (Orgaan van Nedederlandsolie Vereeniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen). De Locomotief verschijnt eiken Woensdag bij de Uitgevers Nijgh & van Ditmar te Botterdam. Abonnementsprijs per 3 maanden of 18 nommers ƒ 1,50, franco per post. Advertentieprijs van 1 tot C regels ƒ 1,30, verder 20 cents per regel. Bij abonnement van 6 plaatsingen 18 ets.; 13 plaatsingen 15 ets.; 26 plaatsingen 12 ets.; 52 plaatsingen 10 ets. per regel. Voorts wordt een gedeelte van den tekst, onder vooi’behoud van bekorting, kosteloos opengesteld voor hen, die zich voor een geheel verbonden hebben tot het plaatsen hunner Advertentiën; clichés worden tevens gratis opgenomen, mits niet van te groeten omvaiig. Voor hen die in de plaatsing hunner Advertentiën vrij wensohen te blijven en eenig artikel met of zonder clichés in deze rubriek wenschen aan te bevelen, is de prijs 35 cents per regel, of de ruimte daarvan. Ingezonden Stukken, Bijdragen, Geïllustreerde Prospectussen te richten aan de Eedactie Balistraat No. 24, te ’s Gravenhage, en Advertentiën aan de Administratie, Wijnhaven 113, Rotterdam. No. 28. Woensdag 9 April 1884. 2® Jaargang. INHOUD. Een woord vooraf. Korte Handleiding voor Machinisten en Werkmeesters, voornamelvjk met betrekking tot tram-locomotieven. XIV. Algemeen reglement op den aanleg en de exploitatie van Stoomtramwegen voor publiek verkeer in Nederlandsch-Indië. I. Kort overzicht van den inhoud van tijdschriften. Overzicht der opbrengsten van tramwegen gedurende de maand Maart 1884. Opgave van overbevonden goederen. Verschillende mededeelingen. Correspondentie. Aanbestedingen. Vacante Betrekkingen. Advertentiën. EEN WOORD VOORA-F. De nieuwe redactie van het weekblad meent bij haar optreden met een enkel woord mededeeling van hare voornemens te moeten doen. In de eerste plaats wenscht zy echter een woord van hulde te brengen aan haar voorganger, voor de bekwaamheid en tact bij het redigeeren van het weekblad betoond; zij rekent er op dat de afgetreden redactie ook in het vervolg onder de medewerkers zal blijven behooreii en houdt zich daarvoor aanbevolen. De redactie ontveinst zich volstrekt niet de moeielijkheden en bezwaren aan haar taak verbonden, zij vleit zich echter die te zullen overwinnen in het vertrouwen, daarbij evenzeer de medewerking van bekwame mannen te zullen ondervinden, als haar voorganger ten deel mocht vallen. Het zal haar streven zijn in het weekblad alles te verzamelen, wat op het zoo uitgestrekte gebied van spoor- en tramwegen vermeldenswaardig voorkomt. Zij wenscht volstrekt niet alleen het woord te hebben, doch staat dit zeer gaarne af aan vakmannen tot verklaring van nieuwe uitvindingen, proefnemingen en andere onderwerpen. Op gelijke wijze als dit vroeger geschiedde, zal worden voortgegaan met de mededeeling van den zakelijken inhoud der jaarverslagen van spoor- en tramweg-maatschappijen, van aanbestedingen, verpachtingen, overbevonden goederen, enz. Bepalingen en voorschriften in de verschillende provinciën en ook elders voor tramwegen vastgesteld, zullen in hun geheel worden opgenomen. Van den inhoud der voornaamste tijdschriften op technisch en administratief gebied, zoowel hier te lande als in het buitenland verschijnend, zal een overzicht gegeven worden, met het doel de lezers van het weekblad bij eventueel opzoeken van bronnen daardoor behulpzaam te zijn. Met kar. vermeld worden, dat reeds toezeggingen werden ontvangen voor de toezending van bijdragen over de toepassing van electriciteit, zoo tot beweegkracht als tot verlichting, over het gebruik der telephoon bij tramwegen, over de verantwoordelijkheid van vervoerders voor aan hunne zorgen toevertrouwde goederen enz. DE REDACTIE. Korte Handleiding voor Machinisten en Werkmeesters, voornamelijk met betrekking tot Tramlocomotieven. door C. M. H. XIV. Schaarstauden. Voorlading in m.M. op de doode punten van den zuiger. voor. achter. voorin 5 6 = Si 4 in ’t midden. 11--’ = 7| achterin 2 +4|= 6i 10—4| =OA Na deze verklaring gaan wij over tot het eigenlijke stellen der schuiven op gelijke voorlading, waarbij nog in herinnering wordt gebracht, dat voor open stangen de voorlading grooter wordt naarmate de schaar dichter bij den middenstand geplaatst wordt, overigens echter voor een willekeurigen schaarstand voor en achter den zuiger, dus voor beide doode punten, gelijk moet zijn. Wij stellen de kruk naar achteren op het doode punt, plaatsen de schaar achtereenvolgens geheel voorin, in het midden en geheel achterin, meten bij deze drie standen de voorlading en herhalen dezelfde opmeting nadat de machine zoo ver is verplaatst, dat de kruk in het voorste doode punt staat. De 6 aldus verkregen uitkomsten teekenen wnj in het ouderstaand schema I op, zooals dit in de meeste werkplaatsen geschiedt. *) I. Het blijkt dat de keerkoppeling in orde is, want er bestaat slechts een standvastig verschil van 4 mM., bij alle graden van expansie, voor beide krukstanden, dat wij uit den weg kunnen ruimen door eenvoudig de schuifstang 2 mM., te verlengen. Ontbreekt de stelinrichting aan de schuifstang zoo komt men, door beide excentriekstangen 2 mM., te verlengen tot hetzelfde doel en tot het resultaat in schema II aangegeven. 11. Zijn echter de uitkomsten zooals in schema 111. 111 Schaarstanden. Voorlading in m.M. op de doode punten vau den zuiger. voor. achter. 5 —^ 4 +i = U 7i + z = 8 6| in ’fc midden, achterin Bi-i = 8‘ 6i dan is het duidelijk, dat de schaarbeweging niet in orde is, de excentriekstangen zijn niet even lang. Om bij achterin gestelde schaar de voorlading voor en achter den zuiger gelijk te maken, moet de schuif achteruit gebracht worden. Schaarstanden. Voorlading in m punten van .M. op de doode den zuiger. voor. achter. voorin 6i in ’t midden. 9 5 achterin 2| Tot dat doel wordt de achteruit werkende excentriekstang = 4j mM., verkort, waardoor schema IV ontstaat. Schaarstanden. Voorlading in m.M. op de doode punten van den zuiger. voor. achter. voorin in ’t midden. B—l = 7 B—l = 7 achterin 6i-2 = 4| 6|—2 = 4| ►) R. Koch „das Eisenbahn-Maschinenwesen”. Schaar- Btanden. Voorlading in in.M. op de doode punten van den zuiger. voor. achter. — 2| + 2 = 4| in ’t midden. 9"—2 = 7‘ 5‘ + 2 = 7“ achterin 6|—2 = 2H2 = IV. 5 4 Wordt nu de voornitwerkende excentriekstang —— = m.M. verlengd, dan gaat de schuif zoo veel vooruit, dat bij geheel voorin gestelde schaar de voorlading voor- en achter den zuiger gelijk wordt en men verkrijgt het volgende resultaat: V. Voor beide doode punten moet de voorlading voor de uiterste schaarstanden gelijk zijn. Wij kiezen tusschen de voorladingen van en 6| m.M. Die van 4| m.M. schijnt ons in dit geval groot genoeg, wij verzetten derhalve de achteruitwerkende excentriekschijf, zoo veel naar de kruk toe, dat voor beide krukstanden en geheel opgetrokken schaar, de voorlading 2 m.M. minder wordt; voor den middenstand vermindert zij dan met 1 m.M. en wij komen tot het eindresultaat in schema VI. Scliaarstanden. in m punten van .M. op de doode den zuiger. voor. achter. voorin 5 4 in ’t midden. 6 10 achterin 2 11 VI. Om deze uitkomst te verkrijgen hebben wij de achternitwerkende excentriekstang 4| m.M. verkort en de vooruitwerkende I m.M. verlengd; aangezien de beide stangen even lang moeten zijn, blijkt het dat er oorspronkelijk een verschil van 4| -f- i = 5 m.M. bestond. Wanneer de schuifstang verstelbaar is, hadden wij ons doel ook kunnen bereiken door eerst deze 2 m.M. te verkorten, dan de vooruitwerkende excentriekstang m.M. te verlengen, daarna de achteruitwerkende 2| m.M. te verkorten en eindelijk het excentriek te verzetten. Dat de verlenging van de eene stang gelijk moet zijn aan de verkorting van de andere, is duidelijk, want, de voorlading voor den middenstand, die door het verkorten van de schuifstang aan beide zijden van den zuiger gelijk gemaakt is, blijft alleen dan gelijk, wanneer zij bij de latere bewerkingen, door het verlengen van een der stangen, aan de achterzijde even zoo veel grooter als zij door het verkorten van de andere, kleiner wordt. Daar de lengte van de excentriekstangen moet overeen komen met den straal van de schaarhartlijn, zoo is van de beide beschreven methoden, die de beste, waarbij de gerectificeerdestanglengte het meest nabij de lengte van den straal komt. Kan men tot een goede uitkomst, op de aangegeveu wijzen, niet komen, zijn bijv. de voorladingen voor en achter den zuiger voor de uiterste schaarstanden niet gelijk te maken, dan ten koste van de gelijkheid in den middenstand, dan moet men eerst onderzoeken of de kromming van de schaar wel juist is en de aangrijpingspunten der stangen in de schaarhartlijn liggen (of beide evenver daarvan verwijderd, bij de schaar fig. 49 I), ingeval fouten gevonden worden, moeten die eerst verbeterd en de schuiven opnieuw gesteld worden. Verkrijgt men ook dan nog niet de gèwenschte uitkomst, zoo mag men aannemen, dat de fout in de ophanging van de schaar schuilt en moet de geheele keerkoppeling op papier nauwkeurig worden uitgeslagen en nagerekend. Heeft de schaar den vorm fig. 49 11, is de afstand ab 450 m.M. en staat het blokje, in den uitersten stand, 100 m.M. van het aangrijpingspunt van de excentriekstang, dan zal een verandering in dej lengte van de naastbij gelegen stang, van b. v. 4 m.M. een verplaatsing van het blokje en dus ook van de schuif, van x 4 = 0,78 X 4 = 2| m.M. ten gevolge hebben; wordt de andere excentriekstang 4 m.M. verlengd en de schaar niet verplaatst, dan gaat de schuif x 4 = 0,9 m.M. naar voren. Het stellen der schuiven hij de andere schaarbewegingen geschiedtop gelijke wijze, alleen teekenen wij hierbij nogaan,dat het excentriek van de keerkoppeling van Heusinger von Waldegg goed staat wanneer de schaar voorbeidedoode punten van de kruk denzelfden stand inneemt en dat tevens de excentriekstang op maat is, wanneer voor beide krukstanden het blokje in de schaar kan op en neer bewogen worden, zonder dat de schuif daardoor wordt verplaatst. De invloed, die de speelruimte van het mechanisme op de voorlading uitoefent, wordt onschadelijk gemaakt door de machine bij het stellen der schuiven slechts naar ééne richting te verplaatsen. Ontbreekt daartoe de noodige ruimte en is de machine eenmaal van het achterste op het voorste doode punt gesteld, terwijl, voor een nieuwe opmeting, de locomotief in den eersten stand moet terug gebracht worden, dan rijdt men haar achteruit tot over het achterste doode punt en vervolgens weer vooruit, totdat de kruk zuiver staat in de richting van den zuigerstang. De speelruimte moet natuurlijk zoo gering mogelijk zijn en vooral de schuif nauwkeurig passen in het raam van den schuifstang, doch zoo, dat zij zich daarin niet klemt. De werking van Wil men het gewicht der machine, waaraan geen rem is aangebracht, toch als remkracht benuttigen, dan kan men, terwijl de machine in heweging is, het handel brengen in de richting tegenovergesteld aan de gangrichting en den regulateur openen; men noemt dit „tegenstoom geven." De schuif beweegt zich dan zóó, dat het laadkanaal voor den verschen stoom, op de doode punten van den zuiger, geopend is aan die zijde van den cilinder waarheen de zuiger zich beweegt, terwijl aan de andere zijde de laadpoort met het verloren stoomkanaal in verbinding staat. Wanneer dus de zuiger naar voren gaat, dan is het voorste laadkanaal geopend, daarbij zal achter den zuiger een luchtverdunning ontstaan, omdat het volumen van den cilinder grooter wordt; hierdoor worden heete gassen uit de rookkast, door de blaaspijp, het verloren stoomkanaal, de schuifholte en het laadkanaal, zoo lang in den cilinder gezogen, als de schuif de laadpoort met het verloren stoomkanaal in gemeenschap laat. Sluit de schuif de gemeenschap tusschen beiden af, dan expandeert het mengsel van lucht, heete gassen en stoom (van den vorigen slag), totdat het laadkanaal wordt geopend voor den verschen stoom, die, terwijl de zuiger teruggaat, tegen dezen in, in den cilinder stroomt en de beweging remt. Het volumen van den cilinder wordt door den teruggaanden zuiger verminderd, zoodat het mengsel door de versche stoomleiding in den ketel wordt gedrukt, zoolang het laadkanaal nog geopend blijft. Zoodra dit echter door de schuif gesloten wordt, drukt de zuiger het mengsel, dat nog in den cilinder aanwezig is, samen, totdat voor den nieuwen slag, de schuif aan de binnenzijde opent en hetzelfde spel zich herhaalt. Het geven van tegenstoom is een uitstekend middel om te remmen, wanneer het korten tijd wordt toegepast. De heete gassen en de fijn verdeelde kolen tasten echter den cilinderwand aan en daarom maakt men slechts bij hooge noodzakelijkheid van tegenstoom gebruik. {Wordt vervolgd.) No. 278 Staatsblad van Nederlandsch-Indië dd. 9 December 1883. Algemeen Reglement op den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen voor publiek verkeer in Nederlandscli-Indië. HOOFDSTUK I. Algemeene verplichtingen van de ondernemers van stoomtramdiensten. Art. 1 Verplichtingen der ondernemers van tramwegdiensten. Ondernemers van stoomtramwegdiensten zijn verplicht, om met inachtneming van de voorwaarden, waarop de vergunning tot uitoefening van den dienst is verleend en van de voorschriften van dit Reglement, den dienst zoodanig uit te oefenen, dat het verkeer met andere vervoermiddelen langs en (waar verzonken sporen zijn voorgeschreven) ook over den tramweg geheel veilig kan geschieden en dat aan billijke eischen van zindelijkheid, netheid en gemak voor de reizigers wordt voldaan. Zij zijn wijders verplicht de dienstregeling van den loop der treinen in overeenstemming te brengen met de eischen van het verkeer en daarin telkens die wijzigingen te brengen, welke in het belang van het plaatselijk of doorgaand verkeer noodig zullen blijken. Art. 2. Itestuurders van tramwegdiensten. Door of van wege de ondernemers van den tramwegdienst worden een of meer personen belast met het dagelijksch bestuur en de leiding van de zaken betrefiende de uitoefening van den dienst. Deze persoon of personen worden in dit Reglement genoemd bestuurders van den tramwegdienst. Art. 3. Verantwoordelijkheid voor schade aan personeel en goederen. De bestuurders van tramwegdiensten zijn verantwoordelijk voor schade, door personen of goederen hij de uitoefening van den dienst geleden, tenzij die schade buiten hunne schuld of die hunner ondergeschikten ontstaan zij. Ten hunnen aanzien geldt hetgeen bij het Wetboek van Koophandel betrekkelijk voerlieden, schippers en ondernemers van openbare rijtuigen en vaartuigen is bepaald. Zij zijn niet bevoegd om hunne verantwoordelijkheid voor verlies, vertraagde bezorging van- of schade aan goederen, noch den omvang en den duur hunner verplichtingen en den bewijslast door eenig beding van den vrachtbrief of door bijzondere dienstreglementen uit te sluiten of te beperken, dan met inachtneming der regelen van dit Reglement. Art. 4. Dienstreglement. Ondernemers of bestuurders van tramwegdiensten stellen een reglement voor hunnen dienst vast en onderwerpen dit aan de goedkeuring van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken; zoolang deze goedkeuring niet verkregen is, wordt de dienst niet geopend. In dat reglement mogen geene veranderingen worden gebracht dan met goedkeuring van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, die steeds bevoegd is om, de ondernemers gehoord, veranderingen in het reglement, ook nadat het goedgekeurd is, te bevelen. Art. 5. Tarieven, voorwaarden van vervoer. De bestuurders van tramwegdiensten onderwerpen aan de goedkeuring van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken de tarieven voor het vervoer van personen in verschillende klassen en van goederen van verschillenden aard. De tarieven mogen niet worden toegepast, vóórdat die goedkeuring is verkregen, en daaraan de noodige openbaarheid is gegeven. Zij kunnen bijzondere voorwaarden vaststellen met lagere tariefsprijzen : a. voor het vervoer van groote hoeveelheden. b. voor vervoer hij wagonladingen. c. voor vervoer ten dienste van doeleinden en tentoonstellingen. De sub a en 6 bedoelde bijzondere voorwaarden en tariefsverlagingen moeten algemeen toepasselijk zijn en worden dus op de gewone wijze, na verkregen goedkeuring, algemeen bekend gemaakt. Wijziging of afwijking van goedgekeurde tarieven mag overigens niet plaats hebben, dan met goedkeuring van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken’ Art. 6. Opening voor hei publiek verkeer. Ondernemers van tramwegdiensten mogen hunne tramwegen of gedeelten daarvan niet voor publiek verkeer openstellen, dan na ontvangen machtiging van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken, die deze machtiging niet verleent dan nadat de weg met de daartoe behoorende wei-ken en het voor het vervoer bestemde materieel van Regeeringswege is opgenomen en goedgekeurd. Art. 7. Kosteloos vervoer in ’s Lands belang. De ondernemers van tramwegdiensten zijn, voor zoover daaromtrent bij de voorwaarden, waarop vei-gunning tot uitoefening van den dienst is verleend, niet anders is bepaald, gehouden tot kosteloos vervoer van de gouvernements-postpakketten en van de personen met het overbrengen daarvan belast; zoomede \an brieven- en telegrammenbestellers in de uitoefening hunner functiën. Art. 8. Beschikking over de tramwegen in tijd van oorlog. In geval van oorlog of binnenlandsche onlusten of w-egens andere redenen van Staatsbelang, kan de Gouverneur-Generaal den ondernemers staking van den dienst voor publiek verkeer bevelen en over de tramwegen en het daartoe beboerend materieel zoodanig beschikken, als Hij dat in het belang van den Lande noodig oordeelt. Den ondernemers wordt hiervoor schadeloosstelling verleend, in geval van geschil te bepalen door drie deskundigen, waar\an één te benoemen door den Gouverneur-Generaal, één door de ondernemers en één door den Raad van Justitie, in wiens ressort de ondernemers domicilie hebben gekozen. Art. 9. Vernieling van tramwegen in geval van oorlog. In geval van oorlog of buitengewone omstandigheden, kan de Gouverneur-Generaal geheele of gedeeltelijke onbruikbasrmaking van de tramwegen en de daarin aanwezige bruggen, de telegraaflijnen en diensttoestellen bevelen. De ondernemers mogen zich hiertegen niet verzetten. Zoo spoedig als het Staatsbelang dit gedoogt, wordt al hetgeen onbruikbaar is gemaakt, op bevel van den Gouverneur-Generaal en op ’s Lands kosten, in den vorigen toestand gebracht. Andere vergoeding of schadeloosstelling wegens winstderving wordt in dit geval niet verleend. Art. 10. Hervatting van den dienst na staking. Ondernemers van tramwegdiensten mogen den krachtens dit Reglement gestaakten dienst niet hervatten dan na verkregen toestemming van den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken. Art. 11. Aanleondigingen hetrehlcelijlc staking van den dienst. In geval van bevolene of vrijwillige staking van den dienst, zijn de bestuurders van den tramweg verplicht, die staking zoo tijdig mogelijk bekend te maken in een of meer der in iiet gewest of de gewesten door den tramweg doorsneden, verschijnende dagbladen, hun daartoe aangewezen door de betrokken Hoofden van Gewestelijk Bestuur, die mede bevoegd zijn, in de plaats van afkondiging in de dagbladen, bekendraakhig op eenigerlei andere, in hun gewest gebruikelijke wijze voor te schrijven. Art. 12. Aansluiting aan- en doorsnijding van tramwegen. Ondernemers van tramwegdiensten zijn verplicht te gedoogen, dat aan den tramweg, waarover hun dienst loopt, andere tramwegen aansluiten, en dat die weg door zoodanige of andere wegen, waterleidingen, kanalen, .slooten enz., worden doorsneden. Zoo ten behoeve der aansluiting of doorsnijding op den eerstgenoemden tramweg werken te verrichten zijn, of de dienst wordt benadeeld, woi-dt de.swege door de ondernemers der aan te leggen werken schadeloosstelling verleend. Indien de Gouverneur-Generaal den aanleg, wijziging of \ orbreeding van wegen, kanalen, waterleidingen of andere werken, die den tramweg doorsnijden of daarmede in aanraking komen, beveelt of toestaat, kunnen de ondernemers dit niet beletten, noch uit dien hoofde andere schadevergoeding vorderen dan teruggave van de vermeerdering der kosten van onderhoud en bewaking, die uit den aanleg, de wijziging of verbreeding dier werken mochten voortvloeien. In zoodanig geval zullen alle definitieve of voorloopige werken, die noodig zijn, om te beletten, dat de exploitatie van den tramweg worde gestoord of gestaakt, zonder kosten van de ondernemers worden uitgevoerd. {Wordt vervolgd.') Kort overziclit van den inhoud van Tijdschriften. Organ des Vereins deutscher Eisenbaïin-Verwaltungen 1884, Heft I. De heer G. A. A. Middelberg, Chef van de afdeeliiig tractie en materieel der Hollandsche Ijzeren Spoorwegmaatschappij, doet mededeeling van eenige beginselen toegepast bij den aanmaak van nieuwe rijtuigen der genoemde maatschappij. Die beginselen zijn : 1. het geven van meerdere speelruimte in de asbussen en metalen, waardoor een rustiger gang der rijtuigen bevorderd wordt; 2. het aanbrengen van caoutchouc platen tusschen de 3 bovenbladen der veeren, teneinde het onaangename trillen en daarmede in verband het rammelen der ruiten te voorkomen, bovendien dragen de rijtuigkasten op caoutchoucplaten op het raam; 3. het vervangen der houten lijsten bij de portierruiten door smalle messingen randen, waarin de ruiten in caoutchoucbanden gezet zijn. Het patent Schrott: ijzeren remblokken met drie wrijvingsvlakken, wordt besproken, waarbij gewezen wordt op het voordeel in het algemeen verbonden aan het gebruik van ijzeren boven houten remblokken, welk voordeel nog belangrijk verhoogd wordt door de blokken Schrott, omdat men die aan drie zijden kan gebruiken. Patent Plate en Jager. Bij breede spoorwegrijtuigen, waarbuiten weinig ruimte in het profil open blijft, moeten maatregelen genomen worden om de reizigers te beletten de hoofden uit de rijramen te steken. Het patent Plate beoogt nu eene inrichting aan de zijramen aan te brengen, waardoor als men ze opent, een dwarsstaaf voor de opening komt die dus ongelukken belet; bij gesloten stand der ramen verhinderd de staaf het uitzicht niet. Bij het meer en meer in gebruik komen in ons land van rijtuigen met beweegbare zijramen voor tramwegen, kan het zijn nut hebben op dit patent de aandacht van bestuurders te vestigen. Meyers ijzeren bovenbouw van overhruis geplaatste liggers. De minder vaste ligging, die volgens den heer Meyer in het algemeen aan ijzeren dwarsliggers in vergelijking met houten wordt toegeschreven, heeft genoemden heer trachten weg te nemen door de ijzeren dwarsliggers kruisgewijze te plaatsen, die onderling 2 aan 2 te verbinden en daardoor meer zamenhang aan het geheel te geven. Tentoonstelling teWeenen. De hoofdingenieur M. Pollitzer deelt in deze aflevering het Ie gedeelte van zijne indrukken mede van de tentoonstelling te Weenen in 1883 en behandelt achtereenvolgens de dynamomachines, waai’bij hij er‘ de aandacht op vestigt, dat de machines die voor electrisch licht moeten dienen, hoofdzakelijk voor constante stroom ingericht zijn ; accumulatoren; de inrichting van den electrischen spoorwegen electrische seintoestellen. Uit de Eevue générale des chemins iZe/er werd overgenomen een bericht van den Nederlandschen ingenieur J. W. Post, over den bovenbouw van den Geldersch—Overijselschen lokaalspoorweg. Uit dat bericht blijkt, dat de normale spoorwijdte (1.435 M.) wordt gevolgd, de stalen spoorstaven 9 Meters lang zullen zijn, wegende per Meter 26 KG. en in het algemeen met zinkchloride bereide grenen dwarsliggers zullen gebezigd worden , met uitzondering in bogen beneden de 2000 M. straal, waar eikenhouten zuHen gebezigd worden. Locomotieven zonder vimrJiaard. Wat macliine en wagenbouw betreft verdient de aandacht gevestigd te worden op een opstel over locomotieven zonder vnurhaard volgens de stelsels van Francq en Honigmann. Zooals bekend is, ontleenen de locomotieven volgens het stelsel van Fi'ancq de beweegkracht aan oververhit water (zij zijn o. a. in gebruik bij de Westfriesche tramwegmaatschappij en voor die maatschappij dooide firma Evrard, Van Duyl k De KruyfE te Delfshaven vervaardigd, hetgeen niet wordt vermeld), de machine van Honigmann door het gebonden houden der warmte in eene oplossing van bijtende soda. I De voordeeligste snelheid die dus de minste trekkracht I zou vorderen voor het rijden van goederentreinen, wordt opgegeven, te bedragen 28 kilometers in het uur. Overzicht der opbrengsten van Tramwegen gedurende de maand Maart 1884. 1) Per dagkilometer ƒ 16.22, per rijtuigkilometer ƒ 0.22J. 2) Van 1 Januari—uit. Maart 1884, 885671 met 76,178.27, tegen 821611 reizigers met /'73,020.78 in 1883. 3) In Maart 1883 ƒ 4153.301. NAMEN DER MAATSCHAPPIJEN. Aantal kilometers in exploitatie. Personenvervoer. Goederenvervoer. Diversen. Totaal der Opbrengsten. Aantal. Opbrengst. Kilogram. Opbrengst. Arnh. Tramweg-Mö 8,845 47,415 / 4,447 35 f 4,447 35 Stichtsche Tramweg-Mc 10,8 17,835 >3 4,036 30 f 22 50 4,058 80 Rotterdamsche Tramweg-Mc ... 19,844 307,310 26,437 89 iSchielandsche Tramw.-Mc 4,5 7,489 33 1,179 92 12 50 1,192 42 PMrste Groninger Tramweg-Mc 25 17,476 33 4,276 98 82,800 ƒ 182 16 45 30 4,504 44 *) (jQoische Stoom tram-Mc 36 33 5,618 63 1,560 84 7,179 47 Amsterd. Omnibus-Mc 20,675 832,025 .. 95,319 57| 95,319 571- Stoomtr.-Mc Oldambt 24 1,441 78 512 10 22 45 1,176 33 *) Xoord-Zuid-Holl. Stoomtr.-Mc 28 4,357 78 33 326 04| 33 300 97 33 4,984 011 Xed. Tramweg-Mc~ 67 28,737 8,187 32 f 1041minim. i en 551,986 }■ 1,320 87 33 1,304 71| 33 10,812 O ’) VVest-P'riesche Tramweg-Mc ... 8,5 13,775 33 1,343 631 1,343 631- Stoomtr. Amsterd.—Sioterdijk 2,5 6,716 33 758 101 940 9 82| 717 93* Gelderscbe St.-Tramweg-Mc .... 24 33 3,511 32| 4,200,000 3,780 53 391 66 7,683 411 ■) Stoomtr.-Mc 's-bosch-Melmond 38,451 33 4,726 97 1,219 97 33 5,846 94 0 1) De dienst op de lijn Scheemda—Pinsterwolde was gedurende 14 dagen gestaakt. 5) Onder opbrengst goederenvervoer is begrepen ƒ 138.10 bagage, / 0.25 honden en ƒ224.29 vee. 6) Per dagkilometer ƒ 10.32b In Maart 1883: opbrengst ƒ 5916.26, per kilometer ƒ 7.951. 7) Onder opbrengst goederenvervoer is begrepen ƒ 298 van de posterijen. LIJST van overbevonden Goederen en Bagage op Nederlandsche Spoorweg-stations. ( Verschillende Mededeelingen. NEDERLAND. ld Ver -No. Merk. Nr. ï pakkinsr. Inlioud. Gewi Kilc Station. der Spoorweg -Maatschappij. 1 2 C S 4386 1 kist. ? 36 Venloo. HS M F 696 1 ? ? Vlissingen. SS. V D H 76 1 pak. ? 450 Venloo. id. 4 1 rat. ledig. 27 Maastricht. Gr. Centr. Beige 5 1 bmioekolTer Vlissingen. SS. 1 I'IJM id. id. 7 C J 12894 1 mand. mandewerk 27 Almeloo. id. 8 R 2 1 pak. zakken. 48 id. id. {) 1 boot. stamper. 8 Venloo. R. Rhein. bahn. 10 B M 4 manden. glaswerk 410 Vlissingen, SS. V 415 1 pak. papier. 34 Maastricht. Gr. Centr. Beige 12 VS 963 10 kisten. suiker. 520 Rotterdam. SS. 12 A 2310 1 kist. – – Vlissingen. id. 14 DL 2088 1 ? ? id. 15 GD 1233 1 „ kramerijen. Roermond. Gr. Centr. Beige 10 H 5 1 pak. hew. hout. 9 Venloo. SS. 17 1 J S 63 1 manufact. 21 id. id. 18 1 N Z 6369 1 ? 73 id. id. 19 j 1 W Scheller 1 V Ruijs – 1 zakken. 33 id. id. In No. 23 der Locomotief, werd het verzoek gedaan aan den j der vereeniging te Utrecht, eene opgave te zenden van het bedrag, dat door de verschillende Tramwegmaat- ; schappijen in het jaar 1883 aan tolgelden is betaald. In verband met de aan het bestuur op de algemeene vergadering i te ’s Bo.sch verstrekte opdracht wordt bovenvermeld verzoek, beleefd in herinnering gebracht. Bij Koninklijk besluit dd. 17 Maart 1884 werd, en zulks ten gevolge van het beroep ■ van den gemeenteraad van Amerongen, de beschikking der Gedeputeerde Staten van Utrecht vernietigd, waarbij de goedkeuring werd onthouden aan het besluit van genoemden raad van 27 September jl. tot het aangaan eener geldleening groot ƒ 48000. De opbrengst van die leening is o. m. bestemd om deel te nemen in het aandeelen kapitaal der Oosterstoomtramweg-maatschappij. Voor de Internationale Landbouwtentoonstelling in 1884 te Amsterdam, zijn behalve de reeds in het voorgaand nommer vermelde prijzen, o. a., wat betreft afdeeling IX. Dierenbescherming, nog volgende prijzen uitgeloofd door de Nederlandsche vereeniging tot bescherniing vau dieren, gevestigd te ’s Gravenhage als: No. 331. De doelmatigste wagen tot vervoer van paarden, rund of wolvee per spoorweg, desverkiezende op tV der ware grootte. Iste prijs ƒ lOü, 2de prijs ƒ 50. De Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij moet inonderhandeling zijn met het gemeentebestuur van Bunnik, om met den a. s. zomerdienst aldaar eenige treinen te doen ophouden. De werkzaamheden aan de stationsgebouwen der lijn Sneek—Stavoren zijn tijdelijk gestaakt geweest door den minder gunstigen finantiëelen toestand der aannemers; zij worden nu door de borgen voortgezet, zoodat de staking geen groote gevolgen zal hebben in den tijd van oplevering. (Amsterdammer). Tot leerling controleur der comptabiliteit bij de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen, standplaats Breda, zijn benoemd de heeren J. G. Hubner en J. H. van Eijsbergen, thans chefs de bureau. De heer J. Vlug, commies 2de klasse is met ingang van 1 April bevorderd tot commies Iste klasse. Op 15 April a. s., des namiddags ten 12j uur zal te Amsterdam in Odeon een buitengewone vergadering van aandeelhouders der Hollandsche Ijzeren Spoorwegmaatschappij worden gehouden. Naar wij Ternemen lieeft ziek te Brussel eene groote internationale maatschappij gevormd, welke zich ten doel stelt liet stallen en vervoeren van paarden en vee; de genoemde maatschappij moet, volgens het Utrechtsch Dagblad, de Nederlandsohe Maatschappij tot exploitatie van veestallen en veetransporten aangezocht hebben zich met haar te vereenigen. 13e hierover ontvangen voorstellen zonden binnenkort aan de beslissing van aandeelhouders worden onderworpen. Door Burg. en AVeth. van ’s Gravenhage zijn aan den Gemeenteraad ter goedkeuring aangeboden de voorwaarden, waaronder aan de IJselstoomtramwegmaatschappij de vergunning kan worden verleend voor den aanleg en de exploitatie, voor zoo verre deze gemeente betreft, van eene stoomtramverbinding tusschen den Haag en Gouda aanvangende op den Schenkweg bij het Bezuidenhout. Op 20 Maart jl. heeft op den Samaraug-Joana-stoomtramweg de eerste werktrein geloopen tot het eindstation Joana. Man dien weg zijn reeds 64 kilometers in exploitatie. Op 1 April jl. werd te Amsterdam de algemeene vergadering der Rijtuigiuaatscliappij gehouden, uit het verslag over °lBB3 blijkt, dat na aftrek van het verlies over 1882 a ƒ20,000 en verschillende afschrijvingen er over blijft ƒ 10,000, zoodat aan de aandeelhouders dividend kan worden uitgekeerd. Aan eene Commissie bestaande uit de heeren Piek, Jolles en de Marez-Oyens werd opgedragen in overleg te treden met de Amsterdamsclie Bijtuig-vereeniging over eene fusie van beide maatschappijen. | Het salaris van den Directeur werd op ƒ 3000 bepaald. Het bestuur noemt de toestand gunstig en hoopte in 1885 een *oter dividend te kunnen uitkeeren. De gemeenteraad van Rauwerderham heeft op de aanvraag van het Noord-Nederlansch tramwegcomité om vergunning en toelage voor den aanleg eener tramlijn van Sneek via Rauwerd naar Akkrum besloten : 1. De gevraagde vergunning te verleenen op voorwaarde dat de richting zal worden genomen van Sueek via Goenga Terzool en Rauwerd naar Grouw (station der Staatspoorwe- en niet naar Akkrum. _ | 2. Dat alleen de bermen der wegen worden afgestaan ten behoeve der tramlijn. Op 5 April heeft de Officieele proeftocht en aflevering plaats gehad van de stoompont gebouwd voor de Amsterdamsehe Omnibus Mij. en bestemd om dienst te doen aan den Buiten- Amstel. Èn door den heer J. F. Mondriaan en door den heer M. Kuytenbrouwer is concessie aangevraagd voor een paardentram van Breda naar Princenhagen, door den laatstgenoenaden ook naar Rijsbergen en Zundert. In de op 22 Maart j.l. te Veendam gehouden algemeene vergadering van de Iste Groninger Tramwegmaatschappij, werd de rekening en verantwoording evenals ’t verslag der commissarissen voor kennisgeving aangenomen. De aftredende commissaris Mr. G. werd herkozen en in plaats van den heer J. van der ïuuk, overleden, werd gekozen de heer J. van der Ploeg. Het dividend over 1883 werd vastgesteld op 41 % of ƒ 10,75 per aandeel. Door aandeelhouders vkmrden aan het bestuur inlichtingen gevraagd over eene plaats gevonden verhooging van het tarief, over het vervoer van brieven en pakketten en wanneer tot het doen van proefritten met een locomotief kan worden overgegaan. Uit die inlichtingen blijkt o. a., dat door de administratie der Posterijen een bedrag van ƒ 700 werd geboden voor een vervoer, waarvoor elders minstens ƒ 1700 wordt betaald, een schrijven van het bestuur aan de post-administratie over dit aanbod, met aandrang tot billijke verhooging, meet onbeantwoord gebleven zijn. Proefritten met een locomotief zouden eerlang plaats vinden. Door de heeren Crans & Co. te ’s Hage, den ingenieur van Waning te Rotterdam, en den ingenieur P. J. De Quartel, te Utrecht, is dezer dagen concessie aangevraagd voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtramweg van Nijmegen langs Beek, Übbergen en Cranenburg naar Kleef. Het benoodigde kapitaal zou disponibel zijn. In de zitting van de 2e Kamer der Staten Generaal dd. 27 Maart jl. werd het wetsontwerp tot vaststelling van bepalingen omtrent het vervoer, den in-, uit- en doorvoer, verkoop en opslag van buskruit en andere licht ontvlambare of ontplofbare Itoffen aangenomen, nadat daarin è.n door de Regeering èn op voorstel van den heer Verniers van der LoeS nog wijzigingen waren aangebracht. Die wijzigingen hadden ten doel in de wet het beginsel op te nemen, dat in beslag genomen voorwerpen na voorafgaande waardeering in het belang der openbare veiligheid op last van den Burgemeester vernietigd of onschadelijk zouden kunnen worden gemaakt, voorts dat ter zake van wetsovertreding in beslag genomen voer- of vaartuigen tegen zekerheid ontslagen zouden kunnen worden volgens regelen bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur te stellen. Correspondeutie. Hr. H. B. U. Het door u ingezondene, wordt in een volgend nommer geplaatst. Aaubestediugeii. 10 April, ure. De directie der Holl. Ijzeren op de bovenzaal van het Café Krasnapolöky, volgens bestek No. 337: het aanleggen van twee telegraaflijnen tusschen Zaandam en Hoorn, benevens het stellen van electrische klokken enz. _(Zie Advert.J J 15 April, 1 ure. De maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen, in het Centraal Bureau bij de Moreelse Laan te Utrecht: de levering van de verbruiksartikelen, benoodigd van 1 Mei 1884 tot 30 Ajril 1885. | ”l6*April, 2 lire. De directie der Ned. tram-' wegmaatschappij, aan het bureau Leidschen straatweg 1 te Utrecht: het bouwen van een gebouw,, waarin locomotiefremise, wachtkamer, bureau,! bergplaats, magazijn, poraphok, waterreservoir,! waterkraan enz. op het emplacement te Dragten.j 21 April. 11.30 ure. Het ministerie van water-; staat, handel en nijverheid, aan het gebouw van' het prov. best. te ’s Gravenhage; het vernieuwenj van een vak steenglooiing aan den Oudelandschenj zeedijk aan de zuidzijde van Goedereede, behoo-| i rende tot de zeewerken in de prov. .ZmdhollandJ i f 13,700. Aanw. _• ri.3o' ure. Het ministerie van waterstaat, handel en nijverheid, aan het gebouw van het prov. best. te ’a Gravenhago: het bestorten van de Hoornsche hoofden aan den Oudenhoomschen zeedyk, behoorende tot de zeewerken in de prov. Zuidholland. Begr. ƒlO,OOO. Aanw. 15 April- 25 April. 10 ure. Het ministerie van waterstaat, handel en nyverheid, aan het gebouw van het prov. best. te Middelburg; het uitvoeren van werken aan vier der strandhoofden aan de Oude Hoeve aan de noordkust vau het eiland Schouwen, behoorende tot de zeewerken in de prov. Zeeland. Beg. ƒ 12,600. Aanw. 17,en 19 April. J Zl. ure. Het ministerie Tan waterstaat, handel en nijverheid, aan het gebouw van het prov. best. te Middelburg: het op diepte brengen van de haven te Breskens, behoorende tot de havenwerken in de nrov. Zeeland. Begr. ƒ2400. Aanw. 17 en 19^pril.__| 28 April.”ll.3Ó ure. Het ministerie Tan waterstaat, handel en nijverheid, aan het gebouw van het prov. best. te *s Gravenhage: het bezinken en bestorten van den oever vóór den kleinen Paralleldam, liggende aan de oostzijde van de buitenha ven van het Voomsche kanaal te Hellevoetsluis, behoorende tot de zeewerken in de prov. Zuidholl. Tjp ri" •jOO.. Aimw. 21 April._ | '29 April, T2 ure. Het minist. van" waMrstaat, handel en nijverheid, aan het gebouw van het prov. bestuur te Groningen: het driejarig onderderhoud van den Hollardsdyk en van de landpunt Reide, behoorende tot de zeewerken in de prov. Groningen. Vacante Betrekkingen. Agent voor een oud gevest, buis in wiinen, voor Utrecht en omstreken. Adres Gebr. van der Hoek, boekhandelaar te Leiden, motto: Agent. Agenten 'voor den verkoop van rijstmeel enz. Yoor de Betuwe. Adr. Postkantoor te Zaandam, motto; BUjstmeel. _ | Bediende bekend met het vak op een zee Assurantiekantoor te Amsterdam. Adr. van Tubbergen en értdsmnlder, boekhandelaren aldaar, Ltt. A. B. I Boekhouder op de hoogte der Duits (Se ~Htt en I expeditie op een kantoor te Arnhem. Adres Arnhemsche Courant, No. 4-62, A. Ingenieur-Directeur aan eene fabriek van scheepsibouw en werktuigen. Adres Nijgh & van Ditmarj Ite Botterdam, motto Directeur. | Jongmenach bekend met de moderne talen en verdere kantoorwerkzaambeden op een expeditiekantoor. Adres Nygh & van Ditmar te Rotterdam, Ltt. D.M. I Leeraar in het handteekenen aan de ambachtschool te Arnhem. Adres Tóór 10 April den directeur der school. Nederlandsche Adressen ' VOOR HANDEL EN NIJVERHEID. Kij tuigden. C. A. Teulings, ’s-Hertogenbosch. Tramweg-Materieel. Chs. Remy & Bienfait, Uotterdam. , Verwarming* en Ventilatie. H. J. Wolter, Amsterdam. IJzer* en Metaalgieterij. Specialiteit van Kacheloriinmoiiton en alle I soorten tijne Oietwareii. C. Klep de Bruyn & Zn., Breda. Hollandsche Ijzeren Spoorweg-Maatschappij. AANBËSfEDING Op DONDERDAG den 10™ APRIL 1884, des namiddags ten half twee ure, zai op de Bovenzaal van het Café „Krasnapolsky” Warmoesstraat te Amsterdam, worden aanhesteed volgens bestek No. 337: Het aanleggen van twee Telegraaflijnen tusschen Zaandam en Hoorn, benevens het stellen van Electrische Klokken enz. Bestekken zijn tegen betaling van ƒ 0,50 per exemplaar te verkrijgen aan het Bureau van den Ingenieur van den Weg, O.Z. Achterburgwal No. 171 te Amsterdam, alwaar ook inlichtingen kunnen worden verkregen. Aanwijzing geschiedt als in de bestekken is vermeld. DE ADMINISTRATEUR. HOHENZOLLERN. LflcOMtlra-FaWet te Besseliorp. EERE-DiPLOMA Amsterdam 1883. Beveelt zich aan tot de levering van Spoorweg-, Locaal- en Werk-Locomotieven, Tramweg-Locomotieven met en zonder vuurhaard, Patent Hohenzoliern. Allerlei soort Ketel-Smeewerk, als: Stoomketels, Scheepsketels, Bassins enz., alsmede van hetgeen noodig ia tot de inrichting van Suikerfabrieken en Raffinaderijen. Circuleerkachels van gegoten ijzer, D. R. Patent No. 11.36. Vertegenwoordiger voor Nederland en de Koloniën , J. A. H. HAMER, Scliiedamsclie Singel, te Rotterdam. M. P. POLLEN & ZOON. Distillateurs EN Likeurstokers, ROTTERDAM, Kipstraat No. 33. iiMTSciJppy II ïii siMisspoiifiEi, Uitgifte van ƒ3.000.000 4 pCt. Obligatien, aflosbaar a pari binnen ()0- jaren. Koers van Uitgifte 98 pCt. Courtage van Heeron Makelaars en Comniisslonnairs iii Effecten 1/4 pCt. Inschrijvingen worden tot en met 17 April a. S. aangenomen ten BURBELE DER MAATSCHAPPLJ te Utrecht en der ASSOCIATIE CASSA te Amsterdam, alwaar nadere inlichtingen en inschrijvingsbiljetten verkrijgbaar zijn. Zie de uitgebreide Aankondiging in het nummer dezer Courant van den 2den April ïl. DE DIRECTEUR GENERAAL. KON. NED. GROFSMEDERIJ, LEIDEN, Tervaardigd on herstelt Stoom- en andere Werktuigen, Stoomketels, Stoom- en Zeilvaartulgen. Helling tot het ophaien van vaartuigen en Inrichting tot het ligten van ketels. Ankers en Kettingen, beproefd onder toezicht en met bijlevering van certifloaten van Lloyds en Veritas Experts. Ijzerwerken voor brug- en kapconstructie, enz. enz., benevece ligt en zwaar smeewerk tot concurreerende prgzen. BEKROOND: DriüPl/CD P. TOMITiy BEKROOND: Amsterdam. nLllUlxLll GL Utrecht. Bronzen Medaille. UTRECHT, Zilveren Medaille. 58, I<auwereclit. Fabriek van Koper- en Metaalwerken. Fournituren voor Spoorwagens, Tramrijtuigen, Zadel-, Rijtuig- en Wagenmakers. Koperen en blikken lantaarns voor Spoor- en Tramwegen, stedelijke en particuliere gebouwen. Stoom-, gas- en waterleidingskranen. Aanleg van Spreekhuizen, Stoom-, Gas- en Waterleidingen. Stoomdraaijerij, Smederij, Koper- en Blikslagerij. Gieterij en Metaaldrukkerij. Stempelgraveering in alle metalen. Reparatie van Stoommachines. Specialiteit in het vervaardigen van Brabandsche Trekbierpompen. Beiersche Luchtdrukbierpompen en Likenr-taptoestellen. Smeerpotten voor Consistent Vet voor Stoommachines, Drijfwerk en Stoomschepen Sedert 1 Octoher 1881 reeds 21000 afgeleverd. PAUKER & Co., Zwolle leveren tot concurreerende prijzen: alle plantaardige en minerale Macliine-Oliën en Macliine-Vetten, Raapolie, Talk, Cylinder-oliën, euz. HABRENSTEIN k IIJNSSEN, AMSTERDAM, <jr I*oenelt>iirjyvval IVo. 10. m-, SIÖDi- eo SIEKOLFi. Dagelijksclie aanvoev per extra treinen. Diftelitvöoi'FaEi'ieta. W. o. AcK.ÜJB WIT, Ingenieurs te Amsterdam. Leveren in den kortst medelijken tijd en tegen concurreerende prijzen. Alle soorten van STOOMMACHINES van de eenvoudigste en goedkoopste tot de beste en zuinigste,verder BXJCKET'S HEETE LUCHTKEACHINES, GASMOTOREN en alle WERKTUIGEN voor fabrieken. Zij werken tevens plannen voor fabrieksinricbtingen uit en belasten zich met den bouw te surveilleren. WYNMALEN & HAUSMANTS, jyiagazijiieii iii. STEEDS IN VOORRAAD: Machine Olie, Gallipoli Olie, Crane’s Luhricating Olie, Bliven’s Lubricating Olie, Talk, Hocghton’s Boiler en Tube Gompound, wit en bont Poetskatoen, Amerikaansche zelfsmeerendc Pakking, Tuckspakking, Lindsev Pakking, Henneppakking, Asbestospacking, Asbestoskoord en Asbestpapier van the Asbestos Paching' ; ; Coftvpy Poston Mass 11 s. a., Pakkingband voor Manbol- en Slikdeksels, Looddraad, Metallieke Verpakking, Kopergaas, Mastic Serbat, Hennep, Schiemansgaren, India-Rubber in bladen in alli dikten met en zonder Linnen Inlagen, India-Rubber Kleppen, 1® kwaliteit Wellington Pijlglazen, Stook-, Ballast-, Punt- en Locomotief-kolenscboppen, 1® kwaliteit Engelscbe Lederen Drijfriemen met Koper genaaid, groote sorteering Stoomfittings als: Kranen, Afsluiters, Klepkasten, Oliekopp»n, Peilglas-toestellen, Manometers, Vacumeters, Stoomfluiten, enz, enz. Gebr. Korting, HANNOVER. vestigen de aandaclit op den Aanleg van Waterstations, door middel van PULSOMETERS. 31 Gouden en Zilveren Medaljes en Onderscheidingen ■VOOïUDEEI-.Ensr-1. Uitei-mato billijk, daar slechts het graven van een welput noodig is. 2. Geen kosten van onderhoud of gebruik. 3. Uitermate veilig in ’t gebruik. Automatische Vacuum-Vaugen. IPatent Universeel-Inj e ctors, beste, goedkoopste en in het gebruik veiligste Ketel-Voedingspompen; B—l2 % met bewij' zen gestaafd Kolenbesparing, 8400 in gebruik. CENTRAAL VERWARMINGSTOESTELLEN. INLICHTIKGEK en PROSPECTUSSEN worden per koerende gezonden. Bekroond oj de Intern. Kol. Tentoonstelling te Amsterdam met 3 Gouden on 2 Zilveren Medailles. R. S. STOKVIS & ZONEN, Leuvehaven 0/2 74—76, Rotterdam. Eenige Agenten voor Nederland en Koloniën van: PHOENIX ACTIËN GESELLSGÏÏAPT te Laar en Eschweiler-aue, voor Ijzeren en Stalen Onderhouw van Spoor- en Tramwegen. HENSCHEL & SOHN te Gassel, voor Spoor- en Tramweg-Locomotieven, en alle Stoom- en anderj Werktuigen. THE EALCON ENGINE & CARWORKS te Loughbourough voor Tramweg-Rijtuigen en Goederenwagens in alle Types. „De Société des Usines d’huiles niinérales rnsses” V. J. RAGOSINE & Co., voor Oleonapllta, de éénige zuivere, volmaakte en goedkoopste Macliine-OHp. PAIRBANKS & Co. te New-Torh, voor honderddeelige Weegwerktuigen, zeer doelmatig voor Spoor- en Tramweg-Maatschappijen. Nederlandsche Fabriek van RIJTUIGEN en TRAMWEG RIJTUIGEN, gevestigd te Rij&wijk, hij Delft. GEBROEDERS VAN DER VLIET, Ijzerhandelaars, TE AMSTERDAM. staaf-. Plaat-, Band-, Hoek- en f"-IJzer enz. Balk-IJ aer in verschillende profielen en lengten steeds voorhanden. Gegalvaniseerd gevlochten IJ zer draad (Ketting), in de meest courante afmetingen steeds voerhanden. OLOBü Hoefnagfels met afgewerkte punten en onder guarantie tegen splijten. Bij de TJitgevers NIJGH & VAN DITMAR, te Botterdam, is verschenen: „De Trarawep In Neieilaiif DOOB HENRI BOERS. In dat werkje wordt de ontwikkelingsgeschiedenis onzer tramwegen en de exploitatie behandeld. Het bevat een aantal gegevens omtrent de bestaande lijnen en beschouwingen over hunne toekomst in verband met den prijs der aandeelon. Inbond ; Geschiedkundig overzicht; —• Algemeene beschouwingen; Regeling, van de vrachtprijzen; Goederenvervoer ; —• Dienstregeling; Uitgaven ; Administratiekantoor voor tramwegwaarden; Maatschappij voor tramwegcrediet; Statistiek van de tramwegen in Nederland. Px-ijfS f Alom verkrijgbaar. iStoomdrukkerij NIJGH & YAN DITxMAR. Rotterdam.
4,660
MMUBVU02:000005926_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,830
Aan Mr. Willem Bilderdijk
Wijsmuller, J.J.
Dutch
Spoken
458
906
AAN De Doot die spaert noch zoete jeught, Noch gemelycken ouderdom : Zij maeckt den mont des reedners stom, En ziet geleertheit tien noch deught. VONDEL. T^el hem, die met Alcides kracht gewapend, De slagen van het lot verbeidt, En even als de leeuw, wanneer hij slapend' Zijn manen spreidt, Den jageren, die hem bespieden Ontzag verwekt;-verbaasd doet vlieden, Bij d'aanblik van zijn' majesteit. Dit, onovertrefbaar zanger ! Dit kunt gij, o grijze Bard! Wat met banvloek, zwaard of wetten, Als met almagt scheen te pletten, Hebt gij onversaagd getart. Ja, de orkanen mogen loeijen ; Branden 't schuimend golfgeklots; Als uw gouden spranken gloeijen, Als uw heiige toonen vloeijen, Staat gij als een vaste rots. Onverstand of nijd moog' brommen, Gij, gevoelend d' invloed Gods, Grijpt de lier, — en rij verstommen. Maar de lieve en trouwe hand, Die rioh lauw'ren kweekte en plukte; Ze om uw rilv'ren schedel drukte , Als een heilig liefdepand; Die, hoe de onspoed om u gierde, Rozen om uw speeltuig zwierde, Met het waas van d'ochtendgloor; Die haar' boezem , rijk begaafde! Aan uw hemelbronnat laafde, Volgende u in 't glansrijk spoor; — Zij , die alles met u deelde; Die, wanneer gij zong' en speelde', Onze luisterende ooren streelde ; Lieflijk en gevoelvol kweelde; De echo van uw harpakkoord; — Die geliefde te zien zwichten, Voor de nooit te ontwijken schichten, Waarvoor goud noch purper schoort. Haar uw' arm te zien ontwrichten; Haar een graf terp op te rigten, Dit heeft wis uw hart doorboord. Dit doet wis u neder zij gen, » Naast de twijgen Van een roem, die nooit ontvliedt; Twijgen, van een plant vergaderd, Wier onsterfelijk gebladert' Met een vuurgloed is dooraderd,' Eeuwig als homerus lied. Ja de plant ligt reeds ontworteld, Die uw hart verbond aan de aard'; Maar zij bloeide , en 't kostbaar loover Was een hooger wereld waard. Vaak mogt ons haar geur verkwikken , Weemoed! als uw perel vloot; Vrolijk deed ze ons opwaarts blikken, Telkens wen zij bloemen bood. Balsem , wasemde uit de bloesem, Waar haar reinen geest in blonk; Stortte laafnis in den boezem, Afgepijnd door d'alsemdronk. 't Lief gesuis dier heiige blaren , Immer bloeijende aan uw zij', Hief zich op aan 't roemrijk Sparen Als de reinste melodij. Juichend steeg die klank naar boven, Waar hij eens zijn' oorsprong nam. Seraphs dalen zwijgend', zien haar In uw schaduw, achtbre stam ! Opgetogen bij het luisteren Naar die toonen, God ter «er, Weten rij haar zacht te kluistere», En — zij is op aard niet meer. Hooger bloeit ae, en spreid* haar geHren Ongekunsteld, ongezocht. Daar praalt rij met Iris kleuren, Wijl vrij om haar afzijn treuren, Tot den laatsten ademtogt. Amsterdam , April 1830. * *• WIJSMULLER.
32,662
MMKB10:000615002:mpeg21_16
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,863
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1863, 01-02-1863
null
Dutch
Spoken
7,504
13,182
Het was 7 April geworden. De wijzers op de torens te Charleston wezen bijna twee uur. Het zwarte eskader sloomde langzaam doch onheilspellend op de blaue wateren vooruit; — geen windje bewoog het spiegelvlak en een lelie zonneschijn verlichtte het panorama, om welks bezit de strijd zou gevoerd worden. — Er was iets ontzettends in de stilte die alom heerschte; — er lag iets onheilspellends in de gezigten die over de borstweringen heen, of door de geschutspoorten gluurden; — en dat er een belangrijk pleit te beslissen viel, bleek uit de samen geschoolde menigte, die van uit de schepen met het gewapende oog duidelijk op de Battery te Charleston onderscheiden kon worden; — zelden waren er toeschouwers, die zich een plaats op de daken der gebouwen hadden uitgekozen. Evenwel viel er nog geen enkel schot, hoewel de Monitors reeds meer dan een half uur lang, onder het bereik van het vijandelijke vuur waren geweest. Eindelijk, na een uur stilens, werd de stilte verbroken; — twee schoten, welke kort over den boeg van de Weehawken heengingen en door het fort Moultrie waren afgezonden, gaven het sein, en bijna op hetzelfde oogenblik volgde een salvo uit honderden vuurmonden. De forten Sumter, Moultrie, benevens twee strandbatterijen, concentreerden hun vuur, en het centrum van dat vuur was de kleine ruimte waarin zich de ijzeren schepen bevonden. Deze beantwoordden het vuur krachtig, doch stoomden steeds vooruit het plan van aanval geloof, de noordwestzijde van het Fort Sumter te bereiken. Maar de deelname van de kanonneerboot was van de grootste betekenis. weldra werd bemerkt dat dit plan opgegeven moest worden; het was niet de plasregen van bommen en granaten, die daartoe noodzaakte, — want deze had niet door het ijzeren harnas der schepen kunnen heendringen — maar het vaarwater was versperd; een met torpedos behangen touw strekte zich van afstand tot afstand op drijftonnen rustende, over de geheele breedte tussen de fortten Sumter en Moultrie uit. Bovendien waren nog kabels en netten in het vaarwater gespannen, die door het roer gevat moesten worden en het schip onbruikbaar zouden maken. De Patapsco en Weehawken geraakten in deze netten verward, toen zij een poging waagden om verder door te dringen, zelfs ontplofte een der torpedos dicht bij den boeg van dit laatste schip, zonder evenwel enige schade aan te rigten. Spoedig werd ingezien dat aan die zijde het slagen tot de onmogelijkheden behoorde, en moest het voortzetten der vaart in deze richting opgegeven worden. Nu bleef nog de doortocht op de linker zijde, tussen de fortten Sumter en Johnson over, en deze zou beproefd worden. Intussen hield het vuur met verdubbelde hevigheid aan; — de Ironclads hadden het anker moeten laten vallen, omdat het niet naar stuur luisterde, en hadden de admiraal daarom de Monitors doen weten, dat zij zich aan de bewegingen van de vlaggeschip niet meer behoefden te storen. Door de nieuwe slagorde, die nu aangenomen was, kwam de Keokuk voorop, en hadden de strandbatterijen bij het Fort Johnson ook een kans gekregen. Had men alzoo aan de rechterzijde van Sumter doorboord moeten opgeven, aan de linkerzijde was het beproeven daarvan zelfs onmogelijk, want hier was het vaarwater door een rij ingeheide palen afgesloten, die eenige ellen boven den waterspiegel uitstaken, en daarachter kon men nog een tweede staketsel waarnemen, bestaande uit een dubbele rij van zulke palen. Wel is waar, was hiertussen een opening vrij gebleven, groot genoeg om een schip door te laten, doch de Noordelijken waren onderzocht, dat daar ter plaatse een buskruidmassa van 2500 kilogram dreigde te ontploffen, wanneer het doordringen langs die zijde mocht worden beproefd. Ook hier moest dus de vloot onverrichterzake terugkeren; — haar bleef nu weinig anders over dan, zoo goed zoo kwaad mogelijk, tegenover de noordoost- en oostzijde van het Fort Sumter stelling te kiezen, en te beproeven om het vuur van deze versterking tot zwijgen te brengen. De schepen naderden nu het Fort op afstanden van 500 tot 1000 ellen, en van dit oogenblik af begon het eigentijke gevecht. Alle forten en batterijen, die ter wederzijde van Sumter op de beide oevers lagen, verenigden hun vuur op de gepantserde schepen, en een kanonnade volgde, waarvan de geschiedenis geen weerga kan aanwijzen. De schoten volgden elkander met zulk een snelheid op, dat men een lang aanhoudend, zwaar donderslag meende te horen; — men berekent dat in het halve uur dat deze kanonnade aangehouden heeft, de Zuidelijken meer dan 100 schoten per minuut gelost hebben. En wel, vermogten de Monitors met hunne twee kanonnen (1) tegenover zulk een platschijn van vijandelijke projectielen. Zij konden in datzelfde half uur slechts 80 schoten in het geheel lossen, waarvan 40 het Fort Sumter troffen, waardoor een bres in den oostelijke muur ontstond. Dit was ook (1) Ongeveer al deze kanonnen hadden een kaliber van 38 centimeter en daarbij beoogende projectielen waren van stalen punten voorzien. Hoe eenige resultaat, dat de Noordelijke hebben verkregen, en voor hen viel aan het voortzetten van den ongelijken strijd niet te denken. Zij trokken in goede orde terug, maar lieten de Keokuk achter, die na door een negentigtal kogels getroffen te zijn, met 13 gaten in den romp ter hoogte van den waterspiegel, zijn dood in de golven vond. De manschappen werden aan boord van een sleepboot gered. Wellicht hadden in deze oogenblikken de drie pantserschepen der Zuidelijken uitmuntende diensten kunnen bewijzen, om den terugtogt van het ontredderd eskader der Unionisten te bemoeilijken, maar dezelfde versperringen en staketsels, die den Noordelijke het doordringen beletten, hielden ook de Secessionistische pantserschepen achter het Fort Sumter ingesloten. Des namiddags ten tije had het gepantserde eskader zich buiten het bereik van het vijandelijk vuur teruggetrokken, en werd aan geen vernieuwing van den strijd gedacht. Wij kunnen ons niet onthouden de opmerking te maken, dat hoe ontzettend het gevecht ook geweest mag wezen, daarbij haast geen menschenlevens gemoeid zijn geweest. Naauwkeurige opgaven omtrent de bemanning der pantserschepen missen wij, doch wat de bezetting van het Fort Sumter betreft, kunnen we met zekerheid opgeven, dat daarin niet één man gesneuveld is en slechts 4 man gewond werden, waarvan 2 door scherven, welke door een vijandelijk schot van een travers op den wal afgeworpen werden en 2 door granaatscherven. Op het Fort Moultrie werd de vlaggestok door een kogel, een paar voet boven de borstwering, afgeschoten; hij viel neer en verwondde één man, die spoedig daarna overleed. Na het geven van deze korte beschrijving van den aanval op Charleston, vragen we, of de nederlaag van het ijzeren eskader ons het recht geeft om den slag te breken over de pantserschepen. Onzes inziens, "neen"; want al zijn zij beschadigd, sommige zelfs zwaar beschadigd, zoo zal men toch moeten toegeven dat zij, in betrekking tot het vuur dat in oorlogsgebied doorslaan worden, werkelijk aan het eerste hoofdvereiste, namelijk dat van onkwetsbaarheid, vrij goed voldeden. Wil men het gevecht bij Charleston als een voorbeeld aanhalen, om aan te tonen dat de pantserschepen meer geschikt zijn voor het defensieve dan voor het offensieve, dan kunnen we ons volkomen daarmede vereenigen, want het vuur der Monitors uit de twee vuurmonden van hunne langzaam draaiende torens, is ontegenzeggelijk te zwak, om tegenover de talrijke kanonnen van een forteresligging, met kans op gunstigen uitslag op te treden. Bovendien mag men aannemen, dat een aanval van de zeezijde, gesteund moet worden door operaties van de landzijde, en dit was door de Noordelijken niet genoeg in het oog gehouden. Wel had de Admiraal Dupont zich op den 6den April, vóór het begin van den strijd, in verbinding gesteld met een brigade Infanterie op Follyeiland, en wel waren de Unionistische troepen met de Secessionisten voor Charleston handgemeen geweest, doch van de landzijde werd de aanval niet krachtig genoeg doorgezet, en het gemis aan overeenstemming, dat reeds meermalen in deze oorlog zo veel nadeel berokkend heeft, oefende ook hier zijn noodlottige invloed uit. B. Verhoogde springuitwerking van een granaat. Voor iemand die jacht maakt op militair nieuws, heeft er wellicht nooit een rijker periode in de annalen van de krijgswetenschap bestaan dan de tegenwoordige. Hij neemt maar gerust een tijdschrift — onverschillig welk — in handen, en zijn nieuwsgierigheid zal bevredigd worden; hij vindt daarin opgaven van de allernieuwste zaken: nieuwe pantseringen, nieuwe kogels, nieuwe kaslassluitingen, nieuwe kanonnen, nieuwe geweren, nieuw buskruid, kortom, het nieuwe verdringt zich als om strijd. Doch wat belachelijk genoemd moet worden, is, dat tegelijk met de vermelding van dat nieuwe, de onfeilbaarheid daarvan wordt uitgekreten; het een tijdschrift neemt die berichten van het andere over, — elk voegt er het zijne bij, — overschrijft het geheel met een schijn van onopgesmuktheid en waarheid, en handelt in één woord alsof het voor dal clacajuuren betaling ontvangt. Wij willen echter niet te streng zijn in dat oordeel, uit vrees, dat we dan ook enigzins een vonnis over onszelf uitspreken; integendeel, we willen liever iets verschoonends voor dergelijke handelwijze aanvoeren. Immers er steekt iets genoegelijks in, iets nieuws te kunnen rondvertellen, al moeten daarbij de woorden gevoegd worden: "we hebben dat gelezen", of: "dat hebben we gehoord zeggen", om te bewijzen, dat niet voor de echtheid of volkomen waarheid van onze mededelingen kan worden ingezien. En wat bovendien de beslissing over het al of niet opnemen van nieuwigheden en uitvindingen in de krijgswetenschap, voor een tijdschrift zo moeilijk maakt, is het volslagen gemis aan proeven en uitkomsten der allereerste opgaven; men heeft dan geen anderen maatstaf ter beoordeling, dan die der analogie met bekende zaken. We willen een voorbeeld aanhalen en daarmede aantonen, hoe onwaar de eerste mededelingen dikwijks zijn. Het mag ongeveer een halfjaar geleden wezen, dat een der Amerikaansche nieuwsbladen, een nieuwe inrichting van een vuurmond bekend maakte, waarbij de nadeelen van de terugloop en de vorming van het kruidslijm waren weggenomen, terwijl het kanon honderde schoten achter elkaar kon lossen, zonder dat hierbij noodzakelijk was het vuren te staken, ten einde het geschutmetaal een noodzakelijke tijd aan liet om af te koelen. Op welke wijze nu werden deze voordeelen verkregen? Eenvoudig door de trekken - we bedoelen natuurlijk een getrokken kanon; wie spreekt tegenwoordig nog van een gladde ziel? - zóó diep te maken, dat zij tot het buitenoppervlak van de vuurmond doorgaan; men kan dus bij het naar achteren brengen van het projectiel, zijn nokken of vleugels de spiraalvormige trekken zien volgen. De ziel staat dus niet alleen door de monding in gemeenschap met de buitenlucht, maar deze kan ook langs de trekken - die we gevoeglijk schroefvormige spleten kunnen noemen - naar binnen dringen. Het is duidelijk, dat een zodanige vuurmond door het vuren niet zoo heet zal worden als een andere, waarvan de zieloppervlakte een doorloopend geheel uitmaakt; - ook lijdt geen tegenspraak dat het kruidslijm zich gemakkelijk langs die spiraalvormige openingen ontlasten kan; maar wat ook als vanzelf in 't oog springt, is dat diezelfde openingen buskruidgassen laten ontsnappen, welke nog voordeelig op het projectiel kunnen sluiten en daardoor het ontsnappen van buskruidgassen langs het buisgatkanaal voorkomt. Doch even aanneemlijk als het vorige ons toescheen, evenveel bezwaren maken we thans om onvoorwaardelijk te geloven, dat hij ook hierin volkomen geslaagd zou zijn; want volgens hem behoeft de geelkoperen huis, die voor het gedeelte dat binnen de granaatholte steekt, slechts dunner gemaakt te worden dan het overige gedeelte, om onder de werking van de gassen, die in het eerste oogenblik der verbranding ontstaan, in verband met de daarbij ontwikkelde hitte, omgebogen te worden en zo doende alle gemeenschap van de granaatholte met de buitenlucht af te sluiten. Onder voorbehoud dat latere en omstandiger berichten de waarheid van 't geen we hierboven meedeelden niet zullen logenstraffen, en den twijfel in de laatste regelen geuit als ongegrond uitwijzen, mogen we besluiten, dat de nieuwe granaten werkelijk veel voordeelen hebben boven de gebruikelijke bezeten, waarvan die eener regelmatige verdeeling in scherven, op den voorgrond gesteld moet worden. POLEN. (Vervolg van Nr. 3, Blz. 189.) Drie dagen had de strijd tegen Langiewicz geduurd. Drie dagen had hij beurtelings stand gehouden en was hij telkenmale teruggeslagen, tot met zijn vlucht het snelst punt van den opstand zijn glans verloor en de nevel zich over de uitgestrekte stralen sloot. Europa had een gevoel of de Poolse Vrijheid met Langiewicz naar het hart van Moravië werd gevoerd en door de Oostenrijksche politie werd opgehouden, zonder haar de gelegenheid te laten naar haar stervende kinderen om te zien. Als om strijd verkondigden de dagbladen den dood van het jonge Polen; het lijk vertoonde nog wel stuiptrekkingen, maar ook die zouden weldra ophouden en dan was alles gedaan. Men zou het in stilte ter aarde bestellen en velen zouden een penning voor de gedachtenis offeren, om een zerk te plaatsen, met het opschrift: 1805. Hier rust het jonge Polen. It. 1. P., maar dat zou dan ook het meeste zijn, en binnen 14 dagen zou Mexico, of de aanval op Charleston en de Weehawken, hebben gedaan vergeten dat er ooit een opstand in Polen geweest was. Zo weven de verschillende gebeurtenissen der wereld een ondoordringbaar weefsel over de graven der afgestorvenen. Maar het graf was wel gedolven, en het was diep en het was ruim, en de vrienden waren wel ten sterfhuize vereenigd, maar hem, dien men op de baar wilde neerleggen, was alle leven nog niet ontvloden. Toch twijfelde men niet aan zijn dood; het was toch natuurlijk dat zoiets wilds en woests als hij geleid had, met een lichaam uit zoveel tegenstrijdige bestanddeelen samengesteld, niet lang kon duren. Bij Chrobrz toch had het opnieuw gebleken, hoe oneenigheid de dood van alle ondernemingen is. Een kolonel Czapski — een vriend, haast zouden we zeggen een compatrioot van Mierosławski — had geweigerd met zijn kavallerie te chargeren en had op die laatste dag van dit strijd rechtsomkeert gemaakt en het terrein verlaten. Twee batalijons zeissenaars waren door dit noodlottige voorbeeld medegesleept, wierpen de wapens weg en gaven zich aan de andere zijde van de Weichsel aan de Oostenrijkers over; alleen de met geweren gewapende mannen en de zouaven waren hun aanvoerder trouw gebleven — maar het had niet kunnen baten. Naar Krakau stroomden van alle zijden de overblijfselen der verslagen legermacht toe; Mierosławski protesteerde openlijk tegen de aanmatiging van zijn verslagen krijgsbroeder, en verweet hem zich het Dictatorschap eigenmachtig te hebben opgedragen. Het was zijn laatste daad; van toen af werd noch van hem noch van zijn strijdmacht iets van betekenis gehoord. Acht dagen later nog een doodsbericht: Czachowski, die den Oosten Kreszow (op de Galische grens, zuid van Lublin) had bezet, was bij Lezanski verslagen. Nu was dan toch wel alles afgelopen. Maar op het einde van Maart breekt de opstand woedender dan ooit en met herzamelde kracht op nieuw uit; een uitvoerig manifest, gedateerd 24 Maart uit het kamp in de bossen bij Bialowice, roept de Polen andermaal en steeds dringender op, en slaakt ook een kreet om hulp van het buitenland; «30.000 Engelse-Franse hulptroepen met 100.000 geweren en binnen één maand zullen wij een nationaal leger als dat van het jaar 50 te velde kunnen brengen,» zo luidt het. En niet te vergeefs; achter de Russische troepen die Langiewicz verslagen hebben, vormt zich in de bossen rond Kielce een behoorlijk gewapende macht van ongeveer 1000 man, die enige dagen later te Radom de kassen plundert en de kazerne verbrandt, terwijl een andere bende de Russen bij Olkusz (nw. van Krakau) slaat. Langs de Pruisische grenzen leeft de opstand ook nog; de bij Kielco gekwetsten kunnen het den Stadhouder mededeelen. In de loop van de strijd neemt hij het gevaarlijke karakter van een Godsdienstoorlog aan. Nu en dan lekt er iets uit; maar of Lilhauen rustig, dan wel in strijd is... wij weten het niet; de rook der smeulende Russische kerken is niet dik genoeg om over Pruisen tot ons door te dringen. De vertakkingen van den opstand schijnen tevens verder dan ooit te reiken, want er gaan onrustbarende geruchten omtrent Posen, Galicië en Klein-Rusland, en in eens worden wij aan den zoo zegenrijken log van Garibaldi herinnerd, want in Malmoë ligt een ander Engelsch schip, de Ward Jackson, met gewapende Polen bemand, gereed de vechtende Slavonische broeders ter hulp te snellen. Maar het Zweedsche gouvernement, eenigzins in spanning met het Russische, sluit hun loop en laat de bemanning ongemoeid maar ter neêrgeslagen verder gaan. Emplacementen der onderscheidene korpsen in de bomvrije lokalen op de citadel van Antwerpen. Korpsen. Emplacementen. 'Staf in de linker lagere flank, Bastion No. 4. Te Afd. Kompagnie, de Heeren officieren met hunne kompagnie in de Waterpoort van Bastion No. 4. Inf. 2e en 3e compagnie in de communicatiegalerij onder de Waterpoort. 1e Kompagnie de Heeren officieren met hunne compagnie, linker flankpoorte van Bastion No. 2, rechte flankpoorte Bastion No. 2 en grote galerij Bastion No. 2. 2e Kompagnie in de linker flankpoorte van Bastion No. 4, linker flank poorte Bastion No. 1. 2e Kompagnie bij de lood [ van de 7e afdeeling. \' (staf, in de linker lage flank van Bastion No. 4. I Kolonel Graaf von Quadt , \ ( (Kapitein-adjudant Enoerlein , f fe , flank van bastion no. 2, le Luit.-kwartierm. van df.r Beek , i ! V le Luitenant Breson , i ^Majoor Voet, rechter lage flank van Bastion No. 4. £/ » Rochell , ) rechter lage flank van Bastion No. 4. ^ • J o Meijer, ) g h le Luit.-adjudanten , ) in den kelder onder Blok No. 55. [ 2 2e Luit.-kwartiermeesters , ) I 5 Onderadjudanten in den kelder onder Blok 55. % ' \Muzikanten. Groote bomvrije kazerne. I (le Kompagnie, officieren en manschappen in 5» ®(4e , » » een gedeelte in de bomvrye gewezen jodenkerk en een gedeelte 2. C* in het nieuw bomvrij gebouw bij Bastion No. - (le Kompagnie, officieren en manschappen aan de linker face van Bastion No. 3. * rt\2e » » »> in de rechter lage flank van Bastion No. 1. o?)®e n " " \ in de groote bomvrije kazerne. r(4e )) » » ) '■ ea /lS • n * ) ' n> V2e » » » | in den kelder onder de groote kazerne. • » ) rfie » » n onder de Hulppoort. >■ / (staf en 4 kapiteins in de groote galerij van Bastion No. 3. C. De ele in 5e Compagnie, de officieren en manschappen in de grote galerij van Bastion No. 2. a 3e „ „ in de rechter lage flank van Bastion No. 1. r 4e „ 0 » in de linker lage flank van Bastion No. 3. Detachement 6e bataljon artillerie, met de sergeant-majoor van het 3e bataljon, in de rechter lage flank van Bastion No. 2. Detachement Trein, officieren en manschappen in de rechter lage flank van Bastion No. 4. Mineurs, officieren en manschappen in de rechter flank van Bastion No. 4. Citadel van Antwerpen, den 18de November 1832, De Majoor en Plaatselijke commandant ad interim, op last, Akement. RAPPORTEN VAN DE WACHTEN VAN DE CITADEL VAN ANTWERPEN, VAN 30 NOVEMBER TOT 20 DECEMBER 1832. Happart van het voorgevallen nieuws op den 30ste November en 1ste December 1832. 30 November. Des morgens om 6½ uur, werd door de wacht aan de werf rapport gemaakt, dat zich een Fransch kolonel als parlementair, van wegde de maarschalk Gehard, aan de afscheiding bevond. Een ogenblik daarna zijn de onderscheidene Fransche posten de Belgen gaan aflossen. Om 8 uur zijn de Franschen op verschillende plaatsen aan het openen der loopgraven begonnen. Een Belgisch deserteur van de garde civique is binnengekomen. Om 12 uur is er van het bastion N°2 en 3 op de vijandelijke werkers met het kanon gevuurd. Om 12½ uur is de dijk bij het fort Burght gesprongen. Twee soldaten der Fransche infanterie zijn binnengebracht, voorgevend dat zij verdwaald geraakt zijnde, aan onze posten zijn aangekomen. Aanhoudend heeft men gedurende den dag troepen aan de zijde van Burght hooren marcheren. In December. Des morgens om 7 uur rapport ingekomen van bastion N°. 2 en 3 , dat de vijand de werkzaamheden aan de loopgraven voortzet. Om 9 en 2 uur worden er seinen van de Komeet gezien. Om 12 uur wordt er op den dijk bij Austruweel aan den linker oever der Schelde brand ontdekt. Om 11½ uur wordt er kanon- en geweervuur gehoord in de richting van Calloo. Om 4 uur wordt er door de wacht van het Kruidhuis rapport gezonden , dat zich een vijandelijk piket van circa 100 man in het Melkhuis geplaatst heeft. De huizen tusschen de lunetten Kiel en St.-Laurent worden gedeeltelijk door ons verbrand. Om 5 uur heeft dezelfde wacht in de nabijheid van het dorp Kiel kogels hooren stapelen. Om 6½ uur wordt door dezelfde wacht gerapporteerd , dat ter hoogte van het huis met een blauw dak in Kiel , door den vijand aanhoudend gewerkt wordt. De batterijen des vijands zouden zijn : Een met vier schietgaten schuins links van den saillant der lunette St.-Laurent en der Harmonie. Eene batterij in of een weinig achter het buitengoed van den opperbevelhebber. Een idem in den hof van van der Linden , zijnde een schietgat klaar ; waarschijnlijk eene batterij achter de twee hooge huizen , alwaar aanhoudend gewerkt wordt. Citadel van Antwerpen, den 2den December 1832. De majoor, plaatselijke commandant . (gel.) Voet. Rapport der wachten van den "iden op den 3den December 1832. Des morgens wordt gerapporteerd , dat de vijand de werkzaamheden aan de loopgraven heeft voortgezet. De vijandelijke batterij schuins links van St.—Laurent is met een schietgat vermeerderd ; er zijn er nu 5 in , die meer rechts zijn ; drie schietgaten zijn gereed. Om 12 uur wordt door de wacht aan het kruidhuis rapport gezonden, dat een piket van circa 100 man zich bij het Melkhuis geplaatst heeft. Om 1 uur zijn meerdere troepen, benevens cavallerie, te die hoogte gezien. Om 2½ uur zijn ongeveer 2 batalijons infanterie, waarbij 5 personen te paard, van het Melkhuis naar de zijde van Kiel getrokken. De vijand heeft gedurende de dag het werk aan de loopgraven en batterijen voortgezet en is hoofdzakelijk voor bastion Nr. 2 en 3 met de sappe vooruitgekomen, zonder het gebruik van schanskorven. Almede heeft men op verderen afstand, op de straatweg van Wilrijk, belegeringsgeschut zien vervoeren. Rapport van de lunet van Kiel. De loopgraven bij Laag Kiel zijn naar de zijde van het Melkhuis verlengd geworden; ook heeft men vandaag nacht vermeend gehoord te hebben, dat aldaar geschut aangebracht werd. Rapport van de lunet van St.-Laurent. Bij deze lunet is men van de 1e tot de 2e parallel geavanceerd door systematisch ingraven. Voorts is gedurende de nacht een loopgraaf gemaakt van de kleine brug der Harmonie, door de laan bij het goed van v. n. Linden, naar de huisjes rechts van den saillant van deze lunet; op de beide uiteinden is zeer sterk gewerkt geworden, zodat men veronderstellen moet dat aldaar batterijen opgeworpen zijn. De loopgraven zijn tot dekking van de werkers, in het algemeen sterk met infanterie bezet. Vandaag om 6½ uur is uit de loopgraaf een gewelddelicht op de embrasures van bastion Nr. 2. Ook zijn in het verbrande arsenaal enige geweerschoten door de Franse posten gedaan; doch is gebleken, dat zulks bij vergissing is geschied. Citadel van Antwerpen, den 3den December 1832. De majoor, plaatselijke commandant, [gel.] Voet. Wacht rapport van den 3den op den avond December 1832. 3 December. Om 2 uur 's middags zijn enige geweerschoten gedaan op de lunette St.-Laurent, waardoor 1 man geblesseerd werd. Om 3 uur heeft men op de hoogte van St.-Maria zwaar geweer vuur gehoord. 4 December. In de morgenstond om 3½ uur heeft de vijand uit de loopgraven sterk tegen de embrasures van bastion N°. 3 gegetailleerd. Door het buitengewoon hoog water zijn enige koeien op de werf verongelukt. Rapport van de lunette St.-Laurent. De vijandelijke loopgraven worden met kracht voortgezet, terwijl de tweede parallel waarschijnlijk gesloten is. Kraaien zitten op de loopgraven gelegd, ten einde met klein geweer door te vuren. In het veld; ook is een gebouw bij de Waterpoort afgebrand, doch was van geen belang. Rapport van de lunette St.-Laurent. De vijand is met zijn sappe vooruitgekomen tot op den bedekten weg voor den saillant, waarop door ons sterk met geweer gevuurd is. Een detachement, door den hoofdofficier du jour aangevoerd, is vandaag tot aan de vijandelijke werken genaderd en heeft gedurende de nacht gestaag op de loopgraven gegetailleerd. Eene vijandelijke patrouille is tot op den straatweg van Boom genaderd en door de onzen teruggeworpen. De rechter flankmuur in de keel is gedeeltelijk aan stuk geschoten, ook is de borstwering op sommige plaatsen beschadigd. Rapport der lunette Kiel. Aan de 2e parallel is sterk gewerkt; men heeft opgemerkt dat in Laag Kiel tegenover de linkerface deze lunette gewerkt is; men heeft ook gedurende de nacht veel gehoord rijden. 6 December. Niettegenstaande het zware vijandelijke vuur is de vernieling niet van belang. Een bom is doorgeslagen in het lokaal van de 3e komp. 1e bataljon en een andere bij de 3e komp. 3e bataljon der 10e afdeeling. Door het inslaan van een bom is er brand ontstaan in het magazijn van vivres, waarbij de eerste luitenant van Limburg Stirum het been verbrijzeld is. De vijand avanceert met zijn werken hoofdzakelijk voor den salient van bastion N°. 2 en voor de lunette St.-Laurent, wordende uit de wapenplaats voor dit bastion onophoudelijk geartilleerd. De grote pont, waarmee de behoeften der artillerie en genie vervoerd werden, is door het daarop vallen van een bom gezonken. De wacht aan de wapenplaats en palissadering bij de lunette St.-Laurent is versterkt, ten einde het voortgaan der sappen te beletten. De eerste luitenant van Bucren van de 10e afdeeling is hierbij doodelijk gewond. Rapport van de lunette St.-Laurent. De vijandelijke werken naderen op den bedekten weg voor den salient. Het geschut blijft met vrucht in werking; er is niets aan beschadigd. Een piket door den hoofdofficier du jour (kap. Le Boulenger der 9e afdeeling), is tot in den bedekten weg opgerukt en heeft er op de vijandelijke werken geartilleerd. Rapport van de lunette Kiel. Tegen deze lunette is niets bijzonders door den vijand verricht, terwijl echter de werken worden voortgezet ; er is geen schade door het vuur aangericht. Gekwetst zijn 2 officieren, hierboven vermeld, benevens 13 man, en 7 man gesneuveld. 7 December. De vijand nadert met den rolkorf voor bastion N°. 2; in de wapenplaats voor dit bastion is een wacht geplaatst en wordt met vrucht op de werkers geartilleerd. Omst uren is een bom gevallen in het bommenmagazijn, in de courtine tusschen bastion N°. 2 en 5, waardoor dit magazijn is gesprongen ; hierbij is omgekomen de sergeant-majoor-vuurwerker en 2 man. Rapport van de lunette St.-Laurent. Uit de batterij voor Montebello wordt met kanon van 24 of 48 op de keel der lunette gevuurd. De vijand is tot aan den bedekten weg, dicht onder de linkerface der lunette geplaatst, en is, zoo het schijnt, bezig met een bedding voor mortierharten te leggen. Voor de 12-derde batterijen, per stuk, 140; voor de houwitser-batterijen 95; voor de 8-derde batterijen 122 voor de kanons en 66 voor de houwitsers; voor de 6-derde batterijen 175 voor de kanons en 122 voor de houwitsers; voor de bergbatterij 80. De vuurmonden van het vestinggeschut komen in onze opgaven niet voor; het kan zijn, daar Zwitserland geen eigenlijk gezegde vestingen heeft, dat het veldgeschut tevens het positiegeschut uitmaakt. Sedert 1861 heeft de artillerie ook getrokken 4-10", en wel 12 batterijen. Omtrent de samenstelling van een compagnie vesting-artillerie vinden wij, dat zij heeft: 1 kapitein, 3 luitenants, 1 doctor, 1 sergeant-majoor, 1 fourier, 5 sergeanten-kannonier, 5 korporaals, 10 appointés-kannonier, 1 frater, 1 slotenmaker, 1 wagenmaker, 3 trompetters en 47 kanonniers en parksoldaten. Totaal 80 man. Eene compagnie van het park (Bonds-keur) bestaat uit: 1 kapitein, 2 luitenants, 1 doctor, 1 sergeant-majoor, 1 fourier, 2 sergeanten-kannonier, 1 chef-vuurwerker, 5 korporaals, 8 vuurwerkers, 1 frater, 2 tamboers en 55 kanonniers. Totaal 60 man. Eene park-compartement van de reserve is slechts 40 man sterk. De tractementen en soldijen zijn voor alle deze compagnieën gelijk aan die boven voor de 12-derde batterijen opgegeven. De kapiteins van park- en vesting-compartementen hebben voorrage voor 1 paard. De chef-vuurwerker heeft een daggeld van f 0.45 en de vuurwerkers van f 0.25. Omtrent de Genie-troepen kunnen wij kort zijn. Zij bestaan, gelijk hierboven reeds is opgegeven, uit compagnieën sappeurs en pontonniers, en beiden hebben dezelfde formatie, te weten: 1 Kapitein (bereden met 1 paard), 1 luitenant, 1 1e onder-luitenant, 1 2e onder-luitenant, 1 dokter met rang van luitenant, 1 sergeant-majoor, 1 fourier, 4 sergeanten, 8 korporaals, 1 frater, 3 tamboers en 77 soldaten. Totaal 100 hoofden. De traktementen en soldijen zijn gelijk aan die der artillerie. Het bruggen-materieel, van het Birago'sche stelsel, is te Koningsfelden opgelegd, en werd in 1860 zooveel aangevuld als noodig was, om te voorzien in de behoefte van 3 ponton-treinen; hoe sterk die treinen moesten zijn, wordt niet opgegeven. Van de Kavallerie zijn alleen de dragonders bestemd voor eigenlijk kavalleriedienst; de guides dienen slechts als ordonnanciers. Een compagnie dragonders (Bondskeur) beslaat uit: 1 Kapitein, op een dagent van ƒ2.825 met 2 ration vivres en 3 ration fourrages. 1 Luitenant, 1 1e onder-luitenant, 1 Paarden-arts (met rang van 2e onder-luitenant), 4 (transporteerden). Opperwachtmeester, op een dagenteld van ƒ 0.62, 1 Fourier, 2 Wachtmeesters, hebben allen 1 ration vivres en 1 ration fourrages. 1 Brigadier, 1 Vice-korporaal (frater), 1 Hoefsmid, 1 Zadelmaker. 4 trompetters, » » » „ 0.40. 1 56 Dragonders, » » , , 0.55, 77 De compagnieën guides zijn veel zwakker; zij tellen slechts 52 hoofden, en worden gekommandeerd door luitenants. Zij hebben daarenboven nog een 1e onder-luitenant, 1 opperwachtmeester, 2 wachtmeesters, 4 brigadiers, 1 hoefsmid, 1 trompetter en 21 guides. De dragonder-compagnieën van de reserve tellen slechts 60, de guides slechts 19 man. De traktementen en soldijen van guides en dragonders zijn aan elkander gelijk De compagnieën guides blijven altijd op haar zitplaats. De compagnieën dragonders in den regel ook; wanneer 2 compagnieën, bij oefeningen, tijdelijk verenigd worden tot eskadrons, kommandeert de oudste kapitein het eskadron. Omtrent de Landweer, die bij de voorafgaande beschouwingen buiten rekening is gelaten, teekenen wij nog het volgende aan. Ten einde de hiertoe behorende manschappen zo veel mogelijk in de streek te houden, waar zij wonen, heeft men het gehele land verdeeld in 5 Territoriale Divisies, namelijk van driehoekige gedaante, dit samenkomend in het midden des lands. Voor de verdediging van elke Territoriale Divisie is voorts een vijfde gedeelte der Landweer aangewezen, welk gedeelte echter in geval van noodzakelijkheid ook wel elders zou kunnen gebruikt worden De organisatie van de Landweer moet gelijk zijn aan die van Bundeswehr en Reserve, en zij moet dus ook al alle wapens beschikken. Bespannen batterijen worden echter door de Landweer niet geleverd. De cavalerie kan in pelotons van minstens 10 man geformeerd zijn; bij mindere sterkte worden de manschappen bij andere contingenten gevoegd. Omtrent kleding, uitrusting enz., is aan de kantons veel vrijheid gelaten, doch een gelijk hoofddeksel en bovenkleed, alsmede een randschoen of weinig is verplichtend. De officieren kunnen, in plaats van door epauletten, door sterren of lussen onderscheiden worden. In 1860, toen het leger grootendeels op voet van oorlog was gebracht, bestond het uit: 9 Divisies van de vroeger opgegeven samenstelling; 6 brigades Reserve-artillerie, tellend 12 veldbatterijen, 4 vuurpijl-batterijen, 4 halve vuurpijl-batterijen en 4 berg-batterijen; 5 brigades reserve-kavallerie; een pontonniers-korps van 6 compagnieën, en 5 compagnieën park-artillerie. Daarenboven waren toen nog beschikbaar 12 compagnieën kavallerie en 2 infanterie-brigades, en daarenboven nog, van de Bonds-reserve: 4 gehele en 5 halve batalijons infanterie, 13 niet ingedeeld compagnieën, 15 compagnieën scherpschutters, 3 compagnieën sappeurs, 15 batterijen positie-artillerie en 11 compagnieën dragonders. Onder de hier opgegeven getallen is de Landweer niet begrepen. II. Benoeming en bevordering van officieren en kader. Behalve de officieren van den Bonds-staf, die door den Bondsraad, waarover later, worden benoemd, worden alle officieren en onder-officieren aangesteld en bevorderd door de autoriteiten van het kanton, waartoe zij behooren. De diensttijd der officieren kan, door de kantons, boven den leeftijd van algemene dienstpligtigheid worden uitgestrekt. De bevordering geschiedt in elk kanton afzonderlijk, volgens de daar aangenomen regelen, zoodat men kapitein kan zijn in het een kanton, als men, tot een ander behorende, nog slechts onder-luitenant zou wezen. Intussen zijn, bij een voor allen kantons geldig reglement, de eischen voor de verschillende rangen vastgesteld. Om officier bij de artillerie, genie of kavallerie te worden, moet men voorts op eene militaire Bonds-school zijn geweest. Militaire scholen voor de artillerie zijn te Zurich, Thun, Aarau, Luzern, Colombier, Biel; voor de genie, te Zurich; voor de kavallerie, te Winterthur, Biel, Aarau, Thun; voor de karabiniers, te Lausanne, Freiburg, Luzern, Zurich, St. Gallen en Thun. Omtrent de inrichting van die militaire scholen en den omvang van het onderwijs, dat daar gegeven wordt, is ons niets bekend. In de verschillende kantons worden de onderofficieren en korporaals — bij de infanterie door den bataillon-kommandant op voordragt van de kapiteins, bij de andere wapens door de compagnie-kommandanten benoemd. Een soldaat, die tot korporaal is benoemd, moet, boven de gewone oefening, 18 dagen dienst doen, om nader met zijne verplichtingen bekend te raken; bij verdere bevorderingen, zoo als tot vierier en sergeant, 13 dagen. De onder-luitenants worden genomen uit de onder-officieren en uit kadets der kadetten-scholen. Wat die kadets zijn, is door den heer de Roo van Alderwerelt, nog niet lang geleden, in zijn geschrift over de kadetten-scholen uiteengezet, en het zal wel niet noodig zijn daarop hier terug te komen. De krijgskundige kennis der onder-luitenants is, even als die der onderofficieren, uiterst gering; het schijnt voldoende te worden geacht, indien zij hunne verplichtingen als officier bij exercities en andere oefeningen kennen, en daaruit deze categorie van mensen nu ook geen bevelhebbers behoeven genomen te worden zijn de eischen, welke men hun stelt, ook wellicht voldoende. Het is een algemeen geldende bepaling, dat niemand onderofficier of officier kan worden, zonder vooraf een cursus van een rekruten-school (zie beneden) te hebben bijgewoond. Onderofficieren, die officier wensen te worden, moeten de twee hoogste klassen eener kadetten-school hebben doorlopen; beiden, onderofficieren zoowel als kadetten, moeten daarna voor een commissie, waarvan de Directeur der wapenoeefeningen van de betrokken kadetten-school president is, een examen afleggen, en wanneer zij daaraan voldaan hebben, worden zij door den Regerings-raad van het kanton aangesteld. In 1860 is van 15 Juli tot 19 Augustus voor het eerst een cursus geopend geweest voor aspirant-officieren der infanterie, waaraan 130 jongelieden hebben deelgenomen. Het onderwijs liep over de verschillende reglementen, de administratie, den kleinen oorlog, de theorie van het schot en de organisatie van het Zwitsersche leger; er werd voorts geëxerceerd (9 uren daags), paard gereden en geschermd. Van de 150 aspiranten werden 126 tot officier voorgedragen. In het volgende jaar is deze proef op grootere schaal voortgezet, en deze cursus zal voortaan elk jaar plaats vinden. Jaarlijks wordt er ook een cursus gehouden voor aspirant-officieren van het Kommissariaat. Daarin wordt onderwezen de comptabiliteit, de legermeting (castramétation), al wat verder de kampen en bivaks betreft, de paardenkennis, de officiële briefstijl enz. De bevordering tot luitenant en kapitein geschiedt naar ouderdom van rang. Twijfelt men aan de geschiktheid van een officier voor een hogere rang, dan moet hij een examen ondergaan; voldoet hij daaraan niet, dan moet hij in zijn rang blijven voortdienen. De hogere officieren, niet tot den Bonds-staf behorende, worden door een vaste commissie geëxamineerd, en door haar aan de kantonnale regering ter benoeming voorgedragen. De officieren van den Bonds-staf worden, gelijk reeds gezegd is, door den Bonds-raad benoemd. De Raad geeft van vacatures kennis aan de kantons, die een voordragt doen; de commandant van het leger, zoo er een is, de inspecteurs, de chefs der wapens, kunnen eveneens personen voordragen. Om bij den Bonds-staff, namelijk bij den generale staf der artillerie en die der genie, te worden overgeplaatst, moet men eerst eenige tijd bij de gewone troepen gediend hebben, en wel in de volgende volgorde: 1. Om subalterne officier bij den staff te worden, moet men twee jaren hebben gediend in den voorgaande rang; 2. Om majoor te worden, moet men acht jaren officier, en daarvan twee jaren kapitein zijn geweest; 3. Om luitenant-kolonel te worden, moet men tien jaren hebben gediend als officier, en daarvan minstens vier jaren als majoor bij een der speciale wapens, of twee jaren als kommandant en als majoor; 4. Om kolonel te worden, moet men tien jaren dienst tellen als officier, en vier jaren als kommandant en in den rang van hoofd-officier hebben gediend. De bevorderingen in den Bonds-staff geschieden, tot en met den rang van kapitein, naar ouderdom van rang; voor hogere rangen, bij keuze uit officieren, die minstens twee jaren in den onmiddellijk voorgaande rang hebben gediend. In geval van groote bewezen diensten of buitengewone bekwaamheid, kan van de hiervoor opgegevene bepalingen afgeweken worden. De officieren van den Bonds-staff blijven beschikbaar voor de dienst in hun kanton, zolang zij het tijdstip van algemene dienstpligt, dus het 44e levensjaar, niet hebben overschreden. De kantonnale militaire autoriteiten kunnen hen dus, zoo dikwijls zij het noodig achten, oproepen om in hunnen rang bij het kantonnale contingent dienst te doen. Intussen zijn zij hiertoe niet verplicht, wanneer zij reeds met deze of gene werkzaamheid, tot de algemene Bonds-dienst betrekking hebbende, zijn belast, want deze gaat boven kantonnale dienst. III. Opleiding der officieren, oefening der troepen. De eigenaardigheid van het Zwitsersche leger, als militie-leger, komt nergens scherper bij uitdan bij de oefening. Het beginsel, dat de troepen van een militie-leger nooit voortdurend, maar altijd slechts lijdelijk, en dan nog zo kort mogelijk onder de wapens moeten zijn, treedt daarbij sterk op den voorgrond. Vreemd is voorts de toepassing van dit beginsel — vooral in de oogen van ons en andere naties, die in dit opzicht zo gewoon zijn aan permanente instellingen — bij al wat de vorming en opleiding der officieren betreft. Wij willen ons hiermee in de eerste plaats bezig houden. Bij elk wapen zijn eenige officieren, die bijzonder voor de instructie bestemd zijn. Hun aantal is echter zeer gering, zodat elk jaar meestal nog andere officieren en onderofficieren als instructeurs moeten optreden. In 1861 bestond het korps instructeurs uit 51 hoofden, als: de chef van het personeel, waarover later, de leeraar in de tactiek en strategie, 3 instructeurs van de genie, 26 van de artillerie, 7 van de cavalerie, 11 van de karabiniers en 2 van de geneeskundige dienst. Van de infanterie gaat jaarlijks 1 officier per bataljon naar Winterthur, om daar, onder de leiding van een officier van de Bonds-staf, onderricht te ontvangen in het schietschieten (onze Normaalschietschool). De gedetacheerde officieren logeren in een daartoe aangewezen kazerne, doch gebruiken het middagmaal in een door hen zelf gekozen logement. Voor de infanterie en voor de speciale wapens, die, gelijk wij gezien hebben, hunne primitieve opleiding op de militaire scholen ontvangen, wordt jaarlijks een lijdelijke school, de zoogenaamde Centrale school, te Thun gehouden. Deze Centrale-school duurt gewoonlijk 2 maanden. Het onderwijs is verdeeld in een theoretischen en een praktischen cursus. In 1860 waren bij de school gedetacheerd: 20 officieren van de generale staf en van de staf der artillerie, 25 artillerie-officieren, 32 infanterie-officieren en 45 aspirant-officieren van de genie en artillerie. Onder de officieren der infanterie waren begrepen de kommandanten, majors en adjudanten der batalijons, bestemd om deel te nemen aan de grote wapen-oefeningen van het loopende jaar. Voor het behoeve van den praktischen cursus werden aan de school toegevoegd het kader en de troepen van de Thun'sche rekruten-school der artillerie, waarover later, ter sterkte van 300 man, voorts 4 batalijons infanterie (1536 man), 2 compagnieën karabiniers (200 man), 1 detachement sappeurs en pontonniers van 200 man en 3 compagnieën cavalerie, samen 1747 man sterk. Het onderwijs werd gegeven door hoofd-officieren en door 1 burger-leeraar (voor de krijgsgeschiedenis) en omvatte de organisatie van het leger, de elementen en de voorschriften van het vuurleger, de bepaling van de ballistische figuen, de werking van de granaten en projectielen, en was bedoeld om de denkbeelden enigzins te bepalen omtrent de uitwerking van het geweer vuur onder de opgegeven omstandigheden. Men zal moeten erkennen dat zulke manoeuvres zeer nuttig zijn, en dat infanterie, die 44 uren marscheert over zulke wegen, bij zodanige hitte overdag, en zoveel koude 's nachts op het bivak, genoegzaam zonder ziekte leger krijgt, nog zo heel slecht niet is — al is het dan ook maar infanterie van een militie-leger. Wij moeten nog met een enkel woord spreken over de oefening der Landweer. Volgens de Bondswet, moet deze elk jaar minstens 1 dag bijeenkomen om te exerceren en geïnspecteerd te worden; de troepen van de genie, artillerie en kavallerie zijn vrij van de dienst bij de landweer, wanneer zij 8 jaren in de Bonds-keur en 4 jaar in de reserve gediend hebben; zij blijven echter in de sterkte, en kunnen dus in geval van nood ook opgeroepen worden. In 1801 werden 44.000 man landweer van 1—3 dagen bijeengeroepen. De Landweer moet gewapend zijn met geweren van het voor de overige troepen aangenomen kaliber, maar overigens wordt aan de kantons, gelijk reeds is opgemerkt, zoowel omtrent wapening als kleeding en uitrusting, veel vrijheid gelaten; een en ander laat echter nog al veel te wenschen over. Zij heeft thans nog geene andere dan gladloops-geweren. Ten slotte is opgemerkt, dat de kantons verantwoordelijk zijn voor de kleeding van hunne manschappen, die echter — bedriegen wij ons niet — die kleeding moeten betalen. In sommige kantons koopt het kanton de benoodigde kleeding en uitrusting, en verkoopt die dan weer aan de troep; in anderen koopt elk man op zijn eigen gelegenheid. Het is duidelijk, dat in het laatste geval de hoedanigheid wel eens wat te wenschen overlaat, en dat alle stukken dan ook niet — tot groote ergernis van alle kleinigheids-mannen — strikt overeenkomen met de voorgeschrevene modellen. (1) Een uitvoerige beschrijving van de kleeding, uitrusting en wapenning van het Zwitsersche leger wordt aangetroffen in het Oesterreichische Militarische Zeitschrift (IIe Jahrgang, 1e Band, 1862). Wij bepalen ons daaromtrent tot het volgende: De Infanterie heeft, als bij ons, de wapenrok, een kapotjas en mouwvest, kepi van vilt en kwartiermuts, voorts lange slobkousen (een paar van laken, een paar van leer); de eetketels (eetschalen?) zijn van verstitte ijzer. De Scherpschutters hebben een sierlijken hoed met opgeslagen boorden, kokarde en afhangende pluim; groene wapenrok met zwarte uitmonstering en epauletten; zwarte randsels en glazen veldflesch met leder overtrokken; overigens, behoudens verschil in de kleur der stoffen, als de infanterie. De Kavallerie is gekleed met een rok van groen laken, groen mouwvest, grijzen mantel; de dragonders dragen een helm, de guides een kepi; beiden zijn bewapen met een sabel en twee pistolen. De kleeding der Artillerie komt in de hoofdzaak met die der infanterie overeen, doch in plaats van den wapenrok, heeft dit wapen een rok met épauletten; bewapen met de infanterie-sabel en een fascinen-mes; de park-artillerie heeft een geweer. De Genie-troepen dragen den wapenrok der infanterie, doch met epauletten, en den hoed der scherpschutters; overigens is hunne kleeding gedeeltelijk gelijk aan die der infanterie, gedeeltelijk aan die der artillerie; rechte sabel en geweer. De Hospitaalsoldaten zijn in de hoofdzaak als de infanterie gekleed. De officieren hebben gouden of zilveren epauletten; militaire beambten, of in het algemeen alle personen, die niet tot de combatant behoren, hebben ten teken van hun rang, sterren op de kraag en lussen. Het veldteken is een rode armband met wit kruis, die aan de linker bovenarm gedragen wordt. Om eindelijk een algemeen denkbeeld te geven van den omvang der jaarlijksche oefeningen, geven wij het volgende overzicht, betreffende de oefeningen van 1861: De Ionische-oefeningen werden bijgewoond door 21.773 man. De Anstellige oefeningen door 2.345 rekruten der speciale wapens, die in de kantons een eerste opleiding van 14 dagen hadden ontvangen, en daarna voor rekening waren gekomen van den Bond; door 13.878 rekruten der infanterie, jagers en fusiliers, die 28 en 55 dagen onder de wapens hadden; door 32.370 man van de Bonds-keur, en door 15.463 man van de Bonds-reserve, die een herhalings-cursus doorliepen van gemiddeld 6 dagen voor de eerste en 4 dagen voor laatstgemelde; in het geheel dus door 16.223 rekruten en 47.839 oude manschappen, waarvan een gedeelte echter ook deelnam aan de Bondsoefeningen, en dus begrepen is onder de 21.773 man van hierboven. Daarenboven werden geïnspekteerd 44.000 man landweer, die gemiddeld 3 dagen onder de wapens bleven. Men berekent dat de geheele uitgaaf voor den tijd, gedurende welke al deze troepen onder de wapens zijn geweest, gelijk staat met de uitgaaf voor een permanent leger van slechts 3 a 4.000 man; op het budget voor 1861 was ten behoeve van de oefening van het leger en oefening is de enige uitgaaf, omdat de troepen, officieren en manschappen, in het burgerlijke leven terugkeeren als zij is afgeloopen - een som van ruim f 884,000 toegestaan, behalve nog f 14,000 voor den aankoop van lentes-abri. Maar over de uitgaven zullen wij later nog afzonderlijk spreken. IETS OVER DEN INVLOED VAN DEN DAMPKRING OP DE BAAN DER PROJECTIELEN. Indien men bij de kogelbaan in het luchtledige, de regelhoekige coördinaten van het zwaartepunt des projectielen, na verloop van zekeren tijd (seconden) voorstelt door x = v t cos « en y = vt sin « - £ g t2, waarin v de aanvankelijke snelheid en « de elevatiehoek beteekent, dan is: y - x langt ® .
50,218
MMZEND01:002656006:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,856
Maandberigten voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-genootschap, betrekkelijk de Uitbreiding van het Christendom, bijzonder onder de heidenen, 1856, no. 5, 01-06-1856
null
Dutch
Spoken
3,237
5,674
1856. M 5. MAANDBERICHT van het NEOERLANDSCHE ZENDELINGGENOOTSCHAP. NEDERLANDSCH OOST-INDIË. JAVA. In ons vorige Maandbericht hebben wij u onzen Broeder ten zevenziende ganswijk doen hooren. Bij hen, die onze zendelingen ineens dan bij naam kennen, zal dit wel de lust hebben opgewekt om ook van Broeder harthoorn, die met ganswijk naar Java vertrok, iets te vernemen. Wij gaan aan dit verlangen voldoen. Nadat gij de jeugdige broeder zult gehoord hebben, die met groten lust zijn werk begint, zullen de oudere broeders ons ook belangrijke mededeelingen leveren. De liefde voor onze zending op Java wordt er, gelijk zij het verdient, door vermeerderd. Vooraf melden wij, dat Broeder ganswijk in het begin van December des vorige jaars, met vergunning van den Resident, zich tijdelijk naar Kediri begaf, de hoofdplaats der Residentie van dien naam, het antwoord van den Gouverneur-Generaal verwachtende op zijn verzoek om zich daar te mogen vestigen. Broeder harthoorn begaf zich naar Malang, om de gezondheid zijner vrouw, terwijl hij nog geen vrijheid ontving om daar werkzaam te zijn. Laat ons nu dezen laatstgenoemden broeder hoorden. Nadat hij aan vroeger gedane tochten geen deel had kunnen nemen, vergezelde hij in Augustus des vorigen jaars, met geschenken, Br. jellesma, toen er enige kleine nieuwe gemeenten in de Residentie Passaroeang bezocht moesten worden. Hoor ons een deel van die tocht beschrijven. Op Zondag 5 Aug. waren de broeders in de stad Passaroeang aangekomen, waar een bezoek bij de Resident werd afgelegd. De volgende morgen schrijft Br. Hartshoorn, "begaven wij ons naar Malang. Aan beide zijden liepen bergketens langs ons heen, wier verschillende toppen als zoo vele wachters zich statig in de hoogte verhieven. De hooge Smidoe (een vuurspuwende berg) wierp voortdurend breede rookwolken op, die, na zich eerst als kolommen te hebben opgeheven, naar alle zijden in lieten rondgolvend zich uitbreiden; zodat het op een afstand scheen, alsof de reuzentakken van een monsterachtigen eik, in de grijze oudheid geplant, door een geweldigen wind heen en weer bewogen werden. Aan onzen voet murmelden beken, die met grote vaart naar beneden spoedden. Achter ons vertoonde zich de zee, die op haar rustige gladde oppervlakte enkele vaartuigen droeg. Vóór ons verloor zich een reeks van bergen in de wolken. Heerlijk land! dat spoedig voor u de uren sla, waarin de God der liefde, die zich dikwijks ook bij voorkeur op de bergen aan de menschen openbaarde, aan uw bewoners bekend wordt, die tot hiertoe in de vallei des doods zijn gezeten! Wij zullen het ons een genade achten u die uren te verhaasten. Dingsdag morgen bereikten wij Malang, en van daar vertrokken wij 's middags naar Dimovo, bij Kepandjangen. Op Kepandjang woont de Wedono (een inlandsch hoofd), onder wien Dimoro behoort. Daarom was het goed, dat wij hem een bezoek brachten. Het was al donker, toen wij er aankwamen. Hij had reeds van onze komst vernomen door den Regent, dien wij 's morgens hadden ontmoet, en die hem gelast had alles voor ons in gereedheid te brengen. De goede man had er ons weinig dienst mee gedaan. De voorganger van Dimoro was op onze komst bereid, en onze harten waren brandend om de aanstaande broeders te ontmoeten. Wij besloten daarom nu voort te reizen, en den volgenden avond, tot bewijs van erkentenis, bij den Wedono te eten en te overnachten. Wij gingen dan verder. Maar al weer onverwachte dingen. Eene eerewacht van zeven ruiters en drie flambouwdragers staat gereed. Een rijdt voorop en wijst den weg aan en de anderen volgen. Van de flambouwdragers gaat een voor en twee ter zijde. De voorrijder heeft het oog op de flambouwdragers, en wijst bij punten. Dit Do Javaansche flambouw heet obor. Zij is eenvoudig van maksel. Droog stukjes bout worden samen gebonden en dit bundeltje is de obor, die zeer goed aan zijn bestemming beantwoordt. waar liet er op aan komen, bijvoorbeeld, bij een zwakke brug of bij een te doorwaden beekje, hunne plaatsen aan. Dan verheft hij zijne stem, en roept, met oorverdoovend geweld, tot den éénen: »Hier!'' tot den anderen: »Daar!" straks weder: »Waar zijt ge met uw flambouw? Let op de gangen van mijnheer!" Met deze voor den zendeling ongewone staatsie en pracht komen wij te Dimoro aan. De optogt staat stil voor het hutje van den voorganger. De Christenen waren daar en begroetten ons. Nu meenden wij van verder eerbewijs verschoond te zijn. Maar de wedono had vijf desahoofden ons ter lijfwacht bestemd. Door de bekrompenheid van de woning des voorgangers zaten deze met de Christenen en ons in één vertrek. Dat belemmerde onze vrijheid een weinig. Wat een mensch zich voor de eer al getroosten moet! Maar — en dat was er de goede zijde van — daardoor konden nu ook deze menschen een goed woord hooren. De voorganger vertelde, dat nog het gerucht ging, dat zij, die Christenen werden, soldaten moesten worden, en in den laatsten tijd had men zelfs verteld, dat de zendelingen bij hun komst de wapenen medebragten voor hen, die gedoopt zouden worden. »Ja," zeide Broeder Jellesma, »ik heb ook wapenen voor hen medegebracht, namelijk deze: »Gij zult niet stelen." »Gij zult niet liegen." »Gij zult vergevensgezind zijn, hulpvaardig zijn, de broeders en alle mensen, maar bovenal God en Christus liefhebben." Een der hoofden, dat eerste woord: »Gij zult niet stelen«, hoorende, richtte zich aanstonds, zonder naar het volgende te luisteren, tot den voorganger. »Wel, zeg eens, wat is dan het onderscheid tussen de Christenen en ons? Die steelt, wordt hier ook dadelijk opgevat en gestraft." Daarop ontwikkelde zich een gesprek, waarin deze man als zijn gevoelen uitsprak, dat ieder volk zijn eigen God, zijn eigen profeet en zijn eigen godsdienst had, dat zich omtrent de toekomende wereld niets laat bepalen, dat het even onzeker is, dat de goeden beloond als dat de kwaden gestraft zullen worden. Begrip van zonde en schuld had de man niet het minste. Desniettemin scheen hij mij toe een degelijker Javaan te zijn, dan ik nog onder den kleinen man ontmoette. Terwijl men anderen altijd maar »ja, ja,« hoort antwoorden, kwam deze man in onze tegenwoordigheid onverholen voor zijn gevoelen uit. Een oude man, die zeer praatziek was, zat ook in den kring. Hij dacht er over om later Christen te worden. Ik zocht met hem een gesprek aan te knopen, en kwam er zo toe om hem te vragen: "Hoe veel kinderen hebt gij?" Vijftig, mijnheer! zo kinderen als kleinkinderen." - "Wel zo; maar hoe veel kinderen, de kleinkinderen niet mee gerekend?" - "Negen, mijnheer! maar alle negen dochters. Tot vijf malen toe heb ik een andere vrouw genomen; maar het hielp niet. Elke keer was het toch weer maar een meisje." De man was zeer levendig in al zijn verhalen. Als hij eens een regelijker gelovige werd, zou hij voor zijn vele afstammelingen ten zegen kunnen zijn. "Den volgenden morgen kwamen de mensen van Pelar met Kjai Ibrahim aan het hoofd. Deze man is merkwaardig in zijn geslacht. Reeds zijn uiterlijk heeft iets bijzonders. Hij is lang en schraal van gestalte, van een ontzagverwekkend voorkomen (voor een Javaan), doordringend van oog, scherp van neus, stellig moedig en dapper van aard. Eertijds was hij kluizenaar op den berg Kloet. Daar leefde hij, naar de gewoonte dier lieden, sober en schraal, om langs die weg des te helderder van geest voor het eeuwige te worden. Eene mat was zijn zitplaats. Op zekeren tijd vond hij onder deze een afschrift van de tien geboden liggen, dat naar zijn eigen voorstelling onmiddellijk daar gekomen was. Eenigen tijd later hoorde hij van den hemel een stem, die hem gelastte naar de bosschen van Modjo Palat te gaan, waar zich een Hollandsch leeraar bevond, die hem den weg der zaligheid wijzen zou. Aan deze stem gehoorzaam zocht hij Broeder jellesma op, die hem enige tijd bij zich hield, en bij zijn kweekelingen in de school lezen liet leeren. Dat hinderde den Kjai niet. Neen, in vol vertrouwen op de vernomen stem volgde hij Broeder jellesma in alles, en hield al zijn woorden voor goed en waar, omdat hij ze sprak. De berichten van den Kjai zijn niet lichter, en niet vrij van dubbelzinnigheden. Zoo vertelde hij mij, dat de tien geboden bij de lezing hem zeer bevielen, terwijl hij, volgens Broeder jellesma, in diens school eerst lezen leerde. De Kjai houdt het er voor, dat langs onmiddellijk goddelijken weg het afschrift der tien geboden onder zijn mat is gekomen, en bericht tevens, dat soms Christen-Javanen hem bezochten, en met hem de zaken des hoogeren levens bespraken, die voor hem dan ook wel de tien geboden zullen hebben opgezegd en waarschijnlijk wel — 't is zonderling dat de Kjai er niet aan gedacht heeft, — liet afschrift op de bewuste plaats hebben neergelegd. Doch, hoe dit ook zij, de man schijnt van geen opzettelijk bedrog te verdenken; maar zijn eigen geschiedenis schijnt hem niet helder te zijn. Later is hij altijd ijverig bezig geweest om het evangelie te verkondigen. Met iemand meer dan hij in de Schrift ervaren bezocht hij van tijd tot tijd zijn vrienden en magen, om hen van de waarheid des evangelies te overtuigen." Alzo bezocht hij niet vruchteloos Dimoro en andere plaatsen, waar hij de eerste aanvanger werd voor de gemeenten aldaar, terwijl Pelar, dat wij morgen bezoeken zullen, een verlaten dessa (dorp) is, waar hij zich voor omstreeks zeven of acht maanden met volgelingen gevestigd heeft, om daar het land te bebouwen en het nabij gelegen bosch te ontginnen. Eenige dagen later zou hij voor het eerst, en wel in een pas opgerichte gemeente het Avondmaal bedienen. Hooren wij hem daarover: "Hoe was mijne ziel ontroerd! schrijft hij. "Sedert eenigen tijd had ik met een innig verlangen naar die dag uitgezien, die ik sedert vele jaren, van mijnje jongheid aan, als een der gelukkigste en gezegendste dagen van mijn leven begroet had. Ik zou nu niet alleen de Mohammedaan zeggen: "Er is genade, er is behoud ook voor iedereen, hem onder de dierbaarste teekenen verzekeren: "Ook uw zonden heeft Hij in zijn lichaam gedragen op het hout; ook uw ongerechtigheden hebben een bedekking gevonden in zijn bloed." De herinnering van de droomen mijner vroege jeugd, hoe ik heen en ver reisde, de mensen van CHRISTUS sprak, hen doopte, Avondmaal met hen vierde, scholen onder hen stichtte, vervulde mij met dank aan de Heer, die het vele zondige in dit alles niet heeft willen aanzien, maar in Zijne genade mij tot dusver heeft gebracht. Ik gevoelde iets van den diepen zin van des Zaligmakers woord, dat Hij in den laatsten nacht tot Zijne discipelen sprak: Ik heb grootelijks begeerd dit pascha met u te eten (Luk. XXII: 15). Dit woord lag tot grondslag van mijn toespraak. Nadat ik het, zoo veel ik vermocht, en dat nog wel in het Javaansch, had toegelicht, trachtte ik te doen gevoelen, dat de Heer zoo zeer begeerd had dit pascha met Zijne discipelen te eten, omdat op dit paaschfeest het ware pascha werd geslagen, dat de grond en kracht is van elk paaschfeest van vroegeren, van iedere avondmaalsviering van laatste tijd. De Heer heeft zeer begeerd dit pascha met de zijnen te eten, omdat op hetzelve het verbond der genade en verzoening met de mensen werd gesloten. Op den 20e Augustus van het jaar 1854 mocht Broeder hoezo te Samarang aan zijn kleine gemeente zes leden, namelijk twee mannen en vier vrouwen toevoegen. Wat hij ons verhaalt over een van die mannen, vertoont ons zoo duidelijk de hand van God, die deze Javaan tot onzer zendeling en door hem tot de belijdenis van onzer Heer heeft geleid, dat wij het daarom opnemen. De tweede der gedoopte mannen lezen wij, is p., een van onze bedienden. Hij zal thans dertig jaren oud zijn. Het eerst leerde ik hem kennen op een van mijn reisjes, toen hij een der koelies was, die mijn draagstoel droegen. Daar ik met Thilemon, die mij toen vergezelde, had opgemerkt, dat hij geen amfetamine schoof, (geen opium rookte) wat inderdaad onder de koelies een zeldzaamheid mag heeten, gevoelden wij ons aangemoedigd om nader contact met hem te maken, met dat gevolg, dat hij zich gaande weg meer aan ons aansloot, en wij hem konden uitnoodigen om onze samenkomsten bij te wonen. Nu begon hij ook van zijn levensgeschiedenis te verhalen en vernamen wij, dat hij op de plaats van zijn geboorte reeds zeven malen was getrouwd geweest, zes malen echter tegen zijn zin, en alleen op aandrang van zijn familie, waardoor ook telkens weer echtscheiding was gevolgd. Eerst voor zijn zevende vrouw had hij oprechte genegenheid gevoeld; doch deze was hem helaas! spoedig door den dood ontrukt. Uit droefheid hierover had hij zijn geboorteplaats verlaten, om van de een plaats naar de andere zwervende zijn leed te vergeten. Zoo was hij naar Samarang gekomen, waar behoefte hem had gedwongen om koelie te worden. Voor zoo veel ik aanvankelijk van dit een en ander geloofde, dankte ik God, die mij deze man had doen ontmoeten, en dat nog meer toen ik bemerkte, dat hij wezenlijk belang stelde in mijn onderwijs, waarvan hij steeds vlijtig gebruik maakte. Ik stelde hem voor om bij mij te blijven, ten einde voorvoerst eenig werk te verrigten op het erf, en daarbij verder mijn onderwijs bij te wonen. Dit nam hij aan, en getrouwelijk kweet hij zich van het een als van het ander. Tot op dit oogenblik moeten wij hem het getuigenis geven, dat hij zich voorbeeldig gedraagt, en wat mij betreft, gaarne voeg ik hierbij, dat ik nog nooit zulk een goeden jongen hier heb gehad. Wij hoorden Br. hartelijk gewagen van het onder de Javanen loopende gerucht, dat de zendelingen doopelingen zoeken om soldaten van hen te maken. Daarbij trok te meer onze aandacht, wat Br. hoezoo uit zijn omtrek meldt, dat de vooroordelen, die in het eerst velen afschrikten om Christenen te worden, als bijvoorbeeld, dat deze door de Europeanen verkocht, of naar den overwal zouden gezonden worden, hoe langer zo meer begonnen te wijken. Met blijdschap merkten wij ook op, dat het evangelie onder zijn belijders in den werkkring van Br. hoezoo zijn invloed begint te oefenen op begrafenis- en huwelijksplegtigheden. De eerste doode uit zijn gemeente werd begraven wel op Javaansche, maar niet op Mohammedaansche wijs, en later werd er ook bij het huwelijk van twee Christenen uit de Javanen in velerlei opzicht afgeweken van de adat (de gewoonte), waar de Javaan anders zoo zeer aan is gehecht. Bij het huwelijkshuisfeest werden ook veel minder kosten gemaakt, waardoor anders de min gegoeden zich diep in schulden steken, en de in het oog vallende opschik, waarvan anders zeer veel werk wordt gemaakt, werd niet gezien. Br. hoezoo meldt ons aan het eind van Juni des vorigen jaars, dat hij toen in twaalf maanden aan drie en veertig personen, waaronder zes en twintig volwassenen, den doop luid kunnen toedienen. Te Scimarang had hij in de school tien tot vijftien jongens. Zijn gehoor kon hij des zondags op een veertigtal berekenen. Behalve de gedoopten en de catechumenen kwam zelden iemand ter kerk. Hoewel meer wij overtuigd zijn, dat er evangelieboden uit de inlanders gevormd moeten worden, met des te meer belangstelling vernemen wij het volgende. In Maart des vorigen jaars kwamen de Javaanse voorgangers weer voor enige dagen bij Br. Jellesma bijeen. Op aller begeerte werd de brief aan de Hebreeën behandeld. Bernardus, de schrijver, tekende met korte woorden aan, wat Jellesma over ieder vers, gezegde of woord opmerkte. Op deze wijze ontstond een soort van verklaring van de brief aan de Hebreeën, en daarna ook van de brief aan Titus. Hiervan werden voor de voorgangers afschriften gemaakt. Ook ontving elk van hen met grooten blijdschap een voorraad van papier, pennen, leien, griffels, potlooden, traktaatjes enz., naar ieders behoefte. Br. Jellesma kon er voor ieder een exemplaar bijvoegen van de Bijbelse platen van Fliedner, ontvangen van het Vrouwen-hulpgenootschap te Rotterdam, waarvoor zij hem verzochten wel hartelijk dank te willen zeggen. "Allen," schrijft Jellesma, "waren recht blij en dankbaar, en ik smaakte ware feestvreugde." Gelijk deze Javaanse voorgangers van Br. Jellesma voedsel ontvingen voor geest en hart, zo beschikte de Heer dit ook weer, op hun beurt, aan onze broeders zendelingen. In Juni des vorigen jaars bracht de Heer Gerritje een paar weken te Yogyakarta door, en genoten de broeders Jellesma, Swijk en Hartkorn zijn bijzijn. "Velerlei en aangenaam waren onze gesprekken gedurende die dagen. Veel mochten wij van de Heer Gerritje horen, wat ons tot leering en opwekking kon dienen." Met gelijke ingenomenheid schreven ons de andere broeders over dit samen zijn. Ook las ik een brief van de Heer Gerritje aan Broeder van Rhijn, waarin hij het grote genoegen vermeldde, dat hij te Yogyakarta smaakte. Voor de man, die er zijn leven aan wijdde, om aan de Javanen de Bijbel in handen te geven in hun eigen taal, was het een uitnemende blijdschap zich te midden van Javanen te bevinden, die niet slechts de Bijbel las, die hij voor hen toegankelijk stelde, maar ook wat zij las, begonnen te verstaan en zich lieten brengen tot de Heiland, wien dat woord hun verkondigde. Wanneer wij ons alzo hem, die het zaad van het woord voor Java voorbereidde mocht, en hen, die het uitstrooien, elkander leerden, opwekten en vertroostten, bidden wij dan des te vuriger, dat God den wasdom geve. UITKSEN LEOATEX. AMSTERDAM. Legaat van wijlen Mevrouw C. F. van oude kerk in Amsterdam € 500,- Collectie, gehouden bij de Waalse gemeente op den eersten Paschdag, voor de helft € 103,42 - Van het Amsterdamse Kindergenootschap € 2,85 - Door Ds. HASKIN, van j.c. € 5,- APELDOORN. Door den Heer schipper, zuiver provenu een klein lotery van de jongeheeren w. en 6,75 - BORKUM. Uit de catechisatiebus € 18,- BREDA. Door Ds. Jutgens, van n.n. € 1,- BROEK IN WATERLAND. Door Ds. Fabius, van een lijderes, die de kracht van het Evangelie ondervindt en medelijden heeft met de Heidenen € 2,- CHARLOIS. Door Ds. Gimberg, uit de catechisatiebus € 12,50 EELDE. Van twee catechisanten van Ds. Begemann... € 2,- EEKST. Verschillende bijdragen € 10,75 'S-GRAVENHAGE. Door Ds. de Ridder, geë collects van leden € 11,47 Uit het kerkezakje der Remonstrantsche Gereformeerde gemeente € 0,25 Van Mevrouw G. € 0,50 Van den Heer v.d.h. € 2,50 € 0,50 Van den Heer A.P.v.d.H. € 1,- € 5,19 - GROENLO. Door Ds. Janssen, van zijn catechisanten € 10,- Door denzelfden, voor het laten lezen der maandberichten € 3,50 GOLSINGEN. Verschillende bijdragen € 9,50 HARDERWIJK. Van het Hulpgenootschap € 15,- HARLINGEN. Door Ds. Voorhoeve, van een leesgezelschap onder jongelieden, ter bevordering van de kennis der zendingzaak en Christelijke lectuur, na aftrek der onkosten € 10,76 HILLEGOMDSBERG. Door Ds. Bergige, uit de catechisatiebus € 10,- KAMPEN. Van de catechisanten van Ds. Schuurman € 5,- LEIDEN. Door Ds. Fangman, van een weduwe € 25,- OVERLANGBROEK. Verschillende giften € 6,28 - ROLDE. Uit de catechisatiebus van Ds. Bougies... € 2,87 ROTTERDAM. Door Ds. Adriani, van een burgervrouw € 1,- Door Ds. Huguenot, van een daglooner € 1,- Door den Heer J. van Brummelen, van een jeugdige overledene € 12,50 Legaat van den Heer Christian Reincke € 96,75 SLIEDRECHT. Van n.n., door Ds. van der Kuy € 100,- Uit een collectie € 26,- SLUIS. Door Ds. Verhoeff, ingezameld in eenen bedelstond voor de zendingzaak, onder voorgang van de zendeling-kweekelingen van Krips en Verhoeff... € 16,40 UTRECHT. Door Ds. Roderburg, Mentz, van de leerlingen van Mevrouw L.. € 3,- Geë collecteerd op Goeden Vrijdag in de Remonstrantsche Gereformeerde Kerk € 25,- VEENHUIZEN. Prijs 12) Cents.
13,079
MMTUA01:000000343_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,858
Wie is rechtzinnig?
Linde, Antonius van der
Dutch
Spoken
1,970
3,703
De zachte dingen die Gij tot ons spreken wilt, walgen ons, en dat wij er openlijk voor uit-komen, kan aan Uwe valsche rust en goddeloze verzekerdheid niet bevallen. Vergun mij daarom, om mij te rechtvaardigen met een woord van Uwen eigen leeraar a. g. de waal. Deze toch spreekt in een zijner werkjens, getiteld: "De Madiais' (bl. 49) op de volgende wijze: "Het is bijna overal vrede, vrede en geen gevaar!" — en men gelooft niet "dat een haastig verderf volgen zal!" Er is onverschilligheid in prediking, in beoefening, in leven, in spreken, in handelen, in één woord, er heerscht een onverschilligheid in alles. Men laat den Remonstrant zowel toe op den predikstoel als den Armeniaan [lees: Arminiaan. — Welk onderscheid is er tusschen die beiden?] of Sociniaan. Of men al predikt: "Christus is geen waarachtig God. — De Heilige Geest is in werking niet noodig tot de aanneming van jezus Christus. De mensch kan uit eigen wilskracht gelooven. — Uit de werken der wet is leven te verkrijgen. — De rechtvaardigmaking vloeit uit de heiligmaking. — In den mensch is iets ter ontwikkeling overgebleven na den val!" — men zit er onder als onverschillige toehoorders, en zoo wordt men ontnomen, hetgene voor zulk een bloedprijs verkregen werd. Er moge sints jaren eenige scheuring en wrijving bestaan, duizenden echter blijven in hunne onverschilligheid ter nederzitten op het kussen van valsche rust. Hoe velen zelfs, die vroeger in waren ernst werkzaam bevonden werden, arbeidende aan het heil van Sion, zich verlustigende in de ware dienst van God, die nu in doodelijke onverschilligheid verzonken liggen, en niet gebruiken hetgene zij hebben, vandaar, dat zij in slaapzucht 5 en geesteloozen toestand verkeeren, en moeten worden opgewekt tot hunne eerste werken. Houdt toch wat Gij hebt, opdat niemant uwe kroon neme! Weest op uwe hoede, want de Heer [lees: Heere] zal de kandelaar van zijne plaats weren en u overgeven ten prooi aan het wild gedierte en dan als door vuur u behouden." Zo ver Ds. de waal. Aangezien de toestand voor wie zien kan en zien wil, niet zo veel beter is, dan die in de aangehaalde regelen wordt beschreven, is hunne toepassing niet zeer moeielijk, ofschoon men thands liever zag, dat men ten kraste der waarheid instemde met den Sirenenzang van valschen vrede en verdraagzaamheid. Daar is nooit eenige reformatie tot stand gekomen zonder het zwaard des Geestes. vin. Namens den Kerkeraad is deze dienende UE. kennis te geven, dat er aanstaanden Woensdag en welligt Donderdag alhier zal worden gehouden Cl. vergadering, opdat, indien de Classe mocht oordeelen. UE. uittenoodigen, UE. daaromtrent geene onwetendheid zoude kunnen voorwenden. (get.) H. TIOFSTRA, scriba. Gedaan in onze Vergadering van 22 Maart 1858. De Heer W. DE HAAS. // B. B. BLOMKAMP. // PH". KELLERMAN. Amsterdam, 23 Maart 1858. IX. Aan de Vergadering der Eerwaarde Klassis Amsterdam, Prov. Noord-Holl., der (Chr. Afg.) gereformeerde Kerk in Nederland, alhier vergaderende op den 24stcu Maart 1858. eerwaarde heeren, leden der klasse! I er voldoening aan de dure verplichting om te spreken in een tijd en onder omstandigheden, waarin zwijgen ontrouw zou wezen en verraad jegens de Kerk, die in een dreigend gevaar verkeert, wend ik mij tot Uwe Vergadering. Voor alle dingen echter zij Uwe Vergadering die ontferming toegebeden van den Heere, dat Hij zich-zelven verheerlijken moge in Uw midden door U als slijk aan Zijne vingeren te willen gebruiken tot heil van Sion. Daardoor alleen toch is liet moqglijk dat Gij in dit hachelijk tijdsgewricht samen zijt in betooning des Geestes. Het oogenblik is ernstig en gewichtig. Die ernst des oogenbliks, het besef van liet hooge gewicht dat de gang Uwer beraadslagingen en besluiten voor de Kerk heeft, noopt mij tot U te spreken zonder eenige ach(eihoudendheid of halfheid. x\.l wat achter is vergetende, en het schepsel verliezende, spreek ik met de beslistheid, waarin ik mij mag verblijden, en waarin mij de Heere bevestige! Ie meer werd ik daartoe gedrongen toen ik heden avond ontdekte, dat een lid Uwer Vergadering, Ds. van der werp, in de bedestond, in stede dat ZEw. een onpartijdige houding aannam, om, zonder vooringenomenheid, de voorlichting van des Heeren Geest af-te-smeeken, niet onduidelijk liet blijken, welke partij hij gekozen had, door Ds. de waal rondwech "voor een dienstknecht des Heeren" te verklaren! Ik begin dan met UEw. mijne verwachting te openbaren, en als mijn bescheiden maar tevens bepaald verzoek, waarvan ik tittel noch jota wensch terug-te-nemen, voor UEw uit-te- spreken: dat de zich noemende Kerkeraad onzer Gemeente te Amsterdam zal worden geschorst, d. vv. z. alle leden van den Kerkeraad zo als hij thands is samengesteld. Daarmede verzoek ik UEw. eenvoudig het oordeel te bekrachtigen, dat die-leden des Kerkeraads over zichzelven hebben uitgebracht, naamlijk het oordeel van onbekwaamheid. Zij hebben zich onbevoegd verklaard ter behandeling eener leerstellige kwestie, welke U uit de ingezonden protesten duidelijk zal geworden zijn. Daardoor verklaren zij laktiesch de leer niet te kennen, dus ook geen toezicht op haar te kunnen uitoefenen. Bij zulk een handeling wordt eigenlijk alle redeneering overbodig, want anders wordt het formulier ter bevestiging van ouderlingen een spot, en het amtzelve een spel en huichelarij. Ik laat mijne gedetailleerde bewijzen zo beknopt mooglijk volgen, eerst voor het exkornmunikabel charakter van den gantschen Kerkeraad, korporatief, en dan van sommige leden, personeel. Wat betreft den geheelen Kerkeraad. 1. Faktiesch handhaven allen in den persoon van Ds. de waal een onrechtzinnige richting. 2. Allen die sedert 26 Januari zijn blijven vergaderen, maken deel uit van een onwettig georganizeerd lichaam; onwettig door de willekeurige tegenwoordigheid van van harten, schierholtz en martelhoff. 3. Door direkte of indirekte aankweeking van muiterijen, aangericht in de Gemeente, tot wering der rechtzinnigen uit de dienst der kerk. 4. Door goddeloze overheersching der minderheid, waarbij nochtans de twee eenige uitverkorenen zijn, die klare en gegronde rekenschap kunnen afleggen hunner hope, volgends den regel van Gods onfeilbaar Woord en de bevinding van alle heiligen, die zaligmakend worden geleid. 5. Door het toelaten van Kerkelijk procedeeren door vrouwen, in strijd met het bevel des H. Geestes, "dat de vrouw niet optreden zal in de Gemeente." 6. -Door zijne zaken naar de klasse te verwijzen zonder eigen poging tot behandeling, in strijd met de duidelijke voorschriften der Kerkorde. 7. Door het onwettig verleenen eener attestatie aan hunnen predikant, in strijd met onze kerkorde (Orde v. Dordt, art. X). Wat betreft de enkele leden: 1. De praeses a. g. de waal verkondigt een pelagiaanschpiëtistiesch eigenwerkelijk mengelmoes, dat alles is, behalven rechtzinnig. Tot zijne dwalingen reken ik: Vooreerst het ontwikkelde in mijne brieven van den 18<ien Aug. en van den 16dcn Nov. des vorigen jaars. Om de zaak bij haren waren naam te noemen, en de gevolgen zijner dwalingen omtrend de rechtzinnige verbondstheorie op-te-sommen, dan beweer ik: Ds. de waal verkondigt geen zuivere leer omtrend de ellende, de verlossing en de dankbaarheid. Omtrend de ellende brengt hij het niet verder dan tot de algemeene, voorbijgaande gaven des H. Geestes, zonder het charakteristiek-zaligmakende werk aan-te-toonen. Een zogenaamde evangelische overtuiging, als die, welke door Ds. dijksterhuis in het "Jaarboekjen" voor onze Kerk (van dit jaar) wordt geleerd, waardoor de aloude praktijk der rechtzinnige godgeleerden veroordeeld, waardoor de wet een duivel, het evangelie een bedriegelijk lakwerk wordt. Van-zelve wordt daardoor de algenoegzaamheid en de oneindige waardij der borgverdienste van het verheerlijkte Hoofd der Kerk miskend, verkleind, geloochend, en de zogenaamde dankbaarheid een woelen uit een verbroken Werkverbond, waarbij de ziel, bij alle gebeuzel over schijngeestelijke, d. i. vleeschelijke bevindingen, midden in het verderf staat; waaruit niets anders geboren wordt dan een verborgen pelagiaansche praktijk, labadistische werkheiligheid, piëtistische evangelizatie van den ouden Adam. Van-zelve heeft bij die richting de menscli iets overgehouden van Gods beeld, naamlijk de konscientie; ik eisch daarbij eenvoudig het bewijs, dat de Heere-zelf een konscientie heeft, want de trekken der kopie moeten ook aanwezig zijn in het origineel. Even natuurlijk is hare univerzalistische strekking, inet een loelmeenende aanbieding en den aankleve van dien, zo als ons die thands verkondigd wordt in "de Bazuin" door Ds. kkeulen. Ds. de waal leert verder: "dat de Heere zijne uitverkorenen leert, uitwendig door Zijn "Woord. inwendig door Zijn Geest, welke abstrakte, mechanische opvatting uitloopt op kwakerdom of liberalismus, en in strijd is met art. 10, 1 looidst. V der Can. v. Dordrecht. Hij bevordert de lastering der praedestinatieleer door hare vijanden, ten gevolge zijner gedurige beuzelachtige en onwaardige preêkerij: "dat hij niet weet, wie al of niet is uitverkoren, dat hij het anders zeggen zou," en dergelijke lasteringen meer. Hij loochent het kenmerkend werk van den H. Geest, met de gedurige betuiging: "dat men niet weten kan of iemant al of niet bekeerd is," en dergelijke sprookjens, die in het babel der hervormden thuis behooren. Van verdere bijzonderheden moet ik mij onthouden , wijl anders aan het tal der aanmerkingen geen einde zou wezen, daar de gantsche zogenaamde prediking van Bs. de waal een samenknoopsel is van dergelijke ellende. Ten opzichte der ouderlingen veroorloof ik mij noch een paar aanmerkingen, ofschoon ik overigens de vrijheid neem UEw. op mijne protesten te wijzen. 2. Wat van harten betreft, dien heb ik zijne ontrouw in de uitoefening van zijn ouderlingsamt in het breede aangetoond, welk betoog hij waarschijnlijk wel bereid zal wezen UEw., als dit noodig mocht worden geoordeeld, meête-deelen. 3. Schierholtz heeft zich duidelijk geopenbaard in zijne vergelijking tusschen Ds. van velzen en Ds. de waal , waar hij zich door besliste leugens van tracht af-te-maken. 4. Sluiter keurde de Eemonstrantsche prediking van Ds. de moen alhier voor rechtzinnig, en verklaart, dat een predikant hem niet te "voorwerpelijk" kan preêken; een duidelijk blijk van welken geest hij een kind is. Volgends de Synode der (Chr. Afg.) Gereformeerde Gemeenten, gehouden te Leyden in 1857, "openbaart er zich tweederlei richting in de Kerk." Ook hier in Amsterdam is dit het geval. We begeeren echter geen standpunt van ja-neen. Daar moet worden onderzocht, welke richting de waarheid bezit en belijdt, en welke daartegen vijandig is, niet om te scheuren, maar om de verkeerde richting uit het midden wech-te-doen, opdat de Kerk, welke van geen vriendschappelijke samenwoning van een "bont allerlei" mag weten, in waarheid een blijve. Honderden Gemeenteleden hebben zich door hun gedrag, tegenover de rechtzinnige en getrouwe Kerkeraadsleden, buiten het terrein der Gereformeerde Kerk geplaatst, waarop de orthodoxen behooren te worden gehandhaafd, want wij kunnen niet meer samenwonen. En volgends genoemde Synode mag "geene kerkelijke gemeenschap met hen geoefend worden, die niet met de leer der Kerk instemmen" (Hand. der Synode, bl. 51, 7b). Al het tot dusver door mij beweerde, ben ik bereid, waar en wanneer zulks gevorderd wordt, te staven, in een openlijke disputatie, in de tegenwoordigheid van UEw. en van alle mansledematen der Gemeente, opdat zij, die niet hardnekkig blind willen zijn, over onzen toestand mogen oordeelen; hoewel ik overigens geen enkel woord heb van vrede voor de partij, tegen welke wij den strijd voeren. Ik eindig met den wensch, dat qij verwaardigd zult worden, om, zonder aanzien des persoons, de waarheid lief te hebben boven den vrede, en die liefde te betrachten, die eerst zuiver is en daarna vreedzaam. Indien Gij U onbe- voegd verklaren mocht, gelijk de meerderheid van den Kerkeraad alhier, zoudt Gij U tevens tot elke kerkelijke bediening onbevoegd verklaren. "Wee den volke, welks Koning een kind is," zegt Salomo; maar ook, "wee der Kerk, welker Kerkbestuur een kind is." Daarom verwekke de Heere ons mannen, die weten te handelen, en die onbeschroomd het masker der verfoeielijke huichelarij oplichten, van die allen, die bij Dordrecht zweeren, maar er tevens als verscheurende dieren tegen woeden. Het zal moeten blijken of de kenmerken der ware Kerk zullen worden gehandhaafd, naamlijk ons konfessioneel standpunt, en het gebruik der sleutelen, de uitoefening der kerkelijke tucht, al is de partij, die uitgeworpen moet worden, noch zo machtig naar het vleesch. Ik heb de eer te zijn, Eerwaarde Heeren! Uw dv. Dienaar (gret.) A. van der LINDE.
38,684
MMCMC03:002060041:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 22, 1873, no. 40, 06-10-1873
null
Dutch
Spoken
4,387
8,171
MACONNIEK WEEKBLAD Nieuwe Serie. — 1'iend.e Jaargang. Dit Blad verschijnt eiken Maandag. De abonnementsprijs per kwartaal is f 1.50, franco per poet. — Men abonneert zich voor niet minder dan een geheelen jaargang. Afzonderlijke nommers kosten 15 cent. De prijs der Advertentiën is van 1—7 regels f 1. —, voor eiken regel meer 10 cent. uitgever C. L. BRINKMAN, AMSTERDAM. Alle stakken, de redactie betreffende, gelieve men voor Woensdag te zenden aao den verantwoordelijken redacteur, Br. Mr. J. Schouten te 's-Gravenhage, Plaats 27. Bestellingen op dit blad en advertentiën aan den Br Uitgever te Amsterdam. 22e Jaargang. Maandag 6 October 1873. •M 40. Onderwij s. Er leefde eens, 't verhaal is overbekend, een zekere heer Hans, die een eerste suffer en slaapkop was. Op zekeren dag drong zich aan zijn droomerigen geest het denkbeeld op dat zijn huis in brand stond. Hij neemt een kaars en gaat al soezende zoeken waar de denkbeeldige brand is, met het ongelukkig gevolg dat het licht onder het zoeken met brandbare stoffen in aanraking kwam, en have en goed nu werkelijk een prooi der vlammen werden. Wat kan men hieruit leeren? Dat Hans, zoo hij zijn' geest wakker gehouden had, zelf geen oorzaak van den brand, en waarschijnlijk nog ten huidigen dage in 't bezit van zijne woning geweest zou zijn. 't Is een beeld des tijds, BB.! Vele droomers verheelden zich in de maatschappij brandlucht te ruiken. En hun pogen om het vuur, dat niet bestaat, te blusschen, strekt juist tot het doen ontstaan van het gevreesd gevaar. Ach, hadden zij de oogen maar opengehouden en doorgedacht! Wij, die steeds helder en wakker zijn, immers wij spreken tot BB. Vram., wij die letten op de teekenen des tijds en ze trachten te verstaan, wij zullen door een denkbeeldig gevaar verschrikt geen maatregelen nemen, die den ramp dien wij willen vermijden in het leven roepen. Wel woelt het daarbuiten; wel is er een rood schijnsel waar te nemen aan den horizont, maar wij weten beter. Die windvlagen mogen al wat niet hecht gebouwd is vernielen, maar zij zuiveren ook de atmosfeer; en die gloed wordt wel door vuur veroorzaakt, maar 't is de vlam der waarheid, de dageraad der verlichting. Toch, wij ontveinzen ons dat geenszins, geeft onze tijd veel, ja zeer veel stof tot denken. Veel van hetgeen het verleden ons bracht staat wrak en wankelt. Vermolmde tronen storten ineen, de tempels voor despotisme en theocratie, voor legitimiteit en traditie opgericht waggelen, en de dogmata, waarin duizenden en nogmaals duizenden voor ons hun heil zochten en vonden, zinken weg, omdat zij den toets der critiek niet kunnen doorstaan. Daardoor komt veel dat verborgen was aan het licht. De oogen zijn opengegaan , en de aandacht is gevestigd op tallooze maatschappelijke kwalen. Wat, vraagt men zich bij het beschouwen dier laatsten af, wat is het geneesmiddel voor zooveel ellende? Men houde bij het oplossen dezer moeielijkheid wel in het oog, dat de gebreken die thans ons oog treffen de vrucht zijn van eeuwen, woekerplanten die zich hebben ontwikkeld uit een schijnbaar nietige kiem en thans een deel der beste levenssappen van de maatschappij opslurpen. Een zoo diep ingeworteld kwaad eischt dus een langdurige behandeling, wil het in den grond worden vernietigd. En dit bedenkende, antwoorden wij op de vraag: Wat is het eenig zekere geneesmiddel tot genezing der maatschappelijke kwalen? uit volle overtuiging: het onderwijs . De oppervlakkige beschouwer verwerpt dat denkbeeld als paradox. Niet alzoo hij die Herders raad volgt en om zich heen ziet, Sorgsam, wie der Weise sieht. Een weinig nadenken, een juist begrip der leer van oorzaak en gevolg doet de waarheid onzer stelling ten sterkste uitkomen. Neemt welk maatschappelijk kwaad gij wilt, van af het minst beduidende tot het meest kwaadaardige, en gij zult bij nauwkeurig onderzoek bevinden dat het juist daar, waar het minst onderwijs genoten werd, het sterkst heerscht, en dat zijn omtrekken al flauwer worden naarmate het onderwijs algemeener, beter, veelomvattender wordt. In een woord, geen maatschappelijke kwaal is er denkbaar of het onderwijs kan haar heelen, 't zij onmiddellijk, 't zij middellijk. En" dat dit wel degelijk zoo is, getuigt de daadzaak dat onze vijanden, de clericalen, zich zooveel mogelijk van het onderwijs meester maken. Eigenbelang toch zegt hun dat het beter is den maatschappelijken kanker te laten invreten, omdat het eenig onfeilbare geneesmiddel, het onderwijs, ook hun ondergang medebrengt. Lang hebben zij de waarheid verkracht, lang hebben zij het licht onder de koornmaat verborgen, lang hebben zij de goê gemeente onwetend gehouden om zelf hun prestige niet te verliezen. Dat was in den tijd toen zij de maoht in handen hadden. Thans zijn de kansen gekeerd. De wonden der maatschappij, uit onwetendheid ontstaan, door onthouding van onderwijs vervuild, kunnen niet dan door onderwijs worden gesloten. Dat gevoelen de clericalen; en tevens beseffen zij dat de kundige heelmeester den kwakzalver zal verjagen, dat hun rijk uit is, ja dat, zoo er offers noodig zijn tot opheffing der ellende, zij als eerste slachtoffers zullen vallen ten zoen als het ware voor de vele rampen die zij wrochtten. Daarom grijpen zij met beide handen naar het onderwijs en spannen alle krachten in om het te bemachtigen. Zij doen dat met tweederlei doel: eerstens om het zooveel mogelijk tegen te houden; want o! zij zouden het zoo gaarne zoo 't in hun vermogen was geheel van den aardbodem doen verdwijnen, om naar hartelust te kunnen heerschen over ziel en lichaam der stervelingen en hen aan hun belangen dienstbaar te maken. Gelukkig kunnen zij dat echter niet meer; zij weten dat ook zeer goed, en daarom trachten zij ten tweede het onderwijs in handen te krijgen, om het dusdanig te kunnen inrichten dat het toch hun plannen in de hand werkt. Het geneesmiddel wordt in hunne handen vergift door de wijze van toediening. Valsche theoriën, verminkte en verdraaide voorstellingen, onverdraagzaamheid, een syllogistische logica, en een gedrochtelijke zedeleer, ziedaar wat het onderwijs wordt onder de behandeling onzer vijanden. „Is de kolos die tegen ons optreedt reeds te machtig om vernietigd te worden, welnu, dan moet hij ons dienen!" is de fijngesponnen bedoeling der clericalen. ; /De eenige hefboom," zoo schreven wij eens, «de eenige hefboom, krachtig genoeg om het geheele menschdom omhoog te tillen is: het onderwijs ." Wij houden dat vol, ook na het bovengezegde. Want is een hefboom met oordeel gebruikt een nuttig werktuig, aan zijn bestemming ontrukt wordt hij een vreeselijk wapen. In onze handen nu blijft het onderwijs de hefboom, al wordt hij in handen onzer vijanden een knods, die, door dom geweld gezwaaid, dood en verderf brengt alom waar het clericalisme voorbijwaart. Onder zulke gegevens is het onze plicht dat wij het onderwijs alom en met alle kracht bevorderen. Wij meenen hier het onderwijs ir. den meest uitgebreiden zin, doch bovenal het volksonderwijs, zoowel dat op de openbare scholen als de verdere onderhouding en voortzetting door volksvoorstellingen, volkslezingen en volksbibliotheken. — Wat uitgebreid terrein ter bebouwing! En dan klaagt men nog dat de Vm'i. zich heeft overleefd! Ja, wel heeft ze dat voor hen die aan den letter hangen; niet echter voor hen die woorden beschouwen als de leiders der gedachten, en die den zin der woorden hebben gevat. De eerste Tempel der Waarheid te Weenen. historische novelle van sacher-masoch. door Br. J. L. TERNEDEN. (Vervolg van No. 39.) HOOFDSTUK IV. twee herders. Vroeg in den morgen van den volgenden dag liep Sonnenfels in zijn vertrekje op en neder, over een nieuw hoofdartikel voor zijn courant nadenkende, toen er zacht op de deur geklopt werd. „Binnen, jufvrouw Meninger ," riep de sedert een etmaal beroemd geworden man, wien dat kloppen goed bekend was, uit. Werkelijk trad dan ook zijn statige hospita met haar glanzend gezicht en haar witte kap binnen. „Mijnheer Van Sonnenfels ," begon zij op eerbiedigen toon, //er is een hofbediende buiten, die u wenscht te spreken." „Laat hem binnen komen." Een bejaard man in de keizerlijke gala-liverei trad de kamer binnen, boog en bleef, Sonnenfels opmerkzaam aanstarende, staan. „Waarmede kan ik u van dienst zijn," vroeg de journalist. „Met Verlof, uwe genade, hier is eén brief voor u," zei de lakei, terwijl hij een klein geparfumeerd briefje overgaf. Sonnenfels zocht in zijn zak naar geld, maar vond 't niet. „Wat ik u bidden mag," sprak die hofbeambte, //uwe genade wil mij toch geen drinkgeld geven? Ik heb het genie gezien, dat ministers zoo scherp op de vingers ziet, en zelfs de jezuïeten niet spaart; dat heeft meer waarde voor mij dan honderd dukaten." Toen de lakei boog om te vertrekken, hield jufvrouw Meninger , ofschoon zij van nieuwsgierigheid brandde, zich alsof zij eveneens 't vertrek wilde verlaten, want ze wist heel goed dat Sonnenfels haar tirugzou roepen. „Maar jufvrouw Mfnikger ," sprak hij inderdaad, „we moeten toch zien wat deze brief behelst." Hij brak het kleine zegel, dat een met pijl en boog gewapenden amor voorstelde, open, en las: „Een vriend aan het hof, die al uwe schreden met belangstelling nagaat, wil u beschermen en wenscht u daartoe heden voormiddag te negen uren in de antichambre van de keizerin te spreken." „Goede hemel. Wie zou 't kunnen gelooven?" zeide jufvrouw Meninger , de punt van haar voorschoot in- en uit elkander draaiende: „maar ik heb altijd W6l gezegd, dat gij hier bij ons in Weenen fortuin zoudt maken, mijnheer Van Sonnenfels, maar gij zijt ook een waar genie, evengoed als onze staatskanselier vorst Kaunitz of maarschalk Daun , die 't leger van den Koning van Pruisen zelfs eens verslagen heeft. Maar van wien is dat briefje nu eigenlijk? Staat dat er niet in?" „'t Is anoniem." „Anoniem? Dien heer ken ik niet, dat zal wel een vreemdeling zijn." //Ik meen, dat 't niet onderteekend is." „Ach zoo, ja ja!" //'t Is 't schrift van een dame," vervolgde Sonnenfels „maar dat is klaarblijkelijk om mij in de war te brengen. Een vriend aan het hof! Wie kan dat zijn? Zeker een hooggeplaatst vrijmetselaar. Maar behoef ik me daarover te verwonderen, word ik niet door de orde op geheimzinnige wijze beschermd? Ik zoek ook vrienden, beschermers voor mijn blad en mijn streven, waarom zou ik dan deze protectie niet aannemen ?" ^Natuurlijk," meende juffrouw Meninger ; //maar 't is hoogtijd om ons te kleeden, mijnheer Van Sonnenfels, de klok van den STEPHANUstoren heeft al half negen geslagen." Sonnenfels trok zijn huisjas uit, maar hield eensklaps op. In den hof burg gekomen ging hij den grooten trap op, liep meerdere gangen tusschen lijfwachten en lakeien door, zonder dat iemand hem iets vroeg of zelfs aanzag, want het hof leefde tijdens Maria Theresia als een groote familie. In de antichambre der keizerin gekomen, vond hij er pater Maus , die bij het vuur zat en zich warmde en hem bij 't binnenkomen niet scheen te bemerken. „Zou dat mijn vriend van 't hof zijn," dacht de redacteur,//een jezuïet? wie weet 't? — Hij trad op den biechtvader toe en boog. Deze reikte hem zonder om te zien zijn kleine vette hand tot kussen toe; Sonnenfels greep haar echter aan en drukte haar, de beweging niet begrijpende, krachtig en welgemeend. „Wat ben jij voor een man?" vroeg de pater verbluft. „Voor een man?" zeide Sonnenfels , „een schrijver." „Die kent mij niet, zoo 't schijnt," dacht hij tevens. //Schrijf je in theologia of in profanis?" zoo zette de jezuïet zijn verhoor voort. //In profanis," gaf Sonnenfels lachend ten antwoord. „Hm!" kuchtte Maus , //velen zijn in profanis begonnen en in theologia geëindigd." „Te allen tijde zijn ongelukken gebeurd," zeide Sonnenfels. //Wat voor een ambt, zaak of beroep heeft't heerschap?" vroeg Maus verder, hem opmerkzaam van top tot teen opnemende. //'t Heerschap heeft voor ambt, den vooruitgang te dienen," gaf Sonnenfels steeds meer opgewekt ten antwoord, „voorzaak, de waarde der menschheid , van 't volk, en de plaats die het in de maatschappij heeft in te nemen, vast te stellen tegen over valsche leiders, dompers, religiën en regeeringen; voor beroep de vooroordeelen te bestrijden." „Dan zijt ge zeker een man zonder vooroordeelen?" schetste de jezuïet. „Als men maar niet vergeet dat ook het het volk zijne vooroordeelen heeft." //Dat 's zeker," sprak Sonnenfels , //want het volk geeft van alle heerscheude misbruiken den jezuïeten de schuld." „Den jezuïeten?" vroeg pater Maus. //En dat is zeker ook een vooroordeel," zeide Sonnenfels. /.Ja, een vooroordeel," ging Sonnenfels hem naderend, voort, //want de jezuïeten zijn noch zoo gevaarlijk, noch zoo machtig, zoo noch geslepen, als men algemeen gelooft en ons tracht wijs temaken." Daarbij klopte hij den pater vrijmoedig en vertrouwelijk op den schouder. //Maar wie ben je toch?" riep de jezuïet, haastig opstaande, uit. //De uitgever van het blad: De man zonder vooroordeel." „Een van de twee honderd vijftig mannen van Koracii riep de jezuïet, de oogen ten hemel slaande, uit — toen ging hij schielijk naar 't wijwatervat, besprenkelde Sonnenfels met den kwast en wilde de deur uitgaan, maar hij bezon zich plotseling en keerde op den drempel weder. //JosephEs Sonnenpels ," begon hij op den meest medelijdenden toon, «gij zijt een man van verstand en van kennis, maar gij zijt op den verkeerden weg." //Ik." „Laten wij openhartig zijn," vervolgde de jezuïet gemoedelijk, „voor mij is uw binnenste geopend, ik zie het rad dat in uwe borst rondvliegt, het is — het egoïsme!" „Werkelijk," vroeg Sonneneels lachend. //Kleeden wij de zaak sierlijker in," vervolgde de pater, //een streven naar onsterfelijkheid, een roeping voor de menschheid te werken. Wat klinkt dat verheven! Gij wilt de macht der jezuïeten breken om zelf in hunne plaats te treden. Maar waartoe die strijd? Ons leger is voor u geopend." //Ik zou wel wenschen te weten wat de orde met mij zou moeten aanvangen?" //Wat gij zelf maar wilt," sprak de jezuïet verder, //in de orde zult gij uw plaats vinden. Wees fanatiek, philosoof, scepticus, scholasticus, theorist, phantast —" //Enthusiast, philanthroop, rationalist!" vervolgde Sonnenfels. "Ons leger is voor u geopend," verzekerde de scholier van Loyola. //Voor mij ?" stamelde Sonnenfels . //Is dan deze wereld niet die welke ik kennen leerde? — Hij wierp zich in een leuningstoel. De jezuïet zag hem een oogenblik met doordringende blikken aan, toen boog hij zich over de leuning en zeide zacht: //Gij kent haar niet. Evenals alle wetenschappen heeft ook de kennis der mensehen hare grondstellingen, axioma's en hypothesen." //Aangenomen!" riep Sonnenfels. //En leert zij ons," verklaarde de pater, //dat men deze wereld der vooroordeelen slechts met kleine middeltjes, zelfs verachtelijke motieven regelen en regeeren kan?" //Dat is een hypothese," liet Sonnenfels volgen. „Volstrekt niet, een axioma," repliceerde de pater. //En waarop heeft uwe orde haar stelsel gebouwd?" vroeg de rationalist. //Op de zelfzucht, het egoïsme," verzekerde de jezuïet „zij moge zich noemen hoe haar goeddunkt. Of gij groote oogmerken of heel gewone najaagt, of 't een edele inspiratie of een lage hartstocht is die u drijft, toch zult ge uw hoogste doelwit slechts door de laagste middelen bereiken." Sonnenfels 'schudde verachtelijk met het hoofd. //Ik zeg neen!" riep hij heftig. „En ik zeg ja!" gaf de jezuïet lachend ten antwoord, „en ik heb gelijk. Éen linzengerecht overtuigt meer dan de geheele rhetorika, éen minnebrief bewijst meer dan honderd documenten, éen te zoete soep verbittert ons soms meer dan een onteerend vonnis en een kleine zachte vrouwenhand maakt ons vromer dan een boetpredicatie met eenige stichtelijke boeken daarenboven." //Mij bekeert ge niet," gaf Sonnenfels vertoornd ten antwoord; //ik wil niets van deze verachtelijke middelen weten. Ik geloof aan de menschelijke natuur, ik geef toe dat men haar met lage middelen lokt en vangt, maar overtuigen kan men haar slechts door eerlijke, ronde woorden en door handelingen die den stempel van het edele en verhevene dragen." //Edel en verheven?" spotte pater Maüs . //In deze wereld vol egoïsme! Je wordt grappig, vriend Sonnenfels ! Uw wereld schijnt je schrijftafel te zijn, zoo ik merk, uw zou je studeerlamp — uwe menschen staan inboeken. Niet uwe middelen, jeideën zijn valsch." //Mij bekeert geniet," herhaalde Sonnenfels . //Ik geloof aan de menschheid. — Tijden komen en vergaan, tijden, laster en geestelijke epidemiën met zich voerend, tijden met den aanblik der Gorgonen ; met melaatsche volkeren, wier uitwasemingen ten hemel stijgen, die slechts door lompen hunne menschen waarde vertoon en en op den drempel hunner beulen den aalmoes afsmeken. — Menschen mogen verzinken, eeuwig blijft echter de menschheid! 's Levens rad rolt onafgebroken voorwaarts: geboorte, dood en opstanding, dat alleen is onsterfelijk, daardoor te sterven, heet leven in eeuwigheid." „Als Socrates, Galilet, Huss, Savonarola !" zeide de jezuïet de schouders ophalend. //Vertrouw op een deern, zij laat u folteren, blakeren zooals genen." //Stapelt ze niet eeuwen als gedenkteekens bij hunne graven op," riep Sonnenfels. „En ontsteekt zij niet eveneens de brandstapels en draait zelve de folterschroeven vaster aan," sprak de biechtvader. Toen nam hij Sonnenfels onder den arm en vervolgde, zijn hand streelende, op den goedhartigsten toon: /'Gij bedroeft me; laat u bekeeren. Zoekt ge invloed op de regeering uit te oefenen, kom tot ons — daar vindt ge uw werkkring. Wenscht ge naam op letterkundig gebied — kom tot ons...." Sonnenfels lachte. „O zoo! 'tis u om de vrouwen te doen?" lispelde de pater fleemend, zich de wangen strijkende. „Kom tot ons, daar vindt ge uw werkkring." Sonnenfels brak in een schaterend lachen uit. „Philogyn! dat hebben we nog niet gehad." Maüs stond een oogenblik sprakeloos, toen stemde hij heel gulhartig met lachen in. //Dien daar bekeer ik niet," dacht hij bij zich zeiven. „Ik wensch u geluk met uw werkkring," zeide Sonnenfels steeds lachend, met een honende reverentie. „Apage Satan as!" gilde de pater toornig en poogde met waardigheid de zaal te verlaten, maar de man zonder vooroordeel hield hem terug. „Halt" sprak hij, „ik heb u welwillend toegestaan om te pogen mij te bekeeren; nu wil ik trachten het u te doen." „Mij," sprak de jezuïet medelijdend. „Wat zijt gij voor een persoon ?" vraagde Sonnenfels , het verhoor des paters van voren af herhalende: „lk ben pater Maüs , uit de orde van Jezus , biechtvader van hare Majesteit." „Wat voor een ambt, zaak of beroep heeft 't heerschap?" „Ik ben herder," antwoordde Maüs , de handen zalvend opheffende, „ik wenschte u, het verdoolde lam, te redden." „'Verontrust u daar niet mede," wederlegde Sonnenfels , „ik ben geen lam, ik ben ook een herder; hoedt gij de lammeren, en ik — zal de schapen weiden!" //Vade retro!" riep de biechtvader opnieuw uit, zijn tegenstander verlatende, wiens gelach hem tot in de binnenvertrekken van de keizerin nog in de ooren klonk. HOOFDSTUK V. geheimzinnige brieven. Niet lang nadat de pater het strijdperk verlaten had, trad de kamerjufvrouw Elisa van Budova in de voorzaal, waarin Sonnenfels onbeschroomd bij den schoorsteen plaats genomen had. //Zou deze soms mijn vriend aan het hof zijn?" dacht hij opstaande ; //zoo waar, 't was een dameshand — nu, daar ik toch protectie noodig heb, zou deze kleine beschermvrouw allerliefst zijn." Elisa had hem intusschen met al de vrijpostigheid van een jong verwend meisje opgenomen. //Wie mag dat zijn?" dacht ze, //een sollicitant? Wie anders? Wij moeten dus indruk op hem maken." Toen hem langzaam naderend sprak ze gerekt: //Wat zoekt gij hier?" //Protectie," antwoordde Sonnenfels buigend. //Vraiment," riep de dartele kleine uit, de oogen op gemaakte wijze half sluitende en zich met den zakdoek waaiende, //met zulke verzoeken worden we wel wat overloopen. Intusschen, het zij zoo, ik zal u protegeeren!" toen brak ze op eens in een dol, onschuldig lachen uit en liep uitgelaten door het vertrek. //Ik zoek een vriend," voer Sonnenfels voort. //Een vriend ?" //Of een vriendin," zeide Sonnenfels , wien de ontmoeting met de bekoorlijke onbekende boeide. „Zijt gij misschien mijn vriendin ?" //Ik," vroeg Elisa , hem lachend aanziende. //Wie zijt gij dan eigenlijk, mijnheer?" //Ik ben Sonnenfels." //Zoo ziet er dus een man uit die geen vooroordeelen kent?" sprak Elisa , hem met gekruiste armen aanstarende, //het evenbeeld Gods! Niet kwaad, dat 's waar. De houding resoluut, zooals 'teen kampioen van den vooruitgang betaamt, 't hoofd voor een derde Jupitek , een derde Narcissus." — //Verliefd in zich zelf," zei Sonnenfels knikkende. //Als de apen," bekrachtigde de kleine spottend; „een derde bijbelsch —" //Daar zit geest in," dacht Sonnenfels. //Jacob , die Ezau fopt," besloot de kleine. i/O je, die wordt ondeugend." //Een eerlijk oog, begon Elisa opnieuw, dat u meer zegt dan gij vraagt, maar vermetel —" //Vermetel?" vroeg Sonnenfels , die steeds door haar gefixeerd werd. , //Ja vermetel," zeide Elisa , „'tis den man niet aan te zien, dat zijn grootvader met een marsje liep. Een trotsch voorkomen, dat zich nog niet onder het juk kromde — en toch als 't ware er voor geschapen, onder een vrouwenjuk gebukt te gaan." //Zoo waar, zij is gevaarlijk," dacht Sonnenffls. //En u heeft in 't geheel geen vooroordeelen ?" vroeg Elisa. //Geen," luidde het antwoord. //Ook geen voor jonge meisjes?" vroeg Elisa , terwijl zij tevens met alle koketterie eener kococo-dame in den spiegel zag; //er zijn echter mooie meisjes." //Zeer mooie meisjes," bekrachtigde Sonnenfels. //Al heel mooi," herhaalde Elisa , haar bekoorlijk spiegelbeeld aanziende. //Gij zijt dus mijne vriendin?" vroeg Sonnenfels. //Ik?" //Is deze brief niet van u?" vroeg hij verder en haalde den brief, welken de hofbediende hem gebracht had, langzaam te voorschijn. //Wat voor een brief?" //Een brief van een dameshand," antwoordde Sonnenfels, die mij hier ontbiedt. //Ik drijf geen minnehandel," riep Elisa opgewekt uit, terwijl zij Sonnenfels den rug toedraaide. //Er is geen spraak van min," antwoordde Sonnenfels lachende, //maar wel van protectie." „Sedert wanneer bidt Jupiter om protectie!" spotte Elisa. //Jupitf.r niet," wederlegde Sonnenfels , //maar Jacob die Ezau fopt. Ik wenschte de jezuïeten te foppen en bidt om uwe protectie. Gij zijt zeker een groote, invloedrijke dame?" „Inderdaad," zei Elisa , zich op komische wijze in postuur zettende, „ik treed bij de keizerin vóór biechtvaders en ministers binnen, want — ik kleed haar. Ik ben ingewijd in alle geheimen — van haar toilet." //Dan zijt gij —?" „De kamerdame Elisa van Budova. „En geschapen om mij te beschermen," sprak Sonnenfels , een nommer van zijn blad te voorschijn halende. //Ik die de keizerlijke haren kam?" spotte Elisa. //Dat is meer waard dan in den staatsraad zitting of over een leger te kommandeeren te hebben ," bevestigde Sonnenfels. //Dan zal ik u protegeeren," sprak Elisa met de waardigheid van een Monarchin, //maar wat wenscht gij dan eigenlijk te bereiken ," vroeg zij toen schertsende. //Mijn blad lezende" gaf Sonnenfels ten antwoord en reikte haar met een gracieuse buiging zijn courant over, //zult gij daar al mijne wenschen in uitgedrukt vinden. Zooals ik 't tooneel in een kunstgalerij wil trachten te herscheppen , een duitsch nationale letterkunde in 't leven wensch te roepen, mij de vingers moede schrijf tegen de pijnbank, tegen de privilegiën van den adel, van de kerk, tegen de bureaucratie en het militairisme, kortom tegen alles, dat de volkeren drukt en zeker nog wel eenigen tijd drukken zal, zoo strijd ik voor alles voor een vrije openbare meening en voor haar orgaan: een vrije pers." '/Er is dus eigenlijk niets waarmede gij tevreden zijt?" schertste de schoone kamerjuffer. //Niets," stemde Sonnenfels lachende toe. //Zelfs met de keizerin niet?" vroeg Elisa. //Daar 't allerminst mede," zei Sonnenfels ; „Makia Therksia is de eenigste vrouw die mij 't hoofd kan doen duizelen; zij zit op dtn troon zoo gemakkelijk als andere vrouwen in hare vriendenkringen; slechts Rubens penseel zou in staat zijn dat naar waarde af te malen. Daarom spijt 't mij te meer dat zij zulk eene devote is. Ik wenschte een groote heerscheres van haar temaken, want de hemel weet het, zij bezit er gaven toe." //Gij zijt zeker Vrijmetselaar?" viel Elisa in. //De orde houdt op geheimzinnige wijze de beschermende hand boven mij uitgestrekt," verzekerde Sonnenfels , //deze brief is er bewijs van." //Maar dat is een dameshand?" vroeg Elisa. //Dat schijnt wel." //Laat mij den brief eens zien," ging Elisa verder. Sonnenfels schudde met een grimlach ontkennend met het hoofd. //Wilt ge u dan in 't verderf storten," pruilde de kleine. //Dat 's mogelijk." //Zoo! dus werkelijk onschuldig?" riep Elisa plotseling van toon veranderende uit, „nu ik zal u protegeeren en deze brief is van mij." //Protegeert gij mij," zei Sonnenfels de hand van het bekoorlijke meisje grijpende en haar streelend, //ik verdien het, ik ben onschuldig — maar deze brief is — niet van u." //Afschuwelijk!" riep Elisa en sloeg hem tegelijk krachtig op de hand. „Maar gij protegeert mij toch," bad Sonnenfels. „Ja om u kwijt te raken," zei Elisa schertsend. Op eens werd er hevig gescheld in de richting van de woonvertrekken der keizerin. „Thans komt 't er op aan, mijne missie naar behooren te vervullen," schertste de kamerjuffer, „in't friseeren van de keizerlijke haren." „O! gij hebt een belangrijke missie," riep Sonnenfels opgewekt uit; „een werelddeel heeft 'toog op u gericht. Wees toch barmhartig, laat in 's hemels naam Mama Theresia geen te nauwe schoen aandoen, want zij mocht een doodvonnis te onderteekenen hebben! Hoed u voor overijlde nieuwigheden in chemisetten en kapsels, zij zouden ons lang-gewenschte politieke verbeteringen kunnen kosten; ik bezweer u, wees gij u steeds uwe missie bewust." Er werd wederom gescheld; tegelijk sloop de aartshertog Josepii achter het voorhang van de buitendeur en bleef aldus verborgen de beiden bespieden. „Ach! wat hebt gij voor zorgen," vervolgde Elisa op dezelfden grootmoedigen toon, //hervormingen, regelingen der finantiën, opheffing der jezuïten, gij gelukkige! Maar ik — slapelooze nachten ter wille van eeu nieuwe mode en doodsangsten voor een kapsel 1" Er werd ten derden male gescheld; Elisa wierp het nommer van de man zonder vooroordeel, dat Sonnefels haar gegeven had, op de tafel en spoedde zich heen, terwijl de anders zoo ernstige man haar met een liefdevollen blik nazag. (Wordt vervolgd.) CORRESPONDENTIE. Wegens bijzondere omstandigheden is 't ons onmogelijk de vele ingekomen teekenplanken voor 't begin der volgende week te beantwoorden. (Redactie). ADVERTENTIËN. J. SPANJAARDT, Enkhuizen. Koopman en Commissionair in Landbouw-, Tuin- en Moeszaden, belast zich ook met INCASSEREN VAN WISSELS; in- en verkoop van Effecten. HOEDENFABRIEK en MAGAZIJN, Warmoesstraat bij de St. Annastraat, J 32. tegenover het bijbelhotel. De ondergeteekende beveelt zich bij BB. Vmm. minzaam aan tot het leveren van alles wat tot bovengenoemd vak behoort, voornamelijk bij die BB., die door sterfgeval en liquidatie van zaken toch van leverancier moeten veranderen. LODEWIJKS & Co. Verzoeke s. v. p. op adres en nommer te letten.
24,229
MMKB10:000630002:mpeg21_20
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1876, 01-01-1876
null
Dutch
Spoken
7,848
13,968
Bij een opvatting van het onderwijs in de eigenlijke techniek, in het mechanische der niet-duurzame versterkingskunst, als door den Heer Girard gehuldigd , loopt men bovendien minder gevaar dan bij de veelal ten onzent geëischt wordende en dientengevolge in toepassing gebrachte methode, van door de veelheid der boomen , ten laatste den omvang van het bosch niet te overzien. Van dit standpunt kunnen wij ons, met omvang en inhoud van het 3de gedeelte , dan ook vrij wel vereenigen. Achtereenvolgens vindt men daarin behandeld : de uitvoering der aardewerken; de verwerking van sommige bouwstoffen, als rijshout, enz., tot grondvormen van samenstelling; de bekleedingen; de inrichting en samenstelling van blindeeringen, blokhuizen, magazijnen, schuilplaatsen, middelen tot gemeenschap enz.; de hindernissen ; de mijnen, fougassen, en het gebruik van buskruit en dynamiet als middelen tot vernieling; eindelijk, de inrichting van bestaande terreinvoorwerpen tot middelen ter verdediging. Naar aanleiding van dit laatste punt wordt terecht door Schrijver de aandacht gevestigd op de noodzakelijkheid, de officieren practisch en veelvuldig in het kiezen en inrichten van tijdelijke liniën van verdediging te oefenen. Alleen hierdoor zullen zij , desgevorderd, in staat zijn snel en met beslistheid , op het terrein een juiste keuze uit de hulpmiddelen te doen, die het ter verdediging biedt. Het 4de gedeelte omvat de leer der toepassingen van niet-duurzame versterkingen , voor den tegenwoordigen tijd. Terecht merkt de Schrijver in het hieraan toegevoegde voorwoord op, dat, in zake kunst — gelijk het hier betreft — in den regel minder positieve waarheden dan in zake wetenschap te stellen zijn , doch daarentegen meer, ja het meest, uit de feiten te leeren valt. De historische draad wordt dan ook hier weer opgevat, in zoover, dat alle beginselen die in dit gedeelte worden ontwikkeld, aan de krijgsgeschiedenis der laatste jaren worden getoetst en niet zelden daaruit afgeleid. In den aanhef van dit gedeelte wordt verder het onderscheid tusschen en het kenmerkende van vluchtige, tijdelijke en veldversterkingskunst, naar aanleiding van het doel dat meer bepaald door elk dezer kan worden bereikt, even zinrijk als scherp geteekend. Bij de achtereenvolgende behandeling dezer drie onderdeelen der niet-duurzame versterkingskunst wordt, bij die der vluchtige — het eerste woord dezer kunst —, menige belangrijke bladzijde gewijd aan het vraagstuk omtrent de doelmatigste wijze om troepen, te velde, van gereedschap tot schansarbeid te voorzien; terwijl, in een aanhangsel, op uitvoerige wijze wordt medegedeeld , hoe deze aangelegenheid thans bij het Duitsche leger geregeld is. Bij de hierna volgende behandeling der tijdelijke versterkingskunst — het laatste woord der niet-duurzame —, worden als voorbeelden gegeven de versterkingen van Dresden en bij Florisdorf, in 1866; de ontwerpen van Brialmont , voor laag terrein; en de schans der Hautes Bruyères. Voor de veldversterkingskunst eindelijk, waartoe, volgens den Schrijver, het inrichten van circuin- en contravallatieliniën vooral kan worden geacht te behooren , worden twee voorbeelden gegeven , gevallen behandelende die zich waarschijnlijk in de naaste toekomst hoofdzakelijk zullen voordoen, als : a. ter insluiting eener vesting, waarin zich een sterke mobiele macht bevindt, en waarbij geen circumvallatielinie wordt vereischt — (Parijs); b. ter insluiting eener vesting, waarin zich slechts de gewone bezetting bevindt , doch waarbij een circumvallatielinie moet worden aangelegd en verdedigd — (Belfort). Bij Nota, op de laatste bladzijde der boven beschouwde gedeelten gesteld, wordt door den Schrijver nog een 5de gedeelte van zijn werk aangekondigd, waarin de verkenning van het terrein tot het opmaken van ontwerpen van niet-duurzame versterkingen , en het opmaken van zoodanige ontwerpen zelf zal worden behandeld. De gunstige indruk tot dusver door den arbeid van den Heer Girard, bij ons nagelaten, doet ons met verlangen ook dit laatste gedeelte te gemoet zien. 'sH. 18-4-76. V—N. Conférences militaires beiges. La photographie dans les armées par la capitaine HaNNOT, Chef du service de la photographie au Dépot de la guerre de Belgique. Bruxelles. C. Muquardt. 1876. In beknopten vorm wordt door den Schrijver een overzicht gegeven van het gebruik, dat tot nu toe van de photographie gemaakt is voor militaire doeleinden. Na aangetoond te hebben, dat zij voor de legers te velde, voor geenerlei toepassing vatbaar is, zooals door voorbeelden wordt toegelicht, en dat dus de rol, die zij heeft te vervullen, zich niet verder uitstrekt dan tot den tijd van vrede, worden bijzonderheden medegedeeld omtrent het copiëeren van kaarten met behulp van de photographie, omtrent de photolithographie, de heliograveurkunst, en de methode om zuivere afdrukken te verkrijgen. Daarna wordt een geschiedkundig overzicht gegeven van de toepassing der photographie bij het maken van kaarten aan het Dépot de la guerre in België. Aanvankelijk slechts voor reductiën gebezigd, werden later ook de photolithographie en de chromo-photolithographie toegepast, terwijl ook de photozincographie beoefend werd. De Schrijver treedt daarbij in menige bijzonderheid omtrent die verschillende methodes, en vindt tevens gelegenheid om ook het lithographeeren te behandelen. Het boekje geeft een denkbeeld van de beginselen, waarop de verschillende methodes berusten, en van de toepassing, die van de photographie aan het Dépot de la guerre wordt gemaakt. CORRESPONDENTIE. POOggOOO Door gebrek aan plaatsruimte, zijn eenige boekaankondigingen, waaronder ook die betreffende »de draagbare wapenen der Nederlandsche Landmacht door Jlir. C K. van der Wijck", tot het volgend nummer moeten verschoven worden. OVERZICHT VAN BÜ1TENIAIVDSCHE TIJDSCHRIFTEN. I. LegerorganisaUe en Schutterij. Het Egyptische leger. Geschiedkundig overzicht; recruteering; diensttijd; eigenschappen van het leger; het officierskorps; organisatie en soldij van de geregelde troepen; de ongeregelde ruiterij; het ministerie van oorlog; de generale staf; de militaire scholen. (Jahrb. A. u. M., April.) De verbetering onzer weerbaarheid. Noodzakelijkheid, voordeelen en bezwaren van den algemeenen dienstplicht. Omstandigheden die de oefening beheerschen. Overzicht van de practische doeleinden, die het stelsel van algemeenen dienstplicht voor oogen heeft. (Oest. M. Z., Marz.) Wijzigingen in de wet, betreffende de samenstelling der kaders en de sterkte van het actieve en territoriale leger in Frankrijk. Veranderingen, die de Fransche legerwet van 13 Maart 1875, door het besluit der Nationale Vergadering van 15 December 1875, heeft ondergaan. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) Veranderingen in het Duitsche leger. Opgave van de veranderingen en nieuwe formatiën, die, bij den aanvang van 1876, in het Duitsche leger zijn ingevoerd. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) Het Belgische leger in het jaar 1875. Beknopte beschrijving der Belgische legerorganisatie. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) II. Algemeene krijgskunst. Proeve van een philosophisch overzicht van den oorlog, of verzameling van militaire grondbeginselen. [Vervolg.) (Sp. M., Avril.) Leer der marschen. [Vervolg.) De veiligheidsdienst, bestemming, sterkte, samenstelling en indeeling der achterhoede. Afbeeldingen van de marschorde der verschillende colonnes, en beschouwingen hierover, met overzichtstabellen van de gegevens behoorende bij elke colonne. Uitgebreidheid der colonnes, volgens onderscheidene schrijvers, en mededeelingen daaromtrent. (Sc. M., Avril.) Oorzaken en gevolgen van de voortdurende uitbreiding der staande legers. Lezing door den Generaal Brialmont, den 16den Dec. 1875, in de Belgische Koninklijke Academie van wetenschappen gehouden. (Sc. M., Avril.) Tactische studiën. III. Requisitiën. Oorsprong van het requisitie-stelsel. Wijze waarop het in de tegenwoordige oorlogen wordt toegepast. De verpleging van het Oostenrijksche vrijkorps in Mexico. Requisitiën door de troepen zelf. Uit een tactisch oogpunt komen in aanmerking requisitiën in en buiten bewoonde oorden. Iedere requisitie, die voorwaarts van de eigen voorposten wordt ondernomen, moet tactisch worden gedekt. Omstandigheden, die op de sterkte der dekkingstroepen van invloed zijn. De verdeeling der dekkingstroepen en de bevelvoering. Beschikkingen voor den afmarsch. Tactische uitvoering. Handelingen bij een vijandelijken aanval. (Oest. M. Z., Marz.) De spoorwegen als oorlogsmiddelen, met het oog op hunne diensten in den oorlog 187 0/71 bewezen. De militaire belangen en die van het algemeen verkeer gaan ten opzichte van de spoorwegen, hand aan hand. Ondervinding in den oorlog van 1870/71 opgedaan. Beschouwing over de leiding, den invloed van het krijgsbestuur op de banen, en de dienstverdeeling. Bijzondere diensten der Fransche spoorwegen in 1870/71. Spoorweggebruik van Duitsche zijde. Het bijzondere verkeer moet in oorlogstijd ophouden en slechts met toestemming van den opperbevelhebber worden heropend. De verpleging, en het vervoer van gewonden en zieken door middel van spoorwegen. De algemeene dienstplicht zal het gemakkelijke gebruik der spoorwegen in den oorlog bevorderen. (Oest. M. Z., Marz.) De zomeroefeningen van de Russische troepen in 1875. (Wordt vervolgd.) (Jahrb. A. u. M., April.) De korpsmanoeuvres bij Breslau en Liegnitz, in September 1875. Schets van het verloop der in het vorige jaar door het 5de en 6de Duitsche legerkorps uitgevoerde herfstmanoeuvres. Bespreking van eenige tactische détails naar aanleiding dier manoeuvres. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) De Russen in Turkestan. (Vervolg.) Gezondheidstoestand. Het onderwijs. De dienst der troepen. Militaire oefeningen. De oorlogvoering der Turkestansche troepen. Vechtwijze. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) Over ge vechts ex ere i tiën. Bijdrage tot de geschiedenis van den generalen staf. (Vervolg.) (M. W. Ver., Band XII, 2 en 3.) IV. Teclinieh der artillerie en balistiek. Studie over vesting- en kustartillerie. Beschrijving van het Kruppkanon en mededeeling der daarmede genomen proeven. Vergelijking met het Eng. kanon van 81 ton. Beschouwing over het geschut van Krtjpp; Frankrijk moet voor zijne bewapening daarvan partij trekken. (Sp. M., Avril.) Over het gebruik der sp r ei d i ng ssch aa 1. Zij heeft de gedaante en afmetingen van een klein horloge, en dient om bij het inschieten, zeer snel en tevens nauwkeurig, de aan te brengen correctie te berekenen. Aan de eene zijde is opgegeven, hoeveel percent der schoten, bij een bepaalde 50$ spreiding, vallen in strooken van verschillende breedte, opklimmende met 2 M.; aan de keerzijde zijn voor de verschillende afstanden aangeduid: de bestreken ruimten voor 1 M. hoogte, alsmede de coëfficiënten, waarmede de afmetingen der genoemde strooken moeten vermenigvuldigd worden , om een overeenkomstig percent schoten daarin te verkrijgen, De wijze waarop met deze schaal moet worden gewerkt, wordt verklaard, terwijl een aantal voorbeelden het gebruik toelichten. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) Verslag, uitgebracht naar aanleiding van den, op 27 Juli 1874, door het ministerie van oorlog in Nederland, verstrekten last, ter beproeving van de schrootkanonnen Christophe-Montionï, Palmkrantz-Winborg en Gatling. Vertaling van het opstel voorkomende in de Verslagen, rapporten en memoriën, Deel 7, bladz. 95. (Archiv, Band 79, Heft 2.) Het Krupp-kanon van 35,5 cM. De schietproeven van 27 Dec. 18 7 5. Overgenomen uit Schw. A. N°. 1. Korte beschrijving met teekeningen van kanon, affuit, raam enz. Zie Mil. Speet, bladz. 182. (Rev. d'A., Avril.) Korte mededeeling betrekkelijk een toestel tot het bepalen van de grootte en de wet der spanningen in de ziel der vuurmonden, en zulks in verband met den tijd, waarin die spanningen werken. De toestel berust op de eigenschap van de metalen, om onder groote drukkingen, als vochten door nauwe openingen uit te stroomen. Uit de afmetingen van den uitgevloeiden metaalstraal, kan tot de grootte der uitgeoefende spanning worden besloten, terwijl uit de kromme, die een stift, tijdens de uitvloeiing van het metaal, op een chronometrisch in beweging gebracht vlak beschrijft, de wet der spanningen kan worden afgeleid. (Rev. d'A., Avril.) De draagbare wapenen in Frankrijk. (Vervolg.) De getransformeerde geweren en karabijnen, model 1866—1874. Opgaven betrekkelijk de baan dier wapenen. (Rev. d'A., Avril.) De bank, tot het insnijden der trekken bij kanonnen, in gebruik bij het centraal depot der artillerie. Uitvoerige beschrijving met teekening. (Rev. De menage der manschappen en de officierstafels. Een aanbevelend woord tot oprichting van militaire consumtievereenigingen en, in verband daarmede, van officierstafels in den geest der Engelsche mess. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) VI. Geneeskundige en veterinaire dienst. Gezondheidsstatistiek van het Oostenrijksche leger over Dec. 18 7 5. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) 1111. Hilitair onderwijs. De belegeringsoefeningen op de kaart in Oostenrijk, In den afge- loopen winter heeft te Weenen de eerste oefening plaats gehad; zij vond veel bijval en boezemde in hooge mate belang in bij de officieren. De wensch wordt uitgedrukt 0111 de oefeningen ook in andere garnizoenen te doen houden. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) IX. De krijgswetenschap met betrekking1 tot het wapen der infanterie. Over het schietreglement der infanterie. Ter aanvulling van de aankondiging van het werk »Bepalingen omtrent het schijfschieten der infanterie" in het Maart-nummer der Jahrb., worden de wijzigingen aangegeven , die door het nieuwe schietreglement in het richten zijn gebracht. (Jahrb. A. u. M. , April.) Over schietoefeningen. Het groote gewicht dezer oefeningen. Het theoretisch en practisch onderricht in het gebruik van het geweer. Verbeteringen daarin aan te brengen. Middelen om den lust voor het schijfschieten op te wekken. (M. W. Ver., Band XII, Heft 2 en 3.) De organisatie der Duitsche artillerie. (Slot.) Saksen. Wurtemberg. Beieren. Tabellarisch overzicht van de indeeling en sterkte der gezamenlijke Duitsche artillerie. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) De afstandsmeter van Le Boulengé. Beschrijving van het werktuig (vergelijk Mil. Speet., jaargang 1874, bladz. 360 en 681, alsmede jaargang 1875, bladz. 271.) (Archiv, Band 79, Heft 2.) Over de correctie van het schot uit kustgeschut, bij het vuren op beweeglijke doelen. (Vervolg.) Ook bij het bezit van goede hulpmiddelen tot waarneming van den afstand, blijft de correctie bij het schieten noodig. De tegenwoordig in gebruik zijnde meetplanchetten voldoen goed, en zullen nog beter voldoen , wanneer zij de verbeteringen door Siemens voorgesteld, zullen hebben ondergaan. De stand van het beweeglijke doel kan daarmee in elk gewild oogenblik worden aangewezen, maar daar op het oogenblik van afvuren die stand weder gewijzigd zal zijn, worden aanwijzingen gedaan, hoedanig gehandeld moet worden, om de daarbij behoorende correctie bij het richten uit te voeren. In een naschrift van de Redactie wordt gewezen op de voordeelen, die het bezit van een tweetal juistschietende kanonnen van klein kaliber (9 cM.), voor de waarneming van den afstand en het inschieten, kunnen opleveren. (Archiv, Band 79, Heft 2.) Opmerking naar aanleiding van het opstel: sOver de correctie van het schot uit kustgeschut enz." Opheldering van misverstand. (Archiv, Band 79, Heft 2.) De tactiek der artillerie gedurende den oorlog van 1866. (Vervolg.) Handelingen der artillerie in den slag van Königgratz of Sadowa. Beschouwingen daaromtrent. (Rev. d'A., Avril.) Mededeeling omtrent de vorming van richters in Rusland. Uittreksel van de in 1875 te Petersburg verschenen Handleiding voor de instructie der Russische veldartillerie, van Zinowief. (Rev. d'A., Avril.) Overzicht van de handelingen der Duitsche artillerie, gedurende het beleg van Schlettstadt in 1870. Naar aanleiding van: von Neumann, Die Eroberung von Schlettstadt und Neu-Breisach im Jahre 1870. (Rev. d'A., Avril.) Beschouwingen over vuuruitwerking en tactiek. Reuzen mijnen, in de steengroeven van Zurkovo. Voor den bouw van een handelshaven te Fiume wordt de kalksteen van 2,7 soortel. gew. en van 320 tot 330 KG. weerstand pr. cM2, door zwaar met haloxyline of dynamiet geladen mijnen, uit de bovengenoemde groeven gebroken. De ladingen, langs een of tweemaal rechthoekig omgebogen putten ingebracht, wisselden, in het geheel, van 2240 tot 18.100 KG. af, en werden op meerdere punten harer oppervlakte gelijktijdig en langs electrischen weg ontstoken. Alle onkosten inbegrepen, kwamen zij, tot ontsteken gereed, op omstreeks ƒ 5 pr. KG. te staan. (Mitth. A. u. G., Heft. 3.) Een studie over gepantserde geschuttorens. (Vervolg.) III. Hun weerstandsvermogen, beoordeeld naar: a.) de dikte der pantserplaat die, door een bekend projectiel, met gegeven trefsnelheid, van bepaalde afstanden geschoten, wordt doorboord; b.) het gewicht van het projectiel, met gegeven trefsnelheid , van bepaalden afstand geschoten, waaraan door een bekende plaat weerstand geboden wordt; c.) 'proeven tegen gepantserde geschuttorens of diergelijke torenwanden genomen. — Ad a. en b..• algemeene beschouwingen omtrent het arbeidsvermogen der projectielen en het verlies daaraan bij het doorboren eener plaat, door vervorming en verhitting; arbeid tot doorboren vereischt; vergelijkingen tusschen deze grootheden, volgens Noble , English , Hélie , Gadaud , Adts en King. — Ad c.: uitkomsten van verschillende proeven tegen en van beschieting, in verschillende gevechten, van gepantserde torens, waarbij de proeven op het schietveld te Tegel genomen (1870), en de gevolgtrekkingen die daaruit temaken waren, zeer uitvoerig worden behandeld. — Proeven omtrent den weerstand der zgn. torenglacis en omtrent de snelheid waarmede uit geschuttorens op een zich bewegende schijf kan worden gevuurd. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) Bevrozen dynamiet. Mededeeling van proeven en beredeneerde beschouwingen omtrent de wijze waarop nitroglycerine — als olie — en dezelfde stof — door aanwending van eenig opzuigend bindmiddel — tot dynamiet enz. verwerkt, zich verhouden bij lage temperaturen. — Het besluit is: dat de olieachtige vloeistof zelve niet zoo spoedig en op ongelijkmatiger wijze bevriest, dan wanneer, met eenig bindmiddel, tot dynamiet, of dgl. Willem III, Stadhouder van Holland en Koning van Engeland. (Vervolg.) (Sp. M., Avril.) Studie over het gedeelte van het rapport van den Heer Perrot betreffende de operatiën van het Oosterleger. Door mededeeling van feiten wordt aangetoond, dat het rapport met verregaande partijdigheid is gesteld; dat het eenig doel van den verslaggever is geweest, den opperbevelhebber lof toe te zwaaien ten koste zijner onderbevelhebbers, en dat de Kolonel Leperche , eerste adjudant van den Generaal Bourbaki , daartoe als werktuig heeft gediend. (Wordt vervolgd.) (Sp. M., Avril.) De gevechten van den 9den December 1870 op den linkeroever van de Loire. Vertaling van een artikel uit het Militar Woch.enbla.tt, waarin de bedoelde gevechten worden beschreven, en een critiek wordt geleverd over hetgeen daaromtrent voorkomt, in de werken van den Generaal Chanzy en den Heer de Freycinet. Tevens wordt het rapport van den Generaal Maurendy aan den Generaal Chanzy omtrent die gevechten medegedeeld, om te doen uitkomen, dat het kasteel van Chambord niet door de Franschen verdedigd is. (Sp. M., Avril.) De veldtocht der Russen in den khanat van Kokhand. [Vervolg.) (Sc. M., Avril.) Geschiedenis der dragonders. (Vervolg.) Tijdperk van Hendrik III. (Sc. M., Avril.) Geschiedenis van de Fransche artillerie volgens het werk: Histoire de 1'artillerie par le Général Suzanne; Paris, Hetzel 1874. (Archiv, Band 79, Heft 2.) Waarom verliet de Veldmaarschalk, Hertog Ferdinand van Brunswijk, den Pruisischen dienst in 1 766? Uit officieele bescheiden wordt aangetoond, dat in de verschillende geschriften, omtrent de redenen van het ontslag, onjuiste mededeelingen worden gedaan. (Jahrb. A. u. M., April.) De partijgangerstocht van den Luitenant-Kolonel von Meyer naar den Boven-Palz en Franken in 1 758. (Jahrb. A. u. M., April.) De veldtocht van Bourbaki tegen den Generaal von Werder. (Wordt vervolgd.) (Jahrb. A. u. M. , April.) Naschrift op het opstel: De slag bij Loigny-Poupry. (Jahrb. A. u. M., April.) XVII. Staatkunde. Staatsrecht. Overzicht van den toestand van Algerië, volgens een rapport van den Gouverneur-Generaal, den Generaal Chanzy. De liberale wijze van bestuur en het stelsel van decentralisatie, daarbij door den Generaal Chanzy gevolgd, worden zeer geroemd. (Sp. M., Avril.) XVIII. Onderwerpen van gemengden aard. Maandelijksche kroniek. Wederlegging van berichten in de Avenir Militaire omtrent tekortkomingen van de intendance. (Sp. M., Avril.) De Fransche Academie van wetenschappen over de Revue d'Artillerie. Gunstig oordeel der Academie over een drietal artikelen in de nummers van Aug., Sept. en Oct. 1875. (Mitth. A. u. G., Heft 3.) Verscheidenheden. Frankrijk: De graphische hygrometer van Lowe.— Engeland : Beproeving van mangaanbrons te Woolwich. — Nieuwe proeven met het kanon van 81 ton. Slotoordeel, van het officieele rapport over de proeven te Okehampton. — Duitschland: Munitieverbruik en geleden verliezen in de veldslagen rondom Metz. — Oostenrijk: De Uchatius-granaat. (Rev. d'A., Avril.) Kleine bijdragen. De reglementaire vormen voor het vuurgevecht eener batterij. Het aanduiden van de doelen der artillerie bij oefeningen met andere wapens. (Oest. M. Z., Marz.) MILITAIRE ADMINISTRATIE. (Vervolg van n". 5 , bladz. 291 en slot.) —«-#3a§essê«=ïï— VI. Kleedings- en reparatiefonds. Ten opzichte van dit onderwerp kunnen wij — we moeten het gul bekennen — liet met ons zelf niet eens worden , wat de voorkeur verdient: het behouden van het zoogenaamde kleedings- en reparatiefonds of het afschaffen daarvan, met indeplaatsstelling van het verstrekken en onderhouden der kleeding voor rekening van het Rijk. Vóór het behoud pleit veel. In de eerste plaats toch is het een zeer nuttige zaak, dat de man zelf zijn rekening controleert, waardoor misbruiken worden voorkomen, en dat zorg voor zijn kleeding den soldaat geldelijk voordeel verschaft, welk een en ander door het fonds zeer wordt bevorderd. In vroegere tijden zag men dan ook niet zelden soldaten berekeningen maken, om met November een goed bedrag uit de sreserf" te krijgen, en wanneer dit daartoe noodig was, onderwierpen zij zich vrijwillig aan een soms niet onbeduidende korting op de soldij. Dit maakte het fonds, als het ware, tot een spaarbank, en, niemand zal ontkennen dat dit zijne nuttige zijde had. Die goede tijd is evenwel voorbij. Het »excedent" wordt niet meer jaarlijks uitbetaald, en, al gebeurde dit ook, de toelage is thans niet in verhouding tot de behoefte. Wil men dus het fonds behouden en daarvan nut hebben, dan moeten de toelagen daarvoor worden verhoogd, zoodat er, althans voor den zuinigen soldaat, kans bestaat om daarmede te kunnen rondkomen, en zelfs iets over te houden. Die verhooging kan, zonder nadeel voor het Rijk, plaats hebben, want wat men thans aan toelagen te weinig betaalt, komt toch als «nagelaten schuld van afgegane manschappen" aan het Rijk in rekening. Verhoogt men derhalve de toelagen zoodanig, dat gemeld doel kan worden bereikt, dan zal dit zuinigheid en spaarzaamheid bij den soldaat bevorderen, IV. S. 1. D. N°. 6. 1. en 's Rijks belang daarbij winnen. Doet men dit niet, dan heeft, naar ons oordeel, het fonds geen raison d'étre, en behoort het te worden afgeschaft. Alsdan zou, evenals vroeger, kleeding »op dracht" kunnen worden verstrekt. De tijd, waarin dit in zwang was, hebben wij niet gekend, maar een oud kapitein, die in de administratie der kleeding op dracht was grijs geworden, riep eenmaal, toen men het gesprek op dit onderwerp bracht: »praat »mij niet van dien lastigen boel. Ik houd niet van administratieven rompslomp, »en dus ook niet van het kleedings- en reparatiefonds, —maar heb nooit een «maatregel meer toegejuicht dan die, waarbij de kleeding op dracht met al »de daaraan verbonden staten, rapporten, berekeningen, inspectiën enz. werd «afgeschaft". En die man sprak bij ondervinding en meende het altijd goed. Wij durven dus niet bepaald vóór afschaffing van het fonds adviseeren, te minder, omdat — al gaf men de kleeding op dracht — toch nog altijd een rekening met den man zou moeten worden gehouden voor reparatiën, te vroege of te late vernieuwing, verkoop of verwaarloozing enz. W ij hellen dus meer over tot behoud van het fonds, mits men dan ook de toelage evenredig aan de kosten make. Er zou nog wel een ander stelsel kunnen worden ingevoerd, namelijk het volgende: Den soldaat te kleeden en de kleeding te onderhouden alsmede te vernieuwen geheel voor 's Rijks rekening, zonder daarbij te letten op geldswaarde en drachttijd. Een verklaring van den compagniescommandant, bekrachtigd door den bataljonscommandant, zou in dat geval voldoende moeten worden geacht, om de noodzakelijkheid der verstrekking te staven. Dit zou zeker tot bevordering van eenvoudigheid in de administratie der kleeding een geheel afdoende maatregel zijn, maar wij durven dien voor vredestijd niet aan te bevelen, omdat hij te duur zou zijn. Voor oorlogstijd echter, zou die maatregel in toepassing kunnen worden gebracht. Bij het uitbreken van oorlog zou namelijk de rekening in het kleedings- en reparatiefonds kunnen worden gestaakt, dat wil zeggen , het saldo wordt geconstateerd en blijft onveranderlijk staan tot na den ooilog, en de goederen, die de soldaat in gebruik heeft, blijven diens eigendom. Gedurende den oorlog wordt geen toelage genoten, doch de benoodigde kleeding verstrekt en onderhouden naargelang van de behoefte en voor rekening van het Rijk. Na den oorlog wordt het oude saldo weer op rekening van den man gebracht en de toelage neemt weder een aanvang. Nu zal dit stelsel in den oorlog wel wat meer geld kosten, wijl men al licht zal toegeven aan de neiging , om den soldaat vóór de heropening der rekening goed te voorzien; maar, a la guerre comme a la guerre; daarop behoort men in oorlogstijd zoo nauw niet te zien. Al ontvangt dan ook al een soldaat om niet een enkel kleedingstuk meer dan hem, strikt genomen, toekomt, dit is geen groot bezwaar, want dat gebeurt niet dikwijls. Men zou dus in vredestijd het fonds kunnen behouden en het in oorlogstijd buiten werking brengen. Dan is het trouwens, door de vele werkzaam- heden, daaraan verbonden, niet houdbaar. In vredestijd is evenwel voor die werkzaamheden tijd en gelegenheid genoeg. VII. Verlichting en verwarming van kazernen. Er bestaat, wat de verlichting der kazernen aangaat, een zonderlinge toestand. In sommige garnizoenen heeft die plaats geheel voor 's Rijks rekening (Schoonhoven enz.). In andere plaatsen dragen de onderofficieren één, en de minderen een halven cent daags bij voor de verlichting, en wordt het te kort komende voor 's Rijks rekening gebracht (Amsterdam enz.); weder in andere komt de verlichting geheel voor rekening der troepen, en draagt het Rijk daartoe niets bij (Maastricht enz.). Wat tot die verschillende wijzen van handelen — zoo wij meenen, onder den Minister Blanken ingevoerd — geleid heeft, weten we niet, maar wel, dat die regeling ons niet billijk toeschijnt. Voor verwarming van lokalen wordt jaarlijks ƒ 15 per compagnie toegestaan, en wel — oneigenaardig genoeg — uit de «kosten voor het militair onderwijs". Die som komt ons evenwel niet toereikend voor. Onzes inziens behooren èn de verlichting èn de verwarming der kazernen geheel voor 's Rijks rekening te komen. Daarin zou kunnen worden voorzien op dezelfde wijze als dit voor de militaire wachten plaats heeft, door namelijk de hoeveelheid der brand- en lichtstoffen voor elk jaargetijde vast te bepalen, of, waar gas tot verlichting gebezigd wordt, voor de capaciteit en het getal der pitten en den tijd, dat die branden zullen , vaste regelen te stellen. Wanneer wij hier deze zaak willen geregeld zien als in de militaire wachten, dan zonderen wij daarvan evenwel uit, dat de levering van brand- en lichtstoffen voor het geheele Rijk door één aannemer zou moeten geschieden. Dit behoort ook voor de wachten te worden afgeschaft. Elk garnizoen behoort ook hier in zijn eigen behoeften te voorzien. VIII. Fourages voor paarden. Thans worden de fourages voor de paarden, in de garnizoenen, eens in het jaar aanbesteed. Dit is wel gemakkelijk, maar, naar ons oordeel, niet voordeelig voor de schatkist. Daar de prijzen van haver, hooi en stroo veel aan rijzing en daling onderhevig zijn, lijdt het wel geen twijfel, dat het zeer moeilijk is vooruit, voor een geheel jaar, een ook maar eenigszins te vertrouwen berekening van die prijzen te maken. Aan de aanneming is dus voor de leveranciers een belangrijke risico verbonden, ook al treden geen buitengewone omstandigheden in het spel, zooals oorlog, misgewas enz., die bijzonderen invloed uitoefenen. Het gevolg daarvan moet wezen, dat de aannemers om zich voor verlies te vrijwaren — hoogere prijzen moeten eischen, dan bij levering op korten termijn noodig zou zijn. Wellicht juist ten gevolge van die risico, zijn er maar weinig personen in den lande, die naar een aanneming van fourages mededingen. Sedert jaren zijn het altijd ongeveer dezelfde personen in dezelfde garnizoenen. De concurrentie schijnt dus luttel, en met een weinig onderling overleg kunnen belanghebbenden het wellicht gemakkelijk samen vinden en zorgen, dat, wie aannemer is , dit blijft. Bovendien leidt de aangenomen regel, dat voor haver, hooi en stroo slechts één aannemer is, er toe, dat de levering van elk artikel niet aan den minsten inschrijver kan worden gegund, en ook dit maakt de fourages duurder dan noodig is. Om aan een en ander een einde te maken, schijnt het ons raadzaam toe, de fourages in de garnizoenen te doen aanschaffen door de troepen zelf. op de wijze als dit b.v. met de granen in de garnizoensbakkerijen geschiedt, en wel haver, hooi en stroo elk afzonderlijk, voorts de magazijnen zoo dicht mogelijk bij de kazernen te plaatsen en deze onder eigen beheer te administreeren. De levering zon dan in minder groote hoeveelheid, op korter termijnen, kunnen plaats hebben, de risico veel minder zijn, en waarschijnlijk het getal aannemers grooter en de kosten kleiner worden. Door dit laatste zouden dan tevens de kosten, aan het aanleggen van magazijnen verbonden, wellicht worden gedekt. IX. Voerwezen. Het leger is naar ons oordeel thans niet voldoende bekend met het getal en de soort van voertuigen, die bij het veldleger behooren, noch genoegzaam geoefend in het gebruik daarvan, de wijze van bepakking enz. enz. Daarin verbetering te brengen komt ons vooral noodig voor, ook ten einde de troepen er aan te gewennen, zich zooveel mogelijk met die voertuigen te behelpen. Ook in dit opzicht vreezen wij, dat bij velen de handen verkeerd zullen staan, als die voertuigen — thans in de artilleriemagazijnen opgelegd — eens in gebruik moesten worden gesteld. Naar ons oordeel behooren die voertuigen steeds, geheel uitgerust, bij de troepen aanwezig te zijn , en van tijd tot tijd bij exercitiën, en in allen gevalle bij marschen en groote manoeuvres te worden medegevoerd, zoowel om de deugdelijkheid van samenstelling en inrichting te kunnen constateeien, als om de troepen in het gebruik daarvan te oefenen. In allen gevalle behoort men dit lastig doch onmisbaar aanhangsel van een veldleger steeds beschikbaar te hebben, zonder dat het noodig is, de toezending uit min of meer verwijderde magazijnen af te wachten , en daarna de voertuigen door personen, daaraan geheel of gedeeltelijk vreemd, voor het gebruik te doen in gereedheid brengen. Bij de tegenwoordige regeling bestaat er — naar wij vreezen — weinig kans, dat de voertuigen , bij een onverhoopte mobilisatie, in tijds in dienst zullen komen. Wij zijn nimmer in de gelegenheid geweest, om te kunnen beoordeelen, of de voertuigen , zooals die thans bestaan, aan de eischen voldoen. Het komt ons evenwel voor, dat ook ten deze niet het bataljon, maar de compagnie de eenheid zou behooren te wezen, waarnaar de verstrekking behoort te worden geregeld. Bij elke compagnie zou b.v. aanwezig kunnen zijn een licht voertuig, dat door één paard kan worden getrokken, en bestemd is tot vervoer der koffers van de officieren, veldkookgereedschap, een kleine voorraad patronen, gereedschap en stoffen voor het doen van kleine herstellingen aan kleeding, schoeisel, trektuigen enz. Door de verstrekking per bataljon is — naar het ons toeschijnt — de compagnie in vele gevallen te ver van de voertuigen verwijderd, om daarvan behoorlijk en tijdig nut te hebben. X. Velduitrusting. Evenals de voertuigen, behooren ook de voorwerpen van velduitrusting — veldflesschen, broodzakken, kookketels enz.—naar ons oordeel, steeds bij de korpsen aanwezig te zijn. Thans liggen die in het magazijn te Woerden opgestapeld , en moeten dus naar de korpsen worden gezonden , wanneer ze hierbij noodig zijn, waardoor al weder, in spoedvereischende gevallen, werk moet worden verricht, waaraan de troep niet gewoon is, en gevaar ontstaat, dat een troep zal moeten marcheeren, alvorens in het bezit te zijn van zijne velduitrusting. Nadat de voorwerpen thans tijdelijk in gebruik zijn geweest, worden ze weder naar Woerden teruggezonden. De veldflesschen worden, na terugontvangst, telkens schoongemaakt, daartoe de bodems er uitgenomen , en weder daarin gesoldeerd. Dit veroorzaakt telken jare aanzienlijke kosten, zoowel van vervoer heen en terug, als van het in orde brengen der goederen. Dus — ook als maatregel van zuinigheid — komt het ons raadzaam voor, deze voorwerpen steeds bij de troepen voorhanden te hebben, en de veldflesschen en broodzakken tot de uitrusting van den man te doen behooren. Thans is het niet te verwonderen, dat de soldaat — nu hem die voorwerpen slechts voor korten tijd verstrekt worden en hij dus aan gebruik en onderhoud niet gewoon is — daarvoor weinig hart en weinig zorg heeft, ja er zelfs een tegenzin in heeft, wijl hij niet weet, door wien en tot welk einde die vóór hem gebruikt zijn. Hoewel dit minder tot het door ons behandelde onderwerp behoort, meenen wij toch hier ter plaatse de opmerking te mogen maken, dat blik geen goede grondstof voor veldflesschen is. Dit toch is te veel aan roest onderhevig, om voor het medevoeren van drank, die meestal zuur bevat, geschikt te kunnen zijn. Het tegenwoordig Pruisisch model — glas met een zeer dun plaatijzeren omkleedsel — verdient, naar ons oordeel, verreweg de voorkeur. De broodzakken zijn naar onze meening te groot, en zouden bovendien — om in alle omstandigheden bruikbaar te wezen — van waterdichte stof behooren te worden vervaardigd. Wellicht zou het nog doelmatiger zijn aan de manschapgen te verstrekken een tasch, verdeeld in drie naast elkander liggende afdeelingen, eene — de voorste — met klep voor patronen (die niet in den ransel worden geborgen, dus voor dadelijk gebruik), schroefdraaier, oliefleschje enz.; eene — de achterste — met klep voor brood enz., en eene — de middelste — voor de veldflesch. Op die wijze zou men drie vliegen in een klap slaan. XI. Ziekeninrichtingen. Over dit onderwerp hebben we reeds in de eerste afdeeling onze meening gezegd, en kunnen dus volstaan met daarnaar te verwijzen. Alleen zij hier nog opgemerkt, dat wij het noodig achten, dat in alle inrichtingen van dien aard de administratie behoort te zijn ingericht op dezelfde wijze, en zoodanig, dat de korpsen los zijn van de manschappen, die in de ziekeninrichtingen worden verpleegd. Alles waarop de verpleegden aanspraak hebben — en dus ook de soldij — moet hun door de administratie der inrichting worden verstrekt, en door deze worden verrekend, zonder tusschenkomst der compagnieën. XII. Stamboeken. Thans wordt bij de hoofdadministratie van elk korps en bij de verschillende dienstvakken een stamboek van officieren en van minderen aangehouden, terwijl het dubbel daarvan bij het departement van oorlog berust en daarbij eveneens wordt bijgewerkt. Tot dit laatste moeten elke drie maanden aan gemeld departement worden gezonden, een afschrift van het stamboek van de bijgekomen manschappen, benevens rapporten, houdende vermelding van de afgegane manschappen en van de veranderingen en bewegingen, waarvan in het stamboek van het korps aanteekening is gedaan. Dit een en ander veroorzaakt èn bij de korpsen èn bij het departement van oorlog een berg van geestdoodend schrijfwerk. Weken en maanden moeten worden doorgebracht om in moeilijk te hanteeren groote folianten bijschrijvingen te doen, als daar zijn: »den .... met onbepaald verlof, »den .... bij het korps terug, »den .... gereëngageerd voor . . jaren, ingaande den . . . met . . . (of zonder) handgeld". Als er , zooals in de laatste jaren , een drie- a viertal lichtingen miliciens worden onder de wapenen geroepen, geeft dit een arbeid, waaraan waarlijk geen doorkomen is. En , wat dien arbeid nog lastiger maakt, is, dat de voor het departement van oorlog bestemde opgaven in volgorde van de stamboeknummers moeten worden gerangschikt, en met dit werk dus niet kan worden aangevangen dan na alloop der drie maanden. Wij voor ons zouden dit onderwerp op de volgende grondslagen wenschen geregeld te zien. Voor elk militair wordt, zoodra hij in dienst komt, een stamlijst in tweevoud opgemaakt op een kwart vel papier. Ten bewijze van echtheid wordt die lijst voorzien van de handteekening van den commandeerenden officier bij de hoofdadministratie en van een afdruk van zijn dienststempel. Alle omschrijvingen worden zoo beknopt mogelijk gesteld, en overtollige aanteekeningen vermeden. Tot bevordering van dit doel wordt geen melding gemaakt van groot verlof aan miliciens verleend. Daartoe zou wijziging der pensioenwet noodig zijn, zoodat de tijd, met groot verlof doorgebracht, ook voor pensioen rekende, iets, wat ons, afgescheiden van de vermindering van arbeid, zeer billijk voorkomt, en ook weinig kosten zou veroorzaken, vooral wanneer men b.v. aan plaatsvervangersdienst geen pensioen verbond. Eén exemplaar der bovenbedoelde lijst berust en wordt bijgehouden bij de compagnie, het andere bij de hoofdadministratie. Bij het verlaten van den dienst, overlijden, als anderszins, zendt de compagnie het bij haar berustend exemplaar, geheel bijgewerkt, aan de hoofdadministratie. Deze vergelijkt dit met het exemplaar in haar bezit en verbetert het zoo noodig. Eens in de drie maanden, worden de duplicaten van de stamlijsten der afgegane manschappen, vergezeld van een lijst, houdende vermelding van de nummers der lijsten, aan het departement van oorlog gezonden en daar bewaard. Door dien maatregel zou : bij het departement van oorlog een eindeloos en tijd- en geestdoodend werk bijna geheel vervallen; bij de hoofdadministratie het stamboekwerk tot op ongeveer de helft worden verminderd, en de compagnieën steeds in een zeer klein bestek, dat niets overtolligs bevat, in het bezit zijn van de stamlijsten van al de daarbij dienende militairen. Wèl zouden de lijsten bij de compagnieën moeten worden bijgehouden, maar dit zou geen vermeerdering van arbeid vorderen, wijl dezelfde aanteekeningen toch thans in de zakboekjes en gedeeltelijk ook in het schuldboek worden gehouden , en dit, bij invoering der lijsten, niet meer zou behoeven te geschieden. Met de stamboeken der paarden zou men op de thans gevolgde wijze kunnen blijven handelen. Met paarden hebben geen tusschentijdsche bewegingen plaats, die in de stamboeken moeten worden aangeteekend, en het werk bepaalt zich dus tot »aan-" en »afvoeren". De namen der paarden zouden evenwel, als van geen het minste nut, kunnen worden afgeschaft. Op de stalplankjes zou in plaats van den naam, het stamboeknommer bij het hoefnommer kunnen worden vermeld, ten einde bij een te houden inspectie tot aanwijzing te kunnen dienen. Wat den Heer Boers, gepensionneerd hoofdintendant, kan hebben bewo- gen, om een handleiding voor de cadetten van alle wapenen met een lijst der 999 namen van paarden te verrijken, verklaren we niet te weten. Die lijst is daarin evenmin op hare plaats, als b.v. de lijst van gebreken, waarvoor een militair voor den dienst kan worden afgekeurd dit wezen zou. Wij hopen, dat, door de invoering van behoorlijke administratieve voorschriften, de bedoelde handleiding — die, vooral naast nde Klapper", weinig nut heeft, en waarmede wij »niet hard wegloopen", — spoedig overbodig zal worden. XIII. Verstrekking van gelden. Als inleiding tot dit onderwerp zullen we een korte geschiedenis vertellen, die »vvaar gebeurd" is. Te V. was de kwartiermeester bij het aldaar garnizoen houdend bataljon goed bevriend met den ontvanger der belastingen. Bij het einde van de eerste maand hunner vriendschap deden beiden samen een reis per vigilante naar M., waar de betaalmeester woonde; de ontvanger om gelden bij dien betaalmeester te storten, de kwartiermeester om gelden bij dienzelfden betaalmeester te halen. Op de heenreis werd over geen dienstzaken gesproken. Bij de terugreis echter, toen de kwartiermeester met een voet tegen een zak geld stiet, schoot deze in een lach onder den uitroep : — Wij zijn toch eigenlijk allebei stommerikken. — Wa-blief? — bracht de ontvanger uit, over die titulatuur geenszins gesticht. — Ja, we zijn allebei stommerikken: hoe zou het anders mogelijk zijn, dat wij met geld naar M. zijn gereden en met ongeveer evenveel geld weer naar V. terugkeeren ? \ — Waarachtig, ik geloof dat je gelijk hebt, — antwoordde de ontvanger, die thans begreep, waar zijn viend heen wilde. y>Et de rire", zou de Franschman zeggen. Zij lachten beiden niet weinig over hunne «stommigheid" op dit punt. Het gevolg van de ontdekking bij hen zeiven van die niet benijdenswaardige eigenschap was, dat, als de maand weer uit was, zij volgenderwijze handelden. De kwartiermeester gaf zijn mandaat met de mandaten van officieren zonder troepen aan den ontvanger — een zijner naaste buren —, en deze gaf daarvoor geld in de plaats. Zij wandelden samen naar M., maar thans zonder geld, en de vigilante kon dus worden gemist. De ontvanger wipte te M. even bij den betaalmeester in, wisselde de mandaten tegen een quitantie van storting en de geheele operatie was afgeloopen. Was het verschil tusschen het te ontvangen en het te storten bedrag wat groot, dan werd dat verschil in bank- of muntpapier uit V. medegenomen of te M. ontvangen. (Einde der geschiedenis). Nu zal men wellicht en zeer te recht opmerken, dat zij beiden eigenlijk nog »stommerikken" waren, want zij hadden de mandaten eenvoudig over de post aan den betaalmeester kunnen zenden, met verzoek de quitantie van storting langs denzelfden weg te mogen bekomen. Tot hunne verschooning willen wij evenwel melden, dat de kwartiermeester nog niet lang geleden benoemd, en de ontvanger nog slechts surnumerair, tijdelijk met de waarneming van het kantoor belast was, en hun de moed ontbrak om zoo radicaal te werk te gaan. Zij waren er zelfs niet erg gerust op, dat, als de inbreuk, dien zij nu reeds op de voorschriften maakten, ruchtbaar werd, hun dit geen onaangenaamheden zou bezorgen. Uit deze geschiedenis blijkt duidelijk, dat, door samenwerking tusschen de departementen van oorlog en van financiën, vereenvoudiging zou kunnen worden gebracht in de verstrekking van gelden aan het leger in de plaatsen, waar zich geen Rijks betaalmeester bevindt. Daartoe behoeven geen andere voorschriften te worden gegeven dan één enkel, waarbij de ontvangers geinagtigd worden, om mandaten, bij de betaalmeesters betaalbaar gesteld, tegen geld in te wisselen. Dit zou voor de ontvangers een groot gemak zijn en voor het leger niet onbeduidende sommen uitsparen, die thans aan reis- en verblijfkosten bij het afhalen van gelden worden besteed. Er zouden nog andere middelen kunnen worden te baat genomen om de verstrekking van gelden aan de korpsen te vergemakkelijken. Wij bepalen ons echter tot dit eene zeer gemakkelijk uitvoerbare, dat ons op den weg tot vereenvoudiging en bezuiniging al een heel eind ver, wellicht ver genoeg brengen zou. XIV. Aanschaffing van paarden. Dit is een zeer moeilijk onderwerp en vooral thans, nu de paarden zoo duur zijn. Wij durven niet beslissen of de tegenwoordige wijze van aanschaffing van paarden — bij openbare aanbesteding — de voorkeur verdient, dan wel of deze zou behooren te worden toegekend, b.v. aan : het door commissiën doen aankoopen van paarden op de markten of bij de eigenaars binnen- of buitenslands; het, buiten aanbesteding, op zekere tijden van het jaar openen van de gelegenheid aan paardenkoopers, paardenfokkers, landbouwers enz. om paarden ter levering bij de korpsen aan te bieden ; het oprichten van paardenstoeterijen voor de remonteering van de troepen; het oprichten van remonte-depots, waarbij jonge paarden worden geplaatst en langzamerhand , naarmate van hunne ontwikkeling, worden gedresseerd; het aanmoedigen van de inlandsche paardenfokkerij, om daardoor te tracli- I ten de inlandsche rassen te verbeteren, en voor den krijgsdienst geschikt te maken, en tevens in dit opzicht onafhankelijk van het buitenland te worden. Wij achten het nemen van een beslissing te moeilijker, wijl daarbij rekening moet worden gehouden met twee voorname factoren, namelijk met het belang van den dienst en met »de dubbeltjes". Wij laten dit onderwerp dus liggen. Alleen merken we op, dat onze remontepaarden wel duur zijn (over 1875 gemiddeld ƒ 650 per stuk), doch — als men dezen prijs vergelijkt met dien, welke in den handel wordt besteed, en zelfs met de sommen, die onze reformpaarden soms opbrengen — dan komt dien ons , betrekkelijk, eerder laag dan hoog voor. Om die reden zouden we — althans uit het oogpunt van de dubbeltjes — den raad niet durven geven, om in de wijze van aanschaffing in vredestijd verandering te brengen. Met dit onderwerp staat in nauw verband de opvordering van paarden bij de ingezetenen in oorlogstijd, waarvan de regeling is vervat in de art. 12—19 van het Koninklijk besluit van 29 Maart 1867 {Staatsblad n°. 18), gewijzigd bij dat van 17 Februarij 1875 (Staatsblad n°. 19). Die bepalingen komen ons niet voldoende voor, wijl aan de eigenlijke opvordering zooveel werkzaamheden en maatregelen moeten voorafgaan, dat het meer dan waarschijnlijk, ja bijna zeker is, dat men niet ten gewenschten tijde in het bezit zal komen van de op te vorderen paarden. Die werkzaamheden en maatregelen bestaan hoofdzakelijk in de navolgende : 1°. Als de Koning dit, met het oog op een eventueele vordering van paarden , noodig acht, zenden de burgemeesters aan 's Konings commissarissen in de provinciën een opgave van de in de gemeente aanwezige paarden. Daartoe is 14 dagen tijd na de ontvangst der uitnoodiging gelaten. 2°. De commissarissen des Konings maken op die opgaven numerieke verzamelingen en zenden die aan de ministers van binnenlandsche zaken en van oorlog. Ook hier is 14 dagen tijdruimte. 3°. Zijn al die opgaven bij gemelde ministers ontvangen, dan bepaalt de Koning de hoeveelheid der paarden door elke provincie te leveren. 4°. Nadat aan de commissarissen de in 3 vermelde hoeveelheid is medegedeeld, bepalen deze het aandeel voor elke gemeente, en geven daarvan kennis aan den minister van oorlog en aan de burgemeesters. 5°. De commissiën van keuring — door den Koning te benoemen — geven aan de burgemeesters kennis van tijd en plaats der keuring. De tijd voor de in 1° bedoelde werkzaamheden is voor kleine gemeenten voldoende, maar voor groote waarschijnlijk niet; doch al worden ook de in 1 en 2 bedoelde werkzaamheden binnen de daarvoor bepaalde tijdperken verricht, dan zullen er toch al licht een 6-tal weken verloopen tusschen het tijdstip , waarop de machtiging tot het doen der opgaven is gegeven , en dat, waarop met de opvordering kan worden begonnen. Die tijd zou in vollen vrede voldoende zijn; maar met een regeling als de hierbedoelde zal men in oorlogstijd, naar ons oordeel, het doel niet kunnen bereiken. Wil men van de opvordering nut hebben, dan behoort elk paard, dat voor den krijgsdienst geschikt is, in oorlogstijd of bij oorlogsgevaar ter beschikking van het departement van oorlog te zijn, wanneer de belangen van 's Lands verdediging dit eischen, natuurlijk tegen — desnoods ruime — betaling. Bovendien, die conscientieuse verdeeling van het aandeel per provincie en per gemeente komt ons ook weinig practisch voor. Men zal toch wel, zoo er b.v. een vijandelijke inval in het zuiden wordt verwacht, geen bruikbare krijgspaarden in Limburg, Noordbrabant en Zeeland laten, om door den vijand te worden geannexeerd. Eveneens zou men wel maatregelen nemen, om, wanneer gevaar uit het oosten dreigt, de bruikbare Geldersche en Groninger paarden van de grenzen te verwijderen. Bijgevolg ligt het voor de hand, dat men de door ons aangehaalde bepalingen bij dreigend oorlogsgevaar niet zal opvolgen, maar eenvoudig, bij voorkeur te beginnen met de meest bedreigde streken, de paarden zal opkoopen of opvorderen, wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt. De eigenaars zullen bovendien hunne paarden liever voor goed geld aan de eigen regeering afstaan, dan gevaar te loopen, ze later door den vijand , zonder betaling, te zien in beslag nemen. XV. Administratieve voorschriften. Ten einde iedereen , die met militaire administratieve zaken te maken heeft, steeds in de gelegenheid zij, om zich op de hoogte van de hem opgedragen taak te stellen, moet, naar onze meening, bij de samenstelling der reglementen en voorschriften , hoofdzakelijk het navolgende worden in acht genomen. Beginnen met volledige instructiën vast te stellen voor: den hoofdintendant, de intendanten bij de divisiën, brigades, bataljons, de intendanten in de liniën en stellingen, de directeurs van de hoofdmagazijnen van kleeding enz., de magazijnmeesters in de verbruiksrnagazijnen, de magazijnen van levensmiddelen en fourrages, de bakkerijen , slachterijen, de militaire ziekeninrichtingen, de hoofdadministratiën der korpsen , de compagniesadministratie, de enz. Ieder, wien zulks aangaat, behoort in het bezit te zijn van de instructiën, tot de uitvoering waarvan hij kan geroepen worden, die te kennen, en zorg te dragen, dat zijne ondergeschikten die kennen. Worden bestaande instructiën gewijzigd of aangevuld, dan behoort bij de mededeeling daarvan te "worden gehandeld zooals b.v. met den artillerie-instructieinventaris gebruikelijk is , — dat wil zeggen , dat nauwkeurig wordt aangewezen wat in de instructie vervalt, wat gewijzigd wordt en wat moet worden bijgeschreven , — te dien effecte, dat elkeen de instructie , in zijn bezit, daarnaar steeds volledig bijwerken kan. Bij het samenstellen dier instructiën behoort men van het beginsel uit te gaan , dat alles , wat betrekking heeft tot de voor den oorlog bestemde troepengedeelten en door dezen moet worden uitgevoerd, zoodanig worde geregeld, dat de administratie in vredestijd zoo weinig mogelijk verschilt met die in oorlogstijd.
9,499
MMKB10:000847032:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
Publicatieblad van Curac\u0327ao en onderhoorigheden, behelzende de publicatien, notificatien, reglementen ... voor die bezittingen uitgevaardigd in de jaren ..., 1878, no. 34, 01-01-1878
null
Dutch
Spoken
309
548
r 1878 PCBLICATIE-BLA». VERORDENING, houdende wijziging van het Reglement op den in- door- en uitvoer van koopmanschappen voor het eiland Curafao dd. 26 / 28 Maart 1849 N. P. B. No. 286 en van de daarmede in verband staande verordening dd. 6 Augustus 117 December 1866 P. B. No. 36. IN NAAM DES KONINGS ! DIS GOUVERNEUR van Curafao, In overweging genomen Lebbende, dat bet uoodig is wyziging te brengen in bet Reglement op den in- door- en uitvoer van koopmanschappen voor bet eiland Curafao van den 26 / 28 Maai t 1S-19 N. P. 15. No. 286, en in de daarmede injverband staande verordening van G Augustus /17 December 1S66 P. B. No. 26 ; Heeft, na verkregen goedkeuring van den Kolonialen Rand, En gelet op do tweede zinsnede van art. 50 van bet Regeringsreglement dezer kolonie, vastgesteld onderstaande vcrordeuing. Art. 1. De tweede alinea van nrt. 13 van bet bovenvermelde Reglement vervalt. Art. 2. In do bovenvermelde verordening van G Augustus 17 December 1S66 P. B. No. 2G vervallen de navolgende woorden ; " De administratie is bevoegd, by elke lossing te laten toezien, dut de lossing overeenkomstig de aangifte geschiedt." " Zy is verpligt voor dat toezigt te zorgen ingeval van lossin^, waartoe permit om die vóór zonsopgang of na zonsondergang te doen, is gegeven." En in plaats van deze woorden wordt gelezen : " Geeue lossing mag geschieden dan in tegenwoordigbeid vat» den ambtenaar, belast met bet toezigt op den in- door en uitvoer of vnu een persoon, tot dat toezigt door den Gouverneur gekwalificeerd." Art. 3. Deze verordening treedt in werkiug op den dag van de uitgifte van bet Publicatieblad, waarin zy is geplaatst. Gegeven te Curafao den 21 Augustus 1878. H. B. Kil'. De Gouvcrnements Secretaris. W. B. MELLINK, Uitgegeven don 2 September 1878. De Gouverneraents Secrctftri», W. B. MELLINK. fM r :m.
9,644
MMZEND01:002663032:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Maandberigten voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-genootschap, betrekkelijk de Uitbreiding van het Christendom, bijzonder onder de heidenen, 1874, no. 8-9, 01-11-1874
null
Dutch
Spoken
7,363
12,909
Daarom begroetten mij met ingenomenheid het aanbod van den 'egenwoordigen Resident van Menado, toen hjj onze zendelingen de tegenheid wilde geven om den Radja van Bolaang-Mongondou bjj dieus verpligt jaarlijksch bezoek te Menado te ontmoeten. De •kdja heeft zich ditmaal lang laten wachten; men zegt, en zeker m et zonder grond , dat liij het oog hield op de dingen, die in Atsjien gebeuren zouden. Toch volgde op het einde van het vorige jaar dit bezoek, en de BB. Schwarz en Brouwer , door ons met Br. L ange voor Bolaang-Mongondou bestemd, hadden de eer bij den Radja te worden toegelaten. Wij willen onzen Lezers het verhaal, Br. S ch-.vakz ons daarvan geeft niet onthouden. Het luidt in ^ofdzaak als volgt: Qp ren beleefd schrijven aan den Radja, dat wij hem gaarne een vriendschappelijk zonden brengen, ontvingen wij een mondeling antwoord, dat hij ons "achtte. Zoo begaven wij ons op- het bepaalde uur tot hem. Eenvoudig beleefd #as de ontvangst. Twee mantri's (rijkagrooten) wachtten ons in de voorgalerij ve rzochten ons plaats te nemen, totdat de Toewan Radja, die bezig was te maken, zoude voorkomen. Na de eerste begroetingen boden wij den a ) a bet in rood-marocco net gebonden boekdeeltje, bevattende de woordenlijsten ""Verscheidene minahassische dialecten in het Bolaang-Mongondousch aan, ee " tandamata (U-eken van vriendschap), mede uit naam van den Pandita Tomo / ioh. (]) D e i; a jj a 1)ain het boekje van de tafel op, bladerde er zeer druk e " ' a "S in, maar sprak geen enkel woord, noch tot betuiging van dank, noch 0 "''drukking zijner ingenomenheid of niet ingenomenheid daarmede. Diepe Sli ' te - Op de opmerking van onze zijde, dat in het woordenlijstje nog veie onüaa uvvkeurigheden gevonden worden , die verbetering behoeven , en dat wij daarom ^* rne ee n bezoek in Bolaang-Mongondou wenschten te brengen , ten einde de a tater te leereu kennen, volgde geen antwoord. Inderdaad het was moeijelijk, ^ z "lk eene houding, het gesprek te doen vlotten. Doch eindelijk , het pijnlijke ®tolte zelf gevoelende of misschien voor een' oogenblik de hem voorgeschreven .. ln K vergetende, begon de Radja te spreken, en vertelde ons, dat hij twee zonen naar de Hollandsche school te Menado wilde zenden. Dit gaf ons ov^ eZ °< K e l e ft en heid om te spreken over scholen, over het nut van scholen, ^ q P aangename en het gemak voor velen, zoo er te Bolaang en in n 8°üdou ook scholen waren; wij vroegen te mogen weten wat de Radja dacht oj , er ^ oprigten van scholen in zijn gebied; of hij gaarne zoude zien, zoo wij njt ail er e zendelingen in zijn rijk ons vestigden. Gaarne ziet hij ons daar niet. gekomen, eii hield zorgvuldig het stilzwegen. Üp onze herhaalde vragen ten laatste toch moetende antwoorden , zeide hij - met verheffing van stem en duidelijke klemtoon , - nik kan daar niets van zeggen ; eerst moet ik het gevoelen en den raad van mijne rijksgrooten vernemen." Bij den inlander , in wiens taal een eigenlijk gezegde klemtoon vreemd is , die gewoon is - vooral wanneer hij welgemanierd wil zijn - altijd zacht en gelijkmatig te spreken , beteekent het met verheffing van stem en geaccentueerd spreken - zenuwachtigheid bij den spreker, d. i. toorn» ontevredenheid in verhoogden graad. Er volgde weder eetie lange pauze, die ^ sloten werd met een gesprek over allerlei. Toen ten slotte, bij het afscheidnemer een onzer nogmaals zeide, dat hij welligt in den loop van het volgend jaar - 1874nog gelegenheid zou vinden om den Radja in zijn rijk een bezoek te brengen, daar hij gaarne bekend zonde worden met de taal en het land , en vroeg» boe de Radja daarover dacht, kreeg hij ten antwoord: >bajik" (goed). De Radja kon moeijelgk - zonder grof onbeleefd te zijn - iets anders antwoorden. Zoo vertrokken wij dan van den Radja van Bolaang-Mongondou, nu goed wetende , hetgeen wij te voren slechts vermoed hadden , dat hij ons liefst ojj zee' verren afstand van zijn gebied gevestigd zag. Des koning? raadsman - imam Safi - was bij ons gesprek niet tegenwoordigzijn geest had den Radja echter bezield. Den Imam troffen wij * een half u° r later in de chinesche wjjk aan. Hij is een man van middelbaren leeftyd, eene krachtige gestalte. Verstand eu geslepenheid spreken uit zijne heldere, scherpe oogen , zinnelijkheid uit de t rekken op dat donker gekleurd , regelmatig gelaat. In Bolaang-Mongondou, weet men elkaar thans veel vreeseljjks cn wonderbaars van zijne bovennatuurlijke krachten en daden te vertellen. Hij beï 1 * de kracht om in een gegeven moment zich jonger of ouder te maken. Op W gebed vallen dieven als dooden op den grond; zijn toovermagt herstelt hen *eder xoodra zij tot bekentenis komen. Met eerbiedige bewondering spreekt men va0 zijne groote geleerdheid, want hy kan • Mengadji", (den koran leren) «onder een enkel maal in het boek te zien. Wanneer hij mengadjit, legt hy het boe^ open vóór zich neder, maar kijkt er niet in; neen , hg kijkt naar boven naar de regter of linker zijde, en weet toch altijd wanneer het blad omgeslagen worden. Welk eene duizelingwekkende geleerdheid! Zoolang Imam zijn' invloed op zijn Radja - door z\jne tegenwoordigheid - blijft oefenen» hebben wij geen hoop, gunst bij den vorst en ziju rijksbestuur te zullen vindenZietdaar voor het oogenblik den stand van zaken ten aanzien va ° Bolaang-Mongondou. W\] willen niet voorbijzien, dat de Rege* 111 # voorzigtigheid moet gebruiken met zulke kleine vorsten , die g eü onder den invloed geraken van de mohammedaansche geestelijkheid wij vragen echter, of de toestanden er op verbeteren zullenwanneer aan een' mohammedaan volle vrijheid gelaten wordt godsdienst onder heidensche bevolkingen te planten en de we ^ voor christenen wordt afgesneden ? Men behoorde meer te lette 11 op den verderfelijken invloed, die zulke mohammedanen in ver schillende lauden op de bevolking oefenen, en niet te vergetendat onderdrukking van alle beschaving een noodzakelijk vereist is voor de handhaving van hun gezag. (1) (1) Het is nog al opmerkelijk , dat genoemde im&m in üctober 1678» °P ^ Wij komen thans tot JAVA. Als . van ze )f tWO rdt onze aandacht het eer.-t gevestigd op Mórfjó'"irnn , door de kennismaking met Br. Kruijt voor velen van onze 'nenden als nader bij gekomen, wel een bewijs, dat in de zending kennis de liefde vermeerdert, 't I? door Br. Kki i.it's afwezigheid niet a ehteruit gegaan, in tegendeel, gemeente en voorgangers zijn als nieuw leven bezield. Zij hebben getoond, hoe hoog zij hnnnen 'wraar schatten, en zij geven blijken, dat zij meer en meer '°°ulringen in den geest van het Evangelie. Wij weerhouden ons niet moeite om reeds hier een' brief op te nemen, dien Br. Poenskn. " a een bezoek van eenige dagen te Módjó-wornó schreef, een' ' ar inen brief, een' brief voortgevloeid uit de overtuiging, dat het c ' lr istendom daar post gevat heeft in de harten der Javanen en '" nen invloed openbaart in het huiselijk en maatschappelijk leven . 11 kerk en school. Dien brief willen wjj echter liever voor een |°'gend maandberigt bewaren , opdat onze vrienden er een' vollen, ^endigen indruk van ontvangen. ^ ' Geldt voor Módj'd-warnS echter al weer. wat wij elders iu zending waarnemen: er is te veel werk voor één' man , en de ' a ndsche voorgangers hebben voortdurend leiding noodig. Het u ""eekt, hun niet aan goeden wil, zelfs niet aan geschiktheid 01 liet werk hun opgedragen; maar voor een' geregelden gang j ' aK en wordt in elke maatschappij een man gevorderd, die aan Werkkrachten hare plaats weet te geven en die het ganscht^ n ' e nstel bezielt. Zeker is Br. Kriii.it daartoe de regte inan; alles Ij hij geheel op zijne plaats en volkomen voor zijnetaak ^ i'; maar hij moet te zeer zelf de handen aan 't werk slaan. n • school, gemeente, met godsdienstonderwijs in kerk en catea ties, velerlei gemeentezaken en verder de uitbreiding der ge*r | 6 vor< * eren zijnen tjjd en zjjne krachten; zjjne hulp en raad ^ n m allerlei omstandigheden ingeroepen j dan heeft hij zich jaa ^ huis-, school- en kerkbouw te bemoejjen; en eindeljjk zjjn "lidd^ ^'tengemeenten ■ f 'ie slechts nu en dan den zendeling in haar Wn] Sn Z ' en ' maar daarom ook te meer zjjn oog en hart behoeven. "'Sg 01611 ze 2S en: w ' e i® al deze dingen in staat? Gerust ,] e 1115,1 antwoorden: niemand. Het behoort tot de gebreken van "ding, dat overal, waar het werk voorspoedig gaat. krachten V|, nii " te Belang: en Bentenang aan elk itiohammed»ansch huisgezin «he Ui opgelegd, te betalen in geld en gezuiverde rjjst. Wie mag drjeri Marine geraagtigd hebben?. / te kort komen, en dat de inkomsten dev genootschappen niet toelaten hulp te verschaffen, zelfs waar die dringend gevorderd wordt. Of is het niet een wezenlijk gebrek, als men gaat zeggen: de zaken moeten maar zoo goed gaan als mogelijk is, wat niet gedaan kan worden moet maar blijven rusten? Zou het een koopman, een' industrieel ooitin de gedachten komen, zich zóó van eene noodzakelijke vermeerdering zijner werkkrachten af te maken? En op wat grond kan men dan toch wel vruchten van de zending verwachten, als men het daar aan de noodige middelen laat ontbreken ' Het is volstrekt noodig, dat Br. Kkuijt een deel van den dag aan de zieken wijdt; wel kan een zijner helpers de medicjjne» gereed maken, maar hij mag dit niet onbepaald aan hem overlaten. «Op den 19den Februarij bracht de Resident van Soerabaja, met den resident van Módjókertó , benevens den Regent en een' der Heeren COD ' r een bezoek aan Módjó-warnó, bijzonder ook om de school Ie zien. • De school , door het moedige besluit daartoe genomen door Br. KRE ^ van ferme, nette schoolbanken voorzien, was goed bezet. Behalve dat ^ de leerlingen ook geplaatst in de oude zendelingwoning, waarvan morgen b et ^ wordt afgenomen voor de verbonwing, daar de school de laagste klasse, P ®'^j opkomende leerlingen tellende, niet bevatten kan, behalve de speel- of bew> ^ vnor de kinderen beneden de zes jaar, die in de pendoppo gehouden wordt. Dt J vernemende, dat die kinderen uatuurlyk niet voortdurend in die oude wonmB WM€n zouden kunnen worden, sprak het verlangen uit, dat zoo mogelijk voor a lleo ée'n geschikt schoollocaal kon worden daargesteld; in ieder geval moest er Iet s gedaan worden, opdat die kinderen ook eene plaats hebben zouden , om onderrigt te ontvangen. Voorts vraagde de Resident mij, of 't Genootschap verdunde giften tot zulk een doel buiten hetzelve aan te nemen. Dat mijn antwoord hierop niet alleen toestemmend was, maar ik ZEd.Gestr. verzekerde, dat zulke bewijzen van sympathie en belangstelling door de Zendelinggenootschappen steeds °P den hoogsten prijs gesteld worden, zal ik u wel niet behoeven te zeggen en z,e 5 gisteren voor 14 daag ontving ik door den Resident de belangrijke som van ƒ 800.— (zegge achthonderd gulden) met een aangenaam schrijven. Jk ben zeer, zeer bly over deze gift; zij roept mij tot te meerder trouw 10 bet heerlijk mij aanbevolen werk. Ach, mogt het niet aan arbeiders in etzelve ontbreken! Het staat schoon, het staat moedgevend, vooral io het van Módjó-warnó, maar zoo er niet of te spaarzamelijk gezaaid wordt , k° e zal er een overvloedige oogst verwacht kunnen worden ? Morgen, zooa ' 8 'k reeds zeide, zal het dak van het oude, werkelijk zeer vervallene en sombere zendelinghuis worden afgenomen. Ik moet daarna het huis ' aten afbreken, en vrees, dat er weinig bruikbaars aan gevonden zal worden. Zijn e fondamenten goed, zoo hoop ik op die een nieuw huis p. m. 3 voet uit den 8 r °nd 0 p te t re kk en . Hierop moet ik echter later bij Bestuurders terugkornen - Thans wilde ik u nog slechts mededeelen, dat ik dat dak van 't huis v °orloopig naast mijue school oprigten zal, en later de fondsen door den Resident ®'J geworden hoop aan te wenden , om daarvan met mijne tegenwoordige school een of twee redelijke localen te maken, voldoende voor de tegenwoordig opko^ en de schooljeugd, of liever voor die, welke ik na den oogst in Junij of Julij wacht. an8 is de opkomst p. m. 160 kinderen, doch dan hoop ik, dat ze gezameniyk ^ bedragen zal. Vóór dien tijd hoop ik ook met 40 schoolbanken, voor ^ ónderen elk, gereed te zijn. No. 32-35 heeft men thans onder handen. Al ® bont is daartoe door de ouders der schoolgaaude kinderen geleverd. Na den n zijn er dagelijks uit verschillende desa's ook tot 5 & 6 man zonder ^ a ,n 8 aan komen arbeiden. Toch heb ik, buiten de som van ƒ 225 50 KRKEmer van particulieren voor werkloon ontvangen, nog met ƒ 35 — err neerderd, die ik in 't Vaderland bekwam om aan te wenden uaar goeddat^ eD ' n °^ *° e rU ^ m f — aan wer ^ oon u » t g e 8 even * He heb nog hoop, door vrienden der school of zending die gelden te goed gedaan zulien worden, z y niet voor rekening van het Genootschap behoeven te komen." latere berigten willen wij op die school terug komen. Nu n °£ slechts een enkel woord over een onderwerp, dat in 't naauwste er ^and staat met dezen zendingpost, maar ook met nog enkele Q dere, vooral Maron , in 't Kedirische en Swaroe in 't Malangsche. ^ ür Doopsgezinde verecniging is vóór weinige weken een getit 1 U ^> e S even van haren zendeling te Japara, P. Jansz. De v an dat geschrift luidt: »Landontginning en Evangelisatie op j ' ï de schrjjver wil, dat door eene vereeniging van welgezin• naar de eischen van elke onderneming, die uit -'haren aard r ( ' e geldschieters voordeelen moet afwerpen, gebruik worde van de thans op Java bestaande gelegenheid tot het verkregen van woeste gronden, maar dat zich dan bij zoodanige vereeniging de zending op alleszins gepaste wijze aansluite. B«' plan getuigt van warme liefde voor de Javanen, heldere inzigteu in de bostaande toestanden, billyke waardering van de bclaog el1 der oudernemers en eene gezonde opvatting van de wijze, waarop het Evangelie op Java behoort verkondigd te worden. Men zou 200 zeggen: zulk een plan moet vele welgezinden, die bedeeld njjn met aardsche goederen aantrekken. Wij wenschen zeer, <W het tot de uitvoering kome. En wij stellen ons daarvan goed® uitkomsten voor, als wij zieu op ouze eigen zendingen. 't" de gemeenten van Keiliri", schrijft Polnskn , «liet zich ' D den loop des afgeloopen jaars een opmerkelijke zucht naar ler plaatsing waarnemen." Ten gevolge van die verhuizingen v*i"nnderde het zielental der gemeenten in het district KnttaKeiliri, te Wónu-Hasri en te Adi-Tojó, vermeerderde dat der gebeente , te Maron en te Djati-Sringin , en ontstond eene nieuwe »emeente in het district Soekó-Rêdjó , onder leiding van den iSwezen medehelper Lkvi , die nu als hoofd der nieuwe gemeente, "nbi-rótS geheeten. is opgetreden. Zij telt 31 zielen, tot nog ' 0e alleen christenen van elders gekomen, waardoor het voordeel , ' ,lt Z Ü oplevert, alleen hierin bestaat , dat het christendom bekend ""tilt in eene streek, waar zulks nog niet het geval was. Wegen en "'"Melen te vinden, om het Evangelie bekend te maken , is op zich zelf bemoedigend. Voorloopig wonen de menschen in armoedige hutjes, 'ster betere huizen op te rigten. Lkvi woont het ruimst, en bij wordt nu Zondags en Donderdag-avonds kerk gehouden. ^ "e zendeling was, door Gods goedheid, in staat dag aan dag en °P velerlei wijze bezig te zijn. De Zondagen en nu en dan " ( ' a g door de week waren meestal gewijd aan het bezoeken '^'schillende uremeenten. Te Maron duurde het bezoek tweer. van Zaturdag tot Dingsdag. De enkele Zondagen, dat hij uitging, hield hij godsdienstoefening in de kerk op zijn erf, Zlc h dan doorgaande een gehoor van 25-40 personen liet c ' e "- Met dank en ingenomenheid ontving hij 100 exx. van het H-. j "' c ' le N. Testament van het Nederlandsche bijbelgenootschap , ^ Ml te meer op prijs stelt, omdat hij reeds in 1872 een 30tal. Vu - n Mödjö-wamó had moeten vragen. Een nieuwe bundel ^ ns che kerkliederen, grootendeels door Br. Hokzoo vervaardigd I ^'j de HH. Wyt alhier gedrukt, werd met blijdschap door de len °"^ van 8 en ' tër. PoKNShN stelde een schoolliederenboekje n,.. "' dat er zeer goed uitziet en thans ook alhier gedrukt wordt. Wen daarbjj Je hulp van Br. Uoskks , ook voor /nik werk, op ■al/ 4ellen ' nu wij over die van Rr. Nikmann niet meer zoo ruim lir p° e ® er bunnen beschikken. E en ander belangrijk werk beeft , nskn thans onderhanden. Ten einde de Javanen den toegang '' 11 Hijbei gemakkelijker te maken , zal hjj de historische en ''''' van de prophetische boeken des O. Testaments, in door- wonen lezer minder beteekenenue zaken , behoorlek in hoofdstukken verdeeld. bewerken. De Javanen kunnen daardoor bekend worden met een groot deel van den inhoud des O. Testaments, zonder dat zjj de lijvige boekdeelen in handen behoeven te nemen, waarin het O. Testament door het Bijbelgenootschap is uitgegeven. Het is voor de javaansche christenen noodig, dus tot den Bijbel te worden ingeleid, en terwijl wjj meenen, dat onze broeder bevoegd is voor deze belangrjjke taak, stellen wij er dubbel prijs op, dat ons zustergenootschap met ons tot dit doel wil medewerken, J 8 zelfs, waarschijnlijk gedachtig aan de kosten, die ons Genootschap draagt door het onderhoud van den bewerker, het belangrijks' 8 deel van de uitgaven aan den druk verbonden wil dragen.: zulk zanKUwerken is noodig en nuttig, bevorderlijk aan de verbreiding vatl het Evangelie. Mogen alle genootschappen elkander zóó de h aD< ' reiken; 't zal goed doen in Indië, maar ook hier te lande. Het uitreiken van medicijnen, de opleiding der zes kweekeling en ' de kinderschool vorderden ook niet weinig tijd. De kweekeling 6 " ontvangen eiken dag van 's morgens half tien tot een uur e" 'snamiddags van half drie tot vier uur les; de kinderschool <l uur ' van half elf tot een uur, zijnde dit de tijd, waarop de jong en ' van de weide 't huis komen, 't Wordt nameljjk door Br. met dat gedoelte van zjjn onderwijs zóó ingerigt, dat de ouders^ diensten van hunne kindereu niet behoeven te missen, eene oplos s,D ^ van eene lastige quaestie, die met eenig overleg en wederkeer'!, goedwilligheid ook hier te lande wel toepassing zon kunnen vind® 't Zal noodig zijn het grootste gedeelte van Poensen's verslag 0 de oogen van onze belangstellende Lezers te brengen, en ^ aar °^ onthouden wij ons thans van verdere mededeelingen, instemnie die met den door hem uitgesproken wensch: » Moge er bg ons, ^ het werk zjjn en bij de vrienden der zending in Nederland ï0 ° veel toewijding des harten gevonden worden!" Br. Hokzoo te Samarang heeft het getal zielen in zijne 6 enie ^ r gedurende 1873 van 118 tot 132 zien stijgen, gedeeltelijk ^ het opnemen door den doop van 9 volwassenen. Kajoe-Apoe, eene gemeente in het binnenland, werd door H oezoo Weemaal bezocht; zij blijft op dezelfde hoogte. Daar het verslag ' an ® r - H oezoo eerlang in ons Tijdschrift zal verschijnen, onthouden ons van de vermelding van bijzonderheden, waaronder er zijn, ons den christen-.Tavaan nader leeren kennen. Onze zendeling " n dt niet veel, dat hem bemoedigt, toch is hjj niet zonder hope, en meent hij, dat stil en rustig voortwerken noodzakelijk tot goede 'Momsten moet ljjden. Wij wenschen dit zeer, willen ook niet ver' dat het koningrijk der hemelen niet komt met uiterlijk gelaat, ® te r meenen toch, dat de zending eene betere plaats vindt in de Onlanden. dan aan de kust, in de desa. dan op hoofdplaatsen, deze reden verheugt ons, dat Br. kff.emek by zijne vestiging in '' an gsche zijn oog gerigt heeft op de inlandsche gemeente van arop - Wat hjj ons daarvan mededeelt, verdient zeer onze aandacht. gemeente van Swaroe werd nog door Br. J eij.esma gesticht . kwam gedurende eènige jaren onder leiding van den gewezen en deling H arthoorn . Sedert 12 jaren was zjj met de andere ^"leenten in het Malangsche aan de zorg van den zendeling te n opgedragen, die haar slechts nu en dan kon bezoeken le " e Senstaande die onvoldoende verzorging, overlijden en afval. ^ ^ emeen ^ e toch in die jaren verdubbeld, een nieuw bewijs, het christendom op Java levensvatbaarheid heeft. • '1 Was" zegt Br. K rekmek , geen kleinigheid voor de helpers, met bunne doopcanditaten of bruidsparen , de verre reis van Swaroe naar Kediri, langs een woeijelyken bergweg, soms 3 ii 4 maal 's jaars af te leggen. Wij roemen niet de kennis van de gemeenteleden, wij kunnen nog niet opgeven van hun godsdienstig leven, wij zullen zelfs niet zeggen , dat zij zich in denken en handelen onderscheiden, liever, wij weten maar al te wel, dat veel zal moeten goed gemaakt worden door bestendigen omgang en gezet onderwijs; maar wij willen ook niet vergeten, dat de meesten nog slechts korten tijd tot de gemeente behooren , en dat het al veel »> als de menschen hun' leeraar beginnen te vertrouwen. Werkelijk de weg tot allewat wij voor dit volk wenschen staat ons open ; als wij hem tot den einde wille» bewandelen, kunnen wij, natuurlijk niet in eigen kracht, een groot werk verrigten , even heerlijk als dankbaar in zijne gevolgen. Wilt mij krachtig helpen Op eenigen afstand van de desa werd onze Broeder verwelkomd door eenige afgevaardigden te paard en met vreugdebetoon binnen gehaald. De 80 schoolkinderen , in twee rijen geschaard, strooiden bloemen en hieven een welkomstlied aan, door den onderwijze 1 afgeluisterd, tijdens hij van onzen Broeder te Módjó - Warnó ondeiwjjs ontving. Men had zich veel moeite gegeven, en de ganscbe ontvangst teekende hartelijkheid. • Ik was dankbaar en voldaan, en liet niet na dit met nadruk te kennen ' e geven. Nu was het verder kennismaken met de gemeenteleden , allen in en het huis van den voorganger vergaderd. De menschen betoonden zich re "' verblijd, en enkelen kwamen zelfs toen en de volgende dagen vruchten welkomstgeschenken aanbieden. Ik liet niet na ook van mijne vreugde tr doe» blijken, mede van mijn' dank aan Hem, die on9 zóó zamenbragt, en van - 11 -' erkentelijkheid voor de aangename ontvangst. Onder anderen liet ik ook uitkom 6 ". dat ik de eerebogen had opgemerkt , met zóó veel zorg en zóó keurig vervaardigd De school liet veel te wenschen, zoo wat het onderwijs en klassenverdeeling, als de hulpmiddelen betrof. >Ik blijf ml J' zegt K keemer , »dus aanbevolen houden voor de toezending van eene ferme kist met schoolbehoeften. Aan borden en banken h°°l J ik geholpen te worden door de vrienden." De bevolking toon belangstelling in de school. Reeds dadelijk had onze broeder een aantal zieken te zie "' Had hjj te Módjó-warnö aan meer dan 2500 patiënten 6400 raal1 geneesmiddelen verstrekt, hij dacht ook hier de ziekenverpleg" 1 ^ op den voet van Mndjó-trnrnó te brengen. Bjj den voorganger aan huis gekomen, vond hij gelegenheid tot een onderhoud met gemeenteleden, en hiermede was hjj als tot zijne werkzaamhed e ' ingeleid, terwijl hjj zich den daarop volgenden Zondag, nader a a " zjjne gemeente verbond, sprekende over het ljjden van J EZ ' :S Gethsemane, eene stof, die hem door den tijd van het jaar als & aU gewezen was, en die hjj vooral historisch toelichtte, om den lij^ e "^ den J ezus der gemee«ite als voor oogen te stellen. Er werd J gecollecteerd, niet weinig voor fculke menschen; en dat zij ook al tr °eger voor de openbare godsdienst gezorgd hadden , bleek daaruit, 'Jat zjj eene som van f 100 aan kerkgelden bijeen hadden, waarvan i 30 besteed was aan eene rijstschuur (loemboeng), waarin ieder tan Hid tot tijd wat van zijn gewas brengt, terwijl het bedrag ra " den verkoop, in navolging van Módjó- Wnrnó wordt opgelegd , ° m er later een steenen kerkgebouw van op te rigten. Op de '°lgende dagen bezocht onze broeder de huisgezinnen, en daarna R1I1 8 bij ook naar de andere desa's van zijn' werkkring. Het verhaal, dat vele bijzonderheden bevat, laat zich met genoegen ' ezen » W Ü hopen het later allen belangstellenden onder de oogen te Jongen; het geeft goede verwachtingen voor de toekomst, en openslechts ééne schaduwzijde: Swaroe vordert uitgaven. Het zou 8 ° heel en al ongepast zijn, dat onze broeder zich ter hoofdplaats ' " n 9 vestigde. waar hij ver van zijne gemeenten zou leven, waar ^ «ndien huishuur en de gansche levenswjjze duur zijn. Hij moet n aar Stearoe , maar dan behoort hij daar ook te kunnen wonen, ( ' an Moet hij een huis hebben , en dat kost geld; hy zal ook 00 r school moeten zorgen, en binnen kort helpers noodig hebben ^ zoo meer. Zoo ondervindt men gedurig, dat de zending niet ^ ® bestaan zonder voldoende inkomsten; want waarlijk niet dan j b°og noodige wor( Jt gevraagd en toegestaan , waarom moet dit ^gaane met schroomvalligheid geschieden? bjj aanvang van dit verslag zeggen , redenen tot dankbaarheid hebben. Ook Java geeft gedurig J(i ^ r ^tzigten. Voor vele arbeiders id daar plaats, en de ware lD g vindt bij vele Javanen goede ontvangst, ook geopende e " harten. Wat staat dan de Evangelieverkondiging in den Het fanatisme van den Javaan? Maar wanneer heeft zich «at i , heid en tegenover de zendelingen geopenbaard? De gehechtïó<5 8an °' lt ' e gewoonten, de adat ? Maar bestaat die op Java als elders? Is 't niet eeji bew)js, dat de Javaan vooruit wil hem ° 00ru '^ S> aa t. als hjj zjjne bosschen ontgint, die zjjn bjjgeloof ,n Vroe gere tjjden deed schuwen , omdat hij de geesten vreesde? 'ele , rinversc hiï'ikheid? Maar is 't dan niet genoeg bekend, dat ,j 0or ' van en naar ilmoe,. hunne wetenschap zoeken, en dat velen ' at z oeken het christendom gevonden hebben? Gebrek aan '°o r eg : n aan kennis? Maar immers niemand houdt nog den Javaan "ten ZV>VM verm °g ens °f dom. Wezenlijke bezwaren bestaan o 0 ^t a * e !? en de overplanting van het Evangelie; maar zjj zullen V de at1 ' a ' 8 Men niet met wijsheid te werk gaat, als men het karakZe den en gewoonten van het volk uit het oog verliest. en van de Javanen europesche christenen wil maken. HET EILAND SAVOE. Wij ontvingen, sedert onze mededeelingen in Maandberigt No. 5, nadere berigten van Br. Teffeb , die alleszins de goede indrukken toen ontvangen bevestigen. De viering van het kerstfeest op eenigszins eigenaardige wijze, maar o. a. ook door het oprigten ïa!: een' kerstboom en het vereenigen van de aanzienlijken aan een feestdisch, had eene aangename stemming te weeggebragt, e " toen kort daarop onze broeder en zijn huisgezin in ernstig gevaat geraakten, ten gevolge van eene onvoorziene overstrooming, hadden zij op treffende wijze hulp genoten van eenige moedige mannenWij achten noodig dat verslag van den zendeling in zijn geheel of voor een groot deel onder de oogen van onze lezers te breng®"• en onthouden ons hier van het bijbrengen van verdere bijzondei heden. De evangelieverbreiding gaat geregeld voort; wij wensch eD en bidden, dat Br. Tkffek en zijne echtgenoot gesterkt mog en worden voor hunne schoone taak. Op Savoe en andere eilanden wordt zeer de behoefte aan ff^ regelde gemeenschap met andere eilanden gevoeld, en daarom noodig zijn, dat daar en elders takken van industrie ontstaan, het voordeelig maken de afgezonderde, maar niet afgelegen e '' a " den door geregelde stoomvaart met elkander te verbinden. Mog* 1 ® 11 de oogen meer gevestigd worden op de deels voldoende, rijke hulpbronnen van vele streken van den Indischen a , e en daardoor de handelswegen uitbreiding verkrijgen ; als dan ^ zending zich in tijds op den geopenden weg plaatst, zal zeker ^ evangelieverbreiding meer omvang verkrijgen. Men vergete niet, dat de islam in die gewesten, zich hoofdzakelijk uitbreid d ^ r den handel der mohammedanen, die op kleiner schaal, dan die christenen gedreven , meer aanrakingspunten geeft met de bevolking 00 Ons zendelinghuis telt thans éénen kweekeling , J- l' 01>u£ 15 zoons van onze zendelingen Luijke , Wilken , (,h4i ' ^ Rookeb , Tendeloo, Hoezoo, Krbvt en Ban, van welke twee boven den leeftijd van 16 jaren , alleen huisvesting en verp ^ genoten ; Br. Roskes en zijne echtgenoot belastten zich geheel ^ de zorg voor de kinderen. Dat deze taak niet gemakkelijk iS ' 'Meteen bevroeden, die eenigszin? weet, wat aan de opvoeding 'M kinderen verbonden is. Zij ondervinden echter bij de ouders dankbare erkenning van hunne zorgen en moeiten, en de kinderen o e ren hun doorgaans redenen van tevredenheid. Drie jongelingen meldden zich aan om plaatsing als kweekelingen ; va n dezen zal één, H. S chippers , tot den gewonen halfjarigen Proeftjjd worden toegelaten, terwijl de beide anderen, J. de S okti eo C. J. V orstehman van O i.tkn , gedurende een jaar de opleiding zullen 8 e *neten, bedoeld bij het beluit der Jaarvergadering van 1873. hopen wij dan in September den nieuwen cursus met vier kwekelingen te openen. Het verheugt ons, dat het der Commissie van toezigt op liet elinghuis is mogen gelukken eenige kweekelingen te vinden, " dat op een tijdstip nu langzamerhand behoefte aan jeugdige wielingen zal ontstaan. Tot hiertoe hebben wij het geen wezenJ bezwaar geacht, dat het getal kweekelingen uiterst klein ^ e '. Wij moesten toch te rade gaan met onze geldmiddelen, en mo gelijkheid bestond, dat wij in Indië een drietal zendelingen k° 0r onze rekening kregen, die wij niet of naauwelijks hadden uner > plaatsen ; immers de vier op de Ambonsche eilanden werk^ me zendelingen waren slechts tijdelijk in dienst van het ° Uve rnement. Nu één hunner overleden is en de drie andere " e aanstelling als hulpleeraars ontvangen hebben, moeten wij een _°f> slaan op ons overgebleven personeel, en dau zien wij, dat lad' E reec ' 8 4" j aar > Br. W ilken 33 jaar onafjgebroken in ^ll' Wer kzaam zjjn, dat Br. U lïers eerlang 27 jaar dienst zal ^ n > terwijl het binnen eenige weken 25 jaar wordt, toen ^ G raafland en H oezoo naar Indië vertrokken. Het is waar, ^ ve ' e broeders ons op jeugdigen leeftijd ontvielen , en dwaasheid T ° b" °^' ' en ^ f ''" c k ra °ht0n te vertrouwen; toch mogen wjj niet !) 2 'en, dat ook aan de krachtigste gestellen eene grens gesteld V ° or hunne levenstaak, en dat ons personeel thans niet veel v "eren kan, zonder schade voor ons werk. In de Commissie of °'' ' let Zendelinghuis werd dan ook al de vraag gpdaan, ota nie ' n00( ^B zou worden in Duitschland naar kweekelingen ri|st ' e z ' en ï voor het tegenwoordige kan die vraag nog bljjven 'lat °^ so hoon zij zeker zal behandeld worden , als mogt blijken. tinl, ° nZe nec lerlandsche jongelingschap ongeschikt of ongezind is, aan evan g e '' ever b re iding in Indië te wijden. Niet zonder heef^^ en ' R ' 8 ' c ' e Nederduitsch hervormde gemeente gebrek M* aan Predikanten. Welligt zouden jongelingen, die thans op S e 'oorwaaiden voor de predikdienst worden opgeleid, onder andere omstandigheden het zendelingschap gekozen hebben: f'J willen niet beslissen, of onder dezen geschikte zendelingen of Indische hulpleeraars zouden te vinden zijn; hun zeiven en ook hunnen leermeesters worde die vraag aan het harte gelegd; mogen bedenken, dat de behoeften voor Indië groot zijn, en dat de akker een' ruimen oogst belooft, als het getal arbeiders groot genoeg is. De verzameling van voorwerpen ter veraanschonwelijln D f> vaB het huiselijk en maatschappelijk leven der inlandsche bevolki n 8 en onder welke onze zendelingen leven, is thans z 66 in de ® r0 °^ zaal van ons zendelinghuis ten toon gesteld, dat tnen die gereg in oogenschouw kan nemen. Het ter perse liggende stuk van on Tijdschrift: //Mededeelingen", bevat den in twintig rubrieken, in ' heel ± 500 nommers, verdeelden catalogus van die verzameling Afzonderlijke afdrukken zullen verkrijgbaar gesteld worden , terwijl gelegenheid tot bezigtiging later zal verleend worden, onder bepaling e0 die wij dan in een Maandberigt ter algemeene kennis zullen breng® Onze bibliotheek werd van tijd tot tijd met geschenken bet» hnU tf terwjjl wij van verschillende buitenlandsche genootschappen u ^ geschriften tegen de onze ontvangen. Hier te lande heeft c ^ uitwisseling alleen plaats met de studentenvereeniging Eltheto, Utrecht. Wij blijven onze bibliotheek voor de toezending van 8 schriften over zending en land- en volkenkunde aanbevelen. ^ De zondagschool, uitgaande van de Vereeuiging ter bevor der Zendingzaak te Rotterdam , werd door den Director en bjj ontstentenis van dezen door Br. Roskes geleid, en is bloeijende. Van ouze Maandberigten werden geregeld verspreid 10600 exx., van de kleine stukjes 5581 exx., van het vliegend blaadje 5000 exx Een maleisch Zangboekje met Noten, getiteld: Parindu, werd herdrukt in 2000 exx.; een dergelijk boekje met javaansche typen %t ter perse. In het eerste gedeelte van ons verslag deelden w tj reeds het noodige mede omtrent onze drukkerij te Tanawangko. Het Vrouwenhulpgenootschap te Rotterdam gaf de volgende stukjes uit: a . Verderft het niet, want er is een zegen in. Rede door A- van Toobenenbebgen. b. Barmhartigheid, c. De Zending onder de volken der aarde. III Afrika. 3 West-Afrika. d, Johan Freuleik Riedel . Een levensbeeld uit de Minahassa op Celebes, le gedeelte. Door de Vrouwenhulpgenootschappen werden te zameu 4222 exx. kleine stukjes verspreid. De BB. Rutgers en Fliebinga verspreiden, vooral in Friesland, eenige brieven van Br. Bbouwbb, waarvan onlangs de 7de verscheen. Vermeldden wij reeds in onze Maandberigten Br. Kbuït als tot werkkring teruggekeerd, thans hebben wij te herinneren, dat Tendeloo en echtgenoot sedert Julij des vorigen jaars tot herstel van gezondheid hier te lande zijn en hunnen intrek namen ln het Zendelinghuis, waar hun dagelijtach gezelschap op hoogen P'!) 8 gesteld wordt. Mag onze broeder zich tegenwoordig in taaielijken welstand verheugen, zijn gestel is toch te gevoelig om, e,e n als Br. Kbuït , op vele plaatsen op te treden; hij bezocht ec hter Friesland en Oost-Friesland en vond daar gelegenheid ons Wer k aan te bevelen. Op andere wijze maakt Br. Tendeloo zich ei( iienatelijk. Door het vivntrek van Br. Niemann moest voorzien w °rden in het onderwijs invaansch, Maleisch en Indische landeö v °lkenkunde: terwijl Br. het eerste vak voor zijne rekening ° 4Bl i belastte Br. Tendeloo ïjeh met dat in de beide andere vakken. Broeder en zuster Bosseet , die na ruim 26jarig verblijf in i voor rekening van het Gouvernement herwaarts kwamen, t h nerstel van gezondheid, logeerden gedurende de maand Junjj ® het Zendelinghuis, en hebben thans voor den verloftijd zich te ^dam gevestigd. Het was den Director en zjjn gezin een waar joegen met dezen broeder en zijne echtgenoot kennis te maken, 'au hen veel over de Ambonsche eilanden en vooral Saparoea e Tet nemen. Wiebsma , die in het vorige jaar zjjne tweede echtgenoot verIQOp n 0 ^ 1 gevoelde zich gedrongen, ons verlof te vragen tot bezoek " het Vaderland voor eigen rekening, met behoud van tractement, Daar wij reeds vroeger besloten hadden , onze zendelingen op dw ec voet, na 12jarige dienst verlof te verleenen , hebben wij geaarzeld onzen broeder zijn verzoek toe te staan, daarbij echter den wensch uitdrukkende, dat hij zijn vertrek uit de Minahassatot Juljj zoude uitstellen, om de werkzaamheden voor de overige broeders niet te lang te verzwaren. Wij ontvingen dezer dagen beng' dat Br. Wiersma ; zwarigheid makende in dit uitstel, zich onmidie'' lijk na het ontvangen van onzen brief reisvaardig gemaakt heef en in het begin van deze maand hoopt aan te komen. Sedert ons vorig verslag ontvielen ons door den dood de >'' gende BB. Directeuren en Oud-directeuren: A. H. Akersloot (1852)' te ürunen , J. Bölgek (1871), te Oudorp , M. A. Amshoi (18381 onder Zutphen, L. V. Ledeboer Az. (1842) laatstelijk te Zutfk\i"> H. Portmans (1868), te Hoorn , R. W. tan Rossum (1846). Alphen , J. van Gogu (1852), te Breda, J. G. Toussaint (1837), Ilpendam, P. L. Tichler (1867), te Leiden , W. M. Koor te Warmond , H. G. J. van Doesbukgh (1825), te Rotterdam, e: eindelijk J. W. C. van Steeden (1863), van Batavia , tot van gezondheid naar Nederland overgekomen en te Leiden een' broeder, die ons zeer belangrijke diensten bewees, en ffien " gemis wjj, bjj de behandeling van sommige zaken in Indië, zee ' zullen gevoelen. De lange lijst van broeders, die sedert 1797 aan het GenootscW ontvielen is door deze verliezen vermeerderd. Zjjn er enkelen ond e ' die in de kracht van hun leven, naar onze menschelyke inzigt®^ nog geruimen tijd nuttig hadden kunnen werken in hunnen kring> meesten gingen langzamerhand gebukt onder den last der jaren, hadden nog slechts den schat hunner,levenservaring overgehou^ om daaruit aan anderen mede te defsgn. Wjj zien hen na, lU ^ verwachting van hen eenmaal daar te uitmoeten, waar ons reik' 8 * zal worden, wat ons hier soms zeer dxi ster is, waar wij Gods met de menschen, den gang van de uitbreiding des g° a zullen leeren verstaan. Zoo lang wjj nog hier werkzaam z ï" ^ op ons beperkt standpunt de dingen beschouwen, willen ^ 't geloof bljjven zeggen: «Ondoorgrondelijk zjjn uwe * e P. > o Heer! Docli ontwijfelbaar zijn zjj bepaald door de hoogste heid en liefde 1" Zoo hebben wjj gezien, dat in de geldelijke behoeften Genootschap op door ons ongedachte wijze voorzien wei'd»^ Amboina nog steeds een deel van onze zorgen vordert; Minahassa wel bezwaren oplevert, maar ook veel, dat mo ora die te bestrijden; dat Bolaany-Monyondou voor onze ^ e " gesloten bleef; maar ook, dat het eenmaal ontoegankelijke Java ® eer en meer een dankbare akker wordt; dat het kleine Savoe ®et ingenomenheid het Evangelie begroet; dat ons Zendelinghuis zich gereed maakt, om nieuwe arbeiders te vormen; dat wij op ^ hulp van ve j e vrienden kunnen rekenen: in één woord, dat Mze zaken een' geregelden gang gaan, die alleen zooverre wordt wrtraagd of ook wel belemmerd, als noodig is, om onzen ijver levendig te houden, ons in geduld en volharding te oefenen. Laat ons dan dankbaar zijn voor het vele goede, dat wij genieten; nie t gedurig, bij elke opkomende bui aan orkanen en wolkbreuken °f hagelslag denken, waar wij al zoo dikwijls ondervonden, dat ae ' onweêr verkwikking aan het schepsel, lafenis aan het aardrijk 'erschaft. Het woord van Jacobus verdient in onze dagen behartiging: »Zucht nie t tegen malkander broeders! opdat gij niet veroordeeld wordt!" zeker is voor eiken zendingvriend ook dit een gulden woord, ln ee n tijd, waarin nog al veel getwist wordt: * Wie wijs en verstandig is onder u, die bewijze uit zijnen goeden wa -ndel z jj ne wer k en j n zachtmoedige wijsheid!" ^ 00 wj het onder ons! GIFTEN EN LEGATEN. U men Jongelingsvereeniging ƒ 6,51 i Door tl» .r^°° r Ds. G raswinckrl , van N. N. te D « «,25 ^E r K au ' van N. N. te B » 1,20 Door h. Collecte van de Rem. gereformeerde gemeente » 218,25 v «n VtV DaUNI. van fl. J» » 100,— "«or I> r „,™, v »genootschap 21,— v an d» _ t, ?bman , van v. V. te A. » 25,— Door d , t®t°t bevordering der Zendingzaak * 549,73$ r. ^'edpi-,1 ,, Drian L van N. X. qq., volgens eene bepaling van een overleden lid der Cü RSE 5 erv * ^raeente - 100,— ri9 0r ^ 8 - rihbius , van het Vrouwen-Hulpgenootschap » 16,90 %p T aen ?eira en , gift van t.'h. » -.60 ^°° r een h ^ ^ er ^ulpvereeniging over April-Juni « 100,— ■» uen» in tuurs ' i( * ^ er Hulpvereeniging van Mej. S » 1,— • een i ' Piukstercollecte gave van één die niet van versnipperen houdt.... >/ —,25 rüiM r Be8t uurslid, van een arbeidersvrouw met het zelfde doel n 2,50 te? , met het zelfde doel. « —,50 D°or Dg van den kerkeraad der Walsche gemeente • n 10,— * den u T » fwcollecteerd in 't Weeshuis » 6 ,60 ti," H amhoorn , gecollecteerd in't Meisjeshuis * 6,— de catechisatiebus » 4,10 (tor^HEnp n * )s ' ®C lement , uit de catechisatiebus - 3,20 Catechisatiebus vau ^ s - V ° rst man »/ 40,— Y erhon»; Door dea Director, voor de Kweekelingen van Br. Graafland ter mϰ N INGW Van hun "kgeld 25 X ƒ12... * 300het Vrouwen-Hulpgenootschap <* 600,— kh ^'LO n ' I)oor Ds. B erghege , van het vrouwen-Hulpgenootschap * 25,— ' p^kchisatiebus van L )s. L asondkr » 5,87 if. tec hi8ati„i ' ecteer d bij de opwekkende Rede van Ds. S. K. T hgden van V elekn. » 23,— S aai,« 8 Van HOFSTBDI DE GROOT » 25, — T Hn v e ? T 1D ? VRU bdmaten van dentelfden » 7,90 Jr Ds - VAN Mrum ' 30,— 1 Catechisatiebus van Ds. van L eeuwen » 3,70 ra de opwekkende Rede van Ds. H ofstede de G root # 12,0* LAREN. Van de Jongelingsvereeniging / Catechisatiebas ". Van de Centsvereeniging " * MAASSLUIS». Voor het lezen der Maandberigten " fl MIDDELBURG. Catechisatiebas van Ds. K och " ' NAALDWIJK. Van de gemeente, ten behoeve der inlandsche helpers te Módjö-Warnö, 2e kwartaal * NOOTDORP. Door Ds. van Spankrrrn , giften " , ODOORN. Voor het lezen der Maandberigten " 3 Bedrag der Pinkstercollecte " Btf 't aannemen van lidmaten.. " * lOSTF.RnTJK fR.in<r T , .nL'hni7j>n'i Dnnr Ds P .at& Wnn in H p pp.m irphouden. " OOSTERDIJK (Ring Enkhuizen). Door Ds. Cats wob ,collecte in degem. gehouden. ROTTERDAM. Door Ds. Deeleman , van een vroeggestorvene Door Ds. van der Pot , uit de catechisatiebus In de collecte der Nederd. Hervormde Diaconie gevonden. RUURLO. Collecte bij de opwekkende Rede der Afd. 81 Mei 1.1 Nagekomen gifte USSELO. Catechisatiebus van Ds. Romknij VLAARD1NGEN. Door Ds. Riehm , voor het laten lezen der Maandberigten. ZUTPHEN. Uit de catechisatiebus van Ds. Erdbrink Door Ds. van Griethuijsen var» 8. O. geb. W Voor de Kweekschool en Üicholen in de .Hinalia»" 1 ' AMSTERDAM. Van C. A. postmerk Naarden 1 ^ ARNHEM. Door de Vrouwenvcreeniging van M. " in BUURSE. Door Ds. Ribbius , gift van R " j ' jo Door denzelfden, gift van M ' ' DEDEMSVAART. Door Ds. Wartena , in antwoord op het Maandberigt N°- 2 .. 2/8 Pinkstercollecte • • «i' Van M. ƒ 20, A. B. ƒ 10, B. B. f 5, R. ƒ 10, v. d. E. f 10, U. ƒ 2,50, W. ƒ 3,50. » Uit zyne catechisatiebus " j' ■ DELFT. Door Ds. Molenkamp , letter S " gji Door Mejufvrouw B., verzamelde kwartjes * jj50 - a R " i * dezelfde, letter P " c'jO DINXPERLO. Van Ds. J. G. P. Muller , uit zijne catechisatiebus " j' NAALDWIJK. Door de gemeente " \d ROTTERDAM. Door Ds. Vinke , van N. " £ Gift, gecollecteerd in den Maandel. bidstond van Juli " 9,4 SLUIS. Van Ds. J. D. Looijen , uit de Pinkstercollecte " 2,2 Door denzelfden, uit eene collecte in een Zendingbidstond N »*;V ' SOEST. Door Ds. J. J. Bos, van Mej. A. E. C. ƒ 5, van H. H. Z. / 7,42$, Mej. S. C. S. ƒ 2,50, N. N. ƒ 2,07i " 40, WASSENAAR. Door Ds. L. J. van Rhljn , uit de Pinkstercollecte " go, ZEIST. Door Ds. J. A. v. Limburg Beouwer , vau de zendingskrans aldaar " ZUTPHEN. Van Ds. Erdbrink , van H. E. de ".
31,374
MMCBS03:002361001:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van het Geneeskundig Staatstoezigt in het jaar ..., 1876, 01-01-1876
null
Dutch
Spoken
7,562
13,426
11 1 » » 4 4 1 2 2 1 » 61 46 107 » 1 2 » » » 4 3 4 2 2 1 3 » » 7 15 22 » T> * 9 132 104 58 61 16 13 5 13 86 52 54 42 46 71 20 32 446 413 859 1 3 1 5> » T> » » 2 1 2 6 3* 8 ° 2 HU ÏH £ 5= T3 O s Ö 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 tijj 8 '" 1 "' 1° de tabel omtrent Middelburg, bladz. Sterfte in het Rijk. De sterfte was in 1876 kleiner dan in 1875. In laatstgemeld jaar waren er in liet Rijk, met inbegrip der levenloos aangegevenen , 104 479 personen gestorven, in 1876 97 797. In 1875 was één inwoner gestorven op 36.05 of 27.73 op 1000 inwoners en in 1876 één op 38.88 of 25.67 op 1000 inwoners. In alle provinciën is de sterfte gedurende dit jaar minder geweest dan in 1875. De volgende tabel geeft een overzigt van de reden der levenloos aangegevenen tot het aantal geboorten in elke provincie. PROVINCIËN. Levenloos aangegevenen in 1876. Geboorten in 1876 (met inbegrip der levenloos aangegevenen). Levenloos aangegeven op 1000 geboorten in 1876. Noordbrabant 935 16 380 57.1 Gelderland 897 15 905 55.7 Zuidholland 1 634 33 776 48.3 Noordholland \ . 1186 25 412 46.6 Zeeland 374 7 876 47.5 Utrecht 385 7 352 52.3 Friesland 572 11 852 48.2 Overijssel 534 9 583 55.7 Groningen 467 9 258 50.4 Drenthe 245 4 252 57.6 Limburg. .......... . 382 8174 46.7 HET RIJK .... 7 611 149 820 - 50.8 In reden tot het getal geboorten was het getal levenloos aangegevenen weder iets geringer dan in 1875, toen er op elke 1000 geboorten 52.2 levenloos aangegevenen zijn geweest. In Zuidholland was de toestand ongunstiger, in de overige provinciën gunstiger dan in 1875, Van de 97 797 overledenen, de levenloos aangegevenen en 39 van welke de leeftijd onbekend was aftrekkende, stierven 14 . . . 4 127 » 45 » 14 » 20 ... 2 369 » 2.6 20 » 50 . . . 15 205 » 16.8 » 50 » 65 . . . 10 497 » 11.6 » 65 » 80 » ... 13 674 » 15.1 » boven 80 ... 4 352 » 4.8 De volgende staat geeft een overzigt van de sterfte ten gevolge van de verschillende in de sterftetabel vermelde doodsoorzaken, berekend op 1000 inwoners. Volgnommer. DOODSOORZAKEN. Aantal sterfgevallen. Op 1000 inwoners zijn aan de in de 2de kolom vermelde oorzaken overleden. In 1875. In 1876. In 1875. I11 1876. 1 Gebrekkige ontwikkeling 992 977 0.26 0.25 2 Ligchaamszwakte. Tering. (Esc. n°. 23) 19 023 18 292 5.04 4.8 3 Klierziekte. Rachitis 1499 1355 0.39 0.35 4 Syphilis *. 40 40 0.01 0.01 5 Absces. Ulcus. Gangraena. Pyaemie. Haemorrhagie. (Exc. ziekten van het 961 kraambed) *. 932 0.25 0.21 6 Kanker * ..... * ... > 1815 1861 0.48 0.48 7 "Waterzucht. Scheurbuik 1607 1578 0.42 0.41 8 Typhus. Febris typhoidea 1306 1303 0.34 0.34 9 Pokken ........... 195 113 0.05 0.02 10 244 103 0.06 0.02 11 Mazelen 1196 870 0.3 0.2 12 Diphteritis 402 304 0.10 0.07 13 1 190 941 0.31 0.24 É* Qj O DOODSOORZAKEN. Aantal sterfgevallen. Op 1000 inwoners zijn aan de in de 2de kolom vermelde oorzaken overleden. to O KIn 1875. In 1876. In 1875. In 1876. 14 Kinkhoest (1) 1404 997 0.37 0.26 15 Aanhoudende koorts. (Exc. n°. 8). 1401 1222 0.37 0.32 1G Tusschenpoozende koorts 428 373 0.11 0.09 17 Febris int. perniciosa 484 397 0.12 0.1 18 Huidziekten. (Exc. n°. 9, 10 en 11). 352 288 0.09 0.07 19 Stuipen. Trismus. Epilepsie .... 6 487 5 793 1.72 152 20 Apoplexie 3 041 2 860 0.86 0.75 21 Hersenziekten. (Exc. n°. 20) .... 4196 4 267 0.11 1.12 22 Ruggemergslijden. Paralysis.... 371 347 0.09 0.09 23 Keel- en longtering. Bloedspuwing. 9 072 9 013 2.4 2.36 24 Acute ziekten der ademhalingswerktuigen 10 402 8 946 2.76 2.34 25 Chronische ziekten der ademhalingswerktuigen. (Exc. n°. 23) .... 6 083 5 229 1.61 1.37 26 Hart- en vaatziekten. Rheumatismus. Artbritis. (Exc. n°. 27) 730 633 0.19 0.16 27 Organische hartgebreken. Aneurysma. 1863 1763 0.49 0.46 28 Diarrhoea 2 973 2 740 0.78 0.72 29 Dysenterie 134 115 0.03 0.03 30 Cholera nostras 120 141 0.03 0.03 31 Acute ziekten der spijsverteringswerktuigen 4 956 4 902 1.31 1.28 32 Chronische ziekten der spijsverteringswerktuigen. (Exc. n°. 6). 3124 3 217 0.82 0.86 33 Ziekten der organa urogenitalia. (Exc. n°. 6) 1217 1281 0.32 0.33 34 Gewelddadige dood 779 627 0.2 0.16 35 Verdrinken 869 1 003 0.23 0.26 36 Zelfmoord. 102 209 0.02 0.05 (I) Aan besmettelijke en epidemische ziekten, typhus, febr. Uit dit overzigt blijkt, dat in 1876 aan het grootst aantal der genoemde doodsoorzaken, minder personen op 1000 inwoners zijn gestorven dan in 1875. De sterfte van de sub n°. 4, 6, 8, 22 en 29 vermelde oorzaken komt met die van het vorige jaar overeen, terwijl die van de sub n°. 21, 32, 33, 35 en 37 genoemde ziekten iets grooter is geweest. Aan de ziekten der ademhalingswerktuigen n°. 23 , 24 en 25 stierven 23 188 of 6.08 op 1000 inwoners, tegen 6.78 in 1875. Telt men de sterfgevallen aan koortsziekten te zamen, n'. 8, 15, 16 en 17, dan verkrijgt men de som van 3295 of 0.86 op 1000 inwoners. Dit cijfer bedroeg in het vorige jaar 0.93. Aan ziekten van het zenuwstelsel n°. 19 , 20, 21 en 22 zijn 13 267 personen of 3.48 op 1000 inwoners, tegen 3.74 in 1875; gestorven. De sterfgevallen aan ziekten van het kraambed, zijn in de volgende staat met het aantal geboorten vergeleken. JARE N. Aantal Sterfte aan ziekten van het kraambed. Op 1000 geboorten stierven aan ziekten van het kraambed. Van 1871 tot 1875 697 368 3 768 5.4 1875 146 414 886 6.05 1876 149 820 ^ 704 4.69 Het jaar 1876 mag dus voor kraamvrouwen een gunstig jaar genoemd worden. Verder dient nog te worden vermeld, dat aan onbekende oorzaken 4450 d. i. 45 van 1000 en zonder geneeskundige behandeling 5093 personen d. i. 52 van 1000 overledenen zijn gestorven. § 2. BESMETTELIJKE EN EPIDEMISCHE ZIEKTEN. A. Variolae (Kinderpokken.) Terwijl in Noodbrabant gedurende 1875in 20 gemeenten gevallen van variolae voorkwamen , Variolae. (Kinderwerden zij in 1876 slechts in 3 gemeenten waargenomen. Het aantal sterfgevallen aan die ziekte P okken ) bedroeg in 1875 , 76 , in 1876 slechts 7; waarvan 1 te Ossendrecht en 6 te Bergen op Zoom. tvoordbrabant. Te Dussen kwam één geval van varioloiden voor, dat in genezing eindigde en te Ossendrecht één geval van variolae met doodelijken afloop. Te Bergen op Zoom werden van 13 Junij tot 2 September 23 personen , waaronder 3 door varioloiden aangetast Yan deze waren 7 wel en 6 niet gevaccineerd, terwijl geen der aangetasten gerevaccineerd was. Yan de lijders waren 15 van 10—55 jaren, 6 van 2 maanden—3 jaren oud. Van de laatsten waren 5 niet, één zonder gevolg gevaccineerd. Vermoedelijk werd de ziekte uit Zeeland overgebragt. De eerste lijderes, op 13 Junij, was eene 55jarige vrouw, die in hare jeugd was ge- vaccineerd en aan natuurlijke kinderpokken had geleden. Er verliepen 17 dagen voordat zich een 2de geval voordeed. Een kind, in het burger-gasthuis verpleegd, werd aangetast, nadat in de zaal voor besmettelijke ziekten, aan het achterste gedeelte van het gebouw gelegen , met vrijen ingang van buiten, doch destijds door eene deur van het overige gedeelte van het gasthuis gescheiden, een poklijder was opgenomen. Dit voorval gaf aanleiding tot het voorstel, om de deur door een muur te vervangen , waaraan voldaan werd. Een 18jarige jongeling , die gewoonlijk de poklijders naar het gasthuis overbragt en bij de begrafenis hulp verleende , werd door pokken aangetast. Van de 7 overleden personen is het bekend , dat 2 niet, 4 wel gevaccineerd waren en dat van de laatsten bovendien één aan de natuurlijke kinderpokken had geleden. Door toepassing der artt. 4, 5, 8, 18, 20 en 25 van de wet van 4 December 1872 (Staatsblad n b . 134) heeft men getracht de verbreiding der ziekte tegen te gaan. «feidcriand. In Maart werd te Nijkerk één geval van pokken aangegeven. De aangetaste was een jongen van 5 maanden. De bron der besmetting kon niet worden opgespoord. Later vertoonden zich varioloides in de buurtschap Erichem (gemeente Buren) en wel in September eenmaal en in October twee malen. Sterfgevallen werden niet aangegeven. Kniiiiioiiami. In Zuidholland zijn in 1876 97 sterfgevallen aan pokken opgegeven. Dat getal bedroeg in 1875, 108. Het aantal poklijders waarvan aangifte werd gedaan, bedroeg 473. In het vorige verslag werd melding gemaakt van de epidemie op het eiland Flakkee. Het getal aangetasten op Flakkee bedroeg in Januarij 1876 46 en klom in Februarij tot 64; in April en Mei bleef de ziekte op dezelfde hoogte. Dirksland en Middelharnis werden besmet uit Nieuwe Tonge. Te Herkingen en Nieuwe Tonge heerschte de ziekte epidemisch. Te Dirksland vertoonde zich. nadat de ziekte had opgehouden, in Junij op nieuw een geval van pokken in de buurt van de sterk besmette gemeente Herkingen. De ziekte bepaalde zich toen echter tot dit eene geval. Te Herkingen begon de epidemie tegen het einde der maand Junij af te nemen , zoodat zij den 18den Augustus geëindigd kon worden verklaard. In het begin van Julij had de epidemie te Oude Tonge opgehouden. Te Nieuwe Tonge bleef de ziekte heerschen tot het begin van November. Van 6—24 dier maand werd slechts één geval aangegeven. Bovendien werd nog een poklijder waargenomen in de nabijheid dier gemeente, op het grondgebied van de gemeente Middelharnis. De epidemie op dit eiland kon op 'teinde van het jaar als geweken worden beschouwd, na ruim twee jaren te hebben geheerscht. Van 733 personen die op het eiland Flakkee aan pokken geleden hebben, zijn 227 overleden. Van de overledenen waren 133 of meer dan de helft op den leeftijd van 0—5 jaar, 13 van 5—10 jaren, 24 van 10—20 jaren en 57 boven 20 jaren. Van de aangetasten waren 342 of meer dan de helft op den leeftijd van 0—5 jaar, 103 van 5—10 jaren , 126 van 10—20 jaren , 157 boven 20 jaren, en 5 wier leeftijd onbekend bleef. Van 733 aangetasten waren 558 niet gevaccineerd en 149 gevaccineerd; van de 26 overigen werd omtrent vaccinatie niets medegedeeld. Van de 342 aangetasten op den leeftijd beneden 5 jaren, waren 331 niet gevaccineerd en slechts 4 gevaccineerd; van de 7 overigen werd omtrent vaccinatie geene mededeeling gedaan. Uit het bovenstaande blijkt op nieuw het groote nut der koepokinenting en de noodzakelijkheid van de vaccinatie der kinderen in de eerste levensjaren. In het vorige jaarverslag (bladz. 153) is gezegd, dat van deze epidemie op het eiland Flakkee, na haar ophouden, een algemeen verslag zou worden gegeven. Het is thans door den adjunct-inspecteur opgemaakt en als bijlage F achter dit verslag afgedrukt. In het begin van Februarij werd in de gemeente Oudenhoorn op het eiland Putten eene vrouw aangetast, wier man den geheelen winter gezamenlijk onder één dak had gewerkt met den echtgenoot van de lijderes te Zuidland, waarvan in het verslag van 1875 (bladz. 153) melding is gemaakt. Weldra volgde nu de besmetting in drie woningen. De adjunct-inspecteur bezocht daarop deze gemeente, trad in overleg met den burgemeester en den geneeskundige omtrent de noodige maatregelen van afzondering, desinfectie en vaccinatie, die stipt zijn opgevolg'd, met het gunstig gevolg, dat de ziekte zich niet verder verspreidde. In April werden pokken ingevoerd te Spijkenisse door een gezin uit Nieuwe Tonge, dat eenige dagen bij de familie kwam doorbrengen. Spoedig na aankomst werd een der kinderen aangetast. Door de goede zorg van den burgemeester en den geneeskundige Pepping, werd alles in het werk gesteld, om de verspreiding der ziekte tegen te gaan. Later heeft de vrouw des huizes in ligten graad aan pokken geleden. De ziekte verspreidde zich echter niet buiten deze woning. Voor de derde maal werd de ziekte van Flakkee naar de overzijde van het Haringvliet gebragt door een rijksveldwachter en zijn gezin, die uit Harlingen, waar de pokken epidemisch heerschten, naar Nieuwenhoorn werd overgeplaatst. Spoedig na aankomst werd een zijner kinderen aangetast. Naar aanleidig van dit geval, werd de aandacht van den Minister van Binnenlandsche Zaken op de wenschelijkheid gevestigd, dat verplaatsing van ambtenaren uit gemeenten, waar pokken epidemisch heerschen, zooveel mogelijk worde vermeden. In Maart vertoonden zich pokken te Maasdam. De oorsprong der ziekte kon bij den aanvang niet worden opgespoord. Later bleek, dat deze gevallen in verband stonden met poklijders te Mijnsheerenland, waar sedert Februarij pokken zijn waargenomen. Eerst den Killen April, toen de ziekte zich reeds hier en daar had verspreid, werd door den geneeskundige , ingevolge art. 6 der epidemiewet, kennis gegeven. Op het einde van Mei was de ziekte nog niet uit Mijnsheerenland geweken. De adjunct-inspecteur vestigde de aandacht van den officier van justitie te Dordrecht op het verzuim van dezen geneeskundige. Te Maasdam gelukte het verdere verspreiding der ziekte tegen te gaan. Te Strijen, grenzende aan Maasdam, is een persoon, die door pokken aangetast werd, overleden. Het lijk is onmiddellijk naar het lijkenhuis gebragt en de woning ontsmet. Meer gevallen zijn niet voorgekomen. Te Botterdam werden enkele gevallen waargenomen in de buurt » Zwaanshals " , gedeeltelijk tot de gemeente Hillegersberg behoorende. De ziekte verkreeg daar geene belangrijke uitbreiding, doch werd in één geval naar de Delftsche vaart overgebragt. Te 'sGravenhage zijn vier gevallen van varioloides voorgekomen bij kinderen van 5,6, 8 en 9 jaren, die allen gevaccineerd waren. Later is aldaar nog een kind aangetast, dat negen dagen te voren was ingeënt. De koepokken waren goed opgekomen; de pokken hadden dien ten gevolge een zeer gunstig verloop. Onmiddellijk werd in de gemeenten , waar pokken voorkwamen , wekelijks gelegenheid gegeven tot gratis inenting, zooals de epidemiewet voorschrijft. In 't geheel zijn in 1876 uit 24 gemeenten, kennisgevingen, betreffende het voorkomen van pokken, ontvangen. In 12 gemeenten zijn 97 poklijders gestorven, namelijk 28 te Herkingen , 23 ta Oude Tonge , 27 te Nieuwe Tonge en de overigen op andere plaatsen. Koordiioiiand. Pokken werden in Noordholland bijna niet gezien. Voor zoover bekend werd, kwamen te Amsterdam 5 en te Haarlem 1 geval voor. Yan de aangetasten werd 1 niet gevaccineerd kind van 18 maanden te Amsterdam, in December , als lijdende aan ware pokken, opgegeven. Twee der overige aangetasten, waren matrozen., behoorende tot de equipage van een Ned. brikschip, dat den 29sten October in het Westerdok te Amsterdam van Riga met eene lading hout was binnengekomen. Yolgens verklaring van den gezagvoerder en den stuurman was de equipage gedurende de reis steeds gezond geweest en had, onmiddellijk na aankomst, het schip in gezonden toestand verlaten. Beide lijders, van welke de een 8 dagen later dan de ander ziek werd, zijn terstond door den geneesheer ter verpleging naar het buitengasthuis gezonden. Sterfgevallen van pokken kwamen in deze provincie niet voor. zeeiaud. Aan variolae zijn in Zeeland 8 personen overleden, tegen 3 in 1875. Hoewel in negen gemeenten gevallen van die ziekte zijn voorgekomen, zoo is deze van betrekkelijk geringen omvang geweest, terwijl eerst in het najaar duidelijk te volgen sporen van onderling verband in sommige gemeenten zijn aan den dag gekomen. Reeds in het begin van het jaar kwamen twee op zich zelf staande gevallen te Middelburg en één te Vlissingen voor, waarvan herkomst noch verband is kunnen worden ontdekt. Op den 22sten Maart kreeg een man te Biervliet, na eenige dagen te Gent te hebben vertoefd, pokken, welke de ziekte van drie andere personen ten gevolge hadden. Intusschen liepen ook deze gevallen gunstig en zonder eenig verder omgrijpen af. De provincie bleef vrij tot den lOden Junij, toen eene vrouw, herkomstig van Nieuwe Tonge, waar variolae heerschten, te IJzendijke werd aangetast en daarvan herstelde, terwijl ééne maand later de bewoner van het naaste perceel, waar zij verblijf had gehouden, aan confluente pokken bezweek; maar ook hiertoe bepaalde zich de ziekte in laatstgenoemde plaats, zoowel als in Augustus te Zaamslag, toen aldaar een geval was voorgekomen. Den 18den September echter werd zij onverwachts wederom waargenomen te Vrouwepolder; van daar heeft zij zich in den omtrek verbreid, terwijl achtereenvolgens de gemeenten Serooskerke (Walcheren) , Yeere en Middelburg werden besmet en de ziekte den 29sten December in de gemeente Veere epidemisch heerschende, moest worden verklaard. Zoowel deze plaats als Middelburg en Vrouwepolder, waren ten slotte de eenige gemeentel in Zeeland, waar met het einde van het jaar besmettingshaarden bleven bestaan. Uit den hieronder voorkomenden staat van de gevallen van kinderpokken in Zeeland, kan worden opgemaakt, dat het aantal lijders betrekkelijk gering is geweest en dat de loop der ziekte kennelijk beheerscht is geworden door het al of niet gevaccineerd geweest zijn der individus. In sommige gemeenten bleek de omgeving van den lijder onvatbaar voor besmetting, en bepaalde de ziekte zich tot enkelen; in anderen verliep zij als goedaardige varioloiden, en wanneer de gemeente Veere door het hoogste quantum van zieken in het oog valt, dan moet worden opgemerkt, dat daarin begrepen was één huisgezin van man. vrouw en vijf kinderen, die allen werden aangetast, terwijl alleen de man in zijne jeugd was gevaccineerd. Zeker is het, dat meer dan de helft van de 34 lijders ongevaccineerd is geweest, dat bij 11 individus de eerste vaccinatie gemist heeft haar beveiligend vermogen uit te oefenen en dat de pokken in drie gevallen zijn voorgekomen, ondanks de herhaalde inënting of het vroeger doorstaan der kinderziekte. STAAT van de gevallen van kinderpokken in Zeeland over 1876. IN DE GEMEENTEN Getal lijders. j Datum van het 1ste geval. Gevaccineerd. Ongevaccineerd. | Gerevaccineerd. | Onbekend. j Overleden. Hersteld. In behandeling 1 gebleven. Aanmerkingen. Biervliet 4 22 Maart 2 2 » » » 4 » 's Heer Arendskerke. . . 1 23 Dec. 1 » » y> » 1 » Middelburg 5 4 Jan. 2 2 i » 2 3 » Serooskerke (Walcheren) . 1 12 Oct. » 7> » 1 1 » » Ylissingen 13 pokken gehad Vrouwepolder 6 18 Sept. 2 4 » » 1 2 3 IJ zendijke 2 10 Junij » 1 i » 1 1 2> Zaamslag 1 24 Aug. » 1 » » » 1 » In 9 gemeenten . . 34 11 19 2 1 8 22 4 Door de verschillende gemeentebesturen zijn naar omstandigheden de maatregelen genomen die gevorderd werden en die bij de wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134) zijn aangegeven. Ontsmetting eener woning, zuivering of verbranding van voorwerpen met de lijders in aanraking geweest, geschiedden overeenkomstig de artt. 4 en 5 te Serooskerke (Walcheren), Yeere en Vrouwepolder; voor reiniging en schoonhouden van goten, riolen enz. werd naar het voorschrift van art. 6 in de gemeente Veere gezorgd, alwaar ook, in de gevallen, waarin het noodzakelijk was, aan den inhoud van art. 13 gevolg is gegeven; terwijl de gelegenheid tot kostelooze inenting en herinenting in de gemeenten Middelburg en IJzendijke wekelijks, te Veere dagelijks, gedurende het aanwezig zijn van pokken in de gemeente, opengesteld is geweest. In enkele gemeenten van de provincie Utrecht zijn pokken waargenomen, namelijk: te rtwht. Utrecht in Februarij een geval van ware en een geval van gewijzigde pokken en in Juuij. een geval van varioloides; te Zuijlen in Julij 2 gevallen van varioloides; te Maarssen in Julij 2 gevallen van varicellae ; te Maartensdijk in Julij een geval van variolae ; te Achttienhoven in September een geval van varicellae; aan de Bilt in September een geval van varicellae; en te Linschoten in October een geval van varioloides. Sterfgevallen ten gevolge van pokken zijn niet aangegeven. Volgens den geneeskundigen inspecteur, waren door sommige burgemeesters de opgaven van deze ziekte in de staten zeer onnaauwkeurig ingevuld. Friesland. Even als in 1875 zijn in 1876 geene ziekte- of sterfgevallen van pokken >n de provincie Friesland voorgekomen. Overijssel. Aan pokken overleed in 1876 in Overijssel niemand. Trouwens alleen te Wijhe deden zich in vier huisgezinnen van verschillenden stand bij kinderen gevallen van varioloiden in zeer ligten graad voor. Yan waar de ziekte te Wijhe gekomen was, bleef onbekend. Groningen cn Drenthe. In de provinciën Groningen en Drenthe werden in 1876 geene gevallen van pokken aangegeven. Li m lnir«r In Limburg stierf in 1876 te Eijs (gemeente Wittem) één persoon aan pokken. De overledene was 12 jaren oud en gevaccineerd. De oorsprong der ziekte bleef onbekend. Andere gevallen werden niet aangegeven. Aangezien de burgemeester met het ontstaan der ziekte tevens den dood des lijders mededeelde , onder bijvoeging, dat hij het lijk ten spoedigste had doen begraven, maar andere maatregelen onnoodig achtte, werd hij gewezen op de noodzakelijkheid , om in overleg met den geneeskundige, de bepalingen van artt. 4 en 5 der wet van 4 December 1872 {Staatsblad v?. 134) toe te passen, in verband met deontsmettingsregelen van het Koninklijk besluit van 17 April 1873 ( Staatsblad n°. 43). De kleederen en het beddegoed, door de zieken gebruikt, werden alsnu vernietigd en het huis met chloorkalk ontsmet. Bevordering- der koepokinenting Het bedrag der Rijkssubsidie aan vaccinatiebureaux, het Pare vaccinogène bij 's Rijksveeartsenijschool te Utrecht daaronder bedrepen, bedroeg f 6750. Overzigt van de werkzaamheden der vaccinatiebureaux. De volgende tabel geeft een overzigt van de werkzaamheden der vaccinatiebureaux. BUREAUX EN GENOOTSCHAPPEN. Getal vaccinatiën. Getal revaccinatiën. Getal buisjes of glaasjes die zijn afgeleverd. 's Hertogenbosch . 178 8 {') 350 Arnhem 268 42 658 Rotterdam 2 524 235 2510 (l| Deze revaccinatiën hadden plaats om op de scholen te kunnen worden toegelaten. BUEEAÜX EN GENOOTSCHAPPEN. Getal vaccinatiën. Getal revaccinatiën. Getal buisjes of glaasjes die zijn afgeleverd. 's Gravenhage 2 024 ( 3 ) 132 ( s ) 765 Dordrecht 366 9 506 Amsterdam 3 453 114 1 120 Haarlem 707 226 463 Middelburg 90 (») » 213 Utrecht 433 2 125 Pare vaccinogène Utrecht 592 169 1 064 ( 4 ) Franeker 178 24 404 Harlingen 182 30 1 Leeuwarden 245 » 272 Stad Ommen 41 3 1 216 Groningen 432 45 254 Maastricht (Calvarienberg) 196 »" 157 Maastricht (Augustijner klooster). . . 398 12 158 (2) Bovendien werden aldaar door officieren van gezondheid ruim 200 soldaten ingeënt. (3) Bovendien werden te Vlissingen . door oen aldaar gevestigd lid van Int bureau , 79 personen gevaccineerd. (4) Bovendien werden , door bemiddeling van den inspecteur vaa de geneeskundige dienst der lanlmigt, 30 paren glaasjes met vaccine naar Oost-Indie gezonden. Statistiek der vac- De volgende tabel geeft een overzigt van het getal inentingen, waarvan opgave is gedaan. cinatiën. PROVINCIËN. Getal in 1876 verrigte vaccinatiën en revaccinatiën. GETAL GEVACCINEERDEN beneden 2 jaar. van 2—10 jaar. boven 10 jaar. waarvan de leeftijd niet is opgegeven. Noordbrabant . . 11839 4105 7 303 431 2> Gelderland . . . 11356 5 434 5 784- 138 T> Zuidholland. . . 19 755 5 216 13 626 603 310 Noordholland . . 17 639 7 580 8 667 1365 27 Zeeland .... 5 359 1613 3 621 125 ■P Utrecht .... 4 276 1360 2 815 101 T> Friesland. . . . 8 280 1172 6 962 136 10 Overijssel. . . . 6 907 1844 4 788 275 » Groningen . . . 5 736 1162 4 399 168 7 Drenthe .... 2 676 823 1812 41 2> Limburg.... 7 013 3 763 2 963 287 T> HET HIJK . . 100 836 34 072 62 740 3 670 354 Het aantal verrigte vaccinatiën is alzoo 9127 grooter dan in 1875. Ook nu blijkt wederom dat er nog steeds te lang — tot den schoolleeftijd — met die kunstbewerking gewacht wordt. Omtrent de vaccinatiën in de verschillende provinciën wordt door de geneeskundige ambtenaren het volgende opgemerkt. In Noordbrabant werden in twee gemeenten geene vaccinatiën verrigt, terwijl zich in eene gemesnte niemand daarvoor aanmeldde. De inspecteur voor Gelderland en Utrecht merkt op, dat het getal 11 356 gevaccineerden in Gelderland, hoezeer het op vooruitgang, in vergelijking met de beide voorgaande jaren wijst, toch nog verre van bevredigend is. Rekent men, dat jaarlijks in Gelderland, na aftrek van de levenloos aangegevenen, 14 500 kinderen geboren worden en dat 25 per cent van die kinderen wegens ziekte, sterfte of om andere redenen, in den loop van hun eerste levensjaar niet ingeënt worden, dan blijven jaarlijks ruim 10 000 kinderen voor de inenting beschikbaar. Het getal 10 000 is dus een normaal cijfer, maar eerst dan, als ook de andere kinderen en volwassenen allen of nagenoeg allen ingeënt zijn. Dit laatste is thans nog op verre na niet het geval, zoo als blijkt uit het groote aantal inentingen, die ook weder in 1876 bij kinderen van meer dan 2jarigen leeftijd verrigt werden. Te Hemmen alleen is niet gevaccineerd. In 8 gemeenten van Noordholland zijn geene vaccinatiën verrigt. Hoewel in het algemeen uit het laat inenten mag afgeleid worden, dat het schoolbezoek bij de ouders de voornaamste drijfveer voor de inenting uitmaakt, zoo mag, volgens den inspecteur, deze conclusie niet, als eene voor Zeeland doorgaande, beschouwd worden, daar in 15 gemeenten van deze provincie, meer dan de helft der kinderen, beneden den leeftijd van 2 jaren, gevaccineerd zijn. Slechts in ééne gemeente is niet ingeënt. Yan 4 gemeenten in Limburg ontving de inspecteur geen opgaaf, terwijl hem van ééne gemeente berigt werd, dat er geene vaccinatiën hadden plaats gehad. Bii een bezoek der scholen, vond de inspecteur voor Noordbrabant en Limburg- in 15 Uitvoering van art. 17 der wet van 4 De— gemeenten van eerstgemelde provincie, de verklaringen, gevorderd bij art. 17 der wet van cember 187-2 {Staats4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134), aanwezig. Te Gemert in de openbare en bijzondere 134). school werden kinderen zonder bedoelde verklaring aangetroffen. Na 4 weken waren ze allen aanwezig. Te Huij bergen waren slechts een vijftal van de 70 a 80 schoolgaande kinderen op de openbare school, van de bij art. 17 vereischte bewijzen voorzien. Op de bijzondere school aldaar, onder beheer van christelijke broeders, ontbrak de lijst bedoeld bij art. 5 van het Koninklijk besluit van 28 Februarij 1873 ( Staatsblad n°. 35); terwijl de verklaringen van verrigte koepokinentingen aanwezig waren. Yan een en ander werd den burgemeester, met verwijzing naar art. 10 van het Koninklijk besluit van 28 Februarij 1873 (Staatsblad n°. 35) kennis gegeven. Op de bijzondere school te Raamsdonksveer was niet voldaan aan art. 1 van het Koninklijk besluit van 28 Februarij 1873 ( Staatsblad n°. 35). De onderwijzer zou de verklaringen volgens model opeischen. Te Breda ontbraken op eene bijzondere school voor meisjes enkele verklaringen en waren eenige niet volgens model ingerigt. Op de openbare school te Capelle had hetzelfde plaats. De hoofdonderwijzer, die op de wet werd gewezen , toonde zich bereid voor naleving der wet te zorgen. Op de openbare school van meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes te 's Hertogenbosch, ontbraken 3 verklaringen. Als verschooning voerde de hoofdonderwijzeres aan, dat de 3 kinderen slechts sinds 2 dagen ter ter school kwamen en de verklaringen zouden overleggen. Te Grave was op de openbare school een leerling zonder verklaring aanwezig. Sinds eenige dagen was hij van eene andere school gekomen, zonder dat de verklaring door den hoofdonderwijzer was afgegeven. De leerling werd verwijderd tot dat bedoeld bewijs zou zijn overgelegd. Van de 149 schoolgaande kinderen op de openbare school te Horst (gemeente Oosterhout) waren slechts 34 verklaringen van verrigte koepokinenting aanwezig. De hoofdonderwijzer gaf den 22sten November te kennen, dat de verklaringen met de lijst vóór 15 Januarij aan den burgemeester gezonden, nog niet waren teruggegeven. Het bleek, dat de lijst, die niet volgens wettelijk voorschrift was ingerigt, werkelijk nog bij den burgemeester berustte. Eene aanschrijving van den inspecteur, dat na 4 weken andermaal eene inspectie zoude plaats hebben, had ten gevolge, dat in de laatste dagen van December, de lijst met de verklaringen overeenkomstig de wettelijke bepalingen, in orde werd bevonden. In Noordholland werd door den burgemeester van Amsterdam proces-verbaal opgemaakt tegen den hoofdonderwijzer van eene bijzondere school, wegens het niet inzenden van de lijst, bedoeld bij art. 5 van het Koninklijk besluit van den 28stenFebruarij 1873 {Staatsblad 11°. 35), ter uitvoering van het 2de lid van art. 17 der wet van den 4den December 1872 (Staatsblad n°. 134). Het onderzoek in Zeeland, betreffende het invorderen door de onderwijzers van bewijzen van vaccinatie voor de toelating op de scholen en van het registreren van die bewijzen, is op de meeste plaatsen gunstig uitgevallen, doch is in enkele opzigten gebleken, niet overbodig te zijn. Op eene openbare school te Boschkapelle had de onderwijzer na 1873 nog geene enkele lijst, hoewel de vaccinatiebewijzen voorhanden waren, opgemaakt. Te Goes was, op eene bijzondere naai- en breischool, de kouderes in gebreke gebleven, die bewijzen van de schoolgaande kinderen te vorderen. De vervolging van een hoofdonderwijzer te 's Gravenpolder, wegens het toelaten op zijne school van kinderen, die ongevaccineerd waren of die de kinderziekte vroeger niet hadden doorgestaan, zal in een later gedeelte van dit verslag worden gemeld. Verder deelde de inspecteur voor Zeeland mede: dat eene openbare school gedurende eenige maanden door twee ongevaccineerde kinderen bezocht is geweest, die van een geneeskundige (inmiddels overleden, zoodat het feit niet geregtelijk kon vervolgd worden) verklaringen hadden ontvangen, waarop vermeld stond, dat zich bij beiden na de vaccinatie vijf koepokken hadden ontwikkeld; dat een geneeskundige ernstig, wegens een tal van aan het licht gekomen onregelmatigheden, berispt is moeten worden, zoowel betrekkelijk het afgeven van eene verklaring na eene eerste volkomen mislukte vaccinatie, als ten opzigte van de bewaring, de invulling en de inzending der duplilcaten; dat een burgemeester in verzet kwam tegen de handelingen van een geneeskundige, die aan twee, vroeger door hem gevaccineerden, een toelatingsbewijs voor de school, niet opgemaakt uit zijne duplikatenof aanteekeningen, maar uit bestaande lidteekens en met benadering van den tijd der vaccinatie, had afgegeven, en die voorts bij eene andere gelegenheid eene verklaring van voldoende vaccinatie, door een ander verrigt, eveneens op grond van aanwezige lidteekens, had uitgereikt; dat aan een geneeskundige verboden moest worden, om vaccinatiën door eene vrouwelijke nabestaande (nicht) op zijn naam te doen bewerkstelligen; en eindelijk dat nog aan een geneeskundige inlichtingen moesten gegeven worden betreffende het ongepaste, om een bewijs, na eene eerste volkomen mislukte inenting, af te geven. In Friesland werd art. 17 behoorlijk gehandhaafd. Naar aanleiding van een door den adjunct-inspecteur gedaan onderzoek in de school te Jouwerd, berigtte de hoofdonderwijzer, dat alle vaccinatiebewijzen volgens aanwijzing, behalve van ééne leerling, aan wie den verderen toegang tot de school is ontzegd, zijn verbeterd. Zoover de ervaring van den inspecteur voor Overijssel en Drenthe gaat, wordt in beide provinciën art. 17 behoorlijk gehandhaafd. Alleen is te Stad Delden door den burgemeester tegen een onderwijzer, die een ongevaccineerd kind op de school had toegelaten en tegen den vader, die het kind naar die school had gezonden, proces-verbaal opgemaakt. In Limburg vond de adjunct-inspecteur, in een aantal door hem bezochte scholen, de lijsten in behoorlijke orde. Te Grubhenvorst waren de bewijzen, die het vorige jaar ontbraken, aanwezig. Te Posterholt (pensionnaat van meisjes onder beheer der Ursulinen) waar aan het wetsartikel zeer onvolledig was voldaan, werd bij een tweede onderzoek geconstateerd, dat de bedreiging met proces-verbaal het gewenschte gevolg had gehad. Te Urmond was in verscheidene verklaringen de leeftijd en het aantal pokken niet ingevuld ; verbetering werd toegezegd. Te Maastricht (voorstad Wijk) werd aan het hoofd van eene bijzondere school medegedeeld, dat een paar verklaringen, die naar aanleiding van het, bestaan van lidteekens waren afgegeven, niet als voldoende mogten beschouwd worden. In het pensionnaat der Ursulinen te Roermond werden twee bewijzen door Duitsche burgemeesters en één door een Engelsch ambtenaar afgegeven, onvoldoende verklaard : bovendien moest er gewezen worden op het voorschrift van art. 5 van het besluit van 28 Februarij 1873 ( Staatsblad n°. 35), dat de lijst, slechts bijgehouden tot 31 December 1875, telkens bij het opnemen van nieuwe leerlingen moet worden bijgeschreven. In het pensionnaat St. Louis, eveneens te Roermond ; alwaar overigens alle verklaringen aan het voorschrift der wet voldeden, bevond zich een bewijs door een Duitschen burgemeester afgegeven. De inspecteurs voor Gelderland en Utrecht, Zuidholland en Groningen hebben over de uitvoering van dit artikel geene mededeeling gedaan. Voor zoover de geneeskundige ambtenaren omtrent dit artikel, in verband met de cir- Uitvoering van art. culaire (zie jaarverslag 1875, bladz- 160), berigt hebben ingezonden, is hieraan op de 8 ceue volgende wijze voldaan. Nadat aan de gemeentebesturen in Noordbrabant bij provinciaal bijblad van Januarij kennis gegeven was, om, te beginnen met het 2de kwartaal, naauwkeurig aan het voorschrift van art. 18 en aan de regeling der periodieke koepok-inenting (zie jaarverslag 1875, bladz. 161) te voldoen, gaven van 185 gemeentebesturen 116 in de 3 laatste kwartalen gelegenheid tot kostelooze vaccinatie en revaccinatie, werd in 54 gemeenten in een of in twee kwartalen de gelegenheid aangeboden, en hebben 15 gemeentebesturen art. 18, als niet geschreven, beschouwd. "Wel werd, zoo als blijkt uit de jaarlijksche opgaaf der verrigte vaccinatiën, in 182 gemeenten gevaccineerd, maar de openbare afkondiging, waarbij de dag der inenting werd aangeduid, had niet plaats. Enkele gemeentebesturen, die slechts eens of twee malen de gelegenheid hadden gegeven. gaven als redenen, het gure jaargetij , gebrek aan koepokstof en het niet strooken der regeling door Gedeputeerde Staten met de zienswijze van den vaccinateur op. Allen werden op het imperatief voorschrift van art. 18 bovengenoemd, gewezen. De door Gedeputeerde Staten van Zeeland ontworpen regeling van de tijdstippen der driemaandelijksche gelegenheid tot kostelooze inenting en herinenting, is door de gemeentebesturen ingevoerd en blijkt alom, zoowel wat het houden der zittingen, als de openbare aankondiging er van betreft, te worden in acht genomen. De opkomst van belanghebbenden laat hier en daar dikwijls te wenschen over en door een geneeskundige werd geklaagd over de nalatigheid van betrokkenen , om na verloop van eenige dagen na de inenting terug te komen, opdat over den afloop kan geoordeeld en een bewijs kan afgegeven worden. Het voorstel door een geneeskundige gedaan, om de gratis vaccinatie-zitting, wegens het heerschen van mazelen in de gemeente, te verdagen, is ontraden. De inspecteur voor Gelderland en Utrecht deelt mede, dat in laatstgenoemde provincie, zooveel mogelijk de hand werd gehouden aan de naleving der overige voorschriften in zake de koepokinenting, ook wat de verdeeling van den vaccinatietijd voor de gemeenten, over de dertien weken van elk kwartaal betreft, zoo als die op den 16den December 1875 in het provinciaal blad van Utrecht n°. 105 ter kennis van de gemeentebesturen is gebragt. In Friesland wordt, op nog enkele uitzonderingen na, de koepokinenting naar de voorschriften der wet verrigt. In die gemeenten, waar de onderlinge regeling van den tijd nog niet is tot stand gekomen, wordt evenwel zooveel mogelijk geregeld gevaccineerd. De inspecteurs voor de overige provinciën deden geene mededeelingen over dit onderwerp. De volgende recapitulatiestaat geeft een overzigt van de sterften aan pokken en van de reden, waarin deze staat, zoowel tot de geheele sterfte, na aftrek der levenloos aangegevenen en van de overledenen, waarvan de oorzaak des doods onbekend is, als tot de bevolking, alsmede van de reden der verrigte vaccinatiën tot de bevolking. RECAPITULATIE. PROVINCIËN. Gemiddelde jaarlijksche sterfte aan pokken. Sterfte aan pokken in: Van 1000 overledenen (na aftrek der levenloos aangegevenen en van de overledenen, waarvan de oorzaak des doods onbekend is), stierven in 1876 aan pokken Van 1000 inwoners stierven aan pokken in 1876. Van 1000 inwoners werden in 1876 gevaccineerd of gerevaccineerd. Van 1866 tot 1870. Van 1871 tot 1875. 1875. 1876. Noordbrabant. . . 42 392 76 7 0.7 0.01 26 Gelderland. . . . 23 239 1 7> 25 Zuidholland . . . 162 1793 108 97 4.7 0.1 26 Noordholland. . . 173 746 2 » » 28 Zeeland 18 86 3 8 2. 0.04 28 Utrecht 51 436 1 23 Friesland .... 23 18 » » 26 Overijssel .... 10 110 2 T> 7> 7> 26 Groningen. . . . 10 107 1 24 Drenthe 2 32 1 - 23 Limburg .... 53 75 » 1 7> » 30 HET RIJK . . 567 4 034 195 113 1.3 0.029 26 B. Scarlatina. (Roodvonk). Xoonibrabant. In Noordbrabant bedroeg de sterfte aan roodvonk 14 tegen 12 in 1875. Uit 4 gemeenten namelijk: Hil varenbeek, Tilburg, 'sHertogenbosch en Breda werd van het waarnemen van roodvonk kennis gegeven. Te Tilburg, alwaar zich het eerste geval op den lsten April voordeed, werd tot September de ziekte sporadisch waargenomen. Te 's Hertogenbosch deed zich slechts één geval bij een soldaat van het garnizoen voor. Drie kinderen , waarvan één is overleden, werden in één huis te Breda aangetast. Omtrent de toepassing van ontsmettingsmaatregelen , kan bij gemis aan de noodige mededeelingen , niets worden vermeld. "Volgens berigten van geneeskundigen, die opgaaf der ziekte deden, zijn de huizen van het wettelijk kenmerk voorzien. (•eideriaixi. Slechts 2 sterfgevallen tegen 19 in 1875, werden in de provincie Gelderland aangegeven. Van deze kwam 1 te Buren en 1 te Rheden voor. In Februari] werd 1 geval waargenomen te Ciarderen en 1 geval te Barneveld; in Maart 1 geval te Locliem; in Mei 1 geval te Stad Doetinchem (alwaar de ziekte, volgens de mededeeling van den burgemeester, uit Pruissen was overgebragt) en 1 geval te Zutphen; in October 1 geval te Zevenaar; in November 1 geval te Buren en 1 te Vuren; en in December 3 gevallen te Ruurlo. In 6 gemeenten van Zuidholland zijn slechts 11 sterfgevallen aan roodvonk opgegeven; Zuidhoiiand. in 1875 56 in 12 gemeenten. Deze ziekte kwam niet epidemisch voor. Te Hellevoetsluis werd zij aangebragt door de bemanning van eene visscherssloep uit Middelharnis (besmet). De lijders zijn in de maritime ziekeninrigting opgenomen, en de sloep is ontsmet. De ziekte heeft zich niet verder verspreid. Te Dirksland had de moeder van de tweede patiënt eenen nacht bij den eerst aangetaste gewaakt. Te Schiedam, dat uit Rotterdam werd besmet, kwamen gelijktijdig twee gevallen in verschillende gezinnen voor. Door krachtige maatregelen is het gelukt verspreiding voor te komen. Roodvonk kwam in enkele gemeenten sporadisch voor: te Delft in Junij, Augustus, September en October, waaronder 4 gevallen in één gezin, die allen in genezing geëindigd zijn, terwijl de overige kinderen , waarschijnlijk ten gevolge van de krachtige maatregelen van afzondering en ontsmetting, verschoond zijn gebleven. Overigens vertoonde roodvonk zich nog te Alkemade, Dordrecht, 's Gravenhage, 's Gravesande, Leiden, Ouddorp en Stompwijk. Te 's Gravenhage kwamen op eene kostschool 2 gevallen van » rubeolae" (?) en 1 van roodvonk voor. De drie lijders zijn onmiddellijk naar het ziekenhuis vervoerd. Te gelijker tijd waren 5 dagscholieren van die school door roodvonk aangetast. De school is ontsmet, doch, tegen 't advies van den geneeskundigen ambtenaar, na twee dagen reeds weder geopend. Spoedig daarna vertoonde zich dan ook op nieuw een geval. De school, daarna weder ontsmet en gedurende 10 dagen gesloten, is verder verschoond gebleven. Terwijl gedurende het vorige jaar in 14 gemeenten van Noordholland roodvonk werd Noordhoiland. waargenomen en 23 der aangetasten bezweken, vertoonde deze ziekte zich in dit jaar slechts in 10 gemeenten en eischte zij 13 offers. Het aantal aan den burgemeester van Amsterdam aangegeven gevallen bedroeg 176. In de 4 laatste maanden alleen kwamen aldaar 122 gevallen voor. De ziekte was over 't algemeen goedaardig. In de overige 9 gemeénten kwamen slechts enkele sporadische gevallen voor. Te Hoorn werd in de maand Maart deze ziekte wel menigvuldig waargenomen, doch bleef zij zeer goedaardig en verkreeg zij geene epidemische uitbreiding. Te Broek op Langendijk liep het eenig aangegeven geval doodelijk af. Het betrof eene 23jarige vrouw, bij wie zich op den 3den dag, na eene voorspoedige verlossing, op 21 December , het exantheem openbaarde, dat haar 4 dagen later ten grave sleepte. De oorsprong der ziekte bleef onbekend. Ook te Alkmaar en te Heemstede bezweek één aangetaste. Hoezeer het den schijn had dat de mazelen-epidemie, welke in uitgebreide mate in Zeeland Zeeland, geheerscht heeft, de roodvonk, die in 1875 nog 65 lijders had doen bezwijken, geheel zoude verdringen , zoo is dit het geval niet geweest en bleef deze ziekte zich het ganscke jaar door nog ver- toonen. In 17 gemeenten", (Arnemuiden , Axel, Cadzand, Ellemeet, Goes, Groede , Haamstede, Koudekerke, Middelburg, Neuzen, Noordwelle, Ritthem, Serooskerke (Walcheren), Ylissingen, Vrouwenpolder, Westdorpe en Zonnemaire) is zij sporadisch waargenomen. In sommige van de grootere gemeenten bleef zij zich na de laatste epidemische verbreiding, nu en dan op van elkander verwijderde punten vertoonen. In het algemeen was het karakter van die gevallen bijzonder goedaardig. Slechts drie lijders zijn in 1876 aan roodvonk, in de gemeenten Noordwelle, Vlissingen en Vrouwenpolder , overleden. utrecht. Te Montfoort werd in Januarij een 6jarig meisje door goedaardig roodvonk aangetast. Aan de Bilt deed zich een geval in Maart voor. In April werden aldaar nog 2 gevallen en 1 geval in den Ruigen Hoek, onder Maartensdijk, waargenomen. Verder kwam er in Mei 1 geval aan de Bilt voor, 1 in den Buigen Hoek en 1 te Linschoten; in Junij 1 geval te Maarssen én 1 te Utrecht; in Julij 1 geval te Vinkeveen; in Augustus 2 gevallen in één huis te Amersfoort en 2 te Utrecht; in September en in October respectivelijk 2 gevallen te Utrecht; en in November 1 geval te Maartensdijk. Slechts 2 sterfgevallen aan roodvonk zijn in de provincie Utrecht namelijk 1 aan de Bilt en 1 te Utrecht voorgekomen. Friesland. j u Friesland zijn in 1876 in 14 gemeenten 41 personen aan roodvonk overleden, tegen 39 in 15 gemeenten gedurende 1875. Reeds in Januarij kwam roodvonk over de geheele provincie verspreid voor. Het eerste geval werd te Ruigelollum aangegeven. Uit 81 plaatsen van 30 besmette gemeenten zijn in 1876 294 ziektegevallen aan den adjunct inspecteur medegedeeld, zoodat slechts 12 gemeenten met name Acht-Karspelen , "Weststellingwerf, Aengwirden , Lemsterland , Stavoren , Workum , IJlst, Harlingen , Rauwerderhem , Idaarderadeel, Dokkum , Kollumerland en Ameland vrij zijn gebleven. In Januarij zijn 71, in Februarij 47 , in Maart 29 , ia April 20, in Mei 24, in Junij 10, in Julij 11, in Augustus 6, in September 16 , in October 19, in November 14 en in December 26 ziektegevallen aangegeven. De verklaring van 7 October 1875, dat de epidemische verschijning van roodvonk te Leeuwarden gebleken was, werd den 21sten Junij 1876 door den adjunct-inspecteur ingetrokken. De gevallen waren in 't algemeen goedaardig. Verspreiding had vrij geregeld naar geographische opvolging, door personenverkeer, plaats. Zoo op grooten afstand van een besmettingshaard een geval werd overgebragt, bleef het in den regel bij dat geval. Van hier, dat in vele plaatsen, buiten den besmetten kring, hij goed toegepaste voorzorgs- en ontsmettingsmaatregelen, slechts een of twee gevallen zijn voorgekomen. Volgens mededeeling van den geneeskundige of van den burgemeester, omtrent het ontstaan en de verspreiding der gevallen, bragt iemand den 14den Februarij uit Ruigelollum besmetting over naar Cubaard. Hetzelfde geschiedde op den 17den Maart door een 18jarigen stucadoor uit Oldenburg naar Sneek, alwaar hij in het nieuwe gemeente-ziekenhuis werd opgenomen. Dit was echter niet het eerste geval, vermits reeds in Februarij en Maart enkele gevallen in Sneek waren voorgekomen. Evenzoo werd in Mei Huizum door Leeuwarden, in Julij Ries door Wieuwerd, in September Rottevalle door Leeuwarden en in October Bozum door "Woudsend en Bolsward door Oudewater besmet. De bepalingen der wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134) zijn nageleefd. Ten gevolge van het heerschen der ziekte ten huize van de hoofdonderwijzers, werden de scholen te Beers en te Bozum tijdelijk gesloten. Te Steenwijk overleed één lijder aan roodvonk. Bovendien kwamen nog in het begin van Overijssel, het jaar te Stad Almelo en te Wierden enkele sporadische gevallen met gunstigen afloop voor. In 25 van de 57 gemeenten werden 187 personen door roodvonk aangetast en kwamen Groningen. 15 sterfgevallen voor. In alle opzigten was dus toeneming merkbaar, daar in 1875 het aantal aangetasten 54 en het aantal sterfgevallen 4 in 20 gemeenten, bedragen had. Uit 12 gemeenten werd slechts van één ziektegeval mededeeling gedaan, terwijl te Wildervank 9, te Muntendam 27 en te Yeendam 56 gevallen zijn voorgekomen. Daar zich te Veendam van 14 September tot 18 November reeds 17 gevallen hadden voorgedaan, werd de ziekte aldaar den 23sten November door den inspecteur als epidemisch heerschende verklaard. Tijdens en na de Kersvacantie, werden de scholen gesloten. Uit Nieuwe Pekela waren bij den inspecteur klagten, over het geheim houden van gevallen van roodvonk in die gemeente, ingekomen. Het onderzoek bij het gemeentebestuur en bij alle aldaar praktiserende geneesheeren, deed de onjuistheid van die klagten weldra uitkomen. De quaestie van de beteekenis der zoogenaamde roodehond (Rubeola) en hare verhouding tot roodvonk deed zich herhaaldelijk voor. In 3 gemeenten van de provincie Drenthe kwam roodvonk voor. Te Dwingelo werden Drenthe. 3 gevallen in één huisgezin, te Emmen 7 in twee huisgezinnen, waarvan 2 doodelijk zijn afgeloopen en te Gasselte 2 in twee huisgezinnen waargenomen. In 6 gemeenten van Limburg zijn in 1876 9 personen aan roodvonk gestorven; in 1875 in 7 gemeenten 12. Li in burg. Het eerste bekend gemaakte geval deed zich voor te Maastricht in Junij, alwaar later verscheidene sporadische gevallen op verschillende punten der stad, zonder dat overbrenging door besmetting kon worden aangetoond, voorkwamen. Te Heerlen deden zich naar alle waarschijnlijkheid 'vele gevallen voor, die echter niet konden worden geconstateerd, omdat eerst bij de naziekten geneeskundige hulp werd ingeroepen. Menig kind aan hydrops overleden, was buiten twijfel vroeger aan scarlatina lijdende geweest. De gemeenten, van waar verder mededeeling van het voorkomen van roodvonk werd gedaan, waren Meerssen, St. Pieter , Maasbracht, Roermond, Gronsfeld, Wittem , Schinveld en Gulpen.
7,688
MMKB13:002675036:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1846, no. 34, 21-08-1846
null
Dutch
Spoken
3,893
7,827
ALGEMEENE KOMSTEN Letterbode VOOR HET JAAR 1846. VRIJDAG DEN 2lften AUGUSTUS. N°. 34. aanjiaanden Dingsdag zal er weder een Nommer worden uitgegevend) BERIGTEN. den II Augustus. De Maatfchappij: Nut van ’t Algemeen, hield heden morgen, ten. R elf ure, in het kerkgebouw der Doopsgezinde ge,, eente alhier , hare 6211e jaarlijkfche Algemeene Verdp r:,ng* Het gefchiedde met eene openingsrede van j)11 Algemeenen Voorzitter, den Hooggel. Heere H. ; waarin hij, vooral om de reekenen der raen,de ftudie der Staats- of Volkshuishoudkunde aan-0 val , a]s kunnende, onder andere voordeelen meer, k (trekken, om verbetering te brengen in het lot der f.lTleri, die in ons Vaderland al meer en meer in getal geinen. j) de inleiding zijner rede gewaagde de fpreker van y vvenfchelijke en noodzakelijke, dat de Algetijeene ergade ring der Maatfchappij, zoowel als de bijzondere bijeenkomllen , vooral eene zooveel mogey\Practifche (trekking behoorden te hebben. Hij ontwikde voorts den toeltand der armen in andere Staten , met hoe in dat opzigt Nederland alleen bij Groot'ttannië in getal armen en bedeelden achterltaat. Vrgvat er van het toenemend Pauperisme ook mogt te ÊZen of van de middelen tot wering mogt te hopen , ’ vermeerdering van kennis, en wel bijzonder van *• Deel. H die die kennis, welke het mechanisme der MaatfchapP1-' betreft, fcheen den Redenaar toe van hoog belang tL zijn, niet alleen voor hen, die den Staat beduren ’ maar ook voor hen, die beduurd worden. Als z°°c_ nig prees hij aan de beoefening der Staats- of V0‘l!' huishoudkunde, wel onderfcheiden van hetgene nje Staatkunde noemt, en vatbaar voor eene populaire o oefening, noch te hoog, noch te droog zelfs voor a geringere danden. j De fpreker belloot met den wensch, dat Nederig nog eenmaal wederom , gelijk vroeger, aan de oven? Staten van Europa ten voorbeeld mogt zijn, als eei.j door kennis, ware verlichting, deugd en tevredenhe'1- uitmuntende natie. _ 0 De openingsrede werd gevolgd door de voorlezing v het Algemeen Verdag van den toedand der pij en hare verrigtingen , federt de laatstgehoudene A' gemeene Vergadering. Daarbij werd o. a. vermeld: > (, Dat er Antwoorden waren ingekomen en bekroon'*» had plaats gehad ten aanzien der Prijsvraag No. ö' „ Eene verzameling van kleine gedichten, enz. vvaii op waren ingekomen 14 antwoorden. j. Door de meerderheid van beoordeelaars was aan het d" No. AANWINSTEN VAN HET MUNT- en PENNINGKABINET der Leidfche Hoogefchool, gedurende het eerflv halfjaar van het Rectoraat des Hoogleeraars J. H. SCHOUE», 8 Febr. 8 Aug. 1846. 'OJ,. ,oof jDezc aanwinsten zijn deels door aankoop , dee's 0 „ Miling, deels door geichenken verkregen, en c hit Kabinet met een aanzienlijk getal hoogst belangt1 Hukken verrijkt, welke niet alleen voor den kunst* 114 bezoeker der Verzameling, maar °'f voor het onderwijs inde Numismatiek van groote aarde moeten geacht worden. aankoop : Antieke munten. Onder deze moeten wij inde eerde plaats eene goumunt (dater?) van koning Philippus II van Maec|onië vermelden. Het fchoone gelauwerde hoofd van Apo 11 o. , Kz. Eene figuur, die eene biga (tweefpan) ment; eenvoudig fl>LhiTtTtOVa Oet was met deze foort van munten, dat Philips zich beroemde vele deden te kunnen innemen, herder eenen aur'eus van Oio cleti anus, eene munt e tot dc zeldzame behoort. "z* Het gebaarde hoofd van den Keizer, naar dc terzijde gekeerd. DIOCEETIAN VS P. F. AVG. kz. piet beeld der Pietas. PIETAS AVGG. ET CAESS. NN. 'i* i. Pietas Augustorum et Caefarum nostronm. f Middeleemvfche munten. j "ijftien zilveren, te Wijk bij Duurdede opgedolver , Muntjes, hoedanige muntfoort de Engelfchen en Franje len zich beide toeeigenen. Deze munten worden toch ]j beider vaderland gevonden, en dewijl ze tot die bee °ren , welke geene opfchriften hoegenaamd (zelfs geene tj letter, welke tot opheldering zoude kunnen die,.n) dragen , worden ze door de Franfchen monnaies \^ttes genoemd. Men vindt ze afgedeeld (immers voor q , groot de gedeelte), in Ru ding, Annals of the T/°lfls and Coinage of Great-Britain, onder den naam té]'.1 ceattae, op pi. len II; maar inden uitvocrigen de st» waarin overigens belangrijke mededeelingen over 5, ngel- Sakfifche munten (tot welke Ruding deze brengt) gedaan worden , vindt men geene tes e‘e letter tot opheldering van deze monnaies muet~ fe' Verder vindt men ze afgebeeld bij Combrou(] ’ Monnaies nationales de France , op pl. 166 , met C; VVeederlei opfchriften; MeroVingienncs? en Deniers >A^-an!: p. gelijk men ziet beide met een ? vooral Ook inden tekst van Combroufe’s werk vt «lente vergeefs naar eenige befchrijving of op- H 2 hel- 115 lieldering. Beter is het daaromtrent gefield inde vef' handeling van den Heer C. A. Reth aan Mac ar ’ te vinden inde Nieuwe werken van het Zeeuwsch C nootfchap der Wetenfchappcn, le. Deel, 2e. 116 v°dfche grond van tijd tot tijd en fchier jaarlijks te heeft gebragt, tot de landstnunt onzer voorjjj. leren hebben behoord, en gedeeltelijk ook wel te Wijk .1 Dtiurftede werden vervaardigd, welke belangrijke d ncklplaats toch reeds zeer vroeg (zoo niet reeds in e ®de , dan toch waarfchijnlijk wel inde 7de eeuw) v n Munthuis , ten diende des handels en het onderling I3eer, moet bezeten hebben. ,jj °t aanvulling van het werkje des Heeren Macaré j eile 5 dat onder de voor eenige jaren (in 1842) door Achtb. Heer G. van Orden, aan ons 'het vereerde muntjes , vroeger in het bezit van „pU den Hoogleeraar A. Kluit, fieraad onzer Hoo-L. I°°l (en welke deze, volgens bijgevoegde aanteen,ng, op den 8 Februarij 1776, op het jirand van tier gekocht had) , de navolgende gevonden worËen denarius van Septimius Severus. Kz. eene on°P lelijke figuur , misfehien eene Palias. Van het llchrift is alleen leesbaar: • ••••••• COS» II» P» P» o{pe Julia Domna (brons, 3de grootte.) Kz. eene erende perfoon , opfchrift ejn, __ gen (io) te\ae*Ük eenTetricus Junior (mede brons 3de groot-Kz. w pie (tas). Verder muntjes , geheel of immers grootendeels over<ontende met de volgende Nummers van Macaré: h • 28 (zilver), N°. 29 (geel koper; dito rood ko- > No. 45 (zilver), N°. 54 (dito) , N°. 61 (dito); tjr:‘ (een zeer duidelijk exemplaar in het zilver en >e veel minder herkenbare in het rood koper). v n de Verzameling onzer Hoogefchool bevinden zich Lder, uit hetzelfde gefchenk afkomilig, vijf Domvjt Slche muntjes (waarvan twee zilveren ftellig Mero- S'fche zijn)', geheel afwijkende van alle de bij den Hleter Mac aré afgebeelde. Wij hopen dezelve later k andere uitte geven, bij ;|?ctl om tot dein dit jaar aangekochte, bij Wijk huurliede gevondene muntjes, terug te keeren; een 2elve heeft het opfchrift TRIECTI FIT, d.i. wordt te Utrecht gemaakt. H 3 Dit 117 Dis muntje bevindt zich, waarfchijnlijk door de eetivvc11" lange inwerking der vochtige aarde , in zeer uitgeleerde' toelland. De overige munten komen overeen niet d N°. 25, 28, 32, 35, 36, 54 en 65 bij Macar j een ander door ons ter uitgave afgeteekeiid , is niet hl M. te vinden , of het zoude N°. 66 moeten zijn en dall nog met groot verfchil aan de voorzijde. 118 de Grafelijk-Hollandfcbe muntjes vermelden wij ruwen zilveren (heelen of halven) penning van ?*0 ris II of III; zulks duidelijk te bepalen is toch yer moeijelijk, zoo niet onmogelijk; dito van Dirk .'1 (1190—1203) met het woord pctx (A 1 k e ma d e f; U N°. 1) ; twee zilveren penningen (deniers) van *‘°ns IV of V (1228—1235 of 1256—1296) gefla[’etl te Dordrecht. Deze muntjes verfchillen in het jt'Untteeken , dat op het eene een klaverblaadje en op et andere een kruisje is. herder een halve Hollandfche leeuw van Willem j (1404—1471), (zie Alk e made pl. 27,1 N°. 5 j°c'> zeer onjuist afgebeetd); dito van Ja n van Bei, met het opfchrift Holazie Alkemade pl. 9,1 N°. 3. Aanmerking ah voren. Onder de middeleeuwfche munten van het Hertogdom Jraband vermelden wij een denier der Abdij van Niches , afgebeeld inde Revue de la Numism. Beige, °l. I, pf. V, N°. 8; een onzeker muntje met bati, "geheeld bij den Duyts, pl. VI, N°. 5, alsmede, ook eenigzins inden tekst opgehelderd, inde Acumens pour fervir h l'histoire monétaire des Pays-As, van den kundigen Antwerpfchen Numismaticus p.erachter dito onzeker muntje met tine (den riJuyts, pl. VI, N°. 1, en bij Verachter); twee van Hertog Jan I (1282—1294) met walt alcourt) afgeb. bij den Duyts, pl. VII, N°. 15; .e,le Leuvenfche munt van Jan 111, (1312—1355) bij en Duyts , pl. VIII, N°. 27 , een vuurijzer of briquet • at? F ili ps den Schoonen , gedurende deszelfs meerdervar'gheid (1496 1506) geilagen ; een dubbelde duiver 511 denzelfden vorst en een dusgenaamden krabbelaar ,ail Karei V, in 1541, blijkens het muntteeken, te 111 Werpen geilagen, van Vl'aamfche munten kochten wij aan een denier metipRA, IJ peren, (den Duy ts, pl. XII, N°. 4); dito nUnt van Rtjsfel, blijkens de lelie, het wapen dier den Duyts, pl. XII, N°. 8; een griffioen (als heet de munt) met de fpreuk ; ej Deum plus ama quarn argentum, •melijk een vuurijzer van Filips den Schoonen, geurde deszelfs meerderjarigheid; den Duyts, pl. N“. 57. van de Overijsfelfche moet vooral vermeld worden H 4 een 119 een goudgulden van Zwolle, hoedanige munt in vet' fchillende oude Beeldenaars , op eene grove wijze 111 houtfnede afgebeeld, voorkomt. Op de Vz. ziet men den heiligen Michiel met het zwaard inde opgeheven regterhand, terwijl hij her vvapenfehild der ftad inde linker houdt. UITNOODIGING AAN H.H. SCHOOLOPZIENERS en ONDERWIJZER5’ (Zie Wekker, 1845, N°. 31.) De beide ondergeteekenden hebben het voornemen opgf' vat, om, betreffende ons Schoolwezen van vroegeren tijd > bijeen te brengen eene zoo volledige verzameling, als m°' gelijk is van Giftbrieven, Placaten, Refolnties, Schoolv£r' ordeningen. Reglementen enz., zoo algemeene als bijzo11' dere, zoowel gewestelijke als (ledelijke, of die afzondef' lijke fcholen betreffen, en die als authentieke document211 ’ zoowel voor de gefchiedenis van ons fchoolwezen, als 0,,> de kennis van den geest der vroegere eeuwen te bevorderen» van belang zijn. Zij (lellen zich voor, die ineen boekde21 fysthematisch en chronologisch gefchikt, in het licht tege' ven, inden fmaak van het Handboek voor Schoolopziener enz. (Groningen, bij Oomkens), De reeds verzameld 120 IfleMen’ ,00Pet|de van 1290—1797, waar die zich aan geq 'de Handboek aanfluiten, treft men aan in Buddingh, .Jjc'liedenis van Opvoeding en Onderwijs , 1843 , welke ver/J^e!'ng’ nagenoeg een lOOtal ftukken , men wenscht tot vel-VSaeid te brengen. "u zal het den beiden ondergeteekenden zeer aangenaam oDz.en>in dien niet gemakke'lijken arbeid door H.H. Schoolteers en Onderwijzers onderflennd te worden. Dit kan deh op deze wijze gefchieden, dat men vooral de ftejn e*chrijvingen zou willen nazien en daaruit zulke ftukken a]sde oorfpronkelijke fpelling, zou willen doen toekomen, tv» We'^e betrekking hebben op de fcholen en het fchool-0 Zeil, Ook zelfs al ware het flechts, dat men aan een ,j|2er aanwijzing zou willen doen geworden, zullen wij dat Ij nstbewijs inde voorrede onzer verzameling gaarne dankfcjr., erkennen. Ligt flaat iemand eene Had- of plaatsbe- op, die in zijn bezit mogt zijn, en vindt daarin, ?r [ voor het voorgeftelde doel kan dienftig wezen , terwijl f1 ade fteden zeker wel boekverkoopers gelegenheid zal taan , om aan een onzer de toegedachte ftukken te doen 1) !°rden. Het fpreekt overigens wel van zelf, dat alle WBen, door wien ook ingezonden, welkom zullen zijn. rnhem en Delft, Robidjs van der Aa , julij 1845. D. Buddingh. uitnoodiging van den Heere Mr. Robidé n.der Aa en den ondergeteekende, werd voor nagenoeg flat aar aan Heeren Schoolopzieners en Onderwijzers ge’en inden Wekker, Weekblad voor Onderwijs en Opvoeg( £ > geplaatst. Zij bleef dan ook niet geheel zonder eenig 'S gevolg, waarvan men zich voorllelt later verflag te \veien.* Wij wagen het, deze uitnoodiging thans door de en y kiende tusfchenkorast van den algemeen gelezen Konstetterbode te herhalen, met het dringend verzoek, dat betC °nze geleerden en letterkundigen zich bereid mogen elke°nen ’ ons 'n onze Pog'ng te onderdennen. Elk gewest, Cf, ] Aad bijna heeft zijn meer of minder belangrijk Archief, pla.ec lijdt geenen twijfel, of daarin zijn, even als in onze dje aat-boeken en ftedebefchrijvingen , ftukken voorhanden, tüsf ”‘et anders dan door de welwillende medewerking en beoc|lenkomst van Heeren Archivariusfen en belangftellende efenaars der gefchiedenis ter onzer kennis kunnen komen. aiie °ndergeteekende verzoekt daarom minzaam en dringend mannen, welke iets tot dien arbeid , waarvan tiet) thans meer dan immer de waarde gevoelt, zouden klinkt, toebrengen , zich deswege met ons in betrekking te wil-sanvJe"en"Je"en" oPdat niemand vergeeffche pogingen zoude te yiden, om de reeds aanwezige verzameling van ftukken tijken , laten wij hier eene opgave volgen van die iet), die bereids in ons bezit zijn, als: H 51. 121 1. Giftbrief van F lor is V: Scole ende Kastenen t 0' drecht (te Dordrecht') 1290. 2. Charter van Hertog jan IH van Brahand, betreK.it lijk de fcholen te Brusfel, 28 Octr. 1320. 3. Giftbrief door Graaf Willem van Henegouwen ,. de fchoot te ’s Gravenfande aan Meester J a n n e D t ric Berfikaine Zoon , 23 April 1322. • 4. Giftbrief van Graaf Willem van Henegouwen aanS* ' clayfe Marre, betr. die fcole te Legden, 23 üc Deze Nicl. Marre was opvolger van „ Meyster An dries, fcoelmeysterde vraag ontllaat dn • heeft Meyster Andries ook niet eenen giftbrte] bezeten? _ 5. Giftbrief van Graaf Willem 111 van Henegouwen, va het fchool- en fchrijfambacht aan Pieter Marre, April 1328. j,;k 6. School- en fchrijfambacht te Rotterdam aan Henclt Jan Pietersz., 10 Maart 1336. 7. Over – oude kenre „ absque die et confule fonderda of datum, van Delft. _. , Dit (luk is gegrond op eenen giftbrief van Wil,l® IV, „ ’s woensdags na Ste. Catharinen dach de Jaers 1342,” dien wij nog misfen. 8. Giftbrief van Graaf Willem IV van Henegouwen aa Amjierdam , 9 December 1342. • Zou in Amjierdam niet nog meer uit de ftads arcn> ven zijn op te fporen ? 9. Giftbrieven van Hertog Aelb recht van Beijeren> betr. fcolen , costeryen, enz. van 1389—1402, als: a. Aan de ftad Haarlem, 1839. n b. Aan Alkmaar, 22 Septr. 1390. Hier beftouden (misfchien nog) perkamenten registers en PrlV' Jegién boeken, gelijk ook elders; daaruit is nog wel wat op te fporen. g c. Aan Andries Gerbrants-Zoon, te Hoorn, jan. 1358 en 1359. d. Aan de ftad Hoorn , 19 April 1390. e. Aan het Kapittel ten Hove in 'sGravenhage, * Febr. 1393. ƒ.) Aan Oudewater, 17 Mei 1394. g. Aan Schiedam , 23 Septr. 1394. h. Aan Rotterdam , 7 Octr. 1402. 10 17. Confirmatie des voorgaanden giftbriefs aan Rotter■' dam, door Willem VI van Beijeren, op Ste. Sim0 en Juden-dach , 1402. _. 18. Confirmatie van eenen vroegeren giftbrief aan Sent dam, door Willem VI van Beijeren , 28 Dec. l3Aj Die vroegere giftbrief fchijnt van den middeleeuw, fchen bevorderaar van ons fchoolwezen, Ae bred1- 122 jg brecht van Beijeren; wij misfen denzelven. • Privilegie van de Heeren van Voorne, aan de Had Snelle, 1342 In deze (lad moet een MBS. 33, Ordinancye van 21 Octr. 1450, beer. die fchoel eer grooeer kerk ee Dordrecht. Misfchien beftaac hier ook nog eene afkondiging van 1403, of oorkonden beer. de (lichting dier fchool. 34, Collegium Litterarium, S, Seminarium theologicuM! acee van belofee en verbindcenisfe aan de (lad Delft i zonder jaareal. 35, Staatsflukken, becreffende bec fchoolwezen, door Kel' zer Karei V, (1521—1550} als: a. Plakkaac van JVorms, 8 Mei 1521, b. Plakkaac van Occober 1531 (door D vel ion onderceekend}. c. Mandemencbeer.de fcbolen , Bruesfel 1546 (ondert. door Verre ij ken). d. Ordonnaneie van de fcbolen in Vriesland (zonder da* enm , uic va n R (ij n) , Oudh. en Gefi. van Vriesl- > I Dl., 1723). e. Placaec dac niemand fal converferen off kinderen eoc TVefel fchool leggen, 7 Maare 156» (V er r e ij c k e n}. ƒ.) Mandemenc der Keyferlycke Maiefteic, enz. (betr. de cenfuur der boecken) wycgegeven int ja£l (15}46. (Verre ij k en). g.) De Cacalogen ofc Invenearisfen van quaden verboden Boncken, ende van andere goede, die men den jongen fcholieren leeren magh , naar advys der Univerfiteyt van Loven. Maerc 1550. (Willen1 van C a v er e f o n.) k') Ordonnaneie tot exeirperingh der f-ecten enz,, door Keizer Karei V (25 Sepc. 1550.) Verre ij ken. Misfchien zijn omerenc dezen eijd ook nog vvel eenige (lukken, de fcbolen becreffende, te vinden inde Seads-Archiven , als van begroete of Latijnfche fchool te Leiden (1576), 6i£ van Enkhuizen (1549, 1550), te ’s Hertoge’1' bosch, de fchool te Leeuwarden (1553), oe voorgenomene hoogefchoo! te Haarlem , enZ> 43. Staatsflnkken van Philips 11., Margaretha, Al" va, enz. (van 1556—1571) als: af) Ordonnantie ende Edict der Co. Majefleit (Philips II) enz., den 29 Maart 1563. Brusfel> get. d’ Overl o p e, b. Geraemde arciculen door den Bisfchop van Brugge> Petrus C n r t i u s, 19 Maart 1566. c. Placcaet van Philips 11,3 Julius 1566. (d’ O* v er 1 o p e). d. Placcaet van de Gouvernante Margaretha, Hertoginne van Parma, Antwerpen 28 Mei 1567, e•) 124 «•) Inftructie aan den Bisfchop van Leeuwarden door den Hertog van Al va, Brusfel 14 Nov. 1569. (van der Aa.) /•) Placaet van niet te gaan ftuderen buyten den landen van ’s Coninks gebiedt als tot Romen. Brusfel 4 Maart 1559. d’Overlope en F. Roos. §•) Verbod door den Hertog van Al va, om buiten ’slands te ftuderen , 1570 ; vertoog daartegen door de Ridderfchap en Steden van Overijsfel. Wij wenfchen van dit vertoog een oorfpronkelijk (luk te bezitten. hd Bevelfchrift van Clinenus Petri, Bisfchop van Leeuwarden, 25 April 1570. »0 Ordonnantie aangaande de printers, boekverkoopers en fchoolmeesters , door Philip H. (afgekondigd doorA 1 va) 19 Mei 1570. d’Overïope. *0 Verbot en publicatie van niet te ftuderen, tael ofte coophandel te leeren buyten’s Coninks landen als alleen te Romen, 24 April 1571, afgek. door Al va, ondert. door F. Roos. Sommige dier (lukken, als het eerstgemelde van Karei V, nl. het plakaat van 8 Mei 1521, zijn gedurig vernieuwd, als in 1522 1526’ 1529, 1531,1533, 1534, 1535, 1540, 1549 en 1550. Wij vermoeden, dat ook het Rijks-Archief en dat van Utrecht, even als van ’s Hertogenbosch , enz., nog wel zeer belangrijke ongedrukte (lukken van dien tijd kunnen bevatten. QHet Vervolg en Slot hierna.') handel, zeevaart, landbouw, HUISHOUDKUNDE , BEVOLKING , en wat daartoe betrekking heeft. Bevolking van België. centra!e-commisfie voor Belgifche ftatistiek heeft ont ®s. een nieuw deel harer ftatistiek uitgegeven. Het voert m titel; Statistique de la Belgique. I‘opulation. Mouvev« df Uitat civil pendant Fannie 1843. Daar dit met dg) | lijke mildheid uitgevoerde werk niet inden boekhan-Ui k°mt, naar wij meenen, willen wij een en ander daarv mededeelen. Het werk beftaat uit twee afdeelingen, oreerst in eene eenvoudige tabellarifche opgave van °alte’ be- 125 belangrijke punten ten aanzien van de bevolking 'van Beigie in het jaar 1843, van elke gemeente opgegeven * in 43 kolommen, ten andere in eene vergelijking van deze gegevenen uit onderfcheidene oogpunten, bijv. naar de maanden, de jaargetijden enz. Beide afdeelingen wedijveren met elkander in volledigheid en uitvoerigheid van opgave en in doelmatige' ordening. De aangewende moeite en naanwkenrigheid overtreft alle voorllelling $ en decentrale commisfie verdient den dank van alle geleerden, die zich met de zaak dei' bevolking bezig houden. Zeldzaam wordt aan die wetenfchap zulk eene rijke en goede bouwftof aangeboden. Men ziec duidelijk, dat Quetelet de werkzaamheden befhmrt. De geheele bevolking van het koningrijk België belton1’ op den 31 Dec. 1843 uit 4,213.803 zielen. Zij was in dac jaar 41,057 toegenomen. Antwerpen telde 385,894, Br®' band 054,758, Westvlaanderen 659,270, Oost – Vlaanderen 799.428, Henegouwen 079,536, Luik 425,758, Limburg 177,184, Luxemburg 180,709 , Namen 251,326 zielen. Van deze woonden er 1,051,139 inde 86 (leden, 3.162,724 nP het land. De meest bevolkte (leden waren Brnsfel rri_eC 114,582, Gent met 107,409, Antwerpen met 85,595, Luik met 74.409, Brugge met 49,382 zielen; de bezetting daar* onder niet gerekend. Het getal der voor 1843 ingefclirevene dienstpligtigen bedroeg 41,420. De geboorten waren, als volgt: Levendig geboren. 1841 1842 1f!43 Jongens (echte). 65,873 64,858 63,544 Meisjes (echte). 62,908 60,983 60,059 Jongens (onechte). ,. 4,803 4,657 4,702 Meisjes (onechte). 4,551 4,529 4,606 138,135 135,027 132,911 Dood geborenen Jongens (echte) , ,. 2,918 2,820 3,062 Meisjes (echte) ,. , 2,073 2,063 2,099 Jongens (onechte) ,. 278 324 343 Meisjes (onechte). 263 267 291 5,532 5,474 5,795 Onder deze kinderen waren Tweelingen .... 2462 2560 2595 Drielingen. t , , 2748 30 Vierlingen 4 De fterfte was: 97,108 103,068 97,055. Volgens den leeftijd en het gedacht waren deze fterfge' vallen aldus verdeeld s 1841' 126 1841, 1842. 1843. , jong. meisj. jong. meisj, jong. meisj. M-enbened. 11,741 9,249 11,938 9.653 11,043 8,706 ,*‘-15 jaren 11,292 12.179 12.783 13,876 11.813 12,544 r 60 „ 13,303 14,854 13,839 15,400 13,262 15,228 ÖOv.de6ojar. 11,795 12,695 12,379 13,200 11,797 12,662 48,131 48,977 50,939 52,129 47,915 49,140 97,108 103,068 97,055 Huwelijken werden er 29,876 in 1841 , 29,023 in 1842, A220 in 1843 gefloten. In 1843 hadden er Hechts 20 echtcijeidingen plaats in het geheele land, Benige van deze getallen zijn van groot belang, indien en ze althans niet enkel als toevallige flütfotnmen der beulde drie jaren, maar als beftanddeelen van doorloopende ekfen mag befchomven. Daar er geene reden beflaat,om i eerde aan te nemen , zoo zijn ook de volgende opmerlngen, daaruit afgeleid, vrij zeker met de waarheid overe!jkomftig. Vooreerst. De geboorten zijn inde drie jaren 1841—1843 e§elmatig verminderd , daar zij (echte en onechte bijeenf[e,!end) bedroegen 143,667, 140,501,138,706. In den-2q o n zijn ook de huwelijken verminderd , namelijk van >B76 op 29,023, 28,220. De flerfte is in het eerde en e jnar bijna gelijk. Hieruit volgt, dat de gemiddelde ~Vensdunr nog aan het toenemen is, omdat eene bevolking, 80 k 90,000 zielen fterker is, geene meerdere flerfge- telt. Zoo ongetwijfeld als dit nu voor den gunfligen eiland des lands getuigt, zoo mogen wij daarop toch niet veel hechten , omdat het verminderen der huwelijken en ver geboorten blijkbaar van de toenemende moeijelijkheid der v st'ging en der onderhouding vaneen gezin getuigt. Wéér kundige' Waarnemingen , op den Huize Zwanenburg' Hoogte g-d . 1846. van den g Wind- Wind'" 1 ' . SS. LuchtsgeileldheH’ Aug. Baroffl. Thm. (treken, kracht. ___ D- L- , 29. 2| 68 z. z. w. 0 bewolkt. 12 „ 2$ 69 +2°,3 n. n. w. 0 idem. 2l 63 o. 0 helder. 29. 1 f ■ 65| z. w. 2 bewolkt. 13 „ 0 72 + 2°,6 z. 244 idem. ____ 28. 9| 621 z. w. 244 bew., regen. 28. lOj 621 Z. w. 0 bewolkt. 14 29. 0* 67' 1°,5 N. w. 2 idem. ~ 3 i 59 id. 2 helder. 29. 0| 60 z. o. 04 2 helder. 1» ~ 0 76£ +2°.l id. 04 2 bewolkt. 2B. IQj 63 id. 042 helder. 28. 10| 66 z. w. 0 bewolkt. 16 „ 11£ 72 + 2°,4 w. 0 idem. 29. 01 id. 0 helder. 29. 0§ 64 z. 2 bewolkt. 17 „ 0| 74 12°,5 w. z. w. 0 idem. ,, 0 61 § w. 0 helder. 28. 13 $ 62J z. o. 2 bewolkt. 18 „ 101 77 +3cjB id. 2 idem. ~ 10J 63§ z. z. o. 0 helder. Den 13, des avonds ten 8 ure, de Barom. 28—10, de ïherm. met donder, weêrlicht, blikfem en regen. Den 15, des namiddags ten 3 ure, de Therm. 771 gr. Te HAARLEM, bij de ERVEN LOOSJES. 128.
47,461
MMKB10:000585003:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,837
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, jrg 6, 1837-1938, no. 2, 01-03-1837
null
Dutch
Spoken
5,623
10,091
De bijl houden wij ook voor een voortreffelijk hand-wapen voor zulk soort van troepen, terwijl wij niet genoeg het meer gebruik maken van den hand-mortier, als artillerie voor ligte troepen, kunnen aanbevelen. Daarentegen stemmen wij niet met den schrijver in omtrent het nut der dubbel-haken, dooide Franschen , zonder grond, zoo hoog geroemd. Eene goede getrokkene en met pas-kogels geladene bus, in de hand van een goed schutter, doet voorzeker meer kwaad dan drie dubbel-haken, door geoefende manschappen bediend; de ondervinding heeft zelfs geleerd dat de nieuwe Fransche dubbel-haken daarbij verre achter staan. Wij zullen ons echter van verdere aanmerkingen, voortspruitende uit een gering verschil van gevoelens, onthouden, omdat het doel dat de schrijver beoogt, naar ons inzien, verder strekt dan de aangeduide bijzonderheden. Dat doel is dc grondslag voor de ontwikkeling van oorspronkelijke strijd-vermogens ter verdediging van het vaderlijke erf, eene uitnoodiging aan alle Yaderlandsche militairen om hierop hunne aandacht te vestigen, en eene verwijzing op de rigting die onze militaire oefeningen en onze krijgskundige studiën moeten nemen. Wij voor ons hebben dat doel slechts een weinig willen toelichten en uiteen zetten, om zoo mogelijk, door eene meer algemeene ontwikkeling, de aandacht onzer hoogere militaire autoriteiten te trekken. Overigens is het een ruim veld voor vele onzer verdienstelijke hoofd-officieren, welke den oorlog in het Spaansche schier-eiland hebben mede gemaakt, om daarop hunne oude herinneringen te zaaijen, en te vergelijken met den bodem en het volk die thans hunne ervaring behoeft en inroept. In de oefeningen van den verdedigings-oorlog vormt men het ware krijgs-element, en den krijgshafligen geest, die door de morele krachten, vaderlandsliefde en trouw gevoed wordt. Zij boezemen aan den soldaat een onwankelbaar vertrouwen op zich-zelven en op zijne wapenen in, terwijl zij hem de voordeelen van het terrein doen kennen en leeren ten nutte maken. Een leger in den verdedigings-oorlog, naar aanleiding van het terrein, tot eenen zekeren trap van volmaaktheid gebragt, zal alle elementen voor het voeren van den offensieven krijg in zich bevatten. Dit te doen gevoelen was onze bedoeling. Breda, J. C. van Rijiosveld. 10 Augustus 1837. bc ticbrtctic! De zeer geleerde en ervaren schrijver, der in den Mililairen Spectator van Februari; 11., n°. 8, opgenomene verhandeling over de vuurwapenen der kavallerie, zegt, bladzijde 164, dat Napoleon zijne geheele kavallerie met mousquetons wapende, behalve alleen de lansiers, die dezelve, uit hoofde van de lans, als hoofd-wapen, niet konden voeren. Het zij mij vergund aan te merken, dat dit laatste eene vergissing bevat, althans zeker ten opzigte van een gedeelte der korpsen van het bedoeld wapen, daar de lansiers der toenmalige keizerlijke garde, in 1811, wel degelijk ook, gelijk alle andere korpsen, van karabijnen werden voorzien. Bevorens tot dezen maatregel over te gaan, waren dienaangaande, te Versailles, bij het 2de regiment lansiers der garde, in tegenwoordigheid van den maarschalk hertog van Istrien, proeven genomen, die, gelijk wel te voorzien was, de overtuiging gaven, dat de lansier, bij zijne lans, sabel en twee pistolen, nog eene karabijn bekomende, van wapens overladen zou wezen en in het gebruik derzelven gehinderd zou worden. Evenwel werden deze moeijelijkheden geoordeeld door oefening en gewoonte te zullen vervallen, en dus niet te kunnen opwegen tegen de voordeelen die men zich bij den op handen zijnde veldtogt (in Rusland) van de karabijn voorstelde; namelijk, de regimenten lansiers, gelijk alle andere korpsen, in staat te stellen, om door het karabijn-vuur (dat bekend stond als het geschiktste middel om de Kozakken in bedwang te houden): 1°. de dikwerf zoo overmagtige zwermen der Kozakken af te weren; 2°. zich in kantonnementen ofbivouacken tegen hunne aanvallen ie handhaven, en 3°. na het verlies van paarden, de onberedene manschappen nog, tot eigene verdediging of geleide van konvooijen, enz., ten nutte te kunnen maken. De veidtogten van 1812, 1813 en 1814 leverden menigvuldige voorbeelden van een dergelijk gunstig gebruik der karabijn, en zoo dit wapen voor den lansier wel eenigzins ballast bleef, was het hem evenwel ook in vele omstandigheden van groot nut, en belette het hem nooit om van zijne lans een krachtig gebruik te blijven maken. Welligt zal de Redactie van den Militairen Spectator, deze weinige regelen, als inlichting, niet onwaardig achten om in derzelver maandwerk te worden opgenomen. VERSCHEIDENHEDEN. Het eerste studie-jaar van de weder geopende Koninklijke Militaire Akademie, is den 15den dezer geëindigd; zullende de cursus van het 2de studie-jaar, na eene vacantie van zes weken, den Islen October aanstaande aanvangen. Het afgeloopen jaar heeft een zeer bemoedigend vooruitzigt voor het volgende opgeleverd, terwijl het nieuwe hoofd-bestuur dezer belangrijke inrigting, zoo wij vermeenen, in alle opzigten, zich mag verheugen in het welslagen dezer eerste proeve. Bij het weder openen van het hooge krijgskundige onderwijs voor alle wapenen der landmagt, en van dat voor den waterstaat, was het van het hoogste belang om bij de kadels en pages welke, als ware het, den grondslag zouden moeten vormen, van het nieuwe jeugdige personeel, waarmede de Akademie in het vervolg zal bevolkt worden, de grootst mogelijke onderworpenheid en eenen goeden geest te vestigen. Het welslagen dier inrigting, ook voor hel vervolg van lijd, zoude grootendeels afhangen van den weg die men bij het weder aanvangen dier studiën insloeg, en van de zedelijke, intellectuële en physieke ontwikkeling der jonge lieden , welke de kern van het personeel moesten vormen. Van de 79 kadets en pages, dat personeel uitmakende, hadden er 17 reeds vroeger krijgskundig onderwijs te Medemblik ontvangen. Van het zedelijke gehalte van deze oudere kadels hing het dus voornamelijk af, daar de nieuwelingen maar al te dikwerf den plooi der oudere aannemen. Gelukkigerwijze waren deze toegerust met eenen goeden geest van orde en voorbeeldige zucht naar studie, zoodat men deze slechts te onderhouden had, om de nieuwelingen dat voetspoor te doen drukken. Daarin is men, over bet algemeen genomen, zeer gelukkig geslaagd, en wel met dal gevolg, dat men zonder schroom op dezen jeugdigen stam kan enten. In een zeer kort tijdsbestek door Zijne Majesteit den Koning,HH. KK. HH. den Prins van Oranje, den Erfprins, Prins Alexander, en laatstelijk door Z. K. H, Prins Frederik der Nederlanden bezocht, welke hooge bezoekers deze inrigting tot in de geringste bijzonderheden hebben nagegaan, zoo was dit bewijs van hooge belangstelling reeds aanvankelijk eene belooning voor de door het hoofd-bestuur en het korps leeraren aangewende moeite. Enkele vreemde bezoekers, waaronder Z. K. H. De vijf kadets voor het wapen der genie, behoorende tot het 4de studie-jaar, H. J. J. Haesenbroek, J. P. de Bordes, W. F. G. L. vanUohff, D. J. Jordens en G. Kuiper Hz., htbben in het begin dezer maand, hpt officiers—examen voor den raad van loezigt afgelegd, en hebben alzoo de Akademie en hunne kameraden verlaten, om weldra de vruchten van een voorbeeldig gedrag en van ijverige studiën, in eene vrijere en hoogere betrekking te gaan plukken. De vereenigingen van een aanzienlijk aantal onzer troepen, ia de laatste twee maanden, in en Lij hel legerkamp te Rijen, hebben Spectator in staat gesteld, wederom eenige bijzonderheden, betreffende het oordeel dat over zijne werkzaamheden geveld wordt, in te zamelen. Deze inzameling zal niet zonder gevolgen blijven, daar hij, steeds bezield door het verlangen om in den geest Tan zijn publiek te werken, niels liever wenscht dan daarnaar zijnen werkkring Ie regelen. Eenwensch, die algemeen gedeeld wordt, heeft Spectator vooral aangeleekend, met het voornemen om aan denzelven, bij elke voorkomende gelegenheid, te voldoen: deze is namelijk het bestrijden van bestaande yooroordeelen, die de wezenlijke belangen van het Vaderland tegenwerken. De taak die Spectator zich daarbij heeft opgelegd is moeijelijk, daar hij lusschen eene onafzienbare rij van klippen moet stevenen, om het duel, dat hij zich voorgesteld heeft, te bereiken. Dit echter heeft hem geenszins afgeschrikt, omdat hoogere belangen, die eiken regtgeaarden Vaderlander even lief moeten zijn, daardoor kunnen bevorderd worden. Het bestrijden van vooroordeelen en het onderhouden van eenen waren Vaderlandschen krijgsgeest, was, in zekeren zin, eene der voornaamste oorzaken die aanleiding gaven tot het ontwerpen van dit Tijdschrift. De staat van dubbelzinnige rast welke op het woelige eerste tijdvak der Belgische omwenteling gevolgd is, heeft, vooral in de beide laatst verloopene jaren, de noodzakelijkheid doen inzien, om deze beweegredenen gedurig indachtig te blijven, en bij aanhoudendheid de aandacht te vestigen op de eigenlijke bestemming van elke krijgsmagt. Ma3r al te veel is men geneigd , vooral bij ons te lande, om zich te spoedig aan dat aangename far niente over te geven, dat het zoogenaamde leven met den dag voortbrengt. Eene zekere soort van zorgeloosheid, anders zoo geheel vreemd aan het echte Hollandsche karakter, schijnt zich gedurig te willen meester maken van de veerkracht die telkens door de natie wordt aan den dag gelegd, als de gevaren reeds meer dan dreigende zijn geworden. Tasten deze werkelijk in onze levensbeginselen, dan worden al de grondstoffen, welke geschikt zijn om aan die gevaren het hoofd te bieden, te baat genomen en met al het uiterlijke der bevalligheid gesmukt. Zijn de gevaren voorbij , dan worden dezelve met aekere schroomvalligheid weder geborgen, bedekt en zoo veel mogelijk aan het oog onttrokken. Voornamelijk heeft dit bij het leger plaats met enkele hartstogten, die, naar ons inzien, altijd even bevallig getooid, aan het oog van eiken krijgsman moesten vertoond worden. Zoo is er iets dat alle chefs in tijd van oorlog gaarne aan elk soldaat zouden willen inboezemen, en waarmede het hoogere bestuur zeker elk chtf zoude willen beschenken bij de inlrede van eenen veld'ogt, omdat het lot groote daden kan annporen. Vele chefs nu vinden dat iets bij anderen, in tijd van ruït en vrede, dikwerf zeer lattig, vooral diegenen wien zich door ouderdom of di< n-t-virmoeijenissco dat iets gedeeltelijk ontnomen zien. Wij zullen hier n et in het midden brengen, hoedanig het hoog r be-tuur dit beschouwt, dewijl wij oas geenszins het regt toekennen, om dit regt;treeks te beoordee- len, en zulks trouwens als van zelve uit dijzaken is af te leiden, maar rigten ons hier voornamelijk tol de algemeene denkwijze. Dat iels dan, is niets anders dan hetgeen men in de wandeling eergierigheid, ambitie, of het gedurig streven naar EER en onderscheiding noemt. Wanneer dit ljngs den weg van ware verdienste moei verkregen worden, en guns!, geboorte of betrekkingen van allerlei aard buiten het spel gelaten worden, dan is er e°Den ijzeren wil en stalen veerkracht noodig om dien weg te bewandelen, vooral wanneer er weinig hoop op goede gevolgen bestaat. Jeugd en mannelijke kracht kunnen zoo iets vooribrengen; bij het afnemen dier hoedanigheden , gaan echter —op enkele uitzonderingen na — beide verloren, en dan herinnert de ambitie van jongeren telkens den ouderen aan de noodzakelijkheid om eenen werkkring te verlaten, die zonder de bovenbedoelde eigenschap niets is dan een last voor de schatkist van den staat. Op deze wijze komen er vooroordeelen tegen een der voornaamste grondstoffen van het ware krijg%mans-leven, en dikwerf ziet men door zorgeloosheid, onkunde, somtijds door kunst, dalgene onderdrukken, wat het grootste levens-beginsel van elk goed zamengesteld leger vormt. Men zal Spectator hier welligt tegen werpen , dat hij veel op rekening van het egoïsmus en te weinig op die der krijgstucht, Vaderlands- en Vorstenliefde stelt. De laatsten zijn voorzeker maglige hel'boomen, vooral in de oogenblikken dat de onafhankelijkheid van het volk, de onschendbaarheid van het land en de regten van den vorst bedreigd worden; hij ziet echter niet in, dat deze niet gepaard zouden kunnen gaan met datgene dat wij onder ambitie willen doen verstaan. Wederkeerig prikkelen zij elkander, maar als beide laatsten door tijd en omstandigheden kalmer worden, dan blijft de menschelijke zwakheid, het egoïsmus, en met deze de ambitie nog over. Daarop laten de andere hoedanigheden zich zeer gemakkelijk enten, om ze tot een geheel te vormen, waarvan men alles goeds verwachten kan. Overigens valt het ook moeijelijk de beide laatstbedoelde hoedanigheden ahijd even veerkrachtig te onderhouden; de oms'andigheden moeten daarbij als prikkel dienen, en deze heeft men zoo niet altijd, en bij keuze, bij de hand, om die aan te wenden. De ambitie daarentegen kan men altijd en zonder vrle opofferingen onderhouden en steeds aanprikkelen, als men de middelen daartoe slechls goed weet te verdeelen en aan te brengen. Immers men behoeft geen heksenmeester te zijn, om eenen prijzenswaardigen naijver op te wekken ; eenige verdiensten door kleinigheden doen erkennen en beloonen, wekt honderden tot navolging op; en men hebbe zich slechts te wachten, om degenen te beloonen, wier verdiensten, bij de publieke opinie, om of nabij nul staan aangeteekend. Doet men het laatste, of behandelt men met onderscheiding degenen die zond-r den minsten naijver zijn, dan verheft men het far niente, waarop wij zoo even doelden, tot eene verdienste, en alles zet zich in de gemakkelijkste positie om eens regt lekker te dutten• Spectator weet het, dat er mannen gevonden worden, die voorgeven, dat de ambitie de krijgstucht oildcr- mijnt, en ze — zoo zij zeggen — daarom tegen gaan. Dit is een der vooroordeelen welke hij bestrijden wil, en die hij uit ondervinding bestrijden tan. Om echter aan den uitdrukkelijker» wensch van velen zijner lezers te voldoen, zal hij zulks voor alsnog doen niet de woorden van de Longuet , uit het werk in rijn vorig Nommer reeds aangehaald: u On crie contre 1'ambition, c'est a tort, il en faut. Elle engage & bien faire; elle porte aux belles actions. Le bien public y trouve sa part. Les hommes qui condamnent 1'ainbilion sont ceux auxquels il n'est pas permis d'en avoir; ils pre'tendent que chacun doit se re'signer , comme eux, a vivre subalterne. » « Pour imposer silence i 1'envie, il faut un degre' de supe'riorite' que peu de privilegie'es peuvent alteindre. On peut du moins justifier 1'ambition, en se mettant au niveau du grade auquel on pre'tend; alors il est perrnist d'en avoir. Pas de me'diocrete's en e'videncc, clles n'en sont que plus frappantes. Tel brille au second rang qui s'éclipse au premier: tous les jours on peut s'en convaincre. Tegen het einde der volgende maand (22 September) zal te Breda de verloting plaats hebben van het geschiedkundig schilderstuk , voorstellende: een gezr'gt op de stad Antwerpen, den dag na. het bombardement, op den 'ISsten October 1830. Bijzonder merkwaardig is dit tafereel, dat een gedeelte van de Citadel, de stad Antwerpen en de Schelde voorstelt, door de portretten van ongeveer vijftig hoofd- en andere officieren, destijds in de Citadel aanwezig. Het grootste gedeelte dezer naar het leven geleekende personen zijn zeer gelijkende, en het is niet alleen daarom, maar ook door de voor ons zoo gewigtige gebeurtenis die het tafereel voorstelt, dat dit schilderstuk eene blijvende waarde zal behouden. Over de uitvoering zullen wij, als niet bevoegde refters, ook geenszins een oordeel vellen, ons slechts voorbehoudende om de bedoeling van den ontwerper en schilder, de Militaire Akademie-Leeraar J. Schouman, onzen lof niet te onlhouden. Ook hij heeft e'e'n denkmaal van een dag van hel laatste tijdvak onzer Vaderlandsche geschiedenis willen stichten en in dankbare herinnering houden, de beeldtenissen van een aantal mannen, welke later geuriger en frisscher lauweren hebben geplukt, binnen diezelfde wallen, hier nog onverlet op het doek gebragt. Het denkbeeld om dit sluk te laten verloten, mag gelukkig genoemd worden, daar hier niet de met vermogen bevoorregte maar vrouw Fortuna zal beslissen, wie dit gedenkstuk ter herinneiing zal bewaren. Wij hopen dan onfe dat de genoemde kunstschilder zal mogen slagen in het debiteren van het bepaalde aantal loten, en op deze wijze voor zijne aanzienlijke onkosten moge vergoed worden, en gedeeltelijk zijnen verdienstelijken arbeid zien beloonen. De geringe prijs der loten, a ƒ 5,50, geeft zelfs aan den minvermogendste de gelegenheid naar het bezit van het groote stuk te dingen, of zich in alle gevallen ruimschoots schadeloos gesteld te zien, door de zekerheid daarvan eene lithographische voorstelling te ontvangen. Bij onze Uitgevers zijn nog eenige loten te bekomen. KRIJGSKUNDIG LETTERNIEÜ1FS. Wiskunstige toepassingen voor Teekenlessen, door de officieren der artillerie P. Iï. vAif der Meuie» en W. C. A. Staring. Bij J. F. Thiejie, te Nijmegen. Beeds eenigen tijd geleden, was hrt eerste gedeelte dezer wiskunst:gc toepassingen , namelijk de werkstukken uit de meetkunst, bestaande uit 12 folio steendruk-platen, met een octavo tekst van 56 bladzijden, in het licht verschenen. De gunstige ontvangst welke aan dezen hoogstnuttigen arbeid ten deele viel, maakte een tweeden en later een derden vermeerderden en verbeterden druk noodzakelijk. Thans ziet de eerste aflevering der toepassingen uit de beschrijvende meetkunst het licht, bevattende de werkstukken welke tot het platte vlak en den bol in betrekking staan, 10 platen uitmakende. De tweede aflevering zal uit 13 platen be taan, en de wording en snijding der gebogene oppervlakken behandelen, terwijl de derde aflevering, mede in 13 platen, dc doorziglkunde en de bepaling van eenige I «Ier meest voorkomende schaduwen zal bevatten. Hierbij za! mede een deel tekst in het licht verschijnen, en zoo doende een geheel vormen, bevattende de gronden van het regtlijnig teekenm. Daardoor zal in eene Wezenlijke behoefte worden voorzien, terwijl de aanschaffing, door den matig gestelden prijs (bij inteekening), zeer gemakkelijk is gemaakt. De platen zijn vrij goed uitgevoerd , de tekst is zeer duidelijk en voor den minst geoefende bevattelijk, eene verdienste die hier'op den voorgrond moet geplaatst worden. Verdere aanbeveling is overbodig, daar het publiek hel nuttige der onderneming van beide verdienstelijke artillerie-officieren heeft ingezien, en reeds door eene ruime deelneming heeft getoond. Zoodra het geheele werk in hel licht is, zullen wij daaiover in eenige' meerdere bijzonderheden treden. BRIEFWISSELING. I. AAN DEN MILITAIREN SPECTATOR! Onder de Verscheidenheden, in het laatste N°. van Uw geacht Blad over de maand Julij dezes jaars, heb ik met belangstelling een tafereel der krijgskundige talenten van Z. K. II. den Grootvorst Michaël van Rusland en Hoogstdeszelfs beoordeeling van ons leger gelezen. De artillerie is bij die gelegenheid naar verdienste geschat. De infanterie kan er ook redenen van zelfvoldoening in vinden; doch het vonnis hetwelk daarbij over de kavallerie schijnt geslagen te zijn, is minder gunstig geweest, en dit wapen heeft bij de lectuur van het bedoelde art. geene redenen met zich-zelven uitermate ingenomen te zijn; wel is waar schijnen de vier laatste regels van hetzelve eene fiche de consolation voor de 2de brigade te bevatten, doch deze mag zulks niet aannemen, om de eenvoudige reden dat de grootvorst Michaël haar niet gezien heeft, en hare beoordeeling door Z. K. II. derhalve eene fictie is. Intusschen ware dit het geval geweest, en had deze brigade inderdaad in de ongunstige opinie van Z. It. II. met hare wapenbroeders gedeeld, dan zoude men ligtelijk, in het belang van onze kavallerie, in het algemeen, Iloogstdezelve voldoende redenen hebben kunnen geven van derzelver zoogenaamde inferioriteit in vergelijking met welligt de beste van Europa. Immers het is niet dan billijk dat een ieder volgens de middelen, die ter zijner beschikking staan, beoordeeld worde, en laten wij nu eens nagaan de bestanddeelen waaruit onze kavallerie is zamengesteld: 1°. Ons land levert, op enkele uitzonderingen na, geene paarden op, geschikt voor de kavallerie, en degenen die wij uit de aan ons land grenzende Duitsche provinciën trekken, dragen slechts, bij manier van spreken, den titel van rij-paavden, doch zijn inderdaad niet anders dan eene kleine soort van wagen-paarden, meer geschikt om te trekken dan om te dragen, terwijl zij noch den bouw hebben, noch de kracht en vlugheid bezitten die voor een goed kavallerie-paard gevorderd worden. Dit geldt voornamelijk wanneer de resultaten vergeleken moeten worden met de kavallerie van Duitsche en andere meer oostelijk gelegene mogendheden, die veel beter dan wij bereden zijn, omdat zij een beter ras van paarden in het eigene land vinden. 2°. Onze landaard is weinig genegen voor het paard-rijden. Behalve eenige jonge heeren in de groote steden, rijdt niemand bij ons te paard, wanneer hij er niet pligtshalve toe gedwongen is; zelfs de boerenstand, in die streken waar vele paarden geteeld worden, ziet men zelden te paard. De liefhebberij bepaalt zich om achter dezelve te zitten, maar geenszins er op. Deze algemeene afkeer onzer landgenooten voor het paard-rijden, en de daaruit voortvloeiende volkomene onbedrevenheid in dit opzigt van bijna alle onze rekruten , maakt het formeren van goede kavallerie bij ons te lande zeer moeijelijk. 3°. De meeste officieren van ondervinding zullen, vertrouw ik, daarin overeenstemmen, dat er vier a vijf jaren noodig zijn, om van eenen onbedreven, met het rijden volkomen onbekenden rekruut (zoo als de onze zijn) een volkomen goed kavallerist te maken. Welnu, tegen dien tijd gaan onze meeste manschappen van de korpsen weg; onze regimenten zijn daardoor in den grond niet veel meer dan eene perpetuele school van gedurig nieuw aankomende kinderen. 4°. Het is hier het oogenblik niet, om te onderzoeken naar de oorzaken waardoor er zich bij de kavallerie zoo vele bejaarde hoofd-officieren bevinden; doch het is intusschen eene daadzaak, dat onderscheidene van dezulke in actieve dienst gehouden worden, bij welke de ligchaams-krachten niet meer met den ijver dien zij anderzins aan den dag zouden leggen overeenstemmen; zoo dat zij, het zij door ouderdom, het zij door ligchamelijke gebreken, dat jeugdige vuur en die activiteit missen, welke tot het aanvoeren van kavallerie zoo noodig zijn. Deze omstandigheid heeft een dagelijkschen nadeeligen invloed op het geheele wapen; de kavallerie is een wapen van hevigheid (impetuosité) en onversaagden moed, welke hoedanigheden zich in den regel met geen ouderdom noch ligchaams-gebreken verdragen. Er zijn nog meer andere gronden van secondair belang, om reden te geven van hetgeen onze kavallerie nog te wenschen overlaat; b. v., de verwaarlozing van de lij-kunst, en de daaruit voortvloeiende moeijelijkheid om in dat vak goede en op raste gronden rustende instructie te genieten; de gebrekkige Iocaliteiten bij vele onzer depóts, enz., doch dit alles te behandelen zoude mij te ver leiden, te meer, daar de beschouwing van dit onderwerp slechts ontstaan is, bij gelegenheid mijner opmerking dat het gezegde, in het bovengemelde art. van UwEd. geacht Blad voorkomende, alsof Z. K. H. de grootvorst Michaël ook de 2de brigade in oogenschouw zoude genomen hebben, behoorde te worden tegen gesproken, en ik mij deswege genoopt vond, UEd. te verzoeken, door de opneming van deze weinige regelen, zulks aan Uwe lezers bekend te maken. Een uioer Geabonneerden. II. AAN DE REDACTIE! Ten einde de goede trouw, welke bij de Redactie van den Militairen Spectator heerscht, te kunnen doen beoordeelen, zoo neem ik de vrijheid deze Heeren, alsmede de HH. geabonneerden van dit Tijdschrift op te merken, dat de brigade ligte kavallerie (zoo als zulks vermeld is in den Militairen Spectator van de maand Julij 1837, artikel Verscheidenheden) de eer niet heeft gehad, door Zijne Keizerlijke Hoogheid den Grootvorst Michaël in oogenschouw te worden genomen, tijdens Hcogstdeszelfs verblijf in Tilburg, en het dus niet waarschijnlijk is, dat Z. K. H. een oordeel zoude hebben geveld over genoemde Brigade, zonder dezelve gezien te hebben. Na de onwaarheid van dit artikel te hebben bewezen, zij het mij vergund nog hierbij te voegen, dat het mij beneden de waarde van voornoemde Redactie voorkomt, een zoodanig verzonnen berigt als echt bekend te maken, en aan een ander, wie het ook zij, zijne eigene oordeelvellingen, hoe gegrond dezelve ook hadden kunnen zijn, toe te schrijven. Tilburg, Een geabonneerde v. d. Kil. Speet. den lOden Aug. 1837. Astwoord. Deze beide brieven zijn bij ons bijna gelijktijdig ontvangen; de eerste van een onzer geabonneerden beboerende tot de brigade ligte, de tweede van eenen geabonneerde bij de brigade zware kavallerie. De een is ligt de andere zioaar geraakt, door het in die brieven bedoelde artikel; dit voor het minst laat zich opmaken uit den toon die in de beide brieven wordt aangeslagen. Wij zullen dezelve kortelijk beantwoorden , daar wij ons dadelijk beijverd hebben om nadere inlichtingen in te winnen, bij den correspondent welke ons de stoffe tot het bedoelde artikel geleverd had, en die zelve tot de ruiterij behoorde. De vier laatste regels van het bedoelde artikel, welke aanleiding tot de beleefde, en de niet zeer bezadigde, teregtvvijzing gegeven hebben, stonden in onze berigten in den vorm van naschrift, welke vorm wij in zijn geheel hadden gelaten. De inlichtingen welke ons thans zijn geworden, doen ons ontwaren, dat de grootvorst de brigade ligte kavallerie werkelijk niet gezien heeft. Z. K. 11. had echter een der hoofd-officieren dier brigade gesproken, en scheen zich met dezen onderhouden te hebben over eenige bijzonderheden betreffende het onderwijs en de oefeningen bij die bri¬ gade ingevoerd. Bij eene conversatie, eenige dagen daarna gehouden, had Z. K. H. over onze troepen Hoogstdeszelfs oordeel gezegd, en daarbij o. a. gesproken over het onderwijs in de rij-kunst bij onze ruiterij in gebruik. Bij die gelegenheid had de grootvorst doen gevoelen, dat dit ongelijkmatig moest gegeven worden, daar zulks was op te merken en in het oog viel, bij eene vergelijking der officieren onderling en met den troep. Bij die gelegenheid moet Z. K. H. gezegd hebben: « II paruit que l'instruction de votre cavalerie légère, est plus normale, et qu'il y a plus d'unité.» Dit gesprek had verder aanleiding gegeven lot de opmerking der noodzakelijkheid , dat het ondenvys der geheele kavallerie onder één hoofd en onder een werkdadig hoofd moest staan. Ziedaar de oorzaken die onzen correspondent aanleiding hebben gegeven tot het nederschrijven der vier bedoelde regelen. Ilij , noch wij , hadden kunnen denken , dat dit gezegde zoude beschouwd worden als doelende op enkele personen. Dit schijnt echter, en wel zeer ten onregte, het geval te zijn geweest , want de laatste -brief verraadt duidelijk genoeg eene zoodanige kwetsing. Het heeft ons leed gedaan dit aldus, en van den ergsten kant, te hebben zien opnemen, daar het oordeel van Z. K. H., over hetgeen hij bij ons gezien had, in geenen deele op enkele personen zag, en op verre na niet zoo min gunstig was als men schijnt te hebben begrepen. In het bedoelde artikel wordt gezegd: « Zijn oordeel over onze kavallerie scheen, over het algemeen, niet zoo gunstig.» Dit rapporteerde zich op het oordeel dat Z. K. II. openlijk over onze artillerie had geveld, nadat hij deze had zien werken. Dat oordeel was: « Votre artillerie est excellente et votre artillerie légère est sublime.» Wat drukt nu het oordeel van Z. K. H.. zoo als wij het aangegeven hebben, uit? Dat Z. K. II. onze kavallerie niet zoo subliem of niet zoo excellente vond. En op welke wijze lag Z. K. II. dit oordeel aan den dag? Door op het eerste gezegde te doen volgen: «Et il m'ëtonne, eomment avec une telle artillerie votre cavalerie n'est pas meilleure; car ce sont les mèmes hommes et les mèmes chevaux.» Dit gezegde bevat de stoffe tot een vraagstuk, hetwelk wij gedeeltelijk hebben opgelost, door onze algemeene beschouwingen over de artillerie, in dit Nommer opgenomen, terwijl het gedeeltelijk beantwoord wordt door de eonsideraticn vervat in den eersten brief. En wanneer onze kundige kavailerie-officieren nu naar hunne beste overtuiging spreken, zouden zij dan niet wenschen dat er één werkdadig opperhoofd over de kavallerie gesteld wierd, welke zich met geheel zijne ziel op de volmaking van dat wapen hier te lande toelag, en die zorgde dat er eenheid kwam, vooral bij het eerste onderwijs. Overigens drukt hetgeen wij gezegd hebben, zoo het ons voorkomt, zeer juist het oordeel van Z. K. H. uit, zonder dat het iets beleedigends voor dat wapen bevat, dewijl slechts de overtreffende trap wordt aangevoerd. De enkele uitdrukkingen welke Z. K. H. ontvielen bij de PToote manoeuvres der 2de divisie infanterie, in verbanu met (ie zware brigade kavallerie, hadden wij gespaard voor de gelegenheid onzer mededeeling der groote manoeuvres, dit jaar in de nabijheid van het kamp te Reijen uitgevoerd. Om echter eene verdere verkeerde uitlegging onzer innige belangstelling voor het wapen der kavallerie voor te komen, zoo zullen w jj deze, met ons eigen oordeel en dat eeniger talentvolle kavailerie-officieren, over de manoeuvreervaardigheid der zware brigade in verband met de andere wapenen , terug houden. De schrijver van den tweeden brief heeft uus zeer onregt, ^anneer hij eene dwaling, welks oorzaken wij hier boven hebben opgegeven, als ons eigen oordeel doel voorkomen. Die dvvaling bekennen wij nu volgaarne, en onze goede trouw is blijkbaar, uit de opname van eenen brief, die, in elk ander geval, en wanneer wij daartoe niet, alhoewel zeer onschuldig, aanleiding hadden gegeven, niet zoude zijn geplaatst geworden. Breda, Redactie. 2G Augustus 1837. B IJ L A G E II, fichoorendc bij den Militairen Spectator, 6de Deel, n°. 2, {Maand Augustus, 1(537.) LAATSTE BENOEMINGEN, OVERPLAATSINGEN EN VERANDERINGEN BIJ HET LEGER. benoemd : Tot het waamcrani der functiën van chef van den gen. staf bij het leger te velde: de kol. Nepven, van genoemden slaf. Bij het korps mare'chausse<": tot lsten luit.: de 2de luit. J. H. Bloera; tot 2den luit.: de adjud.-onder-offic. p. Wilfert, beiden van het korps. Tot komra. van het 3de bat, der afd. Utrechtschc schutt.: de kap. L. Akersloot van Houten, van de afd. gren. Tot koram. van het 1ste bat der 4de ald. Zuid—Holl. schutt.: de kap. A. D VVeber, van de 12de afd. inf. Tot komm. van het 1ste bat. der 1ste afd. mob. Geldersche schutt.: de maj. von Jeetze, het non-activiteits-lractement genietende. Tot plaats, komm. van de 3de klasse te Delfzijl: de maj. G. van Hoogenhuijze, plaats-maj. der 1ste klasse aldaar. Bij de garn.-troepen te Brielle: tot kap. met rang van maj.: de kap. W. Bruijns, van de I3de afd inf. Tol luit.-kol. zonder bezwaar van 's Rijks schatkist: de maj. Schantz, op twee derde van het activil.»tract., en tot maj., mede zonder bezwaar van 's Rijks schatkist: de gepens kap. Stuinphius. Bij het dep. van den grootm. der art.: tot lsten adjunct: de kap. de Bruijn, van het 3de bat. veld-art.; tot 2den adjunct: de kap. Gelinck, van den staf van het wap. der art. en komm, der art. in de vesting Willemstad; toegevoegd aan het dep. van den grootm. der art.: de 2de kap Stieltjes, van den staf van het wap. deiart. en komm. der art.—komp. van het 2de bat, der 4de aid. Zuid-Hollandsche schutt. Tot kol.: de luit.-kol. van Regteren, Tan den staf der artillerie. verplaatsingen: Bij de troepen dienst doende in de Oost-Indien: de 1ste luits. J. T. van der Vlist, van de 9de aid, inf., J. A. Veenhuijsen, van het 1ste bat. jagers, G. S. Clemens, van de 17de afd. inf., en J. R. Doerrleben , van het algemeen depót der landm. Bij de 18de afd. inf.: de 1ste luit. H. Konigs, van de 8ste, en de 2de luit. kwartierm. R. Poelman, van de 12de afd. int. Bij het depot van de 9de ald. inf.: tot komm.: de maj. W. C. W. Senn van Base!, van de 2de afd. inf. Bij de 2de afd. inl.: de majs. II'. F. K Duijcker, van de 14de, en M. Hoek, van de 9de afd. inf. Bij de garn.- en hosp.-dienst te Utrecht: de officier van gez. der 2de klasse J. YVeteling, van de 9de ald. inl. Bij de 9de afd. inf,: de offic. van gez. van de 2de klasse C. J. Smids, van de 13de afd. inf. Bij het leger en de hospitalen in Oos—Indië: de uffic. Van gez. van de 2de klasse J. A. van Oort, ian de 8ste afd inf. Bij de 14de afd. inl , bij het 2de bat.: de 2de luit. C, M. de Jong van Roodenburg, van het depót dier afd. Bij de 2de afd. inf, bij het 2de bat.: de maj. Goetz, van het res-bat. der afd. Bij de 18Je afd. inf.: de maj. J F. Dilt, van de 8ste afd. inf. en komm. van het 2de bat. der 2de afd. Noord-Brabandsche schutt. Bij de 2de afd. inf.: de maj. Techters, van de 10de afd. inf. en komm. van het bat. Drentsche schutt. eervol ontslagen: De luit.-gen, baron de Constant Rebecque, als chef van den gen. staf en chef van den g'n. staf bij het leger te velde. De maj. J. P. Buteux, van den gen staf. De maj. H. F. K. Duijcker, van de 14de afd. inf., uit de betrekking van komm. van het 3de bat. der afd. mob. Utrechtsche schutt. De maj. M. Hoek, van de 9de afd. inf., uit de betrekking van komm. van het 1ste bat. der 4de afd. Zuid-Hollandsche schutt. De maj. Ditt., van de 10de afd. inf., uit de betrekking van komm. van het 2de bat. der 2de afd. Noord-Brabandsche schuit. De maj. Techters, uit de betrekking van komm, van het bat. Drentsche schutt De 2de luit.-kwartierm M. Poelman, van de 18de afd. inf , uit die betrekking van de 1ste afd. NoordHollandsche schutt. De 2de luit.-kwartierm. van Gerth, uit die betrekking bij de afd. Jüfrechtsche schutt. non-activiteits-tr acte ment verleend, aan: Den lsten luit. D. Stander, van de 9de afd. inf. De luit.— kols. Kraeker, van de 18de > en Kerst, van d 2de afd, inf. tijdelijk op non-activiteit gesteld: De kap. C. J. von Steinhauser, van de 5de afd. inf. Pe lste luit. Ewaldj van de 7de, en de 2de luit. von Iindheijm , van de 2de afd. inf. op twee derden van het activiteits-tractement gesteld : Op dat van kol.: de tot kol. benoemde luit.-kol van Regteren, van den staf van het wap. der art. en adjunct bij het dep. van den grootm. der art. Op dat van maj.: de maj. Hubner, van den staf van het wap. der art. en chef de bureau bij hel dep. van den grootm. der ar!. gepensioneerd : De luit -gen. baron de Constant Rebecque, chef van den gen. Staf; zijnde tevens benoemd tol gen. der inf , met vergunning om de uniform en distinctive teekenen van dien rang al ijd te mogen dragen. De maj. C. Muller, van de garnizoens-troepen te Brielle. uit de dienst ontslagen: De 2de luit. F. van Bergen Wieringa , van de 2de afd. inf. overleden: De 2de lui . C. J. Hegglin, van de 14de afd inf. De lsie luit. B. D. J. van Pleuren, van de 10de afd. inf. De Js'e luit. Westenberg, van de 5de afd. inf. De lste luit. F. F. I.ycklama a Nyeholt, van he: korps rijdende artillerie. Mihl. Speet. VI' J)l N'."b. 'IS.
47,688
MMKDC04:000768001:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Pius-almanak ...; jaarboek van katholiek Nederland, jrg 1, 1875, 1875
null
Dutch
Spoken
8,270
19,087
Ontmenschte Leovigild! gij hebt dan uw eigen kind vermoord! Waar, waar zult gij uwe handen reinigen van dat onschuldige, ir zoo dierbaar bloed! Uw eigen bloed hebt gij vergoten. LEANDEB. Troost u, mijn Vorst; gij telt een machtigen beschermer bij God; gij bezit een roemvollen zoon in den Hemel; de eeuwige martelpalm siert hem de slapen! Oij waart misleid; niet gij, maar een boosaardig hoveling heeft dat onschuldig bloed vergoten. AGILPH. Spaar, Vorst, spaar een ongelukkige! LEOVIGILD. Neen, bloeddorstige huichelaar! Dubbel wee over u , monster , dat mijn Hermenigild verscheurde! De gerechte straf uwer euveldaden zult gij niet ontgaan. Van dezen stond af, verbied ik u, nog ooit voor mijne oogen te verschijnen, onmensch. Ik laat u het leven, maar slechts om u aan de wroegingen van uw boosaardig geweten over te leveren. Vertrek, en zet geen voet meer in dit paleis. —En gij, edele Valamier, dien ik eens miskende, herneem zijne plaats in mijn hart en naast den troon. Help een rampzalig vader zijne laatste jaren in rouw en droefheid ten gr ave slepen. En gij, dierbare Eeccared, gij zult voortaan de steun van mijn huis en mijn rijk wezen. Weigert gij nóg langer de kroon te dragen? 12* RECCARED. iSTeen, mijn vader, maar met Reccared klimt Rome’s leer ten troon: ook ik aanbid Christus als mijn God, ook ik erken Petrus als zijn stedehouder! Hermenigild’s voorbeeld heeft mij de oogen geopend; ik verzaak de verfoeielijke leer van Arius en mét mijn zaligen broeder buig ik de knieën om den Godmensch te aanbidden, die zulke helden weet te vormen. SIGERIC. Die zulke helden weet te vormen, moet God zijn. Gok ik aanbid Christus als mijn God, ik erken Petrus als zijn Stedehouder! I.EOVIGILD. Genoeg, Sigeric en Reccared; Hermenigild’s dood heeft ook mij meer genegen gemaakt voor Rome en Rome’s volgelingen. Volg uw broeder en niet uw vader na, mijn zoon; heersch gelukkig, heersch in vrede! LEANDER (/» geestvervoering.) O, ondoorgrondelijke raadsbesluiten Gods, die zóó de pogingen der goddeloozen te verijdelen en tot heil zijner uitverkorenen we*et te beschikken; een steentje is van den berg neergerold en de colossus ligt verbrijzeld. O, driewerf zalig oogenblik, waarop het bloed des martelaars vergoten werd! Dat bloed is als een vruchtbare dauw op Spanje neergedaald. Reeds aan- schouwen mijne oogen een jeugdigen vorst, aan Rome onderdanig, op Spanje’s schitterenden troon gezeten, op den troon die zoo groot moet wezen in de geschiedenis der volken en der Kerk! Ik zie Spanje’s ridderlijke zonen de slagboom uitmaken, waardoor een allesoverweldigende stroom van ongeloovige horden zal gestuit worden 1 Ik zie, na lange en diepe vernedering, dien troon weer in vollen luister pralen! Ik zie een zijner koningen, door de stem van Eome’s opperpriester op de altaren geplaatst! Ik zie het machtigste rijk der aarde als keurgesteente vonkelen in de kroon der Bruid van Jesus Christus! Ik zie Spanje’s godvreezende kinderen duizenden en duizenden gevaren tarten, de woede van den Oceaan braveeren, naar nieuwe werelddeelen snellen, om het rijk van Christus’ stedehouder uit te breiden en er de godheid van Jesus Christus te gaan prediken. Moge deze troostvolle waarheid dagelijks meer en meer belijders vinden! Mogen hare haters en bestrijders met schaamte overdekt worden! Mogen aller harten kloppen, aller knieën buigen voor den uit liefde tot ons vleeschgeworden God! Christus leeft, Christus regeert, Christus heerscht hierboven in eeuwigheid: Christus leve, Christus regeere, Christus heersche in den tijd door Zijne Stedehouders hier op aarde! Seminarie Kuilenburg. NB. Bij vergissing draagt op de eerste bladzijden het woord Reccared een verkeerd toonteeken: de a moet kort zijn. Aaii mijn iiiclitje Comelia L..., op baar eersten Conmiieilag. Joannes rust op Jezus’ harte, Joannes Jezus’ lieveling; Niet op maar in haar hart rust Jezus, Dien Keetjen voor het eerst ontving. Hij rust daar en Hij hlijv’ daar rusten. Omgeven van Zijn englenwacht. Totdat nog inniger omhelzing Ons Keetjen eeuwig tegenlacht! Daarom, o ouders, houdt uw dochter Voor Jezus en Zijn liefde in eer: Die heden in haar hartjen daalde, Hij schenkt het duizendvoud u weer. Dat schuldloos hart het is een tempel Uw ouderzorgen toevertrouwd; Wel hem, die zulk een tabernakel Voor zondenschennis veilig houdt! H. J. Allard, Kuilenburg , .30 Maart 1873, {Lijdenszondag.) 1) Met een plaatjen, ’t laatste Avondmaal voorstellend. lE3ag€Ï m E:W. (NAAR ’T FKANSCH VAN J. REBOÜL.) Een engel, die, met glans omgeven. Gebogen voor een wiegjen zat. Scheen zijne beeltnis te overwegen Als in den spiegel van het nat. t)Kom, laten wij ten Hemel zweven. Mijn liev’ling, sprak de Cherubijn, Daar zullen wij volzalig leven; Deze aarde mag uw woon niet zijn. jiHier, nimmer zuivere genuchten; Hier, nimmer blijdschap zonder smart; Hier heeft de vreugdekreet zijn zuchten. Hier knaagt de wellust-zelf aan ’t hart. «Geen feestgejuich hier zonder tranen; Hier nooit een helderklare dag, Die tegen bulderende orkanen Een uchtend slechts verzeekren mag. »,Wel hoe! ’k zie eens met rouw omtogen Dat voorhoofd, en van glans beroofd! ’k Zie eens ’t azuur dier englenoogen Door tranenbeken uitgedoofd! «Neen, neen: stijg op naar hooger koren, Waar God zijn zaligen verblijdt! De jammerdagen, u beschoren, Schenkt u de algoede Schepper kwijt. «Geen traan besproeie uw stervenssponde! Van hier het zwarte rouwgewaad! Men juuble bij uw laatste stonde Als bij uw eersten dageraad. «Om ’t voorhoofd mag geen nevel varen! Niets, wat aan graf herinren mag! Die schuldloos is als in uw jaren, Zijn jongste is ook zijn schoonste dag!” Gods Engel, bij deez’ laatste woorden De blanke vleuglen reppend, zweeft Naar boven, naar Gods zalige oorden: «Uw kindje.... moeder. ... heeft geleefd!” H. J. Allard. JESÜ REX ADMIEABILIS. O Jezus, Koning, eindloos goed, En overwinnaar door uw bloed, Gij zijt het onuitspreeklijkst zoet, Waar ieder naar verlangen moet. Als Gij ons harte binnentreedt En daar uw licht te ontsteken weet, Dan jubelt alles, dan vergeet Dat harte ’s werelds lief en leed. O Jezus, onze rijkste schat. Gij, bron van glans en levend nat, De blijdschap, die Gij om U spat, Is grooter dan de ziel bevat. Erkent uw Jezus, wie ge ook zijt. Biedt hem uw liefdezucht om strijd Zoekt Jezus vurig t’allen tijd: Zij Hem geheel uw hart gewijd! O Jezus, dat de tong IJ kroon’! Dat onze deugd uw sterkheid toon’ Dat uwe liefde, als op haar troon, Voor eeuwig in ons harte woon’! P. J. Koets. {Medegedeeld door H. J. Allard), SMABT ES ¥BEf 6®. Hoe wisselt het leven Op aarde zich af; Geen enkle verpozing Tot eenmaal in ’t graf. Waarom dan dit zoeken Naar ’t aardsche, mijn hart? De kleinste genieting Verkeert ras in smart. Hoe word ik te moede Bij ’t treurige lot; ’k Smaak nimmer op aarde Een duurzaam genot. Waar vind ik dan vreugde, Een vreugd voor altijd; Waar blijvend genieten, Genot zonder strijd? ’k Moet Igdzaam verdragen Mijn smart hier beneên, Om eenmaal hierboven De vreugd in te treên. ’k Moet zuchten en strijden, En lijden tot ’t graf, Mijn leven is smarte, De smart is mijn straf. Verdraag dan uw lijden. Mijn hart, met geduld, Dan wordt uw verlangen Voor altijd vervuld. Dan zult gij genieten Een eindloos genot. Genot, zonder smarte, Des hemels, bij God, A. DE B , Pr. GEURT DE RIJMER. Geurt noemt zijn rijm zijn geest en geeft bet nicht en neven. Geurt leeft nog, en hij heeft zijn geest al lang gegeven. MATIJS EN JOOST. De buffels, zei Matijs, die worden veel geprezen. Ik heb ’t nochtans, zei Joost, nooit tot uw lof gelezen. J. Vos, Po'éet-glazemmlter. GOD IS LIEFDE! De hooge God, voor wiens geziclit De Serafs nederbuigen. Eir in bet eeuwig bemelscb licht Van Zijnen Naam getuigen; Zij hoog geprezen door deze aard, Waar Hij zich godd’lijk openbaart , In ’t Altaar-Sacramente. De lente biedt ons bloesems aan, De zomer zijne bloemen, De herfst zijn schat van voedend graan, Waarin wij juichend roemen, De winter schenkt zijn rust aan de aaid. Waarin zij nieuwe kracht vergaart; Gods liefde schiep die orde! De zon vlamt door het ruim der lucht De wenflende aarde tegen , Schept kiem uit zaad, uit bloesems vrucht, Geeft kracht, genot en zegen, Terwijl in ’t donker van den nacht De maan het aardrijk tegenlacht. Als blijk van Godes liefde! Ja, groot is steeds de liefde Gods, Die bron van licht en leven, Zij sticht de Kerk op Petrus-rots! Zij deed Zijn Bloed ons geven; Zij gaf en geeft de Kerk haar kracht En geene booze helsche magt. Zal ooit Haar overwinnen ! Ja groot is God! uw’ liefde en macht. Uw lof wordt nooit volzongen, Al loven wij ü dag en nacht Met millioenen tongen. Maar daarom, neen, versmaadt Gij niet Des sterflings kunstloos eerelied, Almachtig God der liefde! Waar ’t hart van wederliefde gloeit Voor U, o Hemelkoning! Daar vindt elk lied, de borst ontvloeid, Verhooring en verschooning; Gij kent uw kind’ren, zwak en teêr, Slechts wederliefde vraagt Gij weêr Voor al Uw liefdegaven. O, moge ’t ook Uw liefde zijn, Wij bidden ’t al te gader, Die onzen Pius moog bevrij’n, Almachtig God en Vader; jJxRECHT. STANDPLAATSEN I X>EB CONFERENCIËN. Arnhem, \ Zwolle, Doesburg, Utrecht, Zutphen, Gent (Gelderland), Doornenhurg, Amersfoort, Deventer, Herwen en Aerdt, Leeuwarden, Sillevolde, I Groningen, j Oldenzaal, j Groenlo, Kampen, Lent, Winterswijk, Culemborg, Bemmel,>^ Eist, Bolsward Groessen, Gorinchem, NAMEN DEK PIIESIDENTEN. E. H. Mulder. C. B. de Haas. J. W. Berend.sen. J. A. H. Borret. J. H. Weevers. E. Gerrits. D. Terwindt. J. B. H. Vermolen. J. Spijker. B. Goris. G. W. Metz. G. Lubbers. C. Eikkers. H. J. G. Essink. J. G. van Oefel. P. C. de Wolf. W. Daams. J. B. Dericks. N. Belville. H. W. van Oppenraaij Tb. Eoggen. Y. L. Hettema. A, Aleven. G. van Schalen. 13* Borne, Dokkum, Sneek, jifc. Ootmarsum,%’ Uithuizen, Oud-Pekel-A fi" Stadskanaal, >< Oud-Zevenaar Hoeren veen Hardingen, K Deurningen, K Franeker, Hilversum, Gr. Tenvoorde. J. H, Visser. J. W. Eooswinkel. F. H. Brans. J. van Benthem. T. S. Eiepma. F. J. Drenth. J. van der Putten. J. Heickmann. F. Padberg. E. B. Winkeler, H. Pelster. P. W. H. Bedel. A. Brouwer. I^AAI^EM. ’s Gravenhage: 1. O. L. Vrouw. 2. H. Willibrordus. .3. H. Teresia. 4. H. AntoniusenLodew. Delft, lA Vlaardingen Schiedam; * 1. H. Maagd Onbev. Ontv. 2. H. Joannes de Dooper. Leiden, ■< 1. H. Petrus. C. J. M. Mooijman. T. van Leeuwen. J. H. J. Eeuser. G. Meyknecht. Aug. J. van Berk el, A. Nooten. L. W. Jansen. G. A. J. Beukers. B. P. Verhoeven. DE R. KATHOLIEKE LEESVEREENIGING ))NUT EN GENOEGEN,” TE SOETEEWOüDE. OpgericM den Hten Oktober 1868. 25 Leden. W. A. van Rijn, Directe?'. S. Schavenmaker, Biblioth. J. Pietersen, ) W. Vijverberg, S Komtnissarissen. en N. Berg, Sekretaris. Van 1 Oktober tot 1 Maart de eerste Dinsdag der maand vergadering, in den zomer 2 vergaderingen. GEESTELIJKE MILITAIRE-VEREENIGINGEK IN NEDERLAND. GEVESTIGD : Te Arnhem, Direkteur de ZeerEerw. J. H. van Basten Batenburg, Pastoor der St. Eusebius-kerk. Te Bergen-op-Zoom, Direkteur de WelEerw. Heer P. Hessels, Kapellaan. Te ’s Gravenhage, Direkteur de WelEerw. Heer A- R. G. Feijen, Kapellaan, Oude Molstraat. Te ’s Hertogenboseb, Direkteur de ZeerEerw. Pater van der Sanden, in het klooster der PP. Redemptoristen. Te Leiden, Direkteur de ZeerEerw. Pater F. P. M. Welters, Pastoor , Hartebrug. Te Maastricht, Direkteur de ZeerEerw. Heer Deken F. X. Rutten, of de WelEerw. Heer Nieolaes, Kapellaan aan de St. Servaaskerk. Te Nijmegen,Direkteur de WelEerw. Heer A. D. Smits, Kapellaan aan de kerk van den H. Augustinus. Te Utrecht, Direkteur de ZeerEerw. Heer H. B. J. L. Kloppenburg, Pastoor der H. Catharina-kerk. KATHOLIEKE VEREENIGING „DE GRONDWET”, KIESVEREENIGING TE SCHIEDAM. A. K. J. Van der Drift, Voorzitter. H. R. M. A. van Gent, Sekretaris. SOCIËTEIT „ST.-JAN,” XE OpgericJit in 1853. Telt 370 gewone en buitengewone leden op Contributie van ƒ5. en ƒ 8. per jaar. Zij bezit een prachtig eigen gebouw in de Zwanensteeg. Beschermheer: Pastoor J. H. van Basten Batenburg. L. Hasselbach, President. G. J. V. Baal, 1 Th, P. Pol, 3 Penningmeester. M. Jansen, j Z. Fokken, P. Sanders Jr. \ rissen. H. J. Preller,) P. J. G. Vos,-v A. Verhoeven, f S. Morel Jr., ( H-B-Meijerink, * Kommiss. van Toezicht. Th. Coenders, \ W.B.v. Dillen, j Sekretarissen. Het Bestuur der R. K. DIACONIESCHOOL aan de Delftschevaart te Rotterdam bestaat uit: Dr. H. J. Sleurs, Voorzitter. J. H, Hoogeweegen, Onder-Voorzitter. Jhr. G. C. D. van Bommel, Thesaurier. J. J. Bonke. Mr. A. A. Weve. J. A. M. van Berckel. Mr. L. C. Driebeek. H. J. Heeren. C. Langelaan, Selcretaris. DE K.kTHOLIEKE KRING TE BREDA, ONDER BESCHERMING VAN DB U. lï -V lï lï .V Ti A, heeft ten doel, naast vriendschappelijk verkeer, het behoud der Katholieke beginselen. De vergaderingen hebben geregeld eiken Maandagavond plaats. Het Bestuur bestaat uit: J. A. J. W. van Hal, Pres. W.G.H.Eombouts, Vice-Pres. ' F. Bikkers , Seh. IF. H. M. Smits , The^. VEREENIGING VAN R. K. BIJZONDERE ONDERWIJZERS IN HET BISDOM HAARLEM. H. H. B. Binnewierts , van Rotterdam, Voorzitter. Th. J. Averkamp , van Amsterdam. L. G. van Schaik, » » . ■? M. L. van Gemert, Penningmeester. H. A. Odenwald, van Haarlem , 1““ Selcretaris. H. S. Neuhuys, van Rotterdam, S"*® n 40 Leden. Deze rubriek hopen wij een volgend jaar te vermeerderen en te verbeteren. H. H. Leden en Bestuurders van alle Kath. Vereenigingen worden vriendelijk verzocht dit voornemen te bevorderen. QEÈÂAEEÊSIÏQÊILIJJÊQ Voor Tenoor of Sopraan, met begeleiding van Piano-Forte. VRIENDSCHAPPELIJK OPGEDRAGEN AAN DEN HEER AUGUST EICHHOLTZ. Woorden van J. A. ALBERDINGK THIJM. Muziek van W. A. SMIT. 14 INHOUD Bladz. Aan den Lezer 3 De Kerk in Noord-Nederland 7 Dispensatiën in de Vasten 10 Verjaardagen der Leden van het Koninklijke Huis. 18 Bepalingen der Postwet 19 Tarief van enkelvoudige Telegrammen .... 22 Tarief van het Zegel 23 Hoofdkiesdistricten met getal kiezers en afgevaardigden voor dc Tweede Kamer 25 Zimenstelling der kiesdistricten en census van van elke gemeente om kiesgerechtigde te zijn. 27 Aanwijzing der voornaamste weekmarkten ... 39 Zons- en Maansverduisteringen, enz 42 Kalender voor geheel Nederland 45 MENGELWERK. Het hoofd der Bourbons of de Graaf van Chambord 78 bedachten 118, 120 en 123 Ayondlied Hulde aan een nieuw gewijden Priester. . . . 121 GRAAF DE CHAMBORD »■,. '-r' fealljnliphpn – C'Ji inzondcj-heifi ; nniir iH-ITpilni ili'r ' I KATHOLIEKE VEREENIGINGEN in iK'tjEiai' df's Hooi'C'n 1875. rul’ii rr 1 uji ni> önt m*n : • ciooiy de ' l’ï U & ¥'ER>IKRÏï7rR;tf j B.LENFRING I Haapiemmerdyk overde RK Kerk .\-MSTKIi]S.U!.|H74. I 'T' Frrir''^m/ AAN DEN LEZER. nEene der zoetste voldoeningen, die den schrijver zijn arbeid loonen, wordt door hem gesmaakt, wanneer hij mag ondervinden, dat er een band van weêrzijdsche erkenning en genegenheid ontstaan is tusschen hem en zijne lezers,” zoo lezen wij in de voorrede van den Volks-almanak voor Nederlandsche Katholieken in het jaar des Heeren 1856, bijeengebracht door den grooten dichter en ridderlijken strijder voor al wat waar en schoon is, den heer J. A. Alberdingk Thijm. Deze gedachte is oorzaak dat dit jaarboekje het licht ziet. Ook wij hopen dat er een band zal ontstaan tusschen Lezers en Schrijvers van dit jaarboekje, en daar deze zullen zijn Leden van de verschillende Katholieke Kringen in ons dierbaar Vaderland, verwachten wjj daarvan tevens eene nauwere aaneensluiting dier corporatiën. Nederland mag zich verheugen in het bestaan van vele Katholieke Vereenigingen, welke allen ten doel hebben de belangen der Katholieke Kerk te bevorderen, en de Katholieke beginselen te verspreiden. ledere Vereeniging heeft haar eigen reglement, en al bevatten deze in hoofdzaak hetzelfde doel en middel, de plaatselijke omstandigheden en gebruiken vorderen bijzondere bepalingen. Evenwel, dezelfde rede waarom onze Vereenigingen zijn opgericht, dringt ook tot aaneensluiting der Vereenigingen. leder Katholiek kan op zich zelf staand nut stichten, een goed voorbeeld geven, door woord en daad de Kerk steunen, de ware beginselen verspreiden, doch in vereeniging met anderen wordt hij machtiger, omdat hij zelf versterkt wordt. Zoo ook sticht iedere Vereeniging nut, veel nut, maar zij krijgt meer kracht en kan daardoor meer nut stichten, zoo zij vereenigd is met andere eensdenkende Vereenigingen. In vele landen van Europa heeft men deze waarheid in praktgk gebracht. Engeland, België, Zwitserland, Duitschland en Italië, zijn ons reeds voorgegaan. Zou Nederland achter blijven? Zou zg de spreuk: «Eendracht maakt macht” niet gelooven ? Neen, dat is niet mogelijk. De Katholieke Nederlander waardeert, zoo niet beter, dan toch even zeer de kracht der eenheid, als de Italiaan, de Belg of welke vreemde ook. Men wacht slechts op den eersten stoot. Welnu, op het voorbeeld van onze Zuster-Vereeniging en naamgenoote in den Kerkelgken Staat, wagen wij het dien eersten stoot te geven, in het vertrouwen dat de Christelijke liefde, welke elke Katholieke Veieeniging bezielt, het de jongere wel vergeven zal, indien zij in haar jeugdigen ijver wat hard van stal is geloopen. Wij meenden het te mogen doen, omdat dit jaarboekje niet ons werk, maar uw werk zijn zal, want om te slagen behoeven wij Uwen steun, Uwe medewerking, zoowel bij de verspreiding als bij de samenstelling. Wederzijdsche erkenning en genegenheid tusschen Uwe Vereeniging en de onze kan niet anders geboren worden dan door wederzijdsche dienstbetooning en hulpvaardigheid. Bij eendrachtige samenwerking zal dit jaarboekje een sieraad worden voor de Katholieke Vereenigingen, een vraagbaak voor de Leden, een vruchtbaar werk voor de Katholiciteit en de eerste steen van het fondament, waarop de hond der Katholieke Kringen in Nederland kan opgetrokken worden. Dat dit zoo zij en elke nieuwe jaargang in degelpk heid en netheid winne, is de wensoh der PIUS-VEREENIGING TE AMSTERDAM. Op den feestdag van den H. Remigiüs, Bisschep en Belijder, 187t. DE KEIjK IN NOOIjD-NEDERLAND. Het Heestelijk Opperhoofd der KathoUeke Wereld; Zijne Heiligheid PAUS PIUS de negende, (jOANNES MARIA, uit het Graaflijk Huis van mastai-ferretti) geboren den 13<ien Mei 1792, verkozen den Juni 1846, de 254ste Paus. Apostoliesoh Internuntius bij Z.M.den Koning der Nederlanden, Z. Excell. Mgr. Capri, Huisprelaat van Z. H. Paus Pius IX. De Metropolitaan van de Kerkprovincie des Koning rijks der Nederlanden is: Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid Heere Andreas Ignatius Schaepman, Aartsbisschop van Utrecht. Het Aartsbisdom van Utrecht heeft vier onderhoorige of suifragaan-Bisdommen: Het Diocees van Haarlem. Het Diocees van ’s Hertogenbosch. Het Diocees van Breda. Het Diocees van Roermond. AARTSBISDOM VAN UTRECHT. Aartsbisschop: . z. D. Hw. Mgr. Andreas Ignatius Sghaepman, Ridder der Orde van den Ned. Leeuw, Assistent-Bisschop bij den Pauselijken Troon. Eesideert te Utrecht. Vikaris-Gener aal; Wilhelmus Henricus Antonius van Bijlevelt, Protonotarius Apostoliek, Kanunnik, Deken en pastoor te Maarssen. • Sekretaris van het Aartsbisdom: AuTtes. BISDOM VAN HAAELEM. Bisschop: Z. D. Hw. Mgr. Gerardus Petrus Wilmer, Ridder der Orde van den Ned. Leeuw, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, Assistent-Bisschop bij den Pauselijken Troon. Resideert te Haarlem. Vikaris-Generaal: Petrus Mathias Snickers, Kanunnik en President van het Bisschoppelijk Seminarie te Warmond. Sekretarissen van het Bisdom: JoütiußS Ffcificiscus Jacohus Joduusi GTOdf* BISDOM VAN ’s HERTOGENBOSCH. Aartsbisschop-Bis schop: Z. D. Hw. Mgr. JoANNEs Zwijsen, Kommandeur der Orde van den Ned. Leeuw, Groot-Officier der Orde van de eikenkroon, Huisprelaat van Z. H. Paus Pius IX, Assistent-Bisschop bij den Pauselijken Troon, enz. Eesideert in zijn Bisschoppelijk Paleis te ’s Hertogenbosch. Mgr. JoANNES Philibertus Deppen, Bisschep van Samos, i. p. i. en Adjutor van bovengenoemden Kerkvoogd, bekleedt tevens de betrekking van Sekretaris des Bisdoms van ’s Hertogenbosch. Vikaris-Generaal: Franciscus Corneliüs Swagemakers, Kanunnik der Kathedrale kerk te ’s Bosch. BISDOM VAN BREDA. Bisschep: Z. D. Hw. Mgr. Henricüs van Beek, Ridder der Orde van den Ned. Leeuw, Huisprelaat van Z. H. Paus Pius IX. Resideert te Breda. Vikaris-Generaal: Corneliüs van der Veeken, Kanunnik en President van het Bisschoppelijk Seminarie te Hoeven. Sekretaris van het Bisdom Adrianus Henricüs van den Corput. BISDOM VAN ROERMOND. Bisschep: Z. D. Hw. Mgr. Joannes Augdstinus Paredis , Assistent bij den Pauselijken Troon, Kommandeur der Orde van den Ned. Leeuw. Resideert te Roermond. Sekretaris van het Bisdom: G. van Meijel. APOSTOLIESCH VIKARIAAT VAN BATAVIA. Mgr. A. C. Claessens , Bisschop van .... i. p. i. APOSTOLIESCH VIKARIAAT VAN CüRAgAO. Mgr. H. I. A VAN Ewijk , Bisschop van Camaco, i. p. i. APOSTOLIESCH VIKARIAAT VAN SURINAME. Mgr. J OANNES Baptist Swinkels, Bisschop van Amorium i.p.i. Op die dagen dat bet vleescb is toegestaan, is bet i verboden vleescb en viscb bij hetzelfde maal te gebruiken; de Zondag is daarvan niet uitgenomen, en onder den naam van viscb zijn begrepen: Oesters, Mosselen en Kreeften. 2. Wij vergunnen bet gebruik van gesmolten vet in Iplaats van boter, eens of meermalen op die dagen, V waarop men vleescb mag eten. 3. Wij staan bet gebruik van eieren toe op alle da-Lgen, uitgenomen op Asscbe-Woensdag, op de drie I Quatertemper-dagen van de Vasten en de drie laatste i dagen van de Goede-Week. Zondags meer dan eens (en i insgelijks op de andere dagen voor ben, die van bet 'vasten ontheven, of daartoe niet gehouden zijn) maar I op de andere dagen mogen zij maar eens en dat niet bij . de collatie, maar alleen bij bet middagmaal gebruikt worden. (Deze bepaling dient ook voor de andere ■ vastendagen door bet jaar.) Dit gebod nogtans betreft : bet gebruik van eieren niet, in zooverre daarmede : andere spijzen worden toebereid: zij zijn alleen verbo' den in zooverre zij eene spijs op zich zelven uitmaken. 4. Terwijl de Müilairen, derzelver bedienden en al . die dadelijk aan de krijgsdienst verbonden zijn, tot ons geestelijk gebied beboeren, en bun staat eene bijzondere toegevendheid vordert, zoo staan wij bun, bij meerdere uitgestrektheid van dispensatie toe, bet gebruik van vleescb bet geheele jaar door, uitgenomen op Goeden-Vrijdag, op welken dag zij bun gedrag zullen moeten schikken naar dat van de andere geloovigen. '^■E'HJAAVCOA.GYH der Leden van het Koninklijke Huis. JO'Februari. Z. M. Onze Geëerbiedigde Koning Willem lir, geboren 1817. 28 „ Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden, Oom des Konings, geboren 1/97. 8 April. H. K. H. Prinses Sophia, ’sKonings Zuster, Gemalin van Z. K. H. den Erf-Groot-Hertog van Saksen-Weimar-Eisenacb, geboren 1824. !) Mei. H. K. H. Prinses Marianna, Zuster van wijlen Z. M. Willem 11, geboren 1810. 13 .Juni. Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden, Broeder des Konings, geboren 1820. 17 „ H. M. Onze Beminde Koningin, Sophia Frederika Mathilda , geb. Prinses van Wurtemberg, geboren 1818. 5 .Juli. H. K. H. Prinses Marie, tweede docbter van Prins Frederik, Gemalin van Z. D. H. den Prins von Wied, geboren 1841. “25 Augustus. Z. K. H. Prins Alexander der Nederlanden, jongste zoon des Konings, geboren 1851. l Septemb. Z. K. H. Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik , Prins van Oranje, ’sKonings oudste Zoon, geboren 1840. BEPALINGEN DER POSTWET. Gewone brieven. Het port der gefrankeerde brieven tot een ge wicht van 15 grammen bedraagt vijf cents. Gramm. Cts. Boven 15 tot en met 50 10 „ 50 „ „ „ 100 15 » 100 „ „ „ 150 20 „ 150 „ „ „ 200 25 Gramm. Cts. Boven 200 tot en met 300 30 „ 300 „ „ „ 400 35 „ 400 „ „ „ 500 40 » 500 „ „ „ 750 45 en voorts voor elk gewicht van 250 grammen of gedeelte van 250 grammen een port van vijf cents daarenboven. Ongefraiikeerde brieven zijn aan een verhoogd port van vijf cents onderworpen. Gewone Aangeteekende Brieven zijn onderworpen aan een vast recht of aanteekengeld van 10 cents boven het port der gefrankeerde brieven. Brieven met aangegeven waarde zijn aan een opklimmend recht onderworpen van 5 cents voor elke vijftig gulden. Minimum van dat recht 20 cents. Maximum der aan te geven waarde f 6000,—. Dag- en Weekbladen, bij vooruitbetaling een halve cent voor elk blad beneden de 25 grammen, één cent voor die meer dan 25 grammen wegen. Andere gedrukte of daarmede gelijk gestelde Stukken. Voor elk gewicht van 20 gram bij vooruitbetaling één cent. Bij zwaarder gewicht dan 400 gram voor elke 100 gram of gedeelte van 100 gram daarboven nog twee cents. 2* BUITENLANOSCHE CORRESPONDENTIE. Oost-Indië. Per Overlaadmail tweemaal per maand, ria Maiseille, via Brindisi en Triest. West-Indië. Suriname, Cura9ao per mail, via Engeland, ODgefr. tweemaal per maand. Frankrijk, Fransche Koloniën en Bezittingen op de Noordkust van Afrika dagelijks driemaal. Duitschland. Oostenrijksch Italië, Rusland, Polen, de Oostisee, driemaal per dag. Hamburg, Bremen en Hannover links de Wezer, Oost-Vriesland , Oldenburg, Bentheim, enz, dagelijks tweemaal. België en het Groot-Hertogdom Luxemburg, driemaal daags. Spanje en Portugal. Gibraltar, Spaansche en Portugeesche Kolonie, met gedwongen frankeering, dagelijks. Italië. Sardinië, Piëmont, Napels over Frankrijk, Parma, Piasenza en Kerkelijke Staat over Enitscliland dagelijks. SngGl&ncl, Sctiotlaild en lerland met gedwongen fraiikeering, de Engelsche andere Koloniën en Overzeesche landen over Engeland, dagelijks. Grriekenland, Turkye en de Levant gedeeltelijk met gedwongen frankeering tweemaal per dag. TARIEF VAN ENKELVOUDIGE TELEGRAMMEN MET Europa. Binnenlandsche kantoren, ƒ0,30 België „ 1,— Duitsche Staten, Ie kring, I—lo mijlen 0,60 ld. ld. 2e kring, 10—45 mijlen . . . . „ 1,20 ld. ld. 3e kring, boven de 45 mijlen . . „ 1,50 Frankrijk: vasteland. . . „ 2,— ld. (Corsica) . . . „ 2,50 Groot-Brittanje en lerland, Londen 2,20 ld. (overige kantoren) „ 2,80 Denemarken „ 2,75 Noorwegen 4,— Zweden „ 3,— Rusland 4,50 Kaukasus 6,— Turkye 4,50 Kumcnië en Servië . . . „ 8,— Griekenland: vasteland. . „4,— Kephalouia Ithaka,Spezzia ca Zanta 6, Amerika. Vereenigde Staten v. N.-Amerika: New-York en Boston, ƒ27,40 Baltiraore Philadelpliia en Washington . . «28,50 Chicago 32,30 San Francisco . . . . »38,20 Cuba „37,23 Antigua 60,- Barbados 66,30 Berbice 72,50 Demerary 72,50 Dominica „61,60 Granada 64,70 Guadeloupe 61,60 St. Kitts 60,- St, Lucia 63,15 Marrinique 63,15 Porto-Rico 56,90 St. Thomas 56,90 Trinidad 66,30 St. Vincent 64,75 Jamaica 47,50 Azië. Siberië: Ie Kring ƒ 8,50 2e „ „12,50 3e „ 20,50 Turkye: zeekust 7,50 binnenland 9,50 T> V- 1 Q KA Perzië 13,50 Britsch-Indië ; aan de Perziscbe Golf. „ 40,— t. west. V. d.Tsjittagong „45,—■ Oeilon 47,50 t. oost. V. d, Tsjittagong „ 48,75 Pinang „54,75 Singapora 64,75 China: Hongkong en Shanghai*) „72,— Cochinchina 68,25 Japan: Nangasaki*) 84,50 Nederlandsch Indië Batavia cn Weltevreden „71,50 ten westen v. Samarang „72,25 ten oosten „ „ „ 73,50 *) Over Rusland ƒ51,50, doch slechts 15 telegrammen kunnen per dag langs deze lijn verzonden worden. Afrika Kaïro .....--ƒ 15,50 Alexandrië en Suez, . „ 18,— Port Said, Ismaila. . „ 19,25 Australië. Port Darwin ƒlOl.— Adelaide en geheel Soath- Australia „113,75 Victoria 1141,75 Nieuw-Zeeland .... „115,75 Tasmania 119,75 Queensland 119,75 TARIEF VAN HET ZEGEL FORMAATZEGEL, Zegel. Groot Registerpapier ƒ I. Registerpapier 0.75 Gewoon papier » 0.50 Half vel gewoon papier . ... n 0.25 Klein papier 0.15 ONDERHANDSCHE AKTEN VAN VERHURING VAN ONROERENDE GOEDEREN. Beneden ƒ 50 vrij van zegel Van ƒ 50 tot ƒ 100 ƒ 0.25 V jj 100 n » 200 )) 0.50 H j) 200 jj 300 0.75 « n 300 » « 400 JJ I. JJ JJ 400 JJ jjsoo jj1.20 ledere ƒ 100 daarenboven 34? cents met inbegrip van de verhooging. m Opc ƒ1.38 ~ 1.031 0.69 0.34.^- „ 0.21 ƒ 0.341 JJ 0.69 JJ 1.03 a JJ 1.38 JJ 1.72 i PATENT-NERING-ZEGEL. Zegel. m. Opc, Patenten op de Neringen, Bedrijven en Scheepvaart ƒ 0.25 ƒ 0,341 Buitenlandsche Paspoorten voor één persoon «2.50 « 3.45 Buitenlandsche Paspoorten voor 2 of meer personen » 5. « 6.90 HANDELSPAPIER (binnen het rijk.) « 0.21 Van ƒ 300 en minder . ... n 0.15 « « 300 tot ƒ 500 .... « 0.25 « 0,34^ n » 500 » « 1000 . . . . « 0.50 ~ 0.69 « 2000 » « 2500 . . . «1.25 « 1.72 i « « 2500 « « 3000 . . . . « 1.50 ~ 2.07 ledere ƒ 500 daarenboven 34i cents met inbegrip van de verhooging. DE TWEEDE KAMEE DEE STATEN-GENEEAAL bestaat uit 80 Ledeu. HOOFDKIESDISTRICT. GETAL KIEZERS voor Leden der Tweede Kamer. GETAL AFGEVAARDIGDEN door dit District te zenden. Amsterdam 4019 6 Leiden 2332 2 Gouda 3448 2 Delft 2874 2 Rotterdam 2666 3 Brielle 1245 1 ’s-Gravenhage 2194 2 Dordrecht 2137 2 Gorinchem 3230 2 Middelburg 2815 2 Goes 1510 1 Zierikzee 1422 1 Breda 4036 2 Eindhoven 2319 2 Tilburg 3474 2 Maastricht 2448 2 Roermond 1978 2 Boxmeer 2493 12 s-Hertogenbosch 2800 2 Groningen 1543 1 Zuidhorn 1906 1 Appingadam 2968 2 Winschoten 1303 1 Transport 57160 45 HOOFDKIESDISTRICT en bedrag (I.belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Delft Delft, Hof van Delft, Pijnacker, Noot- In Delft en in Schiedorp, Vrijenban , Vlaardingen, Vlaardingerdam ƒ 60, in Vlaar-Ambacht, Kethel, Stompwijk, Voorburg, dingen /36 en in Veur, Zegwaard, Zoetermeer, Berkel,. Watede overige gemeenten /*32, ringen, de Lier, Schipluiden, Naaldwijk, ’s Gravesande, Monster, Maassluis, Maasland, Schiedam, Overschie en Schiebroek. Rotterdam Kotterdam, Delfshaven, Kralingen, Hilƒ 100. legersberg en Bergschenhoek. Brielle Brielle, Rozenburg, Vierpolders, Oost- In Brielle f 34, en voorne. Nieuwenhoorn, Hellevoetsluis, Nieuwin de overige gemeen-Helvoet, Rockanje, Heenvliet, Geervliet, ten f 32. Zwartewaal, Spijkenisse, Hekelingen, Zuidland, ’s-Gravenhage Abbenbroek, Oudehoorn, Piershil, Goudswaard, Nieuw-Beijerland, Gud-Beijerland, Poortugaal, Hoogvliet, Pernis, Charlois, Rhoon en Katendrecht. ’sGravenhage, Loosduinen en Rijswijk, In *s*Gravenbage f ICO, en in de ove rige gemeenten /’32. Dordrecht Dordrecht, Dubbeldam, Zwijndrecht, In Dordrecht f 70, Groote-Lindt, Heerjansdam, Hendrik-Idoen in de overige ge-Ambacht, IJsselmonde, Barendrecht, Riddermeenten ƒ 32. kerk, Mijnsheerenland, Heinenoord, West- Gorincliem maas, ’s Gravendeel, Puttershoek, Maasdam, Strijen, Nnmansdorp, Klaaswaal, Zuid-Beijerland, Alblasserdam, Papendrecht, Oud-Alblas, Wijngaarden, Molenaarsgraaf, Bleskensgraaf en Hofwegen, Streefkerk, Lekkerland, Brandwijk en Sliedrecht. Gorinchem, Schelluinen, Arkel, Nieuw- In Gorinchem f 50; land, Kedichem, Giessen-Nieuwkerk, Giesen- HOOFDKIESDISTRICT GEMEENTEN en bedrag d.belasting welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. in Dussen, Munster dam , Hardinxveld , Ottoland , Peursum, en Muilkerk, in Meerkerk, Noordeloos, Gondriaan , Améide, Leeuwen, Hill en Tienhoven, Hoornaar, Hoogblokland, Leer- Drongelen, Haagoort, dam , Asperen, Heukelom , Schoonrewoerd, Gansoijen en Doeve-Nieuwpoort, Langerak, Groot-Aminers, Leerren, in Heesbeen, broek, Lexmond, Hei- en Boeicop, Vianen, Eethen en Genderen, in Almkerk en Uitwijk, in Emmikhoven, Hagestein, Everdirigen, Schalkwijk, IJsselstein, Vreeswij'k, Tuil in ’t Waal, Jaarsveld, en Waardhuizen, Willige-Langerak, Polsbroek, Hoenkoop, Werkendam, Wou-Lopik, Benschop , Haaften, Herwijnen , drichem, de Werken Vuren, Beest, Dassen, Munster en Muilkerk, en Sleeuwijk, Gies-Meeuwen, Hill en Babiloniënbroek, Brongesen, Kijswijk, Oplen, Haagoort, Gansoyen en Doeveren, en in Wijk en Aal-Capelle, Beaoyen, Heesbeen, Eethen en burg /20 en in de Genderen, Almkerk en Uitwijk, Emmerikoverige gemeenten hoven en Waardhuizen, Werkendam, Wouƒ 32. drichem, de Werken en Sleeuwijk, Gicssen, Rijswijk, Op- en Neer-Andel, Veen, Wijken Aalburg, Heusden, Herpt, Hedikhuizen en Oudheusden. Middelburg Middelburg, Vlissingen, Veere, Oost- In Middelburg ƒ6O. kapelle. Domburg, Vrouwepolder, Seroosin Vlissingen ƒ4O kerke, Aagtekerke, Grijpskerke, Westen in de overige gekapelle, St. Laurens, Meliskerke, Zoutemeenten ƒ 32. lande, Biggekcrke, Oost- en West-Souburg, Koudekerke, Ritthem, Nieuwland, Arnemuiden, Groede, Breskens, Nieuwvliet, Cadzand, Oostburg, Retrancement, Zuidzande, Schoondijke, IJzendijke, Biervliet, Hoofdplaat, Waterlandkerkje, Sluis, Aardeuburg, St. Anna ter Muiden, Heille, St. Kruis, Eede, Axel, Zaamslag, Neuzen, Hoek, Sas van Gent, Koewacht, Overslag, Philippine, West HOOFDKIESDISTRICT GEMEENTEN d.belasting. welke tot het Iloofdkiesdistrict behooren. dorpe, Zuiddorpe, Hulst, Clinge, St. Janssteen, Stoppeldijk, Hengstdijk, Boschkapelle, Graauw en Langendam, Hontenisse en Ossenisse. Goes Goes, ’s Heer-Aren dskerke, ’s Heer-Abts- In Goes ƒ4O en in kerke, Kattendijke, Wolphaartsdijk, Baarde overige gemeenten land, ’s Gravenpolder, Ellewoutsdijk, Oudeƒ32. lande, Hoedekenskerke, Overzande, Heinkenszand, ’s Heerenhoek, Driewegen, Nisse, Borsseien, Kapelle, Weraeldinge, Kloetinge, Yerseke, Krabbendijke, Kminingen, Scbore, Waarde, Rilland, Bath, Kortgeen, Wissekerke, Colijnaplaat, Kate, Tholen, Oud-Vossemeer, Poortvliet, St. Maartensdijk, Scherpenisse, St. Annaland, Stavenisse en St. Philipsland. Z i e r i k z e e,Haamstede,Noordwelle,Renesse, In Zierikzee ƒ4O en in de overige gemeenten ƒ 32. Serooskerke, Burgh, Elkerzee, Ellemeet, Brouwershaven, Zonuemaire, Duivendijke, Kerkwerve,Noordgouwe,Dreischor,Oosterland,Brui' nisse, Nieuwerkerk, Ouwerkerk, Goedereedc, Ouddorp, Stellendam, Dirksland , Melissant, Middelharnis, Sommelsdijk, Oude-Tonge, Nienwe-Tonge, Herkingen, den Bommel, Ooltgensplaat en Stad aan ’t Haringvliet. Tlrftda Breda, Ginneken en Bavel, Zundert en In Breda f 30, in Bergen-op-Zoom ƒ26 ■Wernhont, Teteringen, ’s Princenhage, Rijsbergen, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel, en in de overige Hoeven en St. Maartenspolder, Etten en Leur, gemeenten f 20. Klundert, Willemstad, Eijnaart en Heijnmgen, Standaarbuiten, Eosendaal en Nispen, Wouw, Rucpben en Vorenseinde, Bergen-op-Zoom, Woensdrecbt, Hoogerheide en Hinkelenoord, Huibergen, Ossendrecht, Putten, HOOFDKIESDISTRICT en bedragd. belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiesdistrict behooren. Steenbergen en Kruisland, Nienw-Vosineer, Dinteloord en Prinsland, en Halsteren. Eindhoyeu Eindhoven, Woensel en Eckart, Stra- In Eindhoven f 24 tum. Gestel en Blaarthem, Strijp, Zeelst, en in de andere ge-Aalst, Bergeijk, Eersel, Duizel en Steensel, meenten ƒ 20. Vessera, Wintelre en Knegsel, Oerie, Veldhoven en Mereveldhoven, Riethcven, Westerhoven , Luyksgestel, Borkel en Schaft, Dommelen, Valkenswaard, Waalre, Leende, Budel, Soerendonk, Sterksel en Gassel, Maasheeze, Ileeze, Asten, Someren, Vlierden, Deurne en Liessel, Geldrop, Mierlo, Lierop, Tongelre, Zes gehuchten, Nnnen, Gervven en Nederwetten, Helmond, Stiphout, Aarle-Rixtel, Lieshout, Bakel en Milheze, Beek en Donk, Veghel, Erp, Reusel, Budei o. a., Oost-, West- eu Mlddelbeers, St. Oedenrode, Son en Breugel, Best en Hoogeloon c. a. Tilburg Tilburg, Goirle, Gilze en Reijen, Alphen In alle gemeenten en Riel, Baarle-Nassau, Chaam, Hilvarenvan dit kiesdistrict beek, Diessen , Hooge eu Lage Mierden en ƒ 20. Hulsel, Oirsehot, Moergestel, Oisterwijk, Haren, Berkel, Enschot en Ueukelom, Udenhout, Cromvoirt, .Loon op Zand, Sprang, Vrijhoeven, Capelle, Waspik, Dongen, ’s Gravenmoer, Raamsdonk, Geertruidenberg, Made en Drimmelen, Hooge en Lage Zwaluwe, Oosterhout, Zevenbergen eu Terheijden. Maastricht Maastricht, St. Pieter, Oud-Vroenhoven, In Maastricht ƒ 34 Meerssen, Berg en Terblijt, Borgharen, Bunde, cn in de overige ge-Genie, Houthem, Itteren, Ulestraeten, Hulsmeenten ƒ 20. berg. Valkenburg, Grondsveld, Mesch, Rijckholt, St. Geertruide, Eijsden, Heer, HOOFDKIESDISTRICT en bedrag d.belasting. GEMEENTEN welke tot het Hoofdkiegdistrict behooren. Roermond Ambij, Bemelen, Cadier en Keer, Mheer, Gulpen, Oud-Valkenburg, Schin op Geul, Sneluken, Strucht, Wijlre, Margraten, Noordbeek, Wittem, Vaals, Simpelveld, Bocboltz, Heerlen, Klimmen, Schaesberg, Voerendaal, Wijnandsrade, Kerkrade, Rimburg, Eijgelshcven, Nieuwenhagen, Übacli over Worms, Beek en Schimmert. Roermond, Herben, Vlodrop, Poster- In Roermond ƒ2B, en in de overige geholtz, St. Odiliënberg, Melick en Herkenboscb, Maasniel, Swalmeu, Sittard, Broek-Sittard, meenten / 20. Sebinnen, Munstergeleen, Urmond, Amsten- Boxmeer rade, Bingelrade, Oirsbeek, Susteren, Obbicht en Papenhoven, Grevenbicht, Born, Nieuwstad, Roosteren, Limbricht, Gclecn, Echt, Ohe en Laak, Stevensweert, Maasbracht, Montfort, Linne, Thorn, Wessera, Ittervoort, Neerzitter, Grathem, Heel, Pol en Panheil, Beegden, Hunsel, Horn, Weert, Nederweert, Stamproy, Heijthuijzen, Rogge], Haelen, Nunheim, Meijel, Baggenum, Neer, Baexem, Hoensbroek, Schinvelk, Merkelbeek, Brunssum , Spanberk, Stein, Elsloo en Nuth. Boxmeer, Beugen en Rijkevoirt, Sam- Tn Venlo, ƒ 26 en beek, Yieriingsbeek, Maashees en Overiooii, in de andere gemeen-Oploo, St. AANWIJZING DER VOORNAAMSTE WEEKMARKTEN. NOORD-BRABAM. Bergen op Zoom, Dinsdag, Donderdag, Zaterdag. Beugen, Zaterdag, Boxmeer, Woensdag, Zaterd. Breda, Dinsdag, Vrijdag. Cuyk, Donderdag. Eindhoven, Dinsdag, Vrijdag. Oeertruidenberg, Maandag, Woensdag, Vrijdag. Gemert, Maandag. Gennep, Vrijdag. Grave, Vrijdag. Helmond, Zaterdag. Hertogenbosch, Dinsdag, Donderdag. Hemden, Dinsdag, Donderdag, Vrijdag. Oir schot. Vrijdag. Oosterhout, Woensd., Zaterd. Owdenbosch, Donderdag. Ravenstein, Woensdag. Rozendaal, Woensdag. Tilburg, Dinsd., groenmarkt. Vrijdag, graan- en groen' markt. Vden, Maandag. Vegliel, Maandag. Waalwijk, Vrijdag. GELDERLAND. Arnhetn, Dinsdag, Vrijdag. Barneveld, Donderdag. Culenborg, Dinsdag. Boesborg, Woensd., Zaterd, Boeticliem, Dond., graanin., Dinsd., Vrijdag, groenm. Mburg, Dinsdag. Harderwijk, Zaterdag. Lobith, Dinsdag. Nijmegen, Maandag, Dond., Zaterdag. Tiel, Maandag, Vrgdag. Wageningen, Woensdag. Zalt-Bommel, Dinsdag. Zevenaar, Donderdag. Zutphen, Donderd., korenm., Dinsdag, Donderdag, Zaterdag groenmarkt. ZUID-IIOLLAM). Brielle, Maandag. Belft, Donderdag, Zaterd. Bordrecht, Dinsd., Donderd., Vrijdag, Zaterdag. Gorichem, Maandag, Vrijdag. Gouda, Donderdag. ’s GravenJiage, Maand., Vrijd. Leiden, Vrijdag, Zaterdag. Maasland, Maand.,beestenm. Maassluis, Vrijdag. Botterdam, Maandag, korenen vischmarkt; Maandag, Dinsdag, boomm.; Dinsd., Zaterd., wild- en boterm.. Maandag, Dinsd., Vrijdag, beestenmarkt. Schiedam , Vrijdag. Schoonhoven, Woensdag. riaardingen, Woensdag. Woerden, Woensdag. AOOKD-IIOLLAAr). Alkmaar, Vrijdag, Zaterdag. Amsterdam, Maand., Woensd. Vrijdag, koren-, boter- en kaasmarkt;Maandag, Vrijdag, beestenmarkt. Assendelft, Vrijdag. Beverwijk, Dinsdag. Edam, Donderdag, Zaterd. Enkhuizen, Woensdag. Haarlem, Maand., Donderd., graanmarkt; Woensdag, kaas- en botermarkt. Hilversum, Woensdag. Hoorn, Maandag, Zaterdag, beesten-, graan-, boterm., enz. Des zomers Woensen Zaterdag, vruchten-. Donderdag kaasmarkt. Medembïik, Dinsdag, graan-, zaad-enbeestenm.;Woensdag, kaasm.; Dinsdag, Woensd., Vrijdag,boterm. Monnikendam, Woensdag. Naarden, Donderdag. Furmerende, Dinsdag. Vrijd Zaandam, Maandag, Dond. ZEELAAD. Aardenburg, Maandag. Biervliet, Donderdag. Goes, Dinsdag. ’« Heerenlioek. Woensdag. Middelburg, Donderdag. Oostburg, Woensdag. Vlissingen, Dinsdag, Vrijdag. Zierikzee, Donderdag. IiTRECUT. Amersfoort, AVijdag. Utrecht, Zaterdag. Wijk bij Duurstede, Woensd riUESLAAD. Bolstvard, Donderdag. Bockum, Woensdag. Bragten, Donderdag. 'Eraneker, Maandag. Gorredyk, Woensdag. Grouw, Donderdag. Ilarlingen, Woensd., Zaterd. Heerenveen, Zaterdag. Joure, Maandag. Kollim, Maandag. Leeuwarden, Vrijdag. Lemmer, Maandag, Woensd. Botermarkt. Makkum, Maandag. Oosterwolde, Maandag. Sloten, Maandag. Sneeh, Dinsdag. Stavoren, Zaterdag. Ijlst, Zaterdag. OVERIJSSEL. Almelo, Dinsdag, Vrijdag. Almelo (stad), Dinsdag, Donderdag, korenmarkt. Blokzijl, Woensdag. Dalfsen, Woensdag. Dedemsvaart, Woensdag. Deventer, Dinsdag, Vrijdag. Enschedé, Dinsdag. Genemuiden, Zaterdag. Goor, Donderdag. Bardenherg, (stad). Dinsdag korenmarkt. Bardenherg, (ambt), Woensd. korenmarkt. Hasselt, Woensdag. Kampen, Maandag. Kuinder, Vrijdag. Oldemaal, Maandag. Oldenmarkt, Zaterdag. Raalte, Woensdag. Rijssen, Woensdag. Steemvijk, Maandag. Wijhe, Donderdag. Zwartsluis, Woensdag. Zioolle, Vrij dag, en van 4 Mei tot 3 Augustus Dinsd. bloemenmarkt. gromngev Groningen, Dinsdag, Vrijdag. niiKMiii:. Assen, Donderdag. Beilen, Maandag. Koevorden, Maandag. Dond. Hoogeveen, Dinsdag. Meppel, Donderdag. UMRLRG. Maastricht, Woensd., Vrijd., Zaterdag. Roermond, Woensd., Zaterd. Sittard, Donderdag. Weert, Zaterdag. LUXEMBURG. Diekirch, Vrijdag. Eehternach, Dinsd., Zaterd. Grevenmacheren, Donderdag. Bosingen, Woensdag. Luxemburg, Woensd., Zaterd. Martelange, Woensdag. Remich, Donderdag. Vianden, Woensd., Zaterdag. Wiltz, Dinsdag, Zaterdag. STAND DER MAAN. JANUARI. 7. Nieuwe Maan, ’s avonds 5 uur 26 minuten. 14. Eerste Kwartier, „ 9 „ 40 „ 21. Volle Maan, „ 5 „ 58 „ 29. Laatste Kwartier, ’s namiddags 12 „ 51 FEBRUARI. 6. Nieuwe Maan, ’s morgens 7 uur 54 minuten. 13. Eerste Kwartier, „ • 5 „ 20 „ 20, Volle Maan, „ 3 „ 1 „ 28. Laatste Kwartier, „ 9 „ 51 „ MAART. 7. Nieuwe Maan, ’s avonds 8 uur 38 minpten. 14. Eerste Kwartier, ’s namiddags 1 „ 23 „ 22. Volle Maan, ’s morgens O „ 9 „ 30, Laatste Kwartier, „ 4 APRIL. 6. Nieuwe Maan, *s morgens 6 unr 33 minutcDr 12. Eerste Kwartier, avonds 9 „ 33 „ 20. Volle Maan, „ 4 „ 48 „ 28. Laatste Kwartier, „ „ 35 MEI. 5. Nieuwe Maan, ’s namiddags 8 uur 21 minuten. 12. Eerste Kwartier, ’s morgens 7 „ 54 19. Volle Maan, ~ 9 „ 8 „ 28, Laatste Kwartier, „ 6*„ 48 „ JUNI. 3. Nieuwe Maan, ’s avonds 10 uur 38 minuten. 10. Eerste Kwartier, „ 8„ 13 „ 19. Volle Maan, s morgens 0„ 13 „ 26. Laatste Kwartier, *s namiddags 2 „ 57 11 Zondag. | Misericordia, 2® na Paschen. H. Leo, i Paus, Belijder en Leeraar. Evangelie: i Be goede Herder. Joh. 10 : 11—16. 12 Maandag.! H. Vincentius Ferrieri, Belijder. 13 Dinsdag. [ H. Hermenegild, Martelaar. 14 Woensdag! H. Wulfrannus, Bisschep en Belijder. 15 Donderd." I H. Anastasia, Martelaar. 16 Vrijdag. H. Julius, Paus. 17 Zaterdag. H. Anicetus , Paus en Martelaar. Gedenkdag der wijding van Mgr. Joannes, Aartshisschop-Bisschop van ’s Bosch. 18 Zondag. Jubilate. na Paschen, Beschermfeest van den H. Josef. Evangelie: Een weinig tijde en gij zult mij niet zien. Joh. I 16 ; 16—22. 19 Maandag. H. Ursmarus. 20 Dinsdag. H. Oda. 21 Woensdag H. Anselmus, Bisschep,Belijder en Leeraar. 22 Donderd. H. H. Soter en Gajus, Bisschoppen en Martelaren. 23 Vrijdag. H. Georgius, Martelaar. 24 Zaterdag. H. Eidelis van Sigmaringen, Martelaar. «... – I f. _ ...... L. .. «.k l_J AA 25 Zondag. Cantate. 4® na Paschen. H. Marcus, Evangelist. Vóór de H. Mis wordt de Litanie van alle Heiligen gelezen om I zegen over de vruchten der aarde te verwerven. Evangelie; Be Trooster wordt beloofd. Joh. 16 : 5—14. 26 Maandag. H. H. Cletus en Marcellinus , Bisschoppen en Martelaars. 27 Dinsdag. De zalige Petrus Canisius, Belijder. 28 Woensdag H. Paulus a Cruce, Belijder. Gedenkdag van het overbrengen der relikwiën van den H. Lambertus. 29 Donderd. H. Petrus, Martelaar. 30 Vrijdag. H. Catharina van Senen, Maagd. Hield ieder mensch zijn tuintje schoon, gelijk deez’ jeugd dit doet. Het leven was een waar genot en rein was elks gemoed. Dat ieder dan zijn feilen zoekt en niet dien van zijn maat, Dan wordt zijn eigen leven zoet en kalmer wordt de Staat. MET, Bloeimaand, heeft 31 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN DE 'H. MAAGD EN MOEDER GODS MARIA. 1 Zaterdag H. H. Philippus en Jacobus, Apostelen. Dag van Devotie. 2 Zondag. Vocem. 5® naPasclien. Evangelie: Vraagt en gij zult verkrijgen. Joh. 16: 23—30. 3 Maandag. Kruisdag, Kruisvinding. Dag van Devotie. 4 Dinsdag. Kruisdag. H. Monica, Weduwe. Gedenkdag der keuze van Mgr. Gerardus Petrus voor den Bisschoppelijken 'zetel van Haarlem. o Woensdag Kruisdag. H. Pms V, Paus en Belijder. 6 Donderd. Hemelvaartdag. Te vieren als Zondag. Evangelie: Jesus klimt ten Hemel op. Mare. 16 : 14—20. 7 Vrijdag. H. Domitianüs , Bisschop en Belijder. 8 Zaterdag. Verschijning van den Aartsengel Michael. 9 Zondag Exaudi , Evangelie: De leerlingen zullen vervolging lijden. Joh. 16 : I—4. 10 Maandag. H. Wmo, Bisschop en Belijder. 11 Dinsdag. H. Aufridus, Bisschop van Utrecht. 12 Woensdag H. Nereüs Achilleus, Martelaar-. 13 Donderd. Verj.aardag van den H. Vader Pius IX, geb. 1792. 14 Vrijdag. H. Jo.annes, bij de Latijnsche poort. 15 Zaterdag. Vastendag. 16 Zondag. Pinkster. Evangelie: De Trooster zal u alle waarheid leeren. Joh. 14 : 23—31. 17 Maandag, 2® Pinksterdag. Te vieren als Zondag. In het Bisdom Roermond: Dag van Devotie. Evangelie: Gods liefde in het zenden van Zijn Zoon. Joh. 3 : 16—21. 18 Dinsdag. 3» Pinksterdag, Dag van Devotie. 19 Woensdag Quatertemper. Vastendag. 20 Donderd. H. Ethelbert, Koning en Martelaar. 21 Vrijdag. Quatertemper. Vastendag. 22 Zaterdag. Quatertemper. Vastendag. 23 Zondag. 1® na Pinkster, H. Drievuldigheid. Evangelie : Gaat en leert alle volken. Matth. 28. 24 Maandag. O. L. V. Bijstand der Christenen. 25 Dinsdag. H. Urbanus I, Paus. 26 Woensdag H. Philippus Nereds, Belijder. 27 Donderd. H, Sacramentsdag, te vieren als Zondag. In het Bisdom Roermond: Dag van Devotie, Evangelie: Mijn vleesch is waarlijk spijs. Joh. 6 : 55—59. 28 Vrijdag. H. Willem van Oranje. 29 Zaterdag. H. Maximus 11. 30 Zondag. na Pinkster. Evangelie; Be gasten versehoonen zich ten feestdiscli te komen. Luc. 14 ; 16—24. 31 Maandag. 1 H. Angela van Mericis, Maagd. De trekschuit ging ons veel te traag, de stoom doorklieft den stroom; De spoor verdrong de diligence, en weg vloog allen schroom. Een tweetal wielen, door een boog, verbonden achtereen, Vliegt thans door ’s levens renperk heen, maar kost zeer vaak een been, JUNI, Zomermaand, heeft 30 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN HET H. HART VAN JESUS. 1 Dinsdag. H. Simeon. 2 Woensdag H. H. Marcellinus en Petrus, Martelaren. 3 Donderd. H. Gangulphus, Martelaar. 4 Vrijdag. Feestdag van het H. Hart van Jesds. 5 Zaterdag. In het Aartsbisdom Utrecht H. H. Boni- FACios en Gezellen, Apostel van Buitschland en Nederland, Martelaren. 6 Zondag. 3« na Pinkster.Evangelie;i7e< verloren schaap en de verloren drachma. Luc. 15 : I—lo.1—10. 7 Maandag. H. Joannes Nepomucenus, Martelaar. 8 Dinsdag. H. H. Valentinus en Candidüs, Bisschoppen en Belijders. 9 Woensdag H. Venantiüs, Martelaar. 10 Donderd. H. Margarita, Koningin van Schotland. 11 Vrijdag. H. Barnabas, Apostel. 12 Zaterdag. H. Odülphus, Belijder. 13 Zondag. 4® na Pinkster. H. Antonius van Padua, Belijder. Evangelie: De tconderhare vischvangst. Luc. 5 : 1 —ll. 14 Maandag. H. Basilius, Bisschop, Belijder en Leeraar. 15 Dinsdag. Gedenkdag der keuze van Mgr. Henricus voor den Bisscboppelijken zetel van Brerfa. 16 Woensdag H. Joannes Pranciscus Eegis, Belijder. Paus Pius IX in 1846 tot Paus gekozen. 17 Donderd. H. Petrus Celestinus. Paus en Belijder. 18 Vrijdag. H. Pranciscus Caracciolo, Belijder. 19 Zaterdag. H. Juliana, Maagd. 20 Zondag. 5® na Pinkster. ISla de Hoogmis Te Deum ter herinnering aan den slag te Waterloo. Evangelie: De rechtvaardigheid der Farizeën veroordeeld. Matth. 5 : 20—24. 21 Maandag. H. Aloysius, Beschermheilige der jeugd. Gedenkdag der krooning van onzen H. Vader Plus IX in 1846. 22 Dinsdag. H. Bernardinus van Senen. 23 Woensdag Gedenkdag der wijding van Mgr. Gerar- Dus Petrus, Bisschep van Haarlem. 24 Donderd. De geboorte van den H. Joannes den doo- PER. Dag van devotie. 25 Vrijdag. H. Adelbertus, Belijder. 26 Zaterdag. H. H. Joannes en Paulds , Martelaren. 27 Zondag. 6® na Pinkster. H. Wilhelmus, Abt. Evangelie : Vermenigvnldiging der hrooden. Mare. 8 : I—9. 28 Maandag. Vastendag. 29 Dinsdag. HH. Petros en Paulüs , Apostelen. Te vieren als Zondag. In het Bisdom Roermond; Dag van Devotie. Evangelie: Retrus de Steenrots. Matth. 16 : 13—19. 30 Woensdag Gedenkdag der wijding van Mgr. Joan-NES Adgdstinüs, Bisschep van Roermond. De vruchten van het veld doen ’t hart des landsmans kloppen Bij ’t denken aan de winst van tal van zilv*ren moppen. Doch zoo hij Christen is en zijnen God bemint, Deelt hij zijn overvloed als *t gulle speelsche kind. JULI, Hooimaand, heeft 31 dagen EN IS TOEGEWIJD AAN HET DIERBAAR BLOED DES HEEREN. 1 Donderd. H. Rombout. 2 Vrijdag. Het Bezoek der H. Maagd aan hare nicht Elisabeth. 3 Zaterdag. H. Rumoldus, Bisschop en Martelaar. 4- Zondag. na Pinkster. Feest van het dierbaar Bloed des Heeren. Evangelie: Be goede en de kwade boom. Matth. 7 : 15—21. 5 Maandag. In het Bisdom van Haarlem, H. H. Boni- FACius en Gezellen, Martelaren. 6 Dinsdag. H. Godeliva. 7 Woensdag H. Michael de Sanctis, Belijder. Gedenkdag van het wegvoeren en de herstelling van het mirakuleus Lievevroü-WENBEELD van ’s Bosch. 8 Donderd. H. Elisabeth, Koningin van Portugal. 9 Vrijdag. H. H. Le'onardus en Gezellen, Martelaars van Gorkum. 10 Zaterdag. H. H. Zeven broeders. Martelaars. 11 Zondag. 8® na Pinkster, Jaarfeest der Kerkwijding van vele kerken in het bisdom van Haarlem. Evangelie; Be onrechtvaardige Rentmeeder. Luc. 16 : I—9.1—9. 12 Maandag. H. Plechelmus. 13 Dinsdag. H. Anacletus, Paus en Martelaar. 14 Woensdag H. Marcellinus, Belijder en Geloofsprediker in het Aartsbisdom Utrecht. Zijne Relekwiën rusten te Beventer. 15 Donderd. Scheiding der H. H. Apostelen. 16 Vrijdag. O. L. V. van den berg Carmel. Feest van ’t Schapulier. 17 Zaterdag. H. Alexius onder den trap, Belijder. 18 Zondag. 9® na Pinkster. H. Fredericus, Bisschep en Martelaar. Evangelie; Jesus weent over Jerumlem. Luc. 19 : 41—47. 19 Maandag. H. Vincentius van Paulo, Belijder. 20 Dinsdag. H. Hieronymus Aemilianus, Belijder. Patroon der Weezen. 21 Woensdag H. Joannes Gualbertus , Abt. 22 Donderd. H. Maria Magdalena, Beschermheilige van den boetvaardigen zondaar. 23 Vrijdag. H. Apollinaris, Bisschep en Martelaar. 24 Zaterdag. H. Camillus van Bellis, Belijder. 25 Zondag. 10® na Pinkster. H. Jacobus, Apostel. Evangelie: Het gebed van den Farkeèr en den Tollenaar. Luc. 18 : 9—14. 26 Maandag. H. Anna, Moeder der H. Maagd. 27 Dinsdag. H. Marcellinus, Belijder. 28 Woensdag H. Plechelmus, Bisschep en Belijder. 29 Donderd. H. Martha, Maagd. 30 Vrydag. H. Henricus, Belijder (van den 15.) 31 Zaterdag. H. Ignatius van Loyola, Belijder, Stichter der Sociëteit van Jescs. Augustus is een schoone maand; toch geeft zij stof tot klagen, En menigeen roept zuchtend uit: die warmte is niet te dragen. Maar zuchtend klagen baat niet veel in warmte of in smarten, Doet als de lieve jeugd hier doet, en speelt de smarten.... parten. AUGUSTUS, Oogstmaand, heeft 31 dagen en is toegewijd aan het onbevlekte hart van MARIA. 1 Zondag. 11® na Pinkster. Petrus Banden. Evangelie : Be doof domme wordt genezen. Mare. 7 : 31—37. 2 Maandag. H. Alpiionsus Maria de Liguori. Bisschep, Belijder en Leeraar. aflaat van portioncula in de kerken der paters franciskanen. Gedenkdag der wijding van Mgr. Henricus tot Bisschop van Breda. 3 Dinsdag. Vinding van het lichaam van den H. Stephanus. 4 Woensdag H. Dominicus, Belijder. 5 Donderd. O. L. V. ter Sneeuw. 6 Yrijdag. Gedaanteverandering des Heeren. 7 Zaterdag. H. Cajetanus van thienen, Belijder. HOOFD DER : pE HERTOG VAN pORDEAUX; pE GRAAF VAN pHAMBORD: HEIVIM V. Men is gewoon in onze eeuw van vooruitgang en verlioliting met de uiterste minacliting neder te zien op de duistere katholieke middeleeuwen. Intussehen zijn er weinige eeuwen, die in glans en glorie op nagenoeg elk gebied van menschelijke volkomenheid eene vergelijking kunnen doorstaan met de 13® eeuw, de eeuw waarin onze ridderlijke en populaire vorsten Willem I, Ploris IV, Willem 11, Ploris V hebben geleefd. Dat doorluchtig tijdperk, waarvan een ontzachlijk groot aantal kathedralen voor de latere eeuwen zouden getuigen van de werkzaamste levensvolheid en blakendste geestdrift, schonk ook het aanzijn aan de twee machtigste vorstenhuizen, die over Europa den scepter hebben gezwaaid en die beiden ten mikpunt der felste aanrandingen beurtelings van ’t Protestantisme, van de Eevolutie en van het Liberalisme, soms gescheiden, in den laatsten tijd meest vereenigd, hebben verstrekt, maar, hoe ook verzwakt, zijn staande gebleven en immer het Katholieke geloof hunner onsterfelijke voorvaderen hebben gehandhaafd. Die heerlijke XIII® met hevigheid en woede de Bourbons bestrijdt! Door de aderen der Bourbons stroomt nog altijd in weerwil hunner kortstondige afdwalingen het heilig en doorluchtig bloed van Saint-Louis: zij zijn in merg en been katholiek met uitzondering misschien van den jongsten tak, die zich intusschen in onze dagen althans voor het oog der waereld met het katholiek beginsel van ’t goddelijk en onvervreemdbaar recht der wettige vorsten heeft vereenigd. Daarenboven, en dit zegt in het oog der liberalen veel meer: de Bourbons vormen een stamhuis, waarvan de vijf verschillende takken de wettige, ofschoon door revolutionnair geweld onttroonde, rechtmatige vorstenhuizen zijn van een zes è, zevental staten, waaronder Frankrijk, Spanje, de beide Siciliën, die allen in merg en been en nagenoeg uitsluitend katholiek zijn. De jongste tak der Bourbons, de familie Orleans, stamt af van een kleinzoon van den zoo even genoemden Hendrik IV en heeft zich het minst eervol onder de Bourbons gedragen: Bodewijk, de graaf van Parijs, een kleinzoon van Bodewijk Filips, die door de Juli-omwenteling van 30 den troon beklom , om hem door de Februari-revolutie van 48 weder vluchtend te verlaten, noemde zich tot voor kort geleden, dewijl zijn vader in 42, dus voor zijn grootvader, overleden was, pretendent of erfgenaam van den Franschen troon; den s<*'" Aug. 1873 erkende hij echter het goed recht der legitimisten. Zijn kleinzoon, Filips V, hertog van Anjou, werd en bleef koning van Spanje en geraakte daardoor tevens in het bezit van de rijkste en bloeiendste gewesten van Italië: in het noorden: Toskanë, Parma, enz. in het zuiden: Napels en Sicilië en, met uitzondering van Brazilië, van geheel Zuid- en Midden-Amerika. Van dezen Filips V, koning van Spanje, stammen af: Z. Majesteit Carlos VII, èn door het recht van geboorte, èn door het recht der wapenen, koning van Spanje, voorts de heldhaftige verdediger van Gaëta, de onttroonde Ferdinand II van de Beide Siciliën, en de evenzeer verdreven aartshertog van Toskane, Karei 111. Met uitzondering van Don Carlos, die reeds feitelijk over een groot gedeelte van Noordelijk Spanje als souverein heerscht, zijn de Bourbons voor ’t oogenblik zonder macht: allen werden binnen een halve eeuw van hunne erfstaten verdreven; maar misschien worden zij nu meer gevreesd, dan toen zij nog met het vorstelijk purper waren omhangen.
3,049
MMKB10:000630002:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1876, 01-01-1876
null
Dutch
Spoken
7,287
13,497
Bovendien komen in de presente sterkte onder de wapendragenden nog verscheidenen voor, die feitelijk niet aan een gevecht deelnemen, en in andere landen dan ook tot de categorie der non-combattanten worden gerekend, b. v. alle oppassers van bereden officieren, voor het geleiden van het handpaard, treinsoldaten, noodig zoodra munitiecolonnes, parken, vivrestreinen enz. worden geformeerd, schrijvers, facteurs, ordonnansen, enz. In Pruisen bedraagt het getal non-combattanten van één legerkorps, nagenoeg 7000 man. Wij zullen, met het oog op onze toestanden en om niet te ruim te rekenen, het aantal non-combattanten voor ons geheele veld- en bezettingsleger te zamen op 3200 man stellen, dat is 5{j- van de sterkte. Wat het waarschijnlijke ziektecijfer betreft, valt op te merken, dat de getallen van de mobilisatie uit den aard der zaak een veel gunstiger toestand aanduiden dan zich zal voordoen in tijd van oorlog. De troepen hebben toen betrekkelijk weinig inspannende diensten gehad, er waren geen groote marschen af te leggen, het troepenvervoer per spoorweg was begunstigd door een prachtigen zomernacht, meest had men goede kwartieren, en overal werden de troepen door de ingezetenen gul en rijkelijk onthaald. Sommige divisiën hadden 5$ in hospitalen en ziekenzalen. Minder gunstig was dit echter, zoodra de oorlogstoestand eenigszins meer nabij werd gekomen. In de positie den Helder b. v. had men van de bewoners der bomvrije kazernen van Kijkduin 9,9£ en van de bewoners van het bomvrij gebouw in Westoever, bijna 42$ zieken, terwijl een oogenblik het ziektecijfer van de bewoners der Lunetten in de Houtensche vlakte tot 17° steeg. Cholera, typhus- of pokkenepidemieën, als zoo dikwerf den oorlog vergezellen, deden zich toen gelukkig bij ons niet gevoelen. In 1866 stierven van het leger van Pruisen en diens bondgenooten alleen aan epidemische ziekten (meest cholera en typhus) in minder dan 5 maanden, 6472 man; van het Fransche leger stierven, in den Italiaanschen oorlog van 1859, alleen aan ziekten, in 3 maanden tijds, 8674 man. In den Duitsch-Franschen veldtocht van 1870-71 telde, bij IV. S. 1. D. N°. 1. 2. 't beleg van Belfort, het belegeringskorps, heel in 't begin, 10 a 11$ zieken, in den aanvang van Januari, de artillerie- en pionierbataljons 15$ zieken en in Februari hadden de pioniers zelfs 30 tot 50$ zieken. Voor Metz hadden de insluitingstroepen, tusschen 10 en 20 October, gemiddeld 18$, bij één korps zelfs 33$ zieken. Geleid door de oorlogsondervinding, is in het nieuwe Fransche infanteriereglement — van 12 Juni van dit jaar — dan ook aangenomen: »Si 1'on part de »l'effectif réglementaire de la compagnie, soit 250 hommes, on doit admettre »que quelque temps après le début des hostilités, il se trouvera diminué d'un »cinquième, c'est-a-dire a 200 hommes." Zóó zeker schijnt dit, dat het geheele reglement op die sterkte is gegrond. Het is bekend, dat in Pruisen, omstreeks 30$ van het effectief van het veldleger op de operatiebasis, tot aanvulling gereed staat. Met het oog op die cijfers zal men ons wel niet van overdrijving beschuldigen, als wij ook rekenen , korten tijd na het begin der vijandelijkheden, 20$ of £ van het effectief aan zieken en gewonden uit de gelederen te hebben zien gaan, waarvan, zooals steeds in tijden van oorlog, verre het grootste gedeelte aan zieken. Wij mogen m. i. niet op minder rekenen als wij op het volgende acht geven. 1°. De physieke toestand van een groot gedeelte onzer infanterie-miliciens van het eerste lichtingsjaar is niet krachtig; de infanterie moet zich met de lichamelijk minst ontwikkelden tevredenstellen, als voor de andere wapens de krachtigste jongelieden zijn uitgezocht. Toch is het een feit dat van den infanterist tijdens een veldtocht, de meeste physieke inspanning wordt gevorderd. Blijkens de statistieke tabellen van Dr. Engel heeft de infanterie, in den laatsten oorlog als in de vorige, de meeste verliezen heeft geleden. De Duitsche infanterie heeft, in vergelijking met de onze, veel krachtiger lichaamsbouw. Het toenemend jenevergebruik bij de lagere volksklasse onzer burgers, waarmede zelfs op jeugdigen leeftijd wordt begonnen, oefent op de lichaams- en levenskracht een hoogst nadeeligen invloed uit. De nadeelen daarvan zullen zich vooral doen gevoelen in oorlogstijd, bij groote vermoeienissen en altijd denkbare ontberingen. De met jenever bijeengehouden gestellen zakken dan inéén en van de zieken en gewonden in de hospitalen, zal men èn op vertraagde genezing èn op een betrekkelijk ongunstige sterfte-verhouding moeten rekenen. Het cijfer van de gewonden, die tijdens een veldtocht hersteld in de gelederen terugkeeren, zal om die reden kleiner zijn, dan b. v. bij het Duitsche leger onder anders gelijke omstandigheden. Ouderdom en lengte van den milicien bij zijn indiensttreden komen mede in aanmerking. Binnen zekere grenzen is de lengte bij geëvenredigd gebouwde menschen een maatstaf voor physieke kracht en ontwikkeling. In België komt de milicien, evenals bij ons, op vollen 19-jarigen leeftijd voor 'teerst onder de wapenen; in Frankrijk zijn de dienstplichtigen gemiddeld 14 maanden en in Duitschland 5 maanden ouder dan bij ons. België heeft de mi- nimum-lengte voor den milicien evenals bij ons op 1,55, Frankrijk op 1,54 M. bepaald. (In zuidelijke landen is de gemiddelde lengte gewoonlijk iets minder dan in de noordelijke, weer binnen grenzen). In Duitschland daarentegen is de norm van de minimum-lengte voor de linie-infanterie 1,62 M. Er is echter nog eenige speling gelaten tot 1,57 M., doch zulke kleine mannen »dürfen »nur eingestellt werden, wenn sie ganz besonders kraftig sind und wenn ohne »sie das jahrliche Ersatz-Contingent nicht beschaffen werden kann." Bij de linie-jagerbataljons, de trein en pioniers geldt die uitzondering niet en moet elk dienstplichtige minstens 1,62 M. bereikt hebben; voor de geheele gardeinfanterie is de minimum-lengte zelfs op 1,70 M. bepaald. 1°. Het grootste gedeelte van ons leger zal, den langsten tijd der verdediging) juist op die terreinen — alluviale en veengronden omringd door inundatiën, — gelegerd of ondergebracht moeten worden; waar — blijkens de merkwaardige kaart gevoegd bij het rapport nopens de cholera-epidemieën van 1832-1867 — die epidemieën steeds het hevigst hebben geheerscht. Bekend is het in hoe nauw verband de cholera- en typhusziekten tot elkander staan, en hoe in de bodemgesteldheid zoo niet de kiem, dan toch een belangrijke factor tot ontwikkeling dezer ziekten, tot vermenigvuldiging der bacteriën enz. is te zoeken. De lijn der Nieuwe Hollandsche waterlinie ligt in dit opzicht zoo ongunstig mogelijk. Weesp, Nederhorst den Berg, Breukelen, Maarsen, Zuylen, Jutphaas, Vreeswijk, Vianen, Asperen staan in dit opzicht zeer donker aangeschreven, tusschen de 50—80 sterfgevallen, Utrecht zelfs loven de 80 per 1000 inwoners. En even ten oosten van de alluviale grens, in de terreinen, die, bij een belegering der forten van de Nieuwe Hollandsche waterlinie, waarschijnlijk door onze tegenpartij zullen zijn geoccupeerd, vindt men aangegeven: Driebergen met minder dan 10—15, Zeist, de Bilt en Rhenen met minder dan 5—10 sterfgevallen op de 1000 inwoners, terwijl Leersum met 5, Amerongen met 3, Doorn met 2, Maarn en Woudenberg met 1, sporadisch en Rijzenburg zelfs zonder sterfgeval aan cholera worden vermeld. Die statistiek mag niet worden veronachtzaamd en moet in elk geval leiden om ons te doen zien, welke toestand ons mogelijk te wachten staat, ten einde die ons eventueel niet als een onverwachte gebeurtenis, onvoorbereid treffe, maar als een toestand, waarop, zooals het bij een rijpelijk bestudeerde hoogst ernstige zaak behoort, zoowel bij het bepalen der legersterkte als tot het bekampen van dien ergsten vijand — de ziekten — volkomen is gerekend. Al dadelijk is er b. v. iets, waarop m. i. reeds nu bij het bouwen van forten kan worden gelet, om de hygienische toestand voor de bewoners der forten in oorlogstijd niet ongunstiger te maken als onvermijdelijk is, namelijk het bouwen althans van eenige privaten buiten de bomvrije gebouwen, in stede van alle er binnen, zooals zelfs de nieuwste projecten aanwijzen dat soms geschiedt. In 1870 werd o. a. ook aan den toestand der privaten het hooge ziektecijfer van de bewoners der Lunetten toegeschreven. Meer en meer wordt aangenomen, dat de faecaliën in 't algemeen de voornaamste dragers van ziektesmetstof zijn. Reden te over dus, om — waar toch de atmosfeer door het gedwongen verblijf der bezetting in de bomvrije ruimten, met slechts 5 a 6 M' lucht, reeds onvermijdelijk zeer veel te wenschen zal overlaten, — het luchtbederf in de gebouwen niet noodeloos te vermeerderen. Ik zeg noodeloos, want in Duitschland schijnen die inrichtingen wel nabij, doch toch buiten de kazerne bomvrij te worden aangelegd. Carbol- en salicylzuur tot desinfectie en waterfilters met ijzerspons — eenigst middel om door filtratie zuiver drinkwater zonder organische bestanddeelen te verkrijgen — schijnen in elk geval in ruime mate in de uitrusting van forten en vestingen te moeten worden opgenomen. Een en ander zal genoegzaam zijn om te bewijzen dat, als wij wel willen doen, ook bij ons op J verlies aan 't effectief, reeds spoedig na 't begin van den oorlog, moet worden gerekend. Van de primitieve legersterkte van 64.400 man dient dus 25 {j te worden afgetrokken, voor non-combattanten en 20 j}- voor onmiddellijke aanvulling, d. i. 16.000 man. Men houdt alsdan slechts 48.400 man strijders over. Aannemende, wat bij een goede voorbereiding en verdediging zeer waarschijnlijk is, dat wij spoedig na 't begin van den veldtocht, van onze hoofdlinie van defensie meester zijn gebleven, en dat wij dus de meergemelde 39.700 man, voor de verdediging door den Generaal Weitzel noodig geacht, in vestingen en forten compleet hebben gehouden, dan blijven er voor het leger te velde slechts 8600 man over, d. i. ruim de sterkte van één brigade bij vreemde legers. Sommigen zullen wellicht beweren, dat de aanvulling door de schutterij kan geschieden, maar dat kan zeker niet op zoodanig voldoende wijze plaats hebben, dat daarop gesteund mag worden. Op de schutterij is toch, zooals we gezien hebben, voor de bezettingen reeds in ruime mate gerekend. Verder dient ze haar eigen verliezen aan te vullen. In een later tijdperk van defensie zal ze ook in de verliezen van het leger kunnen voorzien, maar zeker niet in dat eerste tijdperk, waarvan sprake is. Van de schutterij heb ik trouwens reeds sedert zóó lang en zóó dikwerf gesproken, dat men het mij ten goede zal willen houden indien ik mij thans daarover niet verder uitlaat. Naar mijn gevoelen blijkt uit het vorenstaande dat 10.000 man meer legersterkte, dan waarop door den Generaal Weitzel is gerekend en dus naar rato een verhooging van het militie-contingent hoogst gewenscht, ja noodig is en dat ik derhalve geloof dat onder zulke omstandigheden — waarbij ik zelfs andere punten geheel laat rusten — jaarlijks de som van ƒ1.380.000 hiervoor gemeld, nuttiger zal zijn uit te geven tot versterking van het leger dan tot de doeleinden door mijn geachten collega, den Majoor Schneider, aangewezen. Breda, 16 December 1875. J. C. C. den Beer Poortugael. 1 HET STAALHARDE BRONS. In N°. 4 van den vorigen jaargang van dit Tijdschrift gaven wij een overzicht van de geschiedenis der merkwaardige vinding van den Generaal v. Uchatius , voor zoover daaromtrent toen ter tijd officieele mededeelingen bekend waren. Wij deelden toen mede, dat het eerst aangemaakte kanon van staalhard brons, ofschoon niet zonder gebreken, de proef met glans had doorstaan, maar tevens dat de Oostenrijksche commissie van proefnemingen alvorens uitspraak te doen, het noodzakelijk achtte, af te wachten, of bij den aanmaak in het groot, de noodige gelijkmatigheid in de fabricage verkregen, en aan de vuurmonden hetzelfde weerstandsvermogen als aan het beproefde kanon geschonken kon worden; terwijl verder moest worden uitgemaakt, of de uitbrandingen die bij het proefkanon na weinige schoten ontstonden, steeds, evenals bij dien vuurmond , op zoodanige wijze zouden voorkomen, dat zij geen nadeeligen invloed op de trefkans uitoefenen. Tevens zou moeten blijken, of de kosten van inrichting in verhouding zijn tot de waarde van het verkregen product. Om aangaande een en ander zekerheid te bekomen, was de aanmaak en beproeving van 10 nieuwe vuurmonden van staalhard brons bevolen. Door een drietal artikels in het Juli-nummer van het O est. M. Z. en in het 4de en 9de Heft van de Mitth. A. u. G. zijn wij in staat gesteld, thans onze vroeger gedane mededeelingen aan te vullen. "Wij gaan daartoe te eer over omdat we ons overtuigd houden, dat ook bij ons te lande, evenals elders, de vinding van den Generaal v. Uchatius groote belangstelling inboezemt, niet alleen wegens de toekomst, die het bronzen geschut dientengevolge vermoedelijk te gemoet gaat, maar ook wegens de merkwaardige eigenschappen van het product, uit een technisch oogpunt; eigenschappen, die ontstaan door bewerkingen welke ook op andere taaie metalen kunnen worden toegepast, en waarvan dus wellicht, bij de steeds hooger gestelde eischen aan het zware geschut, in de toekomst partij kan getrokken worden bij het cercleeren van stalen vuurmonden. 1. De eerst aangemaakte vuurmond. Uit de mededeelingen in het O est. M. Z. is ons gebleken, dat het eerst aangemaakte kanon, waaromtrent wij op bladz. 221 eenige opgaven deden, niet hetzelfde was als het kanon dat door de Oostenrijksche commissie beproefd is, en waaromtrent op bladz. 222 werd bericht, dat het reeds meer dan 2000 schoten had uitgehouden, zonder dat de juistheid van het schot noemenswaard was achteruitgegaan. Blijkens het genoemde tijdschrift behield de Generaal v. Uchatius, na bekomen machtiging, het eerst aangemaakte kanon voor eigen proefnemingen, omdat het in de ligplaats der lading een kleine gal en twee tinvlekken vertoonde , die omgeven waren door poreuse plekken; terwijl op het buitenoppervlak, ter hoogte van de kamer, een gal aanwezig was die een diepte van 40 en een wijdte van 2 mM. had, en het kanon bij het afwerken bovendien gebogen was geworden, hetgeen ten gevolge had, dat de kamer niet concentrisch met de ziel kon worden geboord; de excentriciteit bedroeg 0,75 mM. Het tappen- en mondstuk vormden elk een afgeknotten kegel; de tappen waren uitgehold om het gemakkelijk verwerken te bevorderen ; de richtmiddelen bevonden zich aan de rechterzijde, in den geest als bij het Ned. kanon van 8 cM. achterlaad. De as van het zundgat was, loodrecht op die der ziel, en rechtstreeks in het metaal van den vuurmond geboord. De ziel telde 24 trekken, ruim tweemaal zoo breed als de velden, 1.25 mM. diep, en met een spoed van ongeveer 4 M. Voor de afsluiting diende de gewone wigsluiting (dezelfde als bij de Ned. kanonnen); alle deelen daarvan, behalve het smeedijzeren handvat, waren, naargelang van hunne bestemming, van hard of zacht brons vervaardigd. De vuurmond had een dubbel stel afsluitplaten en Broadwell-ringen — het eene stel platen van hard en het andere van zacht brons. Het gewicht van het kanon, met inbegrip van het sluitstuk bedroeg 512, de broekzwaarte 50 KG. en de lengte 2 M. Na deze beknopte beschrijving laten we thans een overzicht volgen van de proeven, met den vuurmond genomen. Eerst werden 2 schoten met 1 KG. en 10 met de normale lading van 1,5 KG. gedaan , waarna het kanon onderzocht, en vervolgens uitwendig afgedraaid werd, om het op het gewicht (488 KG.) te brengen van den stalen vuurmond van 8,7 cM. van Krupp; hierdoor werd de uitwendige middellijn, ter hoogte van de ligplaats der lading, 5 mM. kleiner dan bij evengenoemden vuurmond. Met het op deze wijze vervormde kanon werden 2-40 schoten, waarvan 238 met de normale lading, in seriën van 40 tot 50 gedaan; na elke serie onderzocht men den vuurmond , waarbij bevonden werd dat de afmetingen geen waarneembare verandering hadden ondergaan. Ook de kanten der velden hadden na het 240ste schot nog niets geleden , waaruit bleek, dat de ziel wand hardheid genoeg bezat, om het gebruik van projectielen met koperen ringen toe te laten, terwijl de toestand van het zundgat bewees, dat het staalharde brons niet meer uitbrandt dan het gietstaal. Ter plaatse waar zich aanvankelijk tinvlekken bevonden, brandde het metaal eenigzins weg en zulks nam bij ieder schot toe tot aan het 100ste schot; na dien tijd werden de uitbrandingen wel dieper doch niet wijder. Te gelijk met de beproeving van het geschutmetaal werd, door den Generaal v. Uchatius, een onderzoek ingesteld naar het beste metaal voor afsluitringen. Stalen ringen sluiten alleen dan goed af, wanneer zij zuiver in hun ligplaats geslepen zijn en de afsluitplaten nauwkeurig tegen het achtervlak van de ringen aansluiten. Een verwisseling van ringen tusschen de vuurmonden van hetzelfde kaliber is dus ondoenlijk. De ringen vereischen bovendien een uiterst zorgvuldige behandeling; een ondiepe kras of indruk, of wel het beklemd geraken van een stukje kruitslijm tusschen ring en afsluitplaat is reeds voldoende om gasontsnapping te veroorzaken, die bij ieder schot grooter wordt en den vuurmond spoedig onbruikbaar zou doen worden. Als eischen voor het metaal voor ringen en afsluitplaten werden daarom door den Generaal v. Uchatius gesteld: genoegzame veerkracht om, bij den druk der buskruitgassen, af te sluiten; genoegzame weekheid om zich naar kleine ongelijkheden te voegen, zoodat de onderlinge verwisseling der ringen mogelijk wordt; niet of althans nagenoeg niet onderhevig aan uitbranding; bestand tegen atmospherische invloeden en niet aangetast worden door het overblijfsel van het buskruit. De Generaal v. Uchatius vond dat geraffineerd Australisch koper het best aan deze eischen beantwoordt; dit metaal voldeed bij de verdere proeven zoo goed, dat het op dit oogenblik in Oostenrijk definitief voor de ringen en afsluitplaten is aangenomen. Bij de schietproeven, tot nu toe genomen, was geenerlei uitzetting in de ziel waargenomen, zoodat reeds thans voldoende gebleken was, dat de veerkracht van den zielwand grooter is dan de druk, die door het buskruitgas wordt uitgeoefend. Desniettegenstaande werden de proeven voortgezet om de grootte van het weerstandsvermogen na te gaan. Nadat de kamer op een middellijn van 98 mM. en op een lengte van 280 mM. was uitgeboord, deed men 30 schoten, met een lading van 4,75 KG. grofkorrelig buskruit en projectielen van 6,355 KG., zonder dat de ziel zich daarbij verwijdde. Vervolgens deed men 2 schoten met 1,5 KG. fijnkorrelig buskruit en massieve projectielen van 7,7 KG. Bij deze geweldproef steeg de gasdruk tot 2822 atmosfeeren, terwijl die druk bij de schoten met de normale lading slechts 1316 en bij 1,7 KG. 1506 atmosfeeren aangewezen had. De kamer kreeg, van het achtereinde af tot aan het midden der ligplaats van het projectiel, een ellipsoïdalen vorm; de horizontale middellijn aan het achtereinde was 5,8 en de verticale 4 mM. grooter geworden. Het voorvlak van de ligplaats der wig was krom getrokken en de oppervlakte van den vuurmond vertoonde, bij de voorste hoeken van genoemde ligplaats, het hobbelig aanzien, dat bij de proefstaven waargenomen wordt, wanneer zij boven de grens van veerkracht uitgerekt worden. Er was echter geen spoor van scheuren te ontdekken. Door de genoemde misvorming was de wig beklemd geraakt. Om na te gaan in hoeverre de volstrekte vastheid, veerkracht en taaiheid door deze geweldproef geleden hadden, werden thans de ligplaatsen van den afsluitring en van de afsluitplaat verwijd, een grooteren ring en een grootere afsluitplaat aangebracht en deze, door eenige schoten met een lading van 1,75 KG., vastgezet. Nadat vervolgens 12 schoten met 1,75 KG. gedaan waren, zonder dat een verwijding in de ziel ontstond, werd de metaal dikte van den vuurmond, door afdraaien, te rekenen van de kamer tot aan de monding, 2 mM. verminderd, en deed men in dien toestand 6 schoten met 1,5 KG. en 9 met 1,75 KG. grofkorrelig buskruit, waarbij een projectiel van 6,335 KG. werd gebezigd, zonder dat de grens van veerkracht overschreden werd. Uit de tot nu toe genomen proeven, werd het gevolg getrokken: 1°. dat de vuurmonden van staalhard brons van 8,7 cM., bij het gebruik van de normale projectielen en de lading van 1,5 KG., een veel grooter weerstandsvermogen hebben dan voor den gasdruk noodzakelijk is; 2°. dat, zelfs wanneer de grens van veerkracht overschreden wordt, hierdoor alleen een uitzetting ontstaat, doch geen springen of afscheuren van het bodemstuk te vreezen is; 3°. dat het gewicht van den vuurmond van 8,7 cM. belangrijk kan worden verminderd. Neemt men verder in aanmerking, dat zoowel de ziel als de oppervlakte en vermoedelijk ook het inwendige van den beproefden vuurmond hoogst schadelijke gebreken hadden, dan mag met zekerheid aangenomen worden, dat vuurmonden van staalhard brons volkomen zekerheid tegen onverwacht springen aanbieden. Tot deze uitspraak is men nog te meer gerechtigd, omdat, bij de laatste schoten, buskruitgas in toenemende hoeveelheid stroomde uit de vroeger genoemde gal ter hoogte van de kamer. Bij onderzoek is gebleken dat de gal in een tinader eindigde, die in den zielwand uitkwam en door het schieten allengs weggebrand was. 2. Het eerste Jcanon dat door de commissie beproefd is. De gunstige uitkomsten met het eerst aangemaakte kanon verkregen, gaven het Ministerie van Oorlog aanleiding, de vervaardiging van een tweeden dergelijken vuurmond te bevelen, en dezen door het commissie te doen beproeven : 1". om uit te maken in hoeverre de vuurmonden van staalhard brons bestand zijn tegen een groot aantal schoten, welk laatste voorloopig op 800 werd gesteld, omdat de veldvuurmonden van 4 en 8 16, na dit getal schoten, doorgaans onbruikbaar zijn geworden; 2°. om de aanvankelijke juistheid van het schot en het verminderen daarvan te vergelijken met die van het stalen kanon van 8,7 cM. van Krupp; 3°. om het uitbranden na te gaan en te onderzoeken, in hoeverre het geschut van staalhard brons geschikt is om projectielen met koperen ringen te schieten; 4°. om de koperen Broadwell-ringen en afsluitplaten nader te beproeven. De voor deze onderzoekingen bestemde vuurmond was van dezelfde inrichting als het eerste proefkanon; het totale gewicht bedroeg 511 KG. De beproeving van cylinders, die te gelijk met den vuurmond gegoten werden, gaf de navolgende uitkomsten. Nabij de Eigenschappen. ziel. °PPer" vlakte. I Volstrekte vastheid. 4360 2910 KG. per 1 cM». belasting. 1400 600 Grens van veerkracht " ' " bÜ den schok. K»°ef-^er 0,495 0,276 op het oogenblik 14 4 44 Uitrekking. van breken' Pefe°^tte.der elastische. 0,585 0,075 Lengte van den beitelindruk , als maat der e hardheid in mM. 10>5 12 Staafjes van 0,5 cM doorsnede hielden schok- „„7 ln7 ken van 2 kilogrammeter uit: j Voordat het kanon ter beproeving werd afgestaan, werden 10 proefschoten gedaan met de normale lading. Het daarna ingesteld onderzoek leidde tot het resultaat, dat de ziel in de kamer en bij het begin der trekken kleine tinvlekken vertoonde. Hoewel het kanon dus niet volkomen gaaf was, zoo besloot men het niettemin aan de commissie af te geven, omdat de uitkomsten, in bovenstaande tabel vermeld, gunstig waren, en de ondervinding bij den eersten vuurmond geleerd had, dat dergelijke vlekken, zoodra het tin geheel uitgebrand is, verder noch in grootte noch in diepte toenemen, en gedeeltelijke uitbrandingen niet van invloed zijn op het aantal schoten, dat het kanon kan uithouden en ook niet op de juistheid van het schot. De proef begon met het meten der aanvankelijke snelheid. Deze bedroeg 450,3 M. tegen 458,2 M. bij het stalen kanon; de oorzaak van dit verschil was niet na te gaan. Van nu af geschiedde het onderzoek vergelijkend met het stalen kanon. Eerst deed men uit iederen vuurmond 25 schoten, met 1,5 KG. lading (grofkorrelig buskruit met korrels van 6—10 mM.) en exercitie-granaten (met enkelen wand, voorzien van 4 koperen ringen) op den afstand van 1500 M., tegen een schijf H. 3,6 en B. 18 M.; vervolgens seriën van 200 schoten zonder op de trefkans te letten; na iedere serie werd de vuurmond opgemeten en daarna werden 25 schoten gedaan om het afnemen der trefkans na te gaan. Dit laatste geschiedde steeds op 1500 M. tegen een schijf van de opgegeven afmetingen. Na het 1250ste schot volgde een serie van 20 worpen met 0,4 KG. op 750 M., vergelijkend met het stalen kanon, waarna het schieten als vroeger werd voortgezet, met dit onderscheid, dat men thans eerst na iedere 400 schoten de vermindering der trefkans met 25 schoten onderzocht. Na 2058 schoten en 20 worpen ging men wederom over tot een vergelijkend onderzoek omtrent de trefkans, ditmaal met 25 gewone exercitie-granaten en met 15 springgranaten met dubbelen wand. De schoten met eerstgenoemde projectielen geschiedden op 1500 M. tegen de gewone schijf, die met springgranaten op denzelfden afstand tegen 3 houten schijven, ieder B. 36, H. 2,7 M., op onderlinge afstanden van 20 M. achter elkander opgesteld. Om de uitwerking van in de ziel springende projectielen op de trekken en velden na te gaan, deed men uit het kanon van staalhard brons een schot met de voor het werpen bestemde lading van 0,4 KG. en een springgranaat met dubbelen wand, die voor ontijdig springen was ingericht. De daardoor ontstane beschadigingen in den zielwand lieten een belangrijke vermindering van trefkans verwachten; daarom werden andermaal 25 schoten op de meergenoemde wijze gedaan. Ten slotte ging men, door het doen van 10 kartetsschoten, den invloed na die door dat schot op den zielwand wordt uitgeoefend. Bij onderzoek bleek dat deze daardoor niets geleden had. De proeven werden daarna voorloopig gestaakt, om ze later weder op te vatten, totdat het aantal gedane schoten ten slotte tot 2687 was opgevoerd. Na het 2582ste schot bepaalde men andermaal de snelheid en vond daarvoor 438,1 M., zoodat zij sedert het begin der proef 13,5 M. was verminderd. Zooals uit de hierna volgende tabellen blijkt, kunnen het kanon van staalhard brons en dat van Krupp, wat de ballistische eigenschappen betreft, veilig op ééne lijn worden gesteld; terwijl het aantal van 2687 schoten, hetwelk eerstgenoemde vuurmond heeft uitgehouden, zonder dat de trefkans noemenswaard achteruit is gegaan, meer dan voldoende kan worden geacht. Uit de tabellen blijkt verder, dat de middellijn der ziel gaandeweg in zeer geringe mate is toegenomen, doch dat dit uitsluitend is toe te schrijven aan de afslijting van het metaal door de koperen ringen der projectielen en geens- zins aan uitzetting. De afslijting der velden is ruim tweemaal zoo spoedig begonnen als die der trekken. Doordien voor het stalen kanon geen opgaven voorhanden zijn omtrent de oorspronkelijke middellijn van kamer en ziel, over de trekken en velden gemeten, zoo kan geen positief oordeel uitgesproken worden betrekkelijk de verhouding der afslijting bij beide vuurmonden; men mag echter aannemen dat deze bij beiden nagenoeg dezelfde zal zijn. Zooals boven werd opgemerkt, liet men, nadat de vuurmond 2101 schoten en 21 worpen had uitgehouden, een projectiel in de ziel springen. Dit geschiedde op ongeveer 0,9 M. van de monding; de daardoor teweeggebrachte beschadigingen in de ziel waren van dien aard, dat men van de trefkans verder weinig meende te kunnen verwachten. Het bleek echter dat deze daardoor hoegenaamd niets geleden had. Hierdoor werd dus aangetoond , dat de trefkans der vuurmonden van staalhard brons niet noemenswaard wordt geschaad door uitbranding of beschadiging der ziel, indien slechts het voorste gedeelte over een zekere lengte gaaf blijft. Dat hierbij de inrichting der projectielen met koperen ringen van grooten invloed zijn, wordt door den Schrijver in het Oostenrijksch militair tijdschrift — en ook door de commissie — buiten twijfel gesteld; volgens hare meening zou een vuurmond, hetzij hij van brons, staal of ijzer is, bij het gebruik van projectielen met looden omkleeding, slecht moeten schieten indien de ziel beschadigingen had van zulken omvang als die van bet beproefde kanon. Men acht zich dan ook gelukkig dat in Oostenrijk, niettegenstaande Duitschland voor de nieuwe bewapening de loodomkleeding behouden heeft, geen tijd en geld gespaard is om de quaestie der projectielen met koperen ringen, die bovendien het voordeel opleveren, dat men zelfs bij snel en langdurig schieten geen enkele maal behoeft te wisschen, tot een bevredigende oplossing heeft gebracht. Ook de inrichting van het sluitmechanismus alsmede de koperen ringen en afsluitplaten hebben in alle opzichten voldaan. Gedurende de proef zijn in het geheel 4 koperen ringen gebruikt, waarvan de drie eerste respectievelijk 467, 1005 en 673 schoten uitgehouden hebben, terwijl de vierde nog volkomen bruikbaar is. De koperen afsluitplaten moesten na 687, 204 en 1005 schoten verwisseld worden. Daarentegen is de centrale ontsteking niet aan te bevelen, omdat de zundgaten te veel uitbranden. Uit de proeven, door de commissie genomen met het eerste kanon van staalhard brons, wordt ten slotte door den Schrijver in het O est. M. Z. afgeleid : 1°. Dat de volgens de methode van den Generaal v. Uchatius vervaardigde vuurmonden de gecercleerde, stalen kanonnen van Krupp in duurzaamheid evenaren, zoo niet overtreffen, om de volgende redenen: a. de elastische en volstrekte weerstand van de metaallagen nabij den zielwand is grooter dan de door de buskruitgassen uitgeoefende druk; b. deze metaallagen zijn hard genoeg om liet gebruik van projectielen met koperen ringen toe te laten; DATUM OER SERIE. *£ o O w 3 A O Aantal uit den vuurmond, tol aan den aanvang der serie, gedane scho- worten. pen. Richthoek, vermeerderd met den terreinhoek ten opzichte tan het gemiddelde trefpunt. Correctie voor de derivatie in Minuten. Aantal gedane schoten. schoten , waarvan het gemid- | delde is genomen. Gemiddelde boogschoots- I verheid. Meters. Eerste aanslag. Lengte-spreiding. Breedte-spreiding. j Gemiddelde I lengte- \ Gemiddelde ] zijdelingsche | afwijking. Met I Mikpunt op de schijf. Hoogte-spreiding. { Breedte-spreiding. !! i Gemiddelde hoogte- Gemiddelde zijdelingsche afwijking. j e r s. Directe treffers in de schijf. Percent. 28 Nov. 1874. 5 80 . . 2°50' 9" 4,0 25 22 1819,7 64,4 4,31 11,8 0.88 4,72 4,16 0.88 0,79 86,8 28 » » * 245 . . 2°49'49" 3,8 28 22 1529,4 44,6 3,30 8,3 0,73 3,15 3,41 0,61 0,70 95,8 2 Dec. » tS a 470 . . 2°47'l9" 4,0 28 23 1837,8 40,3 3,40 7,2 0,88 2,77 3,29 0,80 0,72 92,0 7 » » " 2 698 2°5l'56" 1,5 13 13 1516,1 80,3 4,57 14,5 1,16 3,85 4,88 1,04 1,22 84,6 11 » )) 908 . . 2°47'33" 3,0 25 23 1520,7 41,6 3,04 7,2 0,54 3,17 2,93 0,52 0,61 91,3 14 » » c £ 1083 . . 2°47'48" 1,5 27 15 1519,0 62,7 3,24 13,6 0,83 4,59 3,06 0,98 0,81 86,5 18 » » ££ 1225 . . 2"49'52r' 2,0 25 25 1821,6 35,7 4,72 8,4 0,92 2,60 4,07 0,63 0,90 100,0 8 Jan. 1875. a 2 1650 20 2°50'45" 0,0 25 23 1537,6 51,5 4,62 9,9 0,82 3,68 4,62 0,70 0,70 74,0 14 M » § 10 2023 20 2°48'34" 3,0 25 1» 1807,9 106,3 7,08 18,7 1,36 7,88 7,47 1,34 1,38 57,9 20 » » 2058 20 2°4l'27" 1,0 25 15 1544,4 69,5 6,05 13,9 1,91 4,73 5,80 1,03 1,68 80 28 » » 2101 21 2°50' 59" 5,0 25 20 1522,7 39,8 3,80 8,8 0,85 2,86 3.78 0,62 0.86 100 29 Oct. 1873. | g | 47 | . . 2°4l' 3" .. 16 14 1523,2 . . .. 7,0 0,57 | .. .. | 0,48 | 0,45 | .. 2 Juni 1874. I S» I H«8 2°39'58" 2,23 15 15 1543,0 .. . . 9,7 0,69 .. .. 0,71 0,65 9 » > JUS" 1304 2°38'43" 1,5 20 19 1519,9 .. .. 6,4 0,79 .. .. 0,42 0,77 10 » 2 ra 1119 I 671 2°56'82" 8,0 25 22 1824,6 49,5 5 11,8 0,85 2,99 4,78 0,82 0,83 95,5 20 Jan. 1875. 5 1190 691 2°53'32" 0,0 25 25 1522,7 93,3 4,1 17,8 1,10 6,72 3,88 1,28 0,99 56,0 28 Kanon van 8,7 cM. van staalhard brons. Datum der opmeting. ( Aantal uit den vuurmond \ gedane Schoten. Worpen. De middellijn van het getr. gedeelte der ziel is, over over de velden , de trekken , op een afstand van de monding (in cM.) 16 110 143 16 90 143 De middellijn van de ligplaats der lading is gemiddeld kleiner (—) of grooter (-+) dan de normale afmetingen (in honderdsten van mSl.J Opmerkingen. In de ligplaats der lading bevinden zich 2t -*■' 10 B 12 11 q _Q_oi_aa _i * groote en 3 kleine, in den overgangs- £ kegel nabij de trekken 3 groote uitbrandin- — gen tengevolge van tinvletken. b O) J3 g ® De uitbrandingen zijn in diepte iets, in 27 ° 245 » -—11 11 9 3 20 22 4-1 omvang onmerkbaar toegenomen, In den ^ ' overgangskegel vertoonen zich bij het begin der trekken ruwe plaatsen. De uitbrandingen zijn weinig grooter geworden; de grootste in den overgangskegel 2 470 » —11 -10 4—1 —18—*>0 _L1 is 16 lan§» 5 breed en 1>9 mM- * diep. De ruwheden strekken zich van den overgangskegel 4 cM. naar voren uit en zijn van boven het sterkst. De beide kleinste uitbrandingen in den overgangskegel zijn door een fijne ader verbonden •, de grootste is lang 17,5 mM., «> 6915 » —9 —9-{-28 —1—18—19 -{-2 breed 5,8 mM. en diep 2 mM. De ruw¬ heden strekken zich van het begin der trekken voorwaarts 16 cM. en achterwaarts 13,5 cM. uit. co .2 De beide kleinste uitbrandingen zijn ver- S eenigd; de grootste is 18 mM. lans. 5,8 10 g 908 » —9 —6 -]-35 —1 —17 —16 +2 mM. breed en 2,25 mM. diep. De ruwp heden zijn grover en strekken zich voor¬ waarts 24 cM., achterwaarts 13,5 cM. uit. De grootste uitbranding is 19,5 mM. lang, „ 8.8 mM. breed en 2,5 mM. diep. De ruw- 14 1110 » —2 —1 -[-41 —1 —15 —14 -f4 heden strekken zich voorwaarts 37 cM. , achterwaarts 13,5 cM. uit. Veld N°. 7 is op 2 plaatsen beschadigd. De grootste uitbranding is 22 mM. lang, 17 1S25 » —1 +2 4-50 —1 —13 —10 -4-4 ? T51' bree(1 en 2'5 dieP- De ruw" ' heden strekken zich niet verder uit, doch zijn sterker geworden. Datum der opmeting. ) Aantal uit den vuurmond L gedane Schoten. Worpen. De middellijn van het getr. gedeelte der ziel is, over over de velden , de trekken, op een afstand van de monding (in cM.) 16 110 143 16 90 143 | De middellijn van de ligplaats der lading is gemiddeld kleiner (—) of grooter (-j-) dan 1 de normale afmetingen (in honderdsten van mM.) Opmerkingen. •I | | De ruwheden zijn grover geworden. De 30 1450 '20 -f2 -f8 +60 0 —12 —9 -f5 uitbrandingen zijn niet merkbaar toege- nomen. De ruwheden nemen voorwaarts tot op 4 1650 20 -f11 -{-11 -|-63 +1 —12 —7 -f7 l7i& °M., achterwaarts tot op 8 cM., het karakter van uitbrandingen aan. r2 De ziel heeft een ruw aanzien ; de ruw- 2 heden die tot uitbrandingen zijn overgegaan, 16 •£ 4050 20 -|-11 -f^3 -f82 -f3 —8 0 -fl^ strekken zich voorwaarts 28 cM. , achter- « waarts 15 cM. uit; de grootste is 24,5 mM. = lang, 6 mM. breed en 2,5 mM diep. "—5 De uitbrandingen zijn iets dieper gewor24 2101 21 -J-16 » » -1-6 —G -{-9 -(-14 den. Al de velden en trekken zijn door aanslagen meer of minder beschadigd. Gietstalen, gecercleerd kanon van 8,7 cM. 13 Sg 1190 691 -H2j+25 +44 +17-M0 +13-rl7 CO «r« —5 c. de taaiheid neemt van binnen naar buiten regelmatig toe en is aan de oppervlakte veel grooter dan bij de stalen vuurmonden, waardoor de zekerheid ontstaat dat geen onverwacht springen is te vreezen. 2°. dat de kanonnen van staalhard brons een even groote trefkans hebben als de stalen vuurmonden van Krupp , doch deze in geschiktheid voor het werkdadig gebruik verre overtreffen, omdat de bediening minder oplettendheid vordert en de kanonnen van staalhard brons gemakkelijker te onderhouden zijn. Deze voordeelen worden verkregen : a. door het gebruik van koperen in plaats van stalen afsluitringen en afsluitplaten ; b. doordien de vuurmonden van staalhard brons beter dan de stalen bestand zijn tegen atmospherische invloeden en minder door het overblijfsel van het buskruit aangetast woi'den. De commissie sprak, na afloop der proef, als zijn gevoelen uit: 1°. dat het weerstandsvermogen van den beproefden vuurmond bij een lading van 1,5 KG. en een projectiel van 6,35 KG. bewezen is , doordien na het 2147ste schot geenerlei uitzetting was waar te nemen, en de verwijding der ziel binnen matige grenzen gebleven is; 2°. dat de trefkans van het kanon van staalhard brons even groot is als die van den gietstalen vuurmond. 3. De 10 volgende vuurmonden van staalhard brons. Ofschoon door de proeven, tot nu toe genomen, geen twijfel overbleef omtrent de goede eigenschappen van het staalharde brons als geschutmetaal, zoo had men echter nog niet de zekerheid, dat, bij een fabricage in het groot, een gelijkmatig product zou worden verkregen. Uit dien hoofde werd de last verstrekt om zoo spoedig mogelijk 10 nieuwe vuurmonden aan te maken. De Generaal v. Uchatius beijverde zich daarbij om de tinafscheidingen, die bij de beide eerste vuurmonden voorgekomen waren, zoo dicht mogelijk bij de as te brengen, zoodat zij bij het uitboren verdwijnen zouden. Hierin slaagde hij volkomen; de ziel was bij de 10 bestelde vuurmonden geheel vrij van tinvlekken , en zij voldeden aan de strengste eischen, die men met betrekking tot de gelijkslachtigheid stellen kon. Behoudens kleine wijzigingen was de inrichting der 10 nieuwe vuurmonden dezelfde, als die van de beide eerst aangemaakte; de inrichting der ziel kwam dus overeen met die van de stalen vuurmonden van Kkupp. De wijzigingen bestonden hoofdzakelijk in de verlenging der richtlijn tot op 1 M. waardoor de vizierkorrel meer naar voren moest worden gebracht; in het afronden der scherpe hoeken van den laadtrechter; in het aanbrengen van twee inzinkingen in het bovenvlak van het sluitstuk, waarin, bij het uitschuiven, opvolgend een in het bodemstuk aangebrachte, naar beneden verende bout schiet, zoodat het sluitstuk, behalve in den stand om te kunnen laden, ook in een stand gebracht kan worden die het reinigen en verwisselen van de afsluitplaat toelaat ; voorts in de richting van het gat voor den opzet waardoor deze thans onder een helling van ïï naar links staat, en in de verlenging van de ligplaats der kardoes met 2 cM. om zoodoende de bezwaren, die bij de vorige proeven nu en dan bij het laden waren voorgekomen, te vermijden. Bij de proeven omtrent de manoeuvreervaardigheid had zich namelijk meermalen het geval voorgedaan, dat de middellijn der kardoezen eenigszins was toegenomen, zoodat zij slechts met moeite in de kamer gebracht konden worden; uit dien hoofde werden zij voor de nieuwe vuurmonden dunner en dus langer gemaakt. De kanonnen waren van 1 tot 10 genummerd; de onevene nummers hadden het zundgat loodrecht, de evene in de verlenging van de as der ziel, dus in de wig. De eersten waren geboord in een zundgatstap van geraffineerd koper, volgens de denkbeelden van den Generaal v. Uchatius — in den geest van de Sardinische tappen — doch zonder opsluitmoer. Het totale gewicht der vuurmonden bedroeg 485—488 KG., het gewicht van het sluitstuk 29,5 KG., de broekzwaarte 47 KG., het aantal trekken 24, de spoed 4 M., de diepte der trekken 4,25 mM., de verhouding van de breedte der velden tot die der trekken 1: 2,7, de lengte van den vuurmond 2,06 M., de kleinste metaaldikte (achter den band aan den kop) 25,5 mM., de grootste metaaldikte (aan het bodemstuk) 74 mM. De munitie bestond uit granaten met enkelen en dubbelen wand met 4 ringen van week koperdraad; de eersten werden gebezigd bij de schietproeven ter bepaling van de schootsverheid, de trefkans en de duurzaamheid; de laatste bij het schieten met gevulde granaten. De korrelgrootte van het buskruit bedroeg 6—10 mM.; de dichtheid der korrels 1,61. De kardoezen voor het werpen hadden dezelfde middellijn als die voor het schieten, doch slechts de halve lengte; tegen den voorkant was een prop bevestigd. Uit de verloren hoofden der 10 vuurmonden werden staafjes gesneden, die men aan rekproeven onderwierp om de physische eigenschappen van het geschutmetaal te leeren kennen. Deze proeven leidden tot de overtuiging, dat bedoelde eigenschappen bij al de vuurmonden zeer goed met elkander overeenkwamen, waardoor het bewijs geleverd was dat, bij een fabricage in het groot, een gelijkmatig product kon worden verkregen. De hardheid van den zielwand bleek bij onderzoek even groot te zijn als b'y de stalen kanonnen. Alvorens aan de commissie ter beproeving te worden afgeleverd, werden uit elk kanon 10 schoten met normale lading gedaan. Het voornemen bestond om vervolgens uit ieder kanon 100 schoten, in seriën van 50, respectievelijk onder 3° en 17°, te doen, om daarna voor de verdere proefneming de 2 vuurmonden uit te kiezen, die de minst gunstige uitkomsten hadden opgeleverd. Bij het kanon N°. 9 ontstond echter in de ligplaats van den afsluitring een zoodanige uitbranding, dat het na 47 schoten moest worden ter zijde gesteld. De uitkomsten dezer schietproeven zijn in den op de volgende bladz. voorkomenden staat vermeld. Bij het bepalen van de aanvankelijke snelheid bleek dat deze, door het verlengen van de ligplaats der kardoes met 2 cM., 11,39 M. was achteruitgegaan; daarentegen werd thans bij het laden geenerlei moeilijkheid meer ondervonden. De vuurmonden, waarvan het zundgat in de verlenging van de as der ziel was gelegen, gaven 3,4 M. meer aanvankelijke snelheid dan de andere; de trefkans stond echter gelijk. Nadat de bovengenoemde 100 schoten uit elk kanon — behalve uit N°. 9 — gedaan waren, werden de vuurmonden N°. 7 en 10 door een afzonderlijke Commissie voor de verdere proeven aangewezen. Een dezer vuurmonden was voorzien van een zundgat loodrecht op de as, het andere van een in de verlenging der as. Het kanon N°. 7 werd genomen, omdat het in de ligplaats van den ring een kleinen indruk had en bij het schieten onder 3° en 17° de lengte- s cfl ^ O <J o cd a.i cd o 3 O) - CL CD N. — CT3 S. CD1^' CL~ W < P§ -5 cr cd s*r fa s o s 2! O «O 3' CL O fJ CD ST cr CD. co O cr o ct 3 O •o CfQ cd 3 O 3 cd 3 Q. 5' o. p> § -j S CD Cl CD P* cd -1 3 B» CL P> cr CD -5 09 3 CD CD 3 trr O •o CD •"I CD 3 < cd •n O* -1 OS 3 CL I' Kanon van 7.8 cM. van staalhard brons N°. ** »■* £? 0 00 0>*»kJ (C*JCnCOP OCCO^tt «O «O C* 6C O cr c met met met met o centrale loodrechte centrale loodrechte 3 ontsteking. kaliber lang; nieuwe exercitie-granaten met Soort *0 enkelen wand en 4 koperen ringen. ' 3 cd' CD 6,355 Gewicht. _* jn o 1.5 grofkorrelig buskruit met korrels van 6—10 ' a^ mM.; dichtheid 1,612. Gew,oht der ladinS- 17° 3° Elevatie. tCtfihCfcCtC tC *0 t« bC kC tctcbfitvtfi MWtOWtC ^^ -j-j05q>cs -jptosq><^ Negatieveterreinhoek ten opzichte Ut Cu tn üt w cjx o* o* U* OJ ^(Dutütu « . . . ,, * , -j(c oooo^oo^ h» ;wwi^ ^ -o qo van den gemiddelden aanslag. os —«wco ütwcn^ü* «otot+'W ppdarip srhntpn 4t-4^tc «üt j»'ü* wwwi-w schoten , waarvan het ge- d 35 Cï Cï Ol C tv U bG ►£ di M) k: KC W A*-tco>ü« *• u O) t4 w cc — t-fctcte fipmiddpldp afstand J 2 cc —ih» m; ►—«ocfccot© hioooocooo SfcoofeïS ueraiuaeiue aisianu i ~t o oooc*<i ^^ooooo van de monding, f ocswww o wotoi: co wojcw "c* Vooo oo \ ( g jeJ3 ® j?> ooSoS ow«d SSoS w c? Zijdelingsche j 5T "co"bt~-j"bow ~oVa'"eK~i-»~® V]<DwVij $ \ afwijking (rechts). I T5 fcO O / / p —— 0>Ül4«fr«« ^ H» — — H* * \ \ Ci occo*,*.*-. «»ao» _(C U O KI W S, 1 lengte— J CD •4©V«« wV*w'-c "^."*»"oo'co o> "o'w"o"o"Vc 3; I I S — H* U I1* rj I 7 ïidp - [ S* •q CS^4_0ij£> fc© Otj#» «*jO 1 ^>JUC \ ~ "w"co"o«"co"Vc V®'co'cc oi'o >» oo"h»"ü«V- "bi'cc h»"oV- * j hngsche J §* 5SSSS SoSSS » Vluchttijd tot aan den . . ,r; , - - - . - oo5coo«o «a(0(coüo ° . , a vj co o tc w^oooooo p eersten aanslag, — \ i >-• CO -J -J -3 CO -3 cr -3 ti hC — ^ (C tfi l£ ^ ^ 1 \ o»^9oa +•+* i oi<c>t» cojto o> cs co «© o* i Lenete. J M o'oVo'o " "w"V:"o"fcC "■ft»"4fV|"cs"cO ^ f I n CS, \ l (Ï w 111 ■ Ui f ———■—/ O aV \ 3-C,° oo«i^w • j=>_h*_cs cctc —b© — . * Breedte. 1 tn bt"-j"c«"ut'ü« * V»m"«O "bc<oVa'W* I * J • IV. S. 1. D. N\ 1.
46,425
MMTUK01:000003504_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Tweetal leerredenen
Kleinendorst, K.
Dutch
Spoken
8,256
13,438
TWEETAL LEERREDENEN, UITGESPROKEN DOOR K. KLEINENDORST, Predikant bij de Christ. Geref. Gemeente TE YLAARDINGEN. Bij gelegenheid Tan zijn laatste optreden Toor zijne Gemeente in het Oude Kerkgebouw op 25 Februari en bij de inwijding der onlangs nieuw gestichte Kerk op 4 Maart 1877. YLAARDINGEN , DORSMAN & ODÉ. 1 87 7. VOORWOORD. Zoodra de ramp gehoord werd , dat Ylaardingen, het verlies van twee loggerschepen had, waardoor 13 vrouwen tot weduwen en 33 kinderen vaderloos zijn gemaakt, viel mijne gedachten, met hun lot bewogen, op deze leerredenen . om ze ten hunne voordeele uit te geven. De Heere, die regtvaardig is in al zijne wegen en goedertieren is in al zijne werken, zegene deze bladen aan veler harten tot roem zijner heerlijkheid. 1)E SCHRIJVER. Vlaai'dingen, Maart '77. Loof, loof den Heer, mijn /.iel, met alle krachten; Verhef zijn' naam zoo groot, zoo heilig t' achten: Och of nu al, wat in mij is, hem prees' ! Loof, loof, mijn ziel, den hoorder der gebeden; Vergeet nooit één van zijn weldadigheden; Vergeet ze niet, 't is God die z'u bewees. Ps. 103. 1. VOORAFSPRAAK. Dierbare gemeente! en allen, die met haar voor de laatste maal aan deze plaats godsdienstig zijt te zamen gekomen! Genade en vrede worde u rijkelijk geschonken of vermenigvuldigd ! Het is thans voor het laatst dat de gemeente in dit gebouw, zamen is gekomen, om des Heeren woord te hooren en Zijn' naam gemeenschappelijk aan te roepen. Ruim 17 jaren zijn er voorbijgegaan, dat de gemeente dit gebouw, uit liefde tot de waarheid, onder vele bezwaren, omdat hare kracht klein was, heeft laten verrijzen om er haar godsdienst in uit te oefenen, overeenkomstig Zijn dierbaar Woord en voorgeschrevene ordonnantiën. Menigeen, die mede de koude en hitte der gemeente verduurt heeft, is niet meer. Wie toen kinderen waren zijn thans mannen en vaders, vrouwen en moeders geworden. De Heere heeft de gemeente uitgebreid en ge- zegend. De begeerte naar waarheid werd van tijd tot tijd levendiger, zoodat er dringende behoefte gevoeld werd aan een ruimer en doelmatiger kerkgebouw. Zagen we uit ter regter- of ter linkerzijde, we konden niet zien langs welken weg die behoeften immer zou kunnen worden vervuld. De Jehova echter die groote dingen doet, die men niet doorzoeken kan en wonderen die men niet tellen kan, Wien het goud en het zilver is, heeft in de behoeften willen voorzien op een wijze zooals het nooit iemand heeft kunnen denken. Hij heeft door daden gesproken , dat Hij het geroep zijns volks hoort en dat Hij boven bidden en wenschen de gemeente gedachtig geweest is. Ziende op het verledene en op al de weldaden, die de Heere de gemeente heeft bewezen, van hare stichting af tot op dezen stond toe, dan betaamt het ons, met nederigen en ootmoedigen dank er van uit te roepen: «Loof den Heere, onze ziel, en al wat binnen in ons is Zijnen heiligen naam! Loof den Heere, onze ziel! en vergeet geene van zijne weldaden ! Velen zijn er welligt die niets van die weldaden zien of opmerken en die jaren achtereen onder de verkondiging van de leer der waarheid hebben verkeerd. En hoe menigmaal zij ook van de leer der ellende hebben hooren spreken, zichzelven nog nooit als ellendigen hebben leeren aanmerken; hoe menigmaal zij de leer der verlossing in Christus ook hebben hooren verkondigen, nog nooit geen behoefte aan den Christus hebben gevoeld; hoe menigmaal zij ook van de leer der dankbaarheid melding hoorden maken, toch in hun ondankbaar leven zijn blijven voortgaan. Mogt deze laatste prediking in ons gemeentelijk zamenzijn aan deze plaats dan nu eens een middel zijn voor de zoodanigen; opdat er steeds een gedenkteeken voor hun in dit kerkgebouw overblijve. GEBED. «Jezus zeide tot haar, vrouwe geloof mij, de ure komt, wanneer dat gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeiuzalem. den Vader zult aanbidden. Gijlieden aanbidt dat gij niet en weet, wij aanbidden dat wij weten ; want de zaligheid is uit de Joden. Maar de ure komt en is nu wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid 1" Deze woorden T. maken een gedeelte uit van het gesprek of de onderhandeling tusschen den Heere Jezus en de Sainaritaansche vrouw aan de fontein Jacobs. Zij ontving van Hem een heilzaam onderwijs aangaande het levende water, hoe noodzakelijk het was en hoe heerlijk de uitwerking van dat water is, alsmede hoe het in zijn hand stond dat water te geven. Zij ontvangt ook een beschamend onderwijs omtrent haar zeiven, wie zij was; hare zonden werden haar ordentlijk voor oogen gesteld, 't welk bij haar een hoogachting voor Jezus deed ontstaan omdat hij een profeet was, doch niets meer dan een gewoon profeet. Christus echter gaat voort om zich trapsgewijze aan haar te openbaren, wie Hij is, en geeft haar naar aanleiding van een vraag die zij doet, onderwijs aangaande den godsdienst, wat de aard en wat de natuur van den waren godsdienst is; door dat krachtige en onfeilbare onderwijs krijgt zij te zien dat Hij een profeet was boven andere profeten , in wien zij haar heil vond, zoodat zij in des Heeren hand nog gebruikt werd als een middel, waardoor er velen zeiden: Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil; want wij zeiven hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. Dit dierbare, dit zaligmakende onderwijs ontving deze vrouw op een geheel vrijwillige wijze. Zij had het zichzelve niet waardig gemaakt, en hieruit blijkt hoe dat er bij Hem geen aanneming des persoons zij. Uit de handelwijze van Jezus met deze vrouw en met al degenen, die door Hem gezocht en gezaligd worden, wordt het woord bevestigd: «Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar mijnen naam niet genoemd was , heb Ik gezegd: Ziet hier ben Ik , ziet hier ben Ik." Mogt dan nu ook dit dierbare onderivijs van Jezus aangaande den godsdienst regt worden verstaan en wel: Met betrekking tot de plaats van den godsdienst; Tot de zaligheid die geopenbaard is en waarin het wezen van den waren godsdienst bestaat. JDe Heere die zoo menigmaal zijne gangen in dit heiligdom heeft doen vernemen, vervulle dan ook heden, nu wij voor de laatste maal hier zijn, deze plaats met zijne heerlijkheid, en geve ons de bewijzen bij ons om te dragen, dat wij tot de ware aanbidders behooren, die den Yader aanbidden in geest en waarheid ! Zingen we dan, eer ik u bij dit dierbare onderwijs bepale uit Ps. 111. 1. Looft Haleluja, looft den Heer ! Mijn gansche hart verheft zijn eer; Ik zal zijn naam en grootheid prijzen: 'k Zal met d' oprechten onderling Vereend, in hun vergadering En raad, hem plegtig eer bewijzen. De persoon die hier zulk een heilzaam onderwijs geeft omtrent den godsdienst of de godsdienstige aanbidding, is de grooten Leeraar der geregtigheid , die van al de profeten en leeraars op een oneindige wijze is onderscheiden van wege de uitnemende waardigheid van zijn persoon. Hij is het van wien de Apostel zegt: «God voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door zijnen Zoon welken Hij gesteld heeft tot een erfgenaam van alles, door welken Hij de wereld gemaakt heeft." Zij hadden geen wijsheid als door Hein; want in Hem zijn al de schatten der wijsheid en der kennisse verborgen. Hij is de zelfstandige Wijsheid, de Opperste wijsheid, de Wijsheid Gods. Zijne pijlen zijn scherp, volken zullen onder hem vallen. Hij leert niet als de schriftgeleerden, maar als machthebbende. Hij heeft regt en macht om tot de vermoeiden en beladenen te zeggen: Komt! en Ik zal u ruste geven voor uwe ziel. Hij kan tot de einde der aarde zeggen: wend u naar Mij toe en word behouden; want ik ben God en niemand meer. Hij is een onvergelijkelijke Leeraar van wege zijn wijsheid en zijn magt, zijn vriendelijkheid en gezag, zijn rijkdom en onfeilbaarheid. «De Geest des Heeren Heeren is op mij." Zoo kon Hij zeggen: «omdat de Heere mij gezalfd heeft, om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen. Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen en den gebondenen opening der gevangenis. Olwat zijn zij gelukkig, die behoeften aan zijn onderwijs hebben gekregen en die met Petrus er steeds van belijden: «Heere! lot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. De Samaritaansche ontving van Hem een onderwijs aangaande de godsdienstige aanbidding en wel nader met betrekking tot de plaats. «Vrouwe! geloof mij, de ure komt, wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden." Die ure is niet anders dan de tijd des N. Testaments, die menigmaal onder de benaming van uur, dag en tijd voorkomt. «Ziet nu is het de welaangename tijd, ziet nu is het de dag der zaligheid." «Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven." De berg waarop de Samaritanen godsdienstige aanbidding hielden, was de berg Gerizim, de hoogste berg in Samaria, ten zuiden van Siclior of Sichem, gelijk Ebal noordwaarts lag. De Samaritanen die dezen berg voor de plaats van hunnen godsdienst hielden, waren oorspronkelijk de plaatsvervangers van de tien Stammen, die door den Assyrischen Koning gevankelijk waren weggevoerd, welke vreemdelingen in dat land geplaatst werden, om zich met de overgeblevenen in Samaria en het land van Israël te vereenigen en die streken weer te bevolken. Tot straf voor hunne afgoderij zond de Heere leeuwen ouder hen, die eenigen van hen doodden. Daarom spreken zij tot den Koning van Assyrie, zeggende: de volken die gij vervoerd hebt, en hebt doen wonen in de straten van Samaria, weten de wijze des Gods van het land niet; daarom heeft hij leeuwen gezonden, en ziet zij dooden hen, dewijl zij niet weten de wijze des Gods van het land. Toen gebood de Koning van Assyi ie, zeggende: Brengt eenen der priesteren daarheen, die gijlieden van daar weggevoerd hebt, dat zij henentrekken en wonen aldaar, en dat hij hen leere de wijze des Gods van dat land; 't welk ten gevolge had dat elk volk zijne goden maakte en de goden stelden in de huizen der hoogten, die de Samaritanen gemaakt hadden , elk volk in hunne steden, waarin zij woonachtig waren, zooals in 2 Kon. 17 wordt aangegeven. Na de Babelonische gevangenschap echter had het Israëlitische beginsel de overhand verkregen, zoo zelfs dat zij met den opbouw des tempels behulpzaam wilden zijn, naardien zij zich beriepen op hun Israëlitischen afkomst. De Joden wilden niets van hun hulp weten, ja waren daar zelfs afkeerig van, en wat was daarvan het gevolg? Dat de Samaritanen op den berg Gerizim een tempel gingen bouwen en zich geheel tegenover de Joden stelden en zich aanmerkten als regtgeloovigen. Velen zijn er heden ten dage, die ook nog het Sarnaritaansche gevoelen openbaren, die aan de plaats van hun godsdienstige aanbidding zoo gehecht zijn en blijven, zonder op het wezen van den waren godsdienst acht te geven of een onbevooroordeeld onderzoek in te stellen, dat zij zich beroepen op de plaats waarin hun voorouders geboren en opgevoed zijn en waarin zij ook groot geworden zijn, dat zij die volstrekt niet willen of mogen verlaten. Dat het onfeilbare onderwijs ter harte worde genomen. «Vrouw ! gelooft mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbiddeji," Gelijk voor de Samaritanen de berg Gerizim, zoo was Jeruzalem de plaats van godsdienstige aanbidding voor Israël. Het was de stad waarheen de stammen opgingen, de stammen des Heeren, tot de getuigenis Israels om den naam des Heeren te danken. Daar waren de stoelen des gerigts gezet, de stoelen van het huis van David. Jeruzalem was de tempelstad, het middelpunt van al de Israelieten. Er is geen stad ter wereld , die zulke lotgevallen heeft, die zulk een geschiedenis heeft als Jeruzalem. Maar onder al de belegeringen, veroveringen en verwoestingen bleven toch de Joden gehecht aan Jeruzalem als de plaats van godsdienstige aanbidding. Het is waar, toen de godsdienst na den dood van Salomo in verval kwam, werd Jeruzalem het mikpunt van de vijanden. Sisak de Koning van Egvpte veroverde het onder Rehabeam en nam de schatten uit het huis des Heeren. De Philistijnen belegerden het onder Joram. Sanherib belegerde het onder Hiskia en Nebucadnezar de Koning van Babel nam de stad in, voerde het volk onder Zedekia gevankelijk weg en het huis des Konings en het huis des Heeren werden verwoest. Zion werd omgeploegd als een akker en Jeruzalem werd tot een steenhoop gesteld. Maar welke omkeeringen er ook plaats vonden, Jeruzalem bleef de stad van godsdienstige aanbidding, zoodat er onder het gemis geroepen werd: Hoe zit die stad zoo eenzaam, die vol volks was! Zij is als eene weduwe geworden, zij die groot was onder de heidenen , eene vorstin onder de landschappen, is cijnsbaar geworden. Zij weent steeds des nacht en hare tranen loopen over hare kinnebakken; zij heeft geene trooster onder al hare liefhebbers, al hare vrienden hebben trouwelooslijk met haar gehandeld ; zij z'yn haar tot vijanden geworden. Hoe! zijn er dan in de dagen des N. Testaments geen plaatsen voor godsdienstige aanbidding t In den dag des N. T. is de goedheid des Heeren zoo groot dat hij ons niet verbindt tot vergelegene plaatsen, om het land te doortrekken tot godsdienstige aanbidding. Neen! in de evangelietijd zou het woord zijne vervulling hebben: «Van den opgang der zon tot haren ondergang, zal mijn naam groot zijn onder de Heidenen ; en aan alle plaatsen zal mijnen naam reukwerk toegebragt worden en een rein spijsoffer : want mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen, zegt de Heere der heirscharen." Toen het evangelie der zaligheid verkondigd werd, volgens den last «gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen ouderhouden alles, wat ik u geboden heb, werd het woord vervuld. «De woestijn en de dorre plaat" sen zullen hierover vroolijk zijn en de wildernis zal zich verheugen. en zal bloe'yen als een roos. Zij zal lustig bloeijen en zich verheugen, ja met verheuging en juichen: de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Kar mei en Saron. Zij zullen zien de heerlijkheid des Heeren, het sieraad onzes Gods." Al spoedig in de tijden der apostelen hadden zij afgezonderde plaatsen die voor het godsdienstige zamenzijn bestemd waren. Van daar dat we al zoo menigmaal in de brieven der Apostelen melding gemaakt vinden «van de gemeente die ten uwen huize is." Zoodat er zulk of zulk een huis voor bestemd was, waar de evangeliebelijders kwamen om den godsdienst uit te oefenen. In de drie eerste eeuwen werden er allerwege gebouwen tot uitoefening van den godsdienst gesticht, maar werden ook tevens weer door de vervolging tot den grond toe afgebroken, zoodat de belijders niet zelden tot de holen en spelonken hun toevlucht namen. Die plaatsen werden doorgaans genaamd «des Heeren huis", omdat het gebouw niet ter eere van menschen maar ter eere van den Zaligmaker gesticht werd. Soms was de vorm van zoodanig gebouw langwerpig en had de gedaante van een schip, om gedachtig te zijn, dat de wereld even is als een onstuimige zee, waarop de gemeente her- en derwaarts geslingerd werd en dat er buiten de kerk geen veilige weg is om naar den hemel te varen. Groot is het voorrecht dat we niet in de holen of spelonken behoeven te gaan om onzen godsdienst uil te oefenen en dat we geen vergelegene plaatsen behoeven te zoeken tot godsdienstige aanbidding. De belofte, aan Mozes gedaan, strekt zich ook uit tot de evangeliekerk. «Aan alle plaats, waar ik mijns naamsgedachtenis stichten zal, zal ik tot u komen en zal u zegenen. Met een oog op die belofte kunnen we en mogen we deze plaats, dit gebouw verlaten om te gaan naar een huis des gebeds, naar een plaats van godsdienstige aanbidding, welke de Heere der gemeente op een wonderbare wijze beschikt heeft. Kom! zingen we dan nog, eer we verder gaan ter eere van Hem, die zulks gedaan heeft, uit Ps. 105. 1. Looft, looft, verheugd, den Heer der Heeren. Aanbidt zijn naam, en wilt hem eeren; Doet zijne glorierijke daan Alom de volkeren verstaan En spreekt met aandacht en ontzag, Van zijne wondren dag aan dag. II. Het dierbare onderwijs dat de Samaritaansche ontving was niet slechts over de plaats van den godsdienst, maar het ging ook omtrent de zaligheid, die geopeubaard ,is. «Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden." De Samaritanen waren van de goddelijke openbaring vervreemd. De Heere maakte Jacob zijne woorden bekend, Israël zijne inzettingen en zijne regten: alzoo heeft Hij geen volk gedaan, 't Is waai-, sommigen denken , dat zij de vijf boeken van Mozes hadden; althans zoo als de vrouw openbaarde, hadden zij ook een Messiasverwachting, de onkunde echter van den waren God en de zaligheid was zoo groot, dat Hij, die de diepten der harten peilt er van zeide: «Gijlieden aanbidt wat gij niet weet." Met dit gezegde, gaf Jezus een onderwijs betreffende degroote onkunde die er onder hen heerschte omtrent het voorwerp van aanbidding. Zij dienden God alleen, als den God van dat land, in plaats van Hem als Schepper en Onderhouder te eeren. in plaats van Hem als een God van zaligheid in den Messias te kennen, Hem te dienen en te aanbidden, dienden zij Hein en aanbaden Hem als den God van dien berg of dat land. Neen ! de God Israels zoo als Die zich in zijn Woord geopenbaard had, werd niet door hen aangebeden. Hij werd niet naar zijn geopenbaarden wil gediend. Hij werd niet gediend of aangebeden met eerbied en ontzag; want zij kenden Hem niet. Hij werd niet als een God des verbonds geëerd of de zaligheid werd niet in Hem gezocht; want daarvan leefden zij vervreemd. Onkunde was derhalve de bron van hun valschen godsdienst. Onkunde omtrent het voorwerp dat aangebeden moest worden, deed hen vervallen tot afgoderij. Onkunde is nooit te Verontschuldigen; en naarmate een volk mag leven onder het licht der openbaring wordt het oordeel zwaarder. De godsdienst der Joden was dus zeer verschillend van den godsdienst der Samaritanen. «Wij aanbidden zegt de Christus wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden." Hij, die haar een onfeilbaar onderwijs geeft, voegt zich hier onder de aanbidders, die het wisten wie zij aanbaden. Ofschoon Hij de eeuwig gezegende Zone Gods is, voor Wien zich zullen buigen alle knie, die in den hemel, en op de aarde, en onder, de aarde zijn en alle tong zal belijden dat Jezus Christus de Heere zy tot heerlijkheid Gods, des Vaders; nogtans was Hij als mensch in de dagen zijns vleesches of in zijne vernedering werkzaam den Vader te dienen Zijnen wil op de volmaakste wijze te betrachten; zoodat Hij als de plaatsbekleedende Borg kon zeggen: sRegtvaardige Vader! de wereld heeft u niet gekend; maar ik heb u gekend." Maar hadden de Joden nu allen kennis van het voorwerp van aanbidding? De Joden waren wel opgevoed en werden wel onderwezen omtrent de kennis van den waren God; alsmede van de zaligheid die hun beloofd was en dat die uit hun zoude zijn; maar het was er verre van daan dat zij allen zaligmakende kennis bezaten. Neen! menigmaal heeft de Heere over de onkunde van dat volk geklaagd, als Hij zeide: «Ik schrijf hun de voortreffelijkheden van mijn wet voor, maar die worden geacht als wat vreemds;" of «Een os kent zijn bezitter en een ezel de krib van zijn heer, maar Israël heeft geene kennis, mijn volk verstaat niet:" Zoodat Hij ze zelf bedreigt over die onkunde: «Mijn volk word uitgeroeid omdat het zonder kennis is." En ten tijde van den Christus was het, gelijk Jesaja van hun geprofeteerd had, zeggende: «Dit volk genaakt mij met hunnen mond en eert mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van mij; doch te vergeefs eeren zij mij, leerende leeringen, die geboden van meuschen zijn." Maar het onderwijs dat Jezus gaf was bijzonder omtrent de zaligheid die geopenbaard is, waardoor Hij het verschil aangaf dat er bestond tusschen den Joodschen en den Samaritaanschen godsdienst. Het was het voorrecht der Joden dat hun de zaligheid werd 2 bekend gemaakt, en dat de zaligheid uit de Joden zou zijn. De Apostel telt de voorrechten der Joden ook op als hij zegt: »Welke Israeliten zijn, welker is de aanneming tot kinderen in de heerlijkheid, en de verbonden in den dienst van God en de beloftenissen welker zijn de Vaders en uit welken Christus is, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God te prijzen in der eeuwigheid. De Heidenen daarentegen waren vervreemd van het burgerschap Israels en vreemdelingen van de verbonden der beloften geene hoop hebbende en zonder God in de wereld." Yan de zaligheid, die uit de Joden is, heeft Jacob achttien eeuwen vroeger al op zijn sterfbed geroepen : Op uwe zaligheid wacht ik, o Heere! In Jesaja s tijd hebben zij er ook al van beleden, «Ziet, Deze is onze God, wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in zijne zaligheid. En dit deed bijzonder Simon, toen hij er van kon zeggen: «Nu laat gij Heere uwen dienstknecht heengaan in vrede, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien." Van die zaligheid verkondigde de Engel bij de geboorte des Zaligmakers: «Ziet ik verkondige u groote blijdschap die allen den volken wezen zal." En waarvan Petrus naderhand zeide : «De zaligheid is in geen anderen; daar is onder den hemel geen andere naam gegeven, doo'r welken wij moeten zalig worden." Dit was het voorrecht van de Joden in onderscheiding van de Samaritanen, dat de zaligheid uit hen was en zij onder de bekendmaking daarvan leefden. Deze vrouw hoorde hier van de zaligheid spreken, waarvan zij vroeger nooit gehoord had, en wel van Hem, die de zaligheid zelve is. O, dierbaar onderwijs! Groot is het voorrecht van hen, die onder de bediening van zaligheid leven of onderwijs omtrent de zaligheid ontvangen. Velen waren er onder de Joden die zich aan het onderwijs aangaande de geopenbaarde waarheid of zaligheid niet onderwierpen; maar die zich overgaven aan dwalende en valsche leeringen, die den mensch ten verderve voeren. Is het heden ten dage beter gesteld? Velen zijn er, die zich aan de geopenbaarde waarheid niet willen onderwerpen en zich over de zaligheid ook niet bekommeren. En, die er soms niets anders door verstaan dan een plaats van geluk waar zij, of door een onberispelijken wandel, of door een burgerlijke regtvaardigheid, of door de waarneming van hun uitwendige godsdienstpligten wel zullen komen. Of is het geen voorrecht, dat aan zondaren bekend gemaakt word, dat hoe ^ij ook van God als het hoogste goed gescheiden leven; hoe verduisterd zij ook in hun verstand zijn en hoe afkeerig zij van nature hun weg steeds voortzetten; alsmede dat zij wegens de overtreding van Gods wet en de verbreking van het verbond onder het oordeel des doods en der verdoemenis liggen; nogtans gered en behouden kunnen worden door Jezus Christus als een Zaligmaker, die regt en magt heeft om verlorenen te zoeken, ellendigen te reddeu en dat geen afstand of tegenstand Hem hinderen kan. Is het geen voorrecht tegenover die dikke duisternis van heidensche onkunde met het licht der waarheid beschenen te worden en dat die God, wiens deugden zoo verongelijkt zijn, wiens eer zoo geschonden , wiens gezag zoo verworpen is, zich nog laat bekend maken dat Hij is: «Heere Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig ên groot van weldadigheid en waarheid; die de ongeregtigheid en de overtreding en de zonde vergeeft. Dat zondaren door het woord des evangelies onderwezen worden van den weg langs welken zij behouden kunnen worden of wie Hij is, die van zichzelven getuigt: «Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door mij." Is het geen voorrecht, dat tot de gevangenen gezegd word: «Komt te voorschijn" en die in duisternis zitten: «Maakt u opdat de goddelozen worden toegeroepen : De goddelooze verlate zijnen weg en de ongeregtige man zijne gedachten en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij hun zijner ontfermen, want Hij vergeeft menigvuldiglijk ; dat tot de wandelaars op hunne booze wegen worde gezegd: Zoo waarachtig als ik leef, spreekt de Heere Heere, zoo ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijnen weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uwe booze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? Dat veroordeelde zondaren genoodigd en gebeden worden om met God te rigten in den weg van genade. Volgens zijn eigen woord: Komt dan, en laat ons zamen regten, zegt de Heere: al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. Ja zelfs dat tot de stijven van hart kan worden gezegd: Hoort naar mij, gij stijven van harten, gij, die verre van de geregtigheid zijt. Ik breng mijne geregtigheid nabij, zij zal niet verre wezen en mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Zion, aan Israël mijne heerlijkheid. Groot is dan ook de verantwoording van hen die onder de bediening der zaligheid leven. De verborgene dingen, zijn voor den Heere; maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen. En wat zijn die geopenbaarde dingen anders dan, die in het licht gebragt zijn door het eeuwig evangelie. Hierom zegt Christus ook van hen, die onder dat voorrecht verhard blijven, dat het den lande van Sodom verdragelij ker zal zijn ia den dag des oordeels dan dezulken. En hoe zullen wij ontvlieden zegt de apostel, indien wij op zoo groote zaligheid geen acht nemen? Gelukkig echter zij, die door genade dat onderwijs omtrent de geopenbaarde zaligheid ter harte leeren nemen. Daar waar zulks gedaan wordt, wordt het wezen van den waren godsdienst dan ook gevonden. . Komt zingen we nog eer we verder van dat 'onfeilbaar onderwijs spreken met betrekking tot het wezen van den waren godsdienst. Psalm 105: 5. God zal zijn waarheid nimmer krenken Maar eeuwig zijn verbond gedenken Zijn woord wordt altoos trouw volbracht Tot in het duizendste geslacht. 't Verbond met Abraham zijn vrind Bevestigt hij van kind tot kind. III. Het onderwijs omtrent het wezen van den waren godsdienst wordt aangegeven als hierin bestaande: «Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid." Den Vader te aanbidden in geest en waarheid zou zijn zonder schaduwachtige of uitwendige offeranden, derhalve niet zooals de Joden onder het Oude Testament gewoon waren te doen, want de wet is door Mozes gegeven, maar de genade en waarheid is door Jezus Christus geworden. Wie hij ook zij Jood of Heiden, dienstbare of vrije in de dagen des Nieuwen Testaments zouden de ware aanbidders den Vader aanbidden in geest en waarheid. Het voorwerp van aanbidding is dus God de Vader." Den Heere uwen God zult gij aanbidden en hem alleen dienen." Nu kan echter de Vader niet gekend worden buiten den Zoon. Niemand, zegt Johannes, heeft ooit God gezien; de eeniggeborene Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard. Zoodat de ware aanbidding geschiedt in den naam des Zoons door den Heiligen Geest. Indien wij God aanbidden buiten Christus of niet zooals hij zich in zijn woord geopenbaard heeft, dan wordt de ware God niet aangebeden en de mensch maakt zich schuldig aan de zonde van afgoderij. Hoewel de natuur Gods eeuwige kracht en goddelijkheid openbaart, de natuur leert echter niet wie Hij is en hoe Hij aangebeden moet worden. Ook kan men door de rede wel opklimmen tot eene opperste oorzaak van alles, zij maakt ons echter niet bekend hoe de Heere gediend en aangebeden moet worden. Dit aanbidden vooronderstelt dus eene zaligmakende kennis van Hem te hebben of van dien God, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Nu is het voor den zondigen mensch onmogelijk Hem recht te kennen. Wat moet er dan gebeuren? Niets minder dan hetgeen de Apostel zegt: tGod, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen is ook degene, die in onze harten geschenen heeft om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Van stonden aan als dit gebeurt neemt de aanbidding een aanvang, en bevat zij den geheelen uit- en inwendigen dienst, dien de rnensch volgens het gebod den Heere verschuldigd is. Want waar Hij gekend wordt als de ontzaglijke Jehova, voor wien alle vleesch moet sidderen, als de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is, als de driemaal Heilige, die te rein van oogen is dan dat Hij het kwade kan aanschouwen en als de Rechtvaardige die den schuldigen geenzins zal onschuldig houden, worden zij met verwondering over Zijne Heerlijkheid en Majesteit aangedaan en buigen zich neder voor Hem en aanbidden Hem, vergezeld gaande met belijdenis van zonden. Evenzoo als er van het zaad Israels getuigd wordt: «En het zaad Israels scheidde zich af van alle vreemden en zij stonden en deden belijdenis van hunne zonden en hunner vaderen ongerechtigheden, Want als zij opgestaan waren op hunne standplaats zoo lazen zij in het wetboek des Heeren hun Gods een vierendeel van den dag en op een ander vierendeel deden zij belijdenis en aanbaden den Heere hunnen God. «Velen zijn er die Hemde eer van ware aanbidding weigeren ; maar zulken zijn kwalijk den naam van mensch waardig. Want dan stellen zij zichzelven beneden het heir der hemelen, dat Hem aanbidt. «Gij zijt die Heere alleen", zegt daarom Nehemia, «Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en al hun heir, de aarde en al wat daarop is ; de zeeën en al wat daarin is en Gij maakt die allen levend en het heir der hemelen aanbidt U." Hoe meer de Vader gekend wordt in het aangezicht van Hem, die het Afschijnsel is van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, hoe zuiverder de aanbidding zal zijn. Dan is het eene aanbidding , die vergezeld gaat met zulk eene vernedering en verootmoediging, dat er verstaan wordt wat er van Israël geschreven staat: «En al het volk antwoordde: Amen, amen ! met opheffing hunner handen en neigden zich en aanbaden den Heere met de aangezichten ter aarde." Het aanbidden in geest en waarheid gaat ook vergezeld met eene gevoelige hoogachting en eene oprechte en alles overklimmende liefde tot Hem, zoodat de ware aanbidders door daden spreken: Komt laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft. De ware aanbidders zullen den Vader aanbidden in geest en waarheid. Deze samenvoeging van «in geest en waarheid" is de eenige die in de Schrift voorkomt. Sommigen hebben gedacht, dat dit een en hetzelfde beteekent. Hem in geest te aanbidden is ook in waarheid. Maar zou «in geest'' niet beteekenen zonder eenige geveinsdheid en «in waarheid" zonder eenige afgoderij ? Of «in geest" met liefde tot, vreeze voor, gehoorzaamheid aan en vertrouwen op Hem; en «in waarheid" naar den regel van Zijn woord? Het is immers «En zoovelen als er naar dezen regel zullen wandelen over dezelven zal zijn vrede en barmhartigheid en over het Israël Gods." In geesten waarheid den Heere te aanbidden is dus uit een geestelijk grondbeginsel uit een door Gods Geest vernieuwd hart naar den regel der waarheid of het richtsnoer van Gods wet Hem met ziel en lichaam te verheerlijken. Maar waarom ontving deze vrouw geen onderwijs van Jezus gelijk de Joden het van Hem hoorden toen zij Hem zochten te dooden? «Want de Vader heeft den Zoon lief en toont Hem alles wat hij doet en Hij zal Hem grooter werken toonen dan deze opdat gij u verwondert. Want gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maaktalzoo maakt de Zoon levend, dien Hij wil, want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, opdat zij allen den Zoon eeren gelijk zij. den Vader eeren. Die den Zoou niet eert, eert den Vader niet, die Hem gezonden heeft." De groote Leeraar der gerechtigheid was hier werkzaam om zich trapsgewijze aan deze Samaritaansche te openbaren, en waar Hij gekend wordt, daar wordt Hij ook aangebeden als de waarachtige God en het eeuwige leven. Nauwelijks had Hij zich geopenbaard aan den blindgeboren , wie Hij was, die hem de oogen geopend had of hij aanbad Hem. Met dit dierbare onderwijs, dat Christus deze vrouw gaf, wordt dus alle eigenwillige godsdienst, afgoderij en bijgeloof veroordeeld. Gelukkig deze vrouw en gelukkig allen, die door Zijn Woord en Geest onderwezen zijn, waardoor zij het wezen van den waren godsdienst hebben leeren keunen, en die zich niet door vleeschelijke wijsheid laten vervoeren om zich te verheffen boven het Woord of om door hoogmoed hun eigen wetgever te willen zijn noch om zich te vergenoegen met eene geveinsde godsvrucht en eene gedachte dat zij iets bij God verdienen of zich door hun dienst zich iets waardig te kunnen maken. Neen! het is de zaligheid van de ware aanbidders gelijk de Apostel zegt: En wij allen met ongedekte aangezichte de Heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heeren Geest. Het is hunne verlustiging om uit een waar geloofsbeginsel naar Gods Woord Hem te verheerlijken ; niet dat zij iets aan Zijne Heerlijkheid kunnen toebrengen maar zij verheerlijken Hem door Zijne Heerlijkheid te roemen en voor Hem te leven. Vraagt men echter nu: Is er dan niets dat hun hinderlijk is om Hem in geest en waarheid te dienen dan zeggen wij: veel, zeer veel. Zij gevoelen een wet in hunne leden, welke strijd voert tegen de wet huns gemoeds. Voor dat we nu met een woord sluiten en dit huis als onze godsdienstplaats verlaten, heffen we dan eerst nog aan Ps. 119 : 83 Wat vreê heeft elk, die Uwe wet bemint! Zij zullen aan geen' hinderpaal zich stooten. Ik, Heer! die al mijn blijdschap in U vind Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenooten: 'kDoe Uw geboön oprecht en welgezind; Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten. Wij hebben gehoord, welk onderwijs de Heere geeft omtrent de plaats van den godsdienst; meteen oog daarop mogen we deze plaats met blijdschap en dankbaarheid verlaten om in een nieuw kerkgebouw voortaan onzen godsdienst te gaan uitoefenen. Bij het verlaten nu van deze plaats komen we van zelve met een enkele vraag tot u. Is het onderwijs, dat ge aan deze plaats door de prediking des woords hebt ontvangen, aangaande de zaligheid ook dooru verstaan? Is het onderwijs, dat ge hebt ontvangen aangaande het wezen van den waren godsdienst ook ter harte genomen, zoodat ge uzelven moogt tellen onder hen, die den Vader aanbidden in geest en waarheid? Het was het voorrecht der Joden, dat de zaligheid uit hen was, en dat die aan hun werde bekend gemaakt. Zij hebben echter dat voorrecht niet erkend, zij hebben de Zaligheid versmaad, liet Licht verworpen; zij hebben den Heer der heerlijkheid gekruist, zij hebben den Vorst des levens gedood. Hü is tot het zijne gekomen, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen. De steen , die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots, en eene rots der ergenis. Het is thans ook uw voorrecht, dat gij u onder bediening der zaligheid bevindt. De Persoon, die deze vrouw onderwees en die de inhoud is van de gansche schrift, is u aan deze plaats verkondigd, wie Hij is, wat Hij gedaan heeft, wat Hij bezit en wat H^j vermag om zondaren te redden of zalig te maken. De vrouw hoorde slechts van de zaligheid melding maken dat die uit de Joden is, maar gij hebt van de zaligheid hooren spreken in wie zij is en wat de Christus tot zaligheid heeft moeten doen. Is het gevoel van schuld en zonde, T. door de overtuiging des Geestes bij u al ontwaakt, om in Jezus Christus uwe redding en zaligheid te zoeken? Hebt ge al leeren zien, de groote kloof die er is tusschen God en U, die gij door Uwe zonden gegraven hebt? en dat gij buiten Christus onmogelijk in de gemeenschap Gods kunt hersteld worden. Weet ge wat het is, met een droefheid naar God aangedaan te zijn , die een onberouwelijke bekeering werkt tot zaligheid? Waar zulks ontbreekt, daar ontbreekt nog het geheele wezen van den waren godsdienst, die den Heere alleen welbehaaglijk is. Er mag bij de zulken een soort van godsdienst gevonden worden, maar dat is geen andere dan om zichzelven te behagen, die met zelfbedrog -wordt voortgezet en, die bij volharding in de grootste wanhoop zal eindigen. O, onbekeerdeu! wat we u bidden mogen, verlaat deze plaats niet zonder dat gij Hem hebt leeren kennen, die de Weg de Waarheid en het Leven is en die volkomen kan zalig maken al degenen, die door Hem tot God gaan. Zonder kennis van Hem , geen zaligheid, geen ware Godsdienst des harten en geen aanbidders, die den Vader aanbidden in geest en waarheid. Gelooft ons, ja gelooft het getuigenis Gods, dat er geen andere weg is langs welke gij gered, geen ander bloed waardoor gij verlost, geen andere geregtigheid waarmede gij bekleed kunt worden. Christus is alles in allen! Kom ! wilt ge nog eens even hooren, waaraan de ware aanbidders zich kenmerken en welke weldaden hun deel zijn ? De ware aanbidders hebben den Heere leeren kennen wie Hij is en hoe zij tegen Hem gezondigd hebben. Zij zijn met een gevoelige smart en droefheid daarover aangedaan geworden, dat zij de Jehova zoo beleedigd hebben. Zij hebben met afzwering van den dienst der zonde en der wereld zich aan Hem opgedragen en overgegeven als een God vau zaligheid in Christus en bij wien uitkomsten zijn tegen den dood. De ware aanbidders eeren en erkennen Hem in al Zijn deugden en volmaaktheden. Zij belijden Hem wie Hij in Christus is en zijn met liefde tot Hem vervuld om Hem te dienen met vreeze en zich te verheugen met beving. Zij hebben een dagelij ksche betrachting om den Vader te aanbidden in den naam des Zoons door den H. Geest en hebben soms op het open veld een Beth-El of in de binnenkamer eeu Pniël. De ware aanbidders zijn bijzonder op Gods inzettingen gesteld om die waar te nemen, het zijn menigmaal de galerijen waarop zij den Koning ontmoeten. Zij zijn dan ook deelgenooten van groote weldaden. Zij zijn geroepen tot al de rijkdommen der genade; zij zyn erfgenamen Gods en mede-erfgenamen Christi. Een onverderflijke en onbevlekte en onverwelkelijke erfenis wordt er voor hen bewaard in de hemelen. Wel is waar, dat zij met vele kwellende kwaden moeten worstelen en waarover zij soms moedeloze klachten kunnen uiten of een neergebogene ziel omdragen. De klacht van een Jacob: «Al deze diugen zijn tegen mij." Die van een Job: «Och of mijn verdriet regt gewogen wierd, en men mijne ellende zamen in eene weegschaal ophief." Die van een Azaph: «Zal dan de Heere in eeuwigheden verstooten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?" Die van een Haman: «Mijne zie! is der tegenheden zat en mijn leven raakt tot aan het graf." Of die van de Kerk : «Mijn weg is voor den Heere verborgen en mijn regt gaat van mijnen God voorbij." Al die klachten en nog veel meer, worden ook door de ware aanbidders gekend; maar onder al hetgeen waarover zij soms klagen, onder al hetgeen waarover zij soms zuchten blijft het toch ook zeker: «Dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel hun zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus hunnen Heer. Daarom zondaars! bedenkt het eens welke voorrechten er aan verbonden zijn om den Heere in geest en waarheid te dienen. Is er nu niets dat u bewegen kan om te leeren gelooven dat gij buiten Jezus Christus van rondom ellendig zijt." Om te gelooven, dat de Heere goed en regt is; en dat Hij daarom zondaars zal onderwijzen in den weg ? Zult gij nu deze plaats verlaten zonder ooit acht te hebben leeren nemen op de zaligheid die er in Christus is ? Zult gij deze plaats verlaten zonder nog immer tot de ware aanbidders te behooren ? Nu is het eene verwisseling van plaats, waar men te zamen komt, om Gods woord te hooren en Zijn naam aan te roepen. Maar verschrikklijk zal de verwisseling zijn, wanneer ge met een onbekeerd hart uit den tijd zult overgaan in de eeuwigheid. Maar het is alsof ik uit het uiidden nog een enkele stem verneemt, die ons toeroept: «Ja dat volk is welgelukzalig dat deel heeft aan de zaligheid in Christus en dat den waren godsdienst des harten bezit; maar ik weet niet waartoe ik behoor en wat ik van mijzelven moet oordeelen. God is mij soms tot een schrik, denk ik aan Hem zoo maak ik misbaar." Is dit zoo ? O! zoek Hem dan toch te kennen wie Hij in Christus is en dan verzekeren wij u dat Hij genadig en barmhartig is, ja dat Hij een God is bij wien geen grimmigheid is. Ja zegt een ander, maar dat volk word onderwezen en ik ben onvernuftiger dan iemand ; ik heb geen menschenverstand, ik heb geene wijsheid geteerd noch de wetenschap deiheiligen gekend." Is dit zoo ? dan strekt deze belijdenis juist tot een bewijs, dat gij door Hem onderwezen wordt en dan zal deze ook wel uwe belijdenis voor den Heere zijn, en dan verzekeren wij u dat gij behoort tot dezulken, die vervolgen zullen om den Heere te kennen. Ach ! ik weet het niet, zegt een derde. «Ik heb wel getracht den Heere in geest en waarheid te dienen ; maar wanneer ik mij daartoe wil begeven, dan trekt mijn bedorvenheid mij terzijde af, of ik gevoel mij onder zulk een last van zonde en onder zooveel ellende, dat ik mijn hoofd uit de gebreken niet kan opheffen en door de aanhoudende bestr'ydingen is mijn hoop tot een rouwklage geworden en mijn orgel tot een stem der weenende." Wat zullen wij tot u zeggen gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! Indien dit zoo bij u is dan verzekeren wij u dat gij toch behoort tot die waarvan gezegd wordt: En al uwe kinderen zullen van den Heere geleerd worden , en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Gij zult door geregtigheid bevestigd worden ; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vreezen, en verre van verschrikking , war.t zij zal tot u niet genaken. Wie gij dan ook zijt, hetzij dat ge kinderen, jongelingen of vaders in Christus zijt, dat gij toch overeenkomstig uwe gelukstaat waardiglijk het Evangelie zoekt te wandelen. O ! wat zijn er vele redenen die u daartoe moesten nopen. Dit gebouw, deze plaats zullen we thans verlaten, om, indien de Heere wil, Hem in een nieuw kerkgebouw grooter en ruimer overeenkomstig zijn woord te dienen. Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Zijn wij ware aanbidders dan wacht ons echter nog een ander gebouw, een heerlijker huis. In dat gebouw zal geen onderwijs omtrent de zaligheid meer noodig zijn: De blijdschap zal daar onbepaald, ^)oor het licht dat van zijn aanzicht straalt, Ten hoogsten toppunt stijgen ! In dat huis zal geen onderwijs meer noodig zijn omtrent het wezen van den waren godsdienst, want van dat gebouw is het: Daarom zijn zij voor den troon van God en dienen Hem dag en nacht in zijnen tempel, en die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Dat gebouw kan niet zoo als dit gebouw door de tijd verouderen; het licht kan er nooit iD ondergaan; de vrede nooit in worden verstoord ; de liefde nooit in verkoelen; de kleederen nooit in worden bevlekt; de blijdschap nooit in worden verminderd; de zaligheid nooit "in eindigen en dat zal nooit van hen. die daar komen meer worden verlaten. Met die hope des levens dan in het hart, dit gebouw verlatende, om in het nieuwe kerkgebouw de heerlijkheid des Heeren te mogen aanschouwen en om dat hemelsche gebouw, dat gebouw van licht en leven, van vrede en blijdschap, van zaligheid en heerlijkheid, lijdzaam en biddende, den Heere vreezende en dienende te verbeiden, totdat het woord worde bevestigd: «Vader! ik wil, dat waar ik ben, ook die bij mg zijn, die Gij mij gegeven hebt; opdat zij mijne heerlijkheid rnogen aanschouwen, die Gij mij gegeven hebt, want Gij hebt mij lief gehad, vóór de grondlegging der wereld." Hem nu, die magtig is u van struikelen te bewaren, en onstoffelijk te stellen voor zijne heerlijkheid, in vreugde, den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij de heerlijkheid en majesteit, kracht en magt, beide nu in alle eeuwigheid. Amen. DAKKGEBED. Nazang Ps. 65. 3. Daar zal ons 't goede van Uw woning Verzaden , reis op reis, En 't heilig deel, o groote Koning ! Van Uw geducht paleis.. Gij, Gij zult vreeselijke dingen Ons in geregtigheid, Doen hooren en ons blij doen zingen Van 'theil voor ons bereid. Be Heerlijkheid van het Huls des Heercn. Hamrai 2: 10a. Ps. 116:10, 14-. Ik zal Uw' naam met dankerkentenis, "Verheffen , U al mijn geloften brengen, 'k Zal liefd' en lof aan U ten offer mengen, In 't heiligdom , daar 't volk vergaderd is. t Ik zal met vreugd in 't Iluis des Heeren gaan, Om daar met lof zijn grooten naam te danken Jeruzalem! gij hoort, die blijde klanken, Elk hef met mij , den lof des Heeren aan! VOORAFSPRAAK. Hooggeachte Broeders Kerkeraad! Dierbare gemeente en allen, die gewoon zijn met haar onder de verkondiging des woords te vergaderen ! Edel Achtbare leden van het Bestuur dezer stad ! En allen, die met ons voor de eerste maal aan deze plaats vergaderd zijn om des Heeren woord te hooien en zijn aangezicht te zoeken ! Genade, vrede en barmhartigheid worde u rijkelijk geschonken of vermenigvuldigd , van Hem , die is , en die was, en die komen zal, de Almachtige. Amen. \\ as het voor acht dagen , dat we den wensch uitten, om in het nieuwe kerkgebouw de heerlijkheid des Heeren te mogen aanschouwen, thans zijn we voor de eerste maal aan deze plaats, in dit huis godsdienstig te zamen gekomen. Niet om hierin een nieuw Evangelie te verkondigen, een Evangelie dat men plooijen of rekken kan of naar de verschillende vormen van den godsdienst en wanbegrippen van den mensch voorstellen, neen! maar om er dat rijke en goddelijke Evangelie, dat nooit veroudert in te verkondigen, en dat dat een kracht Gods tot zaligheid is, een iegelijk, die gelooft. Bijna dertig jaren zijn er voorbijgegaan, dat er ter wille van het Evangelie der zaligheid eene gemeente, in deze stad gesticht werd. Neen! het waren geen eigenbedoelingen, 't was geen zoeken van eigen eer, dat de ware belijders van het Evangelie dreef orn als een gemeente te worden gevormd; maar het was uit, liefde tot de waarheid , in weerwil van al den hoon en smaad , bespotting en verguizing die hen daarom ten deel viel. Sommigen van hen zijn nog in leven, en, die zich zeker wel kunnen herinneren, niet alleen het plaatsje waar zij voor het eerst als gemeente haar godsdienst uitoefenden; maar met welk een blijdschap zij vervuld waren toen de gemeente kon geteld worden onder de paleizen, waarin de Heere woont, en men er van zeggen mogt: God is in hare paleizen; Hij is er bekend voor een hoog vertrek ! Zien we op dat aantal jaren terug wat de Heere gedaan heeft ter eere van zijne waarheid en Koe Hij de gemeente verzorgd, bewaard en uitgebieid heeft; alsmede hoe Hij dit huis de gemeente toegediend heeft; dan roepen wij u allen toe: «Komt maakt God met mij groot en laat ons zijn naam te zamen verhoogen!" Nooit heeft iemand het kunnen denken , dat de Heere zulke wegen met de gemeente zou hebben bewandeld. Heeft zij het zichzelven waardig gemaakt? Neen, o neen! maar het heeft Hem behaagd om het woord ook in dezen te vervullen. «Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uwe wegen zijn niet mijne wegen, spreekt de Heere; want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegen en mijne gedachten dan ulieder gedachten." Niemand kan er ooit eenigen roem van wegdragen dat dit huis des gebeds te dezer plaats gesticht is. De gangen van Gods voorzienig Bestuur zijn in de stichting van dit huis zóó zigtbaar geweest, dat wij er vrijmoedig van mogen zeggen : «O, groote God ! geduchte Heer! Uw gangen zoo vol roem en eer, Zijn aan Üw volk gebleken." Maar wat zal nu dit huis heerlijk doen zijn? Voor het uitwendige blijft er niets te wenschen over; maai al waren nu al de wanden met zilver en de vloer met goud overdekt, niets dat stoffelijk is kan dit huis heerlijk maken.
3,625
MMKB07:001670007:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 46, 1884, no. 4976, 20-01-1884
null
Dutch
Spoken
7,735
13,969
Maandag, 21 Januari 1884. jy» 4976 WEEKBLAD VAN HET RECHT.' RECHTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. ZES-EN- VEERTIGSTE JAARGANG. JUS ET VEEITAS 71;^ i7„.7 ■».. — 1 uiaa verscnijnt aes Maandags en uonaeraags, en om ae veertien dagen des Dinsdags. — l'rijs per jaargang f 20; 1 ƒ1.00 verhooging — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers. veertien dagen des Dinsdags. — Prijs per jaargang f 20; voor de luitensteden franco per post met *eael. — JBiidraaen. hriwipn. p,nz.. fm.no.ci aart. rfp TTiinPwro HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN". Kamer van Strafzaken. Zitting van den 19 November 1883. Voorzitter, Mr. F. B. Coninck Liefsting. Hangt de in art. 172 C. P. bedreigde boete af van de schadeloosstelling welke de benadeelde partij, na gedeeltelijke vergoeding door een derde, nog te vorderen heeft, dan wel van de schade die onmiddellijk door het misdrijf wordt veroorzaakt ? — lu laatstgemelden zin beslist. D. C. H., oud 51 jaren, geboren te Ermeloo, thans zonder beroep, vroeger ontvanger der gemeente Putten, in hechtenis, is requirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van den 16 Aug. 1883, waarbij hij is schuldig verklaard aan het als ontvanger verduisteren van aan het publiek behoorende penningen tot een bedrag van f 7000; dus meer dan f1500; die uit hoofde "van zijn post hem in handen waren gesteld, en, met toepassing yan. J69 en *72 Strafrecht en art. 2 der wet van den 29 18P4 (<?thl '* no* 102)> alsmede art. 1 der wet van den 22 April t f k +' r°' veroordeeld tot eene tuchthuisstraf van 5 jaren n o etaling eener geldboete van f 600; met bepaling dat, zoo cie vei oordeelde de geldboete niet betaalt binnen 2 maanden na aanmaning, deze zal vervangen worden door eene gevangenisstraf van 1 maand, met bevel dat een extract van het arrest zal worden gedrukt en aangeslagen in de gemeenten Arnhem en Putten, en tot teruggave der stukken van overtuiging aan eigenaar of rechthebbende en met verwijzing van den veroordeelde bij lijve in de kosten. Nadat was gehoord het Terslag van den Raadsheer Hingst, en de advocaat van den req., Mr. W. Thokbecke, de voorziening nader >0 pleidooi had toegelicht, heeft de adv.-gen. van Maanen de volgenue conclusie genomen : li n°°g Achtbare Reeren! Als eenig middel van cassatie tegen arf8 Jan„ <*t^erechtshof te Arnhem is voorgesteld : Schending i , , ' , "•> omdat het Hof tot basis voor de bepaling dei- is t 66 ®enoInen> "iet alleen wat de req. ex delicto verplicht 1 eiug te geven aan de gemeente Putten, den persoon tegen wien let misdrijf gepleegd is, maar ook hetgeen hij uit anderen hoofde schuldig kan zijn aan derden, wegens het door dezen als borg "etaalde; blijkende het bedrag dezer laatste betaling niet uit het arrest a quo, zoodat niet vaststaat wat door den req. aan de gemeente Putten moet worden teruggegeven en daarmede de grondslag voor de bepaling der boete ontbreekt. "Voor den req. is beweerd, dat voor de berekening der boete alleen mocht in aanmerking komen het bedrag der schade, dat de misdadiger moet teruggeven aan de beschadigde partij, in casu de gemeente Putten; die boete mocht slechts bedragen van '/lt tot '/4 van de schade, welke deze gemeente, ware zij civiele partij, konde vorderen en niet een gedeelte van het verduisterd bedrag. De broeder en borg Tan den req. zou de f 5000, door hem als borgtocht gesteld, voldoen .^a(* dutten slechts f 2000 te vorderen, doch vermits het lest niet beslist dat die borgtocht tot dat bedrag is voldaan, zal ^omtrent een nieuw onderzoek noodig zijn. et d<r ' -I^2 sP1-eekt echter m. o. in het algemeen van le quart tot de restitutions et indemnites, zonder dat te beperken Bovent1'perS<inen teSen wclke het misdrijf rechtstreeks was begaan, den hm' i' •• Semeente Putten mocht al door den borgtocht van „i. ,er Z1-m gedekt, voor een gedeelte van de door haar geleden f onnn' schade die de req. haar berokkende bedroeg toch geen 00 maar f7000; stel dat een derde bovendien de f2000 aan utten voor den req. voldeed, zou er dan geene boete moeten worden opgelegd 1 Neen, dat is niet het recht begrip van de indemnites, daaronder Wordt verstaan het bedrag van hetgene de misdadiger zich wederrechtelijk heeft toegeëigend ; de schade door zijn misdrijf teweeggebracht is de maatstaf voor de geldelijke straf en daarom spreekt ar'. 172 van schadeloosstelling. Het bedrag daarvan werd ook onder het Fransche recht, wanneer er geen partie civile in het geding wis, door den rechter vastgesteld, gelijk dit met juistheid in het geklaagde airest is gedaan. De Fransche schrijvers zijn omtrent de berekening van de hoegrootheid der boete van dezelfde meening ; VARNot zegt: C'est toujours la valeur des choses soustraites, quidoit ctre pri8e en conside'ration (ad art. 172 no. 5) ; Ciiauveau no. 1781 sub. 3„_ Dalloz Forfaiture no. 481 en Blanche zegt: dans s cas eomme ceux de 1'art. 172, Tarnende s'éléve ou 'sabaisse CT Cn 0,quetite' du benefice ille'gitime ou des dommages inte'rêts Mi-'lc Cn 276)' halve ik™t' daar°m het voorgestelde middel ongegrond voor, wes- stelde vo 5er. heb te eoncludeeren tot verwerping van de inge- kosten orzieninS met veroordeeling van den requirant in de Genl0°ë'\Raad enz" hii ui °'>- ,. m^ddel van cassatie, namens den req. voorgesteld Hof tot b01' dende: Schending van art. 172 C. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 23 November 1883. Voorzitter, Mr. C. L. be Vos van ïTederveen Cappel. Moge bij eene vervolging van een der in art. 30, al. 2, der wet van 7 April 1869 (Stbl. no. 57) bedoelde ambtenaren, de boete en kosten waartoe de beklaagde veroordeeld wordt, krachtens art. 52 C'. P., invorderbaar bij lijfsdwang worden verklaard? — Neen. De officier van justitie bij de Arrond.-Rechtbank te Alkmaar is requirant van cassatie tegen een vonnis van die Rechtbank, van den 28 Aug. 1883, waarbij H. P., oud 54 jaar, deurwaarder bij de Arrond.-Rechtbank te Alkmaar, geboren en wonende te Alkmaar, is schuldig verklaard aan het als deurwaarder in een door hem gedaan exploot uitdrukken van eene andere benaming eener maat, dan die in art. 3 der wet van den 7 April 1869 (Stbl. no. 57) genoemd, 3 malen gepleegd, en, onder aanneming van verzachtende omstandigheden, met toepassing van de artt. 3d, 7, alineas 1 en 2, 30, alineas 1 en 2, en 36 der genoemde wet, de artt. 52 en 463 Strafrecht, art- 20 der wet van den 29 Juni 1854 (Stbl. no. 102); veroordeeld tot 3 geldboeten, ieder van f 1 ; en in de kosten van het geding, boeten en kosten invorderbaar bij lijfsdwang. Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Pols, heeft de adv.-gen. Smits de volgende conclusie genomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Volgens art. 30 der wet van 7 April 1869 (Stbl. no. 57) neemt de burgerlijke rechter overeenkomstig art. 854 B. R. kennis van de overtredingen van art. 7 dier wet wanneer die door de in gemeld art. 30 bedoelde ambtenaren zijn gepleegd. De Rechtbank te Alkmaar is van oordeel dat het uit niets blijkt dat het de bedoeling van de wet zoude zijn, om daardoor aan de vervolging dier overtredingen het karakter van strafzaak te ontnemen, en derhalve moet aangenomen worden dat het de bedoeling is om alleen die ambtenaren te vrijwaren voor de schande verbonden aan de vervolging bij den gewonen strafrechter; acht daarom zoowel voor boete als kosten in deze art. 52 strafrecht toepasselijk en bepaalt dat de boeten en kosten (waarin de gereq. werd veroordeeld) zouden zijn invorderbaar bij lijfsdwang. De heer req. acht door deze beslissing gemeld art. 52 geschonden. Deze beslissing is inderdaad in strijd met talrijke arresten van den II. U., o. a. aangehaald bij de conclusie voorafgaande uw arrest van 28 Jan. 1881, Weelcbl. no. 4602, v. d. Honebt Gem. Zak. dl. 33, bl. 15 vgl. en in de Ned. Rechtspr. dl. 127, bl. 75, waarbij telkens is uitgemaakt dat de straften bedreigd tegen de bij art. 854 B. R. bedoelde overtredingen van ambtenaren, slechts kunnen worden beschouwd als disciplinaire maatregelen, zoodat bij veroordeeling tot die straffen art. 52 C. P. niet toepasselijk is. Bij het constante van deze jurisprudentie meen ik te kunnen volstaan met te verwijzen naar de gronden daarvoor in de bedoelde arresten en de daaraan voorafgaande conclusien aangevoerd, alsmede naar hetgeen tot ondersteuning daarvan in de memorie van cassatie wordt bijgebracht. Mijne conclusie strekt tot vernietiging van het beklaagde vonnis voor zoover daarbij de boeten en kosten zij n invorderbaar verklaard bij lijfsdwang, met instandhouding van het vonnis voor al het overige en veroordeeling van den gereq. in de kosten in cassatie gevallen. De Hooge Raad enz. Gelet op het middel van cassatie, door den req. voorgesteld bij memorie, luidende: Verkeerde'toepassing van art. 52 Strafrecht, door te bepalen dat de boeten en kosten zullen zijn invorderbaar bij lijfsdwang; Overwegende, dat, met toepassing van art. 52 Strafrecht, boeten en kosten bij het beklaagde vonnis invorderbaar verklaard zijn bij lijfsdwang, op grond dat, alhoewel volgens art. 30 der wet van den 7 April 1869 de burgerlijke rechter overeenkomstig art. 854 B. R. van de hier begane overtreding door een der aldaar bedoelde ambtenaren kennis neemt, echter uit niets blijkt, dat het de bedoe- linr» von WOt '7 011 (1 O >r i i r, nrvi r? Q O vrlr»/-»>« o II t« /In „ r». ""o * fj" uivuiuuui «tlli U.t. *Cl»UlglUg U1C1 overtreding het karakter van strafzaak te ontnemen, en derhalve ! mnnf nnncrpnnmmi wnvdon /int rln K,-»rl™ ir, nllo»n A;~ l iiuiuvuj Vit* l U U.C WCUVCllUg Jö VXU UilUCU UiC ambtenaren te vrijwaren voor de schande verbonden aan de vervolging bij den gewonen strafrechter; O., dat bij het voorgestelde cassatiemiddel te recht tegen deze beslissing opgekonen wordt; O. toch, dat, wat er ook zij van de bedoeling die de wetgever overigens gehad hebbe, juist uit het bij gemelde wetsartikelen bepaalde, om eene zaak als de hier bedoelde niet door den strafrechter maar door den burgerlijken rechter te doen berechten, en uit de plaatsing van art. 854 B. R., onmiskenbaar volgt, dat zoodanige zaak geene gewone strafzaak, noch de op te leggen boete eene correctioneele straf is, als bedoeld bij art. 52 Strafrecht, maar eene burgerlijke zaak en burgerlijke straf, al mogen ook, ter vereenvoudiging van vormen, de bij correctioneele zaken gebruikelijke voorgeschreven zijn; O., dat genoemd art. 52 mitsdien verkeerdelijk is toegepast: Vernietigt het beklaagde vonnis, doch alleen voor zooverre daarbij de boeten en kosten zijn invorderbaar verklaard bij lijfsdwang; Veroordeelt den gereq. in de kosten in cassatie gevallen. GERECHTSHOVEN. GERECHTSHOF TB AMSTERDAM. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 19 Januari 1883. Voorzitter, Mr. C. W. E. Vaillant. Raadsheeren, Mrs.: P. S. Noijon, F. J. A. Fles, A. van Eijk Bijleveld en M. H. 'sJacob. Adv.-Generaal, Mr. A. J. E. Jolles. Subst.-Griffier, Mr. H. E. Kann. Verzekering van een reddingpomp met stoomwerktuig en verder toebehooren, onder uitdrukkelijke bepaling in de polis : „op welk vaartuig bovengemelde Salvagepomp zich ook mocht bevinden. Kan eene subsidiaire vordering het eerst in hooger beroep worden gedaan? — Art. 348 B. R. — Niet beslist. 1°. De verzekeringmaatschappij „Schiedam", gevestigd te Schiedam, kantoor houdende te Amsterdam, 2°. de Nederlandsehe Zeeverzekering-maatschappij, gevestigd en kantoor houdende te Amsterdam, appellanten, procureur en advocaat Mr. W. H. K. Mouthaan, tegen A. D. Zur Mühlen, boekhouder der stoombootreederij voor het slepen van schepen aan het Nieuwe Diep en te IJmuiden van en naar zee, gevestigd te Amsterdam, geintimeerde, procureur Mr. P. G. van Ankooy, advocaat Mr. A. Philips. Het Hof, enz., Gehoord partijen; Gezien de stukken; Overwegende ten aanzien der daadzaken en de gevoerde procedures : dat de thans geintimeerde in zijne hoedanigheid van boekhouder der stoombootreederij voor het slepen van schepen aan het Nieuwe Diep en te IJmuiden van en naar zee, voor de Arrond.Rechtbank te Amsterdam tegen de thans appelleerende verzekering-maatschappijen heeft ingesteld, en dat hem bij vonnis van den 15 Dec. 1881 is toegewezen, met interessen en kosten, eene vordering van f 3500 voor assurantiepenningen wegens geheel verlies van eene door de appellanten verzekerde reddingpomp met stoomwerktuig en verder toebehooren ; dat tusschen partijen niet is betwist, dat het verzekerde voorwerp op den 1 Oct. 1880 door het volk van den geint. is gebracht aan boord van het op de Haaksch gestrande Russische stoomschip „Daliomey", dat het aldaar aanvankelijk met goed gevolg heeft gewerkt, maar dat wegens storm en hevige branding de „Dahomev" door het volk van den geint. moest worden verlaten, en het stoomschip met de pomp is verloren gegaan en wreggezonken; dat de grondslag van de vordering is ontleend aan de bewoordingen van de polis, dat de verzekering geschiedt op gemelde pomp, zich bevindende aan boord van eene der (met name aangeduide) stoombooten van den verzekerde, onverschillig welke of op welk ander vaartuig bovengemelde pomp zich ook mocht bevinden ; dat de Rechtbank beeft verworpen de met verschillende gronden aangedrongen verwering van de appellanten, dat het verlies voorgekomen aan boord van het vreemde schip geenszins onder het door hen aangenomen risico begrepen is ; dat de appellanten, voor dit Hof in hooger beroep gekomen, bij memorie ten principale dezelfde gronden voor afwijzing van de vordering hebben aangevoerd, en daarop hebben gevestigd hunne conclusie tot vernietiging van het vonnis en niet-ontvankelijk-verklaring, immers ontzegging van den eisch, en dat zij subsidiair, wanneer de bewoordingen van de polis mochten geoordeeld worden te omvatten het risico wanneer de pomp op een vreemd schip geplaatst was, alsdan vorderen nietigverklaring en vernietiging van de overeenkomst van verzekering, uithoofde van verzwijging van omstandigheden van zoodanigen aard, dat, indien de verzekeraar daarvan kennis had gedragen, de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten ; 4978. dat deze subsidiaire vordering, als geenszins in eersten aanleg gedaan, en bij art. 348 B. R. verboden, door den geint. is bestreden, en deze overigens tot bevestiging van het vonnis heeft geconcludeerd, over en weder met eisch van kosten ; In rechten : 0. dat het Hof zich vereenigt met de beweegredenen van het vonnis waarvan beroep, en mede van oordeel is, dat door de duidelijke bewoordingen van de polis : „of op welk vaartuig bovengemelde salvagepomp zich ook mocht bevinden'", wordt gedekt het gevaar waaraan het verzekerde voorwerp is blootgesteld bij overplaatsing op een ander vaartuig dan de eigen schepen van de reederij ; mits het, gelijk in het tegenwoordig geval, naar zijnen aard en bestemming worde gebezigd om aan een in nood zijnde vaartuig hulp te verleenen, redding te beproeven, en schipbreuk af te wenden, hetgeen tot den arbeidskring van de reederij behoort ; 0 voorts, dat uit het afzonderlijk verzekeren van deze reddingpomp moet worden afgeleid, dat zoowel de verzekeraar als de verzekerde het werktuig met al zijn toebehooren hebben onderscheiden van de weiktuigen, het tuig en den inventaris van de sleepbooten der reederij die met de namen genoemd worden; dat ook de bewering der appellanten, als zou de premie te laag zijn voor het gevaar wanneer de pomp op een vreemd vaartuig werd overgebracht, hem niet baten kan, vermits zij volkomen vrij zijn geweest de bedingen van het assurantie-contract of te maken of aan te nemen ; 0. dat de voorstelling van de appellanten, als zou de „Dahoraey1' op het oogenblik toen de pomp aan boord daarvan werd overgebracht, niet de benaming van een vaartuig hebben mogen dragen, maar een wrak zijn geweest, niet kan worden aangenomen, omdat van afkeuring als wrak niets blijkt; O. dat de vraag, of verzwijging bedoeld in art. 251 W. v. K. heeft plaats gehad, door het bovenstaande bereids ontkennend is beantwoord, en dat het derhalve onnoodig is te onderzoeken, of de op die stelling gegronde subsidiaire conclusie der appellanten, in de tegenwoordige instantie voor het eerst genomen, door de bepaling van art. 348 B. R. wordt gewraakt; Gezien art. 56 B. R. : Bevestigt het door de Arrond.-Rechtbank te Amsterdam op den 15 Dec. 1881 tusschen partijen uitgesproken vonnis ; Veroordeelt de appellanten in de kosten van het hooger beroep, door den geint. te verhalen tot het bedrag van f 206.32. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 9 Februari 188S. Voorzitter, Mr. C. W. E. Vaillant. Raadsheeren, Mrs.: P. S. Noyon, F. J. A. Fles, A. van Eyk Bijleveld en M. H. 's Jacob. Advocaat-Generaal, Mr. W. R. Op ten Noort. Substituut-Griffier, Mr. H. E. Kann, Huub van een winkel in een passage. —- Afbraak en verbouwing van be passage. — ART. 1590 B. W. Bestaat hier werkelijk grond tot toepassing van art. 1590 B. W.t daar de winkelbetimmering niet op zich zelve, maar als gelegen in de daarbij omschreven passage, het voorwerp der overeenkomst wasf — Ja. J. Roetemeijer & Zoon, gevestigd te Amsterdam, appellanten, procureur en advocaat Mr. W. Heineken, tegen de handelsvennootschap onder de firma Gebroeders Bleckmann, gevestigd en kantoor houdende te Arnhem, geintimeerde, procureur en advocaat Mr. J. Kappetne van be Coppello. Het Hof enz., Gehoord partijen; Gezien de stukken; Overwegende dat de appellanten, als verhuurders, bij vonnis van de Arrond.-Rechtbank te Amsterdam, dd. 29 Nov. 1881, opgrond van hunne wanpraestatie, met ontbinding der overeenkomst van huur en verhuur betreffende de winkelbetimmering, gelegen in de passage van het perceel in de Amstelstraat no. 14, te Amsterdam, zijn veroordeeld om aan de eischers, thans geintimeerden, als huurders, te vergoeden alle kosten, schaden en interessen door dezen geleden, nader te vereffenen bij staat, benevens de proceskosten ; O. dat de appellanten van deze uitspraak zijn gekomen in hooger beroep bij dezen Hove en hebben geconcludeerd tot vernietiging van dezelve en toewijzing hunner in eersten aanleg genomen conclusien, strekkende tot ontzegging, immers tot niet-ontvankelijkverklaring der ingestelde vordering; dat door geintimeerden is geconcludeerd tot bevestiging van hetzelve vonnis, over en weder met veroordeeling in de proceskosten ; O. in rechten: dat de beslissing des eersten rechters hierop is gegrond, dat krachten3 de huurovereenkomst van 1 Juni 1879, tusschen partijen erkend, de appellanten aan de geintimeerden tot ultimo April 1882 hebben verhuurd een winkelbetimmering voor den verkoop van sigaren en wat daarbij behoort, gelegen in de passage van het perceel 14 in de Amstelstraat alhier; dat die passage de communicatie vormt tusschen de Amstelstraat en den tuin van het koffiehuis der appellanten; dat dat koffiehuis en tuin niet meer voor het publiek toegankelijk zijn ; dat een passage is een doorgang in een particulier gebouw aan beide zijden uitkomende, hetzij op den openbaren weg, hetzij op eene plaats waar het publiek vrijen toegang heeft; dat een winkel wordt gehuurd met het oog op het debiet en op den stand, beide afhankelijk van het grooter of geringer aantal voorbijgangers ; dat dus niet de winkelbetimmering op zich zelve, maar als gelegen in de daarbij omschreven passage, het voorwerp der overeenkomst is; dat dus, wanneer de doorgang niet meer als een passage kan worden aangemerkt, in de inrichting van het gehuurde verandering gekomen is * dat het vroeger geexploiteerd koffiehuis en tuin zijn gesloten en dat het er niets toe doet of de deur, die daarheen leidde; is overgebleven ; dat de verplichtingen van appellanten niet blijken op een ander' te zijn overgegaan, en dezen dus voor de gepleegde wanpraestatie, sluiting van het cafe', die zij wisten dat, bij verkoop aau een ander, plaats zou hebben, aanspiakelijt zijn; O. ARRONDISSEMENTS-RECHT BANKEN. ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE. Openbare Algemeene Vergadering: op Zaterdag 12 Januari 1884. Installatie van Jhr. Mr. J. F. SCHUURBEOtUE BOEYE, ais Rechter-plaatsvervanger, Onder Voorzitterschap van Mr. F. A. T. Weve. Ten drie uur wordt de Vergadering door den Voorzitter geopend, die den griffier verzoekt den nieuw benoemden Rechterplaatsvervanger binnen te leiden. Jhr. Mr. J. E. Scheurbeque Bokte neemt tegenover den voorzitter plaats. de zaal binnengetreden, De Voorzitter verleent het woord aan den officier van justitie. De Officier van Justitie, Mr. E. Z. L. van dek Kemp, requireert dat tot de installatie van den nietiw benoemde zal worden overgegaan nadat voorlezing zal zijn gedaan van het Koninklijk besluit van benoeming en van de acte van beëediging en dat hem van dat requisitoir zal morden verleend acte. De Gbiffiek doet hierop voorlezing van: 1°. het Koninklijk besluit van 12 December 1883, no. 32, waarbij tot rechter-plaatsvervanger in de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage wordt benoemd, Jhr. Mr. J. E. Schnurbeque Boeye, advocaat en procureur aldaar; 2". van de acte van beëediging van den benoemde die den 2 Januari jl. voor hec Gerechtshof te's-Gravenhage heeft plaats gehad. De Voorzitter houdt daarop de volgende toespraak: Edel Achtbare Heer! Gij zijt door Z. M. den Koning geroepen om bij verhindering van een onzer diens plaats te vervullen. Gij hebt uw verzoek daartoe met gunstigen uitslag bekroond gezien. Wij wensehen u dearmede van harte geluk, en vertrouwen dat het vervullen dier betrekking u eene aangename taak zal zijn, al zij het ook te wensehen dat wij uwe hulp slechts zelden zullen hebben in te roepen en weinig van uwen bijstand zullen hebben te vergen. De rechterlijke betrekking, die gij thans bij plaatsvervanging gaat bekleeden, zal aanvankelijk wellicht eene vreemde gewaarwording bij u opwekken. Iets anders toch is het aan gene zijde te staan, zooals gij tot dusverre als advocaat-procureur en als waarnemend ambtenaar van het Openb. Min. bij een Kantongerecht hebt gedaan, of aan deze zijde te zitten ; iets anders, eene zaak of een feit van ééne zijde te beschouwen, of te beoordeelen, naar welke zijde eene soms duistere wetsbepaling of een betwist feit den evenaar moet doen overslaan ; eene vaak moeiielijke taak, vooral wanneer de door partijen gestelde feiten oprechtheid of duidelijkheid missen, of tegenstrijdige of weifelende getuigenissen de waarheid als met een nevel omhullen. De Rechtbank, die u op hare aanbevelingslijst plaatste, heeft getoond zich overtuigd te houden dat gij de vereischte bekwaamheid bezit om haar in die taak, wanneer het noodig is, behulpzaam t,e zijn Aanvaard dus uwe betrekking met^ vertrouwen ; op uwe kunde en uwe bereidwilligheid durven wij staat maken, en dat uwe benoeming ook ons aangenaam is, hiervan heeft onze aanbeveling doen blijken. De Vergadering wordt hierop door den Voorzitter gesloten. ARRONDISSEMENTS-RECHTBANK TE ROTTERDAM. Tweede Kamer. Zitting van den 1 December 1883. Voorzitter, Mr. A. A. Weve. Aanvaring. — Dwanoloods. — Exceptie van niet-ontvankelijkheid. — Art. 363 W. v- K- — Wet van 20 Aüg. 1859 (Stbl. no. 93). Ziin schivoer en reederii van het aanvarend schip ontheven van aansprakelijkheid voor de schade, wanneer daarop, tijdens de aanvaring ten loods (dioangtoöds) aan boord en in functie toas ? — Neen. De firma Watts Ward & Co., reeders van het voormalig stoomschip „Ethelwin", gevestigd te Londen, eischeres en geëxcipieerde, procureur Mr. H. A. Nieuwkamp, tegen 1°. J. Tennant, scheepskapitein, voerende het Engelsche stoomschip „Ottawa" en 2°. J. ET. Wood Calliford, wonende te Londen, reeder van het stoomschip „Ottawa", gedaagden en excipienten, procureur Mr. W. S. van Reesema. De Rechtbank enz., Gehoord partijen in hare conclusien en pleidooien; Gezien de stukken van het geding, allen voor zooveel noodig geregistreerd ; Overwegende, dat de eischeres feitelijk heeft gesteld, dat nadat op 24 Juli 1882, des namiddags ten 4 uur, haar stoomschip „Ethelwin" gevoerd door kapitein R. Campbell op hare reis van Portugalette nabij Bilbao met bestemming naar Rotterdam, beladen met eene lading erts uit zee komende voor den Nieuwen Waterweg was geankerd, het schip eenige uren later dien waterweg zijnde binnengestoomd, ten 7 y2 uur in den avond op eenigen afstand van de witte ton, liggende beneden de punt van het eiland Rozenburg, aan bakboords boeg zag aankomen gaande naar zee het stoomschip „Ottawa" gevoerd door den ln gedaagde, terwijl men ongeveer te gelijkertijd ook zag een kruisende tjalk of lichterschip, waarop de Ethelwin, zoo dicht mogelijk langs den zuidwal hield en uit voorzichtigheid wijl er vloed ging haar vaart zooveel mogelijk verminderde en de machine zelfs geheel liet stoppen ; dat intusschen de „Ottawa" den noordwal verliet, de rivier dwars over kwam steken in de richting van gemeld punt en alzoo in schuine richting op de „Ethelwin" kwam aanstoomen, waarop de „Ethelwin" wegens groot gevaar voor aanvaring haar roer nog meer bakboord liet liggen en hare machine met volle kracht achteruit liet werken ; dat echter de „Ottawa" met groote vaart bleef doorstoomen en dan ook nabij gemeld punt met den voorsteven de „Ethelwin" aan bakboordszijde aan den achterkant van den bak met zooveel kracht aanvoer, dat het dek der „Ethelwin" tot aan het voorluik openscheurde, en zulk een gat in het schip werd gestooten, dat weinige minuten later het geheele schip met de lading en al hetgeen zich aan boord bevond wegzonk, terwijl ter nauwernood de bemanning het leven er afbracht, welke aanvaring alzoo geheel te wijten is aan de schuld, nalatigheid of slechte zeemanschap van den ln ged. of zijn scheepsvolk, zooals de eischeres dit een en ander nog nader trachtte aan te toonen, onder bijvoeging dat de 2e ged. als reeder van de „Ottawa" voor de handelingen van den lnged. ten deze aansprakelijk is; O., dat de eischeres op grond hiervan concludeerde in voege als bij dagaarding en conclusie van eisch omschreven is; O., dat de gedaagden deden zeggen, — onder erkenning der voormelde collisie tusschen genoemde 2 stoomschepen en van het zinken van de „Ethelwin" — dat de „Ottawa" ook zware schade heeft beloopeu en ter reparatie naar Rotterdam is teruggekeerd; dat de le ged. hoewel vreemdeling volgens de hier te lande vigeerende wetgeving genoodzaakt is geworden bij ziju vertrek van Rotterdam aan boord te ontvangen, ten einde de „Ottawa" de rivier af en in zee te brengen, den rivierloods P. A. J. Veeling, aangesteld door of van wege den Staat, welke loods nu tijdens voornoemd ongeval alzoo was uitoefenende het bevel van de „Ottowa" en de bewegingen van dit schip voor en na gezegd ongeval uitsluitend door dezen zijn bevolen en bestuurd geworden, zoodat niet de le ged. maar de loods zoo er schuld is schuld heeft aan de collisie, op grond van welk een en ander de ged, concludeerde tot nietontvankelijkheid van de eischeres in hare vordering cumexpensis; dat de gedaagden, zonder praejudicie van deze exceptie, ten principale beweerden, ouder ontkenning der door de eischeres gestelde feiten, die de aanvaring zouden moeten staven, dat de schuld der aanvaring niet aan de zijde der „Ottowa" kon worden aangenomen en de „Ethelwin" zeer gemakkelijk en in allen gevalle beter dan de „Ottowa" het ongeval had kunnen voorkomen, zooals de gedaagden dit een en ander trachtten uiteen te zetten, waarna de gedaagden onder reserve hunner rechten wegens toegebrachte schade aan de „Ottowa" tegen de eischeres en daarvan akte verzoekende, concludeerden tot niet-ontvankelijk-verklaring immers tot ontzegging der vordering, cum expensis ; O., dat de eischeres bij repliek op de exceptie antwoordde dat niettegenstaande een loods aan boord is, de schipper met het voeren van het schip belast blijft en aansprakelijk tegenover derden, niet alleen zoo de aanvaring plaats had door de schuld des schippers maar ook door die vau zijn scheepsvolk, waartoe in ieder geval ook gerekend moet worden de loods van wien de schipper zich bedient, terwijl de eiseher ten principale, onder overgifte van het proces-verbaal van voorloopig getuigenverhoor dd. 4 Juli 1882, aanbood door getuigen te bewijzen de feiten bij dagvaarding gesteld, alsmede van het feit dat de Ie ged. Wtn het oogenblik dat hij de reis begint totdat hij met hetzelve ter goeder reede of in behouden haven zal zijn aangekomen ; dat al verder de schipper de persoon is die alle mogelijke naarstigheid, toezicht en zeemanschap moet gebruiken en in het algemeen aansprakelijk is voor schadevergoeding door ontrouw of schuld in de uitoefening van zijn beroep veroorzaakt zoowel jegens den desbetreffenden eigenaar als jegens de reederij en mede ook voor alle schaden in die gevallen, waarin het Wetboek van Koophandel hem verder nog jegens derden aansprakelijk stelt ; O., dat uit deze algemeene beginselen alzoo volgt, eensdeels dat de schipper is de uitsluitende gezagvoerder van en op het schip, naar wiens bevelen allen op het schip zich hebben te gedragen en anderdeels dat hij aldus is de verantwoordelijke persoon jegens derden; O. dat nu wel de wet in art. 363 W. v. K. den schipper verplicht alom waar de wet, de gewoonte of de voorzichtigheid zulks gebiedt zich van de noodige loodsen te bedienen, doch dat hierdoor geen inbreuk wordt gemaakt op de beginselen hiervoren vermeld; dat wanneer toch de schipper, die nimmer kan worden genoodzaakt, zooals ten onrechte door de gedaagden bij hare conclusie van antwoord wordt gesteld, een loods aan boord te ontvangen gelijk nog nader zal worden aangetoond, — een loods aan boord neemt, die loods daardoor niet treedt in de plaats van dien schipper of taens scheepsgezag overneemt, maar alleen als meerder bekend met of meerder kennis hebbend van het vaarwater waarin de schipper zich met zijn schip begeeft tegenover dien schipper moet worden geacht te zijn de gids of de bijstand in het veilig koersen van'dat schip in dat vaarwater; dat nergens in het W. v. K. dan ook de bepaling is te vinden, dat de schipper een loods aan boord hebbende, afstand zou doen van zijn gezag als zoodanig of dit op den loods zou doen overgaan, hetgeen dan ook geheel in strijd zou zijn met de beginselen hier voorop gesteld en waartoe voorzeker alsdan eene opzettelijke wetsbepaling zou worden vereischt; O., dat het W. v. Iv. de vervanging van den schipper door een ander nergens toelaat dan alleen in geval van ziekte vóór den aanvang der reis, en dan nog wel met toestemming van de betrokkene personen (art. 356 W. v. K.) terwijl die vervanging gedurende de reis door een van het scheepsvolk uit den aard der zaak alleen dan nog zou kunnen plaats hebben, ingeval de schipper hetzij door sterfgeval hetzij door ziekte buiten de mogelijkheid wordt gesteld zijne functie op het schip waar te nemen; dat het beginsel dier met-vervanging dan ook blijkbaar zoo s le"g mogelijk in het Wetboek van Koophandel wordt gehandnaatd kennelijk met het oog op de groote belangen en waarborfoT.;™10 aarmede gaan gepaard opzichtens derden jegens wie de WeJdcr.de ^gevolge art. 321 W. v. K. voor hem aani • *e eriJ aansprakelijk, behoudens ieders verhaal op anderen indien daartoe termen bestaan; U.t dat de wet ingeval van aanvaring dan ook niet gewaagt i.an eene vordering of actie van derden tegen een met hen niet 111 betrekking staanden loods, eene vordering trouwens in het algemeen van twijfelachtige waarde — maar wel en alleen die regelt en bepaalt tegen den schipper, wiens schip de schade veroorzaakt door diens schuld of van zijn scheepsvolk ingevolge de bepaling van art. 534 W. v. Iv. — behoudens zijn mogelijk verhaal op de officieren en het scheepsvolk ; dat nu ongetwijfeld een loods tot de scheepsbemanning waarover de schipper het gezag voert, gerekend mag worden te behooren; ■: toch daaromtrent: W6t ,die iu arti 363 W. v. K. den schipper verplicht <Stb! nn Tm i°°d,S te ^dienen, is de wet van 20 Aug. 1859 tL '+ / houdende bepalingen op den loodsdienst voor zee- 23Tn iR7T?o»n8eVOl8e art' 2 diel' wet bij Kon. besluit van a- ' ,. ' no- 2,r0 is vastgesteld een algemeen reglement op dien dienst; b dat nu, zooals hiervoren reeds is aangestipt, de wet van 1859 ^ cl is waar in art. <j. gezegde wet bedoelde loods- en reisgeld ; diens'tb6» nZ-°° tusscllen den loods en den schipper ontstaat een schip en rii S °f dienstverhoudiug ten nutte of dienste van het bernnriT,;..™6 ,B derhalve in dien zin als tot de beloonde scheeps- dat 1 ' ?eacilt moet worden te behooren ; den 1 11,erUlt v°igt dat wanneer de aanvaring door schuld van «• oods mocht hebben plaats gehad desniettemin de schipper ƒ> aansprakelijk voor de schuld van den tot zijne scheepsbemanbehoorenden loods is de aansprakelijke persoon, tegen wien dan ook de bedoelde vordering moet worden ingesteld ; O., dat de gedaagden nog hebben gedaan een beroep op evengemelde wet van 1859 en meer bepaald en in het bijzonder op voormeld Algemeen Reglement in dien zin dat daaruit zou blijken hoezeer niet de schipper maar de loods aan boord van diens schip als zoodanig handelende alleen zou zijn de verantwoordelijke en oppergezag hebbende persoon ; O., dat echter dit beroep noch is gegrond noch ook inbreuk Haakt op hetgeen hiervoren is uiteengezet; , .at toch uit de bepalingen van bedoeld Agemeen Reglement jj.l'jk blijkt dat de loods, aangesteld door den Minister van üi^11?e'- a^s vertegenwoordiger van den Staat, wel is waar in de daari611'"® Z'JU dienst verantwoordelijk wordt gesteld als andere doQh dat die verantwoordelijkheid even als elk n dat Reglement bedoeld niet antiers is dan eene strafdat da 6 Cn eene Jeoens den Staat; ment all °°^ in8evolge de bepaling van art. 83 van dat Regleineevolo-p0 ,overtl'edingen daarvan ook strafbaar worden gesteld straffen tezen T' Van 6 Maart 1818 (-StbL n0" 12) omtrent de te spreke f v- overtredingen van algemeene verordeningen uit stellen ■ ° Provinciale of plaatselijke reglementen vast te wanneer' '30ve^d'en nergens in het Reglement wordt bepaald dat van 2j^r ds aan boord van een schip in de uitoefening verantw handelt, hij daardoor in de plaats en als alleen treden en '.r van den mede daarop aanwezigen schipper zoude dat inte 16nS scbeepsgezag alzoo zoude overnemen ; schipper ^endeei verschillende bepalingen van dat Reglement den hnnrri ° S 9e*agvoerder erkennen ondanks het tegelijkertijd aan dat U- Tan deu i°0(is J Rpo-Ip Z" meer bepaald blijkt uit alinea 2 van art. Benoemt tot Rechter-Commissaris enz. ; Reserveert de uitspraak omtrent de kosten van dit incident tot aan de eind-beslissing. (Gepleit voor de eischeres en geëxcipieerde Mr. E. E. van Raalte, en voor de gedaagden en excipienten Mr. W. S. van Reesema.) MEN GEL WERK. EEN" PALIMPSEST. Difficile est satyram non scribere IüVENAMS. 2. Voorwaar, ik zeg U: den neus niet te steken in eens anders leelijke streken, en daarover nooit den staf te breken; 3. Want de tong is een tweesnijdend zwaard, en het woord een gevleugeld paard, niet te stuitcu in zijn vaart; 4. In plaats van kritiseeren, zal het Ü goed zijn, honing te smeeren om den mond van groote en kleine heeren ; 5. Aan kritiek heeft elk het land; maar likt gij een deftigen klant, dan draagt hij U op de hand celera désiderantur. Gij raadt het, schrandere lezer! — Een Amstelveensclie turftrapper vond me daar in de kluiten een papyrus, dien ik voor een zuur gezicht kocht. Met stalen vlijt paste ik de kunst van Angelo Mai toe, en, ja wel, daar kwam het te /Voorschijn, het kostbare stuk, waar de geleerden jaar en dag nsfar zochten : die beroemde brief van Sint-Siropius, die zulke gulden waarheden bevat, dat zijne wijze lessen steeds met angstvallige stiptheid nageleefd werden, al ontbrak de echte tekst, dien ik U thans cadeau geef. Gij ziet, het begin ontbreekt en het einde is er niet; maar er zijn zooveel dingen, vooral redeneringen, in de wereld, waar kop noch staart aan is, dat ook deze kostbare oorkonde het wel zonder die sieraden stellen zal. Nu kunnen de waanwijzen eens uit authentieke bron vernemen, wat hun te wachten staat. Er zijn van die bemoeiallen, kamergeleerden, letter wormen, en hoe ze verder terecht uitgekreten worden, die degelijkheid, waarheid, recht, wetenschap en verder fraais verlangen; ofschoon dat onpraktische volk met open oogen kan zien, dat bluf en onzin het langste eind trekken ! Er zijn van die wereldhervormers, die vorderen, dat men klaren wijn schenke, ofschoon er duidelijk geschreven staat, dat het alleen in troebel water goed visschen is! Er zijn van die doordravers, die het harnas aanschieten voor mishandelde rijken en armen, en aan groote fatsoenlijke lui harde noten te kraken geven ; ofschoon nooit iets voordeeliger bleek dan te huilen met de wolven in het boseh ! Die zoogenaamde onafhankelijken komen me voor, stekeblind te zijn als mollen. Wat winnen ze met hun drukte ? Hun wartaal, die ze het onbewimpelde woord van den vrijen man noemen, geloof ik, maakt een slechten indruk, en de nieuwsbladproponenten zwijgen er over — als moffen, of zuchten over 's menschen verdorvenheid. Zoo moeten die bedillaars maar varen! En het ligt er niet aan, dat gemelde predikers traag zijn. Och, heer, neen ! Ze schieten uit hun slof als uw konijn met vijf pooten geboren wordt, of als ge — benijdbaar kunstenaar! — het beest aan een extra-poot helpt; ze vullen kolommen als de bedienaar van het ongoddelijk socialistenwoord de gemeente sticht — maar ze laten, volkomen juist! merken, dat die onbetamelijke eischers van rede en zede op ieder gebied, van geleerdheid en verdere hoofdbrekende akeligheden beter deden, den mond te houden. En om nu van mijn kant die dwaze voorvechters ook eens een knauw te geven, openbaar ik mijn palimpsest. Gelukkig, dat meer en meer stemmen in den lande opgaan om die opgeblazenen te beschamen ! Hebben wij nog niet pas in de Tweede Kamer een uitstekend man gehoord, die de dissertatiën wil afschaffen ? . Of hij gelijk heeft! De deur moet voor al wat onbeduidend is nog wat wijder geopend worden; de vergaarbakken onzer hersenlooze schedels, de openbare collegiën, zijn eigenlijk nog veel te veel hier en daar met ouderwetsclie veelweters bezet. Een der machtigste middelen om iemand te leeren ; het geleerde te verwerken; er partij van te trekken voor zich en de maatschappij ; zich in stijl en logische bewijsvoering te bekwamen, behoort ten spoedigste afgeschaft! Heeft Thomas van Kempen niet gezegd: „veel weten baart veel kwelling?" 't Is waar, ge wilt antwoorden: „veel niet-weten baart nog meer kwelling;" maar Thomas zou dat niet aannemen. Van oudsher waren de Thomassen ongeloovig, en ge zoudt — loon naar werken! — op uw pedanten neus mogen tijken I Bovendien, als de heeren wat onbedrevener vau de hoogesehool komen, dan kan dat geen kwaad. In al die wijsheid zit het hem ook niet! De holle bollen zijn zeer geneigd tot knikken, en de ja-broêrs zijn de slechtsten niet. Men moet ook menschlievend zijn, en de ezeltjes verwelkomen en koesteren; wie weet, wat goede diensten ze soms nog bewijzen, als ergens een leeuw ziek ligt.... Wij zullen, als het schrandere voorstel (ad Kolendas Graecas) wet wordt, wel uitmuntende geschriften missen; maar dat gaat mij niet aan: ik ben binnen. Daar staan de dissertatiën van Mrs. F. S. van Hierop, (1) V. de Steers en Adriaan Heemskerk ; van Mrs. G. de Bosch Kemper, A. Polak en G. A. van Hamel, (2) van . . . . ja, in een woord: tot die van Dr. E. H. M. Thijssen, Mrs. J. J. I. Harte en D. Simons, welke Utrecht, Amsterdam en Leiden tot sieraad strekken. Wat het laatste betreft, ik leerde dat^ eerst kennen toen het in den handel verscheen, omdat nDe Vrijheid der Drukpers" mij belang inboezemt. Wat degelijk, doorwrocht geschrift! Flinke stijl en grondige kennis van het onderwerp schenken het eene groote kracht. — Bewijs?.... Sla op, waar ge wilt, b.v. blz. 200 en 201. Daar wordt eene deiminst gelukkige bepalingen van het jong geboren Strafwetboek behandeld met eene helderheid, volledigheid en zinrijke beknoptheid, dat ge in weinig oogenblikken de zaak kent en het lezen van boekdeelen besparen kunt. Ik ben wat in mijn schik, dat de geëerde proefschrift-afschaffer te laat op die gelukkige gedachte kwam, om Mr. Simons te beletten, mijne boekerij te verrijken. Al is het geen proefschrift, ik wil toch een enkel woord over een ander werk zeggen — altijd met het oog op mijn palimpsest. Ge ziet daar „De beginselen van het hedendaagsch Faillietenrecht.'" Op beschaafden toon, en met die vastheid, welke de stevigheid van den juridischen bodem verraadt, geeft Mr. de Marez Ovens zijne meeningen, welke bij nauwkeurige toetsing, van zuiver gehalte blijken. Daar is een boek met een schat van leering en het eigenaardige, dat er eene bekoorlijkheid in ligt, welke de lezing eene uitspanning maakt. Het is van blijvende waarde. — Een voorbeeld ? Grijp maar in den blinde ! Daar hebt ge blz. 58 en volgende. Die stokoude leer van Holties, Kist, den Hoogen Raad nopens de inschrijving na faillietverklaring eener te voren geldig verkregen hypotheek, welke den grondslag van het faillietenrecht zoo heerlijk verwoest, wordt in hare heilige onnoozelheid met groote zeggingskracht ter bewondering aangeboden. Onder het commentarieeren van den Codice de Commercio bevond ik, dat de eerste Italiaansche juristen juist dezelfde beginselen huldigden als Mr. J. C. de Marez Ovens, en art. 710 (3) daarvan het gevolg was. Ex ungue leonem. Nu is het vereerend voor ons land, werken vol wetenschap en gezond verstand, in fraaie taal en heldere dialektiek te bezitten maar de zaak eens op de keper beschouwd ! Zouden mannen als Mrs. J. C. de Marez Oyens, M. Th. Goudsmit, D. Simons, in plaats van jaren te werken, te deuken, en eerst daarna de rijpe vruchten hunner studiën aan te bieden, niet practischer handelen met de pen te verwisselen voor de bluftrompet ? Zullen zij het dan niet oneindig gemakkelijker heel ver brengen ? Ui) bespeurt, ik kom weer met miin nalimnsest op de proppen. En te recht, de vermaarde dissertatie-afschaffer heeft er, ofschoon overtollig, de waarde van bewezen. Let maar eens op, hoe men eigenlijk hier te lande vooruit komt! Een kritische sprinkhaan wipt in zijn tafelstoel, dien hij, door een optisch bedrog, voor rechterszetel aanziet, en rammelt over alles en nog wat Rijk is zijn loon : "r Heelal, het gansche volk staat van den man verstomd; En weet niet, hoe één hoofd aan zooveel wijsheid komt! Mij dunkt, als ik het eens probeerde, dan gelukte mij dat ook; en zoo werd ik een man van belang zonder te blokken als een verjaarde letterzifter. De brief van Sint Siropius bewijst, in wat heerlijk land wij wonen. Ware verdiensten worden hier hoog gewaardeerd. Wie verleden zomer eene vaderlandsche krant inzag, mocht zich vaak verheugen over de opgewondenheid, gewekt door de grootsche feiten, waarvan het Amsterdamsche stadhuis weergalmde. Naar de beschrijvingen te oordeelen, werd daar voor de eer der stad gestreden, dat woestijngevechten tegen beren en tijgers er bagatellen bij zijn. Toch gold het uitsluitend een onverschrokken aanval op gebraden katten en soortgelijke lekkernijen, die een kundig wihlbraadhandelaar per abuis voor hazen ter markt gebracht had. Maar de zege was dan ook volkomen: geen enkele kater ontkwam ; en den anderen ochtend konden zijne naneven zich nauwlijks meer vergasten aan de afgekloven beentjes. Er waren patriotten, die zich meer dan eens per week de maag bedierven, ten koste der belastingschuldigen. Zooveel getroostte men zich voor den luister der hoofdstad! Geen wonder, dat die zelfverloochening door de onpartijdige pers werd gehuldigd! Ik denk er over, meê te jubelen — mits ik eerst mijne gekaapte dubbeltjes terugzie. Men moet het erkennen: wie iets voor zijn land doet, kan er op rekenen, dat hij geen ondankbare rekels, geen door partijziekte verblinden, geen stompzinnige menigte zal aantreffen. De geschiedenis bewijst het. Onder de sieraden des lands staat een ernstig geleerde, een degelijk vorseher, een schitterend redenaar, een scherpzinnig opmerker, een meesterlijk dialektikus. Bovendien verheft hij zich torenhoog door een edel karakter, eene grootmoedige denkwijze. Amsterdam begreep dan ook tot tweemaal, dat het in aanzien zou stijgen, indien het door dien heros vertegenwoordigd werd. Edoch, het wonderlijke verschijnsel deed zich voor, dat eenigen hem, „niet ernstig" genoeg oordeelden. Ja, zelfs mannen, die uitmuntten door geleerdheid en burgerijver beweerden dit. En zoo hoorde men langs den Amstel zelfs achtenswaardigen hierover klagen Hercules kwam niet in den Augias-stal, hoe dringend daar ook noodig. Ik weet niet, of de heeren den Florentijnschen staats-secretaris (1) Op art 846 van het Italiaansche Handels wetboek kon ik mijn voordeel doen met Mr. v. Nierop's „Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid," en ten slotte getuigen: „on y rencontre les principes, qui ont guidé le législateur Italien au Titre VII." Van de werken des afschaffers kwam geen enkel mij te pas. (2) Ook over zijn proefschrift, dat waarlijk een vuurproef kon doorstaan, mocht ik spreken in den Commentair onder art. 59 C.d. Comm. Italien, luidende: „La vente commerciale de la chose d' autrui est valable." (3) Ziehier het oorspronkelijke met mijne vertaling: Art. 710. Le inscrizioni ipotecarie prese in virtu di un titolo rieonosciuto valido non sono comprese nelle disposizioni degli articoli precedenti, purchè siano anteriori alla sentenza dichiarativa del fallimento. Les inscriptions hypothécaires prises en vertu d'un titre reconnu valable ne sont pas comprises dans les dispositions des articles précédents, pourvu qu'elles soient antérieures au jugement déclaratif de la faillite. K°. 49? 6* Nicolaas MAcchIAvelli voor een ernstig denkei' en geleerde houden. Toch staat van hem geboekt: „ed anchs nelle adunanze della Signoria, appena apprioa la bocca, che destava ognuno alle rise: en zelfs in de vergaderingen der hooge regeering, opende hij nauwltjks den mond, of hij bracht ieder aan het lachen.'''' In "55 en '56 woonde ik te Londen en bezocht zeer vaak White Hall. Het waren de gouden dagen van Palmehston en andere beroemde mannen, die sedert het zekere voor het onzekere verwisseld hebben. Als zij het woord zouden voeren, kwam een glans op ieders gelaat; en alleen de wijze waarop Palmeeston opstond, een blik. om zich wierp en een oogenblik toefde vóór hij, aanvankelijk langzaam en zacht, sprak, deed de hoorders lachen. Zeldzaam begaafden blijken meestal geestig; slechts weinigen hunner zijn in den zwaarmoedigen hoek geboren. Met dat steentje : „niet ernstig" werd immers ook naar andere hoogst bekwame mannen: naar Mr. Jacob van Lennep, naar Mr. A. S. van Nierof gegooid ? In Nederland is het de eerste eisch in den bekleeder eener gewichtige plaats, dat hij een gezicht trekt, als een oude pooier, die het pootje heeft; dat hij zijn hals in een el hagelwit linnen hult, dat hij stokstijf ter vergadering zit met een lang gezicht, vol domheid Hé, wat verspreek ik me daar ! ik bedoel: overijling nog een heiligschennis begaan Nederland bezit een ander edel man : rijk aan wetenschap, aan karakter, aan burgerdeugd. Het staatkundig vernuft, dat, gelijk wijlen mijn collega Benjamin Disraeli, de gravenkroon verwierf: et par droit de conquête et par droit de naissance, had het geluk op dien schat de hand te leggen, en daardoor aan zijn land een onmetelijken dienst te bewijzen. Gevierd door al wie rechtschapenheid, talent en wetenschap hoogschatte, meende Delft de fortuin de hand te moeten reiken, en die schoone werkkrachten vrucht¬ baar te kunnen maken voor het algemeen welzijn. Het rekende buiten den waard: Jan Rap, die zijn maat m t geweer nep. Het tweetal begon te kriischen, dat hooien en zien verging. De fraaie vinding „niet ernstig" kon geen dienst doen ; maar dat bleek geen hinderpaal; want nu weerklonk het: „idealistf' en al wat nooit een ander idee in den platten kop had gebroeid dan een lomp en plomp en stomp; en al wat nooit in staat was geweest eenig idee het aanzijn te geven, spande zaam tegen den naar geest en ziel verhevene.
17,690
MMUBVU04:001923111:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 20, 1872, no. 4, 26-01-1872
null
Dutch
Spoken
7,783
13,915
N". 4. Twintigste Jaargang. (Eerste Kwartaal.) 1872. STEMMEN UIT DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLANE (Ten voordeele der Theologische School te Kampen.) Joël 11 : la. Blaast de Bazuin. Vrijdag, 26 Januarij 1872. Zijne barmhartigheid is van geslachte tot geslachte over degenen die Hem vreezen. Luk. 1 : 50. Dit Blad wordt wekelijks, des Vrijdags uitgegeven. Abonnementsprijs, per drie maanden, franco per post, door geheel het Rijk ƒ 1.50. Voor Amerika en Zuid-Afrika f 2.50. Voor Oost-Friesland f 2—. Abonnementen buiten het Rijk moeten per kwartaal vooruit worden betaald. Prijs van afzonderlijke noinmers 12ï ct. Uitgever: S. VAN VELZEN TE KAMPEN. Prijs der advertentiën van 1—10 regels f 1.—; elke regel meer 10 ets. Boekhandelaars-advertentiën 3/2 maal. — Advertentiën en bestellingen gelieve men op werkdagen vrachtvrij te adresseren aan den Uitgever; Kerk- en Schoolnieuws, benevens in te zenden Stukken aan de Redactie te Kampen. Bij dit nr. behoort een Bijvoegsel. Wet en Genade. VII. Zoo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij nit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. Gal. 3 : 24. De beteekenis en het doel der wetgeving op Sinaï, in betrekking tot Christus en de genade, wordt ons in bovenstaand Schriftwoord duidelijk bekend gemaakt. Het was geen verbond om altijd te duren, dat God daar met Zijn volk oprichtte, maar slechts eene tijdelijke betrekking waarin Jeliovah het volk tot zich bracht. Het was een verbond tot op Christus. Daarom voorzegt Jeremia Cap. 31 : 31—34-, dat God in de dagen van den Messias een nieuw verbond zal maken, niet naar het verbond dat Hij met de vaderen gemaakt had. Ziet, de dagen komen spreekt de Heere, dat ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken: niet naar het verbond dat Ik met hunne vaderen gemaakt heb, ten dage als ik hunne hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd bad, spreekt de Heere. Maar dit is het verbond, dat ik Da die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de Heere; Ik zal mijne wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven en ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet meer, een iegelijk zijnen naaste, en een iegelijk zijnen broeder, leeren, zeggende: kent den Heere I want zij zullen Mij allen kennen van hunnen kleinsten af tot hunnen grootste toe, spreekt de Heere; want Ik zal hunne ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken. Met groote duidelijkheid leert ons dus de Schrift het tijdelijk karakter van de Sinaïtisclie wetgeving, in haren geheelen omvang. Alleen het wezen, de Substantie, der wet is eeuwig, en mitsdien onverandelijk voor alle tijden hetzelfde, omdat het in Christus vervuld is. In het O. V. toch is de kiem, de voorbereiding en aankondiging van het N. V. De geloovigen, ook al leefden zij onder de wet, stonden in de genade, gelijk wij in David gezien hebben. Abraham, stond op zijn standpunt, zoo vrij voor God als de meest Evangelische Christen; hoe zou hij anders de vader der geloovigen kunnen zijn? Wij aarzelen daarom Diet om het woord van Luther te onderschrijven dat Abraham, en Mozes twee goede Christenen geweest zijn. .Verkeerd is het dus om, zonder nadere verklaring, te zeggen: de wet is afgeschaft. God schaft niets af, want alles wat Hij Waakt is goed. Afgeschaft, liever: afgedaan, alleen de heerschappij van de wet, d. i. de vorm die het O. V. daarstelt, en de tegenstelling uitmaakt met het N. V. want de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden. De wet had voor Israël een opvoedend karakter. Israël was Gods eerstgeboren zoon, onder al de volken der aarde. Zooals de aanzienlijke Grieken hunne zonen aan een paedagoog, opvoeder of tuchtmeester overgaven, om hen te onderwijzen en tot vrije en ontwikkelde Staatsburgers te vormen , zoo had God aan de wet, zedelijke, cerémonieele en burgerlijke wet, de tank opgedragen, om het volk Gods te onderwijzen, en bekwaam te maken tot de vrijheid van het Evangelie der vervulling. Onder de wet was Israël gesteld als een onmondige zoon, die onder voogden en verzorgers bewaard wordt, tot den tijd van den vader te voren gesteld. Gal. 4 : 1, 2. «-Daarom verklaarden de godvruchtigen uit eenen mond: hoe lief heb ik Uwe wet, zij is mijne betrachting den ganschen dag. Zij werden door de wet tot de genade opgeleid, om God niet uit slaafsche vrees , maar uit kinderlijke liefde, te dienen. De fout van Israël, in betrekking tot de wet, bestond dus hierin, dat het de wet beschouwde als een blijvend verbond, en in hot betrachten der geboden en instellingen het leven, de rechtvaardigheid zocht. Het wilde onder de wet, onder den tuchtmeester, onder dwang en vrees zijn en blijven, en begreep niet de wet. De tien geboden volbracht het met ijver en vrees, maar de liefde tot God en den naaste, het wezen der wet, volbracht het niet. Het nam niet ter harte wat geschreven stond: werp de dienstmaagd uit met haren zoon, want de zoon der dienstmaagd zal niet erven met den zoon der vrije. Gispen. POLITIEK OVERZICHT. Thiers is afgetreden als President der Fransehe Republiek — zoo telegrafeerde men zaturdag jl. uit Versailles. En wat gaf daartoe aanleiding? Nog altijd was in de Nationale Vergadering de belasting op de grondstoffen aan de orde. Uit de redevoeringen der leden bleek, dat, welke pogingen Thiers ook aanwendde, om zijn zin te krijgen, de kans op welslagen minder werd. De Minister van Binnenlandsche Zaken doet nog een concessie om te winnen, en dienovereenkomstig dient het lid der Vergadering, Barthe, het voorstel in om in dien zin te beslissen, dat genoemde belasting zal worden geheven, wanneer 't blij kt, dat de andere belastingen het te kort niet kunnen dekken. Thiers verklaart zich voor dit voorstel. De Vergadering schreeuwt en tiert, Thiers wordt gemelijk en verwijt der Vergadering hare schaamteloosheid en onwaardigheid. Een storm breekt los. Doch nu maakt het lid Feraij van een oogenblik stilte gebruik en doet het voorstel om niet over de belasting te beslissen voordat een commissie uitspraak zal hebben gedaan of het te kort niet op eene andere wijze gedekt kan worden. Eindelijk komt men tot stemming en — het laatste voorstel wordt, tegen den zin van Thiers, aangenomen. Dat is te veel voor den ouden man, die het zoo goed meent met Frankrijk. Zijn besluit is reeds genomen, zijn ontslag dient hij in, en de Ministers doen insgelijks. Versailles ia in opschudding. Leden der Vergadering snellen af en aan naar Thiers , een deputatie van het linkermidden volgt; doch te vergeefs: de oude heer is onverzettelijk. Zaturdag morgen verschijnt een deputatie van de rechterzijde, maar — om evenzeer te verongelukken. De Vergadering vangt weer aan, de opschudding is groot. Intussclien wordt een motie besproken. Daar leest de president der Vergadering het schrijven van Thiers om ontslag voor, doch de heer Batbie volgt terstond en verzoekt de Vergadering te verklaren, dat de stemming van gisteren geen politieke beteekenis heeft en zij daarom weigert het ontslag aan te nemen. Eenige oogenblikken is de Vergadering als een Poolsche Landdag. Andere motiën worden gedaan , maar ook weer ingetrokken , en eindelijk neemt de Vergadering met bijna algemeene stemmen de verklaring van Batbie aan. Dit besluit wordt alsuu aan den President overgebracht. In Zwitserland is men reeds sedert eenigen tijd bezig een nieuwe Grondwet te maken. De veranderingen betreffen vooral de inkomsten, het leger, den godsdienst en de school, te veel om opgenoemd te worden. Wat echter onze opmerkzaamheid trof was dit, dat in dit land der klassieke vrijheid, de vrijheid belemmerendecentralisatie-geest zulk een invloedrijke rol speelt. Is dit verschijnsel te houden voor een uitspraak , dat zelfs de meest vrijheidlievende republiek, de socialistisch-republikeinsche beginselen meent te moeten ontvlieden; of is het slechts een naapen van Duitschland , door oorlogsvoorspoed gewekt ? Wij durven niet beslissen. Doch al ware het laatste alleen 't geval, dan nog zou blijken, dat de vrijheidlievende Zwitsers gevoelen, dat een vaste regeeringshand meer waarde heeft , dan de sclnjuvrijheid-predikende beginselen der socialistische republikeinen. Reeds voor dat ontwakend gevoel hebben we dankbaar te zijn. Ons Rijk is een stukje kleiner geworden. De Eerste Kamer toch heeft het traktaat betreffende den afstand van de kust van Guinea aangenomen, en wel met grooter meerderheid dan wij verwacht hadden. Slechts zes stemmen voor 't behoud. Wie zou daarbij niet aan de houdbaarheid van eigen gevoelen gaan twijfelen. Toch hebben ons de voorstemmers niet overtuigd, en wij blijven den afstand betreuren. Wel hebben de Minister van Koloniën en Buitenlandsche Zaken ons wat zoeken te troosten, door bijna te zweren, dat hunne hand geen anderen afstand zou onderteekenen ; maar wie kan, gedachtig aan de groote kortstondigheid van 't Ministrieële bestaan, zich met die verzekering troosten en meenen , dat daardoor de weg van afstand doen voor goed gesloten zou zijn? Voor 't overige ziju wij geen vrienden van zulk een alarmisme als in eeu Utrechtsch adres wordt aangeheven. Alarmisme toch is een kwaal van onzen tijd (adres aan Oostenrijk, Frankrijk enz.); het kan wel knal-effekt, maar geen bltjvenden indruk veroorzaken. De regering van Portugal wenscht hervormingen in te voeren. Reeds heeft de Minister een ontwerp bij de Tweede Kamer ingediend. Volgens dit ontwerp wordt 1°. het erfelijke pairschap afgeschaft en de Eerste Kamer samengesteld uit pairs , die door den Koning voor hun leven benoemd worden uit zekere klasse van lieden; voorts zijn eenige hooge waardigheden aangewezen , waaraan rechtens het pairschap verbonden is ; 2°. de ministerieele verantwoordelijkheid ingevoerd ; 3°. de doodstraf afgeschaft, zoowel voor misdrijven van gewonen als van politieken aard; 4°. het recht van vereeniging, zonder voorafgaande vergunning, erkendj 5°. het kiesrecht toegestaan aan elk hoofd van 't huisgezin en aan ieder, die lezen en schrijven kan; 6°. de borgstelling voor de dagbladen en elke andere beperkende bepaling voor de vrijheid van drukpers opgeheven. Op deze verandering hopen we later bij de discussiën'terug te komen. M. Wie regeert? De dagen zijn voorbij, dat onze partij, dat de orthodoxen alléén stonden met de bewering en de klacht, dat Mr. J. R. Thorbecke, schoon door zijne getrouwen gesteund, ons in de eerste plaats regeert. Keeds sedert jaren, en steeds meer en meer, plaatsen partijgenooten van den Minister van Staat, ook binnen de Kamers, zich op dit strijdterrein ; óf omdat zij, zooals de ultramontanen, Th. niet meer noodig hebben, óf omdat, gelijk voor de radicalen, hun leader achterlijk wordt. De geavanceerd-liberalen beginnen uieer en meer de gehoorzaamheid aan de ministerieele-ikheid op te zeggen. «Sic volo, sic jubeo ; stet pro ratione voluntas'\zóo wil ik, dus beveel ik; mijn wil gelde voor reden — het gaat niet meer aan, nu het heeten moet, dat men niet meer aan de macht of de kuren van een Koning behoeft onderworpeu te zijn, oin dan maar te bukken voor den wil of de grillen van één minister, verantwoordelijk en ons aller gelijke, als hij is — dus redeneert men. Eu de — liet zij met verschuldigde hoogachting gezegd — vierenzeventigjarige minister moest den 80 November 1.1. uitspreken , hoewel ouder de drukkende atmosfeer van een warm debat: «Mijne vrienden hebben het mij veel lastiger gemaakt dan mijne tegenstanders, reeds vóór jaren." Eénerlei wedervaring dus den heer Groen en den heer Thorbecke? Zooals ge wilt; doch altijd, except het hemelsbreede verschil der oorzaken. Hoewel prof. Buijs de tegenwoordige positie van Min. Th. natuurlijk noemt, en niet toestemt, in de Gids althans, wat de heer Groen v. Pr. reeds lang en ook in Ned. Ged. N°. 81 voorzegd heeft, toch is het waar: De heer Th. gebruikt en verloochent het instrument der volkssouvereiniteit, als het hem te pas komt; en «IJveren tegen willekeur is prijzenswaard; maar ook voor den dweepzieken lofredenaar der volkssouvereiniteit (althans zoo de ont- wiKKeiUnfc van het beginsel, tot in de afschuwelijkheden der Roode Republiek, hem te ver gaat) komt de tijd waarop hij tegen de logica reageert en, even als v. Hall, als Donker Curtius, als de Kempenaer , als Thorbecke, totdat de stroom hem overweldigt, stand houdt." Yan het goddelijk recht afkeerig zijnde, moet hij zijn feitelijken steun vinden in eigen inzicht en goedvinden. Vooral bij de discussie over het Middelbaar Onderwijs heeft de Minister een harden kamp gehad om zijn logische consequentie, zij 't ook in ondergeschikte maatregelen, ongedeerd te bewaren. En wij kunnen niet anders zien dan dat ZExc. in het tournooi, hoewel gewond, overwinnaar is gebleven... wanneer het persoonlijk inzicht van het gouvernement d. i. van den eersten minister — alleen liet bewind voert; maar mag dit niet, en wie onzer twijfelt hieraan , dan heeft de minister een eervolle nederlaag geleden. We zullen ons' echter thans niet zoozeer bezighouden met liet materiëele uit deze beraadslagingen; te meer, omdat deze stof nu en dan in de Bubriek v. Ger. Ond. behandeld wordt. De lieer Saaijmans Vader opende de rij der sprekers met een speech over de toelating der meisjes op de Hoogere burgerschool, in verband "met de emancipatie-zucht voor (of onder) de vrouwen en de Commune. Hij had eerst het plan gehad «om hierover een votum der Kamer uit te lokken , doch bij nadenken" heeft hij 't niet gedaan , omdat het //misschien kwetsend voor den Minister zoude kunnen geacht worden" , die toch ook in //dezen met de beste bedoelingen zal hebben gehandeld". — We wenschten wel dat de heer S. even kloek en onbewimpeld ware in de poging om den eeuwgeest zijn macht te ontnemen, als dat hij — tijdig en ontijdig, maar voorbeeldig onverschrokken — tegen de beginselen getuigt. De lange rede van den heer Jonckbloet heeft de geheele discussie beheerscht, op een paar andere punten na. De heer J. betoogde: dat de heer Thorbecke «werkelijk de vader" is van het middelbaar onderwijs , maar thans is hij een «stiefvader" zoo geen Saturrius, die «zijn eigen kind verslindt". Het is sprekers doel niet den Minister aan te toonen, dat hij ziehzelven tegenspreekt, «dit is eene kleinheid die hier niet te pas komt". Edoch, het zal blijken. Dat de Min. toch geen subsidie voor Midd. meisjesscholen geven wil, dit weten we. Nu heeft de Minister zelf gezegd, dat Midd. onderwijs voor meisjes niet hetzelfde mag zijn, als dat voor jongens. Maar wat doet de heer Th. nu ? Hij geeft vrijheid aan ouders om hunne dochters op de jongens-school te doen. Het betoog, waarmede de Min. dit verlof met zijn eigen beginsel wil goed maken, «kan hem geen ernst zijn." Dat de Minister dus nu meisjes-scholen subsidiëere, «want ik vrees dat hij anders met zijn subsidie achteraan zal komen." Dat hij «een paar modelscholen" oprichte en voor de opleiding van onderwijzeressen wat doe. [Op dit punt: Midd. onderwijs aan meisjes, werd het persoonlijk gevoelen van den Min. zeer diep aangetast en geschud; natuurlijk, de Min. zegt: nóg niet; en de heer Jonckbloet •. ja nu, haast u, rep u.] Ook betreffende de toelatings- en de overgangsexamens aan de H. burgerscholen, werd de onpaedagogische en holle theorie van den Minister geweldig bestreden. De heer Jonckbloet begon met zich te opponeeren tegen het antwoord van den Min. aan de Kamer, n.1. dat over deze kwestie niet behoefde gedebatteerd te worden, want het reglement had beslist (1). Hij toonde op administratieve, wettelijke en opvoedkundige gronden aan, dat de Minister liet toelatings-examen verplicht moet maken en het overgangs-examen niet facultatief mag stellen; wat moet er van het Midd. onderwijs komen , indien de leeraren niet in staat zijn, onbekwamen uit hun klasse te weren ? De Minister heeft wel gezegd dat «verplichte examens niet van hem te wachten zijn, doch ik hoop dat de Minister de zaak in nadere overweging zal willen nemen." — «Gisteren hoorde ik met leedwezen den Minister twee malen met zeker zelfbehagen wijzen op zijne onverzettelijkheid. De heer Oldenhnis Gratama verdedigde den Minister, hoewel «die groote staatsman zijn verdediging niet noodig had." — De heer Mackaij dringt op meerder belangstelling aan , in de ambachts- en landbouw-scholen: nog meer geld uitgeven , geef, geef. De heer Moens sluit zich in hoofdzaak bij den heer Jonckbloet aan en bewijst den Minister beleefd , maar klemmend , dat hij voor geen meisjes-scholen betalen wil, maar dat het Kijk tóch aan dat onderwijs betaalt, wanneer de meisjes toegelaten wordeu op de Eijks h. burgerscholen. [Ook ad rem!~\ Op een «kader" voor die scholen behoeft de Minister niet te wachten, want de z. g. Midd. scholen kunnen zulk verschillend onderwijs geven , dat men het kader zoeken moet; [zoodat het zich op 't gebied van Uitgebreid Lager ond. beweegt, tot groot nadeel der Christelijke bijz. scholen.] De eindexamens moeten beter ingericht worden, vooral wanneer eenmaal het beginsel zal gelden: dat een diploma van het eind-examen der h. b. school toegang opent tot akademische examina; >nu vooral, nu aan een diploma van de h. b. school reeds een voorrang wordt gegeven boven examens van anderen aard, bijvoorbeeld bij de telegraphie, nu moet gezorgd worden... dat een dege1 ij k examen wordt afgenomen." De heer Lenting verdedigt den maatregel des ministers; want de toelating van meisjes «zal misschien den weg banen tot de oprichting van Midd. scholen voor Meisjes." C. M. {liet slot in 't volgende nummer.) Aanteekeningen en Vragen VAN * OPMERKER. DE INNEMING VAN DEN BRIEL. Hoedanig monument? De inneming van Brielle, 1 April 1572, wordt vau vele zijden besproken, 't Is verblijdend op te merken dat ons volk er nog prijs op stelt, de gedachtenis der roemrijke daden van ons voorgeslacht te verlevendigen. Ons volk? — helaas! neen, dat mag ik niet zeggen. De ultramontanen weigeren mede feest te vieren over de verlossing van Nederlands Niet alle roomschen zijn, gelukkig, zoo ondeugend. Toch kan men er op rekenen, dat wel lk der Nederlanders wrokt en wrokken zal over de dankbare herdenking van 1 April 1572. Dat is treurig, doch niet bevreemdend. En 't is goed, dat de woordvoerders der ultramontanen zich in hunne anti-vaderlandsche naaktheid ten toon stellen. Doch dat mogen (1) Ook in 1852, kwam de heer Groen v. Pr. op tegen de afschaffing van het admissieexamen aan de Hoogeschool, door Min. Thorbecke; terwijl deze kortweg voor de voeten wierp, dat men te doen had met een beslist proces ! wij niet zwijgend aanzien. Ontwaakt, Eegering en volk van Nederland! Verdienen zulke bespotters onzer vaderen, zulke schandvlekkers onzer geschiedenis, ridderorden, of zijn zij waardig door een eere-regtbank gevonnisd te worden? Wie de schandtaal van De Gelderlander en andere Jesuitische bladen leest, kan de gedachte niet terug dringen, of het niet wenschelijk ware , even als zulks in Duitschland geschiedt, aan de Volksvertegenwoordiging in bedenking te geven, zulke vijanden van Oranje en Nederland het zwijgen op te leggen, of over de grenzen te zetten. Men kan gemakkelijk nagaan, welke daden de Protestanten hebben te wachten, als de lieden eens de magt in handen krijgen, die nu zulke woorden durven spreken, die Alva reeds tegen ons verdedigen. Verwondert het ons, dat een blad als de Heraut «de protestantsehe tint uit de April-feesten had willen weglaten, ter wille onzer itoomscne landgenooten , omdat elke neutraliteit in dezen reeds onhistorisch, om nog niet te zeggen ongodsdienstig zou zijn , te meer verblijdend is het, dat de oppositie der ultramontanen dit blad van dat voornemen heeft teruggebragt; dat het met vele andere bladen het nationaal, en, in bond met de overige christelijke bladen, evenzeer het christelijk gevoel der natie met kracht tracht op te wekken. 1 April 1872, een jaardag, die algemeen gevierd worden moet! — daarover zijn, naar wij hopen , alle opregte Vaderlanders het eens, en de Christen-Nederlanders on¬ getwijfeld in de eerste plaats. Tal van Commissiën zijn reeds bezig de feestviering voor te bereiden , en gelden te verzamelen voor een op te rigten monument. Hoedanig monument ? en op welke wijze feestvieren ? dat zijn o. i. twee ernstige vragen, tot welker beantwoording de Christelijke bladen hunne bijdragen moeten opbrengen. Over het soort van monument of gedenkteeken, waaruit het nageslacht onze dankbare vreugde zal kunnen lezen, is vrij .wat verschil. De Hoofdcommissie te Brielle wenscht een standbeeld waarop de gestalte van een mytho¬ logische watergodin met de Geuzenvlag in de hand prijken zal. Wij vinden zoo'n stand¬ beeld wel wat koud , en te abstract. Wij zouden liever iets willen dat leeft en werken blijft, en niet slechts van water en geuzen, doch vooral ook van den God onzer vaderen, in Wiens hand de Watergeuzen slechts de werktuigen waren , kon getuigen. Lezenswaardig is hetgeen de Kerk. Ct. van 23 Dec. j.1. van het aanbevolen standbeeld zegt , en wat zij in plaats daarvan zou wenschen. Zij laat zich aldus hooren: «Maar laat Nederland 1 April 1872 goed vieren. En daar bedoelen wij niet mee: laat het geschieden met een dankbaar hart, laat het geschieden in dien geest van wederkeerige verdraagzaamheid, die voegt bij de herdenking eener gebeurtenis, zoo innig en naauw aan gewetensvrijheid verwant , want dat alles is natuurlijk. Wij bedoelen dit: laat 1 April 1872 niet gevierd worden met de stichting of onthulling van een beeld, al draagt ook de nymfengestalte de Geuzenvlag. Het beeld zal als alle anderen meer een voorwerp van kritiek dan van bewondering zijn. Bij de uitvoering zullen juist de geschiktste handen hebben ontbroken. Binnen wenige jaren gaat men het te Brielle onverschillig voorbij. Men heeft met die stichting niets goeds gedaan. De herinnering van 1 April 1872 is meer waard dan een Koud en nutteloos monument. Laat er in den Briel worden gebouwd een huis, waar oude zeelieden die bij marine of koopvaardij trouw en goed hebben gediend, een toevlugt kunnen vinden voor den ouden dag. Dat zal een waardig monument zijn ter herinnering aan de daad der Watergeuzen. Laat liet huis en wat tot zijne instandhouding noodig is, bijeen worden gebragt door vrijwillige giften van het Nederlandsclie volk. Wie Nederlander zich voelt, zal er gaarne liet zijne toe bijdragen; te liever, naarmate eene onnederlandsche bent zich krachtiger tegen liet schoone plan van feestelijke herdenking verzet. Met zulk een huis doen wij goed. Met een beeld doen wij niets. En kost de liefdadige stichting meer, veel meer dan het beeld kosten zal, Nederland is rijk genoeg, om den roem zijner herinnering te betalen. Dan zal 1 April 1872 waardig worden gevierd en de feestviering zal eene eer zijn voor Nederland, als op dien dag te Brielle de eerste steen kon worden gelegd voor eene vaderlandsche liefdadigheidsstichting, in welks gevel zou prijken: „HET GEUZEN HU IS." Voor iets dergelijks, onder den naam: Geuzengesticht, wordt in de Heraut van 12 dezer door de Utrechtsche Commissie de hulp der Christenen ingeroepen. Opdat ook de arme zou kunnen meedoen, is de geringste bijdrage op niet meer dan twee centen gesteld. Iets anders wenscht «de Vereen, ter bevordering van Christ. belangen op het eiland Voorne, gevestigd te Brielle", nl. een GeuzenTFeeeshuis te stichten in den Briel. Beide voorstellen hebben wel iets aantrekkelijks. 't Is maar jammer, dat ieder op eigen hand met zulke voorstellen komt, en nu reeds de christenen niet meer weten, waaraan zij zullen medewerken. Beide voor¬ stellen ontlokken ons ook deze lastige vraag: Wie zal zoo'n gesticht beheeren? De Staat; de Herv. kerk; een particuliere vereen, zonder hooger opzigt; of wie anders ? En : waarin zal het Geuzenkarakter van dergelijke stichting bestaan? Zal Geuzen hetzelfde zijn als protes-. tantsch, zal het zoowel m.odern als bijbelsch kunnen beteekenen ? Die vragen laten zich niet afwijzen. Wat wij zouden wenschen, het is: dat spoedig uit alle oorden des lands de Christenen afgevaardigden zonden naar eene algemeene vergadering , b. v. te Utrecht, om te trachten alzoo tot overeenstemming te komen, en iets voor te bereiden, dat van Christelijk-nationale veerkracht getuige. Als het niet te veel gevraagd is, gelieven de Christelijke bladen hierover hunne meening te zeggen. Indien mogelijk, dan moeten wij ons aan alle feestvierende Nederlanders aansluiten, opdat het nationale niet mede door ons toedoen gemist worde. En in elk geval kunnen en zullen wij ons aansluiten, door de vaderlandsche vlag uit te steken. Doch als de meerderheid der Protestanten niet met ons God verheerlijken wil, dan moeten wij het alleen, dan moeten de Christenen het te zaam doen. Zoover mogelijk gaan wij in de algemeene feestviering mede, doch een bijzondere feestviering kan niet achterblijven. En kunnen wij geen algemeen monument verkrijgen, dat de bron van NeetTands verlossing' roemt, dan is welligt een zielloos standbeeld, de kille neutraliteit, nog het beste vereenigingspunt voor allen: omdat men daarvan niet , ais van Geuzengestichten, heeft te duchten, dat het onder den Geuzennaam nu of straks, bij goede verzorging der ligchamen , met leugengif in geuzenschotels opgedischt, de zielen verderven zal. Bij zulk een algemeen nationaal monument, zou dan echter nog een bijzonder ChristelijkGereformeerd behooren te verrijzen. Wat zou dat moeten zijn? Op die vraag weten wij nog geen antwoord. In het Kerk. TVeekbl. stelt Dr. Vos voor, om 1 April, als een daad van christelijke wraak , Spanje te gedenken. Dat voorstel getuigt van een gewenschte gemoedsstemming tegenover het kroost onzer verdrukkers. Wij hebben er ook niet tegen om op 1 April iets voor Spanje te geven, en te bidden voor dat volk. Doch dat kan, o. i. niet hoofd en hoofdtaak zijn , te minder omdat wij reeds meermalen in de laatste jaren dergelijke wraak op Spanje hebben genomen. Wij moeten iets doen, dat c7trislelij k-nationaal, onze natie nader tot Christus brengen kan. Op welk een wijze moeten wij 1 April feestvieren? Ons antwoord is kort en zakelijk, en zeker wel begrijpelijk. Die dag (tevens 2° Paaschdag) zij een «fow&dag, met het oog op de onschatbare zegeningen toen en later door God ons bewezen; een boete dag, van wege de zonden van ons en heel het volk, van overheid en onderdanen; Nederland mag 1 April wel blozen voor hemel en aarde bij de gedachte, hoe bijgeloof en ongeloof huis en altaren der vaderen en hunner kinderen harten grootendeels aan den God der martelaren , aan Zijn waarheid en dienst hebben ontrukt 1 Maar ook eên biddag om te smeeken voor vorst en volk tot Hem, die genadig is en barmhartig, die magtig is om Neerland nog te redden , om Zijne kinderen te vereenen in en tot een heldenstrijd tegen de vijanden van Zijnen raam, gelijk vóór 300 jaren de Watergeuzen en andere vaderlanders tegen Spanje. 1 April zij dus een feestdag, aan dankbare vreugd, met waarachtige boete, en vurig gebed toegewijd. Gemeenten onzer kerk, Christenen in Nederland , houden wij dit voor afgesproken. Die het goed acht zegge liet. Die hier wat tegen of iets beters weet, zwijge niet ! Gaarne geven wij onze meening voor beter. Komt, ons dan biddend beraden! 16 Jan. Te laat onlfangen voor ons vorig N°. Red. V LIS S IN G E N, voormiddag 6 April 1572—1872. „Daar rijst op Neêrlands grond een eerzuil voor de volken; Zij zien den grooten strijd en zien die blozend aan, Bruiseh noorder pekelzout, bruiseh vrolijk uit uw kolken! Ge omspoelt een lieldenland, dat niet ten grond zal gaan, 't Beslissend uur breekt aan, de dag der glorie naakt De Leeuw, — de Leeuw ontwaakt!" Met deze regelen in toepassing op den onvergetelijken 6 April 1572, wierp Vlissingen als de eerste stad in de Nederlanden, Spanje s juk vrijwillig van zich, daar Alva zijn Bril 5 dagen vroeger verloor door middel der dappere Watergeuzen, die ze hem van den neus ligtten. Zijn bril, de Brielle hem ontnomen ° en zijn fles, Flessingen, hem ontvallen, gaf aan de laatstgenoemde burgeren eenen sehoonen paaschmorgen. Gewapende Spaansche schepen lagen op de reede, en toefden tot een gunstig oogenblik om met de invallende ebbe naar de haven te stevenen. Nieuwsgierigen vloeiden in menigte naar de haven. Anderen gaven in groot getal gehoor aan het klokgelui tot de eerste feestmis, en bogen zich in bijgeloovige manieren voor den Almachtigen. De stedelijke raad volgde eene derde nitnoodiging om op het stadhuis het bericht der Spaansche kwartiermeesters aan te hooren. In de R. C. Kerk waren de pauselijke belijders zoomin Spaanschgezind, als wij Protestanten toen of thans. De voornaamste parochiaan of priester binnen deze stad, «die kwaad Spaansch was" maakte van de gelegenheid gebruik, beklom den kansel, en wrekte de gemeente op tot krachtige handhaving van hare rechten. De eerste instelling van het Pascha en het doel waartoe, gaf eene schoone tegenstelling tusschen Israël en de Nederlanden. Een protestant van dien tijd getuigt, dat »die priester in zijn preeck afgrijsselijck gedonderd heeft tegen den Spaanschen dwang." De uitvoering er van bleef niet achter , want, bij liet verlaten van dit heiligdom, verlieten de voorgangers van Alberdinck Thijm en van Br. Nuijens, die plaats met den vloek en bloedkreet: //weg met de Spanjaarden." Had de donderende rede des priesters de harten in de kerk en daarbuiten geroerd, — de spottende rede van den ridder, de schrandere van Cuyck, deed geene mindere uitwerking onder het scheepsvolk of onder de varensgezellen aan de havenhoofden. Hij hield eene rede met den wijsvinger, dan naar de muren van het kasteel, dan naar de Spaansche schepen, en vroeg dat rappe volkje : of er wel een stad zoo bewaard was als Vlissingen? Van buiten een kasteel, van binnen Spaansche bezetting! — dat was wel alles wat men wenschen konde. Nu liep de menigte van de haven de stroomende scharen uit de kerk onder het geroep van «verraad ! verraad!" te gemoet. «Het kasteel, de gebroken muren, alles is misleiding. Yoor de Walen komen Spanjaarden!" Geene stad Zoo verdrukt als de onze! (?) Bij verschil van meening waren allen eensdenkend, eenstemmig : //weg met de Spanjaarden." Had er slechis één in de regeering met hoofd en hart Philips getrouw in zijne tiranny gediend, dan welligt was Vlissingen niet zoo spoedig uit zijne kaken gered geweest. Het volk drong te zamen naar het raadhuis , doch werd getergd door MicJdel Creijt of door Mr. Adriaan LJzemans, die het volk spottend antwoordden: «Zoo wij de Spanjaarden willen opnemen, hoe zult gijlieden dat kunnen beletten ?" De Spaansche kwartiermeesters werden op die betuiging overmoedig en dreigden zichzelven wel huisvesting te verschaffen en met de vrouwen en dochters naar welgevallen te handelen , ja , zij sloegen tot beleedigingen over met woorden en daden. Alman een geacht burger, die ongewapend uit de kerk marktwaards kwam, door de Spanjaarden tergend en beleedigend op eene grievende wijze bejegend, snelde naar zijn huis om zich te wapenen. Nu werd de beroering te grooter; de verder afstaanden vraagden: «wat gebeurt er ?" nAlman gaat zich wapenen", was het antwoord. «Alle man gaat om zijn geweer", weergalmde het van alle zijden, en ieder volgde Almans voorbeeld. Van Cuyck maakte de varensgezellen vaardig om de Spanjolen met geschut te begroeten. Zij snelden naar de geschutmagazijnen, sloegen in woede over, toen zij na vruchtelooze pogingen de deuren moesten gesloten laten, doch vonden op het ronddeel bij het westerhavenhoofd een nog niet vernageld kanon en losten het eerste schot, door meerderen gevolgd op de Spaansche schepen, die bezig waren de ankers te ligten om de stad te belegeren. Schrik en verbazing beving de Spanjaarden. Zij lieten de ankers op nieuw vallen. Eén dier manschappen zwom aan wal, om de oorzaak van die ongenoode vuurballen te vernemen. Zonder eenig kwaad den man aangedaan, deed men hem verstaan, dat hunne komst in de stad tot eiken prijs zoude afgeweerd worden. Intusschen was Zeelands Gouverneur Anlhonie van Bourgondië van Wackkene aan de andere zijde der stad binnengekomen, om de Vlissingers met schoone beloften voor den trouweloozen Filips II in te winnen. Doch onze oude stadgenooten kenden maar al tewel de beloften van Jezuïtisme en vrome Roomsche Koningen. Van Cuyck en zijne vrienden vergeleken Z.Exc. «bij een wolf in schapenvacht." Het volk riep nu te meer : //Weg met de vreemden ; wij willen noch Walen , noch Spanjaarden !" De dam was gebroken , de stroom schoof schuimend voort, en Heer Anthonie zocht een goed heenkomen naar den zeekant op eene der Spaansche schepen. o Alman gaat om zijn geweer!" Zal D. Y, met de gevolgen daaruit feestelijk herdacht worden, als een eerste grondlegger van de vrijwillige wegwerping van het Spaansche juk op den 6 April a. s. Deze dag zal naar de toebereidselen geoordeeld, feestelijk herdacht worden en inzonderheid, zoo ik niet twijfel, kerkelijk in 't algemeen den Heere gewijd zijn. Daar vele trouwe burgers door de verplaatsing van de Marine en naar elders zijn vertrokken, zal de Marine, inzonderheid onze Geëerde Exc. de Minister van Oorlog en Finantiën , aan die alom verplaatste burgeren eene groote dienst bewijzen, om ze door vervoer en dagloon in staat te stellen, den God onzer Vaderen op eigen geboortegrond dien dag te loven. Vlissingen, Jan. 1872. W. Raman. Wekstem en andere bladen worden verzocht dit over te nemen. (Ingezonden.) ,,'S GRAVENHAGE 9 Januarij 1S72. jfel Eerwaarde Heeren! De ondergeteekende leden der Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage, tevens kiesgemagtigden, nemen de vrijheid, met gepasten eerbied hunne grieven in uwe vergadering te brengen. De ondergeteekenden hebben met belangstelling den loop der proceduren, in zake den leerling van den predikant W. Hoevers, tusschen uwe vergadering en de in rang opklimmende kerkbesturen gadegeslagen. Zij hadden gehoopt, en naar billijkheid verwacht, dat dezen aan uw regtmatig verzoek gevolg zouden gegeven hebben, naar roeping en pligt hunne eigene reglementen gehandhaafd, en die inschrijving als lid der Ned. Herv. Gemeente geweigerd zouden hebben aan een jongeling, die al de kenmerkende gronden, die onmisbaar, naar den geest en den inhoud dier reglementen, tot die kerk behooren, ten eenenmale loochent. Niets minder dan dat is het einde van alles geweest. De ondergeteekenden zijn overtuigd, dat ieder den magten, boven hem gesteld, moet onderworpen zijn; maar dit heeft toch, WelEerw. Heeren ! immers geen kracht, wanneer deze magten in strijd handelen met het bevel en het Woord van God en met de duidelijke uitspraak van de bestaande reglementen? Wij geven dit in alle vrijmoedigheid aan het billijk oordeel uwer vergadering over, en vragen uwe WEerw., of niet de Ned. Herv. Kerk door zoodanige handelingen van hare besturen ten eenenmale dreigt ontbonden te worden; en of niet in haar de uitspraak van Gods Woord bevestigd wordt: dat aan hen die de liefde der waarheid niet willen aannemen, eene kracht der dwaling wordt gezonden om den leugen te gelooven? De ondergeteekenden vragen met bescheidenheid, maar ook met hoogen ernst: Is het geoorloofd, dat een predikant, zoo als in het onderhavige geval de heer W. Hoevers, kweekelingen opleidt, o;n tot leden der Hervormde Kerk te worden toegelaten, die al wat heilig is ontkennen, de kroon en heerlijkheid van Gods Zoon aanranden, Zijne Godheid, Zijn verzoenend lijden en sterven, Zijne ligchamelijke opstanding enz. loochenen? Eene prediking en een geloof, die een anderen grond hebben dan Christus opstanding, zijn ijdel. De kerkbesturen, tot het hoogste toe, hebben bij vernieuwing op overmoedige wijze het regt in onregt verkeerd, de leugen tegen de waarheid in bescherming genomen, de heerlijkheid van Gods Zoon aangerand, en de eerbiedwaardigste en hoogste belangen der kerk een voorwerp van bespotting gemaakt. De ondergeteekenden hebben zich verblijd, dat de meerderheid uwer vergadering in den beginne zich bereid toonde tot verdediging van die waarheden en die regten, welke ten allen tijde naar de H. Schrift de grondslag en het kenmerk der Herv. Kerk zijn geweest. Zij vertrouwden , dat gij, WelEerw. Heeren ! in uwen moedigen tegenstand zoudt blijven volharden, en voor de eer van God en Zijne waarheid pal staan. Hierin zijn zij teleurgesteld: Uwe vergadering heeft, hoezeer met eene meerderheid van slechts ééne stem, besloten het hoofd in den schoot der Synodale commissie neder te leggen, en zich aan de overmoedige en tegen alle regt strijdende uitspraak dier commissie te onderwerpen. Wat zullen de ondergeteekenden zeggen, WelEerw. Heeren ! Tot in het hoogste kerkbestuur is het regt verdraaid, Gods Woord verworpen, de leugen beschermd, en zijn de kerkelijke reglementen geschonden. Zij wenschen het oordeel Gode over te geven, Die in den dag des gerigts regtvaardige uitspraak zal doen over elks daden, en in vollen nadruk tot waarheid zal maken: Die Mij eeren zal Ik eeren ; maar die Mij versmaden, zullen ligt geacht worden. Plegtig protesteeren de ondergeteekenden, tegen de onregtvaardige beslissing van al de kerkbesturen, en ook tegen de meerderheid uwer vergadering; en verzoeken met ernstigen drang, dat alle pogingen door uwe vergadering worden aangewend, om den predikant W. Hoevers, zoolang deze in zijne verderfelijke gevoelens blijft volharden, te beletten, om leerlingen op te leiden tot leden voor de Ned. Herv. Kerk en hem worde belet de H. Bondzegelen te bedienen. De God der waarheid wone in uwe vergadering, en zalve UWelEerw. met den H. Geest, opdat gij meer en meer des zins en willens moogt zijn, om voor de eer van God, voor het regt der gemeente en voor het belang van onsterfelijke zielen te waken. VOOS. aBEÜI'OBMEBBtl SOHOOMJJUZIBWIJS. 0. Sedert onze laatste opgaaf zijn tot de vereeniging voor Ger. Schoolonderwijs toegetreden : Contrib. te Medemblik. ... 1 lid ƒ 2.00 * Andijk 1 " " 2-50 » O.-Pekela .... 1 " " 2.— " Stroobos .... 1 " " 2.— " Pernis 1 ' " 2.— " Driessnm .... 4 » » 8.— » Welsrijp .... 3 // « 6.— » Wommels .... 1 * » 2.— " Oosterend .... 1 " » 2 — " Hommerts .... 3 " * 6.— " IJlst 1 " " 2.— » Jutrijp 1 » ' 2.— » Cubaard .... 3 « « 6.— " Arum 2 * « 4. — '/ Workum .... 3 « // 6.— » Makkum .... 1 « > 2.— » Hemelum .... 1 » u 2.— // Nijega 1 « n 2.— « Nijeveen .... 8 » 16.— ir Rouveen 21 » » 39.— » Hasselt 20 * » 43.— v Genemuiden ... 6 » « 12.— // Ambt Vollenhove . 14 « » 28.— // Zwolle 5 » » 10.— // Dalfsen 14 « * 30.— * Zalnee 2 // « 4.— ff Oud Leusden. . 2 » * 3.— // Nieuw Leusden . . 10 « « 18.50 " Hidaad 2 n « 4.— " Lemmer .... 2 » » 4.— » Echten 2 ff ff 4.— » Oosterzee .... 2 » " 4.— « Warffum .... 6 a » 15.50 " Andel ..... 2 * « 7.— » Wildervank ... 1 « » 2.50 " Leegkerk .... 2 • n 4.— " Hoogkerk .... 5 nu 10.— * Sexbierum. . . . 5 # ff 10.— " Delfzijl . . , . . 1 ff » 2.— " Oud Loosdrecht . . 30 n n 80.— " 's Graveland ... 1 ff n 5.— " Haarlemmermeer. 2 ff a 4.— " Helder 2 ff ff 4.— Contrib» te Nieuwkoop. ... 1 lid ƒ 2.— // Bodegraven ... 2 « " 3.— * Zierikzee .... 1 " ' 2.— Afgeschreven: Contrib. van Amsterdam. 31 leden ƒ 75.00 ff Katwijk ... 1 // " 1.— ff Dockum ... 2 " " 4. // Ferwerd ... 3 » * 8.50 » Gorinchem. 2 « » 7.— // Haarlemmermeer 1 » ' 5-— // den Helder. 3 « » 7.— // Schoonebeek 1 • " 2.— » Medemblik. 1 « " 2.— Verhoogd: te Pernis 1 lid van ƒ 2.— op ƒ 3.— Verlaagd: te Amsterdam 1 lid van ƒ5.— op ƒ 2.50 te Leeuwarden 1 // « » 5.— op « 2.— Tevens ontvingen we de volgende Giften in eens : TVelsrijp, van Jan Goslinga ƒ 1.—; S. P. Galema ƒ 1 —; G. K. Wassenaar ƒ1.— ; Mej. S. E. v. d. Berg / 1.—; P. Span/0.50; Spannen, W. Nijdam ƒ 0.50; Wommels, A. S. Zandstra f 1.—; D. Johannes Tiemersma ƒ 1.—; H. van der Spoel ƒ 1.—; J. F. Wijnia ƒ 2.—; G. Johannes Tiemersma ƒ 2.—; G. A. Tiemersma ƒ 1.—; J. van Diggelen/1.—; J. J. Hieminga/1.—; R. A. Feitsma ƒ 1.—; Oosterend, J. Boschma ƒ 0.50; W. de Roos Oz. ƒ 2.50 ; F. T. Velsenga ƒ 1.—; M. Okkema ƒ0.50 ; H. Langhout ƒ 1. ; lv. Donia/0.25; G. M. Miedema ƒ 1.—; K. G. Miedema ƒ 1.—; ]3. X. Hoekstra ƒ 0.50 ; Mej. Wed. Sefeng'a ƒ 1.—; M. A. Wiersma ƒ 1.—; Mej. Wed. A. Dijkstra ƒ0.50; R. B. Sybrandi ƒ 1.—; IJ. F. Vellenga ƒ 0.30; B. K. Seffenga ƒ 0.50; IJ. B. v. d. Valk ƒ 1._; G. P. de Boer ƒ 1.— ; U. de Graaf ƒ 0.50; K. Wijbrandi ƒ 1.—; IJtens, J. A Algra ƒ 1.— ; Bretswerd, S. A. Dijkstra ƒ 0.50; Luttekewierum, J. IJ. Sybrandi ƒ 1.—; Woudsend, Ds. J. de Jong ƒ 1.— ; B. K. Okma ƒ 1-—J A. Nauta/1.—; L. P. Nauta f i.— ; J. J. Vis ƒ 0.50 ; H. J. Bakker / o50; N. N. ƒ 1.—; Ileeg, W.J'. Visser f 2.1_; N. N. ƒ 0.50; J. J.Reijenga/0.50; Ilo'mmerts, J. T. de Jong ƒ 0.50; N. N. f o 25 ; Cubaard, B. R. Boschma ƒ 2.50; Pier Strikwerda ƒ 1.—, IJ. Nijdam ƒ 0.50; N N-ƒ —> Lnllum, Ds. G. Landweer f Y ■ J- Tiemersma ƒ 1.—; B. IJntema f N. N. ƒ 1.—; N. N. ƒ 1.—;S. Bos ƒ• i,— ; Mejufvr. G. Tiemersma f 1.—; J. D. Wijnia ƒ 1.— ; S. W. Fijnia ƒ 1.— ; Pier Tiemersma ƒ I—; U. Hanema/l.—; A_ j. v. d. Meer ƒ1.25; N. N. ƒ 1.—; J. Strikwerda ƒ 1.—; Arum, J. W. Cuperus ƒ — : S. S. de Vries ƒ 1.— ; D. F. Wijnia ƒ i Wons, N. N. ƒ 0.50; R. Weerstra ƒ 1#.—; N. N. ƒ 1.— ; N. N. ƒ1.25; N. N-ƒ 5 N. N. ƒ 0.5 0; N. N.ƒ 0.50; Hierinm bij Panga, J. H. iJbma ƒ0.50; Tanga, Douwe T. Reitsma ƒ2.—; J. Heens ƒ 1,—^ J. v. d. Baan ƒ1.—; U. U. Wiersma ƒ• x.—; J. U. Wiersma ƒ 1.—; Workum., Rentje Jans Visser ƒ 1.—; Mej. Wed. F. v. d. Brug ƒ 1.—; Ferwoude, T. de Witte ƒ0.50; A. de Witte ƒ 1.—; S. G. v. d. Meer ƒ —; G. Bajma f 1.—; Gaast, R. F. v. d. Meer ƒ 1.—. Piaam, J. J. Haarsma/l.—; Idsengahuizen, J. de Witte ƒ1.—; Makkum, L- Kool ƒ 0.50; S. Boxshoorn ƒ 0.50; J. H. Elgersma/1.—; Walle Cnossen/1.—; Tjerkgaast , A. K. Bakker ƒ 0.50; Slooten, J. Tjalma ƒ 0.50; M. T. Hofman ƒ 1.—; S. J. Hoekstra ƒ 0.75; Wed. S. A. Boersma ƒ !•'—, G. L. Tjalma ƒ 1.—; D. Siebenga ƒ0.50; S. Cnossen ƒ0.50; R. C. Bouwstra ƒ 1—; Wijkei, S. v. d. Gaast ƒ1.—; I. J. Kok ƒ 0.50; Ids. IJ. IJkema ƒ 1.— ; N. N. ƒ o,50; Balk, N. N. ƒ 2.—; R. W. Rensema ƒ 1.—; J. Es ƒ 0.50; N. N. ƒ1.—; N. N. ƒ 0.50; N. N. / 0.50; WijJcel, Wed. H. J. de Vries ƒ 0.50; Mej. Pieterke E. Jellema ƒ 0.50; W. F. B. ƒ I.—; Zondel, N. N. ƒ 0.20; Wed. W. S. Schelstra ƒ 1.—; H. Hoekstra ƒ1.—; Neijemierdum, Titte F. Beukers ƒ1.—; J. O. Bajema ƒ 1.— ; Popke Steegenga ƒ 0.50; Oudemierdum, Dark Tuinier ƒ 0.50; J. H. llospers ƒ 0.50; Bakhuizen, N. N. ƒ 0.25 ; Harm Visser/0.25; H. B. Alberda ƒ 0.50; Fedde Hoornstra ƒ0.50; Koudum, Sipke Schelstra ƒ 0.25 ; Oudemierdum,, J. P. Lelferstra ƒ 1.—; Koekange, Roelof Eewers ƒ 2.50; Staphorst, Ds. K. H. Talen ƒ 1.—; Hasselt, Wed. Rook ƒ 1.—; Genemuiden, J. H. Post ƒ2.—; Blokzijl, B. de Boer ƒ 1.—; G. Mastenbroek ƒ1.—; A. Meilof Cz. ƒ 0.75 ; Wed. Arien Rook ƒ 1.—; Zwolle, 11. J. K. ƒ 2.50; N. errata. In de vorige opgave onder Arum staat Mej. Miedema" ƒ 20 — , moet zijn ƒ 25.— Onder Tenboer P. llitsema staat ƒ 0.25 , moet zijn ƒ 1-— Onder Idaga staat S. Nijdam, moet zijn S. Nijdam ƒ 1.— Jliddelstum, 19 Januarij 1872. J. Nederhoeb, 'Penningm. der Vereen, voor Ger. Schoolonderwijs. Wij verzoeken UWelEerw. van dit ons protest mededeeling te willen doen aan de kerkbesturen der Ned. Herv. Kerk. Volgen de handteekeningen, Getal 45. Aan den Weleerwaarde Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te 't Gravenhage." Te laat ontJangen voor ons vorig N°. lied. 1 April 187 2. Kunnen wij zaraenwerken ter herinnering aan de zoo heuchelijke als groote gebeurtenis op den len April 1672? Zoo vroeg ik mij zeiven af, en zulks vooral toen van de Hoofdkommissie uit Brielle, ook hier een uitnoodiging was gedaan ter oprichting van een Subkommissie, en ik mede uitgenoodigd werd om er deel van uit te maken. Kunnen wij, zoo vroeg ik? en openbaarde onder de te zamen geroepene Heeren mijne innige begeerte, dat het mogelijk mocht zijn, maar tevens mijne vrees voor het tegendeel. Mijn slotwoord was echter »Ja, wij kunnen: Wanneer men zich met ons wil plaatsen op het standpunt van den Vader des Vaderlands, in wiens naam door gindsche Watergeuzen den Briel werd opgeeischt." Zal zulks plaats vinden, dan sta voor alles de gedachte »godsdienstige en burgerlijke vrijheid", gelijk Prins Willem die begreep, op den voorgfond. De naam des Heeren worde dan genoemd en vervange de Zeenimf, waarmede de Briellenaren een begin hebben gemaakt. Niet met een Zeenimf der Grieksche Heidenen , maar met den Heer der Heirscharen had Willem I een vast verbond gemaakt. Geen vrijheid om door meerderheid van stemmen de minderheid te onderdrukken, was het, die Willem van Oranje begeerde. Geen vrijheid, die eigenlijk niets anders is dan willekeurig verlaten van den God des eeds en des Verbonds, dat onze Vaderen met Hem hadden aangegaan. Bij de vermelding dier Zeenimf waren mij dadelijk de woorden van da C'osta voor den geest in zijne verontwaardiging of smart over dat Heidensche feest te Gorcum bij de terugkomst der schutters: ulloe op den achtbaren grond van 't oude 'Nederland De Grieksche Drievoet en ,t onheilig wierook vieren , Op dees alouden plek een nieuw altaar geplant ' Beneden 't Godsdienstlicht zelfs van zijn Batavieren ? Op dit geheiligd erf, van Home en Spanje's dwang En Fransche gruwelleer door de Almacht vrijgestreden ; In plaats van de eer aan God in Sions psalmgezang Hn de aan het dankbaar hart ontstroomde lofgebeden ; ,t Helleensche feestgebaar voor 's Hemelsch oog hersteld? Nu 't echter èn in onze Subkommissie èn in de Hoofdkommissie duidelijk bleek, dat men er dien weg niet mede op wilde, was dan ook mijnerzijds het slot dan kunnen wij niet, en trad ik dan ook uit de Subkommissie alhier. 't Laatste Nr. van de Heraut, en waarmede de Wekstem instemde, openbaart dan ook dezelfde overtuiging. Intusschen roepen wij nogmaals onzen landgenooten toe: Geeft toch Gode de eer van liet werk der verlossing. Men spare dan ook nu nog zijne feestgave, totdat wij met onze geestverwanten zullen hebben geopenbaard wat in Christelijk Historischen zin gemeenschappelijk kan worden verricht. A. Brummei.K4MP. KERKNIEUWS.
10,101
MMUBVU04:001847078:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 20, 1869, no. 27, 02-07-1869
null
Dutch
Spoken
7,463
12,796
18R9. Twintigste Jaargang. EENE NEDEftLANDSCHE STEM iaix "O >njnxn Ps. CXVI: 10. Vrijdag, 2 Julij. Het geloof is uit het gehoor. Kom. X: 17. ISRAËLS KONING, HET HOOFD DER GEMEENTE. De uitsave van dit Blad~önd« Kedartie van Dr. C. SCHWARTZ, geschiedt geregeld des Vrijdags van iedere week. Ue uitgave van^^Blad,_ on^^ ^ geUeye men franco te adresseren aan den Uitgever H. DE HOOGH. Abonnementsprijs per kwartaal ƒ 1,50, tranco per post ƒ l,bö. — De Prijs der Advertentiën is van 1—5 regels ƒ 1.elke regel meer 15 Centen. — Groote letters worden naar de plaatsruimte berekend. Vergrooting van Formaat. De afschaffing van het Dagbladzegel oefent ook op ons blad een grooten invloed uit. Gedurende twintig jaren heeft de Heraut de waarheid, zoo als zij in Christus is, onvermoeid en onverdroten door Gods "'oedheid mogen verkondigen, en in de laatste dertien jaren zijne stem doen hooren tot verheerlijking van Israëls Koning, het Hoofd der gemeente. Wij mogen zonder zelfverheffing verklaren, dat dit blad eene eervolle plaats in den lande heeft ingenomen, en dat de beginselen die wij voor waar houden, zonder weifelen en zonder aanzien des persoons verkondigd zijn geworden. Wij behooren niet tot degenen, die niets geleerd en niets vergeten hebben, en wier hoogste roem is, dat zij altijd dezelfden zijn gebleven. Wij erkennen volgaarne, dat wij vasthoudende het^eloof zoo als het door de getuigen en martelaren Gods in kerkers en op brandstapels beleden werdsteeds getracht hebben te woekeren ook met 'tgeen door de vijanden der waarheid aan het licht werd gebragt, en het dienstbaar te maken tot verheerlijking van Hem, wiens eer en aanbidding de taak van ons geheele leven zijn. Welken weg de Heraut heeft bewandeld, welke ondervindingen hij heeft opgedaan, welke moeijelijkheden hij heeft ondervonden, en welke vruchten hij heeft gepinkt, zal bij eene andere gelegenheid uiteengezet worden. Dit alleen mogen wij heden reeds zeggen, dat de Heraut op bijzondere wijze door onzen God gezegend en staande gehouden werd en die overtuiging geeft ons moed, om het blad met vernieuwden ijver te schrijven en uit te geven, in de vaste overtuiging, dat Hij, die tot dusver ons zoo kennelijk geholpen en onze zwakke pogingen geschraagd heeft, ook verder ons ter zijde staan , en die wijsheid, die kracht en dien ijver verleenen zal, die wij in allen deele behoeven. Vergrooting van formaat is op zich zelf geene aanbeveling, omdat sommigen welligt gelooven, dat het blad reeds groot genoeg was in den vroegeren vorm. Van daar dat het noodig is te zeggen, dat met den vergrooten vorm, zoo God wil, gepaard zal gaan groote rijkdom van inhoud, verscheidenheid van onderwerpen en verschheid van voorstelling. Wij leven in een op elk gebied des levens veel bewogen tijd, en de pers is zonder twijfel een der krachtigste hefboomen voor goed en kwaad, zoodat een christelijk weekblad, aan geene partij of kerkgenootschrp verbonden, tegen niemand vijandig gezind, en bereid allen te dienen, die de waarheid in opregtheid liefhebben, eene bijzondere roeping heeft te vervullen. En in de mogendheden Gods wenschen wij die roeping op nieuw te aanvaarden en daaraan getrouw te zijn. Wij geven niet vele beloften, omdat enkel beloften weinig kosten en weinig baten, maar wij hopen door onze daden te toonen, dat wij het ernstig meenen en opnemen met de verpligting, die het tot dusverre geschonken vertrouwen ons oplegt. Wij roepen de medewerking in van alle onze vrienden, om ons blad getrouw te blijven niet slechts, maar ook lezers en abonnenten voor ons te winnen. Wanneer de zoogenaamde liberale bladen zoozeer gesteund en bevorderd worden om ongeloof te verspreiden, dan voorwaar is het de pligt der Christenen, bladen die tegen het ongeloof zijn gekant, alom te helpen verspreiden, opdat de waarheid, zoo als zij in Christus is, in de huisgezinnen ingang vinde, en deze stille predikers,^— want dat zijn Christelijke bladen — hunne stem doen hooren waar de mondelinge getuigenis óf niet wordt vernomen, óf niet wordt geweerd. Vraagt den Heer om wijsheid en kracht voor het bestieren van het blad in zijnen nieuwen vorm. Ons wachtwoord was en is, en zoo lang God ons gaven schenkt zal blijven: „Ten eerste zuiver, daarna vreedzaam". Een meer uitgewerkt program behoeven wij niet te geven, daar onze lezers weten wat zij van ons hebben te wachten. En nu bevelen wij lezers, blad en schrijvers den Heere en het Woord Zijner genade. Hij is getrouw, en Hij verleene ons allen getrouwmakende genade. De Hoofdredacteur en de Uitgever. Gods plan met David. i. De Heere heeft zich een man gezocht naar Zijn hart, en de Heere heeft hem gëi>9'feeën voorganger te zijn over Zijn volk, omdat gij niet gehouden hebt wat u de Heer geboden had. I Samuël XIV: 13. Aan Abraham werd de eeretitel gegeven van » Vader der geloovigen," en des Heerenleidingen met hem , zijne beproevingen en overwinningen, zijne smarten en zijne blijdschap, zijne hope en vreeze, zijn leven en sterven hebben sedert meer dan vier duizend jaren de hartelijke belangstelling van allen opgewekt, die in waarheid Zijne kinderen begeeren te zijn en te wandelen in hetzelfde geloof, dat het middelpunt, de steun en de kracht van zijn leven is geweest. Niet minder treffend zijn Gods leidingen met Dayid, »den man naar Gods hart." De arme Sanl was tot koning gekozen overeenkomstig de begeerte van Israël, dat zijn wilde even als de andere natiën, met een zigtbaar opperhoofd , dat voor hen in- en uitging, en dusdoende verwierp het den Heer, die zich niet schaamde hun Koning te willen wezen. (1 Samuël VIII: 7). Weldra echter bleek bet dat Saul, hoe beminnelijk of mannelijk dan ook, als natuurlij k mensch, in geenen deele er voor geschikt was om een theocratisch koning te zijn, en al spoedig luidde het onherroepelijk vonnis: »Uw rijk zal niet bestaan." Dit vonnis, den koning van Israël aan te kondigen , werd Samuël gelast, even als hem, nog zeer jong zijnde, werd bevolen , Eli, den grijzen hoogepriester Gods oordeel aan te zeggen. Saul werd door het volk bemind, was zeer magtig, en had menig vijand verslagen, en toen hij het toppunt van luister had bereikt, moest hij hooren van den gezant Gods, dat op alles wat hij was en bezat, de God van Israël Zijn Ichabod had geschreven. Saul wist dat Samuels woorden geene ijdele klanken waren, en Samuel zelf was diep doordrongen .ca het gewigt der zending, die hem opgedragen was. De profeet werd voorzeker niet door jaloerschheid of nijd beheerscht, maar toonde groot medelijden, zoo niet ernstige belangstelling in het lot van den ongelukkigen vorst, bij eiken stap dien hij doen moest; hij treurde over Saul en pleitte voor hem, hij beweende, naar het schijnt, den man dien hij als koning moest berispen, en had de Heer niet uitdrukkelijk verklaard, dat Hij een anderen man had gekozen, wie weet of niet Samuel Saul ongedeerd zijn weg had laten gaan, in de hoop dat Jonathan de fouten van zijnen vader zou goedmaken. Samuel en Saul zijn beide dikwerf miskend geworden, en de vijanden des Woords heboen Samuel beschuldigd van hoogmoed en heerschzucht; daarom is het goed zich daarvan bewust te worden, dat niet Samuel maar Jehovah het rijk aan Saul heeft ontnomen, om op den troon van Israël een man te plaatsen naar zijn hart, dien Hij zelf had gekozen en voorbereid voor de eervolle taak, om te heerschen over Jiet volk, dat Hij tot zijn pi ere n d nm b (tocIs ulm f 'ons spoedig blijken, wanneer wij in korte trekken den heerscher, den zanger, den voorlooper schetsen. Acht het niet vreemd, zoo ik van een plan sprak. Onze God is een God van orde, in alles wat Hij zegt en doet bestaat eene wonderbaar heerlijke harmonie. Gods werken worden door twee beginselen gekenmerkt: Leven en orde; het eerste sluit doodsche en doodende eenvormigheid uit, die het werk van menschen is, hetzij zij zich in het bouwen van een toren van Babylonisch ongeloof, of in het oprigten van een prachtigen dom van Roomsch bijgeloof openbaart. Het tweede staat tegenover elke willekeur en verwarring. Het is eene verblijdende en verkwikkende gedachte, dat de Heer met elk der Zijnen een bijzonder plan volgt, een plan, dat alle boosheid der meest verbitterde en magtige vijanden en al de dwaasheid en zwakheid van ons eigen hart niet kunnen omverwerpen. Elk kind Gods heeft zijne eigene geschiedenis, en in het boek des levens, dat in de hemelen bewaard wordt, beslaat elk hunner eene eigene bladzijde, waarop ons geheele leven in al zijne bijzonderheden opgeteekend staat, een portret als het ware in het album Gods. Wanneer alle dingen zullen openbaar worden, en wij ons zullen kennen, zoo als wij door Hem gekend zijn, die de harten en nieren doorgrondt, dan zullen wij met diepe beschaming en blijdschap tevens ontwaren, met hoeveel geduld, wijsheid en liefde de Heer ons heeft geleid, gedragen en ten einde toe heeft bewaard. Van daar dat het niet vreemd is van een bijzonder plan Gods met David te spreken, die in meer dan in een opzigt eene voorname plaats in de geschiedenis van het Oude Testament , en daarmede in het Koningrijk van God beslaat. Davids plaats is tusschen Abraham en Christus, en van beiden is hij nagenoeg duizend jaren gescheiden. Onder zijne regering ging de Joodsche natie met rassche schreden vooruit, en veranderde van een nietig rijk, dat elk der naburige stammen gemakkelijk ten onder brengen kon, in een magtigen staat, wiens invloed over het geheele Oosten werd gevoeld. Evenzeer ging de godsdienst uit- en inwendig met rassche schreden vooruit. Veel werd voorzeker door Samuel gedaan, van wien gezegd is, dat in zijne eerste levensjaren het Woord van God zeer zeldzaam was in den lande. Door zijn persoonlijken invloed en door de profetenscholen, die zonder twijfel van hem zijn uitgegaan en tot in den tijd van Elia en Elisa zijn blijven bestaan, vooral in het koningrijk der tien stammen, waar geene door God geordende priesters waren, heeft Samuel veel, zeer veel voor Israël, en, zoo als later blijken zal, ook voor David gedaan. Te regt wordt hem onder de hervormers in Israël eene eerste plaats toegekend, en wordt hij naast Mozes en Elia gerangschikt. Ncjtt^i^he^ David fcti>Ifi1Wliijr.lllr.?1 ■ htil^JerojTd'r dienst gedaan door het organiseren der Levieten , het bevorderen der heilige muziek en zang, en het verheffen van de dienst in den tempel. Maar bovenal heeft David door de Psalmen uitdrukking gegeven aan de diepste gewaarwordingen van een zondig en begenadigd hart, en wat er ook moge gezegd worden, Davids klaag- en juichtoonen vinden een echo in het benaauwde en bevrijde hart. Het is den Psalmen eigen dat zij ons het hart en de ervaringen der geloovigen ontsluiten, terwijl andere gedeelten der Schrift voor ons het hart van God openen. Tot den tijd van David was de godsdienstige poëzy slechts weinig ontwikkeld, en wij bezitten uit dat vroege tijdperk slechts het lied van Mozes, den 90sten Psalm en enkele losse stukken; maar door David werden den geloovige alle de kanalen geopend, waarin hij zijne smarten en zijne blijdschap, zijn schuldgevoel en verzekerdheid van vergiffenis, zijne smeekingen en zijne dankzeggingen kon uitstorten en steunen op Hem, die een veilige gids is en hem leidt naar Zijnen raad. Zoo er nu een goddelijk plan te bespeuren is in het leven van eiken geloovige, dan voorzeker in dat van hem, die een der pilaren is van het Godsgebouw en eene eereplaats bekleedt in de wolk der getuigen, die door het geloof hebben uitgemunt. God rustte Hem toe om een heerscher te zijn, en wel naar Gods harte. Dat onderstelt eene regering overeenkomstig Gods wil en bedoelingen , wakende over het volk met getrouwheid en teederheid, zoo als een herder waakt over zijne kudde. De voornaamste stammen waren steeds jaloersch de een op den ander, zoodat Mozes slechts met moeite den ouderlingen vrede kon bewaren. Buitendien was Palestina omringd van bittere en magtige vijanden, en de heerschers, dier natiën volgden hunne hartstogten, even als Saul, Davids onmiddellijke voorganger, eigenwillig en zelfzuchtig in alles had gehandeld. Met zijn zwaard zoude hij de vijanden vernietigen, met zijne toewijding aan de dienst van God bewaard blijven in de verzoeking om naar eigen goeddunken te heerschen, en zijne gehechtheid aan het volk zoude de van hem uitgaande maatregelen toegang en vriendelijke ontvangst verzekeren. Eene moeijelijke taak voorzeker, doch tot dat werk werd David voorbereid door zijne vroegere werkzaamheid als herder, weidende de- schapen, en ze beschermende tegen de overvallen der naburige Beduïnen en den verscheurenden wolf. Daar leerde hij het afgedwaalde terugbrengen , het gewonde verbinden; daar leerde hij de liefde verstaan, die niet het hare zoekt behoeve van hen, die God ons heeft toebetrouwd. Van daar dat alle koningen, die hem volgden, trachtten den God van hunnen vader David te kennen, van den stamvader, dien God naar Zijn eigen hart tot Israëls heerscher had gekozen, voorbereid, en met alle de gaven van ligchaam en geest had toegerust. Doch David was ook Israëls heilige zanger , de zanger der kerk aller eeuwen. Daarom moest hij veelvuldige ondervinding opdoen en de geestelijke gewaarwordingen der tot God gebragte ziel in eigen persoon ervaren. Hij moest het hart kennen, zoo als het door schuldgevoel overweldigd bezwijkt; maar ook datzelfde hart, met Gods genade overladen, in den Heere juicht en in Zijne blijdschap sterkte vindt. Hij moest de ondervinding der ziel kennen, die in een vreemd en dor land van God verwijderd, haren weg tot God terugvindt, en dan wederom gesteund wordt door 's Heeren tegenwoordigheid te midden van 's levens moeite en strijd. Het leven van David was rijk aan treffende tegenstellingen van onbeschrijfelijke smart en onuitputtelijke blijdschap; hij had een open oog voor de schoonheid van Gods werken en een open hart voor Gods woorden, nu vernederd tot in het stof, en dan verhoogd tot op den troon; —■ deze en dergelijke ondervindingen heeft de Heilige Geest gewijd, tot zijne dienst gesteld en ons Psalmen gegeven, die in de verhevenste toonen Gods majesteit groot maken, en in de liefelijkste woorden Gods barmhartigheid prijzen, en de geloovigen leiden tot de stille waterstroomen, waar vrede en blijdschap wonen en lafenis wordt geput uit de bronnen der zaligheid Gods. Alle andere Psalmdichters werden door Davids voorbeeld geleerd en geleid, zoodat de herauten van den nieuwen tijd: Maria, Zacharias en Elisabeth de diepste gewaarwordingen hunner zielen uitspreken, in woorden aan de Psalmen ontleend, die steeds in hunne harten leefden en op hunne lippen woonden. Even als zij vinden Israëls profeten in de Psalmen het voedsel hunner zielen, en in menig profetenwoord rust een psalmtoon. En wat dunkt u daarvan, dat niet minder dan drie Psalmen op 's Heeren stervende lippen zweven, wanneer Hij aan het kruis is genageld? De 22.% 69® en 31e Psalm steunen en verkwikken den stervenden Heiland. Veilig kan men zeggen, dat nooit een geloovige door dit tranendal is gegaan, of den hemel is binnengetreden zonder verkwikking en vertroosting en waarschuwing uit de Psalmen te hebben geput, en ook zij die de kerk van Christus met de schoonste liederen hebben verrijkt, hebben zei ven eerst hunne zielen ■ aan de onuitputtelijke fontein der Psalmen ver) verscht en gelaafd. De groote dag Gods ; zal aan het licht^'-^engen hoevele kranke, en ook hoeveéi^ücht en duisternis, hoeveel leven in den dood, nabijheid en kracht op brandstapels zelfs, uit den Psalmenschat werd geput. David de heerscher en zanger, David de man n&ar Gods harte is een type van den Christus Zijnen Zoon en Heer. Zonder twijfel ook Izaak, Jozef, Mozes, Aaron, Jozua, zij allen zijn voorbeelden van den Messias; doch de type van Christus is bovenal David. Hij is niet alleen zijn koninklijke voorzaat, zoodat Christus zijn nakomeling is, maar er is eene zoodanige overeenkomst tusschen David den stamvader en Christus den Zoon, dat deze zelf David wordt genoemd. Wonderbaar is de eenheid, welke tusschen David en zijn volk, wonderbaar de eenheid, die tusschen Christus en David bestaat. In hunne droefenis is hij mede bedroefd. Moed en ootmoed kenschetsen David (2 Sam. XXIV : 17), en in Christus zijn lam en leeuw vereenigd, en zoo David een koning is naar Gods harte, wat zegt gij van den Christus Gods? Ik kan Zijne teedere zorg voor Zijne schapen, Zijne getrouwheid, Zijne vastheid en bereidvaardigheid om voor hen Zijnleven in den dood uit te storten, niet beschrijven? Wie w d meer vernederd en wie meer verhoogd de Messias? En indien David weleer do volksgenooten veracht en verworpen, da ; alle stammen als koning werd gehi" d, wat zegt gij van den gekruisten en gc : inden Zoon? Niemand heeft het lijdt van den Messias in diepere kleuren gesch dan de zanger van Psalm 22: liemand r! Messias heerlijker, glorierijker geschilderd dan de zanger va;-: ï r 2 en 110, en mand de vrede!' - ppij in liefelijker ? :en beschreven aan de zanger van . a 110. De Psalmen zijn eene gave des 1 es, maar er is ook in"het lever d- erder en heerscher David v. ; >m vi leidingen Gods en eeijt^tint Van heerlij) ondervindingen, die 11niet alleen ' den vader en zanger in^En, maar hem ' stempelen tot een heerlijke type van ,a Koning van Israël, het Hoofd der gemeen' C. S. Aaiiteekenin • n. In de zitting der Tweede > nor va: :3 Junii j.1., werd bji monde van d.-u heer Blom, verslag uitgebragt over een a. • van den hoof'' onderwijzer aan de bijzond >ehool voor Onristelijk-nationaal sclioolondf te Zuid-Beije;- land. Adressar r beklaag': . s-ich, dat op ue openbare school >■ Zuid-B< and in den Bijbel werd geleden; -Lat ald. op de schoolborden stond geschre -pProd geopenbaard in het vleesch." Hi; dende è t 'Je bijzondere school daardoor in ; regte ''d gekrenkt. N°. 27. De conclusie der commissie voor de verzoekschriften , om het adres van den hoofd-onderwijzer Stroes ter griffie te deponeren , ter inzage van de leden , schonk aan de heeren van Wassenaer en Gefken eene ongezochte, maar zeer geschikte gelegenheid, de zaak van het lager onderwijs ter sprake te brengen. Dankbaarheid moet ons vervullen, dat de heer van Wassenaer behoefte gevoelde, na de stelselmatige volksmisleiding op groote schaal, door de liberale partij bij de stembus . een ernstig en waarheidlievend woord ten aanhoore van de vertegenwoordigers der Nederlandsche natie, uit te spreken. De geachte afgevaardigde uit Leiden begreep zeer goed , dat na de éclatante zege op electoraal gebied, door onze meest bepaalde tegenstanders behaald , de aanvankelijke uitkomst ten onzen nadeele niet onzeker was. Maar hij begreep tevens, _ dat het thans meer dan ooit pligt was, getuigenis af te leggen, dat hij, vertegenwoordiger der christelijk-historische rigting , krachtig moest protesteren tegen den bedriegelijken volkswaan van den dag. . Was ^ het karakter van den laatsten verkiezmgstrijd demoraliserend voor de natie , het was niet minder compromittant voor de overwinnende partij. De valsche voorstellingen, tijdens de verkiezingen , van de beginselen der christelijkhistorische rigting gegeven door de hoofdorganen der liberalen, werden op zakelijke en waardige wijze door den heer van Wassenaer wederlegd. Na de verkiezing van Junij 1869 kon hij der tegenpartij toeroepen : Er zijn nederlagen , die door de gevolgen overwinningen zijn. Tandem bona causa! Het adres van den hoofdonderwijzer aan de christelijke school te Zuid-Beijerland , bespiak niet slechts een gewigtig , maar ook een hoogst moeijelijk punt. van de kwestie van het onderwijs, 't Is voor den Christen pijnlijk, dat hij moet wenschen , dat het woord christelijk uit de wet op het onderwijs wegvalle. De Christen verlangt, dat de opvoeding, dat het onderwijs der jeugd christelijk zij , en toch mag hij in de gegevene omstandigheden , wat de openbare staatsschool betreft, niet voldoen aan den wensch zijns harten. Wie zou in vroegere jaren hebben kunnen bevroeden, dat de onderwijzer eener christelijke school het pligtmatig vond, te vorderen , dat hetgeen christelijk is op eene openbare school, daarvan worde weggenomen. Maar wie kon ook vermoeden , dat in -Nederland de verhouding tusschen kerk en staat van zóódanigen aard zou worden , dat de anti-revolutionairen voor geheele scheiding in de bres zouden staan. Bij de beoordeeling van het adres uit Zuid-Beijerland moet er gelet worden op de actualiteit. De tijdstroom voerde ons tot de miskenning van beginsels der christelijk-historische partij ; welnu, men schenke ons dan ook de regten uit den hedendaagschen toestand ontstaan. Onder die regten bekleedt de handhaving der werkelijk neutrale staatsschool van 1857 eene eerste plaats. De afgevaardigde uit Dockum , de heer van Blom , stond na den heer van Wassenaer op, om te betoogen. dat het Christendom uitnemend goed op de neutrale schoo! kan worden gel eer- schoolwetmannen , en hij k^n zulks te geruster doen, omdat hij wel begreep, dat geen onzer vrienden — zelfs niet de kwasie »vluchtende Parth" met zijne doodende pijlen — de moeite zou nemen , hem uit het zadel van dat stokpaardje te ügten. ) Het Christendom van de openbare staatsschool van 1869. Het Christendom van den godsdienstloozen staat. Maar welk Christendom kan dat, zijn ? Een Christendom, evenzeer geschikt voor hem, die Christus beschouwt als bedrieger, als godslasteraar , teregt ter dood veroordeeld en gekruist , niet uit de dooden opgewekt en ten hemel gevaren , maar wiens ligchaam door de discipelen is gestolen, als voor den geloovigen Christen. Arnhem. A. Schimmelpenninck van der Oije. De Anti-Gezangfeest. Ds. van Rhijn en Mr. H. J. Koenen hebben te zaïnen een klein geschrift openbaar gemaakt, waarin zij zich over de bij vele Gereformeerden bfeerschende antipathie tegen het zingen van ge7.a,>~«n in de openbare eeredienst uitlaten. Ik vind het zeer belangrijk, dat een predikant en ouderling zich aldus hebben vereenigd, en daarmede een getuigenis hebben gegeven van den naautygn band die bestaat tusschen het leeraars- en ouderlingambt, dat in waarheid slechts is, al zijn de werkzaamheden verschillend. Doch dit slechts in het voorbijgaan. Het voornaamste is, waarom de afkeer van gezangen, en daaruit is de vijandige rigting te verklaren? Dés. Brummelkamp is ook in dien strijd betrokken, en eene briefwisseling tusschen hem en Ds. van Rhijn wordt ook medegedeeld, zoodat het kleine boekje uit allerlei bestanddeelen is bijeengebragt. Ik zal trachten een eenigzins duidelijk ofschoon beknopt overzigt daarvan te geven. Gedurende de 15 jaren, die ik in Nederland heb doorgebragt, is het mij zonder twijfel gebleken , dat er bij velen eene bepaalde afkeer van de gezangen, of zoaals Ds. van Rhijn het noemt, een anti-gezanggeest bestaat. Ik heb, naar de oorzaak vai. deze afkeer vraagde, steeds tot antwoord ontvangen: 1. Er zijn vele slechte gezanglBiaast goede, en wji wk van dit zamenraapseT niet gediend 2 IX gezangen werden de kerk opgedrongen, en het bloed van goede mannen , die de kerk werden uitgezet, omdat zij geene gezangen .vilden zingen, kleeft aan den bundel van Evangelische gezangen. 3. Sommigen voegden et Wij willen in de openbare godsdienst geene andere' dan geïnspireerde liedererj. of psalmen z;nrren Dit laatste is vde reden, waarom de Schotsche kerken geene* gezangen wilden zingen tot op dezen dag , ofschoon zij, vreemd genoeg — zoogenaamde paraphrases of berijmingen van allerlei schriftuurplaatsen zingen , ZOG aig je jvfe. derlandsche geestverwaBi©Rr-J8eryeji- en avong. zangen en de berijming van het gebed, des Heeren , lofzangen van Zachariis, Maria ef' Simeon zingen. Niemand zal mij verdenken van niet genoegzaam waarde te hechten aan de psalmen, die ik bijna allen van.buiten kende in het Hebreeuwsch toen ik 12 jaren oud was. Nogtans geloof ik, dat zij uitsluitend voor de christelijke eeredienst bestemd, zeer bepaaldelijk ontoereikend zijn. De ondervinding heeft mij geleerd, dat van de 150 hoogstens 50 worden gezongen; is dat genoeg? En al zong men alle 150, zoude dit voldoende zijn? Men doet daarmede onregt aan de psalmen, die slechts dan in de Christelijke kerk tot stichting kunnen worden gezongen, wanneer men daarmede zeer willekeurig omgaat. Wat moet er toch van Jakob, Israël, Jeruzalem, Sion, de stammen van Israël, de verbreken muren enz. worden gemaakt? En wat moet men bij doop, avondmaal en feestdagen beginnen? Moet de gemeente aan de eene zijde bekennen, dat in den naam van Jezus alle zondaren moeten zalig worden, en mag zij, wanneer zij lofzingend voor den Heer verschijnt, dien gezegenden naam nooit uitspreken? De zaak is zoo ongerijmd, dat ik niet begrijp, hoe men dit in gemoede kan volhouden. En zoo men geene dan geïnspireerde liederen wil zingen, waarom dan ongeïnspireerde gebeden bidden ? En zijn zeer vele der gebeden iets anders dan korte en somwijlen lange preeken vóórdat de eigenlijke preek begint ? Dat er minder goede gezangen, gezangen van twijfelachtige gehalte bestaan, is zeker; maar dat is nu eenmaal naar menschenaard, en al wat men dus te doen heeft is dergelijke gezangen ongebruikt te laten. Daarentegen heb ik steeds geloofd, dat aan den bekenden bundel het bloed van vrome vervolgde mannen kleeft. En dat geloof ik nog, en ik beaam ten volle, dat geen kerkbestuur het regt heeft tot het zingen of niet zingen van liederen te noodzaken. De mannen, die men daartoe wilde dwingen, handhaafden een hoog heilig beginsel, en wel dat der christelijke vrijheid , toen zij zich eerder lieten afzetten dan aan dien dwang gehoorzamen. Dit schijnt Ds. van Rhijn niet te wederleggen, en juist dat bezwaar weegt bij mij zeer, die niet alleen niet het minste bezwaar heb tegen gezangen, maar gezangen zelfs noodzakelijk acht, om aan de behoefte der gemeente te voldoen. Mij dunkt, eene kerk die gelooft, moet spreken , en in dit geval ook zingen ; en te beweren, dat het Oude Testament de bedeeling der wet en schaduwen, en de tegenwoordige bedeeling , die des Geestes en der wezenlijkheid is , en dan te verklaren , dat wij enkel de liederen der schaduwbedeeling moesten zingen —• dat de Heilige Geest in den tijd der vervulling aan de kerk geen enkel lied gegeven heeft tot Zijne verheerlijking, is eene ongerijmdheid. Liederen dus moeten wij hebben; maar waarom kunnen de Afgescheidene broeders niet een bundel hebben , die van de smet, die aan den ouden bundel kleeft, vrij is, en waardoor het hun mogelijk wordt, den Heer Jezus in hun lied te noemen ? De opmerkingen van Ds. van Rhijn en de historische toelichtingen zijn zeer gewigtig en het geheele boek is zeer belangrijk. C. S. Wetenschap lil Kerk en School. De Schepping. Dezer dagen zien de eerste afleveringen van een boekwerk het licht, dat niet geheel door ons met stilzwijgen mag worden voorbijgezien en getiteld is: De Bijbel, beschouwd van het standpunt der moderne rigting." Dit werk, waarvan reeds eenige afleveringen zijn verschenen, werd geschreven door eenige predikanten bij de vereenigde protestantsche gemeenten te Curacjao en wordt nu uit het Hoogduitsch in onze taal overgezet. Wij stellen ons voor, hetgeen ons hier als de nieuwste ontdekkingen en uitkomsten der moderne wetenschap aangaande de Evangeliewaarheid wordt aangeboden, beknoptelijk onder de aandacht der lezers van de Heraut te brengen. Indien wij nagaan, dat hier vragen besproken en beantwoord worden, welke door alle eeuwen heen de philosophen hebben beziggehouden, zonder er ooit door hunne wijsheid het antwoord op te hebben kunnen vinden, en nu deze antwoorden der theologische wetenschap lijnregt in strijd zijn met hetgeen wij tot nog toe als Goddelijke openbaring hebben geloofd en beleden, gevoelen wij ons gedrongen, met ernst de gronden te overwegen, waarop deze ontdekkingen berusten, ten einde daaruit de vertrouwbaarheid af te leiden welke zij verdienen. Die gronden nu waarop zij steunen , de beginselen waarvan zij uitgaan, blijken, wanneer men zich slechts de moeite getroost ze na te sporen , zóó dom , dat men er werkelijk verbaasd over staat. Zij kunnen dan ook ons vertrouwen op den ouden grondslag, ons geloof aan de Goddelijkheid der H. Schrift niet aan het wankelen brengen. Al wat ons hier door de Modernen als de tegen den Bijbel strijdende wetenschap wordt aangeboden, is niet anders dan eene opeenstapeling van hypothesen, van soms ja schijnbaar zeer juiste, maar meestal tastbaar ongegronde onderstellingen. Laat ons trachten dit door eenige voorbeelden aan te toonen. Zoo als bekend is, wordt er verschillend geoordeeld over de wijze, waarop wij aan het scheppiugsberigt, dat wij Gen. 1 en 2 lezen, gekomen zijn. Volgens sommigen, ook volgens onzen ten Kate, den genialen dichter, die deze meening ten grondslag nam bij de vervaardiging van zijn heerlijk dichtstuk de schepping, werd de geschiedenis van het verleden (even als den ziener op Patmos die der toekomst) in een visioen aan den man Gods Mozes geopenbaard, Volgens anderen kwam zij door overlevering van de vaderen aan de kinderen tot hem, en behoefde met het oog op den hoogen leeftijd, dien de menschen toen bereikten, dit geschiedverhaal niet door vele handen te gaan. Adam kan het nog aan Lamech, Noachs vader hebben medegedeeld, Sem weder aan Abraham, Wij voor ons gelooven en het een én het ander, en dat de waarheid hier in het midden ligt. »De Bijbelbeschouwing volgens de moderne rigting" kan echter noch het een noch het ander aannemen. Volgens de wetenschap toch (waarover straks nader) is het menschelijk geslacht uiet 6 maar 60, volgens eene andere lezing 600 duizend jaren oud. De eerste vraag die zich, dit vernemende aan ons voordoet is: Hoe we dan toch wel volgens de modernen aan ons scheppingsberigt gekomen zijn? Het antwoord dat zij op aeze vraag geven is zoo curieus en getuigt zoozeer van eene buitengewoon groote verbeeldingskracht, dat wij den lust niet kunnen bedwingen het hier in extenso mede te deelen. Welaan, Gen 1 en 2 is volgens hen niets anders dan de poëtische beschrijving van eenen.... zonsopgang (!) welke door Mozes tot scheppingsverhaal zou zijn gerekonstrueerd. Vergeef me, het is zoo dwaas mogelijk, doch ik kan niet nalaten het bewijs van deze stelling hier woordelijk weer te geven: » Beklimt maar eens, zoo lees ik in de moderne Bijbelbeschouwing, op een helderen en vroegen morgen vóór zonsopgang een toren of hoogte; ziet hoe zich langzamerhand het eene na het andere vertoont en (vreemd dat wij er niet reeds vroeger aan gedacht hebben).... het verhaal der schepping en der wording van de wereld , zoo als het Gen. 1 en 2 wordt voorgesteld , wordt u gewis begrijpelijk gemaakt. Eerst hebben wij de nachtelijke duisternis en dan is het rondom stil, stil als een graf. Langzamerhand zien wij aan de oosterkimmen eene flaauwe schemering, maar een koele nachtwind zweeft nog als een ademtogt van Ood over aarde en wateren heen. Doch de witte streep van het oosten wordt zachtkens aan geel; dat gele wordt rood; nog een paar oogenblikken en het rood is als goud; het goud is gloed geworden; de zon gaat op. De dampen, die op de aarde hingen en blad en bloem sierden als kleefden er zilvergruis en diamanten aan, trekken zachkens aan op. Er komt scheidng tusschen de wateren (wolken) boven en de wateren beneden, dus tusschen land en zee. Nevels stijgen op, onderscheid tusschen land en water, tusschen bosch en veld, tusschen bewoonde en onbewoonde streken wordt zigtbaar. Vogels beginnen in de toppen van het geboomte hun schaterend morgenlied te zingen; visschen springen en spartelen vrolijk in de vliet; het vee vertoont zich voor onze oogen en ten slotte verschijnt de Mensch, die dan uitgaat tot den arbeid, waartoe hij geroepen is." Ziedaar, roept onze moderne Bijbelbeschouwer uit, nu de schilderachtige voorstelling, waaraan het scheppingsverhaal vermoedelijk ontleend kan zijn. Op eiken morgen zien wij dus als hot ware (N.B.!) eene herhaling der schepping, zoo als zij ons in de eerste bladzijden des Bijbels wordt voorgesteld. Wat zegt ge van zulk eene opvatting, verklaring , of liever verminking des Bijbels, lezer? Eene ongeveinsde verbazing maakte zich het bovenstaande lezende , van ons meester , en het beste dat wij doen kunnen , is — er volstrekt niets bij te voegen. Gij zult het mij toestemmen , eene verstandelijke wederlegging van zulk eene bijbelverklaring is onmogelijk. Wij denken onwillekeurig aan het woord van den wijzen koning: antwoord een dwaas niet naar zijne dwaasheid , opdat gij ook hem niet gelijk wordt. Spr. 26: 4. Volgens de moderne Bijbelbeschouwing is dus het Mozaïsch scheppingsberigt niets anders dan eene kunstia^w*fchte fabel, eene vern"^t ,. ling vun oen ■oA1. wtj, een schoonen morgen van een opgang der zon getuige was. Deze meening berust, zoo als ik reeds zei, op de jongste ontdekkingen der „wetenschap", welke zouden bewijzen, dat het menschelijk geslacht, niet zoo als de Bijbel zegt, zes duizend , maar minstens zestigduizend jaren oud is. Laat ons thans nog de deugdelijkheid onderzoeken van den grondslag , waarop dit bewijs rust. De moderne Bijbelbeschouwing zegt: „Door (de moderne) Bunsen wordt de ouderdom van het menschelijk geslacht op 20,000 jaren gesteld. Sommigen vinden dat cijfer nog te laag, en wel op geologische gronden. Men heeft b. v. berekend , dat de grond van de Nijl-Delta door het bezinken van zand en slip, dat het rivierwater ra eêvoert (thans) in ééne eeuw 3V2 duim hooger wordt, en dit was af te leiden uit het standbeeld van Ramses , dat men onder den grond vond." Bij de tegenwoordige opgravingen , welke op bevel van den onderkoning van Egypte geschieden, heeft men op eene diepte van 27 voet, stukken van gereedschap en aardewerk in de rivier gevonden. Daar nu het beeld van Ramses van 1394—1428 v. C. dagteekent, en slechts op 12 voet diepte gevonden werd , zoo volgt uit de verhooging van den grond (3 Va duim in iedere eeuw) dat het gereedschap , hetwelk aan eenigzins beschaafde menschen moet behoord hebben , minstens 11646 v. C. moet vervaardigd zijn ! — Volgens de onderzoekingen van de Missisippi-Delta mag men den ouderdom van het eenigzins beschaafd menschelijk geslacht op 50,000 jaar stellen. En neemt men nu aan, dat de menschenrassen dezelfde toestanden doorloopen hebben, als wij thans nog opmerken bij t wilde" volken, dan komen wij tot nog veel grooter cijfer." 't Doet ons genoegen , dat de moderne theologische wetenschap ons eens in de gelegenheid stelt, de dwaasheid harer logika, de ongerijmdheid harer theoriën helder uiteen te zetten. Wij zouden haar met eene kleine wijziging van een bekend spreekwoord eenvoudig kunnen toevoegen: »gij hebt buiten den zondvloed gerekend." Doch waarlijk, het kan goed zijn, hier met den wijzen koning »den zot eens te antwoorden naar zijne dwaasheid, opdat hij in zijne oogen niet wijs zij." Spr. 26: 5. De moderne Bijbelbeschouwing redeneert aldus: De Bijbel zegt, dat God somtijds op buitengewone wijze in de handelingen en lotgevallen der menschen ingrijpt, en den raad der menschelijke wijsheid op dikwerf wonderbare wijze te schande maakt; de Bijbel zegt ook, dat God zich door openbaringen en.wonderen niet onbetuigd heeft gelaten aan de menschen en meer bepaald aan Zijn volk Israël, dat Hij zich ten bijzonder erfdeel uit al de volken heeft verkoren; maar — de ondervinding roept ons toe, dat er, gelijk daar gemeld wordt, bij menschen heugenis geene wonderen plaats hadden ; ergo, er hebben nooit wonderen plaats gehad. Of (om op den ouderdom van het menschelijk geslacht, waarop de verwerping van Gen. 1 en 2 berust, terug te komen) de Bijbel zegt, dat hetzelve niet meer dan zesduizend jaren oud is. Hier althans kunnen wij bewijzen leveren. Gelukkig hebben wij een beeld in de Nijl-Delta gevonden , dat in ruim 32 eeuwen tijds 12 voet diep door het slip van dien beroemden stroom was bedekt, hetgeen immers gemiddeld eene overdekking van 3lk duim in eene eeuw uitmaakt. Wij hebben daarna niet ver van daar menschelijke gereedschappen op eene diepte van 27 voet gevonden ; ergo — roept zij triumpherend uit, zij, die dat gereedschap gebruikt hebben, moeten wiskundig zeker 116 eeuwen geleden geleefd hebben. De tijdrekenkunde der Goddelijke openbaring is met de moderne cijferkunst vierkant in strijd ; ergo is de tijdrekenkunde des Bijbels geheel en al valsch en onwaar. Dit is de logika der moderne wetenschap , waarvoor het »bekrompen autoriteits geloof" buigen moet. Wat zullen wij tot deze dingen zeggen ? Wij kunnen m. i. niet beter doen , dan de allezins juiste opmerking van Dr. Blank (in het tijdschrift Onze Belangen, dat het eerst onze aandacht op dit werk vestigde , eene kritische beschouwing aan dit onderwerp wijdde en dat dan ook van verre door ons wordt gevolgd) beknoptelijk de lezers van de. Heraut ter overweging aanbevelen. Gaarne zouden wij ieder de ongerijmdheid eener logica doen gevoelen, welke, afgaande op hetgeen heden is, de verborgenheden, welke in den loop der tijden op de stofverwisseling , enz. invloed kunnen gehad hebben , (waarop wij nader terugkomen) geheel en al uit het oog verliezende, in strijd met de Heilige Schrift daaruit gevolgtrekkingen afleidt van hetgeen voor eenige duizende jaren plaats had. —■ Dr. Blank neemt hierbij óók de natuur, de stof tot grondslag zijner redenering, en om nu het belagchelijke van de moderne cijferkunst in deze goed te doen uitkomen, geeft hij twee voorbeelden, die het digtst bij de hand liggen. lo. Zal ik eens berekenen hoe oud gij zijt, lezer! — naar de moderne becijfering. Volgens het boek van den Burgerlijken Stand zijt gij thans 40 jaren ; doch dat boek is geheel valsch en onwaar en verdient niet het minste vertrouwen. 't Is gemakkelijk genoeg dit te bewijzen. Als ik wel heb, dan zijt gij sints uw twintigste jaar nog 2 a 3 , stel twee duim gegroeid. Dat is elke tien jaar één duim. Indien gij nu omstreeks 66 duim lang zijt, dan zijt gij op dit oogenblik , (schrik niet , lezer!) wiskundig zeker — zes honderd zestig jaren oud! 2o. Berekende Dr. Blank, hoe groot zijn kleine zuigeling wel zijn zal, als hij 50 jaar oud wordt. Hij is nu van het begin zijner wording af gerekend , ongeveer één jaar oud en nagenoeg twee voet lang. Hij groeit dus elk jaar twee voet; hetgeen op vijftigjarigen leeftijd het ronde cijfer van 100 voet maakt. »Wat, zeg je van zoo'n kerel, roept hij verbaast uit, de Enakskinderen waren er gewis sprinkhanen bij ; het is om te schrikken , zoo'n zoon te zullen hebben , toch — is het zuiver volgens der modernen rekenregel." Genoeg hiervan. Doch wij meenen dat het nooit kwaad kan, dat de Christenen zooveel mogelijk op de hoogte blijven van de vragen des tijds en van >de jongste ontdekkingen der moderne wetenschap." Wij zien ook hier weer, dat, wanneer het eindige aan tijd en ruimte gebonden schepsel, zich tegen de God.aslijke openbaring verheft , hij ten langen laatste ■It.iid de waarheid Schrift zal bevesti¬ gen: »zïcE uitgevende voor wijzeïh, ziin z^d_waas geworden." J- F- Gips , Pz. (Wordt vervolgd). üeiie ongegronde klagt. Een vriend schrijft mij, dat de verkiezingen voor de 2de Kamer zeer ongelukkig zijn afgeloopen. Dat is voorzeker waar, wanneer men bij de conservatieven steun zoekt, of onbegrijpelijkerwijze gerekend heeft, dat door een wonder Gods, plotseling alleen Christenen zouden gekozen zijn. Slaat men echter het oog op den toestand, waarin wij na 1866 geraakt waren, dan is de uitslag der stemming alles behalve ongunstig te achten. Zeker, onze vrienden zijn niet overal getrouw opgekomen, en sommigen stemmen nooit op grond van gemoedsbezwaren, die zij niet in het openbaar kunnen verdedigen. Was ieder geloovig kiezer gehoorzaam niet aan eigen wijsheid, maar aan 'tgeen het belang van Oranje en Nederland eischt, wij gaven veel krachtiger getuigenis bij de stembus. Menigeen is zoo wijs in eigen oogen, dat hij Romeinen 12: 16 vergetende , geen acht geeft op de door God erkende wisheid van Salomo, ook uitgedrukt, in deze woorden van Spreuken 12: 15 »die naar raad hoort is wijs." God heeft buiten eenigen twijfel sedert vele jaren ons den heer Groen tot raadsman gegeven in de politiek; zijn raad niet eens af te wachten, dien niet ernstig te overdenken en in den wind te slaan, is voor mannen, die noch van het staatsregt, noch van de onderwijskwestie hunne studie maakten, gewaagd genoeg, en men maakt daarbij een droevig figuur, zoo als de kiesvereeniging te 's Hage, die zich op 't sleeptouw liet nemen door een reactionair van de zoogenaamde nachtschool en een conservatief van 't Dagblad. Desniettemin hebben wij, ongeacht al deze ongunstige omstandigheden, volgens de voor ons gansch niet partijdige redactie van het Vaderland , buiten de stemmen onzer vrienden te Almelo, verkregen 11,600 stemmen. Vroeger stond de heer Groen bijkans alleen; later was zeide men, alleen het volk achter de kiezers met hem, en nu zijne eischen op niets minder neerkomen dan wijziging van art. 194 der grondwet, nu verklaren zich ± 12,000 kiezers vóór die wijziging. Kiezers, die volgens den census behooren tot hetgeen de liberalen het denkend deel der natie noemen. Maar al waren er slechts 7000, het resultaat zou verblijdend zijn. Ik hecht niet aan talrijkheid , maar wel aan beslistheid, en de beslistheid der onzen is nu grooter, dan toen velen in het conservatievo kamp verdwaald waren. Tegenover de 7000 staan eenige honderde modernen, die de groote menigte zonder opinie misleiden. Men begrijpe slechts het slagveld goed. De Christenen zullen in deze bedeeling nooit anders zijn dan een overblijfsel naar de verkiezing der genade, niet bestemd om thans te regeren, maar slechts om te getuigen en overwinnende voort te gaan tot de volkomen overwinning toe. De groote meerderheid is en blijft i hinken op twee gedachten, en zal alleen op zeer krachtig en beslist getuigenis, Jehova als Heer erkennen. Hoe krachtiger en stouter de modernen optreden in hunne organen en in de Kamers, hoe spoediger het deukend deel des volks zal inzien, dat er eene keuze moet gedaan worden : tusschen Christen zijn of heiden (modern); gewetensvrijheid of dwang; regt voor allen, of alleen voor het. ongeloof door den Staat gesteund. Als b.v. de wet doorgaat, dat niemand aan de militaire academie kan komen, als hij niet 5 jaren op de hoogere burgerschool is afgerigt tot het verwerpen en bestrijden van al wat bovennatuurlijk is, en alzoo de militaire academie voor de zonen van geloovigen zal gesloten zijn, dat wordt gevoeld; zoo iets maakt het hart van den vrijen Nederlander warm; hij begint te begrijpen dat zijn geld wordt geëischt om het ongeloof een privilegie te geven. Conservatieven zouden zulk eene wet een christelijk opschrift geven, doch de zaak niet veranderen. Modernen echter juichen over zulk eene wet. Maar het Christelijk opschrift bedekt hetgeen het juichen der modernen daarentegen duidelijk doet zien. In den gegeven toestand meent de heer Groen dan ook, hoezeer treurende over de houding van sommige vrienden, dat zij niet verloren maar gewonnen hebben, omdat de stembus duidelijk voor onze beginselen heeft getuigd. De liberalen en radikalen zien dat ook in. Zij verwachten heftiger strijd dan ooit en zijn gansch niet gerust, wetende dat er niet te rekenen valt op eene door bedriegelijke voorstellingen verkregen overwinning. In n°. XV aan de kiezers, heeft de heer Groen nog met een enkel woord ter elfder ure zijne houding tegenover conservatieven en ultramontanen verdedigd. Dat blaadje komt daarop neder, dat de conservatieven oomedie spelen, wanneer zij ons telkens een kandidaat opdringen, dien zij beter achten dan een liberaal, maar die ons niet helpen wil noch kan. Gij wilt naar Amsterdam; een liberaal vijand wil u drijven naar Rotterdam. Uw conservatieve vriend beklaagt u zeer; Rotterdam zegt hij is ons verderf, en nu stelt hij u heel vriendelijk voor, om u te Leiden in de gevangenis te zetten, en troost u met de aandoenlijke verzekering, dat gij voor Rotterdam bewaard blijft en in elk geval te Leiden dio-ter bij Amsterdam zijt. Maar wij wenschen op deze wijze niet in lijden geleid te worden; 't is ons om vrijheid te doen en regt voor den Christen. Wij verlangen dat ons land geregeerd worde met erkenning van de souvereiniteit van Jezus Christus, zoo als onze historische roeping als protestantsche natie medebrengt, onder de leiding van Oranje in verbond met God, in overeenstemming met een vrij en christelijk volk. Daarom eischen wij regt en vrijheid voor het christelijk onderwijs, voorrang van dat onderwijs boven de secteschool der modernen. De conservatieven stellen ons meest altijd kandidaten voor, die dat niet willen, en zeggen ons dan plat uitgedrukt: een man die wel is waar naar^de comedie gaat> maar toch ook naar rL*i^.kjérk, is u toch beter dan een man die alleen naar de comedie gaat. Dit schijnt zoo, doch als beiden tegen 't christelijk onderwijs zijn, staan ze voor ons gelijk. Ook heeft de Heer gezegd, (waaraan men te Gouda en Leiden niet schijnt gedacht te hebben) »gij kunt God niet dienen en den mammon." De ervaring toonde, zegt de heer Groen, dat de conservatieve partij, meesteres zijnde, jaren lang onverbiddelijk was tegen de vrijheid van christelijk onderwijs; toen ze niet langer kon weigeren gaf ze vrijheid, behoudens autorisatie; eindelijk een christelijk onderwijs, dat naar haar zin christelijk genoeg was! Zij heeft altijd den weg voor den vijand gebaand; zij gaf ons art. 194 der Grondwet en de schoolwet van 1857, en bragt ons van 1866—68, herleving en versterking der uiteengeraakte liberale partij. Hare geschiedenis bewijst, dat laamcheid r :et beter is dan koud zijn. Mogten onze vrienden deze dingen nu kalm en ernstig bespreken. Wij zijn nu volstrekt niet in eene onvoordeelige positie, wanneer slechts in en buiten de Kamer onze zelfstandigheid duidelijk en krachtig blijkt.
6,612
MMKB16:003882015:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Weekblad voor de administratie der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, jrg 5, 1876, no. 224, 14-10-1876
null
Dutch
Spoken
308
696
Brieven franco, onder het nommer dezer adverte" tie, aan de Redactie van dit blad, St. Jacobstraat Leeuwarden. (72) Yoor den meestbiedende te koo? aangeboden: . één exeiiplaar van den A7OLLEDIGEN LEERCüBSn® om in 36 weken Eransch te loeren, door eigen oe ning, (in 18 brieven) door S. de BRUIbJ. Inkoopsprijs ƒ 10.80. Adres met franco brieven, onder ’t noramrr dezer a vertentie, aan de Redactie van dit blad, St. te Leeuwarden. (82) Te koop aangeboden voor den meestbiedende, de Verzameling Wettel* en Besluiten, betreffende de Directe Belasting®'' Officieele uitgave van af 1833 tot en met 1863. Adres met franco brieven, onder letter W„ bij Boekhandelaar Jac. van der Meer ie Deventer. (90) Te koop aangeboden: 1. De JAAKBOEKJES der ambtenaren, jaargang; tot en met 1576. Prijs f 2. C. G. de Waard, op do alphabetisohe der Verz. van wetten enz. 1823—1869. Prijs/. 3. Ahvoren 1823—1859. Prijs ƒ 4. WEEKBL.AD voor de Admin. der directe bel. jaargang, loopetide van af no. 21—52. Prijs ƒ 5 Alscoren 2e, 3e en 4e jaargang, compleet, ƒ 1.25 jaargang, no. 4 en 5 to zaraen 6. M. J. Meijer, Handleiding maand-en saldostaten 1® Prijs ƒ 0.15. 7. Dez. Wet op 't pedisdlleerd, bijgewerkt tot 1 ari 1866. Prijs ƒ I.—. 10. Periodiek register voor ontvangers voor de Dit®*' Utrecht. Prijs ƒ 0.25. 11. Staatsblad van ’t Kon. der Nederlanden. Jaargang 18 / 1817, 1831 en 1833 met enkele losse bclasO'’'’ svctten, enz. Prijs f 2.00. 12. Beredeneerd register op de Algemeene Wet. Prijs ƒB’ 13. Wet Person. hel., Qeslaclit, etc. bijgewerkt doof Hiiizenga, 1847. Prijs ƒ 0.60. , 14. Gackstatter, Handleiding herzieningen person. 1855. ƒ0.20. 15. Wet op de Jacht en visscherij, 1830. Prijs ƒB– Het Ned. Staatsrecht, 1850. Prijs f 0.50. 17. Kramers Woordentolk, verkort, f 0.40. Brieven franco, aan de Kedaotie van dit blad, cobstraat, te Leeuicarden. Ter Coöperatieve Haiidelsdrukkerij, Leeuwarden-.
33,951
MMKB07:001513050:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 11, 1849, no. 1026, 17-06-1849
null
Dutch
Spoken
8,031
13,283
N°. 1026. Maandag, 18 Juli WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNNIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. ELFDE AARGANG. Justitie en Waarachtigheid Dit blad verschijnt geregeld, twee malen per week.— Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden franco per post. met ƒ1.20 verhooging. —Prijs der advertenties, zonder het zegelrecht, 20 cents per regel. Bijdragen, brieven enz., behalve van de geregelde gewone correspondenten. franco. WETGEVING. EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Zitting van Vrijdag, 25 Mei. Volgende sprekers nemen het woord over het wetsontwerp, houdende bepalingen betrekkelijk de rechterlijke colleges : [Vervolg en slot, zie ons vorige n°.] De minister van Justitie neemt het woord en zegt hoofdzakelijk : « Mijn eerdeel, die ik thans te vullen heb, is mij gemakkelijk en aangenaam. Het is mij gemakkelijk, omdat ik het tegenwoordige onderwerp reeds vandaag meermaals behandeld heb; aangenaam, omdat ik in deze Kamer niet enkel lof, maar ook ondersteuning gevonden heb; en omdat ik vertrouwen geopperde bezwaren te zullen kunnen oplossen. De grondwetgever wijzigde in het vorige jaar de grondwettelijke bepalingen over de justitie. Die bepalingen werden zo ingericht, dat de wetgever veel meer ruimte zou hebben ten aanzien der rechterlijke instellingen en op - hij bij het brengen van verandering in deze instellingen zou kunnen pleiten de behoeften der maatschappij en bepaaldelijk van de rechter overgeven, opdat hij zich naar die behoeften bij het veranderen van die instellingen zou kunnen regelen. Reeds zijn van de groote onrendbaarheid en kostbaarheid der tegenwoordige rechterlijke instellingen gesproken. Het gevoelen is alom algemeen, dat onze rechterlijke instellingen van groote dringende verandering vorderen, en zelfs zij die in het begin de grootste voorstanders daarvan waren, erkennen nu het gebrek vanzelf. In de additionele artikelen der Grondwet is dan ook bepaald, dat in deze of in de volgende zitting der kamers door de Regering een wet tot wijziging van onze rechterlijke organisatie ingediend zal moeten worden. Dat grondwettig voorschrift is een plicht; geen regering zal zich kunnen onthouden van daaraan te voldoen. Het algemene doel, dat bij die nieuwe organisatie op het oog zal moeten gehouden worden, is vereenvoudiging, zowel wat de vormen als ook bepaaldelijk wat het getal der rechtsprekenden betreft. Zeker zal men het oneindig aantal rechers, dat wij nu hebben, niet willen behouden. Men zal de verlangde bezuiniging moeten zoeken, door met weinig personen zo goed mogelijk recht te laten spreken; langs een anderen weg is het verkrijgen van bezuinigingen niet mogelijk. De eis der Grondwet is dus, om door de wetgever eenvoudiger en minder kostbare rechterlijke instellingen te doen invoeren. Sta dat nu vast, dan is reeds veel gedaan door de Grondwets-herziening. Maar om nu te komen tot hetgeen de nieuwe Grondwet bedoelt, om zoodanige organisatie, als de Grondwet wil, te kunnen invoeren, moet men ook het bestaande gevestigd hebben, op hetgeen is, moet men zooveel mogelijk de gewenste verbetering zoeken voor te bereiden, moet men zorgen, dat het bestaande zoodanig is, dat men bezuinigingen zal kunnen maken, om die nieuwe organisatie te kunnen invoeren. Daar moet gezorgd worden, dat niet, wanneer later bij die nieuwe organisatie het oneindig aantal rechers verminderd wordt, een aanzienlijke som voor pensioenen en wachtgelden ten laste van de Staat komt. Hiertoe strekt dit wets-ontwerp. Het doel is, dat er bij de rechterlijke collegie zo weinig mogelijk nieuwe benoemingen zullen worden gedaan. de Hoogen Raad betreft, heeft men gezegd, dat de bepaling, lar 0,1 g rent hier wordt voorgedragen, onnodig is, omdat de wel toegekomen getal der raadsheeren op twaalf te houden, en de wel zoo verantwoordelijken, dat de zaken op den daarbij vastgestelde voet met twaalf raadsvolgen worden afgedaan. Deze redenering zou opgaan, indien het voorstel de wet geld, maar in een wetgevende vergadering kan een stem steek houden. Het is hier de vraag, of de presidentie, die de differens gehad heeft, gegrond was dan wel ongegrond. Van de beantwoordende heer Traag in de verdeeling der voorgedragen bepaling af. En ik al aansluitend opmerken, dat het getal raadsheeren, van de deel 7 aan den Hoogen Raad af, voorzichtig op veertien gehouden is. Dat een dergelijke bepaling dus berusten op de meening, hoe een hoger se ts meerere raadsheeren benoemd waren dan men werkelijk hoort, en, voor het geval er een tien of twaalf aan de Hoog Raad en dan de een voor een ga ik voor ga in mijne tegenwoordige betrekking, Hoop aan te nemen. Gaarne geef ik toe, dat de quotiënt vermeldende, dat de regeling zijner rechtspraak onaangevoeld blijven verklaard, om met zeven raadsheeren uitspraak te doen in cassatie, niettegenstaande een vermindering van het getal raadsheeren tot het bij de wet bepaalde minimum; maar dit lichaam gaf toch tevens te kennen, dat het gevoelde, dat hieraan misschien niet op den duur behoorlijk voldaan zou kunnen worden, en dat het dan de aanvulling der vacatures verzoeken zou. Ik meen inderdaad, dat de Hooge Raad zich al spoedig tot zodanig verzoek gedrongen zou achten. Hoe toch moeten nu de zaken bij dat rechterlijke college gaan? Men moet in het oog houden, dat, wanneer 7 raadsheeren door de wet gevorderd worden, er dan 8 behooren te zitten. Men heeft gezegd, dat, naar mate van de trapsgewijze opklimming der rechtsgeling, een groter aantal rechters uitspraak moet doen. Zoo 3 rechters in eerste aanleg en 5 in appel oordeelen, dan moet, zegt men, in cassatie door 7 rechters uitspraak gedaan worden. Ik zou dit kunnen toegeven, indien het beroep in cassatie een nieuw onderzoek der zaak was; maar de hoven wijzen bij arrest, en het middel van cassatie is een exceptionele middel. Het is geen gewone remedie tot het verkrijgen van een nieuwe beoordeling der zaak, maar alleen een klaag over verkeerde uitlegging der wet, en een blad juridisch oordeel kan men gerust aan een minder aantal rechters overlaten. Een juridisch punt kan zeer goed door weinigen beslist worden; het behoeft niet zo veel wringing van denkbeelden. Ik wil het onderscheid tussen een juridisch en een feitelijk onderzoek met opzicht tot het meerder of minder aantal rechters niet in te breed uiteenzetten; maar ik mag niet nalaten op te merken, dat men, bij vragen als deze, niet moet vragen, hoe zij oordeelen, die het recht bedelen, maar wat zij denken, voor welke de rechterlijke instellingen daar zijn, het namelijk het publiek, hoefde rechtbehoevende oordeelt. En nu vraag ik, wat ieder burger doet, wanneer hij een rechtskundig oordeel gaat inwinnen? Gaat hij, die het ongeluk heeft van met een ander in geschil te geraken, 3, 4, 5 of 7 advocaten raadplegen? Neen, zo handelt hij niet; hij vergenoegt zich met den raad van één of hoogstens twee advocaten. Zo doet het publiek in het algemeen. En wat doen nu de verstandigste lieden, die hun zaak niet voor de rechter willen brengen, die den omslag van rechtbanken, hoven en Hogere Raad ter zijde willen stellen en hun geschil door arbiters willen laten beslissen? Worden er dan 7 arbiters geroepen? Ik heb er nooit van gehoord; 5 arbiters? in mijn 35jarige praktijk weet ik er slechts één voorbeeld van; steeds worden ten hoogste 3 geroepen. De rechtbehoevende zelf vraagt alzoooo weinig rechters en niet vele, maar zij, die het recht bedelen, zijn meest altijd van een ander gevoelen. Ik zeg niet, dat dit niet hunne gemoedelijke overtuiging zou zijn, maar men is al zwaar geneigd om datgene voor goed te houden, wat men begeert. Indien dit zo is, dan kan hun oordeel niet opwegen tegen dat der rechtbehoevenden zelf. Ik ben ook niet bezorgd daarvoor, dat de eerbied voor de uitspraken van de Hooge Raad door vermindering van het aantal rechters schade zal lijden, of dat de eenheid der jurisprudentie hierdoor benadeeld zal worden. Die eerbied zal niet verloren gaan, omdat men bij de beoordeling van een arrest van de Hooge Raad nimmer vraagt, hoeveel leden het gewezen hebben. Ik heb nog nooit enige arrest hooren goed- of afkeuren om het grotere of kleiner aantal namen, die daaronder stonden, maar alleen om de motieven, in hetzelfde vermeld. En voor de eenheid der jurisprudentie is het, meen ik, beter, dat 5 dan dat 7 raadsheeren uitspraak doen, want bij 7 personen zal toch wel meer verandering van gevoelen kunnen plaats grijpen dan bij 5. Dat evenwel dat getal voor die eenheid der jurisprudentie niet zo veel afdoende is, blijkt, dunkt mij, hieruit, dat zelfs het Franse hof van cassatie, terwijl het met 11 leden uitspraak doet, bijna alle moeilijke geschilpunten nu eens in dezen dan eens in genen zin beslist heeft. Maar de vermindering van het aantal rechters zal dit gooi gevolg hebben, dat zij elk hunner zijne verantwoordelijkheid meer zal doen gevoelen. Naar male het aantal der rechters kleiner is, naar die male zullen zij meer gevoelen, welke zware verantwoordelijkheid op hen rust, en dat meerdere besef hunner verantwoordelijkheid zal hen in hogere mate tot plichten betrachtend nopen. In dit opzicht is de voorgedragen vermindering niet alleen niet nadeelig, maar goed. De bestrijders van het wetsontwerp hebben verder opgemerkt, dat het hier een maatregel van overgang geldt, om te komen tot het beginsel, om met minder rechters recht te doen spreken. Daar men echter niet weet, hoe het later in toepassing gebracht zal worden, wenscht men de definitieve organisatie af te wachten, om eerst dan in deze te beslissen. Ik meen, dat voor hem, die zo ver gekomen is van overtuigd te zijn, dat zeer goed met minder rechters recht gesproken kan worden, de aanneming van het blote beginsel geen enkel bezwaar kan opleveren. En zij, die in deze nog twijfelen, hoe moeten die dit vraagpunt het liefst opgelost willen hebben? Zullen zij dit opgelost wensen te hebben bij een definitieve organisatie, waar het tot komen moeilijk is? Neen, dit is niet de handelwijze van de verstandige man, want deze neemt liever de minst gevaarlijke proef. Binnen een bepaald tijdperk zal een nieuwe rechterlijke organisatie moeten worden voorgesteld; en zo men nu inmiddels de proef neemt van dat beginsel, om de rechtsspraak aan weinige rechters op te dragen, dan zal kunnen blijken, of dat beginsel al dan niet goed is, en dan zal men zich bij de definitieve organisatie naar de uitkomst van deze proef kunnen regelen. Zodanige proeven zijn, meen ik, nuttig. Ik mag hier wijzen op het vraagpunt van de afschaffing der lichamelijke straffen. Er waren er onder de rechtsgeleerden, in 't algemeen, en onder de criminalisten in 't bijzonder, die meenden, dat de handhaving der maatschappelijke orde niet mogelijk was zonder lichamelijke straffen; anderen waren van een tegenovergesteld gevoelen. Ik heb de proef genomen en deze is boven alle verwachting uitgevallen; de veiligheid is na de afschaffing der lichamelijke straffen en het zorgen voor een goede politie en het bevorderen van strengere tucht in de gevangenissen toegenomen. Ik, die meen ook enige ondervinding te hebben, heb nog geen misdadiger aangetroffen, die met het wetboek in de hand zijn misdaad pleegde. Ik heb altijd gezien, dat hij, zoo hij bij geweten vervolgd zou worden, zoo hij geweten had voor zijn daad in handen der justitie te zullen komen, de misdaad niet bedreef. Ten aanzien der provinciale hoven, tot welke punt ik thans overga, moet ik erkennen, dat het waarheid is, dat in het verslag der tijdelijke ministers aan de Koning, van 13 November, bij welk verslag een schets gegeven is van een nieuwe rechterlijke organisatie, het denkbeeld voorkomt, om in zware strafzaken door zes rechter uitspraak te laten doen. Maar men lette wel op, dat men in die schets van de rechterlijke organisatie zes rechter voor de hand had; dat men daar zonder te veel kosten zes rechter verkrijgen kon. Men had daarenboven in dat verslag het oog op een geheele rechterlijke organisatie en een ander stelsel van bewijs dan hetgeen nu bestaat. Een ieder weet, dat er twee stelsels zijn, dat namelijk van uitspraak op bewijs, en dat van uitspraak op veroordeeling. Bij het laatste stelsel komt men van zeven tot de instelling der jury; men maakt daarbij deze redenering, dat, zo een groot aantal personen overtuigd is van de schuld van de beschuldigde, dat dan in die overtuiging van velen zelf bewijs van schuld ligt. Maar hiervoor staat over een ander stelsel, dat namelijk van beoordeling door rechers, die nagaan, of de door de rechtsleer bepaalde bewijzen daar zijn. Wanneer een beschuldigde voor rechers gebracht wordt, dan onderzoeken deze in de eerste plaats, of er een corpus delicti aanwezig is, of er inderdaad misdaad gepleegd is, en, zo hiervan blijkt, dan onderzoeken zij verder, of de wettelijke bewijzen voor de schuld van de beschuldigde voorhanden zijn. Zij mistrouwen hunne overtuiging; zij vragen, of hunne overtuiging rust op hetgeen hun geleerd is bewijs te zijn. Wanneer zij dit gedaan hebben, dan doen zij gerust uitspraak. In dit stelsel zijn weinige personen voldoende, vooral wanneer, gelijk bij ons thans nog het geval is, de wet zelve voorschrijft, wat niet als bewijs mag gelden. Wij zijn hier dus in het geheel omgekeerde geval van dat der intieme veroordeeling, waar een groot aantal personen voor de uitspraak gevorderd wordt. In onzen toestand is er alzoo geen bezwaar, om ten criminele door vier rechers te laten vonnissen. En als ik nu naga, wat vijf en twintig jaren lang hier te lande bestaat; wanneer ik bedenk, dat gedurende al die tijd met vijf regters ten criminelen recht is gesproken en met drie stemmen de veroordeeling of vrijspraak werd uitgemaakt, en dat men er nimmer aan gedacht heeft, om daardoor of de maatschappij of de beschuldigde in gevaar te brengen te zien, dan houdt bij mij alle beduchtheid op, dat door de hier voorgedragen vermindering van regters, hetzij de beschuldigde, hetzij de maatschappij schade zal lijden. Ik vrees geen nadeelige gevolgen voor de beschuldigde, omdat ook nu de veroordeeling niet dan door drie regters uitgesproken zal kunnen worden, gelijk zo langen tijd zonder het minste bezwaar plaats had; noch voor de maatschappij, omdat, al mocht hier of daar de straf achterblijven, toch altijd de vrees voor vervolging, en deze alleen is het, die de misdadiger reeds bedwingt, zou overblijven, maar bovenal, omdat het niet zal ontbreken aan regters, die, waar zij, met de wet in de hand, de misdaad bewezen zien, ook de moed zullen hebben om de wet toe te passen. Hiervoor sta ik borg de stand vastigheid en de integriteit van de leden der rechtelijke macht. Wat eindelijk de rechtbanken betreft, daaromtrent heb ik niet veel te zeggen. Ik zal alleen dit opmerken, dat de bepaling van art. 2, al. 3, facultatief is en alleen zegt: «Het aantal leden der Arrondissements-Rechtbanken kan in die, welke tot de tweede en derde klasse behooren, slechts met één verminderd worden.» Indien, hetgeen wel plaats zal moeten hebben, tusschen de aanneming der volgens de Grondwet voor te stellen nieuwe rechtelijke organisatie en de invoering daarvan nog een zeker tijdperk verloopen zal, dan zal, gedurende dat tijdvak, van deze bepaling een rationeel gebruik kunnen worden gemaakt. Ik geloof niet, dat enig minister van Justitie van deze bepaling gebruik zal maken, zoolang het mogelijk is, dat de nieuwe rechtelijke organisatie nog enige tijd achterwege zal blijven. Maar dan, wanneer men zeker is, dat zij binnen kortere tijd ingevoerd zal worden, inzoals de mogelijkheid bestaat, om in de bedoelde rechtbanken ten minste één vacature te laten, ten einde het doel der Grondwet, bezuiniging op de kosten van onze rechtelijke instellingen, te meer bevorderd worden. Ik vreemde hiermee de gemaakte bedenkingen genoegzaam beantwoord te hebben. De heer Insinger: «Het is niet zonder schroom, dat ik het woord voeren over een wetsontwerp, tot welks beoordeling mijne meer dagelijksche bemoeienissen mij minder roeping geven. Doch, zoo mij desnieteenstaande de eer te beurt gevallen is, het verslag der commissie van rapporteurs mede te onderteekenen, zoo kan zulks tot vernieuwd blijk strekken, dat de drang der omstandigheden thans het financiële oogpunt nergens wil doen missen. De bezwaren, welke voorgedragen zijn door mannen van beproefde kunde en langjarige ondervinding, zijn inderdaad zwaarwegend, en bij al dagen aan deze Kamer het recht niet ontzegd zou zijn, amendementen voor te dragen, zou ik bij voorkeur de wet niet in haar geheel hebben wenschen goed te keuren. Doch nu de vraag beperkt is tussen volledig aannemen of verwerpen, ontbreekt mij de moed om tegen te stemmen. Immers is ons betoogd, dat, wanneer deze wet niet doorgaat, het gevolg zou moeten zijn, dat nieuwe rechters aangesteld zullen worden, die levenslange bezoldiging of pensioen mogen vorderen. En bij de overtuiging, dat bezuiniging en vereenvoudiging in alle onderdelen van onze staatsinrichting onvermijdelijk wordt, moet ik wel erkennen, dat wie het einde begeert, ook de middelen moet willen, en ik geef met meerder gerustheid mijn goedkeurende stem, vermits het 5de van de additionele artikelen der Grondwet de verzekering aanbiedt, dat een volledige rechterlijke instelling aan Nederland niet langer kan en mag onttrokken worden. Niemand meer het woord vragende, gaat men tot de hoofdelijke stemming over, en wordt daarom het wetsontwerp, houdende bepalingen betrekkelijk de rechterlijke collegia, met 27 tegen 9 stemmen aangenomen. Voor hebben gestemd de heeren: Beerenbroek, Bosch, Cost Jordens, van Beeck Vollenhoven, Lightenvelt, van Merens, van Amerongen, Vloosbergen, Vos de Wael, Corver Hooft, van der Beken Pasteel, Gevers van Enden, van Mierlo, van Oosteren van Engelen, van Welderen Rengers, van Verschuer, van Scheeck van Wassenaar, van Lichtenberg, van Sosse van Yssel, Verhey van den Bogaard, de Jonge van Ellemeet, Bissinghe, Regout, Diemont, van Visser van Pannerden en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de heeren: Philipse, Groeninx van Zoelen, van Pallandt van Waardenburg en Neerijnen, van Swinderen, Hoffman Borski, Engelkens, Tonckens Mariens van Sevenhoven. Dispensatie van de wet van 16 November 1814. Daarna zijn gehouden de beraadslagingen over het wetsontwerp tot het verlenen van een dispensatie van de wet van 16 November 1814, ter vergrooting van een gebouw te Ooltgensplaat (zie laatstelijk Weekblad nummer 1017). De heer de Jonge van Ellemeet heeft het eerst het woord en vangt aan met het herinneren, welke de aanleiding van deze was. De eigenaar van een gebouw, gelegen nabij het fort Prins Frederik, binnen de bij art. 11 van de wet van 16 Nov. 1814 omschreven kring, verlangt aan dat gebouw een uitbreiding te geven. Het is dezen bekend, dat op grond van die bepaling de Regering zich tegen dergelijke veranderingen verzet heeft, en nu meent hij niet beter te kunnen doen dan zich tot de Regering te wenden. Deze acht zich verpligt, om de medewerking der wetgeving in te roepen, en van daar dit welslagen. Oppervlakkig beschouwd, moet de zaak dus zeer eenvoudig toeschijnen; maar toch beslaan er bij de spreker drie bezwaren, voor hem van groot belang, dan dat hij er over heen zou kunnen stappen. Zijn eerste bezwaar bestaat hierin, dat, wanneer men de wet aanneemt, men dan handelen zal, zonder acht te slaan op de uitspraken der provinciale hoven en van den Hoogen Raad. Wat de beslissing van den Hoogen Raad betreft, heeft de spreker in het aanhangwandel der Regering, op het verslag der afdeelingen aangevoerd, gezin, dat dat regtscollege waarschijnlijk te eeniger tijd op zijn beslissing zal terugkomen. Hij mag niet onopgemerkt laten, dat nog zooeven, bij de behandeling van het welslagen betrekkelijk de rechtelijke collegie, het gevoelen heerschte, dat de uitspraken van den Hoogen Raad niet zoo voor niets geteld moesten worden. Hij voor zich vindt er een gemakkelijker bezwaar, om de uitspraken van het hoogste rechtelijke college als niet-avenu te beschouwen. Vertrouwend, dat de zaak in de afslagen genoegzaam is toegelicht, zal hij de aandacht der Vergadering niet bezighouden met beschouwingen omtrent de door hem bedoelde arresten. Het tweede bezwaar, dat bij de spreker is opgerezen, is dit, dat men, door een goedkeurende stem aan dit wetsontwerp te geven, zal medewerken tot het doen bestaan van een wet, die overbodig is. De wet van 16 Nov. 1814 heeft thans haar kracht verloren. Wat bij de beraadslaging over dit wetsontwerp in de Tweede Kamer nog onzeker was, is nu door de uitspraak van den Hoogen Raad van 18 Mei jl. uitgemaakt. Het is, meent de spreker, moeilijk, een wet te helpen vaststellen, welke berust op de niet meer van kracht zijnde wet van 16 November 1814. De heer van Beeck. Volgens hoven herinnert, dat hij vroeger, als lid der Tweede Kamer, een en andermaal een soortgelijke wet als de tegenwoordige heeft helpen aannemen. Hij meende dit te kunnen doen, omdat hij geloofde, dat zodanige wet, al was zij overtollig, toch niet schaadde. Evenwel heeft hij later opgemerkt, dat die aanneming wel degelijk schaadde. Immers, de Regering schijnt door die uitspraken der wetgevende macht gesterkt te zijn geworden in de overtuiging, dat de wet van 1814 van kracht is, terwijl dit twee of driemaal door den Hoogen Raad is weersproken. Het gevolg van de aanneming van die vroegere wetten is alzoo geweest het roeren van kostbare processen door den Staat, die steeds verloren zijn, en de spreker gelooft, dat men, wanneer de wetgeving telkens aan wetten als deze haar goedkeuring hecht, steeds in dezelfde ongelukkige toestand zal blijven verkeeren. Men zal door de aanneming voor het ogenblik een profijt helpen, maar aan de andere kant zal men zich weder op de wetgeving beroepen, en het gevolg zal zijn nieuwe procedures en nieuwe kosten voor den Staat. Dit is de hoofdreden, die den spreker aanleiding zal geven, om zijn goedkeurende stem aan het wets-ontwerp te onthouden, ten ware de Regering de verzekering mocht geven, dat nog in deze zitting een welbesinde ontsnooting ingediend zal worden ter behoorlijke regeling van het hier betrokken onderwerp, namelijk den opbouw onder vestingen. De heer Cost Jordens zegt het woord niet gevraagd te hebben, om de wetten bestrijden; hij is geneigd daaraan een goedkeurende stem te geven, omdat hij voor zich geen enkele reden gevonden heeft, om die te weigeren. Het enige, in zijn oog niet van alle gewicht ontbloot, argument, dat, zowel in de stukken betrekkelijk dat wets-ontwerp, als ook nu weer tegen de wet is aangevoerd, is de verwijzing naar de arresten van de Hooge Raad betrekkelijk het onderliggende onderwerp, en in het bijzonder tot dat, hetwelk vóór weinige dagen gewezen is. Maar ook dit arrest, waarbij het niet van kracht zijn der wet van 11 Nov. 1814 is aangenomen, zegt den spreker niet beleid, om de nu voorgedragen wet niet als onnoodig te beschouwen. Immers, elk arrest, elk vonnis van de Hooge Raad is niets anders dan de uitspraak van een bepaalde zaak, voor bepaalde personen, en kan aan de wet haar kracht niet ontnemen. Daarenboven, de Hooge Raad zou op zijn beslissing kunnen terugkomen: dit mag niet waarschijnlijk zijn, de mogelijkheid ervan kan niet betwist worden; men behoeft hier slechts te denken aan de uitwerking, die verandering van personen hebben kan. De spreker kan aldus niet inzien, dat het uit het bedoelde oogpunt onraadzaam zou zijn, deze wet aan te nemen. Aan de andere kant is die aanname wenselijk, omdat, zonder enige bezwaar, het verzoek, dat de aanleiding van deze wet is, kan worden toegestaan, terwijl, wanneer het wordt afgestemd, de verzoeker in een onaangename positie gebracht zal worden, om, of de vertimmering, die hij wil doen, te moeten nalaten, of het gevaar te loopen eener lastige en kostbare procedure. Dit zijn de redenen, die de spreker het wets-ontwerp zullen doen goedkeuren. De beschouwingen, ter gelegenheid van deze wet geopperd, geven hem intussen aanleiding, om de Regering te verzoeken, dat zij ernstig bedacht zij op een verbetering der wettelijke bepalingen omtrent den opbouw onder vestingen, en om bij haar aan te dringen, dat hiermede de meeste spoed gemaakt worden. Er is nog iets, waaromtrent de spreker bij deze gelegenheid niet wil zwijgen. Hij herinnert, dat in het verslag der tijdelijke ministers aan de Koning, van 13 Nov. jl., gesproken is van de slechting van enkele vestingen. De heer Martens van Sevenhoven zegt alleen te willen opmerken, dat bij het arrest van den Hoogeren Raad, hetwelk heden ter sprake is gebracht, niet beslist is, dat de wet van 16 Nov. 1814 niet meer bestaat. En nu komt het hem voor, dat het, zolang die wet bestaat, niet ondoelmatig kan zijn, in voorkomende gevallen dispensatie van deze wet te verlenen. Het is op grond van deze beschouwingen, gevoegd bij die van den vorige spreker, dat hij lijn en tem aan het wets-ontwerp geven zal. De heer Geveus heeft opmerkelijk gemak tijdens het debat over het wetsontwerp. Hij had, toen het tegenwoordig wetsontwerp door de Regering werd ingediend, niet gedacht, dat hetzelfde een bezwaar van die aard als het nu geopperde ontmoet zou hebben. Hij herinnert, dat in Maart 1818 een wet tot het verlenen van een gelijke dispensatie, als nu gevraagd wordt, aan de Aken-Maastrichtse spoorweg-maatschappij in de Tweede Kamer zonder enige zwarigheid met algemene stemmen werd aangenomen. Geen woord werd er toen gesproken van de vonnissen of van de arresten van den Hoogen Raad, die men nu heeft aangehaald, ofschoon sommige van 1843 dagteken-den. Evenmin kwamen die arresten in de Tweede Kamer ter sprake, bij de behandeling der wet tot het toeslaan van een soortgelijke dispensatie aan de firma Nijman en van Marle te Zutphen, welke wel in Mei 1848 bij de Tweede Kamer met algemene stemmen werd aangenomen. Toen hebben de bedoelde arresten alleen hierom aanleiding gegeven, dat men, gelijk thans ook door vorige sprekers gedaan is, den wensche geuit heeft, dat spoedig nieuwe verordeningen betreffende den opbouw onder vestingen voorgedragen zouden worden. Zodanige nieuwe wet lag in Maart 1848 ter indiening gereed, maar men kon die, blijkens de stukken, bij de Tweede Kamer voorhanden, toen niet voordragen, omdat door de nieuwe ministers daarover op nieuw geraadpleegd moest worden. Dat zij sedele, hij zwaar menigvuldige en gewigtige bemoeiingen van de Regering, is blijven liggen, dit kan zeker niet zeer bevreemden; maar men mag vertrouwen, dat de Regering nu eergangs aan de geloofsbrieven voldoen zal. De Regering heeft reeds elders een toezegging in die zin gedaan en de spreker twijfelt niet, of zij zal die toezegging bij deze gelegenheid nog wel willen bevestigen. — Wat nu de geopperde zwarigheden betreft, men heeft gezegd, dat de aanneming van deze wet zou zijn: "niet acht slaan op de uitspraken van den Hoogen Raad en van de Provinciale Hoven." De spreker geeft dit toe, maar hij meent tevens, dat het hier ook niet te pas kan komen, daarop acht te slaan. Zodanige uitspraken toch zijn altijd uit haar aard slechts van kracht voor de zaak, waarover zij lopen, in het bijzonder. De heer van Nispen van Pannerden wenscht kortelijk de motieven zijner uit te brengen stem op te geven. Hij meent, dat men, om een goedkeurende stem aan het wetsontwerp te kunnen schenken, overtuigd moet zijn, dat voor de verzoeker, wilt deze de bedoelde verbouwing doen, werkelijk de verplichting heeft, om dispensatie te vragen. Wanneer men nu de wet van 16 Nov. 1814 inziet, dan vindt men daar in art. 9, voor de toepasselijkheid der bepaling, waarvan men ontheffing wil verlenen, gevorderd: 1°. dat de stad of plaats, waarvoor de versterking geldt, binnen de laatste 50 jaren tot stand is gekomen of met fortificatie-werken is omringd geweest, en 2°. dat zij thans gerekend wordt tot de vestingen, sterkten en linies der eerste of tweede klassen. Het is daarom noodig, dat hier wordt aangewezen, dat het fort Prins Frederik in 1814 tot de eerste of tweede klasse der vestingen behoorde, daar er ook een derde klasse is. De minister heeft gezegd, dat de wet van 1814 ongetwijfeld het oog heeft op het besluit van 11 Aug. 1814, waarin enige algemene regelen zijn vastgesteld ter beoordeling, tot welke klasse elke vesting behoort; maar de minister voegt er bij, dat bij art. 8 van dat besluit de aanwijzing, tot welke klasse elke vesting behoort, door de Soevereine Vorst was voorbehouden. Dat besluit bevat alzoo inderdaad geen classificatie, want het is wel niet mogelijk, dat de classificatie voorbehouden en te gelijk geregeld wordt. Men mist alzoo een bepaalde aanwijzing, tot welke klasse het genoemde fort in 1814 behoorde, en zonder deze aanwijzing blijkt niet van de noodzakelijkheid der verlangde dispensatie. De spreker begrijpt vooral niet, hoe nu nog een wet als deze kan worden voorgedragen. Er zijn thans reeds meerdere uitspraken zowel van de Hooge Raad als van de Hoven van Zuid- en Noordholland, van Gelderland en, zoo hij meent, ook van Zeeland, die aan de zaak zoodanige uitlegging geven, dat hier geen dispensatie meer noodig is. De Tweede Kamer heeft in haar verslag over het wetsontwerp op die uitspraken en de toen nog aanhangige procedures gewezen. Zijne Exc. de minister van Oorlog neemt het woord en zegt hoofdzaakelijk; « Mijnheeren! Ik zal slechts weinig in het midden behoeven te brengen tot de verdediging van het nu behandelde wetsontwerp. De bedenking, die door twee of drie leden dezer Vergadering tegen hetzelfde is aangevoerd en die gepaard ging uit de arresten van de Hooge Raad in zaak van opbouw van vestingen, is, meen ik, reeds voldoende beantwoord door de redenaars uit Overijssel en Zuidholland (de heeren Cost Jordens en Gevers). Deze wet laat inderdaad de rechter geheel vrij; haar verwerping zou aan een strekken, om iemand in de moeilijkheid te plaatsen van of te moien bouwen in strijd met bestaande wettelijke bepalingen, of dat bouwen moeten achterlaten. Het besluit van den Souvereinen Vorst van 24 Aug. 1814 zegt, dat er vestingen worden verdeeld in die van de Eilanden, die van de 2de en die van de 3de klasse; dat tot de eerste behooren alle vestingen, die het naast aan de grenzen en in de eerste linie van defensie liggen; tot de 2de die, als een geheel schakel van frontier-steden voor zich hebben; en tot de 3de, die hetzij in een derde linie, hetzij afzonderlijk gelegen zijn. Hier mee stemt overeen het besluit van 8 Juli 1844, waarbij het fort Prins Frederik onder de vestingen der 2de klasse is opgenomen. Er kan alzoo geen twijfel beslaan, tot welke klasse deze vesting behoort. De geachte spreker uit Overijssel (de heer Cost Jordens) heeft herinnerd aan het verslag der tijdelijke ministers, van den 13 Nov. 11., en leedwezen betuigd, dat nog geen bevelen gegeven zijn tot slooping van enige vestingen, waarvan in het bedoelde verslag gesproken was. Ik kan hem antwoorden, dat de Regering reeds gezorgd heeft voor het in geschreven brengen der hiervoor noodzakelijke ontwerpen, en dat die ontwerpen vandaag reeds gereed liggen, om aan den Koning ter beslissing te worden aangeboden. Intussen moet ik opmerken, dat de tegenwoordige oogenblik niet geheel geschikt is, om over te gaan tot het slechten van vestingen. Overigens kan ik mededeelen, dat de verlangde nieuwe wet om den opbouw onder vestingen waarschijnlijk nog in deze zitting der Staten Generaal door de Regering zal kunnen worden ingediend. Z. Exc. de minister van Binnenlandse Zaken neemt het woord en zegt hoofdzakelijk: "Mijnheeren, Ofschoon het tegenwoordige wets-onderwerp voor geen enkele bedenkingen bar scheen te zijn, zo heeft het echter tegenspraak gevonden. Het gevoegd der opmerkingen, die in het midden zijn gebracht, noopt mij nog een enkel woord te voegen bij hetgeen mijn ambtgenoot, de minister van Oorlog al reeds gezegd heeft. De eerste dezer opmerkingen betrof de wet zelf, die daarbij werd bestreden op grond van rechterlijke uitspraken, waarbij een andere steun zou worden aangenomen, dan die, waarop deze wel berust. De daadzaam behoefte, naar het mij voorkomt, niet te worden onderzocht; maar te beantwoording van de tegenwerping zelf verdient te worden gewezen op het verschil van de werkkringen der beide staatsmagten, wetgevende en rechterlijke macht. Wetgever en rechter hebben alzoo een afzonderlijke, zeer verschillende taak; de eerste geeft wetten, de laatste past die wetten toe. Het werk valt de eerste kan de laatste niet vernietigen. De eerste kan toezien, hoe de wetten door de laatste worden begrepen en toegepast, en zodat met zijn bedoeling niet strookt, kan hij, des gewaardeerd, zijn wetten verduidelijken, aanvullen, verbeteren. Maar de uitspraken van de rechter kunnen nimmer verplichtingen opleggen aan de wetgever. De wetten zijn niet slechts boven het bereik der rechtlijke macht en plaats; zij zijn ook verbindend voor de uitvoerende macht. De minister van Oorlog is dus gehouden deze wet van 1814 en met haar het Koninklijk besluit van 8 Juli 1844 (Stbl. n°. 37) stipt na te leven. Daubesluit rangschikt in art. 1 het fort Prins Frederik, te Ooltgensplaats, onder de sterkten der eerste of tweede klasse. De minister van Oorlog is alzoo verplicht, de art. 11 en 9 der genoemde wet op het onderliggende geval toe te passen, en mag niet toelaten, dat binnen den daar bepaalden kring de bedoelde versterking vertimmering plaats heeft, zolang niet de verbods-bepaling in die wet uitgeprochen, opgeheven is. Die opheffing kan alleen door de wetgever worden verleend, en het is daarom, dat de minister van Oorlog geen bezwaar ziend in de inwilliging van het hem gedane verzoek, de toezegging deed, van deswege aan de wetgeving een voorstel te zullen doen. Dezen weg heeft de minister dan ook verder bewandeld en het was de enige, die hij bewandelen kon. De belanghebbende kan zonder die ontheffing niet veilig bouwen. Zonder haar moet hij, of op eigen gezag bouwen, en de rechtsvordering des ministers van Oorlog afwachten, of het bouwen geheel nalaten. Men heeft gedrongen op het indienen van een nieuwe wet ter regeling van het onderwerp. Het is waar, dat deze gereed lag bij het aftreden van het voorganger ministerie en dat zij door de tegenwoordige minister van Oorlog is herzien. Maar het is ook waar, dat zij een voorwerp van gewichtige beraadslaging van de minister-raad is geworden. Bij die welkom komen zeer gewichtige vraagstukken in aanmerking, welker oplossing niet gemakkelijk is; door die wet moeten de belangen van de verdediging met de belangen van de ingezetenen en met de belangen van de schatkist in overeenstemming worden gebracht. Dat is niet minder moeilijk. Op dit oogenblik maakt de ontworpen wet een bijzonder punt van onderzoek uit voor de ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken, die in last hebben, daarover rapport te doen aan de minister-raad. Of die wet nu nog in deze zitting ingediend worden, durf ik zoo stellig niet te beloven; of er, wanneer zij door de Regering aangeboden zal zijn, nog tijd genoeg over zal zijn, om haar in de tegenwoordige zitting te behandelen, kan ik even weinig verzekeren. Alleen dit kan ik zeggen, dat zij zoodra mogelijk zal worden ingediend. Men heeft het betreurd, dat nog geen bevel is uitgegaan tot slooping van eenige vestingen, waarop in het verslag van de tijdelijke ministers van 13 Nov. U. uitligt geopend werd en die men ter bevordering van de bloei van de betrokken steden zeer wenschelijk achtte. Ik moet hier opmerken, dat het hier een bijzonder recht, maar ook een bijzonderen plicht van de Kroon geldt. De Koning moet waken voor de verdediging van den Staat. De Rond het daartoe de middelen. Met den Koning, die ontslapen is, was de minister-raad het te dezen opzichte volkomen eens. Na zijn overlijden is de zaak op nieuw behandeld worden en zij maakt nu voor den Vorst, die ons regeert, een onderwerp van zijn overleggingen uit. Met elk dag wachten wij de behandeling van deze gewichtige aangelegenheid, om haar tot beslissing en tot uitvoering te brengen. Niemand meer het woord vragende, wordt de beraadslaging gesloten en gaat men over tot de hoofdelijke stemming, waarbij het wels beroep tot het verlenen van een dispensatie voor de vervroeding van een gebouw aan de Ooltgensplaat met 33 tegen 3 stemmen wordt aangenomen. tegen hebben gestemd: de heeren van Beeck Vollenhoven, van Nispen van Pannerden en de Jonge van Ellemeet. TWEEDE KAMER DER STAATEN-GENERALE. Zitting van Donderdag 14 Juni. In deze zitting is ontvangen een missive van de heer Mr. J.B. van Sow, oud-minister voor de zaken der Rooms-Katholieke Eredienst, die te kennen geeft, dat hij vereerd is dat de Hooge Raad zijn naam gebracht heeft op de lijst der kandidaten, om bij de vervulling der vacature in dat collegie in aanmerking te komen, redenen van bijzondere conveniëntie hem doen verzoeken, dat de Vergadering bij het doen der keuze geene aandacht op hem mag vestigen. - Aangenomen voor kennisgeving. De voorzitter stelt voor, om thans den dag te bepalen, waarop tot het vormen der keuze van vijf kandidaten voor die betrekking zal worden overgegaan. Hij stelt voor, zulks te doen plaatshebben op aanstaanden Maandag. Over ontstaat enige woordenwisseling, daar sommige leden de keuze op aanstaanden Zaterdag wenschten te doen geschieden. Ten slotte wordt ertoe, na enige woordenwisseling, besloten, en is alzoo de bedoelde keuze bepaald op aanstaanden Maandag om 11 uur. hooge raad der nederlanden. Burgerlijke Kamer. Zittingen van 14 en 15 Juni 1849. Voorzitter, Mr. W.H. Donker Curtains van Tienhoven. Kan de Staat met recht vorderen de schorsing van een rechtsgeding op grond, dat de schuldvordering, welke aanleiding tot de procedure gaf, nog niet is vermeld bij de Algemeene Rekenkamer, en dat over het onderwerp een uitspraak bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in beraadslaging is? Neen. De Staat der Nederlanden, gedaagde, en incidenteel eiser, procureur Mr. J. G. A. Slant, tegen E. Cl. Bourbon, ook genaamd Naundorff, eiser, en incidenteel verweerder, wonende te Delft, procureur Mr. M. Eyssell. De procureur van den incidentelen eiser verzoekt, uit hoofde dat de pleiter voor den Staat der Nederlanden, Mr. J. C. Fabek van Riemsdijk, ten gevolge van een onwillekeurig misverstand, afwezig is, dat op de te nemen conclusies zonder pleidooi zal worden recht gedaan. Mr. L. Metman, als advocaat van den incidentelen verweerder, verklaart, dat hij, hoe moeilijk het hem ook vallen moge, in een zaak als deze, af te zien van een mondeling voordragt, echter, tot besparing van tijd, het verzoek, namens den incidentelen eiser gedaan, instemt. De conclusies worden zoo namens de beide jarlen voorgedragen. Die van den incidentelen eiser luidt aldus: Aangezien het wel eenvoudige waarheid is, dat een overeenkomst is gesloten tussen den eiser en de ministers van Oorlog, van Marine en Koloniën, onterecht houwend voor het Nederlands Gouvernement, betreffende de mededeeling van zekere geheimen en van ontdekkingen, welke de strekking hadden, om den Staat in het bezit te stellen van nieuwe oorlogsmiddelen, doch dat het niet minder waar is, gelijk uit des eisers dagvaarding zelf blijkt, dat er over de overeenkomst verschillen zijn ontstaan en des eisers vordering de strekking heeft, voldoening te erlangen van datgeen, hetwelk, naar een rapport van hoofd-officieren, tot onderzoek benoemd, hem zou competeren, waarbij hij echter zich alle andere gepretendeerde rechten tegen den Staat voorbehoudt; A. Het mede een waarheid is, dat aan den eiser, ten gevolge van dat rapport, nog gelden competeren, welke ook gonden zijn voldaan, ware het niet, dat er, gelijk een eiser ten volle bekend is, bedenkingen bij de Algemeene Rekenkamer waren gerezen omtrent de verevening der uitgaven, die betrekking hadden tot een voortvloeiden uit de bovengemelde overeenkomst; A. de Regering dus, voorzover bestaande wettelijke bepalingen, onbevoegd om betalingen te doen, waarvan de verevening door de Rekenkamer wordt geweigerd, zich dan ook in de onmogelijkheid gesteld ziet, om hetgeen nog aan den eiser toekomt, aan hem te voldoen, zolang die weigering beslaat; A. zij intussen verlangt die bedenkingen uit den weg te ruimen, en daartoe heeft voorgedragen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een Ontwerp van wet, tot regeling van uitgaven op fondsen voor verstrekkingen aan het Rijks magazijn ontvangen, na welke te verwachten aanneming de vereffening zal kunnen plaatshebben, ook van datgeen, wat den eiser nog competeren, maar onder welke verevening de Staat als zodanig niet kan voldoen, immers niet langs den administratieve weg; A. dit ontwerp van wet is bij die vergadering ingekomen den 2 Mei 1849, in de afdeelingen wordt onderzocht, en weldra een onderwerp van openbare beraadslagingen zijn zal, aan het, onder die omstandigheden, is te betreuren, dat de eiser, die goedgevonden hoeft (nadat reeds door de dagbladen het aanbieden der bedoelde wet was vermeld), den Staat met deze actie te bekommeren, daarin met een zoo buitensporige drift wil heeft voortgeprocedeerd. Dat hij vier dagen, nadat de zaak ter rolle was ingeschreven en aangebracht, heeft doen sommeren, om op 31 Mei conclusies te nemen, en, strijdig met de billijkheid en tegen alle gewoonte aan, alle uitstel van de hand te wijzen, hetwelke le meer ongepast is, wijl deze zaak niet onder de summiere kan worden gerangschikt; De ged. in deze zaak van gewone behandeling wel aan de eiser, die geen enkel stuk ten staving zijner vordering heeft overgelegd, zou binnen betwisten de bevoegdheid, om op dusdanige wijze te procederen, de ged. den schijn van zich wil afwerpen de eiser te bemoeien, dat integendeel de Staat wenscht aan zijn aanspraak te kunnen doelen, doch daartoe is buiten staat gesteld door de weigering der verlening bij de Rekenkamer, gelijk reeds is vermeld; Aan deze hoofde, in deze geheel bijzondere omstandigheden, de Staat heeft vermeend niet ongepast te zijn, een verzoek van slatering te introduceren; Toch, welke ook de gevolgen mogen zijn, de Staat niet kan betalen, onder dat des eischers vordering bij de Rekenkamer zij verwerven, en die verklaring, bij aanneming der bedoelde wet, ook zonder bedenking zal hunnen volgen, terwijl, bij onverwachte verwerping, en als die verwerking zou kunnen plaats vinden, die omstandigheid zou kunnen aanleiding geven tot beschouwingen, die de ged. een ander juridisch gedrag zouden moeten doen aannemen; Concludeert Mr. J. G. A. Clark, als procureur van den Staat, dat de eiser, aangevangen bij exploot van den 5 Mei 1849, ter rolle van de Hoogen Raad heidend onder nr. 166, mag worden gestaafd, louwend op het ontwerp van wet, houdende regeling van uitgaven op fondsen, voor verstrekkingen, uit 's Rijks magazijnen ontvangen, door Z. M. de Koning aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden en thans aldaar aanhangig, tot zijn beslist, en die wet bij de Staten-Generaal zal zijn aangenomen of verworpen; verklarend de ged. zich bereid, om, nadat die wet zal zijn uitgevaardigd, de verevening van des eischers pretentie bij de Rekenkamer te provoceren en daarna te voldoen, terwijl bij verwerping der wet de ged. Die van den incidentelen verweerder is van den volgenden inhoud; de Aangezien de eiser in den jaar 1845 met het Nederlandsch gouvernement een overeenkomst heeft aangegaan ten opzichte van zekere uitvindingen en geheimen, van welke hij aan het Gouvernement mededeeling heeft gegeven; A. die overeenkomst aanleiding heeft gegeven tot moeilijkheden en verschillen, welke het Gouvernement en de eiser ten opzichte van sommige onderdelen opgeheven wensen le zien, ter bereiking van welk doel zij verlangen zich te zullen gedragen aan het gevoelen van vier hoofd-officieren, aan wiens beide partijen te benoemen; A. deze hoofd-officieren werkelijk benoemd zijn, en, na rijpe overweging, zowel van de onderscheidene bedingen, in de overeenkomst van 1845 genomen, als van den uitslag der op hunnen last gedane proefnemingen eenparig van oordeel zijn geweest, dat de eiser direct één twintigste gedeelte moest worden uitgekeerd van datgene, wat hem zou hebben competed, zoo hij aan alle bepalingen der overeenkomst had kunnen voldoen; A. dit een twintigste gedeelte bedraagt €15,000; A. de bedoelde hoofd-officieren, zijnde de heeren de Brink, Hoogeveen, Lobius en van Meurs, den 14 November 1848 aan de eiser en aan de ministers van Oorlog en van Marine het resultaat van hun onderzoek hebben medegedeeld; A. de eiser sindsdien pogingen heeft aangewend, om de hem onbetwistbaar toekomende €15,000 betaald te krijgen; A. hij in den aanvang herhaaldelijk van de minister van Oorlog de verzekering heeft ontvangen, dat aan zijn allezins billijk verlangen spoedig volgens zou worden voldaan; A. hem echter later geen antwoord meer op zijn schriftelijke adressen is gegeven, en het gevraagde onderhoud met de minister van Oorlog ook niet meer is toegestaan; A. de eiser intussen, afgaande op de stelligste toezeggingen van het Gouvernement, met derden verbindverklaringen heeft aangegaan, welke hij nu, tot zijn grievend leedwezen, niet kan naleven, terwijl hij zich daarenboven ogenblikkelijk in grote financiële ongelegenheid bevindt; A. alleen deze treurige omstandigheden hem hebben kunnen bewegen, om het Gouvernement terzake voorschreven in regten aan te spreken, maar zulke raadslieden daaraan nog geen gevolg hebben willen geven, zonder den minister van Oorlog daarvan mededeeling gedaan en in de gelegenheid gesteld te hebben, om de zaak nog in der minne af te doen; A deze kennisgeving ten gevolge heeft gehad het dringend verzoek van den minister van Oorlog, om alle gerechtelijke maatregelen nog acht dagen te verschuiven, opdat de Regering zich dien tijd terkwijving van helden eiser verschuldigde zoude kunnen ten nutte maken ; A de eiser ook aan dat verzoek voldaan heeft, doch na het verstrijken van dien termijn weer is uitgenodigd, een uitstel en wel voor een onbepaalden tijd te willen verleenen ; A. deze menigvuldige onverklaarbare teleurstellingen, waardoor de eiser nu reeds ongeveer zeven maanden is opgehouden, hem in de noodzakelijkheid hebben gebracht, den Slaat ter zake voorschreven te dagvaarden; A dadelijk na de dagvaarding aan de praktijk van den Slaat mededeeling is gedaan, dat de verlegenheid, waarin de eiser door de uitstellen van den Slaat was gebracht, denzen dwongen, om de bij de wet voorgeschreven termijnen stiptelijk te volgen, en zoodra mogelijk een regterlijke uitspraak te proeven ; A. deze zaak zeer zeker is van summiere aard, daar de moeilijkheden, door het uitgebrachte gevoelen van hoofd-officieren, welke daartoe met wederzijdsch goedvinden waren benoemd, al waren uit den weg geruimd, en de Staat bloot uitstel verlangde, om aan zijn wellustige aanleg te voldoen ; A. het onder deze omstandigheden zeer te betreuren is, dat de gedachte goedgevonden heeft, alle die beloften en toezeggingen, gedurende meer dan een half jaar gedaan, uit het oog te verliezen, en den eiser te bemoeielen met geschilpunten tusschen de ministers en de Rekenkamer, waarmeede de eiser hoegenaamd niets te maken heeft; A. de Regering gedurende die zes maanden geen slap bij de wetgevende macht heeft gedaan om die moeilijkheden op te heffen, en de welsprekendheid, in het begin der maand Mei 11. bij de Tweede Kamer ingezonden; juist het bewijs oplevert, dat alleen een gerechtelijke actie den gedachte A. het niet de roeping is der rechterlijke macht, gelijk de gedachte schijnt te veronderstellen, om te onderzoeken, of de vervulling van wettig aangegane overeenkomsten een debiteur in moeilijkheden zal wikkelen, maar eenvoudig of het obligatie, op grond waarvan een acht wordt ingesprengd werkelijk aanwezig is, om daarna, bij de bevestigende beantwoording van die vraag, de debiteur tot betaling te noodzaken; A. de eiser mitsdien, na al het gebeurde, met vertrouwen beweren, dat noch gewoonte noch enige grond van billijkheid hem het recht aanbieden, om de stipte naleving der wet te vorderen, al roept hij die naleving in tegen den Staat der Nederlanden, waar deze loco privati optreedt, en al gelieft men hem te verwijlen, dat hij zoo overmoedig is van den Staat te bekommeren, en van met buitensporige drift te willen voortprocederen. Zo concludeert Mr. J. Esser, als procureur des eisers, dat aan den gedachte zal worden ongekwalificeerd zijn vordering van slatering der procedure, lot dan bij Koninklijke boodschap van 1 Mei 1819 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingezonden ontwerp van wet, houdende regeling van eenige uitgaven, bij de Staten-Generaal zal zijn aangenomen of verworpen, met veroordeeling van den Staat in de kosten van dit incident, en met last op partijen, om dadelijk voort te procederen. De advocaat-generaal dekte zich zeer goed te kunnen vereenigen met gronden van de verweerder op het incident. Ook hij is van oordeel dat het verzoek tot staking noch op de wet noch op de billijkheid is gebaseerd. Niet op de wet, zegt hij, en het is opmerkelijk, dat in de inclusie van de eiser geen enkel artikel is aangehaald tot steun van het door hem gedane verzoek. Advocaat-generaal gelooft ook, dat zodanig plicht niet bestaat. Wel geeft de wet, met name het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering, in art. 254, de gevallen aan de hand, die met geven tot schorsing van een burgerlijk geding; doch geen der daar genoemde gevallen is hier aanwezig. Verhalvende gevallen, die daar worden genoemd, zijn er ook nog wel andere, die aanleiding kunnen geven tot staking of schorsing van een geding, zo een failliet-verklaring; een rescindende van betalen; het verzoek, om nadere verdedigings-stukken te nemen produceren (art. 151); het geval, dat er vrees voor valsheid staat, enz. In zodanige gevallen is er een aanleiding, een wettige aanleiding tot staking van een burgerlijk rechtsgeding. Maar in deze zijn er, volgens advocaat-generaal, geen termen, om de eis tot staking in te willigen, zodanig de billijkheid betreft, is advocaat-generaal van oordeel, dat de vordering mede ongegrond is, daar, al mocht de Hoge Raad ex aequo et bono in rechten spreken, dan nog de moeilijkheden ten aanzien van de Renkamer nimmer het obligatie van de eiser zouden wegnemen. Advocaat-generaal inclineert alzoo, dat de Hoge Raad de eis tot staking, zo als hingende, zal ontzeggen, met veroordeling van de eiser in de kosten, in het incident gevallen.
8,121
MMIISG06:001125039:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,879
Friesch volksblad, jrg 3, 1878-1879, no. 143a, 30-03-1879
null
Dutch
Spoken
6,810
12,373
Uq. !43. Zondaq 30 Maart 1879 Derde Jaargang, Friesch Volksblad. Dit blad verschijnt eiken Zondag. Prijs per half jaar f 2.—, franco per post door geheel Nederland. Uitgevers en Redacteurs: O. STEIxLIKG-WEBF , te Tjum, en I ~~~ WALING DIJKSTRA, te Holwerd. Prijs der advertentiën 50 ctg., zoolang ze niet meer Agent «H. KUIPERS, Boek Kandelaar te Leeuwarden. , dan 7 rpir#1iQ Q ^,1 1 ,. t, . . , ., ! wan ' regels Deioopen. Eikeregel meer kost 5 «ti .Brieven, ingezonden stukken, enz. franco te adres&eeren aan een der Uitgevers. I n * 1 Advertentiën aan den Agent. ; Groote letters worden berekend naar p!a ruimte. Geboorte-, huwelijks- en sterfberichten worden tegen 50 ets. geplaatst. Twee brieven, Wij ontvingen liet volgende schrijven ter plaatsing in 't Volksblad. Den heer S., Schrijver van „Iets over de doodstraf" in het Friesch Volksblad. Het Friesch Volksblad van 16 Maart 11. kwam mij onlangs in de hand, en werd door mij met bijzondere aandacht gelezen, omdat hij, die 't mij overreikte, zeide: »Daar staat iets tegen u in." Ik vond dat stukje spoedig. Na'het gelezen te hebben vatte ik het voornemen op niets daarop te antwoorden. Daar worden menigmaal dingen gezegd, die beneden alle kritiek en daarom geen antwoord waard zijn. Maar het door U geschrevene nog eens bedaard lezende , kwam ik tot andere gedachten en besloot aan de Redactie van het Friesch Volksblad ter plaatsing te zenden, wat ik meen te mogen, te moeten antwoorden. Hierbij zal ik niet in navolging van U, met steenen en slijk gaan werpen. Dat is het werk van straatjongens, bij gebrek aan edeler wapen, Het geeft niets. Plet minder edel gedeelte van het courantenlezend publiek vermaakt er zich mee, en de tegenstander wordt verbitterd. Ik wil mij niet tot zulk een kampioen verlagen en ook niemand verbitteren. Die mij kent, is nog niet in de noodzakelijkheid mij voor een beid te houden. Maar ik heb even goed als Gij eene overtuiging, een beginsel. Is het mij niet geoorloofd dat uit te spreken? Of moet ik nu daarom aan de kaak worden gesteld ? Maar daarover liever niets meer. Het bericht'over Charles Feace vond ik in het Vaderland. En wel juist zoo, als ik het in de Banier plaatsen liet. Daarin stond niets te lezen over zijne klacht dat de strop te nauw was, of over zijne vraag om een glas water. En wat den door hem gepleegden en aan een ander gestraften moord aangaat, daarvan las ik eerst gisteren avond eene mededeeling in het Vaderland. Gij meent, dat ik ook dat wel zal geweten, maar met opzet zal verzwegen hebben. Maar ik verklaar U als eerlijk man, dat dit mij niet bekend was. In dat zelfde boek, waaruit gij iets aanhaalt, staat ook te lezen: »De liefde denkt geen kwaad. Ik geloof met U, dat de aardsehe rechter in zijn oordeel feilbaar, en dat meer dan één van die feilbaarheid het slachtoffer geworden is. Hieruit moet worden afgeleid, hoe noodig het is dat door mannen van ernst, van menschenkennis, van ervaring, door mannen des gebeds recht gesproken worde. De overheid mag zich wel tienmaal bedenken en die hoogere verlichting begeeren, aan welke ieder ernstig mensch, die zijne roeping begrijpt, be¬ hoefte gevoelt, eer hij het » des dooris schuldig" gaat uitspreken. Maar dat is hier de zaak niet, waarom het gaat. De strijd gaat over wat ik van de ordinantiën Gods gezegd heb. Dat deed C naar de pen grijpen, om eenige hatelijkheden te zeggen, over de fraaie bekeeringsgeschiedenissen; over verkondiging van de leer der genade aan menschen, die hun hoofd hebben verloren; over echte bekeerders, die om de ziekbedden als kraaien om het aas vliegen en den kranke martelen. Zie mijnheer S.! door zulke dingen te schrijven, verraadt gij duidelijk van welk een geest Gij zijt. Ik dacht al lezende bij mij zeiven, of het niet beter ware met degelijke argumenten voor den dag te komen ? Gij zegt b.v. dat, als de eene mensch den ander maar oppervlakkig kan beoordeelen, dan ook nooit in eens menschenhand de macht mag worden gelegd, om rechtdoende den evenmensch het leven te benemen. Vooreerst moet ik U doen opmerken, dat het hier niet eene beoordeeling van beginselen en bedoelingen, maar van feiten geldt, die voor ieder openbaar zijn. En dan moet ik er ook nog bijvoegen, dat, als gij aan de overheid het recht niet toekent met'den dood te straffen, gij dat ook moet uitstrekken tot iedere andere straf, b.v. levenslange opsluiting, kruiwagenstraf en dergelijke. Hiertoe komt Gij ook bij consequente ontwikkeling van Uwe theorie. Gij wilt den moordenaar veroordeeld zien tot zwaren arbeid, om geen lastpost te worden-, ik wil hem gestraft zien met het verlies van wat hij aan anderen ontnam, omdat hij, het leven nemende, juist datgene heeft aangetast, waarover de levende God alleen te beschikken heeft, volgens wat ik lees in dat zelfde »boek": »Zendt Gij Dwen Geest uit, zoo ivorden zij geschapen; neemt Gij lam adem iveg, zoo sterven zij." Maar daarin zult gij wel niet met mij medegaan. Ten minste de wijze, waarop Gij de door mij gebruikte uitdrukking: » Ordinantiën Gods" aanhaalt, geelt mij grond om te rneenen dat »het boek" heel wat anders is voor U dan voor mij. En dat is het juist, waarop ik in de Banier gedoeld heb, toen ik sprak over het recht der Overheid. Mijne beschouwingen heb ik aan »het boek" ontleend; de Uwe zijn die van het»denkend" deel der natie! Dit is het verschil, dat tusschen ons bestaat. En omdat wij van een verschillend punt uitgaan , geraken wij ook tot eene verschillende uitkomst en praktijk in 't werkelijke leven. Als dan maar niet van ons kan gezegd worden, dat wij in hatelijkheden jegens onze tegenpartij onze kracht zoeken. En als ik dan bemerk , welke smadelijke uitvallen Uwe richting zich niet tegen onze overtuiging, maar tegen onze personen veroor- j looft; dat de orthodoxe predikanten het altijd j moeten misgelden; (het nommer van 'f Friesch : Volksblad, 10 Maart 11., is er vol van!) dat I er altijd gelegenheid gezocht wordt, in't pu¬ bliek eene zoogenaamde aardigheid over de Kerk of de predikanten te zeggen , bv. dat de menschen in de kerk soms zoo ruw worden geschoren of iets dergelijks, — dan meen ik grond te hebben tot de beweering, dat Uwe zaak door het aanwenden van zulke middelen al zeer slecht gediend wordt. J. G. VERHOEFF. Ileeg, 25 Maart 1879. Als antwoord op dit schrijven diene het volgende : Den Weleerw. Zeergel. Heer J. G. Verhoef/', Predikant te Heeg. Weleerw. Zeergel. lieer ! Het doet mij leed, uit Uw schrijven te moeten vernemen, dat het Volksblad van 16 Maart U toevallig in handen kwam. Daar de uitgever van de Banier in ruil voor dit blad een Volksblad ontvangt, leefde ik in het geloof, dat hij dit exemplaar, ten minste zoo er iets in te vinden was, dat de Redactie van de Banier aanging, aan de redacteurs toezond. Nu dit het geval niet schijnt te zijn, hopen wij U later, gelijk nu, een present-exempl. te doen toekomen, wanneer Gij wordt aangevallen. Thans ter zake. Hoe gaarne ik U ook het genoegen gun, met zeker iemand te kunnen bidden: »Ik dank U Heer, dat ik niet ben als deze," kan ik, ter wille der eerlijkheid niet nalaten op te merken, dat de kwalificatie van mijn schrijven als straatjongenstaal, als werpen met steenen en slijk, niet zoo heel malsch is, doch wat voor U erger is, ik durf volhouden, dat die kwalificatie lasterlijk en onwaar is, en dus Uw beweren niets is dan schelden. Zie, Weleerw. Zeergel. Heer! voor ü moge het nog waar zijn, wat De Genestet zegt: Wees vervelend, taai en droog, Heb een schat gebreken, Houd een zeker rechteroog, Des noods — steel uw preeken V Maar één ding is streng verboên, Doodlijkste aller zonden ; Wee fj, zoo ge in taal of toon Aardig wordt bevonden. Geestigheid heet spotternij, Ongodisme, ketterij; » Deftig, vormlijk, waardig," Blijft de leus, en heil den man, Die het vroom verklaren kan: »'kBen volstrekt niet aardig!" wij trachten in de eerste plaats natuurlijk en waar te zijn. Het was waar, dat ik, toen ik Cw stuk over de doodstraf gelezen had, eerst dacht aan Lavater's vergissing, toen hij een beul voor een dominé aanzag, en onwillekeurig kwam het zoo in mij op, dat men U hoorende, eene even groote vergissing, maar in omgekeerden zin kon begaan. Datik U nu voor een beul houd, ü daarvoor zou willen uitschelden, wel Mijnheer! daar heb ik met aan gedacht. Graag geloof ik, dat bij U de natuur ook al boven de leer gaat, maar dit houd ik staande, dat Uw betoog beter voegt in den mond van een beul. wiens kostwinning aan 't behoud der doodstraf hangt, dan in dien van een christeuleeraar. Ik redeneer niet, zegt Ge , ik bewijs niets; maar waarom vermijdt ge dan zoo zorgvuldig de geschiedenis van de overspelige vrouw, die volgens de wet ter dood gebracht moest worden, maar door het woord van Jezus: j> Wie van ulieden zonder zonde is, werpe den eersten steen op haar," het leven behield. Is 't voor een christenleeraar geen afdoend bewijs voor 't onhoudbare der doodstraf, als men hem aantoont, dat Jezus haar niet wilde ? Het komt mij voor, Weleerw. Zeergel. Heer, dat gij enkel tegen de afschaffing deidoodstraf zijt, omdat het iets is van dezen tijd. Gij hadt stellig voor een halve eeuw met even veel kracht tegen de afschaffing der slavernij geijverd, ook al omdat de slavernij tot de ordonantiën Gods behoorde en in den Bijbel verdedigd werd. Gij wilt niet erkennen dat de christelijke geest ook in de moderne maatschappij is waar te nemen. Het nieuwe is verkeerd, kan niet goed zijn. En hoe gaarne ik het toestem, dat onze hedendaagsche maatschappij vele en groote gebreken heeft, toch wekte het mijne verontwaardiging, dat Gij evenals wijlen Bileam, omdat gij wilt vloeken, den goeden geest op Uwen weg niet ziet, alhoewel deze voor een ezel waarneembaar is. Waarom gaat gij voort, Weleerw. Zeergel. Heer, de verzenen tegen de prikkels te slaan? Wat Jezus zegt, slaat gij weer over en leest, wat van de ouden gezegd is. Ja, Gij zijt zoozeer in uw Bileams rol verward, dat Gij niet eens bespeurt, hoe Gij U zeiven bestrijdt. Gij wilt de doodstraf behouden, omdat niemand dan God iemand het leven mag ontnemen. Wie iemand vermoordt doet dit, maar als men de moordenaar doodt, doet men 't ook. Ik meende, dat Gij wel zoudt weten, dat er geschreven staat: »Mij is de wrake", zegt de Heer, »ik zal het vergelden." Onze straf-' wetgeving mag niet het karakter der wrake, der vergelding hebben; doch de samenleving eischt, dat zij voor herhaling van misdaden zooveel doenlijk gewaarborgd wordt. Nog houd ik vol, dat een feilbaar mensch niet over t leven van den naaste mag beslissen; de vrijheid kan men den gevangene hergeven, al 't later blijkt, dat hij onschuldig is — het leven niet. Het doet mij genoegen van U te vernemen, dat Gij niet met opzet de feiten verzweegt, waarvan ik melding maakte en die een ietwat zonderling licht werpen op C, Peace's bekeering. Toch kunt gij mij mijne voor U zeker niet vleiende vooronderstelling niet zoo kwalijk nemen. Ik had uit Uw stuk gemerkt, dat Gij het Vaderland laast ; oók ik had die bekeeringsgeschiedenis daarin gelezen; maar nu stond in het Vaderland van 3 Maart een artikel , getiteld: » C. Peace en de doodstraf," waarin ik de bijzonderheden vond, die ik vermeldde. Eerst den 8en Maart verscheen Uw artikel; moest ik nu niet denken, dat Gij, die over de bekeering van P. schreeft, ook dit laatste artikel in 't Vaderland niet zoudt overslaan? Maar ik wil U op Uw woord gelooven. Uw karakter blijft dus onaangetast en Uw schrijven verraadt dan niets anders, dan dat gij wat heel lichtvaardig met heiligverklaren te werk gaat. Ik kan U nog zeggen . dat Peace eerst den dag voor de terechtstelling de onschuld 'van een in zijne plaats ter dood veroordeelde aan het licht bracht. Hij wachtte dus wel tot het laatste oogenblik, toen voor hem geen kans op ontkomen meer bestond. De bekeering was alzoo geheel tot liet uiterste oogenblik verschoven ! En thans kom ik tot Uwe veronderstelling, als zou ik enkel geschreven hebben, om eenige hatelijkheden te debiteeren tegen zulke be¬ keeringen en tegen de echte bekeerders, die om de ziekbedden zweven als de kraaien om 't aas. Gij dwaalt, Weleerw. Zeergel. Heer, als Gij dat van mij denkt. Neen, ik was geraakt over de miskenning, waaraan het christelijke in onze maatschappij van Uw kant bloot stond. Dit deed mij naar de pen grijpen en wat ik over die bekeeriugen schreef, was bijzaak. Toch kwam het uit het hart. Ik heb eenige ervaringen op dit gebied opgedaan, waarvan ik wel een en ander wil vertellen. Voor een jaar of wat bezocht ik een kennis, wiens dochter de tering had. Ik kwam laar en merkte spoedig, dat de zieke nog-1 slechts weinige dagen zou hebben te leven. Het was zoowat de tijd, waarop de familie bet avondeten nuttigde, De man, vader van de kranke, begon nu hardop te bidden. De woonkamer was ook de ziekenkamer. Hij vertelde onze Lieven Heer, dat zijne dochter op den rand van het graf was, en bad voor hare bekeering. Veranderde zij niet, dan stond de bel voor haar open, en- nu werd in het gebed de verschrikkelijkheid der hel geschilderd. Dit geschiedde met luide stemme, opdat de dochter, die ongelukkig kort te voren verklaard had, dat zij nog gaarne wat bij hare ouders wilde blijven, het liooren mocht. Had ik onrecht, toen ik mij over zoo'11 koud en wreed gebed ergerde ? Het eten was eindelijk gedaan. De man vroeg mij of ik niet wou aansteken. Ik maakte de opmerking, dat dit de zieke zou hinderen. De moeder verzekerde, dat dit ook het geval was. Onze bidder echter verklaarde, dat hij 't rooken niet best laten kon, dat hij in »lyts süchje" dóen moet. Wat dunkt U van zulk een bekeerder ? Later hoorde ik, dat de dochter toch niet bekeerd was. Mij wel, doch in mijn oog bleef die biddende vader iemand die, zelf zonder gevoel, zijn kind noodeloos martelde. Voor 't 't oogenblik zal ik maar niet meer dergelijke verhalen doen. Gij verwijt bet F, V., dat het zich steeds ten koste van orthodoxe dominés vermaakt. Wij kunnen ons zeer goed begrijpen, dat het die lieeren, die in den regel nooit gekritiseerd worden, alles behalve aangenaam is eens de waarheid te liooren; doch ons dunkt, dat het juist daarom zijn nut heeft. Waarom stellen die heeren zicli ook bespottelijk aan ? Waarom zijn daaronder zoo velen , die gelijken op de schets, die Jezus geeft, Matth. 28 3: Maar doet niet naar hunne werken; want zij zeggen 't en doen 't niet. Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouders der menschen; maar zij willen die met hunnen vinger niet verroeren. En al hunne werken doen zij, om van de menschen gezien te worden En zij beminnen de vooraanzitting op de maaltijden en de voorgestoelten in de synagogen, ook de begroetingen op de markten, en van de menschen genaamd te worden Rabbi." Geloof niet, dat wij iemand haten om zijne richting. Wij zeggen 't Halbertsma na: Alle minsken binne myn broerren, en reiken ook U gaarne de broederhand, waar gij in den geest van Jezus het goede najaagt. U Weleerw. dw. dr., O. STELLINGWERF. Brieven fen in Skutter- Oan it slot fen myn léste skutter3brief skreau ik dat ik it vet graech scoe bilibje wolle, dat alle linnen fen Europe lijar legers ófskaften. As ik den myn alde »wapenbroeders" dérnei hjir boppe ris oantreffe mocht, scoe myn earste foarstel wêze: »!vameraten! lit us ut de harsenpannen fen üs forsleine fijannen in fixe slok driuke op de foarutgong fen it minskdom — hja habbe de soldaterij ófskaft, dos frede op ierde. Ik hab do ek forspritsen , om der letter ris in wirdtsje oer skriuwe to seilen. Do ik nou .it Frijsk Folksblêd fen de 23 Maert yn hannen krige, lies ik der ünder allen in stik yn fen »Romke." Ja Romke! jo rik ik jerne de ban! Jou habbe wol gelyk — it is tsjinwirdich in minne tiid — in tige minne tiid for hast alle stannen yn de maetskippij. De utjeften binne by in hele bulte minsken lang net yn oerienstiniming mei de üntfangsten en as mannich net iu fixe reef yn 't seil docht, den kin it net utbliuwe ef it wirdt yet folie minder as it nou al is. De riken sitte for de greatste part djip yn de skild, de boaijem fen de skatkiste gniist de jildministers spookhaftich oan ; der moat mear jild komrne — knappe koppen moatte al wer nije bilêstingen ütpraktisearje en it earme folts — al blinkt ek de boaijem fen hjar eigen skatkiste hjar tomiette — it earme folts moat al wer djip— per yn de büse taeste en hjar sur fortsjinne pinningen op it alter fen it heitelan offerje; yn pleats dat er alles yn it wirk steld wirdt, dat hjar mei de mindere üntfangsten en fortsjinsten ek de lésten forlichte wirde. O! njuggentsiende ieu! — ieu fen forütgong en biskavinge — dou wirdste priisge, romme , troch dichters bisongen, mar üs neiteam scil fen dy sizze, datstou yn in hele bulte dingen in apel wierste, mei moaije reade bliere wankjes, mar fen binnen troch rüpen fornield en tofrctten. Ja! wier is it, dat de leste tiden ryk — hiel ryk binne oan utnningen, dat min yn in hiele bulte dingen de forütgong mei de finger wol oanwize kin. En dat moat ek wol — dat kin net oars, tiden en omstannichheden bringe it mei; de foarutgong is in machtige stream, dy sa ald as de ierde is bistien bat en troch gjindomperskreft ea to kearen wêze scil. Mar üs njuggenstiende ieu hat ek wol goed hjar skaedside. It biskaefde Europa wirdt freeslik tamtearre troch oarloggen — it bloed fen tüzenen en yet ris tüzenen kreftige mannen, meast yn de bloeitiid fen hjar libben, wirdt opoffere oan »nationale eer (?)", ünfordraechsuniheicl ef earsjuchte fen keningen en f'oarsten tsjin en ünder elkoar. De kranten binne alle dagen opfold mei moardtidingen. En as biene de. lannen fen Europa yet net genöeh mei en tsjin elkoar to dwaen, sa wirdt hjar geskut seis nei oare wralddielen oerplante, om dér ünder de wylden, (dy op de frijheit fen hjar groun allike folie priis stelle, fornielinge en dea to forsprieden. Hofolle üngelok briugt dy heislike oarlocli al net to wei, net allimie for it eagenblik, mar ek for de opfolgjende jierren. Ho mannich alder bitruret buten it forlies meiskien fen syn bisittingen, de dea fen syn soan ef soannen, ho mannich earm minske forlear yn hjar kreftige soune jonge — hjar hertlap — hjar alles — hjar hope en treast — en faek mei ien hjar kost winder, ho mannich jong wyfke wacktet mei eangstme en yn bange forwachtinge op tidinge fen liim, mei liwa hja mölik earst foar koarte tiid troch it houwelik forboun waerd en kwynt langsum wei as in blom, dy net mear troch it sinneljocht bistriele wirdt, non hjar einlings de freeslike tynge yn de earen klinkt — dat er net mear üuder de libbenen is. Earme — earme minsken! — ik kin 't my bést bigripee, ho it jimme to moede wést hat en wêze scil, as de libben-strie fen jimme lieafste — fen jimme greatste skat, trochitfornieljende moardtüch forbritsen waerd. Jimme forlearen folie, mar dochs net ienris safolle as hja, dy hjar bern krefticli en soun foartgean seagen en kim mei tohoude ef toskettene lea, sa 't er de jierren, dy er yet to libjen hat, as in earme lij er aeklik slite moat, werom krije. Frjemde, oanstekkende siiktmen, dy faek ünder de oerbleaunen ta oermiette fen ramp in slachtinge oanrjuchtsje, binrié fierder it gefolch der fen. In héale ieu letter scil min yet oeral d® gefolgen fen dj minskefordylginge sjen kinne. As der ea op de wrald in ündjier bistien hat en yet bistiet, dat it measte kwea oanrjuchtet, den is it sünder twivel de oarloch — dat scil eltsien my tastimme. Dat ündjier moat de wrald üt, alteas safolle mülik ünskeadlik makke wirde, en dêr is yn de earste pleats nei myn ynsjean mar ien troclitaestend middel for — dat is — min moat it beest in mülban omdwaen en him sadvvaende de müglikheit om to biten binimme — de soldaterij moat öfskaft wirde! — Yn de earste pleats scoeue de miljoenen, dy der nou oan opofïere wirde , to rjuchte komme yn de hannen fen it folts, dat al fjirsten to folie oan alderhanne bilêstingen opbringe moat — de soldaten dy yn f'redestiid mei de siel ünder de earm omrinne, hjar skoandere tiid deadsje en faek as flinke oppassende jonges ünder tsjinst geande, as loaije, oan alle kanten yn de groun bidoarne omrinders wer thüs komme, koene hjar tiid den frij hwet better bistelle en sadwaende scoe it dübeld foardiel oanbringe. Mar it fornaemste is, dat den it bloed fen freedsume iverige folken net hoefde to streamen for de earsjuchte fen keningen en keizers ef üt de faek neatbitsjuttende en mispleatse > nationale eer'"; hwent as der gjin legers wierne, koe min ek net oarlogje dat stiet as in peal boppe wetter! » Gelegenheid baart genegenheid", seit in hollansk sprekv.ird. In kening, dy oer in great leger to beskikken hat, scil earder oarloch siikje, as ien dy dat net hat. De lannen dy yn frede libje, libje yn in swapene frede." Alles liket by it » militairisme" bynefter stean to moatten, lansrejinten fbrskine by »officieele gelegenheden", net klaeid as freedsume boargers mei in * zwarte rok", né!de »militair' strielet yen by de earste eachopslach üt de blinkende knopen to miette — greate legers steane klear om sa 't liket elts eagenblik yn 't fjür to moatten en it giet dêrmei as mei de moade: de iene wol net minder ; wêze as de oare en sa waext it tal striders | al oan en oan , op kosten fen it folts , dat mar soargje moat, dat it jild der for der komt en dat op de keap ta hjar soannen hjar béste kreften ófstean moatte om it fjür oan 't barüen to halden. Lannen, dy bloeijend en ryk wêze koene, komme al djipper endjipperyn de skilden, it folts wirdt earm en üntofreden en dochs leit de skild for in great diel oan hjar seis. Yn pleats fen as üt ien müle to roppen: »wy wolle de soldaterij öfskaffe" — wy wolle, I Jn pleats fen lis bern for de greate moardöerskinst op to lieden, hjar oan it wirk sette ! om de foarutgong en wolfeart fen it lan en de maetskippij to bifoarderjen, yn pleats fen »afgevaardigden" nei de keamers to stjüren, dy fen dat stelsel ütgonge, riuchtsje yn üs lan seis driuwers » bonden" op, om it kriichswêzen yet heger op to fleren, wolle hja eltslen soldaet meitse — ófskaffing fen »rempla(;anten." Mar lokkich bisteane dy »anti-dienstvervangingsbonden" for fiervvei it greatste diel üt minsken sünder bern , alde » gepensioneerde" «ïychsmaunen, driuwers, dy oaral » Pietsje de foarste" wêze moatte en hjar troch it opïiuchtsjen fen alderhanne dingen namine miene to meitsen, en al sok soarte fen minsken, dy sr seis neat ef net folie mei to dwaen habbe j en by Iiwa it > algemiene bilaïig" for » persoanlik | bilang" ünderdwaen moat: ljue, dy it giet as j ü biddeler, dy ropt: »eigendom is diefstal", j ^ol wittende , dat hy seis der dochs neat by to jorliezeu hat. Fierwei it greatste- diel fen it olts en wol dat diel, hwêr it meast op oan omt, tinke der wis oars oer en scoeue ljeaver ^jean, dat de soldaterij öfskaffc waerd as dat er yet mear oan to koste leiu wirdt. Né! wy Coatte gjin forbettering'fen de ;trydkreften, wy Coatte wirkje op ófskaffing! Ln hwêrom scoe us lantsje it leger net öfskaffe kinne? Scoene üs machtige bürljue üs net oanpakke doare om it hantsjefol striders, dat wy tsjin oer hjar greate legers stelle kinne? Né! dat scil it gefal net wêze, hja scoene üs ryk lantsje allegearre wol graech habbe wolle, mar de iene doar net 0111 de oare, en dêryn leit krekt üs kreft en net yn üs lyts legertsje. Nederlan is in fieskbonke, dêr trije greate hounen mei gleane eagen oplizzeto longerjen, mar as de iene der in stap hinne docht, bigjinne de beide oaren to brommen en sa bliuwt de bonke rêstich lizzen. Nou koe min wol hinne gean en sette by dy fieskbonke in lyts hountsje op e wacht, mar min koe dat allike goed nsilitte, hwent as it dy dogen dochs om krijento dwaen wier, scoene hja de bonke üt freze for it lytse hountsje dochs net] lizze litte! Nousjuch! dat hountsje is fis leger! Sa goed as dat hountsje by de fieskbonke wei koe, sa goed kinne wy üs legertsje misse; wy bliuwe der allike sterk en allike swak om, en it scoe in greate segen for üs lantsje wirde; den scoe de skiednis üs ienris as in folts oanwize, dat in greate stap op de baenfen foarutgong en biskavinge dien liie en scoe dy tiid vet üneinich folie romriker for üs wêze as do 't üs séfolk mei 111 biezem yn de mêst foer, ta teiken, dat hja de sé fen fijannen suvere hiene. Dêrom minsken! mei elkoar de hannen oan 't wirk: stjür »afgevaardigden" nei de keamers, dy de legeröfskaffing tadien binne, litte bikwame ynfloedrike mannen in boun oprjuchtsje ta öfschaffing fen it leger en as den it folts as üt ien müle de winsk to kinnen jout: »wy wolle gjin soldaterij mear!" den scil it der wis ek ienris ta komme. Mar den ek in algemiene, kreftige iendrachtige meiwirkinge — hwent >iendracht makket macht — Romke en de skutter kinne it ; mei hjar beiden net klear spylje. N.B. As der mülik oare kranten binne, dy dit stikje oernimme wolle, scille hja my j dérmei in deugd dwaen. if- aandacht bezig houden; wij hebben de schoolds wetgeving en de wettelijke regeling der kers, kelijke zaken gedurende dat tijdsverloop, voor 3? zooveel ons onderzoek dit vereischte, medeIs gedeeld, en het resultaat, waartoe dit heeft e, geleid, is dit, dat onder al die wisselingen de it kosterie- en andere benificiale goederen als zelfstandige stichtingen zijn bestaan geblete ven en hunne bestemming onveranderd hebn, ben behouden. ie »Zijn ook al in 1798 en later in 1808 de ie goederen der geestelijke kantoren met secu1e larisatie bedreigd, de zelfstandige benificiale e fondsen zijn steeds in wezen gelaten, en is i- ook al de richting van het onderwijs veran,0 derd, aan de zorg en de toezicht der kerk >r onttrokken en van zijn kerkelijke kleur ont:! daan, de goederen, welke in 1580 ter be,s kostiging van het openbaar onderwijs waren d bestemd, hebben die bestemming behouden, r Zij hebben die behouden, niet enkel omdat n zij daaraan niet zijn onttrokken, maar wat e meer zegt, omdat die bestemming uitdrukken lijk bij de opvolgende wetgevingen is erkend. Of strekken de schoolwetten van 1803, 1806 h en vooral die van L857 daarvoor niet tot be:i wijs? En niet alleen hebben de kosterie-, via carie- en prebende-goederen hunne bestemming behouden, ook de verplichting der kerk 11 0111, waar zoodanige goederen niet voldoende - waren, uit de kerkebeurs het ojienbaar onder, wijs te ondersteunen, is herhaaldelijk erkend; a van edelmoedigheid der kerk kan geen sprake s zijn, zij heeft eenvoudig voldaan aan hare 0 verplichting , waarvan zij door den wetgever niet was ontheven. De benificiale goederen, r zeide ik, hebben hunne bestemming ter be3 kostiging van het openbaar onderwijs behout den; de verplichting der kerk, om, waar t : zoodanige goederen niet, of niet voldoende, bestonden, uit de kerkebeurs dat onderwijs te ondersteunen, is bestaan gebleven, en ik leg r ; daarbij nadruk op het woord openbaar. Ve! Ien toch meenen dat,- zoo dan ook al in 1580 de kosterie- en andere benificiale goederen zijn bestemd voor het onderwijs, dit toch een kerkelijk-gereformeerd onderwijs was! dat dus die goederen niet mogen worden gebruikt tot bekostiging van het neutraal onderwijs, , hetwelk van staatswege wordt gegeven, maar • dat, zoo zij aan hunne oorspronkelijke bestemming zouden beantwoorden, zij dienstbaar zouden moeten worden gemaakt voor de bijzondere chr. nationale school. Dat is, geloof ik, een groote dwalingen. De kosteralia en andere dergelijke fondsen zijn in 1580 aanI gewezen voor het openbaar onderwijs, bijzon! der onderwijs kende men in die dagen niet, en na 1795 hebben zij die bestemming behouden ; men lette slechts op de schoolreglementen van 1803 en 1806, volgens welke openbaar onderwijs niet alleen dat Was, wat door den staat of de gemeenten, maar ook hetgeen uit fondsen van kerkelij ken oorsprong werd bekostigd, terwijl het bijzonder onderwijs uit particuliere fondsen van liefdadige gestichten, of van vereenigingen van bijzondere personen of wel door de onderwijzers voor eigen risico werd gegeven; men lette ook op de wet van 1857, die uitdrukkelijk de bestaande verplichtingen van anderen, j om bij te dragen tot de bekostiging van het | openbaar onderwijs, erkent, en op de be; raadslagingen over die wet, waaruit duidelijk blijkt, dat men daarbij wel degelijk gedacht beeft aan de fondsen en goederen van kerkelijken oorsprong, welke in vroegeren tijd voor het onderwijs waren bestemd. MtjtJtact' th It/acteur \ Uit het geschrijf in de kranten bleek mij, dat te Spaunum school en onderwijzerswoning aan de kerk behooren, ten minste niemand betwist haar het eigendom. I11 Baarderadeel zijn, naar ik meen, voor eenigé maanden ook door verschillende kerkvoogdijen, subsidiën, die zij aan de school of den onderwijzer, dus aan de burgerlijke gemeente gaven, ingetrokken en op meer dan ééne plaats is er kwestie over het rccht van eigendom, wat de kosterie- of schoollanden, of wilt ge liever, school- of kosterielanden aanbelangt. Een proces is aangekondigd tusschen de gemeente Franekeradeel en de kerkvoogden te Tzum over, nu ja, niet over het eigendomsrecht op de landerijen, maar over eene subsidie, die dan toch beschouwd werd als de opbrengst van de kosterie- of schoollanden. Van dit proces hoort men evenwel nog niets. Nu komt er in het Tijdschrift van het Nederl. Recht eene studie over de school- of kosterielanden voor van de hand van Mr. I. Telting, Ik geloof niet, dat het ondienstig is, de slotsom van zijn onderzoek hier met Mr. T.'s eigen woorden weer te geven. »En nu zijn wij aan het einde van ons onderzoek, Wij hebben een tijdvak na^e^aan . . O vol van staatkundige wisselingen, de revolutie van 1795, het kortstondig bestaan der Bataafsche republiek, het koninkrijk Holland, na vier jaar tijd wederom vernietigd door den wil des alleenheerscheré, die het in 't leven had geroepen, de inlijving van ons vaderland bij Frankrijk, en de herstelling onzer afhankelijkheid; niet minder dan acht verschillende staatsregelingen binnen een tijdsbestek van 50 jaren moesten daar bij onze dérwijs, omdat dit kerkelijk-gereformeerd was, zóodat waar liet ophield die kerkelijke richting te hebben, die bestemming verviel; maar zij werden bestemd eenvoudig voor het openbaar onderwijs, zonder dat men vroeg welke kleur dat had, en dat onderwijs was toen, zooals van zelf sprak, kerkelijk-gereformeerd, evenals de staat zelf een hervormde staat was." Tot zoover de heer T. Uit hetgeen wij rondom ons zien gebeuren, blijkt echter, hoe hoog tijd het wordt, dat de wetgever tusschen beiden kome, om in de verwarring, waarin •wij nn verkeeren, eens orde te brengen. X. wy 't üthalde scille, is üs ünbikend. O., mocht it oan ris allegearre wier makke wirde: as de need op 't heechst is, is de redding neibv. Komt er den mei gamvens. iitkomste, 'k scil den us fierdere wederweardichheden ek f'ortelle mei in opgerümder gemoet. Ik kin nou net mear, sa mat 'k suchtsje. En nou fierders jo en mv seis sterkte. KI. [daarderadeei (Oosthoek). »Hwêr 't hert fol fen is, der rint de müle fen oer", seit it sprekwird. Al gean de dingen dy ik fortelle wol for de greatste part buten 't hert om, doch hawwe wy altyd de müle der fol fen. Ik skreau fen wy; jy matte witte, lezer, dat 'k den safolle bin as immen dy skrjuwer is fen ien heapke rjuchtgelovigen. Dy immen scoe 't folgjende skrjuwe kinne. Us lyts doarp wirdt us al geande wei mear ta in ergenisse. Kin 't ek wol oars? Us ryk is hjir hird oan 't öfnimmen. Disse efterutgong is üntstien do wy hjir in dominy krige hawwe, dy, ho akelik! üs liedsman net wêze kin. De man hat de wiere leare net, en doch Snem op Snein hearre in tsjerkefol minsken nei him. Derby komt yet dat de man ek docht hwet er preket. Is 't den to forwonderjen dat wy us dêr net by del jaen kinne ? 't Ljocht dat hy forspriedt makke 1 de kears fen de bakker-dominy, dy wy for j in sinne halden, ta in nachtpitsje. Do wier 't üs dóch to tsjuster en wy hawwe üs opnimme litten yn in] gild fen prekers. Nou kinne wy us koesterje yn 'e strielen" dy't utgeanne fen skynfetten yn 'e foarm fen in bikearde Joad, in bilêzene turftraper, in hongerige Am- | sterdammer, in eigenwize boeresoan of in | öftanke soldaet Ut need nederich, Lalde wy üs byienkomsten yn in keamer en, ja, soms ha wy de keamer fol, mar och, mei de wearde, dat wol sizze, mei de pongen fen lis publyksjucht 't er min üt, en jild mat er wêze, scille wy üs oerein halde. In pear fen üs folk sitte exwol deftich by, mar hja kinne alles net dwaen. Graech scoene wy in Evangeliesatiegebou stichtsje, mar elk wirket üs tsjin. Wol is üs in plak groun ófstien en het ien oanbean jild to sjitten; mar nou komt it üt, dat wy dêr to ticht by de tsjerke binne. Twahündert jellen is ek sa'n lang ein. Mar doch nei üs mjitte wieren wy fier genöch; wy meaten 241 jellen. Krekt as min üs net fortroude; hwent er waerd in opsichter stjürd, en dy man meat — 115 jellen. Ho wy üs ek to war stelden, de man woe mar net oars mjitte as rjucht oer, towyl 'twy, binlikgenöch, mar de heale omtrek fen 't tsjerkhöf en yette hwet er by meaten. Nou matte de Staten bislute. Wy kinne oars net mear dwaen as bidde, dat üs in tastimmend antwird jown wirde mei. De lippen flarderje üs hast üt, mar moed halde wy. Ien gong de grize sa oer de grouwe do er dat 115 hearde, dat er in pear dagen ünder 'e tekkens krüpt is om waerm to wirden, en yette is er klümsk. Wy bilibje mear. Us jongfeinteforieninge kwynt. Der wieren al njuggen leden, en nou mat hjar iverige secretaris 't doarp forlittes en. mei Maeije wirdt it kuddeke yette lytser. % dit alles komt yette 't lij en fen safolle martelers fen 't gelove, folgjens rjucht fortsjinje wy allegearre dy namme. lenigen ha 't mar frij hwet slim, dóch it tinken: de Heare kastijt dyjinge dy Hy ljeaf het, haldt üs oerein oan diss' tiid ta. Sommigen wirdt al to binaud; dy ha üs forlitten, Ho lang By 't lézen fen de advertintie yn de Ljouwerter Krante, hwêrby de Spannummer floreenplichtigen oproppen wirden, om de tsjerkfoudentomachtigjen, ta 't slutenfen in liening, om de skilden fen de tsjerke óf to dwaen. It gjit al mal; hwa hie 't ea tocht, Dat om myn skilden to bidekken , In liening sletten wirde moast? 'k V\ ie ryk, sa hearde ik gouris sprekken; Tsien tüzen goune, ja, yet mear, Koe 'k jierliks nei 't min sei fortarre, En elk wit, ik forpronke it net, Al mocht it my ek tige barre. Nu zouden wij echter minder bezwaar maken met het opnemen van Uw schrijven, indien wij geen grond hadden voor de meening, dat Gij U in den persoon van N. N. te S. vergist. Wel maakte ook deze ons zijn naam niet bekend, doch latere inlichtingen uit S. laten bij ons geen twijfel over, of wij kennen hem thans. RED. Leeuwarden, 28 Maart 1879. De handel in Hoornvee prijshoudend. Kalveren en Varkens ving;. Schapen stadig. Stieren ƒ 100 tot ƒ350 — Ossen ƒ125 tot ƒ 275.— Vette Koeiea vu ƒ 100 tot t 400. — Melke Koeien Tin ƒ 100 tot '350.— Pinken van — — — Vette Kaiv :c >. van/ 18 tot ƒ 60. —Gras Kalveren — — — Nuei':-r'"J tiR — — Vette Schapen van/ 10 tot ƒ 35. Melke Schapen vc:i t — tot — Lammeren van — —. — Vette Varkens van /40 tot ƒ100. Magere varkens van ƒ20 tot 35.—Vette biggen ƒ Hwaens fouden om de wees net tinke, j Mar oan in fromme speculant Ut dommens hjar fortrouwen skinke. | 't Güd fen de wees dat wirdt den brükt ; Ta ditt gen — dat mei elk fortrouwe — Dy 't oan de fromme speculant, Grif d' earste en measte rinte jouwe. Ik freegje nou: »Kin dat mar sa? De ljue dy 't tasicht ha to balden, Mij' dy my oerlitte oan 't bihear Fen trije sa ünnoasle fouden?" De, Spannummer Tsjerke. ALLERLEI. In het Vaderland van Dinsdag 18 Maart vonden wij het volgende verhaal van een moord, en hoewel wij niet gewoon zijn moordverhalen voor onze lezers op te disschen, maken wij om de curieuse bijzonderheden die hier medege- ; deeld worden, niet dit verhaal eene uitzondering. Wij lezen daar: „ Zaterdagavond is te Rotterdam in de Oude Vogelenzang, een nauwe straat achter de Kip- j straat, een moord gepleegd. Zekere .1 ohanna Termijn, oud 45 jaren, is door haar vroegeren I minnaar, den 37-jarigen polderwerker Hubrecht I de Jonge, bijgenaamd Jan Kastanje, met ver- i scheiden messteken gedood. Zij hadden zeven i jaren lang in tamelijk bestendigen vrede maritalement samen geleefd , doch twee maanden geleden had Johanna den polderwerker afgedankt , omdat hij een boek bezat met geheimzinnige, naar 't haar voorkwam, ma^onnieke teekens. Hieruit had zij afgeleid, dat Hubrecht een vrijmetselaar, anders gezegd een godloochenaar was, en haar vroom gemoed verbood haar, langer mét zoo iemand in betrekkingte staan. Jan Kastanje verliet haar toen zonder tegenstribbelen , doch bleef, zoo 't schijnt, haar gangen bespieden. Toen zij Zaturdagavond met een ander manspersoon haar woning wilde binnengaan, werd zij in het portaal eensklaps door Hubrecht de Jonge aangevallen en vermoord. ,De dader lieett zich zonder verzet aan de toegeschoten politie-agenten overgeleverd en zijn schuld ten volle bekend. Hij is zeer kalm en bedaard." Zou de naam van die vrouw ook voorkomen in de dikke boeken, door de commissie van het volkspetitionnement aan den Koniag gepresenteerd? Iemand, die zoo bang voor vrijmetselaars en godloochenaars was, had stellig gaarne geteekend. COHRESLJON DE.N TIE. P. W. Ongaarne plaatsen wij stukken, waarvan de schrijver zijn naam niet bekendmaakt. Erysce Winterjiïne-ftociit fen WALIHG DYKSTKA. Paeskemoandai 14 April, by O. Smith, to Obergum. Voornaam Boereboelgoed te Tzym. De Notaris CANjSIEGIETER te Tzum zal op Donderdag 10 April 1879, 's morgens 9 uur, bij T. R. Steensina, Landbouwer op Nieuw Herema te Tzum, tegen contante betaling, publiek verkoopen: I. Een uitmuntend en gezond beslag Vee, bestaande in: 22 melk- en kalfkoeijen, 6 hokkelingen, 1 stier, 3 beste bruine merriepaarden van 5, 9, en 12 jaar, mak en in alle tuig bereden, eenige zuupkalvers, 15 vole schapen met en zonder lammeren, een 2 jarige ram, benevens 9 hennen en 1 haan. n. Boerenreeuw en Gereedschappen, als: kapwagen met kussens, tilbury met losse kap, arreslede zoo goed als nieuw, 3 beslagen hooiwagens, dito spekwagentje, 4 dito aardkarren, ploeg, 3 eggen, dongegge, winde, landrol, koekrnolen, kaaspers met steen, koperen kaasketel, karn met koperen hoep, 3 kaasvaten, brokaad met tobbe, ploegpers, eggekettingen, enkele en dubbele zijlen, 3 bindtstokken, 2 lange dissels, groote kalvertrog, ftaptrog, aardappelzetter, boonstokken, fieme en touw, bindtladder, 2 balkladders, aardappelbakken, graanmaat , aardappelton , groote schalen , evenaar en 55 kilo gewicht, 32 koperen aden, 4 houten dito , 8 koperen emmers, houten drink- en melkemmer, kaasstelling, enkele en dubbele span gereiden met hoofdstellen, nieuwe jaaglijn, baleinen zweep, hanger met bellen en verder paardentuig, harken, vorken, griepen, schoppen enz. III. Eene uitmuntend werkende RfSaaimaChïne met slijpsteen, uit de fabriek van Samuelson en Co., benevens eene beste VéfO" eipèrie. r-. • - F r « P 1 IV. fiene partij HaverSirOO, a a o Koe seten hooi, 1 klamp walhooi, 1 dito koolzaadstroo, staande alles zeer geschikt ter vervoer, zoowel per schip als per wagen, eene partij takkebossen, gedroogd spek, 2 potten smeer. v. Meubelen en Huisraad, ais: ronde mahoniehouten tafel, 2 gewone tafels, eenige stoelen, 2 nieuwe ovale spiegels, turfbak, bed met toebehooren, koper, tin, ijzer en aardewerk en hetgeen meer te voorschijn zal worden gebracht. Er bestaat op den dag der verkooping bij den verkooper geene gelegenheid tot stalling. Leeuwarden— Coöperatie?» Handelsdj ukken;.
40,393
MMTUK03:165749142:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
BENNINK.
Dutch
Spoken
4,230
7,663
142 DIASDAG 7 DECEMBER 11*75. llde «Jaargang. WEKSTEM. GETUIGENISSEN UIT DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN DD. J. H. DONNER, W. DIEMER EN B. C. FELIX. Jes. 40: 6a. Eene stem zegt: roept! Dit blad verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Prijs per 3 maanden franco p. p. / 2,CO. Voor Duitschland / 2,80; Bel gië ƒ 2,25; Amerika / 3,20; Indië / 3,80, bij vooruitbetaling. Af zonderlijke no’s. 12l/a Ct. UITGEVER: (i. Ph. ZALSMAN TE KAJIPEPi. Prijs der advertentiën van 1—10 regels /1.00, iederen regel meer 10 Cent. Groote letters naar plaatsruimte. Stukken in te zenden aan den Hoofdredacteur J. H. DONNER te Leiden; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. Hoopt volkoiuenlijk. 1 Petr. 1 : 13. Hopen en hopen verschilt, althans zooals er wel eens over gesproken wordt. Menig een vleit zich met de hoop, maar heeft geen kennis aan de hoop, wat hij hope noemt is slechts een wensch, want die zoogenaamde hoop heeft geen grond, ten minste niet den grond, die in Rom. 5 : 5 ge noemd wordt, n. 1. de liefde Gods in t hart uitgestort. De Christelijke hope waarvan hier sprake is, vindt haren grond in het geloof en wordt gesteund door het geloof. Naardien de hope zich bezig houdt met hetgeen in de toekomst voor ons is weg gelegd, is zij van onberekenbare waarde voor den geloovigen Christen hier op aarde, het land zijner vreemdelingschap. Hier op aarde heeft hij niet meer dan een pelgrim in den vreemde. Des Christens schat is in gindsche gewesten der eeuwigheid, die wordt hier genoemd : de genade die u toe gebracht wordt in de Openbaring van Jez. Chr. Niet de eerste Openbaring van Jezus in ’tvleesch, maar de tweede in de toeko mende heerlijkheid wordt hier bedoeld, wat duidelijk blijken kan uit vers 5 en 7. De Apostel beschouwt de 2e Openbaring als nabij, vandaar spreekt hij over de genade, niet als in de toekomst, maar als in de tegenwoordigheid. Al vertoeft Jezus ook lang, voor sommigen misschien wel te lang, wegblijven zal Hij niet, neen, zeker en ge wis komt Hij. Die verschijning des Hee- ren is voor de goddeloozen een dag van verschrikking, maar voor de geloovigen van vreugde en eer. Dan zal het lang verwachte doel van de vreemdelingschap verkregen worden, dan zullen zij de volko men verlossing erlangen, waarom gestreden, ja geworsteld is, maar ook dan zal de kracht der genade aan hen meer openbaar worden dan ooit te voren. Genade was het, dat zij als de tollenaar bidden kon den: »O, God wees mij zondaar genadig!” maar ook genade is het, dat zij deelge- nooten mogen zijn van de heerlijke open baring van hunnen Heer en Zaligmaker, kan het ons wel verwonderen, dat Petrus zegt: »hoopt volkomenlijk op de genade.” Volkomen hopen, dat valt menigen Chris ten vaak zwaar. Er zijn velen die het bij half laten berusten, en misschien brengen anderen het slechts tot een kwart. Daar om valt de reis dikwerf zoo ontzettend moeilijk, daarom is de ijver vaak zoo ge ring en het verlangen zoo flauw, daarom zijn de banden aan deze aarde dikwerf zoo sterk. Op den weg zouden wij bezwijken, indien niet de goede Herder de lammeren in zijn schoot droeg, en de zoogenden zachtjes leidde. Hopen wij volkomen, dan zijn wij reeds nu met het hart bij Jezus, dan verzekeren wij ons op goede gronden van de aanstaande heerlijkheid, dan zijn wij gemoedigd bij al de wederwaardigheden die "ons treffen; gedachtig zijnde aan de baan die wij reeds hebben afgelegd en verzekerd, dat het goede werk in ons be gonnen , voleindigd zal worden. Dat vol komen hopen maakt de vreemdelingsreis niet alleen aangenaam maar ook korter, want wat met aangenaamheid gaat, valt dikwerf niet lang. Tot volkomen hopen is noodig dat de lendenen des verstands op geschort worden en dat wij nuchteren zijn. Met deze woorden wordt ons niet on duidelijk gezegd wat onze hoop in den weg staat of dikwerf verhindert. Voor de oosterlingen was ’t behoefte hunne lange kleeren op te gordelen, wan neer zij moeielijke reizen en zwaren arbeid hadden te verrichten, anders zouden ze hinderlijk voor hen zijn. Onder dit beeld zegt Petrus wat wij moeten doen met het de hoop belemmerend verstand. Tot hopen wordt vaardigheid en vast heid vereischt, en wat zegt het verstand dat genoegzame heiligheid ontbreekt ? Gij kunt wel hopen, maar hoe zult gij er door komen ? Dat verstand wil kansberekeningen, ontbreken die, dan veroorzaakt het loom heid en verzwakt de hoop. Handel met dat verstand als de oosterlingen met de hinderlijke kleederen. Zie wat God wil, ons deelgenooten maken van de heerlijke openbaring van Christus, wat Hij reeds ge daan heeft, ook aan u ; leg uw verstand gevangen ; want voor verstandsberekenin- gen is uw weg niet geschikt. Tot het hopen wordt verder vereischt, dat wij beraden en wakkër zijn — nuch teren zijnde —. Hoe licht worden wij door buitenge wone dingen opgewonden en geraken wij in een toestand van overspanning. Ook dan kunnen wij heel gemakkelijk op dien dwaal weg geraken, dat wij ons meer met schijn dan met de werkelijkheid bezig houden. Hopen is het werk van geoefende zinnen, en niet van geestdrijverij ; daarom behoo- ren wij geestelijk wakker of nuchteren te zijn. Aldus zien wij dat onze hoop hinder nissen in den weg staan, waarop wij het oog gevestigd moeten hebben. Voor den Christen als vreemdeling op deze aarde is ze een uitnemend geluk, een onberekenbare waarde, want volkomen hopende op de genade die ons toegebracht wordt in de .openbaring van Jezus Christus, zijn wij, ofschoon zwak, nochtans sterk, ofschoon bedroefd, nochtans verheugd, ofschoon vreemdelingen op deze worde, nochtans burgers van den hemel; en hebben wij gemeenschap met datgeen, waarmede wij ons eeuwig zullen bezig houden. En gij lezer! wenscht gij — of hoopt gij op de genade, die ons toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Chris tus ? Bedenk het wel, hier is geen spraak van wenschen — maar van hopen. BENNINK. Buitenlandsch Overzicht. DUITSCHLAND. Keizer Wilhelm, zoo schrijft men nit Berlijn, is op zijn leeftijd zoo wel als het maar immer denkbaar is; den 7 Dec., dus in dit barre jaargetijde, gaat Z. M. naar Spriinge, alwaar groote hofjachten zullen worden ge houden. Prins von Bismarck werkt weer met ernst en kracht om de politiek van Duitschland zoo in elkaar te zetten, dat ze onverbreekbaar wordt. Onlangs bracht de Russische rijks- kanselier, prins Gortschakoff, een be zoek aan prins von Bismarck, die in het hotel van Buitenlandsche Zaken wel een uur lang met elkander heb ben geconfereerd. Wat hier is bespro ken en besloten, raadt natuurlijk de beste diplomaat niet. Een ding is ze ker, er is iets belangrijks aan het bandje, en het staat als een paal bo ven water, dat het Duitsche en Rus sische Kabinet elkaar de hand reiken om hunne wederkeerige plannen te bevorderen. Voor niet, dit begrijpt iedereen, kwam prins Gortschakoff niet uit Petersburg te Berlijn. Wie weet wat hier vroeger of later over uit- o lekt, maar dan is vaak de slag reeds i geslagen. De Duitsche Rijksdag heeft I de begrooting voor de Marine goedge- r keurd en de voorloopige beraadslagin- I gen over de begrooting voor het nieu- c we Rijksland zijn aangevangen. De d opperpresident van Elzas en Lotharin- g gen, de Heer von Möller, nam aan r de debatten deel, dus ziet men, dat v deze zich ook langzamerhand in den g nieuwen stand van zaken begint te c schikken. Alles wordt gewoonte. c FRANKRIJK. I De Nationale Vergadering te Ver- 1 sailles is thans met de kieswet klaar. 1 Het geheel is aangenomen met 384 t tegen 269 stemmen. 1 De Heer de Klercq heeft een voor stel ingediend dat luidt: de Kamer zal op 13 Februari 1876 worden ontbon den, en de nieuwe Kamer zal op 16 Maart daaropvolgende bijeenkomen. Dit voorstel is urgent verklaard en I heeft veel kans tot slagen. Of hiermee 1 de onderscheidene partijen bevredigd 1 zullen zijn, is een geheel andere ! vraag. Aan de Parijsche beurs was het ge- ' rucht verspreid, dat Decazes, de Mi- , nister van Buitenlandsche Zaken, zijn ( ontslag zou nemen, doch hiervoor, zoo ( oordeelen de Fransche bladen, bestaat « heden nog geen de minste grond, < evenwel wordt erkend, dat het ge- • wicht der Buitenlandsche politiek zoo- danig toeneemt, dat men zich niet zonder 1 redenen daaromtrent bezorgd maakt, ' Let op hetgeen wij uit Duitschland. meedeelden. Sinds eenigen tijd wordt , ijveriger dan te voren aan de nieuwe i forten rondom Parijs gearbeid. Het geroep vrede ! is wel iets wat onze in stemming heeft verworven, maar of wij er wel zoo paalvast op kunnen vertrouwen, durven wij niet zoo vrij moedig uitspreken. Men zal het wel zoo lang mogelijk zien te plooien en te schikken als men maar kan, doch de toekomst is in dit opzicht niet zoo veelbelovend. ENGELAND. In geen land van Europa heeft zich de geldcrisis met meer kracht doen gelden dan hier. Een aankoop van het Engelsche Gouvernement van aandeelen der Suez- kanaal Maatschappij, waarmee de Khe- dive opgescheept zat, doet de bladen en het volk jubelen. Betere daad, zoo zegt het Engelsch hoofdorgaan de Times, heeft geen regeering ooit ter wereld gedaan. Men noemt het een coup d’état; of dit nu zooveel betee- kent, zal natuurlijk later moeten blij ken. Eén zaak is zeker, de Egyptische fondsenhouders ziju weer voor een oogenblik uit den brand. Maar mis schien ook maar een oogenblik, omdat de finantiën van dit land verre van rooskleurig zijn. ’t Is onbegrijpelijk dat velen zich zoo successievelijk bij den neus laten nemen, om de beursmannen en heeren emittenten rijk te maken, om later de vreeselijkste gevolgen er van te ondervinden. Engeland schijnt zich in den vreemde nog al te wil len uitbreidenmisschien om zich nog al meer last op het lijf te halen. Doch men schijnt alles te moeten doen om het nationale leven gaande te hou den. Er liepen al geruchten dat de garnizoenen van Gibraltar en Malta on middellijk zouden worden versterkt, doch waartoe zou dit moeten dienen. Wij gelooven, niemand zal Engeland om dezen aankoop benijden, of het moest ten doel hebben de andere Europeesche mogendheden te dwingen bij elke gele genheid in het Suez-kanaal halt te houden; doch dit zal men Engeland wel anders leeren door de diplomatische bescheiden. Amice frater! Wat een beweging was daar in de Tweede Kamer over de spoorwegkwestie. — Bij de verkiezingen in Junij was de school wet kwestie aan de orde en nu do zittingen geopend zijn, merkt men hoegenaamd niet dat er een schoolwetkwestie bestaat. Ik denk wel eens, als al de kwesties tegen woordig aan de orde, eens per jaar opgeteld werden, voorzeker, zij zouden meer in ge tal worden dan in vorige eeuwen per hon derd jaren. De kwesties verrijzen tegen woordig als paddestoelen aan den weg en de journalisten grijpen ze aan en behandelen ze dan als nationale vraagstukken. Hier komt een dominé in botsing met den ge meenteraad en spoedig verkondigt men het als een kwestie van beginselen. Daar weer is een kwestie over het al of niet be talen van het geheele traktement aan de ring predikanten en het wordt weer een kwestie van beginselen. Ginds weer springt een kiesvereeniging uit elkaar en de geheele wereld moet het weten, dat er een groote kwestie van be ginselen aan de orde is. Ik heb eens gelezen van een welbekenden schrijver voor het volk, die veeltijds dron ken bij den weg lag en van nog niemand heb ik den sterken drank zoo hooren geeselen als van hem. — Ik denk, dat het tegen woordig juist zoo gaat met de beginselen. Nikolaas Beets klaagt te regt, dat er thans groot gebrek is aan karakter, dat is aan mannen van beginselen en nooit sprak men meer en vuriger over allerlei beginselen. Wat niet al tot beginsel, met andere woor den, tot eigen belang verheven wordt 1 — Welnu, in de Tweede Kamer was de spoor wegkwestie aan de orde. Ik heb er weinig belang in gesteld en begreep zoo wat nie mendal van die kwestie. Ik ben ook niet voornemens, om hiervan een studie te maken. Ik laat dat maar stilletjes over aan de Haagsche Heeren en aan de mannen der spoorwegmaatschappijen. Wat mij echter getrokken heeft is, dat Dr. Kuyper thans als vroeger Keuchenius in ’66, geloof ik, alleen door de liberalen omringd is. Of Kuyper een goede motie gesteld heeft heb ik niet onderzocht en onderzoek ik nog niet, maar ik ben blijde dat Kuyper ook in het midden van het liberale kamp durft staan. Ook dat durfde Keuchenius, dat ook durft de Pressensé in Frankrijk en dat juich ik toe. — Dat alleen wilde ik u ditmaal schrijven. Meer niet. Gode bevolen van uw vr. en br. A. V. NB. Die deze letteren te nietig oordeelt, 1 laat ze gerust ongelezen. I Snelpersdruk van Zalsman, te Kampen. Nieuwstijdingen. BINNENLAND. Te Oudelande is in een sloot gevonden het lijk van een 30jarig, oppassend jonk man uit Biezelingen. Daar reden bestaat om aan eene misdaad te denken, heeft de justitie een onderzoek ingesteld. In 1876 zullen eenige jongelingen, na afgelegd examen, op het kon. instituut voor de marine te Willemsoord kunnen worden toegelaten om te worden opgeleid tot 2e luit, bij het korps mariniers. Om trent. het aantal plaatsen en andere bijzon derheden zal omstreeks de maand April een nadere kennisgeving geschieden. De heer Heemskerk, die sinds het optre den van het tegenwoordige kabinet de functie van president van den ministerraad vervulde, is dezer dagen als zoodanig ver vangen door den heer Van Lijnden, minister van justitie. Kapitein Boyton vertoonde verleden week «voor het laatst in Europa” zijn zwemkun sten, en wel te Leiden. Den 9 December vertrekt hij van Liverpool naar Amerika. Den Haag, 2' Dec. H. D. H. de Prin ses zu Wied is heden middag te 1 uur uit Duitschland gearriveerd met hare twee zoontjes. Zij werd aan het station ont vangen door Z. K. H. Prins Frederik, en diens beide adjudanten en eenige leden der hofhouding. De Prinses was vergezeld van den Prins van Reuss, die te 2 u. 35 min. naar Amsterdam vertrok, waar Z. D. H. onder geneeskundige behandeling zal wor den genomen. De Prins zu Wied wordt Maandag alhier verwacht. Bij het lossen van het te Nieuwediep liggende Engelsche schip Cambay vond men voor het laadruim de hoorn van een zwaard- visch, die ongeveer 10 duim in het schip was ingedrongen en aan de buitenhuid van het schip was afgebroken. Die hoorn moet er uitgehakt worden. Naar wij vernemen, zal het verblijf van H. K. H. Prinses von Wied in deze residentie slechts ruim 14 dagen duren. Na dien tijd zal de Prinses met den Prins von Wied naar Neuwied terugkeeren. BUITENLAND. Te Madrid is men over ’t algemeen van gevoelen dat de oorlogszuchtige berichten uit de Vereenigde Staten niet anders zijn dan een manoeuvre, hetzij van politieken aard, of met het doel om de vrijbuiterij te bevorderen. De gezant der Vereenigde Staten te Madrid heeft voorts van zijn regeering een uit voerige depêche ontvangen, waardoor alle vrees voor verwikkelingen tusschen Spanje en Amerika geheel uit den weg is geruimd. De Russische rijkskanselier, prins Gort- schakoff, heeft Berlijn nog niet verlaten, maar integendeel is het diplomatiek verkeer aldaar levendiger dan ooit. Dinsdag bracht Gortschakoff een langdurig bezoek aan Von Bismarck, hetwelk deze nog in den loop van dienzelfden dag beantwoordde. Daags te voren had prins Gortschakoff den Engelschen gezant, lord Russell, ontvangen en Dinsdag den Oostenrijk-Hongaarschen gezant, Karyoli. Officieel wordt uit Madrid gemeld, dat het door den minister van buitenlandsche zaken aangeboden ontslag is aangeboden. Aangaande den veldtocht in het Noorden wordt verzekerd, dat de generaals Jovellar, Martinez Campos en Quesada ’t omtrent het gemaakte plan volkomen eens zijn, en besloten hebben, de Carlistische opstande lingen in hun laatsto schuilhoeken aan te tasten. Martinez Campos zou naar Barcelona terugkeeren om een leger van 35000 man te organiseeren, die naar het Noorden zullen oprukken. Volgens de Madridsche berichtgever der Köln. Zeit. heeft de ministerraad onlangs, na overleg met Quesada en Martinez Campos, besloten twee legers, elk van vijf divisies, naar het Noorden te zenden. Over de eene afdeeling, voor Navarra bestemd, zal Mar tinez Campos, over de andere, welke in het Baskische gedeelte moet opereeren, Quesada het bevel voeren. Beide generaals zullen ten spoedigste naar hunne respectieve posten vertrekken. Men verwacht eerlang weer wijziging in het Servische kabinet. De heer Christics zou, na zijn terugkeer, belast worden met de samenstelling van een nieuw ministerie. Naar men zegt, heeft zijn reis naar Mon tenegro geen ander doel gehad dan de regeling tusschen beide vorsten van eenige aangelegenheden van persoonlijken aard. De eerste parlementaire soirée, door Von Bismarck dezen winter gegeven, was zeer druk bezocht. Zijne gemalin en zijn dochter namen de honneurs waar. Men kon bij den vorst geen spoor van ziekte bespeuren. Het trok de aandacht, dat hij gedurende den geheelen avond geen woord sprak over staatkunde. Levendig onderhield hij zich over het aanstaande huwelijk van zijn dochter, dat hem zeer bezig houdt. Te Konstantinopel is den 23 November een vrij hevige schok van aardbeving waargenomen. De regeering der Vereenigde Staten heeft jl. Maandag aan haren gezant te Madrid, den heer Caleb Cushing, een uit voerige depêche gezonden, welke beschouwd wordt als een antwoord op de nota van het Spaansche kabinet. De inhoud dier depêche is zeer bevredigend voor beide natiën en neemt de vrees, door de artikelen der Amerikaansche bladen ontstaan, vol komen weg. Naar de Imparcial verzekert, heeft don Carlos de 20,000 man, waarover hij nog te beschikken heeft, deels geplaatst in de vallei van Valmaseda, in de omstreken van Berberana, deels te Estella en op de hoogten tegenover San Sebastian. Volgens hetzelfde blad is don Carlos in het bezit van slechts 40 kanonnen, welke te Estella en op andere versterkte punten op hooge rotsen zijn gesteld. KERKNIEUWS. NED. HERV. KERK. Beroepen : Ds. J. Noordink van Oene, te Cubaard en Waaxens; A. H. de Boer van Jaarsveld, te Gondriaan; J. v. d. Berg Jz. van Oostzaandam, te Deventer; A. Jentink Thz. van Petten, te Driehui zen en Zuid-Schermer; A. C. L. W. Vollenhoven van Daalen em. pred., te Durgerdam; B. van Schelven van Souburg, te ’s Gravelaud; W. A. v. Griethuijzen van Odijk, te ’s Heer-Abtskerk; A. R. Ruijtenschild van Oegstgeest, te Utrecht; A. C. L. W. Vollenhoven van Daaleu em. pred. van Heino, te Waverveen; H. Y. Ynsonides van Oudega, Idsega en Sandfirde, te Makkum; H. v. d. Hagt van Ge- nemuiden, te Dedemsvaart; A. J. Eijkman van Hengelo, te Groningen; H. Rombach van Babelo- niënbroek te Doveren; H. v. Griethuijzen Azn. Cand., te Loon op Zand. Aangenomen: Ds. B. J. Werumeiis Buning, naar Holijsloot; E. I. J. Japchen Cand., naar Eemnes- Binnen. Bedankt: A. H. Rooze Cand., voor Oudewater; E. Japchen Cand., voor Willige Langerak; Ds. J. Koster van Huizen, voor ’s Grevelduin-Kapelle; G. J. Blom van Gent (Belgie), voor Zunderdorp; C. B. Oorthuis van Waarden, voor Noordwijkerhout; W. Callenbach van Hardenberg, voor Steenwijker- wold; P. Bartstra van Klundert, voor Maassluis; E. Japchen Cand., voor Veen. Ad ver tentiën. «ï Veertigjarige Eehtvereeniging H- Jl W. P. VOGELAAR Pk W. L. BREURE. Ë jjt Hunne dankbare Kinderen, ÏJp Behuwd- en Kleinkinderen. ey M Dinteloord, Pjfi 4? 5 Dec. 1875. Tegen Februari biedt zich aan eene fatsoenlijke Burgerjuffrouw van de Chr. Ger. Godsdienst, tot adsis- tentie in een klein Christelijk gezin. Brieven franco onder Letter L. aan den Boekh. ZALSMAN te Kampen. Een HUISHOUDSTER gevraagd voor een stille huishouding buiten, om binnenkort in dienst te treden. Brieven franco onder Letter A, bij den Boekhandelaar H. BOKMA te Leeuwarden. Zondagsschool-Kalender „J ACH IN”. 1876. Prijs 4 et., 25 ex. ƒ 0.95, 50 ex. ƒ 1.85, 100 ex. ƒ 3.50. Gekleurd 5 ct., 25 ex. ƒ 1.20, 50 ex. / 2.35, 100 ex. ƒ 4.50. Op franco aanvraag wordt door den Uitgever een pres. ex. toegezonden. Mede verschijnt om de 14 dagen EENE TOELICHTING TOT DEN Kalender „JACH1N,” bevattende 2 lessen, kl. kwarto, 8 pag. 2 kolommen. Met flinke letter gedrukt. Prijs per jaargang franco over de post ƒ 0.60. Brielle, 2 Dec. 1875. J. WIEREJ1A. Kerstboekjes „JACHIN” Uitgegeven bij GEZELLE MEERBURG—WUIJSTER te Heusden. De TWEEDE DRUK van EEN KONING IN EEN KRIBBE OF Het Kerstfeest in zijne heerlijke beteekenis AAN KINDEREN VOORGESTELD DOOR J-^INDEBOOM, Bedienaar des Evangelies te Zaandam. Deze uitgave verschijnt in grooter formaat dan de vorige in keurig gelithogra feerd Omslag. NAAR BETHLEHEM. Een Kerstboekje voor Kinderen DOOR W. S IEDERS, Evangeliedienaar te Enkhuizen. Met keurig gelithografïêerd Omslag. Pr jjs van elk ƒ0.15, 25 Ex. ƒ3.60, 50 Ex. fl.—, 100 Ex. /13.75. Kerkelijke Attestaties te bekomen bij ZALSMAN te Kampen, voor mannelijke en vrouwelijke ledematen. Per 25 Ex. 25 Ct. HANDELSBERICUTEN. MIDDELBURG, 2 Dec. Walcher- sche jar. Tarwe f 9,50 a ,— ; N. zaai dito f 8,80 a 9,—; Zeeuwsche dito f ,— a ; Walch. Z.gerst f 6,25 a ; W. dito f6,—è 6,75; Rogge f 7,25 a Walch. Witteboonen f 11,75 a 11,85; dito Paardenboonen f 8,50 è. 8,70; dito groene Kookerwtenf 11,75a —; Koolzaadf 12 A13 Raapolie 39,— af —,—; Patentolie f 41,— Lijnolie f —,— per vat op zes weken, a contant f 0 lager; harde Lijnkoeken f 0,—; zachte dito f 0,— per 104 stuks; Versche Boter f 1.45 a 1.55 ; Eieren f 6,50 per 100 stuks. DORDRECHT, 2 Dec. Tarwe f 7,80 i f 9,60 ; Rogge f 7,- è. f 7,60; Gerst f 5,50 è. f 6,80; Haver inl. voer f 11,— a f ,—; dito dikke f ,- i f ,—; Boekweit f 195 a 200; Paardeboo- nen f 8,30 a 8,80 ; Duivenboonen f 9,20 a f 9,70 ; Witteboonen f 11,50 a f 12,50; Bruinebqonen f 10,— a f 13,80 ; Erwten puike blauwe f 10,— a f 12,50; Mesting f 10,— a f 10,50; Lijnzaad, Petersb. f 335 è, 350 ; Taganrog f 350 af — ; Hennepzaad f 270 af — ; Raapolie f 41 a f 44; Lijnolie 28 a 293/4; Raapkoeken per 108 stuks, harde f 108 a f 112; Zachte dito — i — ; Lijnkoeken harde f 130 A f 140; zachte 160 a 170. GOUDA, 2 Dec. Witte poldertarwe f 9,75 a f 10,50; Roode dito f10,—; f 10.75; Mindere dito f 9,— a f 9,50; Nieuwe dito f —,— a —; puike Rogge f 7,50 a f 8,—; mindere dito f 7,— a. f 7,20; Gerst f 7,25 4 f8.-; Mindere dito f6,- af 7,— ; Haver f 5,50 a 6,25. Vette varkens 28 a 32 ct. per half K. G. Nuchtere kalveren f—,— a f—,—; Boter 1,30 è, 1,60; Kaas f27,— a 32—,. MEPPEL, 2 Dec. Rogge Nieuwe f 7.— a f 7.75; dito buitenl. f7,— af 8,25 Boekweit zand f 5.50 a f 6,50; dito veen f 4.75 a f 6,—; Boter per 1/1 vat f 46,— a f 56,— ; per D/2 KG. f 1,90 a f 2,20; vette varkens 48 a 56 ct. per KG ; Ma gere dito f — af —; Friesche schapen f 7,— a 20,—; Aardappelen f 1,50 af 2,90’ ZWOLLE, 3 Dec. Tarwe f 9.50 & 10; Rogge f 7,50 A 8,—; Boekweit f6,50 A 7.20; Gerst 7,— a 7,30; Paardeboonen f 8,— a 8,40; Aardappelen f 2,10 a 2,90 alles per heet.; Boter : per kilo f 1,30 a 1,45; dito per 20 kilo f 22.— a 33,50 ; Eieren de 100 stuks f 6,50 a 7,—. DEVENTER, 3 Dec. Tarwe f 9,00 a a 9,50; Rogge f 7,60 a f 8,—; Boekweit f 7,00 a ,—; Gerst f 6,50 i ,—; Haver f 4,75, a 5,25; Gele erwten f —,— Boter: le soort f 30,75 a26,—; 2e soort f21,— a 22,— ; Eieren f—,— a—,— de 100 stuks. LEIDEN, 3 Dec. Vette koeien f 75 A 85 ct. per KG.; Vare dito f 135 a 190; Kalf- koeien f 165 a 280; Vette kalveren f 0,90 & f 1,05 per KG.; Vette Schapen f 0,75 a f 0,85 per KG.; W»ide dito f —, — A — Boter le soort f 72 a f 76; 2e soort a 65 a 69. ARNHEM, 3 Dec. Oude tarwe f —,— & —,—; N. Tarwe f 8,10 a 10,40; Oude Rogge f ,— a ,— ; Nieuwe Rogge f 7,50 è, 8,30; Boekweit f 7,50 a 8,— ; Gerst f —,— a —,—; Haver f 4, — A 5,— ; Paardenb. f ,— A —; Witte boonen f —a —,—; Koolzaad f a —; Appelen f 3,— a 5,50; Aardappelen f 2,30 a 2,60 per mud; Boter f 1,24 a 1,58 per kilo; Vette varkens 49 a 55 ets. per kilo; Peren f 3,— & 4,—; Klaverzaad f ,— a ,—; Eieren f4,90 è, 5,90. GRONINGEN, 3 December. Tarwe 76 pd. f 8,45 a 8,60; Roode 80 pd. f 9,25 a 9,40; Rogge 68 pd. buitenl. f 6,50 a 6,55; inl. 72 pd. f 7.10 è 7,15; Boekweit 64 pd. zw. Zand f 5,55 a 5,60; Gerst winter 60 pd. f 5,45 a 5,60; Zomer- 66 pd. f 6,20 a 6,30; Knobbe60pd. f ,— a —,—; Haver: Dikke 46 pd. f 4.00 f4,20; Fijne dikke 52 pd. f4,80 è. 4,95; 40 pd. Witte Voer f 3,25 è. 3,55; 42 pd. Zwarte Voer f 4,30 a 4,35; Paardenboonen 7.75 i 8,40; Koolzaad N.
23,688
MMKB07:001533104:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,863
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 25, 1863, no. 2541, 24-12-1863
null
Dutch
Spoken
1,662
3,166
Welnu lezer, wat dunkt u nu van Indisch goed, goedkoop en spoedig regt in cas van overtreding of misdrijf, is het niet om er trotsch op te zijn ? Neen , er kan geen mensch zijn (daartoe wordt het Nederlanderschap niet geëischt), wiens hart niet met weemoed vervuld is bij zoo veel ellende, eu zeker rijzen bij velen onwillekeurig de vragen: Is dat regt? Is het geoorloofd zoo te handelen? Kunnen politie, justitie en geneesknndigen zich verantwoorden over zulke maatregelen en over zulk een toestand? Men mag er zich niet mede afmaken met de excuses: er zijn te veel zaken, er zijn geen geschikte lokalen , dan zeggen wij : dan moest ook niemand van zijne vrijheid kunnen beroofd worden, sla dan de hand aan niemand en bezwaar uw geweten niet met den dood van zoo vele ongelukkigen, en vooral niet voor eene op zich zelf onbeduidende overtreding, die men alleen gewigtig maakt, omdat voor het batig slot het gouvernement het monopolie heeft om het vergif te debitereu. Men heeft het bij het arresteren der 37 menschen nog niet gelaten : ook het schip, waar Ko Angie eene visite gebragt had, heeft men in beslag genomen. Men heeft het zonder bemanning of behoorlijke bewaking gelaten en nu ligt het op den bodem van bet water, eu de golven spoelen er over heen, alsof zij op zich genomen hebben om althans dit gedeelte van het drama aan het oog te onttrekken. Is die aanhouding wettig? Wanneer het vaartuig gestrekt heeft tot het plegen van den verboden aanvoer, dat men toch wel zal dienen te bewijzen, is het voor de boete executabel, doch tusschen aansprakelijkheid en in-beslag-neming bestaat een groot verschil (3). Een met hypotheek bezwaard goed is wel executabel voor de schuld, doch men kan het toch niet , vóórdat van de schuld en de opvorderbaarbeid blijkt, aan de beschikking van den eigenaar ontnemen, althans wij gelooven dat niet, en als er sprake is van een vaartuig, dat gestrekt heeft tot den vervoer, dan zal het toch wel de tambangan zijn, die Ko Angie aan boord had, toen men bij hem de opium vond. Wij zeggen: God beware een ieder voor het Indisch goedkoop, goed en spoedig regtI Misebeob. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Rurgerlijke kamer. Zitting van Donderdag , 17 December. Voorzitter, Mr. F. de Gbeve. IV. Gepleit in zake: den burgemeester der gemeente Baarderadeel, eischer, procureur Mr. C. J. Eran^ois, advokaat Mr. J. Kappeyne van de Coppello, tegen het Collegie van Kerkvoogden der Hervormde gemeente van Winsum, verweerder, procureur Mr. A. Q. KraijenhofF van de Leur, advokaat Mr. J. G. Rochussen. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 31 December. Iiaiuer van Strafzaken. Zitting van Maandag, 21 December. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. Behandeld het beroep van: 1°. H. Triebeis, tegen een arrest van het Hof in Gelderland; rapp., raadsli. Wintgens ; gepleit Mr. A. M. van Stipriaan Luïscius. Conclusie bepaald op 29 December. 2°. J. Spaans en C. Vuist Verdwaald, tegen een arrest van het Hof in Noordholland; rapp., raadsh. Huguenin. Adv.-gen. Karseboom concludeert tot verwerping. Uitspraak 30 December. (1) Nieuwelingen mogen niet eens hunne familiën aan den wal komen zien, maar worden aan deze, voor hen onherbergzame, kust belet te ontschepen. (2) Zoo op het oogenblik hooren wij, dat er 4 zwaar ziek zijn. (3) In Nederland luidt de wet anders , doch de regter mag hier de Indische wet niet aanvullen. Zitting van Dingadag, 22 December. I. Uitspraak gedaan in zake: lo. P. Tardy, vrouw van M. Jongendgk , tegen een vonnis der Kegtbank te Zwolle. Het vonnis vernietigd en de zaak verwezen naar het Hof in Overijssel. 2». D. van Looy, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Hulst. Het vonnis vernietigd; ten principale den req. van alle regtsvervolging ontslagen. 3°. M* Huibrechtse en J. J. de Fagter, tegen een arrest van het Hof in Zeeland. Verworpen. 4°. D. M. C. Willeken , tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Verworpen. 5°. J. Grasman, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Verworpen. 6". D. van Creveld, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Nietontvankelijk verklaard, vo»r zooveel de vrijspraak betreft; overigens verworpen. II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: S. M. Poppers, tegen een arrest van het Hof in Gelderland. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Januarij. III. Behandeld het beroep van: 1°. P. R. Goudschaal c. s., tegen een arrest van het Hof in Groningen. Adv.-gen. Römer concludeert, wegens het desistement der requiranten , tot royement der zaak van de rol. Uitspraak 29 December. 2°. den proc.-gen. bij het Hof in Noordbrabant, tegen een arrest in zake J. Lommen; rapp., raadsh. van IJsselsteyn. Conclnsie bepaald op 28 December. 3". C. van Veen, tegen een vonnis der Regtbank te Amersfoort; rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 30 December. NB. Woensdag is er geene zitting gehouden. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Z. M. besluit van den 17 dezer, n°. 65, is aan Mr. P. L. F. Blussé, advokaat te 's Gravenhage , vergunning verleend tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van den Heiligen Mauritius en Lazarus , hem door Z. M. den Koning van Italië geschonken. —Bij Z. M. besluit van den 18 dezer, n°. 58 , is aan Mr. J. C. Reepmaker, op ziju daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend uit zijne betrekking van lid der commissie van administratie over de gevangenissen te Rotterdam, en ia voorts in zijne plaats tot lid dier commissie benoemd de heer J. J, van Overzee , scheepsreeder aldaar. —Bij Z. M. besluit van den 18 dezer, n°. 59 , is : 1°. aan Jhr. Mr. J. van Reigersberg Versluys, op zijn daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend uit zijne betrekking van lid en vice-president der commissie van administratie over het burgerlijk en militair huis van verzekering te Middelburg, onder dankbetuiging voor de langdurige diensten, door hem als zoodanig bewezen; 2°. het vice-presidium der gemelde commissie opgedragen aan Mr. M. Verbrugge , lid der commissie; en 3°. tot lid derzelve commissie benoemd de heer L. J. de Marree, medicinae-doctor te Middelburg. —Bij Z. M. besluit van den 19 dezer, I1,:. 74 , is benoemd tot plaatsvervangend kantonregter te Vlaardingen, de heer A. van den Ham van Heyst, wonende aldaar. — Bij Z. M. besluiten van den 19 dezer, nls. 72 en 73, is, op hun daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend aan de heeren Mrs. J. van Stolk Cz. uit zijne betrekking van regter-plaatsvanger in de Arrond.-Regtbank te Rotterdam, en A. M. Montijn uit zijne betrekking van plaatsvervangend kantonregter te Schoonhoven. — Bij Z. M. besluit van den 22 dezer, n°. 107 , is benoemd tot vicepresident van het Prov. Geregtshof in Zuidholland, Jhr. Mr. P. J. Elout van Soeterwoude, thans raadsheer in dat geregtshof. § De aanbevelingslijst, gisteren door de Regtbank te 'sGravanhage opgemaakt, ter vervulling der vacature, ontstaaan door d» benoeming van Mr. J. G. Kist tot raadsheer in het Hof, is als volat: 1°. Mr. I. A.T. Weve, regter-plaatsvervanger; 2°.Mr. J. C. Rasch , subst.- ; "riffier; 3°. Jhr. Mr. J. J. de la Bassecour Caan , regter-plaatsvervanger , allen bij de Regtbank. ADVERTENTIEN. DE GEBROEDERS VAN CLEEFF, te 's Gravenhage, hebben aan de inteekenaren verzonden: liet Tweede Deel van den Jaargang 1863 van de OF VERZAMELING VAN ARRESTEN EN GEWIJSDEN VAN DEN HOOGEN RAAD DER NEDERLANDEN, EN VERDERE REGTSCOLLEGlëN , door JTItr. Mr. X. BK «IjHillI, t t II, Griffier van den Hoogen Raad der Nederlanden. Dit deel bevat, de arresten en gewijsden van den Hoogen Raad tot den 15 October 1863. Prijs per jaargang van drie deden, f 10. Zij gaan nog steeds voort met de jaargangen 1839 — 1858 j60 deeleri) te leveren voor den geringen prijs van f 72.50 , hoezeer de voorraad van enkele deelen zeer beperkt is, en hun zulks weldra ondoenlijk zal maken. Bij GEBROEDERS BELINFANTE, t es Gravenhage ziet het licht: RAAD VAN STATE. afdeeling VOOR DE CEiCHIIiLElV VjtBt RESTIWR. Van deze verzameling zijn thans gereed het Eebste Deel (1862) eu Tweede Deel (eerste halfjaar 1863), beiden met Alphabetisch Register. Gemelde verzameling bevat een volledig zamenstel van de Geschiedenis der contentleuse Restsmagt, benevens de volledige mededeeling van het verhandelde In de openbare vergaderingen van de Afdeeling voor de geschillen van bestuur, en eene reeks Koninklijke besluiten, houdende beschikking op de in die afdeeling behandelde geschillen. Hoogst belangrijke onderwerpen, rakende lager onderwijs, polder - aangelegenheden , nationale militie , domicilie van onderstand , onderhond van wegen enz., vormen met de daarin genomen beslissingen, een allezins bruikbaar geheel, en eene jurisprudentie op administratief gebied , die z'iowel voor den regtsgeleerde als voor besturen eene nuttige vraagbaak ook voor het vervolg oplevert. Deze verzameling houdt tevens een aantal belangrijke pleidooijen in tot toelichting van de daarin behandelde stoffen. Van het Derde Deel (loopende over de zaken, behandeld in het tweede halfjaar van 18631 zijn reeds verschillende bladen verschenen De prijs van de twee eerste Deelen is bepaald op J 5 per deel terwijl de Geschiedenis der contentieuse Regtsmagt afzonderlijk verkrijgbaar is tegen den prijs van ƒ3. liet eerste deel is in den boekhandel ter inzage voorhanden. GEVESTIGD TE AMSTERDAM. KANTOOR: Keizersgracht bij de Hartenstraat, KK, 546. VERWAARBOBGD KAPITAAL OP 1°. DECEMBER 1863: ACHT-EN TWINTIG EN EEN HALF MILLIOEN GULDEN. Deze MAATSCHAPPIJ verzekert alle soorten van OXROERF.«UE en ROERESIIK GOEDERES tegen Brandschade en de gevolgen van dien, en zulks tegen vaste onderlinge Premiën, zonder betaling van Is leg, welke door de mindere Administratie-kosten , die «le Directeur, l»ij vergelijking inet andere maatschappijen, geniet, ook billijker zijn gesteld. DE ADEIiAAR is de eenige Maatschappij in dit Rijk, welke de ZEKERHEID der ONDERLINGE en het VOORDEELIGE der PREMIE-MAATSCHAPPIJEN beide in zich vereenigt. REGLEMENTEN, TAÏIEVEN EN ALLE VERDERE INLICHTINGEN zijn te bekomen ten Kantore der Maatschappij en bij Agenten en Sub-Agenten in de meeste plaatsen van het Rijk. De Directeur, BEURS: voor Pilaar 36. F. VERSCHUUR Pzn. Hoofd-Agent voor 'sGravenhage en Omstreken: A. A. VAN BRUSSEL, Zuidwal, N°. 33. Snelpersdruk en Uitgave van «EBROEDEKS HEMMPASTE, te '» «rnvenliage.
30,213
MMZAH03:021114005:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Het Zuid Afrikaansche tijdschrift, 1882, 1882
null
Dutch
Spoken
7,012
12,554
het opschrift van de eerste lezing, welke door Rev. D. Macrae,—een predikant van de “ United Presbyterian,” die wegens ketterij zijn eigen Kerkgenootschap heeft moeten verlaten—gehouden werd, luidde:— “ Charles Dickens als leeraar van het Christendom.” Het spreekt wel van zelf, dat het streven van den heer Glassein Edinburgh veel tegenspraak verwekte. In het begin van deze maand werd daarover in het Presbyterium van Edinburgh heftig gediscussieerd, ofschoon met gesloten deuren. Toch weten we, dat eene resolutie van Dr. Lee is aangenomen, waarbij werd te kennen werd gegeven, dat de bewuste voorlezingen niet tot stichting der gemeente dienen konden en dat Glasse’s streven niet goed te keuren was, ook niet nadat hij de leeken van de lijst zijner voorlezers had geschrapt. De heer Glasse is met die resolutie niettevreden en heeft zich nu op de Synode beroepen. Eenige mannen inde Vrije Kerk onder aanvoering van Principaal Rainy zijn er zeer op uit, het. Vrijwillig Beginsel in Schotland algemeen te maken.. Vergaderingen worden overal gehouden in ’t belang van dit vraagstuk. Een brandende kwestie is alzoo geworden de “ Disestahlish. ment en Disendowment” van de gevestigde Kerk in Engeland en in Schotland. Eene commissie uit de vrije Scotsche Kerk heeft zich bij minister Gladstone aangemeld met verzoek om te worden gehoord, voordat de zaak in het parlement ter sprake wordt gebracht. Hierop heeft de Engelsche premier geantwoord, dat hij “gaarne bereid was, een bepaalden dag vasFte stellen voor de ontvangst eener deputatie der Scotsche Vrije Kerk, voordat over de vraag van de verhouding tusschen Kerk en Staat in het parlement zal worden gedicussieerd.” Deze brief van den Engelschen minister is de aanleiding geweest, dat er besloten is door de leiders van de Vrije Sckotsche Kerk, eene meetißg te houden, waarop de heer Rainy eene resolutie voorstellen zal, waarin de wenschelijkheid van de zoogenaamde “ disestablishment ” wordt uitgesproken. Dr. Begg is vaneen ander gevoelen. Hij wil het daarheen zien te leiden, dat eene koninklijke commissie zal worden benoemd tot onderzoek van alle toestanden, welke het gevolg zijn van het bestaan der Staatskerk, voordat inde wetgevende vergadering daarover wordt gesproken. Zulk een onderzoek is, dunkt ons, geheel overbodig, daar sedert het jaar 1712 er at gestreden is tegen de misbruiken, die da Staatskerk met zich brengt. Schoon in Schotland vanaf de Reformatie de Kerk een zuiver Presbyteriaansch karakter had, ontstond toch het zoogenaamde “ patronaatsreckt of het kiesrecht der grondbezitters, die hun recht meermalen ge- GODGEEERDHEID EN WIJSBEGEERTE. bruikten, om aan de gemeenten niet-gewilde predikanten op te dringen. Inde Grondwet van Schotland werd evenwel in het jaar 1690 eene verandering gebracht, waarbij het patronaatrecht verviel. Dit is evenwel in het jaar 1712 met geweld hersteld geworden, en de Kerk scheen daarin te berusten. Toen de Herleving ook in Schotland het godsdienstig leven uit zijn slaap deed ontwaken, werd de Puriteinsche geest weder wakker. De Evangelische partij ontstond, welke vooral gekant was tegen he4 benoemen van predikanten door patronen, welke niet door de gemeenten werden begeerd. In het jaar 1834 werd er eene algemeene vergadering gehouden van gedelegeerden der Schotsche Kerken, welke aan de gemeente het recht toekende om het veto- recht uitte oefenen. De beroeping der geestelijken bleef dus bij de grondeigenaren berusten, maarde gemeente had het recht, om die benoeming te niet te doen, door haar veto (ik wil het niet) uitte spreken. De grondeigenaars (patronen) wilden evenwel niet toelaten, dat hunne rechten werden verkort of eigenlijk geheel te niet gedaan ; de zaak werd voor de regtbauk gebracht, welke ten gunste der patronen uitspraak deed. Door het tegenstreven der Algemeene Vergadering maakten de regtbanken zelfs inbreuk op de regten der predikanten. Eindelijk werd een beroep gedaan ophetParle. ment, en toen ook dit de verlangde vrijheid der Kerk niet verzekeren wilde, scheidden zich bij de Algemeene Vergadering van 1843 de voorstanders der vrijheid, met Chalmers aan het hoofd, van de Kerk af, terwijl zij krachtig protesteerden tegen den consciëntiedwang, welken men hun wilde opleggen en tegen den smaad, welke der kroon van het verheerlijkte Hoofd der gemeente werd aangedaan. Zij stichtten de Vrije Schotsche Kerk/ waarvoor milloenen werden geofferd. Met het ! oog’ op de geschiedenis van den strijd der Kerk met de machten van den Staat is het dus niet noodig om een onderzoek in te stellen'naar de toestanden, welke door den band van Kerk en Staat zijn in het;leven°geroepen, want die geschiedenis spreekt luide genoeg van den slechten invloed, dien de bemoeiing van den arm der overheid met de inwendige>angelegenkeden der kerk heeft uitgeoefend. Met belangstelling zien wij tegemoet, wat er in het Engelsche parlement zal geschieden en tegenover de kerk (in goeden zin) liberaler zijn zal dan het parlement,van 1834. OPGBAVINGEN IN EGYPTE. Ta Kairo hebben thans opgravingen plaats onder de leiding van den heer Wild. Onder anderen heeft men een steen gevonden, die tot het tijdperk van Aprice behoort, den Pharao Hopra, inde profetiën dea HET ZUID AFRIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. Ouden Testaments vermeld. Ook wordt bericht, dat inde groote pyramide, op een dagreis van Kairo gelegen, aan den weg, die van deze stad naar Fajum voert, eindelijk de zoolang te vergeefs gezochte toegang naar het inwendige is ontdekt. De heer Maspero, directeur van het Museum te Bulak, heeft onlangs den toegang gevondeu nabij de spits. Vandaar geleidt een gang naar het binnenste der pyramide, maar tot heden weet men nog niet wat daar zal worden aangetroflen. Toen de heer Maspero 35 meter diep inde pyramide was doorgedrongen, vond hij den gang door afgebrokkeld gesteente gesloten. Zoodra dit puin is weggeruimd, zal hij zijn onderzoekingen voortzetten. Inde wanden van dezen gang trof de heer Maspero een inscriptie in hiëratïsck schrift, waaruit bleek, dat twee reizigers, wier namen daarbij worden vermeld, het inwendige van de pyramide hadden bezocht, 2500 jaren na haar voltooijing. Met groote belangstelling ziet men den verderen uitslag van dit onderzoek tegemoet, TKEKENEN DES TIJDS. 1. Een zeer merkwaardig teeken des tijds mag het genoemd worden, dat op de Regeringsdrukkerij te Tokijo, in Japan, een Christelijk werk, en wel de “ Theologie van het N. Testament,” van Prof. van Oosterzee is gedrukt. Dit geschiedde natuurlijk niet op last der keizerlijke Regering, die zich inden strijd tusscken Christendom en heidendom schijnbaar onzijdig houdt, maar ten gevolge van de welwillendheid van eender ambtenaren, die het drukken van dit geschrift toestond. Daar er in Japan een zeer groot aantal dag-en weekbladen in het Engelsch wordt uitgegeven, is het waarschijnlijk de Eugelsche vertaling van het werk van den Utrechtschen hoogleeraar, aan wien deze eer is te beurt gevallen. 2. Uit Konstantinopel wordt gemeld, dat men bevreesd is voor een instorting der beroemde, aloude moskee der Heilige Sofia, gelijk bet gabouw heette, voordat de Turken Konstantinopel veroverden (1463) en door alle belijders der Grieksch-orthodoxo godsdienst nog altijd genoend wordt. Veertig jaren geleden liet Sultan Abdel Medjid de moskee herstellen, omdat men toen reeds voor ongelukken bevreesd was, Dat werk schijnt slechts ten halve verricht te zijn ; ten minste de koepel der moskee, die 35 meters in doorsnede meet en zich 67 meters boven den grond verheft, moet nu zoo bouwvallig zijn, dat een commissie van onderzoek verklaard heeft, dat zij elk oogenblik kan instorten. Geschiedde dat overdag, honderden Muzelmannen, die dagelijks inde moskee hun gebeden komen doen, zouden den dood vinden. Een Turkscke overleTe* ring zegt, dat de val dezer moskee het teeken zou zijn van de ontbinding van het Ottomanische Rijk. GODGEI.EEKDHEID EF WIJSBEGEEBTE. Men leest inde Propheiic Times:— Een welonderricht schrijver meldt het nevensgaande :—“ De Muzelmannen zijn ten diepste overtuigd, dat het Ottomansche Keizerrijk op zijn tegenwoordigen grondslag niet lang meer zal blijven bestaan. Geleerde Mahomedanen geven 1883 op als het jaar, waarin de Turksche regeering een einde nemen zal. Het gevoelen, dat er voor het algemeen een onzettende gebeurtenis op handen is, is diep geworteld en allerwege heerscbend.” 3. Zijn eb wel Atheïsten ? Deze vraag wordt op verschillende wijzen beantwoord, al naar mate men het Atheïsme uit het eeu of het ander oogpunt beschouwt. Dat er in onze dagen mannen zijn die zich Atheïsten noemen en hun godsdienstige of anti-godsdienstige meeniuge» luide verkoudigen, kan niet langer worden betwijfeld. Bijna elk land van Europa heeft zijne vereeniging van Atheïsten, en aau Atheïsten-Cougresseu ontbreekt het niet. Vooral verdient de loop der dingen in Frankrijk zeer onze aandacht. Gambetta’s val heeft voor een oogenblik den storm van het atheïsme gekeerd; wat het gevallen ministerie in zijn schild voert, is zeer duidelijk. Zoo bijv. heeft de groote schoolman en vrijdenker, Paul Bert, thans ettelijke wetsontwerpen ingediend, die wel bewijzen, hoe hij als minister da vroegere geeselen voor schorpioenen zou hebben verwisseld. . Een eerste ontwerp betreft de volksschool ; een tweede en derde de afschaffing der Roomsche staats-faculteiten en de instelling van strenge bepalingen omtrent de Roomsche geestelijkheid. Natuurlijk geschiedt dit in ’t belang der “ openbare rust,” evenzeer ais met de bedoeling “ om de Roomsche kerk van alle voorrechten te berooven, die haar de zwakheid van vroegere regeeringen langzamerhand verleend heeft.” Het is geen wonder, dat de Roomsche bladen zuchten en uitroepen over het nieuwe gevaar, dat de kerk dreigt. Krijgt Bert wat hij ver-Hngt, dan mag geen pauselijke breve zonder voorkennis des ministers openbaar gemaakt, geen bissckop zonder dat zijn gebied verlaten ; dan , worden geestelijken, die in hun werk op de kiezers invloed oefenen, of * hen van hun kiezerstank afhouden, wegens “ verzet tegen de overheid ” gestraft. Voorts zullen ettelijke bezoldigingen van geestelijken worden afgeschaft, alle gebouwen die de geestelijken kosteloos gebruiken, aan den staat terugkeeren, ja zelfs van pnstoriën alle bijgebouwen enz. kunnen afgenomen worden. Ook collecten zullen niet meer vrij zijD, enz., enz. De heftigheid, waarmede de oud-minister tegen de kerk to velde trelït, 18 200 ’t oogloopend, dat niet alleen de gematigde republikeinen, tn aar zelfs de radicaleu er mee spatten. Clómenceau b. v. roept uit : HET ZUID AFRIKA AH SCHE TIJDSCHRIFT. “ De vertegenwoordigers der kerk moeten toch wel gevaarlijke lieden zijn, dat men hen onder zoo drakonischs wetten wil stellen ! Het schijnt, dat het ideaal van lieden als Paul Bert is, zooveel gerechtelijke vervolgingen als mogelijk tegen de priesters te beginnen, en hun verplichtingen op te leggen, die belachelijkerwijs uiterst drukkend zijn gemaakt.” Dat het Bert echter volle ernst is, blijkt wel ’t best uit zijn schrijven aan den vrosgeren directeur van eeredienst, Castaguari. Daarin verwijt hij al zijn voorgangers, zelfs Ferry, van slapheid tegenover de geestelijkheid, maar prijst zichzelf en de zijnen. “Ik kan,” zoo redeneert hij over zijn tweemaandeüjksch beheer van onderwijs en eeredienst, “ de rij der stukken niet optellen, waarin wijde Roomsche kerk klaarlijk hebben getoond, dat het ministerie van Eeredienst vooral ten taak heeft den staat tegen aanvallen der kerkte verdedigen. Er is nauw een dag voorbij gegaan, waarop weden geestelijken niet hebben laten merken, welk een verandering er heeft plaats gegrepen.” Natuurlijk is zijn aftreden een groote streep door de rekening van dezen strijdlustigen godloochenaar geweest, doch hij hoopt “eens den zoo onverwacht afgebroken arbeid weer te kunnen hervatten.” Met dit al heeft Paul Bert nog zijn meester gevonden inden Parijschen afgevaardigde Roche. Deze kerkbestormer verlangt om te beginnen met: afschaffing van 9 aartsbisdommen en 29 bisdommen, omveibaling der boetkapel, * afschaffing van de muntspreuk : “ God behoede Frankrijk ! ” van ’t gebruik van Gods naam inden eed en dergelijke uitzinnigheden meer. Wat wij hierboven meldden aangaande de politieke voornemens van dit gevallen ministerie, wordt bevestigd door het volgend uittreksel uit den zoogenaamden Vrijdenhers Catechismus, diejonlangs op nieuw werd uitgegeven en door Gambetta’s blad, de Républigue Franqaise, werd aanbevolen. Wat deze catechismus bevat bewijze ’t geen volgt. Vraag (bl. 3): Wat is God? Antwoord : God is een spooksel, uitgevonden door de priesters, om zwakke geesten te verschrikken, opdat de laatsten zich in hun armen werpen, en gemakkelijker[hun heerschappij dulden. i Daar God slechts een onderstelling is, ban ook niemand hem op eenzelfde of redelijke wijs begrijpen. Vandaar, dat elk hem kcnteekent naar den gril zijner verbeelding. Vrnag : Gelooft gij ineen Opperwezen 1 Antwoord : Ik geloof slechts wat mijn verstand mij veroorlooft te gelooven, en mijn verstand weigert aan te nemen het beginsel van do re- * Deze kapel werd te Parijs door Lodtwijk XVIII opgericht|ter herimrering aan den doodman Lodewijk XVI en MarieJAntoinette. GODGLEERDHEID EN WIJSBEGEERTE. geering der Natuur dooreen wezen, wie dan ook. Ik ben overtuigd, dat de natuur altijd is geweest en altijd zijn zal repubükeinsch (!) en bijgevolg in staat zichzelf te besturen. “ De menseb,” zoo heet het verder,” is eender meest begunstigde voorbrengsels van de aarde. Tengevolge zijner stoffelijke vorming bezit hij grooter hoeveelheid verstand dan welk beest ook. Hij is geboren op dezelfde wijs als de eerste dieren en de eerste planten. Naar mijn gevoelen is al wat bestaat altijd in kiem inde natuur geweest. “ Vraag : Gelooft gij aan de onsterfelijkheid der ziel? “Antwoord-. Bepaald niet. De ziel kan niet leven zonder het lichaam, evenmin als ’t lijf zonder de ziel. De ziel is niet onsterfelijk. Zij wordt geboren en sterft met het lichaam.” Het aangehaalde is reeds genoeg om te staven hetgeen we zeiden, dat het atheïsme in Frankrijk eene kracht van beteekenis is. Tot dezelfde slotsom komt een schrijver inde Contemporary Nevieiv van Febr. 1882. Hij meldt ons, dat er drie zulke Vrijdenkers Cateehtsmussen zijn. De kleinste bevat acht bladzijden en heet: “Le Petit Catéchisme du Libre-Penseur.” Dit werkje wordt bij menigten verspreid. Wat het bevat blijkt genoegzaam uit het uittreksel hierboven gegeven. Een tweede ia getiteld: “Le Catechisme populaire republicain,”en heeft reeds twintig uitgaven gezien. De belangrijkste echter is de “ daté.- chisme du Libra-penseur” van den heer Eduard Monteil, een pilaar inde kerk der vrijdenkers, en helaas ook der vrijmetselaars *. Zijn catechismus althans is opgedragen “ aan vrijmetselaars in ’t algemeen als een georganiseerde magt, die behoort te staan aan het hoofd van het vrije denken’ (a la Franc'magonnerie Universelle, comms a I’association internationale etfraternelle a la force organisée, qui doit marcher a la tête de La Libre-Pensée”). Dit boek geeft stof tot nadenken, ’t Is in drie deelen gesplitst. Het eerste handelt over God ; het tweede over godsdienst; het derde over de zedeleer. Reeds de aanhef geeft duidelijk te kennen wat de schrijver wil. De eerste vragen luiden als volgt:— “Vraag.—Wat is God? “Antw.—God is eene uitdrukking. “Vraag.—Wat is de juiste waarde van die uitdrukking ? “Antw.—De juiste waarde van ’t woord Natuur. * “ Men houde in liet oog,” zegt de schrijver in do “ Contemporary “ dat op het Vasteland van Europa de vrijmetselaarsloges liet middenpunt ziju van de Vrijdenker-baweging. Men raadplege Paclitler’s “Stille Krieg gogen Thron und Altnr.” In Engela den de Vereenigde Staten is het gansch ander3. Daar is de Magonnerie niets anders dan een vereenigiugspunt van vriendschappelijken aard.” HET ZUID AFKIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. “ Vraag.—Wat is de Natuur ? “ Antw.—Alles, zoo ver wij weten, dat bestaat in ’t oneindig heelal. “ Vraag.— Welke andere bepaling kunt gij aan de Natuur geven ? “ Antw. —Zij is de stoffelijke wereld, en alles is stof. “ Vraag.—De geleerden, dus, hebben God nergens gevonden ? “Antw.—Neen, zij allen stemmen zamen in het ontkennen van zijn bestaan.” Hierbij echter blijft het niet. De denkende geest wil een rustpunt zoeken, wil niet tevreden zijn met een denkbeeldig# verklaring van het ontstaan der dingen. Daarom moet de Catechismus eerst ontcijferen, wat de Heilige Schrift ons zoo treffend leert, en wat de denkende geest gedwongen wordt aan te nemen aangaande de wording van alle dingen. Van daar hat volgende:— “ Vraag.—ludien er geen God is, wie heeft dan den hemel en de aarde geschapen ? “Antw.—Noch hemel, of oneindigheid, noch aarde is geschapen. “ Vraag.—Wie heeft dan den man en de vrouw geschapen ? “ Antw.—Noch man noch vrouw is geschapen. “Vraag.—ls er dan geen allereerste oorzaak 1 “ Antw.—Neen, want alles wat wij niet wetenschappelijk kunnen bewijzen, heeft geen bestaan, en ontkent zichzelf, totdat het tegenovergestelde zal bewezen worden. “ Vraag.—Hoe is het dan dat er Goden zijn ? “ Antw.—Zij zijn eene verzinning van den mensch.” (NB.—Men vergelijke hier onze aanhaling uit deu Kleinen Catechismus). God, dus, is weggecijferd. Er is niets dan “ een Al—het Al van krachten, het Al van vormen, het Al van wezens—dat is God. Hij geeft niet, Hij ontvangt niet, Hij is niet ten kracht, Hij is niet een vorm; in Zichzelven is Hij niets. Hij is evenmin een ding als een ander, Hij is het geheel der voorwerpen en der werelden in oneindigheid.” Of onze lezers dit vatten weten wij niet. Ons schemert het hier voor het oog. Een God hebben we niet meer; hoe dan met onze onsterfelijke ziel ? Het antwoord is als volgt:— “Vraag.—Wat is de ziel? “ Antw.—Niets. “ Vraag.—’t Is dus niet een iets dat inde natuur bestaat Pjj “Antw.—Neen. “ Vraag,—Wat i* ’t ondersckeid°tusschen ziel en lichaam ? “ Antw. —Het onderscheid tusschen ziel en lichaam is eene bloot analytisch proces. “ Vraag,—Wat verstaat men dan gewoonlijk onder ziel p godgeleerdheid en wijsbegeerte. “Antw.—Denken afgescheiden van stof. " Vraa"—Kan zulk eeue onafhankelijkheid worden aangenomen ? “ Antw. —Neen ; alles is stof. “ Vraag.—Keert de ziel dan niet tot God terug, die alles is ? “ Antw.—Neen; want God is gevormd uit dat wat bestaat, en de ziel bestaat niet. “ Vraag.—Wat is de mensch ? “Antw. De mensch is eender begunstigde voortbrengselen der aarde, docb ds natuur maakt van hem niet meer dan van bet kleinste iasekt. “Vraag.—ls er dan geen toekomstig leven P “Antw. ><een : tenzij het dat is, dat wij in onze werken voortleven. Wat wij laten na onzen dood van ons werk, of van ons denken, wat wi j zaaijen door ons lichaam, wat in onze kinderen leeft dat is het toekomstig leven.” Het eerste deel sluit met een geloofsbelijdenis, die een parodie is op de “Twaalf Artikelen.” “Ik geloof/’ zoo belijdt de vrijdenker, “in het oneindig heelal, inde eeuwige aarde, inde natuur almachtig ; Ik geloof dat al wat is, er altijd geweest is, en altijd zijn zal • Ik geloof dat Het Al God is.” In het tweede deel van zi jn Catechismus handelt de heer Monteil over de theologie der Christelijke Kerk, over haar zedeleer, en degelijke onderwerpen-meer. Het Christendom is, volgens hem, een bloot nmnschehjk gewrocht, dat geen nieuwe waarheid aan het Hebt heeft gebracht. Het heeft de beschaving vijftien honderd jaren lang terugg.houden ; het heeft aanleiding gegeven tot de grofste onzedelijkheid. Eu dit is niet het werk geweest van de priesters alleen. Neen, “’tis de godsdienst zelf, ’t is het Oude en het Nieuwe Testament, ’t is de godsdienst in zichzelf die zoo doodelijk, zoo slecht is: in Jehova zoowel als in Jezus, in den Pentateuch zoowel als inde Evangeliën.” Hooren wij hem verder declameeren : “ Vr. Is de Christelijke godsdienst de bron van alle zeden ? “Antw. Neen; want hij heeft geen enkelen trek van zedelijkheid eigen aan zichzelf, en niet afgelsid van de godsdiensten of wijsbegeerten die Vóór of te gelijk met hem bestonden. Vr* d® dan niet dat wat aan den Christelijke:: godsdienst is zedelijk ? “ Antw. Voor het grootste gedeelte niet. “ Vr, Beschouwt de Kerk den mensch als vaneen verheven karakter of van eene hoogo zedelijkheid ? HET ZUID AFRIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. ii Antw. Neen; van Genesis tot Openbaring verklaartjde wet, dat de mensch en al bet gedicbtsel zijns harten van zijne jeugd af geneigd zijn tot het kwade. ii yr. Welke is de beschouwing der Kerk omtrent de vrouw ? ii Antw. De Kerk haat, vervloekt en verafschuwt de vrouw. “ Vr. Laat de Kerk het huwelijk toe P u Antw. Ja; maar zij verafschuwt het. “ Vr. Boezemt deChristelijke godsdienst het kind ontzag en liefde in voor zijne oudere ? “ Antw. Neen ; de oude wet zegt: “ Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de Heer uw God geeft.” Maar sedert de komst van Christus moet men niet meer lang leven. De verwachting des doods is eene vreugde, en de namen van vader, moeder, broeder, zuster, door de natuur gegeven, zijn van weinig beteekenis. Jezus heeft gezegd, “ noem niemand op de aarde uw vader, want gij hebt slechts eenen Vader, die inde hemelen is.” Paulus zegt, « Wees uwen ouderen gehoorzaam, doch alleen volgens de wet des lieerec.” “ Vr. Eert de Kerk den arbeid ? “ Antw. Neen. “ Vr. Laat de Kerk het recht van eigendom toe l “Antw. Neen. « Vr. Waarom niet P “ Antw. Omdat het Ohvistendom ten uiterste toe communistisch is. “ Yr. Door welke woorden staaft gij uwe bewering ? “ Antw. Christus weet van niets anders dan ellende en armoede. Meer dan eens heeft hij gezegd dat de rijken het koningrijk der hemelen niet zouden binnengaan. Hij zegt: “ Die niet verloochent al wat hij bezit, kan mijn discipel niet zijn. Verkoopt alles wat gij hebt.” Daar is geen grooter ontkenning van eigendomsrecht d n het Christendom. De eerste discipelen legden al hunne bezittingen aan de voeten der Apostelen neer.” Nog een laatste vraag wil de lezer zeker beantwoord hebben t.w. : “ Wat komt er inde plaats van bet Christendom V’ “ Philosophie ”is het antwoord, dat wil zeggen “ het leven overeenkomstig de menschelijke natuur.” “ Laat ons toch niet geloovei,” roept de schr. in geestdrift uit/1 dat men niet wijs kan zijn, anders dan door zichzelf te bedwingen of door zonder hartstochten te leven, want de hartstochten zijn onze zekente en meest getrouwe gidsen.” En boven alle hartstochten staat de diefde. En, wil men een nadere verklaring, dan blijkt het, dat da liefde van dezen godloochenaar niets meer en ook niets minder beteekent dan bloot zinnelijke liefde tussehen de geslachten. M. a. w. de geslachtsdrift is het hoogste en heerlijkste inden mensck. Tot welke diepten voert zulk een Atheïsme ! Inden Atheïstischen staat, gelijk in Rome WETENSCHAPPELIJK. onder het Keizerrijk, zal de hetaere een gewichtige rol sp den. En vragen wij : bestaat er wel een geweten, dan antwoordt de Oate- chismus : “ Alles wat de mensch begeert en zoekt uit zelfliefde is goed ; en alles wat tegen de natuur is, is kwaad.” Erger nog dan de Epicurist uit oude dagen, is voor den Franachmun goe 1 wat hem aangenaam, kwaad wat hem onaangenaam is. Genoeg. Is de verschijning van zulke boeken een teeken des tijds of niet ? Zij worden gretig gelezen. Zij vormen het geestelijk en intellectueel voedsel van honderden in Frankrijk, ’t Is een oorlog teo-en God, tegen het christendom, tegen godsdienst van welken aard dan ook. Jaren geleden sprak Gustave Flourens het welbekende woord uit : “ Onze vijand is God. Haat tegen God is het begin van alle wijsheid. Willen wij vooruitgang hebben, dan moet de grondslag zijn het A.theistne.” En Gambetta liet zien onlangs hooren op de volgende wijze : —“ Ik wensch het uitte spreken dat eene godsdienstige opvoeding niets anders beteekent dan een school voor gekken, een school voor dweepers, een school voor vaderiands-verraders, in één woord, een school voor de onsterfelijkheid.” Men zou deze aanhalingen kunnen vermenigvuldigen. De oorlog is verklaard. De godloochenaars van het vasteland hebben allen hetzelfde doel. Hoe zij ook verschillen in bijzonderheden, inde hoofdpunten komen zij overeen. Hun wachtwoord is, sedert de dagen der Fransche Revolutie : “ Ecrttsez Vlnfame." En hun toovermiddel de leugen. Reeds Voltaire—en de discipel is niet boven den meester heeft uitgeroepen : “ Liegt, mijne vrienden. Men moet liegen als de duivel, niet vreesachtig, niet slechts voor een tijd, maar met moed en volharding. Het bedrog is slechts dan eene ondeugd, wanneer het kwaad te voorschijn brengt.” leder die dit leest, mag wel biddend uitroepen God beware ons tegen den afval ! Wetenschappelijk. De tunnel onder db Noordzee.—Tunnels door de bergen, ten einde inden kortst mogelijken tijd, zonder omweg, van de eene plaatsnaar de andere te kunnen snellen, zijn niet langer nieuw. Geen bergketen zoo breed, geen rotswand zoo hard, of, als het noodig is, wordt die doorboord, ten dienste van den mensch voor zijn ijzeren paard. De tooversprookjes van vroeger tijd zijn op het gebied van werktuigkunde en “ engineering” meer dan bewaarheid geworden, en de grootste moeilijkheden op dit gebied jworden overwonnen. De Mont-Cenis tunnel is daar, om bet te bewijzen, HET ZUID AFRIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. Thans komt een andere soort tunnels aan de orde: nl., ttmnels onder water. De tunnel onder den Theems, die het eene einde van Londen met het andere verbindt, is door andere gevolgd, en juist nu is men in Amerika bezig aan een tunnel onder de Hudson-rivier, waarbij de Theems-tunnel kwalijk genoemd kan worden. Het verkeer tusschen New-York en New-Jersey, is zóó druk dat een spoorweglijn van de eene plaatsnaar de andere onmisbaar gerekend wordt, en daar de rivier te breed is om bij zoo drukke scheepvaart er een brug over te leggen, bli jft er niets anders over dan een tunnel te maken onder de bedding van den Hudson. Aan dezen tunnel, die 5500 voet in lengte worden moet, is men in November 1874 begonnen, en thans zijn 700 voet afgewerkt. Er zal dus nog een geruimen tijd verloopen, eerde tunnel klaar kan zijn, doch het werk belooft met goeden uitslag te zullen v/orden bekroond. Een werk van veel grooteren omvang evenwel, is de tunnel of de tunnels, onder de Noordzee, waardoor men Engeland en Frankrijk met elkander verbinden wil. Jaren geleden reeds is over de mogelijkheid hiervan door deskundigen gehandeld. De moeielijkheden aan de uitvoering van zulk een werk verbonden, zijn bijna onoverkomelijk, deels om den tunnel zoo te boren en te bouwen, dat het water er niet in kan doordringen en verder om steeds een behoorlijken toevoer van versche lucht in den tunnel te verkrijgen. Hierbij komen moeielijkheden van politieken aard. Een groot deel van Engelands kracht ligt in zijn geïsoleerde ligging, en van Engelsche politieke zijd» was men er steeds tegen gekant om het eiland ineen schier-eiland te vervormen. Dit zou geschieden, als er een communicatie onder de zee geopend werd tusschen Engeland en het Vasteland. Frankrijk of Duitschland zouden onverwacht, en in korten tijd, troepen kunnen brengen in hei hart van Engeland, en ineen enkelen nacht zou Londen kunnen worden genomen dooreen vereenigd Fransch-Duitsch leger, of wel de Koningin van baar had geligt en naar vreemde kusten geroerd, zonder dat politie-dienaarX er iets van gemerkt had. Zelfs de dappere Sir Garnet Wolseley (die wel boos moet zijn op de zon, omdat zij nog schijnt, schoon de Transvaal weer aan de Boeren is gekomen) ziet gevaar voor Engeland, als er een tunnel onder de zee tot starid komt. Als Engeland, de beide einden, ingang en uitgang, van zulk een tunnel bezet kon houden, dan zou het gevaar minder zijn, doch zonder dat is de zaak voor Engelands vrijheid te dreigend. Dit al ït s beeft echter niet kunnen beletten, dat er een aan rang gemaakt is met de voorbereidende werkzaamheden cm, niet één, maar twee of drie tunnels onder de Noordzee te graven tusschen Frankrijk en Engeland. Er zijn twee verschillende Maatschappijen gevormd, en aan geld schijnt het niet te ontbreken. Beide Maatschappijen zoeken nu denoodige concessien te verkrijgen van de Engelsche regering, en, indien mogelijk een subsidie in geld. Men spreekt zelfs van meerdere tunnel-maatschap- WETENSCHAPPELIJK. pijen, die gevormd zouden worden. In elk geval wordt er nu ernstig aan gedacht om het plan, Engeland en Frankrijk met een spoorweg aan •lkander te verbiuden, door te zetten. Over de mogelijkheid om dit grootsche werk tot stand te brengen schijnt, onder de voornaamste ingenieurs in Frankrijk en Engeland weinig twijfel te bestaan. Op de Frarsche kust is er reeds een begin gemaakt met de doorboringen, nabij het dorp Sangatte, 6 mijlen van Oalais. Op een diepte van 7G voet bereikte men de grijze balklaag, en ter diepte van 204 voet werd de kalk zoo hard en droog bevonden, dat het niet meer noodig geoordeeld werd om stutten aan te brengen. Op een diepte van 286 voet, en 170 voet onder het vlak der zee bij laag water, neemt de horizontale doorgraving een aanvang, en heeft men een gang geopend van acht voet in het vierkant, doch deze loopt nog niet tot onder de zee. De werken op de Fransche kust zijn in het begin van Februari door eene commissie van deskundigen en belangstellenden uit Engeland in oogenechouw genomen en zeer bevredigend bevonden. Zooveel schijnt zeker, dat, stuiten de plannen niet af op politieke bezwaren, de doorgraving zeker zal worden doorgezet. Het zal zeker een eigenaardige gewaarwording zijn, als men zich te Londen ineen coupé van den spoorweg kan nederzetten, om er eerst in Parijs weer uitte stappen, en men onder de zee doorrijdt in plaats van op hare golven te worden gewiegd. Of een weinig zeeziekte voor de meeste reizigers niet verkieslijker zal blijken boven het gevaar dat de onderzeescbe tunnel altijd moet opleveren, zal de vraag zijn. Stearine kaarsen.—Welke boerenvrouw in Zuid Afrika, bi j name van Transvaal, kan geen kaarsen maken en welke knappe kaarsenmaakster heeft niet reeds met kwalijk verborgen ergernis moeten erkennen, dat haar beste vetkaars nog altijd verre achterstaat bij de slechtste spermkaars ! Geen wonder dat deze laatste de vetkaars dan ook steeds meer op den achtergrond dringt. Onze vrouwen mogen zich intusschen troosten met de gedachte, dat de spermkaars nog van slechts zeer jongen datum is en dat de “Wetenschap’’ vóór 50 jaren ook nog geen betere kaars wist voort te brengen, voor dagelijksch gebruik, d-n de vetkaars. Dit behoeft echter niet te bevreemden. Oppervlakkig beschouwd i3 niets gemakkeiijker of eenvoudiger dan het maken vaneen kaars. Men neemt wat oud linnen of katoen, scheurt dat aan flarden, draait deze tot oen pit, en doopt de pit in gesmolten vet, of overgiet deze daarmede ineen ltaarssnvorm, en koelt de “ kaars” af, en men is klaar. Doch,., hoe onooglijk ziet zulk een kaars er dan ook uit,hoe vet en kleverig, hoe gering- en hoe geel van kleur is haar licht; wat moet de pit dikwijls gesnoten worden, bij gebrek aan een snuiter soms met de HET ZUID AFRIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. vingers, op gevaar af van deze te branden, of, als men wat onhandig is, de kaars “ dood” te snuiten. En dan die nare walm en dat ongelukkige afloopen. De trouwste vriend va» de oude vetkaars kan niet ontkennen, dat haar al deze gebreken aankleven en dat zij nog andere heeft, waaraan wij bet zwijgen toedoen. Naast de gewone vetkaars is de gladde, harde, bijna sneeuwblanke spermkaars een kunstprodukt. Deze brandt helder, zonder flikkering, zonder walm, verspreidt geen vetreuk, loopt niet af en behoeft niet gesnoten te worden. Schoon niet te vergelijken bij de zuivere waskaars, is zij nogthans boven deze voor dagelijksch gebruik en om haar mindere kostbaarheid verkiesbaar. Als kunstproduct staat zij ver boven de schoonste waskaars. Wij hebben de stearinekaars middelijk te danken aan de scheikundige onderzoekingen van Oheveeul, een Fransch chemist. De vraag ter beantwoording was: waarom is de vetkaars zoo onbehagelijk, haar licht zoo geel, haar walm zoo dik; waarom loopt zij af en is hare verbranding zoo onvolkomen ? Ohevreul plaatste de onderscheidene vetstoffen zoo lang op de wetenschappelijke pijnbank, totdat hij haar het rechte antwoord had afgeperst, en verkreeg het volgende resultaat: Vetstoffen bestaan uit harde en vloeibare zuren (acids) in verbinding met glycerine. “ Kaarsvet” (ook het vet van den sperm-walvisch) bestaat uit stearic acid en oleic acid met wat margaric acid. Stearic acid is een lrristallijne zelfstandigheid; vettig doch smeerig; smelt eerst bij een temperatuur van 150 graden Fahr. en verbrandt, in verbinding met een pit, helder bijna zonder flikkeringen reukloos. Oleic acid daarentegen smelt reeds bij een temperatuur van 90 graden Fahr. en is dus voor “ kaarsvet” ongeschikt. Duidelijk werd het vervolgens dat het gele licht en de walgelijke walm van de vetkaars veroorzaakt werden door de glycerine, in het vet aanwezig, en dat alleen het stearic acid voor het vervaardigen van kaarsen dienen kon. De kwaal was nu aan het licht gebracht en het geneesmiddel lag voor de hand. Alleen het stearic acid werd bruikbaar bevonden voor kaarsen, en de andere zelfstandigheden, in het vet aanwezig, waren schadelijk. Das moesten deze kaatsten daaruit verwijderd worden en het stearic acid vrijgezet. Dit was echter gemakkelijker in theorie gevonden dan in praktijk gebracht. Men gaat daarmede thans op deze wijze te werk. Vooreerst moeten de acids van het glycerine bevri jd worden. Hiertoe wordt het vet gesmolten en met kalk en water, in bakende proportiën, gemengd, ineen dubbelen ijzeren en koperen, cylindervormigen kuip gedurende 8 of 9 uren aan een hitte van 600 Fahr. blootgesteld en in hevige beweging gehouden. Hierdoor verkrijgt men een zeepachtige massa, waarin, volgens vaste scheikundige wetten, de kalk zich verbonden heeft met de acids, en het glycerine met WETENSCHAPPELIJK. het ivater. Dit glycerïne-water wordt gemakkelijk afgetapt met achterlating van de acids in verbinding met de kalk. Om deze laatste te verwijderen wordt de massa met sulphuric Rcid behandeld, waarmede de kalk een sulphate vormt en zich van de acids scheidt. Deze worden nu met kakend water gewasschen, totdat alle kalkdeelen er uit verwijderd zijn. Op deze wijze verkrijgt men een vetkoek uit stearie acid en oleie acid bestaande, van glycerine bevrijd, doch nog steeds met elkander in verbinding. Laat men deze “ koek,” na als boven behandeld te zijn, snel afkoelen en in beweging houden, dan verbinden de acids zich zoo sterk met elkander, dat de acheiding langs mechanischen weg geheel onmogelijk wordt. Laat men het mengsel echter langzaam en rustig bekoelen, dan kristalliseert het stearic acid, terwijl het oleie acid vrij blijft en door persing uit de “ roek” kan worden verwijderd. Deze wordt daartoe in wollen kleeden of dekens gewikkeld en onder zware hydraulische persen geplaatst. Men noemt dit de koude persing, waardoor 50 percent der inde vetkoek aanwezige olie wordt uitgeperst. Eene volgende persing geschiedt onder holle platen, die verwarmd zijn en noemt men de heete persing. Ais de “ koek” nu uit de dekens komt, is hij van het oleie acid bevrijd, blank van kleur en gereed om naar den kaarsengieter te gaan; de scheikunde heeft dezen het materiaal geleverd dat onze vrouwen ontbreekt, en daarom kon hij een kaars vervaardigen, zooveel beter dan de knapste boerenvrouw, schoon beiden van “ haarvet” gebruik maken. Het verdere werk inde kaarsenfabriek is, betrekkelijk, zeer eenvou – dig. Vooreerst wordt voor een goede pit gezorgd. Men vlecht deze thans zóó, dat de middelste draad (“ straud”) wat strakker is dan de anderen, waardoor de pit onder hst branden zich een weinig naar bniten buigt en verbrandt. Om dit nog meer te bespoedigen, wordt de pit ook gedoopt in boracie acid. De stearine wordt voorts gezuiverd, gesmolten, en uit groote pannen of vaten in verwarmde kaaisenvormen geleid. Zoodra deze vormen gevuld zijn, worden zij door geperste lucht snel afgekoeld, en de kaars wordt door kunstig aangebrachte machinerie uit den vorm gelicht en op een rak geplaatst. Dezelfde pen, waardoor de kaars uit den vorm gedrongen wordt, haait de pit naar boven, voor de volgende gieting. Dit gaat zoo snel, dat eene enkele fabriek in Gincinnati 100,000 kaarsen per dag aflevert. De kaarsen worden nu in bet zonlicht gebleekt, met de hand of door eene machine glad gewreven, en eindelijk gepakt, waarna zij ter verzending gereed zijn. Het verbruik van stearine-kaarsen is, ten spijt van parafine-olia en gaslicht, verbazend groot. Alleen voor Amerika zijn jaarlijks 22 millioen ponden kaarsen noodig, zoodat men het totale verbruik op minstens 159 millioen ponden stellen kan. Millioenen ponden zijn jaarlijks noodig ter verlichting bij den arbeid inde mijnen. Een gewone kaars ïs daartoe ongeschikt, daar zij'smelt bij een temperatuur van 90 of 100 gr., terwijl HET ZUID AFEIKAANSCIIE TIJDSCHRIFT. deze inde mijnen tot 130 gr. stijgt. Doch ook in het huishouden, in hotels, en overal waar men draagbaar licht behoeft, maakt men bij voorkeur van stearine-kaarsen gebruik, zoodat er vooralsnog weinig vreeze bestaat, dat deze in onbruik geraken zullen. De grootste stearine-kaarsenfabrieken zijn in Engeland en Amerika, doch niet do minstleroemde kaarsen worden in Gouda, Holland, vervaardigd. Vooral in Frankrijk zijnde Goudache knarsen zeer gezocht, en voor bet verbruik in Zuid-Afrika kunnen zij ten sterkste worden aanbevolen, In ieder opzicht kunnen zij met het buitenlandsch produkt wed- ijveren. Het is wel opmerkelijk, dat men met het glycerine, nu zulk een gezocht artikel, nog vóór 25 jaren geen anderen raad wist, dan het langs riolen te laten wegloopen! Thans laveren alleen de kaarsenfabrieken in Amerika jaarlijks drie millioen pond glycerine. De olie, die met den “ vetkoek” geperst wordt, gaat voornamelijk naar den zeepzieder.—Wonderlijk, dat men alle deze dingen eerst zoo korten tijd geleden heeft uitgevonden. [Onze lezers die wat meer over kaarsen willen lezen, nemen het populair geschreven werkje van den grooten Faraday ter hand : “ The Chemistry of a candle.”] Eetbare vogelnestjes.—Een der geliefkoosds gerechten dar Chineezen bestaat uit soep van vogelnestjes, of liever uit vogelnestjes in soep gekookt. Lekker kan dit gerecht niet genoemd worden, doch “ vogelnestjes-soep” is de Chineesche Champagne en mag, fatsoenshalve, op de tafel der rijken en bij feestmalen niet ontbreken. Misschien vindt men deze, om dezelfde reden, fatsoenshalve, ook wel in Europa, vooral in Frankrijk, op tafel. Gewone vogelnesten of nestjes zijn zeker geheel ongeschikt tot spijs, zelfs voor een Chinees en een Franschman. De eetbare vogelnestjes zijn die van de salanganen, een zwalawachtigen vogel, die vooral op de kusten van Neèrlandsch-Indië thuis behoort. Deze nesten hebben den vorm vaneen schuitje, half doorgesneden, en zijn slechts weinige duimen lang en breed. Langen tijd heeft men in twijfel gestaan, waarvan die half doorzichtige nestjes vervaardigd waren, en men heeft zelfs gemeend, dat de vogel zijn nest van zeeschuim bouwde, doch het is later gebleken, dat de salanganen daartoe hun eigen speeksel of (slijm) gebruiken. Gewoonlijk bouwen zij bun nest inde spleten der rotsen, en tegen de lijnregt uit de zee oprijzende rotsen zelveri, die de eilanden inden Indisehen Archipel omzoomen. De natuuronderzoeker Bernstein heeft de vogels aan den arbeid 'bespied, en opgemerkt, hoe zij tegen de rots aanvlogen, en een kleinen halven cirkel van speeksel vormden. Zoodra dit was gedroogd, verbreidden zij den cirkel, en hielden zoo aan tot het nest gereed was. Bij nader onderzoek is ook gebleken, dat de salaßgaan op HET HEIX.IGE EYANGELIÜM. bijzondere wijze van speeksel-klieren is voorzien, en een natuurlijke aandrift heeft om die te ledigen. Zijn nest is een deel van hem zelven, en naarmate hij meer voedsel krijgt, is de speekselafscheiding overvloediger, en het nest spoediger klaar en beter. Ontoegankelijk als de plaatsen zijn, diode vogel zich ter woning kiest, weet de mensch zich toch ten slotte van het nestje meester te maken. Het inzamelen dezer vogelnestjes, dat met groote moeite en niet zonder levensgevaar geschiedt, is een monopoli# van het Nederl. Gouvernement. Dria malen in h«t jaar, in April, Augustus en December, vindt de inzameling plaats door inboorlingen, die zich daartoe door zekere plechtigheden voorbereiden. Ruim 250,000 pond, dat is ongeveer 18 millioen vogelnestjes, wordt jaarlijks uitgevoerd, meestal naar Oanton, waar deze quantiteit een waarde vertegenwoordig van £150,000, De fijnste en meest gezochte nestjes zijn wit van kleur, bijna doorschijnend en zonder vuil of veeren : de tweede soort is geel-achtig wit en de bruine, vuile nesten vormen de derde soort. Men snijdt de nestjes in kleine stukken en kookt ze inde soep; kauwen kan men die taaija slijmerige stukjes niet, maar ze moeten heel ingeslikt worden, zooals pillen. Van welsmaken is geen sprak», doch misschien vormen zij een versterkend voedsel voor zwakken. Een pond vogelnestjes kost te Parijs ongeveer £3. Jut Juuiliyc (guungdium M ATT HEI EN JOHANNES OFTE HAGNAU Kat’llig Matiktik Kana Sasoulat ti Mattheus ti Johannes appa, Overgeset in da Formoßaansche tale voor de Inwoonders van Soulang, Mattau, Sinckan, Bacloan, Tevokan en Tevorang. ’t Amsterdam bij Michiel Hartogh, Boekverkoper. Inde Oude Hooghstraat. In ’de Boeken Papier Winckel, 1661. Dus luidt te titel van de eerste proeve eener Bijbelvertaling inde Formoscko taal, een enkel exemplaar waarvan nu nog te vinden is inde HET ZUID AFRIKAANSCHE TIJDSCHRIFT. Academische Bibliotheek te Leiden. Formosa langs de Z. O. kust van China gelegen, behoorde voor 200 jaren geleden aan Holland, doch is nu bewoond door Chineezen. De Hollanders, wien men zoo dikwijls ver. wijt, dat zij den evangelie-arbeid onder de aan hun gezag onderworpen inboorlingen hebben verwaarloosd, hebben van den aanvang hunner vestiging op dit eiland in da geestelijke behoeften der inwoners trachten te voorzien. En even als in Z. Afrika meer dan één zendeling getuigd heeft, dat zijn beste lidmaten onder de inboorlingen zij waren, die bij de Boeren zijn groot geworden, zoo hebben ook nu de Eng. Presbyt. Zendelingen op Formosa te getuigen, dat zij nog de meeste vrucht op hun arbeid zien onder de bergbewoners—de nakomelingen van hen, onder wien de Hollanders gearbeid hebben. Ten behoeve dier menschen werd ook terstond een begin gemaakt met het vertalen van het N. T. De curieuse voorrede dezer vertaling luidt aldus: AAN DEN GODT-VRUCHTIGEN EN BESCHEYDENEN LESER. Hier verschijnt een Translaat uijt verre afgelegen lande. Al draaght het sijn Tijtel op het voorhooft, sijn geboorte-plaats en is soovermaart niet dat se daarom uijt haren blooten name van yder te kennen sij. ’t Is een vrucht van het eylandt Formosa ; de eerstelingh van den arbeydtiin die tale, gaerne opgenomen tot stichtingk van de eerstelingen der Foruaosaansche Christenen. Een groot Eylaudt, geleghen onder den Tropicus Cancri, langs de Kust van China, ouder de gehoorsaamheyt van de Oost-Indisehe Compagnie : zeer beset met vele en volck-rycke Dorpen : een voornaame oeffen-plaats in Indien voor yverighe en wackere Predikanten, die gaerne haar talent tot winninge van Heydencn aanleggen. Het draaght inwoondera van stercke Memorie, en tamelijk goedt oordeel, over zulcx, (schoon noch gelettert, noch zeer Borgeriijck van naturen) niet onbequaam om er wat goets in te planten ; niet ongelyck een onbeschreven bordt, ’t welck bequaam ia tot d’ ontvanckenisae van alle gheschrift. Dit heeft de lid. Heeren Bewindthebberen aangemoedight, om onder haar nu al omtrent dertich jaren of meer, door gestadige toesendingk van bequame Mannen, met sware onkosten, het Christendom voort te setten. ’t Heeft oock Godt behaaght de ondernomen diensten alsoo te bestuuren dat hare Edele fleijligen yver niet en heeft gelaten, met goede gevolgen beandtwoordt te sijn ; veracheyda Godt-vruchtiga Gouverneurs, met hare goet-gunatige hulpe, daartoe krachtelyk medewerckende. HET HEILIGE EVANGELIEH.
46,340
MMZEND01:002635016:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,818
Berichten en brieven voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, 1818, no. 4, 01-04-1818
null
Dutch
Spoken
3,618
6,787
N .• 4. (*) Uittrek/el uit een Brief van Bejïuurderen van het Medewerkend Zendeling -Genootfchap op Java, gcdcigtukend 29 ften Junlj 1817. Geliefde Broederen in onzen Heer Jezus Christus 1 D e Portugefche Christen - Gemeente te Batavia , een zeer langen tijd vanhet Her(*) Aan de Voorgangeren in het Biduur wordt verzocht, dit N.° 4 in den Bedeftond van Maart, enN.' 3 in dien van jlpril te gebruiken, terwijl het kort berigt bladz 47 en 48 weg kan vallen", wegens bet, nu meer uitvoerig medegedeelde, iedere ingekomen Stuk. D i 8 i 8. Herderlijk opzigt en het onderwijs van een Christen Leeraar verftoken geweest zijnde, werd doot de overkomst en plaatfing van den Eerw: en bij ons zeer geachten • Predikant Slipper , als Leeraar der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente van Batavia , opnieuw begunftigd met de beste gelegenheid tot eenvoudig onderwijs, hetwelk ook met de zegenrijkfte gevolgen aanvankelijk bekroond werd. De vruchten daarvan waren, dac een aanzienelijkaantal uit deze Gemeente, na genoten onderwijs, tot Ledematen der Christelijke Gemeente wierd aangenomen, hetwelk in vele Jaren niet was voorgevallen. De achting en liefde, die zich deze getrouwe Leeraar , daardoor onder ons verwierf, maakte ons bijzonder opmerkzaam op zijne Openbare Euangelie verkondiging. Een en andermaal hoorden wij hem in zijne Leerredenen opzettelijk aandringen op de noodzakelijkheid van eenc heilzame Vereeniging der Christenen met elkander, ter uitbreiding van het dierbaar Euangelie, en voorftcllen, dat wij vooral daartoe verpligt zijn, daar wij ons bevinden. te te midden van een Land, waar zich niet alleen voor het grootfte gedeelte Muhamedanen , chinezen en heidensche Volken bevinden, die Jusus Christus enden Weg des Heils niet kennen, maar ook zoo velen, die offchoon van Christen-Oudere geboren, en niet gedoopt, of wel gedoopt, maar door Onchristelijke opvoes ding , en geheel gebrek aan middelen van Onderwijs, de Heidenen niet flechts gelijk, maar in vele opzigten nog erger dan dezelve zijn, hecwelk rede en aanleiding gegeven heeft, dat het Christendom bij de Volken alhier, die eene andere Leer volgen, in de grootrte minachting, ja geheele verachting geraakt is, waarbij ook vooral in aanmerking kwam, dat hier, op de Hoofdplaats eener Bollandfche Volkplanting, de meer kundige en befchaafde onder de Europefche] en Inlandfche Christen-Gemeente, waarvan velen op eene verlichting buiten Hem, die het licht der Wereld is, roemen, door Ongeloof, Ongodsdienstigheid en Ligtzinnigheid , een leven leiden, geheel tegenftrijdig tegen de lesfen van het Euan» gelie, cn daar door veel tot afbreuk]vatt D 2 het het ware Christendom toebrengen; onder deze omftandigheden, plant het Ongeloof overal met ijver deszelfs ftandaard voort. En vereenigen zij, die zich tegen het Euangelie, of heimelijk, of openbaar, aankanten, zich met elkander, zouden Christenen, als belijders van de beste Leer, vooral als navolgers van den eenigen besten Meester, harten en handen niet Broe. derlijk vcreenigen, uit volle overtuiging van de belangrijkheid en het heilvolle der zaak? zouden zij hier bij werkeloos zijnen ftilzitten? Door dit alles werden wij, en zeer velen der Portugefche Christen-Ge, meente alhier, waarmede zich ook eenige der Europefche Christenen vereenigd hebben , ten vollen overtuigd, dat zulkecne heilzame Verbinding en zamenftemming onze dure pligt en ons zalig voorregt zoude uitmaken. En het eenparig bciluitwerd genomen zonder tijdverzuim en nalating deze Vereeniging aantegaan , naar den zin van onzen Heer, in gehoorzaamheid aan zijn bevel -Predikt hetEuangelie aan alle Creature - en ter vervulling van zijne voorbede,dat zijne belijders één zouden zijn. Hierdoor zou toch gewis de beste zaak op Aarde voortge gezet, de eer van Jezus vermeerderd, het heil onzer medemenfchen, en onzer eigene zicien zaligheid bevorderd worden. Dien ten gevolge, had de eerjie Vergadering ten huize van onzen ijverigen en. waardigenLeeraar, denEerw:Heer Suppcr, op Maandag den 5 den Augustus 1816 plaats; op dezen ons onvergetelijken dag werd ons Gezclfchap vereenigd en opgerigt, en ontving den naam van het Javaansch Medewerkend Zendeling Genootschap. Reeds eenige Inteekenaren hadden door ruime en vrijwillige infehrijvingen hunnen ijver in deze goede zaak betoond,en hierdoor werd een aanvankelijk Fonds voor de Zendelings-Zaak daargefteld. In eene volgende Vergadering werd be< floten , het Nederlandsch Zendeling-Ge» nootfehap teRoTTKRDAM, als ons MoederGenootfchap aantemerken, en Zijne Excellentie de Baron van de Cappellen , Gouverneur Generaal vanNeerlandsch Indien, hiervan kennis te geven, en dit Genoot» fchapaandeszelfs protectie aan te bevelen. Op Maandag den 7 den Ocrober , weri d oor onzen Leeraar, denEerw: Supper, ons het heugelijk berigt gegeven, dat zijn D 3 Eerw; Eerw: van Zijne Excellentie den Gouver* neur Generaal mondeling vernomen had, dat deze zijn bijzonder genoegen en goedkeuring te kennen gaf over den voorbeeldigen ijver der vrijwillige Inteekenaren ten behoeve van het Nederlandsch Zendeling-Genootfchap. Hier op werden in dezelfde Vergadering twaalf Leden benoemd, en drie. Schrijvers verkozen , die met den Voorziiter zouden uitmaken de Leden van het Beftuur van meergemelde Genootfchap, en werd rog voorgefteld de WelEd: Geftr: Heer fVill&m Fincent HtU vetius van Riemsdijk, Oud Raad van Nederlandsch Indien , tot Prefidcnt van die Genootfchap te verkiezen i en te laten uitnoodigen , daar dezelve door eener uime lnteekening en door ware belangftelling in dit Genootfchap getoond heeft, dat de uitbreiding van het Koningrijk van Jezus , door hem zeer ter harte genomen wordt; welk verzoek gereedelijk ingewiligd zijnde, werd daar op onze Leeraar de Eerw: Heer Supper totVice-Prefident, Thefaurier en Secretaris gekozen , en de andere Werkzaamheden onder de overige Leden van het Beituur verdeeld. Dit Dit een en ander dus met vooffpoed en zegen een aanvang nemende, werdereen provifioneel plan tot oprigting en geregelde Werkzaamheden bepaald, waarbij ook het houden der Maandelijkfche Bedeftonden , het Vergaderen der Directeuren, en het bepalen eenerJaarlijkfche Algemeene Vergadering der Leden, op den Verjaardag der oprigting te houden, befloten en vast' gefteld werd. Dan op het onverwachtfte werd onze blijdfchap geftoord, en fchenen de heerlijke vooruitzigten geheel voor ons verloren. Het was op de Vergadering van den 2 dèn December 1816, dat wij hetlaatsc onzen geliefden Lecraar den Eerw:S«/yw in ons midden zagen. Eene zware ziekte, die kort daarop volgde, ontrukte ons hem in den bloeijenden leeftijd van 36 Jaren, op Kersnacht tusfehen den 24^®" en 25 ften December. De Heer echter, die fchoon Hij met Wijsheid en Goedheid niet antwoordt van zijne daden, leeft en regeert, en Hij, die hooit varen laat de werken zijner handen, had reeds voor ons, en voor debelangen van ons Genootfchap gezorgd, toen wij n 0$ D 4 treur- ürreurdeR, en in groote bekommernis wa-? ren over ons verlies* een verles, dat te meer trof in een tijdftip, waarin z ch de heerlijkfte uitzigten openden iour de verdere uitbreiding van het Euanijclie, daar onze achtingwaardige Leeraar ^upper , bij de aankomst van twee Hoilandfche Predikanten, met de eerfte uit het Vaderland aangekomen Expeditie, benoemd was tot Leeraar der Inlandfche Porcugefche en Maleitfche Christen-Gemeente, waa£j«lts Jaren de grootfte behoefte aan Godsdienftig Onderwijs plaats had, terwijl hij, om tot nut en zegen van deze geheel herderlooze Gemeente te verltrekken, zich oefende in de laag Maleitfche Taal, en hope had binnen korten tijd den Predik, dienst en het Onderwijs in die Taal te zullen waarnemen. Deze uitzigten dus op eens voor ons verijdeld zijnde, had echcer (zeggen wij) de Heer voor onze belangen gezorgd. Een der uit het Vaderland aangekomen: Leeraren D s . G. van den Bij Haard, da Vriend van onzen waardigen Supper, zijne aanftelling van het Gouvernement als Predikant der Ncderduitfche Hervorm» de de Gemeente te Batavia ontvangen hebbende, en in die betrekking den eerfter» Zondag van de Maand October 1816 bevestigd zijnde, was reeds onder ons bekend geworden als een Vriend en Voorftander van de Zendelings-Zaak. Wij ftelden dus voor, zijn Eerw: aanzoek te doen , om onder ons de plaats van den waardigen Supptr te willen vervullen, hetwelk voor ons met een gunftiggevolg bekroond , en waardoor onze breuk weder geheeld werd, daar D s . van den Bij Haard zich openhartig verklaarde , dat, nicttegenftaande de menigvuldige AmbtsBezigheden in de Groote Gemeente van Batavia, hij echter gewillig en berefd was, zoo veel mogelijk, met ons tot hetzelfde doel mede te werken, ja hiertoe van zelve de grootfte verpligting gevoelde, daar hij, in hec Vaderland zijnde, reeds vele Jaren Lid, en bij de Algemee» ne-Vergadering in het Jaar 1S15 te R -° t - tfrdam corresponderend Mede Beftuurder van het Nederlandsch Zendeling-Genootfehap geworden, en ook als Honorair Lid van andere Zenaeling-Genootfehappen aan de belangen van ds D 5 U» uitbreiding van 'sUpilands Rijk geheel verbonden was; deswegens betuigde zijn Eerw: ten vollen bereidvaardig te zijn, dit Voorftel aantenemen, met bet o.pregtfte voornemen ,om alles toe te brengen , wat ter berordering van de beste zaak op Aarde zou kunnen verftrckkcn. Terftond op de eerstkomende Vergadering , welke op dan i6 en Maart 1817 gehouden werd , werd bepaald niet alleen iedere eerfte Maandag Avond van elke Maand, den plegtigen Bidftond, maar ook elke Maandag Avond van iedere Week, Vergadering van alle de Leden van het Zendeling-Genootfchap te houden, ter mededecling van alle belangrijke berigten, wegens den aard, oorfprong, inrigting, werkkring en aanvankelijk gezegende werkzaamheden en pogingen van hipt Nederlandsch Zendeling-Genootfchap uit Berigten en andere Schriften, federt deszelfs oprigting tot op dezen tijd toe. Alsmede van hetLondonfche en an* dere Zendeling-Genootfchappen in En» geland, Denemarken, Zwitserland en andere Genootfchappen en Gezelfchappen, pen, die tot het zelfde doel als een van harte en zin, en door de beste Broei derliefde op Jesus Dood gevestigd, naauw met elkander verbonden zijn. Vooral de allcrcerfte zoo vroegers als latere Berigte» der zoo heerlijk bekroonde en welingerigte Werkzaamheden voor het Rijk Gods, door de Moravifche of Euangelifche Broeder-Societeil ondernomen, en mededeeling van alles wat de uitbreiding van het Rijk van onzen dierbaren Heiland betreft. — Terwijl ter Verandering op elke eerfte Maandag Avond in iedere Maand, bij het houden van den plegtigen Bidftond of eene korte Aanfpraak, oi Redevoering ter opwekking gedaan, of Leerredenen in het Vaderland, in Engeland of elders, bij Bedeftonden of Algemeene-Vergaderingen gehouden, medegedeeld worden. Voorts werd toen ook bepaald, dat op eiken Zondag op of na den i5 en van iedere Maand, de Vergadering van BeHuurders van het Javaasch Medewerkend Zendeling - Genootfchap, na den Gods* D 6 dienst dienst ten 11 Ure ten Huize van defl Prelident zoude gehouden worden. Met blijdfchap en dankzegging aan onzen Heer, kunnen wij betuigen , dat on. ze zwakke en geringe pogingen aanvankelijk niet ongezegend zijn. Eene aangename en hartelijke Broederliefde vindt niet alleen onder ons plaats, maar de Leden des Genootfehaps zijn in zeer korten tijd aanmerkelijk toegenomen; reeds bijna tivee Honderd Leden kunnen wij tellen, die door vrijwillige Inteekening zich met ons verbonden hebben. De Giften ineens bedragen reeds meer dan vijf Honderd zestig Ropijen, (de Ropij, gerekend op dertig Indifche of vier-en-twintig Hollandfche Stuivers). De Maandelijkfche en Jaarlijkfche Giften, beloopen reeds voor ieder Jaar, meer dan een Duizend zeven Honderd Ropijen, terwijl de Collecten bij elke gelegenheid , iedere Week, en bij den plegtigen Maandelijkfchen Bidftand, ons gedurig verblijdende blijken geven, dat in ons midden, fchoon in het verborgen, harten gevonden worden , die veel over hebben voor de beste zaak, die eens boven allen tegenftand zal zegevieren. • Het Hierbij komt vooral in aanmerking dat zeer ver het grootfte gedeelte der Inteekenaren geen Rijken en Aanzienelijken zijn, maar zich tot deze Vereeniging flechts eerige waarlijk edele , die met tijdelijke middelen begunstigd zijn, uit overtuiging verbonden hebben. Elke Bidftond wordt niet alleen zeer vlijtig bijgewoond, maar zelfs iedere Maandag Avond, ziet men veel lust en begeerte, om Berigten te hooren uit het Rijk van onzen Heer en Zaligmaker; maar vooral lieefc de Vereeniging van zoo vele duizenden, uit alle Christenlanden, zonder onderfcheid van Taal en Zeden, van bijzondere Belijdenis en Godsdienftige Genootfchappen blijdfehap en verwondering verwekt,ja daardoor ontftaat bij velen de lust en volle overtuiging , het Geloof in de ééne Heilige Algemee* ïie Christelijke Kerk, en in de Gemeenfchap der Heiligen, niet Hechts alleen niet den mond te belijden , maar zoo veel mogelijk in betrachting en uitoefening te brengen. Onze Vereeniging heefe ook den weldadigften invloed op de andere GodsD 7 dien» dienstige Vergaderingen. Op eiken Zondag Avond wordt door den Eerw. van dm Bijllaard , behalve de Openbare Godsdienst Oefening des Voormiddags, eone bijzondere Godsdienstige Vergadering gehouden, waarin de Leer van onzen Heiland cn Zaligmaker, zoo als dezelve voor het hart tGr betrachting van waar en levendig Christendom van den meesten invloed behoord te! zijn, ons eenvoudig wordt voorgefteld.Deze Vergadering wordt vooral met veel lust door eene talrijke menigte bijgewoond. Ook op de onderfcheidcne Cateehifatien van Jonge Lieden is veel lust en ijver, zoodat wij eerlang hopen de Gemeente met vele Lidmaten vermeerderd te zien. Jammer, innigst betreurenswaardig is het maar, vooral in de vooruitzigten in het toekomstige, dat er geen meerdere Leeraren, Mede-Helpers of bekwame Zendelingen tot ons gezonden worden. De uitgebreide werkkring, vooral in dit Klimaat is veel te groot, voor flcchts twee Predikanten , daar men al zeer ligt, door niet flechts ijverig tc werken, maar zich te overwerken, cn al teveel te wil I, : v len kn doen .''zich een al te vroegtijd;gen dood gewis op den hals zoude halen. Wij hadden daarvan een voorbeeld, bij het vroegtijdig affterven van on/cn waardigen Supper. Hoe fpoedig was onzeVereenigingniet verbroken geweest, zoo de Heer niet gezorgd had voor een Opvolger in deszelfs plaats! Ja waardfte Mede Broeders! ons voornaamfte doel met dit ons fchrijven is niet alleen , ons geheel niet U te verbinden , U onze Broederlijke gemcenfehap aan te bieden, en kennis te geven van pnze aanvankelijke Inrigtingen en Werkzaamheden, maar vooral om onze dierbaarfle belangen U dringend en ernftig aan te bevelen. Zonder bijkomende hulp, en bij het verlies van onze Leeraren, gaat veel, en wclligt alles goeds, dat nu gewerkt wordt, we(*) Bij het afzenden van deze, kan ik U tot mijne grootc blijdfehap nog berigten , dat in déze dagen tot ons is overgekomen de Luther» fche Predikant Schift-, dus daardoor de Lutherfche Gemeente verzorgd zijnde, 'er nog meer gelegenheid wordt gegeven om te werken. weder te niet en verloren. Het is nu de tijd; hoort onze ernftjge en hartelijke bede. Laat door uwe voorzorg en medewerking Leeraren opgewekt worden , die geheel de zaak van de uitbreiding des Chriftendoms toegedaan zijn. Dat dezelve fpoedig uit volle overtuiging totonsoverkomen, om in dezen ruimen Werkkring voor onzen Heer, die alles voor ons over bad , en voor wiens Rijk wij Lijf en Leven, ja alles fehuldig zijn, te arbeiden, en dat vooral door U bekwame en waardige Zendelingen mogen worden afgezonden ter hulp en bijftand onzer Leeraren. Wij ftcllen daartoe voor, om provifioneel de verzamelde Gelden tot een Fonds bier te laten berusten, of dat daaruit vervolgens, bij de aankomst van Leeraren of Zendelingen , (daar hun verblijf ten minsten voor éénigen tijd hier in de Hoofdftad, zeer noodig is ter aanleering der Laag-Malejtiche Taal , en om met vele dingen bekend te worden, die noodig zijn tot het gelukkig volvoteren van het werk op dit Eiland, of in de Eilanden van de Groote Oost) hunlieder onder dörhoud kan bekostigd worden, terwijl de voorzorg reeds genomen wordt voor een goed gezond Lokaal, tot huisvesting gefebikt; met eenparige pogingen zal alles aangewend worden, wat tot opzigc en goede voorzorg noodig is. Laat zoo fpoedig mogelijk door uwe pogingen eene afzending van waardige Mannen tot ons plaats hebben. Hoeveel Leeraren heeft het Vaderland niet! zelfs elk klein Dorp is voorzien; en wat wordt'er van dit groote Eiland zonder Leeraren, terwijl 'er zich zoo vele Christenen bevinden? waarlijk de Oogst is hier zeer groot, maar het ontbreekt aan Arbeiders. Wij verzoeken, dat, zoo'er uitgezonden worden , dezelve niet alleen aan ons mogen aanbevolen zijn, maar vooral door een Brief van voorfchrijving aan onzen waardigen GouverneurGoneraal,denBaron van de Capellen voorgelleld worden , daar Zijne Excellentie bijzonder de Zaak des Euangeliums in deze Gewesten zeer ter harte neemt. Zeer velen kunnen geplaatst worden. Alle de Buiten-Kantoren op dit groote Eiland misfen cenen Leeraar, behalve Sa- S amarang , waar de Eerw: Heer Leiting geplaatst is. Iti deze Hoofdplaats, waar in vroegere Jaren , behalve de Predikanten der Lutheri'che, der Portugefche, en der Maleitfche Gemeente , zeven Hoilandiche Predikanten waren, zijn nu voor de Hollandfche, Portugefche, Maleitfche ,en Lutherfehe Gemeens ten flechts twee Predikanten, waarvan dj oudfte reeds hoog bejaard is, en langen tijd alleen den diénst heeft waargenomen. Op de Molukfche Eilanden in de groote Oost, waar het grootfte aantal Christenen is, bevindt zich Hechts alleen de waardige Kam, die door menigvuldige reizen, en veel arbeid, voor elk tot verwondering en navolging in ijver voor de beste zaak verftrekt. Wat wierd er toch van de uitbreiding van het Euangelie, indien vervolgens Arbeiders geheel moeten ontbreken! wij Zeggen het bij eigen ondervinding, een zoogenaamd Christendom is nog erger, dan hetHcidendom zelve. Getuigen daarvan Plaatfen in de Ommelanden van Batavia gelegen, Dëpok en Toeooe genaamd, waar vele gedoopte Christene» bij elkau ander Muonen, maar zonder eenig middel van Onderwijs in de allerbeklagelijkfte Onkunde. En wat moet 'er dan ee»s, bij zulk« vooruiczigren van gebrek aan Leeraars, van ae zoogenaamde Groote Oost, of de Molukfche Eilanden worden? daar is het Veld om te bearbeiden nog veel grooter. De Eerwaarde Kam meldt in een Berigt, ons in deze Maand toegezonden, dat hij hier geheel alleen arbeidende, gedurende den loop van het Jaar 1816 gedoopt heefiDuizend zeven Honderd negentig Perfonen en daar onder Honderd agt-en-ncgentig uit de Mahomcdanen en Heidenen, — dat hij Buizend zeven Honderd vijf-en-tagtig Perfonen door Belijdenis tot Lidmaten der Christelijke Gemeenteheefcaangeno« men , — dat hij in dat Jaar vijf Buizend zesen-tagtig Avondmaals Communicanten telde, en dat hij kon berekenen, dat in dat zelfde Jaar op de onderfcheide Eilanden in de Groote Oost, twintig Buizend negen Honderd zes-en-negentig Perfonen, door hem met het Euangelie waren bediend geworden, Onvermoeid doet hij, zelfs met veel gevaar zijns levens, wegens de menigvul» vuldige Zeeroovers, groote Zee en J,andreizen. Groot is daarom ons regtmatig verlangen naar bekwame Arbeiders, Predikanten of Zendelingen, geheel ingenomen met de zaak en de belangen van Jesus Koningrijk, die zich daaraan geheel overgeven, om voort te werken, bij te ftaan en te helpen in ftand houden hetgeen gewerkt wordt. Voorts verzoeken wij ernstig, daar het aan noodige Bijbels en Gezangboeken niet ontbreekt, om een aantal Psalmboeken, waar aan gebrek is. Men verlangt hier ook voor de BuitenKantoren goede Catechifeer en School* boeken. En, om zoo veel mogelijk overal nut te verfpreiden is ons dringend verzoek, cer.ige Exemplaren van de Kleine nuttige Stuk/es van het Zendeling Genootfehap te mogen ontvangen, en vooral ook de Maanddijkfche Berigtcn , opdat wij ter opwekking en a^infporiiig onzen MedeLeden kunnen mededeelen, wat 'er voor de belangen van Jesus Koningrijk wordt in het werk gefield. Ook verzoeken wij ons drie, drie //on^rc?Exemplaren van de Zendeling. Gezangen te zenden. Indien 'er'nog gcene andere voor de Bidftonden verzameld zijn, wenschten wij die uit het Engelsch vertaald , en op verfcheiden Plaatfen gebruikt worden, te mogen ontvangen, zullende voor dit alles gaarne door ons Genootfehap de Kosten betaald worden, waarvan wij bij de afzending de Notitie hopen te ontvangen. Vele van onze Leden, hebben zich ook met elkander in een Gezelfchap verbonden tot Bijdragen bij het alhier opgerigt* te Bijbel-Genootfchap. Andere wederom hefteden met ijver hun tijd, om Kleine Stukjes van het Zendeling*Genootfehap in het LaagMaleitschover te zetten, om dezelve vervolgens overal op dit Eiland in die Taal te verfpreiden. Van deze Stukjes zijn reeds vertaald: Iets over het Vloeken. De Gc/chiedenis van den armen Jofej>h. Over den Zondag of den Dag des Heeren. en Ernflige Overdenkingen. Wij wcnschten hieromtrent gaarne antwoord tc erlangen, of deze en andere Stukjes, in in het Vaderland zouden kunnen In het Makitsch gedrukt worden', daar het a.hier met ééne Drukpers zoo bezwaarlijk is, dat 'er altijd veel ongedaan blijft liggen, wegens menigvuldig Werk voor het Gouvernement, zoo dat men in Jaren niet gereed kan komen. Wij bevlijtigen ons vooral, om in de Stad tot ftand te brengen een School voor de Kinderen, maar het oncbrcektook aan Onderwijzers, zonder te rekenen in de Bovenlanden van Batavia , waar iet grootfle gebrek daaraan heerscht, wordt in deze Stad alleen door inteekening daarvoor, voor meer dan Honderd Kinderen, hetzelve door de Ouders erndig en dringend begeerd, jahèt verlangen daarnaar is zoo fterk, dat men gaarne wil bijdragen, om Armen en Minvermogenden daarin te hulp te komen, daar de Kinderen buiten hetzelve van alle Godsdienstig Onderwijs moeten verllokcn blijven. Dit is zeker, maar de Heer verhoede dit! indien'er herwaarts geene Predikanten met ijver voor de zaak des Hecren bezield, zield, of bekwame Zendelingen uit het Vaderland, indien 'er geene CatechifeerMeesters tot ons afgezonden worden, zoo moet hier het Christendom weder tot Heidendom vervallen , nog erger dan het Heidendom worden. Eindelijk daar wij thans dezen willen fluiten, en wachten tot nadere gelegenheid deze Correspondentie, die nu geopend is , voort te zetten en aan te houden , zoo verzoeken de Ondergeteekenden , als Leden van het Nederlandsch ZendelingGenootfchap, een Diploma, te mogen ontvangen, en men verlangt dit met rede, om als Leden van het Nederlandsch Zendcling-Genootfchap , hier altijd te knnnen werkzaam zijn, ook onder alle veranderingen van Beftuur,waaraan vooral cene Kolonie onderworpen is. Reikhalzend verlangen wij naar de Berigten ; de laatfte , die wij ontvingen , zijn van April 1816, en federt de Maand Octoher, hebben wij niets uit het Vaderland vernomen. Ge- Gedenkt onzer, waarde Broeders! daar wij zeer veel behoeven. Staat ons met uwen raad en beftuur bij. Woest in de Maandelijkfche Bedeftonden ook onzer indachtig. Dat de belangen van Jesüs Rijk in deze Gewesten den Vaderlandfchen Vrienden bijzonder ter harte mogen gaan! Er kan nog gewis veel voor onzes Zaligmakers Rijk alhier gedaan worden, in Gewesten, waar weleer door onze Voorvaders het Euangelie gcbragt werd, en waar ongeloof en ligtzinnigheid hetzelve geheel zoeken te vernietigen, indien de gepaste middelen blijven ontbreken. Wij noemen ons met Broederlijke liefde en Hoog" achting, enz. ter boekdrukkerij van N. CORNEL.
27,539
MMUBA08:000001308_36
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Handboek der geneesmiddelleer
Oesterlen, F.
Dutch
Spoken
7,806
15,842
Bij vergiftiging met strychnine, alsook bij tetanus, verdient het morphium, wegens zijne snelle werking, overliet algemeen de voorkeur, alsook wijl de endermatische aanwending hier niet zelden noodzakelijk wordt. § 20. Algemeene regelen van aanwending. De gift van het morphium en deszelfs zouten, bij inwendig gebruik, is altijd xo — l gr., met voorzigtige opklimming tot gr. j , ja zelfs tot gr. ij pro dosi, — meermalen daags. Wanneer het echter gedurende eenigen tijd nagelaten is, moet men later weder met kleinere giften aanvangen. Voor endermatische aanwending kan men eene dubbele gift nemen, dus gr. -5—ij, wanneer men het morphium alleen met een weinig suiker vermengt. Noch het zuiver morphium, noch het azijnzure morphium verdienen aangewend te worden, daar wij in het zoutzure en zwavelzure morphium veel geschiktere bereidingen bezitten. Men geeft dezelve inwendig in poeder- en pillenvorm, of in oplossing, en vermijde over het algemeen de bijvoeging van alle minerale, inzonderheid metaalachtige zelfstandigheden, alsmede van 42* alle looistoflioudende planten-stoffen. Indien men voor uitwendig gebruik den zalfvorm wil bezigen, neemt men gr. ij—iv op dr. j vet of vette olie. § 21. Morphium purum. Morplrine wordt nergens meer aangewend en kan hoogstens in poeder- en pillenvorm of in vette en aetherische oliën opgelost, toegediend worden. Yoor endermatische aanwending is het niet geschikt. § 22. Acetas morphii s. morphicus. Azijnzure morphine. Yoor kristalvorming vatbaar, ligtelijk oplosbaar in water, minder in wijngeest, verliest in de lucht gewoonlijk een weinig azijnzuur, en daardoor ten minste gedeeltelijk zijne oplosbaarheid. Wanneer men dit zout inwendig in oplossing wil toedienen, voegt men er nog eenig azijnzuur bij, b. v. Bp Acetat. morphii gr. iij, aq. destill. dr. iij; solutioni adde acid. acetic. gutt. iv. S. 3 maal daags 10—20 druppels te nemen. Volgens de Ph. Gall. worden gr. iv van het in water en een weinig azijnzuur opgeloste zout met libr. j syr. simplex vermengd (strop de morphine); unc. j bevat -y gr. of 13 milligrammes acetas morphii. § 23. Sulphas morphii. Zwavelzure morphine. Kristalvormig, ligtelijk oplosbaar in water en wijngeest, zonder later te veranderen. § 24. Murias s. hydrochloras morphicus. Zoutzure morphine. Dit zout heeft dezelfde eigenschappen als het vorige, doch is moeijelijker in water oplosbaar (ongeveer in 18—20 deelen). Beide zouten worden tegenwoordig, met regt, bij voorkeur aangewend, opgelost in wijngeest of overgehaald water, ongeveer gr. j op dr. i of in pillen en koekjes; endermatisch in poedervorm, b. v. Sulphat. morphii gr. vj, sacchar. alb. scr. j. M. f. pulv. Divide in vj part. aequal. D. in charta cerata. S. des avonds 1 poeder op de wond van het vesicatorium in te strooijen. De overige alcaloiden en sub-alcaloiden van het opium zijn in hunne wijze van werking niet naauwkeurig genoeg bekend en worden ook therapeutisch bijna in het geheel niet of slechts door weinigen aangewend. § 25. Paramorphinum, paramorphia s. thebainum. Zijne werking schijnt vrij wel overeentekomen met die van het morphium, doch is minder hevig. Desniettemin zou het nog hevigere stuipen te weeg brengen. § 26. Codeïnum. Codeïne, een kristalliseerbaar alcaloide, moeijelijk oplosbaar in water, gemakkelijk in alcohol en aether. Het werkt veel zwakker dan morphium, volgens velen zelfs zwakker dan opium (trousSEAu), en terwijl het volgens sommigen eene plaatselijk prikkelende en de bewegingen van het hart aanzettende, doch niet narcotische werking zoude uitoefenen, bezit het volgens anderen sterk verdoovende eigenschappen. Therapeutisch werd het als sedativum bij maagpijn en krampach tige aandoeningen toegediend, — evenwel, zoo het schijnt, zonder gunstig gevolg, tot gr. j —ij pro dosi. § 27. Narcotinum s. opian, wordt bijna niet in water, slechts moeijelijk in alcohol, doch gemakkelijker in aetherische en vette oliën opgelost. Vroeger voor het eigenlijk narcotische, later voor het prikkelend beginsel van opium gehouden, werd het eindelijk als eene bijna werkelooze stof beschouwd. Orfila scheen echter deze beide meeningen te willen vereenigen door aan te nemen, dat het opian, in zuren opgelost, opwekkend werkt, opgelost daarentegen in vette oliën, stupor en stuipen veroorzaakt. Therapeutisch werd het beproefd als antispasmodicum en antitypicum (bij tusschenpoozende koorts), als zweetdrijvend middel enz. door stewart en o'shaughnessy, die zelfs het zwavelzure opian naast het chinine plaatsen wil. § 28. Narceïne, pseudomorphine en meconine zijn in hunne werking nog niet naauwkeurig onderzocht, doch schijnen, volgens meerdere waarnemingen, zelfs in groote giften , niet als vergiften te kunnen werken. — Hetzelfde is geldig voor de vlugtige (aetherisch-olieachtige) riekende stoffen van het opium, daar het op opium overgehaald water geene belangrijke werking ten gevolge heeft (nysten), zelfs niet, wanneer het in eene ader wordt ingespoten; slechts in zeer groote giften kan het duizeligheid en slaperigheid te weeg brengen (zie daarentegen boven, § 16, aqua opii, barbier , meurer). Het meconium-zuur, oplosbaar in water en alcohol, is insgelijks eene werkelooze zelfstandigheid, alhoewel het vroeger voor vergiftig gehouden werd. Ook als geneesmiddel zou het bij asthma, stuipen en lintworm nuttig zijn. 6. capita papaveris. slaapbollen. § 1. De (onrijpe) gedroogde zaadhuizen van Papaver somniferum. Hun gehalte aan morphium en andere opium-alcaloiden is niets minder dan bestendig, daar slechts de onrijp ingezamelde slaapbollen dezelve in eene eenigzins aanmerkelijke hoeveelheid bevatten. Zij kunnen echter in groote giften geheel de werking van het opium ten gevolge hebben, zoodat zij, vooral bij kinderen, niet zelden vergiftiging te weeg brengen. Op vele plaatsen namelijk heerscht on- der liet volk cle gewoonte, da s aanhn «n mpt. wnt.pir nt mpWc nf koken, om hiermede onrustige kinderen in slaap te brengen, hetgeen , dikwijls herhaald, in elk geval eene nadeelige uitwerking ten gevolge moet hebben. De zaden bezitten geene of slechtst geringe vergiftige eigenschappen. § 2. Therapeutisch kunnen de onrijpe slaapbollen gebezigd worden tot daarstelling van den ligteren graad van opium-werking, zoo als bij zenuwpijnen en andere pijnlijke aandoeningen (maag- en darmontsteking, buikvliesontsteking, nier-ontsteking, blaas-ontsteking), alsook bij stuipachtige aandoeningen, vooral van kinderen, bij ecclampsie. Ook bij slijmvloeijing der luchtpijpstakken, slependen doorloop en persloop kunnen zij meermalen met nut gebezigd worden. Hun gebruik wordt echter bijzonder tegenaangewezen door de omstandigheid, dat zij nu eens hevig, dan weder in het geheel niet werken. Wijze, van aanwending. Gift: Men dient de slaapbollen alleen toe in aftreksel (ebullitie) en wel om te drinken als thee, uit dr. iij — unc. j op unc. x colat., bij kinderen ongeveer A dezer hoeveelheid. Uitwendig kunnen zij, vooral de versche onrijpe zaadhuizen, tot pijnstillende pappen gebezigd worden, b. v. met lijnmeel verbonden. § 3. Syrupus capitum papaveris s. papaveris albi s. diacodion. Slaapbollen worden met rad. liquirit. en siliqua dulcis afgekookt en het afkooksel met suiker tot siroop bereid. Het werd voorheen als zacht sedativum bij kinderen aangewend, doch is tegenwoordig weinig meer in gebruik. Veel doelmatiger zoude het zijn, uit de versche onrijpe slaapbollen, door uittrekking in waterhoudenden wijngeest, een extract daar te stellen, zoo als reeds winoicler aangeraden heeft; dit toch zou nagenoeg als opium kunnen gebezigd worden. Papaver rhoeas. Klaprozen. Deze bloemen (in oudere parmacopoeën ook als flores papaveris erratici aangegeven) stellen met water een schoon rood aftreksel daar; an de daaruit bereide siroop, syrupus papaveris rhoeados, heeft insgelijks eene roode kleur. Deze wordt uit dien hoofde nog hier en daar door allerbeleefdste artsen als kleurings-middel aan mixturen toegevoegd. Overigens bezitten de bloemen geene werkzaamheid, dat welligt op de zaadhuizen niet in dezelfde mate toepasselijk is. Papaver orientale, in Klein-Azie te huis behoorende, bevat in zijne zaadhuizen een melksap, dat rijk aan morphium is en derhalve narcotisch werkt. VIERDE GROEP. TITANISCHE NARCOTICA. STUPEFACIENTIA SPINANTIA. Cyanogenium-verbindingen. 1' CYANOGENIUM. Gasvormig, kleurloos, brandbaar, in wijngeest en water oplosbaar; de waterachtige oplossing ondergaat ligtelijk eene ontleding. Ingeademd werkt dit gas, meer dan eenig ander, in hoogen graad schadelijk; dieren sterven zeer spoedig, nadat hevige dyspnoea, verwijding der pupil, coma en meestal ligte stuipen zijn voorafgegaan. Voor het overige schijnt deszelfs werking overeen te komen met die van het blaauwzuur, en alleen daarin te verschillen, dat cyanogenium eene meer verdoovende werking uitoefent, maar daarentegen minder aanleiding geeft tot het ontstaan van stuipen. 2. ACIDUM HYDROCYANICUM S. BORUSSICUM. BLAAUWZUUR. rRUISSISCH ZUUR. CYAAN-WATERSTOFZUUR. Acidum zoöticum. § 1. Men verkrijgt liet blaauwzuur uit cyaan-metalen, door de omzettende inwerking van andere zuren; het kan echter ook uit de bladen, bloemen of zaden van plantensoorten uit de geslachten Prunus, Cerasus en Amygdalus, daargesteld worden, zoo als uit de bladen van Prunus laurocerasus en padus, Amygdalus persica, uit de bloesems dezer laatste en van Prunus spinosa, uit de zaadkernen van Amygdalus amara, Prunus domestica en cerasus. Zelfs de opperhuid der appelpitten en de bast van meerdere pomaceae en drupaceae kunnen een weinig blaauwzuur opleveren. In al deze plantendeelen komt het te gelijk met aetherische olie voor. In de zaden heeft men echter eene eigenaardige stof, het amygdaline, aangetoond, welke zich uiterst snel en gemakkelijk in blaauwzuur en eene vlugtige olie (bittere amandel-olie) kan omzetten, zoodat, b. v. in de bittere amandelen, het blaauwzuur niet als zoodanig schijnt aanwezig te zijn. § 2. In watervrijen toestand, of zoo geconcentreerd mogelijk, is het blaauwzuur eene heldere, hoogst vlugtige vloeistof, die zich met wijngeest, alsook met water, hoewel niet zoo gemakkelijk, in alle verhoudingen laat vermengen. Vooral door den invloed van het licht wordt zij zeer gemakkelijk ontleed, verkrijgt dan meestal eene bruinachtige kleur en verliest hare vergiftige eigenschappen. Door vermenging van het blaauwzuur met delfstoffelijke zuren schijnt de geneigdheid tot ontleding te verminderen, terwijl het met water of wijngeest vermengde blaauwzuur even ligtelijk ontleed wordt als het watervrije sterke zuur. De werking van dit laatste is evenwel zoo onvergelijkelijk hevig, dat het nimmer voor geneeskundig gebruik in aanmerking kon komen, doch alleen met eene grootc hoeveelheid water of (volgens de meeste nieuwere pliarmacopoeën) wijngeest vermengd gebezigd wordt. § 3. De hoeveelheid watervrij zuur, in dit officineel of geneeskundig blaauwzuur bevat, is evenwel zeer verschillend naar de voorschriften der verschillende pharmacopoeën, dus naar de wijze van bereiding, alsook naar den tijd van bewaring enz. A\ el wordt het tegenwoordig bijna overal, — als zoogenoemd ittxer S blaauwzuur bereid door cyanuretum ferri et potassii met verdund zwavelzuur (volgens de Ph. Bor. en Sax. phospliorzuur) en wel tevens met alcohol over te halen, en dit destillaat met wijngeest te vermengen; het zoude dan (b. v. volgens de Ph. Bor.) ongeveer j1,, — Vö van deszelfs gewigt, en dus 2—3 proc. watervrij blaauwzuur bevatten. Doch de bereiding b. v. der Pharm. Bavar. is tweemalen zoo sterk, die volgens de Ph. Hass. echter nog sterker, en zelfs die bereidingen, welke volgens een en hetzelfde voorschrift gemaakt zijn, hebben niet altijd hetzelfde gehalte aan blaauwzuur, en zijn dus niet bosten- <lig in hare wijze van werking. Hieruit volgt dus, dat eene zoo onzekei e bereiding niet geschikt is voor therapeutisch gebruik, tervijl men in elk geval zich eerst omtrent het blaauwzuur-gehalte en den giaad van werking zoo veel mogelijk zou dienen te vergewissen. De scheikunde leert ons de wijze, waarop men het gehalte aan zui% er blaauwzuur bepaalt. Men maakt ten dien einde gebruik van eene oplossing van salpeterzuurzilver; 100 declen van het witte gedroogde pxaecipitaat (cyaan-zilver) beantwoorden aan 20 deelen watervrij blaauwzuur, dus b. v., 5 gr. = 1 gr. blaauwzuur. Volgens duixos wordt het onderzoek gemakkelijker gemaakt door 100 greinen geneeskundig blaauwzuur af te wegen en daarbij eene bepaalde oplossing van salpeterzuur zilver (7 deelen op 93 deelen water) zoo lang in te druppelen tot er geen nederplofsel meer ontstaat; 100 greinen dezei verbruikte zilver-oplossing beantwoorden aan 1 grein watervrij blaauwzuur. Van het volgens de Ph. Boruss. bereide blaauwzuur moeten 100 greinen, door bijvoeging van potasch, zoutzuur ijzeroxide en eenig vrij zoutzuur, 4 greinen berlijnsch blaauw opleveren en deze 4 greinen zijn — |- gr. watervrij blaauwzuur. Dus bevat .j (— 140 druppels) van een zoodanig blaauwzuur ongeveer 1 grein of 4—5 druppels watervrij blaauwzuur. § 4. Physiologisclie werking. Op goede gronden geldt het (niet ontlede) blaauwzuur als het schadelijkste en snelst doodelijk vergift, zoowel voor planten als voor alle dieren, terwijl alleen amphibiën en andere koudbloedige dieren iets langzamer door hetzelve gedood worden, dan de overigen. 1 . Deszelfs plaatselijke werking is nog weinig bekend. Op de tong en het slijmvlies van den mond werkt het gedeeltelijk, als eene sterk bittere stof, zacht prikkelend en veroorzaakt speekselvloed; op gelijke wijze schijnt het, in gasvorm ingeademd, op het slijmvlies '^cr luchtpijpstakken in te werken. Men verhaalt, dat ROBIQüet, zijne vingers aan de dampen van blaauwzuur blootgesteld hebbende, in dezelve gedurende eenige dagen een gevoel van verdooving ontwaarde. Ook op het slijmvlies van maag en darmkanaal schijnt dit zuur zacht prikkelend in te werken. 2°. Bijna van iedere plaats, waar het aangewend wordt, gaat het blaauwzuur met de grootste snelheid in het bloed over, inzonderheid tan uit de longen of uit wonden. Op die wijze oefent het zijne werking uit op verwijderde deelen, inzonderheid op de zenuwmiddelpunten en het hart. Bij onmiddellijke aanwending op eene zenuw of op de hersenen zelve schijnt het daarentegen geene belangrijke werking te veroorzaken, terwijl reeds eenige weinige druppels geconcentreerd zuur, op het bindvlies van het oog of op de tong gebragt, kunnen dooden. Dat het evenwel in het bloed geraakt blijkt reeds uit den reuk, dien de uitgeademde lucht en de huiduitwaseming van zich geven, terwijl krimeu in het bloed zelfs blaauwzuur meent gevonden te hebben. 3°. In kleine giften kan het verdund geneeskundig blaauwzuur (ongeveer tot gutt. j—iij) gedurende vrij langen tijd gebruikt worden, zonder belangrijke uitwerking. Meermalen echter wordt reeds spoedig een scherp gevoel in den slokdarm, benevens de bittere smaak in den mond waargenomen. De afscheiding van het speeksel wordt eenigzins vermeerderd, terwijl zich tevens misselijkheid, duizeligheid en gezigtsverduistering met hoofdpijn voordoen. De snelheid van den pols neemt meestal een weinig af, terwijl de werktuigen voor afscheiding slechts weinig schijnen aangedaan te worden. Bij eenen eenigzins hoogeren graad van werking ontstaat daarentegen een diep gevoel van spierzwakte, de borst wordt als door eenen zwaren last gedrukt, de ademhaling benaauwd, de bewegingen van het hart zijn nu eens sneller, dan weder langzamer en onregelmatig, gewoonlijk echter zeer zwak, de pols is klein en later draadvormig, en eindelijk kan zelfs het bewustzijn verloren gaan; de lijder valt in volkomene onmagt of ijlt. — In andere gevallen heeft men stuipen, ja zelfs kaakkramp of ligte stijfkrampen zien ontstaan. De pupil is gewoonlijk verwijd. — Zoodanige hoogere graden van werking treden somwijlen ook , bij langdurige aanwending van kleine geneeskundige giften, op eens en geheel onverwacht te voorschijn (het geval van BAUMGaiiTNER) 1), als zoogenoemde cumulatieve werking. Doch bijna altijd verdwijnen deze verschijnselen weder spoedig en bevindt de lijder zich daarna even wel als te voren. In vele gevallen echter zouden zich zelfs zweren op het slijmvlies van den mond gevormd hebben, even als door andere zuren. 4. In groote giften brengt het bij kleine zoogdieren binnen 5 — 10 minuten den dood te weeg; zij vallen neer, vertoonen eenige trekkingen of stijfkrampen en zijn dood. Bij grootere zoogdieren, alsook bij menschen gaat het niet zoo snel toe, en kan men zelfs meerdere tijdperken onderscheiden. Buiten den bitteren smaak bij het slikken ontstaat bijna te gelijker tijd een gevoel van algemeene en aanmerkelijke spierzwakte, duizeligheid en verdooving, verder verwijding der pupil, volkomen verlies van het gezigt, terwijl de lijder zich niet op de been kan houden en door hevigen angst en hartkloppingen gekweld wordt. Weldra wordt de pols nagenoeg niet meer voelbaar, de huid koud, vochtig en ongevoelig. Nu treden meermalen stuipen te voorschijn, trekkingen der aangezigts-spieren, zonderlinge draaijende bewegingen van den tronk of volkomene stijfkrampen , kaakkramp en opisthotonus. Doch meermalen worden ge ene stuipen waargenomen, maar deed zich veeleer een slaapzuchtige toestand voor, hoogstens door zachte trekkingen afgebroken; alleen de nog eenigen tijd aanhoudende zamentrekkingen van het hart en der ademhalings-spieren geven te kennen, dat het leven nog niet geheel uitgebluscht is. De adem riekt sterk naar bittere amandelen. Onder zoodanige toevallen treedt de dood binnen 15—30 minuten te voorschijn, en alleen het geconcentreerd blaauwzuur kan zelfs menschen nog veel spoediger dooden (geval van hufeland.) 1) Ken dergelijk govul vindt men in het Dublin. .Wed. jnurn. Nov. 1S35. Wanneer liet langer dan 40—50 minuten duurt, zoo is de dood gewoonlijk niet meer te vreezen en herstellen de vergiftigden met verrassende snelheid. 5. Wanneer het zuur in eene ader gebragt of i n dampvorm ingeademd is geworden, volgt de dood bijna onmiddellijk; langzamer daarentegen wanneer men het in eene wond, en het langzaamste wanneer men blaauwzuur op verwijderde slijmvliezen of in de maag aangewend heeft. De werking openbaart zich gewoonlijk met eène zoodanige snelheid, en de verrigtingen van alle gewigtige organen worden zoo belangrijk gestoord en afgebroken, dat men wel niet kan aangeven, welk orgaan het bij voorkeur lijdende is, en of de dood juist door aandoening van het eene of van het andere deel met zulk eene snelheid intreedt. De verschijnselen wijzen evenwel daarheen, dat vooreerst de zenuwmiddelpunten en verder het hart en de ademhalings-spieren, en over het algemeen de toestellen voor beweging bijzonder worden aangedaan. De dood kan overigens intreden, nog vóór de zamentrekkingen van het hart volkomen opgehouden hebben, en de spieren hebben alsdan hunne zamentrekbaarheid nog geenszins geheel verloren. Volgens hertwig verkrijgt het slagaderlijk bloed reeds gedurende het leven eene zeer donkere kleur. JöKG zag in het darmscheil der kikvorscken den bloedsomloop langzamerhand in stilstand geraken, even als bij vergiftigden in het slijmvlies der neusen mondholte en aan de lippen niet zelden bloedsophooping en zelfs violette kleuring worden waargenomen. H. Meyer eindelijk heeft gevonden, dat de hartbewegingen, door groote giften van het zuur, bij voorkeur gestoord worden en tot stilstand geraken. § 5. Beleedigingen na den dood. Zij bieden niets kenmerkends noch bestendigs aan ; bij menschen konden buitendien slechts weinige onderzoekingen worden in hot werk gesteld. De hersenen en longen vindt men door bloedsophooping aangedaan, de holten van het regter hart met bloed overvuld, insgelijks de grootere aderstammen , terwijl het bloed en ook de ingewanden dikwijls den bekenden reuk van blaauwzuur geven. Wanneer de dood eerst later was ingetreden, werd een zoodanige reuk niet meer waargenomen; daarentegen is dan het slijmvlies van de maag en dunne darmen door bloedsophooping aangedaan en bleekrood gekleurd. Velen hechten eene bijzondere waarde aan den eigendommelijken glans der oogen; deze ontbreekt evenwel dikwijls en komt ook bij andere vergiftigingen, b. v. met kolengas, voor. § 6. Handelwijze bij vergiftiging. In den beginne trachte men het ingenomen zuur door middel van emetica zoo spoedig mogelijk te verwijderen. Wanneer reeds vergiftiging is ingetreden, schijnt het chlorium nog het gunstigste te werken; men geeft dus chloorwater, oplossingen van chloor-kalk of cliloor-soda in- en uitwendig (in klisteren en wasschingen); ook kan men chloorgas met voorzigtigheid laten inademen. Minder gunstig werken ammoniak-bereidingen, naphthae en andere opwekkende middelen. liet is echter van belang de ademhaling, en daardoor de be- wegingen van het hart, kunstmatig te onderhouden. Ook koude omslagen op het hoofd, zelfs koude begietingen kunnen eenigermate dienstig zijn. § 7. Therapeutische aanwending. Deze heeft over het geheel naar gelijke aanwijzingen plaats als die van opium, waarbij men evenwel aan het blaauwzuur het voordeel toeschrijft, van niet, zoo als het opium, opwekkend te werken, en geene stoelverstopping te weeg te brengen. Hoe juist dit ook zijn moge , kan evenwel de werking van het blaauwzuur op verre na niet met die van het opium gelijk gesteld worden. Het waren voornamelijk de stichters der Italiaansche leer van den contrastimulus, die het blaauwzuur het eerst bij ontstekingachtige aandoeningen der ademhalingswerktuigen aanwendden, als hypostheniserend debilitans en contrastimulans. Doorgaans werd het inwendig toegediend : 1 "T»" .. O O 1°. J3ij zenuwpijnen en krampachtige aandoeningen, inzonderheid van het spijsverteringskanaal en den toestel der ademhaling; dus bij gastrodynie met overvloedige afscheiding van zure vloeistoffen (gastrorrhaea) en hevige braking, bij enteralgie (en zoogenoemde neuralgia coeliaca), alsmede bij asthma-vormen, kinkhoest en bij aanmerkelijke bezwaren in de ademhaling van teringachtigen. Daar hetzelve bij die zenuwaandoeningen der maag somwijlen gunstig werkte, diende men het ook toe bij sporadischen braakloop, slepende maagontsteking en verzwering van het slijmvlies der maag. Men beproefde verder het blaauwzuur bij de verschillende vormen van epilepsie, hysterie, bij tetanus en watervrees, eindelijk bij zielszieken, bij krankzinnigheid en zwartgalligheid. ö O 2°. De zwartgalligheid werd, zoo als bekendis, door velen voor het uitwerksel eener plethora abdominalis en van «verstoppingen" in het poortaderstelsel enz. gehouden. Men ging nu een' stap verder en prees dit zuur ook aan bij andere aandoeningen, welke van dezelfde verborgene oorzaken werden afgeleid, zoo als bij belangrijke veranderingen in den bouw der organen , bij overvoeding en verharding , bij kanker (inzonderheid der onderbuiks-ingewanden), eindelijk bij tuberculeuse aandoening der watervaatsklieren, en zelfs der longen. Het is echter eene daadzaak, dat het blaauwzuur in al deze gevallen hoogstens als palliatief pijn- en krampstillend middel eenige dienst kan bewijzen. 3°. Bij ontstekingachtige aandoeningen, vooral der luchtpijpstakken, werd het gebezigd, om den pols en de hitte regtstreeks af te stemmen, even als bij hartkloppingen; in andere gevallen, om de ongewoon opgewekte gevoelszenuwen, de hevige pijnen tot bedaren te brengen. Deszelfs therapeutische werking is echter hier, zoo als overal, gering. 4C. Eindelijk zou het blaauwzuur bij wormziekte gunstig werken door het dooden der band- en spoelwormen. Gewoonlijk sterven evenwel de lijders eerder dan hunne wormen. Het blaauwzuur schijnt dus geen onmisbaar, en wegens het gevaarlijke van deszelfs aanwending en de onzekerheid der bereiding zelfs een verwerpelijk middel te zijn. Hoogstens vermag het in vele gevallen van maagpijn en andere zenuwaandoeningen meer uitwerken dan andere geneesmiddelen, waarbij men evenwel liever andere blaauwzure bereidingen (zie beneden) bezigt. § 8. Uitwendig wordt het blaauwzuur meermalen als pijn- en krampstillend middel aangewend, inzonderheid bij overgevoeligheid der huidzenuwen , welke zich bij de meest verschillende vormen van huiduitslag kan voordoen, zoo als bij prurigo, lichen, eczema; ook bij pijnlijke zweren, bij zenuwpijnen en krampachtige aandoeningen der pis- en geslachtswerktuigen, b. v. voor inspuitingen in den endeldarm en de baarmoeder. — Het blaauwzuur oefent echter, ook als plaatselijk middel, weinig werking uit en staat als zoodanig verre beneden het morphium, den hyoscyamus en andere verdoovende middelen. § 9. Wijze van aanwending. Gift. Indien men ooit, niettegenstaande alle daartegen aangevoerde gronden, het blaauwzuur inwendig wilde toedienen, zoo geeft men van het acidum liydrocyanicum dilutum (en wel het best acid. hydrocyan. spirituos. s. alcoholicum, zoo als de bereiding der Ph. Bor.), wanneer het slechts 2 — 3 proc. watervrij zuur bevat, gutt. ij—iv, eenige malen daags, in voorzigtig stijgende giften. Het best dient men hetzelve toe met wijngeest of een specerijachtig water vermengd (welligt met bijvoeging van eenige druppels phosphorzuur) en voor niet langer dan 2—3 dagen, terwijl men het fieschje bovendien met zwart papier laat omkleeden, b. v. Acid. hydrocyanici gr. vj , aq. cinnamom. vinos. dr. vj. D. in vitro charta nigra obducto. S. Drie malen daags een theelepeltje vol te nemen. Uitwendig wordt het blaauwzuur, in verschillende evenredigheden met water vermengd (b. v. dr. j op unc. v—x), meestal in vereeniging met wijngeest, aangewend, — zelden onvermengd, b. v. 1—2 druppels in holle tanden of bij kramp der oogleden enz. Altijd bedenke men, dat grootere giften hier eene even zoo schadelijke uitwerking ten gevolge kunnen hebben, als wanneer het middel in de maag ware aangewend geworden. Uit den anus hangende stukken van wormen heeft men door middel van blaauwzuur vergiftigd. § 10. Aether lujdrocyanicus s. borussicus. Blaauwzure aether. Deze bereiding werd door pelouze door overhaling van zwavelwijnzure zwaaraarde met cyaan-potassium verkregen, als eene kleurlooze, in alcohol en aether ligtelijk oplosbare vloeistof van walgelijken reuk en knoflookaardigen smaak. Volgens magendie werkt deze aether op gelijke wijze als blaauwzuur, hoewel met mindere hevigheid. Hij diende denzelven toe aan eenige lijders met krampachtige hoestaanvallen (tot gutt. vj. p. dosi), doch de meesten weigerden het verder gebruik, wegens deszelfs walgelijken smaak. 3. folia, aqua lauro-cerasi. laurierkers-water. § 1. De bladeren van Prunus (s. Cerasus) lauro-cerasus. — kleinAzie; wordt in Europa aangekweekt. Rosaeeae (Amygdaleae). — Icosandria monogynia L. Bestanddeelen der bladeren: blaauwzuur en aetherische olie (of waarschijnlijk beiden niet reeds gevormd, maar als amygdaline aanwezig) met extractiefstof, looistof en anderen. Even als de bladeren werken ook de zaden en andere deelen van den boom als vergiften. Het laurierkers-water wordt uit de versche bladeren bereid door overhaling met water en wijngeest; zijn gehalte aan blaauwzuur is zeer onbestendig, buitendien bevat het water nog de aetherische olie der bladeren. Volgens de Ph. Bor. zouden 4 oneen van het water, bij toevoeging van ijzerzouten enz. (zie blaauwzuur § 3.) 5 greinen berlijnsch blaauw opleveren. Het gehalte aan watervrij blaauwzuur zou dus ongeveer 16 malen kleiner zijn , dan van het geneeskundig acidum hydrocyanicum dilutum. Desniettemin kan het laurierkerswater geenszins als eene standvastige en zekere bereiding gelden, daar deszelfs blaauwzuur later zeer ligtelijk omgezet wordt (geigeii). De meening, dat het laurierkerswater eene bestendige blaauwzuur-bereidingdaarstelt, is dus niet juist. § 2. De pliysiologische werking der versche bladeren, alsook van het versch bereide water, komt met die van het blaauwzuur overeen; zoo als te begrijpen is worden groote giften vereischt, alvorens zich eene vergiftige werking openbaart. De blaauwzuur-lioudende aetherische olie der bladeren zou daarentegen, reeds in weinige druppels , zoogdieren kunnen dooden. § 3. Therapeutisch kan de aqua lauro-cerasi even als het blaauwzuur gebezigd worden, en verdient zelfs de voorkeur boven dit laatste, dewijl hare giften minder naauwgezet behoeven bepaald te worden. Gift: gutt. xv—xxx, meermalen daags, voorzigtig opklimmende tot gutt.lx pro dosi; bij weinig werkzame bereidingen nog veel meer. Men geeft het laurierkerswater het beste op zich zelve, of, even als het blaauwzuur, ook vermengd met andere tincturen. Minder doelmatig is deszelfs toevoeging aan mixturen, ongeveer dr. j—iij dagelijks. Uitwendig kan het even als blaauwzuur gebezigd worden, doch in 10—20 maal grootere giften, in oogwaters, stovingen en inspuitingen. Het oleurn lauro-cerasi aethereum (niet officineel) zou hoogstens tot uitwendig gebruik kunnen gebezigd worden, vermengd met vetten en vette oliën, ongeveer scr. j op unc. j van het excipiens. 4. amygdalae amarae. aqua amygdalarum amararum. bittere amandelen. § 1. De zaden van Amygdalus communis, Var. amara. — Azië, Afrika. Rosaceae (Amygdaleae). — Icosandria monogynia. L. Bestanddeelen der zaden: behalve gom, vette olie, suiker en eiwit (emulsine), inzonderheid amygdaline (zie beneden), eene eigendommelijke, voor kristalvorming vatbare stof, welke, door inwerking van water en planten-eiwitstof of emulsine, onmiddellijk in blaauwzuur en aetlierische bittere amandel-olie (andere producten daargelaten) veranderd wordt. Dat echter dit laatste bestanddeel reeds gevormd in de bittere amandelen aanwezig is, schijnt men uit derzelver reuk naar bittere amandel-olie te kunnen besluiten, liet amygdaline bevindt zich niet in de zoete amandelen, doch wel in de zaden der kersen en perziken. Uit de bittere amandelen wordt de aqua amygdalarum amararum, de aetherische bittere amandel-olie en eindelijk het amygdaline bereid. § 2. Physiologisclie werking. De werkzame zelfstandigheid, zoo wel in de zaden, als in derzelver bereidingen, is altijd het blaauwzuur, zoodat zij zich alleen door minder lievige werking van dit laatste onderscheidt. Meerdere waarnemingen hebben bewezen, dat zelfs de bittere amandelen (b. v. in emulsie of op zich zeiven toegediend) in groote hoeveelheid, blaauwzuur-vergiftiging kunnen veroorzaken, inzonderheid bij kinderen. Kleinere dieren sterven, zoo als bekend is, reeds door kleine giften, en zelfs sterke honden worden door 20—30 bittere amandelen gedood (orfila). Ook bij menschen brengen zij, zelfs in geringe hoeveelheden, niet zelden misselijkheid, braakloop, beving en verzwakking der spierkrachten te weeg. De aetherische bittere amandelolie werkt met niet minder hevigheid dan het geneeskundig blaauwzuur, zoodat reeds eenige druppels voldoende zijn om zoogdieren te dooden. Het water van bittere amandelen toont denzelfden graad van werkzaamheid als het laurierkers-water. — Het amygdaline op zich zelf brengt, zells in groote giften (tot dr. j), geene werking voort; zoodra het echter door inwerking van emulsine of amandelmelk de boven vermelde omzetting ondergaat , werkt het in grootere giften als vergift. § 3. Therapeutisch kunnen de bittere amandelen en hunne bereidingen over het algemeen even als het blaauwzuur gebezigd worden0, maar zij komen, met uitzondering van het water van bittere amandelen, bijna nergens in aanwending. Men wil overigens van de bittere amandelen ook bij tussclienpoozende koorts en andere zenuwaandoeningen cene gunstige werking gezien hebben; buitendien zouden zij in staat zijn, bandwormen en andere wormen af te drijven. Men geeft in zoodanige gevallen 6 —12 stuks bittere amandelen, of dient ze toe in poedervorm , — of wel men bereidt uit dezelve eene emulsie. Meermalen dient men ze toe in vereeniging met zoete amandelen (zie deze). Doelmatig schijnt de voorslag van kraniciifeld, de amandelen eerst van hare vette olie te bevrijden, en dan als farina amygdalarum amararum praeparata, als zacht werkende biaauwzuur-bereiding te gebruiken, tot gr. iij — vj en meer p. dosi. Uitwendig worden deze amandelen hoogstens als deeg of als emulsie tot schoonheidsmiddelen gebezigd. De pasta cosmetica Ph. Bor. bevat buitendien honig, walraat en een weinig kamfer. § 4. Bereidingen der bittere amandelen. lo Aqua amydalarwn amararum (concentrata). Water van bittere amandelen. Het wordt door overhaling der gekneusde, alvorens geweekte en van hunne vette olie bevrijde amandelen met wijngeest en water verkregen. Volgens de Ph. Bor. zou het dezelfde hoeveelheid blaauwzuur bevatten en dus dezelfde hoeveelheid Berlijnsch blaauw geven als het laurierkers-water. Het is eene oplossing van bittere amandel-olie in water en wijngeest en stelt eene eenigzins troebele vloeistof daar. Op deze bereiding is alles toepasselijk, wat bij laurierkers-water is aangevoerd geworden, waar boven het geene voorkeur verdient. De gift en wijze van aanwending zijn dezelfde. Vele pharmacopeën (b. v. de Oostenrijksche , Ifolsteinsche) hebben bovendien, in plaats van aqua cerasorum, eene aqua amygdalarum amararum diluta opgenomen. 2o Oleum amygdalarum amararum aethereum s. destillatum. Aetherische olie van bittere amandelen, (Benzoyl-waterstof). Door 'overhaling van bittere amandelen met water bereid, nadat zij alvorens van hunne vette olie zijn bevrijd geworden. Eene gele vloeistof, die ligtelijk in aether en wijngeest, doch moeijelijk in water opgelost wordt; zij riekt sterk naar bittere amandelen en smaakt bitter en scherp. De in den handel voorkomende olie bevat tevens blaauwzuur, benzoözuur en andere zelfstandigheden; doorgaans wordt het benzoëzuur langzamerhand in den vorm van kristallen afgescheiden. Therapeutisch"werd zij, niettegenstaande hare onbestendigheid, hier en daar, even als blaauwzuur, aangewend, tot gutt. -J-—j p. dosi, opgelost in wijngeest of aether; met vette oliën of wijngeest vermengd, kan zij ook uitwendig gebruikt worden. 3° Amygdalinum. Amygdaline. Deze zelfstandigheid wordt daargesteld door uittrekking van bittere amandelen, die eerst van hunne vette olie bevrijd zijn geworden, met wijngeest; uit de sterke alcoholische oplossing zet het amygdaline zich als kristallen neder. Het is wit van kleur, kristalvormig, ligtelijk oplosbaar in water en kokenden wijngeest, doch moeijelijker in kouden wijngeest, en in het geheel niet in aether; deszelfs smaak is eenigzins bitter. Wanneer men het met eene waterachtige oplossing van het planten-eiwit der amandelen (emulsine) of b. v. met amandel-melk vermengt, wordt het omgezet in bittere amandel-olie, blaauwzuur, suiker en eenige andere zelfstandigheden. Volgens Liebig en Wöhler zouden 17 greinen amygdaline, door deze omzetting, altijd 1 grein blaauwzuur en 8 greinen bittere amandel-olie opleveren. Dit mengsel zou verder even veel blaauwzuur en olie bevatten als 2 oneen water van bittere amandelen (Ph. Bor). Eerst dan, wanneer verdere bepaalde onderzoekingen aangaande de wijze van werking van zoodanige mengsels hebben plaats ge- vondon, zoude het amygdaline of liever deszelfs ontledings-producten, het geschiktste alle andere blaauwzuur-bereidingen kunnen vervangen, daar hetzelve jaren lang onveranderd kan bewaard blijven. De bovengenoemde scheikundigen raden het volgende voorschrift aan, voor therapeutisch gebruik: Amygd. dulc. excort. dr. ij, aq commun. q. s. ut f. emulsio. In colat. unc. j solve amygdalini gr. xvij. Gift: gutt. x—xv; altijd de helft van die van het laurierkersen bittere amandel-water. Hierbij voegen zich nog eenige andere Drupaceae (Rosaceae), welker verschillende deelen , bij overhaling met water , insgelijks, hoewel in geringere hoeveelheid, blaauwzuur opleveren. Prunus padus s. Cerasuspadus. Druivenkers. De bast der jonge takken, als cortex padi, en ook de bladeren worden therapeutisch aangewend; derzelver werking schijnt echter zeer onbeduidend te zijn. — Hetzelfde is geldig voor de bloemen van Prunus spinosa (vroeger als flor. acaciae nostras officineel), P. avium, P. cerasus en anderen', even als voor de bloemen en bladeren van den perzikenboom, Amygdalus persica. Wegens hun gehalte aan aetherische olie kunnen de bloesems dezer gewassen eerder als zacht opwekkende stoffen beschouwd worden, inzonderheid wanneer zij als aftreksel warm gedronken worden. 6. CYANIDUM POTASSII. KALIUM CYANOGENATUM. CYAAN-POTASSIUM. Ilydrocyanas s. prussias potassae. Blaauwzure potasch. § 1. Deze verbinding wordt tot geneeskundig gebruik hetgeschikste daargesteld door onmiddellijke ontleding van cyaanijzer-potassium door potasch. Eene kleurlooze , kristallijne massa, die ligtelijk oplosbaar is in water, moeijelijker in alcohol, en eenen scherpen smaak heeft. Zoowel de vaste zout-massa als hare oplossing in water worden door den invloed der dampkringslucht en van haar koolstofzuur ligtelijk en spoedig ontleed, waarbij een groot gedeelte van het gevormde blaauwzuur verloren gaat (van daar de reuk van bittere amandelen,). § 2. De physiologische werking van het cyaan-potassium is die van het blaauwzuur, en zoo krachtig, dat reeds een paar greinen groote zoogdieren kunnen dooden, onder de bekende verschijnselen van blaauwzuur-vergiftiging. Wanneer eenige druppels der oplossing op de tong gebragt worden, brengen zij, even als het blaauwzuur, een gevoel van koude te weeg en tevens eenen bitteren smaak, die later in een prikkelend en brandend gevoel overgaat. Wanneer eene oplossing van het cyaan-potassium op de huid gebragt wordt, veroorzaakt zij ook hier eene dergelijke gewaarwording als op de tong; doch in geconcentreerden toestand of bij langdurige aanraking werkt zij als lievig prikkelend middel, en kan crythcma, ja zelfs Waasachtig huiduitslag ten gevolge hebben. Tevens, en meermalen al zeer spoedig, openbaart zich de werking van het blaauwzuur ook in verwijderde organen, door vertraging van den pols en der ademhalingsbewegingen (tbousseau), en zelfs door duizeligheid, hoofdpijn en een gevoel van koude in verschillende ligchaamsstreken. Therapeutische aanwending. § 3. Inwendig werd het cyaan-potassium, even als het blaauwzuur, aangewend, in het bijzonder bij zenuwpijnen en krampen der ademhalingswerktuigen, en daar zijne oplossing in water niet zoo spoedig schijnt ontleed te worden als die van het blaauwzuur, heeft men dezelve tot vervanging van deze laatste voorgeslagen. De oplossingen van het cyaan-potassium zijn echter in zekere mate niet minder onzeker en verliezen haar blaauwzuur zoo spoedig, dat zij geenszins eene standvastige bereiding kunnen opleveren. Wanneer men zich evenwel van het cyaan-potassium wil bedienen , geeft men het eenvoudig in overgehaald water opgelost, en schrijft het slechts voor 1 tot 2 dagen tegelijk voor. Gift: gr. J—i; in 24 uren gr. j, hoogstens gr. ij, b. v. Cyanid. potass. gr. ij; solve in aq. destill. dr. iij. D. in vitro rite clauso. S. 3 malen daags 30 druppels in suikerwater te nemen. § 4. Litwendig werd het cyaan-potassium menigvuldiger gebruikt; met bijzonder goed gevolg (lombard, trousseau, andral en anderen) bij hoofdpijn, zoo wel idiopathische als bijkomende, b. v. bij bezwaren der spijsvertering, bij ontstekingachtige aandoeningen. Insgelijks bij aangezigtspijn en andere zenuwpijnen, zoo als maagpijn, pijnlijke huid- en gewrichtsaandoeningen enz. (verg. blaauwzuur), alsmede bij prurigo en lichen. Bij deze wijze van behandeling moet men insgelijks met veel voorzigtigheid te werk gaan, ten einde geene vergiftiging te weeg te brengen. Men bedient zich hier van eene waterachtige oplossing, ongeveer ër* ij en uieer op unc. j water; ook mengsels met amandelmelk , b. v. scr. j op unc. viij. Met deze vloeistoffen bevochtigt men kompressen, welke op de aangedane plaatsen opgelegd worden. Zeldzamer maakt men gebruik van alcoholische oplossingen of zalven ongeveer gr. iij—vj en meer op unc. j vet, b. v. ceratum simplex. Ook endermatisch werd het cyaan-potassium aangewend, bij heupwee en andere zenuwpijnen, ongeveer gr. j p. dosi, waarbij het evenwel, door zijne prikkelende werking, meestal zulke hevige pijnen, en zelfs plaatselijke versterving en brandkorsten voortbrengt, dat eene zoodanige handelwijze hoogstens in gevallen van nood geoorloofd zijn kan. 43 Cyanuretum jodii. Jodium-cyaan. Cyaan-jodide. Eene zachte sneeuwachtige zelfstandigheid, welker uitwasemingen ligtelijk duizeligheid en hoofdpijn veroorzaken, en die reeds in kleine giften, tot eenige greinen, hij zoogdieren stuipen en snellen dood te weeg brengt. Plaatselijk werkt het cyaan-jodium als hevig scherp middel, en zelfs als bijtmiddel. Therapeutisch werd het nimmer aangewend. Waarschijnlijk werken zoo wel het gasvormige als vaste cyaanchloride op gelijke wijze; wij bezitten echter dienaangaande, even als omtrent zoo vele andere cyaan-verbindingen (b. v. cyaan-zuur, zwavel-blaauwzuur, zwavel-cyaan-metalen) of geene of slechts onvoldoende en onderling zich weersprekende onderzoekingen, waaruit het alleen waarschijnlijk wordt, dat de oplosbare, en in het bijzonder de gasvormige cyaan-verbindingen alleen als vergiften kunnen werken. VIJFDE GROEP. ZUIVERE TETANICA. SPIKANTIA. § 1. De zelfstandigheden dezer groep verdienen den naam van narcotica niet, daar zij geene verschijnselen van verdooving te weeg brengen, de psychische en andere liersenverrigtingen in het geheel niet of slechts onbeduidend storen, doch alleen het ruggemerg-stelsel in hoogen graad aantasten. § 2. De werkzame bestanddeelen zijn inzonderheid alcaloiden, als strychnine, brucine, picrotoxine, (menispermine en para-menispermine?) welke in hunne planten waarschijnlijk met looizuur, gedeeltelijk met stryclinine-zuur of igasuur-zuur en anderen schijnen vereenigd te zijn. Alle stoffen dezer groep zijn afkomstig van planten uit de familie der Strychnaceae. § 3. Pliysiologische werking. Plaatselijk werken deze stoffen niet als scherpe middelen, ten minste niet op eene merkbare wijze, doch zij hebben eenen sterk bitteren smaak. Zij geraken met groote snelheid in den bloedstroom en veroorzaken dan in grootere hoeveelheden eene hevige stoornis der verrigtingen van het ruggemerg-stelsel. Er ontstaan hevige stuipachtige (reflectorische) zamentrekkingen der spieren, later werkelijke tetanische verstijving der ledematen, kaakkramp, terwijl de wervelzuil en het hoofd achterwaarts gebogen worden. Weldra verdwijnen deze verschijnselen weder en de vergiftigde behoudt alleen een gevoel van vermoeidheid. Na eenigen tijd herhalen zich de vroegere aanvallen van stuipen en stijf krampen, en wel met klimmende lie- vigheid en duur. Deze bij tusschenpoozen zich vertoonende ruggemergs-krampen zijn kenschetsend voor de werking der stoffen van deze groep. De zoogenoemde reflexie-bewegingen doen zich bij de vergiftingen, reeds bij eene ligte aanraking der huid, met de grootste hevigheid voor; zelfs eene tochtlucht, een eenigzins sterk geruisch of eene schudding van den vloer kunnen de vreesselijkste krampen doen ontstaan, en wanneer spijzen en dranken in den mond gebragt worden, slaat de onderkaak zich krampachtig tegen de bovenkaak aan. De aanvallen vertoonen zich nu steeds heviger, de ademhalings-bewegingen worden in hooge mate gestoord, de adem wordt steeds korter en sneller, de pols onregelmatig, de huiden de lippen worden door bloedsophooping aangedaan en donkerrood of violet gekleurd. Lindelijk geraakt de lijder in eenen toestand van volkomene asphyxie, de^ stuipachtige trekkingen laten na, de krampachtig zamengetrokkene spieren verslappen en de vergiftigde sterft. N-— De dood moet vooral als het gevolg van verstikking, van belette ademhaling beschouwd worden. Naar gelang der aangewende giften kan de dood eerst 30 60 minuten of reeds binnen 6 —12 minuten, na het ontstaan der eerste vergiftigings-verschijnselen, volgen. De stoffen dezer groep brengen de hevigste en snelste werking voort, wanneer zij onmiddellijk in eene ader of in de luchtpijpstakken of wel in het onderhuidsche bindweefsel zijn ingebragt geworden ; bij aanwending in de maag werken zij in geringeren graad. § 4. De ontleedkundige afwijkingen na den dood gevonden bieden niets kenmerkends aan. Onmiddellijk na den dood zijn de spieren slap, doch verstijven later. Men treft hier dezelfde stoornissen aan als bij alle verstikten, namelijk bloedsophooping in de longen, de hersenen en derzelver omhulsels, alsook in het ruggemerg, somwijlen met uitzweeting gepaard; ook het hart en de aderen bevatten eene groote hoeveelheid bloed. Het slijmvlies van het spijsverterings-kanaal, zelfs dat der pisblaas, wordt somwijlen met bloed gevuld en ligt rood gekleurd aangetroffen. § 5. Handelwijze bij vergiftiging. Wanneer deze stoffen vooral de alcaloiden zelve in groote hoeveelheid worden aangewend, kan-alleen derzelver spoedige verwijdering, alvorens zij in het bloed zijn overgegaan, nog redding aanbrengen. Ten dien einde dient men zwavelzuur zink en zwavelzuur koper toe, kittelt de keel of bedient men zich van de maagpomp. "Was echter de zelfstandigheid, b. v. strychnine, op de huid aangewend geworden, zoo als bij endermatische aanwending van dit alcaloide, dan wende men bloedige koppen op de plaats aan, en legge tusschen deze en het hart een band om het deel; ook wil men met goed gevolg morphium-zouten op de plaats van aanwending aangebragt hebben. Als tegengiften heeft men looistof-houdende afkooksels, b. v. van eiken- of kinabast, aangeprezen, terwijl anderen (donnÉ) jodium, bromium ^ en chlorium aanraadden. De hierop gegronde verwachtingen zijn echter niet vervuld geworden. Wanneer dus eenmaal 43* de verschijnselen van vergiftiging zijn ingetreden, blijft ons niets over dan eene symptomatische handelwijze. Men vermijd© iedere aanraking en schudding van den lijder, en diene hem opium in de grootst mogelijke giften toe, des noods in klisteren, of men wende morphium-zouten endermatisch aan. Deze middelen schijnen nog het gunstigste uitzigt op redding te geven, en werken ook in de ergste gevallen als geschikte palliativa. Alleen conium maculatum en welligt nog in hoogeren graad het coniine vermogen dezelfde uitwerking voort te brengen. Opwekkende middelen daarentegen, zoo als terpentijn-olie, kamfer en ammoniak-bereidingen schijnen geen nut aan te brengen. Indien de aanvallen tot eenen hoogen graad gestegen zijn en met verstikking bedreigen, dan is het kunstmatig onderhouden der ademhaling de dringendste aanwijzing; men zou dus des noods de luchtpijpssnede moeten bewerkstelligen. 1°. nux vomica. braaknoot. kraanoogen. § 1. De groote platte zaden van Strychnos nux vomica, een' in de Oost-Indiën groeijenden boom. Strychnaceae (Apocyneae). — Pentandria monogynia L. De bast van dezen boom is bekend onder den naam van valsche angustura, cort. angusturae spuriae (pereira). Bestanddeelen van de zaden: strychnine en brucine (kaniraminc) met een voor kristalvorming vatbaar, niet vergiftig werkend zuur (strychnine- of igasuur-zuur), gom , kleurstoffen, zetmeel, eene boterachtige zelfstandigheid enz. De werkzame bestanddeelen zijn de eerstgenoemde alcaloiden 1); even als deze hebben ook de zaden eenen hevig bitteren smaak. § 2. I'hysiologische werking. In groote giften oefent de braaknoot, zoo wel op planten als op dieren, eene hevige vergiftige werking uit, hoewel in minderen graad bij plantetende dan bij vleeschetende dieren. Hoenders zouden groote hoeveelheden, zelfs meerdere oneen, zonder nadeel kunnen gebruiken, zoodat men, om deze dieren te dooden, 90 malen grootere giften behoeft dan bij honden (desportes). Van eene tegenovergestelde zijde kunnen de kikvorsclien als uiterste gelden, daar zij reeds door grein strychnine in tetanus geraken (w. arnold , pickfORd). 1°. Wanneer de braaknoot of haar alcoholisch extract in kleine giften wordt ingenomen (gr. j—vj in 24 uren), zoo treden in het geheel geene verschijnselen van stoornis in het spijsverteringskanaal te voorschijn. De eetlust wordt daarentegen in hooge mate opgewekt, de stoelgang vermeerderd, en deze verschijnselen kunnen even lang aanhouden als het gebruik van het middel voorgezet wordt (trousSeaxi 2) ). Daarentegen schijnen noch de werktuigen voor afscueiding, noch de toestel voor den bloedsomloop bestendig te worden aan- 1) Al wat in de Volgende §§ wordt aangegeven, is derhalve ook geldig voor liet strychnine. 2) Thérap. et. Mat. méd. T. I, p. 785. 1841. gedaan, met eenige uitzondering evenwel van de piswerktuigen, daar gewoonlijk eene groote hoeveelheid urine geloosd wordt. Ook kan de afscheiding der huid toenemen en hare temperatuur stijgon (köiilek). 2°. Bij een meer langdurig gebruik van zoodanige kleine giften wordt somwijlen alleen de spijsvertering gestoord. Er kan echter ook oenc zoogenoemde cumulatieve werking ontstaan, wanneer dezelfde zenuwen spierverschijnselen zich geheel onverwacht voordoen, die zich anders bij grooto giften van dit middel vertoonen. De lijder ontwaart namelijk een gevoel van spanning in de slaapstreek en den nek, de spieren der onderkaak verstijven, derzelver bewegingsvermogen vermindert en dezelfde stijfheid, die overigens, bij tusschenpoozen, nu eens toeneemt en dan weder afneemt , doet zich weldra in alle willekeurige spieren en ook in de ademhalings-spieren voor, zoo dat de inademing niet zoo krachtig als gewoonlijk kan verrigt worden; ook hut gaan en staan wordt moeijelijk en er ontstaat beving der ledematen. Dat echter niet alleen de zenuwen voor beweging maar ook die voor gevoel in hoogen graad zijn aangedaan, blijkt uit het gevoel van rilling en huivering, dat zich door het geheele ligchaam doet ontwaren, en uit de in hooge mate gestegene gevoeligheid voor. iederen indruk op de huidoppervlakte, zoo dat reeds eene snelle verwisseling van warmtegraad en licht, ja reeds de gedachte aan eene aanraking den lijder angstig maakt en hem, in den waren zin van het woord, doet beven. Ja zelfs vóór het zoo ver gekomen is, heeft eene onverwachte aanraking der huid, van den arm enz. stuiptrekkingen ten gevolge. Eindelijk ontstaan echter zoodanige krampachtige zamentrekkingen der spieren van zeiven of liever bij elke plaats-verandering, bij "iedere diepe ademhaling des lijders, meermalen ook zonder eene dergelijke merkbare aanleiding. Tevens worden de spieren voor de slikking en die der geslachtsorganen aangedaan. Het slikken is bemoeijelijkt, er ontstaan hevige erectiën, en bij de vrouw zoude zelfs de geslachtsdrift opgewekt worden. 3°. Bij eenen eenigzins hoogeren graad van werking gaan te gelijker tijd als elektrieke slagen door het gansche ligchaam, gevolgd door pijnlijke tetanische stijfkrampen. Wanneer deze nalaten gevoelt de lijder zich vermoeid, zijne spieren zijn nog verstijfd, terwijl niet zelden in de huid een ondragelijk gevoel van mieren kruipen en jeuken nablijft. Daarentegen schijnt de pols en de warmtegraad der huid, evenmin als de hersenen en de geestvermogens eene aanmerkelijke verandering te ondergaan. Deze reeds tamelijk hooge graad van werking doet zich meermalen ook bij het geneeskundig gebruik voor, en moge hij ook gewoonlijk geen gevaar aanbrengen, zoo is hij toch hoogst bezwaarlijk en schrikverwekkend voor den lijder. Inzonderheid wanneer de braaknoot reeds eenige dagen was aangewend geworden, ontstaat deze werking, en dikwijls zeer onverwacht, 10—15 minuten na de toediening der laatste gift. Ilier gewent het organismus zich dus niet aan do vergiftige zelfstandigheid, zoo als dit met wijngeest, opium en de solaneae het ceval is: de braaknoot en hare alcaloiden verhouden zich veeleer als de digitalis. In plaats dus van de giften allengs te doen stijgen, moet men dezelve veeleer, zoodra de eerste graad van werking is ingetreden, allengs verminderen, wanneer niet een volkomene tetanus zal ontstaan. Men heeft gevallen, waar het verzuimen van dezen maatregel van voorzigtigheid den lijder het leven kostte of eene voortdurende verlamming der ledematen ten gevolge had. 4°. Een even belangwekkend als onverklaarbaar verschijnsel is, dat de werking van de braaknoot en hare bereidingen bij verlamden, zich het eerst in vrij hoogen graad in de verlamde deelen openbaart. Hier doen zich het eerst die gewaarwordingen voor van kriebelen, jeuken en elektrieke slagen, hier vertoonen zich het eerst de krampachtige spierzamentrekkingen; ook zouden (magendie) de verlamde ledematen met zweet bedekt worden. Yolgens makshall hall ontstaat deze werking alleen bij zoodanige verlammingen, die door hersenaandoeningen, doch niet bij die, welke door stoornissen in het ruggemerg veroorzaakt worden. In het eerste geval zou dus de zamentrekbaarheid der verlamde spieren, ten gevolge van den ontbrekenden wilsinvloed, ongemeen verhoogd en zoo in hoogeren graad vatbaar zijn voor de werking der braaknoot. Het is evenwel eene daadzaak, dat die werking in de verlamde deelen zich zoowel voordoet bij verlammingen, welker oorzaak in het ruggemerg gezeteld is, als bij zoodanige, die van de hersenen afhankelijk zijn, en dat de spieren der verlamde deelen door andere indrukken b. v. het galvanismus zelfs minder worden aangedaan, dan die der niet verlamde ledematen. "Van meer belang voor de verklaring van bovengenoemde daadzaak is welligt de functioneele toestand der gevoelzenuwen, waarin deze, bij de langdurige rust der verlamde deelen geraken, zoodat nu, door eenen betrekkelijk onbeduidenden invloed der braaknoot,, de door reflexie ontstaande spierwerking en krampen met ongewone kracht kunnen intreden. Ook zoude men zich kunnen voorstellen dat, ten gevolge van de gestoorde voeding der spierzelfstandigheid in verlamde deelen, de spiervezelen zelve in eenen zoodanigen toestand kunnen verplaatst worden, dat nu eene zeer geringe hoeveelheid der vergiftige stof andere stoornissen in derzelver wijze van zamentrekking te weeg brengt dan in eene gezonde spier.
17,748
MMCMC03:002064026:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 26, 1877, no. 25, 18-06-1877
null
Dutch
Spoken
4,617
8,124
MACONNIEK WEEKBLAD. Derde Serie. — Tweede Jaargang. Dit Blad verschijnt eiken Maandag. De abonnementsprijs per kwartaal is ƒ 1.50, franco per post. — Men abonneert zich voor niet minder dan een geheelen jaargang. Afzonderlijke nommers kosten 15 cent. De prijs der Advertentiën is van 1 —7 regels f 1.—, voor eiken regel meer 10 cent. UITGEVER C. L. BRINKMAN, AMSTERDAM. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men voor Woensdag te zenden aan den verantwoordelijken redacteur, Br. Ph. BELLO, te Lochem. Bestellingen op dit blad en advertentiën aan den Br. Uitgever te Amsterdam. 26e Jaargang. Maandag 18 Juni 1877. M 28. De Mysteriën der Ouden, x ) door Br. KALLENBERG VAN DEN BOSCH. EERSTE GEDEELTE. Indien men de Vmy een geheim genootschap heet, dan is dat alleen omdat zij voor de oningewijden hare herkenningsteeteekenen, hare symbolen, hare gebruiken, en de middelen die zij aanwendt om haar doel te bereiken, verbergt; — maar dat doel zelve is voor ieder die zich daarmede bekend wil maken, volstrekt geen geheim. Anders was het echter in de oudheid met de mysteriën. Daar werd doel, strekking, gebruiken — alles in een woord — voor de oningewijden verborgen gehouden, en voor de ingewijden zeiven was het verraden van een daarop betrekking hebbend geheim, in de hoogste mate gevaarlijk. Het zijn die mysteriën —> eerbiedwaardig door hare hooge oudheid, ontwijfelbaar belangwekkend voor ieder denkend mensch, vooral voor den Ym. — die hier zullen behandeld worden. Veel is reeds geschreven over die geheimzinnige inwijdingen, en in de jaren 1859 en 60, leverde onze zoo verdienstelijke Br. Van Lennep twee hoogst lezenswaardige opstellen over dit onderwerp in het Jaarboekje. Maar toch is deze gedeeltelijk zeer duistere stof een hernieuwd onderzoek overwaard ig, en kan dat onderzoek niet geheel als onnut beschouwd worden. Bovendien — het verband dier inwijdingen tot de voortschrijdende menschelijke beschaving, en de macht die zij haren uitvinders schonken — het dieper inzicht dat zij ons geven in de godsdienstige denkbeelden der oudste volken, geven aanleiding tot beschouwingen, die gegrond op nieuwere onderzoekingen, wellicht eenig meerder licht werpen op de kennis, de wetenschap en den ouderdom der vroegste beschaving. De mysteriën kunnen tot een verbazend hooge oudheid teruggevoerd worden. Soms waren het geheime feesten, tot welke men na voorafgaande beproevingen werd voorbereid, en die ten oogmerk hadden de Goden te danken voor genoten weldaden , hunne genade of gunst af te smeeken, of ook wel gevreesde straf at te wenden. Over het algemeen echter waren de mysteriën bij de oude volken geheime bijeenkomsten van godsdienstigen en wetenschappelijken aard, waarin aan de ingewijden eene veel verhevener leer werd onderwezen omtrent de betrekking tussehen den mensch en de godheid, dan aan het volk; waarin hun meerdere kennis omtrent de natuur en hare krachten werd medegedeeld, en waarin zij werden opgewekt tot een beter en zedelijker leven. herst dan kon beschaving ontstaan, nadat zich maatschappijen hadden gevormd, die bijeen werden gehouden door den sterken •) Onder de vele bronnen bij deze stndie geraadpleegd, kannen als de voornaamste nageslagan worden: het groote werk van Dupuis, Origine de tous les Cultes, 7 dln. met atlas, Paris, 1822, Ileroclotus, Sethos. Histoire ou Vie tirée des raonumens anecdotes de 1'aDcienne Egypte, 2 dln. Paris, 1'an III de la République ïrancjaise, Rodier, Autiquité des races huuiaines, Paris, 1804, Clavel, Denon , Keis in Egypte, 3 dln. Amsterdam, 1803, Nouvelles Recherches sur les Pyramides d'Egypte, Paris, 1812 enz. band van gemeenschappelijk belang en van gemeenschappelijk gevaar; — maatschappijen waarin de arbeid van het individu zich niet alleen beperkte tot de zorg voor eigen onderhoud en eigen nut, maar zich ook uitstrekte ten voordeele van het geheel, waarvan het individu de éenheid uitmaakte. Waar allen moesten arbeiden tot bereiking van dat dubbele doel, was hoogere geestbeschaving niet te verwachten;—slechts daar was die mogelijk, waar sommige personen van den algemeenen arbeid waren ontheven, en al hun tijd konden besteden aan de verrijking van hunnen geest. Indien deze stelling als v > heid wordt erkend, dan moet men wel aannemen dat het geen paradoxe meer is te zeggen: dat in die eerste tijdvakken van menschelijke ontwikkeling, de slavernij eene bron van — en een middel tot verstandelijken vooruitgang moest zijn. Immers waar de slaaf den arbeid verrichtte, verkreeg de meester den tijd tot geestelijke werkzaamheid, die geen onmiddellijken invloed had op het heil en de welvaart van het algemeen. maar die daarom juist later een des te grootere schrede voorwaarts zou laten doen aan de beschaving der eerste menschenvereenigingen. De oorlog — toentertijde waar het recht van den sterkste ur overhand had en de zedeleer pas in wording was — steeds gevoerd tussehen de aangrenzende volken, was dus niet alleen eene kweekschool van lichamelijke kracht, van moed en scherpzinnigheid, maar leverde bovendien aan den overwinnaar de slaven, wier arbeid hem ontheffen zou van de dagelijks wederkeerende verplichting om in het onderhoud van zich zeiven en van zijn huisgezin te voorzien, en hem den vrijen tijd zou geven tot geestesinspanning — eene geestesinspanning, die mettertijd voor de verdere beschaving van het geheele volk vele en rijpe vruchten zou dragen. Oorlog en slavernij waren dus in de vroegste oudheid in werkelijkheid twee onmisbare factoren tot hoogere ontwikkeling van het menschdom. Zij waren het inderdaad die het mogelijk maakten, dat dichters, wijsgeeren en priesters zich vèr boven hunne tijdgenooten verhieven en den grondslag legden tot godendienst, zedeleer en wetenschap. Het kan niet genoeg herhaald worden, dat de zedeleer, tóen gegrondvest op de eischen der zich vormende maatschappij, nog de zedeleer van heden is, en dat de eerste eenvoudige natuurgodsdiensten eene zuiverheid van opvatting bezaten, die later door het eigenbelang en de heerschzucht, des langzaam tot grootheid en macht gekomen priesterstands geheel en al verloren ging, en zich verbasterde in eene onzinnige veelgodenleer, en in het kweeken van bijgeloof, waardoor die stand het onkundig gehouden volk geheel in zijne macht verkreeg. Alle vroegste godsdiensten waren in meerdere of mindere mate ruwe vereering der meest opvallende natuurverschijnselen, en zuivere verpersoonlijking der krachten, in die natuur werkende; krachten, die, daar men haar onderling verband niet erkende, en waar men dagelijks de hulpeloosheid van den mensch tegenover hare uiting ondervond, door hem werden voorgesteld als weldoende of gevreesde goden. Toen reeds ontstond het dualisme, dat eiken godsdienst tot op heden, min of meer heeft doortrokken. En juist deze voorstelling, kinderlijk eenvoudig, maar zich soms verheffende tot de heerlijkste ontboezeming van dankbare bewondering voor het prachtig schouwspel der scheppende en onderhoudende, maar ook weder ontbindende natuur, juist deze voorstelling was het, die den prieateren den hefboom in handen gaf, waarmede zij met kracht de onkunde van het volk in bijgeloof omzetten. Dat bijgeloof was de hechte grondslag, waarop hunne heerschzucht het latere gebouw hunner macht stichtte, eene macht die zoo groot werd, dat niet alleen het volk, maar ook de vorst willenloos aan hunnen leiband liep, en zij den heerscher omverwierpen, die niet geheel aan hen onderworpen was. Vandaar die groote priester-hiërarchiën, die men in de oudste geschiedenis der volken ziet ontstaan, en die eeuwenlang haren invloed hebben doen gelden: een invloed, die heden ten dage, hoewel nu verborgen, zich nog duidelijk genoeg doet gevoelen in de 19de eeuw onzer beschaving. In den vroegsten tijd echter was de dichter, die de natuur in heerlijke beelden aan het volk vertolkte, de onderwijzer van dat volk, en werd daardoor als priester geëerd, als den ziener die doordrongen was in het wezen dier natuur, hare taal verstond en de middelaar was tusschen hare weldoende en straffende krachten en den hulpeloozen mensch. In den beginne was des priesters dichten en streven rein en verheffend; het werkte volmakend op de geestesontwikkeling van den maatschappelijken arbeider, en wie de oudste chronieken van menschelijk denken doorleest, staat verstomd bij de hooge opvatting, die de oude priesters en dichters reeds hadden omtrent het wezen van den zedelijken mensch en zijne betrekking tot de hem omringende natuur, eene opvatting die zij ook soms den volke verkondigden. De oudste zangen van den Rig-Veda in den mond van den Hindoeschen Richi, de zedeleer en het godsbegrip der vroegste Egyptenaren, de Zend-avesta der Perzen, de grondleer van Lao-tse, Confucius en van den Buddha, staan schitterend hoog als toonbeelden van menschelijke geestverheffing en beschaving, van onovertrefbare zedeleer, en steken glansrijk af bij het onzinnige bijgeloof en de treurige verbastering, waarin Brahmanen-, Buddha- en Chineesche priesters in latere eeuwen den heerlijken godsdienst hunner voorvaderen herschiepen. En dat alles ter wille van hunne nimmer verzadigde heersch- en schraapzucht. Zij, die de weldoeners en voor altijd geëerde voorgangers van het menschdom hadden kunnen wezen, zijn dat volk tot ongeluk en tot vloek geworden, en dat tot op den huidigen dag toe. In het Noorden, Zuiden, Westen en Oosten, van den evenaar lot de polen, over alle bewoonde streken van de aarde heen, zien wij den priesterstand zijn net uitbreiden, om in zijne mazen den geloovige te verstikken; van den onbeschaafden wilde, waar hij als toovenaar en duivelbezweerder optreedt, tot den Europeaan, trotsch op zijne verlichting, waar hij in kerkelijken tooi gesmukt, gedachte en geweten regelt, overal zet hij den voet op menschelijken nek en gebruikt dien als trede tot eigen verheffing. ( Wordt vervolgd.) Jaarboekje voor Nederlandsche Vmm. J. D. W. L. 5877. UITGEGEVEN TEN VOOBDEELE DEK LOUISA-STICHTING. 's-Gravenhage, Gebr. Guinta d'Albani. Het is altijd een moeilijke en kiesche zaak, om over een jaarboekje, dat ten voordeele eener zeer nuttige instelling wordt uitgegeven, een oordeel uit te spreken waarin men rond voor zijne meening uitkomt! Zoo gaarne wil de beoordeelaar een gunstig getuigenis van den inhoud afleggen, omdat de redactie en schrijvers zonder eenig voorbehoud waardeering verdienen voor de door hen bestede moeite — die soms inderdaad groot is — om het boekje kant en klaar de wereld in te zenden, en daardoor een nuttig doel te bevorderen. Het hart ziet dan zoo gaarne gebreken en leemten over 't hoofd, die onvoorwaardelijk door het gezond verstand moeten worden gewraakt niet alleen, maar waarop ook de vinger dient gelegd te worden. Dit is in dubbele mate het geval met het jaarboekje, dat ik hier in korte woorden wensch te bespreken. Immers, uit den aard der zaak is het getal medewerkers beperkt, want niet ieder Br. bezit de gave van het auteurschap, of heeft tijd en lust, om tot het behandelen van 't een of ander onderwerp de pen op 't papier te zetten. Hierbij komt nog, dat de redactie conservatieve neigingen bezit, zoodat men veelal geheel in haren geest moet schrijven, zoo men zijn stuk onveranderd en onbesnoeid wil opgenomen zien. Als verantwoordelijke redactie heeft zij zeker het recht, aldus te handelen, doch even zeker is het, dat menige Br. er niet door aangemoedigd wordt, zijne medewerking aan de samenstelling van het boekje te verleenen. Ik spreek in dit geval wel niet bij eigen persoonlijke ondervinding, want nog nooit heb ik haar een stuk ter plaatsing ingezonden, doch curieuse bijzonderheden zijn mij er dikwijls van medegedeeld. Ten einde echter niet voor iemand gehouden te worden, die losweg beschuldigingen doet, wil ik hier wijzen op het gebeurde met het Verslag der Bouwplechtigheid in de A. | • | L'Union Provinciale in het O. van Groningen, ter nagedachtenis van den Z. A. Br. Jacob Baart De la ïaille, in het jaar 1867. 't Is waar, een tiental jaren is sedert dien tijd vervlogen, doch de geest en zienswijze der redactie moeten vrij-wel dezelfde gebleven zijn, als men let op de namen harer leden. Wat gebeurde met dat op verzoek der redactie zelve uitvoerig opgestelde verslag? Toen het ter plaatsing was ingezonden, vond zij het te uitvoerig met het oog op de beperkte ruimte en het doel der uitgave, waardoor zij aan een bepaald aantal vellen druks was gebonden. Zij stelde daarom voor, om het verhandelde in de Rouwzaal in zijn geheel op te nemen, en van het tweede gedeelte, de werkzaamheden in de tweede zaal, of de zaal der verheerlijking, slechts een enkel woord te zeggen. Vanwege de | • | te Groningen kon men in die verkorting niet berusten, omdat de indruk van het geheel daardoor zou verloren gaan. Zij stelde echter verkortingen voor, zoodat het verslag (volgens de afzonderlijke uitgave) dan van 43 tot 33 bladzijden ware gereduceerd geworden, terwijl volgens het voorstel van de redactie het verslag 28 bladzijden zou hebben bedragen; doch deze wilde alleen iets weten van de door haar voorgestelde wijziging. En toen de | • I het aanbod deed, om de meerdere kosten, veroorzaakt door het opnemen van het verslag in haar geheel voor haar eigen rekening te nemen, ook toen nog bleef de redactie bij haar eens genomen besluit. Voorwaar, wel een zonderlinge houding, want van haar kant kon er nu geen sprake meer van zijn, dat zij aan een bepaald aantal vellen druks gebonden was. Waarom aan den wensch der | • | te Groningen geen gevolg werd gegeven, — daarvan ontving zij geene opheldering. Dat was een zeer korte en gemakkelijke wijze van procedeeren, doch waaraan men onmogelijk zijne goedkeuring kan schenken. Opzettelijk heb ik bij deze zaak een oogenblik vertoefd, om aan te toonen, dat menige Br. door de soms vreemde houding der redactie wordt afgeschrikt om aan het jaarboekje mede te werken, wat begrijpelijkerwijze van invloed is op de samenstelling van den inhoud; — dat wil zeggen, dat het getal medewerkers niet groot is. Dit is inderdaad te betreuren, — doch aan wien de schuld? Nochtans kunnen de BB. er verzekerd van zijn, dat ik onpartijdig in mijn kort verslag zal wezen, want, waarom zou ik het loochenen, dat in de verschillende jaargangen van het jaarboekje stukken voorkomen, die zich met uitstekend genoegen en nut laten lezen? Dit te ontkennen zou tegen mijne overtuiging strijden. Ter zake dan. De drie eerste rubrieken van het boekje: „De Orde van Vmm. in het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige koloniën en landen;" — „De Orde van Vmm. verspreid over het oppervlak der aarde," — en „Chronologisch overzicht," kunnen met stilzwijgen voorbijgegaan worden. Niet alzoo de vierde rubriek: „Historische Bijdragen," die geopend wordt met „Een geheim studenten-gezelschap in de 18^ Eeuw" door Br. J. P. Vaillant; een zeer lezenswaardig en leerzaam stuk, zich uitstekend aansluitende bij een dergelijke bijdrage in den vorigen jaargang. Daar ik er niets dan lof voor over heb, zal ik mij alleen bepalen tot den wensch — welke voorzeker door alle BB. gedeeld wordt — dat de auteur bij zijne studiën over oude studentengezelschappen in de gelegenheid gesteld worde, ons meer dergelijke smakelijke vruchten aan te bieden. — Ook het volgende stuk: Geschiedenis der „Les Amis Philantropes ," van Br. Maarschalk, laat zich met genoegen lezen, doch ik geef den BB. den ranrl, daarbij dan tevens op te slaan en na te gaan hot werk van denzelfden Br., Geschiedenis van de Orde der Vmm. in Nederland , bl. 166—196, waardoor de geschiedenis der genoemde | • | zeer wordt aangevuld, vooral ook in het punt wat hare verhouding tot het Noord-Nederlandsch Gr.-O. betreft. — Br. A. J. Schouten hangt ons een levensbeeld op van Br. Simon Hendrik Yan der Noordaa, waarop men zeker met welgevallen staart. Het is met warmte en liefde geteekend, dit portret van een echten Vm., maar toch aarzel ik, te beweren, dat alle kleuren harmonisch ineensmelten. Het is een vrij algemeen verschijnsel onder de br.schap, dat men gaarne met sterke, schreeuwende kleuren penseelt, dat wil zeggen, dat men opgeschroefde taal bezigt in het lofzingen op den een of anderen feestvierenden of heengeganen Br., in plaats van de eenvoudige taal der natuur en waarheid te spreken. Ik betreur dit zeer, want hierdoor gaat de indruk van 'tgeen men zeggen wil grootendeels verloren, en plooit een glimlach de lippen van den lezer! Ik ken Br. Schouten niet vrij van dat euvel, schoon niet te ontkennen valt, dat hij zich er wel eens schuldiger aan gemaakt heeft dan in zijne levensschets van Br. Van der Noordaa. Geheel misplaatst is echter de uitval tegen de | t~[ 1 , die in de Vmij ook nog iets anders zien dan „toevluchtsoorden tegen de beslommeringen der wereld," (wat ik nooit geweten heb dat zij waren!) — die haar practisch dienstbaar willen maken aan ontwikkeling niet alleen van hart, maar ook van hoofd, vooral ten opzichte van vraagstukken, die de hoogste belangen der samenleving, de beschaving en ontwikkeling der menschheid raken. Ik neem hier de geheele tirade van den schrijver over, om te doen zien, hoe liefdeloos de Br. in zijn oordeel is. „Waren er velen zooals deze (als Br. De vijfde rubriek deelt „Verslagen en maQ. plechtigheden" mede. Uit den aard der zaak bevatten deze gewoonlijk niet veel aantrekkelijks. Ze draaien meestal om dezelfde spil, en zijn in hoofdzaak alleen van belang voor de [~T] I. bij welke ze plaats vonden. Men heeft ze zoo vaak gelezen, dat ze voor den lezer meestal koekoek-éenzang zijn; daarbij nog komt, dat de stofl'e des onderwerps ze dor en eentonig maakt. Een korte mededeeling, b. v. in den geest van „ Viering van het zestigjarig Grootmeesterschap i" (blz. 271—274), zou ik in de meeste gevallen voldoende achten. Toch zijn er uitzonderingen en daaronder reken ik de verslagen van de inwijding van den nieuwen T. der | • | Vicit Vim Virtus te Haarlem, en van de | • | Excelsior te Dokkum, niet zoozeer om de plechtigheden zelve, als wel om de bouwstukken, toen door de respectieve BB. Bedd. uitgesproken. Br. Van der Ven schetst in korte maar krachtige woorden de gevaarlijkste richtingen in de maatschappij: het ultra- • montanisme en het materialisme, en, schoon ik mij niet in alle opzichten met den schrijver kan vereenigen, toch heb ik zijn schets met genoegen en leering gelezen. Zoo zegt de schrijver, dat de Kerk zich in de eerste eeuwen des christendoms aan het hoofd der beschaving plaatste ; 't zal moeielijk zijn, dit op onomstootelijke gronden te bewijzen. Overigens bevelen wij den BB. ten zeerste de lezing dezer feestrede aan; het is een smakelijke en degelijke schotel, die hun wordt aangeboden, en hun wèl bekomen zal. — En de feestrede van Br. Carpentier Alting? Ze is de parel van het geheele boekje. Hier geen opgeschroefde taal en stoplappen, maar ook geen droge, demonstreerende behandeling der stofte. Hier warmte, innigheid, overtuiging, bezieling, welke gepaard gaan met meesterschap in vorm en stijl, 't Is dichterlijke proza, zonder eenigen bombast en waarin wel het volle gemoed is overgestort, maar toch nergens de grenzen van den gelouterden smaak werden overschreden. Bezielender en fraaier Nederlandsch hebben wij zelden gelezen, en nog nooit het Excelsior van Longfellow zoo innig en warm zien behandeld. Een enkel voorbeeld uit dien overvloed van boeiende en schoone taal. „We hebben een geheim, een wonderschoon geheim! Kent gij het reeds, mijne BB.? Ik heb er straks reeds van gesproken, 't Wordt niet gesproken, niet geschreven, 't kan niet gegeven worden, nooit genomen, nooit zelfs verraden worden. Zij slechts hebben het ontdekt die M.M. zijn der K.K., niet M.M. bij de gratie der Loge, maar M.M. in den hoogeren zin, ook al dragen ze nog 't schootsvel van den Leerl. of den Gez. Wilt ge toch dat ik u er iets van zeg? Beschrijven kan ik't niet, mogelijk wel iets er van u doen gevoelen. Luistert dan wel: 'tis een geheim, soortgelijk als dat, wat de jongeling ontdekt, die voor 't eerst het liefdewoord hoort fluisteren van de lippen der reine jonkvrouw, als 'tgeen de man gevoelt die voor 't eerst het eigen kind drukt aan 't hart, als wat de kunstenaar ontdekt, die gevoelt dat natuur voor hem een sprake heeft, een taal zonder woorden, 't Is 't geheim van zielevrede, innerlijke wellust, 't Is 't bespeuren van een hooger licht ook in de donkerheden des levens. En ik zeg u: dat menschenleven is eerst schoon, waarin dat geheim wordt gekend." — De hand op 'thart, BB., hebt ge ooit met treffender vergelijkingen, zoo eenvoudig en zoo natuurlijk, maar juist daarom zoo verheven en aangrijpend, in korter woorden hooren beschrijven wat wij St.-Janslicht noemen? Het doet mij leed, denzelfden lof niet te kunnen geven aan het Verslag eener feestviering in de f~n „De Vergenoeging" te Curaqao. Volmondig stem ik toe, dat de hulde bij die gelegenheid aan den Z. V. Br. P. J. Beaujon, Ged. Gr.-Mr. Nat. te CuraQao, bewezen, volkomen verdiend is; doch het komt mij voor, dat een weinigje onopgesmukter taal volstrekt geen schade aan het toen gesprokene zou gedaan hebben. In nog grootere mate geldt dit van het bouwst. Veni, Vidi, Vici, uitgesproken door Br. Palm in dezelfde | • | , bij de viei'ing van den verjaardag van den H. E. Gr.-Mr. Nat. Kan liet vorengenoemde er nog eventjes door, in deze feestrede heeft de redenaar bepaald zijn hooge cothurnen aangeschoten en hier en daar zijne taal opgeschroefd, tot wat men bombast noemt, 't ls juist het verschijnsel, waarvan ik boven sprak, dat de Br.schap aankleeft. Waarom niet eenvoudig en natuurlijk gebleven! Is de hulde, die men in onopgesmukte taal bewijst, er minder om? Ik geloof het niet, maar ben juist van een tegenovergesteld gevoelen. Zoo ooit dan verdient hier het spreekwoord: Eenvoudigheid is het kenmerk van het ware, waardeering en toepassing. Nochtans twijfel ik niet, of er zijn BB. De zesde rubriek: „Bouwstukken" (waarin ook het reeds genoemde Veni, Vidi, Vici voorkomt) wordt geopend met: „Be spiegel in de Loge," door Br. T. H. Der Kin deren, een der kortste, maar tevens een der beste bijdragen in het bundeltje. Reeds Br. De Lespinasse besprak in zijn Mozaïekiverk den spiegel uit een mag. oogpunt, en zoolang hij Voorz. Mr. der | • | Fides Mutua was, werd de spiegel als een symbool bij de recepties in den 2en gr. gebezigd, waarbij hij dan ook, volgens Br. Schauberg, bepaald zou behooren. Br. Der Kinder en deelt mede, dat hij in de 1 • I te Batavia gebruikt wordt bij de recepties in den len gr. 't Komt mij voor, dat hij als symbool zoowel bij de recepties in den len als in den 2en gr. uitmuntend op zijne plaats is. Zoowel Br. De Lespinasse als Br. Der Kinderen lichten zijn gebruik uit een historisch oogpunt toe, doch daar de ruimte ons verbiedt, beide stukken hier in hun geheel mede te deelen, en zij zich er niet wel toe leenen om er fragmenten uit aan te halen, verwijs ik de BB. naar de auteurs zeiven; zij zullen hunne moeite ruimschoots beloond vinden. Br. Mr. J. Schouten biedt ons zijn bouwstuk aan over het eerste tijdperk van de eigenlijke geschiedenis der Vmii, voorgedragen in de | • | L' Union Royale. Nieuwe feiten en nieuwe gezichtspunten zal men er niet in vinden, en hij, die de werken van Eind el, Trentowski en anderen in zijn bezit heeft, of ze gelezen heeft, zal zich na de lezing van Br. S chout en's voordracht onbevredigd gevoelen. Niet dat er aanmerkingen van eenig belang, wat de feiten betreft, op te maken zijn, doch de Br. deelt ons niets dan een dor geraamte mede; hij is veel te oppervlakkig en vluchtig, en. geefl zelfs te weinig voor hen, die over dit onderwerp nog nooit iets gelezen hebben. Men stelle zich voor: het eerste tijdperk van de geschiedenis der y m ij — en welk een veelbewogen tijdperk! — in Engeland, Schotland, Ierland, Frankrijk en Duitschland wordt in 20 bladzijden behandeld! Ik wil toegeven, dat dergelijke behandeling in een mondelinge voordracht erdoor kan; maar is elke lezing geschikt en waard om gedrukt te worden, vooral als er uitmuntende werken van jonge dagteekening over hetzelfde onderwerp bestaan? Wie zou dit toestemmend durven beantwoorden? Ik herhaal, de Br. heeft gegeven , wat hij bij de beperkte ruimte kon geven, doch het is mij niet recht duidelijk waarom hij zijne voordracht ter plaatsing in het jaarboekje heeft afgestaan. En nu de zevende rubriek, de „Poëzie." Helaas, de redactie heeft zich, stellig onwetens en onwillens, aan een euphemisme schuldig gemaakt, want de eigenlijke titel dient rijmelarij te zijn. Het is een te betreuren feit, dat de lier met zoo weinig gunstig gevolg in onze dagen door de BB. bespeeld wordt. Withuys en Van Lennep zijn reeds lang het E. O. ingegaan; De Lespinasse heeft een nieuw vaderland aan gene zijde van den Oceaan opgezocht, en de kernachtige Ter Gouw en gevoelvolle Lohuizen schijnen hun lier aan de wilgen gehangen te hebben. Wat rest er? De laatste jaargangen van 't jaarboekje leggen er een maar al te treurig getuigenis van af, vooral deze jaargang 1877. Men doe de versjes, die wij er in lezen, in 's hemels naam toch voor geene poëzie doorgaan, — dit zou eene beleediging van Apollo en de Muzen zijn. Wat onder poëzie verstaan wordt is geheel iets anders dan wat hier den BB. wordt aangeboden. Alleen Het Eeuwige, naar Tegnèr, door Br. Loysen Dillié, maakt er een gunstige uitzondering op; hierin is een schoon idee op een waarlijk dichterlijke wijze behandeld: doch het is slechts eene vertaling, schoon ze gelukkig geslaagd mag heeten. Men ontsla mij van de moeite, de andere verzen te ontleden, teneinde hunne middelmatigheid en onbeduidendheid aan te toonen. Uit allen blijkt dat het Horatiaansche poeta nascitur non fit , een zeer waar spreekwoord is, want op meer dan rijmpjes kunnen ze geen aanspraak maken. Alleen moet de bekentenis mij nog van 't hart, dat ik uit het versje van Br. Krom, Aan de BB. verspreid over de oppervlakte der aarde, niet goed heb kunnen wijs worden welke maat de Br. daarin gebruikt; zeker is het, dat zij zeer gebrekkig is en de cesuur in sommige regels op een allerongelukkigste wijze is aangebracht. Misschien vindt deze en gene Br., dat mijn oordeel over de dichterlijke bijdragen wat hard is. 't Zij zoo, maar wat inderdaad niet meer dan rijmpjes zijn, kan ik onmogelijk poëzie noemen in de waarachtige beteekenis des woords. En, schoon hulde doende aan de goede bedoeling der vervaardigers, toch geloof ik, dat het jaarboekje er bij winnen zou, zoo dergelijke poëtische gevoelsuitstortingen maar niet geplaatst werden. En nu ons eindoordeel? Evenals op ieder graanveld, ontmoet men ook in het jaarboekje onkruid onder de tarwe. Het heeft dit evenwel met alle mogelijke jaarboekjes gemeen. Waar echter schrijvers als de BB. Vaillant, Maarschalk, Van der Ven, Carpentier Alting, T. H. Der Kinderen, en ook j A. J. Schouten in zijn proza, bijdragen schonken als wij hebben nagegaan, daar overtreft de tarwe verreweg het onkruid. Met volle overtuiging kan ik den BB. de kennismaking met het boekje aanbevelen. Bovendien verlieze men niet uit het oog, dat zij, door het zich aan te schaffen, een zeer weldadig en edel doel bevorderen. Hattem, Juni 1877, p. s. S. H. Ten Cate. BINNEN LAN D~ Middelburg. De I • | La Compagnie Durable zal, bij de viering van het St. Jansfeest op Vrijdag den 22sten Juni a. s., receptie houden in den Leerl.-gr., des namiddags te 3 uren. Het banket zal ten 5 j uur plaats hebben. BB. die daaraan verlangen deel te nemen, gelieven dat voor 20 dezer aan den Secretaris der | • | (Br. M. Van Boven) te berichten. ADVERTENTIE N. Heden is van de pers gekomen: Repliek op het antwoord der A.\ GH de Friesche Trouw, O.-, van Leeuwarden, gegeven op mijne bij de BB.-, bekende Circ.-. Teekenpl.*., welk antwoord aan al de [~T"| 1 , ressorteerende onder het Gr. •. O. - , der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen, is verzonden. Die BB.-, welke zulks verlangen, zal op franco aanvraag, franco een Exemplaar worden toegezonden. Leeuwarden, Mei 1877. A. ZELLE Czn. IF. J\ SCHUT, Fabrikant van Z. M. DEN KONING DER NEDERLANDEN en de ZUID-AFRIKAANSCHE REPUBLIEK, Heeft de eer te berichten, dat bij hem voorradig is eene groote keuze van Mac. Tabliers, Colliers, Mr -Banden, Byous en DólkenMet 1 Mei verhuisd naar de JFarmoesstraat N°. 132, waar ook tevens informatiën te bekomen zijn van twee GARNITUUR KAMERS ten zijnen huize, uitzicht hebbende op het verbreede Damrak en rijk gestoffeerd.
12,171
MMKDC04:000945001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1873, Deel: vijf en veertigste deel, 1873
null
Dutch
Spoken
6,545
11,998
Ten einde de vruchten hunnen overwinning te bestendigen, bouwden de Turken een sterkte en plaatsten een bezetting op den linkeroever van de Tigris. En dit punt der woestijn, tot dusverre onbewoond, werd een stad, waar men tegenwoordig christenen, Moslims en Joden aantreft: namelijk Amara. Haar ligging, bijna halverwege tusschen Bagdad en Bassorah, zal allen rijkdom en de welvaart deze opkomende stad uitmaken. De Arabieren der woestijn brengen daarheen hunne rijkdommen. Daar gaan zij hunne rijst en de wol hunner kudden verknopen. Alle handelshuizen van Bagdad hebben er hunne vertegenwoordigers en zij en de Arabieren ruilen daar voortdurend hunne koopwaren. De turksche en engelse stoombooten hebben van Amara hunne voornaamste aanlegplaats gemaakt. Een opgewekt leven bezielt reeds onze jeugdige stad en een schitterende toekomst waakt haar. Te Amara heb ik onze dierbare Soubbas gezien en daar willen wij hun het evangelie verkondigen. Zij hebben zich zeer verheugd, toen zij vernamen dat wij daar een school voor hunne kinderen wilden oprichten; zij hebben mij de belofte hernieuwd, voor zes jaren aan onzen E.P. Prefekt gedaan van al hunne kinderen onder onze leiding te stellen. Eene andere reden heeft ons aan Amara boven andere plaatsen de voorkeur doen geven: namelijk, wijl er in al deze streken niet een plaats is, waar de christenen in zulk groot aantal vereenigd zijn. Zij tellen daar een veertigtal; verschillende onder hen zijn vaders van huisgezinnen, gescheiden van hunne vrouwen en kinderen, die te Bagdad zijn gebleven; omdat er te Amara geen priester is om de goddelijke geheimen te vieren en hunne kinderen op te voeden. "Mijn verblijf te Amara was niet langdurig. Nogzijns, God zij daarvoor eer en lof, het is niet vruchteloos geweest. De christenen van Amara hadden sinds drie, vier, vijf jaar en nog meer hunne godsdienstpligten niet vervuld. Ik heb de troost gehad al de volwassenen tot de H. Tafel te zien naderen, hetzij op O. L. V. Hemelvaart, hetzij op den zondag hierop volgende. Een enkel, een dronkaard van gewoonte, alleen heeft geweigerd naar de stem van genade te luisteren. "Daarenboven, heeft mijn kennis van de geneeskunde mij in de gelegenheid gesteld aan een aantal zieken mijn hulp te verleenen. Ik heb het doopsel kunnen toedienen aan twee heidensche kinderen, die aanstonds ten hemel zijn gevaren, om God met de engelen te loven, en hem eeuwigen dank te betuigen, dat hij zich gewaardigd heeft zijn onwaardigen dienaar, den arme missionaris, voor hen naar Amara te zenden. "Eindelijk, Mijnheeren, was het hoofddoel mijner reis de aanschaffing van een huis en een terrein geschikt ter oprichting eener missie. Na den slechten toestand onzer financiën te hebben geraadpleegd, heeft de E. P. apostolische prefect mij toegestaan de som van 750 chamis, ongeveer 1.600 fr. te besteden. Het huis, dat ik heb aangekocht, is een vervallen gebouw, doch het voorplein en de tuin zijn tamelijk uitgebreid. Daarenboven is het zeer schoon gelegen, namelijk aan den oever der rivier en ver van het gewoel der stad. Doch wij kunnen ons daar niet vestigen zonder een kleine schuilplaats te hebben opgericht voor onzen beminnelijken Verlosser, en een schoolgebouw voor de opvoeding der jeugdige Soubbas. "Het einde van deze onderneming, Mijne Heeren, ligt in uwe handen. Indien gij meent, dat zij een hemelse oorsprong heeft, indien onze arme Soubbas u enige belang hebben kunnen inboezemen, zult gij ons tot hulp komen. Gij zult deswegen uwe liefde voor onzen Heer Jesus Christus raadplegen, wiens rijk wij willen uitbreiden, alsmede uwe liefde voor zijne heilige Moeder, Maria, de Koningin der Engelen, die wij tot patrones van onze missie willen stellen. Ontvangt, Mijne Heeren, reeds bij voorbaat onze gevoelens van dankbaarheid en de verzekering der eerbiedige toegenegenheid van uwen zeer nederige dienaar, Fe Damianus van den H. Joseph, Ongeschoeide Karmel, apostolische missionaris van Bagdad Op dit oogenblick wordt een algemene gevangenis ingericht, die zij slechts over dag en nacht mogen verlaten na daartoe verlof te hebben aangevraagd aan de kommandant der wacht, wiens woning te midden der gevangenis wordt gebouwd. Zij zullen niet meer naar Ozaca mogen komen. "De christenen van Lamato zijn met die van Fourouitchi verenigd binnen een besloten plaats, welke door officieren bewaakt wordt. Twee hunnen zijn slechts afvallig geworden en naar Nangasaki teruggezonden. "Te Iché zijn dezelfde maatregelen genomen. De toestand van die blijft, is slechter dan te voren, en zij hebben geen hoop nog ooit hun land terug te zien. "Te Owari worden des avonds al de gevangenen opgeroepen; zij mogen zelfs niet meer in de stad hun kleine aankoopen gaan doen en bijgevolg zijn hunne betrekkingen met Ozaca voor goed verbroken. "Dit alles, Monseigneur, is zeer droevig en zoo gij het noodig oordeelt, kunt gij al diegenen inlichten, welke te spoedig aan de oprechtheid der Japanners geloof sloegen. "Te Kichour is sinds geruimen tijd niets veranderd, maar bijna iedereen dag doet men de geloofsbelijders voor zich verschijnen om hen tot afval te bewegen. Ik, ik houd er veel van de zaken te overdrijven. Ik zal niet zeggen, dat men op deze ogenblik de pijnbank gebruikt om de christenen te dwingen God te verloochenen; maar ik benieu me, dat niet een christen, met wie ik gesproken heb, er aan denkt op een andere wijze naar Nagasaki te kunnen terugkeren dan door afvallig te worden. Het is van belang dit te betuigen na de beloften die gedaan zijn.... „Aanstonds haalde mij Eoumilaiye water, dronk er van en reikte mij het over (1) Vervolgens haalde hij een oude zak te voorschijn, nam er een tiental colas uit, die ik gaarne of niet gaarne moest gebruiken. „Eoumilaiye, over mij tevreden, hield niet op mij het eeuwige leven ("ik groet u") toe te roepen. Elk ogenblik reikte hij mij zijn hand, die ik moest nemen, en, ten teken van vriendschap, drukte hij de mijne met ongewone kracht. Ik werd reeds beschouwd als de vriend der hut. „Waarom toch, vriend, vroeg ik hem, vereert gij Isa aldus? „Om rijk te worden, goed te eten, en vele kinderen te bekomen. „En wat beduidt die grote afgod, waarvan het hoofd met bloed besproeid hebt ? „Deze is Eoumiloroun (2): ik moet hem wel offers opdragen. „En die andere welke met palmolie bestreken is ? „Dat is mijn vader „Hoe! uw vader? Hij is toch dood; wat wilt u dat hij met uw olie verricht ? Hij zag mij aan zonder er iets van te begrijpen. „—Zie eens, Eoumilaiye, gij weet, dat de oïbo (blanke) slechts een oloroun (God) heeft, die zeurlijk niet eet. „Vertel mij wat gij gedaan hebt, toen uw vader gestorven is, en wat gij nog voor hem doet. De bladeren zijn reeds dikwijfel gevallen, antwoordde Coumilaye, en ik weet niet hoeveel maanden wij tellen sinds mijn vader gestorven is. Hij — Deze gewoonte van het water eerst te drinken alvorens men het lijnen gast aanbiedt, bestaat hier overal. De Zwarte wil hierdoor beduiden dat het water niet vergiftigd is. — En zij huwen nooit, nooit, riep hij. Hij zegt dat onze kinderen ook de zijnen zijn.... Weldra, vervolgde hij, zich tot mij keerende, weldra zullen jij en kinderen komen opzoeken, en je een van mijn kinderen geven. Zodra de blanke feticheusen zullen gekomen zijn, zal ik haar ook voor goed een van mijn dochters afstaan. Een kind op deze wijze afgestaan, wordt om zijn godsdienst niet meer verontrust; het wordt beschouwd als toebehoorend aan den grooten god aan Oloron Oibo. De arme wilde vergezelde mij met een eerbied, zeker zo groot als bij zijn Ifa toedroeg. Op het oogenblik van scheiden riep hij wel twintigmaal Orewai (tot weerzien) toe, drukte mij wel twintigmaal de hand; daarna zette hij zich mijmerend neder, en ik was reeds ver verwijderd, toen hij mij nog met zijn blikken volgde. Ziedaar in welke ontwetendheid onze heidenen meerendeels leven. Zij weten dat Oloron en Oibo verhevener is dan hunne goden; doch hunne godsdienstige ontwikkeling gaat niet verder. Met geduld en den bijstand Gods zullen wij verkrijgen, dat een groot aantal kinderen dier wilden de school bezoeken en zoo door de kennis onzer heilige godsdienst worden herboren. Gedurende den korte tijd, dat wij te Lagos verblijven, hebben wij den troost mogen genieten van vele dier kinderen te doopen en tot de eerste H. Communie toe te laten. Dit jaar hebben wij zes en twintig heidensche kinderen gedoopt, waarvan velen in stervensuur, die nu hunne kleine armen tot den Verlosser uitstrekken, opdat hij een blik van medelijden werpe op dezen helaas! zoo verlaten Afrikaanse bodem. Mauritius; en de E. P. Thorax, naar Zanguebar. Den 7 November zijn uit Saint Nazaire vertrokken de E. P. Schaal om naar Martinique weer te keeren; en de E. H. Coonihan, naar Trinidad zijn bestemming. Den 20 November is de E. P. Jaouen uit Saint-Nazaire naar Guadeloupe vertrokken. Den 21 November zijn, van uit het eiland Éhé, vertrokken de EE. PP. Payen en Stoll, en Broeder Eugenius, naar de apostolische prefectuur van Saint-Pierre en Miquelon. Den 24 November zijn uit Marseille vertrokken de E. P. Pineau, die naar het eiland de Réunion weerkeerde, – en Broeder Vincentius de Paulo naar het eiland Mauritius. Den 7 November 1872 hebben zich te Havre, naar het bisdom van den H. Augustinus in Florida (Vereenigde Staten) ingescheept: de EE. HH. Henry Clavreul, priester, missionaris in Florida, en August Rochette, seminarist uit het bisdom van Puy; Drie religieuzen van den H. Joseph (van Puy): De Zuster Louisa-Antonia, Celestina en Magdalena. Ziehier de namen der missionarissen van de Sociëteit van Maria, die onlangs vertrokken zijn: De 21 November 1872, naar Louisiana (Vereenigde Staten), de E. H. Gaud, overste van het collegie van Jefferson, die naar zijn post terugkeerde; de E. P. Firmin Coppin, uit het bisdom van Verdun; en Broeder O’Grady, uit het bisdom van Westminster. De 5 December, met de E. P. Julianus Vidal, uit Londen: de E. E. PP. Julianus Vidal, uit het bisdom van Lodève naar de eilanden Samoa; Jan-Baptist Coué, uit het bisdom van Nantes, naar Nieuw-Caledonië; en Stanislaus Loyer, uit het bisdom van Saint-Brieuc, naar centraal Oceanië. Op hetzelfde vaartuig bevonden zich twee broeders van het Instituut der Kleine-Broeders van Maria: Broeder Vial (Henri Dubois), uit het bisdom van Kamerijk, naar de scholen van Apia (archipel Samoa), en Broeder Ange (Hippolyte Fraisse) uit het bisdom van Mende, naar de scholen van Sydney (Australië). De 24 November 1872 scheepten zich te Marseille in, op de Bondi, naar de missie van China: de E. H. Jan-Baptist Ungaro Montejase, van de Sociëteit der Vreemde-Missie (van Milaan), en zes Canossiensen van Pavia. Aan boord derzelfde paketboot bevonden zich: De Heer Pompeius Nasuelli, uit Pregnana (Lombardië), Broeder katechist, van de Sociëteit der Vreemde-Missie (van Milaan) naar oostelijk Birma; Twee Benedictijnen, de E. E. PP. Swithbert Palmer, deken van Rarotonga, en Edward MacDonald naar Hong-kong. Deze religieuzen zijn geroepen door de E. H. Raimondi, apostolisch prefekt, om hun kennis en ijver toe te wijden aan de ontwikkeling der katholieke scholen in de Engelse kolonie. Ziehier de namen en bestemmingen der missionarissen, die, gedurende het jaar 1872, gezonden zijn naar de verschillende missiën der Congregatie van den H. Lazarus: De E. PI. Joseph Vaysse, — naar Guatemala (centraal Amerika); De PPE. H. Joannes Gomez en Petrus Aribaud, – naar Popayan (Nieuw-Grenada); De EE. HH. Petrus Schumacher en Alfred Gaudefroy— naar Quito (Ecuador); De E. H. Desiderius Duhamel,- naar Lima (Peru); De E. H. Victor Coutard,- naar Arequipa (Peru); De EE. HH. Franciscus Woillard, Antonius Azor en Ernest Leveillé;— naar Brazilië; De E. H. Joseph Cimierski,- naar Smyrna (Anatolië); De E. H. Antonius Gomez,— naar Constantinopel; De EE. HH. Demetrius Calaouz en Lucien Daou ; naar Antoura (Syrië); De E. H. Emilius Bouvy, – naar Damascus (Syrië); De E. H. Paulus Clement, naar Alexandrië in Egypte ; De EE. HH. Antonius Dellac en Emilius Lefebvre; naar China. Ziehier de lijst der religieuzen van het Gezelschap van Jesus, uit de provincie van Duitsland, die zich in den loop van het jaar 1872 naar de vreemde missiën hebben ingeschepen: Op 15 Januari — Naar Paraguay (Argentijnse Republiek): De Broeder medehelper Hermann Forsthoevel, Naar Brazilië. Op 15 Februari — De EE. PP. Jacobus Rathgel, en Lodewijk Sarrazin; Op 15 November. De EE. PPE. Wilhelmus Ley, Georgius Mayer, Josephus Simmen, en de Broeders medehelpers Leonardus Franken, Augustinus Klepsih,en Andreas Steinebach. Naar Quito (Ecuador): Op 7 Juni.— De EE. PP. Christiaan Boetzhes, Josephus Epping en Armandus Wenzel. Naar Noord-Amerika: 8 Juni. De E. P. Antonius Kramer, en de Broeder medehelper Andreas Wothe; 10 Augustus.— De EE. PP. Cyprianus Eisele, Frederikus Eberschweiler, en Johannes Ming; 19 Oktober.— De EE. PP. Petrus Hagg, Antonius Havestadt, en Adolphus Gayer en Wilhelmus Eoether, de Broeders medehelpers Michael Figel, Johannes Groenefeld, Bernardus Knoche, en Ferdinandus Krone; 26 Oktober. De E. P. Henri Boehmer, en de Broeder medehelper Josephus Kohls, 30 November. De E. P. Henri Behrens, en de Broeders medehelpers Wilhelmus Reuter, Paulus Schaefer en Henri Surich. Naar Algerië: September. De E. P. Franciscus Xaverius Kaempfen. Naar Bombay (Hindostan). 1 November De EE PP. Henri Bochum en Bonifacius Klueber, en de Broeder medehelper Josephus Oss; 1 December. De EE. PP. Antonius Bodewig, Martinus Durach, Wilhelmus Gawatz, Josephus Martin, Karolus Piscalar, Petrus Schmitz en Emilius Xaverius, en de Broeders medehelpers Martinus Mausbach, Jan Baptist Pleifer en Franciscus Prete. Naar Chili: 15 November. De E. P. Petrus Fink, en de broeders medehelpers Josephus Patten en Joannes Struck. VERSLAG OVER 1872. De zegeningen, welke de H. Vader zich gewaar was op de Genootschap tot voortplanting des Geloofs, bij gelegenheid van den vijftigsten verjaardagen deszelfs oprichting uit te storten, zijn niet onvruchtbaar geweest. De aalmoezen, in 1872 ontvangen, bedroegen 5,602,645 fr. 15 c. In 1871 bedroegen zij 5,020,897 fr. 65, Eene vermeerdering dus in 1872 581,747 fr. 50 c. Nooit hebben onze ontvangsten een zoo hoog cijfer bereikt, behalve in 1858, wanneer de H. Vader aan ons genootschap de aalmoes had toegekend, welke vereischt werd om den vollen aflaat van het jubilé te verdienen. Te gelijkertijd dat deze vertroostende uitkomst het hart van den doorluchtigen gevangene van het Vaticaan zal verblijden, zal zij voor onze leden de belooning zijn van hunnen ijver, en een aanmoediging tot nieuwe pogingen. Het doel van het Genootschap, waaraan zij dagelijks een gebed en wekelijks een aalmoes wijden, is het belangrijkste, dat men zich op aarde kan voorstellen. En ofschoon zij in het groote werk van het apostolaat niet de eerste plaats innemen, is het hun niet onbekend, dat zij volgens de goddelijke belofte deel zullen hebben in de belooning van hen, die het licht des Evangelies en de genade der zaligheid aan de volkeren brengen. DEEL XLVI. N. 268. Mei 1873. 11 Diocees van Aix Aijaccio 12.550 Marseille 50.208 Perpignan 9.500 Bayonne 41.553 Avignones 1) 40.297 Millières 40.000 Valence 33.486 Besançon 2) 30.007 Nancy 34.109 Bordeaux 70.224 Auchulein 27.845 Lyon 39.307 Perpignan 16.043 Dolnaires 25.865 La Rochelle 28.563 Transport 1,101,528 f. 64 c. Hieronder een gift van 1,100 fr. aan een familie uit Jussey voor de missie in Carabodge. 1000 fr. rijn bij Tergissing op de rekening van 1873 gebracht. Hieronder een schenking van 1,100 fr. aan een familie uit Jussey voor de missie in Carabodge. Transport 1,101,528 f. 64 c. Diocees van Bouches-d'Urnë 9,600 25 Vienne 64,498 82 – Limoges 15,000 – Clio 48,609 60 – Sion 33,170 14 – Tours 168,192 80 – Arras 67,177 68 – Châlons 12,801 40 – Angers 33,890 – NiÃuilles 10,969 03 – Maurienne 13,300 419,411 11 51,648 30 25,682 64 – Cournelles 1016 78 – Latires 23,097 50 – St Claude 34,582 05 207,882 96 – Chartres 12,172 49 – Chartres 12,092 87 – Orléans 9,545 90 – Versailles 443 57 – Reims 40,849 95 – Amiens 43,756 – Beauvais 46,066 20 – Châlons sur Marne 10,000 – Soissons 32,517 02 – Reims 90,009 85 – Nantes 92,430 – Quimper 100,000 05 – St Brieuc 112,059 – Vannes 50,848 22 3,053,779 25 0. Hieronder een gift van 100 fr. aan Abbéville; een gift van 2000 fr. van iemand uit de parochie der kathedraal, en twee giften van 100 fr. van twee personen uit de parochie van den H. Jacobus te Amiens. Hieronder 583 fr. aan giften. Onder de ontvangsten van 1871 waren 9,408 fr. 50 c. aan giften. Hieronder 9,934 fr. aan giften. Transport 3,053,779 f. 25 c. Diocees 10 nftx Rrt Evreui . . 12.605 80 • 01 HUQ .Rfl _ Séez . .... ó\9 _ dO /I (v Sp\« . . . i9,4üd _ Moulins 2) . . . . W ls'evers .... 16.-fO _ 1 r: Q'TK Rr; Troves .... 15.375 85 Z TouLonsE ; ; . . 67,621 50 Carcassonne .... 25.852 68 Moniauban .... 21,000 ft Ci^n Painiers 9.650 _ 1 fl fknn „ Tours .... 16.550 _ Anaers BA'O7 12 ‘ Dincp.es vau MeU 1.9 jjiocees vau i'ioi.. . • iiHiod Rf; _ Siraalsburg 5). . . . 118,124 85 186.947 f- 61 c- DIOCESEIS VAN DUITSCHLAND. Diocees van Keulen _ Munster 58,U/U 2ö Pa.lerborn .... 8 – Trior .... 58,440 lU 1 nnn _ _ Fmßunc .... r^UU_—_ 255,466 f. c. 1) Hieronder eene gift van 500 fr. van een pastoor uit het arrondissement van Coutances. 2) Hieronder eene gift van '2OO fr. uit Cressanges. 3) Hieronder eene gift van ‘i,ooo fr. i) Gift van een priester oit Savoije 5 Uieronder eere gift van 1,000 fr., eene andere gift van i 000 fr. •.nn dendenE. H. Schwendenhammer, pastoor van Rienliheim , 10.000 fr. van eene dame uit den Hocgen Elsas, 1,100 fr. van verschilleneden voor honorarium van missen, en 100 fr. voor de missie van Zani.bar. Transport. . . 255.466 f.—c. Diocees van Balmont 3.210 Dresden 2.680 Fulda 2.049 Limburg 1.026,75 Mainz 999,60 Hildesheim 1.559 Osnabrück 22,50 Bolzano 38.459 Gorizia 290,58 Brixen 1.500 Triesse 251,44 Posen en Gnesen 22.294,25 Breslau 11.614,40 Cul de sac 510,60 Warmie 8.300 Praag 540 Silesia 47,70 Wenen 2.367 Zara 260,38 353.448 f. 20 c. DIOCESEN VAN BELGIE. Diocees van Mechelen 65.714 f. 39 c. Brussel 68.225 Gent 63.099,50 Luik 55.362 Mainen 22.449,04 Doornik 73.753,29 348.003 f. 22 c. Hieronder een naamloos geboortegift van 5.000 fr., een geboortegift van 1.000 fr., een geboortegift van 2.000 fr., een priester; drie geboortegift van 500 fr., waarvan een uit Diest en een uit Leuven; een geboortegift van 300 fr. Vijf geboortegift uit Antwerpen: 1. van 1.899 fr., 2. van 100 fr., 3. van 50 fr., 4. van 600 fr., voor het doopsel van Chinese kinderen, en 5. van 5.000 fr. voor de vijf katholieke patriarchaten van den Orientalse ritus. Verleden jaar had dezelfde weldoener voor de mission van Zanzibar geschonken 2.600 fr., die door een drukfout in de rekening van 1871 voor 200 fr. zijn aangegeven. Hieronder 40 fr. voor missen te lezen in het bisdom van Herten. DIOCESEN VAN SPANJE, Verschillende diocesen 30.673,78 Ap. Vic. van Gibraltar 407,92 31.081 f. 70 c. DIOCESEN VAN DE BRITANNISCHE EILANDEN. Diocees van Armagh 5.024 f. 25 c. Closter 298 95 Derry 13,795 Down en Connor, 1,725 45 Dromore 75 60 Kilmore 231 Mealh 2,252 90 Cashel 1,609 Cloyne 7,574 30 Cork 5,596 Kerry 1,098 80 Killaloe 2,117 15 Limerick 15,633 40 Ross 3,187 60 Waterford 3,071 55 Ferns 1,138 20 Kildare en Leighlin 3,437 50 Ards 27 30 Clonfert 2,756 90 Elphin 526 78 Galway 2,094 50 Kallala 590 30 Westminster 4,941 30 Beverley 1,595 25 Birmingham 1,797 70 Clifton 1,944 40 Hexham en Newcastle 2,570 20 Liverpool 8,602 30 Newcastle en Menevia 3,898 25 Northampton 441 85 Manchester 25 20 124,004 f. 73 c. Transport 124,004 f. 73 c. Diocees van Plymouth 1,523 20 Salford 1,937 15 Stoke-on-Trent 104 70 Scotland Onze-Lieve-Vrouweuisland 2,857 35 Iona 2,777 137,934 f. 13 0. DIOCESEN VAN ITALIË Voor de meeste bisdommen behooren de ontangsten tot 1871. De cijfers der eerste kolom duiden het bedrag der ontangsten aan vóór het verlies ontstaan uit de omwisseling van Italiaanse kerkboekje in franse munt aan. Diocesi di Bari, C72 80 572 r. 80 c. — Bisseglia. 25 20 22 95 — BISEVENTO, 257 50 234 35 — Cerclo 124 — 112 90 — Calanastro. 110 25 100 35 — Cava 390 — 355 — Cassanolamare 168 20 153 10 — Cassano 38 — 34 58 — Chieti 292 — 265 80 — Castel 323 — 293 10 — Gerace 155 — 141 10 Ischia 472 55 385 70 Lecce 698 40 547 50 Lecce 514 — 467 75 Licata 100 — 91 50 — Mileto 850 — 768 50 — Montevergine 69 — 62 80 — Molfettese 152 15 138 65 464 — 422 24 IN USC 293 — 267 — Bologna. 4.700 — Capua 280 — CAVALCANTE. 6.641 08 — Camerino 600 Cerclo di Fabriano 100 — 11,767 f. 25 c. Transport. 11,767 f. 25 c. Diocees van Claudio 100 Citta di Castello 650 Citta della Pieve 350 Civita Castellana 394,93 Cornello 113 Fulvio 87,69 Faenza 703 Fano 550 Ferentino 800 Fermo 1,210 Ferrara 1,233,78 280 Forli 410 Forlimpopoli 52,20 Fossonbrone 130 Frascali 160 Ghillio 226 Imola 2,055 Iesi 305,40 Lorello 300 Macerata 307 Malelici 630 Monello 182,20 MonlelFtre 750 Montefiascone 216 Narni 52 Nuovo 530 Nurcia 393,10 Orta 400,10 Orvieto 500 Osimo 310,44 Palombara 170,98 Perugia 1,494,52 Pesaro 650 Piperno 86,50 Poglio Mirteto 50 Recanati 304,14 Rimini 1,229,80 Ripatrasone 250 Diocees van Sarsina 20 Sarsina 260 30,605,03 Hieronder een gift van 233 fr. Transport 41,888,68 Diocees van St. Gallus 4,160 Isonzo 4,267,901 Sion St. Mauricius 2,000 Kanton van Tessin 1,899 54,215,58 Uit verschillende streken van het Noorden 600 fr. AZIË. Diocees van Smyrna 1,230,00 Scio 144 Eiland Candia 200 Ap. prefektuur van Trebizonde 672 Ap. delegatie van den Libanon 870 Patriarchaal van Jerusalem Heilig land 733,50 895 Eiland Cyprus 161,50 Apost. vic. van Mangalore Kandh Malai 204 Pondicherry 1,214,70 Jaffna 1,897,50 2,426,20 Agra .... 1,600 Colombo .... 1,292 10 Dacca .... 710 Hyderabadi .... 250 Madras .... 2,078 28 Mysore .... 1,173 80 Burma .... 100 Westelijk Cochinchina .... 209 70 12,859 f. 58 c. AFRIKA. Diocese van Algiers 7,210 f. 20 c. Consolinne .... 6,425 Oran .... 3,400 17,035 f. 20 c. Transport .... 17,035 f. 20 c. Apostolische vicariaat van Tunis 1) .... – Apostolische Prefectuur van Tripoli .... 568 Apostolische Vicariaat van Egypte .... 1,500 Apostolische Vicariaat van Senegal .... 200 Kust van Benin .... 216 65 Eiland Nossi-Bé .... 125 Diocese van Port Louis .... 5,147 20 Diocese van Sint Denis .... 3,088 20 Apostolische Prefectuur van Zanzibar .... 60 Seychelles eilanden 2) .... 27,940 f. 25 c. AMERIKA. DIOCESEN VAN NOORD-AMERIKA Canada. Diocese van Quebec .... 43,954 f. 50 c. St. Gennadius in Binômski 3) .... 6,647 - Diocese van Drie Bivieren .... 15,600 Tobacco 4) .... 2,573 75 Aristat .... 3,000 Charlottetown 5) .... 3,635 St.-Jean in New Brunswick .... 1,365 St. Pierre en Miquelon .... 500 VEREENIGDE STATEN. Baltimore .... 3,415 40 Woedeling Carolina .... 104 Erie .... 136 80 Harrisburg .... 109 44 Philadelphia .... 47 42 3,813 f. 06 c. 1) 504 fr. 80 c., na de sluiting ontvangen, zullen op 1873 gebracht worden. 2) Een som van 900 fr. 40 c. te laat aangegeven, zal in de rekening van 1873 worden vermeld. 3) Hieronder 2,827 fr. van 1871. 4) Hieronder 1,560 fr. 75 c. van 1870 en 1871 ontvangen. 5) Ontvangsten van 1871; die van 1872, ten bedrag van 11,000 1 laat aangegeven, zullen in de rekening van 1873 vermeld worden. Transport . 3,813 f. 06 c. Diocees van Pilsburg 157 78 Kiclimond .... 635 53 Savannah 3,375 98 St. Augustine.... 856 Wilmington .... 567 77 Connecticut .... 4,714 39 Cleveland .... 729 60 Delphi .... 10,402 97 Fort Wayne .... 288 Louisville 538 08 Vincennes .... 2,289 12 New-York .... 11,724 21 Albany 3,668 38 Boston ..... 1,463 66 Brooklyn ..... 1,699 10 Buffalo 1,153 26 Burlington .... 476 98 Newark 6,746 97 New-Orleans . . . 3,043 95 Galveston. .... 2,325 90 Little-Rock .... 696 77 Mobile 2,262 67 Malachite 1,153 30 Plattsburgh . . . 3,404 34 Natchez .... 431 80 St. Louis .... 2,178 60 Arizona .... 2,296 30 Chicago .... 45 78 Dubuque .... 658 Kansas .... 354 56 Milwaukee .... 1,276 57 St-Paul 375 San-Francisco .... 750 Grass Valley . ... 3,512 34 Montreal .... 1,346 10 MEXICO. Diocees van Mexico 300 Xalapa ..... 156 DIOCESEN VAN ZUID-AMERIKA. GUYANA. Bisdom van Port-d’Espagne . . . 1,460 Basse-Terre ... 5,000 St Pierre-Martinique . . 11,000 Port-au-Prince I) . . 3,871 96 Havana 2) ... . 18,205 35 201,418 f. 38 c. DIOCESEN VAN ZUID-AMERIKA. GUYANA. Bisdom van Port-d’Espagne . . . 1,460 Basse-Terre ... 5,000 St Pierre-Martinique . . 11,000 Port-au-Prince I) . . 3,871 96 Havana 2) ... . 18,205 35 201,418 f. 38 c. Apostolische Prefektuur van Cayenne. 1,100 fr. - c. Apostolische vicaris van Britse Guiana. 27,30 BRAZILIË. Diocees van Bahia 1,825 fr. 69 Rio-Janeiro 1,919 fr. 25 Rio-Grande 49 fr. Sao Paulo 680 fr. 40 URUGUAY. Diocees van Montevideo 2,974 fr. 55 ARGENTIJNSCHE REPUBLIEK. Diocees van Buenos Aires. 6,337 fr. 26 Coro 13,457 fr. Salta 273 fr. CHILI. Diocees van Santiago 17,594 fr. 40 La Concepcion 1,873 fr. 92 Serená 302 fr. 04 48,213 fr. 81 c. Hieronder begrepen 479 fr. 30 c. aan 1871. Gift van een priester uit het bisdom van Tarapacá. Hieronder eene gift van 185 fr. 80 c. aan Mexico. Rosa Chaves aan Cordoba. PERU. Transport 48,213 fr. 81 c. Diocees van Lima 11,479 fr. 10 Arequipa 23,50 Cuzco 376 fr. Trujillo 526 fr. 40 ECUADOR. Diocees van Quito 15 fr. Guayaquil 1,100 fr. DIOCEES VAN GRENADA. Diocees van Carthagena 625 fr. 88 Medellín 434 fr. 63,028 fr. 69 c. OCEANIE. Diocees van Hobart-Town 471 fr. 20 Apostolische Vicaris van Nieuw-Caledonië 1,038 fr. 20 Diocees van Pari 275 fr. Apostolische Vicaris van de Sandwich-eilanden 2,100 fr. Diocees van Tahiti 2 fr. cn Wellington 1,112 fr. 60 c. 5,764 fr. c. Deze som is wijgroependelijk verschuldigd aan de Dames der gedurende Aanbidding, gevestigd door den E. P. Donat, van de Congregatie der HH. Harten. De ontvangst is aldus ingekomen. soldaten, slagtoffers des oorlogs of der koorts. Waar de muren nog overeind staan, leest men op de vakken de namen van velen, die deze streken bezochten. Naast die van Mgr Bonnand, een mijner eerbiedwaardige voorgangers, bevindt zich ook de uwe; in 1858 zijn zij neergeschreven. „Eene goede dagreis bracht ons van Gengy naar Tirounamaley over. Deze stad is geheel heidens en opmerkenswaardig om haar aanzienlijke en talrijke pagoden. Wij bezitten nogtans dicht bij de stad een nederig heiligdom, waar enkele christelijke families den ware God komen aanbidden. „ Wanneer men Tirounamaley achter den rug heeft, komt men, na eenige uren gaans door de bergengten, in woeste en onbewoonde bosschen en bijna een geheelchen dag is men verplagt zijne reis in die eenzame streek door te zetten. De stroopbenden, die zich van tijd tot tijd door die bosschen doorkruizen, zorgen er voor, dat enige wapenen bij den doortogt niet overbodig zijn, en dat het raadzaam is troepsgewijze te reizen. "Gij weet, hoe die struikroovers hier hun bedrijf uitoefenen; op de twee heuvels die de bergengte, waardoor de reizigers hunnen togt nemen, bestrijken, zijn zij bij benden verenigd, en den eersten den besten, die zich vertoont, begroeten zij met een hoop steenen. De ongelukkige aldus overvallen roept genade, en biedt alles aan wat hij bezit om niet gesteenigd te worden. Van iedere bende nadert een der roovers, die den onvoorzichtige uitplundert, hem de handen op den rug bindt en vervolgens aan een boom vasthekt, uit vrees dat hij de tijding van zijn ongeluk verder verspreide en alzoo zou verhinderen, dat nieuwe slagtoffers in hunne handen vielen. Na dit is volbracht, plaatsen zich de roovers wederom op hunnen post en behandelen op dezelfde wijze al degenen, die den doortogt wagen. Zoo de het geheele schiereiland heeft uitgestrekt en bijna overal min of meer aanzienlijke verwoestingen heeft veroorzaakt. Meer in ’t bijzonder echter te Veliore ten gevolge van den doorbraak van eenige vijvers, waardoor het lager gelegen deel van de stad gedeeltelijk overstroomd werd en een duizendtal mensen verdronken. Ook eenige christenen, doch slechts vijf of zes, waren de slagtoffers van dit ongeval. „Te Covilour zagen wij ons met een vijftal medebroeders vereenigd: de EE. HH. Brisard, uit het bisdom van Nantes; Thobois, uit het bisdom van Kamerijk; Kiss, uit het bisdom van Straatsburg; Thirion, uit het bisdom van Langres, missionaris van het district; en uw dienaar. De godsvrucht der gelovigen dezer statie is u bekend en uw naam is er niet vergeten. Hoe ijverig waren die brave lieden om het bezoek van hunnen bisschop te benutten, en hoe waren zij er op uit om hem ten overstaan der heidenen alle eer te bewijzen! Al het muziek van het land, al wat de nabuurschap aan trommen en krijsende instrumenten opleverde, was voor den dag gehaald. Die musikanten, welke, terwijl zij op hunne trommen ronkten en uit hunne koperen instrumenten bliezen, voor ons dansten en allerlei sprongen maakten, waren bijna allen heidenen. Uit alle dorpen stroomden de lieden samen. Covilour is op den oogenblik van meerderen omvang dan in uwen tijd; Contemparty en Pollapatty hebben nog altijd hunne goede bevolking; Sorcapetty bezit nog altijd honderd christen families, zoodat ongeveer vijf honderd inwoners, die allen katholiek zijn. De andere naburige plaatsen van Covilour hebben allen een kleine kapel, doch voor het ontvangen der H. sacramenten begeven zij zich naar de hoofdkerk. "Hoewel wij met ons vijven te Confolens aanwezig waren, ontbrak ons het werk niet; gedurende tien dagen hoorden wij van meer dan duizend personen de biecht. Men kan niet zeggen, dat het menschelijk opzicht die godvruchtige neofieten terughoudt om te midden der heidenen de plagen hunner godsdienst in beoefening te brengen. Overigens zoudt gij deze statie ter naauwernood herkennen. De E. H. Thirion heeft ze in eenen nieuwen toestand herschapen, wat hem te gemakkelijker viel, daar hij slechts met een derde van uw vorig distrikt belast was. Een grote en sierlijke kerk voor meer dan duizend gelovigen; een zeer doelmatige woning, hoewel wat te veel door de ratten bezocht; een klooster van inlandsche religieuzen van het H. Hart van Maria voor de opvoeding der meisjes; schuilplaatsen voor pelgrims en vreemdelingen, die in menigte en van verre derwaarts komen om de paaschfeesten bij te wonen, uitgestrekte gronden tot onderhoud der kerk; dit alles is zijn werk, dit alles heeft hij veranderd, versierd en verrijkt. "De christelijke bevolking, aan deze statie onderhoorigh en bijna geheel in de naburige dorpen gevestigd, beloopt ongeveer achttienhonderd zielen. Zij scheen mij over 't algemeen godvruchtig, goed onderwezen en zeer gehecht aan godsdienst en priester. Wanneer de missionaris zich naar een dorp begeeft, komt de gehele christelijke bevolking toegeloopen om zijn zegen te ontvangen, de mannen diep neergebogen, de vrouwen geknield, en de kinderen, altijd hier talrijk en slecht gekleed, dansende en jubelende. Allen roepen dan gezamenlijk met luider stem : Glorie zij aan God, mijn Vader! En met blijdschap en liefde spreekt de priester zijn zegen over hen uit." „De E. H. Thirion, die sinds een aantal jaren zijn zorgen aan deze bevolking besteedt, verdient onder alle opzichten deze verknochtheid door zijn ijver, door zijn opofferende toewijding en door alle soort vruchtbare grond en overvloedig water. Zoo de koortsen hier geen hinderpaal worden, is het te verwachten, dat wij daar eenmaal een christelijk middelpunt zullen bezitten, want de voorspoed der tegenwoordige kolonisten zal anderen herwaarts lokken. Heidenen hebben reeds het verlangen te kennen gegeven zich bij hen aan te sluiten en christenen te worden, zoo men van eenigermate te hulp komt. De stichting van nieuwe christelijke dorpen houdt mij sinds mijn verheffing tot de bisschoppelijke waardigheid geheel bezig. Bij mijn tochten door het land, en bij het nagaan van den oorsprong, de ontwikkeling en den tegenwoordigen toestand der christenheden, heb ik opgemerkt, van den eenen kant, dat sommige kasten met buitengewone snelheid vermenigvuldigen, bij voorbeeld de Télougouner van bet noorden en de Vanniers (over het algemeen, de geheele groote afdeeling der Pallys). Dorpen, die vóór dertig of veertig jaren met acht of tien families gesticht werden, tellen er nu over de honderd; en bij gevolg ontbreekt hun de grond in de streken, waar zij zich eertijds gevestigd hebben. Van den anderen kant, treft men nog aanzienlijke ruimten aan, dikwijls van oude en verlatene dorpen, die het niet moeilijk zou vallen wederom te bebouwen. Van deze gedachten doordrongen, deelde ik, nu twee jaren geleden, mijn gevoelen hieromtrent mede aan den E. H. Bolard, een ijverig missionaris van Besancon, die hiermede een eerste begin gemaakt heeft in de vallei van den Chéjarou, nabij Cortampsey. Ter plaatse van een oud en verlaten dorp, welks gronden met bosschen overdekt waren, heeft hij bij een twintigtal families Télougouner gevestigd, die een wonderbaarlijk voorspoed genieten. De E. H. Thirion heeft van deze zijde hetzelfde verrigt met de Vanniers en Vannars. "Het is duidelijk, dat men enige uitgaven voor dienst, die hen in zich opneemt, hen als broeders behandelt, en, onder het geestelijk opzicht, henzelf stelt met diegenen, voor wie zij beven. Zij hebben dus achting voor ons, en zo wij al met hen te kampen hebben, zo is dit niet om hun vooroordeelen te overwinnen, maar om hunne ondeugden weg te nemen. Ik heb een inlandsch priester, de goeden Pater Aroulmarianader, belast zich meer bijzonder met deze ongelukkigen bezig te houden. Zijn ijver is niet zonder goed gevolg gebleven, en hij heeft de troost mogen smaken van een groot aantal bekeeringen. Daartoe waren hem enige hulpmiddelen noodig, die ik hem door tussenkomst eener liefdadige ziel heb mogen ter hand stellen. De Pater heeft een feest vastgesteld, dat al de Sakkilis uit de nabuurschap naar de kapel heen voert, die voor hen te Toudoupakkam is opgericht. Naar indiaansch gebruik worden er op dit feest altijd bengaalse vuren, vuurpijlen en ander kunstvuurwerk ontstoken, daarbij heeft er dan processie plaats met flambouwen, waarbij men de beelden der H. Maagd en der Heiligen in plegtigen optogt rondom de stad draagt. Ik kom te Silonveipaleam terug. Volgens de beschrijving, die de Christenen mij van hunnen toestand, van de hulpbronnen der plaats en van de gesteldheid der heidenen, gedaan hebben, geloof ik dat, met behulp van enige bijdragen, deze christenheid weldra een degelijk bestaan en een snelle ontwikkeling zou bereiken. Ik heb daartoe mijn bijstand aan den E. H. Thirion beloofd; doch ik zelf heb grote behoefte aan hulp. Daarom neem ik de vrijheid u deze onderneming aan te bevelen. „Nog eene andere houdt mij voortdurend bezig: namelijk de verlossing der Vannars (bleekers). Gij kent den droevigen toestand waarin arme lieden en daarom zult gij zonder moeite het woord verlossing begrijpen, dat ik ten hunnen opzichte bezig ben: bij huisgezin in de heidensche dorpen verspreid, en bijna verplicht door hunnen staat en dat helsche gebruik, hetwelk alle zaken in dit land regelt, om in zekere omstandigheden tot de dienst der afgoden mede te werken, tenzij het hoofd van een welwillenden stam hen daarvan ontslaat, loopen de grootste gevaren voor de zaligheid hunner ziel. En nogtans, door een bijzondere genade van God, blijven zij christenen en zeer gehecht aan godsdienst en priester. Men telt hen bij honderdtallen tusschen deze plaatsen en Tiroupattour. Wat voor hen te doen? Om te beseffen door hunnen ongelukkigen toestand en begeerig hen daaruit te redden, had reeds de E. H. Thirion, toen hij het distrikt Tiroupattour bestierde, te Outtangarei een terrein aangekocht om hun een kapel te bouwen. Ik heb gesloten de uitvoering van dit plan door te zetten. Men zou nog een andere kapel behoeven tusschen Outtangarei en Tiroupattour in de nabijheid der bergen, waar zich nog een groot aantal dier arme lieden bevinden. Eindelijk zou nog een derde kapel noodzakelijk zijn tusschen Tinneoudricottelai en de rivier Ponnaru, waar zich ongeveer dertig families bevinden. Elke deze kapellen behoeft voorzeker geen kunststuk te zijn; maar nu altijd zijn de honderd francs van nood, die gij zelf voor twaalf jaren besteed hebt, om die van Tirupattour op te rigten. „Die laatste Vanars doen een voorstel dat meer doortastend en beter is, indien het slaagt. Ten einde zich aan het gevaar te onttrekken van deel te nemen aan de dienst der afgoden, drukken zij het verlangen uit hun vak van bleeker te laten varen en zich als landbouwers te vestigen. Maar zij vragen natuurlijkerwijze eenige hulp om een kar en ossen te koopen, ten einde zich gedurende de eerste maanden te voeden en zich hutten te bouwen. Een voorschot van honderd francs per familie kan hierin voorzien; en ik zal er die gaarne aan opofferen, zoo de liefdadigheid mij die bezorgt. „Na al die afwijkingen heer ik tot het verhaal mijner rondreizen terug. Van Kettempatty hebben wij ons naar Nelliimarapatty begeven, waar wij drie dagen hebben doorgebracht. De christenheid bestaat uit vijftien tot twintig families van de adellijke kaste der Mondelissen. De heidenen omringen hen van alle kanten, maar zijn hun niet vijandig. Eertijds woonde daar een katholiek opperhoofd van tamelijk veel invloed; hij heette Souceimanacaren (het opperhoofd Josephus) en zonder twijfel hebt gij hem gekend. Zijne familie leeft nog altijd zeer deftig. Met behulp der christenen heeft de E.H. Thirion in dit dorp een vrij nette kapel en woning voor den missionaris opgericht. "Wij verlieten Nellimarathumpatty om ons naar Morappour te begeven. Wij bezitten daar geen kapel; enige christelijke families, in de nabuurschap verspreid, begeven zich naar de dichtst bijgelegen statie. Te Morappour namen wij plaats op den spoorweg die, hoewel al sinds verscheidene jaren in het zuiden van het schiereiland aanwezig, nog altijd den blinde verbaas en bewondering wekt. Toen ik op zekeren dag een voerman vroeg, wat de heidenen van zijn land er van dachten, antwoordde hij mij heel eenvoudig, dat verscheidene van hen, wanneer zij den trein langs hun dorp zagen voorbij snellen, nederknielden en dien aanbaden. En als ik hem de reden hiervan vroeg, zeide hij mij, dat rijtuigen, die zonder ossen of paarden voorwaarts gingen, slechts goden konden zijn." „De stoom, door de Engelsen op deze ver-wonderde bodem overgebracht, liet ons weldra aan de station van Meliabouram gevoerd, waar wij den trein verlieten. Daar bestaat een nieuwe christenheid, die gij waarschijnlijk niet kent. Zij heeft zich gevormd uit de bedienden der ingenieurs en der compagnie van den spoorweg, die van alle zijde herwaarts gekomen zijn, en uit nieuwe christenen van alle kasten. Zij bezit een kleine kapel en telt ongeveer tachtig katholieken, waarvan een gedeelte uit het heidendom bekeerd zijn. Het is niet veel; maar ik geloof dat Mallabouram bestemd is om een belangrijk christen middelpunt te worden. In de nabijheid van een station van den spoorweg en bijna te midden van een schoon door de bergen gevormd bekken gelegen, is hetzelfde door oude en nieuwe christenen omringd, waarvan het station van den spoorweg daar natuurlijker wijze het middelpunt maakt. Dit nabij bevindt zich Paliajetty, van waar ik u schrijf; niet verre ligt Tingaricottel, en aan de overzijde van den berg het station Covilour met een talrijke katholieke bevolking. Maar te Mallabouram zouden wij een grotere kapel en een woning noodig hebben, waar de missionaris tijdens zijn bezoeken zich kon huisvesten. „Van Mallabouram begaven wij ons naar Paliajetty, dat vast aan den voet der bergen gelegen is. Dit dorp telt een christenheid van ongeveer honderd zeventig zielen met een kapel en kleine woning. Wij hebben de christenen van Tingaricottel en de Vannars der omstreken derwaarts geroepen, die op zeer troostvolle wijze aan ons verzoek beantwoord hebben. Op die verschillende plaatsen hebben wij een groot aantal neofieten aangetroffen, die door den E. H. Gouyon, uw ijverige voorganger, door den E. H. Thirion, uw opvolger in dit district, tot het ware geloof gebracht waren.
17,579
MMIISG06:001104014:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Friesch volksblad, jrg 1, 1877, no. 41, 08-04-1877
null
Dutch
Spoken
7,174
12,563
No. 4S. Zondag 8 April Ê877. Eerste Jaargang. Dit blad verschijnt eiken Zondag. Prijs per half jaar ƒ2.—, franco per post door geheel Nederland. Uitgevers en Redacteurs: O. S rI! 12 Xj Ij II5T Gr "W* EL F , te Tjuni, en "WALING- DIJKSTRA, te Holwerd. Agent: li. KUIPERS, Boet handelaar te Leeuwarden. Brieven, ingezonden stukken, enz. franco te adresseeren aan een der Uitgevers. Advertentiën aan den Agent. Prijs der advertentiën 50 ets., zoolang ze niet meer dan 7 regels beloopen. Elke regel meer kost 5 ets. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. MODE. Paschen kwam toch wat al te vroeg, 't Was geen geschikte tijd, om zich in den Paaschpronk te steken. Alle dagen even regenachtig; neen, 't was beter om tnaar tot Pinksteren te wachten. Hoewel nu uitstel hier geen afstel is, toch was het voor de kooplui in manufacturen juist niet aangenaam, telkens bovenstaande redeneering te hooren. De concurrentie is groot. Wie van alle pakkedragers zal hier, wie dadr het juiste oogen,blik treffen, om een goeden slag te slaan? Een oud vrouwtje liep vooi eenige dagen door de straten van Leeuwarden, tiaar geboortejaar viel no2 in de voriae eeuw. In hare w O i-/ kleeding was onmogelijk een spoor te vinden, dat er op wees, dat een naaister uit onzen tijd fr een hand aan had gehad. Misschien maakte deze en gene, die haar zag, de opmerking, dat z'j eigenlijk een plaatsje verdiende op de historische tentoonstelling. Maar 't hinderde haar niemendal. Zij was misschien in geen vijftig jaar in de stad geweest. En nu, nu zij door familie-omstandigheden daar moest zijn, nu wilde zii onk nniT pens He stad door. Is 't vreemd. dat zij geen oog had voor de nieuwsgierige blikken, voor den spotlach op menig gedicht van de kinderen dezer eeuw? Zij kende Leeuwarden niet meer. Vol verbazing beschouwde zij de prachtige modemagazijnen, die schoone winkels vol allerlei weelde-artikelen. „Dat 's maar winkel aan winkel", zei ze, „de een al mooier dan de andere , maar waar leven die menschen allemaal van?" „Van de gekken", zei de persoon, die haar vergezelde. „Maar dan mogen alle Pi'iezen wel gek zijn," merkte zij op. „Zie", vervolgt zij, — en 't, blijkt nu, dat zij boerin is, — ik had verleden week een rier, dat heelendal onder de luizen zat: 't beest kon er 'liet van groeien; maar ik geloof nu, dat dat rier niet zooveel overlast van ongedierte had, als Friesland van kooplui." Ho, ho, beppe! zegt de man. die nn bleek haar kleinzoon te ziin. .,tiu gaat het weer al te hard, niet?" „Te hard? Maar jongen, houden die kooplui de boeren niet heelemaal kaal? Ik begrijp er nu wat van. Ik zie als ik thuis zit, soms op één dag wel een stuk vijf zes van die pakkedragers 't pad langs gaan. Zij komen bij mij niet, och, wat zouden ze bij mij doen, maar al dat juffergoed, dat hie r °p straat loopt, heeten 't geen boerendochters F ja, ik wil het wel gelooven, dat er zoo dikwijls een boer bij mij komt, om geld te leenen." „Och beppe, je wordt oud, je weet niet meer wat er in de wereld te koop is." „Daar heb je 't. Neen, ik weet niet meer, Wat er al in de wereld te koop is. Maar de duivel mag ook weten, wat rommel hier al niet voor die groote ruiten staat. Wat wordt er al niet uitgevonden! Kijk me dit eens aan!" En daar stond liet vrouwtje weer. Maar wij laten haar nu staan, 't Is geen mensch om mee te praten. Zij behoort niet in deze eeuw thuis. Wat toch een onzin! Terwijl zij daar die bevallige winkeldames, die gladde nette winkelknechts voor oogen had, zoo maar op eens aan ongedierte te denken, hoe is 't mogelijk! Niet waar, jonge jufvrouw? — ik bedoel hier eigenlijk een boeremeisje, maar ik ken geen anderen titel voor haar, — niet waar, jonge jufvrouw? gij ziet steeds met verlangen de pakkedragers t.o gemoet? Gij zijt nieuwsgierig naar.de nieuwste stalen ; gij wilt graag weten, wat de mode dit jaar voorschrijft, 't Is voor u een genot, in de staalboeken te bladeren, 't Is vrij wat aangenamer werk dan naaien , breien , kousenstoppen .... wat zeg ik? Vergeef mij, ik vergiste mij. De oude vrouw met haar ouderwetsche ideeën zat mij nog in 't hoofd; ik weet, dat gij u over dag met haken, kuoopen, borduren enz. amuseert. Maar 't bekijken van 't staalboek is toch ook nog amusanter dan borduren; 't geeft nog meer genot dan 't pianospel, dat toch ook al vervelend wordt- En als gij dan eens vindt, wat gij zoekt, zoo'n beelderig staaltje voor een jurk of japon of hoe ge 't wilt noemen, dan, neen, dan moogt gij uwe toestemming niet weigeren, moeder? Neen, moeder geeft hare toestemming. Moeder begrijpt, dat hare dochter mee moet kunnen doen. 't Was immers dwaas, dat ik aan 't slot van 't vorig hoofdartikel de huismoeders verzocht, eerder aan de eischen der maag dan die der mode toe te geven. Het kleed maakt den man, en men moet huilen met de honden, waarmee men in 't bosch is. Men moet toch een beetje zijn staat ophouden. Als de man aanspraak heeft op den titel van mijnheer en de vrouw op dien van jufvrouw, — en welk echtpaar kan in onzen tijd daarop geen aanspraak maken ? — dan moeten de kinderen wel als jongeheeren en jongedames voor den dag komen, d. w. z. gekleed gaan zooals de modeplaten het voorschrijven. En dan doet het er weinig toe, of men gekleed of wel half ontkleed is; men is dan mooi. Want mooi en naar de mode beteekent precies evenveel. Wie durft zich tegen de wetten der mode verzetten? Lieve Hemel! dan noemen wij ons nog ook gaarne vrije Friezen! Zeker vrij zijn wij: onze staatswetten belemmeren ons al heel weinig in onze bewegingen, in ons doen en laten. Maar de mode, is zij niet tiranniek? En hoe kan zij dit zijn? Vader Camphuizen geeft er het antwoord op: „De mensch van ware deugde leeg En vol van sotte lust; Zich zelf en andren in den weeg, O » Vermoordt zijn eigen rust." Waarachtige zielenadel, een rein hart cn een helder hoofd .worden te weinig op prijs gesteld, 't Mag ons niet verwonderen. Het peil der algemeene ontwikkeling staat te laag. Luister eens naar de praatjes, die gij op reis in den regel moet aanhooren. Gij hoort honderden malen dezelfde opmerkingen over 't weer, over 't lastige en schadelijke van den aanhoudenden regen. Nu ir^ 't toch zeker, dat allen even goed weten of 't regent, dan wel of 'teen mooie dag is. Men zegt, dat de dieren ook zekere taal hebben in de verschillende geluiden, die zij uitslooten. Ik heb wel eens gedacht, dat vele menschen wel met zoo'n eenvoudige dierentaal konden rondkomen, omdat hunne gedachten al heel schaarsch zijn. Ja, 't peil der algemeene ontwikkeling staat laag; de meesten onder de zoogenaamde denkende zedelijke wezens vergapen zich aan den schijn. „Vol van sotte lust", zegt Camphuizen. Zoolang de menschen niet gevoelen, dat hij de meeste is, die aller dienaar is, zoolang er geen liefde in de harten woont, eene liefde, die ons doet deelen in de vreugd en de smart van den naaste, zoolang zal de mode heerschen, zoo¬ lang'zal men beproeven het eigen ik te streelen door op middelen te peinzen om zijn gelijke te overvleugelen. „Dan zal de mode er wel altijd blijven." Zeker, doch hare macht vermindert naarmate de ware beschaving toeneemt. Nu zitten vader en moeder er over te denken , hoe zij 't moeten aanleggen, om hunne dochters aan den man te helpen en een goede partij voor haar te vinden. Zij pronken haar op, zooals 't oogenblik mooi noemt, laten haar in de wereld zien, doen zich voor als groote lui. Misschien zijn vader en moeder nog wel overgelukkig, als zij een der meisjes uithuwen, haast zou ik zeggen verkoopen, aan een rijken lichtmis. Zou 't meisje ook gelukkig zijn als vrouw ? Hier is een flinke jongen uit den werkenden stand. Hij is knap in zijn vak. Hij wil hooger op. Hij zoekt zich eene vrouw, neen, niet uit zijn stand. Hij kan wel beter aankomen. Hij gaat een trap hooger zijn geluk beproeven, 't Is toch een pleizierig geval voor hem , meer te vermogen dan zijns gelijken. Hij wordt door dezen benijd. Een meisje met wat geld; een meisje met fatsoenlijke manieren, met kennis van modeplaten, met kennis van, ja, misschien wel van alles behalve van de huishouding. Hij trouwt; is in de wolken van vreugde. Zou men niet mogen zingen: „Maar 't zal niet lang meer duren?" „Als de menschen maar wijzer worden!" Jammer, dat de wijsheid doorgaans te laat komt, jammer dat de lessen der ervaring dikwijls zoo duur zijn. Het spreekwoord zegt: „Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht." Er was reeds veel gewonnen, als men in staat was, eens met onbeneveld oog rond te zien in 't leven om ons heen. Men zou dan zien, dat het den zelfzuchtigen gaat als den jeneverdrinker: hoe meer hij drinkt, hoe dorstiger hij wordt. Hwet Nys. VIII. Hwet scil ik nou yette sidze feu de foardrag?ry fen Gerdes en Zylstra? — Ik mat sidze, dat ik der oer bisoude, do 'kit mei inïn eigen earen oanheard hie, dat alde forhaeltsjes, üt alde boeken by n oar helle, lor wier bard oan de mensken utfeild waerden. Hja wirde derby skikt en ploaid nei it doel, dat men der mei op 't each het, en opskilaere mei geastelike kleuren, en den matte se tsjinje om de kreft fen 't gebed to biwizen, en sjen to litten ho 't de frommen ünder de bysündere hoede steane fen't Godsbistjür. Sa wirde den de ünkindige bikrompene mensken forsterke in hjar bygelovige miening, dat hja üs Ljeaven Hears hinnepikjes benne en alle ljue, dy 't net leaue hwet Gerdes en sin maten for wierheid forkindigje, — Ongelovigen en forskoppelingen. — En derfor matte nou bvsündere skoallen oprjuchte wirde en dominyskwekeryen, sindingsfeesten en jongelingsforienigingen en al sökke dingen mear. — Né hou, dat spil is, leau ik, mei al dy oaren ek al ien fen de middels om de twadracht ünder de greate heap geande to halden, oars sein, it wetter grünich to meitsen , der 't de geastelike oanfierders in fiskje wolle. Dy 't min skrjuwen oer 't Sindingsfeest to Assen [Fr. Vollcsbled no. 2—7) lezen het scil witte, dat 'k der'in in teltsje meideeld ha, dat troch ien fen de sprekkers der ek al for wier bard opdist waerd, fen in fromtne münts in in kleaster. Nou, dat selde forhaeltsje liab ik letter fün in in ald boek fen Pater Abraham fen Sint Clara. — Pater Abraham, dy 't roomsk wier, het it stikje mei roomske kleuren skildere, dat sprekt fen seis, de sprekker op 't Sindingsfeest tortelde 't sa gereformeerd kristelik as 't koe. Mar Pater Abraham het al for great hündert jier libbe— en dus dat stikje earder forteld as minhear de Bruin. Dy pater het in hele bulte boeken skrjuwn en as de hearen Gerdes en oaren ris om teltsjes forlegen reitse mochten , den kenne se der wol to kar gean. Pater Abraham het se by de bult. — Ik scoe hjar yette wol mear fen dy alde boeken mei wünderlike forhalen oanwize kenne, — as se dat fen my ha woenen. De Honderdtallen fen Schmid koene se ek wol brüke. Dat benne nou mar skoalleboekjes, mar dat is minder. Ik tink net, dat se op 'e bysündere skoallen brükt wirde en de hearen witte wol ho't se de teltsjes oppronkje matte. Den koene se ris wer mei hwet ny spil foar 't Ijocht komme. Mar 'k hab fornomd, dat dy foardragery fen' brerdes en Z/ylstra in seaite dead krige het. Hja benne der ridlik gau mei ophalden, lichtwol om dat de kristelike Ij'ue der net tsjok nei roannen. 't Makket fen seis al fry hwet forskil, as men om hwet moais to hearren ien of twa kwartsjes jaen mat, of dat men mei 'n heale cent fry komme ken, desneeds mei in knoop of in grindstientsje. CONCURRENTIE. „Hoe duivel! komen ze er toch bij, om mij zoo'n ding te sturen, zei Rornke Simens, „wie kent mij in Parijs?" Romke had zoo'n staalboekje en prijs-courant ontvangen van een der Parijsche winkels in allerlei modeartikelen. Hij kwam om een boodschap bij meester aan huis, en zag daar ook al zoo'n ding liggen. „Ja," zeit meester, „hoe ze altijd achter die adressen komen, weet ik niet, maar daar weten ze wel weg op. En waar 't om te doen is, is duidelijk genoeg." „Ja, dat begrijp ik ook, maar wie zou't vertrouwen?" „Och, vertrouwen, dat wagen de lui al, en 't komt zeker ook altijd terecht; want jaar op jaar komen die dingen weerom, en voor pleizier sturen ze die mooie boekjes niet." „Maar heb je er dan wel eens van gehoord, dat de een of de ander bestellingen deed?" „Wel ja, maar 't bevalt allen niet even goed. De een zeit, 't is best, en een ander, dat hij hier ook even goed terecht kan." „Zoo, ja, dat denk ik ook al. 't Is allerbest voor de modegekken. Dan zijn ze zeker, mode de Paris te krijgen. Mijn vrouw zei al, 't was toch alles heel goedkoop, maar ik zei, er moet toch heel wat verdiend worden aan dat goed. Zulke mooie boekjes maar rondsturen? — „Maar die boekjes kunnen ze goedkooper rond¬ sturen dan reizigers. Onze winkels hebben van die staaldragers, — pakkedragers zijn't eigenlijk niet meer, — en die moeten ook nog al wat verdienen." „Dat zou 'k denken." „Ja, 't is zoo, staaldragers zijn 't nu nog: dat volk wordt hoe langer hoe luier. Drie a vier huizen doen ze op het best op een danaan. Zij leven als heeren in de herbergen, of liever in de logementen, en laten zich van 't eene dorp naar 't andere rijden. Ja, ja, dat moeten wij ook betalen." „Dan lieert zoo 11 fanjsche winkel nog wat voor. Wat daaruit komt wordt contant betaald, en hoe dat hier is, weet je wel." „Of ik het weet. Toen met de FranschDuitsche oorlog er van gepraat werd, dat wij wel eens onder de Pruisen konden komen, heb ik al gezeid , dan verandert het niet veel, want daar zitten nu al een hele boel lui onder de poepen." „Nu , dat sturen van die boekjes, dat zoeken van bestellingen, lijkt hier nu ook wel wat op een soort Fransch-Duitschen oorlog." „De kooplui hier zullen er geen pleizier aan hebben." „Dat kunt ge denken. Als men 't Vaderland gelooven mag, klagen de kooplui in den Haag niet een beetje. Zij zijn, zooals-wij reeds zagen, dan ook wat achterop. Vooreerst is 't altijd beter, omdat het uit Parijs komt, en dan geen borg. De winkelier moet maar betalen. Zijn huis staat hoog in de grondlasten; hij betaalt enorm in het personeel ; zijn winkelhuis is in de huurwaarde hooger aangeslagen dan een woonhuis op gelijken stand, ofschoon de winkel niets bewijst voor de gegoedheid van den winkelier; voor inwonende bedienden moet hij belasting betalen, en hij moet nog dienstboden eerste klasse bovendien houden om de bedienden te bedienen; hij kan zich niet roeren of de zetters voor het patent zijn bij de hand. Hij betaalt invoerrechten van alle van buitenslands komende goederen, die niet zijn vrijgesteld, onverschillig of hij ze coulant verkoopt -of bij de periodieke opruimingen moet geven voor tgeen er voor geboden wordt. Jtiij moet meester zijn van zijn huis en betaalt bij het koopen de zware overgangskosten van een koopsom, welke dikwijls ten deele voor de aau het huis verbonden nering gegeven wordt. Om ruimte van kas te hebben moet hij gewoonlijk zijn huis met hypotheek bezwaren en ook daarvoor een paar procent aan het rijk en den notaris betalen. ' Provinciën en gemeenten heffen hooge opcenten op grondbelasting en personeel; ook in deze lasten staat de winkelier dus in de eerste rijen. Waar de gemeentelijke omslagen steunen op het personeel, draagt hij daarin alweder meer dan billijk is; Eerlang komt er het zegel bij; wel zou ook nu de winkelier bij elke assignatie en quitantie zegelrechten moeten voorschieten, maar hij doet bet niet. De strenge strafbepalingen der voorgestelde zegelwet zullen hem die ontduiking in het vervolg onmogelijk maken. De reden , waarom men de winkeliers zoo zwaar belast, is behalve, dat zij zich altijd zonder morren hebben laten belasten en zich zoo weinig mogelijk hebben doen gelden, om mijnheer A. of B. niet te ontstemmen, — de volgende drogreden , welke men door alle conservatieve dagbladen en vertegenwoordigers hoort uiten: „de winkeliers hebben niets te klagen; zij laten hun consumenten alles toch weder betalen, en dezen betalen hun belasting zoo gaarne en zoo gemak* kelijk in den prijs, dien zij bij den winkelier besteden. Veel gemakkelijker en veel liever dan in directe belastingen, waarvan de opdrijving de rijken uit stad en land zou verdrijven." Deze redeneering mag eenige waarheid hebben, waar alle producenten zich geheel in dezelfde omstandigheden bevinden, zij is geheel onwaar, waar buitenlandsche concurrentie voet begint te krijgen, eii waar de betere vervoermiddelen en goedkoope briefporten en vrachten den consument toelaten zijn goederen, ook bij gering prijsverschil, van elders te laten komen. Mij dunkt, ieder winkelier moet dit inzien. Wanneer hij ook al meenen mocht, dat eenige rijke lui voor flinke directe belastingen mochten gaan vluchten naar goedkoopere plaatsen — wat niet zeer te vreezen is, omdat ook elders aan rijke Hollanders geen vrijdom van belasting gegeven wordt — moet hij toch ook begrijpen, dat hij met hun blijven op zichzelf niet geholpen is, wanneer de consumenten in het algemeen, en de meestgegoeden in de eerste plaats, zooals hun belang medebrengt, de winkeliers voorbijgaan , die op te zware lasten zitten en daarom te groote (bruto) winsten moeten behalen. „Dat is goed gezegd. Men moet de schapen scheeren naar dat zij wol hebben. Niet op een klasse der maatschappij, niet juist op de nijvere burgerij mogen de zwaarste lasten drukken." „Als de burgerij er dan maar aan denkt om mannen naar de Tweede Kamer te zenden , die het belastingstelsel willen hervormen." OAN DE HEAR W. DYKSTRA. Heechaclite Hear en Frjun! It wier spitich dat Jy jisterjün net to Snits wêse koene. Jy hiene wis bledden fol skrjuwe keiul oer 't jinge der barde. De hele tiid tocht ik: Wier Dykstra hjir, den scoene wv wer hwet moais to lezen krye kenne. Mar winskjen holp net, hwent Jy scoene dy juns to Makkum oan 'twird, wist ik wol, derom hoefde 'k net to tinken, dat jy to finen wieren ünder de toalfhündert en sauntich mensken , dy der in 'e greate tsjerke gearkomd wieren, nei 't sidzen fen de ljue. Jy witte fen seis üt de kranten, dat de negersjongers hjar der hearre litte scoene — for in goed doel. Dat wier, om biskaving en kristlikens ünder hjar swarte lans-ljue to forsprieden. For 'tjild, dat hja fen hjar sjongery oersparje, scille se in skoalle oprjuchtsje, der scille den knappe jonges ta learers 111 de godstsjinst en wittenskip oplaet wirde. Alteast sa hab ik it bigrepen üt it jinge dominy Moquette fen Snits sei, do 'ter it spil iepene. In 'e krante wier üs meideeld dat de sjongery om healwei saunen bigjinne scoe en dat men " tofoaren tagong-kaertsjes by alle boekforkeapers in 'e sted krye koene. Ik hie moandeitojiln al in kaertsje, en jisterjün healwei seisen trape ik de tsjerke in, mei 't feste gelove, dat'k tige by tiid to plak wier. Mar och heden! dat pakte oars üt. De ljuwe setten al in 'e tsjerke op krekt as er jild to heljen wier. Ta gelök mette ik in goede kinde, dy holp my goed to plak; wier dat net bard, den hie 'k fest net fölle fen 't spil neifortelle kend. Tröch sin frjünlikëns kaem ik best to sitten in in bank tichte by 't hek. Ik sids der fen 't hek; in frjemdling scoe my dat net neisidze, hwent fen 't hele hek wier neat to sjen. Dat wier mei planken en kleden sa moai wei makke, dat de preekstoel op in soarte fen toaneel like to stean. Efter de stoel wier in trepke, der koene de sjongers by op en del komme. Op dy hichte stiene stoellen for de sjongers. Lik as 'k niis al sei, ik wier tige ier en hie dus fiks tiid om 't gebou ris rQ.u to sjen en mei ien in hele bulte to hearren. Hwent sa giet it mei sokke spillen, men komt er folie to sjen en ek in bulte to hearren. Men koe wol sjen dat it in saek for in goed doel wier. Dominys wieren der rum. De measten hiene ek in great gefolch. Net allenne doch hiene se hjar familie meinomd , mar ek alle frjfinen oanfitere om foaral en biljeaven net wei to bij uwen. Dat dy geastelike hearen infloed habbe op hjar oanhingers, blikte my klear. Ik seach der in boer sitten, dy k der tor ken, dat er net maklik fen in daelder ousjucht, en nen grevel mei musik en sjongery op het. Ek in ald doaf wifke mirk ik op, dat tige skriel in 'e klean wier en hjar fest net faek oan in bit goed flesk forkwikje mei. 'k Seach ek in arbeidsman, der 'k klear fen wit dat er mei sin great husgesin soms wirk het om bihoarlik tröch de tiid to kommen. Sin wiif en saun bern kenne soms net ienris genöch iten krye. De sjongers wieren tröch in commilé, hearen foarstanners, fitnoege. For dat commite nou wieren de beste plakken ousfindere, om der mei hmr frnnline fin hern on to sitten. As dat 110U earlik wier, ik wit it net, mar hja scille tocht ha: „For hwet heart hwet," — en hja hiene der ek in hele bulte drokte mei hawn, nei hjar sidzen. Sadwaende hoefde 't commité net foar healwei saunen to kommen. In feint roan as skildwacht by dy plakken om, om to sorgjen dat der gjin oare ljue op sitten gingen. Nou, de tiid foei my net lang. Oan de iene kant fen my siet in forlove pear, alteas sa like 't my ta. Hja sieten derom nest elkoar, nou en den. sloech hy de lofter earm om lijar hinne, om sa 't hjitte hjar lint torjuchte to iuken, en den liezen se wer togjerre ut it programma. Mar dat wier fest in oaren as mines, hwent ik hearde heallüd sidzen: „Ik hab al wer sin oan 'e weroinreis; jy ? Wy sitte hjir oars wolmoai, marden wirdfc it vet better. engel!" — Nou, der stie *> . • • in min boekje gjin wird fen, allike min as fen hjar antwird: ,,As ik by jo ben ha kit altiid soed nei min sin." — As dat nou liiar eigen o ... wirden wieren , den wier ik it net mei hjar iens; hwent it moaiste moast ommers yet komme,en ik hie ek vet net for in daelder wille smakke. In bitsje oer de bipaelde tiid kaem earst it commité en dernei de negers en negerinnen. It foei mv net mei. dat se net swarter wieren. Twa fen de frouljue wieren wol sa blank as ik, mar it hier en yet mear de tsjfikke lippen forklapten hjar oukomste wol. Sa lik as se op de printen oubilde wieren, sa sieten se ek; de frouljue 111 'e midden en de manljue oan 'e kant. De tolk siet sahwet bisiden en dominy Moquette by him. Sa bleauen se in poaske stil sitten. Dat wier fest om elk en ien gelegenheid to jaen om hjar goed to bisjen. Do stie dominy Moquette op en helle in pompier fit de binnenbuse fen de jas. Earst tocht ik dat er bidde scoe, omdat er bigun mei: „De Allerhoogste" to bitankjen for dat alles sa goed gong. Mar der wier 'k mis mei; hwet er fjirder sei wier in soarte fen inlieding ta de dingen dy der barre scoene; ek mei ien om de mensken in 't sin to bringen hwerta se der komd wieren; nammentlik om mei to wirkjen ta 't goede doel, der 't de negers for ut Amerika kamen. Nou, dat wier alheel net oerbodich; alteast dy jonge ljue nest my hiene dat forgetten , sa 't my talike. Do 't. dnminv Moniiette 't nraten dien hie biaunen ^ J x de negers to sjongen. Earst hie 'k der wol nocht oan mar nn 't, lest net safölle mear. It wier —, _r hwet ientoanich. Twa fen de frouljue hiene moaye stpmmp» rlo Vipni'dp. men altiid honne allen fit. —— - 11 Mar oars foei 't my just net mei. AI dy eigenskippen, der 't de kranten oer skreauen , koe ik oan dat sjongen net fine. Likwol it wier wol aerdich for in kear — en den for in goed doel. Ek for hwet ouwikseling wier der sorge. Do 't pauze wêze scoe kaem dominy Moquette wer nei foaren en sei, dat it sjongen in poaske ophalde; mar der scoe gelegenheid jown wirde, om al de lieten, mei sangnoaten en muzik der by, en de portretten fen de negerintsjes by 'noar in ien boekje to keapjen for ƒ 2,50. — De opbringst derfen scoe ek wer tsjinje for 't goede doel, en dy dat goed fette scoe fest ek sa'n boekje keapje. En sjuch, der wieren de hearen sjongers foroare in kolporteurs. Trye fen lijarren roannen mei in earmfol boeken trocli de tsjerke, en do se t aerdich drok lengen holp dominy Tinholt fen Koudum in hantsje mei. It wier in aerdichheid om to sien, ho graech de ljue hjar riksdaelders misse woene. Ik koe in hele bulte feu de ljue, dy 't dy moaye griene boekjes kochten, en wist al wer nei to gean, dat der guds by wieren dy 't hjar jild tige bikleye scoene. Mar de goede negers habbe der gjin lest fen; hja barden de riksdaelders pleisierich in. Hja laken frj&nlik tsjin de k.eapers en lieten hjar wite tosken tige blinke. Dernei bigfin it sjongen wer, nou en den mol nvann.mnsïk der hv. Dat smlwirk stie ek uav,* |— v' 1 by de preekstoel op dy hichte; de iene jiffer spile der wol aerdich op. Twisken de sangen in hie dominy Moquette gau ris hwet so sidzen, den ris om de tahearders mei to delen, dat it folgjende stik net in hjar boekje stie, mar tige moai wier. — in oare kear sei er, dat it lietsje, dat songen wier, for sechstich centen to keap wier, ek al wer ta bifordering fen it goede doel. En den wiisdtv er ek wer ris oan hwer 't de sionerers oan ta wieren. Ik ken 't net helpe, mar ik tocht de hele tiid om de nierke, as der foar sa'n koardediinsersspil sa'n kerel stiet to gülen en mei de hannen to swayen, om t tolk oan 'e eong to haldcn. — Hwet scoe Jezus sein ha, as er der jisterjun in dy tempel des Hearen komd wier, en sjoen hie ho t dy untheuige waerd tröch keapien en forkeanien, finder alder- hanne gepraet en geswets, en tröch hanne- klappen en foetgestampr — Do t sjongen alhiel dien wier en de negers foart gingen sei dominy Moquette yette, dat der by de tsjerkedoar gelegenheid jown wirde scoe om ekstra gaven for de goede saek to jaen. De sjongers rekkenen fest op sa'n biwis fen instimming mei hjar doel, en halden hjaa tor in greate insamiing oanbifellen. Wier 't net wer it alde lietsje: „Geef wat gij kunt aan mijn; wij zullen dan wis vrienden zijn?" In de pauze hearde 'k efter my in pear alde frouljue praten; der mat 'kjo yet in lits forhael fen dwaen. De iene frege oan de oare, as se dy jiffer op 'e hoeke fen 't toaneel wol sitten seach, — dy 't niis sa bjustere moai songen hie. — „Ja," sei de oare, „ik sjuch hjar wol. — „Nou," sei de earste wer; „dy het op hjar reis sa tige snk west, dat men net oars tochten as hja scoe sljerre matte. Do wier 'top in jun, om tsien en alven do sei de dokter, 't stie tige min mei hjar, dat wier de crisis; hja scoe de nacht net oerkomme^ Dat kaem likwol oars fit; de oare moarns om seis fire like 't gans better. Sien der. achte Hear en Friün! in forslach fen hwet ik jister heard en opmirken hab. Ik stjfir Jo hjirby ek it programma fen dy sjonUPTV. — den kenne iv ris oer de sangen oar- dielje; de hollanske fortaling fen eltse lietsje stiet der by. Fine jy 'tnet tige stichtlik as der njug- gentsien kear oan ien, op allerhanne menearen en mei alderhanne drayen en bochten songen wird: „Wij zijn verlost, — wij zijn verlost, ens. ens. ? ? ? En nou, farre wol! Mogelik skrjuw ik Jo wol ris wer, as 'kris wer nei in feest for in goed doel west ha. Jy sjugge, oan min skrjuwen wol hwa 'tik ben; dat ken de lezers fen 't Folksiled neat skele. For lijarren ben ik N. 28 Maert 187 7. N. N. POLITIEK OVERZICHT. Of er thans nieuws is ? Ja waarlijk, een beetje. Er is nu een zoogenaamd protocol, dat door al de groote mogendheden , ook door Engeland, geteekend is. Wat daarin staat? Dat kunnen wij u nog niet vertellen. In elk geval schijnt Engeland wat toegevender tegenover Rusland geworden te zijn. De Russische bladen zijn ten minste zeer tevreden. Zij beweren, dat nu, als Turkije, niet aan de voorwaarden voldoet, die dit rijk gesteld worden, Rusland uit naam van Europa, handelend kan optreden en met het zwaard in de hand den Sultan kan dwingen, zijne verplichtingen na te komen. Te recht was de Engelsche regeering er attent on semaakt. dat hare weigerende houding de Porte aanmoedigde tot verzet, en op deze wijze de hervormingen, die dringend noodig waren, niet tot stand zouden komen. Nu is 't evenwel ook te betwijfelen of Rusland wel vertrouwt, dat er thans iets van hervormingen zal komen, 't Is zelfs volstrekt niet ongerijmd te denken, dat het zijn best doet, om in Constantinopel door allerlei intrigues de zaken in de war brengen. De kans op vrede is dan ook volgens veler gevoelen door Engelands onderteekening volstrekt niet grooter geworden. Wel zal het voor Engeland, als het werkelijk tot een oorlog tusschen Rusland en Turkije mocht komen , moei¬ lijker worden den Sultan een handje te helpen. In Duitschland houden de couranten zich bezig met de vraag of Prins Bismarck al dan niet zal aftreden als rijkskanselier. De Prins neemt in elk geval een tijdlang — men zegt voor een jaar — verlof. Er zijn er, die beweren, dat hij zijn ontslag had gevraagd en het groot verlof slechts een overgangsmaatregel is, dat het zal uitloopen op zijn aftreden. Bismarck heet ziekelijk te zijn en 't kan wel zoo wezen; doch met staatsmansziekten gaat het soms wat heel wonderlijk. Ignatieff had ook al een oogziekte, al bliikt het nu . dat hii een goed doorzicht had. I11 de Transvaal een der Zuid-Afrikaansche republieken, wier bevolking grootendeels uit Hollanders ten minste, wat hunne afkomst bebetreft, bestaat, en die nog niet zoolang geleden hier te lande meer algemeen bekend is geworden door het bezoek dat de president dier republiek , de heer Burgers aan ons land bracht, staat het op dit oogenblik niet zeer gunstig. De personen, die door den heer B, werden overgehaald . om deTrasvaal tot hun tweede Vaderland D ' te maken, zullen dan ook wel niet erg best op hem gemutst zijn. Het land verkeert in grooten geldnood en wel hoofdzakelijk doordien de meeste burgers nalatig blijven in het betalen hunner belastingen. Zelfs moeten leden der Volksvergadering zich schuldig maken aan dit tekortkomen in het volbrengen van den burgerplicht. Niet dat de lui niet kunnen betalen , och neen , zij vinden het alleen maar eenvoudiger het niet te doen, en de wet is niet bij machte hen te dwingen; zoo vrij is men daar! Maar 't einde draagt den last. donder geld kan men niet huishouden. Men heeft oorlog gevoerd met de Kaffers, welke oorlog gelukkig geeindigd is, maar de schulden uie men maakte, wie zal die betalen. En nu loert de Engelsche regeering van de Kaapkolonie er op, om de vrije republiek onder Engelsch gezag te brengen, al heet dit nu eerst zoo niet. De voorstellen der Engelsche regeering worden overwogen door de volksvertegenwoordiging. De meerderheid wil vrij blijven, maar dat gaat niet zonder orde op de zaken te stellen; 't gaat niet zonder 't invoeren van betere wetten, die in 't algemeen belang zeer zeker de vrijheid voor enkelen beperken, b. v. de vrijheid om geen belastingen te betalen. President Burgers dringt dus op ingrijpende veranderingen in 't bestuur aan. Maar 't is nog volstrekt niet zeker, dat hij allen zijne overtuiging doet deelen. Met onwillige honden is 't slecht hazen vangen. Een Zuid-Afrikaansche boer is gewoon, een koninkje op eigen hand te zijn. ALLERLE I. Uit een particulier schrijven van Ds. Dosker uit Michigan neemt het Zondagsblad van den Slandaard een gedeelte over, waaraan wij het volgende ontleenen. „Het schijnt dat God, nadat hij dit land met de roede heeft bezocht en ons met neringloosheid gekastijd, ons thans met zijné gunst en zijne geestelijke zegeningen bezoekt. Van alle zijden hooren wij van de krachtige werking zijns geestes. In Chicago heeft God een groot werk gedaan; Philadelphia en NewYork hebben hun contingent aan het leger van Jezus moeten leveren; te Pillsburg is Jezus bezig te zoeken en zalig te maken, dat verloren is." Wij wisten niet, dat de zoekende liefde van Jezus zich zoo tot enkele plaatsen bepaalde. Schoon Ds. Dosker het ons verzekert, veroorloven wij ons toch op grond van de eerste zinsnede, die wij overnamen, het vermoeden te uiten, dat ook in Amerika de nood leerde bidden. Ja, er zal wel verband bestaan tusschen die neringloosheid en de godsdienstige opwekkingen. De kerk zou zoo weer de toevlucht worden voor hen, die schipbreuk ledeu op de levenszee. De kristelike jongelingen en jongedochters to Hallutn habbe Peaskemoandei broodsjefeest halden. Nei ouren derfen benne dj feinten op 'e bürren sa ünkristelike deilis wirden, dat de fjildwachter forplichte wier in stik of acht processenverbael der fen op to ineitsen. Ja, 't gevaar is groot; als de veepest hier eens uitbrak, dan o 't is goed, dat de regeering krachtige maatregelen heeft genomen, dat zij militairen naar de grenzen zond. Nu, Lieb Yaterland, magst ruhig sein: Eest steht und treu die Wacht, die Wacht, niet am Rhein, maar aan de grenzen. Fest und treu? Er komen berichten van de grenzen, dat onze grensbewakers niet altijd zoo heel fest stehen, maar wel eens last hebben van waggelende beenen. En dan waken zij zeker ook niet zoo heel treu. Zoo lazen wij in 't Boetinchemsch Weekblad, dat te Dinxperloo dronken soldaten velen geërgerd hadden, terwijl tevens wordt gemeld, dat te Suderwieck een kroeghouder liet bekend maken, dat zijn groote borrel voor twee centen was te krijgen, en een ander liet aflezen, dat de zijne voor drie centen te bekomen was: Deze twee rekenen dus op een groot debiet. Slachtoffers van de jeneverpest moeten alf.oo waken tegen de runderpest. Wellicht zullen wij er eerstdaags van hooren, dat de gemeentebesturen aan de grenzen bij de regeering een aanzoek doen om bewakers van de grensbewakers aan te stellen. In 't Vaderland lezen wij: In den loop van 1876 werden te Londen 198 zelfmoorden geconstateerd, juist evenveel als in 1875 en 3 meer dan in het gemiddelde van de jaren 18661875. In den winter waren zij iets talrijker dan in den zomer. Te New-york bedroeg het aantal 150, dat is met het oog op de bevolking, bijna tweemaal meer. Terwijl te Londen verdrinken, stikken en keelafsnijden in trek schenen, waren te Newyork revolvers en vergift meer gezocht. 't Blijkt alzoo, dat het wel goed is, dat Moody en Sanky in Amerika blijven, als zij hunne hoorders ten minste niet alleen stervens-, maar ook levensmoed weten in te boezemen. Volgens de Friesche Courant van Donderdag 1. 1. zouden de antirevolutionaire kiezers in het kiesdistrict Sneek er op bedacht zijn, om Ds. Langhout te Lollum kandidaat te stellen voor het lidmaatschap der tweede kamer. Wij weten niet op welken grond dit bericht steunt. Wij achten het waarschijnlijker, dat men het oog op een heel ander man geslagen heeft. Reeds bij eene vorige verkiezing stelde men een gemeentesecretaris als kandidaat. Waarom dan nu niet F Of heeft men, sedert de gemeenteraad van Workum den heer Notten tot Secretaris aanstelde, niet een allergeschikst kamerlid? De heer Notten is eene Indische specialiteit, hij heeft verstand van militaire zaken, hij weet af van finantiën •— hij is immers op een belastingkantoor geweest , en n if, nu hij Christelijk Secretaris is, heeft hij zijn zedelijk overwicht op den raad doen gelden om liberale verslaggevers van 't verhandelde in den gemeenteraad te dwarsboomen. Naar onze bescheiden meening kan de neer Jjangliout zulke degelijke aanspraken niet doen gelden. Te Tilburg zal eene 61-jarige, weduwe voor de vierde maal in het huwelijk treden. De ervaring heeft haar zeker niet geleerd, dat het waar is, wat Paules zegt: Die trouwt doet wel, maar wie niet trouwt doet beter. Zij schijnt te wuien weldoen. Berichten uit het land der vrome wenschen. Naar men alhiêr met zekerheid meent te weten, werd het eerste kievitsei, dat zooals verteld wordt voor ƒ 9 werd verkocht aan een boer, die het zijn landheer wenschte te zenden, niet gezonden met hetzelfde doel als waarmede een visscher wel eens een spiering uitgooit nl. om een kabeljauw te vangen, maar enkel uit hoogachting. Er bestaat hier alleen nog eenige vrees, dat de landheer , die nu weet, dat dure hapjes lekker smaken, nu in de meening zou komen, dat hij er den boer een pleizier mee zou kunnen doen, als hij zijne boerderij ook tot een duur hapje maakte. Onder onze orthodoxe geloovisen moeten er werkelijk sommigen geweest zijn, die toen zij in het Zondagsblad van den Standaard van 25 Maart lazen, dat, volgens getuigenis van Philip Philips, het kerkgenootschap der Methodist-Episcopalen in Amerika in één jaar meer kerken gesticht had dan er dagen in het jaar waren en toen nog 3 tnillioen dollars voor kerkgebouwen in reserve hield, bij zich zeiven dachten, dat dan ook de negerzangers hier niet behoefden te komen, om van hier geld te halen voor hunne universiteit. Hier armoede, in Amerika overvloed voor zoogenaamde christelijke zaken". Moest dan ook hier weer het woord des Heeren bewaarheid worden: „Wie heeft zal gegeven worden, en wie niet heeft zal ontnomen worden, ook wat hij heeft?" AANBESTEDINGEN. Eernewoude, 's midd. 12 uur. Kerkvoogden der Herv. Gem. bij B. van Keimpema. Het afbreken van een gebouw en opbouwen van een boerenhuizinge. Aanwijzing 's morg. 10 uur. Inlichtingen bij den heer D. Duursma te Dragten. Zaterdag 14 April. Heerenveen. Bij inschrijving bij Not. Boschloo. Het bouwen van een heerenhuizingé op de Pok. Inlichtingen bij den heer Dubberman. Maandag 16 April. Witmarsum, 's midd. 5 uur. Ten huize van den logementhouder R. Sijperda. De bouw eener nieuwe kerk te Witmarsum, voor de Doopsgez. Gein. Aanwijzing 's morg. 11 uur. Marktberichten. Leeuwarden, 6 April 1877. De^ handel in Hoornvee, wat de beste soorten aangaat. Overigens niet zoo vlu". Vette kalveren vlug. Schapen en Varkens met goeden handel. Stieren van / 70 tot ƒ230. — Ossen van ƒ140 tol, f 390. Vette Koeien van ƒ130 tot f 340. —• Melke Koeien van ƒ 70 tot f\240. — Pinken van ƒ40 tot ƒ90. — Vette Kalveren van/13 tot —ƒ50. — Gras Kalveren van ƒ tot ƒ — Nuchtereu Kalveren van ƒ 3 tot ƒ 5. — Vette Schapen van / 18 tot ƒ 36. — Melke Schapen van ƒ 14 tot/25. — Lammeren van—ƒ tot ƒ .— Vette Varkens van ƒ60 tot ƒ130. — Magere Varkens van ƒ25 tot ƒ 50. Vette Biggen van ƒ tot ƒ . _ Magere Biggen van ƒ 5 tot ƒ 13. — Paarden van ƒ40 tot ƒ 90. Leeuwarden, 6 April 1877. TARWE Jarige bij partij gedaan. Nieuwe meer ter veil in goede soorten, 76 77 kilo's beste ƒ 9.90; ƒ 10,30,40; 74 75 kilo's beste witte ƒ 9.45,65; 72, 73 kilo's ƒ 8,60,80. 68, 70 kilo's ordinaire ƒ7.50,90. ROGGE lager verkocht. 70, 72 kilo's Zwarte Zee /• 6 90 ƒ7,30. BOEKWEIT zonder handel. WINTERGARST hooger. 60, 62 kilo's ƒ 5,40,65. HAVER hooger. 48, 50 kilo's puike korte voer ƒ4,70,80,90 ƒ4,90, ƒ5,—; 42, 44, 46 kilo's ordinaire ƒ3,40,90; ƒ 3,60; ƒ4,10; ƒ 3,80, ƒ 4,30; 42, 44 kilo's ƒ 4,—,20. KOOLZAAD zonder handel. LIJNZAAD zonder handel. CANARIEZAAD 75 kilo's ƒ 9,50,60. WIT KLAVERZAAD meer aangeboden. Puik ƒ 60 , ƒ65.— overigens van ƒ40.— ü ƒ 55,— per hectoliter PAARDE300NEN ƒ6,50, ƒ8,00. DUIVEBOONEN ƒ8,—, ƒ9,— PLATTE BOONEN ƒ8,—, ƒ 10,50. Joure, 2 April. Boter 1ste kenr ƒ 58.50 a ƒ 2e keur ƒ53. a ƒ—.—, 3e keur ƒ57,50.— d ƒ57—'.Ie keur ƒ54,50,—. J ' Sneek, 3 April. Boter le keur ƒ54,50 a ƒ57 2e keur ƒ 46,— 3e keur bittere ƒ31,—. Vereeniging: le keur ƒ56,— i ƒ 54,— 2e keur ƒ56 — a ƒ57,50 laatste keur f43.—. CORRESPONDENTIE. Skoa'leforsjongery zal in een volgend nommer worden opgenomen. Maandag 9 April. Leeuwarden, 's morg. 9 uur. Aanwijzing van het maken van een hoofdgebouw tevens winkelhuizing op het terrein Werkmanslust. Inlichtingen bij den architect J. Bruns. Woensdag 11 April. Bornwerd. Bij inschrijving bij G. J. Hiemstra. Het afbreken der voorhuizing en voorend der schuur en opbouwen eener nieuwe voorhuizing, melkkelder, woonkamer, karnhuis enz. Aanwijzing 9 April 's nam. 2 uur. Donderdag 12 April. Verwerd, 's morg. 11 uur. Bij inschrijving ten Gemeentehuize. Het verbreeden van den kunstweg bij Marrurn, lengte 200 M. Aanwij's morg. 9 uur. De leverantie van 900 stère grind en 180 siére puin. Vrijdag 13 April. Leeuwarden. Het Prov. Bestuur. Het doen van eenige vernieuwingen en herstellingen aan de werken langs het Roode Klifsmet deszelfs onderhoud van 1 Mei 1877 tot 30 April 1880. Aanwijzing 5 April. ADVERTENTIEN. IAIS-IJÏÏWE! As jimme in fin en goedlikjend PORTRET winskje to habbeu, gean den nei de' PHOTOG-RAAF J. H. SLATERUS, ïn de Weert, op 'e hoeke fen de Baginestrjitte to Leauerd. Der bistiet ek gelegenheid om fen litse PORTRETTEN, fen mensken dy 't al dea benne, — greater to meitsen, dy 't sprekkend likje en tige fin makke wirden. Ek for 't fotografearjen fen GEBOUEN, FJILDGESICHTEN ens., ken men him untbiede, for in billik lean. Belangrijk voor Lijders! Aan zieken van welken aard ook kan met de volste overtuiging de in Br. Airy's Natuurgeneeswijze behandelde en zeer beproefde geneeswijze zeer dringend worden aanbevolen. De Nederduitsche uitgave van dit, in het Duitsch in 68 oplagen verschenen werk van 496 bladzijden, kost slechts f 1.—, en kan door alle Boekhandelaren of door Richters Boekhandel te Nijmegen, worden ontboden. Op franco aanvrage verzendt genoemde Boekhandel gratis en franco een uittreksel van over de 100 blz. uit bovengenoemd werk ter beoordeelin!* Leeuwarden. — Coöperatieve Handelsdrukkerij.
40,206
MMUBA15:005596077:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 13, 1868, no. 25, 03-01-1868
null
Dutch
Spoken
6,001
10,664
Tweede Jaargang. Aantal 562 Weekblad voor Israëlieten. Verschijnt elk Vrijdag. Prijs per jaargang ƒ5. Buitensteden binnen het rijk franco ƒ 5.50. Afzonderlijke nummers 15 cents. Toezendingen uiterlijk Maandag en Advertenties tot het bureau van dit blad, Amsterdamstraat, P 88, te Amsterdam. Nummer 25. Op Vrijdag 3 Januari. Uitgevers: M. COHEN & Cie. Advertenties van één regel 60 cent., iedere regel meer 10 cent., behalve de zegelgelden. Kapitalen of buitengewoon grote letters worden dubbel berekend. Ongefrankeerde brieven enz., tenzij van onze vasté Correspondenten afkomstig, worden bepaald geweigerd. CORRESPONDENTEN: Gebrs. Bellufante, te 's Gravenhage, te Rotterdam. BUITENLANDSE BERIGTEN. Henri. De onlangs te Jassy overleden bankier J. Wechsler heeft aan het Israelitisch hospitaal aldaar 2000 ducaten vermaakt. Engeland. Op den 24 Dec. jl. werd in de wijk Islington, Tornhill Road, te Londen, door baron Ferdinand de Rothschild in aanwezigheid van de elite der Israëlische bevolking van de hoofdstad, de eerste steen gelegd van een nieuwe synagoge. De kosten bedragen ongeveer £5000 (65,000 Nederlands), terwijl nog £ 2000 (24,000 Nederlands) benoodigd zijn, om er een schoolgebouw aan toe te voegen. Frankrijk. Op den 19 Dec. jl. heeft in de zaal Herz te Parijs de algemene vergadering plaats gehad van het "Algemeen Israelietisch Verbond". Ons voorbehoudende later op die vergadering terug te komen, bepalen wij ons heden tot de vermelding, dat het Verbond in het afgelopen jaar met 2700 leden is verhoogd, zoodat zijn ledental thans 6826 bedraagt. Het in kas bedroeg ongeveer fr. 60,000. Oostenrijk. Overeenkomstig het nieuwe reglement van Israël, gemeente te Wenen, dat door de regering is bekrachtigd, heeft in de vorige week de verkiezing van een nieuw kerkeraad, uit 20 leden bestaande, plaats gehad. Er waren 681 kiezers, ongeveer een derde der stemgerechtigden, opgekomen en werden 17 der aftredende leden met grote meerderheid herkozen; voor 2 leden, die verzocht hadden buiten aanmerking te blijven, zijn 2 nieuwe leden benoemd, terwijl voor het 20ste lid een herstemming moet plaats hebben. Wij laten hier het ene en het ander uit het nieuwe reglement volgen: § 3. De Israël, gemeente te Wenen bestaat uit alle Israëlieten, binnen de burgerlijke gemeente woonachtig of die er zich later komen vestigen. § 5. Elk gemeentelid die een beroep uitoefent of een vast inkomen heeft, is gehouden jaarlijks een geldelijke bijdrage ten behoeve der gemeente te betalen. Er zijn 13 klassen van contribuanten, die respectievelijk betalen 10, 15, 20, 30, 40, 50, 75, 100, 150, 200, 300, 400 en 500 florijnen. Iedere verklaart, op eer en geweten, in welke klasse hij, overeenkomstig zijn vermogen, wenscht te worden gerangschikt. (Deze verklaringen worden door een commissie onderzocht en, naar bevinding, al of niet goedgekeurd.) Volgens § 9 worden achterstallige schulden bij wijze van executie geïnd. § 21. Jaarlijks in de maand November hebben de verkiezingen voor de kerkeraad plaats. Aan de leden wordt een maand tevoren een lijst van alle kiesgerechtigden toegezonden en hun te gelijker tijd van de dag, waarop de verkiezing plaats heeft, kennis gegeven. De regering heeft aan de Talmoed Thora School te Wenen het recht toegewezen om certificaten af te geven, die dezelfde wettige kracht zullen hebben als die van andere instellingen voor hoger onderwijs. Duitsland. De chef van het huis W. H. Ladenburg en Zonen te Mannheim vierde deze dagen zijn 70ste verjaardag, bij welke gelegenheid hij een stichting van 30,000 fl. voor armzen, zonder onderscheid van godsdienst, in het leven riep. Kirchberg wordt gemeld, dat zolang de Israeliet aldaar zijn gevestigd, zij van alle eereposten waren uitgesloten; dezer dagen echter werd voor het eerst een Israëliet, de heer Heymann, tot lid van de stedelijke raad gekozen, en wel door niet-Israelieten. Uit Hannover wordt gemeld, dat het uitwendige gedeelte der nieuwe synagoge aldaar reeds nagenoeg voltooid is. Volgens het oordeel van deskundigen zal zij het schoonste stad worden. Een Israëliet uit Braunschweig (Mecklenburg), die onlangs met de woning zich te Lubbeck vestigde, is door de regering aldaar bij de keuring van het varkensvlees benoemd tot trichinenzoeker. Bij Z.H.Kr. besluit van 30 Dec. 1867, No. 50, zijdend met ingang van 1 Jan. 1868 benoemd tot directeur van Rijkstelegraafkantoren: A. Hoftson, J. Duparc Jr., D. van Gichel, thans telegrafisten belast met het beheer van een der telegraafkantoren. Tot telegrafisten derde S.G. Bendien en J. Waterman. Door de Jury der Parijse wereld-tentoonstelling is onlangs nog de bronzen medaille toegekend aan de heren Emrik en Biuger te Haarlem voor Chromolithografie. Men verzekert (doch wij deelen het slechts zover mede onder reserve) dat een Koninklijk besluit op handen is tot herstel der afzonderlijke departementen van Eredienst, en dat de portefeuille voor de Zaken der Hervormde Eredienst enz. zou worden opgedragen aan de heer van Lijnden, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal. In de vergadering van den kerkeraad der Nederlands-Israeliet. Hoofdsynagoge alhier, den 29 Dec. jl. onder leiding van de heer mr. C.D. Asser gehouden en welke door 21 leden 11 werd bijgewoon, werd onlangs raadedeeling gegeven van een ingekomen gedrukte circulaire van de Vereening tot behoud van handel en nijverheid (te Alkmaar; van een supplement-begrooting voor de dienst van 1867; van de processen-verbaal der herstemming op 22 Dec. jl. van 2 leden voor de kerkeraad en van de gekozen heeren E. E. Visser en Julius S. van Raalte, houdende dat zij het hun opgedragen mandaat aanvaarden, en voorts werd de behandeling van de ontwerp-begrooting over 1868 voorgezet. In de vergadering van den kerkeraad van 30 Dec. jl., mede onder leiding van den heer mr. C. D. Asser gehouden en die door 19 leden werd bijgewonnen, werd de behandeling van de ontwerp-begrooting over 1868 voortgezet en ten einde gebracht; voorts werd de heer mr. C. D. Asser bij acclamatie over de jaren 1868 en 1869 tot voorzitter van den kerkeraad herkozen en werden onderscheidene commissieën benoemd. Het uitvoerige verslag der beide vergaderingen volgt later. De vereniging Musica e Amicitia gaf zaterdag-avond jl. in de zaal van de Vereeniging, onder leiding van den heer W. Robert, een instrumentaal concert, dat aan het talrijk aanwezig publiek bij uitstek heeft voldaan. Gedurende 1867 zijn in de Nederlands Israëlietische gemeente alhier overleden 126 volwassen personen van het mannelijk geslacht, 151 idem van het vrouwelijk geslacht, 166 kinderen van het mannelijk, 115 idem van het vrouwelijk geslacht en 46 kinderen beneden een maand oud. Levenloos geboren werden 40 jongens en 29 meisjes. Als een staaltje van hetgeen de Tijd, Noordhollandsche Courant, aan zijn lezers, onze Katholieke medeburgers, te lezen geeft, hebben wij niet geschroomd het volgende uit zijn kolommen van 28 December jl. onder het oog van onze geloofsgenooten te brengen. Zij daaruit leeren, welke middelen door het clericaal blad worden gebezigd, om den haat der Katholieken tegen onze geloofsgenooten op te wekken, blijkbaar met bedoelingen die hier niet behoeven te worden uiteengezet. Het artikel in de Tijd luidt als volgt: Door het tijdschrift de Rhenische Politische Blätter wordt een beschouwing gegeven over den invloed van het moderne Jodendom in Oostenrijk. In dit zeer belangwekkend artikel komt o.a. het volgende voor: //Het is zeer moeilijk om zich een denkbeeld te scheppen van de tegenwoordige houding der Joden te Wenen. Sedert het beroemde antwoord des keizers op het adres der bisschoppen, heeft zich van de Joden der dagbladpers een vreeselijke woede meester gemaakt. Schandelijke spotprenten, de bisschoppen, en in het bijzonder den kardinaal von Raucher voorstellende, zijn voor de winkelvensters tentoongesteld; het volk wordt tegen de geestelijkheid opgeruid, op een wijze, waarbij de beweging, in 1789 tegen haar te Parijs door de volgelingen van Voltaire in het werk gesteld, slechts kinderspel is. Kortom, de Jood heerscht te Wenen, en laat zijn heerschappij gevoelen door de bliksems zijner woede op de Kerk, de bisschoppen en de geestelijkheid te slingeren. Het volk, door zijn dagbladen op den doolweg gebracht, is zoo opgewekt dat zelfs op straat tegen den priester, die voorbijgaat, de schandelijkste lasteringen, de honendste beschimpingen worden uitgebraakt. Onlangs zeide een blad, dat de belangen der Slavische volkstammen verdedigt, o.a. het volgende: "De Joden hebben zich onderling verenigd om tegen het concordaat en de geestelijkheid de hartstochten op te wekken, enkel en alleen met het doel om de aandacht des volks van hunne misdadige handelingen, van hunnen woeker, waarmede zij het volk drukken, af te leiden. De heer von Beust is, even als vele andere hooggeplaatste personen, zeer bevriend met de Joden, en daar al deze personaadjes zeer sluwe lieden zijn, zoo is het boven allen twijfel verheven dat zij voor hunne vriendschap ernstige redenen hebben." Een ander blad, het Vaterland, verzekerde onlangs dat het ministerie, in één jaar tijd, aan de Joodse bladen meer dan 1,500,000 florijnen geschonken had. De Presse, tot een half-officiële blad verheven, heeft een Protestant als hoofdredakteur, die, ondersteund door Joodse medewerkers, zijn schandelijke lasteringen tegen de Kerk en de geestelijkheid slingert. De geheele pers is bijna in handen der Joden, en bezit een karakter, dat tot een veel dieper peil der zedeloosheid gezonken is, als dit in 1848 het geval reeds was. Dagelijks wordt de verbeurdverklaring der geestelijke goederen geëist. De Joden branden van verlangen om de Kerk beroofd te worden, omdat deze beroovng hun de gelegenheid verschaft om zich te verrijken, en daarbij tevens het genoegen te smaken om zich op de Christenheid te wreken. Tot zover de iijd. Wij geven thans met de meeste gemoedelijkheid aan het Hebreeuwsch Weekblad iii overweging, of het ook nu nog grond vindt om door zijn (?) politiek de bedoelingen van een blad in de hand te werken, dat naat tegen "aanzien van Israël in de harten zijner lezers zaait! ° Met bijzonder genoegen hebben wij gezien, dat de Arnhemsche Courant aan de lijst van gehackt dient, in die zin: Be Tijd neemt in zijn geheel uit de Historische Politieke Blader de philippica over tegen de „joden en het jodendom”, die zulk een invloedrijke plaats in de Oostenrijksche dagbladpers bekleeden. Van een Nederlandsch blad verwondert dit ons : in Nederland begeeft tot dusverre zouden wij bijna zeggen "gelijkheid voor de belijders van alle Godsdienstige gezindheden, en men vraagt men het lezen van een staatkundige beschouwing of hij die ze stelde al of niet christen is. Maar vooral verwondert ons de overnemingsdrang van die heftige taal in de Tijd, omdat de juistgenoemde, welker verguizing zij zoo uitvoerig het haalt, in andere landen de bondgenoten zij der clericale pers. "Het noordhollandsche blad gewaagt van de enorme sommen, die de Oostenrijksche regering betaalt om de joodse dagbladen voor te zullen winnen. Het is in Nederland nooit iemand in de gedachte gekomen om, bijvoorbeeld, aan de heeren Behmelpennings van Zutphen te verwijten, dat hun orgaan door christenen wordt geredigeerd, en nog steeds lezers dagelijks worden door de Tijd een lolschrift opgeheven. Waarom dan te wijken op de Israëlieten in Oostenrijk, die zich een andere politieke overtuiging zijn, of perhap het om te voelen intimiteit te voorkomen, zich den bondgenoot te doen voelen, dat men in feitelijke tijdelijk van zijn hulp zich bedienen zal? Van de andere zijde gedraagt men zich, lijkt veel groter en vermijdt men elke zinspelling op de ultramontanen totdat er weer eens een aprilbeweging uitbarst, die aan deze losrissende dissonanten een einde maakt. Rotterdam, 30 Dec. In de jongste zitting van den grooten kerkenraad der Nederlandse Hervormde, er werden onder andere de volgende aangehouden behandeld en beslist; 10. Herbenoeming werd de heer A. J. Gazan tot parlementair, de heer D. J. Aals tot kerkvoogd, de heer M. Ezechiëls tot lid van het Nederlandse armbestuur, en de heer A. J. de Jongh tot parlementair-plaatsvervanger, allen, wier beurt van aftrijding op den 31 Dec. e.k. is, voor zes achtervolgende jaren, natuurlijk ouder reserve van hunne aftrijding als kerkenraadsleden. 20. Vooruitzicht werd dat aan de beurt der restitutie van de onderlinge voorschoten ten behoeve van den badbouw, de Nummers 31, 41, en 61 liggen, zodat alsnu met inbegrepen nummer 16 declaraties van voorschotten zullen zijn voldaan. 30. De plaatsing van, of liever de deelneming aan onderlinge bijdragen ten behoeve van den aanleg der nieuwe begraafplaats aan 24000 tegen zekere uitkering dezelfde zijde zal worden beproefd. 40. De begroting van inkomsten en uitgaven voor het dienstjaar 1865 werd ten bedrag van 16800 vastgesteld en goedgekeurd; 50. Het kerkdijk zangkoor werd om zijn groote kostbaarheid opgeheven. 60. Diverse verzoeken, zowel tot verhooging van salaris als tot verkrijging van gratificaties, werden van de hand gewezen, en 70. Een expose werd gegeven van de gemeentelijke financiële krachten sedert 1856 en onder dankbare instemming voor kennisgeving aangenomen. Aan dit expositie ontleenen wij en wij zijn daartoe gemakkelijk het volgende; aangekocht zijn 26 particuliere zitplaatsen voor ƒ 4000; bijgebracht 18 zitplaatsen ad ƒ 1125; afgelost ƒ 4100 achterstallige rekeningen; betaald ƒ 2500 voor de daarstelling van gas-verlichting; verleend 250 E aan vrijstellingen; ƒ 4000 bij de badbouw: voldaan ƒ 3200 voor de aankoop der begraafplaatsen; als bijdragen, buitengewoon, verleend 8000 en in voorschot gegeven ƒ 7870. Daar en boven werd vanaf 1860 voorzien in stigging van behoeften, gewone dienst, van ƒ 12000 tot ƒ 17000. Na aftrek van de verhooging van verschillende directe kerkelijke belastingen blijkt dat de gemeente in staat was, om in de laatste tien jaren zonder enige bezwaar voor de gemeenteleden te voorzien in meerder buitengewone uitgave van 14332. Eene gemeente als de onze, zo verklaren de vijf slagmijlen ondersteuning van de kerkeraad, is voldoende krachtsaanwending in staat, raak, al ontbreekt haar op dit ogenblik genoegzame stafelijke middelen, om al de behoeften te bevredigen, die wegens een langzame stilstand zich nu tegelijk en even dringend doen gelden, de moed niet opgeven. Zij bevat elementen van ontwikkeling en sterkte in overvloed; zij mag als steeds, getuige de vroedvrat van de laatste jaren, bogen op haar voorzichtigheid en kan haar aanspraak, wil ze zichzelf niet verloochenen, niet opgeven zijn en blijven een model-gemeente. Alleen moet een onbezoedelde geest van wantrouwen en verzet en tegenwerking, van elders, waar in kleingeestigen gemeentetwist is opgegroeid hier overgebracht, plaats maken voor vertrouwen en eendragende medewerking. Wij verzekeren, dat bij het kerkbestuur het plan bestaat, om de kerkeraad te autoriseren tot de sanctie van het voorstel, om de kerkeraadszittingen in het openbaar te houden en de verslagen van de zittingen in het weekblad voor Israëlieten te doen opnemen. Een voorstel, om de Secretarie der gemeente voor iedereen beklaaghebbende telken her halve dag ter inzage en kennisneming van stukken en bescheiden, zooals mede ter wilde eener publieke comptabiliteit open te stellen, is bij het dagelijks bestuur in behandeling. Wordt dit gesanctioneerd, dan zal, gelooven wij, als gevolg aan een oppositie in de gemeente zijn ontnomen. Amersfoort, 29 Dec. Bij de op 26 Dec. gehouden stemming van een lid voor den kerkeraad alhier, is van de 44 kiezers 26 ter stembus gekomen, waarvan 16 hun stem hebben uitgebracht op den heer J. E. Kalker, terwijl de overige stemmen op verschillende personen waren verdeeld, zodat de heer Kalker met de meeste stemmen als zodanig is gekozen. Hoorn, 29 Dec. Door den Kerkeraad der israëlietische gemeente alhier is met den aanvang van het jaar 1868 het verkooppen van de stam afgeschaft. Ook is door den Raad op de Begroting van 1868 een post als bijdrage voor het Nederlands Israëlites Seminarium uitgetrokken. Schoonhoven, 29 Dec. Met genoegen deel ik u, dat onze geachte stad- en geloofsgenoot, de heer E. E. Denekamp, op heden door den raad derzeer gemeente met algemene stemmen (op 1) één na) tot lid van het algemeen armbestuur is herkozen. Zutphen, 30 Dec. De alhier bestaande Israël. Collectantenvereniging vierde gisteren haar tweede jaarfeest, 's Namiddags ten 4 uur: verenigd tot een gezellig samenkomst in de banketzaal der Vrijmetselaarsloge, opende de Voorzitter der feestcommissie ten 6 uur den feestdiner met enige weinig, doch opwinding kende woorden, en bracht daarbij een welverdiende lof aan het Israël, armbestuur, aan de heeren Burgemeester, Wethouders en Raden dezer stad voor de bevordering van onze Israël. Gemeentebelangen, bijzonder die van onze arme geloofsgenoten, waarop de heer S. Weyler, bestuurslid der vereniging en thesaurier des armbestuurs, den aanwezigen een uitgewerkt verslag gaf van den werkkring der vereniging, sinds de laatste feestviering, het aantal door ieder vervulde collectebeurten, de sommen der maandelijksche inzamelingen enz. De feestdiner, opgeluisterd door een talrijke schare dames, had, dankzij de goede zorg der feestcommissie, onberispelijk uitgevoerd door den heer L E. Kleerekoper, restaurateur alhier, goede vereerders en vereerderessen en werd aangenaam afgewisseld door een meevaltige toasten uitgebracht op het welzijn, den vooruitgang en den bloei der vereniging, die onzer Israël, gemeente en liasher bestuurders en onzer geachte weldoende medeburgers. Hoewel niet tot den werkkring van deze ver- behoorende, wist de geachte feest voorzitter als in één oogwenk in een bestaande leemte te voorzien door het tot stand te brengen van een kiescollegie en wel onder het “bestuur der hh. B. Fortuin, J. H. de Leeuw en L. S. Roodschild. Ook de milddadigheid van de aanwezige werd ten behoeve van een hulpbehoevend gezin naar genoegen bevredigd. Het armbestuur, zeer voldaan over de belangstelling in het armenwezen en de orde van deze feestviering, wilde een openlijk blijk van tevredenheid met houden en vond in onzen geachten onderwijzer, zijne secretaris, de heer D. M. Klem, een waardige tolk zijner gevoelens. Men bleef gezellig bijeen tot middernacht, leerde en scheidde toen bezield met de voldoening dat men een aangename feestavond te hebben doorgebracht, zoals men dat mocht verwachten van “een gelukkig gekozen feestcommissie en van deze onder het degelijke presidium des heeren J. J. Eranken. Groningen, 29 Dec. De vereeniging "Bikkur Golim" alhier vierde 1.1. Woensdagavond haar 34ste jaarfeest in de net versierde zaal van den logementhouder N.B. Kisch. De heer S.B. Leek, voorzitter, opende het feest met een gepaste rede, waarin de vereeniging schetste als een der nuttigste vereenigingen. Deze werd gevolgd door het geven van het jaarlijks verslag door den secretaris M.M. Meijer, hetwelk bij liet voorafgaan door een rede ter gelegenheid van de Chanoekadagen in verband met dit feest. Daarna hield de eerw. heer S.J. van Runkel, leeraar der vereeniging, een kernachtige rede over de Voorzienigheid. Hierop volgde een bal, en hoewel aan dit feest bijna 200 personen van beider kunne deelnamen, werd de rust en goede orde niet één oogenblik gestoord. Ook bij dit feest werd wederom door den heer B.Ploeg een dekkleedje (11330) overhandigd, de heilige wetsrol der vereenigingen door de bijdragen van enige leden een HO voor de zelden en twee fraaije Berlijnsch zilveren kandelaars op den catheder ten geschenke gegeven, Deventer, 29 Dec. Had men reeds alle verwachting dat het vieren van het vierde jaar bestaan van het genootschap Nut en Beschaving op Zondag 1.1. luisterrijk zou zijn, de leden zagen zich niet teleurgesteld, zelfs werd die verwachting nog verre overtroffen. De geachte sprekers, de wel-eerw. heer dr. Eriinkel, de heeren H.A. Goudsmid, S. Salomons en Leers (uit Oud-Beijerland), kweten zich allen bijzonder goed van hun taak en oogstten allen den welverdiende lof in, terwijl na het eindigen der voorlezingen dit feest werd besloten door een prachtig bal en souper, dat tot aller genoegen en in goede orde afliep, hetwelk vooral was toe te schrijven aan het goed beleid der feestcommissie, de heeren S. Drielsma A.Z., president, H.J. Polak Jr., L. Keyzer en J. Gossebalk. Geve God, dat dit feest nog een reeks van jaren terugkomt, en dat de leden door middel van deze vereeniging die ten doel heeft veredeling der godsdienst, dat nut mogen trekken, dat de ontwerpers van het genootschap zich hebben voorgesteld. Alleen, 24 Dec. De vereeniging Nut en Beschaving alhier, onder bestuur van de heeren B. K. Schaap, M. de Bruin en Eduard Haagens, vierde gisteren avond haar tweede jaarfeest. Ten 7 uur begaven zich de leden naar de voor dit doel net ingerichte zaal, waar onder het gebruik van enige ververschingen spreker volgde de heeren W. Schrijver Hzn., Ed. Haagens en P. van Son het woord voerden. Eerste spreker de leden aan door hunne getrouwe opkomst bij de vergaderingen en door hunne medewerking te tonen dat het doel der vereeniging niet gemist mag worden, hetgeen men zich heeft voorgesteld te verwezenlijken; daardoor alleen kan de vereeniging aan haar doel beantwoorden, en daardoor alleen zal dan onze verwachting niet teleurgesteld worden. Tweede spreker sprak over "eenheid", eveneens de leden aansporende om het doel der vereeniging te helpen bevorderen, uitte verder den wensch, dat deze vereeniging eene reeks van jaren mogt bestaan en niet dan goede vruchten opleveren. Laatste spreker droeg een keurig gedicht "de juiste opvatting" voor. Over het algemeen droeg het gesprokene de onverdeelde goedkeuring der aanwezigen weg. Tegen middernacht na zich met den dans vermaakt te hebben zette men zich gezamenlijk aan een welvoorzienenen disch, waar hartelijkheid en gepaste vrolijkheid heerschten. Coevorden, 25 Dec. Heden avond hield de vrouwenvereniging CE van haar jaarlijkse gebalde algemene vergadering ten huize van de heer Nias, onderwijzer alhier. Na rekening en verantwoording werd bevonden €190 in kas te zijn. Het is te wensen, dat deze vereniging, die tot nu toe met beleid en voorzichtigheid bestuurd werd, nog een reeks van jaren mag voortduren en aan haar hoofddoel, om armen en noodlijdenden te ondersteunen, blijven beantwoorden. Mocht echter (gelijk men zegt) de vereniging onverhoed later besluiten om al haar in kas zijnde gelden op een of andere wijze te besteden, dan zal van dit besluit door middel van dit blad raadeling worden gedaan. Steenwijk, 23 Dec. Wij zagen met genoegen dat de echtelijke vereniging van de heer S. Herschel met Mevrouw J. M. de Leeuw (die hier als godsdienstonderwijzer tot de protestanten Augustus werkzaam was, sedert in gelijke betrekking te Smilde); welk huwelijk kerkelijk voltooid werd door onze tegenwoordige godsdienstonderwijzer, de heer Koster, van welke taak hij zich lofelijk gekweten heeft. Hoewel een huwelijksfeest niet onder de zeldzaamheden beloort, verdient dat toch eenige melding, als zijnde het de eerste maal dat genoemde heer Koster als inzegenaar fungeerde. Vooraf sprak hij het jonge echtpaar zeer hartelijk toe naar aanleiding van Jes. I.KI. 1, 1, welke toespraak blijkbaar zeer veel indruk op hen maakte. Wij mogen ook niet onvermeld laten, dat de welgedeeld heer van Gelderen op zijn rabbi-jn te Meppel de heer Herschel bij deze gelegenheid vereerde met de minteit, een onderscheiding die wij van ganscher hart toejnikken. Maassluis, 29 Dec. Ter vervanging van de heeren J. van Gelderen, J. P. van Gelderen en J. J. Koppels, die voor hun leiderschap benoeming bedankt hebben, zijn met meerderheid van stemmen gekozen de heeren J. P. van Gelderen, J. J. Kat en W. Koppels. GODSDE DIENST. K. In een volgezette, ongepubliceerde. X. ten beroepen, van niet bekend kunnen zijn, weten wij het Beter en nog de 1e wachten, S. J. Al. Gelijk gij ziet, overbodig. Ons antwoord aan het N.L.W., is in de hoofdzaak reeds gegeven in ons vorig nummer. Wij komen, zoo noodig, er nog op terug. S. In New-York. Received; quite welcome. Groningen en 's-Hage. Te laat voor dit nummer. Eene belangrijke militaire aangelegenheid. Het volgende ontlenet wij aan de Allgemeine Zeitung des Judenthums, die voor de letterlijke waarheid er van instaat. De heer K, is eeuw der nijverste burgers onzer Pruisse hoofd- en residentiestad, en het kleedermakersvak, dat hij uitoefent, verschaft hem een ruim middel van bestaan. Aan zijn scherp getekende gelaatstrekken en nog scherper geaccentueerde taal, kan men alras merken, dat, zoo hij ooit met de orden van den Goeden Adelaar mocht versierd worden, deze met het herkenningsteeken, voor niet-Christenen bestemd, zal voorzien worden. De heer K. nu heeft een zoon, die hem in zijn bedrijf ter zijde staat, en wegens zijn bedrevenheid in het vak voor hem onmisbaar geworden. Deze zoon is, ten gevolge van het bovenstaande gezonden Pruisse noodlot, tot soldaat uitverkoren en ligt in het stadje Allenstein in garnizoen. De wanhopige vader loopt nu van Pontius naar Pilatus, om voor zijn zoon een garnizoensverplaatsing naar Berlijn te bewerken, doch alle moeite is vergeefs. Hoe hij ook klaagt en jammert over de stoornis in de uitoefening van zijn bedrijf, overal wijst men hem op korten toon af, ja op een plaats zou men hem zelfs de deur uitgeworpen hebben. Nu kon de brave snijder het niet langer uithouden en in zijn wanhoop besloot hij zich regelrecht aan Z. M. de koning te wenden, want "hoe meer dan de deur uitwerpen kan men mij toch niet", denkt hij. zo gezegd, zo gedaan. Hij trekt zijn goede rok aan en begeeft zich regelrecht naar het Paleis Onder de Linden. Daar gekomen vragen hem de bedienden wat hij verlangt, en op zijn antwoord, dat hij den koning wil spreken, wordt hem te kennen gegeven, dat dit zoo gemakkelijk niet gaan zou, daar hij zich eerst schriftelijk diende aan te melden, enz. enz. K. geeft niet onduidelijk te kennen, dat hem zulk een vertraging hoogst onaangenaam is en dringt er op aan, dat men hem dadelijk zou aandienen. In stede van aan zijn verlangen te voldoen, beginnen de bedienden hem in alle hoogelijkheid ter deur uit te ringen. K., hierover alles behalve gesticht begint nu op een luiden toon zich daartegen te verzetten, dat aanstonds de deur der voorkamer geopend wordt en een dienstdoende adjudant verschijnt om de oorzaak van het rumoer te vernemen. Ik moet den koning spreken, zegt K. op een toon van gekrenkte trots. Dat moet je eerst schriftelijk. Dat weet ik allemaal, viel X. de adjudant in de lucht, zeg slechts aan Z. M. dat ik hem over een belangrijk militair onderwerp moet onderhouden. De adjudant staat verbaasd. Hij begeeft zich in het kabinet en berichtt den koning dat er een man buiten staat, die hem over een gewichtige militaire aangelegenheid wil spreken. Laat den man binnen komen. K. treedt het kabinet binnen. De koning zit voor zijn schrijftafel en arbeidt. Den snijder klopt het hart op een wijze, die zich ligtelijk laat denken. Hij staat bescheiden in een hoek van het vertrek en wacht. De een minuut na de andere gaat voorbij en niemand schijnt nota van hem te nemen. K. denkt bij zichzelf: wat kan dat zijn? en tracht door een herhaald en krachtig stampen de aandacht des konings te trekken. De koning ziet op. Zoo, zijt gij daar! wat is uw verlangen? Uw laatste zin zal aan mijn taal wel kunnen merken, dat ik een Groothertog ben. Mijn vader, God heb zijn ziel, was een arme man, die niets aan mijn opvoeding kon doen. Ik kan lezen noch schrijven. Ik heb echter een zoon, die een zeer knap mens is, die mijn boeken houdt en mijn brieven schrijft, want mijn vak gaat God laat ik goed. Nu wordt mij mijn zoon ontnomen, een soldaat van hem gemaakt en naar Allenstein gezonden. Uwe Majesteit, mijn zoon is een goed Pruis; hij zal dienen, maar hier, niet in Allenstein. Daar kan hij Uwe Majesteit volstrekt geen dienst doen. Waarom heeft men mijn zoon dan niet hier in garnizoen gelegd? Uwe Majesteit, omdat hij een streep te klein is bevonden. Hebt gij de noodige papieren bij u? Ja. Koning reikt dan koning de noodige documenten over en Z.M., door de geïmproviseerde audiëntie in een goede luim gebracht, laat zijn blik er over gaan. — Ja, mijnheer, ik zie hieruit dat uw zoon niet één, maar drie strepen te klein is. Het zal er bij Uwe Majesteit toch op een paar strepen niet op aan komen. De koning amuseert zich 'koninklijk". Wel aan dan, vervoeg u tot den generaal V. Treskow en zeg hem dat het mijn verlangen is, dat uw zoon naar hier verplaatst wordt. De gelukkige vader is nu onuitputtelijk in dankbetuigingen. Naauwelijks weet hij woorden te vinden om zijn gevoel naar belmoren lucht te geven. De adjudant wil er een einde aan maken en geeft hem te kennen, dat hij vertrekken kan. K. gehoorzaamt. Hij blijft echter aan de deur staan en beduidt de adjudant door teekens en gebaren dat hij nog iets te zeggen heeft. Deze echter wil verdere uitweidingen voorkomen en fluistert hem zacht toe; "Het is nu al wel." Nu stijgt den snijder het bloed naar het hoofd en luide roept hij; "Wat wilt gij? Ik heb met u toch niet gesproken! Ik heb slechts met mijn koning te doen. Wat verlangt gij nu nog, vraagt de vorst, wiens goede luim haar hoogste toppunt bereikt heeft. Uwe Majesteit, ik heb mij reeds eenmaal tot generaal v. Treskow vervoegd. Onder ons gezegd, hij heeft mij de deur uitgeworpen. Dat zal hij ditmaal weer doen. Wees daarom zoo goed, Uwe Majesteit, en geef mij een paar regeltjes mee. Door koning voldoet aan den wensch de n ' T , II ''bij u welk regiment zal ik dan eigenlijk li 1 i D V UW zoon jij zat; Ziet gij, Uwe Majesteit, ik heb er zo over na gedacht. Als gij zoo goed wilt zijn, „bij het regiment Alexander, daar woon ik het dichtste bij. Be snijder verkreeg al wat bij justheid. Dronken van vreugde verlaat hij het kasteel; zeker denkt hij nog lang aan zijn bezoek bij koning Willem en aan de „belangrijke militaire aangelegenheid”, die deze met hem heeft behandeld. – Mijnheer de Redacteur! Ik heb de eer UEd. voor het volgende een plaatsje in uw veelgelezen weekblad te verzoeken; bij de lezing daarvan zult gij beter overtuigd zijn van mijn belangrijk genoeg zijn om uw kolommen daarvoor beschikbaar te stellen en zoo mede te werken. TER ZAKE. Op de 11e comms werd de vraag geplaatst: of niet iemand de echtgenote zijns overleden broeders, die een kind naliet, aan huwen. Men wilde dit weten omdat daarover strijd was. Mijn antwoord heb ik wel niet noodig mede te deelen. Heden echter kwam de betrokken persoon zelf bij mij, en beweerde, dat van verschillende zijden hem was te kennen gegeven en onder deze ook een onderwijzer dat een 31 daarop wel een NLP kan vinden. Gij, mijnheer de redacteur, weet wellicht zoo goed als ik, dat er, helaas, genoeg in ons vaderland gevonden worden, die zich (natuurlijk voor geld) niet onthouden, om naar een prijs te gaan en als zij het geld verdiend hebben zich verder aan niets storen. Menig huwelijk is, helaas, op die wijze voltrokken in strijd met de wet. Ik wil hier de zaak op zichzelf niet bespreken, maar zoo mogelijk voorkomen, dat er op een of andere wijze hier een plaats grijpt. En dit acht ik des te meer nodig, omdat men de vrijheid nam mij een betrekkelijk grote som gelds aan te bieden als ik tot de voltrekking des huwelijks mijne toestemming wilde geven; een som, voor 1/8 gedeelte waarvan menige pool of zelfs menig ongevraagdje zich zou laten verblinden: de eerste om zelf maar als kindhoedjesbaas te ageren de laatste om een eventuele trouwakte eenvoudig den 31 te zenden en te vragen. tot dat einde deel ik u mede dat de naam van den overleden broeder is Mozes Nieuwlander of Neuwlander, de naam van diens broeder is Arent Jacob Salomons, ook wel genaamd Aron Neuwlander, wonende te Brouwen, gemeente Borger; en de naam der weduwe is Hendel Bollegraaf. Ten slotte dient dat tot de voltrekking van het burgerlijk huwelijk door Z. M. dispensatie is verleend bij HD. besluit van 10 Dec, 1867. Door de opname dezes zal, geloof ik, de zaak genoegzaam bekend worden, en ieder voor een verkeerd beeld zich kunnen wachten. Hoogachtend UEd. dienst, J. S. HILLESUM, Opperrabbijn Meppel, PSS nonn najn 'D’P 't di'. "1 - . . . H.ANTWERPEN tot bijbel VERKLARING De regeling van de vragen van de broeders, wie heeft dit gezegd? De kop van jij, hoe heb je dit aangezien? Naar mijn gevoel, kom je me met een vreemde taal te zien. Blijkbaar, jij schijnt me te willen diskuteren; waarom speelt niemand onder je broeders, gelijk jij, den Bispandator. Volgens gewoonte is dan de stam van het woord als nieuwveld beschouwd en men vormde, om uit te drukken, redekavelen, bepraten, frequentief orm het participle door de DpTn? hun geregtsplaatsen te verstaan; men denkt aan agord o.\\ forum. Juda meent uit Josephs antwoord te moeten oproepen, dat hij het kwaad, door de broeders ondervonden, van het standpunt des rechts beoordeeld wil hebben. Vervolgens nemen wij als een zinspeling op de Egyptische Dodekarlie. De Agada laat zich door de Chronologie geen beperkingen aanleggen. Behalve Joseph en Benjamin waren er nog negen broeders, tot welke hij spreekt, en is anders hier aan de Dodekarlie te denken, zoo hangt daarmee de verjaging door Psammetichus samen. ADVERTENTIE" VJ üh! 49-jarige Huwelijks-verhouding van onze zeer beminde Ouders J A B B A H A M L E V I S S O N en SARAH LEWIS, en gelijktijdige viering van de ZESTIGSTE GEBOORTEDAG van onze waarde Moeder. Hunnen dankbare kinderen, Behuwdene Kleinkinderen. Amsterdam, 28 Dec. 1867: (374) Kerkelijk getrouwd: JAGOB BUENO de MESQUITA en JUDITH JOSEPH SWAALM. Amsterdam, 29 Dec. 1867. Strekkende deze tot algemeen kennisgeving, zoowel binnen als buiten deze Stad. (376) Kerkelijk getrouwd: JOHN MUSGROVE NORMAN van Londen en SARAH HEEL, Rotterdam, 8 Dec 1867. Algemeen Kennisgeving van Verloofde: SAMUEL WEIJLEN van Rotterdam met PROOSJE KOETSER van Haarlem. Eenig Kennisgeving. Diep werd mijn ouderhart weder getroffen door het overlijden van een mijner beide nog gebleven Zonen, JACOB NUNES CARDOZO (laatst te Parijs woonachtig) in den ouderdom van circa 38 jaren, nalatende een diep bedroefde Weduwe met twee Kinderen, beiden te jong om haar gevoelig verlies te beseffen. Bevader van weduwen en wezen schenkt ons de krachten om in Zijn ondoorgrondelijke wil te berusten. Bevrouw D. N. CARDOZO-Fernandes. Amsterdam, 29 Dec. 1867. Voor de vele bewijzen van deelneming, zowel van binnen als buiten deze stad, ondervoelde bij het overlijden mijn geliefde dochter HENRIETTE, betuig ik ook dank te roddelen. Rotterdam, 5628. Voor de vele belangstelling en de medeleving bij de ziekte en het overlijden van mijn dierbare echtgenoot, betuig ik bij deze, ook mijn oprechte mijn hartelijke dank. Weduwe KIEK-Loeve. Dordrecht, 1 Jan. 1868. Ik, ondergetekende, maak bekend dat JOSEPH CONCERT, die bij mij ZES jaren in dienst was, van heden af aan wederom bij mij dezelfde betrekking vervult. Belovende een prompte en civiele bediening. B. J. de BEER, 334 Courant-Ombrenger. GEVRAAGD: Een KEUKENMEID van goede referenties voorgzien, om met 1e Februari 1868 in dienst te treden tegen 70 Loon behalve Vervangingsbrieven. Franco onder het woord Keukenmeid, aan het Bureau van dit Blad. (385) In Hoorn wordt bij de Israelietische gemeente gevraagd een ongehuwd persoon, om de dienst waar te nemen als en des noodig als hulpperson, teven als en om te leeren bij de synagoge. Het salaris hiervoor is bepaald op ƒ 400, behalve emolumenten. Zij, die naar die betrekking dingen willen, dienen zich in persoon of franco brieven aan te melden vóór 1e Februari 1868 bij het KERKBESTUUR der gemeente Hoorn. (374) ~HENRY COIN COIFFEUR. Gezinshaat aan de Oude Schans, No. 164, beveelt zich minzaamst aan bij de geëerde lezers, tot het vervaardigen en leveren van BANDOORAUX, volgens een geheel nieuwe methode en constructie; ook oude Bandeaux kunnen volgens zijn systeem veranderd worden. Abonnement voor Haarschuurders bij familie aan huis, de 10 Kaartjes voor 1 gulden. (361) In Rotterdam wordt te snelle gevraagd een bekwame BASREBBACECHT. Israël. Godsdienst. Loon naar bekwaamheden. Adres met franco brieven onder letter Z. bij de Boekhandel Gebr. Haagmans, Keizerstraat, te Rotterdam. (381) Een ijverig persoon, grondig bekend in het vak van Mantelscurer enz, een betrekking wenscnde te aanvaarden, die ruim wordt gesalarieerd, gelieve zich aan te melden met franco brieven onder letters P. P. aan het Bureau van dit Blad. (STLI Weldadige Geloofsgenoten? In een armenhuis “in D3 |r.ö Dringend roepen wij u toe: belp u snel 101 verzachten van een zeer aardig en vroeger zeer goed, doch thans door allerlei rampen en ziektes, spoorloos in het ongeluk gestorte Familie in een landgemeente van het Ressort Limburg wonachtig. De ondergetekende, bewogen door het lot van die ongelukkigen en ten volle met hunnen benarden en – rampzalige toestand bekend, zijn volgaarne bereid om liefdadig giften voor dit hulpbehoevend Huisgezin in ontvingen te nemen en zullen van elke gift in dit Blad veel waardig opperrabbijn in het Hertogdom Limburg. „S. Blekkendaal, Corresponderend lid der H. C. voor het Synagogaal ressort in Limburg. Ook de Redactie van dit Weekblad is bereid liefdadig giften voor deze ongelukkigen in ontvangen te nemen. Van 8 tot 14 uur, op 3 Januarii tot 9 Januarii 1868. Aanvang van den Sabbath: 3 uur 30 minuten. Zaterdag en Einde van den Sabbath te Amsterdam: voor de Nederlandsche Israëlieten te 4 uur 's morgens. Fortug Israëlieten, 4 uur. Zondag, maandag ochtend 4 uur. S. M. Oogstbeschouwing jr. m Co.
21,657
MMUBA08:000002483_59
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Leerboek der heelkunde
Emmert, Carl
Dutch
Spoken
6,929
12,714
Gerdy 1) heeft bet oor eerst de noodzakelijkheid van de terugbrenging der blaas herkend en haar beproefd, of later de spleetranden tot wond te maken en door den bloedigen naad te verenigen, doch de gebezigde middelen (eerst verscheidene beeren samen gevouwen, drukdoeken en vervolgens plaksel, die door een cirkelverband werden aangelegd), waren ontoereikend, omdat de lijder ze niet kon verdragen. Hij zocht dus, in het voorbijgaan gezegd, enige ruimte te verkrijgen door uitsnijding van de valvormige verhevenheden, die de monden der pispijlers omgaven, doch reeds de uitsnijding aan één zijde had etterende ontsteking van den verwonde pispieler en de overeenkomstige nier met buikvliesontsteking ten gevolge, waaraan de zieke 13 dagen na de operatie stierf. — Een beter gevolg hadden, volgens Mörgelin, de door Demme en Wolfermann in drie gevallen aangewende toestellen. In het eerste geval, bij eenen 1 jaar oude knapen, was de zich boven de scheenbeensvereniging bevindende spleet een halven duim breed, de achterste blaaswand eenigszins verdiept. Naar beneden ging de slijmvliesvlakte in een trechtervormige uitdieping over, uit welke de rudimentaire geheel gekliefde roede leuk voorschijn trad, en gesplitst pis zijpelde. De balzak klein, de ballen hoog boven in de liesring. De schaambeenderen 1 van elkaar verwijderd en de huid boven hen sterk gespannen. De omstandigheid, dat de roede, naar boven gedrukt wordende, de spleet juist vermocht te dekken, gaf aanleiding, om haar door een verend kussen (roedekussen), dat met een gewoon beker- of schoielloesje in verbinding was gebracht, tegen de opening der spleet aangedrukt te houden. Na verloop van zes maanden was de schaambeenderen elkander volkomen, was de vroeger brede buikspleet in een verticaal overlangsche spleet veranderd, de spanning der huid boven de schaambeenderen verdwenen, kon de pisblaas meer dan een punt pis bevallen en deze in een dikken straal worden ontlast. In het tweede geval, bij eenen jongen van 9 jaar, was de buikspleet nog kleiner, maar insgelijks meer breed dan lang, de achterwand van de blaas niet voorliggend, de balzak ledig, de afstand der schaambeenderen 1. Nadat dezelfde toestel 5 maanden lang was gedragen, had zich de buikspleet verkleind, kon de blaas een halve pint water bevallen, en waren de schaambeenderen volkomen vereenigd. Natuurlijk kan de roede tol de sluiting der buikspleet slechts dan worden gebezigd, wanneer zij deze geheel bedekken kan, hetwelk slechts in lichte gevallen zal hebben. Voor het overige wordt de roede daarbij plast gedrukt en daardoor nog meer misvormd. § 2250. De radicale behandeling, welke organische sluiting van de splijting ten doel heeft, zal slechts dan uitzicht geven op goed gevolg, als door de zoo even vermelde palliatieve behandeling de blaaswand is teruggedrongen, de buikspleet verkleind, de schaambeenderen zijn vereenigd en daarmee de huidspanning in de blaasstreek weggenomen is. Bovendien wordt voor een enkeling slechts eenigzinds bevredigende uitslag niet alleen vereist, dat de buikspleet, maar ook dat de pisbuis splijting gesloten wordt, waarbij echter nog altijd onwillekeurige afgang van pis kan blijven bestaan, uit hoofde van insufficiëntie van de sluitspier der blaas, waarom een volkomen goede uitkomst der operatie steeds twijfelachtig blijft. Tot sluiting van de buikspleet bestaan er in de eerste plaats twee wegen, namelijk vereniging van de spleetranden en overplanting van huidlappen. 1) De sluiting der spleet door bloedige vereniging der spleetranden heeft in alle gevallen boven de overplanting van huidlappen dit voor, dat men een overal met een slijmvlies beklemde blaasruimte verkrijgt, en de gebrekkige buikwand volkomen hersteld wordt. In slechts is deze vereniging slechts dan mogelijk, als de buikspleet in een smalle overlangsche spleet veranderd en de achterste blaaswand volkomen teruggedrongen is. Tot hier toe werd zulk een kunstbewerking nog niet uitgevoerd. Gerdy heefde voorgeslagen, om de randen der buikspleet, na de blaaswond te hebben teruggedrongen, bloedig te maken, vervolgens door den omwonenden naad te vereenigen, en nadat de vereeniging gelukt is, een lege blaas in de natuurlijke blaas te brengen en deze van lieverlei door opblazing der ingevoerde blaas te verwarmen. Dit laatste zal echter wel eenvoudiger door terughouding van hoe langer hoe grotere hoeveelheden pis kunnen geschieden. Ook Demme zou de voorkomende gelegenheid deze vereeniging beproeven, doch haar slechts van lieverlei, en telkens over een uitgestrektheid van eenige strepen ondernemen, hetwelk om verscheidene redenen wel zoo veel voordeel niet zal aanbieden als de vereeniging der geheele spleet in een bedrijf mogelijk zoude zijn. 2) De sluiting door overplanting van huidlappen werd dikwijls doch zonder goeden uitslag beproefd. Men sloeg de lappen met de opperhuidzijde naar de blaas om, en liet het wondvlak van den lap onbedekt a) of plantte er ter dekking nog eenen tweeden lap op b). Bij deze laatste handelwijze heelt men meer uitzicht op het behoud der lappen, maar zij is ook veel meer verwondend en daarom gevaarlijker. Tot de overplanting zal men genoodzaakt zijn, als men de blaassplijting, gelijk zij zich voordoet, wil opereren, hetwelk evenwel altogether te verwerpen is. Op deze manier opereerde Koux, hij eenvoudig 27 galeiboef. Hij vormde uit de door een dubbele waterbreuk sterk veruithaalde balzakshuid een huidlap, sloeg deze met de oppervlakte naar binnen gekeerd over de slijmvliezenvlakke van de blaas, en verenigde hem met eenen boven de blaaswond uit de huid van de buik gevormde korte lap door naden. Het grootste gedeelte van de lap ging door versterving verloren, inclusief bezigde Rooi het overblijfsel daarvan en de lange voorhuid om een brug over de pisbuissleuf te vormen en trok vervolgens door het zo gevormde kanaal eenen pis-opvang van gevulkaniseerde rubber, die de blaaswand dekte en van oudere in eenen pisreceiver overging. Doordat de door eenen buikgordel bevestigde toestel zich gedeeltelijk in het nieuwe kanaal bevond, werd de ligging ervan verzekerd. Overeenkomstig met de handelwijze van Nellalon bij de epispadie beproefde Richard 2), bij eenen man van 24 jaar, wiens rode de vorm eens gespleten klomp van de groolle eener pruim had, en wiens achterste blaaswand van het ontbreken der schaambeensvereeniging een uitpuiling van 5 centimeter hoogte en 8 centimeter breedte vormde, die bij het liggen enigzins inzakte, bij het slaan sterk le voorschijn trad, en met een opgezet sponsachtig, hier en daar met zweertjes bezeld, uiterst gevoelig slijmvlies bedekt was, op de volgende wijze. Van de buikhuid werd boven de splijting een breede vierkante lap gesneden en met zogenoemde opperhuidvlakke binnenwaarts gekeerd naar beneden geslagen, vervolgens uit de huid van den blazak en de zijdelingsche huid van den buik even als bij de epispadie een aan de hoogte van den buiklap beantwoordende huidrug gevormd en naar boven geschoven, zodat zij de verwonde vlakte van den buiklap bedekte. Slechts aan de zijden werden de lappen met eenige naden samengebracht. In de eerste 3 dagen hevige koortsaanvallen, uitvloeiing van pis uit de onderste opening en uit de bovenste wondhoeken van den nieuwen blaaswand, na zeven dagen breken, droge long, draadvormige pols, opzwellen en pijnloosheid van den buik, dood na 24 uur. Bij de sekopeering vond men verspreide etterende buikvliesontsteking, voor het overige vaste vereniging der lappen. VI. ANORMALE UITZETTINGEN. A) ANEURYSMEN. a) ware, valsche en gemengde slagaderbreuken. § 2251. De slagaderbreuken van de art. iliaca communis en externa hebben wij reeds vroeger pag. 128—156 als inguinaalaneurysmen beschreven, zodat hier alleen de volgende aneurysmen van bekkenslagaderen ter beschouwing over blijven. I) ANEURYSMEN DER ART. GLUTAEA EN ISCHIADICA. § 2252. Van de aneurysmen der slagaderen, welke zich in het bekken verspreiden, komen deze het meeste voor. In de meeste gevallen hebben zij eenen traumatischen oorsprong, en gaat aan haar ontstaan een verwonding, inzonderheid een steek, een kneuzing, een hevige lichamelijke inspanning, en dergelijke vooraf. De diepe ligging van deze slagaderen onder verscheidene licht verschuifbare weefsellaagën begunstigt zeer de vorming van een traumatisch vals aneurysma na een verwonding. Men neemt deze aneurysmen aan beide zijden nagenoeg even dikwijks waar, doch veel meer vaker bij mannen dan bij vrouwen. Onder de door Uhde verzamelde gevallen, waaronder een door hem zelf waargenomen, bevonden zich 8 mannelijke en 2 vrouwelijke personen in de leeftijd van 17 — 60 jaren. Driemaal kwam het aneurysma aan de linker en driemaal aan de rechterzijde voor, viermaal is de zitplaats niet opgegeven. § 2253. Het aneurysmatische gezwel bevindt zich aan de buitenzijde van het bekken onder de bilspieren in de streek van de grote zitbeensinsnijding. Uit hoofde van de diepe ligging van het gezwel en omdat de toevoerende slagader (de hypogastrica of iliaca communis) niet gemakkelijk kan worden samen gedrukt, is de onderkenning moeilijker, inzonderheid dan, als er geen verwonding der bilstreek is voorafgegaan. Voor het overige waren de kloppingen van het gezwel soms duidelijk te herkennen, alsmede de stethoskopische verschijnselen van een slagaderbreuk. Nog makkelijker is het nader te bepalen, of de slagaderbreuk de glutena of de ischiadica, of het onderste gedeelte der hypogastrica heeft aangetast. Bij aandoening van de ischiadica zal het gezwel iets dieper bij de dij liggen. Strekt het gezwel tot in de bekkenholte uit, dan kan men het wellicht door den endeldarm voelen. Door drukking op den nervus ischiadicus kan de beweeglijkheid van het been der lijdende zijde meer of minder gestoord zijn, en heeft de lijder soms tijden hevige pijnen in dat laatste, of is er meer een gevoel van mierenkruipen of van doofheid aanwezig. Het gezwel bereikte in de bijzondere gevallen een zeer verschillende grootte en bleef soms tijden lang onveranderd. § 2254. De genezing van deze aneurysmen door onderbinding is zeer moeilijk, uit hoofde van de ontoegankelijkheid van het toevoerende vat zoowel van het gezwel uit als van de een of andere zijde van het bekken, en daarom zijn voorafgaande proeven met andere behandelingswijzen, zoo als inzonderheid met de samenpersing, de elektropunctuur en de inspuiting van stollingsbewerkende vloeistoffen hier bijzonder op hun plaats. Moet men tot de onderbinding overgaan, dan kan deze aan de bilslagaderen zien, aan de hypogastrica of aan de iliaca communis geschieden. aan Crampton moet bij eenen 34e koopman de genezing door drukking op het gezwel zelf geluk zijn. De onderbinding der bilslagadervaten van het aneurysmatische gezwel uit is wel is waar met goed gevolg verricht, maar toch, uit hoofde van de diepe ligging en de kortheid van den te onderbinden vaatslagader, alsmede wegens de onmogelijkheid om aan gene zijde van het gezwel de slagader samen te drukken, en daardoor de bloeding na het openen van den zak te stuiten. Een zeer hagelijke kunstbewerking, waarbij nog komt, dat de aneurysmalische toestand tot een geheel ontoegankelijke diepte in het bekken kan uitstrekken. Maar ook de onderbinding van de hypogastrica en iliaca communis is zeer moeilijk, en uit hoofde van de noodzakelijke beleediging van het buikvlies op een andere wijze hoogst gevaarlijk, zodat de onderbinding der art. glutea wel niest geheel ter verwerpen is, maar toch maar alleen in die hoogst zeldzame gevallen verricht mag worden, waarin men weet, dat de aneurysmalische zak geheel buiten de bekkenholte is gelegen. Ten opzichte van de uitvoering der kunstbewerking verwijzen wij naar de onderbinding der bilslagadervaten §§ 1816 en 1817, en naar de beschrijving van deze operatie in de algemene chirurgie pag. 649. Op deze wijze opereerde het eerstvolgende Bell: een groot aneurysma der glutea, dat na een verwonding der hiel been iliaca met een puntige schaar was ontslagen. Hij opende den zak en onderbond het doorgesneden vat; de zak etterde, het os sacrum en ilium schilferde af, doch de zieke herstelde. — Een dergelijke kunstbewerking, ook met gunstig gevolg, verrichtte Carmichael bij eenen jongeling van 17 jaar, die eenen sleutel met een pennemes had gekregen. De verwonde glutea werd na het openen van den aneurysmaalische zak door omsteking gesloten. De onderbinding der hypogastrica s. iliaca interna heeft men het meest verricht, en zij is dan aangewezen, als de vorige onderbinding om de opgegevene redenen niet raadzaam schijnt. De wijze van opereren kan men bij de onderbinding dezer slagader op pag. 135 nazien. Deze kunstbewerking werd het eerst door Stevens en vervolgens ook door Alkin, While, Altmuller, Motl, Kimball en anderen verricht. — Stevens opereerde een negerrin, Maila genaamd. Ze leed aan een sterk kloppend gezwel aan de linker heup, vlak boven de zitbeenslijnsnyding, bijna zo groot als een kinderhoofd. Het was sinds 9 maanden met lichte pijnen zonder bekende oorzaak omgevallen en van lieverlee een onbekende omvang aangegroeid, Kunstbewerking op den 27 Dec 1812. Volledige herstelling binnen de zes weken. — De loper van Alkin was een 29-jarige bootsman van een lange gestalte met een groot gespannen en kloppend gezwel onder de bilspier rechts. De tumor bestond sinds 9 maanden en was na een slepen woor ontslaan. Kunstbewerking den 12 Mei 1817. Dood aan uitputting 19 dagen na de kunstbewerking. Lijkopening De gehele slagader scheen ziekelijk, was door een bandsel doorsneden, en uit den eeltige ponden slagsel bevattende zak waren coagula in de bekken- en buikholte gevonden. Deze uittreding beschouwde Alk. als de voornaamste oorzaak van den dood en hij is van mening, dat men den zak eenige dagen na de onderbinding wellicht had moeten openen. — De onderbinding door While in Oct. 1827 uitgevoerd had een gelukkige uitkomst. — Ongelukkig was de uitval in het geval van Motl. Het gezwel van Kimball kwam voor bij een machinist, die in zijn 29e jaar een klein, hard, kloppend en geen bezwaren veroorzakend gezwel aan de achterzijde van het linker been bemerkte. Het bleef 5 jaar nagenoeg onveranderd, en begon eerst in het jaar 1848 in grootte toe te nemen en het lopen te beletten. Op die tijd was het groter dan een kippenei, zat juist boven de heupbeenslijnsnyding, liet kloppen en een eigenaardige blaauwheid duidelijk herkennen, veroorzaakte nu en dan hevige pijnen langs de uitslagzijde van het been, loopt in de kuil, en een kloppende pijn in het onderste gedeelte van den buik. Kunstbewerking op den 19. Nov., dood op den 18e dag na de operatie na voorafgegaan aanvallen van koude en herhaalde bloedingen. 1) Discourses on the nature and cure of wounds. Edinburgh 1795. p. 78 Principles of surgery 1. p. 421. — 2) Dublin Journal. 1831- Nov. — 3) Zie bij de onderb. pag 134. — 4) Ibid. pag 134. — 5) Ibid pag. 134. — 6) Flick, F. L Diss. exhib. historiam commemor. deligat art. iliacae internae ob immensam feraoris tumorem instituiae. Cassel. 1836. — 7) Zie bij de onderb. pag. 134. — 8) Amer. Journal. 1850 July. 3) De onderbinding der iliaca communis is slechts dan gerechtvaardigd, als de hypogastrica ontwaard wordt bevonden, gelijk dit b.v. in het door Atkinson geopereerde geval schijnt te hebben plaats gehad, of wanneer het een of ander ongeval gedurende de kunstbewerking, b.v. een beleediging der hypogastrica, zooals in de waarneming van Uhde, een onderbinding hooger op noodzakelijk maakte. Uhde. Een 26-jarige koperslager klaagde sinds 14 dagen over hevige pijnen in de linkerzijkant. Daar bevond zich een veerkrachtig gespannen, onpijnlijk, begrensd, kloppend gezwel op het midden van de uitwendige darmbeensvlakte, op een duim van de punt van de grote draaiers. 1/2 boven het niveau van de heup met 5" overlangs en 4" dwarsdiameter. Hevige pijnen in het verloop van de n-ischiadicus, inzonderheid als het gezwel naar de schaambeeninslijting werd gedrongen. Staande kon het linkerbeen niet worden uitgestrekt. Op den 7. Okt. zou de hypogastrica worden onderzocht; terwijl men de draad uit de onderbindingsnaald trok, ontstond er een slagaderlijke bloeding van 4 —5 pond. Men sloeg terstond een draad om de iliaca communis. Dood op den 11. Oct , na voorafgaande verschijnselen van buikvliesontsteking. Lijkopening. Het buikvlies in het bereik van de wond loodkleurig en met een laag van uilzweetsel bedekt; het bindweefsel rondom de ilia communis en interna met vlees gevuld; aan de naar de bekkenholle gekeerde zijde van de hypogastrica 6—7" van haar oorsprong een ronde opening van 1 diameter. De art. glutea, zich in een achtersten en voorsten tak verdeelende, vertoonde in deze een verwijding van 3". De huid boven het gezwel met weinig en bloed geïnfiltreerd, zoo ook de m. gluteus maximus; de glutaeus medius als een met donker bloed gevulde blaas van 9' overlangs en 8½ dwarsdiameter met verscheidene nevenholten; nog dieper lag de oorspronkelijke zak van de groei van een citroen met een vast 1½ streep dik omhulsel, en een konische, naar de schaambeeninslijting gerichte, aan de uittreding der glutea beantwoordende holte, in welke zich een opening van de grootte van een speldekops bevond, door welke men een sonde kon inbrengen. 2) ANEURYSMEN DER ART. DORSALIS PENIS. § 2255. Als aneurysma traumaticum van deze slagader kan het volgende geval worden beschouwd. Volgens Malgaigne had zich een man van 30 jaar, met een mes, dat bij in zijn broekzak droeg, zodanig beledigd, dat het langs de ruggevlakte der rode vlees vreemd diep was ingedrongen en een bloeding van meer dan 2 pinten ten gevolge had. Bij het onderzoek op den 8 April was de rode verbazingwekkend gezwollen, en blauwzwartachtig van kleur. De bloeding had opgehouden. Vochtige warme omslagen. De volgende dagen nam de zwelling af. Sindsdien vloeide er een geel-roodachtige samentroost uit de wond en was er aan de grondvlakte van het lid een klein, weinig vochtgolvend gezwel ontslaan, dat op den 15. April aanmerkelijk in grootte was toegenomen. Verwijding der wond op een gesleufde sonde; na de ontlasting van enkele coaguli sprong plotseling een slagaderlijke bloedstroom te voorschijn. Tamponering van de wond met zwam; dit was ontoereekend, bij een meer nauwkeurig onderzoek drong uit een kleine verborgene opening in de bodem der wond een slagaderlijke bloedstroom. De slagader kon niet worden gevat en werd dus omgestoken. De bloeding stond stil. Na verloop van 7 dagen viel de draad af en na 14 dagen was de wond genezen. Slagaderlijk-aderlijke aneurysma Een geval van aneurysma varicosum der art. en vena iliaca communis, en van een varix aneurysmaticus der vena iliaca externa hebben wij reeds vroeger op pag. 247 vermeld. Volgens Bouisson moet Riberi een aneurysma varicosum der gluteus of iliaca door ijs en zamen drukking genezen hebben. Angiotelektasieën en caverneuze gezwellen. Een voorbeeld van een erectiel gezwel aan de balzak vindt men in de volgende waarneming. Volgens Boullay bevond zich aan de rechterzijde van de balzak bij een 20-jarige man een ei-vormig, buikig, blauwachtig gezwel zonder klopping en zonder blaasgeluid. Het besloeg sinds 12 jaar en had zich zonder bijzondere aanleiding ontwikkeld, liet namelijk bij kou en aanhoudend loopen in grootte toe en werd bij kou en rust kleiner. Door een lichte chirurgie werd het gezwel verwijderd. Het bestond uit een vaatrijk op de erectiele vormsels gelijkend weefsel, dat loopt aan de huid reikte en hier en daar kleine bloedproppen bevatte. Angioteleklasiën der baarmoeder, op welke Kilian het eerst opmerkzaam heeft gemaakt, zijn geen zoo zeldzaam verschijnsel, doch meer van verloskundig belang en worden dus hier niet verder behandeld. Een erectiel of caverneus gezwel van de bekkenbeenderen schijnt in het volgende geval te hebben beslagen, dat ook in operatief opzicht onze belangstelling verdient, daar de iliaca communis werd onderbroken. C. Th. Maier i). Een 59-jarige man kwam in juni 1887 aan het hoofd een zeer pijnlijk gezwel op de rechter heup en linker been onder behandeling. Niet later moest voor ongeveer 2 jaar in het rechter been zijn begonnen. Op den 24. Juni de volgende toestand. Het rechter been, niet meer zelfstandig te bewegen, verkort en vermagerd; de diep boven de drager tegengesteld beweeglijk; de fossa iliaca door een weerstand biedend kloppend gezwel ingenomen, dat zich nog naar beneden onder de band van Poupart uitstrekte; de geheele heup van den darmbeenskam vol aan de bloedvaten en van de band van Poupart tot aan het heiligbeen was wanstaltig en in alle afmetingen met de linkerzijde vergeleken 1½-2" vergroot: het geheele gezwel klopte isochronisch met de hartslag en lielt blaasbalg ruisend vernemen; bij zameendrukking van de art. iliaca zo ver mogelijk naar boven werd het geluid geringer, bij drukking op de cruralis sterker; de huidbekleedselen overal verschuifbaar: geen storingen van den algemene welstand. Diagnose: Een kloppend been gezwel, aneurysma van de slagaderen van de beenderen. Op den 15 Juli 1887 onder chloroformnarkose onderbinding van de iliaca communis. Terstond hielden de kloppingen op en viel het gezwel samen. Op den volgenden dag de gevoeligheid in de voelbaar beneden de knie verdwenen, op den 2de dag hier enkele blauwachtige plekken, op den 3de dag ook de gesneden wond wankleurig: de volgende dagen toename van den verstervings toesland, op den 13de dag de dood. Bij opening. Verstorvene hoedanigheid van het gehele been en van de wond; het buikvlies met de naburige darmen sapigen gebleekt en met verse uitscheiding bedekt; in de onderbondene slagader een vaste bloedprop; enige aderstammen van het bekken, inzonderheid de obliquale, verward; de grote slagaderen natuurlijk, lieten voornaamste gedeelte van het gezwel werd behalve door de verwoeste bekkenbeenderen gevormd door een sponsachtig of caverneus weefsel met kleine buisjes of alveoli samen gevormd. De kleinere buisjes vertoonden zich als verwijde haarvaten en hadden veelvuldige gemeenschap met elkander; zij waren hoofdzakelijk met vezelslofsteveld gevuld, hare inwendige oppervlakte was glad, de uitwendige met de omgeving vast vergroeid; zij waren in nieuwgevormd bindweefsel besloten. Alle bekkenbeenderen van de rechterzijde meer of minder in zulk een caverneus weefsel veranderd, enz. Het microscoopisch onderzoek was uit hoofde van de gangreneuze verwoesting slechts onvolkomen mogelijk; men vond vezel, ingekraste kristallen. De door Stanley beschreven kloppende beengezwel was ongetwijfeld een mergsponsgezwel. Phlebectasieën. De talrijke aan verschillende bekkenorganen voorkomende adernetten maken het verklaarbaar, dat aderspatsche toeslanden hier een menigvuldig voorkomend verschijnsel zijn. Bulle, de Société anatomique van Parijs, 194. — Nenhausen, Zeitschrift der norddeutschen Chirurgenverein, 1. Maart 1848, p. 1. — Hannov, Annalen I, p. 83. — Deutsche Klinik, 1858, 47, 48. — Illustrirte medizinische Zeitschrift van München, 1853, p. 41. — London Medical Gazette, Maart 1845. VERWIJDING DER ADEREN VAN DE ZAADSTRENG EN VAN DEN BAL. (Varicocele, cirsocele, hernia varicosa, krampaderbreuk, ramex. — Vroeger werden varicocele en cirsocele in een verschillende betekenis gebruikt. Onder varicocele verslonden Dionis, Pott en anderen verwijding van de aderen van den balzak, onder cirsocele verwijding van de zaadaderen. In den omgekeerden zin bediende zich A. Monro van deze uitdrukkingen. Fritschi noemt de verwijding der genoemde aderen phlebectasia spermatica interna, eoz.) Benedict, Üeb. Hydrocele, Sarcocele u. Varicocele. Leipz. 1831. — Landouzy. Du varicocele et en particulier de la cure radicale de cette affection. Paris, 1838. — Fritschi, Üeb. d. Radicalcure d. phlebectasia spermatica interna, onder d. sogen. Varicocele etc. Kreiburg, 1839. — Malgaigne, Sur les tumeurs du cordon spermatique. Paris, 1848. — Royer, Du varicocele Thèse Paris, 1858. Aetiologie. De varicocele komt het meest in de jaren van de ontwikkeling der geslachtsrijpheid en van de hoogste mannelijke kracht voor. In vroegere en latere jaren is zij een zeldzaam verschijnsel. Volgens Frilschi ontstond de ziekte in 70 gevallen: op den leeftijd van 3 — 10 jaren 3 maal, „ „ 10 — 20 „ 32 „ „ „ 20 — 30 „ 24 „ „ „ 30 — 40 „ 8 „ „ „ 40 — 70 „ . 3 Nélaton 1) vond bij het onderzoek van de kweekelingen der militaire scholen onder 50 personen in 2, die aan varicocele leden, terwijl in Bicèlre onder 5000 grijnaards nauwelijks een daardoor was aangetast. Meestal is de varicocele slechts aan één zijde voorhanden en wel veel menigvuldiger links dan rechts, hetwelk zijn anatomische reden voornamelijk daarin heeft, dat (volgens Brinton 2) zich aan de plaats van inmonding der rechter vena spermatica in de onderste hollen ader standvastig een klapvlies bevindt, terwijl aan de linker zaadader zulk een vlies niet gevonden wordt, zodat slechts hoge opstuwingen in de onderste hollen ader den terugvloei van het bloed in de vena spermatica kunnen verhinderen. Bovendien is wellicht ook de omstandigheid van enig invloed, dat de linker vena spermatica dikwijks in de vena renalis onder een meer rechter hoek inloopt, terwijl de rechter onder een scherpen hoek in de onderste hollen ader voert. Zeer twijfelachtige aetiologische aanleidingen daarentegen zijn drukking op de ader der linkerzijde door de met drekstoffen gevulde flexura sigmoidea (Morgagni, A. Cooper en anderen), een grotere lengte der zaadaderen van hoofde van het lager afhangen van den linker bal (Bichat, Cuvier hier en anderen), de veelvuldig voorkomende gewoonte om den balzak aan de linkerzijde te dragen (11 a s s e) enz. Volgens Thomson 3) bevond zich bij 140 wegens varicocele afgezette rekruten, deze laatste 132 maal links, 6 maal rechts en 2 maal aan beide zijden. § 2262. Als aanleiding oorzaken moeten wij voornamelijk wijzen op de zodanige, die: a) Verslapping, atonie van de natuurlijke ondersteuningsmiddelen der ballen (dartos en cremaster) en van de aderen trekken te weeg te brengen, en deze uitwerking hebben inzonderheid hogere warmtegraden, waarom varicocele in de heete klimaten veel menigvuldiger voorkomt dan in de koude, en onder de lijders dikwijks zodanige gevonden worden, die wegens hun beroep voor het vuur arbeiden, zoals b.v. bakkers; voorts geslachtsuitspattingen, voornamelijk zelfbevlekking, met hare algemeen en plaatselijke verzwakkende uitwerkselen, ook kneuzingen van de ballen en van de liesstreek, die nu en dan klaarblijkelijk een verzwakking van de schortspier teruglaten en na welke de toestand van verwijding der aderen begint; b) den terugvloed van bloed uit de zaadaderen verhinderen; daartoe behoren aanhoudend stilstaan, waarom letterzetters dikwijls aan dit gebrek lijden, of meer schokkende lichaamsbewegingen zoals rijden en dansen, verder groote balzakbreuken, vergrote liesklieren, slecht aanliggende breukbanden, die een drukking op de zaadstreng uitoefenen, enz.; c) herhaalde bloedsoploopingen in de ballen en over het algemeen in de geslachtsdelen en bekkenorganen ten gevolge hebben. Op deze wijze werken menigvuldige opwekkingen van de geslachtsdrift zonder natuurlijke bevrediging, herhaalde balontstekingen, aanbeifstoestanden, enz. In den regel werken verscheidene gelegenheidsoorzaken samen, en dikwijls is er geen bepaalde aanleiding te vinden, zodat het aannemen van eenen aangeborenen aanleg naauwelijks te vermijden is. Maar op welke wijze de varicocele ook mag ontstaan zijn, schier altijd heeft hare ontwikkeling en verdere toeneming slechts van lieverlede plaats. § 2263. Pathologie. Bij het onderzoek vindt men den balzak slap, aan de zieke zijde lager neerhangend, dan aan de gezonde, daarbij weinig verimpeld, de huid dunner, zodat soms tijden enkele aderen doorschemeren. Deze laatsten geven voelt men langs den funiculus als gewonden, weekere, meer of minder knobbelachtige strengen, die zich meestal zonder pijn laten samendrukken, als men het afvoerende vat niet mede heeft gevat. Naar boven naar het lieskanaal toe neemt het gezwel af, naar beneden verliest het zich in den bijbal, zodat het boven den bal doorgaans den grootsten omvang heeft. Voor het overige vertoont zich het gebrek in verschillende graden, van welke de ligere het meest voorkomen. Slechts bij wijze van uitzondering bereikt het gezwel de grootte van een vuist of van een kinderhoofd, strekt zich de aderuitzetting tot in het lieskanaal uit, worden de bijbal en de bal in een kluwen van uitgezette aderen veranderd, en vertoonen ook de huidaderen eenen aderspattend toestand. Het anatomisch onderzoek vertoont den plexus pampiniformis als een kluwen van verwijde, veelvuldig gewonden en op enkele plaatsen uitgebogen aderen, waarvan de wanden hier en daar zogenaamd verdikt. Soms vindt men in de verwijde aderen nederzetsels. § 2264. Van dit gebrek verbonden bezwaren bestaan voornamelijk in lastige trekende pijnen langs de zaadstreng, die zich soms tot in de lenden- en nierstreek uitstrekken en in een gevoel van zwaarte in den balzak, dat den lijder aanspoort, die dikwijks met de handen te ondersteunen. Deze bezwaren zijn in den opgerichte stand grooter dan bij het zitten en liggen. Bij langer lopen en staan kunnen zij zelfs onuitstaanbaar worden en daardoor den lijder de uitoefening van sommige bedrijven onmogelijk maken. In den winter is het lijden doorgaans geringer dan in den zomer, als wanneer ook nog eene sterke uitwaseming van den balzak dikwijls zeer lastig is. De geslachtsverrigtingen zijn in den regel niet gestoord, menigmaal beslaat er eer een verhoogde geslachtsdrift, waarvan de bevrediging den lijder wel is waar een tijdelijke, maar geenszinds een blijvende verlaging verschaft. Bij prikkelbare lijders vertonen zich soms tijdelijke koliekachtige pijnen of ook andere zenuwtoevallen, en bij vele zieken loopt een neergedrukt, melancholisch toestand des gemoeds zeer in het oog. Dikwijls blijft het gebrek tot op zekeren graad van ontwikkeling staande, vooral onder het gebruik van doelmatige bedarvende middelen, en heeft er met den toenemenden leeftijd eer een teruggang dan een vermeerdering plaats. § 2265. Diagnostiek. Aan de opgenoemde verschijnselen is de varicocele doorgaans gemakkelijk te herkennen. Ter onderscheiding van een breuk let men vooral op de wijze van verdwijnen en terugkeeren van het gezwel bij het liggen en wederopslaan. De meeste overeenkomst zou de varicocele nog met een netbreuk hebben, men zal echter, om van vele andere verscheidenheden niet te spreken, vinden, dat de teruggebrachte netbreuk door een drukking met den vinger op de breukpoort bij het oprijzen van den zieke wel teruggehouden, doch de vergroeiing der varicocele niet verhinderd kan worden. Daarentegen moet men aan de mogelijkheid denken van het gelijktijdig bestaan van een varicocele en van een darmbreuk. § 2266. De behandeling kan radicaal of palliatief zijn. § 2267. De palliatieve behandeling heeft ten doel, bedaring van de lastige bezwaren en verschijnselen, verhinderen van de verdere ontwikkeling van den verwijdingstoestand en zover mogelijk bevorderen van enigen teruggang van dezen. Bovendien is hiertoe noodig de verwijdering van de erkennbare gelegenheidsoorzaken, hetwelk zeker dikwijls zonder verandering van beroep niet mogelijk is. Vervolgens moet men den terugvloed van bloed uit de zaadaderen gemakkelijker trachten te maken, waartoe inzonderheid het dikwijls aannemen van een horizontale ligging en het dragen van een goed aansluitenden, verkrachtigen, niet al te sterk verhitte, maar uit een licht en ijl weefsel bestaanden schortband (Fig. 245) geschikt is. In plaats van het suspensorium, dat zeker altijd de voorkeur verdient, heeft men nog andere op gelijke wijze werkende hulpmiddelen voorgeslagen, zoo als: a) Van verbanden. — Het omwikkelen van den balzak beneden den naar boven geschovenen bal met eenen zwachtel (in allen gevalle beter met kleefpleisterstrook), om den bal in de nabijheid van den buikring te houden, volgens Hevez de Chevost 1), of de aanwending van eenen veerkrachtigen ring van caoutchouc tot hetzelfde doel volgens Richard 2), welken ring Nélaton 3) voor het beste palliatieve middel houdt; het bestreken van den door koude tot zamen trekking gebrachte balzak met een oplossing van gutta percha in chloroform volgens Carey 4); — het opbinden van de zaadstreng tegen den horizontalen schaambeenstak met een cravat volgens Fischhof 5); — het aanleggen van eenen veerkrachtigen gordel met een kussen ter samendrukking van het lieskanaal volgens Curling 6), enz. b) Op geen andere wijze dan een suspensorium en dus slechts palliatief kan de door A. Co op eerder aanbevolene en verrichte verkorting van den balzak, door uitsnijding van een stuk daarvan werken, een palliatieve kunstbewerking, waarvan de mogelijke terugwerkingsgevolgen veel de dienst, die zij bewijst, tegenover den geheel gevaarlozen schortband in geen verhouding slaan. Bij een jongen man werd de balzak in een dwarse plooil opgeligt, zodat de bal zichtbaar bij den uitwendigen liesring kwam te liggen, vervolgens de geheele plooil met eenen haal van het mes weggesneden, zodat de scheede bloot lag. De wondranden werden met eenige draden en kleefpleisterstrookjes samengehouden. Er volgde sterke ontsteking, koorts en buikverstopping, zodat de draden op den 3e en 4e dag moesten worden losgemaakt. Ook bestonden er hevige pijnen langs de zaadstreng. Op den 5e dag ontstond er normale eltering. Op den 8e dag zwelling en pijnlijkheid van den rechter bal en vorming van een absces aan de rechterzijde van de raphe. Na de ontlasting van den etter bedaring der verschijnselen en na 3 weken bijna volledige sluiting der wond. De verschijnselen der varicocele waren verdwenen. — Pauli sneed in een geval een rond, ongeveer 2,5 cm lang stuk uit en legde den geknoopten naad aan. Na 10 dagen moest alles met een likleek gesloten, en de balzak strak samengetrokken zijn geweest. c) Tot hetzelfde doel, namelijk ter verkorting van den balzak, werd door Lehmann de invaginalie van de balzakshuid beproefd. Daal deze insluiping echter meestal niet bestaat blijft, hebben wij reeds bij de radicale operatie der breuken aangemerkt. Bovendien moet men middelen aanwenden, die den verslappingstoestand van den balzak en der aderen tegengaan. De voornaamste daartoe dienende handelwijze is de methodische aanwending der koude door baden, wasten, omslagen en het opstrijken van verdampende vloeistoffen. Meer denkbeeldig is de werkzaamheid van samengebrachte zelfstandigheden. Daarentegen zijn 1) Journ. de med. et de chir 1844. Sept. — 2) Revue méd. chir. 1852. Avril. — 3) Gaz. des hop. 1858. 88. — 4) Canstatt Jahresb. v. J. 1852. III. p. 295. — 5) Bericht üb. d. hydraul. Verfahren, etc. Pest, 1855. p. 17. — 6) Maestri, Gaz. Lomb. 1857. 43. — 7) A. Cooper, Guys hosp rep. Nr. VIII p. 201. — 8) Hasser's Archiv. II. H. 2. — 9) Med. Zell v. d. V. f. Heilk. in Preussen. 1840. Nr. 49. 2, Dec. 45 bij gevoelloosheid der huid prikkelende middelen van verschillenden graad soms nuttig, zoo als het bestrijken met collodium, jodiumtinctuur en het opleggen van trekpleisters, enz. § 2208. Eene radicale genezing heelt men door onderbinding der art. spermatica, door uitsnijding der spatiale aderen en door verschillende operatieve handelwijzen ter sluiting van de verwijde aderen beproefd § 2269. De onderbinding der art. spermatica schijnt in enkele gevallen goed te hebben gewerkt, in andere bleef zij vruchteloos, of ontstond er levensatrofie van den bal. Deze kunstbewerking is dus onzeker in hare gevolgen, waarbij nog komt, dat de uitvoering geenszins gemakkelijk en de handeling niet onbeduidend is, daar de slagader zeer hoog voor hare splitsing in het lieskanaal moet worden opgezocht (zie onderbindingen § 1819). Deze onderbinding werd verricht door Maunoir, Graefe, Brown, Amussat, Jameson, Thormann, Nelson, enz. — In het geval van Thormann werd bij een 24-jarige winkelbediende de slagader juist bij haar uittreden uit den buikring op den 13. Juni 1829 onderbonden; op den 24. J. viel de ligatuur af. De varicocele verdween, doch de bal werd alproschi. — Bijzonder gunstig verliep de operatie van Nelson. Een 22-jarige man leed sedert verscheidene jaren aan een grote varicocele der linkerzijde, waarop men vergeefs verschillende middelen had aangewend. Er werd een insnijding langs de zaadstreng over het lichaam des schaapbeen door de huid en het celweefsel gedaan; verscheidene aderspattige knobbels drongen door de opening naar builen; deze schoof men met eenen slompene haak opzijde, en kliefde de omhulselen van de zaadstreng, waarop de slagader zorgvuldig opgezocht en onderbonden werd. Terstond vielen de gezwollen aderen samen. De wond moest door de eerste vereeniging genezen, en nog na 7 maanden de zwelling geheel verdwenen en de bal gezond geweest zijn. De uitsnijding van de aderspatiale strengen heeft men deels op zichzelf, deels met gelijktijdige wegneming van den bal door de ontmanning verricht. De eerste handelwijze is zonder voorafgaande onderbinding der strengen boven en beneden de plaats van uitsnijding wegens gevaar voor bloeding uit de inwendige zaadslagader niet wel uit te voeren, en in dit geval ook overbodig. De ontmanning kan slechts dan gerechtvaardigd zijn, als de bal te gelijke tijd ontaard is. Zodanige kunstbewerkingen werden door Petit, Goch, Key, en anderen ten uitvoer gebracht. § 2271. De kunstbewerkingen, die tot sluiting van de verwijde aderen worden verricht, zijn in de hoofdzaak dezelfde, die wij reeds in de algemene chirurgie, pag. 678 en volg. hebben besproken, en zeer talrijk. Men zocht nu eens door deze, dan weer door een andere handelwijze een meer zekere uitkomst te bereiken en met minder gevaar te verkrijgen, doch geen der loten dus verreden gevolgde methoden is geheel gevaarloos en volkomen zeker in de gevolgen. Het gevaar is echter niet alleen gelegen in de verwonding van aderen of in de wijze der verwonding, gelijk door talrijke en menigvuldige operatieve beleedigingen deze weefsels zonder daarop volgende hevige terugwerking genoegzaam is bewezen, maar ook in de persoonlijke en ten dele van uitwendige invloeden afhankelijke tijdelijke voorheeschiktheid van de lijder, waarvoor men op deze laatste bij het verrichten van zulke kunstbewerkingen vooral te letten heeft, terwijl de meer of minder goede uitkomst hoofdzakelijk daarvan afhangt, of al de verwijde aderen dan wel of slechts enkele gedeelten daarvan tot sluiting gebracht worden, want alleen in het eerste geval mag men op een goed gevolg van de kunstbewerking reënen. Bij al deze kunstbewerkingen wordt alleen op de ontstane aderen gewerkt en moeten deze dus vóór de operatie van het vas deferens zoo ver Als noodig is gescheiden worden, hetwelk bij een vaker voorkomende varicocele aan de linkerzijde met de vingers der linkerhand geschiedt, waarmee men van de rechterzijde af de balzak omvat, zodat de duim tegen de voorvlakte, de overige vingers tegen de achtervlakte van de balzak komen te liggen. Met deze vingers zoekt men het aan de achterzijde van de zaadstreng gelegene vas deferens, dat zich als een vaste streng van gelijkmatige dikte laat voelen, op, en houdt het terug, terwijl de vingers der rechterhand de aderbundels vatten en naar de tegenovergestelde richting trekken. Men kan deze handgrepen verrichten zowel als de zieke staat, als wanneer hij ligt. Zijn de aderen weinig gezwollen, dan worden zij beter gevoeld, als bijstaat. Een hoofdzaak is, dat alle verwijde aderen van het vas deferens worden afgezonderd. Met dit laatste blijft de art. spermatica, die er nabij ligt, wel meestal terug. De verschillende handelwijzen zijn: 1) Samenpressing. 2) Drukschuifje. Met een bijzonder compressorium of druktuig, een soort van klemvormig instrument, volgens Breslau. Zijn de spaltige aderen op bovengenoemde wijze van het afvoerende vat afgezonderd, dan laat men ook de roede bovenwaarts tegen de buik houden, opdat zij bij het ontstaan van oprichtingen een genoegzame hoeveelheid huid zou overhouden, en legt twee druktuigen, een een zo hoog mogelijk boven aan de balzak, het andere verder naar beneden boven de bal zo aan, dat hunne armen de hele uitgebreide helft van de balzak tot diep bij het middenschot in een dwarse rigling vatten met uitsluiting van het afvoerende vat en van de vrijen balzaksrand (Fig. 278). De beide armen worden zo vast mogelijk met hunne schroef gesloten, waarop men nog de onder de bovensten arm zich bevindende kleine plaat naar beneden schroeft. De balzak met de tangen wordt behoorlijk ondersteund en verder naar omstandigheden te werk gegaan. Hoe vaster de druktuigen reeds dadelijk worden aangelegd en hoe gelijkmatiger zij de huid op alle plaatsen samen drukken, des te geringer zijn de pijnen in de volgende dagen. Zodra de armen der tang los worden, moet men ze vastere samen schroeven. De lange laat men liggen, tot dal de gevatte delen volkomen in versterving zijn overgegaan, alsdan verwijdert men ze en behandelt de etterende plaatsen op een eenvoudige wijze. Worden de lange vroeger afgenomen, gelijk sommigen willen, dan loopt men gevaar, dat zich de bloedsomloop in enkele met bloedproppen gevulde aderen van lieverlede weer herstelt. Het aanleggen van twee druktuigen is voor de zekerheid van de uitslag onmisbaar. De hele kuur duurt ongeveer 4—6 weken. — Deze handelwijze is een van de doelmatigste: als onbloedig heeft de lijder er minder vrees voor; de lange kunnen des noods ieder oogenblik verwijderd worden; de ontstekingachtige terugwerking is gewoonlijk gering, en, wat den uitslag betreft, kan men er even veel van verwachten als van elkander andere handelwijze. Daarentegen zijn haar nadele deze, dat men eenen bijzonderen toestel behoeft, die, uit staal vervaardigd, lig roest, waardoor de schroeven stroef worden, dat de pijnen dikwijls zeer hevig zijn en langen tijd voortduren, dat de lange de lijder zeer lastig vallen en moeilijk zijn vast te houden, en dat er zeer merkbare likteeksen terugblijven. Landouzy gaf zeer doelmatig aan de armen der tang eene uitbuiging, opdat de balzaksrand vrij zou blijven, gelijk bovenstaande figuur aantoont. Mém. sur une nouvelle méth. de trait. et de guérir le circonf. et le varicocele. Paris, 1854 b) Met speld en draad. Achter de aderen, tusschen haar en het afvoerende vat, wordt eene vrij dikke speld doorgestoken en met eenen draad in toeren van den vorm eener 8 even als bij den omwondenen naad omwikkeld, zoodat de boven de naald liggende delen worden samengedrukt. Op zijn minst worden er twee spelden ingebracht, eene bovenste en eene onderste, even als bij de druktuigen, en deze blijven tot aan de versterving der samengedrukte delen liggen. Deze handelwijze is wel zeer eenvoudig in de uitvoering, doch meer verwondend en prikkelend in hare werking, en daarbij minder zeker, daar de hooge graad van samendrukking door het inslijten van den draad spoedig nalaat. Zij is een overgang van de zuivere drukking tot de onderbinding zonder de voordeelen noch van deze, noch van gene te hebben, en daarom niet aan te bevelen. Dat val heeft het eerst eene hiertoe betrekkelijke handelwijze opgegeven, die ook door Velpeau en vele anderen met velerlei wijzigingen en met verschillend gevolg werd beproefd. Onderbinding. Onderbinding van de aderspatsige streng na eerst eene huidsnede te hebben gemaakt. Het vas deferens wordt, terwijl de lijder ligt, van de varikeuse streng gescheiden en deze laatste zoo ver mogelijk naar de huid gedrongen, zoodat deze gespannen is, vervolgens klieft men de huid in de richting van de aderstreng 1—1½" ver en doorsnijdt ook den cremaster, doch niet den gemeenschappelijken scheedereik van de zaadstreng, althans niet tot op de ontblooting der aderen. De varikeuse aderstreng treedt nu van zelf uit de gapende wond meer of minder te voorschijn en terwijl zij altijd nog met de vingers der linkerhand naar builen gedrukt wordt gehouden, voert men met eene kromme wondnaald in de nabijheid zoowel van den bovensten als van den ondersten wondhoek, en dus op twee plaatsen, een stevigen draad onder de aderstreng door. Hierop laat men deze terugwijken en knoopt eerst den bovensten, en daarna den ondersten draad zoo vast mogelijk samen. Even als bij de ontmanning. De nabehandeling is als bij deze. Deze handelwijze heeft E. in verscheidene gevallen, zonder dat er bedenkelijke verschijnselen op gevolgd zijn, met het beste gevolg verricht, en hij kan haar dus ter navolging aanbevelen. Het is echter eene hoofdzaak, dat men slechts de huidbekleedsels klieft, en geen verdere separatiën aan de aderstreng onderneemt, waardoor deze handelwijze zich van de oudere met blootlegging, afzondering en onderbinding van enkele aderen, welke veel verwondender is, wezentlijk onderscheidt. Ook is eene vaste samenknelling van het bindsel noodzakelijk, opdat de bloedsomloop en de zenuwgeleiding geheel ophouden, en de klieving der deelen niet te langzaam plaats hebben.
10,117
MMUBA15:005597092:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,870
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 15, 1870, no. 40, 15-04-1870
null
Dutch
Spoken
6,276
12,451
A°. 1870. Vijftiende Jaargang» A. 5(>30. Weekblad voor Israëlieten. Verschijnt eiken Vrijdag. Prijs per jaargang/4. Buitensteden binnen het Rijk framo /4,50, Afzonderlijke nommers 10 Cl. Toezendingen uiterhjk Maandag en Advertentién Woensdag aan het Bureau van dit Blad, Amstetstraat, P 88, te Amsterdam. t -m, N“. 40. Vrijdag 15 April. Uitgevers: S. M. Coutinlio Jr. & Co. Advertentién van I—3 regels 60 Ct., iedere regel meer 10 Ct. Kapitalen of buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij heslaan Ongefrankeerde brieven, pakjes, enz., tenzij vair onze vaste Correspondenten afkomstig, worden tcK stelligste geweigerd. COEEESPONDENÏEN: Gebrs. Beliafante, te ’« Oravenlage, Gebrs. Ilaagens, te Botterdam. M. ffl. Meijer, te Groningen. A. Maurice, 13 en 14 ïavistockstreet, Covent Garden, Londen. Bnitenlandsclie Berigten. Raisland. Maakten wij voor eenigen tijd melding van een zevenvouËgen moord, in het gouvernement Kowno op een Israelietisch gezin gepleegd, heden rust op ons wederom, als trouwe berigtgevers, de droevige taak, een anderen moord te vermelden, die in het district Georan, niet ver van Plungiany, heeft plaats gehad. Een Israelietisch echtpaar werd daar namelijk op vreeselijke wijze vermoord De lijken werden met verbrijzelde hoofden en met wonden bedekt gevonden, terwijl een met bloed bedekte bijl, het werktuig van den moord, bij hen lag. Hunne beide kinderen werden levend gevonden. Er is een onderzoek ingesteld, waarvan echter nog niets is uitgelekt. Er valt niet aan te twijfelen, of deze moord werd eveneens door boeren gepleegd. Behalve deze beide moordgeschiedenissen, zijn er nog andere bewijzen van eene vijandelijke gezindheid der boeren tegen dé Israëlieten op het platteland. Voor eenige weken werd in het zoogenaamde Poschiner-woud door eenige boeren, houthakkers, eene poging gedaan, om een geheel Joodsch gezin te vergiftigen. Gelukkig kwam nog tijdig geneeskundige hulp opdageii. Te Schalanten werden twee Joodsche meisjes door boeren ontvoerd en met geweld gedoopt. De in eenige boeren-gemeenten dienende Joodsche klerken worden vervolgd en ontslagen, niettegenstaande de vrederegters over hunne diensten tevreden zijn. Zoo aan deze en dergelijke zaken door een voorbeeldig vonnis geen einde wordt gemaakt, dan moeten de Joden in dit gouvernement zich op het ergste voorbereiden. Kei'kelljke Staat. Te Eome baart eene nieuwe Mortara-geschiedenis veel opziens. Te Ferrara leefde ten huize harer ouders eene jonge Israelietin, die wegens hare bevalligheid de aandacht trok van een geestelijke aldaar. Na vele pogingen gelukte het hem haar hart te winnen, haaf door vleijerijen te bedwelmen en eindelijk haar te verleiden. Daarna wekte hij bij het onervaren meisje het denkbeeld op, om tot het Christendom over te gaan, en beloofde haar in dit geval hemel en aarde, zoodat zij zich andermaal liet verleiden, het ouderlijke huis ontvlugtte, en zich liet doopen. Deze zaak werd spoedig ruchtbaar en verwekte groote opgewondenheid hetgeen den geestelijke noopte het meisje naar Eome te zenden. Daar aangekomen vernam zij maar al te spoedig, wat lot haar wachtte Men sloot haar op m een klooster, ten einde haar aan alle verzoekingen der wereld te onttrekken. De wanhoop maakte zich nu van haar meester- zi' hesloot een einde te maken aan haar leven’ en sprong uit een venster, waarbij zij echter’ als door een wonder, in het leven bleef. Va’n de gevolgen van den val genezen, scheen zij kalmer geworden en zou uu naar een klooster in lerland worden gebragt. Toen men echter door alle mogelijke middelen haar wilde dwingen den sluijer aan te nemen, keerde de wanhoop teruoen zij sprong te tweeden male uit het vensteU met dat gevolg, dat zij, wel is waar, het met het ‘ leven er afbragt, doch zwaar gekwetst werd Zoo bragt men haar in het Opetale della Conzoé ' lazione, waar zij op nieuw de keuze heeft tus-SGhen den sluijer en zelfmoord. j ®*“®*“®***‘®'** Uit Kopenhagen wordt het' overlijden gemeld van mevr. de wed Ëibenschütz. ■ haren echtgenoot ontving de Joodsche gemeente een legaat van 300,000 thlr en de stad 200,000 thlr. tot weldadige doelein- – den. Thans krijgt de Joodsche gemeente ander. maal een legaat van 120,000 tlilr. i Eugelaud Den 6 dezer had tot stijvingder t fondsen van de Israël, armenschool te Londen 1 een bal plaats, dat door 200 heeren en dames 3 werd bijgewoonA Bij die gelegenheid werd om-1 streeks ./6000 aan donatiën ingeschreven. — Den 7 dezer werd. met veel plegtigheid de New Central synagoge te Londen – ingewijd, ■ waarbij door den eerw. heer opperrabbijn dr. Adler eene zielroerende predikatie werd uitgesproken. De kosten van den opbouw werden gedekt door vrijwillige inschrijvingen tot een bej drag van /■276,000. ■ __Oostcin*iJk. In ons vorig nommer deelden wij mede, dat te Weenen een Israël, blinden-. . instituut zal worden opgerigt. Wij kunnen er . thans bijvoegen, dat de heer Jonas ridder von j Koningswarter voor eigen rekening een gesticht . laat bouwen en iurig-ten tot opname van 50 j blinde kinderen. In een regtsgeding, dat onlangs bij een ; der geregtshoven te Weenen werd behandeld, . moest eene Joodsche vrouw als getuige beëedigd I worden. Do regter riep den deurwaarder toe, , dat hij de Thora voor het hof zou brengen, waarop de ambtena'ar, nog jong en onervaren, dé zaal verliet en met een stentor-stem riep: »Thora ■ Thora! Waar is toch de getuige Thora? Het hof wacht op haar”. Daar niemand hierop ant■ woordde, liep hij spoorslags naar de belendende gevangenis, liet de eene cel voor, de andere na, openen, gedurig roepende; sWaar is. Thora? Hot hof zit te wachten”. Eindelijk meende bij de verlangde persoon te hebben gevonden, wier ' naam althans wel ietwat als Thora klonk. Doch niet geheel zeker of dit wel de regte persoon was, ging hij naar de geregtezaal terug en vroeg den president: »Met uw verlof, edel achtbare' Is Torah’s voornaam – Wilhelmina?” Het behoeft niet gezegd te worden, dat op deze vraag ' een schaterend gelach volgde. , DnitschlaiiO. ][)g volgende, vrij stichtelijke bekeerings-geschiedenis wordt uit Eegensburg medegedeeld. In jg vorige week kwam een jong, zeer deftig gekleed meisje in den manufactuur-winkel van den Israëliet S., en zeide de nicht zijn van den pastoor D. aldaar. Zij wenschte zwarte zijde te zien voor een rouwjapon, en toen zij hare Keuze gedaan had, liet zij zich de stof voor een japon afsnijden, ouder bijvoeging, dat aangezien als bij den winkelier geheel onbekend, geen krediet kon verlangen, deze iemand ■ mede zou zenden mgt je stof, en dat haar oom dan onmiddeilijk de rekening zou betalen. Aan dien wensch werd voldaan, en de jonge dochter , des huizes gmg met de dame naar do pastory. Toen beide vóo'r de kamer van den pastoor ; waven aangekomen, trad de nicht binnen, doch I keerde koit daarna terug, terwijl zij tot het voor j de deur wachtende meisje zeide, dat zij uu maar I naar binnen zou gaan, daar de pastoor het geld reeds had aigeteld. Het meisje gaf de zijde hierop aan de dame en ging binnen. Doch men ver- heelde zich de verbazing der Jodin, toen depas. toor, na haar een stoel te hebben aangeboden, met deze woorden het gesprek inleidde: sNu, mijn kind, zeg mij openhartig, qf.gij geheel uit eigen beweging uw geloof wilÊ verlaten en in deii schoot der Katholieke kerk overgaau?” Het spreekt van zelf, dat op deze inleiding eena kleine pauso en toen ophelderingen volgden, maar inmiddels was de geraffineerde bedriegster verdwenen, zonder dat men tot heden haar spoor heeft kunnen ontdekken. In der tijd hebben wij medegedeeld, dat de kroonprins van Pruissen, bij gelegenheid van zijne reis in het Heilige Land omstreeks het einde van het vorige jaar, een aantal steenen van den berg Zien heeft medegenomen, ten einde die aan eenige Israëlieten, als een blijk van de achting, die hij hun toedroeg, ten geschenke te geven. Thans verneemt men, dat deheerMeyer Magnus, lid van den gemeenteraad te Berlijn, de eerste was, die van den kroonprins een dier steenen heeft ontvangen, doch niet in den ruwen toestand, waarig hij van onder de puinhoopen van den tempel van Jeruzalem werd opgeraapt, maar in den vorm van een presse~p(ipier, prachtig afgewerkt, met een randschrift in de Hebr. taal, houdende, dat de ruwe steen van dit souvenir doof den doorluchtigen gever eigenhandig werd opgeraapt op de plek, waar de bouwvallen van den tempel van Jeruzalem nog te zien zijn, De Joodsche gemeente te Berlijn zal aanstaande jaar Mei haar 200-jarig bestaan aldaar vieren. Hadat in 1572 de Joden uit Berlijn verdreven waren, stond de groote keurvorst Prederik Wilhelm van Brandenburg, bijna 100 jaren later, aan een aantal van de Joden, door Leopold uit Weenen verdreven, toe, zich in Berlijn neder te zetten voor een bepaalden tijd, welke termijn later verlengd werd De regtstoestaad der Joden werd toen bij algemeen Kon. privilegie geregeld, tot dat het Koninklijk edict van 11 Maart 1812 de burgerlijke gelijkstelling van de Joden met de Christenen verordende, Binnenlandsclie Berigten. Amsterdam. 14 April. Z. M. heeft o. a. tot leden der commissie om de behulpzame hand te bieden aan de Nederlandsche inzenders voor de internationale maritieme tentoonstelling, welke van 1 Sept. tot 30 Nov. dezes jaars te Napels zal worden gehouden, en tevens de Ned. regeering bij die tentoonstelling en het daarmede verbonden congres te vertegenwoordigen, benoemd dc hh. H. Kerdijk, koopman te Rotterdam, en dr. P, Pincoffs te Napels. Met het aanstaande feest zal het nieuw kérkelijk cosluum bij de NederL Israël, gemeente alhier in gebruik worden genomen, bestaande voor de woleerw. heeren rabbinale assessoren, den, opper-voorzanger en de opper-kosters in barret, toga en hef en voor de overige voorzangers en kosters in barret en lief. Het kinder-koorpersooneel voor de Groote en Nienwo Synagoge, gevornad en geoefend door den eerw. heer Heijmann, opper-voorzanger, zal, naar wij vernemen, met liet aanstaande feest voor het eerste maal de godsdienstoefeningen opluisteren, Ten vervolge op het herigt in ons vorig nonimer medegedeeld ter zake van de openstelling der gelegenheid om op 3Ti3 DVI n3C' het nnM gebed te ure ter derde synagoge te lezen, dopt het ons genoegen alsnii te kunnen mededeelen, dat het kerkbestuur, op grond van da gebleken beperktheid van dat bedehuis tot toelating van al de geloovigen, heeft- hi'slutiMi de Groote Synagoge lof genoemd t'iwJe open te stellen, en de van ouds bestaande gelegenlieid tot het verrigten van het nnJD gebed zooids die op 313 DVI ter evengenoemde synagoge bestond, voor de biddende schare te openen ter Derde Synagoge, zijnde des zomers te 3j, des winters te 2j ure. Bij de hh. gebrs. Haagens te Rotterdam heeft dezer dagen hel licht gezien; Feestrede, uitgesproken in de Groote Synagoge der Ned. Israël, gemeente te Rottérdam op Vrijdag, den 51 December 1869, (P'flS S nn «SHNI nna p'Tj;) by gelegenheid der vijltig-jarige dienst van den Wel-Eerw. heer L. A, Schnitzler, als opper-voorzanger dier gemeente, door A. J. de Vries, voorzitter van den grooten kerkeraad enz aldaar. De zeldzaamheid van het feest, de belangstelling en hoogachting den grijzen jubilaalgemeen betoond, het standpunt van den zoo werkz.imen feestredenaar, do eigenaardige inkleeding in vorm en stijl helooven deze rede, die legen den geriiigcn prijs van vijf cn twintig cents algemeen verkrijgbaar is gesteld, ook zonder verdere aanbeveling een ruim debiet. De vergadei-ing van het letteroefenend genootschap Tol Nift en Beschaving, Donderdag 7 April jl. in tegenwoordigheid van dames gehouden, wa.« gewijd aan verschillende voorstellingen met het hydrooxygeen miki’oskoop (van den Heer Majul, toegelicht •door den hoer dr. D. J. Coster, en aan eenige proeven met gepolariseerd licht. 'RottCCflnm, 12'April. Leed onze gemeente in den jongsten tijd gevoelige verliezen door het afsterven van verdienstelijke leden, het aantal dier verliezen is vermeerderd door het verscheiden, na eene korte ongesteldheid, van den heer David Jacoh j Valk, in leven kerkvoogd der Ned. Israël. Hoofd•synagoge en regent-thesaurior van het Israël, wees- ' huis alhier. In 186J gekozen tot lid van den' grooten kerkeraad en zulks ter vervanging van wij- I len den heer L. L. Jacobson, wiens plaats door! overlijden in dit jaar openviel, werd hij, om zijne) deugden algemeen geacht en gewaardeerd, in 1868 i met bijkans algemeene stemmen herkozen. Als | kerkvoogd in 1867 ter vervanging van den heer' W. Sarson, die had bedankt, benoemd, onderscheidde hij zich door een zeldzaam trouwe, neen, meer dan trouwe waarneming zijn r bediening. In den kerkeraad was hij steeds aanwezig, in de synagoge niet j minder. Bragt hij adviezen uit, zij droegen steeds ' den van zijne geaardheid; eenvoud, waar-) lieid •e» praclische zin. ! Zijn stoffelijk overschot werd niet alleen door het | dagelijksch bestuur der gemeente, niet alleen door den grooten kerkeraad, niet alleen door de weeshuisr ) regenten, rnaar, wat voor ’s mans waarde meer dan j dit alles getuigt, door een groot aantal gemeenteleden -ter laatste rustplaats geleid. De wel-eerw. heer opperrabbijn .sprak aan de geopende groeve! eene rede uit. Hij wees er uitdrukkelijk op, dat in ' de maand Nissan geen woord aan het graf raag worden gesproken anders dan voor een wetgeleerde. Toch doet hij het, omdat de overledene de deugden eens waren regtsgeleerdé had : bescheidenheid, gemoedelijkheid en deugd des harten. Daarop bouwde ( hij vervolgens zijne toespraak, inzonderheid, om te doen uitkorhen de deugd van bescheidenheid, die niet wil wezen, wat zij nfet is. De heer J. van j Kaalte Jr., mede-regent van het weeshuis, vatte) toen het woord op. In eene werkelijk goede improvisatie bragt hij hulde aan den regent, die is heen gegaan, schetste hem in roerende woorden als echtgenoot en regent, en vooral als de type van den burgerman die in eenvoud, stille deugd en bedaarde werkzaamheid soms nuttiger is dan de man van overwegende en zelfs van schitterende talenten. «Is eenvoud de waarheid en het waarachtige”, dat) woord;, uit den mond des sprekers, viel op geen! onvruchtbaron bodem. Naauvvelijks is het graf gedigt, of wij hebben een ander sterfgeval te vermelden. Op den leeftijd van 72 jaren overleed hier ter stede de heer Joseph Salomon Weinthal, bekend als uitstekend voorzanger te Deventer, en wiens overlijden te Amsterdam, j toen hij’daar als sollicitant optrad, nog steeds leven-, dig is. j Dordrecht, 10 April. Ter voorziening in de ! vacature voor een lid in den kerkeraad is de heer! Ph. Braadbaart, met 18 van de 26 geldig uitgehragte stemmen. Zondag jl. als zoodanig benoemd. Zntphcn, 12 April. De dames-vereeniging non nsriX, onder het bestuur der dames P. Weil, , A. Fortuin, en K- Hamburg, hield Zondag-avond jl. haar vierde jaarlijksche uitreiking van door hare leden vervaardigde kleedingslukken aaneenhe-j paald getal jongens en meisjes van de Godsd. Israël. armenschool, door de schoolcommissie in overleg met den onderwijzer daartoe het waardigst gekeurd. Nadat de vaste spreker der vereeniging de j heer J. E Kleerekooper een gepast woord had ge(wijd aan de roeping der vereeniging, en dit zeei' I eigenaardig had toegepast op het vers der aanstaande 1 wekelijksche afdeeling DD nJ3 Sjljf 13 ra3ïa3l, had de uitdeeling der kleederen plaats. Het Israël. Armhestunr rigtte, bij monde van zijn voorzitter, een woord van dank tot de dames directrices en tot de leden der vereeniging voor hare edele hemoeijiugen, waarop de lieej- D. M. Klein, Godsdienstonderwijzer, en daarna de heer R. Fortuin, lid-seeretaris der Godsd. Israël, schoolcommissie, op voortreffelijke wijze van het hun gegeven woord gebruik maakten. De heer Klein wees er op, hoe deze kleinen, na betoonde vlijt, rijk beladen huiswaarts keerden, naar aanleiding van INi'’ p nnM Snj, en bragt dit in verband met de belooning hiernamaals na een afgelegden deugdzamen levenswandel, terwijl de heer Fortuin deed uitkomen, hoe ion D3ni'C de prikkel lot deugd en vlijt onder de schoolgaande jeugd levendig hield en nevens hare weldadige strekking ook de taak én van de schoolcommissie ên van den onderwijzer vergemakkelijkte. Met de onberispelijke voordragt van twee gedicli – ten door twee dames-leden werd de avond besloten. Een talrijke opkomst gaf blijk van belangstelling en waren alle corporaliën der versclilllende Israël instellingen alhier vertegenwoordigd. Steenwijk, 11 April. Heden had alhier de plegtigheid plaats der eerste steenlegging voor de j nieuwe Synagoge der Israëlieti.sche gemeente. Nadat { door den heer Loonstein, godsd.-onderwijzer, naar (aanleiding van psalm CXXXIV: 1 eene kernachtige en I schoone rede was uitgesproken, werd door den heer jM. M. de Leeuw, voorzitter van het kerkbestuur, ! onder eene zeer gepaste toespraak, de eerste steen ( gelegd, als een fondament van liefde en dankhaarj heid. De plegtigheid werd verhoogd door zeer gepaste toespraken van den heer van der Plas, als aannemer, bij hel overgeven van den eersten steen, en daarna van den wel-edel geh. heer T. F. Hul{ Stijn, te Steenwijkerwold, als architekt. I Met bijzonder genoegen en instemming ontleenen ; wij het volgende aan het hier verschijnende Week-I blad DurgerpUcht: I AHASVEEUS. Ook wij hebben met bijzonder genoegen kennis genomen van het boekje, dat onder hovenstaanden 1 naam is verschenen van de hand van den heer S. j J. Moscoviter te Rottérdam, ter bestrijding van hetgeen dr. R. Tideman Jzn., predikant te Hoorn, omtrent een achtensvvaardig deel van het Nederlandsche volk, dat de Israël, godsdienst belijdt, heeft gezegd. De Ahasverus van Moscoviter heeft den Ahasverus van dr. Tideman in den waren zin des woords ver-1 nield. De eenige vraag is, of het boekske van dr. j Tideman de wederlegging waard was. Het bevat j toch weinig oorspronkelijks, en is gi'ooteiideels ont) leend aan een geschrift van den bekenden, halfkrankzinnigen toekomst-musicus Wagner, die zijne verbolgenheid wegens de kritiek, waaraan zijne com) positiën van de zijde van bevoegde beoordeelaars, die toevallig tot de Israël. ge.zindte behoorden, hebben ' blootgestaan, aan alle Israëlieten heeft bof gevierd. ■ Het boekje van dr. Tideman heeft op ons een zeer ' onaangenamen indruk gemaakt; wij hebben daarin de uitdrukking gevonden van het vooroordeel, dat • [ nog in onze dagen tegen onze Israël, landgenooten beslaat; dr Tideman heeft zich tot tolk van dat voor- ' oordeel gemaakt, dat heni, bij de armoede aan meer ' degelijke denkbeelden, tot slof van eene voorlezing heeft gediend, waarmede hij het land heeft rondge- ' reisd. Die voordragt is ook hier te Amsterdam door i enkelen tocgcjuicht, en zelfs door zoogenaamde 11- I beralen en modernen 1). Die toejuiching verwon- ' j dert ons niet in eene stad, waar de Israëlieten nog : uit verscheidene sociëteiten gebannen zijn (b. v. de\\ \ Hereeniging)verwondert ons niet in eene stad, waar j ! velen met leode oogen de zedelijke en stoffelijke ; > ' ontwikkeling onzer Israël, medeburgers aan.schouwen, ’ velen ook hen in den handel, wat energie en intelligentie betreft, niet kunnen evenaren. Over het ' algemeen is hot gemakkelijker, anderen, die ons dreigen te overtreffen, uit ellendige jalousie neder te drukken, dan, hunne waarde erkennende en hoogschattende, door meerdere voortreffelijkheid boven f hen uit te steken. Het moet een waar genot voor de zoodanigen geweest zijn, openbaar van het spreekgestoelte te hooren verkondigen, wat zij slechts fluisterend durven zeggen. «Is het regtvaardig en liefderijk”, vraagt Moscoviter, ))in den vorm eener vraag te be.scluildigen, dat bet verkeerde realisme, door Ahasverus bij Israël vertegenwoordigd, de .schaduw is, die den Nederlandsclien burger volgt; te spreken van den Joodschen ziuirdeesem? was het, om slechts iets te noemen, de wandelende Jood, die de Oost-Indische Compagnie inspireerde; was hij bet, die bevel gaf, om zekere tropische producten te verbranden, ten einde de Europeesche markt niet te bederven? w’as hij het, die, om den handel op Japan lo behouden, ordonneerde: «help den keizer van dat rijk 57,000 Christenen onderwerpen en vernietigen?” Wij kunnen onzerzijds nog eene vraag hierbij voegen: was bij het, die de Amsterdamsche kooplieden in den tachtigjarigen oorlog leerde, aan den vijand de noodige oorlogsbehoeften te verknopen, tol verdelging van landgenooten en medeburgers? I.ezen wij niet in Alberda’s IlandeLsgescbiedenis, blz. 33, letterlijk het volgende: «De llollandscho en vooral de Am.sterdamsche schepen voorzagen de verscbilletide mogendheden van allerlei oorlogsbehoeften', zelfs ging liiin koopmansgeest (!) zoo verre, dat zij daarvan aan hunne vijanden, de Spanjaarden, zoowel in Spanje als in de Zuidelijke Nederlanden, het noodige verschaften, en het Leicester, den landvoogd, zeer kwalijk afnamen, toon hij zulk een aanvoer beperkte”. Is dat misschien nuchter realisme, dr. Tideman? Wij geven dr. Tidcmaii de volgende woorden in overweging van den beroemden Joodschen leeraar Akiba, welke deze, bij de laatste poging der Israëlieten, om het Romeinsche dwangjuk van zich te werpen, als met profetischen geest bezield, tot zijne leerlingen zou hebben gesproken: «Mijne kinderen, de volkeren, onderworpen aan de Romeinen, laten onzen noodkreet onverhoord; een wissen ondergang gaan wij te gemoet. sW'at van ons overblijft, gaat onder de Heidenen leven ; «Onze overwinnaars, verwoed over onzen hardnekldgen tegenstand, het moorden moede, zullen ons belasteren, ten einde hunne wreedheden te vergoelijken ; «Nadat wij aan de raenschheid liet bestaan van den eenigen God hebben leeren kennen, zal men ons van Godslastering beschuldigen ; «Na al onze wereldlijke belangen voor onze beginselen te hebben ten offer gebragt, zullen wij van gouddorst beschuldigd worden. «Nadat wij gedurende twee eeuwen één tegen duizend aan de meesters der wereld, de Romeinsche legioenen, hebben weerstand geboden, zal men on.s den naam van lafaards geven; ! nDiezejfden, die ons zónder medelijden hebben beroofd, zullen ons roovers noemen ; Zij, die ons de uitoefening van elk bedrijf, van eiken tak van handel hebben onmogelijk gemaakt; die ons tot levensonderhoud niets hebben gelaten, dan de vruchten van ons geld; zij, die ons niet,, dan tegen betaling van onmetelijke sommen, de bewoning hunner steden hebben toegestaan, zullen ons woekeraars noemen; »Wanneer de pest in het land zal uitbreken', zullen de volkeren, door die logeiis op het dwaal spoor gebragt, zich op ons werpen, ons, onze vrouwen en kinderen vermoorden, ten einde den goddelijken toorn af te wenden; «Wanneer een groote oorlog 2) zal worden ondernomen, zal liet eerste krijg.sbedj-ijf zijn, dat men zich op ons, onze vrouwen en kinderen werpt, om over de onderneming de zegeningen des hemels in te roepen! want ieder, die ons zal doen sterven, zal gelooven, een Gode welgevallig werk te verrigten; ï Ontvangt met zachtheid en geduld, zelfs met dankbaarheid, de beproevingen, die de Heer tol loutering van uwe ziel u zal toezenden; > Vroeger burgers van een gemeenschappelijk vaderland, zullen wij voortaan burgers zijn van een gemeenschappelijk beginsel; ■jWij offerden ons leven op, om den tempel van Jeruzalem heilig en ongeschonden te bewaren; voortaan zullen wij ons leven veil hebben tol verdediging van hel beginsel, waarvan die temp 1 het zinnebeeld was; tot dat de dag zal zju acngebroken, dat de wereld rijp zal zijn om dat grootc beginsel te erkennen en toe'te passen; »God is de vriend der beproefden, gaat en lijdt, mijne kinderen. »Vóór alles, organiseert u op godsdienstige en broederlijke wijze, om te kunnen wederstand bieden aan de vvrecde vervolgingen, waaraan gij ten prooi zult zijn ; sGij hebt geen tempel meer, maar waar zich tien uwer zullen vereenigen, zal de tempel van Jeruzalem in al zijne heiligheid en grootheid voor u zijn verrezen; »Gij hebt geen priesters meer, maar gij zijt een volk van priesters; ieder uwer zij priester! jiln het onderhouden uwer voorvaderlijke gewoonten, in uwe broederlijke gezindheid, in de gelatenheid waarmede gij het onregt zult verdragen, zult gij bij uwe omzwervingen een herkenningsteeken vinden. »Deze wereld is de smeltkroes voor de ziel; het is door lijden, door rampen, verdiend of onverdiend, dat de ziel zich reinigt van de stof, dat zij zich vormt voor eene hoogere bestemming, dat zij waardig wordt om der Godheid nader te treden. n Gaat mijne kinderen en lijdt! ” Wat een ijselijk nuchter realisme! niet waar, dr, Tidcman? 1) Een ondeugend man heeft de opmerking gemaakt, dat vele modernen tegenover de Joden nog onver- j draagzamer zijn dan de orthodoxen: ,natuurlijk”, I zeidé hij, »door de verloochening van de goddelijkheid van Chr. zijn de modernen eigenlijk Joden ge- ! worden; om nu de goê gemeente niet van zich te vervreemden, kunnen zij niet beter doen, dan zoo hard mogelijk tegen de Joden uitvaren”. Zou dat waar zijn, dr. Tidemau ? 2) Kruistocht. Bij Pekidim en Amarcalim der Israël, gemeenten in het Heilige Land, resideerende alhier, is tot leniging van den hongersnood aldaar in dank ontvangen; BINNENLAND. Amsterdam; B.d.C /l; N. N. /50; N. N.yö; M.D. ƒ3; N.N. f 10; wed.G.I.L. /5; van den Vriendenkring L. Z. door den heer M. ƒ 17,75. Appeldoorn: van den heer J. Vloei /10. ’a Bosch: door den heer S. J. Hartogensis, van de kerkelijke gemeente /lO- Breda: door den heer A. L. Blitz van eenige gemeenteleden ƒ9; van deTCD DlSjin? l. Delfzijl: door den heer N. Goldsmit, van eenige gemeenteleden / 6,22. Dokkum : door den heer Morits Markus gecollecteerd op de bruiloft van den heer Sluizer met mej. Betje Markus /2,25; van eenige Israëlieten ƒ2,47; van mej. Aaltje Markus, geb. de Vries ƒ2,25. Eijbergen: van den heer L. Elzas ƒ3. Eindhoven: door het kerkbestuur der Israël, gemeente, door tussclienkomst van den heer P.J.Goldstein, van A.B.H. J 2,50; A.L.K. ƒ 1; M.J.W. ƒ2.50; ; J.d.H. ƒ]; J.L./0,26:A.d.J.ƒ 0,25; S.H. ƒ 0,25; D H. : y 0,25; J.E. ƒ2; E.E./l; M.E.ƒI;J.V.C. ƒ0,50; M.W. ! ?0,2,5;8.W./0,25; S.H. ƒ0,25;A.H./0,15;M.H.yD,25; ; Geb.v.L.ƒ I; kinderen 81. ƒ0,75; N.N. ƒ 0,25; J.v.S. ' ƒ0,10; A,d W. /0,50; N.N./0,50; E.H. ƒ 0,50; N.N. i y 2.50; Fh.K. /0,50; M.B. ƒ]. Te zamen ƒ21,25, na aftrek der kosten ƒ21,03'’. K. te H, ƒ4. | Gouda : door den heer S. J. Cauveren, van de af- 1 geseheidene Israëlieten aldaar ƒ 5,33. | Mijdrecht: Wed. M. Gohus ƒ!. i Uithoorn: door den heer A. Muller /10,30. j Utrecht: door den heer S. J. van Lier met medewerking van den eerw. Advertentiën. Heden werd ons hart diep getroffen door I het afsterven van ons dierbaar Zoontje IZAAK, jin den ouderdom van bijna 3 jaar, diep betreurd door zijne ouders. J. DA SILVA. E. DA SILAA-Baeüch. . , , 10 Nisaii 5630. Amsterdam,-^.—;n' li April 1870, (913 j Heden overleed na een langdurig lijden mijn geliefde Echtgenoot JOSEPH SALOMON I WEINTHAL, in den ouderdom van ruim 72 jaar. B. WEINTHAL-Themans. Botterdam, 11 April 1870. Eenige hennisgeving, (914 Heden overleed alhier zacht en kalm onze geliefde Moeder en Behuw’dmoeder ROOSJE HIJMANS, Weduwe van den Heer Joseph Lion en Joel Jacob, in den gezegenden ouderdom van 81 jaren. Allen, die haar gekend hebben in haar godvruchtig levensgedrag, zullen beseffen, wat wij in de brave afgestorvene verliezen. L. LION. E. LION-van Leeuwen■n 6 Nissan 5630. Boxmeer, „;— ■ /m ’ 7 April 1870. (915 Heden overleed, tot onze diepe smart, zacht en kalm in den gezegenden ouderdom van 81 jaren, onze geliefde Moeder en Behuwdmoei der ROSA HEIJMANS, Weduwe \aa den i Heer Joel Jacob. ! Uit aller Naam, i J. JACOB. i Boxmeer, 7 April 1870. (916 j Bij de Ned. Israël, gemeente Roirwieer wordt gevraagd, om dadelijk in dienst te treden, een I Geëxamineerd Godsdieiist-Onderwijzer, Voorj zanger en Beestensnijder. Salaris jl/120, behalve Kost en Inwoning en emolumenten. Brieven franco aan het Kerkbestuur aldaar.* ƒBO a ƒ9O behalve Verval. Tegen hoog loon wordt gevraagd, om terstond in dienst te treden, eene goede Meid, kunnende Koken en kleine huiselijke bezigheden verrigten. Alleen zij, die van goede getuigschriften voorzien zijn, komen in aanmerking. Franco brieven worden ingewacht bij den Heer MATHIAS ELIAS te Eindhoven. Een Meisje, 22 jaar, zoekt eene betrekking als Gezelschaps-Jufvrouw bij eene Dame, of tot Assistentie in een klein gezin. Zij is ervaren in het Naaijen en andere huiselijke bezigheden. Reflecteerenden worden verzocht zich franco te adresseeren onder letters A. Z., aan het Bureau van dit Weekblad. (919 Een Israelietisch Meisje, goed kunnende Koken en met de drooge Wasch omgaan, j van goede getuigschriften voorzien, zag zich met Primo Mei aanstaande gaarne als zoodanig geplaatst. Reflecteerenden gelieven zich franco te adresseeren onder letters H. C., aan ; het Bureau van dit Blad. (920 i P'k. wordt gevraagd in eene Broodbakkerij een KNECHT, bekend met Zoetgoed bakken en van goede getuigschrifj ten voorzien. Men adresseere zich met franco j I brieven ouder letters V. M., bij den Boeki handelaar J. Loeetz te ’s Bosch. (921 i KAMERS CEVRAACD. Bij fatsoenlijke lieden van de Israelietische godsdienst vraagt men tegen Mei e.k. TWEE Ongetnenbelde Kamers of ÉÉ.NE Kamer met Alcoof, liefst gelijk vloers of op de eerste Verdieping. Reflecteerenden adresseeren zich franco onder letters K. S., aan het Bureau van dit Blad. (922 Haiidwerkers-VricndeiikTing. Bestuurderen brengen ter kennis der leden, dat zij, door de bijdragen van Belangstellenden in staat zijn 3 Jongelingen op de Burger dag- en 6 Jongelingen op de Burgeravondschool te plaatsen. Leden, die hiervan voor hunne Zonen of Pupillen wenschen gebruik te maken, gelieven zich in Persoon te vervoegen \66t 15 Mei bij den Heer Voorzitter B. B, KOCH, Amstelstraat. P 65. Namens het Bestuur. J. VAN BUEREN, 923) Iste Secretaris, Een fatsoenlijk Meisje, middelbaren leeftijd, zag zich gaarne met Mei of Junij geplaatst als Huishoudster. Zij is grondig bekend met al wat in eene huishouding vereischt wordt. Ook zou zij niet ongenegen zijn, om in een Manufactuur-winkel geplaatst te worden, in welk vak zij 2 jaren werkzaam geweest is. Men gelieve zich te adresseeren met franco brieven onder letters B. V,, bij Gebrs. Beeineante te ’« Rage, (924 Eene fatsoenlijke Israël. Rurgerdochter zag zich gaarne met Mei e. k. bij eene Familie geplaatst, hetzij tot Adsisteiitie in het Huis* houdeu, voor Kinderen of als Jufvrouw van Gezelschap, in welke betrekking zij werkzaam is. De beste getuigschriften kunnen door haar worden overgelegd. Adres franco onder letter J., bij den Boekhandelaar B. Eisendeath, O. Z. Achterburgwal bij het Walenplein, B 225 alhier. (925 Tegen Mei a. s. wordt gevraagd in het Gesticht voor Israël. Te MANCHESTER wordt bij een Bejaard Heer, van de Israël, godsdienst, gevraagd eene Bejaarde Hollandsche MEID, van de Israelietische godsdienst, orthodox. Vereischten zijn: stil humeur, zindelijk, eerlijk en een Burgerpot kunnende Koken. Die bij het Nederlandsch nog eene andere taal spreekt, zal de voorkeur erlangen. Loon 5 Sh. of ƒ3 per week., Eeflecteerenden adresseeren zich franco onder letters M. R. aan het Bureau van dit Weekblad. (930* Wij ondergeteekenden, bekend met het lot eener Weduwe met Kinderen, welke door een zamenloop van omstandigheden zich in een ongelukkigen toestand bevindt en daarenboven door rlieumatismus zoodanig lijdende is, dat hare handen zijn verstijfd, waardoor haar zelfs de geringste arbeid onmogelijk is, roepen de milddadigheid onzer natiiurg'cnooten in. Elke gift, hoe gering ook, zal in dank worden aangenomen. Mw. E. Prins, gtb. Prins, Warmoesstraat, J 65. Mw. S. Spijer, geb. Kakn, Oudeschans, O 106. Mw. SI. Citroen, geb. Reisz, O. Z. Voorburgwal, 031) • J 196. In dank ontvangen voor de Weduwe en 3 Wcczen {zie advertentie in dit blad van 18 Maart jl.); Bij den heer I. M. Goüdsmit, van G.A.W. ƒ5; E.D. /'2,50; W.I.d.J, ƒ1; M.E. coupon ƒ N.N.y2,50; ■N.N. ƒ3; N.N. ƒ2; N.N. ƒ2,50; N. A. coup. ƒ1,23); Vriendenkring „Dubbel Zes” ƒ2O; Wed. M. Gobes te Mijdrecht ƒ1; voor de weduwe, volgens advertentie HandeUhlad ƒ2,50. Bij den heer M. S. Rubens Jr., van B. P. ƒ1; E. ƒ10; N.N. Deventer coupon ƒ2,47‘; Wed.N-N. coup. ƒ1.231; N.ü. ƒ5; X. ƒ2; A.P. ƒ1; N.N. 2 coupons a ƒ1,238 ƒ3,47; L.E. ƒ5; N.N. 50 ct.; B. J. /l,Bü; Wed. S.yE5O; AB.C. /1,50; T. 50 ct. Bij den heer J, R. Mendes da Costa, van R. C. fli J.y.L fl; J.M.d C. verloting /2,50; M.M.d.O. Rz. ƒ1; Partijtje ƒ2; J.T. ƒ1; A.L./l; N.D.B. coup. /*2,474; Jhr. A.L.S,/2,60; V.M. voor de weduwe en 3 kinderen, met devies Joh. 3; 16 ƒ5; J.M.d.C, ƒl. Wij blijven dit ongelukkig gezin steeds den edeldenkenden aanbevelen. J. SI. Goüdsmit, Heerengraohtover het Park, V 320. SI.’S.-Rubens Jr., Zwanenburgwal C. 379. Jb. Kapbl. Mendes da Costa, Amstel, ï 108. Amsterdam, 13 April 1870. f 932 Voor het ongelukkig Iluisgeziii {zie advertentie in dit Had van. 18 Maart.jl.), is 'tot dusver ontvangen: Bh dèh'hoer S. Zcckehdorf, van N.N. ƒIG; G.H. te ’s BosrJtr ƒ§; P.S.K. en L.S.K. te O. 1 postw. ƒ2; N;N. teTiel 1 coupon ƒ1,23\ Bij den heer, M. flartog, van N.f*. te Venlo /l; N.N. /l; eeü iiiet-lsraeliet ƒ]; N.N. 50 et.; postm. Rotterdam, oRder..het motto ïhet zij u tot hulp”, 2 .coupons ƒ N.N. te Almelo ƒ2. Bij den heer L. Hiwtog, van N.N. uit Eindhoven ƒ 2,50. Bil den heer S. de Koos, van E-L. W te bore, geeolleeteerd ƒ7; G,B H., te Waalwijk ƒ 2,50; H. 0. te W. ƒ1 en een zak aardapp.elen, J. I'. te Hensden ƒ2; N.N. wéinig maar uit een goed hart 50 ct.; van der Heijden te Oisterwijk ƒ3; P.d.J. Heusden S coupons ƒ2,47; N.N. 50 ct. Bij den heer S. J. Goüdsmit, van N.N. /5. Totaal met de vorige opgaaf ƒ53,89. Onder hartelijke dankbetuiging voor uwe welwillende bijdragen, blijven wij nog steeds onze ongelukkige vrienden in de edelmoedigheid van alle weldenkenden aanbevelen. Mogt het ons gelukken de betrekkelijk geringe som van ƒlOO bijeen te zamelen, dan zouden wij den man in eene voor hem geschikte affaire kunnen zetten, ons doel zou dau bereikt eu gij zoudt de zelfvoldoening smaken, een geheel gezin voor den bedelstaf te hebben bewaard. W elaau dan, edele gevers! laat ons de woorden hierop mogen toepassen; .tnin 'l3 nN3n nrii'7 ..nni; ' S. Zeckciidorf, Waalwijk. M. Hartog, « L, Hartog, Sprang bij Waalwijk. S. de Roos, u u , S. J. Goüdsmit, Mndhoven. Waalwijk, 10 April 1870. Voor den ongelukkigen huisvader J. S. te Oss i; nog ontvangen van L. J. L. te Litli ƒ1; N, JN. ti Brielle 50 cG Hel3r. Boekhandel van ILJeachimsthal. Het steeds meer en meer toenemend verlangen, om zich Israël. Kerkbeuoodigdheden op eene zeer gemakkeliike, voor ieder toegankelijke wijze aan te schaffen, heeft den ondergeteekende wederom aangespoord eene inteekening open te stellen op de ouderstaande Werken, tegen eene Wekelijksche betaling van 10, 35 cn 50 Ct. Ten einde nu het geheel te volmaken, zal ook voor hen, die deze AVerken gebonden wenschen te ontvangen, de gelegenheid geopend zijn, met dezelfde wijze van betaling te kunnen voortgaan. Vob “llinD Feestgebeden voor het geheele jaar, met eene Historische Inleiding door G. I. Polak en M. L. van Ameeingen, in 9 Deelen, a ƒ1,50. ƒ13,50. n'Tin De 5 Boeken niozes, benevens de Ilaftaroth, Sabhathgeleden, Piutim, alsmede de Vijf Bollen, in het Nederd. vertaald door dr. S. I. Mulder, in 5 Deelen a ƒl,BO ƒ 9,. D’bnn *IÖ D Het Boek der Psalmen, op nieuw iu het Nederduitsch vertaald door dr. S. I. Mulder ƒ2,—. 7D7 mbsn vonedig dagelijkscli Gebedenboek voor het geheele jaar; het Hebr. in behoorlijke orde bijeengebragt door G. I. Polak, en de Nederd. vertaling omgewerkt door dr. S. I. Mulder ƒ2,50. 737 n'in'7D smeekgebeden der Ned. Israëlieten, Hebr. en Nederd., met eene Historische Inleiding, door M. L. van Ameeingen en G. I. Polak, in 2 dln. k ƒ 1,50 ƒ3,—. D"n 7£)D Godsdienstig Handboek, bevattende eene volledige en naauwkeurige verzameling van alle gebruiken, ceremoniën en gebeden, te verrigten bij ziekteen overlijden, voor stervenden en rouwbedrijvendon, in liet Hebr. en Nederd., bewerkt door G. I. Polak en M.L. van Ameeingen ƒ3,—. 3KO 'ü'T’ nii'pn 77D Gebeden en Hlaagliederen voor den treurdag van Ab, Hebreeuwsc’u ' en Nederduitse!!, met eene historische inleiding, bewerkt door G. I. Polak eii M. L. HEBREEUWSGHE BOEKHANDEL cn PAPIER-MAGAZIJN VAN N. M. Löwenstam & C”., Joden Breestraat, ü 272 te Amsterdam. ONTVANGEN eene aanzienlijke partij Ordinaire en Fijne WOLLEX mn''7L3, niöJD enz.i alsook enz., met of zonder Nederd. Vertaling. Ook wordt door hen gedeverd alle soorten Bindwerk, in best Mariner of in Marokijn Leder, volgens modellen, met of zonder geperst en verguld Stempelwerk. Hun Magazijn is ook ruim voorzien van alle soorten School- en Kantoorbenoodig-dheden, Holl. en Machinale Papieren voor'Winkel- en Huishoudelijk gebruik, Helder Wit Kastpapier, in diverse formaten, Kastranden, enz., licht en donker grijs Papier, Wit en Graauw Bord, grijs, blaauw en geel Oliphants, fijn wit en gekleurd Vloeipapier en andere artikelen, in ruime keuze en totbillijke prijzen, zoowel in het groot als klein. Brieven fran o. instituut voor Onderwijs en Opvoeding i te PFUNGSTAÜT bij DARMSTAD!'. ï Begin Yaii liet Zomer-Seinester den 26 April e.k. Elke verlan<rd wordende inlichting kan men verkrijgen bij den Wel-Eerwaarden Heer ; Opperrabbijn 13. S. BEEENSTEIN te ’« Ilage, bij den Heer S. lIAKTOGENSIS te 's Bosch en bij den Directeur , .xx > Dr. J O Ï! li. C H T. : 0 aders en Voogden, e die wenschen hunne Zonen en .Pupillen onder zorg-0 vuldige leiding _en goed huiselijk _ toezigt te doen n vormen, vinden daartoe gelegenheid bij den ondergeteekeude. Het Gymnasium en de Iloogere Burgerschool te ». 'Maastricht zijn als voortreffelijke leeriustellingen over» – bekend. , , , Tot het zich eigen maken van de Fronsehe taal, – ah middel voor het praktisch verkeer, biedt Maastricht – de gelegenheid, die te regt als een voorregt dier plaats n beschouwd moet worden. e Voor het erlangen van even grondige als praktische ij kennis der Hoogtluitsclic taal wordt gewaarborgd. )i' Onderwijs in de tiiivl? ïsvivcl. gous-Ie dienstlcer en Israël, geschiedenis wordt gegeven, a; Tot opleiding voor de studiën der Isr. Theologie en de daartoe behoorende projane hulp-wetenschappen staan de wegen open. De luchtgesteldheid te Maastricht is uitmuntend. De ligchamelijkc verzorging en het huiselijke leven zijn zóó ingerigt, dat de jongeling zich te huis moeten gevoelen. i 3 Het vertrouw'en, dat de ondergeteekeude van zeer – eeachte familiën heeft genoten en nog geniet, is “Ooit is te leur gesteld geworden, en is hij steeds bereid, des te verlangd alle inlichtingen te verstrekken. 937) üi’. De oiidergeteekende gaat steeds voort met den Verkoop van alle Joodsclie KerkbehoefH ten en liet Zwarten der l’Vön» liet aanzetten van of D'n::. L. J. DE JOxNG. ’sllage, 10 April 1870. (938 Een fatsoenlijk Burgermeisje, Israelietische godsdienst, zag zich gaarne ten spoedigste geplaatst als Jufvrouw van Gezelschap of als lluishondster. Brieven franco onder letters A. E., aan het Bureau van dit Blad. (939 Almanak der Week. Van 14 Kisaii tot 20 Nisart 5030. Van 15 April tot 31 April 1870. ]'t:n nb’SN tot 8 lire 15 min. Vrijdag nes aij; n'i;;n, Aanvang van den Sabbatli: te 6 ure 30 min. Zaturdag, nOai 'N QV- Zondag nD3T '3 DV* ' Hinde van den Sabbatb te Amsterdam: 7u. 45 m. [ Maandag, Dingsdag, Woensdag en Donderdag «"HH' Drukkerij S. M. Coütikho Jr. tn Co.
49,586
MMZEND02:000031005:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Mededeelingen van het Java-Comite, 1868, Deel: 7, no. 5, 1868
null
Dutch
Spoken
2,421
4,063
Nederlandsche Afdeeling van het Genootschap van Inen Uitwendige Zending te Batavia. MEDEDEBLINGEN VA-IT HET JAVA-OOMITÊ, YOOE HET .TA AT? 1868. N'. 5. Inhoud: Een zendeling voor Batavia. Het Kerstfeest in Angkola in 1867. Be eerste Kerstboom te Si Mapil apil. —Het eerste Kerstfeest te Oeta Bimbaroe in 1867. Be eerste Avondmaalsviering. Bidstonden mei de BaltaJckers. Een woord van dank en een nieuw verzoek. Een Zendeling1 voor Batavia. Zoo als de vrienden weten, waren wij ten vorigen jare met het Hoofdbestuur der Nederlandsche zendingsvereeniging overeengekomen den zendeling coolsma voor gezamenlijke rekening te Batavia te plaatsen. Daar intusschen zijne positie te Tjandjoer verbeterd en zijn vertrek van die plaats nu onraadzaam bleek te zijn, besloot zijn bestuur hem van daar niet te verwijderen, zonder evenwel het plan van zamenwerking op te geven, en stelde als zoodanig voor den zendelingkweekeling leendeet kaeel harmsen. Na gemeenschappelijk en broederlijk overleg is besloten dat de beide vereenigingen vooreerst in dien zin zullen zamenwerken dat de Nederlandsche zendingsvereeniging genoemden kweekeling zonder eenige restitutie aan het Java-Comité overgeeft en dat het Java-Comité hem geheel voor eigen rekening uitzendt, om dan later te zien of het in den weg des Heeren zal zijn het nu te Batavia weder voortgezette werk door gezamenlijke krachten meerdere uitbreiding te geven. De zendeling-kweekeling l. k. harmsen heeft verklaard zich met hart en ziel aan het Java-Comité in de dienst des Heeren te verbinden, en zal nu, de Heer geve het! na welvolbragt examen en ordening tot zendeliug-leeraar, welke beide den 4<lcn Mei j ,1. hebben plaats gehad, in den loop van dezen zomer als zendbode naar Batavia uitgaan. ZEVENDE DEEL. Wij rekenen hakmsen te meer geschikt voor den post te Batavia, daar hij mede den rang van onderwijzer heeft en de vorming van jongelieden daar tot helpers in de dienst van het evangelie eene hmggevoelde behoefte is. Wij zullen wel niet in het breede behoeven te betogen , dat door de uitzending van hakmsen de behoeften van het Java-Comité weder aanmerkelijk toenemen. Daarom zal niemand het ons ten kwade duiden, dat wij de voortdurende hulp van de vrienden der zending inroepen. Daarbij komt dat naarmate onze zendelingen op Sumaira gezegend worden , de behoefte aan stoffelijke hulp ook daar vermeerdert. Reeds kunnen Battakkers als helpers de broeders dienen. Dan moeten ook gebeden in de Battataal worden gedrukt, en zoo veel meer. Yoor dat alles is echter geld van noode. Nu, de Heer opene ons de wegen en middelen! Is Hij het die ons werk zegent, dan zal ook alles op den berg des Heeren voorzien worden, en hiermede hevelen wij onzen, tot zijn dienstwerk geordenden zendeling L. k. haemsen en de verdere belangen van het Java-Comité, in de belangstelling en gebeden onze leden en begunstigers dringend aan. Het Kerstfeest in Angkola in 1867. Ditmaal was het Kerstfeest voor onze zendelingen op Sumatra een dubbel feest. Dammeeboee verblijdde zich in den Heer met de onlangs gedoopte Battakkers. Van dalen mogt zich evenzeer verblijden in de toebrenging van een zestal op den dag, wij mogen wel zeggen den grooten dag, des feestes. Op het Kerstfeest in 1867 werd in Angkola de eerste kerstboom geplant. Wat de broeders ons daarvan schrijven, gaan wij thans mededeelen. De eerste kerstboom te Si Mapil apil. «■Nog nimmer heb ik, schrijft Br. van dalen, het voorregt genoten, ’t zij in Nederland of hier in Indië, een kerstboom te zien, en dus nog veel minder er een gemaakt of helpen maken. //Ik dacht eerst er nog maar niet mede te beginnen, daar de voorwerpen die als geschenken moesten dienen, zeer weinig waren; maar bijgeval was jakobus vóór den kerstdag bij Br. dammerboek geweest en had daar een boom helpen versjouwen. Te huis komende kwam hij ons dat vertellen en bragt mij zoo doende in verlegenheid, wat te doen; te meer daar het reeds avond en zeer donker was. Evenwel wij dachten toch nog wel een boom te kunnen klaar krijgen om jakobus, johannes, samuel en degenen die in doop-onderwijs waren, genoegen te geven. Jakobus ging met een paar anderen in allerijl met de lantaarn een tak halen, waaraan bij mij in de buurt geen gebrek bestaat. In een oogenblik waren zij dan ook terug met een tak, die op verre na niet in huis kon , en waarvan ik dus een groot gedeelte weg hakte en er meê in de kamer ging, waar mijne vrouw en ik hem in orde bragten. Gelukkig had Zr. dammerboek mij wat kaarsjes geschonken, en de kleinigheden, ons door mejufvr. a. j. bakker van Amsterdam gezonden , werden er ondergelegd. Na het avondeten plaatsten wij den boom op tafel, met 35 kaarsjes verlicht en wat rozen er door, en toen werden de jongens binnen gelaten, die er veel schik in hadden. Ik verklaarde hun de geboorte van Jezus en de zegeningen, zoowel tijdelijke als eeuwige, door Hem aangebragt. Wij zongen daarbij eenige maleische en één battaksch lied. Daarna »ti dronken wij een kop koffij; ik gaf hun een sigaar en elk kreeg zijn deel van de presenten: de een een tabaksdoos, de andere een tondeldoos, weder een ander een slaapbroek, een vierde een spiegeltje enz., totdat alles uitgedeeld was, en wij de wegstervende lichtjes bleven bezien, waarbij ik zeide dat die lichtjes, die gedurig van den boom vielen, veel overeenkomst hadden met het menschelijk leven, dat ook zachtjes uitgaat, maar dat wij , als wij in Jezus geloofden , daarvoor niet behoefden te vreezen, want dat wij dan na den dood eerst regt zouden leven en altijd jeugdig blijven. Toen er een kaarsje afviel, juist regt op, en zoo bleef branden, maakte jakobus de bemerking dat de geloovige zoo in den hemel voortleeft. Daarna dankten wij den Heer, ook voor de vreugde die Hij ons dien avond zoo onverwacht had bereid en smeekten Hem om een gezegend kerstfeest, waarop wij uiteen gingen. // Jakobus had ons in zijne eenvoudigheid regt hartelijk aan ’t lagchen gemaakt; hij wilde, wanneer hij in de wildernis kwam, al vast maar naar een mooijen boom zoeken om het volgende jaar spoedig klaar te zijn. Nu, zoo de Heer wil en wij leven, dan hoop ik in de gelegenheid te zijn om een mooijen boom te maken; maar daarvoor heb ik in de eerste plaats uwe hulp noodig, geliefde Broeders en Zusters! en ben daarom zoo stout bij voorraad maar te zeggen wat er al zoo toe noodig is, bv. gekleurde kaarsjes, een weinig goud en zilver papier, tabakdoosjes, kammetjes, zakdoekjes, kleedingstukken en voorts alles wat de liefde overheeft voor christenen uit de Batta’s en om ons een vreugdevollen avond te bereiden. Ik zeide daar straks kleedingstukken, maar het is beter ongemaakt goed voor kleedingstukken te zenden. h Onze duitsche broeders zijn met den kerstboom goed op de hoogte, evenwel als mij de middelen ter dienste staan, mag ik gelooven het een heel eind te zullen brengen = wanneer jakobus den boom nu reeds gaat zoeken en ik de presentjes enz. al vraag, dan zal het overige wel te regt komen, //Den kerstdag mogten wij voor de eerste maal met drie gedoopten, en de zes. doopkandidaten , van wie hiervoor melding is gemaakt als nu gedoopt, en verscheidene'belangstellenden vieren, waardoor onze harten tot lof en dank aan G-od gestemd waren en daarbij in het blijde vooruitzigt, dat dit klein getal den volgenden kerstdag zal vermeerderd zijn.” Het Kerstfeest te Oeta Rirabaroe in 1867. //Afhankelijkheid, wie gevoelt het niet, schrijft Br. dammerbobb , is een pligt dien wij in vele gevallen hebben te beoefenen. Wij ondervonden dit ook met het maken van den kerstboom. Enkele personen toch komen twee uren ver en daarom werd ik te rade om niet des avonds, zoo als gewoonlijk, maar des middags om 3 uren de feestviering aan te vangen. Ik sprak een woord over Jesaja XI : I Christus de levensboom en de vruchten welke die boom voor een iegelijk onzer afwerpt, voorts de noodzakelijkheid om in Hem te gelooven en alzoo onze dankbaarheid aan Hem te betoonen ; deelde daarop de geschenken uit en na de ontvangst vroeg men mij: //Wat belmoren wij wel hiervoor in de plaats te geven ?” Niets, was het antwoord, het zijn niet mijne goederen, maar gaven der christenen in Holland , die u een blijk hunner liefde en belangstelling willen geven en niets anders wenschen dan dat gij uwe harten aan Jezus overgeeft, Hem gelooven en liefhebben zult. Abraham, als de oudste in jaren (ca. 45) sprak: // Ons aangaande wij gelooven in Hem , en daarom hebben wij ons laten doopen; wat de overigen aanbelangt, zij behooren voor zichzelve te spreken, waarom zij nog niet in Hem gelooven. En wat de geschenken betreft, wij danken God en den Heere Jezus en den christenen, als u dit zoo goed vindt.” nlk gaf hun te kennen dat ik hunnen dank zoude overbrengen en heb dit dan ook gedaan, in een schrijven aan de Amsterdamsche Yrouwen-vereeniging, van welke een kistje met verschillende voorwerpen mij toegezonden was. Allen waren verblijd; nog eene kleine teregtwijzing gaf ik hun, betreffende de uiting hunner dankbare gevoelens en wees er op dat bij de christenen alles op het hart aankomt, en wel, omdat God dit zoo wil. Is ons hart waarlijk dankbaar gestemd, dan zullen wij ook woorden vinden en moge de vorm al ietwat minder fraai zijn, het wezen der zaak mag niet ontbreken. ■/Was de eerste feestdag gekenmerkt door bijzondere drukte, de tweede was oneindig veel stiller en dit is ook goed, want nu eerst vond ik gelegenheid, voor mijzelven en de mijnen, tot stille overdenking.” De eerste Avondmaalsviering*. Met oudejaarsavond sprak dammeeboer over Psalm XC : 12 en op nieuwejaarsmorgen over Psalm CXXIII. Niet al de leden der gemeente waren opgekomen; hij had het trouwens geheel aan hun eigen overgelaten, daar het oogsten der rijst van de drooge velden juist inviel, en dit was dan ook de reden waarom niet allen gekomen waren. Zondag, 5 Januarij , hield hij met de leden voor het eerst avondmaal. David had reeds lang begeerd hieraan deel te nemen, doch de anderen, vreezende dat zij zich een oordeel zouden eten en drinken, vroegen vooreerst hieraan nog geen deel te mogen nemen. «Ik zag mij , zegt dammeeboer, hierdoor in een eenigzins moeijelijken toestand gebragt, om hun in eene duidelijke rede geen te ligte en toch niet al te zware voorstelling er van te geven. Men scheen te veronderstellen dat alle oordeelen Gods op eens zouden losbreken —een gevolg van mijne eigene voorstelling die ik vroeger van de zaak gegeven had , en moest mij dus beter en duidelijker verklaren. Ik sprak over de gelijkenis Luk. XIV; 31—33, en tot mijne verwondering namen vijf leden deel aan het avondmaal, waaronder ook twee van de jongst-gedoopten. Onder de toespraak weenden david en abraham, en dit is bijeen Battakker een ongewoon verschijnsel, althans b'j het mannelijk geslacht. In het geheel waren bij deze dienst elf personen en des namiddags bij het leerstellig onderwijs, dertien personen tegenwoordig.” In die week waren des morgens in den gewonen bidstond veel personen tegenwoordig. Gewoonlijk laat dammerboek dan een paar verzen zingen en doet het morgengebed; nu echter, door de veelheid van personen uitgelokt, liet hij vers 1 en 4 van de maleische vertaling van Gezang 39 zingen, en sprak toen een woord , hen uitnoodigende om gehoor te geven aan Jezus’ roepstem, voor zoo verre zij daaraan nog niet voldaan hadden. Hij alleen is het leven en de vi’ede, de Zaligmaker van zondaren. Na den afloop verklaarden twee personen christenen te willen worden , en vroegen een of ander waaruit ze zouden kunnen leeren. Zij ontvingen daarop een exemplaar van Exodus en Lukas, met de ernstige aanbeveling te bidden om den H. Geest, die alleen in alle waarheid leidt en ons verstand verhelderen en ons hart vernieuwen moet. Beiden wonen zij op eenen aanzienlijken afstand van Oeta Rim- baroe, ruim 10 palen, dat is verder dan Haarlem van Amsterdam, en spoorwegen zijn daar niet, alles moet men te paard afdoen, of loopen. Een ander man van Si Matorkies, dat ook even ver ligt, komt geregeld eiken zondag met nog een ander persoon, familie van daniel; bij die persoon is echter geen belangstelling waar te nemen en wil alleen christen worden, omdat zijn oom daniel hem daartoe aanspoort. David heeft steeds grooten lust om bezig te zijn in de verkondiging van Gods woord, zoo zijn werk dit toelaat.//Wanneer ik, zoo verklaarde hij , Gods woord aan anderen mededeel, dan gevoel ik geen behoefte aan spijs of drank, en werk ik in de sawa (het rijstveld), dan waarschuwt mijn maag mij getrouw.” Bidstonden met de Battakkers. Na het hiervoor medegedeelde besloot dammebboeb voor het eerst eenen bidstond te houden, waarin ieder die wilde kon voorgaan om zijne bijzondere belangen zoowel als de algemeene aan den Heer op te dragen, Hij had er bereids met david over gesproken, die er zeer mede in zijn schik was en zeide; //Dat is goed, want ik heb reeds aan jesaja gezegd, wij moeten meer bidden en niet alleen de gebeden welke mijnheer ons geleerd heeft opzeggen; wij moeten onszelve zien te ontwikkelen, anders wanneer mijnheer eens sterft, dan zou de dood van één den dood van ons allen veroorzaken; of moeten wij dan ophouden christen te zijn?” In de kerk gaf dammerboeb kennis van zijn voornemen , doch de raeesten verklaarden geen vrijmoedigheid te bezitten} om in het gebed voor te gaan: zij waren bevreesd om in zijne tegenwoordigheid te bidden; waarop abraham een voorstel deed, om eerst eens onder elkander dit te doen en later in zijn bijzijn. Dammerboeb stond dit toe en hoopt in een volgend schrijven meer bijzonderheden dienaangaande te kunnen mededeelen. Een woord van dank en een nieuw verzoek. De broeders dammerboeb en van dalen danken de gevers, ook voor de gezonden voorwerpen in de laatste kist aangebragt; aan knikkers, griffels, stalen pennen, potlooden, prenten en prentenboekjes hebben zij in langen tijd geen behoefte.” Nogmaals veel dank aan de gevers en geefsters! Mogten er eenige vrienden en vriendinnen wat voor den kerstboom willen doen, dan zal het geschiktste zijn, bij het hiervoor reeds (op bladz. 36) opgegevene, ook roode zakdoeken en ongenaaide lappen voor badjoes van 3 en | el oude maat, te voegen. Het volk is over het algemeen arm en zij die christenen worden, behooreu ook hier niet tot de vele edelen en rijken en daarom is dat hun zeer welkom.” Zoo besluiten de broeders hun schrijven. Het Java-Comité ondersteunt gaarne hun verzoek en is bereid de gaven in ontvangst te nemen en over te maken. {Wegens plaatsgebrek de vermelding van giften in een volgend nommer).
43,479
MMZEND01:002611003:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,801
Berichten en brieven voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, 1801, 01-03-1801
null
Dutch
Spoken
7,555
13,209
„ Wij hebben nog gene klaagftof, dat iemand der genen, die eens ene zalige vcn andering ondergingen, tot enen groten val g c ' gekomen ziji Er mogen er zijn, die enigen tijd met enigen ernst vragende ftonden, en daarna tot hunne vorige gerustheid terug keerden, maar, zo veel ik weet, blijven, tot hier toe, allen die voorkwamen in: waarheid verootmoedigd te zijn over hunne zonden, en die in hunne harten gevoelig werden vau de genade van God in het Euangelie, in enen ootmoedlgen, geestelijken en nauwgezetten wand-1. Zij hebben enen beftendigen ftnaak in de zuivere melk van het Woord, en in de Christelijke gemeenfehap met eikanderen. De minbejaarden hebben hunne vorige losheid in fpreken en gedragingen verloren, zijnde nu Godsdienstig, bedaard en ernstig. De meer gevorderden in jaren hebben het zelfsbehagen en de wereldsgezindheid afgelegd, en zijn nederig, vergenoegd en dankbaar geworden. „ Wij hebben onder ons gene voorbeelden van menfehen, die, wegens losbandigheid in zeden, of door vuile redenen bekend waren, en van die buirenfporigheden zijn terug gebragt, om dat in ons midden de zulken niet gevonden werden. De veranderingen, bij ons plaats hebbende, zijn geweest van onkunde, onverfchilligheid en wanfmaak in geestelijks din- dingen, tot kennis, belangftelling en geestelijk genot. Ook zijn er bij ons gene voorbeelden vnn de zulken, die, door enig beroerend geval, of bijzonder werk der Voorzienigheid fchielijk aangetast en getroffen zijn geworden. Het Woord der Waarheid, in het openbaar verkondigd, of in het bijzonder gefproken, is bijna het enig uitwendig middel geweest, tot de voortbrenging der overtuiging van zonde , en van het vertrouwen in den Heiland. „Wij hebben nog het voorrecht, om van week tot week te vinden , dat dezelfde belangftelling en opwekking zich tot enige nabuurige Gemeenten uitbreidt. Zedert weinige weeken kwamen, des Zondags morgens, hier menfehen van twee of drie uuren ver, onder kennelijke r bekommering des gemoeds, en de volgende week kwamen diezelfde lieden weder, enige vrienden of bekenden medebrengende, die op gelijke wijze getroffen waren * en onderwijs begeerden. Zo veel voor het tegenwoordige daarover kan geoordeeld worden, zijn deze allen op enen goeden weg. Zoo fterk is de menigvuldige genade en goedertieienheid, met welken het den Hecre^behaagd heeft, dezen hoek van zijnen wijngaard te te bezoeken. Ik vertrouw, dat alle onze Christelijke vrienden, die dit aangenaam nieuws ontvangen, zich met onze fmekingen verenigen zullen. Laat ons bidden, dat God verderdezen wijnftok, welke Hij met zijne rechtehand geplant heeft, met den regen zijner genade rijklijk begunstige, en dat geen beer uit het woud ter verwoesting, noch geen worm aan den wortel ter verderving en verdorring worde toegelaten 1" / &}■ • ■' v il . "... ■ «agtawv • tno r i rfyi: iasgasKau ■ töp ' J ■ : ■■' ' k' éftö l.'ail JDifc» . <•'- • •• '■■■} ' i 5-?ftr - ' • r :dqvii : . ■ i : ; ' • . t - '■ !-■■■ r 1 - - . sV '■ ' fcrow nsf) , r _ N°. 5. BRIEF, aan de begunftigers van het Zendelingswerk, geschreven door Dr. George Christian Knapp, uit Halle 24 April 1800. .Tc hiertoe liebben wij nog gene Journalen van onze Zendelingen uit de Oost-Indiëa ontvangen, het geen veroorzaakt is door den aanhoudenden Oorlog, welke de Scheepvaart zo zeer ftrcmt en onzeker maakt. Hoe onaangenaam ons dit lang achterblijven is, hebben wij intusfehen het genoegen uit onderfcheidene Brieven te vernemen, dat onze Heer en Heiland zijn werk in de I n d i è N , onder alle de hindernijfen en zwarigheden, genadig befchermt D en en (taande houdt. En waarom zouden wij ons dan ook niet, ten aanzien van liet toekomende , op zijne alvermogende onderftcuning en bewaring gelovig verlaten? Inzonderheid moeten wij de Zendelïngfchappen in Tanschaür en Tranquebar aan het deelnemend en liefdevol aandenken van onze waarde Mede Christenen aanbevelen. Aan de eerfte plaats, alwaar de nu zalige Schwarz met enen zo ruimen zegen heeft gearbeid , fchijnen, bij de aldaar voorgevallene verandering in het Beftuur, zeer gunstige vooruitzichten voor de uitbreiding van het Euangelie te zijn, zo veel het uitwendige betreft; maar de bearbeiding van dit wijd uitgebreide veld, heeft zedert alleen moeten berusten op den Heer Kohlhoff , dien wij wel als enen zeer kundigen, bekwamen en werkzamen arbeider kennen, maar die echter nog niet in ftaat is, den last van zulk enen uitgebreiden arbeid te dragen. Een ander Broeder, welke aldaar ook arbeidt, heeft wel in het vorig Jaar een begin gemaakt niet in het Engelsch te Prediken, maar is nog niet genoeg ervaren in de Malabaarfche Taal, om zulks in deze te doen, en de Heer J4nik« aan aan wien wij enen zeer begaafden en getrouwen Zendeling hebben, blijft, door nog altoos voortdurende ongefteldheid, buiten ftaat veel te arbeiden. De drie Zendelingen die wij in Tr a toques ar hebben, zijn in de hartelijkste liefje met elkander verbonden, en arbeiden gemeenfchaplijk aan het groot oogmerk hunner Zending, en hun werk is dus ver niet vruchteloos geweest; maar ook dezen verlangen zeer onderfteuning van rechtfchapene en Euangeliesch gezinde arbeiders uit Europa te ontvangen; één hunner drukt zich dus uit: „ Het ftaan of vallen van deze Zending „ hangt af van de meer of min toereikende „ hulp , welke men ons kan toefchikken." Zo is dan de gefteldheid dezer Zendelingfchap van gene geringe aangelegenheid voor aïle vrienden van het Zendelingswerk, maar een zeer gewichtige aandrang tot het ootmoedig gebed. Hij, die uit genade heeft beloofd, dat Hij die genen, welke van harte op Hem vertrouwen, niet verlaten of begeven zal, befchame ons niet in onze hope, maar doe door den dienst der daar zijnde cf derwaarts vertrekkende Zendelingen, vele zielen toebrengen D a tot tot het blijde genot der Zaligheid die in Jefas Christus is, cn, Hij vergelde alle den arbeid uwer liefde met zijne geestelijke zegeningen door Jefus Christus onzen Heer!" De laatfte berichten, welke men aldaar van T ranquebar ontvangen had, liepen tot i Januarij 1799 en deze waren allergunftigst, zo ten aanzien van het toebrengen van velen tot de Gemeente, als wegens de liefde en orde, welke in dezelve lieerschte; De Gemeente was, in het laatst afgelopene Jaar met 18 nieuwe leden vermeerderd, en daarin waren 134 Kinderen geboren, zo dat nu 1100 per» fonen tot het H. Avondmaal werden toegelaten , ook werden de Kinderen vlijtig ten Schole gezonden,, zo dat men in de Tamulfche School 114, en in de Portugeefche 58 Kinderen onderwees, onder welken eenigen waxen, die men tot onderwijzers hoopte op teleiden. De Koning van T anschaur was den Zendelingen zeer genegen, en de Hoofden der Landfchappen bewezen hun op hunne reizen vele achting, overreed dat hun oogmerk ftrekte tot welzijn der Ingezetenen, De Zendeling Schvïarz , van wicn in deze» Brief gefproken wordt, was ook in het Jaar 17 9 8 1758 overleden, en zijn verlies werd door velen betreurd; Die waardige Man had een halve Eeuw met den grootfte ijver, en enen zeer uitgebreiden Zegen gearbeid, en 'zijn einde was gelijk zijn leven, een krachtig bewijs voor den zaligenden invloed der leer welke hij anderen verkondigde. D 3 CIR- CIRCULAIRE BRIEF, gefchreven door de Cotnmisfie van het Genootfchap in Engeland, ter verfpreiding van Godsdienstige Werkjes, aan alle Genootfchappen opgericht ter uitbreiding van de kennis aan het EuaHgelie. Onze Christelijke gr oei e zij aan U allen , Geliefde Broeders! „ Met een onuitfprekelijk genoegen zien wij, dat uw aantal toeneemt, dat uwe werkzaamheden zich uitbreiden, en dat uwe bemoedigende uitzichten van alle zijden fterker worden. Het groot doelwit, 't welk gij in liet oog tracht te houden, js ook het onze. Wij beroemen ons in de eer, van uwe medearbeiders te zijn in enen zeer uitgebreiden Wijngaard. gaard. Wij verzoeke» uwe hartelijke mede» werking. Terwijl de onderfcheidene Zendeling-Genootfchappen zich lofiijk uitftrekken, om de zaligheid der Heidenen naar buiten te bevorderen, is het ons bijzonder doelwit, te waken voor de zielen van onze medezondaren, die zich rondom onze woningen bevinden. Helaas! welke menigten zijn 'er, in de Dorpen en Steden van ons Vaderland, die op dit uur, bij gebrek van kennis verlo» ren gaan! Honderden en duizenden der inge» zetenen van Groot-Brittannie liggen nog in onwetendheid, in godloosheid en ellende verzonken. Rommelen onze ingewanden niet over hun? „ Waterbeken moeten uit onze ogen afvlie„ ten, «— zij onderhouden de Wet van onzen „ God niet!" — zij zien de fchoonheid —< zij fmaken de zoetigheid — zij gevoelen de kracht niet van het heerlijk Euangelie van Christus! zouden wij niet gewillig zijn, om hun dat Euangelie van God medetedelen, om dat zij ons dierbaar geworden zijn? Is het niet dagelijks de begeerte onzer harten, en ons gebed voor hun allen, dat zij zalig mo. geil worde:i in den Pleere, ja, met eie D 4 eeu- eeuwige behoudenis? 6 Dat de Geest van boven worde uitgeftort, zo zal elke woestijn tot een vruchtbaar veld worden! Wanneer uwe Leeraars in een onverlicht Dorp intreden, vinden zij het Volk, in vele opzichten, vreemdelingen zelfs van de klaii» ken van den Bijbel; En zijn zij niet zomtijds bijna verlegen, om woorden te vinden, die eenvoudig en plat genoeg zijn, om het nodig onderwijs aan het geheel ongeoefend verftand te brengen? zoude het hunnen arbeid niet gemaklijker maken, wanneer zij enen voorraad van kleine , goedkope, eenvoudige Godsdienftige Werkjes medebrachten, welke de Landlieden in hunne rustuuren lezen konden, of door hunne Kinderen konden hören lezen? Het fchijnt ons toe, dat het doelwit van ons Genootfchap, door uwe plaatselijke kunde, door uwen werkdadigen ijver, door uwe naarftige en voorzichtige zorgen uitnemend zoude kunnen onderfteund worden. Wij ftorten ene brede rivier uit, maar wenschteB, dat derzelver takken zich regelmatig verdelen mogten, in de kanalen welken gij gegraven hebt, — dat ten minsten enige kleine beekjes het geheels Land tot fwraad, verkwikking «n en vruchtbaarheid bevogtigen mogen. De goede Voorzienigheid van . God heeft ons plan tot hier toe zichtbaar gezegend. Wij ontvingen aangename berichten, van het nut 't welk de verfpreiding onzer kleine Werkjes voortbrengt, zo ter bekering van zondaren, als tot aanwas onzer begunstigers. Dan, niet tegenft lande onze eerste Aanfpraak, en vele daarop gevolgde aankondigingen, die wij hebben getracht algemeen te maken, en waarin wij onzen arbeid geheel hebben blootgelegd en aangedrongen,'vinden wij nog rede om te denken, dat ons werk in verfcheidene gedeelten van ons Land nog ten enemaal onbekend is. Onze waarde Broeder Bogue heeft, op ons verzoek, ene teer. rede doen drukken, welke hij, 18 Meij 1800, te London, voor het Genootfchap gedaan heeft, ten titel hebbende: De uitbreiding der Goddelijke Waarheid. Wij vleien ons met de verzekerde hope, dat deze Redevoering, door alle de vrienden van onzen Heer, algemeen gelezen zal worden. Dit tegenwoordig fchryven is veroorzaakt, door het aanzoek van enige Genootfchappen op het Land ,i die gaarne ene Briefwisfeliug D 5 cn en Medewerking niet ons willen oprichten, door welke zij te recht oordelen, op ene voordeliger wijze met Godsdienstige Werkjes voorzien te kunnen worden, dan wanneer zij zeiven die drukken lieten. Men heeft ons daar toe een aangenaam Stukje gezonden 't welk wij gaarne gebruiken, en, fchoon wij niet beloven kunnen, alles uittegeven, wat ons van onderfcheidene kanten wordt toegezonden, zo zal doch alles, 't zij oud of nieuw, dat met ons opgegeven Ontwerp overeenkomt, ons altoos welkom zijn. Wij verlangen vuurig te mogen zien, dat dit gehele Land als een welgewaterde hef wierdi Konde dit tot ftand komen, zo zal de grote hoogte van ellende verminderd, de kleine mate van gelukzaligheid uitgebreid worden; — Dan zullen Koophandel en Handwerken , —• dan zal Huisfelijke vereniging en algemene Orde, — dan zullen de vertroostingen der armen en de welvaart der Natie, — dan zal alles bloeien. De Satan zal onder onze voeten verpletterd worden; Het Ongeloof zal zich fchuil houden, en het hoofd niet meer opheffen ; De Godvruchtigen van alle namen zullen hunne Lofgezangen verenigen; In ócn be« Hemel zal nieuwe blijdfehap kernen, en God zal meer overvl' ed : g verheerlijkt worden , door onzen Heer Jefus Christus. Op last der Commtsfii getekend, door i J. HUGHES, Secretaris. Hebben wij niet alle rede om te hopen,dat de te zanienwerking van deze Genootfehappen van een uitgebreid nut zal zijn ? Hoe veel goeds heeft niet reeds de verfprei. ding van zo vele duizende eenvoudige Werkjes, door het Genootfchap uit welks naam deze Brief gefchreven is, gedaan? En hoe zeer is de onvermoeide ijver der Beftuurderen van dat Genootfchap, aan het welk die gefchreven is , gefchikt, om dit heilzaam oogmerk te helpen bevorderen ! Het is onzen waarden Medeleden bekend, hoe wij reeds zedert enigen tijd bedacht zijn ï e * gewsest, om door het uitgeven vnn eenvoudige kleine Stukjes in den cclit Euangelifchen Geest gefchreven, te beproeven, in hoe verre ook ons Genootfchap hier te Lande dienstbaar kan zijn, ter verfpreidirtg van Christc. Jijke Kennis en Godzaligheid. En wij twijfelen ook niet, of onze waarde Medeleden zullen, dit oogmerk goedkeurende , alles aan, Wenden wat in hun vermogen is, om het te helpen bevorderen, gelijk velen hunner dit xeeds aanvanglijk gedaan hebben, terwijl wij ons allen verenigen [in het Gebed, dat het onzen Heere genadig behage onze zwakke pogingen met een ruimen zegen te achtervolgen! N°. 6. BERICHT, wegens eene Reis in de OosT-lND'iêN dpor den Heer R ottler , een' der Deenfche Zendelingen, benevens den C atecheet N ƒ anapir ag as an , zijnde een Inboorling van dit Land, die het Christendom had aangenomen, en nu zijne landgenoten iti het zelve onderwijst, hi het 'jaar 1796 naar C eilon gedaan. Den ie Januarij, vierde de Heer Rottier Nieuwjaarsdag in Nagapatnam, en predikte in het Tamulsch uit Pf: 100: 4. Voor ene aanzienlijke vergadering van Chtistenca E en en Heidenen, ook doopte, dezelve een, vo!« wasfen Heiden , welke door den Catecheet alhier enigen tijd onderlicht was, en na dcnzelven alvorens wegens zijn kennis in de waarheid te hebben ondervraagdt: ook bediende hij dit bondzegel aan zijne drie Kinderen. Alvorens wij uit N agapat nam vertrokken , hielden wij ene bijeenkomst niet 40 perfunen, die door ene korte Leerrede wierden opgewekt, terwijl de Catecheet met de Indianen enige gefprekken hield, waar ia onder anderen een hunner zeide: „Wij horen „ het geen gij zegt, en zijn daar van over„ reed, maar wij vergeten het weer zo dra „gij vertrekt, om dat wij ons wegens de „ tijdelijke zaken het meest bekommeren, en „ dan tracht de een den andere afterrekken „ van de zorgen, die hij voor zijne Ziel moest „ hebben."' Een ander zeide : „ Wanneer wij „ uwe leer aannemen, zullen ons onze Vrou„ wen en Kinderen verlaten." Een derde meende dat hij die niet nodig had, om dat hij wel in zijne leer zoude zalig worde. Wij voeren met een Boot naar Jaffana, en fpraken tot ons Gezelfchap dat uit een Ma- Mahotnedaan en erfige Heidenen beftond, van het Christendom ; de Cattcfitct vei baalde de Bijbelfche gofchiedems tot op Christus in het kort, cn de Heidenen hoorde dit met genoegen aan. Wij vermaanden hun ernftig om den afgodendienst te verlaten, en brachten hun de fchandelijke verhalen van hunne afgoden onder het oog; hun opmerkzaamheid gaf ons veel genoegen; Een van hun zeide: » Wij gevoelen iets in ons dat gaarne doen zoude het geen gij ons zegt, dan, er is ook tegelijk iets, dat daar toe geen lust heeft. Ook zeide er een: „ God wil ons bekwaam maken om zo te wandelen als gij ons leert." In J affan a ?at nam bezogten wij de daar zijnde Christenen, en fpraken ook tot de Heidenen, onder welke een ons ten antwoord gaf: de goederen, daar gij van fpreekt „zijn onzichtbaar, en alleen voor de Wij. „ zen, die de kracht hebben het nardfche tc „ verlochenen, wij z ; jn niet bellend voor „ zulke grote zaken." En zo had een ijder zijne bedenking. Wij antwoordden op die, èn zagen daar op onderfeheiden gevolg. Daar wij naar Trinconomale over Land reisden, hadden wij gelegendheid tor E 2 -vc- vele menfchen te fpreken, de Catecheet fprak onder anderen in een ieker dorp tot ruim 100 perfonen over de gel j ken is van den verloren Zoon, en verkondigde aan veel andere Inwoners Jefus,- onder deze waren er die hem andwoordden: „ Uwe Godsdienst is goed, maar „ wij willen ze niet aannemen, om dat er „ onder de Christenen zö veel ongerechtigheid „ begaan wordt; een ander zeide ons, dat «ij ook Christenen waren , dat zij vtel goed aan de armen deden, deze trachten wij van deze eige gerechtigheid aftebrengen, doch moesten hem toeftemmen, dat vele Christenen hunne leer weinig eer aandoen. In een ander Dorp verhaalden wij de gefchiedenis van de Wijzen uit het Oosten, en van Cornelius, die met veel aandacht wierden aangehoord, zo dat drie der voorn&amfte zeiden: „ onze leer is vol dwaling, maar de „ uwe is zeer goed, Ir.dien gij langer hier „ blcefr , velen onzer zouden uwe leer aan» „ nemen." N;,bij een zekere plaats genaamt KadirAwolli , was de weg zo flecht dat de Heer Rottier er met geen mogelijkheid overgaan koude, een zeer vriendelijk Heiden, nam heus hem op zijn fchouderen, en droeg hem een groot end tot aan 1 et Dorp ; de meesten der Inwoners waren aan den arbeid in het vel J. Hij vierde aldaar met zijne Lieden den Zondag onder een Tamarindeboom na liet gezang las de Catecheet uit de Lijdens Ge chiedenis van Jezus Joh; 18. waar over de Heer Rot> Ier vervolgens tot hun fprak. Verfcheiden Inwoners van dit Dorp, waren hier bij tegenwoordig, en hij had reden om te hopen, dat de Heer Jefus dit woord van zijn Lijden niet zonder zegen heeft gelaten: toen zij van hier vertrokken, gingen zij door een Oord, waar in zich maar ten enkel man met zijn huisgezin ophield, zijnde een Heiden, deze menscli was zeer dienstvaardig en verfchafte hun alles, wat in zijn vermogen was*, zij fpraken tot hem zo veel de kortheid des tijds toeliet, cn het was zeer aangenaam te zien, met welk een begeerte dit arme roensch, die in zijn gantfclie leven niets van God en Christus gehoort had, toeluifterde. De Heer Roitler Predikant in T rincon o m a l e , en de Catecheet verklaarde de Gelijkenis van den Zaijer; in de wandeling door E 3 een èen Bosch, ontmoete ons iemand, dien wij aattfpraken, en daartoe gelegenheid namen uit de werken der natuur, in welke God zijn grootheid openbaarde; hij antwoorde ons.' „ Wij leven hier als de Beesten, die niets we„ ten, en niemand doet ons enige vermaning „ maar ik wil liever voortaan God dienen, „ en liefhebben. Een Mahomedaansch Priester, die de Redevoering had aangehoort, wilde zijne Godsdienst verdedigen en bewijzen, dnt Mohamet wonderen gedaan had, en nog deed, doch ik wederlegde hun, en hij wierd gedrongen te betuigen , dat Christns veel groter was dan Mohamet. Op een zekere plaats ontmoeten wij enigen, die tet het Heidendom wedergekeerd waren, welke wij vermaanden Jefus getrouw te blijven, want de verzceking is op Ceilon zeer groot, en velen,die voorheen tot het Christendom gebracht zijn, zijn bij gebrek van befturing zeer verachterd; zij zeiden ons, dat men hun nimmer behoorlijk had onderricht; Wij deelden hier en elders aan de Christenen en Heidenen vele boekies ui*, die wij tot dat oogmerk hadden medegenomen, en namen alle gelegenheden waar, om de Heidenen, de dwaas- dwaasheid van den afgoden en beeldendienst aantetonen. In Columïo Predikte de Heer Rottier, verfcheiden raaien op begeerte van den Gouverneur van Jngelbeck , een groot Vriend en voorftander van het Zendelingswerk; deze waardige man had aldaar Gedrukte liederen bezorgt, welke daar met veel nut gebruikt worden; Van daar vertrekkende vonden wij op een Dorp een Christen Schoolmeester, met wien wij zongen en en baden, hier en op meer plaatzen Doopten wij enige weinige Kinderen, doch het meer bepaald oogmerk van de Reis, en de kortheid van het verblijf, liet niet toe ergens meer gezet te arbeiden. De Heer Rottier zegt onder anderen in zijn dagverhaal. „ Welk een groot veld is hier „ nog te bearbeiden ! de meeste Heidenen, tot „ wien wij fpraken, hoorden het zonder tegen »fpreken aan, zommige waren verblijd dit * onderricht te ontfangen; zelfs enige gaven „ ons daar voor gefchenken. wij waren voor» ten uiterften verwondert over de vriend» lijkheid en gast-vrijheid der Singaleicn De aanleiding^, die er was tot het o verzen. dea den van dit bericht, maakt het vcar ons te meer belangrijk, In een vorig bericht hebben wij gezien, dat de toeftand in welke zieh de Christenen op Cf.ilon bevonden, de aandacht der Deenfche Zendelingen in de Oost-Indicn tot zich trok; en hoe zeer zij wenschten door gefchikte Zendelingen, zo wel dezen op te bouwen in het Geloof als anderen voor het Christendom te winnen. Nu hebben dezen onder anderen ook dit {tuk overgezonden, ten einde hunne Broederen in Europa bekend te maken, met het geen zij daaro i trend vernomen hadden, en de mededeling vin dit ftulc was verzeld van eef brief, waar in de fchnjver zijn wensch verklaarde, dat men in Duitschland maF nen vinden mocht, die zich de verkondigi°ë der Vetlosfing door Jefus Christus niet fchaaff* den, cn moeds genoeg hadden, daar toe & reis naar de Indièn aantenemen. O! Dat velen hier toe wierden opgewekt» op dat de teruggekeerde wedergebracht, zwakke verfterkt wierdetv, en ook aldaar ^ et Rijk onzes lieren met Kracht kome! BRIEF, van het ZuidAfrikaansch Gen ootschap, cab o 33 December , 1800, O p den 4 e dezer is de Zendeling Broeder Kic/ierer, alhier aangekomen, en den 8e met Broeder Anderfon vertrokken; na verloop van 3 Maanden dacht Broeder Kicherer met Broeder Kramer naar de Groote Rïvieb te verhuizen, deze is omtrent 8 dag reizens van de Zak Rivier, en aldaar wonen omtrent Duizend ; Bastaard Utttcntttten, Cerannd'i> F Cs/. Cajfers en Bosjesmannen, welke een Capiteifl van hunne Kraal hadden afgezonden, om hunne begeerte te kennen te geven, dat zij bij hun zouden komen, waar in zij hun grootste geluk zonden ftellen; deze aanvangelijke bui* ging der harten is ons weder zeer opmerke* lijk voorgekomen. In de plaats van Broeder Kichcrer en Kra* vier , zoude nu de Broeders Edwards en Andcrfon , die beide goed Nederduitsch fpreken, aan de Zak Rivier en Blyde Voohuitziciits Fonte in , arbeiden;deze twee laatstgenoemde plaatzen liggen a uren van elkander af. De Broeders van der Lingtn en Read zijn nog werkzaam in de Wa gemakers Valei , de laatste is door een hevige ziekte aangetast, doch die op het hoogfte fchiint geweest te zijn,- Tot nog toe is 'er voor hun geen gelegenheid om bij Broeder Van der Kemp te komen, tot wien de toegang gefloten is. Broeder Tromp gaat met onvermoeiden ijver voort, om alhier onverlichte Christenen te onderwijzen, en het Euangelie té verkond'g en aan eea zeer groot aantal Heidenen; onder beide wordt ene zeer grote opgewektheid befpeurd j fpeurd, zijn grote zender is blijkbaar niet zijnen Geest in liet midden dier Vergaderingen» De harten van beide dezer laatst aangekomen Zendeling Broederen Tromp en van der Lingen , zijn brandende van liefde tot Christus, en dit dringt lien tot ene onwederftaanbare wederliefde voor hunne medezondaren. Door de Leden van het Z uid A frika a n s c ii G enootschap , die ten getale van 2.29, zo alhier, als aan §tellenbosch , Z weilendam, vooral aan het R ode Z and, ja zelfs tot achter den S neeuwberg wonen, worden thands meer dan 1900 Heidenen onderwezen, waar van velen met tranen naar Jezus vragen, en enige weinige de Zaligmakende kracht van zijn dood aan hunne zielen gevoelen. Hoe onbegrijpelijk groot ii de Goedertierenheid Gods over ons, dat Hij de pogingen van ons weinige onder zo vele zegent! Laat ons dan gezamentlijk fnieken, dat Koning Jezus ons.en geringen arbeid door zijne vrijmachtige genade, volgens zijne heilvolle belofte verder voorfpoedig make. F 2 BRIEf, BRIEF, van den Zendeling Broeder van der Lingen in de Wagemakers Valei, 8 December, 1800. Daar het mij onbekend is, of mijn voorgaande U is ter hand gekomen, zal ik een en amler daarin vervat nogmaals melden. Wij zijn den 15 Meij van P ort smout h vertrokken, de Vloot met welke wij Zeilden, grotendeels naar de W e st- I ndiên beftercd zijnde, moesten wij een Cours houden, welke oorzaak was, dat wij door ongunstigen wind, eerst den 11 September in de S l« mons B aay aankwamen, van waar wij met een wagen naar de K aapstad vertrokken. Onze Broederen Andcrfou en Re ad (iie wij in de Hollandfche taal hebben ondcrwe* zen) Predikten eiken Zondag op het Schip. Van den 1 6 September, tot den 9 October ben ik in de Stad gebleven, Broeder Tromp en ik deden aldaar verfchciden malen len een opwekkend voorftel, zo voor Cliriyj tenen als Heidenen, welke laatste de eerstft als Slaven dienen, dit is niet ongezegend geweest, de Heidenen waren begerig het woord Gods te horen, en onder vele Christenen befpeurden wij ene zeer opmerkelijke verlevendiging , bijzonder hadden wij het voorrecht vele zwakgelovigen te bemoedigen. Daar de weg naar het KafFerLanÓ Voor ons noch niet geopend was, verzogten de inwoners van de WagemaIcers Va* Lei dat wij hun in den openbarefi Godsdienst zouden voorgaan, tot dat wij naar de Kaffers konden vertrekken, wij bewilligden daarin gaarne, en wierden daartoe van hurt afgehaald, gij weet deze Valei ligt 16 uuren ten Noorden van de Kaapstad. Een huiszittend Man, die zich als Zende* ling heeft aangeboden, en voornemens waS raar dë Natie der Èriquas te gaan, wanneer de weg derwaard geopend wierd, verklaarde genegen te zijn met ons te trekken, zo dra daartoe gelegendheid was, waarna wij verlari» gen, hoe wel wij het alhier in allé opzichte^ zeer wel hebben; hoe meer wij Landwaard inkomen, hoe meer wij bekend worden ntet F 3 ten een zeer groot aantal Christenen, welke wc'i* uige Jaren geleden, nog in ene ftikdonkere duisternis en verregaande Zedenloosheid leefden, doch die, zedert dat onder hun gear« l^eid is, in kunde toenemen, en ondeyr welke vele begenadigde gevonden worden. De Hollandfche taal vinden vrij overal de gewone Landtaal, zelfs ij het die onder de Kajftri die aan de Grenzen wonen; het aantal der Haven, is aanmerkelijk groter als dat der Christenen, en deze worden op vele plaatfen onderwezen, men vindt er ware. gelovigen onder: welk een aantal Zendelingen koude 'er te pai komen, alleen om deze te onderwijzen ! het Zuip A fiiikaansch G e n oot schap wil zeer gaarne twee daar. toe gefchiktc Pxrfonen voor hare rekening nemen. Wierd ik, tpen wij nog Scheep waren, zeer door ongeloof en bekommering geflingerd, de uitkomst heeft mij geleerd, dat dit zeer nuttig was, op dat ik mij niet zoude verheffen, want nooit te voren heb ik zo de kracl-jt van des Geestes invloed gekend, nooit heeft mij de liefde van Christus zodanig gedrongen, om niet voor mij maar voor hem t« leven, en te werken, en hoe veel rede Ya» van dankzegging lieb ik voor de krachtige onderfteuning, welke tk onJervinde , zonder d ze toch was mij mijn werk geheel ondoenlijk, Hem zij dan ook alleen door mij, en door u allen daar voor de eer toegebragt. EXTRACT, uit een BRIEF, van den Zendeling Read, W a ge - makers V alei, 3 jSoyembcr, 1800. De eerfte aanleiding tot meerdere opgewekt* lieid onder de Christenen, en den arbeid onder de Slaven alhier, zal ik u. kortelijk mededelen. Zekere van $ulk, die tot nadenken gekomen is, onder den dienst van den overleden Predikant van Lier , ("een man die onder den Goddelijken zegen een werktuig was, om vele zielen voor Christus te winnen) was van de K aap voor vier jaren door ziekte naar hier vertrokken, dewijl de Docter oordeelde , dat de lucht binnen in het Land voor F 4 hem hem beter zoude zijn, 't geen ook in dcii beginne dus was, doch in een verval van krachten vallende, had hij weinig hoop tot herftel ; hij bogon hier Scnool te houden, tot dat hem daar toe de krachten ontbraken, en het behaagde den Heere door hem, verfi heiden Kinderen tot het Christendom te brengen: bij zijne aankomst alhier zeide hij, dat hij als Ezechiel het Land zag als ene Valei vol van doodsbeenderen, beide blanke en zwarte, Christenen en Heidenen, levende zonder God en zonder hope in de Waereld; een Man zijnde vol des Heiligen Geestes begon hij aanftonds onder hun te arbeiden J de Heere werkte met en door hem, en hij vond zich fpoedig genoodzaakt, um ene verga der* plaats voor de Heidenen te bouwen, dewijl hun getal zeer fterk aangroeide. In dit laatste J:ar was hij zeer zwak, kon maar nu en dan tot het Volk fprekeri» waarom hij het Genootfchap aan de Kaap Verzocht, om een van de eerde Zendelingen» die van Europa mogten komen, naar hier te zenden : de arme Heidenen kwamen in inen gte met betraande wangen tot hem i" zijne zwakheid, en hadden dan dikwils ë ene hoop lioop van hem weder te zullen zien, Zij riepen uit „ zult gij ons onwetende en blinde „verlaten, dan zullen wij niemand hebben, » die ons den weg naar den Hemel zal wijzen," de Heer heeft hem tot hiertoe gefpaard, maar ik vrees, dat hij haast zijn loop zal geëindigt hebben. Enige dagen geleden fprak hij boven zijne krachten, en hij kreeg ene onverwachte bloedfpuwing, hij opende den Bijbel, gaf mij die in de handen en wees mij op de twee laatste verzen van Openb: 7. zeggende „ik heb niets gedaan, ik heb ook niets, mijne hoop is allren in „ het bloed, en op de gerechtigheid van Jezus „ Christusna dat hij in 't bed was zeide hij „ ik zoude nu liever ontbonden worden en „ met Christus zijn, enz." Wij zijn alhier gebragt door twee Beftuurderen van het Afrikaansch Genootschap, en ons oogmerk is hier ts blijven, tot wij vervangen worden, het zij door Broe • der Tromp, of door andere Broederen uit Europa. Er zijn slliier omtrend 300 Heidenen, vootnamentlijk Hottcntotten en Slaven , vele van deze zijn niet alleen gebracht tot* maar zelfs F 5 wel wel geoefend in het Christelijk geloof, zom rnige zijn onder fterke overtuiging, wij ko> men niet huu te famen des Zondags, Maandags en Vrijdags; en niet de Christenen des Woensdags onder deze zijn vele jonge lieden, het behage den Ileere krachtig in hun te werken! onder de oude lieden zijn 'er vele, die toegebracht zijn door den arbeid van Broeder van Snik , en enige van deze, door hem tot de Heidenen te horen fpreken; 'er is een groote dorst naar het woord, maar het ontbreekt aan getrouwe arbeiders, 6 dat wij 'er vele hadden, zo als Ds. Vos aan het R ode Z and. Laastleden Zondag hebben wij de Kerk aan de P arel omtrend 9 mijlen van hier gelegen bezocht; men is daar thans zonder Leeraar, zijnde de zelve overleden, nu helpen wij hun zo veel wij kunnen, nu eens om de veertien dagen, dan eens om de Maand; het getal der Toehoorders is aldaai' zo groot, dat men genoodzaakt is ene nieuwe Kerk te ftichten ; toen wij aldaar waren, kwamen 'er omtrend honderd Wagens van onderfcheidene oorden, en onder deze foinniige van zeer ver. EX- EXTRACT, uit een BRIEF, van Broeder J. T. van der Kemp, Aan de Debe i n Kafferland, den ir Augustus, 1800. ïk bevind mij nog in liet gezelfchap van Buis, en ben door 's Heeren goedheid zeer welvarende; God dia alle harten regeert, heeft mij bettendig ten fchild verftrekt; ö dat mijn hart Hem een onbepaald vertrouwen moge toedragen gelijk hij waardig is! Het getal der genen, die zich bij mij laten onderwijzen, verandert bijna dagelijks, thans is het 18, waar ónder zich 5 Hottentottifchc Vrouwen, en een Kaffersch Meisje bevinden; onder alle mijne pogingen heeft het den Heere behaagd ene der eerstgemelde te treffen, en wel onder ene der eerftc gefpreKken met haar gehouden, offchoon zij het maar onlangs aan mij ondekt heeft; ik dank mijnen Koning voor de uitredding van ten minsten ene Ziel uit de macht van de* Vorst «Ier miisternis, 911 en voor den troost, welken ik hier uit voor mijn eigen gemoed fchep, en wensch den der kleino dingen, (zo ik dit bewijs van mijnes Heeren machtige liefde klein zoude mogen noemen) niet gering te achten, hare werkzaamheden zijn zeer Euangelisch, en ik z^l haar Dopen, zo raj zij een behoorlijk denkbeeld van den aart van dit bondzegel zal bekomen hebben, en het zelve op defl regtcn prijs zal hebben leren waarderen. N°. 8. BRIEF, uit Amerika, van Hardford in connecticut , 24 September , 1800. Aan den Eerwaarden JOHN EYRE. eerwaard e heer ! Ïln de Staten van Amerika zijn, binnen weinige Jaren, verfcheidene bijzonderheden voorgevallen, die zeer gunftig zijn voor de belangen van Sion. Tusfchen de Prcsbijtcriaanfchc Gemeente in A merika , en de Vcrëenigde Leeraars en Kerken in ConnecG ti- x icuT) is ene verëeniging tot ftand gekomen. ^Jairlijks worden uit de Algemeni Ver(lering enige Leden afgezonden, die in de Guierale Verëeniging zitting en ftem verkrijgende, in alk de voorkomende zaken gekend worden, en dezelfde vrijheid genieten als alle de eigenlijke Leden; en, wederkerig hebben ook de afgezondenen van de Generalt Verëeni ving van Conn ecticcjt dezelfd® vrijheid en voorrechten, bij de AÏgcmcnt Vergadering van de Presbijteriaanfchc Gemeenten. Wederzijds wordt Jaarlijks van elkanders verrichtingen kermis gegeven. 'Er worden onderlinge overeenkomften en fchikkingen gesmaakt, om misleidingen voortcko* toen, in de genen, die zich tot den dienst des Woords komen aanbieden, en om op h eC gedrag te letten van onwaardige en zedenloze Leeraars; op dat de bediening van l' et Euaiigelie in de zuiverheid der waarheid en des wandels bewaard blijve, en de vrede en goede orde, in de Gemeenten van beide de partijen , bevorderd worden. Tot dezelfde einden is ook onlangs ene dergelijke verbrocder'ng gefloten tusfehen de Generalt V* r ' öeniging van C on NECXicu x, en de Ver* bin* bindenis der Leeraars in den Staat van Vermont. Dc Gemeenten van Cornecticut zijn, in hetalgemeen, zeer wel bedeeld met Leeraars die de Euangelifche waarheid en deugd voorftaan. In dezen kleinen Staat zijn bijna tweehonderd Presbljteriaanfche Kerken, en omtrent een gelijk getal vaste Leeraars. Elke Gemeente heeft hare eigene Herders. 'Er zijn gene ledige plaatfen, dan, voor enen korten tijd, bij fterfgevallcn of verplaatfingen, gelijk ook bij nieuwe Gemeenten, zo lang dezelve niet tot het beroepen van enen vasten Leeraar in ftaat zijn. Bchalven dezen is 'er een goede voorraad van Jongelingen tot den dienst, die, door de onderfcheidene Vergaderingen onderzocht en goedgekeurd zijnde, aa"n de Gemeenten, als bevoegde voorwerpen , tot de prediking van het Euangelie , en tot de waarneming van het Leeraarampt worden aanbevolen. Hierdoor worden onze Kerken genoegzaam voorzien , en, uitgenomen bijzondere toevallen, wordt de Openbare Godsdienst, in alle onze Gemeenten, tweemaal op eiken Zondag waargenomen. Wij hebben overvloed van G a Scho» Scholen, en dezelve worden ruimer begiftigd, dan in enige andere der Amerikaanfche Staten; zo dat wij ons verzekerd houden, dat de gemene Scholen nergens ter wereld beter kunnen bezorgd worden De Wet heeft bepaald , dat, in alle de Scholen, dagelijks de Bijbel moet gelezen, en dat weeklijks, uit den enen of anderen rechtzinniger! Catechismus, onderwijs moet gegeven worden. Ook is het vastgefteld, dat alle Schoolmeesters door ene Commisfie in elk District daartoe benoemd, moeten onderzocht en goedgekeurd worden. De Scholen worden ook door deze Gecommitteerden bezocht, en kunnen, zon. der zich aan deze inrichting te onderwerpen , de voor haar beftemde onderfteuning niet ontvangen. Deze regelen zijn door het Wetgevend Lichaam van dezen Staat onlang 8 verordend. Ingevolge den vrede, welken wij genieten 5 en de bijna ongelooflijk fterke bevolking onzer ingezetenen, hebben de nieuwe Volkplantingen in de Noordelijke en Westelijke g c " deelten der Vereenigde Staaten, zich, boven alle vergelijking met vorige tijden, over een veel groter ftreek Land» uitgebreid» dan a '' e dc de oude aanbouwingen in Nieuw Engeland bcflaan. Om nu de heiliging van den Sabbath, en de waarneming van den Huislijken en Openbaren Godsdienst te be* waren, — om de welwillenden aantemoedi.gen en te onderfteunen, in het aanleggen van nieuwe Gemeenten, en tot het beroepen van gezette Leeraars, zo fpoedig als de omftandigheden het toelaten, heeft de Generale Ver'èeniging van ConNECTicut, fchoon alle die aanbouwingen buiten hunne beperking liggen , reeds zedert een aantal Jaren, Leeraars en aankomelingen tot den dienst afgevaardigd, om onder dezelven te reizen, ten einde deze lieden in de zaken die het Koningrijk onzes Heeren aangaan, te onderwijzen, en hun naar gelegenheid de Bondze. gelen toetedienen. De Wetgeving van dezen Staat heeft dit weldadig en godvruchting werk wel willen onderfteunen, en ook reeds tweemaal, uit alle de verbondene Kerken of Kerkelijke verëenigingen in dezen Staat, voor drie agtereenvolgende Jaren, bijdragen toegedaan. In Junij 1798, verbond zich de Generale Vtrimiging tot een Zr ndeling.Genoot» G 3 SCHAP» schap , cn verkoos uit de hunnen enige gevolmagtigden, met oogmerk, om de Hei. denen in Noord-Amkrika tot het Christendom te brengen, en de Christelijke kennis te bevorderen', en te onderfteunën> in de nieuwe Volkplantingen , binnen de grenzen der Vereenigde Staaten.' liet heeft onzen ge\ nadigen Verlosfer behaagd, over deze inftelliHg zijnen zegen te gebieden. De Pr«fident der Directeuren is de Luitenant Gouverneur van dezen Staat; de anderen zijn Rechtsgeleerden, en Mannen van den eerften rang en invloed ïn dezelve. Onder de Directeuren fchijnt de volkomenfte eensgezindheid cn oprechte broederlijke toegenegenheid te hcerfclien, en zij hebben als maar^én hart, om de weldadige oogmerken hunner inrichting te bevorderen. Het Genootfchap heeft het genoegen, door liefderijke onderfteuningen van brave menfehen zeer geholpen te worden, en onze Fondfe» zijn toenemende. Maar 't geen bijzonder verdient opgemerkt te worden, en 't geen onze dankbaarheid en lof tot den oorfprong van alle goed ten hoogften vordert, is dat Hij zo gunstrijk op vc» le Ie van onze Gemeenten, en ook op de n'ieu* we Volkplantingen heeft redergezien, door ene aanmerkelijke verlevendiging in den Godsdienst te geven. Zo ver men in liefde kan oordelen, zijn geen klein getal, zo wel in de oude als nieuwe Volkplantingen, uit God geboren geworden, tot nederige, gehoorzaame, en vruchtdragende navolgers van onzen Heer. Het werk was kragtig, en van den echten foort. Menfchen van allerleien ftand, ouderdom en gedacht waren daarvan de gelukkige onderwerpen. De oukundigften en meest verdoolden, — de hoogmoedigsten en hardnekkigften zijn verootmoedigd géworden; Voorftanders van enen alge» menen Natuurlijken Godsdienst, ontkenners van de waarheid der Openbaring, ja zelfs Godlochenaars hebben leren buigen voor den Scepter van Jesus Christus ; zij, die, op de vijandigste wijze, tegenstanders waren van de ziel verootmoedigende en Christusverhogende Leerftukken van het Euangelie, zijn tot de hartelijkste omhelzing van dïzelvs overgebogen, en mogen zich thans daarin verblijaen, als in het éénig rustpunt van hunne hope en troost. De voortbrengzelen G 4 van van het werk waren liefde, eensgezindheid„ ootmoedigheid des harten, Godsvrucht, Recht, vaardigheid, en alle goede vruchten. In dit heerlijk werk hebben wij een levendig, nieuw en fterk bewijs van de Goddelijkheid van het Christendom. Wij eijn, met de grootste Achting en oprechtfte Vriendfchap, WAARDE HEER! Uwe Broeders en Medear~ beiders in het Koningrijk , en tn de lijdzaamheid van onzen Here J esuï * C hristus. BENJAMIN TRUMBULL. N A T H: S T R O N G t ABEL FLINT. E X- EXTRACT, uit een BRIEF, van Jacobiis Scholtz bij de ZakRivier, in ZuidAfrika, 15 November, 1800. Ik bevind mij thans bij den Zendeling Kichcrcr, onder de Basterd Hottentottcn en Lotchjemans. Die waardige Man houdt niet op N den dood van zijnen Heer aart- deze blinde Volken te verkondigen ■, vol vuur ijvert hij voor den naam en de zaak van Jefus, en dit lieeft reeds uitwerking gehad op het hart van velen , voornamelijk bij een oude Bastert Jan genaamd ; wanneer dit oude mensch maar van den Heer Jefus mag horen dan leeft hij, en hij wil ook van niets anders fpreken. En nog een genaamd Carohn £die ook de Tolk van zijn Eerw: is) wat al moeite wendt deze niet aan, om ook anderen tot dien Jefus te brengen, welken hij heeft lief gekregen, hoewel het meeste gedeelte "v an deze menfclien op deze roepftem geen acht geeft; Onder dit alles blijft zijn Eerw: G 5 aan- aanhoudend worftelen in het gebed, en (verbind u hier in hij is doorgaands kinderlijk, ftil, te vrede in de handelingen van zijn Hemelfchen Vader, verzekerd dat al zijn doen Majesteit en Heerlijkheid zijn zal. Zijn Eerw: is onlangs in zware verzoeking gebragt van de Gemeente der Colonie Graaf Reihet, Swelle'ndam en de Pa er. el , om als haaren Leeraar zich daar neder te zetten: Doch zijn Eerw: meende aan zijne beftemming niet te beantwoorden wanneer hij van deze uitnodiging gebruik maakte, en in weerwil van alle gevaren, gebrek en moeilijkheden, die hij in zijnen weg ontmoette, zich die wilde getroosten, en de leiding der Voorzienigheid volgen, en met hoeveel voordeel en aangenaamheid dit aanzoek ook gepaard ging, vooral dat van de Pa e r e l waar een Predikant buiten zijn Jaarlijksch Tr'actement van Duizend Rijksdaalders, /dat zijn £erw met andere Predikanten gemeen zoude hebbenj een alleraangenaamste Pastorij betrekken konde, en een extra goed Huis, Wijngaard, Moestuin en Vruchtbomen bezitten, 't we]k almede geen geringe voordelen aanbrengt, had zijn Eerw: het va! 1 d® hand gewezen, Cn- Onder voortdurende gezondheid is zijit Eervv. altoos werkzaam; Nu moet hij Tuinman, dan Kok, dan Bakker wezen, en an« dce Huislijke dingen verrichten; van den Morgen tot den Avond zorgen, en dan van des N^demidda^s tot n uur des Nachts en iater, het Volk onderwijzen, ook des Morgens zich i§- uur daar mede bezig houden. Gij weet, hoe zijn hart voor oprechte Vriendfchap klopt, maar die kan hij hier bij zo weinig Menfchen vinden, om het kruis hem te hel. pen dragen; en wat valt het menigmaal niet 2waar, wanneer men zo veel lasten alleen op de fcliouderen heeft? Hier komt bij, dat wij dikwijls in vele gevaren leven, zomrijds zijn wij biddende voor den Genadetroon om Genade voor ons en voor dit arme Volk» terwijl op het zelfde ogenblik de Satan lagen legt om ons van het leven te beroven door enige Boschjesmans ; Maar dan ook zorgt onze Heer voor ons. Het grootfte gedeelte van dezen was dus verre ons altoos getrouw» verfcheidenmalen hebben wij dat mogen on* der vinden, dan ook, wanneer zijn Eerw. des Avonds onderwijs gaf, hebben zij buiten ons weten bij verwisfeling njet hun s, of 3 de wacht «wacht rondom ons huis gehouden, om das zij bevreesd waren voor ons leven. Nu heeft het de Goddelijke Voorzienigheid behaagd, weer twee andere wegen voor hem te openen ; Binnen kort vertrekt hij naar de Grote-Rievier, alwaar hij door omtrent duizend Hottcntotten, Kaffers, Coranna'i en Boschjesmans , tot meer dan vijf onderfcheidene malen genodigd is, 0111 onder dezen het Euan* gelium te verkondigen, en een gedeelte der Boschjesmans , die prijs ftellen op zijn onderwijs, hebben zich verklaard met hem derwaarts te zullen vertrekken, Pt De twee bovengenoemde Bas terts b bben ieder een Brief aan het Genootfchap gefchre* ven, ik houp dat gij aezelvcn lezen zult kun* nen. enz. (*) B R T E P, van CaroJus Basten, een H o tT E N T O T. Live Heeren die onfe live lieer Kichertr na ons toe heeft laat komen, ik zeg jou duij(*) Wij geven deze Brieven zo als die door Carolus en Jan Bastsrt gefebreven zijn; deze menfehen zijn niet alleen nieuwlingen in het Christendom , maar ook Hotten totten , en daarom denken wij dat de mededeling daar van op deze wi e aan onze waarde Medeleden genoegen zal geven, hoewel wij het, behoudens beter oordeel voegzamer keuren in de Openbare Bsdeftonden dit alleen medetedelen; dat zij in dezelve ons be« danken voor het toezenden van dén Zendeling Kicherer, dien zij zeer liefhebben, hunne blijdfehap becuigen wegens het voorrecht dat zij genieten van den Heer Jefus te hebben Ieren kennen, zeggen, befchaaind en bedroefd te zijn, wegens hunne vorige blindheid en zonden, waarvan zij wenfehen verlost te worden, cn waarom zij den Heer Jefus aan. duijzentmaal dank', ö wat heb ons een live Leeraar gekregen» die voor ons de heele dag ieert, en anders niet as de live Heere Jefus en zijn bloet voor ons vertelt, ó wat is een Mensch toch niet gelukkig die Jefus leert kennen, aan de hart, die voor fulke groote fondaars zijn bloet heeft geftort, en wat is dat tog niet een goeje Heer Jefus die fulke groote fondaars roept en genade wil bewijsfe, dat zijn bloet nog fulke vuijle fielen wil fchoonmaken, eu voor hem wil leeren, ö ik ben foo bcfchaamt en bedroeft as denk hoe een lieve Heere Jefus is, en ik heb hem voorheen noijt niet gekend , en darom ik kan DOUW die lieven Heeren Jefus niet langer laat ftaan, of zijn lieve bloet mot tog eens mijn afwasfen, ik feg nog eens groote dank'aan onsfe lieve Heer dat onfe Heeren voor ons foo een lieve Heer geftuurt heb, toe ik eerst bij hem kwam, dat is nouw amper een jaar, toe fegt on* aanhoudend bidden, dat Hij hun lcre en befture» daar zij gevoelen niets te kunnen zonder Hem, zij willen v^n nk-ts 1 ers horen en ("preken, als van zijne Liefde, en ook deze betonen infliefJe tothunf ne Medemenfchen, die zij allev oor Jefus wenscbicn te winnen.
32,165
MMUBMA01:000332005:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
De katholieke missie\u0308n; gei\u0308llustreerd maandschrift, in verbinding met het Lyonsch weekblad van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, jrg 6, 1880-1881, no. 5, 01-05-1880
null
Dutch
Spoken
5,141
9,278
In verbinding met het „Lyonsche Weekblad van het Genootschap tot voortplanting des Geloofs." DE KATHOLIEKE MISSIE verschijnt driemaal per maand in afleveringen van 8 bladz. —Prijs per jaargang voor Nederland €3.60, Franco per post €4.30. — Men kan in bij alle boekhandelaren des Rijks. DE EERW. PATER GABRIËL PALATRE S. J., MISSIONARIS VAN KIANG-NAN. Den 11e Augustus 1878 overleed te Zi-ka-wei de Eerw. pater Gabriël Palatre. Hij werd geboren te Chateaugiron (diocees Rennes) den 26e Juli 1830 en trad den 27e September 1852 in de Sociëteit van Jesus, toen hij nog diaken was. Toen hij in 1863 zijn noviciaat geeindigd had, vertrok hij naar Kiang-nan, waar hij den 19e Maart 1866 zijn laatste geloven deed. Hij oefende zijn heilig ambt in vele districten uit en bestuurde het weeshuis te Tong-wei, waarna hij naar Zi-ka-wei moest terugkeeren. Toen ziekte hem verhinderde de Evangelische uurstapjes te maken, nam hij gedurende vijf jaren de dubbele functie van secretaris van Mgr. den apostolische vicaris en schrijver der Missie waar. Hij stierf den 11e Augustus 1878, een werk dat gevolgd wordt door twee daaropvolgende artikelen. Daarna komt de groote onvoltooid achterlatende over den kindermoord en het werk der H. Kindsheid in China. Zestien jaren van Missiewerk, vijfentwintig jaren van een geestelijk leven hadden hem voldoende voorbereid om in den hemel de kroon te gaan ontvangen, welke God aan allen belooft, die alles verlaten om Hem te volgen. TWEE TONNELEN UIT ANNAM. Onze beide middelgravures zijn toonelen uit Annam. I. De eerste stelt een gevolg van groot-mandarijnen voor in TongKing. Aan het hoofd gaat een heraut. Om eerbied en schrik in te boezemen maakt hij afschuwelijke stuiptrekkingen en uit de wildste kreten. Hij vaandeldragers. Trom, van welke alleen de groot-mandarijnen, bij wijze van voorrecht, gebruik mogen maken. Zij wordt door twee mannen gedragen; een derde loopt erlangs om er nu en dan een slag op te geven; een vierde houdt een eere-parasol vast. Daarachter volgen enige soldaten met geweren en twee vaandeldragers. Een militaire mandarijn te paard, vergezeld van een drager der eere-parasol, een sabeldrager en twee soldaten met lansen gewapend loopen de groot-mandarijn van justitie vooraf, die op een olifant zit. Voor deze hoogwaardigheidsbekleder bevindt zich de cornac, gewapen met zijn ijzeren punt, waarmee hij het dier leidt; achter hem een soldaat met een spreektrompet. De eere-parasol is eveneens het onafscheidelijke teken van deze ambtenaar. Twee vaandeldragers en enige soldaten gewapen met lansen. Een andere militaire mandarijn evenals N. 4 door zijn sabeldrager gevolgd. — Twee vaandeldragers. — De olifant voor den gouverneur. Daar deze er niet op zit, is de parasol gesloten en de soldaat houdt een opgerolden standaard vast. Soldaten met uitgetrokken sabels op den schouder, en op den anderen arm een schild, waarop het nummer van hun regiment staat. — Twee vaandeldragers. Andere soldaten, welke niet bij de geregelde troepen zijn ingedeeld, dragende een sabel onder den arm en een schild, waarop een drakenkop staat. — Twee vaandeldragers. — Soldaten gewapen met hellebaarden. Talrijke vlaggen kondigen de komst van den eerste groot-mandarijn, gouverneur der provincie, aan. — Soldaten, die den sabel in de scheede dragen. Een soldaat, die de kleine trom slaat, welke een onderscheidend teken voor de mandarijn is. — Twee soldaten, eeresabels dragende. Eindelijk de gouverneur, liggend in een palankijn, gedragen door twee soldaten en vergezeld van vier parasol-dragers. — Bediende, op het hoofd het kussen dragend van de gouverneur. — Twee hoo-dragers, een soort van eerbamboes, een teken der mandarijnen. — Drie bijzondere secretarissen van het huis des gouverneurs. — Bediende, dragend een kussen op het hoofd en een waterpijp in de band. — Naast hem een soldaat, die een hellebaard draagt. Soldaten, dragend de veereeuw waaier en de beteldoos van de groot-mandarijn. — Draagbare keuken van de gouverneur. De tweede tekening stelt een lijkstoet voor van een rijke heiden in Tong-Ring. 1. Het graf, gekozen volgens de regels der hekserij door een toovenaar, die men ter zijde van de kuil ziet zitten met een tooverklok bij zich. Twee mannen, gewapend met lange stokken, openen de stoet. 2. Grote trom, waarboven een parasol wordt gehouden. 3. Lijken-tamtam, gedragen door twee mannen en eveneens met een parasol. 4. Wijsgeerige spreuken ten gunste van de overledene. 5. Kast met wierook. Andere lijkschriften. 6. Zijden of papieren boot, versierd met ornamenten, waarin de overledene de helstroom moet oversteken. Ouders en vrienden van de overledene in rouwkleeren, en in hun midden dragers van toepasselijke opschriften. 7. De vijf vruchten, door de ritus voorgeschreven en die bij de dienst moeten geofferd worden op een tafel, gedragen door vier mannen. Voorop gaat een ceremoniemeester, die een kleinen tamtam slaat, om de pas der dragers te regelen. Daarachter twee voorname bloedverwanten, gevolgd door twee dragers van toepasselijke opschriften. 8. Muzikanten, die op fluiten, violen, enz. spelen. 9. Standbeeld van Bhoedda, gedragen in een nis, waarboven een parasol. 10. Bonze in vol ornaat, gevolgd door een dienaar, die de beteldoos draagt. 11. Uitspanningsplaats, waar de ziel des overledenen zal komen uitrusten. 12. Zijden brug, gedragen op het hoofd van een groep vrouwen, die lijkornamenten in de hand dragen en de ziel des overledenen naar de uitspanningsplaats volgen. 13. Kast, waarin de ziel van den overledene verblijft, door de zijden brug met de uitspanningsplaats verbonden. 14. Groep huilebalken. 15. Spelers op cymbalen, trommen, tamtams en klarinetten. 16. Ceremoniemeester, die op een tamtam slaat, om den pas der dragers te regelen. 17. Oudste zoon van den overledene met hangende haren en verwarde kleeding, die gebukt op een stok gaat, volgens het gebruik. 48. Doodkist, waarin het lijk van den overledene. UIT MIDDEN-AFRIKA. REISBESCHRIJVING VAN EEN MISSIONARIS. (Slot.) Om in de moslimse huisgezinnen toegang te krijgen, bediende ik me van mijn kennis van de geneeskunde. Dankzij enkele genezingen van koorts, die ik bij mijn eerste reis naar Gadarcf had bewerkt, had ik weldra de naam van een uitstekend geneesheer gekregen. Ja, men kwam, daar ik mijn raadgevingen en geneesmiddelen kosteloos ten bestek gaf, van alle kanten aanloopen, om mijn luik te openen ten behuave van moslims in te roepen. Onder de laatsten is de evangelische liefdadigheid onbekend; eigenbelang is de enige drijfveer van hun handelingen. Zichzelf heil zijner broeders op te offeren, zich door het verplegen der zieken aan liet gevaar blootstellen om zelf aangetast te worden, zijn de deugden, die de Koran niet begrijpt en dus ook niet weet in te boezemen; wee dan ook de ongelukkige, die door den geest bezocht wordt! Reeds van den aanvang der besmettelijke ziekte al, brachten de moslimse gezinnen, van welke een lid door de ziekte aangedacht of bedreigd werd, al was het ook vader of moeder, de zieken in allerijl op den naburigen berg, legden ze in een van dat doel gebouwd strooien hut neer en lieten ze aan de hoede van de een of andere slaaf over. Langzamerhand groeide het aantal dier hutten zoo aan, dat zij een dorp vormden, een dorp der dooden inderdaad; want de zieken verlieten hun slechte matras alleen om op het kerkhof of wel langs de helling van den berg geworpen te worden, waar zij de prooi der wilde dieren werden. Reeds in de eerste dagen bezocht ik dit lazaret, hetwelk zijn bestaan slechts aan de vrees voor besmetting te danken had. Welk afgrijselijk schouwspel! welke smartelijke jammerkreten! De rijksten hadden een bed en een deken; maar het grootste aantal, en vooral de slaven, lagen half naakt, op elkander gepakt op een weinig stroo, doordrenkt van de hitte de koorts verteerd en vaak zonder een druppel water om hunne lippen te verfrissen. Met Gods hulp was het mij gegeven voor verscheidene dier rampzaligen de deuren des Hemels te openen. Daar ik opmerkte dat de kinderen allen tegen den vierden dag na het uitbreken der ziekte stierven, doopte ik er zooveel mogelijk, onder voorwendsel van de pijnen aan hun hoofd te verzachten. Aan enkele volwassen slaven kon ik den troost van den godsdienst verstrekken. Wat waren de beloften des geloofs die armen verlangen dierbaar! Binnen weinige dagen waren zij geheel gewonnen; en wanneer zij in gevaar van sterven verkeerden, koos ik een gunstig oogenblik, deed hen, zonder dat de Muzelmannen er iets van vermoedden, het Onze Vader en de twaalf artikelen des geloofs bidden en doopte hen. Ongeveer drie maanden na het uitbreken der besmetting waren de hutten nutteloos geworden, zulke groote vorderingen had de ziekte gemaakt; ieder behield nu zijn zieken in huis en daar ik tot allen vrijen toegang had, was ik in staat er velen te doopen. In de vierde maand begon de geesel af te nemen. Hoevelen dier ongelukkigen had ik niet kunnen koopen, hetzij om ze te onderwijzen, hetzij om ze te voeden, als ik er de middelen maar toe gehad had! De Muzelmannen, en in het bijzonder de slavenkooplieden, lage en geldgierige mensen weten zich zeer goed tot den missionaris te wenden en hem hun koopwaar aan te bieden wanneer die waarlijk op het punt staat ten gevolge der ziekte te bezwijken. Maar waar den missionaris, zoo hij aarzelt den prijs van den terugkoop der slaven te betalen! Voor het zoo grote en heilige werk van het Apostolaat in Afrika zijn priesters en hulpmiddelen noodig, die alleen Europa in staat is te verschaffen. De gloed van de bodem van Afrika staat niet gelijk met de vruchtbare vlakte van Amerika, waar de arbeider in 's Heeren wijngaard gemakkelijk in het land zelf de hulpbronnen kan vinden, die hij noodig heeft om zijn ijver te steunen; de missionaris, die op de dorre stranden van Afrika landt, moet zich noodzakelijk van alles voorzien, in de islamitische streken moet hij zelf de huizen bouwen, de arme negers, die hij voor het Christendom wil winnen, tegen gereed geld vrijkoopen, en in hun behoeften en in hun gebrek aan werk voorzien. Te midden der stammen in de binnenlanden moet hij vaak met eigen handen zijn nederige woning opbouwen, zich van landbouwwerktuigen voorzien, de wilden kleeden, en door duizend kleine geschenken hunne achting en hun vertrouwen winnen. Vijf maanden waren reeds vervlogen sinds mijn aankomst te Gadaref en ik bevond mij geheel alleen. Ten overzege wachtte ik de procureur-generaal der missie, Don Squaranti Antonio, om met mij de verplichtingen van het apostolaat te delen en de noodzakelijke schikkingen te nemen, teneinde een landbouw-kolonie te vestigen en een eenvoudige kerk te bouwen. Helaas! hij was te Khartoem als offer van de tyfus gevallen. Mgr. Comboni zelf deelde mij die smartelijke tijding mee: de Hemel had van ons het laatste offer geëischt. Op dat treurige bericht, pakte ik, daar ik geen hoop had door een van mijn medebroeders bijgestaan te zullen worden, mijn tent en bagage bijeen en sloeg de weg naar Khartoem in. Alvorens die zoo geteisterde Christengemeente te verlaten, beloofde ik zoo spoedig mogelijk terug te komen, om er een landbouw-kolonie te vestigen en er in een kerk al de Christenen te vergaderen, welke in die uitgebreide streek verspreid wonen. Geef God, dat het katholieke Europa ten gunste van die arme lieden geroerd wordt en het een overvloedige almoes schenkt, opdat het ons gegeven moge zijn ons plan ten uitvoer te brengen. Moge de geest van licht nieuwe en talrijker priesters de roeping ingeven, zich aan het apostolaat van Afrika te wijden, en weldra zal dit werelddeel den zachten en heilzamen invloed van het Christendom ondervinden. DE HONGERSNOD EN DE PEST IN MIDDEN-AFRIKA. VERSLAG AAN Z. EM. KARDINAAL DEL CANOSSA, BISSCHOP VAN VERONA, DOOR MGR. DANIELE COMBONI, BISSCHOP EN APOSTOLISCHE VICARIS. (Uit het Italiaansch). Reeds zijn meer dan twaalf jaren verloopen sinds Z. E. van den beonderdertswaardigen Paus Pius IX, zalige gedachtenis, de zware opdracht ontving, om mijne zwakke krachten te steunen en het heilig werk der verlossing van Nigritië onder uwe hoede te nemen en te besturen; en aan den grootmoedigen, bestendigen en vurigen ijver van Z. E., vereenigd met mijne geringe krachten en de medewerking onzer goede missionarissen, (onder welke, TONG-KING. — GEVOLG VAN KEN GROOT-MANDARIJN. DE KATHOLIEKE MISSIËN. TONG-KING. — HET GRAFENSLAND VAN KEN RIKEN HEIDEN. DE KATHOLIEKE MISSIËN. om van de levenden niet te spreken, vooral de vrome priesters Alessandro Dalbosco, Antonio Squaranti en Salvatore Mauro, zalige gedachtenis, zich onderscheidden, zijn de gewichtige resultaten toe te schrijven, waarover zich de ontluikende Kerk in Midden-Afrika verheugt. Uw vastberadenheid, uw moed werd niet afgeschrikt of aan het wankelen gebracht door het ontmoedigend vooruitzicht van zoovele hinderpalen en moeilijkheden, welke het verheven werk te doorworstelen had; en nooit bezweek in u het onwrikbare vertrouwen op den noodzakelijk gelukkigen uitslag, ondanks de zwakheid der werktuigen, waarvan de goddelijke Voorzienigheid zich moest bedienen en het gebrek aan geldelijke en stoffelijke middelen, welke de reusachtige onderneming vereischte. Maar Uwe Eminentie, versterkt door den geest des Heeren en door het onteelbare woord van Zijn roemrijken plaatsvervanger, heeft zich voortdurend gewaardigd onzen moed aan te vuren, onze zwakheid te versterken, ons de wegen aan te wijzen en onze geringe krachten te zegenen. Het was uw edelmoedig hart niet genoeg de heilige onderneming met uw machtige hoede en bescherming te dekken, gij hebt haar ook den aanzienlijken en grooten invloed van uw roemrijken naam geleend, opdat uit verschillende delen van Europa en van mildende grooten ons overvloedige hulpmiddelen en hooge bescherming zouden geworden. Onze zwakke en geringe krachten zouden tot weinig geleid hebben, zonder uw kostbare en bestendige steun. En dewijl uw liefde voor ons steeds zoo mild was met troost, hulp, raad en aanmoediging, veroorloof mij, dat ik u dit kort geschiedkundig overzicht toewijde der vreeslijke rampen van hongersnood en pest, die het apostolisch vicariaat van Midden-Afrika in 1878-1879 over een grote en onmetelijke uitgestrektheid troffen. Uit dit verhaal zult gij duidelijk zien, dat het heilige werk, hetwelk onder uw hoede staat, waarlijk een werk Gods is; en uw onverschrokken moed zal hieruit aanleiding nemen, om meer en meer die verheven onderneming te beschermen, tot meerdere glorie Gods, tot verdienste der Kerk van Verona en tot heil van ons ongelukkig, maar altijd dierbaar Nigritië. De werken Gods moeten altijd aan de voet van de Calvariëberg ontstaan. Het kruis, de tegenkantingen, de hinderpalen en de offers zijn de gewone kenmerken van de heiligheid van een werk; en juist langs die met distel- en doornen bezaaide weg ontwikkelen zich de werken Gods, bloeien zij en bereiken zij hun volmaaktheid en hun zegepraal. Dit is de liefderijke en wijze schikking van de goddelijke Voorzienigheid, ten volle bevestigd door de geschiedenis van de Kerk en van alle apostolische missies op aarde, welke met de schitterendste kenmerken van de waarheid aantoont, dat in geen enkel land of oord de godsdienst van Jezus Christus gevestigd werd, zonder de hardste opofferingen, de heftigste tegenkantingen, ja de marteldood. En de reden hiervan is allerduidelijkst; omdat alle werken Gods uit hun aard strekken om het rijk van satan in de wereld te verdelgen, ten einde er de heilaanbrengende zaad van het kruis voor in de plaats te stellen, moet de vorst der duisternis zich noodzakelijk in beweging zetten, al zijn strijdkrachten ontwikkelen, alle machten van den afgrond ophitsen en al de noodlottige hartstochten van zijn handlangers in de wereld te baat nemen, om op zijn beurt zijn gedachten en eeuwige vijand, dat is Jezus Christus, de Verlosser van het menschelijk geslacht, te bestrijden, Hem te weerstaan en zoo het mogelijk was te verwinnen. Nu is onder de werken van het katholiek apostolaat, die de Kerk van Jezus in het leven riep, ongetwijfeld een der moeilijkste en werkzaamste, een der verhevenste en gewichtigste der wereld, onze missie van Midden-Afrika, die een uitgestrektheid omvat, veel groter dan Europa, en volgens de statistiek van Washington, door meer dan honderd miljoenen ongeloovigen bewoond wordt, over welke de verlichtende en levenwekkende zon des geloofs nog niet is opgegaan, en welke missie door den Heilige Stoel aan onze nederige instelling der Missiën voor Nubië in Verona toevertrouwd is. Van de verschrikkelijke orkanen, welke van haar ontstaan af deze ontluikende Kerk, van welke ik, onwaardige, de eerste bisschop ben, geteisterd hebben, was voorzeker het verschrikkelijkste de ramp van hongersnood en pest, welke haar in deze laatste tijden trof, die zij nog gevoelt en waarvan zij nog de onuitgewischte sporen draagt en de smartelijke gevolgen ondervindt. Maar zij is het werk Gods, dat, thans gelouterd en gezuiverd in den smeltkroes van lijden, kruisen en marteling, krachtiger en vermogender zal oprijzen, om, met een nieuw leven bezield, zijne verheven zaligmakende en beschavende zending onder de barbaarsche stammen van Nubië te vervullen. Het geheel uitblijven of de schaarschheid der jaarlijksche regens in 1877 was de voornaamste oorzaak van den verschrikkelijken hongersnood en de droogte, waardoor een groot gedeelte van ons uitgestrekt vicariaat geteisterd werd; en de streken, welke het zwaarst door den geest getroffen werden, waren Beneden-Nubië, Opper-Nubië van Dongola tot de Roode Zee, de landen die door de Blauwe en de Witte Rivier en door den Nijl tusschen Egypte en de Sobat besproeid worden, verder het rijk Kordofan, de provinciën van Darfur, de stammen van Gebel-Noeba, Sjelloek en al de landen, die zich van Bakhar-el-Ghazal tot aan Gnam-Gnam en het meer Albert-Nyanza uitstrekken. De bezaaiingen en beplantingen, welke men in die vruchtbare streken gedaan had, verdroogden reeds toen zij ternauwernood waren opgekomen; en het gras, de bloemen en weiden werden door de brandende zonnestralen verschroeid; zodat heel weldra de armen bewoners aan het gewone voedsel ontbrak en bijna al de dieren door gebrek aan voedsel van honger omkwamen. De nood, die door de volken, welke ver van de rivieren woonden, geleden werd, was nog veel verschrikkelijker, maar bovenal vreeselijk was het lot van de Arabieren der woestijn, wier kameelen grootendeels van honger gestorven waren, zodat onze karavanen, die genoodzaakt waren deze woestenijen door te trekken, aan de missionen grote offers kostten. De huurprijs der kameelen, welke de algemene sterfte overleefden, was vervierdubbeld, ten deele ook omdat zij door het lange vasten verzwakt en uitgeput waren, en dus slechts een derde of vierde deel van hun gewone last konden dragen. Daardoor werden ook de onkosten onzer tochten verviervoudigd, totdat eindelijk de kameelen en kameeldrijvers zoodanig uitgestorven of uitgevast waren, dat onze tochten, die overigens zoo noodzakelijk waren om aan de doende hongersnood geteisterde staties onderstand te brengen, ons zeer moeilijk en ten slotte onmogelijk werden. Bijna alle eerste levensbehoeften ontbraken of steegen tot fabelachtige prijzen, dat is tien-, twaalf-, vijftien-, ja twintigmaal den prijs, die er gewoonlijk voor betaald werd. Het koren bijvoorbeeld werd door den Oostenrijksch-Hongaarschen consul, den heer Hanhal tegen 72 thalers den areb (een zak van ongeveer 100 kilogram) betaald, terwijl er vroeger slechts 5 thalers voor betaald werd. Later ontbrak het koren te Khartoem geheel en al en was het zelfs tot geen prijs te krijgen; en in het rijk van Cordofan zou er zelfs 800 franken voor betaald zijn, indien het er maar gewest was. De dhoera of maïs, die het voornaamste voedsel in de Egyptische bezittingen van Soedan, een grondgebied 100maal grooter dan Italië, uitmaakt en ook de gewone spijs is van onze wezen en kwekelingen in de provincies van Nubië, de dhoera, zeg ik, werd door ons op de markten van Khartoem tegen 108 franken den areb gekocht, terwijl ze vroeger gewoonlijk slechts 4 of 5 franken kostte. En de Oostenrijksch-Hongaarsche consul verzekerde mij dat hij er tot drie thalers den roeb, dat is 336 franken den areb voor betaald had. De dokhon (peuanineillaria), een soort van gierst, waarmee zich de volken van het rijk Cordofan en van het keizerrijk Darfoer voeden en het gewone voedsel der kwekelingen, wezen en slaven in onze drie provincies van Kordofan uitmaakt, steeg van drie thalers, den gewonen prijs, tot 37 en meer thalers den areb, en in Darfoer werd ze zelfs tegen 140 thalers den areb betaald, dat is 46maal den gewonen prijs. Hetzelfde gebeurde met het magere, slappe en walglijke vleesch van de door honger uitgeputte en in geraamten herschapen dieren, waarvan de prijs tot het tien- of twaalfvoud van het gewone bedrag steeg. Hetzelfde en nog erger lot viel Gebel-Noeba te beurt, waar daarenboven het zout ontbrak, zoodat men zich geruimen tijd met slecht voedsel moest behelpen, dat dan nog niet eens door zout smakelijk kon gemaakt worden. Uit dit alles is gemakkelijk de gevolgtrekking te maken, dat een groot gedeelte der Afrikaanse bevolkingen, met name de lagere standen, volslagen gebrek hadden aan het noodzakelijke om van te leven; en ik heb met eigen oogen de uiterste ellende van verschillende streken gezien, waar geheele dorpen, voor zo ver zij niet van honger waren uitgestorven, van gras, hooizaad en zelfs van de uitwerpselen van kameelen en andere dieren leefden. Door deze korte schildering zal Uwe Eminentie wel in staat zijn, zich de bekommering mijns geestes en de zware moeilijkheden voor te stellen, waarin ik mij bevond, om behalve de missiehuizen van Verona en Groot-Cairo, zo vele inrichtingen te onderhouden, welke wij in ons vicariaat gesticht hebben en waarvan het personeel niet alleen uit inlanders, maar uit Europeesche missionarissen en broeders bestaat, die in dit gevaarlijk Afrikaansch klimaat te midden van hun apostolischen arbeid, wel een degelijk voedsel mogen hebben. De overste der Zusters van den H. Jozef in Kordofan, die aan een geweldige koorts leed, meende zich geheel verkwikt te zullen gevoelen als haar een stukje tarwebrood, in het water gedoopt, kon verstrekt worden; in de hele stad El-Obeid werd er naar rondgezien, maar het was nergens te krijgen. Eindelijk kwam een edelmoedig Israëlisch koopman haar een stukje brood brengen; maar spoedig daarop bezweek de zuster aan haar ziekte. Om de inrichtingen van Kordofan van tarwebrood te voorzien, kocht de betreurde pater Antonio Squaranti voor een hoge prijs 20 areb koren, liet het te Khartoem malen en zocht daarop naar kameelen, om het naar Kordofan te vervoeren. Ik liep overal rond en sprak de voornaamste kooplieden, ja zelfs de centralen gouverneur van Soedan aan, om kameeldrijvers, omdat bijna allen of dood, of ziek, of van honger uitgeput of door de koorts aangetast waren. Het koren bleef zodoende vier maanden in Khartoem; en de missionarissen en zusters in onze huizen van Kordofan kregen gedurende vele maanden geen stukje tarwebrood te proeven en moesten zich evenals de inboorlingen met dokhon behelpen. Toch was dat alles nog maar een schaduw van de uiterste ellende, welke die ongelukkige streken treffen zou. De dorst, die nog een verschrikkelijker geesel dan de honger is, kwam de uitgeputte landen verwoesten, welke ver van de grote stroomen, zoals de Nijl, de Witte Rivier en de Bakht-el-Ghazal gelegen zijn, en hun water alleen krijgen moeten van de jaarlijksche regens, die in Juli, Augustus en September gewoonlijk die oorden besproeien. Het jaar 1877 was het droogste, dat in de geschiedenis van Midden-Afrika is opgetekend. Vandaar dat de velden in de hondsdagen letterlijk verschroeid en door de zon verbrand waren; dat alle de regenbakken uitgeput en alle de putten van Kordofan en Darfur uitgedroogd waren, welke laatste gewoonlijk een diepte van 20, 30, ja 40 en meer meters hebben; ook de twee grote putten van onze huizen in de hoofdstad van Kordofan droogden uit. Ik huiver bij de gedachte aan de vreeselijke verwoesting, die dorst en droogte onder de bewoners en dieren van Kordofan en het keizerrijk Darfur aangericht hebben. Ik zal alleen ter loops van den watersnood te El-Obeid en te Malbes spreken, waar wij drie gewichtige Missiehuizen hebben. (Wordt vervolgd.) VERSPREIDE BERICHTEN UIT DE MISSIE. ROME. De H. Vader heeft een consistoriale vergadering gehouden en daarin zes bisschoppen voor Italië, twee voor Engeland, drie voor Amerika en twaalf i.p.i. benoemd. De Taalkundige heeft een schoone allocutie uitgesproken, welke geresumeerd op het volgende neerkomt: De Paus zegt dat hij, ten opzichte van de Belgische zaken, minder om gehoor te geven aan zijn smart dan om voor de waardigheid van den H. Stoel te waken, gewild heeft, dat een gedetailleerd overzicht der feiten zou worden openbaar gemaakt. De Paus merkt op, dat de oorlog tegen de Kerk zich steeds uitbreidt. De sekten vervolgen hun doel om de geesten van de Kerk te vervreemden en de volkeren aan haar gezag te onttrekken. Dat doel werd voortgezet door de opheffing van de tijdelijke macht, welker noodzakelijkheid voor de onafhankelijkheid van het Pausschap door den Paus opnieuw wordt aangetoond. Hetzelfde plan werd in België voortgezet. In 1878 wilden de Belgische liberalen de legatie bij het Vaticaan opheffen. Terwijl men bezig was te onderhandelen over het behoud der legatie, werd de schoolwet aangenomen. De Paus wijst op het vijandig en ongodsdienstig karakter der wet, vooral wat betreft de normaalscholen. De bisschoppen hebben hun plicht gedaan, door de wet te veroordelen, welke de Paus evenzeer afkeurt als zij, herinnerende aan de brieven aan koning Leopold en de traditie van den H. Stoel, welke altijd de scholen zonder godsdienst heeft afgekeurd. Gehoor gevend aan een menschlievende gedachte, gaf de Paus aan de Belgische bisschoppen den raad van hoogst gematigd te zijn en een vaderlijke welwillendheid te toonen bij de toepassing der beginselen. Deze tusschenkomst van den Paus was nuttig, toen het Belgische gouvernement het hoofd der Kerk meende te kunnen dwingen, om den bisschoppen een dementi te geven. De Paus moest volgens zijn plicht op dit verzoek een weigerend antwoord geven. Het Belgische gouvernement brak toen de diplomatieke betrekkingen af, terwijl het die breuk met valsche en lasterlijke voorwendsels trachtte te dekken. Over zulk een gedrag moest de Paus zich beklagen en protesteeren tegen de minachting, die de vertegenwoordiger van dat gouvernement heeft getoond, toen hij Rome verliet. De Paus houdt het recht staande van den H. S oei, oin in alle landen diplomatieke vertegenwoordigers te hebben en herinnert hieromtrent aan de uitspraak van Pius VI. De Paus protesteert tegen de voorwendsels, welke zijn bijgebracht om den nuntius weg te zenden; hij protesteert tegen de beleediging, welke bij die gelegenheid het Pausschap is aangedaan, terwijl hij verzekert, dat hij voor zich bereid is alles te lijden voor Jesus Christus en zich verheugt over de beleidigingen, maar dat hij moet waken, zelfs ten koste van zijn leven, voor de eer en de waardigheid van den Apostolischen Stoel. De Paus wenscht, dat die protesten door de geheele wereld vernomen worden; hij prijst de Belgische Katholieken om hun geloof en hunne gehechtheid aan de Kerk; hij herinnert aan de loftuitingen, door Gregorius XVI aan de Belgen gegeven, toen de tegenwoordige Paus als nuntius te Brussel benoemd werd. Hij moedigt hen aan standvastig te blijven en hunne kinderen goed op te voeden. Ten slotte zegt de Paus, ongetwijfeld zinspelende op Frankrijk, dat de rampen, waarvan hij gesproken heeft, zich niet tot België alleen bepalen, maar dat het nu nog de tijd niet is om daarover te spreken. De Paus eindigt met de hoop uit te drukken op een betere toekomst en aan God de vrede voor de Kerk te vragen. JAFFNA. Op aanbeveling van Mgr. Bonjean heeft Zijne Heiligheid Leo XIII tot ridder der orde van den H. Gregorius de Grote benoemd Saverimutti Modliar. Deze katholiek van Jaffna moet reeds vergevorderd in jaren zijn, want hij bood Paus Gregorius een verzoekschrift aan in den tijd, toen het eiland Ceylon nog slechts een vicariaat was. De plechtige overhandiging der insignia zal plaats hebben na de terugkomst van Mgr. Bonjean. 't Is niet de eerste keer dat een Hindoe een Pauselijke decoratie ontvangt. In 1878 benoemde Zijne Heiligheid Pius IX een officier van den maharajah van Gwalior tot ridder der orde van den H. Sylvester. De Eerw. Pater Mauro, missionaris van de Oblaten der Onbevlekte Maagd, heeft den 23 Mei te Point-Pedro den eerste steen van een nieuwe kerk gezegend en gelegd, die een lengte zal hebben van dertig meters. Het plan van het gebouw is door de missionaris zelf ontworpen. Point-Pedro heeft een bevolking van 50,000 zielen en telt reeds negen kerken of kapellen. Het ligt 44 kilometers ten noordoosten van Jaffna. Zoals bekend is, behoort het eiland Ceylon tot de Engelse bezittingen in de Indische Oceaan. Evenals in Canada en andere Engelse koloniën geniet de Kerk daar volledige vrijheid. Over de missie in Afrika zijn de volgende berichten ontvangen, dd. 20 Mei uit Gnbulawayo. Onze geachte landgenoot P. Antonius De Wit, vroeger pastoor der St. Ignatius-kerk te Amsterdam, daarna superior der Jesuïeten-statie te Graaff-Reinet, is den 18 Mei na een zeer voorspoedige reis, behouden en wel met zijn tochtgenoten te Gubulawayo in het Matabeleland aangekomen. Den volgenden dag reed hij terstond in zijn met 6 ossen bespannen wagen naar de kraal, waar koning Lo Bengula toen verbleef. Deze beschikt namelijk over een tal van vorstelijke kraals, welke hij naar gelang van den tijd des jaars beurtelings betrekt. Dat men bij die vorstelijke verblijven en hun omgeving aan geen Ecbatana of Persepolis behoeft te denken, zal zoo noodig, spoedig blijken uit hetgene P. De Wit aangaande zijn eerste kennismaking met Lo Bengula meldt. "Zijne Zwarte Majesteit, dus schrijft de Zeereverw. missionaris, zat met 3 mannen op een boomstam zich in de zon te koesteren. P. Law presenteerde hem P. Wehlenmij. Hij ontving ons vriendelijk en drukte ons de hand. Daarna stond hij op en ging een tweede omheinde plaats binnen, waar drie Engelsche heeren zaten, bij wie wij op onze hurken gingen zitten rondom Lo Bengoela, die staan bleef. Een der Engelsche heeren, die vloeiend de Zoeloe- of de Matabele-taal sprak, vertelde hem, dat P. Wehl naar Umzila's land ging met P. Law, ik daarentegen door mijn oversten herwaarts was gezonden en waarschijnlijk 6 a 12 maanden hier dacht te blijven en dan misschien voor enige tijd weer heen zou gaan. Lo Bengoela zei hierop weinig of niets dan enkel: lie, lie, op goedkeurenden toon. Hij haalde zijn pijpje voor den dag, en ik bood hem mijn tabakzakje aan, waarin hij stopte. Namiddag voor ons vertrek keerden wij andermaal naar zijn kraal terug. Onze wagens waren op 10 minuten afstand gebleven. Lo Bengoela zat nu in zijn paleis, een ronde hut van 12 vt. middellijn en 8 a 9 vt. hoog. De ingang was niet hooger dan 1 vt. P. De Wit geeft ons de volgende schets van Lo Bengoela. Hij is niet zo groot als Zijneerw., dus van middelbare lengte, heeft echter dik gelaat en buik. Een oude tamelijk versleten grijze soldatenmantel hing om zijn schouders; voor het overige was hij met uitzondering van een bekleedsel om het benedenlijf, ongekleed. Hij is zeer schrander, uiterst voorzichtig, geeft geen bepaalde toezegging of wat daarnaar zweemt dan na lang en rijp beraad, maar is dan ook trouw aan het eens gegeven woord. Hij bezit een stalen geheugen en is een vijand van onoprechtheid; men moet hem ronduit de waarheid zeggen, opdat het later niet blijken zou of schijnen zelfs, als had men enigszins gedraaid." Later verzonden berichten, den 20 Augustus ontvangen, melden, dat Lo Bengoela verlof heeft gegeven tot het oprichten van een steenen kerk te Gubulawayo, zijn hoofdverblijf zelf; men is thans ijverig bezig met het bouwen van dat gewiss zeer eenvoudige heiligdom. Met het gegeven verlof is de vestiging der missionarissen in het rijk van den machtigen Matabele vorst een heugelijk feit geworden. P. Depelchin is intussen met zijn missionarissen verder voorwaarts getogen naar de boorden van de Zambesi. Uitgave van de Maatschappij „DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE" te 's-Hertogenbosch.
335
MMUBA08:000002472_19
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,861
Handboek der praktische geneeskunde
Lebert, Hermann
Dutch
Spoken
8,233
15,677
Therapie. Men beginne de kuur met het zetten van 5—6 bloedzuigers aan het scheedegedeelte, welke om de 5—6 dagen meermalen, volgens scanzoni soms 10—12maal herhaald moeten worden. Men schrijve 2maal daags laauwe zitbaden en laauwe inspuitingen in de scheede, en omslagen op den onderbuik voor. Men voege bij deze vloeistof kleine hoeveelheden jodiumen bromiumhoudende moederloogen, waardoor volgens sommigen het exsudaat zou vervloeijen, doch daarvan kunnen wij ons geen juist begrip vormen. In deze vloeistof, welke men naar willekeur sterker of zwakker kan maken, en die tot eene temperatuur van 20—30° E. verwarmd is, doope men een herhaalde malen zamengevouwen linnen lap, welke, om warmte aan te brengen, i—1 uur op den onderbuik gelegd wordt. Steekt de bodem van de vergioote baarmoeder een weinig boven de schaambeenderen uit, dan bestrijke men het hypogastrium met tinctura jodii of late deze streek inwrijven met eene zalf die uit jodkali en brornkali is zamengesteld. Yoor de inwendige behandeling beveelt scanzoni het lang voortgezet gebruik van zachte eccoprotica aan, en vooral de minerale wateren van Marienbad, Kissingen, Karlsbad, Ems enz. De andere middelen, die nog daarenboven worden aanbevolen, zooals de kinabereidingen, de Calendula, Cicuta enz. heeft hij geheel nutteloos bevonden. Daarentegen raadt hij bij verschijnselen van eene gebrekkige bloedmaking het lang voortgezet gebruik aan van de ijzermiddelen, inzonderheid van het jodijzer. Nadat 3—4 weken lang de uit zouten bestaande minerale wateren zijn gebruikt, ga men over tot de staalwaters van Brückenau, Bocklett, Schwalbach, Eranzensbad enz. en regele den overgang door ongeveer j staalwater met de zouten bevattende Wateren te vermengen. Ook wordt eene bad- en drinkkuur van eenigc maanden op de ge- noemde badplaatsen, inzonderheid te Kreuznacli en te Kissingen, aanbevolen. Bij de vereischte volharding en voorzigtigheid in de opgegevene behandeling wordt, zoo ook niet eene volledige en blijvende genezing, althans eene aanmerkelijke beterschap van het lijden tot stand gebragt. Yoor het overige moet men zich bepalen bij de symptomatische behandeling. 16. Perimetritis. Pathologische anatomie. De perimetritis of ontsteking van het buikvliesovertreksel en van de breede moederbanden is gedeeltelijk reeds besproken bij gelegenheid van de ontsteking van het celweefsel van het bekken, daar deze zich namelijk gewoonlijk op het nabijzijnde buikvlies voortplant, terwijl ook omgekeerd de peritonitis van het bekken zich tot op het nabijliggend celweefsel uitstrekt. Evenwel moeten wij hier nog afzonderlijk spreken over de ontsteking van de uitwendige oppervlakte van de baarmoeder en hare naaste omgeving. Bovendien is het dikwijls zeer moeijelijk te zeggen, of eene ontwikkelde perimetritis van het celweefsel of van het buik vlies, van de oppervlakte der baarmoeder, van de eijerleiders of van de breede moederbanden is uitgegaan. Doch het voornaamste, zoowel ontleedkundige als klinische kenmerk van de ontsteking is, dat zij plaatselijk bepaald blijft tot de ruimte van het bekken; evenwel heb ik ook algemeene etterige buikvïiesontsteking met een doodelijken uitgang waargenomen na eene aanvankelijk ligte perimetritis bij eene vrouw, die bepaald niet zwanger was. Overigens is de ontsteking meer van een plastisch karakter met vorming van bindweefsel en geeft dien ten gevolge aanleiding tot veelvuldige vergroeijingen, consecutieve veranderingen in de ligging, later, ten gevolge van likteekenzamentrekkingen, tot knikkingen van de baarmoeder. De ook niet zeldzame uitgang in verettering eindigt gewoonlijk met eene niet gevaarlijke doorbraak van het absces in den endeldarm, de blaas of de scheede en eene langzame genezing van den haard, hetgeen de overeenkomst met de ontsteking van het celweefsel nog grooter maakt. Symptomatologie. Niet zelden is perimetritis slechts een medeverschijnsel van de parenchvmateuse ontsteking der baarmoeder of van eene andere ontsteking der bekkenorganen. Alsdan hebben de verschijnselen van het grondlijden de overhand. Idiopathische perimetritis komt echter, naar hetgeen men bij een naauwkeurig onderzoek van vrouwelijke lijken ziet, op zich zelf veelvuldig voor en schijnt zelfs dikwijls latent zonder eenige noemenswaarde tijdelijke stoornissen en verschijnselen van pijn te verloopen. Die veelvuldige vergroeijingen van de baarmoeder met hare naburige deelen herinneren aan de insgelijks zoo dikwerf latente vergroeijingen in de holte van het borstvlies. Dikwijls echter klagen de patiënten over pijnen in de diepte van het bekken, in het hypogastrium, welke zich naar de onderste kruisstreek, naar de lies-, aars- en bilnaad-streek uitstrekken, door drukking, beweging, lozing der urine en stoelgang verergeren, waarbij ook pijnen en verdooving in een of beide dijen worden waargenomen. Bij het onderzoek door de scheede of den endeldarm vindt men bij het toucheren eene omschrevene, meer deegachtige verharding, welke of aan de plica Douglasii of aan den bodem der scheede, en hier inzonderheid aan éene zijde, beantwoordt, bij drukking pijnlijk is en de bewegelijkheid van den hals der baarmoeder verhindert. Het gezwel ligt in den regel tamelijk digt tegen de oppervlakte van de baarmoeder aan, in eene der opgegevene rigtingen, kan den omvang van een duivenei en daarboven bereiken, doch is zelden scherp begrensd en op het gevoel of deegachtig hard of hard veerkrachtig, of vertoont ook eene doffe vochtgolving. Bij vele zieken begint de perimetritis met duidelijk uitgedrukte algemeene verschijnselen. Op eene koude rilling volgt eene hevige koorts, misselijkheid, braking, verstopping, groote pijnlijkheid van het hypogastrium bij elke aanraking, zelfs in den beginne eene meer uitgebreide pijnlijkheid over de geheele onderbuikstreek, zoodat men zou meenen met eene algemeene buikvliesontsteking te doen te hebben. Maar weldra beperkt zich deze tot de nabijheid van de baarmoeder, tot het midden van het hypogastrium, tot een van de zijdelingsche of tot het achterste gedeelte daarvan. Na verloop van 5—6 dagen houdt de koorts gewoonlijk op, of blijft nog eenige dagen in een geringen graad voortduren. Inzonderheid zijn het deze koortsachtige gevallen, waarin de ontsteking in verettering overgaat. Waarschijnlijk bersten alsdan de haarden, welke op die wijze ontstaan, en ontlasten soms ongemerkt hun inhoud door de naburige organen. Nadat men ze namelijk duidelijk gevoeld heeft, vindt men dat zij op eens verminderd, ja zelfs geheel verdwenen zijn. \ ooral is dit het geval bij doorbraak door de scheede, terwijl het veel gemakkelijker is, door dagelijks de urine en de ontlastingen te onderzoeken, de geringste hoeveelheden van daarmede vermengden etter te ontdekken, zelfs wanneer de patiënten overigens geen verschijnsel van doorbraak bespeuren. Ook in die gevallen, waarin eigenlijk geene koorts van eenig belang bestaat, vertoonen zich nu en dan ligte vermaningen van koorts, hitte welke met huiveringen afwisselt, dorst, een versnelde pols, gebrek aan eetlust, misselijkheid, en soms ook braking. Diagnose. Deze is eigenlijk slechts moeijelijk voor dien geneesheer, die het geluk heeft den zoogen. praktischen blik te bezitten en daarom het den zieken veel meer aanziet of als 't ware aanruikt, wat hun scheelt, dan wanneer hij zich door een naauwkeurig onderzoek van alles rekenschap geeft. Wanneer men echter daarin minder vertrouwen stelt, en daarom naauwkeurig onderzoekt door de scheede en den endeldarm, alsmede door middel van de palpatie van het hypogastrium, dan valt het in den regel niet moeijelijk, de zitplaats, de uitbreiding, de verharding, de meer pappige gesteldheid of de vochtgolving van .een perimetritischen haard te ontdekken. Onderzoekt men nu verder een tijd lang de urine en de ontlastingen, dan is het insgelijks niet moeijelijk, de hoeveelheid en den duur van de etterige bijmenging op te sporen. Eveneens kunnen de patiënten zeiven ons niet zelden ophelderende inlichtingen geven, als men haar verzoekt er op te letten, of en hoe in een gegeven tijdstip onverwachts eene overvloedige uitvloeijing uit de scheede plaats heeft. Onderzoekt men op deze wijze alles naauwkeurig, dan is dit van het grootste gewigt niet alleen voor de diagnose, maar ook voor de prognose. Aetiologie- Ik ben het niet eens met die gynaekologen, welke in de perimetritis in den regel niets anders zien dan eene voortgeplante ontsteking van de naburige deelen. Elk jaar nam ik in het hospitaal te Ziirich gevallen waar, waarin door een hoogst volledig onderzoek het idiopathisch voorkomen van de perimetritis bewezen werd. Ik heb ook reeds dikwijls dergelijke gevallen te Breslau gezien. Na koudevatting en natwording, inzonderheid ten tijde van de stonden, bij eene snelle onderdrukking van deze laatsten, na groote buitensporigheden in den bijslaap ontstaan zij somwijlen, doch ook die gevallen zijn niet zeldzaam, waarin men geen bepaalde aanleidende oorzaak kan ontdekken. Prognose. Met betrekking tot het levensgevaar is zij gunstig, daar de dood slechts bij uitzondering spoedig door eene algemeene etterige buikvliesontsteking of langzaam door eene uitputtende verettering tot stand komt. Doch met betrekking tot de gevolgen, vergroeijingen, aanhechtingen, veranderingen in ligging, onvruchtbaarheid en andere veelvuldige bezwaren moet de voorzegging twijfelachtig gesteld worden, ofschoon echter ook het verdwijnen van de ziekte, zonder sporen na te laten, niet tot de zeldzame verschijnselen behoort. Therapie. Het beste middel om de pijnen en den ontstekingachtigen bloedaandrang reeds vroeg tot bedaren te brengen is het zetten van bloedzuigers aan het scheedegedeelte of op het liypogastrium. Laauwe, gedeeltelijke en algemeene baden, inspuitingen en lavementen, inwrijvingen met kwikzalf, en in het begin bij de hevige pijnen 3—4maal daags 1 gr. kalomel en | gr. opium maken de gewone behandeling uit. ~W ordt de ziekte slepend, dan doet men het best, tegen de nablijvende pijnen vliegende blaarpleisters aan te wenden en de verharding door het " in- en uitwendig gebruik van de jodiumbereidingen, kali jodatum ad 9j9—j daags inwendig, bestrijking met tinct. jodii, inwrijvingen met eene zalf van jodkali te bestrijden, waarbij de kuur dikwijls door zachte purgeermiddelen wordt ondersteund. Wat echter het openen van het absces betreft, is het zeker het best, dit aan de natuur over te laten en er alleen in dat geval iets aan te doen, wanneer men duidelijk in de eene of andere rigting vochtgolving bespeurt en er in de vertraging van de doorbraak eenig gevaar zou kunnen gelegen zijn. 17. Ontsteking der zwangere baarmoeder. Deze ziekte, welke door de practici gewoonlijk niet zeer geteld wordt, is zeker niet zelden eene oorzaak van een ongunstig verloop der zwangerschap en van ziekten van het ei, als men met eene endometritis te doen heeft. Maar ook in de eerste maanden der zwangerschap komt niet zelden ontsteking van de buikvliesvlakte der baarmoeder voor. De verklaring daarvan ligt misschien hierin, dat, zoo lang de baarmoeder meer in de onderste, naauwere bekkenruimte ligt, zij wegens hare beenige omgeving ligt in de zachte deelen verschijnselen van drukking en circulatiestoornissen te voorschijn roept. In geval vroeger buikvliesontstekingen bestaan hebben, kan ten gevolge van vergroeijingen menige hinderpaal de ontvouwing van de breede moederbanden in den weg staan. Doch gewoonlijk volgt uit deze ontsteking meer eene vorming van bindweefsel en vergroeijingen zonder eigenlijke neiging tot ettervorming, welke zich op dezelfde wijze ook bij voorkeur op het omgevend celweefsel van het bekken voortplant. Yeel duisterder en minder bekend is de in de zwangerschap voorkomende ontsteking van de spierlaag der baarmoeder. De verschijnselen verschillen over 't geheel niet van die der metritis en perimetritis. Hypogastrische en uitstralende pijnen, een gewoonlijk hevige noch aanhoudende koorts, zwellingen en verhardingen, welke later door het toucheren en palperen zijn waar te nemen, waardoor zelfs in de onderste buikstreek de regelmatige omtrekken van de zich ontwikkelende baarmoeder zeer verborgen kunnen zijn, — zijn de gewone teekens. Ontwikkelt zich echter een bekkenabsces, dan zijn pijnen, koorts, zwelling veel aanmerkelijker, veel aanhoudender, tot dat zich de zieken eindelijk door het doorbreken zeer verligt gevoelen. Zoo nadeelig endometritis op het leven van de vrucht werkt, even onschadelijk is voor deze de perimetritis alleen. Langzamerhand verdwijnen alsdan alle verschijnselen, en de zwangerschap wordt verder niet meer in hareu loop gestoord. Wij kunnen hier natuurlijk over deze ziekte slechts kort zijn; want, ofschoon de ziekten van de zwangerschap en het kraambed ook een onderwerp van de bijzondere ziektekunde en geuezingsleer uitmaken, behooren zij toch eigenlijk meer tot het gebied van de verloskunde. Therapie. Deze is hoogst eenvoudig. Rust, plaatselijke bloedontlastingen in het hypogastrium, laauwe baden, warme pappen, purgerende lavementen en zachte afvoerende middelen zijn het meest geschikt. Blijven echter pijnen, die op weeën gelijken en een miskraam doen vreezen, aanhouden, dan geve men opium of morphium in eene doelmatige gift, 15—20 druppels laudanum of gr. morphium eenige keeren daags. Ontstekingwerende en pijnstillende middelen en rust kunnen daarbij, doelmatig met elkander verbonden, onder schijnbaar ongunstige omstandigheden de zwangerschap nog goed doen eindigen. B. Ontsteking van de baarmoeder bij kraamvrouwen en kraamvrouwenkoorts. Gelijk wij hier boveu reeds hebben gezegd, ligt het buiten de grenzen van dit werk, hier eene degelijke en uitvoerige beschrijving van de ziekten der kraamvrouwen te geven. Doch van den anderen kant bevinden wij ons hier op een zoo bij uitnemendheid belangrijk terrein van de geneeskundige praktijk, dat wij hier in elk geval het belangrijkste over de ontsteking van de baarmoeder in het kraambed en over de kraamvrouwenkoorts moeten aanhalen. Op het voetspoor van kiwisch , wien wij verreweg de uitvoerigste, beste en degelijkste verhandelingen over dit onderwerp te danken hebben, zullen wij eerst de puerperale koorts, waarvoor misschien beter de naam van puerperale bloedvergiftiging zou passen, beschrijven en daarna hare voornaamste localisaties achtereenvolgens opnemen. Wij zullen ons daarbij ook dikwijls beroepen op de debatten, die in het jaar 1858 over dit onderwerp in de académie de medecine te Parijs gevoerd zijn. Evenwel merken wij hier in het algemeen aan, dat deze debatten eigenlijk slechts weinig nieuws hebben opgeleverd, dat de nu reeds meer dan 14 jaar oude beschrijving van kiwisch , in zijne klinische lessen, nog altijd verreweg den eerepalm verdient boven datgene, wat guerard in het rapport over deze discussie heeft medegedeeld, en dat wij voornamelijk in die discussie eigenlijk evenmin nieuwe gezigtspunten aantreffen, als nieuwe waarnemingen, scheikundige en experimenteelziektekundige proefnemingen. Wij voegen hier nog bij, dat de uitspraak ten opzigte van het algemeene lijden door de academie ten slotte toch slechts eene, door de beste pathologen sinds lang aangenomen daadzaak bevestigt, en dat het voorstel, om alle groote inrigtingen voor kraamvrouwen te sluiten — klaarblijkelijk eene van die voorbarige en ligtvaardige ingevingen van het oogenblik — aan het banale duitsche spreekwoord herinnert „das Kind mit dern Bade ausschütten" In een woord, het was eerder een wedstrijd van schoone improvisaties, dan eene bron voor de vermeerdering onzer kennis. 18. Kraamvrouwenkoorts of puerperale bloedvergiftiging in 't algemeen. Het is een bekend feit, dat het kraambed op de vrouwen een geheel eigenaardigen invloed uitoefent en haar in een toestand brengt, dien men zeer te onregte met die van de chloroanaemie, met het traumatisine heeft vergeleken, waardoor men, door analogieën, zooals gewoonlijk, tot zeer valsche gevolgtrekkingen is verleid geworden. Gelijk het kraambed zijne eigenaardige oorzaken en verschijnselen heeft, zoo is ook de puerperale toestand van een bijzonderen aard, welke alsdan ook zijne daaraan meer uitsluitend eigene, ziekelijke verschijnselen met zich kan brengen. Afgezien van de gewone aandoeningen van andere tijdperken, welke ook in het kraambed kunnen voorkomen, als ook van de eigenaardige nlaatseliikf» ziekten, welke volgen uit een gestoord physiologisch verloop in het uitstooten van hetgeen aan het ligchaam niet meer toebehoort en in het terugkeeren van de baarmoeder tot haren normalen toestand —, zoo blijft er niettemin een geheel afgesloten, van andere verschillende, ziekelijke aanleg na, welke men in zeker opzigt als de resultante kan beschouwen van de physiologisehe eigenaardigheid van den puerperalen toestand en van een bijzonder miasmatisch-besmettelijk principe en welke zoodoende die toxicose sui generis te voorschijn roept, welke men kraamvrouwenkoorts noemt. De beschrijving daarvan beginnen wij met de zeer treffende begripsbepaling van kiwisch. De puerperale koorts, zegt hij, is eene koortsige ziekte, aan kraamvrouwen eigen, welke, van een miasmatischen oorsprong, in de eerste plaats een bloedlijden veroorzaakt, dat, naar zijne verschillende eigenaardigheden, verschillende plaatselijke (meestal ontstekingachtige) verschijnselen te voorschijn roept, welke echter het gemeenschappelijke kenteeken hebben, dat zij zich in het begin der ziekte bij voorkeur in de baarmoeder localiseren en zelden gelijktijdig, meestal eerst later, zich in die deelen van het overige organisme openbaren, welke in een organisch verband staan met het naast bijgelegen aangedane gedeelte der baarmoeder of daarmede eene ontleedkundige analogie hebben. Ofschoon deze begripsbepaling in zeker opzigt zeer ruim genomen is, waardoor eene bekrompene ontologische opvatting wordt voorgekomen, zoo vereenigt zij toch alle voornaamste kenteekens in zich. Doch zij toont ook aan, dat eene eigenlijke nadere beschrijving eerst bij de afzonderlijke plaatselijke aandoeningen mogelijk is. Intusschen kunnen wij toch hier reeds eenige algemeene denkbeelden mededeelen. Uit een ziektekundig-ontleedkundig oogpunt willen wij daarom hier alleen over de meer algemeene veranderingen der sappen, uit een symptomatologisch oogpunt over de eigenaardige kenmerken deikoorts en van het algemeene lijden spreken, terwijl wij uit een aetiologisch en therapeutisch oogpunt het voornaamste zullen opgeven, dat op de afzonderlijke localisaties van toepassing is. Mogt daardoor onze beschrijving ook geen zamenhangend geheel uitmaken, en eene streng stelselmatige uiteenzetting door ons uitgesloten worden, zoo geschiedt zulks toch hoofdzakelijk alleen om ons des te getrouwer aan de werkelijkheid te houden. Pathologische anatomio van hot bloccl en. van het ligchaam in 't algemeen. Alvorens over te gaan tot het geven van een kort verslag van de bestaande bouwstoffen, moeten wij indachtig maken de groote leemten in onze kennis dienaangaande. Klaarblijkelijk moet men bij de kraamvrouwenkoorts de methode van stüdklkr aanwenden, waarvan wij ons reeds op de kliniek te Zürich bij vele andere ziekten hebben bediend : namelijk een volledig en naauwkeurig onderzoek in het werk stellen omtrent de aanwezigheid van de verschillende ontledingsprodukten der eiwitachtige ligchamen in de uittreksels der organen en in het bloed zelf. De grovere verhoudingen zijn gedeeltelijk bij kiwisch, gedeeltelijk in eenige nieuwere verhandelingen tamelijk goed opgegeven. Kiwisch besluit uit het veelvuldig voorkomen van doode of zieke vruchten ten tijde van hevige epidemieën van kraamvrouwenkoorts, dat de ziekte reeds tegen het einde van de zwangerschap in het bloed ontkiemt. Ook ik heb dit feit dikwijls bevestigd gevonden. Minder waarde hecht ik aan de uitsluiting tusschen kraamvrouwenkoorts eenerzijds en chronische tuberculose en typhus anderzijds, zooals zij door sommige schrijvers wordt opgegeven, alsmede aan de allezins juiste mogelijkheid eener combinatie met rheumatische, bleekzuchtige en scrophuleuse toestanden. "Van het hoogste gewigt is het feit, dat met alleen ernstige algemeene verschijnselen het plaatselijk lijden voorafgaan, maar dat ook de laatsten bij een doodelijken uitgang geheel kunnen ontbreken. In verschillende epidemieën, alsmede in verschillende vormen van dezelfde epidemie heeft het bloed eene zeer ongelijke gesteldheid. Ook deze verhoudingen zijn door kiwisch juist opgegeven, ofschoon nog gehuld in de thans geheel ter zijde gestelde leer der crases. In een meer zuiver ontstekingachtigen vorm is het bloed aanvankelijk nog rijk aan roode ligchaampjes, heeft het een grooten vasten koek met eene taaije, lichtgele spekhuid en eene heldere wei. De ontbinding komt langzaam tot stand. In het hart vindt men groote, vaste vezelstofstremsels, in de verschillende organen plastische ontstekingsprodukten. Het verloop tijdens het leven was meer sthenisch-ontstekingachtig. Bij den vorm, die met bloedarmoede gepaard gaat, is de bloedkoek kleiner, de wei overvloediger, zijn de weefsels meer met wei doortrokken. In het hart vindt men sereus geïnfiltreerde concrementen van vezelstof. De ontstekmgsprodukten worden in een geringer aantal en langzamer afgezet. Heeft daarentpgen het ziekteproces meer die kenteekens, waaraan men den naam van dissolutie van het bloed heeft gegeven, en die zich oorspronkelijk of uit de vorige vormen kunnen ontwikkelen, dan heeft het uit de ader gelaten bloed, dat spoedig stolt, volgens kiwisch eene sereus geïnfiltreerde spekhuid; "zijne kleur ^is donker kersrood, die van de wei groenachtig. Het geheele stremsel is murw, grofkorrelig en zet op den bodem eene groenachtig graauwe, brijige, geleiachtige laag af. De koorts tijdens het leven was in den regel meer typheus; de exsudaten zijn rijkelijk, niet zelden van een rottig karakter; de weefsels zijn doortrokken met bloedkleurstof. Nadat zich reeds tijdens het leven verschijnselen van eene rottige ziekten hebben voorgedaan, openbaart zicli ook na den dood spoedig ontbinding, de groote vaatstammen zijn overladen met een donker halfvloeibaar bloed, dat weinig vezelstof uitscheidt. De lever en de milt zijn murw, de laatste verweekt. Bij beide genoemde vormen kunnen zeer talrijke etterafzettingen in de meest verschillende ligchaamsdeelen plaats hebben, eene pyaemie, die zich inzonderheid na phlebitische processen voordoet. Ook heeft men onder deze omstandigheden werkelijke ontledingsprodukten, met name ammonia-verbindingen, in het bloed gevonden, en nog niet zeer lang geleden heeft Dr. schulten ') verklaard, dat bij de kraamvrouwenkoorts eene aanmerkelijke vermeerdering van de witte bloedligchaampjes voorkomt. Wij voegen hier nog bij, dat nu en dan in zeer snel verloopende gevallen nevens deze veranderingen van het bloed in het geheel geene andere voorkomen, maar dat deze gewoonlijk van het buikvliesbekleedsel der baarmoeder, van de aderen, de watervaten, het slijmvlies van de baarmoeder afzonderlijk of gezamenlijk uitgaande, eene verscheidenheid in de veranderingen kunnen opleveren, welke wij bij geene andere ziekte in die mate kennen. Algemeene symptomatologie van de puerperale bloedvergiftiging. Nergens vinden wij deze zoo treffend en kenmerkend beschreven als in eene uitvoerige rede, die Dr. depaul 2) in de zitting van den 2den Maart 1858 in de Académie de médecine te Parijs heeft uitgesproken. Daaraan ontleenen wij de volgende schets. Het begin, dat reeds tegen het einde der zwangerschap of tijdens den actus van de baring kan plaatshebben, vertoont zich het vaakst in de 4—5 eerste dagen na de verlossing, inzonderheid na 48—50 uren, zelden na den 8sten dag. Het begin is in den regel gekenmerkt door eene sterke koude rilling, welke soms na 24—36 uren wederkeert, doch in zeldzame gevallen ook in de eerste dagen bij wijze van eene pseudo-intermittens kan voor den dag komen. In insgelijks zeldzame gevallen ontbreekt de huivering geheel. Daarop volgt gewoonlijk zeer spoedig eene belangrijke versnelling van den pols. Deze is klein en kan gemakkelijk weggedrukt worden , zelden onder 120 , meestal 140, zelfs 150, 160 en nog meer slagen in de minuut. Al schijnt hij zich ook aanvankelijk van tijd tot tijd te verheffen, zoo is dit toch dikwijls van geen langen duur. De temperatuur van de huid is slechts matig verhoogd, nu en dan is de huid met zweet bedekt, dat tegen het einde koud en kleverig wordt. De ademhaling is kort, benaauwd, versneld, voor en na met diepe inademingen. In de maagstreek doet zich gewoonlijk ') Virchow's Archiv. Bd. XIV. p. 509. *) Bulletin de VAcadémie impériale de médecine. T. XXIII. p. 40G. IV. 18 een hoogst onaangenaam gevoel voor, zelfs wanneer trommelzucht en buikvliesontsteking ontbreken. Reeds zeer vroeg zijn de gelaatstrekken zeer veranderd. Vele patiënten antwoorden slechts langzaam op de vragen, die men haar doet. Hare spraak is bevend, hetgeen altijd een ongunstig voorteeken is. Hetzelfde geldt van de rheumatoïede pijnen rondom de gewrichten en in de spieren. Nu en dan braken zij ook dikwijls eene geelachtige of gewoonlijk groeuachtige massa uit, en eindelijk wordt zelfs al wat zij drinken terstond weder geregurgiteerd. Diarrhoe is een tamelijk standvastig teeken in de meer zuivere kraamvrouwenkoortsen. Onwillekeurige ontlastingen zijn een slecht voorteeken. Zeer ongelijk zijn ook de buikpijnen. In vele gevallen ontbreken zij of vertoonen zich eerst tegen het einde, of zijn op den duur hevig, doch nemen tegen het einde niet zelden aanmerkelijk af, hetgeen de ongeoefende alsdan voor beterschap houdt. Men ontmoet echter ook veel meer verraderlijke, meer gelarveerde vormen. Zoo kan de koude huivering ontbreken, de pols minder veelvuldig en zwak, het aangezigt weinig veranderd zijn. Aanmerkelijke remissies geven hoop op eene spoedige beterschap, doch slechts in de zeldzaamste gevallen doet zich spoedig genezing voor; gewoonlijk komen de duidelijke teekens er alsdan later bij. In de allerkwaadaardigste gevallen zag kiwisch reeds 18 uren na de bevalling den dood in het midden treden. Depaul verhaalt, dat eene leerling van het instituut voor vroedvrouwen in de Matemité te Parijs, terwijl zij bezig was met het wasschen van eene lijderes aan kraamvrouwenkoorts, zich zeer onpasselijk gevoelde, 's avonds door koude overvallen werd, alle teekens van dezelfde ziekte kreeg en den 3den dag stierf, ofschoon zij nog de phvsische teekens van haar maagdelij ken staat opleverde. De doodelijke uitgang vertoont zich het vaakst tusschen den 5den en 12den dag, zelden vroeger en betrekkelijk veelvuldiger later ten gevolge van neven- en naziekten. Slechts zelden doet zich genezing voor onder kritische verschijnselen en een rijkelijk zweet en urine met een sterk bezinksel. Gewoonlijk komt zij langzamerhand tot stand, onder het afnemen der verschijnselen. Vele zieken worden zeer verligt door rijkelijke, brijachtige stoelgangen. Uitwendige abscessen en anasarka vergezellen nu en dan de gevallen, welke in genezing eindigen. Diagnose. Niet zelden komen in het kraambed gastrointestinale katarrhen, eenvoudige of traumatische metritis voor; docli daarbij is de algemeene toestand nooit zoo sterk aangetast, en ook de plaatselijke ontstekingachtige verschijnselen zijn slechts matig; de normale zogkoorts is voorbijgaande vergezeld van eene belangrijke zwelling van de borsten zonder eenig ernstig verschijnsel. Doch wanneer in eene inrigting voor kraamvrouwen of in de eene of andere streek de kraamvrouwenkoorts heerscht, dan kan elke, zelfs de eenvoudigste ziekelijke toestand daarin overgaan, en in dat geval zij men liever overdreven bezorgd, dan bedacht op spitsvindigheden in de onderscheiding. Wij zullen overigens in het verder verloop van dit geheele hoofdstuk aantoonen, hoe groot de verscheidenheid is, welke de kraamvrouwenkoorts kan opleveren naar gelang van de localisaties. Daarop moet te meer de aandacht gevestigd worden, daar overigens het kraambed in zekere mate tegen akute ziekten vrijwaart. Depaul en anderen hebben zich in de Académie moeite gegeven, om het verschil tusschen puerperale, pyaemische en putriede besmetting te doen uitkomen; doch dit komt mij voor eene ongelukkige poging te zijn, want pyaemische en putriede besmettingen zijn in de meeste gevallen bij kraamvrouwen latere gevolgen van de puerperale. Dat men den eenvoudigen gastrischen katarrh met koorts, een algemeen onbehagelijk gevoel, misselijkheid en neiging tot braking daarvan afscheidt, is volkomen juist, want deze, ofschoon niet zeer dikwijls voorkomende, toestanden worden in den regel spoedig door een braak- of purgeermiddel genezen, en leveren over 't algemeen niet die hevige koortsige verschijnselen en die diepe aandoeningen van de geheele bewerktuiging op, welke men bij de echte kraamvrouwenkoorts waarneemt. Door zulke toestanden met kraamvrouwenkoorts te verwarren, konden beau e. a. zich aan de zonderlingste illusies overgeven aangaande de specificiteit van de braakmiddelen, de chinine en andere geneeswijzen. Yoor de diagnose zijn derhalve karakteristiek: het vroeg verschijnen van de ziekte na de bevalling , de hevige koude huivering, de zeer hevige koorts, de spoedige verandering der gelaatstrekken, alsmede de veelvoudige, later te beschrijven verschijnselen van de plaatselijke ontstekingen, welke van de baarmoeder of van hare naaste omgeving uitgaan. Aetiologie. De kraamvrouwenkoorts vertoont zich in den regel epidemisch, doch ook evenals andere epidemieën, in enkele huizen, stadswijken, dorpen verdeeld; de grootste uitgebreidheid bereikt zij echter in groote inrigtingen voor kraamvrouwen en overal, waar een zeker aantal kraamvrouwen in andere hospitalen bijeenliggen. Dergelijke epidemieën kunnen zich gelijktijdig in vele van elkander verwijderde steden vertoonen. Vooral in de jaren 1819, 1825, 1885 kwamen groote epidemieën voor. Terwijl enkele groote steden, zooals Parijs, Weenen, Berlijn, Londen, Dublin in sommige jaren afzonderlijk zeer erg bezocht werden, bleven andere groote middenpunten gespaard. Evenals andere epidemieën vertoont zich ook deze onverwacht en eensklaps en houdt spoedig weder op in een tijdstip, waarin de elementen voor hare uitbreiding welligt juist het grootst zijn. Het hevigst woedt de ziekte in de wintermaanden. Dikwijls heeft zij in Februarij haar maximum bereikt, terwijl is* de zomer, en inzonderheid de maanden Julij en Augustus de gunstigste verhoudingen opleveren. De meest gewone wijze van verbreiding schijnt eene miasmatische te zijn. Evenwel hebben bevoegde waarnemers genoegzame voorbeelden van contagieuse besmetting aangehaald, om de mogelijkheid daarvan volstrekt niet te kunnen ontkennen, ofschoon hare veelvuldigheid, evenals die van andere ziekten, zeer is overdreven. Eene bijzondere bewijskracht hebben zulke voorbeelden als het boven medegedeelde van depaul , waarin vrouwen buiten het kraambed aangetast worden. Het is niet onwaarschijnlijk, dat een meer vlugtig contagium door geneesheeren, vroedvrouwen en oppasters middellijk op ver afwonende kraamvrouwen kan worden overgebragt. Of eene regtstreeksche inenting door lijkgif van patiënten, die aan deze ziekte gestorven zijn, kan plaats hebben, zooals door semmelweiss tot een bepaald stelsel is verheven, is twijfelachtig; en in elk geval zou ook deze slechts éene van de vele mogelijkheden der overplanting zijn. Ophooping van de kraamvrouwen alleen, alsook de daardoor ontstaande uitwasemingen brengen klaarblijkelijk niet regtstreeks het miasma te weeg, maar begunstigen slechts de werking en uitbreiding daarvan, want anders moest in groote kraaminrigtingen het miasma nooit ophouden. Als tegelijk met deze epidemieën op verschillende plaatsen roos, aderontsteking, pyaeinie, oogontsteking voorkomen, zoo is daarmede volstrekt nog niet de identiteit der oorzaak bewezen. In tegendeel, de geheele geschiedenis van de kraamvrouwenkoorts maakt het waarschijnlijk, dat hier even goed een pathogenetisch agens kan in het spel zijn, dat van alle anderen verschilt, als in het algemeen bij roodvonk, pokken, cholera en andere epidemieën. Prognose. Deze wordt nu eens te gunstig, dan weder te ongunstig gesteld. Uit heeft gedeeltelijk zijn grond in de te vage begripsbepaling, daar sommigen alieen de hevigste gevallen als werkelijke kraamvrouwenkoorts beschouwen, terwijl anderen bijna alle ziekten van het kraambed daartoe rekenen. Maar zelfs wanneer men naauwgezet te werk gaat, vindt men op verschillende tijden en in verschillende epidemieën groote verschillen. Vooral ziet men niet zelden, nevens de ernstigste en hevigste, ook middelmatige, ligtere, zelfs geheel abortieve vormen. Doch vat men de naauwgezette beschrijving van vele epidemieën zamen, vergelijkt men uit zijne eigene praktijk alle gevallen van ware kraamvrouwenkoorts met elkander, dan zal men zeker bevinden, dat gemiddeld de helft doodelijk verliep; zelfs ziet men op sommige tijden niet éene patiënt genezen, terwijl in een anderen tijd de resultaten veel gunstiger zijn. Veel hangt hier bij gevolg af van het karakter der epidemie, van de omstandigheden, waaronder de kraamvrouwen leven, van de hevigheid en de uitbreiding van het plaatselijke proces, van het karakter der koorts. Hoe meer hare localisatie is begrensd, hoe meer zuiver ontstekingachtig de koorts is, des te beter is het, hoe uitgebreider en veelvoudiger de ontstekingshaarden zijn, hoe meer typhoïede, pyaemische of septicaemische verschijnselen er bestaan, des te erger; maar ook schijnbaar ligte gevallen kunnen onverwachts verergeren en den dood ten gevolge hebben. Men moet derhalve de voorzegging zeer bedenkelijk stellen, doch van den anderen kant moet men den betrekkingen niet al te vroeg alle hoop benemen. Therapie. In de eerste plaats moeten wij hier letten op de meer algemeene hygiënische maatregelen. Met ckuveilhier e. a. het sluiten der kraaminrigtingen te bevorderen en alleen aan.de kraamvrouwen in haar eigen huis hulp te verleenen, is een voorslag, die ons niet goed doordacht toeschijnt. Wij weten immers allen, welke hulp men in het huis van zeer arme patiënten over het algemeen in staat is te verleenen. Komt daar nog bij de schaamte van de vrouwen die in de kraaminrigtingen zoo dikwijls buiten het huwelijk bevallen , of de roekelooze ligtzinnigheid van vele vrouwen, die zich aan de prostitutie hebben overgegeven, dan is het waarschijnlijk, dat door zulk een maatregel de kindermoord op eene schrikbarende wijze zou bevorderd worden, maar dat het puerperale miasma evenals dat van de cholera en andere epidemieën even goed zou doordringen tot de vochtige, vuile dakkamertjes als tot ,de zalen van het hospitaal, en dat bij gevolg vele ongelukkigen een toevlugtsoord, vroedvrouwen en vroedmeesters de gelegenheid zouden verliezen van een noodzakelijk onderrigt. Men moet wel zooveel mogelijk de lokaliteiten verbeteren, die voor de kraamvrouwen bestemd zijn, maar mag ze nooit sluiten. Men zorge voor goed geluchte ruime vertrekken, late slechts een gering aantal kraamvrouwen in dezelfde kamer bijeen; men late steeds bij afwisseling eenige vertrekken leêg staan en luchten; men trachte door echte humaniteit aan de barenden het volste vertrouwen in de inrigtingen in te boezemen; men neme namelijk met betrekking tot het schaamtegevoel der zieken tegenover de studenten die kiesche welvoegelijkheid in acht, welke wij altijd aan het vrouwelijk geslacht verschuldigd zijn; men zorge voor een verstandig en zeer zorgvuldig hulppersoneel; werkelijke middenpunten der besmetting ontruime men; men beveilige de kraamvrouwen tegen elke koudevatting, gemoedsbeweging, in een woord, men voorkome voor zoover zulks slechts eenigzins mogelijk is, elke gelegenheidgevende oorzaak die de ziekte zou kunnen begunstigen. Ik vestig hier de aandacht op eene omstandigheid, waarvan ik in de arme volksklasse dikwijls een verderfelijken invloed heb gezien, dat namelijk de vrouwen, na hare bevalling, niet in een ander bed gebragt worden. Zelfs het onderleggen van doeken en andere voorzigtigheidsmaatregelen beletten niet, dat ten gevolge van het bersten der blaas en het afioopen van het vruchtwater en ook ten gevolge van bloedingen veel vocht in het bed blijft. Daarom mag de geneesheer dit nimmer toestaan. Wij zullen nu tot de voornaamste plaatselijke aandoeningen van de kraamvrouwenkoorts overgaan. I. Metro peritonitis puerperalis en perimetritis. Pathologische anatomie. Wij hebben hier in het algemeen de ontleedkundige kenmerken van de buikvliesontsteking, doch het bepaalde uitgangspunt is hier de oppervlakte van de baarmoeder en hare vaste omgeving. De ontsteking kan tot het buikvlies van de bekkenholte beperkt blijven of zich meer in liet bekkencelweefsel als perimetritis concentreren. Maar dikwijls breidt zij zich uit over het geheele buikvlies. Men vindt öf bij uitgebreide opspuiting, meer sereuse of schijnvliesachtige exsudaten of bij eene donker loodkleurige roodheid met eene doordrenking van bloed een etterig, zelfs ichoreus exsudaat. In het verdere verloop ontstaan velerlei vergroeijingen, verzakte etterliaarden. De laatsten kunnen zich in de verschillende deelen van het buikvlies ontwikkelen, maar komen het meest voor aan de onderste bekkenholte, in de plica Douglasii, in het omgevend celweefsel, en kunnen of langzamerhand in eene dikke massa overgaan en verschrompelen öf in de naburige deelen naar binnen of buiten doorbreken. Somwijlen cencentreert zich de etterige ontsteking in en om de eijerstokken of ook in liet net. Binnen korten tijd kunnen zich bij de inetroperitonitis zeer aanmerkelijke hoeveelheden exsudaat vormen. Niet zelden voegt zich bij de ontsteking van het buikvlies die van het borstvlies, welke alsdan ook een weiachtig etterig exsudaat oplevert, zeldzamer ontsteking van het hartezakje. Symptomatologie. Men kan deze opmaken uit de hierboven beschrevene verschijnselen van de kraamvrouwenkoorts en die van de buikvliesontsteking, welke in eene andere af deeling zijn medegedeeld. In dc eerste uren of dagen na de bevalling komt eene hevige koude huivering tot stand, waarop spoedig eene zware koorts volgt met een kleinen, zeer versnelden, maar harden en resistenten pols. Het hoofd is bevangen. Yele zieken zijn zeer opgewekt; haar aangezigt is rood; zij klagen over hevige hoofdpijnen en ijlen ook wel; de huid is brandend heet of zweet ligt. De patiënten klagen over hevigen dorst, over een onaangenamen smaak in den mond, volslagen gebrek aan eetlust. De tong is met slijm bedekt. Nu eens tegelijk daarmede, dan eens later dan de koorts vertoonen zich hevige pijnen in de streek van de baarmoeder. Zij worden spoedig aanhoudend, zijn brandend, stekend, scheurend, zeldzamer dof of kolijkachtig, dikwijls zoo martelend voor de zieken, dat zij onafgebroken schreeuwen of steunen of zuchten, naauwelijks durven ademhalen, om de buikstreek niet te bewegen, en de drukking van de ligtste bekleedsels, van de dunste pappen niet kunnen verdragen. Soms gaan deze pijnen van eene der zijden van de onderste buikstreek uit en blijven ook wel tot deze laatste beperkt; maar gewoonlijk breiden zij zich over den geheelen buik uit en zijn in de hypochondriën even veelvuldig als in het hypogastrium. De minste drukking die de geneesheer bij zijn onderzoek uitoefent, veroorzaakt de hevigste pijnen; de buik is gespannen, deegachtig, in het verder verloop dikwijls trommelzuchtig opgezet. De uitgebreide doffe percussietoon geeft te kennen, dat er reeds eene groote hoeveelheid exsudaat is gevormd. Ten gevolge van de trommelzucht wordt het middenrif ver naar boven verschoven tot aan de 2de of 3de rib, waardoor de zieken kortademig worden. Keeds vroeg worden de patiënten geplaagd door eene gestadige misselijkheid en veelvuldige braking. De uitgebraakte stof is aanvankelijk waterigslijmig of gallig, maar neemt spoedig de kenmerkende groene kleur aan; de braking wordt hoe langer zoo veelvuldiger en kan ten laatste drekstoffen bevatten. Slechts zelden neemt men diarrhoe, integendeel meestal zeer hardnekkige verstopping waar. De urine wordt in eene geringe hoeveelheid geloosd, is brandig, troebel, rijk aan piszouten; de kraamzuivering en zogafscheiding zijn onderdrukt, of de eerste neemt een kwalijk- riekend, meer bloedig- iehoreus karakter aan. Langzamerhand wordt de pols lioe langer zoo kleiner, zwakker en sneller. De gelaatstrekken worden spits en nemen eene lijdende uitdrukking aan. Beperkt zich het geheele ziekteproces reeds vroeg tot het extraperitoneale celweefsel, hetgeen evenwel oneindig vaker in het kraambed, onafhankelijk van de kraamvrouwenkoorts, plaats heeft, dan vertoonen zich de verschijnselen, die wij vroeger bij de ontstekingen van het retroperitoneale celweefsel hebben opgegeven. Hier komt het nu öf tot verharding, welke zich langzamerhand verdeelt, of tot een absces, onder volkomen dezelfde verhoudingen, als wij voor de puerperale bekkenabscessen zullen beschrijven. Ik heb in den zomer van 1860 op de kliniek te Breslau een zoo groot aantal gevallen van extraperitoneale ontsteking van het bekkencelweefsel waargenomen, dat ik, na reeds dergelijke waarnemingen te Zürich te hebben gedaan, toch vermoed, dat ook deze toestanden in eene grootere uitgebreidheid, en wèl epidemisch, kunnen voorkomen. Ook de eigenlijke puerperale metroperitonitis kan in gunstige gevallen eene omschreven buikvliesontsteking blijven, na eenige dagen eene belangrijke remissie vertoonen en in genezing eindigen. Daarentegen kan ook binnen weinige dagen eene onder hevige verschijnselen uitbrekende, zich ver verspreidende buikvliesontsteking den dood ten gevolge hebben, meestal bij een volkomen bewustzijn der patiënten. In andere gevallen is het verloop meer gerekt, dagen en weken lang gevaarlijk, en met tijdelijke beterschap, eene meer plaatselijk wordende ontsteking en daarop volgende nieuwe uitbreiding, en dien ten gevolge een nog laat ongunstig uiteinde. Niet zelden neemt men eene verzakking van de etterhaarden waar. Er kunnen zich tusschen de verschillende darmlissen, deelen van het net en aangrenzende organen omschreveue abscessen vormen. Deze hebben echter gewoonlijk den dood ten gevolge, hetzij doordien zij in het buikvlies doorbreken of door ichorvorming. Veel gunstiger zijn de eigenlijke bekkenabscessen, ofschoon zij langduriger zijn en nog laat vele ongemakken, zelfs gevaren kunnen na zich slepen. Deze abscessen komen omschreven gelokaliseerd voor hetzij binnen het buikvlies, in de plica Douglasii, of tusschen de baarmoeder en de blaas, of in den naasten omtrek van de eijerstokken öf in het celweefsel tusschen de breede moederhanden, öf eindelijk achter het buikvlies in het celweefsel van de regter, linker fossa iliaca, van de diepe bekkenholte. Door vergroeijing kunnen zij gevaarlijke verplaatsingen, trekkingen, knikkingen, zelfs volkomene sluiting van den darm en vervolgens den dood ten gevolge hebben onder verschijnselen van drekbraking. Door drukking op den endeldarm brengen zij eene groote stoornis in den stoelgang te weeg. Door trekking, aanhechting, sluiting van de eijerleiders veroorzaken zij amenorrhoe en onvruchtbaarheid, door drukking op de blaas wordt nu en dan de pislozing zeer verhinderd en kan de geprikkelde blaas de zitplaats van den katarrh worden. De extraperit.oneale abscessen hebben eene zekere neiging tot doorboringen en kunnen door den endeldarm, de blaas, door de scheede, door de onderste buikstreek, door de lendenstreek, door de bilstreek en na etterverzakking aan de binnendijvlakte naar buiten openbreken. Tot de inzonderheid lastige en pijnlijke soorten behooren die, welke zich onder de aponeurose van de darmbeenstreek in het verloop van den m. psoas en iliacus ontwikkelen. Al deze abscessen kan men door eene zorgvuldige betasting van de onderste buikstreek, door toucheren, van de scheede en van den endeldarm uitgaande, in den regel onderkennen; doch niet altijd is het even gemakkelijk, de vochtgolving duidelijk waar te nemen. Prognose. Veel hangt in dit opzigt af van het karakter der epidemie. Buitendien moet ook zorgvuldig acht gegeven •worden op dat van de ziekte. De meer zuiver ontstekingachtige vorm is veel gunstiger dan de typlioïcd-adynamisclie. Verder is de uitbreiding en snelheid van de exsudaatvorming van veel gewigt; hoe uitgebreider, hoe rijkelijker de laatste is, des te ongunstiger is de prognose; hoe meer beperkt zij is, des te gunstiger is zij betrekkelijkerwijze; naar mate zij spoediger na de bevalling is ontstaan, is zij des te gevaarlijker. Ook de complicatie met ontsteking van het borstvlies maakt de voorzegging ongunstig. Bestaan er teekens van een verzakt intra- of extraperitoneaal bekkenabsces, dan is de prognose over 't geheel genomen wel niet ongunstig, maar bestaat er uitzigt op een langen duur. Naar mijne ondervinding is het absces van den psoas de gevaarlijkste vorm. Is goedaardige etter op eene omschrevene plaats doorgebroken, dan is dit over 't geheel gunstiger. Vroeger hield ik het doorbreken van een meer ichoreus vocht voor bijna volstrekt doodelijk. Intusschen heb ik ia de laatste jaren gevallen waargenomen, waarin onder deze omstandigheden inspuitingen van jodium de septicaemie schenen te stuiten. Doch al komt het ook tot eene volkomene genezing, dan kunnen abnormale vergroeijingen stoornissen in het darmkanaal, in de geslachtsverrigtingen en door opvolgende knikkingen der baarmoeder ook in dit orgaan lastige verschijnselen doen nablijven. Therapie. Ofschoon in 't algemeen zorgvuldig acht moet worden gegeven op het karakter der epidemie, zoo is toch over t geneei eene Kracncaauige onisteKingwerenue oena.naeung ae meest doeltreffende voor de inetroperitonitis. Men begint de i i. '*1^1,"L~ J i„i.: io n A I I 1 ' ' I'. t" boven. In vele epidemieën zijn slechts weinig algemeene bloed- r\n + lnr.+ inr»rtii nf olo/lllfc OOTia OYlTrnlü r» 11 f rf Inmiml in nyi/lnan M uiiiiasiiuücii , \jl lo t/tiivy tuAtit iiuiut; , tci vv 111 111 iiiiuac <_> ' «-I ' O zeer veel aderlatingen moeten gedaan worden. Zoo verhaalt kiwisch, dat hij in de jaren 1839 en 40 niet zelden met een goeden uitslag 4—6maal bij dezelfde zieke eene aderlating heeft gedaan, terwijl m de jaren ia4ó, 44 en 46 hoogstens eene aderlating, en dikwijls zelfs ook deze met konde gedaan worden. Er bestaat aanwijzing tot de herhaling, als met de aderlating eene voorbijgaande merkelijke verligtiug is tot stand gekomen en de pols zich meer verheven heeft en langzamer is geworden. Is het karakter van stonde af meer rotachtig-typhoïed, de pols dun, het exsudaat zeer overvloedig, dan bepale men zich tot eene plaatselijke bloedontlasting van 12—16 bloedzuigers op het hypogastrium, of van 6—8 aan het scheedegedeelte, als de pijnlijkheid en onrustigheid niet te groot zijn. Men bedekke alsdan het hypogastrium met weekmakende en narkotische pappen, of met warme fomentaties van een afkooksel van maankoppen of bilzenkruid, of van warme olie. Doet zich na eene eerste of tweede plaatselijke bloedontlasting geene verligting voor, dan legge men spoedig achtereen groote vliegende blaarpleisters op de onderste buikstreek. Men late alle 2 uren 1—2 gr. kalomel innemen, en, bij hardnekkige verstopping, voege men bij elke gift 6—8 gr. scammonium. Bestaat er echter meer neiging tot diarrhoe, en zijn de pijnen bij voortduring zeer hevig, dan verbinde men elke gift kalomel met T'T—| gr. morphium, of met i—i gr. opium. Tegen trommelzucht wende men lavementen aan met een infus. Chamomillae, of nog beter met een infus. Nicotianae ad 5j—ij op 1 f water. II. Phlebitis puerperalis. Reeds bij gelegenheid van de aderontsteking hebben wij ook die van de baarmoeder (Deel II. pag. 213) beschreven, ofschoon slechts kort en zonder eenig verband met de overige vormen van de kraamvrouwenkoorts. Wij moeten daarom nogmaals , ofschoon kort, op deze hoogst belangrijke ziekte terugkomen. Wij zijn het volstrekt niet eens met vele nieuwere gynaekologen, die deze ziekte slechts beschouwen als een medeverschijnsel van de endometritis puerperalis. Onder phlebitis uterina of phlebitis puerperalis, puerperale ontsteking van de aderen der baarmoeder, verstaan wij eene puerperale ontsteking, welke oorspronkelijk van de aderen uitgaat en van betrekkelijk geringe plaatselijke pijnen vergezeld is, zich gemakkelijk verder voortplant op het vaatstelsel, tot pyaemie leidt, en onder herhaalde koude huiveringen, typhoïede koorts en veelvoudige metastatische ontstekingen in de meeste gevallen den dood na zich sleept, doch ook langzamerhand in genezing kan overgaan. Pathologische anatomie. De phlebitis uterina gaat gewoonlijk van de boezems uit, welke het digtst bij de aanhechting van den moederkoek zijn gelegen en met ruime openingen in de holte der baarmoeder uitmonden. Yan hier plant zich de ontsteking voort op den plexus pampiniformis en het verder verloop van de v. spermatica interna, of ook op den plexus van de scheede, de v. iliaca interna, de iliaca communis, de onderste holle ader, of naar beneden op de aderen van de dij. Meer verwijderde aderen kunnen nu ook secundair aangedaan worden. Men vindt of m de ontstoken aderen de duidelijke kenteekens van de capillaire bloedoverlading in hare buitenste rokken, met eene phlegmoneuse ettervorming onder den binnensten rok, zelfs eene doorbraak van dezen, of de aderwanden zijn te zeer veranderd, dan dat men er de oorspronkelijke ontstekingsverschijnselen in zou kunnen vinden, inzonderheid als het exsudaat ichoreus is. Men vindt verschillende soorten van prop- en stremselvorming, zoowel in de naastbijgelegene, als in de meer verwijderde aderen. Secundaire pyaemische ontstekingen kunnen ontbreken, daar de ziekte of genezen kan, voor dat het daartoe komt, of de dood in het midden treedt, voor dat zij zich ontwikkeld hebben. Overigens worden deze ontstekingen zeer dikwijls aangetroffen en wèl in de hersenboezems, de hersenvliezen, het hersenmerg, de oogen, de oorspeekselklieren, de longen, het hart en zijne vliezen, de milt, de nieren, de spieren, de eierstokken en het celweefsel dat de baarmoeder omgeeft, in de gewrichten, de synchondrosen, en, onder een verschillenden vorm, op de uitwendige huid of in het daaronder gelegen celweefsel. Wij kennen geen vorm der aderontsteking, waarin de secundaire ziekte-haarden zoo talrijk en zoo veelvoudig voorkomen als in het kraambed. Symptomatologie. De algemeene verschijnselen van de puerperale koorts zijn in den regel zeer ontwikkeld, doch hebben betrekkelijk zeldzamer, en wel meer in den aanvang, het sthenische, zuiver ontstekingachtige karakter, dan meer in het algemeen het typhoïede pyaemische. Bij geringe pijnen in de baarmoeder en haren omtrek is deze vorm voornamelijk gekenmerkt door koude rillingen, die zich reeds vroeg openbaren en zich hier en daar, zelden regelmatig, pseudo-intermitterend voordoen. Deze rillingen kunnen een of meer uren aanhouden en gaan alsdan over in eene hevige koorts met hitte en groote afmatting. Zweet vertoont zich eerst later en slechts onregelmatig. Langzamerhand gaat alsdan de koorts in het adynamische karakter over. Bij vele zieken blijft het een tijd lang bij éene koude huivering, maar later vertoonen er zich verscheidene bij tusschenpoozen, öf zij bestaan slechts in eene ligte rilling. Zij zijn meer afhankelijk van de algemeene aandoening dan van de hevigheid van het plaatselijk proces en van de metastasen. Petechiën, koud vurig doorliggen, een ikterisch voorkomen, meer passieve bloedvloeiingen, eene ichoreuse uitvloeijing uit de scheede, ijlingen, sopor, spoedig verval der gelaatstrekken, een klein en dun worden van den pols kunnen in ernstige gevallen reeds tegen het einde van de 1ste of in den loop van de 2de week den dood ten gevolge hebben; doch dikwijls wordt de ziekte meer slepend, en in dat geval vormen zich veelvoudige metastatische ontstekingen. In het kort leveren de voornaamste daarvan de volgende verschijnselen op: Slechts hoogst zelden doen zich in een vroeg tijdperk teekens voor van meningitis of van eene hevige hersen- ontsteking, welke aanvankelijk meer het karakter van excitatie, later dat van torpor opleveren. Gewoonlijk neemt men deze eerst^ waar na eenige weken, en hebben zij na eenige dagen of na éene of meer weken den dood ten gevolge. De bij andere pyaemieën zoo zelden voorkomende metastatische oogontsteking, die ik tot nu toe nog slechts 2maal buiten het kraambed heb waargenomen, vertoont alle overgangen van eene ontsteking der oppervlakkige vliezen tot eene spoedige verwoesting van ' een van beide oogen. Eene etterige ontsteking van de oorspeekselklier is of in het klierweefsel of in het naastbijgelegen celweefsel gezeteld, en komt aan éene of aan beide zijden voor. Inzonderheid komt ook dikwijls de lobulaire etterige longontsteking voor, welke of latent verloopt of ook met de teekens der bronchitis of die der bronchopneumonie. Bij dezen vorm sluit zich de aan het kraambed meer eigene ontsteking der synchondrosen van het bekken aan, welke het vaakst in de symphysis ossium pubis, zeldzamer in de sacro-iliaca voorkomt, diepe etterige verwoestingen te weeg brengt, en van daaraan beantwoordende plaatselijke pijnen vergezeld is. Deze laatsten verergeren inzonderheid door liet zainendrukken van het bekken op dezelfde plaatsen, en maken liet staan en gaan onmogelijk. Alras vormt zich een werkelijk absces, dat men vroeg moet openen. Komt het in zeldzame gevallen tot genezing, dan keert eerst 11a een geruimen tijd de mogelijkheid weder van eene ongestoorde beweging. Ook heeft men in de beenderen van het heupbeen, de wervels en het borstbeen pyaemische ontstekingen waargenomen, maar betrekkelijk veel vaker in het celweefsel der ledi maten en vooral ook in dat, hetwelk den psoas en iliacus omgeeft,— ontstekingen, die, nadat men ze geopend heeft, verwoestingen van grooten omvang aanrigten en daardoor den dood nog kunnen bespoedigen. Den naam van phlegmasia alba dolens, welke, zooals wij in het tweede deel hebben gezien, in haren eenvoudigsten vorm slechts eene aderthrombosa is, geeft men aan zeer verschillende complicaties der metrophlebitis, eenvoudige oedemen, etterige ontsteking van de dij- en bekkenaderen, die zich soms tot aan de holle ader opwaarts uitstrekken, verspreide etterige celweefselontsteking, lymphangoitis met neiging tot eene nablijvende hypertrophie en verharding der huid en van het daaronder gelegen celweefsel. Door dezen zoo ongelukkig gekozen naam, die gegeven wordt aan aandoeningen, welke uit een aetiologisch, ontleedkundig en klinisch oogpunt zeer verschillen, is bij gevolg eene groote verwarring in de ziektekunde van het kraambed gekomen. Op de uitwendige huid ziet men eindelijk, ten gevolge van puerperale pyaemie, etterige gierstuitslagen, puisten, bloedzweren en zelfs verspreide erythemateuse en erysipelateuse ontstekingen. Die pyaemische localisaties kunnen afzonderlijk of op de meest verschillende wijzen met elkander vereenigd voorkomen. Prognose. De metrophlebitis is altijd eene der allergevaarlijkste localisaties van de kraamvrouwenkoorts. Op vele tijden — en dat is gewoonlijk de regel —• sterven bijna alle patiënten, en kan men het als gunstig beschouwen, indien volgens kiwisch 2 van de 10 gered worden. Zoo lang meer zuiver ontstekingachtige verschijnselen als plaatselijke aandoening de overhand hebben, bestaat er eenige hoop. Hebben zich echter reeds veelvuldige koude huiveringen voorgedaan, heeft de koorts een duidelijk typheus karakter, beginnen zich pyaemische ontstekingen te ontwikkelen, dan blijft de dood bijna nooit uit. Evenwel ziet men ook, op dezelfde wijze als buiten het kraambed, sommige patiënten maanden lang aan velerlei verschijnselen van de pyaemie weerstand bieden en ten slotte nog genezen. Ten opzigte van den duur moeten wij nog aanmerken, dat bij dezen vorm de dood slechts zelden reeds na eenige dagen in het midden treedt, dat dit gewoonlijk eerst na eenige weken plaats heeft, dat de ziekte niet zelden 1 2 maanden duurt, en dat vooral bij een snel, zuiver plaatselijk blijvend verloop, alsook bij eene zeer langzame pyaemie "•enezing kan tot stand komen.
6,559
MMKB07:001534120:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 33, 1871, no. 3392, 30-11-1871
null
Dutch
Spoken
8,493
14,669
Dingsdag, 28 November 1871. WEEKBLAD VAN HET REGT. N-, 539 2. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. DRIE-EN- DERTIGSTE JAARGANG. JÜ8 ET YERITA8. Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Oingsdags, — Prijs per jaargang f 20 ; voor de buitensteden franco per post met ƒ1.00 verhooging. Prijs der advertentièn, 20 cents per regel, — Bijdragen, blieven, enz., franco aan de Uitgevers. HOOGE RAAD DEÜ NEDERLANDEN. Hamer van Strafzaken. Zitting van den 10 October 1871. Voorzitter, Jhr. Mr. b. van den Velden. Diefstal van boomen. — Gehakt hout. Kan diefstal van boomen geacht worden te vallen onder de diefstallen van groen of ander hout, gehakt of niet gehakt, vermeld in art. 18 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 102)? — Neen. G. Spliethof, oud twee-en-dertig jaren, arbeider, geboren en woonde te Ambt-Doetinchem, is req. van cassatie tegen een arrest van iiet Prov. Geregtshof in Gelderland van den 27 Junij 1871, waarbij, rnet veroordeeling van den req. in de kosten van het hooger beroep, des noods bij lijfsdwang op hein te verhalen , is bevestigd het voniiis der Arrond.-Regtbank te Zutphen van den 10 Mei bevorens, bij hetwelk hij is schuldig verklaard aan eenvoudigen diefstal, voorzien en strafbaar gesteld bij art. 401 Strafregt; en te dier zake, met bet aannemen van verzachtende omstandigheden , en met toepassing van gemeld art. J 01 en art. 463 van gemeld wetboek, alsmede van art. 20 der wet van den 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 102), is veroordeeld tot gevangenis-straf van zes maanden, en bij lijve in de kosten der procedure. Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Gk etsen , heeft de adv.-gen. Smits de volgende conclusie genomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Bij het eerste middel der memorie wordt op drieërlei grond beweerd, dat artt. 206 "" 211 Strafvord. zouden geschonden zijn. Ten eerste zoude in het yonnis, dat geheel bij het beklaagde arrest is bevestigd, niet zijn '■pgegeven, welke daadzaken als bewezen zijn aangenomen; ten tweede zoude de schuld van den req. niet zijn gemotiveerd, en eindelijk zoude ook ontbreken de motivering van de qualificatie. Ik acht al die grieven ongegrond. In de vijfde overweging van het vonnis lezen wij : dat alzoo wettig en overtuigend is bewezen het feit, aan beklaagde bij zijne dagvaarding ten laste gelegd, zoomede zijne schuld aan het plegen daarvan. Daar vindt men dus eene bepaalde beslissing omtrent de feiten; en het woordje «alzoo», dat deze overweging met de vorigen verbindt, duidt aan, dat door de in die vorige overwegingen vermelde getuigenverklaringen het bewijs is geleverd van de schuld van den req. Eindelijk behoeft eene qualificatie niet uitdrukkelijk te zijn gemotiveerd, maar is het voldoende, wanneer die past op de behoorlijk bewezene feiten. Dit laatste wordt in het verdere gedeelte der memorie beweerd niet het geval te zijn, en daarom wordt subordinaat als eassatie-middel voorgesteld : verkeerde toepassing van art. 401 C. P., en schending van art. 18 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 102). Uit middel is in strijd met de jurisprudentie van den Hoogen Raad. Ten laste van req. is als bewezen aangenomen, dat hij uit een bosch een aantal boomen, aan den heer van Schuylenburg toebehoorende, 'net arglist heeft weggenomen en zich toegeëigend. Nu heeft de Hooge Raad een en andermaal uitgemaakt, dat, wanneer er sprake is van het vellen en ontvreemden van boomen, art. 401 C. P. toepasselijk is en niet voormeld art. 18 , naardien dat laatste artikel alleen is gerigt te«en zoogenaamde velddelicten en strooperijen, zoo als blijkt niet alleen uit den aard der onderscheidene voorwerpen van kleinen omvang en betrekkelijk geringe waarde, welke bij dat artikel aangewezen zijn, maar ook uit het doel des wetgevers om bij gemelde weteenige straffen te wijzigen, waarvan de ondervinding geleerd had, dat zij niet ot niet in de bij het Wetboek van Strafregt bepaalde mate noodzakelijk waren, zoo als ten aanzien van art. 401 van dat wetboek op de velddelicten, sprokkelarijen en strooperijen was bevonden, en dat de aanwijzing van diefstal van groen of ander hout, gehakt of niet gehakt, in gemeld art. 18 deruetvan 1854, derhalve kennelijk doelt op levend of dood hout, dat van boomen is of wordt gescheiden , doch niet op het vellen en ontvreemden van ée'n of meerdere boomen en alzoo zelfs van bossehen, als kunnende zoodanige handeling niet onder sprokkelarij of strooperij gerangschikt worden. Zie de arresten van 20 Mei 1857 (v. d. Honert, van dat jaar, bl. 203, Ned. Regtspr., dl. 56, bl. 53) en van 18 Jan. 1859 (v. d. Honert, van dat jaar, bl. 32, Ned. Regtspr., dl. 61 , bl. 63). Bij de arresten van 28 Aug. 1860 ( Weekbl. no. 2199, y. d. Honert, Strafr., van dat jaar, bl. 205, Ned. Regtspr., 'dl. 65, M. 229 , en van 3 Nov. 1863 , v. d. Honert, Strafr., van dat jaar, bl. 331 , Ned. Regtspr., dl. 75, bl. 93), door den steller der memorie aangehaald , is van deze leer niet afgeweken. Bij het eerste arrest toch was sprake van ypen kneppels , dus hout, dat van een boom was gescheiden, niet van geheele boomen; het tweede heeft tot °nderwerp zoogenoemde brandplaggen, dus in het geheel geen hout. Daar de jurisprudentie van den Hoogen Raad, die, zoo ik meen, Tl'ij algemeen in ons land wordt gevolgd, mij juist voorkomt, ofschoon er ook wel iets voor het systeem van den req. is te zeggen, — houd 'k het middel voor onaannemelijk. Ik moet cr bijvoegen, dat, indien de meening, in de memorie ontwikKola, door u werd gedeeld, het gevolg daarvan zoude zijn , dat het vonnis der Regtbank in het hoogste ressort was gewezen en volkomen sracht zou behouden, daar het appel daartegen dan niet-ontvankelijk had j^oeten verklaard worden, terwijl dan de req. het zich zeiven zoude e bijten hebben, dat hij zich niet tegen het vonnis der Regtbank D Xk^h^'0 'D P'aats van 'n appel had voorzien. heb de eer, te concluderen tot verwerping der voorziening, e veroordeeling van den req. in de kosten. De Hooge Raad enz., Gelet op de middelen van cassatie, namens den req. voorgesteld bij memorie , bestaande in : 1". schending en verkeerde toepassing van de artt. 206 en 211 Strafvord., doordien noch in het in appel bevestigde vonnis, noch in het bevestigende arrest de daadzaken zouden zijn opgegeven, die als bewezen zouden zijn aangenomen; noch ook de motieven, waaruit de regter de conclusie heeft getrokken, dat de nu req. aan de ontvreemding zoude schuldig zijn; noch eindelijk de gronden zijn veameld, waarom de geïncrimineerde feiten zouden daarstellen overtreding van en vallen onder art. 401 Strafregt en niet onder art. 16, noch onder art. 18 der wet van den 29 .Junij 1854 (Stbl. n°. 102); 2°. subordinaat: schending en verkeerde toepassing van art. 401 Strafregt en art. 18 der wet van den 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 102), omdat het wegnemen van dennen daarstelt het wegnemen van hout, hetzij gehakt, hetzij ongehakt, waarop laatstgemeld art. 18 en niet art. 401 in den regel toepasselijk is, en in casu niet is aangenomen, dat de diefstal is gepleegd op eene der wijzen, waardoor die weder zoude vallen onder het bereik van art. 401 ; Ten aanzien van het eerste middel: Overwegende, dat de req. heeft teregtgestaan, ter zake dat hij in de t>oide eerste maanden van dit jaar uit een bosch nabij de kuiperij in Oosselt, gemeente Ambt-Doetinchem, nabij een door hem gekocht perceel boomen, een aantal boomen, aan den heer van Schuylenburch van Bommenede toebehoorende, met arglist heeft weggenomen en zich toegeëigend, en dat die inhoud der dagvaarding in het vonnis is uitgedrukt; 0., dat in de vijfde overweging van het bevestigde vonnis is overwogen : «dat alzoo wettig en overtuigend is bewezen het feit, aan bekl. bij zijne dagvaarding ten laste gelegd, zoomede zijne schuld aan het plegen daarvan,» en «dat zulks oplevert het wanbedrijf van eenvoudigen diefstal, voorzien en strafbaar gesteld bij art. 401 Strafregt ; 0., dat die vijfde considerans door het daarin gebezigd woord' «alzoo» terugwijst op de daaraan voorafgaande overwegingen, waarvan de eerste en tweede vermelden, wat uit de beëedigde verklaringen der getuigen is geresulteerd, de derde overweging de opgaven van den bekl. bevat, en in de vierde overweging, na toetsing dier opgaven aan de pertinente verklaringen van getuigen, wordt gezegd, dat de bekl. aldus gehouden moet worden de na den verkoop omgehakte dennen arglistig te hebben weggenomen en zich toegeëigend; O., dat het vonnis mitsdien uitdrukkelijk opgeeft, welke daadzaken als bewezen zijn aangenomen , en de gronden, waarop die uitspraak steunt, alsmede de gronden, waarop de als bewezen aangenomen schuld van den bekl. aan die daadzaken berust; 0., dat de uitspraak omtrent de qualificatie niet afzonderlijk behoefde te worden gemotiveerd; 0., dat evenmin in het vonnis behoefde te worden gemotiveerd, waarom bij hetzelve geene andere qualificatie aan de bewezen verklaarde feiten wordt gegeven, al is het, dat bij de verdediging op eene andere qualificatie was gewezen ; 0., dat mitsdien het eerste middel is ongegrond; Ten aanzien van het tweede middel: O., dat ten deze de rede is van diefstal van dennenboomen, die, volgens het vonnis, na den verkoop van dennenboomen in het bosch van den heer van Schuylenburch , in dat bosch waren omgehakt , bij de verkochte gevoegd en vervoerd, zonder dat die mede verkocht waren; en dat de bekl. , die een perceel boomen op die verkooping had gekocht, die onbevoegdelijk omgehakte dennen arglistig heeft weggenomen en zich toegeëigend; O., dat alzoo de rede is van diefstal van gevelde boomen uit een bosch, al is het niet uitgemaakt, dat de bekl. zelf die heeft geveld of doen vellen; O., dat diefstal van boomen niet kan geacht worden te vallen onder de diefstallen van groen of ander hout, gehakt of niet gehakt, vermeld in art. 18 der wet van den 29 Junij 1854 [Stbl. n". 102) ; O. toch, dat door hout, vermeld in art. 18, niet bedoeld worden boomen , al zijn die geveld, maar hout, dat van boomen is of wordt afgehakt, of op eene andere wijze daarvan is of wordt gescheiden; 0. immers , dat de overige voorwerpen, vermeld in art. 18 , alle behooren tot die soort van zaken, ten opzigte van welke de zoogenaamde velddelicten, sprokkelarijen en strooperijen gepleegd worden, voor welke soort van dieverijen de wet van den 29 Junij 1854 in gemeld artikel eene ligtere straf dan die van art. 401 C. P. Zitting van den 17 October 1871. NlF.t-ontvankelijkheid van het openb. mln. — schorsinq. — Bestaande toestand. — Het hebben eener bepoting in strijd met eene plaatselijke verordening. Kan er sprake zijn van herhaald misdrijf, grond gevende tot herhaalde vervolging ter zake van het voortdurend behouden van een verboden toestand, wanneer deze heeft aangehouden ten gevolge van eene schorsing van het strafgeding i — Neen. Is derhalve het Openb. Min. teregt niet-ontvankelijk verklaard? — Ja. De ambtenaar van het Openb, Min. van het Kantongeregt te Wijchen heeft zich in cassatie voorzien tegen een vonnis van dat Kantongeregt van den 12 Julij 1871, waarbij het Openb. Min. is niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, ingesteld tegen: A. Broekman, weduwe J. Broekman , oud twee-en-zeventig jaren; J. Broekman, landbouwer, oud vijf-en-veertig jaren; J. Broekman, landbouwer, oud drie-en-veertig jaren; H. Broekman, landbouwer, oud veertig jaren; A. Broekman, landbouwer, oud zes-en-dertig jaren, allen geboren en wonende te Malden, gemeente Heumen; R. Broekman, echtgenoot van G. Jansen, landbouwer, oud negenen-twintig jaren, geboren te Malden, wonende te Bergharen ° T. Broekman , landbouwer , oud zes-en-twintig jaren, geboren en wonende te Malden; J. Broekman, huisvrouw van J. Jans , landbouwer, oud negen-en-dertig jaren, geboren te Malden, wonende te Gassel , en H. Broekman, huisvrouw van H. Janssen , landbouwer, oud vijf-endertig jaren, geboren te Malden, wonende te Neerbosch (gemeente Nijmegen), ter zake van op den 13 Julij 1870 in overtreding te zijn bevonden van de verordening der gemeente Heumen op de openbare wegen enz. van den 22 Dec. 1868, afgekondigd 3 Jan. 1869, in verband met art. 471, nU- 5, Strafregt, door de bestaande bepoting van slaghout op den weg n». 12, voorkomende op den legger B der wegen in de gemeente Heumen , langs het erf van eerstgenoemde, met sommige harer voornoemde kinderen bewoond, en welk erf door de gedaagden in deze gezamenlijk in onverdeelden eigendom wordt bezeten, te behouden en te laten staan langer dan eene maand na de afkondiging der voornoemde verordening, zonder voor dien weg eene vrije baan van twee meters open te laten ; de kosten te dragen door den Staat. Nadat te dezer zake door den raadsheer Kist het verslag was uitgebragt en de advokaat van de gerequireerden, de voorziening bij pleidooi had bestreden, heeft de adv.-gen. eömer de volgende conclusie genomen : Edel Hoog Achtbare Heeren , President en Raden ! De voorziening in cassatie, door den heer ambtenaar van het Openb. Min. ingesteld tegen het vonnis van den kantonregter te Wijchen, in deze zaak gewezen, is door den geachten raadsman breedvoerig bestreden. De verschillende vragen, waartoe zij aanleiding geeft, zijn daarbij behandeld, en de jurisprudentie van den Raad , waarop ik reeds wees in eene soortgelijke zaak, zijn ter sprake g'ebragt. Ik bedoel de zaak van den heer van Nispen van Fannerden, behandeld bij het arrest van 8 Maart 1870, Weekbl. n°. 3199, Ned. Regtspr., dl. 94, blz. 201, en dat van 4 Oct. 1870, Weekbl. n°. 3258, Ned. Regtspr., dl. 96, blz. 11. Ik kan daarom kort zijn, want het is geheel onnoodig in herhalingen te treden. Vooraf echter moet ik een paar bedenkingen , door den geachten pleiter in het midden gebragt, beantwoorden. Zijne eerste bedenking betrof de verordening, waardoor de regten van bijzondere personen worden aangetast. Ofschoon nu de geachte pleiter in dit opzigt wel niet vrij was van overdrijving, wil ik de mogelijkheid niet ontkennen, dat bij dergelijke bepalingen de regten van bijzondere personen te veel aan het algemeen belang kunnen worden opgeofferd. Ik heb dit reeds bij vroegere conclusiën toegegeven; maar ik blijf gelooven, dat dit geen punt van onderzoek bij den regter kan uitmaken, die de verordening, door wettige magt in het leven geroepen, moet toepassen, niet beooraeelen. De tweede opmerking betreft de dagvaarding. De breedte van den weg is daarbij verkeerd opgegeven; maar de kantonregter beslist, dat de gerequireerden zich daarop volledig hebben verdedigd; dat het eene eenvoudige schrijffout is , waardoor zij in hunne verdediging niet zijn belemmerd, en er dus geen grond is om de dagvaarding te vernietigen. Ik geloof', dat zulks volkomen juist is. De regter moet bij zijne beslissing ook acht geven op datgene , wat bij het onderzoek der zaak is gebleken; en de raadsman, die de gerequireerden bij het Kantongeregt heeft bijgestaan, heeft zijnerzijds geen incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Wat nu de zaak zelve betreft, zoo zal ik kortelijk de feiten herinneren. In het jaar 1869 is eene verordening afgekondigd voorde gemeente Heumen, waarbij o. a. is verboden het bepoten der wegen binnen een bepaalden afstand, en het behouden, of laten staan van reeds bestaande bepotingen langer dan ééne maand na de afkondiging der verordening. Wegens overtreding van dat gebod zijn deze gerequireerden gedagvaard. De kantonregter verklaarde echter den ambtenaar van het Openb. Min. niet-ontvankelijk in zijne regtsvordering, op grond, dat de gerequireerden reeds wegens het laten staan van deze zelfde bepoting vroeger zijn gedagvaard; dat bij vonnis van 19 Maart 18701 ia regtsvordering is geschorst, op grond, dat het hier betreft het regt van bepoting, en dus een geschilpunt van burgerlijk regt; dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan , en in deze zaak door den burgerlijken regter nog geene beslissing is gegeven. Het is nu alleen de vraag: of het Openb. Min. al dan niet teregt niet-ontvankelijk is verklaard ? Zoo niet, dan moet de zaak worden teruggewezen naar den kantonregter; ik ben het geheel eens met den geachten pleiter, dat door den Hoogen Raad geene beslissing ton principale kan worden gegeven; en de daarvoor aangevoerde gronden neem. ik geheel over, In het algemeen is de regts vraag zeer eenvoudig en, zoo als bij de memorie teregt is aangemerkt, is zij reeds meermalen door den Raad beslist. Het feit betreft een zoogenaamd delictum permanens; de pleiter heeft dit reeds juist betoogd : de Raad vergelijke van üeinse , Strafregt , tweede druk, blz. 403. — Zoodanig misdrijf blijft bestaan, zoolang de strafbare toestand, of de gevolgen, door het niet-naleven van het gebod of verbod veroorzaakt, blijven voort.iuren. De overtreding kan telkens geconstateerd en gestraft worden, en eene vroegere veroordeeling of vrijspraak zoude niet in den weg staan, omdat het eigenlijk niet is hetzelfde feit, hetwelk vervolgd wordt. Dit is, geloof ik, de juiste regtsleer, en ook de jurisprudentie van den Hoogen Raad. Vg. o. a. het in mijne conclusie in zake van Nispen en bij pleidooi reeds aangehaald arrest van 30 April 1867 ( Weekbl. n°. '2912). Zoolang het misdrijf voortduurt, kan er vervolgd worden ? en de exceptie non bis in idem staat aan zoodanige vervolging niet in den weg. De zaak doet zich hier echter in een geheel anderen zamenhang als gewoonlijk voor. De regter heeft de eerste regtsvervolging geschorst. Wij weten niets van dat vonnis van schorsing, noch van deszelfs inhoud , noch of de schorsing met of zonder tijdsbepaling heeft plaats gehad. Wij *.veten alleen door de feitelijke beslissing, waaraan de Raad is gebonden, dat het betrof dezelfde bepoting, en het hebben daarvan langer dan ééne maand na de afkondiging der verordening. Dat vonnis is gegaan m kracht van gewijsde ; en er heert in deze zaak geene beslissing van den burgerlijken regter plaats gehad. Ziedaar, E. H. A. H.! de elementen, waaruit de Hooge Raad moet beslissen, of al dan niet teregt eene niet-ontvankelijk-verklaring is uitgesproken. Ik moet op den voorgrond stellen, dat de beslissing van den kantonregter niet berust op de exceptie non bis in idem, maar daarop, dat aan het vroegere vonnis nog geene uitvoering is gegeven; het Openb. Min. is dus virtualiter niet-ontvankelijk verklaard voor alsnog. Dat vonnis , waarbij de zaak is geschorst, is m. i. verkeerd geweest ; de verdediging der beklaagden kan nimmer betreffen een geschilpunt van burgerlijk regt, omdat de verordening in het algemeen het hebben of houden der bepoting verbiedt. Indien de gerequireerden een regt van bepoting hebben, dan is dat regt bij de verordening geschonden, maar dit neemt niet weg, dat zij zijn en blijven in overtreding van die verordening. Bij dat vonnis is m. i. art. 6 Strafvord. verkeerd toegepast, en daarin moest niet zijn berust. Ik moet echter doen opmerken, dat de Hooge Raad heeft beslist, dat, indien zoodanig regt wordt beweerd, er termen zijn om de regtsvervolging te schorsen. Vg. het arrest van 8 Maart 1870 , hierboven vermeld. In casu nu hebben de gerequireerden zich op zoodanig regt beroepen , en art. 6 Strafvord. is toegepast; en doet zich de vraag op, of dit vonnis eenvoudig kan worden beschouwd als niet bestaande, en of bij een later vonnis eenvoudig kan worden beslist, dat de uoomen zijn bevonden op een anderen dag, en derhalve toen eene overtreding der verordening is geconstateerd. Ik geloof het niet, E. H. A. H.! De vroegere zaak is niet afgedaan; en er is door den bevoegden regter beslist, dat de vraag: of de gerequireerden eene overtreding hebben gepleegd, afhankelijk is van de beslissing over hun regt om de bepoting te houden in denzelfden toestand. Er is dus eene res judicata, welke aan de nieuwe vervolging in den weg staat, en welke, ofschoon m. i. verkeerd , thans aan uwe beslissing niet is onderworpen, en waarvan het geldt: //non inquiritur, jure ne , an injuria, judicatum fuerit, si modo sententia per appellationein suspensa non sit, sed tantum an judicatum; eo quod res judicata pro veritate habetur.* Voet, ad tit. Big* de except. rei judic., lib. 44, tit. II, no. 1. Ik kan derhalve de meening van den heer req., dat art. 207 Strafvord. , in verband met de verordening , zoude zijn geschonden , niet toegeven. Art. 218 van hetzelfde w-etboek is niet toegepast; en dat artikel is evenmin als art. 1, of eenige andere bepaling van voornoemd wetboek , door de niet-ontvankelijk-verklaring geschonden. Ik heb uit dien hoofde de eer te concluderen tot verwerping der voorziening; de kosten, in cassatie gevallen, te dragen door den Staat. De Hooge Raad enz., Gelet op het middel van cassatie, door den req. voorgesteld bij memorie, bestaande in: schending van art. '207 Strafvord., in verband met de bepalingen van art. 2, litt. en s, der verordening, door den Raad der gemeente Heumen den 22 Dec. 1868 vastgesteld , op de openbare wegen, straten, voetpaden enz.; Gehoord den advokaat van de gerequireerden ; Overwegende, dat de req. bij het bestreden vonnis is verklaard niet-ontvankelijk in de door hem tegen deze gedaagden ingestelde strafvervolging, omdat deze reeds vroeger zijn gedagvaard , ter zake dat zij op den 21 Dec. 1869 dezelfde bepoting, langs den zelfden weg, in strijd met dezelfde verordening, zouden behouden hebben; en dat ciaarop, nij vonnis van aen 19 Maart 1870 , de regtsvervolging deswege tegen hen is geschorst; welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan , terwijl ook door geen eindvonnis aan die strafvervolging een einde is gemaakt; 0. , dat de req. beweert, dat door die niet-ontvankelijk-verklaring art. 207 Strafvord. is geschonden, omdat het voor de op den 13 Julij ;870 geconstateerde overtreding niets 'kan afdoen, of de gedaag ien wegens het op den 21 Dec. 18t>9 geconstateerde waren vrijgesproken of veroordeeld, en eene veroordeeling hun geen vrijbrief kon geven om met hun verzuim voort te gaan ; Ö., dat die redenering uitgaat van het denkbeeld, dat het feit, waarvoor de gedaagden thans zijn gedagvaard , is een ander feit dan dat, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot de regtsvervolging, die bij vonnis van den 19 Maart 1870 is geschorst; O. ARRONDISS EM E NTS-RBGT BA NKBN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ROTTERDAM. Burgerlijke kamer. Zitting van den 18 October 1871. Voorzitter, Mr. 3. A. M. Bichon van IJsselmonde. De inlader, cognoscementen aan order aangenomen hebbende, heeft als inlader geene actie meer tegen den kapitein wegens niet-uitlevering van het goed ter bestemmingsplaats. — Deze actie wordt alleen geiegiumeera oij oezit van tiet papier. H. van Straaten, te 's Gravenhage, eischer, procureur Mr. P. G. Bijstra , tegen de "General Steam Navigation Company», te Londen, gedaagde, procureur Mr. W. Siewertsz van Reesema. De Regtbank enz., Gehoord de conclusiën van partijen en de mondelinge toelichting van den advokaat der ged. ; Overwegende , dat de eischer van de gedaagde maatschappij vordert betaling eener som van./' 259.9S, of zooveel minder als de Regtbank zal arbitreren, met de interessen volgens de wet, en zulks tot vergoeding der schade, die de ged. hem zou hebben toegebragt, door van zeven-entwintig levende schapen, die de eischer beweert op den 18 Oct. 1870, aan het kantoor der gedaagde maatschappij, gevestigd in den ligter aan de Boompjes, te Rotterdam , te hebben afgeleverd en die door haar zoude zijn ontvangen, om ze met hare stoomboot „Waterloo» naar Londen te vervoeren, en af te leveren aan den geadresseerde E. Oppenheim, makelaar aldaar,— slechts vijftien schapen aan genoemden geadresseerde af te leveren, .ofschoon er werkelijk zes-en-twintig door haar aan boord genomen en naar Londen vervoerd waren • 0., dat de eischer, in antwoord op eene conclusie, door de ged. vóór alle weren genomen, heeft verklaard, dat hij de insesteldp »nr.' dering niet ontleende uit eenig stuk, met name een cognoscement waarvan hij geen houder was, doch dat dit hem niet belette uit het feit der inscheping en niet-uitlevering tegen de ged. te ageren ; concluderende de eischer om tot het bewijs door getuigen van de door hem gestelde feiten toegelaten te worden; O., dat de gedaagde maatschappij na deze verklaring en conclusie heeft aangevoerd, dat op den 18 Oct. 1870, door den kapitein 11. Stranack, voerende haar stoomschip «de Waterloo», op aangifte van wege den eischer, geteekend en verstrekt is een stel cognoscementen, van gelijken inhoud als het door haar overgelegde exemplaar; dat echter, gezwegen van de omstandigheid, dat er feitelijk geen zes-entwintig schapen zijn ingescheept, en er evenveel schapen zijn uitgeleverd als er gescheept en te Londen aangebragt waren,—in ieder geval zooveel zeker is: 1°. dat den eischer tegen haar ged. en wel tegen haar alleen geenerlei directe actie toekomt; 2°. dat tot alle actie in alle gevallen alleen en uitsluitend geregtigd zou zijn de geconsigneerde E. Oppenheim, als houder van het cognoscement, of wel diens order; en 3°. dat ook dan nog hij, die in zoodanige actie tegen den kapitein (met of zonder mede-oproeping in lite van de voor hem aansprakelijke reederij) mogt optreden, het bewijs zou hebben te leveren, dat de gereclameerde schapen werkelijk aan boord zijn geweest, zoodat de ged. (Gepleit voor de gedaagde Mr. H. C. Vep.nikrs van der Loeff.) ARRONDISSEMENTS-REGTBANR TE AMSTERDAM. Eerste kamer. Zitting van den ti Junij 1871. Voorzitter, Jhr. Mr. B. J. Ploos van Amstel. Regters, Mrs : P. R. Feith , S. J. Hingst. Beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Nederduitsch-Hervormde gemeenten. — Eisch tot rekening en verantwoording. elsch tot vergoeding van kosten , schaden en interessen. KON. besluit van 9 eebr. 1866 (Stbl. n«. 10), houdende bepalingen betreffende het toezigt op het kerkelijk beheer bij de hervormden. In gemeenten, waar geen reglement op het beheer der kerkelijke goederen bestaat en notabelen zijn gekozen met den last om kerkvoogden te verkiezen , is die last niet zoodanig beperkt, dat zij slechts voor eens kerkvoogden kunnen kiezen; maar hebben zij de bevoegdheid bij aftreding in de vacatures te voorzien. Zoo geen reglement dit verbiedt, zijn de betrekkingen van notabel en kerkvoogd vereeniqbaar. Ook al neemt men het tegendeel aan, dan nog lieeft men, door daartegen niet te protesteren, dit goedgekeurd, gelijk men ook, door deel te nemen aan de stemming over een door kerkvoogden ontworpen reglement, hunne qualiteit erkent. De regten en verpligtingen der leden van eene kerkelijke gemeente, wat betreft het beheer van hare kerkelijke goederen, worden naar de bepalingen van den 10 den titel, 3de boek, van het B. W• geregeld. Art. 1695 B. W. moet niet in dien zin worden opgevat, dat ieder lid het regt zou hebben om, op den tijd en wijze als hem het meest gelegen komt, vergaderingen uit te schrijven en besluiten aan zijn medeleden ter stemming voor te dragen. Alleen de bestuurders van een zedelijk ligchaam hebben het regt de leden van het zedelijk ligchaam ter vergadering op te roepen en niet, zoo als in casu beweerd werd, ieder lid. (Zie Weekbl. nos. 3269 , 3270 en 3284, Regtsgel. Bijblad, 1870 , 9de en 10de afl., bl. 664 en 692. De hier gegeven beslissing verschilt van de aldaar medegedeelde vonnissen; maar de feiten zijn ook niet volkomen dezelfde.) Knoppers c. s., zich noemende voorloopige beheerders der kerkelijke goederen van de gemeente Huizen, eischers, procureur Mr. L. wolterbeek Dz., tegen Hebei c. s., kerkvoogden der gemeente Huizen, gedaagden, procureur F. E. !>ammers. De Regtbank enz., Overwegende in facto : dat de eischers hebben gesteld: dat, bij Z. M. besluit da. 9 Eebr. 1866 (Stbl. n°. 10) en 3 Febr. 1869 (Stbl. n". 20), alle besluiten, verordeningen en reglementen, hoe ook genaamd, die betrekking hadden op het beheer der goederen en fondsen van de Herv. gemeente te Huizen, met den 1 Oct. 1869 zijn vervallen, en die gemeente daardoor de bevoegdheid heeft verkregen om in dat beheer naar haar goedvinden te voorzien; dat de tot gemeld tijdstip fungerende kerkvoogden , zonder daarop acht te slaan, eenvoudig tot de ten-uitvoerlegging van het zoogenaamd besluit van het Algemeen Collegie van toezigt van 12 Oct. 1868 zijn overgegaan en de stembevoegde leden hebben opgeroepen om tegen het laatst van Jan. 1869 eene stemming te houden voor de benoeming van tien notabelen, en dat nog wel zonder hen behoorlijk in kennis te stellen met de bedoeling en strekking van het voorgenomen verkiezingswerk; dat de bedoelde stemming heeft plaats gehad, gevolgd door eene herstemming oo 20 Febr. en door eene derde stemming op 27 Maart 1869, en de aldus gekozene notabelen hunne benoeming hebben aangenomen ; dat intusschen verscheidene stembevoegde leden, langzamerhand op de hoogte gekomen van den werkelijken stand van zaken , zich, nog vóórdat deze stemming plaats greep, vervoegd hebben bij den vijfden ged., destijds president-kerkvoogd , om hem te zeggen , dat het zijn pligt was geweest eerst te doen uitmaken, of de gemeente een eigen vrij beheer over hare kerkgoederen wilde gevoerd hebben, dan wel zich aan de regeling van het Algemeen Collegie van toezigt wenschte te onderwerpen; dat de vijfde ged. alstoen de bevoegdheid der gemeente tot het doen van die keuze heeft erkend , maar tevens heeft te kennen gegeven, dat de stemming daarover eerst later zou plaats hebben, waarop niemand tegen de gemelde derde stemming eenig bezwaar heeft gemaakt; dat de kerkvoogden daarop de stembevoegden hebben opgeroepen, om op 5 Junij 1869 te stemmen over de volgende vragen : 1°. Wilt gij, dat de door de gemeente nieuwbenoemde notabelen en de nog te verkiezen kerkvoogden hunne werkzaamheden als zoodanig zullen uitvoeren onder den naam van eigen beheer ? 2". Of verkiest gij hun beheer gesteld onder een algemeen toezigt zoo als dit door het Algemeen Collegie van toeziet bii ziin besluit van i2 Oct. 1868 is voorgesteld? dat met overgroote meerderheid de eerste vraag bevestigend, de tweede ontkennend is beantwoord; dat de nieuwgekozen notabelen daarop vijf kerkvoogden benoemd hebben, en dat het door deze ontworpen reglement op 23 Oct. I869 is afgekeurd; dat daarop de nieuwbenoemde kerkvoogden hunne betrekking hebben neergelegd en de notabelen besloten hebben insgelijks af te treden; dat de predikant toen, op 31 Oct. 1869, heeft bekend gemaakt, dat er in den loop van de week eene nieuwe stemming z°u plaats hebben, maar dat die st.emminir nipt hppft. nlnïits prebad, omi a de notabelen in diezelfde week op hun besluit teruggekomen zijn en de gedaagden, in de plaats van de vorigen, tot kerkvoogden benoem' hebben ; dat de gedaagden deze benoeming hebben aangenomen en het 1 e heer over de goederen en fondsen der gemeente van de met I Ck • 1869 fungerende kerkvoogden hebben overgenomen, welk beheei zy na dien tijd steeds hebben behouden; dat de gedaagden zich daarop tegen den ondubbelzinnig uitgedrukten wil der gemeente heimelijk aa het Algemeen Collegie van toezigt zijn gaan aansluiten ; dat toch , op Zondag 28 Ang. 1870, Je slembevoegden zijn opge_ roepen en in die bijeenkomst de eerste ged., als president van het; zi noemende Collegie van Kerkvoogden der gemeente, het door het Algemeen Collegie van toezigt gemaakt algemeen reglement heeft over0 legd; dat dit reglement is afgestemd; dat de gedaagden niettem voortdurend zich in het feitelijk beheer zijn blijven handhaven geweigerd hebben het aan wien ook over te geven; dat, in dien sta^ van zaken en ten gevolge van de gemelde houding, vier stembevoes, leden hunne stembevoegde medeleden, bij billetten, door hen Pers0° „ lijk aan aller woonhuizen rondgebragt, hebben opgeroepen om Zaturdag 8 Oct. 1870, ten huize van K., te !!., te komen, ten em ■ 1". op nieuw zich te verklaren, of zij blijven verlangen een eig vrij beheer hunner kerkgoedereu en fondsen ? 2°. zoo ja, te benoemen vijf personen , aan wie zij dat beheer wenschten toe te vertrouwen en die dat beheer van de vroegere kerkvoogden of feiteiijk beheer voeren den zouden overnemen ; dat aan die oproeping door -24 6 stembevoegden is gehoor gegeven, die zich allen, zonder uitzondering, voor vrij beheer onder een eio-en reglement hebben verklaard en tot beheerders benoemd de vijf eischeTs ; dat de gedaagden evenwel zijn voortgegaan te handelen , alsof er niets gebeurd ware, en een ander reglement zijn gaan ontwerpen, dat bij stemming, waaraan bijna de geheele gemeente is gaan deelnemen, op 29 Oct. 1870 met 239 tegen 95 stemmen is afgestemd; dat daarentegen het door de eischers ontworpen reglement is aangenomen met 166 tegen 22 stemmen; dat de eischers daarna en wel op 12 Nov. 1870 aan de gedaagden schriftelijk hebben kennis gegeven van hunne benoeming , met verzoek om binnen zes dagen rekening te doen en over te geven het i beheer, dat zij feitelijk over de kerkgoederen en fondsen der gemeente hadden uitgeoefend en bleven uitoefenen ; dat de gedaagden evenwel daaraan niet hebben voldaan; en dat de eischers alzoo in hunne qualiteit geregtigd en door de houding der gedaagden genoodzaakt zijn voor en namens de Herv. gemeente te Huizen den weg van regten tegen de gedaagden in te slaan; op welke gronden de eischers hebben gevraagd: i. acte, dat zij in hunne qualiteit zich reserveren alle regten, actiën en vorderingen, welke zij zouden kunnen en mogen doen gelden tegen de met 1 Oct. 1869 afgetreden kerkvoogden van de Herv. gemeente te Huizen; 2°. verlof tot het bewijs der gestelde feiten ; 3°. veroordeeling van de gedaagden tot rekening en verantwoording; 4°. tot betaling van zoodanige som als bij het sluiten der rekening aan de eischers qq. zal blijken te competeren, en afgifte van alle stukken, acten enz., die tot het beheer, door de gedaagden gevoerd, betrekkelijk zijn; 5". tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, nader op te maken bij staat, en tot betaling in hun privé in solidum van de kosten van dit regtsgeding; dat de eischers overeenkomstig de dagvaarding hebben geconcludeerd ; en dat de gedaagde, antwoordende, op den voorgrond hebben geplaatst , dat zij niet willen geacht worden de qualiteit te erkennen , die de eischers zich toeschrijven; dat die qualiteit onbewezen is , en dat zij zich daaromtrent, in verband met hunne volgende opmerkingen, eerbiedig aan 's regters oordeel refereren ; dat zij voorts hebben opgemerkt, dat, al waren de gestelde feiten bewezen, deze niet tot toewijzing der vordering zouden kunnen leiden; dat zij daaromtrent het volgende hebben in het midden gebragt: 1. dat de op 1 Oct. 1869 fungerende kerkvoogden, na het ontvangen van het besluit van het Algemeen Collegie van toezigt van 12 Oct. 1868 , de gemeente hebben opgeroepen tot eene vergadering op 21 Dec. 1868 en daarin voorlezing hebben gedaan van het ontvangen besluit e» de begeleidende missive, als ook een overzigt hebben gegeven van den veranderden stand van zaken; in welke vergadering toen, na discussie, is goedgevonden door stembevoegde leden een collegie van notabelen te doen verkiezen, die op hunne beurt weder kerkvoogden zouden benoemen , terwijl als stemgeregtigden zouden worden erkend dezelfden, die ook stem hadden gehad bij de vraag, of de gemeente een kiescollegie wenschte ; 2°. dat de door het Collegie van Notabelen eerstbenoemde kerkvoogden huune betrekking niet hebben neêrgelegd, omdat zij meenden , zoo als door de eischers is beweerd, niet op wettige wijze te zijn bencemd, en dat het besluit van notabelen om af te treden nooit heeft bestaan, en alzoo daaraan geen begin van uitvoering kan gegeven zijn; 3. dat de ontevredenen zich nimmer tot Kerkvoogden of Kerkeraad of eenig ander collegie hebben gewend, met het verzoek om de vraag aangaande vrij beheer of aansluiting nogmaals aan de vrije stemming der gemeente te onderwerpen ; 4°. dat, terwijl gedaagden, na overleg met de gemeente , steeds alleen hebben laten stemmen de meerderjarigen, niet bedeelde, niet gecensureerde en niet geïnterdiceerde manslidmaten, als zoodanig gedurende een jaar bij den Kerkeraad bekend, voor de stemming, door de vier in de dagvaarding genoemde leden op 8 Oct. 1870 op eigen gezag uitgeschreven, niet vooraf door de opgeroepenen een maatstaf van stemgeregtigdheid is vastgesteld, aan welke stemming ook is deelgenomen door andere personen, o. a. bedeelden ; 5°. dat dit wel het gevolg kan geweest zijn van het gemis der officiële lijst van lidmaten, maar d$ts die lijst, berustende bij den president van den Kerkeraad, nooit van dezen in eenigen vorm is afgevraagd, maar zoo ter loops door een persoon, die verklaarde, dat bij de gemeente wenschte op te roepen ; dat in de conclusie der eischers i{een enkele grond gevonden wordt, waarom de benoeming der gedaag- ( den onwettig zou zijn; dat in casu van schadevergoeding geen sprake kan zijn; dat er geene termen bestaan voor toepassing van lijfsdwang of der regelen van solidariteit en voorloopige ten-uitvoer-legging; op welke gronden de gedaagden acte hebben gevraagd, dat zij zich refereren aan 's regters oordeel, zoowel wat de door de eischers aangenomen qualiteit, als wat de ontvankelijkheid en bewijsbaarheid deletie betreft; en voorts hebben geconcludeerd: dat hun gedaagden bij toewijzing van de vordering moge worden vergund de kosten van dit geding te brengen als kosten van rekening en verantwoording, en, in het tegenovergesteld geval, dat de eischers in privé' zulien worden veroordeeld in de kosten; ( dat de eischers, replicerende, hebben gezegd, dat hun van eene vergadering op Dec. 1868 niets bekend is; dat in elk geval de gebeente bevoegd was om op een genomen besluit terug te komen, en , -jan ook op 5 Junij 1869 een ander besluit heeft genomen, waardoor ( alle vorige daarmede strijdige besluiten zijn vervallen, zoodat het geheel j overbodig is te onderzoeken, of de vergadering, waarop de gedaagden 'ich beroepen , al of niet gehouden is; ^ dat door het besluit oer stembevoegden van 5 Junij 1869 het vroeger ( gegeven mandaat is gewijzigd of ingetrokken ; dat, indien in dit gewijzigd mandaat de opdragt mogt opgesloten liggen om een reglement , op het beheer der kerkelijke goederen van de Hervormde gemeente te Huizen te ontwerpen en voor te leggen, zoodanige opdragt, na de verwerping van dat ontwerp op 23 Oct. 1869 en het daarop gevolgd ] aftreden van kerkvoogden, in elk geval is vervallen; dat zij blijven volhouden, dar de notabelen, nadat de benoemde kerkvoogden hunne j betrekking hadden neêrgelegd , ook hebben besloten af te treden ; dat van de tien notabelen slechts zeven waren overgebleven; dat j drie hunner, na de benoeming tot kerkvoogden te hebben aangenomen, , °Pgehouden hebben notabelen te zijn ; dat die drie personen echter, ^a hunne betrekking van kerkvoogden te hebben neêrgelegd, zich zonder eenige benoeming of aanstelling weder als notabelen zijn gaan gedragen en met dc zeven anderen, niettegenstaande het genomen en [ afgekondigd besluit van notabelen om af te treden, de gedaagden tot c kerkvoogden hebben benoemd; dat deze benoeming dus blijkbaar op r eene zeer onregelmatige wijze heeft plaats gehad en zeker niet voor r ^r»e benoeming van de gedaagden kan doorgaan ; r dat deze benoeming dan ook nimmer door de stembevoegden is a bevestigd; dat, zoolang er geen statuut of reglement bestaat, de be- fc 'oegdheid om de gemeenteleden ter vergadering op te roepen en hun J; oórstellen te doen, zeker aan niemand bij uitsluiting was opgedragen, J "aar gelijkelijk aan alle stembevoegde leden toekwam ; dat derhalve j h vergaderingen van 8 Oct. 1870 en 3 Nov. 18 70 volkomen wettig ? z _ jaren ; dat de gedaagden derhalve, zonder wettige benoeming het be- j fc N uur aanvaard hebbende, dus slechts beschouwd kunnen worden als j o r negotiorum gestores; dat de gedaagden, ook bij die beschouwing, na de besluiten der twee gemelde vergaderingen, niet meer bevoegd zouden zijn om het beheer over de goederen der gemeente Huizen te voeren; , dat, wat den maatstaf betreft van de oproeping tot de vergaderingen , i de lijst is opgemaakt naar de gegevens, die men kon magtig worden, ; na te vergeefs te hebben getracht inzage te verkrijgen van de lijst der lidmaten, onder den Kerkeraad berustende; dat de gedaagden wel ; beweren , doch in gebreke blijven te bewijzen, dat aan de stemming w Oct. 1870 door onbevoegden, o. a. bedeelden, zou zijn deelgenomen; dat de eischers voorts hebben beweerd, dat er geene termen bestaan om de kosten van dit geding als kosten van rekening te laten gelden ; dat de gedaagden als nalatige rekenpligtigen moeten beschouwd worden; dat hunne handelwijze geen gemoedelijken twijfel, maar onwil aantoont, en de gedaagden dus niet door eene pretense referte van de betaling der kosten kan vrijwaren; persisterende mitsdien, onder aanbod om alle door hen geposeerde feiten nader, zooveel noodig, door alle wettige bewijsmiddelen te staven, bij den door hen gedanen eisch en genomen conclusie; dat de gedaagden in eene conclusie van dupliek in het breede hebben aangetoond, dat in de vergadering van 21 Dec. 1868 volstrekt niet besloten is tot het uitvoeren van het besluit van 12 Oct. 1668 van het Algemeen Collegie van toezigt; dat omtrent die cansluiting niets beslist werd en integendeel goedgevonden de beantwoording van die vraag tot later uit te stellen, als men door de handelingen van het Algemeen Collegie van toezigt beter in staat zou zijn de ware bedoelingen daarvan te leeren kennen ; dat het nu wel mogelijk is, dat aan de eischers van zoodanige vergadering niets bekend is, maar dat de gedaagden bereid zijn door alle middelen regtens te bewijzen, dat die vergadering werkelijk heeft p aats gehad (l) ; dat de kerkvoogden dan ook, wel verre van te weigeren aan het verzoek van eenige leden te voldoen om de gemeente op te roepen tot stemming over de vraag, of men zich al Ja° nlet aan het Collegie van toezigt zou aansluiten , — die stemming e en laten houden (2); dat door deze berusting, welke zoowel stilzwijgend als uitdrukkelijk heeft plaats gehad, al het in deze verrigte door de gemeente is goedgekeurd , en men daardoor, al had de verga enng van 21 Dec. 1868 niet plaats gehad, in een normalen toestand zou verkeeren; dat het eerste protest een jaar na de benoeming der gedaagden heeft plaats gehad, en dat dit protest gerigt was niet tegen de benoeming, maar alleen tegen de stemming over het algemeen reglement op het beheer der Herv. gemeenten in Nederland en het toezigt daarop; dat bestuurders voorzeker het regt hebben de leden voor te stellen op een eenmaal genomen besluit, dat zij in strijd achten met het algemeen belang, terug te komen; dat het onbegrijpelijk is, hoe de gedaagden, door het voorstellen van dat reglement 5 zich heimelijk zouden hebben aangesloten aan het Algemeen Collegie van toezigt; dat integendeel èn de vroegere kerkvoogden èn de tegenwoordige gedaagden zich steeds onthouden hebben om aan het besluit van 12 Oct. 1868 van het Algemeen Collegie van toezigt uitvoering te geven ; (lat men niet is overgegaan tot afzending van een afgevaardigde naar de provinciale kiesvergadering , iugevolge art. 15 van dat besluit; dat op 5 Junij 1868 dus geen ander besluit is genomen, waardoor het vorige verviel; dat op dien dag de gekozen notabelen en de te benoemen kerkvoogden het dubbel mandaat ontvingen van organisatie en administratie, en de verdere verdeeling en regeling dezer werkzaamheden geheel aan hen was overgelaten; dat de gedane opdragt door de verwerping van het voorgestelde reglement niet was vervallen, daar volhard wordt bij de ontkentenis , dat notabelen besloten zouden hebben af te treden; dat die verwerping intusschen eenige verwarring had doen ontstaan en aanleiding heeft gegeven tot het aflezen van den kansel, dat eene nieuwe stemming zou plaats hebben, maar dat dit niet is geschied krachtens het besluit van eenig daarbij betrokken collegie; dat dan ook notabelen eerst van den predikstoel vernomen hebben, dat zij zouden bedankt hebben, waari tegen onmiddellijk na de godsdienstoefening bij den predikant geprotesteerd is; dat, na het bedanken der kerkvoogden, ten gevolge van de afkeuring van het door hen gemaakte reglement, 'niéuwe kerkvoogden benoemd zijn; dat eerst bij repliek tegen die benoeming bezwaren zijn gemaakt; < dat het niet verboden was, dat kerkvoogden, na die betrekking te hebben neêigelegd, zich weder als notabelen gedroegen; dat de gedaag en om die redenen hebben volgehouden, dat hunne benoeming wettig is geweest en dat bij de oproepingen, van de eischers uitgegaan, verschillende onregelmatigheden hebben plaats gehad; dat de gedaagden, herhalende, dat het hun persoonlijk geheel onverschillig is, wie als beheerders zullen optreden , en acte vragende van hun aanbod 1 om het door hen geposeerde feit, betreffende de vergadering van 21 Dec. (2) De gedaagden wezen er ook op, dat alleen eene weigering van kerkvoogden misschien regt zoude geven aan ouderen dan zij om tot zoodanige oproeping over te gaan; dat kerkvoogden die stemming hebben laten houden, tegen welke stemming, als ook tegen de daarbij gestelde vragen, niemand heeft geprotesteerd. De Inzender. ie dat evenzeer voor erkend moet worden gehouden, dat de meergen melde notabelen daarop de gedaagden tot kerkvoogden hebben be; noemd; dat deze die benoeming aangenomen , het beheer over de , goederen en fondsen der gemeente van de met 1 Oct. 1869 fungeï. rende kerkvoogden overgenomen en na dien tijd dat beheer steeds r behouden hebben ; ii dat in de laatste plaats ook daarover geen verschil bestaat, dat, na g de vergadering van 28 Aug. 1870 , waarin de gedaagden het regle; ment voor het beheer der kerkelijke goederen en fondsen bij de Herv. n gemeenten in Nederland ter tafel hebben gebragt, en de verwerping ; van dat reglement, vier stembevoegde leden eene oproeping hebben I gedaan om op 8 Oct. 1870 ten huize van K. te Huizen te verschij1 nen , ten einde : 3 1°. op nieuw zich te verklaren , of men bleef verlangen een eigen • beheer der kerkgoederen en fondsen; en r 2". zoo ja, te benoemen vijf personen, aan wie men dat beheer t wenschte toe te vertrouwen, en die dat beheer van de vroegere kerkvoogden of feitelijk beheervoerenden zouden overnemen ? dat in die bijeenkomst de groote meerderheid zich voor vrij beheer - heeft verklaard en tot beheerders de eischers benoemd zijn ; dat, nu deze feiten vaststaan, te onderzoeken valt, in verband tot de gronden , door de eischers tot staving van hunne qualiteit en de regtmatigheid hunner vordering aangevoerd; 1°. of de benoeming der gedaagden tot kerkvoogden wettig of onwettig is geweest ? 2t>. of de benoeming der eischers tot dezelfde betrekking, waarmede, indien de eerste vraag toestemmend wordt beantwoord , het ontslag der gedaagden van zelf verbonden is, wettig of onwettig is geweest? O. ad Ium., dat de eischers de wettigheid van dé benoeming der gedaagden tot kerkvoogden hebben bestreden op drie gronden : dat in de eerste plaats is gezegd, dat, toen het reglement, door de voorgangers der gedaagden ontworpen, afgekeurd was, en zij uit dien hoofde afgetreden waren, ook de notabelen bedankt hebben, en dat deze, door hnn openlijk aaugekondigd besluit om af te treden, hun mandaat hebben neêrgelegd en dat niet weder eigendunkelijk konden opvatten ; dat echter dat feit, door de gedaagden ten stelligste ontkend, niet bewezen is en integendeel door den loop der gebeurtenissen wordt gelogenstraft; dat de tweede grond, aarop de wettigheid van de benoeming der gedaagden is tegengesproken , daarin bestaat, dat het oorspronkelijk mandaat der notabelen zich niet verder uitstrekte dan om voor eens kerkvoogden te kiezen , maar niet om als een definitief en blijvend collegie in de vacatures van kerkvoogden te blijven voorzien; dat ook dit feit niet is bewezen; dat het buitendien niet aangaat, juist omdat er geen reglement op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen was vastgesteld, het mandaat der notabelen in dien zin te beperken; dat niet is beweerd , dat notabelen na de benoeming van de voorgangers der gedaagden van den hun opgedragen last tot verkiezing van kerkvoogden ontheven waren, en dat derhalve, zoolang dit het geval niet was, volgens de bepaling "van art. 1857 B. W., op notabelen de verpligting rustte hunnen last te volvoeren, en zij in de plaats van de kerkvoogden, die bedankt hadden, anderen behoorden te benoemen ; dat ook de laatste grond, tegen de wettigheid van de benoeming der gedaagden aangevoerd, onjuist is; dat toch de eischers het aftreden van drie notabelen afleiden uit hunne aanneming van de betrekking van kerkvoogden, welke betrekkingen, volgens het gevoelen der eischers , onvereenigbaar zijn ; dat evenwel die onvereenigbaarheid in de gemeente Huizen, althans destijds, wettelijk niet bestond, daar niet blijkt, dat de gemeenteleden daartoe besloten hadden en het besluit van het Algemeen Collegie van toezigt van 12 Oct. lt>68 geene verbindende kracht had, zoodat het niet aangaat zich op een kerkregt te beroepen op een oogenblik, dat, wegens het afschaffen van de bestaande bepalingen, juist over de beginselen van eene nieuwe organisatie moest worden beslist; dat integendeel door geen enkel lid der gemeente daartegen is geprotesteerd , de vereenigbaarheid moet worden aangenomen, totdat nadere bepalingen daaromtrent zouden worden gemaakt; dat evenwel, gesteld, dat de bovenstaande bezwaren gegrond en de feiten, waarop zij steunen, bewezen waren, dan nog de benoeming van de gedaagden tot kerkvoogden niet als onwettig kan worden aangemerkt: 1°. omdat niet blijkt, dat daartegen toen of later is geprotesteerd; 2°. omdat de stembevoegden, op 28 Aug. 1870 deelnemende aan de behandeling van de voordragt, door den eersten ged., zoo als de eischers erkennen , als president-kerkvoogd voorgelegd, volgens art. 1693 B. W. verondersteld moet worden de qualiteit van de gedaagden erkend en daarin berust te hebben , hetgeen te meer klemt, wanneer men in aanmerking neemt, dat de verwerping van die voordragt, zoo als door de eischers is gezegd, hoofdzakelijk strekken moest om aan de gedaagden een bewijs van afkeuring hunner handelingen te geven, welke kastijding zin noch beteekenis zou hebben, zoo niet de vergadering de gedaagden in hunne qualiteit had willen treffen ; 0. ad II"m. dat uit de vorenstaande overwegingen volgt: dat de Hervormde gemeente te Huizen, wat betreft het beheer van hare kerkelijke goederen, nadat besloten was dit te voeren onder den naam van eigen beheer, en nadat notabelen en kerkvoogden benoemd waren, een zedelijk ligchaam vormde, dat behoorlijk onder een zelfstandig bestuur georganiseerd was , doch waaraan voor alsnog eigene instellingen, overeenkomsten en reglementen ontbraken ; dat de regten en verpligtingen der leden derhalve, volgens art. 1697 3. W., geregeld worden naar de bepalingen van den tienden titel van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek; dat in dien titel wel voorkomt de bepaling, dat de bestuurder verpligt zijn om aan de gezamenlijke leden rekening en verantwoor ding af te leggen , en zelfs dat ieder "lid bevoegd is hen daartoe i:regten op te roepen, maar niet dat ieder lid het regt zou hebben om op den tijd en wijze ais hem het meest gelegen komt, vergaderinger uit te schrijven en besluiten aan zijne medeleden ter stemming voo: te dragen; dat integendeel de pligt om zoodanige vergaderingen voor te bereiden en te leiden , behoort tot die werkzaamheden, van wier persoonlijke uitvoering de leden door het feit zelf, dat zij een Bestuur gekozen hebben , geacht moeten worden afstand te hebben gedaan, om ze in het belang der goede orde en geregelde afdoening van zaken aan dat Bestuur toe te vertrouwen; dat derhalve de oproeping, door vier stemgeregtigde leden, zonder medewerking of voorkennis van het bestaande Bestuur gedaan, om op zekeren dag ten huize van zekeren K. te komen , onwettig was in dien zin, dat de overige leden niet verpligt waren daaraan gevolg te geven ; dat de besluiten , daar genomen , voor hen, die daartoe niet hebben medegewerkt, niet verbindend kunnen geacht worden, en dat de opgekomen leden niet bevoegd waren om in naam van het geheele zedelijke ligchaam te handelen en nieuwe kerkvoogden in de plaats der bestaanden te kiezen; dat hiertegen door de eischers is aangevoerd, dat er toch gevallen denkbaar zijn, waarin eene vergadering door individuele leden op wettige wijze moet kunnen zamengeroepen worden, b. v.
24,921
MMCMC03:002059001:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 21, 1872, 01-01-1872 [Index]
null
Dutch
Spoken
1,474
3,346
MACOMIEK WEEKBLAD JAARGANG 1872. AMSTERDAM, C.L. BRINKMAN. 1872. REGISTER VAN HET MACOMIEK WEEKBLAD 1872. (De cijfers duiden de nummers van het Weekblad aan.) Bouwstukken. Aan de redactie van het Maand Weekblad, door Br. Boudewijnse. 13. Aan Br. Boudewijnse, door Br. H. C. Leeuw, 14. 28/29 Februari. 14 Aan de redactie van het Maand Weekblad, door Br. N. J. Mouthaan. 25. Banier en Titel. 11. Bede om hulp, door Br. H. Zeeman. 41. 48. Begrafschrift van Karel XV, Koning van Zweden. 45. Bemoediging. 17. Beschouwingen over het woord Loge, gedeeltelijk naar een Fransch manuscript der vorige eeuw, door den Br.-L. J. L. Ternanten. 32. Beschouwingen over de werkaamheid van den Vrijmetselaarsbond. 33. Binnen en buiten de CD- 20. Bouwstuk bij een receptie in de A. Silentium in het O. van Delft; opgeleverd door den Br. den Red. P. H. H aak, den 27sten Februari 1872, g. 8. 14. Brief aan Br. van Dorp. 23. Broederliefde. 6. 7. Br. Wolfgang Amadeus Mozart. 4. Bijdrage in den eersten graad door Br. A. F. Siffle, 23. Correspondentie taschen Br. F. van Ketwich en den Heer J. Esser. 25. De Aprilfeesten, door Br. van Oosterzee 16. De geheime Vrijmijn of het geheim der Vrijmijn? 32. De Jezuïeten-orde. 37. 38. 39. „De laatste" arbeid aan de G. K. in 't prof. jaar 1871, door Br. H Zeeman. 1. De | , door Br. H. Zeeman. 11. De Jla?. Bibliothecaris, door Br. D. Buddingh. 47. De Maand, reizen, door Br. H Zeeman. 17. De Merk-Metselarij. (Mark-Masonry.) 9. De naam van Vrijmetselaar. 7. De Spaarzaamheid. 4. De Symbolen van den eersten graad, door Br. H. Zeeman. 2. 5. De tegenwoordige pogingen tot hervorming op ma?, gebied. 8. 9. De toekomst van onzen Bond. (uit het Hoogduitsch.) 41. De Vrijmijn in den Elzas en Lotharingen. 17. De Vrijmijn; uit het Hoogduitsch van Dr. J. C. Bluntschli. 24. 25. 26. De Zwarte Vrijmijn. 9. Drie Kolommen, door Br. H. Zeeman. 11. Een blik op den staat van 't Algemeen Nederlandsch Vrijmetselaars-Weduw-en Wezen-fonds. 3. Eenige feiten die wel pleiten voor samenkomsten met de ZZ. in onze werkplaats. 15. Een Jezuïeten-streek. 8. Een oneerlijk oordeel. 32. Een paar feiten die niet pleiten voor de samenkomsten met de ZZ. in onze werkplaats. 11. Een school-examen in Oldenburg. 10. Een stem uit het verleden, van Br. Mr. J. Kinker. 42. 43. Een veilige rede. 19. Eene vraag. 45. Een vragende, door S. 42. Een woord over de Vrijmijn, door Henri Martin. 17. Iets ter bladvulling door Sagliero. 31. Ingezonden. 15. 49. Is de Vrijheid noodig? en waartoe wordt ze door de omstandigheden van den tegenwoordigen tijd gevoerd? door Br. F. van Ketwich. 30. 31. Is het kapitaal de vriend of de vijand van den arbeid? 12. Jezuïeten-moraal. Johannes, Ligt het op onzen weg? Losse Gedachten. Louisa stichting. 34. 45. 19. 43. 4. 20. 45. 47. Ma? Bibliotheken en Leeskringen daaraan verbonden; door Br. D. Buddingh. 24. 26. Maçonnieke Conventen, door Br. VI. Bolessen. 10. Ma?. Levensregelen. 18. Ma?. Richting, door Br. S. 16. Necrologie, Eugène Hendrik de Fazqz, door Br. D. Buddingh. 23. Necrologie. 36. N. B. door Br. v. O. 18. Onze Zending; Bouwstuk gehouden bij de eerste receptie in het prof. jaar 1872, door H. Zeeman. 6 Oorsprong en strekking van de Opera „Die Zauberflöte" van Mozart, uit de Freimaurer-Zeitung van 1865, No. 6, 7 en 8, vertaald door Br. S. E. G. Holtzapffel te Dordrecht. 49. 50. Open brief aan het bestuur van het algemeen Nederlandsch-Vrouwen- en Weezen-fonds, door Br. van Dorp. 15. Open brief van Br. van Dorp. 18. Open brief van Jb. van Gilsen. 34. Open brief van Br. L. Ed. Lenting. 43. O tempora! O mores! door Sagliero. 36. Oudejaars avond. I. Over de uitdrukking „Koninklijke Kunst." 9. Overtuiging. 27. Praktijk, door Smit. 46. Schaduwbeelden, uit de Geschiedenis der Oostenrijksche Vrijheid in de laatste helft der vorige eeuw, door Br. Loysen Dillié. 19. 20. 21. Sinterklaas. 50. Stilzwijgendheid. 35. Struikelblokken. 34. Strijd tegen het Jezuïtisme en de Ultramontanen, door Br. Bh. 30. Swedenborg. 3. 4. Tafereel der Vrijheid; door den zeer verlichten Geest. Prof. Nat. Gr.-Mr. den Br. wijlen Mr. J. A. de Mist. 47. Teleurstelling. 4. 't Ma?, leven in Nederland. 50 Toespraak in het beukenwoud bij gelegenheid van het Meifeest te Kösen, op den 2den Juni 1872, van Br. Fischer uit Gera. 27. Uitbreiding. 22. Uit de Vereeniging van Duitsche Vrijheid; verslag van den Br. Dr. Willem Smitt te Leipzig. 35. 36. 37. Voorlezing door Br. VI. Bolessen, 18. Voorschriften uit de 18e eeuw. 9. Voorwaarts! door Br. J. J. H. Smeeck. 40. Vraag en Antwoord. 8. 9. Vrijheid. 38. Vrijheid en Godsdienst. 12. 13. Vrijheid.-regelen voor alle kinderen van het W. L.; humaniora naar 't Fransch, van den Br. J. L. Terneden. 46. 47. 48. Poëzie. Aan den Z. A. Br. H. Zeeman bij zijn ondertrouw met Mevrouw W. C. Fock, door Br. D. V. S. Aan Zijne Majesteit den Koning van Spanje, door wijlen Br. Jan Schouten. De eer der Vrijheid gehandhaafd, door wijlen Br. Jan Schouten. Hoe hebben wij onze Maatschappelijke plichten in het jaar 1871 vervuld? door Br. L. Baart. Leson Maatschappelijk d'un père à ses enfants, door Br. H. Zeeman. Verbroederingslied, (een Marseillaise des vredes.) door Br. L. Baart. Journalistiek. Amsterdam. 3. 4. 11. 12. 15. 16. 17. 27. Assen. 11. België. 22. Bordeaux. 8. Delft. 9. Deventer. 8. Dordrecht. 11. 14. 18. Emmerik. 8. Gouda. 11. 's-Gravenhage. 1. 8. 11. Groningen. 11. Hannover. 8. Kaapstad. 17. Leipzig. 15. Maastricht. 11. München. 8. 15. Noord-Amerika. 8. Ohio. 15. Rotterdam. 17. Schotland. 8. Sluis. 26. Stokholm. 8. Temesvar. 8. Tiel. 27. Zwitserland. 8. Buitenland. Aden. 53. Alexandrie. 34. Algiers. 50. Amerika. 34. 37. 39. Amiens. 49. Antwerpen. 50. Baja. 31. Bayreuth. 48. Beiersche-Paltz. 38. Berlijn. 30. 37. 40. 46. 48. 49. Bern. 45. Beziers. 20. Bohemen. 26. Bordeaux. 49. Bremen. 44. 49. Britsch-Columbije. 29. Brooklyn. 21. Brunswijk. 52. Brussel. 45. Bückeburg. 53. Caen. 38. Cambridge. 53. Carlsruhe. 21. Chemnitz. 28. Chicago. 21. Clermont-Ferrand. 26. Constantinopel. 39. 48. Constanz. 49. Custrin. 49. Darmstadt. 28. 48. Deggendorf. 37. Dortmund. 48. Dresden. 30. 53. Duitsland. 26. 53. Ebersbach. 14. Edinburgh. 40. 48. Elzas-Lorraine. 37. 48. Engeland. 29. 38. 41. 50. Erlangen. 53. Essen. 38. Etienne (St.-) 49. Frankfurt a/M. 44. Frankrijk. 34. 38. 39. 40. 47. 48. 50. 53. Freiburg i/B. 39. 44. Galveston. 21. Genève. 45. Guinea. 47. 53. Gera. 48. 53. Glasgow. 37. Gray. 20. Griekenland. 38. Grütz. 45. Gunbinnen. 48. Gyon. 20. Haderleben. 48. Hagen. 40. Hamburg. 47. 48. Hameinen. 37. Hameinen a/W. 30. Hanau. 28. Hannover. 00 O 52. 53. Hartmannsdorp. 48. Ilavre. 47. Heidelberg. 40. Hirschberg i/S. 43. Hof. 31. 53. Holzminden. 41. Hongarije. 40. 44. 48. Idaho. 29. Ierland. 44. Italië. 21. 30. 34. 53. Japan. 35. Jassy. 37. Johanngeorgestadt. 43. Klein-Azië. 21. Kopenhagen. 49. Kösen. 27. 28. Leipzig. 24. 28. 29. 34. 42. 44. 47. 48. 49. 52. Livorno. 21. Londen. 48. Malmesbury. 40. Mariënburg. 44. 49. Marmande. 38. Marseille. 38. 39. Massachusetts 48. Mecklenburg. 48. Meerane i/S. 48. Meiningen. 41. Melum. 40. Milaan. 48. Minnesota. 53. München. 44. Nattelsdorf. 49. Neustadt-Eberswalde. 28. New-Orleans. 29. New-York. 21. Nice. 49. Noord-Amerika. 38. Oldenburg. 38. Omskirch. 50. Oostenrijk. 26. 50. Oravicza. 21. Osnabrück. 45. Pacy-sur-Eure. 38. Parijs 56, 39, 49 50, 51, 52. Pesth. 38. 44. 48. Pontarlier. 50. Posen. 37. Potsdam. 46. Praag. 28. 44. Roanne. 50. Roche-Sur-Yon. (La) 20. Rome. 21. 53. Rostock. 41. Saalfeld. 47. Saksen. 48. Scarborough. 48. Schleiz. 46. Schneeberg. 52. Sissek. 48. Spanje. 50. Stad aan 't Zoutmeer. 53. Stockholm. 40. 46. Straatsburg. 44. 50. 53. Truro. 40. Uelzen. 40. 53. Vichy. 39. Vincennes. 38. Weenen. 29. 45. 47. 52. Weida. 43. Weimar. 53. Wellington. 38. Wiener-Neustadt. 29. Worms. 48. 53. Würzburg. 42. Zerbst. 21. Binnenland. Amsterdam. 30. 32. 33. 35. 38. 41. 42. 44. 46. 48. 51. 52. Breda. 29. Dordrecht. 21. 24. 26. 28. 35. 39. 46. 47. 48. 49. 's-Gravenhage. 21. 43. 47. 52. Hengelo. 24. Leiden. 45. Maastricht. 43. 52. Middelburg. 43. 50. 53. Purmerende. 35. Rotterdam. 35. 39. Sluis. 42. Tiel. 21. 26. 29. 44. 51. Utrecht. 50. Zierikzee. 41. Zwolle. 35. 37. Varia. 10. 14. 16. 18. 27. O OO G* 53. Boekaankondiging. 8. 27. 52. 53. Naamlijsten. Amsterdam. 35. 39. Breda. 21. Dordrecht. 18. Goes. 44. 's-Hertogenbosch. 1. Kampen. 29. Maastricht. 18. 24. Malmesbury. 42. Padang. 8. Rembang. 42. Semarang. 50. Sluis. 49. Vlissingen. 8. Zierikzee. 28. 44. Zutphen. 3. Zwolle. 36. Statistiek. Amsterdam 18. Breda 21. Middelburg 20. Vlissingen 20. Correspondentie. 23. 27. 29. 46. 47. 52. Verbeteringen. 28. 34. 36. 47. 52. Verantwoordingen. 12. 13. 15. 16. 48. 49. 51. Waarschuwingen. 21. 41. Advertentieën. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 10. 11. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 35. 36. 37. 39. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 49. 51. 52. 53.
14,637
MMSFUBA02:000013383_50
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
De Bijbel, dat is de geheele Heilige Schrift, bevattende alle de boeken van het Oude en Nieuwe Verbond
null
Dutch
Spoken
8,294
15,527
15. En hij bad voor het aangezicht des Heeren, zeggende; Heer, Israëls God! Gij, die boven de Cherubs troont! Gij zijt alleen God over alle koninkrijken der aarde! Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt! 16. Heer! neig uw oor en hoor! doe uwe oogen open en zie! en hoor de woorden van Sanherib, die dezen gezonden heeft, om den levenden God te honen! 17. Ja waarlijk, Heer! de koningen van Assyrië hebben die volkeren en hun land verwoest, 18. En hebben hunne goden in liet vuur Hiskfa's gebed. Antwoord door Jesaja. Antwoord aangaande Assyrië. Kap. 19 en 20. geworpen; want het waren geen goden, maar het was werk van menschenhanden, hout en steen: daarom hebben zij ze vernietigd. 19. En nu, Heer, onze God! help ons toch uit zijne hand, opdat alle koninkrijken der aarde erkennen, dat, Gij, Heer, alleen God zijt! 20. Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, en liet aan hem zeo-gen; zóo oo spreekt de Heer, de God van Israël: wat gij tot Mij gebeden hebt vanwege Sanherib, den koning van Assyrië, dat heb lk gehoord. 21. Dit is het, wat de Heer tes;en hem O gesproken heeft: de jonkvrouw, de dochter Sion, veracht u en bespot u; de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. 22. Wien hebt gij gelasterd en gesmaad ? en tegen wien hebt gij uw stem verheven? Gij hebt uwe oogen verheven tegen den Heilige in Israël! 23. Gij hebt den Heer door uwe boden gehoond en gezegd: met de menigte mijner wagenen beklim ik de hoogten der bergen, het uiterste van den Libanon; ik houw zijne hooge cederen en uitgelezen dennen om, en kom aan het uiterste nachtverblijf, aan het woud van zijn tuin. 24. Ik graaf [bronnen] en drink vreemd water; en met mijne voetzolen droog ik al de stroomen van Egypte uit! 25. Hebt gij het niet gehoord, dat lk 't, lang te voren [zóo] gedaan en van het begin af 't bepaald heb? maar nu heb lk 't. doen komen, dat vaste steden zouden vallen tot een woesten steenhoop; 26. En hunne inwoners waren machteloos en vreesden, en werden tot schande; zij waren [afo] gras des velds, en als het (i) Ps. 12!», 6.1 groene kruid, als gras der daken en brandig koren, eer het opgeschoten is. 27. Maar lk weet uw zitten, uw uiten ingaan, en uw woede tegen Mij. 28. Dewijl gij dan tegen Mij woedt, en uw hoogmoed mij ter oore gekomen is, zal lk mijn ring in uw neus en mijn gebit in uw mond leggen; en zal u terugvoeren op den weg, langs welken gij gekomen zijt. (») ,ies 37, 30. 29. En -dit. zal u [Hiskia] tot een teeken zijn: eet in dit jaar van wat uitgevallen, in het tweede jaar wat van zelf gewassen is; zaait en maait in het derde jaar, en plant wijnbergen, en eet hunne vruchten! 30. En wat van het huis Juda gered en overgebleven is, zal weder nederwaarts wortelen schieten, en opwaarts vruchten dragen. 31. Want van Jeruzalem zullen uitgaan de overgeblevenen en de geredden van den berg Sion; de ijver van den Heer Zebaoth zal dit doen. 32. Daarom spreekt de Heer aangaande den koning van Assyrië aldus: hij zal in deze stad niet komen, en geen pijl daarin schieten; en geen schild zal daarvoor komen; en hij zal er geen wal tegen opwerpen. 33. Maar hij zal terugkeeren op den weg, langs welken hij gekomen is; en zal in deze stad niet komen: de Heer zegt 't,! 34. En Ik zal deze stad beschermen, dat Ik haar helpe, om Mijnentwil, en om mijns kneehts Davids wil. IV- T^n in dien zelfden nacht ging de 35. J-iEngel des IIeeren uit, en 1 sloeg O1 Jes 37, 36. in het leger van Assyrië honderd en vijf sir* 48,24. en tachtig duizend mail; en toen men des morgens vroeg opstond, zie, toen lag het overal vol doode lichamen. 36. Toen brak Sanherib, de koning van Assyrië, op, en trok weg, en keerde terug, en bleef te Ninevé. 37. En toen hij aanbad in het huis van Nisroch, zijn God, sloegen [zijne zonen] Adrammélech en Sarézer hem met het zwaard, en zij ontvloden in het land Ararat; en zijn zoon Esar-haddon werd koning in zijne plaats. Het twintigste Kapittel heeft vier deelen : I. Hiskia wordt krank en met den dood bedreigd. II. Op zijn gebed wordt hein herstelling en nog vijftien jaren levens beloofd. Teeken aan Hiskia gegeven, tot bevestiging der geloften aangaande zijne genezing. III. Gezantschap van den koning van Babel aan Hiskia, aan hetwelk hij aj zijne schatten en kostbaarheden toont. IV- Hij wordt daarover door Jesaja berispt, en de wegvoering van zijn huis naar Babel wordt hem bedreigd. Slot der geschiedenis van Hiskia (Zie 2 Kron. 32, 24 tot aan het einde, en Jes. 38 en 39). 1. fn die dagen werd 2 Hiskia dood- (3) 2 Kron. 32, 1. ^krank; en de profeet Jesaja, de zoon Jes. 38, l. van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: zóo spreekt de Heer: bestel uw huis, want gij zult sterven en niet in het leven blijven. 2. Toen keerde hij zijn aangezicht naar den wand, en bad tot den Heer, zeggende: 3. Och, Heer ! gedenk toch dat ik voor U getrouw gewandeld heb, en met een volkomen hart, en gedaan heb wat U welbehaagt! En Hizkia weende zeer. II. rpoen nu Jesaja nog niet half ter 4. JLstad was uitgegaan, geschiedde het woord des Heeren tot hem, zeggende; 5. Keer terug en zeg aan Hiskia, den vorst mijns volks: zóo spreekt de Heer, de God van uw vader David: lk heb uw gebed gehoord en uwe tranen gezien; zie, lk zal u gezond maken, op den derden dag zult gij opgaan naar het huis des IIeeren. 6. En lk zal vijftien jaren tot uw leven toedoen, en u en deze stad redden uit de hand des konings van Assyrië, en deze stad beschermen, om Mijnentwil en om mijns knechts Davids wil. UITGAVE VAN 1). ALLAKT, AMSTKHIIAM. 91 Jliskia's krankheid. I)e schaduw aan den wijzer van Achaz. De zending uit Babel. Kap. 20 en 21. 7. En Jesaja zeide: brengt een klomp vijgen hier. En toen zij die brachten, leiden zij ze op het gezwel, en hij werd gezond. 8. Maar Hizkia zeide tot Jesaja ï welk is het teeken, dat de Heer mij gezond zal maken, en dat ik naar het huis des Heeren zal opgaan op den derden dag? 9. En Jesaja zeide: dit zij u tot een teeken van den Heer, dat de Hef.r doen zal, hetgeen Ilij gesproken heeft: zal de schaduw tien graden voorwaarts of tien graden terug gaan? 10. Ilizkia sprak: het. is licht dat de schaduw tien graden nederwaarts ga; niet dat zal geschieden, maar dat zij tien graden achterwaarts ga. 11. Toen riep de profeet Jesaja den Heer 0)Jes. 38,8. aan; 1 en Hij deed de schaduw tien graSir. 48,26. c{eil achterwaarts gaan aan den wijzer van Achaz, die zij was nederwaarts gegaan. OJes.39, i. Hl. jr|',e dien tijde 2zond Berodach-Ba- 12. X ladan, de zoon van Baladan, koning van Babel, brieven en geschenken aan Ilizkia, want hij had gehoord dat llizkia krank geweest was. 13. Maar Hizkia verheugde zich met hen, en toonde hun zijn geheele schat- huis, het zilver en goud, de specerijen en de kostbare olie, en zijne geheele wapenkamer, en al wat in zijne schatten te vinden was; niets was er in zijn huis. en in zijne geheele heerschappij, dat Hizkia hun niet toonde. IV. rpoen kwam Jesaja, de profeet, tot 14. den koning Hizkia, en sprak tot hem: wat hebben deze lieden gezegd, en vanwaar zijn zij tot u gekomen? Hizkia sprak: zij zijn uit een ver land tot mij gekomen, uit Babel. 15. En hij zeide: wat hebben zij gezien in uw huis ? En Hizkia zeide: zij hebben gezien al wat in mijn huis is, en niets is er in mijne schatten, dat ik hun niet getoond heb. 10. Toen zeide Jesaja tot Hizkia: hoor het woord des Heeren. 17. Zie, de tijd komt, dat al wat in uw huis is, en wat uwe vaderen verzameld hebben tot op dezen dag, naar Babel zal weggevoerd worden; en niets zal er worden overgelaten, spreekt de Heer. 18. En van uwe zonen die uit u voortkomen, die gij telen zult, zullen er genomen worden, om kamerdienaren te zijn in het paleis des konings van Babel. 19. Maar Hizkia sprak tot Jesaja: het is goed wat de Heer gesproken heeft; ' verder sprak hij: zoo zal er toch vrede ' en trouw zijn in mijne tijden! 20. Het. overige nu der geschiedenis van Hizkia en al zijne dapperheid, en hoe hij gemaakt heeft den vijver en de water- <3)2Kron.3-2,leidiu£> waartloor water in de stad «sa 'geleid heeft, is dat niet 3geschreven in het Bock der Kronieken van de koningen van Juda? 21. En Hizkia ontsliep met, zijne vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijne plaats. Het een en twintigste Kapittel heeft vier deelen: I. Manasse, de zoon van Hiskia, wordt nog jong zijnde koning, en geeft zich over aan de buitensporigste afgoderij en aan allerlei gruwelen. II. Profetie aangaande den ondergang van het rijk van Juda (Zie Jes. 22, 24-30,33—35. Lees Jes. 40 41, 42 en vervolgens tot aan het einde). III, ölot van de regeering van Manasse (Zie over het leven en den dood van Manasse 2 Kron. 35 vs. 1—11 en lees het gebed van Manasse.). IV. Araon, de zoon van Manasse wordt koning, volgt de voetstappen van zijn vader, en wordt, na eene korte regecring, omgebracht. Zijn dood wordt door het volk gewroken. Slot zijner geschicueiiis (Zie 2 Kron. 33 vs. 21 tot aan het einde.). 1. jl/ïanasse was twaalf jaren oud toen 1- ItI1 hij koning werd, en regeerde(l)oKron.:«,i vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en zijne moeder heette Ilefzibah. 2. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, naar de gruwelen der volkeren, die de IIeer voor de kinderen Israëls verdreven had. 3. En hij bouwde weder de hoogten, die zijn vader Hizkia vernield had, en richtte altaren voor Baal op; en hij maakte gewijde bosschen, gelijk Achab, de koning van Israël, gedaan had, en bad het gansche heir des hemels aan en diende het. 4. En hij bouwde altaren in het huis des Heeren, waarvan de 2 Heer [nogtans](•> nent 12,0. gezegd had: ik wil mijn naam te Jeru-1 Kon"8'~9* zalem stellen. 5. En hij bouwde voor het gansche heir des hemels altaren, in de twee voorhoven van het huis des Heeren. 0. En hij liet 3 zijn zoon door het vuur(3; Lev. 2o 2. gaan, en dreef waarzeggerij en tooverij, i,eut 18>10,11- DO J'1 Sam. 28, 9. en steide doodenbezweerders en teeken- Jcr. 32,35. beduiders aan; hij deed zeer veel wat den Heer mishaagde, zoodat hij Hem vertoornde. 7. Ook zette hij een boschgod, dien hij gemaakt had, in het huis, waarvan de Heer tot Havid en tot zijn zoon Salomo gezegd had: in dit huis en in Jeruzalem, dat lk verkoren heb uit al de stammen van Israël, 4 wil lk mijn naam stellen,(») 1 Kon.8,99. eeuwiglijk, * 'J>3- 8. En wil den voet van Israël niet meer doen dolen uit het land, dat Ik hun vaderen gegeven heb, indien zij slechts onderhouden en doen naar al wat lk hun geboden heb, en naar alle wetten, die mijn knecht Mozes hun geboden heeft. 9. Doch zij gehoorzaamden niet; maar Manasse verleidde hen, 0111 kwaad te doen meer dan de volkeren, die de Heer voor de kinderen Israëls had uitgedelgd. II. rpoen sprak de IIeer door zijne 10. -I- knechten, de profeten, en zeide: Aankondiging van straf over Jernzalem en Juda door den Heer wegens de boosheid van Manasse. Manasse's dood. De moord aan Amon. Josia.. O Jer. 15,4. 11. Omdat 1 Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, die erger zijn dan al wat de Amorieten gedaan hebben die voor hem geweest zijn, en ook Juda lieeft doen zondigen door zijne afgoden, 12. Daarom spreekt de Heek,, lsraëls God, alzoo: zie, lk zal ongeluk over Jeruzalem en Juda brengen, zoodat een iegelijk, die liet hooren zal, dien zullen zijne beide ooren klinken! 13. En lk zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samana trekken, en het paslood van het huis van Achab, en zal Jeruzalem uitwisschen, gelijk men een schotel uitwischt, die, wanneer hij uitgewischt is, omgestort wordt; 14. En Ik zal het overschot van mijn eigendom verlaten, en hen geven in de hand hunner vijanden, zoodat zij tot eene berooving en plundering worden voor al hunne vijanden, 15. Omdat zij gedaan hebben hetgeen Mij mishaagde, terwijl zij Mij vertoornd hebben, van den dag af, dat hunne vaderen uit Egypte getrokken zijn, tot op dezen dag. (V2 Kon. 24, JII. ^ok 2 vergoot Manasse zeer veel 16. Wonschuldig bloed, zoodat hij Jeruzalem daarmede vervulde van het eene einde tot het andere; behalve zijne zonde, waarmede hij Israël deed zondigen, om te doen hetgeen de Heer mishaagde. 17. Het overige nu der geschiedenis van Manasse, en al wat hij gedaan heeft, en (i) 2Kron. 33, zijne zonden, die hij deed, dat staat 3 geschreven in het Boek der Kronieken van de koningen van Juda. 18. En Manasse ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven in den hof zijns huizes, in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in zijne plaats. IV. a mon was twee en twintig jaren 19. J-Xoud, toen hij koning werd, en regeerde twee jaren te Jeruzalem; en zijne moeder heette Mesullémeth, eene dochter van llaruz, van Jotba. 20. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, zooals zijn vader Manasse gedaan had; 21. En hij wandelde geheel op den weg, dien zijn vader gewandeld had, en diende <Ie afgoden, die zijn vader gediend had, en bad ze aan. 22. En hij verliet den Heer, den God zijner vaderen, en wandelde niet op den weg des Heeren. 23. En de knechten van Amon maakten eene samenzwering tegen hem, en doodden den koning in zijn huis. 24. Maar het volk des lands versloeg allen, die samengezworen hadden legen den koning Amon; en het volk des lands maakte Josia, zijn zoon, koning in zijne plaats. Kap. 21 en 22. 25. Het overige nu der geschiedenis van Amon, wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het» Boek der Kronieken van de koningen van Juda? 26. En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in zijne plaats. Het twee en twintigste Kapittel heeft drie deelen: I. Josia, de zoou van Amou, zeer jong koning geworden, slaat het voetspoor van Hiskia en andere goede koningen in. Hij doet het beschadigde en vervallene des tempels herstellen op gelijke wijze, als dit weleer door Jóas gedaan was. II. Bij deze gelegenheid wordt het wetboek gevonden, dat aan den koning wordt gezonden, en waaruit hem wordt voorgelezen. De koning, verschrikt over de bedreigingen der wet, zendt afgevaardigden naar de profetes Hulda, om het toekomstig lot van den staat te vernemen. III. De profetes voorspelt den zekeren ondergang van de stad en het rijk, doch niet in de dagen van Josia, die zijne regeering vreedzaam eindigen zou (Zie 2 Kron. 34 en lees, bij het begin der regeering van Josia, de profeten Jeremiaen Zefanja.). 1. ¥osia 1 was acht jaren oud, toen hij02Kron.34,i. 1. #Jjkoning werd, en regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem; en zijne moeder heette Jedida, eene dochter van Adaja, van Bozkath. 2. En hij deed hetgeen den Heer weibehaagde, en wandelde geheel op den weg zijns vaders Davids; en week niet af, noch ter rechter- noch ter linkerhand. 3. En in het achttiende jaar van den koning Josia, zond de koning Safan, den zoon van Azalia, Mesullams zoon, den schrijver, naar het huis des Heeren, zeggende: 4. Ga op tot den hoogepriester Hilkia, dat hij 2 gereed make het geld, dat in het(») 2 k™ 12, huis des Heeren opgebracht is, hetgeen11 "llgg' de deurwachters verzameld hebben van het volk, 5. En het geve aan de werkmeesters, die gesteld zijn bij het huis des Heeren ; dat zij het geven aan de arbeiders, die in het huis des Heeren zijn, om het bouwvallige van het huis te verbeteren. 6. [Namelijk] aan de timmerlieden en bouwlieden, en metselaren en aan hen, die hout en gehouwen steenen koopen, om het huis te verbeteren. 7. Doch dat men geen rekening van hen neme van het geld, dat in hunne hand gegeven wordt, want op trouw doen zij het. II. -jT^n de hoogepriester Hilkia sprak 8. -I-^tot den schrijver Safan: ik heb het wetboek gevonden in het huis des Heeren! En Hilkia gaf het boek aan Safan, en hij las het. ü. En Safan, de schrijver, kwam tot den koning, en bracht den koning antwoord en zeide: uwe knechten hebben het geld, dat in het huis gevonden werd, uitgestort, en hebben het aan de werkmeesters gegeven, die gesteld zijn over liet huis des Heeren. Het boek der wet wordt gevonden in het hnisdes Ileeren. i)e profetes Hulda. liet antwoord aan den koning. Kap, 22 en 23. 10. En Safan. de schriiver. berichtte den I nieuwt het verbond f. 1 fcQnll OU r] un [Jiinn 1 A. 11 O ' - i ".«uvuuu j.i arjn cii Liet VOIK. koning eil zeide: Hilkia, de priester, gaf IL Alle overblijfseien van afgodsdienst en bijgeloof „ ^ „ I worden d oor llPm llif.rrAiv-uai^ rv.l i — cu VUIIllCI/lgU. UUR ae mij een boek. En Safan las liet voor den koning. 11. Maar toen de koning de woorden van het wetboek hoorde, scheurde hij zijne kleederen. hoogten en de altaren van den kalverdienst te Beth-el, waar hij de oude profetie van een Godsman uit Juda vervult. In al de overige steden van het rijk van Samaria handelt hij op gelijke wijze. III. Hij viert een plechtig Paasehfeest en handelt in alles onberispelijk. De t.nnrn ,1 PO TTüWOT«\T Ai'na T. . J _ ] i. 1 _ # I —«i-o nE-üaLfl uvci o uuci wurui uaar12. En de Koning* tfehonrl den rmnsfflr door echtnr linrr rn'rtf Aink1n»Al.é fl' C\ Tr r, f\ — D n ^ — —ö u**/» gt-uiuaunu [uic & ivrun. oü % Hilkia, en Ahlkarn, Safans zoon, en Ak- IV' Slot van J^si'a's regeering, die in een veldslag bor, den zoon van Michaja, en Safan, k°"lng V'm TEgfpte sneu?elt" V' Kort" , ' .. . . , ' ' bt0nd'sc rcScerlng van Joahaz, zoon van Josia, die den schrijver, en Asaja, den dienaar des door den koning van Egypte wordt gevangen geno- konings, en zeide: men en afgezet en zijn ouder broeder Eljakim, onder 13. Gaat heen, vraagt den Heer voor f™? ,"aaj"!. *an J°jakim» wordt tot de kroon verheven , , ,f . . (^ie bierbij Jerenua 2,3, 4—21. Verder Kap. 22 — 31.). mij en voor het volk en voor geheel Juda, wegens de woorden dezes boeks, I. pL^n de koning zond heen en 1 ver- O ^ Kron. 34, dat gevonden is; want groot is de toorn 1. jfigaderde tot zich al de oudsten29" des Heeren, die over ons ontbrand is, in Juda en Jeruzalem, omdat onze vaderen niet gehoord hebben 2. En de koning ging op in het huis naar de woorden dezes boeks, om te doen des Heeren, en alle mannen van Juda al wat voorgeschreven is. en alle inwoners van Jeruzalem met hem, III. npoen gingen Hilkia, de priester, en de priesters en profeten, en al het 14. A Ahikam, Akbor, Safan en Asaja volk, van klein tot groot; en hij las voor heen tot de profetes Hulda, de vrouw van hunne ooren al de woorden des boeks Sallum, den zoon van Tliikwa, Harhas' van het verbond, dat in het huis des zoon, den kleederbewaarder (zij woonde Heeren gevonden was. namelijk te Jeruzalem in het tweede ge- 3. En de koning stond op den [verheven] deelte [m de benedenstad]), en spraken standplaats, en maakte het verbond voor met haar. den Heer, dat zij den Heer zouden na- 15. En zij zeide tot hen: zóo spreekt wandelen, en onderhouden al zijne gede Heer, Israëls God: zegt tot den man, boden, getuigenissen en inzettingen, van die u tot mij gezonden heeft: ganschen harte en van ganscher ziele, 16. Zóo spreekt de Heer: zie, Ik zal om te bevestigen de woorden dezes verongeluk over deze plaats en hare invvo- bonds, die geschreven stonden in dat boek. ners brengen; al de woorden des boeks, En hetgansche volk trad in het verbond, dat de koning van Juda gelezen heeft; II. -|-,n de koning gebood den liooge- 17. Omdat zij Mij verlaten en anderen 4. Jlipriester Hilkia, en den priesters goden gewierookt hebben, dat zij Mij van de tweede orde, en den deurwachvertoornden met al de werken hunner ters, dat 2 zij uit den tempel des Heeren (»)sir. 49,3. handen; daarom zal mijn toorn over deze zouden doen al het gereedschap, dat voor plaats ontbranden en niet uitgebluscht Baal en voor den boschgod, en voor het worden! gansche lieir des hemels gemaakt was; 18. Maar tot den koning van Juda, die en hij verbrandde het buiten Jeruzalem, u gezonden heeft 0111 den Heer te vra- in de velden van Kidron, en droeg het gen, zult gij aldus zeggen: zóo spreekt stof daarvan naar Beth-el. de Heer, Israëls God: 5. En hij schafte de * afgodspriesters*Afo°dsprins- 1Ü. Omdat uw hart week geworden is af, die de koningen van Juda hadden I U »CI- over de woorden, die gij gehoord hebt, en gij u verootmoedigd hebt voor den Heer, toen gij hoordet wat lk gesproken heb tegen deze plaats en hare inwoners, dat zij tot verwoesting en tot vloek worden zullen, en hebt uwe kleederen gescheurd en hebt geweend voor Mij, zoo heb lk ook dat verhoord, spreekt de Heer. 20. Daarom, zie, Ik zal u tot uwe vaderen verzamelen, en gij zult in vrede tot uw graf verzameld worden, en uwe oogen zullen niet zien al het ongeluk, dat lk over deze plaats brengen zal. E11 zij brachten den koning antwoord. Het drie en twintigste Kapittel heeft vijf deelen: I. Josia doet, in eene plechtige volksvergadering, het boek der wet voorlezeu, en ver- plaueten, en aan het gansche heir des hemels. nanoresteld. nm t.p u-ipivml-pn ,m ,1^ l,~~~ achtende be- ° . ' r I,wuo naming van ten, in de steden van Juda en rondomaf?odsi'ries- T , , ïi- • , ters en andere Jeruzalem; als ook die wierookten aan dienaren van Mnül nnn /lp '/r>n non rl« bet bijgeloof, > * m.iau, uau ut; om hen te onderschei¬ van eiffen- lijke priesters, 6. En hij liet den boschgod uit het huis naam verdes Heeren wegvoeren, buiten Jeruzalem,dienden' in het dal van Kidron; en verbrandde hem in het dal van Kidron, en vermaalde hem tot stof, en wierp het stof daarvan op de graven des volks. 7. Ook brak hij de hutten der hoereerders af, die in het huis des Heeren waren, waarin de vrouwen de tenten voor den boschgod weefden. 8. E11 hij liet al de priesters uit de steden van Juda komen, en verontreinigde de hoogten, waarop de priesters Vernietiging van den afgodsdienst. De graven. Het graf van den man Gods. gewierookt hadden, van Geba af tot aan Berséba; en hij brak de hoogten derpoor ten af, die aan den ingang der poort van Jozua, den overste der stad, waren, en die, welke was ter linkerzijde, als men naar de poort der stad gaat. 9. Slechts otterden de priesters der hoogten niet op het altaar des Heeren, te Jeruzalem; maar zij aten het ongezuurde brood onder hunne broeders. 10. Ook verontreinigde hij Thofeth, in liet dal der kinderen Hinnoms, opdat niemand zijn zoon of zijne dochfer meer voor Molech door het vuur kon laten gaan. 11. En hij deed de paarden weg, die de koningen van Juda ter eere der zon hadden gesteld aan den ingang van het huis des Heeren, naar den kant der kamer van Nathan-melech, den kamerdienaar, die te Parvarim was; en de wagens der zon verbrandde hij in het vuur. 12. En de altaren op het dak der opperzaal van Acliaz, die de koningen van Juda gemaakt hadden, en de altaren, die Manasse gemaakt had in de twee voorhoven van het huis des Heeren, brak de koning af, en spoedde zich vandaar, en wierp hun stof in de beek Kidron. 13. Ook de hoogten, die vóór Jeruzalem waren, ter rechterzijde van den berg 0) 1 Kon.11,7. b Maschith, die 1 Salomo, de koning van d. i. verder- Israël, gebouwd had voor Astoreth, den berg tchijnt" gruwel <!er Sidoniërs, en voor Chamos, dien naam ,ien gruwel van Moab, en voor Milchom verkregen te . ' hebben, uit- den gruwel der kinderen Ammons, ver- i f i ~ menigte van ontreinigde de koning. bijgeioovige6" 'UJ verbrak de beeldzuilen, en gestichten,die roeide de gewijde bosschen uit, en ver- aldaar gevon- , . .. den werden, vulde hunne plaatsen met menschenbeenderen. 15. Ook het altaar te Beth-el, de hoogte, l*;iKon.n,32idie 2Jeróbeam, Nebats zoon, die Israël deed zondigen, gemaakt had, ook dit altaar brak hij af, benevens die hoogte; en hij verbrandde de hoogte, en verwoestte ze tot stof, en verbrandde het gewijde bosch. 16. En Josia keerde zich om, en zag de graven die aldaar op den berg waren; 3) \ Kon.i3,2.eu hij zond heen, en liet de 3 beenderen uit de graven halen, en verbrandde ze op het altaar, en verontreinigde dat, naar het woord des Heeren, dat de man Gods uitgeroé'pen had, toen hij deze dingen verkondigde. «Grafteeken.) ze^e: wat ïs dat VOOr een Wat nu zulkec grafteeken, dat ik zie? En de lieden kamers of ga- , zophyiacia of der stad spraken tot hem: het is het zijn, dat zult 8*"^ van den man Gods, die van Juda S„W5i'™tkwam- en uitrieP he'geen gij gedaan Ezech. 39 hebt tegen het altaar te Beth-el. (4) 1 Kon. 13, 18* ^n ^eide: laat hem liggen; nie- 30- mand verontruste zijn gebeente! Alzoo Kap. werd zijn gebeente gespaard, met de beenderen van den profeet, die van Samarfa gekomen was. 19. Ook deed hij al de huizen der hoogten weg, in de steden van Samarfa, die de koningen van Israël gemaakt hadden, om [den Heer] te vertoornen; en hij deed met hen geheel zoo, als hij te Beth-el gedaan had. 20. En hij offerde al de priesters der hoogten, die aldaar waren, op de altaren, en verbrandde meiischenbeenderen daarop; en hij keerde terug naar Jeruzalem. UI- T7in de koning gebood aan het 21. -t^geheele volk, zeggende: 1 houdtC^Kmn.as,!. den Heer, uw God, het Pascha, zooals geschreven staat in dit boek des verbonds. 22. Want er was geen Pascha zoo gehouden als dit, van den tijd der rechteren af, die Israël gerecht hebben, en den gebeelen tijd der koningen van Israël en der koningen van Juda. 23. Maar in het achttiende jaar van den koning Josia werd dit Pascha den Heer gehouden te Jeruzalem. 24. Ook delgde Josia uit de doodenbezweerders, teekenbeduiders, beelden en afgoden, en al de gruwelen, die in het land van Juda en in «Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven stonden in het boek, dat Hilkia, de priester, gevonden had in het huis des Heeren. 25. En voor hem was geen koning geweest gelijk hij, die [zóo] van gansclien harte, van ganscher ziele, en uit alle krachten zich tot den Heer bekeerde, naar de geheele wet van Mozes; en na hem kwam niemand, hem gelijk. 26. Nogtans keerde de Heer zicli niet af van de groote hitte zijns toorns, die ontbrand was over Juda, vanwege al de tergingen, waarmede Manasse hem getergd had. 27. En de Heer zeide: Ik zal Juda ook van mijn aangezicht wegdoen, zooals Lk Israël weggedaan heb; en wil deze stad verwerpen, die Ik verkoren heb, [inamelijk] Jeruzalem, en het huis, waarvan lk gezegd heb: mijn naam zal aldaar zijn. 28. Het overige nu der geschiedenis van Josia, en al wat hij gedaan heeft, dat is geschreven in het Boek der Kronieken van de koningen van Juda. IV. yn zijn tijd trok 2 Farao Necho, de^SKron 35, 29. J-koning van Egypte, op tegen den 20* koning van Assyrië, naar de rivier Eufraat; en de koning Josia trok hem te gemoet'; doch hij doodde hem te Megiddo, toen hij hem zag. 30. En zijne dienaren vervoerden hem dood van Megiddo en brachten hem naar Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf. U1TUAVE VAN 1>. ALLUtT AMSTEK1MM. 92 Josla's dood en Jóahaz' gevangenneming. Nébukadnézar. (1)2Kron.3G,i. ^ -p,u het volk des lands 1 nam Jóahaz, -Hiden zoon van Josia, en zalfde hem, en maakte hem koning in zijns vaders plaats. 31. Drie en twintig jaren was Jóahaz oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en zijne moeder was Hamital, eene dochter van Jeremia, van Libna. 32. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, geheel zooals zijne vaderen gedaan hadden. 33. Maar Farao Necho nam hem gevangen te Ribla, in het land van Hamath, opdat hij niet regeeren zou te Jeruzalem, en leide eene geldboete op het land, honderd talenten zilver en een talent goud. 34. En Farao Necho maakte Eliakiin, den zoon van Josia, koning in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde zijn naam in Jójakim; maar Jóahaz nam hij mede, en hij [Jóahaz] kwam naar Egypte en stierf aldaar. 35. En Jójakim gaf dat zilver en goud aan Farao; echter schatte hij het land, om dat geld te geven naar het bevel van Farao; van een iegelijk naar zijne schatting vorderde hij het zilver en goud in, van het volk des lands, om het aan Farao Necho te geven. 36. Vijf en twintig jaren was Jójakim oud, toen hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en zijne moeder was Zebudda, eene dochter van Fedaja, van Ruma. 37. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, geheel zooals zijne vaderen gedaan hadden. . Het vier en twintigste Kapittel heeft drie deelen: I. Jójakim wordt afhankelijk van het Babylonisch rijk, maar wordt weder afvallig; zijn land wordt daarop door verschillende vijandelijke volkeren verwoest en afgeloopen. Slot van Jójakims geschiedenis. Egypte vernederd door de Chaldeërs (Zie 2 Kron. 36, 4—8 en de boven aangehaalde voorzegging vanJeremia aangaande de zeventigjarige ge¬ vangenschap, zoo ook Kap. 34—36.). II. liegeering van Jojachin. Jeruzalem, door den koning van Babel belegerd en ingenomen; eerste wegvoering van de voornaamsten en aanzienlijken des rijks, en van den koning met geheel zijn hof (Zie 2 Kron. 36, 9, 10 en, daar in dezen tijd Ezechiël mede gevankelijk weggevoerd werd, de profetie van Ezechiël en Daniël). lil. Maitanja, onder den naam van Zedekfa, tot koning vau het overschot des volks aangesteld; hij wordt afvallig van den koning van Babel. I. ¥n zijn tijd trok Nébukadnézar, de 1. J[koning van Babel, op, en Jójakim werd hem onderdanig drie jaren en [toen] viel hij weder van hem af. 2. En de Heer zond tegen hem de scharen der Chaldeërs en der Syriërs, der Moabieten en der zonen Ammons; en Hij zond ze naar Juda, 0111 het te verwoesten, naar het woord des IJeeren, dat Hij gesproken had door zijne knechten, de profeten. Kap. 23 en 24. 3. Slechts 1 naar het woord des Heeren (i) 2 kon 21, geschiedde het tegen Juda, om het van10 vol&&zijn aangezicht weg te doen, wegens de zonden van Manasse, naar alles wat hij gedaan had; 4. En ook wegens het onschuldig bloed, dat hij vergoten en Jeruzalem vervuld had met onschuldig bloed; en de Heer wilde niet vergeven. 5. Het overige nu der geschiedenis van Jójakim, en al wat hij gedaan heeft, dat is 2 geschreven in het Boek der Kronieken02Kron.36,4. van de koningen van Juda. G. En Jójakim ontsliep met zijne vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning in zijne plaats. 7. E11 voortaan trok de koning van Egypte niet meer uit zijn land; want de koning van Babel had ingenomen al wat den koning van Egypte toebehoorde, van de beek van Egypte af tot aan de rivier Eufraat. II- \ chttien jaren was Jójachin oud, 8. -^-toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en zijne moeder was Nehüsta, eene dochter van Elnathan, van Jeruzalem. 9. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, geheel zooals zijn vader gedaan had. 10. I11 dien 3 tijd trokken de knechten (3) Dan 1,1. van Nébukadnézar, den koning van Babel, op tegen Jeruzalem, en de stad werd belegerd. 11. En toen Nébukadnézar, de koning van Babel, \_ztlf] voor de stad kwam, terwijl zijne knechten haar belegerden, 12. Ging Jójachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, met zijne moeder en zijne knechten, met ziine over¬ sten en kamerdienaren; en de konino- van Babel nam hen gevangen, in het achtste jaar zijner [Nébukadnézars] regeering. 13. En hij ''voerde vandaar uit al de cm 2 Kron. 36 schatten van het huis des Heeren, en10' van het huis des konings, en brak het goud al van al de vaten, die Salomo, de koning van Israël, had laten maken in den tempel des Heeren, gelijk de Heer gesproken had. 14. En hij voerde geheel Jeruzalem weg, al de oversten, al de geweldigen van vermogen, tien duizend gevangenen, en al de werkmeesters en handwerkslieden; niets bleef over behalve het geringe volk des lands. 15. E11 hij voerde Jójachin weg naar Babel, en de moeder des konings, en de vrouwen des konings, en zijne kamer¬ dienaren; alzoo voerde hij de machtigsten des lands gevankelijk weg van Jeruzalem uaar Babel; 10. En al de krijgslieden, zeven duizend, en de werkmeesters en handwerkslieden, duizend, al de sterke strijdbare mannen; Mattanja wordt koning onder den naam van Zedelda. Zedekia's afval. Jeruzalem wordt veroverd. Kap. 24 en 25. en de koning van Babel bracht hen ge vangen weg naar Babel. (^Jer.37, i. 111. -|-^n de 'koning van Babel maakte 17. -HiJVlattanja, zijn oom, koning in zijne plaats; en hij veranderde zijn naam in Zedekia. (*) Jer. 52, i. 18. Een en twintig jaren was 2 Zedekia oud, toen hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en zijne moeder was Hamital, eene dochter van Jeremia, van Libna. 19. En hij deed hetgeen den Heer mis haagde, geheel zooals Jójakim gedaan had. 20. Want wegens de toorn des Heeren geschiedde 't [alzoo] tegen Jeruzalem en Juda, totdat Hij hen van zijn aangezicht wegwierp. En Zedekia werd afvallig van den koning van Babel. Het vijf en twintigste Kapittel heeft vijf deelen: I. De koning van Babel belegert de stad Jeruzalem, tot in het elfde jaar des konings Zedekia (Zie Jerem. 21. 28. 32. 34. 35.37. 38.). II. Na een beleg van achttien maanden, is de stad door honger tot het uiterste gebracht. Zedekia doet een uitval, om met het krijgsvolk door de vlucht te ont komen, doch wordt achterhaald, gevangen, wreed be handeld en naar Babel gevoerd. III. Nebuzaradan, overste der lijfwacht van Nebukadnézar, verwoest stad en tempel, en voert al het volk, met uitzondering van eenigen der geringsten, in ballingschap naar -BaDei. w egvoenng van al wat kostbaar was in den tempel; de voornaainsten des volks omgebracht te Ribla (Zie 2 Kron. 36, 11. 12 volgg.). IV. Gedalia wordt aangesteld tot opperhoofd over het volk, dat in liet land gebleven was. Eenige gevluchten en verscholenen komen tot hem en ontvangen van hrm verzekering van lijfsbehoud. Ismaël doodt Gedalia, en neemt met al het voJk de vlucht naar Egypte. (Lees hierbij Jerem. 39-44, en wat hij vervolgens tegen de heidenen voorspeld heeft, tot troost der ge¬ vangen Joden, van Kap. 46 tot aan het einde; zie ook de Klaagl. van Jeremia.) V. Verheffing van Jójacliin te Babel, na eene zeven en dertigjarige ge- vangems. l^n het geschiedde in het negende 1 I. 1. lijaar zijner regeering, op den tien¬ den dag der tiende maand, dat Nébu (3)2Kron.36,kadnézar, de koning van Babel, 3 kwam, A H .. ... Jer. 39, i met zlJne geheele legermacht tegen a Jeru- » 52, 4. zalem; en zij legerden zich tegen haar * JgruzslGni ' werd eertijds en bouwden tegen haar vestingwerk 'cïU3' rondom. Salem genoemd, en 2. Alzoo werd de stad belegerd tot in door Sem,den , ° zoon van No- net elltie jaar des konings Zedekia. ach, voor den koning Melchizédek gebouwd, van wiens dood tot op deze verwoesting 1236 jaren verloopen zijn. De tempel, die in het vierde jaar van Salomo, 480 jaren na den uittocht uit Egypte, gebouwd was, heeft tot op dezen tijd der verwoesting 460 jaren gestaan. Deze verwoesting is geschied 3394 jaren na het begin der wereld, 566 jaren vóór de geboorte van Christus. De belegering heeft anderhalf jaar geduurd De tempel is daarna, namelijk 123 jaren na deze verwoesting, in het 6dejaar van Darius, op den 3den Maart, volkomen herbouwd, Esra 6, 445 voor Christus* geboorte. Heeft weder met de stad Jeruzalem 518 jaren bestaan, en is in het tweede jaar van keizer Vespasianus, op het Paaschfeest, den 14den April belegerd, de tempel veroverd' en ten tweedemaal, juist in dezelfde maand, en op den lOden Augustus, gelijk vroeger door Nebukadnézar, alzoo eindelijk door Titus, zoon van Vespasianus, verbrand; de stad werd echter 8 September ingenomen, geslecht en verwoest. Dit is 40 jaren na de Hemelvaart en 74 jaren na de geboorte van Christus geschied. 60 jaren na deze laatste verwoesting verwekten de Joden, onder keizer Hadrianus, een oproer tegen dezen, en wilden Jeruzalem en den tempel herbouwen; 580,000 Joden werden daarvoor op éen dag verslagen, Jeruzalem weder geslecht, 980 steden en vlekken en 150 kasteelen verwoest en verbrand. - Alzoo duurt de verwoesting thans 1500 [18001 jaren en zal alzoo eeuwig blijven, gelijk Daniël voorzegd heeft. ' ,|-aar op den negenden dier maand jLY_I_v II. m/B 3. -^-*-werd de honger sterk in <1p sfArl O — zoodat het volk des lands niets te eten had. 4. En de stad werd doorgebroken, en al de krijgslieden vluchtten bij nacht langs den weg der poort, tusschen de twee muren, die naar des konings hof gaan. De Chaldeërs echter lagen rondom de stad, en men trok den weg op naar het vlakke veld. 5. Maar de legermacht der Chaldeërs jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho; en zijn gansche heir, dat bij hem was, verstrooide zich. 6. En zij grepen den koning en voerden hem op tot den koning van Babel naar Ribla; en men sprak het oordeel over hem uit. 7. En zij 'slachtten de zonen van Zedekia (*)Jer. 39,6. voor zijne oogen, en de oogen van Zedekia verblindde hij, en bond hem met twee ketenen, en voerden hem naar Babel. UI. ^p den zevenden [dag] der vijfde 8. wmaand, dat is het negentiende jaar van Nebukadnézar, den koning van Babel, kwam Nebuzaradan, overste der lijfwachten, dienaar des konings van Babel. te Jeruzalem, 9. En verbrandde het huis de Heeren en het huis des konings; en al de hui¬ zen te Jeruzalem, namelijk ieder groot huis verbrandde hij met vuur. 10. En het geheele heir der Chaldeërs. dat bij den overste der lijfwachten was, verbrak de muren rondom Jeruzalem. 11. Maar het overige des volks, de overgeblevenen in de stad, en die tot den koning van Babel overgeloopen wa- . ren, en het overige der volksmenigte, voerde Nebuzaradan, de overste der lijfwachten, weg. 12. Van de geringen des lands echter liet de overste der lijfwachten achter tot wijngaardeniers en akkerlieden. 13. Maar de koperen pilaren die tot het huis des Heeren behoorden, en de tellingen, en de koperen zee, die aan het huis des Heeren was, verbraken de Chaldeërs, en voerden het koper daarvan naar Babel; 14. En de potten, aschschoppen, messen, schalen, en alle koperen vaten, waarmede men den dienst verrichtte, namen zij weg; 15. Ook nam de overste der lijfwachten mede de koolpannen en sprenebekkens, zoowel die van goud als die van zilver waren. 16. De twee pilaren, de eenige zee en de stellingen, die Salomo gemaakt had voor het huis des Heeren; het koper van al deze vaten kon men niet wegen. 17. Achttien 2 ellen hoog was elke pilaar, ('HKon.7,15. en daarop een koperen kapiteel, drie Jer. 52,21. Gc<Mlii\te Mizpa. Vermoording door Ismaël. Evilmcródach eii Jójachin. ellen hoog; en een traliewerk en granaatappelen, rondom aan het kapiteel, alles van koper; en evenzoo [tras '/] bij de tweede pilaar, boven \_aari\ het traliewerk. 18. En de overste der lijfwachten nam Seraja, den hoogepriester, en Zefanja, den priester van den tweeden rang, en de drie deurwachters; 19. En uit de stad een kamerdienaar die gesteld was over de krijgslieden, en vijf mannen van hen, die altijd voor den koning waren, die in de stad gevonden werden; en den schrijver des krijgs-over sten, die het volk des lands tot den krijgsdienst opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden; 20. Deze nam Nebuzaradan, de overste der lijfwachten, en bracht hen tot den koning van Babel, te Ribla. 21. En de koning van Babel sloeg hen, en doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. En zoo werd Juda weggevoerd uit zijn land. IV. i\/raar over het volk, dat overbleef 22. -L"J-in het land van Juda, dat Né bukadnézar, de koning van Babel, had (1) Jer. 40,15. overgelaten, 1 stelde hij Gedalia, den zoon van Alukam, Safans zoon. 23. Toen nu al de oversten der legerafdelingen, en de mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia had aangesteld, kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk: Ismaël, de zoon van Nethania; en Jóhanan, de zoon van K&reah, en Se- Kaï). 25 rója, de zoon van Tanhümeth, de Netliofathiet, en Jaazania, de zoon van Maachathi, met hunne manschappen. 24. En Gedalia bezwoer hen en hunne manschappen, en sprak tot hen: vreest niet voor de knechten der Chaldeërs; blijft in het land, en weest den koning van Babel onderdanig, zoo zal het u welgaan ! 25. Maar in de zevende maand kwam Ismaël, de zoon van Nethania, den zoon van Elisama, van koninklijk geslacht, en tien mannen met hem, en sloegen Gedalia dat hij stierf, benevens de Joden en Chaldeërs, die bij hem waren te Mizpa. av. loen maakte al het volk zich on. zoo klein als groot, en de krijgsoversten, en togen naar Egypte; want zij vreesden voor de (Jhaldeërs. T?n iu Iiet 1 zeven en dertigste jaar, (i) jer.52,31. 27. XLinadat Jójachin, de koning van Juda, weggevoerd was, op den zeven en twintigsten dag der twaalfde maand, ver- biet Eviluierodach, de koning van Babel, in het jaar, toen hij koning werd, het hoofd van Jójachin, den koning van Juda, uit den kerker. 28. En hij sprak vriendelijk met hem, en zette zijn stoel boven den stoel der :omngen, die bij hem te Babel waren. 29. En hij veranderde zijne gevangenis- kleederen; en hij at altoos bij hem, zijn even lang. 30. En zijn vast bepaald onderhoud ver¬ kreeg hij van den koning, alle dagen, zoo- ang hij leeide. EINDE VAN HET TWEEDE BOEK DER KONINGEN. HET EERSTE BOEK DER KRONIEKEN kan in twee hoofdstukken verdeeld worden: I. Bevat een geslachtsregister der aartsvaders van af den zondvloed, en vervolgens ook de twaalf stammen Isracls, — tot het 12d< Kapittel; II. Verhaalt de geschiedenis van David, — van het 12de Kapittel tot aan het einde. Het eerste Kapittel heeft vier deelen: I. Geslachtsregister van Adam tot. op Noach en zijne zonen. II. Yan Noach tot op Abraham. III. Abrahams kinderen en nakomelingen. IV. Regeerende vorsten uit Esau's afstammelingen. 0) Gen, 5, 3. I. J3jv dam, 1 Seth, Enos, ^2*^1 2. Kenan, Mahalal-el, Jared, 1. 3. Henoch, Methuzalah, La- mech, 4. Noach, Sem, Cham en Jafeth. O Gen. i0,2. II. -p^e zonen van 2 Jafeth zijn: Gomer, 5. -L^Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras. 6. En Gomers zonen zijn: Askenaz, Rifath en Thogarma. 7. Javans zonen zijn: Elisa, Tharsisa, de Chittieten en Dodanieten. 8. Chams zonen zijn: Cusch, Mitsraïm, Put en Kanafin. 9. En de zonen van Cusch zijn: Seba, Havila, Sabta, Raëraa en Sabtecha. En de zonen van Raëma zijn: Scheba en Dedan. (a)Gen. 10,8. 10. En Cusch verwekte 3Nimrod; deze begon een geweldenaar te zijn op de aarde. 11. Mitsraïm verwekte de Ludieten, Anamieten, Lehabieten, Naftuchiefen, 12. Pathrusieten, Casluchieten, uit wie de Filistijnen zijn voortgekomen, en de Cafthorieten. 13. En Kanafin verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Het.h, 14. Jebusi, Amori, Girgasi, 15. Hevi, Arki, Sini, 16. Arvadi, Tsemari en Hamathi. (*> Gen. 10,22. 17. De zonen van 4Sem zijn: Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech. 18. Arfachsad verwekte Selah; Selah verwekte Heber. 19. En aan1 Heber werden twee zonen (i) Gen.n,i6. geboren: de een was genaamd Peleg, omdat in zijn tijd het land verdeeld werd; en zijns broeders naam was Joktan. 20. En Joktan verwekte Almodad, Salef, Hatsar-Maveth, Jerah, 21. Hadoram, Uzal, Dikla; 22. Ebal, Abimaël, Scheba; 23. Ofir, Havila en Jobab: deze allen waren zonen van Joktan. 24. Sem, Arfachsad, Salah; 25. Heber, Peleg, Rehu; 26. Serug, Nahor, Terah; 27. Abram, die is Abraham. III. T7^n Abrahams zonen zijn: Isaak 28. J-^en Ismaël. 29. Dit zijn hunne geslachten: 2 Ismaëls(j) Gen 25,13. eerstgeborene was Nebajoth; voorts Kedar, Adbeël, Mibsam, 30. Misma, Duma, Massa, Hadad, Thema, 31. Jetur, Nafis en Kedma; dit zijn de zonen van Ismaël. 32. Voorts de zonen van 3Ketura, Abra-(3)Gen.25,2. hams bijwijf: zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak, Sua. En Joksans zonen zijn: Scheba en Dedad. 33. En Midians zonen zijn: Efa, Efer, Henoch, Abida, Eldaa. Deze allen zijn zonen van Kdlura. 34. En Abraham verwekte 4 Isaak. En(») Gen.25,19. Isaaks zonen zijn: Esau en Israël. 35. De zonen van 5Esau zijn: Elifaz,(«) Gen36,io.Rehuël, Jehus, Jaëlam en Korah. 93 UITOAVE VAN D. (UX/VRT, AMSTKHIlA*. De zonen von Rpan. He koningen on vorsten in liet land Edoni. De zonen van Israël. Kap 1 en 2. 30. De zonen van Elifas zijn: Theman, Omar, Zefi, Gaëtham, Kenaz; en [bij] Tinina: Amalek. 37. I)e zonen van Relmël zijn: Nahat.li, Zera, Sainma en Mizza. 38. De zonen van Scïr zijn: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan. 31). De zonen van Lotan zijn: Hori en Homani; en dc zuster van Lotan was Tinina. (')Gen36,20. 40. De zonen van 1 Sobal zijn: Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. Zibeons zonen zijn: Aija en Ana. 41. De zonen van Ana: Dison; en Disons zonen zijn: Haniran, Esban, Jithran, Clieran. 42. De zonen van Ezer zijn: Bilhan, Zaavan en Jaakan. Disans zonen zijn: Uz en Aran. (*) Gen.30,31. IV. -pii dit, zijn de 2 koningen, die in 43. J-^het land Edom geregeerd hebben, eer er een koning regeerde over de kinderen Israël»: Hela, Beors zoon; en zijne stad heette Dinhaba. 44. En toen Bela stierf, werd Jobab, Zeralis zoon, van Bozra, koning in zijne plaats. 45. En toen Jobab stierf, werd Husam, uit het land der Themanieten, koning in zijne plaats. 46. Toen Husam stierf, werd Hadad, Bedads zoon, die de Midianieten versloeg in het veld der Moabieten, koning in zijne plaats; en zijne stad heette Avith. 47. Toen Hadad stierf, werd Samla uit Masreka, koning in zijne plaats. 48. Toen Sanila stierf, werd Saul uit Rehoboth aan de rivier, koning in zijne plaats. 49. Toen Saul stierf, werd Baal-Hanan, Achbors zoon, koning in zijne plaats. 50. Toen Baal-Hanan stierf, werd Hadad koning in zijne plaats; en zijne stad heette Palii; en zijne vrouw was Mehetabeël, Matreds dochter, die Mee-zahabs dochter was. 51. Maar toen Hadad stierf, werden vorsten van Edom: de vorst Tirnnah, de vorst Alja, de vorst Jetheth, 52. De vorst Aholi-bama, de vorst Ela, de vorst Pinon, 53. De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar, 54. De vorst Magdicl, de vorst Iram. Dit zijn de vorsten van Edom. (3) Gen. 29,32. » 30,5. Jlet tweede Kapittel heeft drie deeien: I. Eeu geslachtsregister der zonen van .lakob. II. Der kinderen van Juda. III. Het, geslacht van Kirjath-jearim en der schrijvers. 1. |kit zijn de zonen van ^Israël: Ruben, E V.^i mpnn T.m/i In,Ir». 35/23 Ji/^iuvuu, wilna, lööilöUHUJ , Zebulon; 2. Dan, Jozef, Benjamin; Nafthali, Gad; Aser. U'T\e zonen van 'Juda zijn: Er, Onan, (') Gen. 38,3. 3. -L'Sela; deze drie werden hem ge- * 4<3> ^ boren uit de dochter van Sua, de Kanaanietische; en 2Er, de eerstgeborene van ,*) Gen. 38,7. Juda, was boos in de oogen des Hekren, daarom doodde llij hem. 4. EnThamar, zijne schoondochter, 3baarde ^ Cen.38,29, hem Perez en Zerah, zoodat al de zonen van Juda vijf waren. 5. De zonen van Perez zijn: Hezron en Hamul. 0. En de zonen van Zerah zijn: Zimri, Ethan,Heman,Chalkol en Dara, in alles vijf. 7. De zonen van Charnii zijn: Achar, 4die(%) Joz. 7,1. Israël beroerde, daar hij zich aan het verbannene vergreep. 8. De zonen van Ethan zijn: Azaria. 9. En de zonen van Hezron, 5die hem(5)Ruth4,i9. geboren zijn, waren: Jerahmeël, Ram en Matth-l>3Chelubai. 10. En Ram verwekte Amminadab. Amniinadab verwekte Nahesson, den vorst der kinderen van Juda. 11. Nahesson verwekte Salma. Salma verwekte Boaz. 12. Boaz verwekte Obed. Obed verwekte Isai. 13. Isai verwekte zijn eerstgeborene, fiEliab; Abinadab, den tweeden; Simea,(MSamiC,6, den derden; 14. Nethaneël, den vierden; Raddai, den vijfden; 15. Ozem, den zesden; 7David, den ze-(') 17, venden. 12, 10. En hunne zusters waren: Zerüja en Abigaïl. De zonen van Zerüja waren: Abisaï, Joab, Asahel, deze drie. 17. En Abigaïl baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether, de lsmaëliet.. 18. En Kaleb, Hezrons zoon, verwekte bij Azuba, zijne vrouw, Jerióth; en deze zijn hare kinderen: Jeser, Sobab en Ardon. 19. En toen Azuba stierf, nam Kaleb Efrath; die baarde hem Hur. 20. En Hur verwekte Uri; Uri verwekte Bezaleël. 21. Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den vader van Gilead; en hij nam haar, toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. 22. En Segub verwekte 8Jaïr, die drie C) Recht. 10,3. en twintig steden had in het land Gilead.
25,471
MMKB07:001095001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,857
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1857, 01-01-1857
null
Dutch
Spoken
8,085
14,493
Op zekeren zondagmorgen, niet lang nadat hij zoo over Hendrik uitvoer, reed hij met vrouw en kroost naar het reeds genoemde dorp, in de nabijheid van zijn zomergoed, ter kerke, llij bezocht deze schaars. De sermoen, zoo plag hij tc zeggen, duurde hem te lang, terwijl zijne gade daarentegen tot geen prijs onder de achterblijvenden zou behoord hebben , en dan ook doorgaans van hare Louize en Klaua vergezeld werd. Geen onderwerp inderdaad, meer passend voor Beugvliet, kon er behandeld worden, dan de eenvoudige maar welsprekende leeraar voor dien morgen had uitgekozen. De rede liep over de zachtmoedigheid; en de aandrang, 0111 die schoone deugd in den maatschappelijken en vooral den huiselijken kring uit te oefenen, werd ontleend aan het woord van den wijzen koning, dat »wie zijn geest beheerscht, sterker is dan die eene stad inneemt." Hoe klopte Beugvliet's wederhelft het hart bij de stille hoop, die zij koesterde, dat de overtuigende en ingrijpende taal, die hij hier hoorde, hem zóó mogt treffen, dat hij niet rusten zou, eer ook hij (le roemrijkste overwinning— die der zelfbeheersching— had behaald. Maar welke teleurstelling, toen zij, met Bergvliet weder aan de koilijtafel gezeten, terwijl Klara met Louize hare lievelings-aria's in de belendende kamer speelden en zongen, op hare vraag, of de prediker hem voldaan had, ten antwoord kreeg : nLang zoo goed niet, als dien ik verleden winter bij ons in de stad hoorde. Die had immers tot tekst: »Zijt vurig van geest!" Dat was een man naar mijn hart." — »Maar goede Bergvliet," hernam Mimi, »als ik mij wel herinner, dan heeft die spreker, wien gij zoo roemt, immers ook nadrukkelijk gezegd, dat men de ware vurigheid van geest in het geheel niet verwarren moet met onbesuisde drift, en dat zij wel degelijk gepaard kan en moet gaan met bezadigdheid en zelfbedwang, zal zij niet ophouden eene deugd te zijn, zal zij zelfs niet schadelijk worden." — »Ja," zoo vervolgde Bergvliet, »dat is wel mogelijk; maar ik heb een aangeboren afkeer van die talmerige en phlegmatieke menschen, die altoos den slakkengang gaan. Dat blijven sukkelaars in de wereld. Dan liever wat haastig gebakerd, zoo als het spreekwoord zegt." — »Maar lieve Pieter," liet Mimi hierop volgen, » gij noemt nu ook juist twee uitersten. V. iiet zieke kind. Tien dagen later werd Klara ongesteld. Zij had een hoest gekregen, en was ook niet vrij van koorts. Bergvliet en zijne vrouw dachten aan gevatte koude, die voor verwarmende middelen welhaast wijken zou. Maar, ofschoon zij zich in hun gissen naar den oorsprong der kwaal niet bedrogen, de gevolgen zouden erger zijn, dan zij vermoedden. Een geoefend oog had het Klara wel reeds aangezien, dat er een tint op haar gelaat lag, die al zeer weinig naar het merk eener vaste gezondheid geleek, noch het voorteeken van een lang leven scheen te wezen. De blos althans, die hare wangen kleurde, was zorgwekkend genoeg 0111 de meest mogelijke voorzigtigheid bij de verzorging van eene zoo teedere plant in acht te doen nemen. Maar dat hadden de ouders van Klara niet zóó ernstig ingezien, bij guur weder, of onder hare opgewondenheid bij het spel met hare vriendinnetjes, te weinig op hare luchtige kleeding acht gevende. Nadat haar bij herhaling een en ander uit de huis-apotheek was ingegeven, gevoelde zij zich iets beter. Maar weldra overviel haar eene heviger koorts, waarbij de hoest zicli weer verhief. Terstond werd nu de dorpsarts ontboden, een bij uitstek kundig man, wiens valkenblik met verwonderlijke snelheid den grond der kwalen wist te peilen. Toen Bergvliet hem zag aankomen, ging hij hein in de vestibule te gemoet, en zeide: »Mijn dochtertje heeft kou gevat, dokter! ik twijfel niet, of gij zult haar wel spoedig cureren." — »Wij zullen zien, mijnheer!" was het kort en voorzigtig antwoord. Naauwelijks echter had hij de patiënt den pols gevoeld, of de rimpel, die zich op zijn hooggewelfd voorhoofd even vertoonde, duidde klaar genoeg aan, dat de zieke niet zoo spoedig te cureren zou zijn. Bij het uitleiden vroeg Bergvliet: »U vindt toch geen bezwaar, dokter?"— »Wij zullen zien, mijnheer!" was wederom het antwoord. »Morgen hoop ik terug te komen." Hij kwam en vond de koorts wel verminderd, maar zag nu te levendiger het bedenkelijke van den toestand der jeugdige lijderes in. »Moè moet niet ongerust zijn. Ik zal wel schielijk beter wezen," sprak Klara, ziende met welk een angstigen blik mevrouw Bergvliet, nadat haar echtgenoot en de doctor de kamer weèr verlaten hadden, door een reet der gordijnen van het ledikantje haar stond aan te staren. Een vurige kus op de bleekc wang, waarbij haar, hoe ze zich ook zocht te bedwingen, een grootc traan ontviel, was het sprakeloozeantwoord «Ier diep geroerde moeder. Ouk Louizë werd bewogen, toen zij mama het oog met den zakdoek zag afvegen, en begon haar zusje meer dan vroeger lief te krijgen. Den volgenden morgen kwam de doctor een uur later. Hij was reeds vroeg bij twee hoogst gevaarlijke zieken geroepen , die in de kom van het dorp woonden. »Voor den d...., waar blijft hij?" Zóó bromde Bergvliet bij zichzelven, die reeds herhaalde malen had gegluurd door een der vensters, van waar men het uitzigt op den straatweg had. En nog niets van wat naar den gewenschten en niet minder verwenschten persoon geleek bespeurende, stoof hij de kamer binnen, waar Mimi juist bezig was de laatste rest van het drankje Klaha toe te dienen, en zei op een toon, waarvan het kind opschrikte: »Er moet dadelijk ingespannen en naar D*** (een meer verwijderd dorp, waar ook een medicus woonde) gereden worden. Dien miserabelen doctor wil ik niet langer hebben." — »De man zal opgehouden zijn, Beiigvliet!" — »Wat... opgehouden!" liet Uergvliet op een weinig lager toon volgen: »een dokter moet zich niet laten ophouden." En terwijl hij wegvloog, om zijne orders tot inspannen te geven, liep hij eensklaps den doctor tegen het lijf, die juist was binnengekomen. Wat kwam dat geduld liet aanminnige kind te stade! Hoeveel moest ze niet nog doorstaan! Wat werd ze gemarteld door allerlei scherpe tegenprikkels, van buiten aangebragt om het verterend kwaad, dat daar binnen schuilde, te stuiten! Doch het mogt niet baten. De kwaal oefende, geholpen door de koorts, die er telkens verraderlijk tusschen woelde, hare sloopendc kracht op het teeder gestelletje met langzame haast uit. Vier maanden was Klaua reeds een voorwerp van smart geweest, en nog was geene klagt over hare lippen gekomen. Zij geloofde nog altoos, dat zij wel weer gezond zou worden, en was de les van van Alpiien, dat geduld zulk eene schoone zaak is, nog ganscli niet vergeten. Hoe het vader- en moederoog telkens niet bijtende tranen gevuld werd, wanneer hare heesche stem het zoete woord beterschap stamelde, spottend en snijdend als het weersproken werd door dat reeds ingezonken gelaat en die vermagerde vingertjes! Maar waarom het liefelijke droombeeld aan het arme kind ontnomen, dat toch haastig genoeg de bittere werkelijkheid van het tegendeel ondervinden zou! »Goeden morgen!" zóó klonk de stem van den doctor in het sombere vertrek, waar Klara weder een hangen nacht had doorgeworsteld en door mevrouw Bergvliet in eene nieuwe hoestbui ondersteund werd, terwijl haar echtgenoot, die den geneesheer terstond gevolgd was, als naar gewoonte zich zóó aan het bed plaatste, dat hij zijne gelaatstrekken naauwkeurig waarnemen en daaruit opmaken kon, wat deze van de zieke scheen te denken. Die spelden hem thans zooveel ongunstigs, dat, al had hij zich bij het verlaten deikamer ook niet hooren influisteren »nu durf ik geen hoop meer geven die hoop hem toch reeds zou ontzonken zijn. Naauwelijks was de deur achter hen digtgegaan , of Klara rigtte haar hoofdje — dat kon zij toch nog — met zekere fierheid op, en vroeg met een verwonderd , maar geenszins angstig gelaat: »Moê, zal ik sterven moeten?" Als een donderslag viel mevrouw Berg vliet die vraag op het hart. Wat zou, wat kon zij antwoorden? Met beide handen haar gelaat bedekkende, verwijderde zij zich zwijgend van het ledikantje, om hare tranen, onmerkbaar zoo zij meende voor Klara, af te droogen. Toen zette zij zich weèr bij haar neder, en deed alle moeite om op eenigzins kalmen toon te zeggen: »Nu moest gij wat zoeken te slapen, lieve!" Maar Klara, hoe onrustig de nacht ook geweest ware, had nog geen slaaplust, en rigtte het matte hoofd, dat zij wéér in het kussen had laten zinken, nogmaals op , met nog meerderen nadruk vragende: »Moe, zal ik sterven moeten?" Arme moeder! wat werdt gij op eene zware proef gesteld! )> Alle menschen moeten eens sterven, mijn engel!"antwoordde zij; » maar gij..." Meer kon zij niet uitbrengen, en zich omkeerendc, alsof zij iemand hoorde naderen, spoedde zij de •kamer uit, om aan haren geprangden boezem lucht te geven. Tot hunne groote verwondering zagen Klara's bedroefde ouders haar, toen zij begon te begrijpen dat zij van deze ziekte niet genezen zou, nog even welgemoed. Het was of de tevredenheid, die uit hare vriendelijke, schoon doffe oogen sprak, het ouderpaar wenkte, om toch niet te zeer over haar henengaan te treuren, en als een balsem hun vooruit werd toegezonden, die de aanstaande smartvolle scheiding zou verzachten. Klara, boe jong nog, geloofde aan een hemel, geloofde dat alle gehoorzame kinderen daar komen zouden. Dat had zij van hare moeder geleerd, toen zij nog speelde aanharen schoot. En al wist zij niet naauwkeurig te zeggen, wat en waar die hemel was, zooveel toch begreep zij wel, dat het daar heel schoon en regt goed wezen moest. Zij herinnerde zich ook wel, dat zij in de kerk daarvan had hooren spreken, als van een groot en altoos bloeijend paradijs der vreugde, waar Jezus woonde, en waar hij ook kinderen opwachtte. Hoe mevrouw Bergvliet zich ook verkloekte, om hare droefheid over het nakend verlies voor Klara te verbergen , uit vrees dat zij door hare aandoeningen den dood der dierbare nog verhaasten zou, toch — want wat lijdt eene moeder niet bij den blik op haar stervend kind, en dan een kind, als Klara was! — toch wist de gevoelige vrouw zichzelve niet altoos te beheerschen. En Bergvliet kon zich aan Klara's bed evenmin bedwingen; want ook zijn hart hing meer aan haar dan aan Louize, ofschoon het karakter der laatste meer dan dat van Klara met het zijne overeen kwam. Toen mevrouw Bergvliet daar — twee dagen vóór Klara's ontslapen — weer aan haar leger stond, gereed om haar moede hoofd op te beuren , bespeurde deze wel, hoe de hand, die het kussen zachter wilde schudden, beefde, en een halfgesmoorde zucht den boezem ontgleed. »Wat scheelt er aan , moè?" vroeg zij zacht en meewarig. » Is er een ongeluk gebeurd?" — » Och neen, mijn beste!" was het weifelend antwoord: «wees gerust !" — )) Ja, moè," hernam zij , » er moet toch iets gebeurd zijn, dat u zóó zucht en beeft!" — »Neen," was het tweede antwoord, nu met nokkende stem gegeven, »daar is niets gebeurd. Maar dat ik u zóó vroeg reeds missen moet..." — »Wel moè," zei het lieve kind op een toon, zoo kalm en zoo vrolijk, die waarlijk vergeten deed dat het onder zoo zwaar een lijden zwoegde, »u komt immers ook spoedig in den hemel, en pa ook , en Louize ook, en dan blijven we immers altijd bij elkaêr?" — »Amen!" zei bet hart der gcroerde vrouw op dat vertroostend woord. »3)Ioge de goede God liet waar maken!" Klara's laatste uren waren bijster benaauwend. De lijd. zamc geest verliet haar echter niet. En toen Uekgvliet in den morgen van haren sterfdag de kamer binnentrad, om zijne wederhelft, die uitgewaakt was, af telossen van haren post, en eene poos daarna het hoofd over Klap.a heen neigde, om op hare hleeke lippen nog een afscheidskus te drukken, hoorde hij dc volgende vraag zijn scherpluisterend ooimet afgebroken stem ingaan: »Zal pa moe.... nooit meer.... boos aanzien.... en geen .... harde woorden.... zeggen ?" Dc geschokte vilder beloofde het zijn engelachtig kind. Een uur later was Klara niet meer. VI. de overwinning. Het was een heldere herfstdag, toen Klara's stoffelijk overschot ter aarde werd besteld. Haar zieltje, te groot voor deze wereld, zweefde reeds hooger, en het was of de vreugde, die zij nu genoot, zich op het effen en rustig aangezigtje afspiegelde, dat daar in de kist lag, ontdaan als het was van de trekken der smart, die het vooral in de laatste dagen had verwrongen. Do zon wierp een koesterenden straal door de kleine opening van een luik in de kamer, waar het dierbaar lijkje stond, als wilde zij het verwarmenen met nieuw leven bezielen. Stil was der ouderen rouw; maar des te dieper gevoelden zij, hoeveel zij verloren hadden. Zwaar en bang viel Bergvliet de gang naar gindschen groenen heuvel op het dorpskerkhof, waar Klara's assche rusten zou onder een treureseh, die zijne twijgen statig en breed over meer dan één kindergraf liet neerhangen, en nu ook het hare herbergzaam overschaduwen zou. Eenige kinderen uit het dorp volgde den kleinen lijkstoet, tot aan den ingang des gewijden akkers, en plaatsten zich daar op eene hooge bank, om toch naauwkenrig op te nemen, waar men Klara leggen zou. Men kende haar wel, dat nederige meisje, dat daar meermalen bij den aanvang of uitgang der school in een sierlijk wagentje was heengereden, en dat nooit een vriendelijken groet aan de eenvoudige landjeugd geweigerd, ja deze ook wel eens met hare vlugge en gulle hand onder het voorbijrennen wat lekkers toegeworpen had. Nu wilde men straks, als het kerkhof weer leeg en gesloten zou zijn , over de haag, die het ompaalde, heenklimmen, en ook wat voor haar doen. Reeds droeg men een korfje, met frissche najaarsbloemen bij zich, tegen den dag van heden inet ijver bijeengegaard. Die moesten Klara's graf versieren, totdat de wind ze had weggedreven en de Meimaand weêr nieuwe zou laten bloeijen. Toen Bergvliet van den droeven togt in zijne woning was teruggekeerd, kon hij niet spreken van weemoed, en zonk, alsof hem een looden last op het hart drukte, in zijn voltaire neder. Zijne wederhelft had hare aandoeningen, terwijl hij het kostbaar offer wegbragt, in vele tranen ontlast, en was nu meer dan hij geschikt om de taal der bemoediging te liooren en ook te spreken. Zij deed hem opmerken, dat Klara toch eigenlijk niet begraven was, maar slechts haar kleed, — haar wel vroeg versleten , maar toch ook niet langer bruikbaar kleed,— en dat zij nu bij de engelen was in smetteloos feestgewaad, en hare ouders daar opwachtte, flat alles stemde Bergvliet wel toe; maar daar schuilde iets bij liem, dat zijne gedachten te zeer verdeelde, dan dat hij den troost regt kon genieten, dien de voorstelling van hare gelukkige lotsverandering hem anders in deze sombere oogenblikken zou hebben geschonken. Het was de gevoelige vraag, die zij hem, zoo kort vóór haren dood, met smeekenden blik had gedaan: die was hem diep dc ziel ingegaan. Daarover had hij nagedacht, en nu kon hij het toch niet wegredeneren, dat zijne goedhartige en trouwe Mimi, in zijne driftige vlagen, menigmaal, geheel onverdiend, boos door hem aangezien en hard bejegend was geworden, ja dat hij haar door zijn onredelijk opstuiven menigen bitteren traan had doen schreijen. Dat mogt zóó niet langer; dat moest liaar vergoed worden. Hij had het zijne Klara immers ook beloofd, die niet gerust kon sterven, zoo lang hij het niet beloofd had. Dat onvergetelijke kind, wat had liet hem dik- wijls beschaamd! Welk een onvermoeid geduld bij zulk een lang en bang lijden! Hoe had zij hem meermalen in het hart gegrepen, als hij, op zijne teenen langs haar ledikantje de kamer binnengeslopen, haar met kinderlijke onderwerping had hooren bidden, dat onze lieve lieer haar beter wilde maken. En toen zij zelve niet meer geloofde dat zij nog weer beter worden zou, en het brooze hulsel, waarin eene zóó kloeke en blanke ziel huisde, niettemin nog langer aan het geweld der kwaal weerstand bood, dan de doctor zelf vermoed had, wat bleef zij ook toen nog stil en bedaard tot het einde! Dat alles rees Bergvliet nu levendig voor den geest. «Neen," zex hij bij zichzelven, »dat mag voor mij niet te vergeefs geschied zijn. Met een verhelderd gelaat en versterkten moed stond Bergvliet van zijn stoel op, wierp nogmaals een blik naar den kerktoren, die daar in het verschiet zijne spits verhief en midden in den hof stond , waar Klara sliep, en leende nu al zijne aandacht aan de bijzonderheden, die door zijne gade en Louize beurtelings uit Klara's lijdensdagen werden opgenoemd, en die telkens van haar beminnelijk karakter zóó sprekend getuigden , telkens de harten hooger derwaarts opvoerden, waar zij nu leefde en juichte, verheven boven alle smart! En zóó was het zacht en helder avondrood, waarin de aandoenlijke dag wegzonk, hun als de profeet van dien blijden en eeuwigen dag, waarop zjj de lieve ontslapene zamen hoopten weer te zien! Den volgenden morgen, toen het ontbijt was afgeloopen en Bergvliet zich met zijne vrouw alleen bevond, legde hij hare hand in de zijne, en sprak haar dus aan: »Lieve Mhii! gij zult voortaan ecu beteren man in mij bezitten, dan ik nu reeds zoovele jaren voor u geweest ben. Het smart mij, ik wil het u wel bekennen , dat ik door toegeven aan mijn driftigen aard u menigen verdrietelijken dag heb doen beleven, dien gij, mijne getrouwe, niet aan mij verdiend hadt. Het gedrag van onze Klaha onder hare vele benaauwdheden 1857. IV. 10 heelt mij tot nadenken gebragt. Ik wil beproeven, hoever ik liet in de kunst van zelfverloochening- brengen kan, en gij zult mij helpen, dat vertrouw ik vast. Zult ge niet?" En eer hij het antwoord afwachtte, bezegelde hij zijne gulle schuldbekentenis met een liartelijken kus. — «Goede, beste man!" was het antwoord der hevig bewogene vrouw, «alles, alles is u vergeven, van harte vergeven. Ja, ik zal u helpen, en God zal het ook." Meer konden hare lippen niet uitdrukken; maar in haar hart sprak zij nog: «Hemel, ik dank u voor dezen dag!" Bergvliet hield woord. Meer en meer wist hij zijne bedaardheid te behouden, als er weèr kleinere of grootere hindernissen op zijnen weg zich voordeden. Wel voelde hij het oude gebrek nog vaak daarna opwellen, en soms overrompelde het hem ook nog eens; maar de felle uitbarstingen, die zich vroeger gedurig herhaalden, keerden niet terug. Hij had het nu ook zijne Mimi zoo plegtig beloofd, en wel op den dag na Klara's begrafenis. die het stof van Klara tot rustbed strekte, en dan weer innig werden geroerd, dat zij zóó vroeg hun ontnomen was, dan wezen zij elkander telkens naar omhoog, waar de verheerlijkte hen wachtte; dan gevoelden zij daar sterker, dan ergens elders, den troost van de hope des wederziens, en droogden hunne tranen bij de gedachte, hoe het sterven van hun kind het leven van hun huwelijk was geworden. Lezer! als gij tot ongeduld mogt overhellen en gevaar loopt om u door drift te laten overmeesteren, denk dan aan Klara. liet zal u goed zijn. Naarden, October 1857. EEN OUD VREDES-CONGRES. (Uit de Household Words.) 1 hans zullen de leuningstoelen in de zaal der Tuilenen, die tot bijwoning der fameuse conferentie hebben gediend, wel weder aan den muur zijn gezet en zorgvuldig tegen het stof bedekt, om bij een volgende gelegenheid weêr te dienen. De vredemakers, die daar gezeten hebben, en er misschien weelderigen troost tegen die lange vervelende zittingen in vonden, hebben sedert lang hun werk afgedaan en zijn naar huis gekeerd. Nu de lucht dan in zeker opzigt helder is en onze ooren niet meer worden geplaagd met den «mond der Sulina"—«protectoraat" — »deel van het grondgebied"— »moeijelijke questie omtrent Bolgrod" enz., is het misschien niet onaardig om eens even terug te zien op hetgeen in vroegeren tijd — stel honderd vier-en-veertig jaren geleden — is gebeurd, en te letten op de toenmalige manier van handelen in zulke ernstige zaken, liet mag welligt na een zoo lang tijdverloop een pleizierig onderzoek worden bevonden, hoe in het jaar onzes lleercn zeventienhonderd en dertien, binnen Utrecht, een groot tractaat — een vredesverdrag— werd geteekend, onder accompagnement van vedel, dans en soortgelijke luchtige festiviteiten , en bij een aardig mengelmoes van vrolijke en ernstige lui, van priesters en leeken, van plenipotentiarissen en mooije dametjes, vari 10* gefluister aan vensters tussehen de danspauzcn en van moeijelijke vraagpunten, in liet boudoir eener dame opgelost! liet 7.al dan blijken, dat de mannen van dien tijd lang- niet zoo ernstig, zoo deftig van slag waren, als demagtige, wigtige, eerbiedwaardige monseigneurs, die onlangs in de Parijsche armstoelen hebben gezeteld. (leen levendiger, vrolijker tooneel laat zich verbeelden, dan het gezigt dier stad Utrecht — zoo vaak belegerd en gebombardeerd—. naar gelang do tijd van het congres naderde. Lieden, die vermaak zochten, vloeiden uit alle oorden der wereld derwaarts, en eensklaps werd de stad opgevuld met een bonten hoop trotsehe seigneurs en rijke vreemdelingen, met en benevens een tal gelukzoekers en chevaliers (Tindustrie uit Spa, Bagnères en andere voorname badplaatsen. Allengs begonnen de gevolmagtigden er aan te komen tot het verbazend getal van vier-en-vijftig, en hunne equipages, met de prachtige livereijen van hun gevolg—welker kleuren en onderscheidings teekenen in een boekdeeltje, kort na hunne aankomst gedrukt, werden beschreven — zetteden aan het tooneel nog meer luister bij. Ook ontbrak hetnietaan vrouwelijke bekoorlijkheden ter aanlokking; want degenen onder de gevolmagtigden, die met vrouwen en dochters gezegend waren, bragten ze mede, om deel te hebben aan het groot gala, en dus kwam er ook een toevloed mee van kostelijke kleêren en opschik. Onder die dames aanschouwde men drie gadelooze schoonheden, wier lof' aan alle Europische hoven was bezongen en de hoofden op hol had gebragt. Reizende galants, van den grooten tour te huis gekeerd, wisten te vertellen, hoe ze in de Berlijnsehe salons de gravin Denhof hadden zien schitteren en door aller blikken, waar ze ook haren voet zette, achtervolgen. Voorts madame Maréchal — ecne bekoorlijke brunet, even zestien jaren oud en, naar de kronijk vermeld, van eene betooverende gestalte. Met gretigheid zagen la graiul monarque en zijne jtelils-mailres (*) hare komst te gemoet; haar echtgenoot was reeds tot ambassadeur aan het hof van Frankrijk benoemd, en moest na den afloop zijner Utrechtsehe werkzaamheden derwaarts gaan. Mevrouw (t) Lodewijk XIV was in 1713 al 75 jaren oud, en zal wel niet veel meer om een mooi gezigtjo hebben gegeven. v-eitt. Dalwick, eehtgenoote va» den llessischen minister-, voltooide dat beroemde schoonheids-drietal. Daarenboven was er nog een tal mindere sterren, die niet zoo luistervol blonken, zoo als madame Beugami uit Modena, madame Passionei, eehtgenoote van 'sPausen representant, de hertogin de St. Pieuiie, en eindelijk miss Wood, dochter van den Bristolschen bisschop, en als eene demoiselle de mérite zeer gezocht. Bij zoodanige afleiding is het wonder, dat Hunne Excellenties nog het minste werk hebben kunnen afdoen. Eerst pleizier en dim arbeid werd (met omkeering van den volksregel) het bepaalde stelsel, of liever, men mengde beide dooreen , hetgeen aangename verligting aan het dienstwerk schonk. Zoo kwam men mogelijk kleine inoeijelijkheden door, die anders den loop der groote schikkingen hadden kunnen vertragen. Wie weet, hoeveel van het befaamde tractaat aan een verleidelijk lachje van mevrouw Denhof of een zoet gefluisterd woordje van mevrouw MakÉciial moet worden toegekend! Wie zal het zeggen, hoe vaak een onhandelbare diplomaat zich door die schoone, maar niet geaccrediteerde bemiddelaars heeft laten gezeggen! liet is te vreezen, dat bij de koele, gevoellooze raadpleging, zóó kortelings ontbonden, dergelijke tusschenkomst geenszins op hare regte waarde zou zijn geschat, en dat de pogingen van de eene of andere bekoorlijke middelaarster hij een hardvochtigen Uuol of Walevski magtcloos zouden zijn geweest. Alvorens men evenwel aan ernstige bezigheid kon denken , was een leelijke hinderpaal, die het gansche congres in duigen kon doen vallen , weg te ruimen. Bij de tegenwoordigheid van vier-en-vijftig excellencies, elk met een gevolg van knechts, pages, stalbedienden en wat al niet meer, kon het wel niet anders, of er moest twist en krakeel ontstaan, telkens als oneenige natiën elkander bejegenden, liet staat dan ook geschreven , dat er, bij de eerste zitting van dat Utrechtsch congres, eene plegtigc overeenkomst in een tal artikels werd opgemaakt, waarbij het wederzijdsch gedrag der koetsiers en loopers Hunner Excellenciën werd voorgeschreven, lil de eerste plaats werd besloten, dat ieder gevolmagtigde naar de vergaderplaats zou rijden in eene koets met niet meer dan twee paarden, en slechts een klein gevolg; verders, dat, ter vermijding van geschil tusschen de koetsiers, ieder voor? de deur zou blijven wachten, waar zijn meester was uitgestapt. De heeren plenipotentiarissen moesten ook hun uiterste best doen om krakeelen tusschen hunne koetsiers en lakeijen te beletten , en deze dienaars werden bezworen elkander met zachtheid en fatsoenlijke manieren te behandelen. Men was zelfs bedacht op een delicaat punt van etiquette,— namelijk het regt van vooruit rijden in eene naauwe steeg. Op de publieke wandelplaatsen, wanneer llunne Excellenciën daar in staatsie met al hun gevolg verschenen, moest ieder stipt aan zijn eigen kant blijven, en met alle minzaamheid en beleefdheid anderen plaats geven. Zoo trachtte men eenigermate te vermijden wat altijd en overal eene bron van twist heeft uitgemaakt — het regt van hoogerhand. Voorts mogt geen page, lakei of knecht een degen, rotting of ander kwetsend wapen dragen. En bovenal mogt zich niemand na tien ure 's avonds op straat vertoonen; de overtreders dier order zouden aan den schout of officier van politie worden overgeleverd. Niettegenstaande die zoo doelmatige verordeningen, had het congres nog naauwelijks eene tweede zitting gehouden, of er rees verschil tusschen het gevolg van twee der gcvolmagtigden. Er kwam op een dag tijding van de nederlaag bij Denain, en de domestieken van den llollandsehen gevolmagtigdc — graaf van Reciiteben, een voornaam landeigenaar — kwamen te huis hunnen meester rapport doen, dat de knechts van den heer Mesnager beleedigende gebaren tegen hen hadden gemaakt, toen ze voorbij het hotel van dien heer gingen. Mijnheer de graaf van Recuteuen kon zulk eene onbeschaamdheid niet geloovcn. Hoe! was hij geen Hollandsch edelman, een van de Hoogmogenden, gemaal eener prinses? Onmogelijk! Hij liet dus de koets vóórkomen, en gelastte zijnen voerman langs het tooneel van dat affront te rijden; want hij wilde zich er van overtuigen. En hij overtuigde zich er van. De Fransche valets stonden nog bij de deur, en herhaalden hunne schimpende grimassen. Razend nijdig keert de graaf naar huis, en schrijft een briefje aan Mr. Mesnageu, waarin hij over de beleediging klaagt en voldoening vraagt. Die gevolmagtigde geliet zich, met echt Fransche zorgeloosheid, dc zaak als een bloot bagatel te behandelen. »Zijne Excellencie moest het mis hebben; hij had bij zijne knechts navraag gedaan, en er was niets van dien aard gebeurd. Evenwel — hij zou nader onderzoek doen." Na verloop van eenigen tijd — terwijl Mr. Mesnager bij liet geval scheen ingeslapen — schreef de graaf nog eens, met voorstel dat zijne knechts niet die van den Franschen minister zouden worden geconfronteerd. Dit werd door Mr. Mesnager losjes met Fransche excuses afgewezen; want hij voorzag de onvermijdelijke gevolgen, waar zijn hotel getuige van zou zijn. Daarop gaf de fiere Hollander, ziende dat hij uit dien hoek geen herstel te wachten had , aan zijne knechts zelve de wet in handen: »ze moesten bij do eerste gelegenheid de beste zich maar regt zien te verschaffen." Die gelegenheid bood zich weldra aan. De Maliebaan was opgepropt vol met Ieegloopers en vrolijke wandelaars, waaronder de gevolmagtigden der onderscheidene landen te zien waren, elk aan het hoofd van een luisterrijken trein, liet duurde niet lang of de twee gevolmagtigden stonden tegen elkaar over. De graaf herhaalde zijne vraag om satisfactie, en klaagde over de lengte van tijd , dien men had laten verloopen, alvorens aan zijne billijke vordering toe te geven. Mr. Mesnager kon slechts — als te voren — herhalen, dat hij alle pogingen had aangewend om den schuldige uit te vinden, maar vruchteloos. De graaf stapte daarop ter zijde, en zijn gevolg viel zonder complimenten dat van den Franschen minister op het lijf. Er volgde een wanhopig gevecht, waarin de Hollanders eindelijk de overwinning behaalden. Mr. Mesnager , verontwaardigd over die handelwijze, schreef dienaangaande den koning, zijn meester. De groote Lodewijk was erg boos, en zond gramstorige brieven aan de Staten-Generaal, met weigering dat zijne gevolmagtigden deel aan de conferentie zouden nemen voor en aleer de Hollandsche gevolinagtigde, die zich derwijze had te buiten gegaan, teruggeroepen was. Kortom, dat geval kon tot een krakeel van belang hebben aanleiding gegeven en een ontijdig einde aan het congres gemaakt, hadde niet de graaf van Rechteren zoo sterk op zijn ontslag bij de Staten aangedrongen, dat deze zich genoodzaakt zagen aan zijn verlangen toe te geven. Alzoo werd eene Ieelijke verwikkeling afgewend; want Lodewijk wilde die zaak met ernst hebben doorgezet. ' Het gevolmagtigde vier-en-vijftigtal was nog niet lang vergaderd, toen de storende invloed der schoonheid zich deed bemerken. Het kwam uit, dat dc graaf de Tabouca, gezant van Zijne Portugesche Majesteit, zich druk bezig hield met het plan eener reeks van feesten, en dat men reeds aan een prachtig danspaviljoen in zijn tuin onder zijn toezigt. timmerde. De lezer denkt hier mogelijk aan zeker ander paviljoen dat (nog zooveel maanden niet geleden) aan een voornamen ambassadeur is gezonden, maar bestemd voor de glorie eener krooning, en geenszins voor eene drooge conferentie. Graaf Tauouca's geïmproviseerde balzaal had eene lengte van tweehonderd voet, was rondom met twee rijen prachtige oranje— boomen beplant en met kostelijke tapijten behangen. Maar het ongeluk wilde, dat, kort vóór den feestdag, zich eene zwarigheid opdeed, die bijna de heele zaak deed mislukken. Het betrof een teeder punt van etiquette. De hertog de St. Die feesten moeten wezenlijk prachtig zijn geweest. De eerste dag was gewijd aan het onthaal der vier-en-vijftig, en wel door een groot banquet, gevolgd van eene tooneelvertooning. Men zat om een groote ovale tafel, en werd met de keurigste schotels en lekkernijen bediend. Wonderen van kookkunst werden er voorgezet, zoo talrijk en overdadig, dat er geen tellen aan is. Daarbij viel in het oog, dat al die schotels met eene verwonderlijke siiltc en regelmaat werden gebragt en opgezet; hetgeen toont dat de zegening eener stille oppassing en bediening zelfs in dien tijd werd beseft en op prijs gesteld. Veertien groote lustres en tweehonderd kandelaars dienden tot de verlichting van dat vertrek, aan welks eene eind zich een overheerlijk buffet met gouden en zilveren tafelservies en keurige flacons vertoonde, die de edelste wijnen en likeuren bevatteden. Groote spiegels — nog al zeldzaam in die dagen — hingen hier en daar in het rond, en een troep muzikanten deed op de galerij de liefelijkste toonen hooren. Wonderen van banketbakkerij waren daar; reusachtige suikertempels, fonteinen en boomen met kunstfruit. De borden waren van het fraaiste Japansche porselein. Kortom, geen gevolmagtigde heeft ooit zoo zijn hart kunnen ophalen. Vervolgens ging men in eene nette, geïmproviseerde schouwburgzaal dc tooneelvertooning zien. Dit was speciaal het feest der heeren (la fèle des messieurs), en geen dame was er toe genoodigd; evenwel kwamen drie schoonheden — de hertogin de St. Piehre en mevrouwen Daiavjck en Bergami — aan de theaterdeur kijken, en werden blijde verwelkomd door den edelen gastheer. Het blijspel La femme juge el partic begon toen, en werd door de acteurs verwonderlijk wel uitgevoerd; er volgde eene soort van arlequinnde op, — eene toenmaals zeer gezochte klucht. De partij werd besloten met eene illuminatie op het water, tegenover het liotel van den graaf, en zoo ging ieder, bekoord over het onthaal van dien dag, weêr naar huis. Den volgenden morgen begon het feest der dames. Elwaren tweehonderd door den galanten graaf verzocht, — om niet van een tal andere, die, naar gezegd werd, ongenoodigd uit pure nieuwsgierigheid kwamen, te spreken. Ook deze dames werden beleefd welkom geheeten. Dc toiletten waren verrukkelijk, betooverend, prachtig, en alles ging genoegelijk van dc hand. Zelfs een mal punt van etiquette (en iets van dien aard scheen elk congreslid beurtelings te bedreigen) werd door den polieten graaf uitmuntend geschikt. Waar zooveel deftige personaadjes aanwezig waren, was het de vraag, wie het eerst voor de menuet zou worden opgeleid. Dat arrangeerde de graaf heel lief, door een jong edelman te verzoeken eene partuur uit te kiezen, en terstond den dans te beginnen. Zoo werd het bal, als het ware, bij toeval geopend en niemand in zijne eer gekrenkt. Niet voor vijf ure 's morgens dachten de heeren plenipotentiarissen aan het naar huis gaan. Maar het was met deze feesten niet afgedaan. De collega van den graaf lie Tarouca, die zich zoo lief en aangenaam had onderscheiden, Dom Loure d'Acunha , gaf reeds den volgenden avond een groot bal masqué. Zoo iets had men in het stille Utrecht nooit beleefd; elk was nieuwsgierig0111 dat te zien. Kleermakers en modemaaksters moesten ingewijd worden in de geheimen van maskers en domino's, waar ze nooit van gehoord hadden, liet liep uit op een allerschitterendst feest, dat volstrekt duizeling wekte door het aantal en de verscheidenheid der costumes. Weinige dagen later had er eene kleine reünie plaats bij graaf Denhof, waar men zich den avond kortte meteen spel voor volwassen kinderen, le gdleau des roi-t geheeten. De deftige senator, Mylord graaf Strafford, werd tot koning verkozen, en koos op zijne beurt de jolige hertogin de St. Pierre tot zijne koningin. En zoo ging men voort met zich alleraangenaamst den ledigen tijd te korten; maar bij dat gateau-dcs-rois-spelen met de diplomatische syrene, liet Mylord graaf Strafford zich verleiden tot toestemming in vredesartikelen, die nog lang daarna als voor Engeland vernederend en onvoegzaam werden beschouwd. Op een feest, door graaf Deniiof gegeven en dat eerst lang na middernacht eindigde, had het volgende plaats, liet werd opgemerkt, dat laat in den avond de abt de Polignac en graaf Zinzendorf bij een vensterraam hadden gestaan, en wel drie uren lang zich te zamen onderhouden. Voorts, dat Mylord graaf Strafford omstreeks middernacht was verdwenen, en men stellig wist, dat hij in de koets van den llollandsclien gevolmagtigde naar Mylord den bisschop van Bristol was gereden, en daar tot drie ure 's morgens gebleven. Bij dat waken kregen belangrijke punten van onderhandeling hun beslag, niet minder dan eene vernieuwde garantie voor de Britsche troonopvolging en een barrière-tractaat tussehen Engeland en Holland. Het werk van dien avond of nacht werd voor zoo gewigtig aangezien, dat Ic sieur IIarrison bij liet krieken van den dageraad met depêches voor liet Engelschc liof werd afgezonden. Nog al meer feesten volgden er; rusteloos gaf graaf Tarouca bal en maskerade, zoodra men slechts een beetje scheen te dutten. Eindelijk kwam er berigt, dat de koning van Pruissen overleden was, en dit maakte een te vroeg einde aan die festiviteiten. Op die wijze kwam het beruchte Utrechtsche verdrag tot stand, — juist honderd vier-en-veertig jaren geleden. DE FEESTEN DER BESNIJDENIS TE KONSTANTINOPEL. Uit een brief van 16 Julij 1.1. Het is heden, dat de schoone feesten der besnijdenis van de zonen des sultans een einde nemen. Al dat gedruisch, al die glans, al die iHuminatiën-, vuurwerken, festijnen, spelen, die twaalf dagen lang onze stad in verrukking en verbazing hebben gehouden, dat alles is dezen avond afgeloopcn, en over 't geheel geloof ik niet dat men er heel rouwig om zal wezen; de fraaiste en beste dingen verin oeijen eindelijk, en al die vermakelijkheden, met stof, schrikkelijk veel stof bestrooid, begonnen haast te vervelen. Na al onze notabelen, al onze ambtenaren, alle Europesclie en inlandsche autoriteiten, al de troepen en al de scheepsbemanning van Konstantinopel, de leerlingen van al onze Grieksche, Fransehe, Italiaansche, Duitsche, Armenische, Turksche, Joodsche enz. scholen te hebben onthaald en lekker vergast, heeft de sultan eindelijk, dingsdag den 14den, het geheele corps diplomatique, dat is te zeggen, de chefs der gezantschappen, de eerste secretarissen, de eerste drogmans, de consuls, eenige vreemde notabiliteiten, vervolgens de ministers en hoofdambtenaren der Verhevene Porte, bij een diner van honderd en vijftig couverts vereenigd. Lat diner, in de troonzaal gegeven, die door duizenden gasvlammen verlicht was, is allerluisterrijkst geweest. De sultan heeft zelf zijne gasten ontvangen, hun zeer minzaam gezegd, dat hij zich gelukkig voelde, hen bij dat familiefeest te zien; daarna heeft de groot-vezier in zijnen naain hij den maaltijd gepresideerd , die, ten zes ure begonnen, ten negen ure een einde heeft genomen , zonder dat er iets van belang bij voorviel. Bij het dessert heeft lord Retgliffe, deken der ambassadeurs, de i)gezondheid des sultans" ingesteld; de groot-vezier die van de geallieerde mogendheden. Vervolgens zijn al de gasten in rijtuigen van het hof naar het terrein der feesten gereden en er tot zeer laat gebleven. Meer zal ik niet zeggen van die met Oostersehe pracht en weelde gevierde feesten, dan dat ze zoo wat vijf-en-zeventig millioen piasters zullen liebben gekost; dit cijfer spreekt duidelijker dan elke beschrijving. Echter moet ik deze bijzonderheid nog vermelden, dat, gedurende de laatste dagen , de sultan, die eiken avond, bijna geheel burgerlijk, uit zijne tent die feesten kwam bijwonen, last had gegeven, dat de toegang tol het gereserveerde terrein voor de geheele menigte open bleef, en dat deze, van die gunst gebruik makende, zich onophoudelijk rondom de keizerlijke tent verdrong, waar de sultan zich alleen met twee kamerheeren zonder gevolg of wacht bevond. Die gemeenzaamheid, die eenvoudigheid van den souverein heeft de gansche bevolking getroffen en bekoord, maar inzonderheid de Europeanen, die over de vriendelijke manieren en het gulle voorkomen des sultans verrukt zijn. Ten slotte meld ik nog, dat het terrein der feesten dagelijks van 's morgens tot middernacht een drom van ten minste honderdduizend menschen bevatte, en dat ook dagelijks meer dan dertigduizend personen — soldaten of burgers — op kosten des sultans zijn gevoed en vermaakt. Dat noem ik Aziatische gastvrijheid! MENGELINGEN. — Gis- — » Een jilcl braisé a la Scribc."—» Dat kennen we niet." — Ik loop naar Vi:ity. « Garqon!" — »Monsieurt" — «Een rognon a la muce-llaldvy." — »Dat staat niet op de carte."—Ik spoed me naar de frères Provencaux. » Garron /"—» Monsieur!"—» Eene crnusladc Shakspcrienne" — «Wordt hier niet gemaakt." — Het zelfde antwoord bij Chevet, op de vraag om cólcletles d la purêe-Lablachc. Het diepe droefheid en bittere teleurstelling geef ik het gastronomisch publiek daar kennis van. De Britten hebben vier schotels uitgevonden; het zijn de bovengenoemde; en niemand kent ze te Parijs. Te voren aten de Engelsehen, maar ze dineerden niet. liet Saksische roastbeef en Skandinavisehe plumpudding maakten de basis uit der Engelschc keuken; thans vinden ze croustades Shahsperiennes uit. Eerstdaags hebben wij van hen te wachten patés Byroniens, pnlages Watler-Scolliens. En wij, Fransehen , blijven stationair. Van geïllustreerde schotels hebben wij nog maar steeds de cóleleltes-Soubise, de bifteeks-Cliateaubrianl en den poulet-Marengo. De croiislade-Voltairienne ontbreekt ons. Fransche koks! Uwe eer en Frankrijks glorie vorderen luide, dat gij iets uitvindt, om het trotsche Albion van nijd te doen barsten. Iloept Vatel aan, Carême te hulp, herleest Brillat Savarin, brengt een nieuw meesterstuk te voorschijn, of schiet u voor den kop! Keizer Rudolf van Habsburg riep eens een lecrlooijer, die met zijn werk bezig was, al schertsend toe: «Nu, vriendje! Een duizend gulden inkomen 'sjaars en een knap vrouwtje zouden u denkelijk wel aangenamer zijn dan die stank!" — «Ik bezit beide, Sire!" gaf de looijer ten antwoord. Rudolf begaf zich in zijne woning, om zich van de waarheid hiervan te overtuigen, en stond niet weinig te kijken, toen kort daarna de vriendelijke, zeer schoone huisvrouw, in kostbare kleederen, en de looijer in zijn zondagspuk, den keizer aan zijne tafel leidden, waarop edele wijnen «"ii uitmuntende spijzen in zilver en fijn aardewerk gereed stonden. De keizer kon zijne verwondering niet verbergen, dat zulk een rijk man zulk een handwerk uitoefende. «Sire," zei de looijer, «dat alles heb ik door mijn kwalijk riekend handwerk verworven; maar het zou weder verdwij- nen, zoo de lacht mijner vellen door mij niet meer te ruiken ware." Talma. — Deze acteur was niet minder ijdel dan de meeste lieden van zijn vak. Toen hij in 1817 van zijne voorstellingen, die hij te Brussel gegeven had, was teruggekomen, vertelde hij in den foyer van het Théalre francais aan een kring, die zich om hem heen gevormd had, het volgende: »Nadat de koning (Willem I) mijne eerste voorstelling had bijgewoond, verlangde hij mij te spreken. Ik wilde dit maar niet weigeren. Men bragt mij in les petits apartements, en ik bevond mij tegenover den koning, die zeer verheugd scheen, dat ik aan zijn verzoek voldaan had. Maar toen ons gesprek begonnen was, merkte ik, dat de koning verlegen werd: mijn roem was hem wat te magtig. Ik deed nu zoo veel mogelijk mijn best om hem goedhartig toe te spreken, en eindelijk gelukte het mij, hem tegenover mij zoo op zijn gemak te brengen, alsof hij een gewoon mensch voor zich had." De geest van Karel II. Waarheid boven alles. — George II van Engeland vernam, dat de redacteur van een dagblad voor de regtbank was gedaagd, omdat hij, ten einde de troonrede des konings zoo vroeg mogelijk te kunnen geven, die zelf maar gefabriceerd had. »Ik hoop dat ze het maar niet te erg met den man zullen maken," zeide de koning tot lord Mahon. »Ik heb zijne rede met de mijne vergeleken, en, voor zoo veel ik er verstand van heb, komt het mij voor, dat de zijne de beste is." Hendrik IV, ontevreden op Spanje, sprak op zekeren dag, vol misnoegdheid, tot den gezant van deze mogendheid : ii Ik zal met een leger naar Italië vertrekken, te Milaan ontbijten en te Rome dineren." — »Dan zal Uwe Majesteit," antwoordde de gezant, terwijl hij zich diep boog, »tegen den vesper (avond) op Sicilië aankomen." — Wij zullen naauwelijks behoeven te zeggen, dat dit eene zinspeling op den bekenden Sieiliaanschen vesper was. Nieuwe uitvinding. — Een Nieuw-Yorksch dagblad zegt, dat, volgens een loopend gerucht, zekere heer Perkins eene compositie heeft uitgevonden, die hij de concenlraled essence of the sublimatcd spirit of sleam noemt. Iemand behoeft maar een flesehje er van in zijn zak te steken, en het brengt hem vijftig mijlen per uur voorwaarts; slikt men drie droppels er van in, als men 'savonds te bed gaat, dan bevindt men zich 's morgens naar verkiezing in ieder land van de wereld. Eulton. — In Nederlandsche dagbladen lazen we dezer dagen, dat de Amerikaansche werktuigkundige, de beroemde uitvinder der stoomboot, het eerste vaartuig van dien aard in 1807 te Nieuw-York in de vaart bragt. Dit stijdt met Fransehe berigten, volgens welke de eerste proef met stoomvaart door I'i'lton in 17Ö0 te Parijs (waar hij vrij lang gewoond heeft) op de Seine plaats had. Anecdote van Cbomwell. — In een oud manuscript (Londen 1027) staat: «Olivier Cromwell, eenige jaren te voren 30 pounds van zekeren heer Cüi.ton met spelen gewonnen hebbende, ontmoette hem toevallig, en verzocht hem meu te gaan en zijn geld terug te ontvangen; » want hij had het met valsch spelen gewonnen, en liet zou zonde zijn het langer te houden." En hij gaf werkelijk de dertig pounds aan dien heer terug. Van Dordt naar Rotterdam. — Evelyn, een Engclsch schrijver der 17de eeuw, verhaalt iu zijn diary of dagboek, »dat hij met een wagen van Dordt naar Rotterdam reed, in één uur tijds, ofschoon de afstand tien (Engelsche) mijlen is. Zoo dol joegen die voerlui er over lieen." Instituteur en papa-lief. — Instituteur. »Mijnheer! de correctie heeft geholpen! Uw zoon heeft bij de uitdeeling twee prijzen gekregen." — Papa. «Goed zoo! Verdubbel de correctie; dan krijgt hij den volgenden keer er i'ier." Electrieke rups. —Aan de entomologische maatschappij te Londen is door den heer Yap.rell een groote en zeer harige rups uit Zuid-Amerika vertoond, die het vermogen bezit van een zeer sterken electrieken schok mee te deelen. «Eindelijk kom ik er toch ook boven op!" zei de stekelbaars, toen hij met den hengel van een straatjongen omhoog gehaald werd. Waarom is Amor geblinddoekt?— Hij wil de gekheden niet zien, die hij te weeg brengt. Wie legt zijn geheelen weg in het bed af? — De rivier. MOEDERS ARME. Door P. Duïs. I. Slechts de goeden sterven, niet het goede. Jean Paul. In een net slaapvertrek zat eene bejaarde dame, met bleek gelaat, dat niet onduidelijk die kwijnende uittering verried , welke dra de nog overgebleven krachten dier teêre gestalte zou sloopen. Uit haar kalmen blik sprak eene berusting en geloofshope, die haar lang verzoend had met haar lot, en haar zielsoog henentrok naar het licht, dat van de overzijde des grafs haar tegenblonk. De zachte glimlach om haren mond scheen u toe te roepen: Ja daar, daar is het dag; met Ilem zie ik op graven, Op stof, op doodshoofd en op beendren rustig neer. God sprak, zijne almagt zal mijn hoop, mijn uitzigt staven, En met het woord mijns Gods ken ik geen twijfling meer. (*) Tegenover haar zat een, zoo het scheen, een- of twee-entwintigjarig meisje, met regelmatige zachte gelaatstrekken; slechts de blos ontbrak om haar schoon te noemen. Uit de bezielde, diepe blik harer oogen, die, in tegenspraak met hare blonde lokken en bijzonder blanke tint, van het donkerste blaauw waren, sprak helder verstand en geestdrift voor datgene, waaraan hare ziel zich hechtte, en over heel dat gelaat lag een waas van dien ernst endegelijkheid, welke het leven der jeugd nog anders leert opvatten, dan als de kunst om zich te vermaken. Mevrouw van Belling — zoo heette de bejaarde dame — liet eene wijl het oog met onuitsprekelijke liefde rusten op de beminnelijke jeugdige gestalte tegenover haar. Toen wischte zij een traan weg. Misschien stortte de gedachte aan de naderende scheiding van dit haar zoo dierbaar wezen een bitteren droppel in haren lijdenskelk. Maar zie, nu slaat zij (*) Ff.itii. 1857. IV. 11 liet oog naar boven, alsof zij van haren God zegen afsmeekt over dat jeugdige hoofd, en haar kind opdraagt aan den Vader der weezen. »Gonde!" sprak zij, een poos daarna, «wilt gij van avond niet eens naar de Breevoorts gaan?" — »Neen, mama!" was het antwoord, »ik wil u veel liever gezelschap houden." Zij zag hare moeder aan met een blik, die scheen te zeggen: »Ik zal het niet lang meer mogen doen." »Maar kind," hernam de kranke, » gij zit haast altijd bij mij; gij moet eens eene ontspanning nemen; ik kan het u aanzien, dat uwe gezondheid er onder lijdt." — «Toch niet, mama! ik ben nergens liever dan hier, en ik zou bovendien u niet kunnen alleen laten," antwoordde het meisje, en schoof haren stoel digter bij de kranke, of zij bevreesd was van haar gescheiden te worden. — «Maar Mina kan immers te huis blijven," vervolgde de zieke. — «Och neen, mama! voor de goede Mina is het eene behoefte eens uit te gaan; dat ligt zoo in haren levendigen aard. Het zou voor haar eene teleurstelling en opoffering zijn te huis te blijven, en dat is het niet voor mij. Zal ik u nog eens iets uit Egeling voorlezen, mama?" — «Als gij dan toch blijven wilt, kind, zult gij mij daarmede genoegen doen; want het valt mij zelve wat zwaar. De oogen zijn te zwak geworden; het vermoeit mij te veel." Gonde stond op, en nam van een tafeltje bij het ledikant, waarop eenige boeken lagen, Egeling's Weg der zaligheid. Het was een van mevrouw van Belling's lievelingswerken. De ernstige, gemoedelijke, evangelische geest van dien waarlijk vromen schrijver trok haar aan en vond weerklank in haar hart. Gonije las met hare zuivere, welluidende stem, op gevoelvollen toon, een gedeelte, dat hare moeder haar aanwees. Deze volgde haar blijkbaar met de geheele ziel. De verschillende gewaarwordingen, door het lezen opgewekt, waren zigtbaar op haar gelaat. Nu en dan verzocht zij, eene zinsnede te herhalen. Nadat Gonue nagenoeg een kwartier lang gelezen had, verzocht de kranke op te houden, daar zij het nu niet meer volgen kon. Zij vleide zich met het hoofd achterover in den ziekenstoel, zich, zoo het scheen, aan stille gedachten overgevende; terwijl Gonde, wetende dat zij dan liefst niet ge- stooril werd, haar naaiwerk weder opnam en ijverig voortwerkte. De kranke scheen ook nu in haar binnenste rijke bronnen van troost te vinden. Iloe langer zij peinsde, hoe meer zich de uitdrukking eener stille blijdschap in hare trekken afspiegelde. Dacht zij misschien aan de oorden, Waar englen Newton onderwijzen, Waar Klopstocks Iied'ren hooger rijzen En Milton Davids harp bespant? (*) Eindelijk schenen hare gedachten tot hare aardsche omgeving terug te keeren. Zij verzette zich op hare kussens, nam een teug uit het kopje met gerstewater, dat voor haar stond, en zeide: »Go.nde! wees zoo goed en haal mij dat papier eens, dat in het bovenste vakje der secretaire ligt." Het meisje ging, en kwam met het verlangde terug. De kranke doorliep een oogenblik liet papier, waarop verscheidene namen stonden met daarachter uitgedrukte geldsommen.
10,161
MMUBVU04:001925055:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 22, 1874, no. 3, 16-01-1874
null
Dutch
Spoken
7,065
12,563
en vertellingen zijner rede, die vooral uit zijn zonderling afwisselend leven genomen zijn, zijn zoo wijs gekozen, zoo welgeteekend voorgesteld en zoo juist van toepassing, dat zij nooit doel missen. Ik wenscli vooral de aandacht te vestigen op een karakteristieken trek van den arbeid dezer brave mannen — de dagelijksche middagszamenkomst voor 't gebed. Dit biduur begon men eenige weken geleden te houden op een bovenkamer in Queen Street Hall. Na ettelijke dagen liep deze zaal vol. Toen werd de meeting overgebracht naar Queen Street Hall, dat 1200 menschen kan bevatten. Het duurde niet lang of dit werd overloopend vol, en nu worden er eiken dag druk bezochte samenkomsten gehouden in de Eree Assembly Hall, die eenige honderden meer kon bevatten. Het is een feit van veel beteekenis, dat, gelijktijdig met de toeneming der middag-bidmeetings, ook de avonddiensten in Broughton Place Church drukker bezocht werden, gelijk ook het getal zoekende zielen toenam. Voor het einde der verledene week, was elke duim gronds in ons groot bedehuis bezet met gretige hoorders, en honderden moesten vertrekken, zonder dat zij zelfs maar eenmaal den spreker hadden kunnen zien. Het aantal vragende zielen klom van vijftig tot honderd per avond, en , gepasseerden Maandagavond, toen degenen die wakker geschud waren met hen die beleden de «groote verandering" te hebben ondergaan in onze kerkekamer vergaderd waren , ' daar Mr. Moody met hen in 't bijzonder wilde spreken (terwijl geen andere personen daar toegelaten werden) — waren aldaar omtrent drie honderd personen tegenwoordig en dezen waren nog maar een deel der vruchten van ééne week. Ik wenscli ook vooral hierop te wijzen, dat de personen die met. de verslagenen en zoekenden spraken, leeraars, ouderlingen, diakenen en bijzondere lidmaten van naam onzer verschillende kerken waren ; alsook Christelijke matronen en Bijbelvrc^wen, voor zoover hare waardeerbare diensten nuttig geacht werden. En nu, op het einde der week van buitengewone diensten in Broughton Place Church, wensch ik in uw blad te herhalen , wat ik Maandag in Assembly Hall zeide: er is geen week in mijn langdurigen Evangeliedienst, waar ik met zooveel dankbare blijdschap op terugzie. Zelfs om de schatten eener wereld zou ik niet willen, dat de herinnering aan hetgeen ik verleden week heb gezien en gehoord, uit mijn geheugen zou gewischt worden. Toen Howe kapellaan was bij Cromwell op Whiteliall, werd hij de drukte en de praal van het paleis moede , en schreef aan zijn «waarde en geëerden broeder" Eichard Banter, terwijl hij hem zeide, hoezeer hij weder naar zijn geliefkoosden werkkring te Torringtan verlangde: — «Ik. heb mij zeiven gewijd aan den dienst van God in het Evangelie, en hoezeer heb ik dikwerf behoefte aan het genot om het geroep en geklag te hooren dergenen, die onder mij tot overtuiging zijn gekomen." Ik heb met vele beminde broederen verleden week dit heilig genoegen genoten , en het is alsof uien engelenbrood eet, wanneer men den kreet der overtuiging hoort, en nog grootscher is het, ten laatste de uiting der blijdschap in hun verzoening en vrede te vernemen ! Ik werd zeer getroffen door de verscheidenheid dier vragende harten. Er waren er van den vijfenzeventigjarigen man tot den elfjarigen knaap, soldaten van het Castle, studenten der llooge school, afvalligen, onmatigen, godloochenaars, rijken en armen, onopgevoeden en welopgevoeden; en in hoe menig voorheeld was daar van gewonden die geheeld, en beladenen die verlost waren ! Het kan bemoedigend zijn voor Christelijke ouders en onderwijzers , te weten, dat zeer dikwijls deze wondervolle zegen, een geheele. familie doortrok, wanneer hij eenmaal in een huis begonnen was; en degenen die reeds door vroegtijdige Christelijke opvoeding kennis der Goddelijke waarheid hadden, maakten voor het grootste gedeelte het getal bekeerden uit. Het zaad was er, als in de aarde sluimerende — tot de invloed van boven het tot leven wekte. Er waren een aanzienlijk aantal ongeloovigen onder die vragende menschen , maar de^ twijfel en bezwaren hunner redeneeringen werden spoedig weggevaagd, wanneer zij tot het rechte inzicht hunner zonden kwamen. Sommigen hebben mij reeds verhaald, hoe zij hun ongeloof zijn kwijt geraakt en discipelen van Christus zijn geworden. Eén hunner heeft publiek bekend gemaakt, dat hij niet langer in het ijs-huis der koude ontkenningen kan leven , en hij heeft Mr. Moody gevraagd, dat hij de toespraak in 't licht zou geven, die zijn hart heeft verlicht, en die wijd en zijd over het land verspreiden. Ik heb geen buitensporigheden in die kamers der vragenden en zoekenden gezien; daar' heerschté dikwijls een verheven harmonische plechtigheid, afgebroken door den snik der droefenis, en het fluisterend gebed der verbrijzeling en dankbaarheid. Evenwel, bijwijlen moesten er wel onvoorzichtigen of bovenmatige dingen plaats hebben, welke altijd samengaan met de beste zaken, die door onvolmaakte, schoon goede menschen onder hen zijn uitgevoerd. Maar de koelbloedige kritiek die naar fouten speurt, of de ultra-voorzichtigheid die niets beproeft uit vrees voor vergissingen, zijn niet de gemoedsgesteldheid waarmede men zulke gebeurtenissen moet bezien. Ik zou niet een dezer uitersten durven innemen , «opdat ik niet t' eeniger tijd strijdende zou worden bevonden tegen God." Eeeds heb ik mijne hooge waardeering uitgesproken over de wijze waarop Mr. Moody toespraken houdt. Denken sommigen, dat er de gepolyste sierlijkheid van eenige onzer vaderlandsche redenaars aan ontbreekt, er zijn daarentegen hoedanigheden die veel meer te waardeeren zijn; en, alware het anders, de groote zaak is: de blijde boodschap van Gods genade duidelijk en ernstig te prediken aan de menigte die eiken avond bijeen stroomt om hem te hooren. Als in oude tijden het jubeljaar onder de Joden gevierd werd, zal, naar ik meen, de matte lijfeigene of de arme schuldenaar zich er weinig om bekommerd hebben of men het hem met zilveren trompetten of met ramshorens bekend maakte, indien hij er maar zeker van was — dat hij vrij was. — Ik ben enz. ANDREW THOMSON." 63. Northumberland Street, Edinburgh, 9"1- December 1873. Welke feiten. Houden wij sterk aan in V gebed en geve de Heere ook in onze steden en dorpen iets dergelijks te zien. A. Brummelkamp. Bede bij 't begin des jaars. O Held ! gord aan de heup uw zwaard, Opdat in gunst nog word' gespaard Onz' Nederlanden! Laat majesteit en heerlijkheid , Eechtvaardige zachtmoedigheid In ijver branden ! Dan zal het volk, in Nederland, Weer komen in verhoogden stand, Ter uwer eere; Dan juicht het op verheven toon , En roemt de kracht van IJ, Gods Zoon! Hun God en Heere! Dan buigt het zich voor U in 'tstof; Men hoort dan overal Uw lof In 't land vermelden; Dan dalen zegeningen neer Van Uwen troon, die telken keer, Uw gunst verzelden. Stort Uwen Geest nu rijk'lijk uit , En maak U 't Vaderland ten buit, Door Uw genade; Dan zal het niet te gronde gaan , Maar heerlijk uit zijn val opstaan , 't Zij vroeg of spade. Wil daartoe zegenen het Woord, Dat ied'ren rustdag wordt gehoord Van Uw gezanten. Hun ijver word' in gunst beloond Uw macht gezien, Uw trouw betoond, Aan alle kanten. Sta op, o Held! in Uwe kracht, En rijd voorspoedig dag en nacht, Door Neêrlands dreven, Met 't zwaard des Woords in Uwe hand, En wil aan 't kwijnend Nederland Nog redding geven. En dan zal Uwe rechterhand, In het verloste Nederland , U dingen leeren , Die vrees'lijk zijn,... in heerlijkheid, Vertoonende Uw majesteit, O Heer der Heeren! Velp. A. G. de Waal. Geen verwarring van kerkelijke en politieke roeping. Wanneer de heer de Brauw in de Tw. Kamer zegt, dat «de Anti-revolutionairen Conservatieven zijn met zekere kerkelijke kleur dus eene soort van Ultra-conservatieven," — antwoordt de heer Groen in de Ned. Ged. met hetgeen hij vroeger in de'Kamer zeide: «Gij zoudt ons niet ongaarne doen voorkomen, als onderdeel eener partij in de Her' vormde Kerk; als opvolger der Dordtsche vaderen, in moderne vormen gehuld. Gij vergist u. We zijn liier, niet als eene fractie van de Hervormde Kerk, maar als onderdeel van een politieke rigting, bekend in geheel Europa en die niet binnen de grenzen der Hervormde, zelfs niet der Protestantsche Gezindheid , beperkt is. Als onderdeel van de partij, welke, onder leiding vroeger van Pitt en Büeke , later van Guizot en StaHL, het Christelijk-historisch beginsel van vrijheid en regt tegen de vrijzinnige theoriën gesteld heeft «Weet dan , dat wij, die het u thans cléricalen gelieft te noemen, ter bescherming ook van het regt der Gezindheden, tegenover u staan, als eene der twee hoofdrigtingen waarin, op politiek gebied, vooral sedert 1789, de wereld verdeeld. Geen overeenstemming. De kerkeraad der Herv. gemeente te Nimes heeft, door een besluit, zijn instemming te kennen gegeven met de handeling der liberale partij, ten opzichte van de Synode, en verklaard allen dwang der belijdenis te verwerpen , doch daarbij een beroep gedaan op de eendracht en eenheid, daar hij geen scheuring wil. O! welk een bitter woord en hoe beschamend moet het voor de orthodoxen daar zijn, die eerst dit jaar nu zij ook de meerderheid hadden, beslissend gehandeld hebben: wij willen geen scheuring! Dat de liberalen daar zeer misnoegd zijn is geen wonder. Er is reden voor. Wat wij minder begrijpen is: dat zij absolute vrijheid en anarchie in de kerk voor de uitdrukking van den protestantschen geest houden; maar, dit daargelaten, nog veel meer verwondert het ons, dat zij met hand en tand willen vasthouden aan de eenheid (?) met de orthodoxen in de Christelijke kerk. Dat vinden wij niet flink, op hun standpunt. De tijd zal het ongelijksoortige toch ook eens scheiden. Wij herinneren ons een versje, dat wij hierbij meêdeelen willen, en dat niet onduidelijk spreekt. Het luidt aldus: Een bleeker had een huis, zeer wit en schoon, Doch, daar het groot was, kon het nog ter woon Voor anderen verstrekken. Een vriend, die ook, naar 't scheen, zich moeide metdewasch, Maar, zoo als later bleek, een kolenbrander was, Kwam dan, met zijn gezin, het huis betrekken, Maar 't duurde daar niet lang of 't ging niet goed: De bleeker waschte wit, de and'ren maakten roet; De bleeker kermde: och! wat ramp! Die zwarte, dikke kolendamp! Doch 't ergste was: zijn vriend wou niet vertrekken. Een versje van Herder, op den kerkelijken toestand van toen, vrij vertaald. Herder was een van de groote geniën van Duitschland , uit het laatste gedeelte der voorgaande eeuw. Wij zouden hem den vader, als 't ware, van de moderne partij kunnen noemen: gelijktijdig met Goethe en Lessing of nog voor hen, was hij een prediker van de humaniteit, niet van die, welke wij bedoelen, maar van zulk eene, die boven het Christendom zou staan, tot welker ontwikkeling Christus het meest zou hebben bijgedragen, en tot welke de Hervormers , naar zijn oordeel , weinig hebben bijgedragen , omdat zij te veel het dogma op den voorgrond stelden. De woorden , «licht, leven , liefde ," boven zijn graf, zijn ook, in zijn geest, hier in ons land opgenomen en verbreid. Schoon wij nu achten , dat hij niet in de Christelijke kerk te huis behoort en zich zeiven door zijn versje vonnist, bekennen wij evenwel er bij, — als dat noodig mocht zijn, — dat evenzeer als dit waar is, even zoo weinig op hem en zijn volgelingen, als menschen van ontwikkeling, geleerdheid en beschaving op hun gebied , en van wie wij veel leeren kunnen, de benaming van den vriend uit het versje past. Men heeft de geloovige richting wel eens de richting der kolenbranders genoemd, en wij denken , dat Herder de orthodoxen van dien tijd, op welke wel wat aan te merken viel, meent, als hij dien naam, ook zonder arglist, gebruikt. Intusschen, er ligt een droevige waarheid in het versje. A. S. Aan N. N. Waarde Broeder ! «Voort, al weer voort," heet het steeds in deze wereld. Wanneer verhezen ons treflen, dierbare panden ons ontvallen, dan is er een geneigdheid in ons om ons er bij neder te zetten in stomme overpeinzing. Zóó goed is echter de Heere, dat juist bij 't verlies onzer dierbaarste panden, dat verlies zeil een stroom van bezigheden en tal van verwikkelingen medebrengt, zoodat dat «verstomd zijn door stilzwijgen" onmogelijk wordt. Alles gaat voort. Niet medeleven met den tijd, waarin men zich bevindt, is ook onmogelijk voor hem, wien de belangen van land en kerk ter harte gaan. Gaarne wijdde ik nog eens uit over de stemming te Gouda, maar moet mij beperken en verwijzen naar de zoo juiste beschouwing in de Standaard. De Antirevolu* tionaire richting heeft zich daar schoon geopenbaard. Eoomsehen, Konserv. etc. etc. zullen nu bij de herstemming kunnen openbaar maken, dat zij voor niets zoo bang zijn dan voor het beslist Antirevolutionaire element. Overigens zou men denken, dat zelfs de Eadikalen moesten wensclien , dat in den konstitutio- nelen toestand Dr. Kuyper niet langer in de Kamer gemist werd. De N. ïlott. heeft het echter reeds uitgesproken, dat zij, hoewel zij niets heeft tegen den persoon van A. Kuyper, zijne beginselen te verschrikkelijk rekent, dan — dat men hem gelegenheid geven moet, die in de Kamer te ontwikkelen. Hoe onnoozel, zegt gij zeker. Ik zeg het met u. Laat hem er mede optreden, moest zij zeggen, en wij zullen 't verderfelijke er wel van aantoonen; maar jawel! Intusschen zeggen wij blijmoedig: de Heere regeert. Hij is met hoogheid bekleed. Hij is bekleed met sterkte. 't Is echter vreemd, dat de Standaard, die in deze zaak zich van de stemming uit kieschheid terughield, niet heeft gemerkt, dat in Bazuin en Wekstem die stemming wel degelijk is behandeld. Tegen den dag der herstemming roepen wij onzen vrienden toe : * ziet op naar boven en weest wakker." Be Negen kommissie. Hoe 't er mede staat? Ook al weer verwijzing naar de Standaard. Wat mij aangaat, ik denk , dat om met Albert Knapp te spreken, deze zaak als zaak van «vooruitgang den Satan zeer welgevallig zal zijn." De oorspronkelijke akten er van waren in zijne residentie voorhanden. En wanneer hij zich de handen wrijft, roept hij zeker zijnen gezellen toe: «Voor zoo ver menschen er toe konden arbeiden, is de slaapdrank bereid en ingenomen. Vijf en twintig of vijftig jaren zal hij weer effekt kunnen doen". — Bij de zeer hooge waarde waarop wij den historischen arbeid schatten, waaraan de Heer Groen v. Pr. thans zijne krachten wijdt en die voor de geschiedenis van dezen tijd allerbelangrijkst is en meer en meer wordt, kan ik echter niet nalaten te wijzen op Nr.36 en 37 der Ned.Ged., waarin ter terechtwijzing van Ds. Gispen de Heer Groen de reden opgeeft, waarom hij zieh niet bij de gescheidene gemeente voegde. Wel meer dan een vraagteeken plaatste ik daarachter om den Heer Groen uit te lokken om daarop te antwoorden. De vraag naar het «pabliek of privaat recht "der gezindheden" is het die hierbij vooral aan de orde komt. Ik zie echter dat ik thans moet afbreken. Als steeds de uwe in Christus, A. Brummelkamp. Vraag. Hoe het overeen te brengen is , dat leeraars onzer Kerk, die soms twee, ja soms niet meer dan ruim één jaar in eene onzer gemeenten gestaan hebben, waar er noch tusschen kerkeraad en leeraar, noch tusschen leeraar en gemeente iets is, dat noodzaak geeft om te vertrekken, maar het hart des leeraars nog voor de gemeente is, en het hart der gebeente bloedt, bij het vernemen van het vertrek haars leeraars, die toch openlijk verklaard heeft, voor God en de gemeente, in zijn hart gevoeld te hebben , dat hij van God zeiven tot vereenigiug met de gemeente bewerkt is, met het luide antwoord:, 1Ta ik , van ganscher harte / ... ., dat zulk een leeraar, met wien het zoo gelegen is, zijn gemeente (of gemeenten, zoo ze gecombineerd z(ijn) , zoo spoedig verlaat, door het beroep naar een andere aan te nemen ? Kan of mag hij dat doen ? Met de beantwoording dezer vraag zal deze of gene der Broeders zeer verplichten, zijn Dw. dienaar en Broeder, N. Vetten, Ouderling. Herstemming te Gouda voor de 2e Kamer. Zoo nadrukkelijk mogelijk roept de Bazuin de kiezers in het distrikt Gouda op om niet te verzuimen maar op dingsdag den 20c" aanst. hunne stemmen uit te brengen op Dr. A. Kuyper. POLITIEK OVERZICHT. In Duitschland hebben de verkiezingen voor den Rijksdag plaats gehad. Volledig is de uitslag nog niet bekend. Naar het ons toeschijnt zullen de Clericalen het meest gewonnen, de Conservatieven het meest verloren hebben. Vooral in Beijeren en in de Ehijn-provincie hebben de eerstgenoemden een goeden slag geslagen. De Nationaalliberalen vinden over 't algemeen nog de meeste sympathie, 't Is de eigenlijke regeeringspartij, en wie in Duitschland, vooral in Pruisen , dat geluk heeft, kan op bijval rekenen. Het leger ambtenaren is volstrekt niet zonder invloed. Of de meerderheid veel verloren heeft kan nog niet worden uitgemaakt. Het reeds zoo wankelend, Fransche Ministerie leed verleden week een neerlaag, waarom het ontslag vroeg, doch niet verkreeg. Mac Mahon was van oordeel, dat de toen gevallen beslissing aangaande de behandeling van de maire-wet, niet van de eigenlijke gezindheid der meerderheid had doen blijken, wijl ze verkregen was door een soort van verrassing door de slechte opkomst van vele rechter-mannen mogelijk gemaakt. Men peinsde en zinde wat te doen, en de meerderheid belichaamde Maandag hare gedachte bij monde van den heer De Kerdrel, in eene interpellatie , welke de regeering gelegenheid verschafte de reden van het gevraagde ontslag te doen hooren; en zich, nadat de eenvoudige orde van den dag door de linkerzijde voorgesteld was verworpen — oploste in een motie van vertrouwen, die met een meerderheid van ruim vijftig stemmen werd aangenomen. Nu geen weifeling meer. Het Ministerie trok het gevraagde ontslag in, en de reeds zoo goed als verworpen mairewet werd Woensdag in behandeling genomen. Het Ministerie is dus voor 't oogenblik gered; maar of zijne positie er vaster door geworden is , wordt van meer dan eene zijde betwijfeld. Zoolang men niet weet of de uiterste rechterzijde tegen heeft gestemd is het niet te beslissen. Heeft ze tegen gestemd dan blijkt het Ministerie meer sympathie bij 't linkermidden te vinden dan voorheen, en dat is naar onze overtuiging nog het meest gewenschte; heeft zij voor gestemd dan is het succes van 't Ministerie van weifelenden aard, daar zij op deze woelgeesten niet rekenen kan , of hunne stemmen verkregen heeft door concessiën, die het bij de andere partij in achting doet dalen. In Denemarken blijft de verhouding tusschen het Ministerie en de Tweede Kamer voorloopig dezelfde. Men zul zich nog wel herinneren , dat de meerderheid een memorie bij den Koning heeft ingediend , waarbij zij wees op den onhoudbaren toestand en niet onduidelijk verandering van Ministerie eischte. De Koning heeft geantwoord dat ook hij voor rustig voortgaande ontwikkeling is, maar dat tegelijkertijd de constitutioneele orde moet beschermd worden. En wijl het Ministerie, naar 't oordeel van Z. M., juist dien weg had ingeslagen, wilde deze het ontslag niet aannemen, maar drukte het vertrouwen uit dat de liefde tot het Vaderland het misverstand zou te boven komen, 't Schijnt echter dat de meerderheid geen krimp zal geven. Haar dagblad spreekt er van om een wet in te dienen op de Ministrieele verantwoordelijkheid , om langs dezen weg haar doel te bereiken. Om een juist oordeel over de toestanden te vellen zijn wij echter niet genoeg bekend met de Deensche constitutie. Is er nog geen wet op de Ministrieele verantwoordelijkheid , dan verwonderd het ons niet dat men daarop aanhoudt. Zulk een wet is te veel in den geest des tijds, dan dat de regeering haar nog lang zal kunnen onthouden. De nieuwe Spaansche regeering tast met alle kracht door om in de wanorde orde tot stand te brengen. Wetten worden geschorst, vrijwilligers ontwapend. Dat een en ander niet gemakkelijk gaat is te begrijpen. De vrijwilligers zijn meest echte republikeinen die in hunne ontwapening het onderspit van hun beginsel zien. Van daar dat zij èn te Valladolu èn te Saragossa, maar vooral te Barcelona zich doen gelden. In de twee eerstgenoemde plaatsen is de onstand reeds gedempt, maar te Barcelona duurde hij maandag nog voort. Deze reregeering wil nu eerst weer eens afbreken, wat Castelar, zelfs in een militair opzicht, heeft tot stand gebracht. Intusschen visschen de Carlisten in troebel water. Bilbao door hen nauwer ingesloten lijdt reeds gebrek, Portugalette staat op punt zich over te geven, Logrono is omsingeld — en Mariones moet zijn troepen afmatten om elk oogenblik aan de strikken der Carlisten te kunnen ontkomen, zonder iets wezenlijks te kunnen uitrichten. Gunstig voor dit bewind is thans alleen de overgaaf van Carthagena. Tot een puinhoop geschoten, hebben de opstandelingen haar eindelijk per oorlogschip verlaten, waarmede zij door de Spaansche vloot heen naar Orau wisten te ontkomen. Wat de Eranschen met deze vluchtelingen nu zullen doen? Zeker waren ze gaarne van dat bezoek verschoond gebleven. Te Atehin vorderen wij goed. Wel gaat het niet zoo snel als velen misschien wel willen; doch de voorzichtigheid en de gematigdheid doen juist goede vruchten plukken. Waren onze troepen gelijk de eerste maal, weer zonder behoorlijke voorbereiding op de Missigit aangevallen, die nu nog meer versterkt was, dan waren ze zeker afgeslagen. Woedend vechten de Atchineezen en een zekere takt kan hen volstrekt niet ontzegd worden, 't Blijkt wel uit de verliezen der onzen bij de inneming van de Missigit geleden: 250 dooden en gekwetsten, en eerst overwonnen na tweemaal teruggeslagen te zijn! Thans bombardeert men den kraton; aan de bemachtiging van dezen is echter meer moeite verbonden dan aan die van de Missigit. » M. BOEK-AANKONDIGING. 1) De Wonderen des Aller hoog sten. Boor Abraham, van de Velde. Utrecht, A. Fisscher 1873; in negen aft., ieder a 30 cents compleet. Met een tprachtige premieplaat voor de tweeduizend eerste inteekenaren", terwijl elke aflevering mede van eene Plaat zal voorzien zijn, belooft de Heer Fisscher ons Nederlandsch hart een nieuwe uitgaaf van dit zeer beroemde en gezegende werk van Ds. v. d. Velde, in leven pred. te Middelburg. Zie de adv. in ons voorvorig N'. De premieplaat stelt voor: »De Burgemeester van der Werft', tijdens het beleg van Leijden" en is vervaardigd bij de Hof-Lithografen Tresling & C°. en bij de meeste boekhandelaren ter bezichtiging gesteld. Ten volle stem ik in met den wensch van Ds. J. W. Felix, die aan de laatste afl. een voorrede denkt toe te voegen en in het Prospectus zich aldus laat hooren: «Worde dit werk ook nu weder gunstig ontfangen en worde daarmede in menig huisgezin de geheiligde vrucht verkregen, welke Azaf beschrijft: dat de hinderen hunne hope op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geloden bewaren. De premieplaat, zegt de Uitgever, is ongetwijfeld de helft waard van den prijs, dien men voor het boek betaalt. Wij voegen er bij: Zij is schoon, en we wenschen zeer, dat het werk bij duizendtallen worde verspreid, als in vorige dagen. Wij vertrouwen ook, dat het zijn weg wel zal vinden in de huisgezinnen, Jongelings-vereenigingen en elders. Euste er 's Heeren zegen kennelijk op, om het hart der vaderen weder te brengen tot de kinderen. »Wie weet niet (vraagt de S. bl. 17), hoe Neêrlands geschrei tot den hemel opsteeg, en alles met bloed geverwd was, zonder schijn van uitkomst; hoe de vorsten van Nassouwen , en onder deze vooral Prins Willem, onze zaak tot de hunne hebben gemaakt; hoe hij zich uit zijne rust in Duitschland, waar hij rijk en veilig in eer en staat kon leven in het schip van onze republiek begeven heeft, toen hetzelve door de stormwinden der Spaansche furiën, en de baren der verdervende krachten geslingerd werd." En terecht, dit verstaat Neêrlands volk ook weer in onze dagen. 2) Karei Körner of een bewogen gemoed tot rust gebracht. Een verhaal van N. Fries, schrijver van nGods handlangers." Uit het Hoogduitsch. Amsterdam, Höveker Zoon, 1873. De oude Samuël en de jonge Körner, of wel, hoe de liefde van Christus het verlorene zoekt, en langs welke wegen die ook door God gebruikt wordt tot bijzondere redding eener ziel niet slechts, maar ook als een middel in Gods hand om haar te redden uit der Jezuïeten klauw, leest men hier op treffende wijze, 't Werkje prijzen wij gaarne aan. Zoo ook 3) Be Timmerman van Nimes, of de nachtelijke verrassing. Een waar verhaal uit den tijd der Hugenoten. Höveker Sf Zoon, Amsterdam, 1873. Die van Eome immer iets anders kan verwachten dan brandstapel of schavot, leze dit treffend en boeijend verhaal van 50 blaadjes kl. 8°., dat wel niet nalaten zal diepen indruk te maken op het hart. Eome moet wêer gekend en voor haar sirenenzang gewaarschuwd worden. A. Bkummelkamp. Gemengde Berichten. l)e eeredienst van pater Iïyacinthe verschilt nog al van de roomsche: bij de mis wordt de landtaal gebruikt, de verplichte oorbiecht is afgeschaft, het lezen der Schrift wordt aanbevolen, de vaste is vrij, het avondmaal wordt gebruikt onder twee gedaanten. Die veranderingen treffen evenwel het wezen van den roomschen godsdienst niet veel, maar vertoonen ons meer een accomodatie van dien godsdienst naar de moderne begrippen. — Spanje heeft weer een regeering, met Serrano als voorganger. Zij moet met het zwaard tegen de Carlisten en Onverzoenlijken optreden en die taak is moeielijk. Overal is er tweedracht in 'tarme land. Men oordeele, om den toestand een weinig te kennen, nit het volgende: "Te Sarragossa is acht uren gevochten door de troepen tegen vrijwilligers. De opstand werd door den gemeenteraad en de prov. raden verwekt." — De Heilige Maagd moet door een slaapster veel geopenbaard hebben: een groote staatskrisis, die ook Parijs moet treffen, vreemde zaken, die men blijkbaar liever niet wilde hooren, aangaande Pius IX, een twijfelachtig antwoord op de vraag of Mac-Mahon 3 maaüden zou regeeren, maar een ontkennend op de vraag of hij 5, 4, 3, 2 jaar aan 't bestuur zcu blijven en andere dingen, die zeker nooit gebeuren zullen of zij zullen waar zijn. — Te Zwolle is voor pastoor Roelofs aangekomen een kist met Lourdeswater. — Voor 't hoogleeraar.:ambt te Leijden is het tweetal voorgedragen: Dr. De Loos en Dr. Franchimont. — Inde Heiv. Kerk zijn 200 vacante predikantsplaatsen. — Een Italiaansch professor heeft meegedeeld, dat een geweldige uitbarsting van den Vesuvius op handen schijnt. — De oppasser van den olifant te Berlijn, is door het dier opgenomen en tegen het traliewerk van 't hok doodgeslagen. — Te Maastricht heeft een man wreed zijn vrouw vermoord. — Te Parijs zijn in 't voorgaande jaar 187 zelfmoorden gepleegd. — In diezelfde stad hadden er, in 1873, 2839 faillissementen plaats. Er heerscht daar, gelijk als in heel Frankrijk, zeer veel armoede. — Men bericht dat aldaar een standbeeld wordt opgericht voor Jeaune d'Ark. — De Engelsche troepen zullen een inval doen op 't grondgebied der Ashantijnen, aan de overzijde van de rivier de Prah. Als bijzonderheden aangaande Engelsche speculatie deelt men mede, dat een Engclsch schip, de Active, een koopvaarder van Liverpool heeft aangehouden, geladen met 2000 musketten, kruit enz. Geschiedenis van het Vaderland, door Mr. Groen van Prinsterer. Zoo^ls wij reeds vroeger berichtten, is er sinds eenige maanden sprake van het uitgeven eener volkseditie van het Handboek der Geschiedenis van het Vaderland door den alombekenden schrijver Mr. Groen v. Pr. In het laatste nummer deelden we uit de Ned. Ged. mede, dat de auteur van het boek zijn uitgever niet langer wil ophouden in het beproeven eener inteekening op zulk eene uitgave. Hieraangaande willen we nog gaarne op een en ander terugkomen. In de eerste plaats wenschen wij het Christelijk publiek te wijzen op de bereidwilligheid van den geëerden auteur , om zijn Werk daarvoor af te staan — terwijl de pogingen van den uitgever zeer zeker ook Met den dankbaren wensch om een ruim debiet worden te gemoet gezien. Of het bedankenswaard is, dat de auteur zijn geestesarbeid daarvoor afstaat, dit behoeven we niet breedvoerig te betoogen. len eerste hebben we hier niet te doen met een onderneming 0p breede schaal, als volkseditie — nadat eene eerste onderneming in prachtuitgave den uitgever tamelijk wel tegen de risico eener volkseditie dekt; al- ans wij rekenen de laatste uitgaven van het Handboek, zoomin als die der andere geestesproducten van Mr. Groen pr> tot de boekhandels-speculatiën. Ten anderen behoeft waarlijk een schrijver niet voor zijn genoegen verlof te geven om volksuitgaven van zyn arbeid op te leggen! Wat voor genoegen is er aan , om met de volksuitgave ook voorgoed zijn werk aan een prijsvermindering en onvermijdelijk daarmede, aan een bespot^'ijke koopsom van auctiën enz. over te geven? "je ziet zijn geestesarbeid gaarne voor eiken PriJs op de markt liggen — indien niet een ^ooger doel een evangelisatie-beginsel hier drijfveêr is p Met dankbaarheid zien wij daarom die onderneming te gemoet. Doch men wete de inteekening wordt nog maar geopend. De inteekening is de uitgave niet. Wie dus belang stelt in het verspreiden der historie-leer van den heer Groen, doe meer, indien hij zulks kan, dan hij voor zijn persoon of gezin noodig heeft. Men zal ook wel begrijpen, dat het woord eoZfeuitgave in beperkten zin moet genomen worden. D. w. z. het Handboek is een Handhoek, of een studie boek; een boek dat nien kan naslaan om de een of andere vraag opgelost te zien, en het oordeel van een vertrouwden deskundigen na te gaan — derhalve, het boek kan nooit een volkseditie worden, als een goedkoope almanak die onder het volk wordt verspreid. De uitgave zal zijn voor het volk, dat behoefte heeft om de Geschiedenis des lands naar waarheid vermeld te zien door de Christelijk-historische kritiek, — terwijl de beschouwingen gestaafd worden door de feiten die men vindt aangegeven. Door het volk waarvoor deze uitgave wordt ondernomen, verstaan wij, zooals we reeds vroeger zeiden, om maar bij ons eigen Christenvolk, bij onze eigene partij te beginnen: alle staatsambtenaren, predikanten, leeraren en onderwijzers, hulponderwijzers, kweekelingen, catechiseermeesters, zondagschoolonderwijzers, huisvaders van den burgeren boerenstand, alle leesbibliotheken enz. Maar is het Handboek een werk, ook voor het Christenvolk dat overigens weinig of geen boeken koopt? Wij, voor ons, zeggen ja. Ook die menschen moeten deze geschiedenis hebben. Wie een Brakel kan lezen en begrijpen, kan ook het Handboek leeren lezen met vrucht voor zich zeiven. (leeren lezen; zeggen we; later zullen we dit uiteenzetten.) Degenen, onder ons niet wetenschappelijk volk, die op school iets van de geschiedenis geleerd hebben kunnen beter het Handboek, lezende en herlezende, bestudeeren of gebruiken, dan een ander uitgebreid geïllustreerd verhaal, ('t welk te duur is) of een minder uitgebreid en daarom kroniekmatig, onvol¬ ledig, droog boek. En zulke lezers van het Handboek zijn er! Men betwijfelt het toch niet of kennisneming van de geschiedenis plichtmatig of nuttig is voor den Christen? We behoeven immers niet te betoogen, dat de kennis der geschiedenis hoe langer hoe onmisbaarder wordt ? Geschiedenis van het Vaderland I Vele geschiedenissen hoort men, en zijn er, maar welke ? Zijn het ware geschiedenissen ? Hoort gij van alle geschiedschrijvers hetzelfde feit op dezelfde wijze voorstellen ? Is voor alle schrijvers Jioofdz-Ank wat voor u hoofdzaak is? Gij weet het. De strijd der meeningen wordt hoe langer hoe meer op het gebied der historie overgebracht. Om reden, dat ook de mannen van het heden hun bewijsgrond uit het verleden willen halen, daar zij de kracht van de overlevering verstaan en hunue aanhangers daarmede aan zich moeten binden. Het is meer dan bekend, hoe de Ultramontaan, ook met de geschiedenis van hetzelfde vaderland, zijn eenige zaligmakende kerk verheerlijkt en de regeeringen die haar met geweld cn moord handhaafden. Hoe de Moderne, ook met de geschiedenis van hetzelfde vaderland, den mensclielijken geest verheft en dien van zijn hoogste godsdienstige drijfveer losrukt. Hoe de Liberaal den publieken wil des volks, ook met de geschiedenis van hetzelfde vaderland, tot souverein kroont. Maar het is ook bekend, hoe daardoor Gods bestuur, en der Vaderen streven en doen gelasterd worden. Daarom: »Gedenkt uwer voorgangeren die u het woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling. En wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leeringen. JezusChristus is gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid." — Hebr. 13 : 7, 8; waarmede ook het Handboek eindigt. Een volgend maal meer. Thans sluiten we met het vers van onzen dichter Bilderdijk-, wiens houding — waarin o. i. onbeslistheid voor een pijnlijken stap of schaamtegevoel zich uitspreekt — men tegenwoordig gaarne als godsdienstige huichelarij wil doen voorkomen. Tevens mogen onze kiezers in Gouda voor hun gewichtige taak op 20 Januari a. s. deze woorden wel herlezen: „Aan Holland! Ja, Holland, Holland werd geboren; Maar is 't hetzelfde Holland wel Dat op den grondsteen stond, wien Jezus heeft gezworen: //Nooit bukt gy voor de macht der Hel!" Gij, Vader "Willem, ja, gy vestte 'top die steenrots; Twee eeuwen stond het pal op dien onwrikb'ren grond, Doch weet het, waar 't gegolf des Afgronds 't eindlijk heenklots', Nu 't op een zandwel rust, die nooit in 't woelen stond ? Mijn Vaderland, helaas! wat is er van u over? Met God, bezat gy 't al; nu zijt ge u-zelven kwijt; Vrees, na 'tbeproefde juk, nog eindloos feller Roover, En terg uw Itedder niet, nog naauwlijks weêr bevrijd. Zoek, zoek denhoeksteen weêr, verworpen bij 't herbouwen! Waar hy 't gebouw niet steunt en 't muurwerk samen- sluit , Daar zal 't Heelal den val van'tlos gevaarte aanschouwen, En zich 't verplettrend puin betwisten tot een buit. 't Is tijd; de stem gaat op by 't schudden der gewelven: «Keer totuw Goëlweêr, dien ge eerloos hebt verzaakt!" De wraakschaal giet zich uit; heb deernis met u-zelven; De donder ratelt reeds: Gy, sluimrend stof, ontwaakt!" [1823.] Berichten. Oude Pekela, 5 Jan. 1874. De gemeente alhier mogt zich verblijden in de daden des Heeren. Ons nieuw schoolgebouw werd ingewijd- Met een negentig-tal kinderen werd de school geopend en dezen den WEd. Heer Visser, Hoofdonderwijzer alhier, aanbevolen, om hen in den Christelijken weg voor te gaan, en te onderwijzen. G. H. DEDDENS, Predikant. Winterswijk. De Heer J. Oosterbaan, werkzaam aan de Chr. Nat. school alhier, heeft de benoeming tot hoofdonderwijzer aan eene nieuwe inrichting voor Ger. schoolonderwijs te Warffum aangenomen. meisjes- — De feesten te Brussel, bij de opening der Beurs, hebben voor de armen opgebracht 75 000 fr. Een lid van Fransche Nationale Vergadering heeft tegen de vrienden van den vrede hevig uitgevaren. Voor dat sirenengezang van ontwapening en algemeenen vrede, riep hij uit, moeten wij onze ooren, zooveel wij kunnen, dichtstoppen. — Door het springen van een patronen-fabriek te Parijs zijn verscheidene werklieden omgekomen. — De abt Siebart te Constance is veroordeeld tot een maand gevangenisstraf om misbruik van den predikstoel. Hij had onder anderen gezegd: al wie voor de liberalen stemt of niet stemt is waard, dat zijn vrouw en kinderen bij het weer in huis komen, hem toevoegen: gij zijt een verrader, een Judas. — üs. Cohen Staart is door de Academie van N. Brunswick vereerd met den titel van Doctor in de godgel. •—• Ds. van Raalte heeft bijna een ongeluk gehad, door hollende paarden. — Pater Hyacinthe zal hier te lande eenige voordrachten houden, nitgenoodigd door de Leidsche studenten. Men wil een rechtstreeksche stoombootdienst openen tusschen Dusseldorp en Vlissingen. — Onze Minister van Binnenlandsche Zaken heeft in de Eerste Kamer gezegd, dat, als er middelen gevonden Kunnen woraen om aan gegronde bezwaren ten opzichte van t bijzonder onderwijs te gemoet te komen, behoudens den grondslag der wet, hij die zeker in overweging zal nemen. — Is er eerst sprake geweest van een buitengoed of van een paleis te Amsterdam, als geschenk voor Z. M. onzen Koning, men denkt thans beter te zullen slagen met een geschenk in zilver of goud. — In de prov. Utrecht zijn in de voorgaande week 4, in N.-Holland, in de voorgaande maand, slechts 2 runderen door de longziekte aangetast. Hier en daar (Kotterd.; Utr.; Maartensdijk, pr. Utr.) deed zich, in de voorgaande week, een geval van cholera op. — De Rotterdamsche gemeenteraad heeft de wet op de Beursbelasting aangenomen. — Onze Kegeering heeft aan de Eerste Kamer verklaard, dat zij ^ geen afschaffing van belasting voorstellen wil, en dat zij verhooging der traktementen van ambtenaren niet wenschelijk acht; de Minister begeert echter de bezoldiging der leden van de rechterlijke macht te verhoogen. — Te Schiedam zijn door de Afdeeling van het Genootschap tot bevordering van heiliging van den Zondag tot bestuurders gekozen C. de Wilde en M. Noordtzij, predikanten, en de Heer J. Schillevis. KERKNIEUWS. Amsterdam, 14 Jan. 1S74. Heden werd alhier, uit het der gemeente voorgestelde drietal predikanten, namelijk: A. van Apeldoorn, te Almelo, J. Hcssels, te Bednm en J. H. Wiersma, te 's Bosch, tot herder en leeraar beroepen, J. H. Wiersma te 'sHertogenbosch. Namens den kerkeraad, B. H. BLANKENBERG, Scriba. Middelstum, 9 Jan. Onze beminde predikant ds. J. Nederhoed heeft voor de roeping naar Brielle bedankt. Koudum, 12 Jan. 1874. De dag van Gisteren was voor onze gemeente een plechtige dag, daar onze beroepen leeraar E. Kropvelt in ons midden werd bevestigd, door den Consulent, Ds. M- H. J. Bosch van Workum, die eerst onzen nieuw verkoren Oud. D. Jaarsma had bevestigd en toen tot tekst koos 2 Tim. 4 : 2, 3. Hij bewees degelijk wat het werk der prediking was, op welke wijze, tegen welke personen, en wanneer zij moest plaatshebben. Hij wees tevens de gemeente op de verpligting tegenf\xroi* Tiomm lppmnr Daarna trad de bevestiffe op voor de schare, waaronder onzen hooggeachten Burgemeester, die ons kerkgebouw maar gedeeltelijk kon bevatten. ZEw. sprak over de woorden uit Nehemia 2 vs. 20, middelste gedeelte. Hij toonde aan niet alleen de almagt Gods tegen alle booze listen en lagen, maar ook bijzonder voor zijn geloovige, biddende en gehoorzame kinderen, een gewillig en ten allen tijde de getrouwe Vërbonds God. Hierna sprak hij een iegeljjk naar stand en betrekking getrouw aan, vermaande hen ernstig en droeg alzoo gemeente en leeraar biddend en dankend op aan den God des Hemels. Namens den kerkeraad, D. MOLENAAR, Oud. Scriba. De Klassikale Vergadering te Utrecht zal D. V. gehouden worden, Donderdag, 29 Jan. e. k-, op gewonen tijd en plaats. P. J. DE GROOT. Corr. Jongelings-vereenigingen. Hijum bij Hallum. De Chr. Jongelings-vereen. had het voorrecht, den 2™ Kerstdag haar 5e jaarfeest je vieren. Jongedochters-Vereenigingen. "73 Tïpti 9,en Kprst.rlaEravond was der uuto , I " • ^— O Jongedochters-vereeniging, "heb de Waarheid enden Vrede lief", een genoeglijke stonde bereid. In het kerkgebouw der Chr. Ger. Gem. vergaderd, met een menigte belangstellenden ook van andere vereenigingen werd de vergadering verwelkomd door den WEw. Heer. Ds. de Pree en geopend met gebed en Psalmgezang. Door de Presidente en Secretaresse werd in poëzie beurtelings het voor en tegen van een feestviering eener Chr. Jonged.-Vereeniging voorgesteld, vervolgens verslagen uitgebracht, die van veel goeds getuigden, waarna door Ds. de Pree een feestrede uitgesproken werd, waarin de roeping der Jongedochters, de bestem•ming der vrouw en haar gewichtige beteekenis voor het huisgezin, vooral in onze dagen, op treffende en boeiende wijze voorgesteld werd, ter behartiging der Jonged.-ver. en ter opwekking van belangstelling van de onders. Voorts werden er door den Leeraar en belangstellenden bezielende toespraken gehouden, waarna allen dankbaar en voldaan huiswaarts keerden. JANNETJE NAGELKERKE Secretaresse. Beroepen te 's Gravenhage (afd. Nobelstraat) Ds. A. H. Gezelle Meerburg, te 's Gravendeel. Namens den lcerkeraad, A. S. VAN LOO. Meliskerke, 8 Jan. 1874. Heden is alhier met algemeene stemmen tot predikant beroepen, de WEw. Heer D. de Pree, te Goes. Namens den kerkeraad, Ks. HOUTERMAN, Scriba. Middelharnis , 12 Jan. 1874. Met toestemming van den Consulent, Ds. Kempff, is onder leiding van den kerkeraad, uit een te voren gemaakt alphabetisch tweetal, Da. de Braai van Apeldoorn en Ds. van Brammen van, Oud-Beijerland, met bijna algemeene stemmen gekozen Ds. 'van Brammen van OudBeijerland. De Heere, die de behoeften der gemeente kent verhoore, met de zending van den geroepene, onze algemeene bede. Namens den kerkeraad, M. VAN DIJK, Scriba. Kkabbendijke en Rilland, 25 Dec. 1873. Na voorafgaande prediking van onzen beminden leeraar A. Brouwer en onder zijne leiding, is uit de gemaakte nominatie met bijna alle stemmen tot onzen herder en leeraar gekozen Ds. J. de Koning van de Lier, en na Classikale goedkeuring van 7 Jan. 1874 aan ZEw. de roepingsbrief toegezonden. Onze wensch en bede is, dat de Heere het hart van dezen zijnen dienstknecht neige, om tot ons over te komen. Namens de kerkeraden, C. BRAAMSE. De Liek, 12 Jan. 1874. J.l. Donderdag, na het eindigen der avond-godsdienst, maakte onze geachte leeraar, Ds. de Koning, aan de gemeente bekend, eene roeping te hebben ontvangen van de gemeente Krabbendijke, gecombineerd met Rilland, prov. Zeeland. Namens den kerkeraad, A. VAN DER EIK, Scriba. Uithoorn, 6 Jan. Uit het gemaakte tweetal, bestaande uit de WEw. Heeren Ds. C. Kuiper van Zegwaard en E. Diemer, is gekozen, Ds. C. Kuiper. Dat de Heere het hart van dien geliefden broeder neige om de roeping op te volgen, is onze wensch en bede. Namens den kerkeraad, G. HEIJNS, Scriba. Zegwaard, 11 Jan. 1874. Donderdagavond na de Godsdienstoefening maakte onze algemeen beminde leeraar, C. Kuijper, ons bekend, eene roeping te hebben ontvangen van de gemeente Uithoorn. De bede en begeerte der gansche gemeente lost zich op in' deze, dat onze leeraar bij ons blijve in de gunst des Heeren, Namens den kerkeraad, C. VAN DER SPEK, Oud. Scriba ONTVANGST VAN LIEFDEGIFTEN. i Ontv. voor de Theol. School: Van de Gem. Leiden (Heerengr.) . . ƒ 14.70 // Ureterp " 5.— » Oudega *11.26 // Dragten «12.57 >/ Yeenwoudsterwal . . . " 7.78 // Surhuisterveen . . . . » 6.10 // Drogeham " 4.—• // "Westergeest «4.88 » Boskoop » 9-05 Velp " 9.31 // Broek op Langendijk . . » 10.15 » Kampen " 32.32 // de Lier " » Bruinisse " 6.— Ontv. voor de Zending: Door bez. van Ds. Donner: Yan de kinderen van B. te Oegstgeest . . ƒ 2.86 De coll., geh. in de gem. den Helder, bij het afscheid nemen van den Zendl. Haan * 34.68 Van de Chr. Jong.-Vereen. te Joure. " 5.95 Yan de Delftsche Vrouwen Zend.Vereen. » 39.06® Door bez. van G. J. O. te in- en uitwendige Zending te Wanswerd » 24.— Van de Jong.-Vereen. te Dinxperlo . " 3.50 Van de Meisjes-Vereen, te Broek op Langendijk 4.— Van C. de H. te Heerjansdam . . . » 3.— Van de Jong-Vereen, te Grootegast. . « 2.50 Van het Zangkoor aldaar " 2.625 Het ingezonden versje kan niet geplaatst worden wegens gebrek in den vorm. Ook neemt de Sazuin in den regel geen verzen op. C. G. DE MOEN, Fr. Ontvangen voor een kerk te Harderwijk: Van de Gem. Middelburg, Afd.
20,467
MMUBVU06:001780001:mpeg21_9
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De vrije kerk, jrg 7, 1881, 01-01-1881
null
Dutch
Spoken
7,246
12,373
Vanwaar het verschijnsel, dat velen den lust om Gods Woord te hooren en te onderzoeken zoozeer ontbreekt, dat velen zeggen, de Bijbel is een doode letter, anders dan dat er te weinig, veel te weinig op de hooge belangrijkheid, de goddelijkheid der Heilige Schrift nadruk en klem gelegd wordt; anders dan doordat men het Bijbelboek niet kent, het te veel beschouwd wordt onder den invloed van allerlei halfgeloovige fractiën en geheele ongeloofstheoriën, — als geschriften van menschen, die ja wel een zekere mate van verlichting des Heiligen Geestes genoten hebben, maar toch altoos feilbare schrijvers bleven, gelijk ieder ander. Zulke en soortgelijke meeningen toch worden thans hier en elders, door geheel het land, ja geheel de wereld verspreid door hen, die op den naam van rechtzinnig tuk, allerlei gedrochtelijke onrechtzinnigheden met mond en pen als goede waar van onverdacht allooi rondventen en den volke opdisschen. Geen wonder dat dusdoende de eerbied voor Gods Woord ook bij het volk teloor gaat. W at de geleerde heeren op godsdienstig gebied aangaande de Heilige Schrilt leeraren, dat eten duizenden kerkgangers gretig op; zoo wordt het volk al meer van het onfeilbare 14 Woord Gods vervreemd en komt er als een rechtvaardig oordeel Gods een geest des diepen slaaps over de menigte, die als een geheel verharde natie tegen het Woord Gods zich zal gaan openbaren, om ten langen leste in de blindheid des heidendoms weer weg te zinken. Wie naar de wet en de getuigenis des Heeren zich niet in alles schikt en gedraagt — dezulken, zegt God, zullen geen dageraad hebben. Wie zijn heilig, waarachtig, alleen onfeilbaar Woord niet in de hoogste eere houdt, hij zij koning of bedelaar, heeft voor eigen persoon, zoowel als voor de natie, tot welke men behoort, het ergste en vreeselijkste oordeel te duchten. God laat niet met zijn Woord, ook niet met een enkele syllabe Tan dat Woord straffeloos spotten. Zijne getheopneusteerde Schrift strekt alleen ongeloovigen tot eeuwige veroordeeling; — maar daartegen ook allen, die vol eerbeid voor die Schrift zich buigen, die haar waarheid belijden met den mond en beleven met het hart, om Christus Jezus wil, tot voordeel, ja tot eeuwige behoudenis. Dezulken leeren de Schrift verstaan en achter haar, met Petrus den apostel der hope, als een licht, dat in duistere plaatsen schijnt, en dat ons hopen doet op de eeuwige heerlijkheid van God zelf in den hemel daarboven, waar alle verlosten den Heiligen God eeuwig zullen danken voor zijn levendmakend, vertroostend, ja zaligmakend Woord. Haarlemmermeer, April '81. W. J. de Haas. BUITENLANDSCHE KERKEN. Vlaamsche Opleidingschool. Het jongste verslag dezer school is alleszins bemoedigend voor wie de uitbreiding van Christus' koninkrijk ter harte gaat. Wij teekenen daaruit het volgende aan, terwijl we voor hen, die het in zijn geheel zouden willen lezen, opmerken, dat onder de Correspondenten voorkomt de heer Wierema te Brielle, bij wien men zeker wel een exemplaar zal kunnen krijgen. Zonder bepaald kerkelyk karakter, stelt deze school zich ten doel geloovige, wetenschappelijke en praktisch bekwame jongelingen of aan de Staatskerk of aan de Vrije ter ordening over te geven. Haar bestuur bestaat uit leden van beide genootschappen; de heer L. Luiks, Rotterdam, Hofdijk 44, — is algemeen Correspondent voor Nederland; de Directeur-onderwijzer, D. R. Bokma, 14 Enghienstraat. Brussel; — de theologische cursus duurt •> jaar, de letterkundige is van onbepaalden duur; aan de voorbereidingsklasse is eene klasse voor uitgebreid lager onderwijs verbonden; ook is er eene bibliotheek, wier completeering aanbevolen wordt; het getal leerlingen is, 3 in de theol., 2 in de voorbereidende klasse, 1 in het proefjaar. \ erleden jaar zijn 2 jongelingen geëxamineerd en door de Belgische Zendingskerk als Evangelisten uitgezonden. De inkomsten waren 5885,98 frs., de uitgaven 5779,24. Wij twijfelen niet of dit Verslag zal een hoogst gunstigen indruk maken, ofschoon ook tegen het ingenomen standpunt bedenkingen kunnen geopperd worden. Bij de beoordeeling hiervan echter moet men rekening houden met de Belgische toestanden. Doch als men ziet met hoe weinig middelen zooveel gedaan wordt en gedaan is, hoe voordeelig de krachten worden aangewend; als men let op de volharding, waarmeê gearbeid wordt, op de methode, die men, door overtuiging en ervaring geleid, in betrekking tot de lessen en tot de inrichting in het algemeen, volgt: laag bij den grond beginnen, maar zoo degelijk mogelyk, zooveel doenlijk naar eisch der gelegenheden en omstandigheden, zeker zal dan het een en ander ons aansporen dien broeders verder 's Heeren sterkte en voorspoed in hun werk toe te bidden, en ons opwekken hun zelfopofferend streven, of liever de zaak des Heeren aldaar, door Christelijke sympathie te helpen steunen. Eeuwfeest der Boheemsche en Moravische Kerken. Ten gevolge van een besluit van het Pan-Presbyterian-Council, om aan deze zwakke zusterkerken, evenals aan de Waldensische, zijne medewerking te verleenen, heeft het. Britsche Comité van het Council reeds eenige maatregelen genomen. Aan de verschillende Presb. Kerken in het Vereenigd Koninkrijk zullen memoires worden rondgezonden, om deelneming te verzoeken. Bij de herdenking van de Tolerantieacte, in 1871 dour Paul II gegeven, zal men eene goede gelegenheid vinden, en niet nalaten aan te grijpen om voor die kerken, die, bloot getolereerd als zij zijn, nog altijd onder den druk van een Roomsch Staatsbestuur gebogen gaan, meerdere vrijheid te verzoeken, opdat alzoo ook haar arbeidsveld moge worden uitgebreid. Frankrijk. Binnenlandsche Zending. De Société Centrale d'Evangélisation heeft 140 agenten, 320 stations en 53 scholen; inkomsten ƒ 90,000; de Société Evangelique, een 60tal agenten, inkomsten ƒ60,000; de Mission-Intérieure werkt vooral door lezingen en conferenties, inkomsten f 9,600; verschillende kleinere sociétés collecteeren ƒ 33,000. Buitenlandsche Zending. Deze omvat Tahiti, Senegal en Basutoland en werkt niet zonder zegen vooral onder de Basuto s. De jaar- lijksche inkomsten beloopen ƒ 132,000, waarvan een derde uit Schotland en Zwitserland. Dit jaar werd ondersteuning gevraagd voor eene nieuwe zending naar de Zambesi, waarvoor ƒ 24,000 binnengekomen is; terwijl ƒ 7,200 gecollecteerd is voor de ambulances naar Basuto-land. Hongarije. De opgave aangaande de Evangelische kerk van de Augsburgsche Confessie (de Luthersche kerk) is als volgt: onder de 4 superintendenties behooren 37 senioraten, met 609 moeder- en 561 filiaal-gemeenten; er zijn 633 predikanten met 68 assistent-predikanten voor 869,383 leden; schoolkinderen, van 6 tot 12 jaar, 107,062; gymnasia, 19, met 160 gewone, en 71 buitengewone leeraren, met 4868 leerlingen, onder welke 85 voor de theologie. De Protestantsche kerk alhier openbaart weinig geestelijk leven. Politieke en persoonlijke belangen treden er op den voorgrond en, terwijl allerhande leer aan de orde van den dag is, \ is hare eenheid slechts schijnbaar. Zij is eene vrije kerk, in zoover zij niet gesalarieerd wordt door den Staat, en telt bijna 2 millioen leden. Ofschoon overigens Presbyteriaansch, heeft zij dit eigenaardige, dat aan het hoofd van elke harer vijf afdeelingen een Superintendent der Transylvaansche af deel ing staat, die ook met den naam van bisschop verwisselt, hoewel dit alleen een eeretitel is, daar de man, die hem draagt, slechts een president is, president van de vergadering van het Superintendentschap, door die vergadering gekozen, aan haar verantwoordelijk, en bij deze functie gewoon leeraar van eene gemeente, doch tevens opzichter van de andere gemeenten. Tot nu toe heeft deze kerk nooit eene algemeene synode gehad; de superindentschappen hebben altijd autonoom en onafhankelijk van elkander hunne zaken geregeld; ook maakte de wet van 1791, volgens welke de Keizer het recht circa sacra heeft, en daarmede ook de beschikking over het houden eener synode, het aanleggen eener synode moeielijk. Onlangs echter heeft eene bijeenkomst der vijf afdeelingen plaats gehad, en daar is besloten, tegen 31 Oct. 1881 eene synode bijeen te roepen te Debreczen. Baptisten. Aangaande hen worden de volgende cijfers opgegeven: zij hadden in 1880 in G. Brittanje en Ierland 3537 bedehuizen, 281,000 leden, 1900 predikanten, 3000 evangelisten, 44,000 zondagschoolonderwijzers, 4-30,000 leerlingen. Van deze zijn 81 gemeenten met 80,000 leden, in Schotland. Kort geleden hebben zij 5 zendelingen uitgezonden: 2 naar Indië, 2 naar China, l naar Afrika. Te Peking werden in Augustus 1.1. door een inlandsch Bapt. prediker 130 bekeerlingen gedoopt. Methodisten. Deze nemen in America toe, daar vele Duitsche landverhuizers zich bij hen voegen. In Duitschland heeft de Methodisten kerk tegenwoordig 11,000 leden, in Scandinavië half zooveel. Engelse he Bijbelvertaling. Men verwacht dat de herziene vertaling van het Nieuwe-Testament in Mei zal uitkomen. Ver. Pr. Kerk. De inkomsten voor de Buitenlandsche zending waren daar 40,871 pd. tegen 34,530 in 1879. Vrije Kerk. In de Presbijterians der Vrije Kerk wordt gehandeld over een nieuwen gezangbundel. Gelijk bekend is, werd op het laatst van liet voorgaande jaar Professor Smith gesuspendeerd tot de volgende Algemee ne Vergadering (synode). Ziehier iets uit het rapport van de commissie, die in deze zaak onderzoek doen moest. Zij vond in zijne geschriften : 1. Uitdrukkingen, waarin oneerbiedig over sle Heilige Schrift gesproken werd; 2. waarin de authentie van sommige boeken twijfelachtig werd voorgesteld; 3. waarin de waarheid van verhalen der Heilige Schrift verdacht werd gemaakt; 4. waarin aan de waardigheid der profetie werd te kort gedaan. Daarom raadde zij de Kerk aan zich van zulke leerstellingen te ontdoen, en niet te dulden dat zij in haar midden geleerd werden. Professor Smith, bij de commissievergadering tegenwoordig, verdedigde zich in eene rede, die twee en een half uur duurde en met belangstelling gevolgd werd, niet het minst door zijne talrijke vrienden onder de commissieleden. Wij halen een paar volzinnen uit die rede aan: »Is het gemis van eerbied voor den Bijbel," zeide hij, «staande te houden, dat de Hebreeuwsche taal zoowel als al de andere talen eene geschiedenis heeft ; dat de gedenkschriften van Ezra en Nehemia en het kleurlooze verhaal van de Kronieken van letterkundige waarde ontbloot zijn ? Is men ketter, indien men de mogelijke waarschijnlijkheid geopperd heeft van de doorloopende meening, dat het boek van Jonas slechts een parabool zou zijn, naar de gewoonte der ouden, aan een geschiedkundig persoon vastgeknoopt ? Ook meende hij de profetie niet geminacht te hebben, door te schrijven, dat sommige gedeelten van Jesaja, in het bijzonder hoofdst. 13 en 14, eerst na de ballingschap schijnen opgesteld en als naamlooze handschriften afzonderlijk verspreid te zijn, en door als waarschijnlijk gevoelen op te geven, dat het boek van Daniël, evenals enkele Psalmen, niet van vroeger dagteekening zijn dan van den tijd der nationale herleving onder de Makkabeën. Deze rede wekte weder een levendig dispuut voor en tegen het gevoelen der commissie, dat met de bekende stemming eindigde. X. HET RIJK GODS, HET HOOGSTE GOED. I. HET WEZEN VA.N HET RIJK GODS. Gij allen kent, Mijne Hoorders, de treffende gedachte van Pascal: »l'homme n'est qu'un roseau, le plus faible de la nature, mais c'est un roseau pensant." Zelfs — zoo gaat hij Yoort — wanneer het universum den mensch doodde, ware deze toch edeler dan het gansch heelal, wijl hij iceet, dat hij sterft. Het heelal is er dus, om door den mensch gekend, gedacht en beheerscht te worden. Denkt u eene wereld, die altijd voortliep in hare baan, zonder dat ze haar beeld werpen kon in het menschelijk bewustzijn, haar bestaan ware een niet-zijn een eeuwige nacht gelijk, door geen enkelen lichtstraal verhelderd. Maar boven den donkeren drang der natuur gaat de persoonlijkheid uit en begeeft zich in het rijk des lichts, des geestes en der wijheid. Gelijk naar de schoone mythe Uphrodite zich loswikkelt uit het schuim der golven en aan de stille en doodsche schepping vruchtbaarheid geeft en leven, zoo ook verheft zich boven de wereld de menschelijke persoonlijkheid en schenkt haar het licht der verklaring. En toch schoon verre boven haar uitgaande, is de mensch niet van de wereld, hij staat niet als een vreemde tegenover, maar hoort bij haar, is aan haar verwant en door de sterkste banden, door zijn eigen organisme aan haar ten nauwste verbonden. Gelijk nu des menschen persoonlijkheid, geestelijk, onzichtbaar en eeuwig in haar wezen, toch het stoffelijk lichaam noodig heeft als orgaan van haar werking en openbaring naar buiten, zoo ook is het Rijk Gods als het hoogste goed voor den mensch, wel een rijk, dat in zijn wezen boven al het tijdelijke en aardsche uitgaat, maar daarom niet vijandig er tegenover staat, veeleer het noodig heeft als zijn orgaan, en zich wezen bereidt tot een instrument. In zijn kern, in het diepst van zijn wezen is het Rijk Gods geestelijk, eeuwig, onzichtbaar. Het komt niet met uiterlijk gelaat (Lucas 17 : 20), bestaat niet in spijs en drank (Romeinen 10:17;, onzienlijk is het en ontastelijk. Het is immers een Rijk der Hemelen ; hemelsch is het van oorsprong, door hemelsche, boven-natuurlijke krachten werd het op aarde gesticht, wordt het nog ontwikkeld en zijne toekomst tegengevoerd. Maar het is abstractgeestelijk, zoo maar niet eene afgetrokken gedachte; zonder realiteit; de ons zoo gewone tegenstelling van het zinnelijke en het geestelijke is de Schrift ten eenenmale vreemd. Het goede kan een eenheid vormen en vormt die vanzelf. De zonde daarentegen vermag dat niet. Zonde is ontbinding, »uit de versmade eenheid overgaan in de veelheid," doorgezet atomisme en ten top gevoerd individualisme. Zij is eene desorganiseerende macht, die geene reden van bestaan en dus ook geen doel in zichzelve heeft. Zij kan dus ook nooit begeerenswaard wezen, noch tot navolging verplichten. Werkelijk is zij niet noodwendig; zij is de absolute onzedelijkheid, bestaande zonder recht van bestaan. Een eenheid, een rijk kan ze daarom uit zichzelve niet stichten. Zij vormt er een slechts bij wijze van een »contrat social," omdat zij niet anders dan als georganiseerde macht haar doel, dat buiten haar ligt, n.1. de vernietiging van het goede bereiken kan, en zoo alleen het Rijk Gods afbreuk kan doen. Wanneer het Rijk Gods dan ook voltooid wezen zal, en niet meer aan de aanvallen van Satan ,zal blootstaan, dan spat het rijk der zonde uiteen, wordt het in al zijne bestanddeelen ontbonden en keert het zich tegen zichzelf. Maar het goede vormt wel eene eenheid. Slechts van de ontbindende macht der zonde bevrijd, organiseert het zich van zelf. Het goede is tevens het schoone, de volkomen harmonie. Het Rijk Gods nu is in zijne voltooiing de eenheid aller zedelijke goederen. Hier op aarde echter zijn al die goederen nog niet een ; heiligheid en zaligheid, deugd en geluk, geeste' lijk en lichamelijk goed vallen hier nog niet samen. Veeleer is de gerechtigheid van het Rijk Gods hier op aarde met het kruis verbonden, en moeten wij door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk der Hemelen (Handelingen 14 : 22). De aardsche goederen, als rijkdom, eer, voorspoed, kunnen, gelijk bij den rijken jongeling (Markus 10:23) zelfs hinderpaal wezen. Want door de zonde van den band der eenheid beroofd, konden al deze goederen, elk op zichzelve gesteld, juist daardoor te lichter instrumenten der zonde worden. Maar op zichzelf staat het Rijk Gods niet vijandig tegen al die goederen over, maar is van al dat uiterlijke onafhankelijk, staat er boven, maakt ze tot zijn orgaan en geeft ze daarin al hunne oorspronkelijke bestemming terug. Daarom trad Jezus op met den eisch: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en al het andere — is dan niet ijdel, onnut, zondig, maar — zal u toegeworpen worden. Toegeworpen, want wie de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods bezit, zal zekerlijk de aarde beërven. Datgene nu, wat den band, de eenheid van al die goederen vormt, is geestelijk van aard. n.1. de gerechtigheid ; de gerechtigheid, welke juist daarin bestaat, dat elk ding zichzelf is, zijn rechte plaats ontvangt en in zijn aard en wezen volkomen is. Aan die gerechtigheid is alles ondergeschikt, maar dankt ook alles de hand- having en de voltooiing van zijn wezen. Gelijk nu in den mensch de persoonlijkheid het hoogste is, en het lichaam haar instrument moet wezen, zoo ook is in het Rijk Gods al het aardsche, tijdelijke en zichtbare onderworpen aan het geestelijke en eeuwige. En wijl het geestelijke en eeuwige, om werkelijk en niet alleen in de gedachte, in de verbeelding te bestaan, altijd persoonlijk moet wezen, zoo is het Rijk Gods een Rijk van vrije persoonlijkheden !). Elks persoonlijkheid is daar ten volle ontplooid en beantwoordt aan hare bestemming. De gerechtigheid van het Rijk Gods bestaat immers voor den mensch daarin, dat hij ten volle persoon zij, dat alles in hem onderworpen zij aan zijn geestelijk, eeuwig wezen. Nu is in den mensch alles door de zonde dooreengeslagen; uiteen viel wat bijeen behoorde. Verstand en hart, bewustzijn en wil, neiging en kracht, gevoel en verbeelding, vleesch en geest staan thans tegenover elkander, en betwisten elkander den voorrang. Maar in 't Rijk van God zijn die alle weer zuivere organen der persoonlijkheid, en groepeeien zich om haar als het middelpunt in volmaakte orde omheen. Er is daar geen donker natuurleven meer; geen onbewuste drang; het gaat alles van het centrum der persoonlijkheid uit en daarheen terug. Alle krachten des menschen staan daar in het volle licht van het bewustzijn en zijn volkomen opgenomen in den wil. Alle drang is er buitengesloten, het is een rijk des geestes én dus der vrijheid. verheerlijkt worden juist als instrument van de heerschappij des geestes. Het Rijk Gods is dus een rijk van vrije persoonlijkheden, waarin elke persoonlijkheid tot haar volle ontwikkeling is gekomen. Maar het is een rijk van vrije persoonlijkheden, waarin deze niet los naast elkander staan, als individuen, maar saam een rijk vormen en tot de volkomenste en zuiverste gemeenschap aan elkander zijn verbonden. Het Rijk Gods is geen aggregaat van heterogene bestanddeelen, zelfs niet een geheel, dat toevallig doei' een gemeenschappelijk belang is verbonden. Het is zoo maar niet eene »société", een gezelschap, eene vereeniging, zooals wij er thans zoo vele zien oprichten. Want al die vereenigingen van onzen tijd, van mannen en vrouwen, van jongelingen en jongedochters, van knapen en meisjes op allerlei gebied en tot allerlei doel, danken veeleer, althans ten halve, aan het thans heerschend Individualisme haar oorsprong. Maar het Rijk Gods is een rijk, het sociale rijk bij uitnemendheid, waarin het gemeenschapsleven zijn hoogste ontwikkeling en zijne zuiverste openbaring verkrijgt. Het is het meest oorspronkelijke rijk, dat er is, en de aardsche rijken, ook die der natuur, zijn daarvan slechts een flauw beeld en eene zwakke gelijkenis. Het is een geheel, waarin de enkele deelen op elkaar zijn aangelegd en bij elkander passen, en door de innigste gemeenschap verbonden, samen staan onder eene hoogere macht, welke de wet is van het geheel; een organisme dus, waarin het geheel aan de deelen voorafgaat, er boven staat, maar tegelijk de grond, de voorwaarde en de vormende kracht is der deelen. Want het is wederom geen Platonische Staat, waarin de rechten van den individu opgeofferd worden aan die der gemeenschap. Veeleer het tegendeel. Het Rijk Gods handhaaft juist ieders persoonlijkheid en waarborgt haar heur alzijdige ontwikkeling. Zelfs de individualiteit gaat daar niet te loor ')• Want deze is geen onvolkomenheid, maar datgene, wat ieder mensch juist zich zelf doet wezen en van elk ander onderscheidt. Zonder dat individueele zou een organisme zelfs onbestaanbaar wezen. Het Rijk Gods, als het volkomenst, als het zuiverst organisme hield op dat te zijn, wanneer de hand niet meer de hand, het oog niet meer het oog en ieder lid van dat organisme niet meer zichzelf ware. »Waren zij allen maar één lid, vraagt Paulus daarom (Romeinen 12 : 4 volg. 1 Corinthen 12 : 14. harmonisch verbonden en organisch gesystematiseerd in de persoonlijkheid, die zelve eeuwig en boven al dien rijkdom nog verre uitgaande, hoe dat wondervol organisme, door haar bewustzijn kent en beheerscht door haar wil '). Welnu, wat de mensch is voor de wereld, is het Rijk Gods voor den mensch. Er heerscht daar de rijkste harmonie, de volkomenheid der schoonheid, de heerlijkste en zuiverste eenheid bij den onnaspeurlijksten rijkdom en de onoverzienbaarste verscheidenheid. Denkt u die in, zoo gij kunt: elk lid in dat organisme van het Rijk Gods is zelf eene persoonlijkheid, met een volheid van leven, ten volle naar alle zijden ontwikkeld. En zelf is dat Rijk in zijn geheel weer eene persoonlijkheid, naar deze gevormd; want de persoonlijkheid is het oorspronkelijkste aller systemen, »das Ursystem," gelijk Stahl haar noemt*). Het is zelf weer eene organische persoonlijkheid, waarvan Christus het hoofd en de onderdanen het lichaam vormen. Gelijk elke persoonlijkheid een organisme heeft en hebben moet in het lichaam, zoo is de gemeente het lichaam, het zuiver organisme van Christus' Godmenschelijke persoonlijkheid, het pleroma, naar Paulus' diepzinnige uitdrukking (Efeze 1 :23) van Hem, die alles in allen vervult. Zoo is het Rijk Gods dus de verzoening van het Individualisme en van het Socialisme, de vervulling van beider waarheid; en kan evenzeer gezegd worden, dat de enkele daar bestaat om het geheel, als het geheel om den enkele3). In de gemeenschap van het Rijk Gods vormt, als we zeiden, ') Vergelijk bij Janet, la Morale, het hoofdstuk: U principe de Vexcellence, pag. 55—85. ^ Stahl, Die Philosophie des Rechts, Erster Band, vierte Aujlage S. 500. 3) Marteuseu, Die Christliche EthiJc, Allgemeiner 1 heil, 3te Au/lage. 4878, S. 259-303. Christus het hoofd. Het Rijk Gods is verder een Rijk van Christus. Zonder de zonde, zou het Godsrijk er van den aanvang af in de menschen geweest zijn en volkomen normaal zich hebben ontwikkeld. Door de zonde werd het Rijk Gods verstoord, de verschillende goederen, die het bevatte, uiteengeslagen, de trias van het ware, het goede en het schoone verbroken. God wilde zijn Rijk herstellen, gaf daartoe de schaduw en voorbereiding er van reeds in Israels theocratie, en zond in de volheid der tijden zijn Zoon, om het op aarde te stichten. Zoo werd dus, om de zonde, het Rijk Gods een Rijk van Christus. Hij is daarin tot Koning gezalfd, en draagt die Souvereiniteit, totdat Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht, en alle vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben (1 Corinthen 15: 24, 25). Zoolang moet Hij als Koning heerschen. Het Rijk Gods is dus een Rijk, niet dat is, maar dat wordt, en dat niet anders zich uitbreiden en ontwikkelen kan, dan door heftigen strijd. Want de eenige, maar dan ook volstrekt-geldende eisch is die der gerechtigheid, der absolute volkomenheid. Van dien eisch kan het geen afstand doen, zonder zichzelf te vernietigen, zoodat dan ook in dat Rijk niets intreden zal, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt (Openbaring 21 :27). Het is dus een strijdend rijk, dat niets zóó, als het is, in zich kan opnemen, maar al wat het omvatten wil, moet heroveren en aan de heerschappij der zonde ontrukken. Wijl het echter geestelijk is van aard, bezigt het geen andere dari geestelijke wapenen; om zich uit te breiden kent het geen andere macht dan de almacht der goddelijke genade. Het Rijk Gods draagt zoo een verlossend en een heiligend karakter. Gelijk Christus er de Stichter van is, is Hij ook de bewegende kracht er van, en bepaalt Hij den aard en de wijze zijner ontwikkeling. De vleeschwoording des Woords, het albeheerschende feit, grondbeginsel aller wetenschap, is ook aanvang en blijvend principe van het Rijk van God. Het duidt aan, dat het Goddelijke, het eeuwige, het onzichtbare niet in een onbereikbare hoogte boven ons zweeft (Rom. 10: 6—8), maar in het menschelijke, het tijdelijke, het zichtbare is ingegaan en nu niet anders dan lichamelijk, in menschelijke gestalte en op menschelijke wijze ons voor oogen treedt. Dat is nu ook het leidend beginsel, dat den aard van de uitbreiding van het Godsrijk bepaalt. Nooit of nergens mag wat waarlijk menschelijk is, worden gedood of onderdrukt; altijd en overal moet het tot orgaan en instrument, tot den bestaansvorm van het goddelijke worden gemaakt. Die eenheid, welke wij in Christus op geheel eenige wijze aanschouwen, wacht het Rijk van God op elk gebied des menschelijken levens en strevens, in ieder ding naar zijn aard te verwerkelijken. Zóó echter, dat niet als bij de Grieken het goddelijke in het menschelijke ondergaat, noch als bij de volgelingen van den Buddha het menschelijke in het goddelijke opgaat, maar derwijze, dat bij beider gehandhaafde wezenheid en zelfstandigheid, het menschelijke zuiver en onbesmet orgaan van het goddelijke zij en het goddelijke op volkomen menschelijke wijze lichamelijk (Col. 2 : 9) zich openbare. De vleeschwording zelve leert, dat dit mogelyk is. Het menschelijke is de zonde zelve niet, maar haar orgaan geworden. De aarde is een middentoestand tusschen hel en hemel in. Het is hier het land der relatieviteit. Evenmin als het hoogste kwaad, d. i. de hel, is het hoogste goed, het Godsrijk, hier volkomen gerealiseerd. Noch het kwade, noch het goede is hier ergens absoluut te vinden. Beide beginselen gaan hier saam en naast elkaar, strengelen zich ineen, al worstelend en strijdend, maar gaan nooit -— gelijk men thans ons diets maken wil — in elkander over. Gelijk Petrus eens de buik was in den strijd tusschen den biddenden Jezus en Satan, die hem begeerde te ziften als de tarwe (Luk. 22 : 31), zoo wordt om heel de aarde en de menschheid geworsteld tusschen Satan en Christus. De worsteling tusschen die twee persoonlijke machten, niet maar abstracte ideën of vage principes, maar tusschen die beide Rijkshoofden en Kroondragers maakt het ontzettend tragische der geschiedenis uit. Dit is toch de vraag, of al het menschelijke deelen zal in Satans versmading of in Christus glorie, of deze aarde behooren zal aan den hemel of aan de hel, of de mensch daemon worden zal of engel. Zoo mets menschelijks zich vreemd achtend en geestelijk van aard, is het Godsrijk universeel, aan geen plaats of tijd gebonden, heel de aarde, al het menschelijke omvattend, onafhankelijk van volk en land, van nationaliteit en kleur, van taal en ontwikkeling. In Christus Jezus geldt alleen, maar dan ook mets uitgezonderd, wat nieuw geschapen is. Het Evangelie des Koninkrijks moet daarom ook gebracht worden aan alle volken, aan alle creaturen, aan menschen niet alleen, maar aan al het geschapene. Het Rijk Gods strekt zich dan ook zoo ver uit, als het Christendom zelf. Overal is het, waar Christus heerscht, waar Hij woont met zijn Geest. Al het aardsche, voor zoover het door Christus is gereinigd en gewijd, vormt samen het Rijk van God '). In de geschiedenis ingegaan, door Christus tot eene wereldhistorische macht, ja tot de drijfkracht aller geschiedenis gemaakt, breidt het zich uit en ontwikkelt het zich, »vel nobis dormientibus." Stil werkt het voort en onmerkbaar, spoediger dan wij denken misschien, als een zuurdeesem, welken eene vrouw nam en verborg dien in drie maten meels, totdat het geheel gezuurd was (Matth. 13:33), ') Vêrgelij k het art. Chris tenthum in Herzog's Iteal. Encycl opaedie. 15 of als een mostaardzaad, hetwelk wel het minste is onder alle de zaden, maar het wordt een boom, alzoo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijne takken (Mattheus 13 : 31). Als Rijk van Christus draagt het dus een wordend karakter en wacht het zijne voltooiing. Dan, als het voltooid is, als alle tegenstand gebroken en het zelf volkomen geheiligd is, dan zal Christus de Hem verleende Souvereiniteit doen terugkeeren tot Hem, die ze schonk en het Koninkrijk zonder smet en zonder rimpel Gode en den Vader overgeven. Zoo is dus het Godsrijk ten slotte een Rijk van God. Wel blijft Christus het Hoofd des lichaams, door wien uit God al het goddelijke leven op menschelijke wijze ons wordt toegevoerd, en omgekeerd al het onze, al het menschelijke, vergoddelijkt Gode als eene welbehagelijke offerande wordt gewijd. Maar de absolute souvereiniteit wordt dan weer gedragen door God zeiven, die de Bron is en de Oorsprong aller Souvereiniteit, de Heer der heeren, de Koning der koningen. Het Rijk Gods is een Koninkrijk, wat het edelste en heerlijkste is, dat zich denken laat. Geen keizerrijk, want dat doet denken aan eene wereldmacht en aan een despotische heerschappij, maar een Koninkrijk, waarin de Souvereiniteit berust op de machtsvolkomenheid van Hem, die ze draagt. In het Rijk Gods is God zelf de Koning-Souverein; Hij regeert daar over een vrij volk, dat gewillig Hem dient en in die onderworpenheid juist oorsprong en waarborg van al zijne vrijheden vindt. Franeker. Bavinck. WACHTER, WAT IS ER VAN DEN NACHT ? Veel, zeer veel is er alzoo geschied op dit terrein van verwoesting door den watersnood. Hoe hebben we onder dat alles verkeerd? Verkeerd tegenover God; wij en Nederland met ons? O als ik daaraan denk en dat alles voor mijn geest laat voorbijgaan; als ik daarbij zoovele andere ontzettende verschijnselen op maatschappelijk, godsdienstig, staatkundig en kerkelijk gebied elkander zie verdringen, dan is het mij alsof ik de onrustige en verontrustende vraag boven de stem der bulderende wateren uit, over de gansche oppervlakte hoor weerklinken: Wachter! wachter! Och! antwoord toch, wat wat is er van den nacht? Waarom is mij dat zoo? Het antwoord daarop te geven, hebt ge zeker alreê bij u zeiven gevonden. Of hebt ook gij den aangreep van Gods hand niet gevoeld, die in dat alles openbaar werd als gericht op ons hart en geweten ? Hebt ook gij de machtige stemme Gods daarin niet gehoord, u roepende tot boete en bekeering? Wisch dien indruk toch niet uit met de koude opmerking, dat de overstrooming van Heusden's en Altena's Land iets plaatselijks is, beperkt binnen zeer enge grenzen. Het geheele lichaam des volks werd in een zijner deelen gevoelig aangetast. Het betrof het geheel, ofschoon nog slechts een deel werd getroffen. «Indien gij u niet bekeert,' zult gij allen desgelijks vergaan". Of zou het bloot toeval zijn, die buitengewone samenloop van ontzettende verschijnselen op ieder gebied, onder alle, volken, in elk land? De gerichten Gods over de zonden der volkeren, de worstelingen Gods met de natiën spreken zich daarin op krachtige wijze uit. Terwijl de onstuimige wateren onze dijken en dammen verscheuren en onze woningen vernielen, werpt een verschrikkelijke aardbeving de gebouwen op Ischia omver. Terwijl een groot gedeelte van Spanje's schoone vlakten, door diezelfde wateren worden bedolven, wordt het eiland Chios door het onderaardsche vuur geschokt en geteisterd. Terwijl de menschen hier en daar worstelen met de golven, worden ze ginds en elders door het vuur verteerd. Al de elementen schenen tegelijk in beweging; water en vuur, wolken en aarde, winden en vorst, hagel en sneeuw. En is het niet alsof die schuddingen in de stoffelijke wereld een openbaring en een beeld zijn van wat er omgaat in de menschen-wereld'? Dat alles gaat niet buiten den mensch om, het is in dezen om hem te doen. Er is een geheimzinnig, hoewel onmiskenbaar verband tusschen de verschijnselen in de bezielde en de onbezielde wereld, tusschen de beroeringen op het gebied der stoffelijke en onstoffelijke wereld. Ook daarin wordt openbaar, dat de mensch de kroon der schepping is, dat die schepping op den mensch is aangelegd, dat zij uit kracht van die innige betrekking ook het leven van den mensch meê doorleeft, zij was meê onder den afval des menschen van God. Wij kunnen al de draden niet ontwarren, waardoor zij aan elkander verbonden zijn; de kanalen niet naspeuren, waardoor zij naar Gods bestel op elkander inwerken; het bestaan van dat geheimzinnig en machtig verband kan niet worden geloochend. De verduisterende zon, de gescheurde rotsen op den dag des stervens van den Heiland prediken het ons zelfs. Ook thans vallen ontzettende verschijnselen op het gebied der stoffelijke wereld en op dat der zedelijke, godsdienstige en maatschappelijke wereld op buitengewone wijze samen. De wateren des ongeloofs stijgen van dag tot dag. Alles dreigen ze in hun vaart mede te sleuren. Het vuur der revolutie doet koninkrijken en keizerrijken daveren op hunne grondvesten, gelijk het onderaardsche vuur de eilanden Ischia en Chios en de stad Agram heeft omgekeerd. De golvende bewegingen van de aardkorst vertolken ons op ontzettende wijze, hoe de grond op elk gebied des zedelijken, godsdienstigen en maatschappelijken levens ons onder de voeten wankelt. De verstoringen in den dampkring, die over de gansche aarde in den vorigen winter verwoestingen hebben aangericht, staan niet op zichzelve. Er is iets gaande, er kondigt zich iets aan. Er gaat een gericht over de volken der aarde. De watervloeden in Nederland en Spanje, in Oostenrijk en Amerika; de aardbevingen te Agram en Chios, de orkanen en oorlogen, pestilentie en hongersnood op verscheidene plaatsen zijn teekenen en tolken. De revolutionaire en godslasterende beroeringen in Rusland en Duitschland, het nihilisme en socialisme, het communisme en modernisme in de verschillende landen en kerken zijn meer dan een bloot, toevallig, gelijktijdig verschijnsel. In de rechtvaardigheid zijner gerichten en in de lankmoedigheid zijner kastijding grijpt de Heer der natuur en der genade door het een op het ander in. Hij schudt de volken om hunner ongerechtigheids wil. De gansche natuur laat daarvan de echo weerkaatsen. Al die bewegingen, al die schuddingen, al die omkeeringen, al die verschijnselen, hebben in verband met elkander één donkeren achtergrond. »De toorn Gods wordt van den hemel geopenbaard over alle zonde en ongerechtigheid des menschen." In de oordeelen is het God dan ook om den mensch te doen. De zonde richtende wil Hij den zondaar redden. Om Christus, zijns Zoons wil, wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde, en die de Koning is beide in het Rijk der natuur en der genade, »is Hij lankmoedig over ons, niet willende dat eenigen verloren gaan, maar allen tot bekeering komen". In zijne hand is nu nog de spade, waarmee Hij den vijgeboom van ons bestaan omgraaft. Doch die spade zal straks door den bijl worden vervangen, zoo er geen vrucht wordt gezien. De gedachte daaraan drong mij telkens de vraag naar de lippen : ^Wachter! wat is er van den nacht" ? Doen er zich ook teekenen op, die te midden van den donkeren nacht van koude en ellende lichtstralen aankondigen van een naderenden dag? Maar helaas! van alle zijden weerklinkt het ontmoedigende antwoord: »De morgenstond is gekomen en het is nog nacht." Nacht in de maatschappelijke en staatkundige, nacht in de godsdienstige en zedelijke, nacht in de kerkelijke en huiselijke wereld, nacht in de hoofden en harten. Gods hand werd zelfs voorbijgezien in de gerichten. Over de ramp, die het Land van Heusden en Altena zoo gevoelig trof, werd gesproken en geschreven als een ongelukkige gebeurtenis, zonder meer. Voorzeker de zwaar beproefde bewoners van de geteisterde landstreek voelden den slag. Schade en nadeel in bezitting en bedrijf gaan niet onopgemerkt voorbij. Dat is helaas! wel »de gevoeligste plek". Ook aan medelijden en deelneming ontbrak het niet. Het Nederlandsche volk heeft getoond zijn beproefde medeburgers te willen helpen. Gaven zijn toegestroomd van Oost en West, van Zuid en Noord, zelfs uit verre landen. Dankbaar erkennen we dat. Doch zou dat alles voldoende zijn in de oogen van den almachtigen en getrouwen God? In de rammelende keten der ontzaglijke verschijnselen, die thans de geheele wereld beroeren, vormt Altena's ramp een schalm. Daarvoor blind te zijn is een oordeel in het oordeel. Zoo Nederland niet wakker wordt door deze en dergelijke stooten, zal het soms straks opschrikken, als de grond zelf onder zijn voeten begint te beven. Alles duidt aan, dat de reeds tachtig jaren oude negentiende eeuw zich niet rustig ten grave zal laten dragen. Uitbarstingen, omkeeringen kondigen zich aan, waarbij die van het einde dpr achttiende eeuw slechts kinderspel schijnen. Zal de Heere geloof bij ons vinden, wanneer Hij straks komt ? Helaas! de blijken van dat geloof zijn in Nederland onder deze ramp weinige geweest. Waaruit is het openbaar geworden dat het Nederlandsche volk nog in den levenden, den persoonlijken God gelooft, den God en Vader van onzen Heer Jezus Christus? In dien God, die over wolken en winden gebiedt, in wiens hand ook de N. W. storm was, die ditmaal door de opgezette wateren de dijken vaneen scheurde ? Waarmee heeft het getuigenis afgelegd, dat het in de ontroerde wateren het ruischen der voetstappen opmerkte van Hem, die komt om de aarde te richten ? Was zelfs de deelneming over het algemeen van dien aard, dat zij den naam van Christelijk verdient? Of zouden de gaven in het »Paleis voor Volksvlijt-' op het altaar der vreugde voor de treurenden geofferd, aangenaam zijn in de oogen van Hem, die onze krankheden op zich heeft genomen en onze smarten heeft gedragen ? Waaruit is gebleken, dat ons volk nog een Christenvolk is? Waar heeft schuldbesef gesproken, waar is schuldbelijdenis vernomen, waar is om schuldvergiffenis gesmeekt? Is het niet, nu de breuk in den dijk hersteld is en de velden weer bijna geheel van het water bevrijd zijn, alsof alles weer zijn ouden gang mag gaan? Zoo zinken wij hoe langer hoe dieper, en de volkeren van Europa met ons. De Heere gaat door met zijne gerichten, en in die worsteling zal alles omkeeren. Hij ook dan zal triomfeeren door die oordeelen heen. Schik u o, Israël, schik u o Nederland om uwen God te ontmoeten! Nieuwendijk, 23 April 1881. D. K. Wielenga. IETS OVER EMIGRATIE EN OVER »KNAP" IN GIDEON. Waarde Vriend! Ge weet, er zijn er onder ons, die Europa oud en afgeleefd gaan noemen. Misschien is er ook wel reden voor om zoo te spreken. In de laatste jaren heeft men er hard geleefd en dat brengt een vroegen ouderdom. Nu zijn er dan ook, die het hier op den duur niet meer kunnen houden. Menigten steken de wijde zee over en gaan zich vestigen in het jong Amerika. Ook hier maken er zich gereed om te vertrekken. Schier door heel ons land waart de verhuizingskoorts rond. Gisteren ontving ik een brief, die mij de tijding bracht, dat uit mijn geboorteplaats ook al enkelen vertrokken en anderen wel gaarne zouden willen vertrekken. »Het eten van vleesch en spek raakt hier uit de mode," zoo las ik. En nu kan ik verzekeren, mijn vriend, dat men er niet tot de vegitariërs behoort, maar dat het onthouden van dierlijk voedsel uit nooddwang geschiedt. »Armoede is er geleden," las ik al verder. Ik kan u zeggen, dat mij zulks leed doet, maar toch ben ik half blij te hooren, dat men naar Amerika gaat, om er beter »zijn brood te hebben" en dat men niet gaat om er God te kunnen dienen. Het komt mij voor, dat wie meent, God hier niet te kunnen dienen en daarom Amerika zoekt, geen gegronde reden heeft voor zijn vertrek. Maar wie hier armoede moet lijden en ginds »zijn brood" kan hebben, ik zou meenen, dezulken doen goed te gaan. Alleenlijk vrees ik, dat sommigen, misschien velen, wel denken aan het land, wijd van begrip en vol zegeningen, maar niet of weinig aan den God der zegeningen. Dezulken doen dwaas. Met wie hier blijven gaat het ook al niet beter. Gelukkige uitzonderingen zijn, zoo ik vertrouw, nog al menigvuldig. Maar velen staren thans veel meer, velen misschien alleen, naar de koude aarde om den wensch, dat zij uitspruite gras en kruid, uit te drukken, dan wel dat het oog naar den hemel geslagen wordt. Het is hun onbekend, dat de zegen, die uit den schoot der aarde te voorschijn komt, van boven moet komen. Er zijn er, die beter weten, maar toch ook bekennen niet vertrouwend opwaarts te zien, wel wankelmoedig omlaag te staren. Zoo straks las ik het jongste nummer van Gideon. Ik werd overtuigd, dat wat men Gideon ook verwijten kan, niet kan gezegd worden, hij kan niet boos worden^ Wel, wel, wat was Gideon van streek, of wilt ge, de schrijver van Gideon. Ds. Gispen en d«. Beuker hebben beiden sterk de vergadering in de liggende Os te Utrecht afgekeurd. Gideon hakt er nu ook op los. Nu moet ik zeggen, wel van krasse stukken te houden, maar dit schrijven beviel mij niet. Er zijn menschen, die welsprekend worden, wanneer ze geprikkeld worden, maar niet alzoo Gideon. Geen verheffing was merkbaar. Jan en vrouw Bromsen, die nu al jaren onderwijs ontvangen, zonder merkbare vorderingen te maken, konden niet aan het woord komen. Ds. Gispen werd door Knap, meester scheerder, die het dragen van een baard plicht acht, uit een zeer hooge hoogte afgegrauwd; Ds. Beuker werd in bijzonderheden ontleed. Het geheel was een onwaardig geschrijf, dat dient overgeslagen te worden. Neen, zoo moet het niet! Ds. Contant is zeker wel een zelfstandig mensch, Knap althans verzekert het ons, maar zelfbeheersching laat bij hem wel te wenschen overig. Wat nuttigheid geeft het, dat Jan en vrouw Bromsen zoo bezig gehouden worden? En dan geschiedt het alles ten aanhoore van Knap, en laat men deze ook in zulke zaken meê oordeelen. Het is schande! Uw Vriend, Jacob. Wij hebben bovenstaand artikeltje geen plaats willen weigeren, schoon wij voor ons lust, noch behoefte gevoelden, om ons tegen zulk geschrijf te verdedigen. Ds. Contant moet weten wat hij Knap of vrouw Bramsen in den mond wil leggen; hij kan ze natuurlijk laten vragen en zeggen wat hij verkiest, en is dat Sedert jaren gewoon te doen. Het komt mij voor dat hij op zijn gewone wijze aan het fantaseeren was, toen hij de vergadering in de »De liggende Os" (Een os is onvruchtbaar, het is voor de broeders te hopen, dat dit niet het beeld hunner Vereeniging moge zijn) verdedigde, en het deed voorkomen, alsof ik met behulp van kelner of bediende achter het geheim had trachten te komen ; alsof ik hun het recht betwistte om te vergaderen en plannen te smeden; dat ik zelfs daartoe verlof had moeten geven enz. enz. Ik kan hem verzekeren dat heusch van dat alles niets aan is, al blijf ik ook na zulk een buskruidachtige verdediging, evenals vroeger, het gedrag der broeders van »de liggende Os" betreuren. H. B. EEN EN ANDER. DE MANNEN VAN »DE LIGGENDE OS." De broeders, 17 Februari 1881 in het hotel te Utrecht vergaderd, hebben zich reeds tot een kiezersbond vereenigd, onder den naam van »Marnix." Het »voorloopig Bestuur" bestaat uit de heeren: L. Lindeboom, president; J. Wierema, Secretaris; C. Dijkman, A. Brummelkamp en J. Contant. Ook ons heeft men de «Statuten" met «toelichting" toegezonden. Wij hebben ze met aandacht gelezen, en gezien dat de broeders zich in genoemde toelichting, — schoon niet op zulk een dwaze manier als Ds. Contant in Gideon, — ook over ons schrijven in het Maartnummer der Vrije Kerk beklagen. »Het zij voldoende," zoo luidt het op pag. 22 van de Toelichting, »hier te verklaren dat van drijven of een verlangen om maar »»ja en amen te zeggen"" — gelijk ergens gedrukt staat — op wat een of een paar broeders voorstelden, volstrekt geen sprake is geweest. Wie der aanwezigen heeft zoo onmannelijk zijn woord van vertrouwen gebroken en tot zoo onware verhalen zich geleend ?" Of de uitgenoodigden hun woord hadden gegeven, dat ze van het verhandelde niets zouden laten uitlekken, kunnen wij natuurlijk niet beoordeelen. Evenmin of de vergadering in »De liggende Os" over de formuleering der beginselen en de tijdigheid van dezen stap" van 12—5 uur is bezig geweest gelijk de Toelichting verzekert. Maar wel komt het ons voor, dat de voorstelling der broeders, gelijk geheel het optreden van Marnix, op overdrijving berust. Wat is gebeurd? Door Lindeboom en Wierema waren, met opzettelijke geheimhouding voor de groote meerderheid der broeders onzer kerk, met wien ze anders in allen arbeid, die school, kerk, zending enz. betreft, samenwerkten, enkelen uitgenoodigd pm als een afzonderlijke verkiezingsbond op te treden. Hoe geheim men ook ware te werk gegaan, de Standaard bleek reeds dadelijk van vele zaken ingelicht, en kritiseerde op hare manier zulk optreden. Nadat het geheim nu publiek was, spraken wij een broeder, die mede de vergadering in »de liggende Os" had bijgewoond. Deze vertelde ons wat we in de Vrije Kerk hebben meegedeeld; ook dat over beginselen geen, over de wijze van uitvoering wel discussie was toegelaten, en gaf ons zelfs verlof om het desverkiezende in ons maandschrift ter sprake te brengen, wijl het nu bleek toch een publiek geheim te zijn. Hoe de Standaard er was aangekomen was ook hem niet bekend.
12,103
MMUBA15:005597050:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 14, 1869, no. 50, 25-06-1869
null
Dutch
Spoken
5,678
10,443
A”. 1869. Veertiende Jaargang. A“. 5j629. I Weekblad voor Israëlieten.^ Verichijnt eiken Vrijdag. Prijs per jaargang ƒ 5. Buitensteden binnen het rijk franco f 5.50. Afzonderlijke nommers 15 cents. Toezendingen uiterlijh Maandaff en Advertentiën Woenzdag aan het bureau van dit blad, AmsteJstraat, P 88, te Amsterdam. N“. 50. Vrijdag 25 Junij. Uitgevers: S. M. coilTilxno Jli*. & C'. Advertentiën van I—s regels 60 ct., iedere regel meer 10 et., behalve de zegelgelden. Kapitalen ot buitengewoon groote letters worden dubbel berekend. On ge frankeerde brieven enz., tenzij van onze vaste Correspondenten afkomstig, worden bepaald geweigerd. CORRESPONDENTEN: Gebrs. Belinfante, te 's —, Haagens, te botterdam B E R I G T. Alle helangstellemlen in het op te rigten Centraal Israël. Weeshuis worden opmerkzaam gemaakt op de in dit nommer voorkomende advertentie, houdende oproeping tot eene Algcmeene Vergadering op Zondag 4 Julij a s. te Utrecht. ÏTuTrirN LANDSCHB BEUIGTEN. Amerika. Als eene bijdrage tot de kennis der Amerikaansch-Israelietiscbe zeden moge bet volgende dienen: Het bestuur van Hehrew College te Nieuw York hield in de maand Mei jl. twee vergaderingen, zonder dat de rabbijnen dr. Adler en dr. Einhorn, respectievelijk van de gemeenten Emanuel en Adath Jesclmr'un, leden van voormeld bestuur, bij die vergadering waren genoodigd. Zij hebben daarop een schrijven gerigt aan het bestuur, waarin zij, na gemeld feit te hebben geconstateerd, zeggen: »Wat geeft u het regt tot zulk eene eigenmagtige handeling ? Weegt daar, waar het de heiligste belangen van het Amerikaanscho Jodendom geldt, ons oordeel, op het minst genomen, niet even zwaar als het uwe ? Uw willekeur is des te meer opvallend, naardien gij het u niet kunt ontveinzen, dat wij, na op die wijze te zijn teruggezet, zonder ons zelven ' verachtelijk te maken, nimmer aan uwe beraadslagingen weer kunnen deelnemen. Of dacht gij werkelijk, dat mannen, die aan het hoofd staan van heinde en ver bekende gemeenten en zich waarlijk, trots uwe millioenen, boven u verheven achten, zich tot lakeijen laten vernederen, die, heden ter deure uit geworpen, morgen pluimstrijkend terugkomen, als het den hoeren baronnen door de genade der dollars behaagt, hun de deuren der gratie weer te openen? Maar de eerstvolgende algemeéue vergadering zal beslissen, of gij j getoond hebt uwe betrekking waardig te zijn!” j Waarvoor de Talmoed al niet dienen moet! In eene advertentie, voorkomeude in de Union | Mutual Life Insurance, leest men bet volgende: «De Joodsclie Talmoed spreekt van zekeren Nikodemus, die zóó rijk was, dat hij eene geheele stad gedurende tien jareu uit eigen middelen kou onderhouden en aan zijne dochter een bruidschat geven van vijf millioen dollars. Later werd hij zóó arm, dat zijne dochter van aalmoezen leefde. Het is overbodig hierbij te voegen, dat de dochter in ruime omstandigheden zou verkeerd hebben, als men in die dagen levensverzekering had toegepast.” * Naar men verneemt, zal in den loop van den zomer te Nieuw York eene conferentie van reform-rabbijnen plaats hebben. Rnsland. Dr. Eülf, lid van het weldadigheids-comite' te Memel ten behoeve van de noodlijdende Israëlieten in West-Rusland, heeft te Kowno in de kanselarij van den gouverneur prins Obolenski eene comité-vergadering bijgewooud, waarin werd besloten, ondef voorbehoud van de goedkeuring der hooge regeering, eene maatschappij op to rigten, die over een groot deel van Eusland hare vertakkingen zal hebben, en wier allereerste taak zal zijn, de emigratie der Israëlieten van West-Eusland naar het binnenland te bevorderen; voorts pogingen te doen tot het verwerven van gronden voor de landbouwende Israëlieten, en eindelijk de beschaving der jeugd in de hand te werken door het oprigten van scholen van allerlei aard. Vele aanzienlijke mannen, ook te St. Peters- hebben hunne krachtige medewerking tot dit plan toegezegd. De gouverneur heeft mede zijneinvloedrijkeondersteuningbeloofd. Het spreekt echter van zelf, dat ook de pecuuiëele hulp van alle Israeheteu in de ganscbe wereld voor die grootsche taak het geldt het zijn ' van duizenden , ëh tienduizenden, ja zehdenj..öngeliikkigen wordt iugeroepen. De volgende zeldzame daad van liefde verdient alle zins'openbaarheid: Zekere Benjamin Lilienthal, te Jeruzalem, begaf zich voor eenigen tijd van daar op reis naar de Yereenigde Staten, waar hij vroeger had gewoond, ten einde bij zijne oude vrienden liefdegiften in te zamelen. Op zijne reis van Liverpool naar Nieuw York leed hij schipbreuk en keerde met een ander vaartuig naar Londen terug. Bij zijne aankomst aldaar, was hij zeer ter neêr geslagen en besloot bij van zijne voorgenomen reis naar Amerika af te zien en naar zijne familie te Jeruzalem terug te keeren. Daartoe ontbraken hem echter de middelen. Terwijl hij nu bedrukt en peinzend de straat doorliep en rondzag naar een geloofsgenoot, dien hij hulp kon vragen, werd hij door een heer, wiens aandacht door het Turksch kostuum van den vreemdeling werd getrokken, aangesproken en hem gevraagd, wien hij zocht. Naardien hij vloeijend Engelsch sprak, verhaalde hij zijn ongeluk. De onbekende heer trachtte hem op te beuren door het aanbod, om den overtogt naar Palestina, waarvan de kosten £l7 '(ƒ2o4 Nederl.) bedroegen, voor hem te betalen, ging met hem naar een kargadoor, waar hij eene kaart nam en vervolgens naar een bankier, waar hij een wissel kocht van £ 75 (ƒ9OO Nederl.) op den Britschen consul te Jeruzalem, betaalbaar aan de order van den heer B. Lilienthal. Den 17 dezer werd in Southwark, eender armoedigste wijken van Londen, het door baron Ferdinand de Eotlischild gestichte hospitaal voor zieke kinderen van alle belijdenissen geopend, j Baron Ferdinand heeft dit gesticht doen oprigten jtot vereeuwiging der nagedachtenis zijner overleden echtgenoote Evelina, zoodat de stichting ook den naam draagt van Evelina-hospitaal. Bij de opening waren, behalve de leden der familie Eotlischild, tegenwoordig Lady Herbert of Lea, Lady Emily Peel, mevr. Gladstone (echtgenoote van den eersten minister), enz. enz. Door eene klasse van de Jewish Ptee Scbool werden bij de plegtigheid drie psalmen gezongen en door den eerw. hr. Green werd eene roerende toespraak gehouden. De kosten van onderhoud der stichting worden mede door baron E. de Eothschild bestreden. De door Dcputiesofßritsch Jews ingezamelde giften ten behoeve van de noodlijdende Israëlieten in West-Eusland, bedragen ongeveer £ 770 (/9240 Nederl.) Oostenrijk. Op oen bal ten hove, onlangs I te Ofen gegeven, werd de heer Davidson, die 13 • jaren in Mexico heeft gewoond, aan den keizer. en de keizerin voorgssteld. De heer Davidson , heeft door zijne edelmoedige hulp, aan het Oos. tenrijksch legioen verleend, na de conventie met. de Mexicanen, aanspraak verworven op Oosten[ rijks erkentelijkheid. Zonder zijn bijstand zou dit. berooide legioen aan de wreedste ontberingen te Queretaro hebben blootgestaan. De keizer schonk. hem dan ook, als blijk van erkenning zijner bet wezen diensten, de ridderorde van de ijzeren kroon. 3 Diiitschland. In Westphaleu had een Israël, t jongeling zich met een Israelietisch meisje mon-1 deling verloofd. De laatste, na eeuigen tijd in-3 ziende, dat hij voor haar geen geschikte partij 1 was, nam haar woord terug en verloofde zich met een ander. De eerste verloofde riep nu het geregt te hulp en dit verbood het meisje met haren tweeden verloofde in den echt te treden, zoolang zij niet eene behoorlijke schadeloosstelling aan haren eersten beminde had uitgekeerd. Hiertegen werd door het meisje geprotesteerd, doch zij verloor het geding. Bij het opper-geregtsliof in hooger beroep gekomen, werd zij echter in het gelijk gesteld, nadat beroemde Joodsche geleerden en opperrabbijnen voor de regtbank hadden verklaard, dat in de Joodsche ritueele wetten eena verloving, die verbindend is voor het aangaan van een huwelijk, onbekend is, zoodat eene eenvoudige mondelinge verloving elke verbindende kracht mist. Men meldt uit Stralsund aan de .4. Z. d. De groot-hertog van Baden heeft aan den hertogelijk Badenschen hofkapelmeester Hermann Levi, die in het voorbijgaan zij het gezegd eerst 29 jaren telt, een kostbaren brillanten ring met zijn naamcijfer doen overhandigen en hem tevens het ridderkruis Ie kl. der orde van den Zahringer Leeuw verleend. De eerste onderscheiding viel hem ten deel wegens de buitengewoon goed geslaagde opvoering der «Meistersinger” van Kichard Wagner; de laatste wegens het bedanken voor een schitterend beroep naar Weenen. Door dr. Lehmans te Mainz, redacteur van der Israelit, zijn in dit jaar reeds 9800 thlr. ten behoeve onzer lijdende geloof.sgenooten in West-Eusland ingezameld. BINNEMLANPSCHE BERIGTEy.~ De Minister van Pinantiën heeft benoemd: a. ter vervulling van de vacature door het overlijden van den heer E. M. d’lsrael Eosen ' onstaan bij de commissie, belast met het toe' zigt over de Ned. Israël, godsdienst-scbolen binnen het synagogaal ressort van Amsterdam, tot lid den heer Louis Prins aldaar; en h. bij de Ned, Israël, godsd. missie te Amersfoort tot lid den heer J. E. Kalker aldaar. Wij vernemen, dat de Minister van Finan* tiën op het adres van de Israël, godsd, schoolcommissie alhier tot benoeming van een achUte 5 lid in die commissie (wegens de toeneming der ' schoolbevolking en vermeerdering van werkzaamheden), afwijzend heeft beschikt, en zulks op grond, ,/dat aan het verlangen der schoal-I //Commissie niet kan worden voldaan zonder [ //uitbreiding van het Kon. Besl. van 29 Julij t //1857 No. 79 (verordening No. 170), en dat j //in de omstandigheden, waarin het Israël, c //kerkgenootschap zich thans bevindt, Ke– //geering zich behoort te onthouden van in al■ //gemeeue verordeningen van dit kerkgenoot. //Schap verandering te brengen, 1 Met bijzonder genoegen ontwaren wij uit de j lEngelsche bladen, dat bij het jongste openbare oinderzoek naar de vorderingen der leerlinge; ■van de Israelietische school te Liverpool, d hoogste prijs voor de Hebreeuwsche taal, zijnd £l6 (ƒIBG Nederl.) is te beurt gevallen aa; onzen voormaligen stadgenoot E. Davidson zoon van den heer J. Davidson. Wij deelen met genoegen trede, dat er voo het Centraal Israël. Weeshuis nog steeds aan zienlijke sommen worden geschonken, o. a. di som van / 500 van den heer E. S. Visser h Amersfoort De heer S. Roco alhier is benoemd to tweeden Chazan bij de Port. Israël, gemeenti te Londen, en wel met 59 stemmen; de heet Niëto, te Londen, had 32 stemmen op zich vereenigd. Met genoegen hebben wij ontwaard, dat de liedertafei „Oefening baart Kunst”, onder directie van den heer R. Collin, bij de uitvoeringen in het Paleis voor Volksvlijt op Zondagavond jl. bij gelegenheid van bet nationale zangersfeeest, een welverdiend succes, blijkbaar uit het meest uitbundig en aanhoudend applaus, heeft mogen ver«erven. Ook de uitvoeringen der liedertafei „Zanglust” en „Kunst en Vriendschap, beide onder directie van den heer A. Berlijn, ontlokten luide toejuichingen aan het talrijk publiek. Bovendien viel den heer Berlijn de eer te beurt, dat de beroemde liedertafei van ’sßosch, „Oefeningen Uitspanning ’ het door hem aan haar opgedragen Ckant militaire met zooveel succes voordroeg, dat de heer Dekker voortrelfelijke barriton dier liedertafei den componist onder daverend gejuich ter tribune leidde.. Utrecht, 24 Junij. Den 16 Junij jl. werd de jaarlijksche vergadering gehouden van de ütrechtsche afeeeJing der Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland. Uit het door den penningmeester, den heer H. J. dé Beer uitgebragt, bleek, dat de ontvangsten tot -ulto. Dec. jl. hadden bedragen ƒ368,50 (met inbegrip van een batig saldo over 1867) en 'de uitgaven ƒ232,70. Daarna werd door den secretaris, den heer E. van Eier, verslag uitgebragt van den toestand en de lotgevallen der afdeeling, die, wij vernamen het met bijzonder genoegen, in bloeijenden staat blijft verkeeren. Voorts werden tot afgevaardigden ter algemeene vergadering der Maatschappij gekozen de hh, mr. S. M. A. du Mosch, mr. E. de Hartog, E. van Lier, J. Koetser, J. de Rooij Ez., en H. J. de Beer, terwijl, eindelijk, de aftredende leden des bestuurs werden herkozen. £dltm, 21 Junij, De heer H. M. Elesch, ■sedert ongeveer tien jaren te Amsterdam, doch vroeger gedurende eene reeks van jaren alhier gevestigd, heeft bij gelegenheid van zijn zilveren bruiloftsfeest, den löden jl. door hem gevierd, blijk gegeven, dat hij aan zijne voormalige gemeente nog een warm hart toedraagt, hebbende hij namelijk niet alleen aan onze synagoge een fraai DDITS ten geschenke gegeven, maar ook Zaturdag jl., terwijl hij zich in ons midden bevond, alle gemeenteleden in een daartoe geschikt lokaal op even gulle als hartelijke wijze onthaald. Hardenberg, 20 Junij. Als een verblijdend teeken des tijds, vermelden wij met genoegen, dat de heer A. J. Frank in het naburig Coevorden, door zijn minzaam en humaan gedrag, zich de achting en sympathie van zijne stadgenooten zoodanig heeft weten waardig te maken, dat hij in de vorige week ten gevolge eener opengevallen vacature, in herstemming met 8 Protestanten, tot lid van den gemeenteraad is gekozen. De jongste Ministeriëele aanschrijving aan de corps-kommandanten is, zoo wij wèl zijn ingelicht, uitgelokt door den heer S. Kropveld alhier, die, naar aanleiding van het feit, dat onder-officieren en korporaals aan miliciens van de Israël, belijdenis dikwijls den bijnaam van //Jood”, „leelijke Jood” enz. toevoegden, zich den 33sten Mei jl. met een eloch krachtig adres heeft gewend tot Z, E. m den Minister van Oorlog, waarop dan ook in-3e derdaad de bekende aanschrijving is gevolgd. 3e Naar luid van ingekomen berigten is daardoor in de positie der miliciens in het algemeen, en n, van die der Israël, belijdenis in het bijzonder dan ook merkelijk verbeterd. BERficfr” Ten gevolge van de afsdiafllng van het Zegelregt wordt de prijs van elke Idvertentie, te beginnen met ons volgend ;0 nommer, met 35 Cts. verminderd, ir Te rekenen van 16 Julij e.k., den dag waarop bet eerste nommer van onzen V ij f t i e n d e n jaargang verscbijnt, wordt ! de abonnements-prijs met EEN G-ULBEN – per jaar of 25 Cts. per kwartaal verminderd. e CORRESP 0 N D E N T I E. " Op verzoek van den heer D. M. Klein te . Zutphen verklaren wij volgaarne, dat hij niet is de inzender van het berigt uit genoemde stad, in |. ons vorig nommer opgenomen. Dit geldt evenzeer van andere mededeelingen uit Zutphen, van tijd tot * tijd in ons blad geplaatst. 1 Ji. 0. Niet geschikt tot plaatsing. 1 A. J. S. In .111 wordt het gerectifiëerd. 3 O. Wij leggen het ter zijde als geheel overbodig. L. L. yi,ls. » INGEZONDEN STUKKEN. f – – _ 1 Aan de Redactie. In No. 47 (18 Junij) van het Nieuw Israël. Weekblad komt een opstel voor van Z,, dat welligt den oppervlakkigen lezer den indruk l heeft gegeven, als ware door de Hoofd-Comi missie tot de Zaken der Israëlieten in Nedert land een schreeuwend onregt gepleegd tegen de Ned. Port. Israël, gemeente alhier, /oe ! laatste benoemingen van leden van de godsd. ; school—commissie zegt Z. bewijzen toch, ; dat de Port. Israëlieten niet langer met de Nederl. Israëlieten kunnen zamen gaan. Niet een Portug. Israëliet, behalve de bij de wet bepaalde twee geestelijken, is bij deze com. missie benoemd.” Deze uitsluiting is dan ook, volgens Z., „onregtvaardig; daardoor zijn de regten der Port. Israëlieten verkort.”- „De Hoofd-Commisie zegt Z. eindelijk heeft inderdaad niet politiek gehandeld, door nu, terwijl het groote (!) vraagstuk van: zamenwerken al of niet, aan de orde van den dag is, zulk een blijk vau geringschatting der Port. Israëlieten te geven.” ! Ik veroorloof mij, ten aanzien van het be- i weerde onregt, met Z. in meening te verschillen. Gewis, er is onregt gepleegd, doch niet i ten opzigte van de Portugeesche, maar van de ’ Nederl. Israëlieten. Het is onregt, waar de bevolking van de twee kerkgenootschappen tot elkander staat als 30: 1, dat dkie van de «e- , gen leden der Hoofd-Gommissie tot het Port. , kerkgenootschap behooren; het is onregt, dat dr. Erankel twee jaren achtereen tot lid van j het rabbinale collegie is benoemd (doch waar- j omtrent ik mij niet in gissingen verdiep, en j het is ook onregt, dat er evenveel Port. als j Nederl. Israël, geestelijken in de algemeene ; commissie van examinatoren voor Israël, godsd. J onderwijzers 1) zitting hebben. En wil men ; de geheele commissie als leeken beschouwen, ( in tegenstelling met de rabbinale commissie, , dan nog is de verhouding ontzettend groot, , namelijk 7: 2, in stede van 20: 1. Als in de ] algem. commissie enz. een halve Port. Israëliet, ] of, dewijl het individu ondeelbaar is, het ééne « jaar in het geheel geen Port. Israëliet, en het an- ( dere jaar één lid van dit kerkgenootschap zitting , nam, dan zou de verhouding eerst ten naastenbij g de juiste zijn. Maar de wet bepaalt het zoo, en j mala lex sed lex. Overigens is het mij niet regt duidelijk, wat Z. beweegt, om de Port. gemeente nog eens te ontraden aan de organisatie deel te nemen. Zijn klemmend advies toch hij weet het wel is geheel overbodig. Eeeds apriori stond bij de meerderheid van den Port. Israël, familieraad het besluit vast, om niet meê te doen. Het meedoen toch zou misschien door de eene of andere, hoe ver ook gelegen, oorzaak eens hebben kunnen leiden tot het opligten van een tipje van den sluijer, waarmede veel, alles nog bij die gemeente bedekt is. En men lacht nu eigenlijk in zijn vuistje, dat men zijn zin niet heeft gekregen, omdat men nu naar geen argumenten voor het niet meedoen behoeft te zoeken. Zoo daarvoor nog nader bewijs noodig ware, het zou gelegen zijn in de door Z. toegejuichte afwijzing vau de uitnoodiging der Hoofd—Commissie. Wij begrijpen dan ook niet, waarin Z. het impolitieke van de H. C. ziet door hare nietbenoeming van een Portug. Israël, leek in de algemeene commissie vau examinatoren. Na de afwijzing harer uitnoodiging door den familieraad, behoefde zij waarlijk niet meer te speculeeren op zijn mogelijk meedoen. Y. [Door den geachten inzender uitgenoodigd om ook onze meening omtrent zijn onderwerp tekennen tegeven, zoo verklaren wij op een kardinaal punt vau hem te verschillen. gelooven namelijk, dat men hij benoemingen als hier boven alléén moet vragen, of de benoemde voor zijne taak is opgewassen. Is dit het geval, dan komt, o. i. de vraag niet te pas, of hij behoort tot het Ned. Israël, of tot het Ned. Port. Israe!. kerkgenootschap. Al waren dan ook «/fe leden der commissie Ned. Port. Israëlieten, wij zouden er niets tegen hebben. Red.] Geachte Heer Redacteur! Een paar jaar geleden naamt Gij een opstel van mij op betreffende eenige heerschende misbruiken in de Port. Israël, synagoge alhier. Een daarvan was: het aanhoudend gebabbel in de synagoge gedurende de dienst. Sedert is jaar en dag verloopen, doch helaas! geen verandering in den stand van of beter gezegd, wèl verandering, doch de mal en pire. Het spreken en babbelen gedurende da dienst neemt met den dag toe. Getuige Zaturdag jl. gedurende de predikatie van den eerw. heer Cardozo. Het is van algemeene bekendheid, dal de Port. synagoge alhier, om haar imposant voorkomen, wereldberoemd is en als zoodanig vele vreemdelingen eu bew'onderaars tot zich trekt. Wij mogen dan ook inderdaad trotsch zijn op dit gebouw, gelijk wij, laat het ons niet ontveinzen, ook werkelijk zijn. Maar hoe pijnlijk moet het ons dan aandoen, van een achtenswaardig vreemdeling, die onlangs een bezoek bragt aan de synagoge, op de vraag, door mij hem gedaan: hoe vindt ge te vernemen: Schdn, aber schmutzig. Hoe het mij daarbij te moede was, behoef ik niet te zoggen, ik had mij op dien oogenblik liever onder de Ilottentotten bevonden. En was het oordeel van dien vreemdeling onjuist? Neen! De banken zagen er alles behalve aniineerend uit; de kroonen eu blakers dito dito; het hekwerk voor de hoog met stof bedekt, enz. Is hier dan geen controle over? Men lette eeus op verscheidene personen, die eerst hunne zitplaatsen met hun zakdoek schoonmaken, alvorens te kunnen gaan zitten. Een andere grief is de verlichting op Vrijdag—avond gedurende den zomer. Terwijl ieder Israëliet, zoo veel hem mogelijk is, tracht den Sabbath met veel licht te ontvangen en ieder zich aldus beijvert een extra licht voor den Sabbath te ontsteken, zit men in de Port. synagoge in eene Egyptische duisternis. Voor eenigen tijd werd geklaagd over de slechte verlichting op de feestavonden; door tusschenkomst van een geacht lid dezer gemeente is hierin eene gunstige verandering gebragt; doch waarom dan den Sabbath geheel vergeten? Ja, zal men mij toevoegen, de zomer-Vrijdagavonden vangt men de dienst te 7 ure aan, en dan is de zon nog in vollen glans; doch die gaat niet op; want bij regeuachtig weder was ik wel getuige, dat men te 7 ure in de synagoge, met den besten wil, niet in zijn boek kon zien. In één woord: het ziet er op Dau' Hog akeliger in deze synagoge uit, dan op den avond van 3N3 npm. Later meer. .1130 ’Jaa IHN Amsterdam, 23 Julij 1869. Mijnheer de Redacteur! Dezer dagen is eene preek in hel licht verschenen van ds. Roevers, of zoo als de S. die noemt, eene //loespraak over Josua XII- 27-31 gehouden 6 Junij 1869 in de klooster-kerk te ’s Graveuhage” en getiteld : De Bemonstrantsche broederschap, een getuige voor de gemeno-de volksschool. ° Re hoofdzakelijke strekking van die toespraak was, om te dienen als voorbereiding tot den grooten dag van 8 Junij – den dag van de gemeene verkiezing om de leden van de Pfotestantsche gemeente op te wekken hunne stemmen alsdan niet anders uit te brengen dan op mannen, waarvan men de zekerheid heeft, dat zij de wet op het onderwijs van 1857 ongeschonden H'illen behouden en verdedigen. Edele strekking, voorwaar, in het oog van ieder Nederlander, die met ons de gemengde volksscholen althans bij eene gemoedelijke en eerlijke toepassing van de wet van 1857 is toegedaan. Met gespannen verwachting en onverdeelde aandacht hebben wij ons aan de lezing van die toespraak gezet. Wij hoopten daarin alles te zullen vinden wat men van den medestichter van: //Licht, Liefde en Leven”, alles wat men van den liberalen man over dat onderwerp zou kunnen verwachten. Aanvankelijk meenden wij ook onze verwachting voldaan te zien; en toen wij op blz. 13 de korte maar krachtvolle uitroep ontmoetten: //en deze gezegende volkschool, mijne hoorders, deze wil men ons volk ontnemen;” toen scheen er geen twijfel meer te beslaan of ds. H. had op dien dag een waar woord gesproken een waar woord, ofschoon men ook zou willen beweren, dat dat woord niet op de ware plaats zou zijn uitgesproken, Hoe groot was echter onze teleurstelling, toen wij op blz. 16 de uiteenzetting vonden van hetgeen altijd volgens het gevoelen van ds. H. de wet op het lager ouderwijs van 1857 zou willen. Men leze en oordeele: //Zij” (de bedoelde wet), zoo zegt ds. H. ,/wil geen godsdienstlooze school, zij wil geene Chrs.-ontkenidng, geen godloocliening; zij is een getuige van bet tegendeel; zij wil dat alle kinderen van ons volk zich één zullen gevoelen, één als volk, één in godsdienst ook”. (??!.!) Tot zooverre kan het er door en kan ook het laatste verdediging vinden. Maar nu: //zij wil van ons als Cheisten—natie een Christendom boven Volgens ds. H. zou dus de wet van 1857 het Christendom boven geloofsverdeeldheid willen bevorderen, bij de ChristenvistWe. Neen, de Grondwet kent alleen eene Nederlandsche natie, en de wet op het lager onderwijs, zij Yfij alleen beschaving, verlichtimj, verbroedering, verdraagzaamheid en liefde bij en tusschen de burgers van den staat bevorderen. Het bevorderen van etiue godsdienst-eenheid, zich oplossende in een ChristennoM boven geloofsverdeeldheid, kan en mag zij niet vullen, dit is hare roeping niet, omdat het haar onverschillig moet zijn, wat gij gelooft. _ Hat WIJ deze opmerkingen openbaar maken, IS met om als beoordeelaar op te treden van wat of hoe ds. H. binnen zijne kerkmuren predikt en evenmin om in een kritiek te treden van hetgeen hij van zijn kansel als waarheid verkondigt. Myi begrijpt wel, dat ons dit ten eenemale onverschillig is. Waaromtrent wij echter niet ongevoelig mogen zijn, is, dat onze geloofsgenooteii verkeerd worden ingelicht omtrent het doel en do strekking der wet van 1857 en daardoor welligt op een dwaalspoor worden gebragt. Dat wij dus onze stem tegen zijne leer verheffen, geschiedt alleen, omdat wij vreezen, dat hetgeen in gemelde toespraak gedrukt is, onder het oog zal komen van die enkelen onzer geloofsgenooten, die, zoo al niet geheel het nut van de neutrale school betwisten, dat toch nog betwijfelen en daarvan dus de zekere overtuiging niet hebben; zoodat de woorden door den liberalen godsdienst-]eeraar uitgesproken, aanleiding zouden kunnen geven tot gevolgtrekkingen, die veeleer ten nadeele dan ten voordeele dier school zouden zijn. Naar aanleiding van het bovenstaande nog ééne vraag ten slotte: wie toch zijn hier meer te vreezen : de ultramontaan en anti-revolutionnair, die eerlijk en ruiterlijk er meê voor den dag komen, dat zij des noods de Grondwet zouden willen wijzigen, om hunne overtuiging te doen zegevieren, of wel de liberale man, die met de Grondwet in de hand en met den schijn van den grootsten eerbied voor de wet van 1857, toch beginselen verkondigt, die even schromelijke gevolgen zouden kunnen hebben, in strijd met de overtuiging van duizenden en duizenden zijner medeburgers in den lande. Men oordeele, maar wake tevens. //. F. Mijnheer de Tiedacteur ! Uw berigtgever uit Zutphen is wel van zeer goede hand op de hoogte gebragt van hetgeen hij in uw nommer van 18 Junij mededeelt. Zonder dat nu de in dat berigl genoemde familiën zich eenigzins bekreunen omtrent hetgeen het Zutphensche Israelietische kerkbestuur uitvoert, moeten zij toch als hare meening uitdrukken (eene meening, die zeker door velen gedeeld wordt), dat het, op zijn allerminst genomen, dom en belagchelijk van dat bestuur is, zich te bemoeijen en te mengen in zaken, die het niet in het minst Immers hoe kan het in het brein van een verstandig, degelijk kerkbestuur opkomen, zich, hoe ook, te bemoeijen met vreemdelingen, die met familie, vrienden en kennissen in een afgehuurd lokaal komen bruiloft vieren. Wat betreft het hemel en aarde bewegen, onder anderen ook het schrijven van brieven aan kerkbesturen, opperrabbijnen, Hoofd—Commissie tot de Zaken der Israëlieten in Nederland enz enz., om den eerw. heer A. Oppenheimer die bij bedoelde feestviering door belanghebbenden was uitgenoodigd, om het huwelijk van den heer Hijmans en mejufvr. Bendien, dat den vorigen dag alhier burgerlijk was voltrokken, volgens Joodsch gebruik in te zegenen, te beschuldigen van daardoor eeno onreglmatige, wederregtelijke daad gepleegd te hebben, – mij dunkt, dat het in het allerminst ligt op den weg van het Zutphensche kerkbestuur hiervan kennis te nemen, veel minder om door allerlei dw'aze maatregelen eene zaak in opspraak te brengen, die het niet aangaat, al ware die ook gebeurd in tegenwoordigheid van den geheelen Zutphenschen kerkeraadü! Mogt er al eene autoriteit bestaan, die kon vermeeneu eenige aanmerking te mogen maken op hetgeen door den eerw. heer A. Oppenheimer is verrigt op Woensdag 9 Junij [niet op Zondag 13 Junij), dan zoude die heer van dien kant wel iets gehoord hebben, hetgeen evenwel niet is gebeurd; z.eerw. heeft zoowel van Hollandsche als Duitsche opperrabbijnen authorisatiën en bezit ook daarenboven mata, die z.eerw. zelfs het regt verleeneu als opperrabbijn te fungeeren. Over het aangehaalde spreekwoord ; ,/ieder is eeu dief in zijne nering”, zoude ik liever gezwegen hebben, naardien de eerw. heer A, Oppenheimer, die reeds sedert jaren onze huisvriend is, geenszins uit winstbejag zijne vrienden diensten bewüjst en er volstrekt niet op uit is, evenmin als de bedoelde familiën, om iemand in zijne nering {huwelijks-imegeningen) te benadeelen. Had het Israelietisch kerkbestuur te Zutphen openlijk verklaard, dat het om het ontvangen van eenige guldens te doen was, die zouden waarschijnlijk niet uitgebleven zijn, en dat het daarom te doen was, is mij duidelijk gebleken uit het gezegde van den onder goedkeuring van den wel—eerw. heer Lehmans aangestelden vasten inzegenaar, die op den morgen van het feest, toen hij van wege het kerkbestuur aldaar den bruidegom eenen brief bragt en uitgenoodigd werd, om de trouwplegtiglieid te komen bij wonen, de aanwezigen toevoegde: /./dit zoude zijn even ajs DDÖ Nbl maa Uwen berigtgever maak ik nog attent op de spreuk: 7’D3 njp en zal ik verder op deze zaak niet terugkomen. M. A. BENDIEN. Almelo, Junij 1869. Mijnheer de Bedacteur! Met verontwaardiging hebben wij kennis genomen van een feit, hetwelk ons dezer dagen ter oore gekomen is. Zekere gehuwde lieden, welke den 1 Maart 11. hun intrek als proveniers in het Israël. Oude Mannen- en Vrouwenhuis te Gouda genomen hadden, zijn reeds vóór het einde van het eerste verschenen kwartaal naar elders vertrokken, en wel, naar men verneemt, om de vo'gende reden. De man beklaagde zich bij bet bestuur over het schrale eten, hierdoor oiilstond woordenwisseling, hetgeen ten gevolge had, dat het bestuur goed kon vinden, den man bij de politie aan te klagen, en wat meer zegt, op IJ'ip De gestorte begrafenisgeldeu zijn hun niet terug gegeven. Zoo eene Joodsche behandeling is wel waardig onder het publiek bekend te worden, te meer daar bedoeld gesticht eens in dit blad zoo hemel hoog aangeprezen werd. Eenige Israëlieten. ADVERTENTIE n! Kekkeluk Getrouwd: B. H. C H I T S met ALIDA DE LEEUW. Zondag 11 ïammoes 5629 (20 Junij 1869). Eeiicitatiën Zaturdag 26 Junij a, s., ten huize van den heer P. van Kleef, Valkenburgerstraat, S 58. Menige en algemeene hennisgeving. (850 'n pnx Heden overleed na een langdurig, doch geduldig lijden, mijn geliefde Echtgenoot IZAAK LEVIB VAN ROOD, in den nog jeugdigen leeftijd van 30 jaar, mij nalatende één Pand van onzen tweejarigen echt, nog te jong om zijn verlies te beseffen. CENTRAAL ISRAËL WEESfICis. Heeren, die bij gelegezjheid der op 4 Julij e.k. te houden Vergadering, in liet gebouw voor Rnnsten en Wetenschappen te Utrecht, wenschen deel te nemen aan het DINÉ, gelieven daarvan uiterlijk vóór of op 29 dezer franco kennis te geven aan de Heeren Gebr. WAï'LLMAN, Casino, Zwanenburgerstraat te Amsterdam. (854 Na genoegzame deelneming zal het Diné A ƒ3,00 per Couvert voortgang hebben. T (H UU¥ P Magazijn De Pheniks, 1 O, VXllllJil fj KALVERSTRAAT, E 30, 1 berigt ontvangen te hebben, eene buitengewone sortering DRILPAKKEN, – alsmede eene geheel nieuwe bezending élégante HEEREN- en KINDER-COSc TEMEN. He fijnste stolïeu zijn voorhanden, en kan men zich daarvan onmiddellijk de maat doen nemen. lIITRÜSTIXGEN VOOR OOST- EN WESHNDIEN worden zeer soliede en binnen den kortst mogelijken tijd afgeleverd. l Heeren Winkeliers in de Provinciën genieten rabat. Aan de welwillende, in den laatsten tijd tot i den ondergeteekende gerigta aanvragen, dient • tot algemeen antwoord, dat hij, om solied te ! kunnen bedienen, nog niet in staat is een juisten prijs te kunnen bepalen. Wel durft hij instaan, dat zij, die vóór 15 Julij het door i hen benoodigde aantal DWriN zullen hebben 1 opgegeven even als vorige jaren tot de ■ biUijkste prijzen bediend zullen worden, zoodat ■ zij in staat zullen zijn, te kunnen concurreeren. I Zijne begunstigers weten reeds bij ondervinding, dat hij, zonder geldelijhen waarborg te vorderen, steeds het hem vooruit bestelde te-1 gen de minste prijzen heeft geleverd, en dat nog wel veel malen in weerwil van stijging der prijzen of schaarschte van De ondergeteekende verwittigt tevens, dat met het drukken van de EERSTE PROFETEN een aanvang wordt gemaakt, en worden hh. Correspondenten, die tot dusver het getal hunner inteekenaren op dit werk niet hebben opgegeven, verzocht, dit onmiddellijk te wiljen doen, ten einde de oplage eenigzins daarnaar te kunnen regelen. 856) J. L. JOACHIMSTHAL. Algemeen Verplegings-gesticht Toor Israël. Weezen in Nederland. In overleg met de Commissie, belast met de zorg voor het bijeenbrengen der voor de oprichting der stichting benoodigde gelden, bericht de ondergeteekende, overeenkomstig de bepaling van Artikel 3 van het Reglement voor de Vestiging en Inrichting van het Gesticht, dat op Zondag deu Vierden Juli a.s. des namiddags ten één ure, in een der lokalen van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen alhier, eene AIGEMEENE VERGADERING zal worden gehouden, welke door belangstellenden op vertoon van ten hunnen name staande en door den algemeenen Penningmeester der Commissie onderteekende kwitantiën zal kunnen worden bijgewooud. Op deze Vergadering zullen door de Commissie rekening en verantwoording, mededeelingen en voorstellen worden gedaan, terwijl alsdan de leden zullen worden verkozen voor het Voorloopig Bestuur, bedoeld bij Artikel 18 van het Reglement. Mn. S. M. A. DU MOSCH, Voorzitter der Utrechtsche Afdeeling van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland. Utrecht, 25 Mei 1869. (§57 Een fatsoenlijk Meisje, uit den Burgerstand, zag zich gaarne legen Augustus a.s. geplaatst als HUISHOUDSTER. Bij de noodige bekwaamheid is zij tevens van goede getuigschriften voorzien. Adres met franco brieven onder letters A. 8., bij de Boekhandelaars Gebrs. Haagbns, Keizerstraat te Botterdam. (858 Om dadelijk in. dienst te treden wordt gevraagd een RIiVDERMEISJE, tusschen de 16 en 18 jaar, goed met Kinderen kunnende omgaan. In eeue deftige Israëlietische familie wordt gevraagd een MEISJE, van goede getuigschriften voorzien, kunnende Kaaijen, Strijken, met de Wasch omgaan en verdere assistentie ia de Huishouding. Eeflecterendeu adresseren zich met franco brieven onder letter C., aan den Boekhandelaar J. L. Joachimsxhai, te Amsterdam, Attentie. De ondergeteekende heeft de eer te berigten, dat hij in de gelegenheid is op het aanstaande ril3o-Feest gewone D’jnnjf voor slechts ƒ 1 per Stuk te leveren, mit.s hem vóór 15 Julij a.s. eene opgave van het verlangde aantal en mede praenumerando 25 Cents voor ieder .JTinJC franco toegezonden worde. Hoezeer dit van zijnen kant met moeite en risico gepaard is, heeft hij toch daartoe besloten, ten einde eiken Israëliet door een klein offer tot de gewigtige misa te helpen, daar anders menigeen een onbillijken prijs daarvoor betalen of daarvan verstoken blijven moet, zooals Luiks bijzonder gepasseerde pIDD het geval was. Bij denzelve zijn ook verkrijgbaar de D’t?Din met miDSI, groote letters, van het Israelitiscll Institut, ingebonden a 90 Cents en verder Zijden en Wollen HliTyta, J-ysH, nin;r, p'niiriD, allerlei D''73D enz. alles tegen zeer civiele prijzen. A. D. LUTOMIRSKI, Boekhandelaar, Botterdam, Schiedamsche dijk, No. 195. Bij gelegenheid der Vergadering van het Centraal Isr. AVeesliuis, welke zal gehouden worden te Utrecht, op Zondag 4 Julij e.k. is bij den ondergeteekende gele genheid om des namiddags ten 4 ure te DI.\EIIEV, mits franco opgave uiterlijk 2 Julij e.k. 865) J. S. VAN LIEE, Springweg, Men vraagt te KOOP een Stel, reeds gebruikte, Zilveren '73 of Opgaven van prijs, grootte, enz. worden franco ingewacht onder letter G., bij de Heeren Gebr. Belinfante, Boekhandelaren, ’s Rage. ALAIXn A K. ” Van 16 Tammoes tot 22 ïammoes 5629. Van 25 Junij tot 1 Julij 1869. Aanvang van den Sabbath: te 7 ure, Zaturdag p'73 '3. Einde van den Sabbatb te Amsterdam: 9 u. gg m. Zondag (nmi) iian3 dis. Drukkerij S. M. CoüiiNHo Ja. en Co.
23,505
MMSHCL02:016812004:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
Provinciaal blad van Limburg, 1869, Deel: 61, no. 84-139, 1869
null
Dutch
Spoken
6,486
11,106
verbodsbepalingen als de onderwerpelijken te maken, liet voorstel is ontijdig, liet sluit eene gedwongen onteigening in. De schade die het in 1875 zal veroorzaakt hebben kan op een hoog cijfer begroot worden. Het maakt uitzondering voor de rijken en gegoeden die rij- of voertuigen op veeren of riemen kunnen bezigen. Spreker keurt zulks niet af, maar hij is er legen dat de geringe landbouwer belemmerd worde. Yan het verbod wil hij derhalve de voertuigen met ossen en koeijeu bespannen ontheven hebben. De voorzitter doet opmerken , dat, verstaat hij den vorigen spreker goed , deze legen het geheele reglement is en derhalve eene nieuwe wijziging zou dienen voor te stellen. De heer van Wintershoven herinnert aan hetgeen waarop de heer de Bieberstein zoo even gewezen heeft, namelijk dat er leden zijn die alleen uitzondering verlangen voor de vrachten doer ééne koe vervoerd, maar die niet de karren met meer dan eene koe bespannen uitgezonderd willen hebben. Die leden zouden zich dus met voorstel van Gedeputeerde Stalen, behoudens de uitzondering voor karren met ééne koe bespannen , die geen nadeel aan de wegen kunnen doen, vereenigen. Hij stelt daarom voor arl. 1 van het ontwerp aan te nemen met die kleine wijziging. De heer Puls geelt in overweging om, wordt het voorstel van den heer Haffmans niet aangenomen, art. 1 van het ontwerp te wijzigen in dien zin dat de voertuigen hespannen met cene koe wel, maar die getrokken dooi' meer dan ccne koe niet vrij zullen zijn. l)c \oorzii fEft doet opmerken dal alzoo thans in omvraag No 91. bij koninklijk besluit van den 2 Januarij 1859, N. 62 , wordt naar aanleiding van art. 2 der wet van 6 April 1869 (Staatsblad N. 59) aangevuld met de volgende bepalingen ; Art. 1. Het is verboden van de provinciale wegen en van de openbare wegen, bedoeld bij art. 1 van het reglement, gebruik te maken met voertuigen bespannen met een paard, os of koe, waarvan bet beslag der wielen eene mindere breedte beeft dan 0,073 meter, en van voertuigen, bespannen met meerdere der genoemde trekdieren, waarvan het beslag der wielen eene mindere breedte heeft dan 0,11 meter. Voertuigen gebezigd wordende voor het vervoer van personen , en voertuigen op veeren of riemen worden van die verbodsbepaling uitgezonderd. Art. 2. Op de overtredingen van het vorig artikel is toepasselijk de strafbepaling van art. 50 van het buurtwegenreglement. Art. o. Deze bepalingen treden in werking op den 1 Januarij 1873. Aldus vastgesteld , behoudens ’s Konings goedkeuring, dooide Staten van het hertogdom Limburg, in hunne vergadering van den 10 Julij 1869. VAN DER DOES DE WILLEI3OIS, voorzitter. Jos. Lebens, griffier. De heer de Borman verlaat de zitting. De heer Sassen brengt, namens de commissie van voorzitters en rapporteurs het volgende verslag uit : Stremming der wegen, bij dooiweder. [\ OS. bevoegdheid tot stremming of beperking van het vervoer inderdaad niet meer bij Gedeputeerde Staten, maar bij den hoofdingenieur zoude berusten; men vermeende indien do verordening tot stand kwam , dat het beter zoude zijn te bepalen, dat het advies van den hoofdingenieur moest gevraagd worden. Inde oc afdeeling erkende men ook dat de toepassing van het bevel tot sluiting der wegen meestal eerst kon geschieden , nadat de schade reeds was veroorzaakt. De groote meerderheid der afdeeling was echter ingenomen met het voorstel en wilde het zelfs toegepast zien ook op de gesubsidieerde buurtwegen. Inde 4» afdeeling had men voornamelijk bezwaar tegen art. 2 der ontwerpverordening; men vond dat er eene te groole speling bestond tusschen hel minimum en het maximum der bedreigde boete. Hierdoor zoude de bekeurde atgeschrikt worden , om door vrijwillige betaling van de hoogste boete de reglsvervolging te voorkomen. Men wenschte daarom het minimum der boete gesteld te zien op fo en het maximum op 1' o met weglating van de laatste woorden van art. 2 : « onverminderd de verpligling der overtreders lot vergoeding der aan de wegen toegebragte schade. » Inde commissie van voorzitters en rapporteurs liep de discussie ook hoofdzakeiijk over het meerdere of mindere nul van den voorgesleiden maatregel. Men was liet wel eeus o\er de noodzakelijkheid van eene dergelijke verbodsbepaling ten aanzien van de bestrate wegen, maar kon het nut daarvan op de kiezelwegen niet zoo onvoorwaardelijk toegeven. Eenige leden deden de groole bezwaren gelden aan de stremming van het vervoer ten gevolge van liet sluiten der wegen verbonden , vooral omdat deze sluiting \o 91. meestal geheel onverwachts in werking treedt cn de duur derzelve vooraf moeijelijk is te bepalen. Een lid opperde het denkbeeld om cene bepaling inde verordening op te nemen, dal de sluiting niet voor meer dan twee of hoogstens drie achtereenvolgende dagen zal kunnen bevolen worden , met welk denkbeeld al de leden verklaarden inleslemmen. Ten aanzien van de toepassing dezer verordening op de kunstmatig verbeterde gemeentewegen , waren cenige leden van oordeel dat de gemeentebesturen , indien zij zulks verlangden hierin beter zelve zouden kunnen voorzien, vooral omdat zij spoediger uitvoering zouden kunnen doen geven aan het bevel lot sluiting. Men was het er echter niet over eens, of het maken eener dergelijke verordening wel binnen de bevoegdheid der gemeenteraden ligt. Eindelijk tot stemming overgegaan zijnde, over het beginsel in het ondcrwcrpelijk voorstel opgesloten, verklaarden zich vijf leden tegen en drie voor de vaststelling eener verordening op het sluiten, bij invallend dooiweder, van de door de provincie onderhouden wegen. Uwe commissie van voorzitters en rapporteurs heeft mitsdien de eer te concluderen dat uwe vergadering besluite geen gevolg te geven aan het voorstel van Gedeputeerde Staten tot vaststelling dier verordening. Aldus vaslgesleld inde commissie van voorzitters cn rapporteurs te Maastricht, den 10 Julij 180!). Cl. de Wëichs de Wenne. Puls. L. Beheer. Math. Merckelbacii. VICTOR NIJST. L. Haffmans. O. d’Ansemboeuc. Adr. Sassen , rapporteur. No 91. inde drie andere afdeclingen was men algemeen van gevoelen dat een provinciaal subsidie, hoe gering dan ook, kon worden verstrekt, maar men wilde zich voor het oogenblik. nog niet uitlaten over het bedrag van hetzelve; dit zou afhankelijk zijn van latere mededeelingen betrekkelijk de plaats Waar de brug zal gemaakt worden , de bijdragen van hen die er het meeste belang bij hebben en de voorwaarden waarop van de brug zal kunnen gebruik gemaakt worden. De commissie van voorzitters en rapporteurs deelde eenparig de beschouwingen welke inde afdcclingen waren gemaakt , een lid verklaarde dat de zaak nog niet rijp was om reeds van nu af daaromtrent eene beslissing ter tegemoetkoming te nemen, de zeven andere leden vermeenden «dal de Provinciale Staten reeds nu konden besluiten, dat aan »gezegd comité hel uitzigt tot het bekomen vaneen subsidie «wordt geopend, dat echter dat subsidie slechts in verhouding «kan staan tot het belang der provincie en alvorens het »vastgesteld wordt, de vergadering zal afwachten wat Noord«brabant, wiens belangen veel grooter zijn, zal bijdragen , «en zij behoort te worden ingelicht opzigtens de juiste' «plaats waar de brug gemaakt wordt en de voorwaarden «van derzelver toegankelijkheid» welk voorstel de commissie de eer heeft aan de vergadering te onderwerpen. Aldus gedaan den 10 Julij 18G!). Cl. de Weichs de Wenne Pijls. L. Berger. Math. Merckelbach. L. Haffmans. O u’Ansembourg. Niist (Victor). No 91, De vergadering besluit tot. dadelijke behandeling van bovenstaand verslag. De voorzitter vindt dat, in geval van afdoening der zaak •op de wijze als bij de conclusie van dat verslag is voorgcsteld, zij voor liet spoorwegcomilé wel wat onafgedaan blijft. De verbinding der hvce maasoevers is in elk geval van belang voor de provincie. He beoordeeling van bet juiste punt van overbrugging mag van secondair belang geacht worden. ’T is waar achter Gennep ligt slechts Ottersum en, in zooverre, zou derhalve de provincie weinig belang bij de brug op die plaats schijnen te hebben, maar langs de Maas loopen van weerszijde parallelwegen. Die daarover iets te vervoeren heeft, kan van den eenen of den anderen gebruik maken , tiaar verkiezing hier of daar de Maas overgaan, en dan de brug, dan de veren benuttigen. Het vervoer uit de tegenover of boven Gennep gelegen noordbrabantsche dorpen naar Middelaar, Mook en Gelderland zal niet meer over de voeren van Cuijk en Katwijk, maar over de brug te Gennep plaats hebben ; terwijl bij , die zich uit diezelfde gemeenten naar Ottersum en de daarachter gelegen streek van Pruissen wil begeven , niet meer over het Boxmeer’s veer, maar insgelijks over de brug bij Gennep zijn weg zal nemen. Omgekeerd zullen de ingezetenen van limburgsche gemeenten gelegen op den rrgter maasoever, waar zij te doen hebben met noordbrabantsche gemeenten, zóó hun weg nemen dat zij, waar dat zonder omweg kan, liever de brug dan de veeren gebruiken. Evenzoo de ingezetenen vaneen gedeelte van het kanton Horst die naar Gennep of verder noord- of westwaarts moeten. Het geldt dus wel degelijk bet belang eener streek van Limburg. V' tl!. Het provinciaal belang in het algemeen schijnt hier niet zo© naauw uitgemeten behoeven te worden. Aan het comité schijn* een meer bemoedigend uitzigt gegeven te moeten worden dan dat wat het verslag der commissie van voorzitters eft rapporteurs voorstelt. De heer de Weichs zegt met de landstreek waarvan sprake is en met hare belangen bekend te zijn. Van hetgeen de voorzitter daaromtrent heeft in het midden gebragt is veel waar, onder anderen dat achter Gennep slechts Ottersum ligt. Maar onmiddelijk achter Ottersum ligt de heide en vóór Gennep ligt zijn eenige goede grond, bestaande in uiterwaarden wier gras meestal door pruissische landbouwers wordt gekocht. Wordt nu daar eene brug over de Maas gelegd, zoo bevordert men de concurrentie van zijde der noordbrabanlschc uiterwaarden. Inde commissie van voorzitters en rapporteurs, zegt spreker, is men geenszins tegen het geven van uitzigt op een subsidie geweest; maar dit zal niet groot kunnen zijn; het bedrag er van zal in verhouding moeten staan tot het belang dal de provincie ten deze heeft. De heer Esser zegt evenzeer ais de vorige spreker bekend te zijn met de belangen van Gennep en omstreken. Hij geeft toe dat, komt de brug tot stand , de eigenaars van hooilanden in die streek daardoor mogelijk eenig nadeel zullen lijden, maar daar slaat legen over dat niet alleen de gemeente maar het kanton Gennep en in zekere male ook het kanton Horst, er zeer door geriefd zullen worden. Spreker vertrouwt dat de vergadering zich jegens de landstreek van Gennep, die op dit oogenblik wel eenc betere toekomst te gemoel gaat, maar daarin toch moet geholpen worden, even waaidig en mild zal betoonen als zij voor andere streken van Limburg was. Hij hoopt derhalve dat het voorstel van den voorzitter !\° 91. oin Gennep ten deze niet te paaijen, ingang bij de verga- dering zal vinden. De heer de Weichs doet opmerken dat niet dc landstreek \an Gennep , maarde spoorwegmaatschappij medewerking verzoekt. De heer Haffmans meent dat bier minder kwestie is van geld dan van regt. Hij kan hel door den heer de Weichs aangevoeld motief niet beamen. Dan zouden er toch iu Limburg uiterwaarden beslaan die tegen vreemde concurrentie moesten beschermd worden. Van zulk privilegie zijn toch gewis dc Stalen van Limburg geen voorstanders. Spreker heeft overigens , uit de beste bronnen , namelijk van den notaris die sedert jaren met dc grasverkoopingen te Gennep en omstreken belast is, vernomen, dat men daar de concurrentie van Noordbrabant in ’t geheel niet vreest. Dc lieer Seijdlitz zegt dat de aanvraag om subsidie in der daad van bet spoorwegcomité uitgaat, maar, voegt hij er bij, zij beeft hare aanleiding gevonden inden aandrang van de burgemeesters en ingezetenen der betrokken gemeenten. Voor de spoorweg-maatschappij zelve is bet dienstbaar maken der brug voor de passage van voetgangers en voertuigen van geen belang. De maatsebappij beeft aan den vvensch van Gennep en andere belanghebbende gemeenten voldaan, hoofdzakelijk om de deelneming van de Provinciale Staten en van het gouvernement in hare plannen op te wekken, om bij hen morele ondersteuning te vinden in hare onderneming , die zich zelfs tot Hamburg en Breinen uitstrekt. ledere brug over de Maas verdient ondersteuning en belangstelling. Dat de vergadering daarvan overtuigd is, heeft zij bij den bouw der brug te Roermond bewezen. Of de brug eenige honderd meter hooger of lager zal komen te liggen, en of er al dan niet bruggeld op geheven V> 9i. zal worden, zijn vragen waarvan de belangstelling inde zaak niet behoeft afhankelijk te zijn. Spreker is overigens door ofïicieuse berigten in staat mede Ie deelen dat de overbrugging lussehen Oeffelt en Beugen zal plaats hebben. Of in Noordbrabant even zooveel belang als in Limburg inde zaak wordt gesteld weet spreker niet. Dat is overigens om het even, want al waren de Stalen van Noordbrabant niet genegen te ondersteunen, dan zou zulks voor die van Limburg nog geen grond kunnen opleveren om er zich insgelijks aan te onttrekken. Deze vergadering behoort in ieder geval het comité door morele en financiële ondersteuning aan te moedigen. De heer de Weichs geeft toe dat het algemeen belang behoort bevorderd te worden. Maar dat geschiede dan inde Tweede Kamer der Staten-Generaal, niet in deze vergadering, die slechts provinciale belangen behoeft voor te staan. Zooveel is zeker, zegt spreker, de pruissische landbouw geeft sedert jaren de waarde aan het Gennep’s hooi. Of dat hier in aanmerking moet komen, laat hij de vergadering beslissen. De commissie van voorzitters en rapporteurs, hij herhaalt het, wil het subsidie niet weigeren. Maarde brug van Gennep kan toch niet gelijk gesteld worden met die van Roermond. Het staat buitendien vast dat Noordbrabant het meeste belang bij de brug van Gennep heeft. De vergadering moet dus afwachten wat van dien kant gedaan zal worden. Op dien grond ondersteunt spreker de conclusie van evengemelde commissie. De voorzitter beaamt allezins hetgeen de heer Seijdlitz heeft in het midden gebragt. Hij zal er nog bijvoegen dat voor de overbrugging toch in ieder geval het doelmatigste punt zal gekozen worden, en dal men mag aannemen dat de voorwaarden waarop het publiek van de brug zal kunnen gebruik maken, toch zoo voordeelig zullen worden gesteld als het 91. belang zelf der concession na rissen eischt. Wat zou op den duur ecuc brug opbrengen, waarvan het gebruik aan overdreven bruggelden onderworpen is ? De heer Puls is van oordeel dat een amendement op de in behandeling zijnde conclusie zou moeten voorgesteld worden. De heer Seijdlitz stelt voor de voorbehoudende zinsneden van die conclusie weg te laten. De heerTmssEN doet opmerken dal alle leden het cens zijn het werk aan te moedigen. Evenwel moet de maatschappij zich geene illusie maken over het bedrag van haar subsidie. Ilaar toestand is goed. Zij belooft althans 27 p. c. Dat subsidie zal eerst later kunnen worden bepaald en in geen geval in verhouding kunnen staan met dat hetwelk de gemeente Roermond voor hare veel bclangrijker brug genoten heeft. In het belang der maatschappij moet met het bepalen van het bedrag der tegemoetkoming gewacht worden , totdat men weet wat door de Staten van Noordbrabant voor haar gedaan is. De voorzitter leest de conclusie voor en is voornemens om aanstonds den uitslag der onderwerpelijke beraadslaging naar Noordbrabanl te laten lelegrapheren. De lieer Seydlitz formuleert zijn amendement volgender wijs : De vergadering besluit aan het Noordbrabantsch-duitsch spoorwegcomilé te Rotterdam, uitzigt te o])cnen op een nader vast te stellen subsidie voor de ,inrigting der spoorwegbrug over de Maas bij Gennep , voor gewoon verkeer. Dat amendement wordt ondersteund door de heeren I’ijls, van Winlershovcn, Magnée, de Rijk en de Biebcrstein. iV‘ 91. De heer Michiels van Verdeijnen is van oordeel dat iedereen de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs kan aannemen. Zij bevat wel eenige overwegingen, maar die acht hij zelfs in het belang der maatschappij. De heer Kerens de Wolfrath herinnert dat de heer van Meukeren, de concessionnaris van den spoorweg Boxtel-Wezel, ook morele ondersteuning van deze vergadering verzocht heeft. De voorzitter zegt dat die ondersteuning blijken zal uit hetgeen de vergadering thans verhandelt. Het zooeven omschreven amendement van den heer Seydlitz wordt zonder stemming aangenomen. De voorzitter brengt aan de orde dein de vorige zitting aangehouden benoeming van 3 leden, tot zamenstelling der commissie van nader onderzoek der onderhandelingen met de Ilooge Regering, betrekkelijk het paleis van justitie en de kazerne der maréchaussée te Maastricht. De heer Thissen stelt voor om aan die commissie tot het verstrekken van inlichtingen toe te voegen, de twee ten deze voor de mondelinge onderhandelingen met den minister van justitie gedelegeerd geweest zijnde leden van het gedepu- tcerd bestuur. Benoeming der bijzondere commissie, in znke het paleis van jus til ie en de kazerne der maréchaussee te Maastricht. Dienovereenkomstig wordt besloten. De voorzitter benoemt tot stemopnemers de hecren Sassen , Coenegraclit, Ritzen en Strengnart, die, mei inachtneming der voorschriften van art. 78, 2' en 5° lid, der provinciale wet, hunne taak aanvaarden en den uitslag der stemming opnemen. Inde daarvoor bestemde bus worden 42 briefjes gevonden , gelijkstaande met liet op dat oogenbfik aanwezig getal leden. 91. van meergemelde wet , der vergadering daarvoor dank te zeggen, doet zulks thans. Hij is bereid in het gedeputeerd bestuur te verschijnen, zoo zijne tusschenkomst aldaar mogt noodig worden en verklaart zijne benoeming aan te nemen. De heer Nust(Victor) brengt, namens de commissie van voorzitters en rapporteurs, het volgende verslag uit: Vervreemding van strooken gronds van den weg Grathem-Schilborg. Verslag der commissie van voorzitters en rapporteurs over hel voorstel van lilt. Gedeputeerde Staten , strekkende tol verkoop van eene strook gronds deelmakende van den talus des provincialen wegs Grathem-Schilberg aan J. J. Thijssen landbomver te Wessem. Bij de behandeling waren inde twee eerste afdeelingen alle leden tegenwoordig, inde 5e afdeeling waren de hoeren Wijnans, Cremers en de Keverbcrg en inde 4' afdeeling de hoeren de Borman en van Winlershoven afwezig. In alle afdeelingen was men van gevoelen dat het voorstel kon worden ingewilligd. De commissie van voorzitters en rapporteurs liceft mitsdien de eerde vergadering voortestelien een gunstig votum opzigtens deze aangelegenheid uitlebrengcn, en het hesluit zoo als het door 1111. Gedeputeerde Staten is geformuleerd , aan te nemen. Aldus gedaan den 10 Julij 1869. Cl.. de Weiciis de Wevne. Puls. L. Berger. Math. Mergkelrach. L. llaffjians. O. d’Ansembol’rg. VICTOR NIJST. No 91. om reden hare begrooting voor 1809 nog niet goedgekeurd is, en om art. 50 der wet op het lager onderwijs niet toepasselijk te verklaren op de gemeente Oud-Valkenburg, die een overschot op de gewone middelen heeft, maar wel op de gemeenten Bingelrade , Broekhuijsen , Mesch , Schiinmert, Schinncn, Spaubeek, Swalmen en Urmond voor de gewone, en op de gemeenten Gennep, floensbroek, Montfort en Wittem voor de buitengewone kosten van haar lager onderwijs over 1809, in omvraag gebragt en met algemeene stemmen (40) aangenomen wordt. Bij deze stemming waren afw’ezig de heeren : Geurls , Cremers en de Keverberg. De heer Puls brengt, namens de commissie van voorzitters en rapporteurs , het volgend verslag uit : Verslag van de commissie van voorzitters en rapporteurs nopens het verzoek van den kerkfahriekraad der hoofd parochiale kerk van St-Servaas te Maastricht, om subsidie inde kosten van restauratie dier kerk. Subsidie voor de restauratie der daken van St. Servaaskerk te Maastricht. Alle leden waren bij het onderzoek van deze belangrijke aangelegenheid tegenwoordig , behalve inde 5« sectie de heer de Keverberg en inde 4“ sectie de heeren van Wintershoven en de Bonna n. Inde 1' sectie hebben twee leden het verleenen vaneen subsidie ad f 12,000 en negen leden ad f 9,000 voorgestaan, doch dit bedrag over 6 jaren te verdeden. Deze laatslen meenden, dat, nu de kerkfabriek zelve niets voor de geprojecteerde werken wil uitgeven , het gevraagde subsidie ''an f 12,000 te groot is. Daartegen is aangevoerd dat de restauratiekosten, waar'an de rede, maar als een begin moeten betracht worden , 91. naardien inde eerstvolgende jaren nog veel grootere uitgaven zullen moeten gedaan worden, en dat alsdan de kerkfabriek , in weerwil van de weinige middelen waarover zij te beschikken heeft, zal trachten te vergoeden wat zij thans, bij gemis aan fondsen , heeft moeten nalaten. Algemeen is St-Servaaskerk als monument aanerkend , en als zoodanig, ook omdat zij de voornaamste kerk der provincie is, wilde men in het te kort der restauratiekosten tegemoetkomen. In dc S2C sectie hebben alle léden zich voor het verleenen van subsidie verklaard , vooral omdat deze kerk een monument is, doch zij wilden liet bedrag eerst bepaald hebben nadat het bekend is hoeveel het rijk en de betrokken kerkfabriek zullen bijdragen inde restauratiekosten. Eenige leden konden het niet billijken, dat de kerkfabriek niets anders bijdraagl dan bel oud lood van het af te breken dak. ln de 3C sectie meenden sommige leden, dat de voornaamste vraag , waarom de particuliere liefdadigheid en (de mildheid der parochianen niet ingeroepen zijn , niet is opgelosl, terwijl andere leden de vragen opperden , [waarom de begrooting der kosten voor de andere nog te doene reparatien niet is overgelegd , en waarom de kosten der vernieuwing van het dak aan ’t rijk, de provincie en de gemeente alléén zijn overgelaten ? Ook in (loze sectie is de St-Servaaskerk als monument erkend , en als zoodanig bijzonder kon worden bijgedragen inde restauratiekosten ; doch omdat die kosten volgens den ingenieur van den Waterstaat maar omstreeks f31,000 bedragen en niet 1' 34,000, zooals de architect die heeft geraamd , hebben 7 leden zich verklaard voor een subsidie 91. van fB,OOO, in 2 jaren te betalen, en leden van f 12.000, zonder tijdsbepaling. Inde 4e sectie vond men de gevraagde som vrij hoog, doch aangezien de financiële toestand der kerkfabriek zeer ongunstig en de kerk een waar monument is, werd met algemeene stemmen het gevoelen uitgesproken, dat een subsidie van f 12,000, in 3 jaren te betalen, behoort toegekend te worden. Inde commissie van voorzitters en rapporteurs werd door een lid opgemerkt dat de kerkfabriek zelve onder een geldelijk opzigt niets doet. Een ander lid vond het niet goed het looden dak dooreen leijen dak te vervangen , doch daartegen werd aangevoerd dat deze aanmerking eene kwestie was, welke aan de beslissing der technici moest overgelaten worden. Verder werd inde commissie gewezen op de onderscheidene omslandigheden waarom de kerkfabriek Ihans niets kan doen ; dat de kerkfabriek zoo slecht bij kas is , dat zelfs «ene collecte moet gehouden worden ter bestrijding der kosten van de elfure mis, dat bij het totaal gemis van middelen bij de kerk zelve , nog een aanzienlijk gedeelte der kosten ongedekt blijft, ook dan wanneer de kerkfabriek mogt slagen om zich bij wege van geldleening eenige verdere middelen te verschaffen, daargelaten dat de latere restauratiewerken, die in zekeren zin als minder onontbeerlijk en onmiddelijk noodzakelijk zouden kunnen worden beschouwd, de kerkfabriek er van moeten terughouden om nu reeds alle hulpbronnen van crediet en liefdadige medewerking uitte ; dat de liefdadigheid al ruim aangesproken is en Wordt voor andere nuttige zaken en inrigtingen inde St-Ser- fto 91. vaas parochie, terwijl Maastricht inde laatste jaren niets beeft gehad van bet provinciaal budget, waaraan deze stad toch p.m. 1/5 bijdraagt, en wijders werd opgemerkt, dat met de zaak niet kan gewacht worden als zijnde de werken , volgens de technici, dringend noodzakelijk om een kunstgewrocht, dat in zijne afmetingen als meesterstuk van architecture de bewondering van alle oudheidkundigen opwekt en tot een slaat van verval geraakt, die dringende en onmiddelijke voorziening eischt, tegen verval en bederf te vrijwaren. De commissie van voorzitters en rapporteurs was eenparig van gevoelen om gemelde kerkfabriek door bijdragen uit de provinciale middelen in staat te stellen om de groote herstellingswerken te kunnen uitvoeren , die voor bet behoud der kerk zelve en van baar monumentaal karakter gevorderd worden, met gelijktijdig herstel en wijziging van hetgeen inden loop des tijds in strijd met stijl en bouwtrant van het geheel is tot stand gebragt. Ten slotte concludeerde de commissie lot bet doen van het voorstel lot aanerkenning van de St-Servaaskerk als monument, en tot toekenning vaneen buitengewoon subsidie inde restauratiekosten , met 6 stemmen tot een bedrag van f 8,000, 2 » » » i> » '12,000, en met algemeene stemmen om bet subsidie te betalen in eens , en wel, omdat de provincie thans goed bij kas is , in bet loopende jaar 186f>. De commissie heeft mitsdien de eer aan de vergadering voor te stellen in dien zin te besluiten , en buitendien aan Gedeputeerde Staten den last op te dragen om inde aan- \° 01. staande najaarsvergadering een daartoe strekkend in te dienen. Aldus gedaan te Maastricht, den 8 Julij 1869 Cl. de Weichs de Wf.nne. L. Haffmans. L. Berger. Math. Merck fxhacii. VICTOR NIJST. O. d’Ansemboirg. Pijls, rapp. daartoe strekkend voorst»! De vergadering besluit lot onmiddelijke behandeling van bovenstaand verslag. De heer Seydmtz zal een amendement op dat gedeelte van de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs voordragen, hetwelk betrekking heeft tot het bedrag en de kwijting van het subsidie. De heer Thissen vraagt hoelang de herstellingswerken zullen duren. De voorzitter leest de conclusie nogmaals voor. De heer Seydlitz stelt voor liet subsidie te bepalen op f 10,000 te verdeden over de dienstjaren 1809 en 1870. De heer Strengnart vraagt eenige inlichtingen over de conclusie van de commissie van voorzitters en rapporteurs, welke hem door den voorzitter worden verstrekt. De heer Thissen wil het subsidie verdeeld hebben over zooveel jarcn als de herstellingswerken duren zullen. De heer Seydmtz zegt dat, blijkens de stukken , die werken *n het aanstaande jaar, misschien reeds in dit jaar, zullen voltooid zijn. In dien korten voltooijingstermijn ligt juist iV 91. het bewijs dat er dadelijk geld noodig is. Spreker is verwonderd dat men het subsidie in zoo hooge mate heeft willen beknibbelen. De eenige objectie is, dat de kerkfabriek niet getracht heeft door eigen inspanning, crediel of geidclijke hulp der parochianen in hare behoefte te voorzien; dat zij alles van de gemeente, de provincie en het rijk vraagt. Die objectie is feitelijk niet geheel juist, evenmin als die betrekkelijk de verminderde begrooling door het bestuur van den waterstaat ingediend. De leden die daarop wezen , hebben de stukken niet geheel geraadpleegd. Daaruit blijkt toch dat de kerkfabriek de vragen door de Hooge Regering daaromtrent gesteld naar eisch beantwoord en de aanmerkingen door het bestuur van den waterstaat op hare begrooling gemaakt, voldoende wederlegd heeft. De fabriek heeft buitendien aangetoond , en dit blijkt almede uit de stukken , dat met inachtneming , voor zoover zij vermog , van de wenken en raadgevingen van het bestuur van den waterstaat, de herstellingskosten van het dak nog f 52,200 zullen heloopcn, en dal, voegt men daarbij de aanvankelijk niet medegerekende belooningen van den architect en den opzigter ad 5 pet. der primitieve begrooling van f 44,000, dus een bedrag van f2,200, dan stijgen de door het kerkbestuur nog te dekken kosten tot f34,400. ledereen weet dat begrootingen buitendien meestal overschreden worden. Daarbij komt nog dat het volstrekt niet zeker, ja hoogst onwaarschijnlijk is dat hel rijk tot het gevraagd bedrag van f 10,000 zal subsidiëren. De middelen van St-Servaasparochie zijn niet ruim en worden door de gewone uitgaven geabsorbeerd. Het geldt voor het oogenblik alleen een werk dat het kerkgebouw voor verval moet behoeden , de herstelling van het dak , welks toestand , bij iederen dag ver- !V> 91 traging, onvermijdelijk zal verergeren. Van liet tijdstip van onderneming eener grootc algeheele restauratie , van do uitvoering des werks dat de kerk zal moeten doen beantwoorden aan al de eischcn van den geschied- en oudheidkundige, zijn wij, zegt spreker, nog ver verwijderd. Wanneer daarvan kwestie zal zijn, wanneer bot zal gelden herstel van dein strijd met stijl cn karakter van bet geheel verbouwde gedeelten der kerk, wanneer men zal willen overgaan tot de opdelving der crypta , de restauratie van liet portaal en de uitvoering van zoovele andere monumentale herstellingen, dan zal de kerkfabriek niet eene som van f 34,000 maar eene van f 430,000 a f 200,000 behoeven. Overigens «le tegenwerping gaat uit vaneen verkeerd denkbeeld. Het is als ot' bij de restauratie van St-Servaas slechts een lokaal belang betrokken ware. Dat monument is een historisch gedenkstuk. De geschiedenis van hetzelve staat in het naauwste verband met de geschiedenis van Limburg. Die grond, waarop de kei k gebouwd is, bergt het graf van den grooten Servatius, die het christendom in deze streken heeft verspreid en gevestigd. Hier was het uitgangspunt van de civilisatie van dit gewest. St-Servaas is dan niet alleen de hoofdkerk van Maastricht, zij is de hoofdkerk van deze provincie, zij is de cathedrale van Limburg. Zij is een liuiburgsch monument, gelijk de Maas eene limburgsche rivier is. Zij is voor dit gewest wat de Dom van Keulen voor do Rijnprovinciën, wat l\o 91. aanspraak op de mildheid van deze vergadering mag maken De voorzitter heeft niet alleen geen bezwaar tegen de opvoering van het subsidie, door de commissie van voorzitters en rapporteurs voorgesteld, gemerkt de omstandigheden waarin op dit oogenblik de provinciale geldkas verkeert, maar zou zelfs gevolgd hebben een eventueel voorstel, hetwelk op’t voetspoor van wat gedaan is voor de Munsterkerk van Roermond], het provinciaal subsidie zon gelijk stellen met de bijdrage der gemeente, alzoo opvoeren tol f 12,000, welke de provincie zou kunnen vinden inde loopende begrooling en in die der twee volgende dienstjaren. Tegen hetgeen de vorige spreker, met opzigt tot de verpligting der provincie ten deze, heeft aangevoerd, moeide voorzitter evenwel opkomen. De provincie staat in casu volstrekt niet op éëne lijn met den Staat en de gemeente. Het decreet van 50 December 1809 legt haar alleen verpliglingen óp, ten aanzien van catliedralc kerken. Regtskundig beschouwd is hetgeen de provincie voor de restauratie van St-Servaaskerk zal geven, eene zuivere liberaliteit. Hij merkt dit opom aan de tusschenkomst der provincie haar zuiver ongedwongen karakter te laten van eerbied voor godsdienstzin en van belangstelling in het behoud vaneen prachtig monument van den godsdienstigen kunstzin van het voorgeslacht, monument waarvan de restauratie ook door de belgische nieuwsbladen dezer dagen toegejuicht is. De heer Thissen was voornemens gelijke opmerking als de voorzitter te maken. Beriep men zich voor de toekenning van het subsidie op verpligting van zijde der vergadering , hij zou er tegen stemmen. Het geldt evenwel cene bijdrage van de provincie voor de instandhouding vaneen harer monumenten en op dien grond zal spreker er voor stemmen. «o 91. Ten aanzien van hetgeen omtrent de op de voormalige goederen van St-Servaaskerk geheven provinciale opcenten gezegd is, moet spreker doen opmerken , dat waren ook die goederen aan St-Servaas verbleven of waren zij niet in andere handen overgegaan, er toch provinciale opcenten op gelieven zouden zijn geworden. Spreker moet buitendien nog doen opmerken dat het subsidie voor het Munster te Roermond over tien dienstjaren is verdeeld geworden, terwijl dat voor St-Servaas te Maastricht in twee jaren zou worden uitbetaald. Overigens is van de Munsterkerk het plan der gelieele restauratie overgelegd geworden. Noch liet een noch het ander zal spreker evenwel beletten om voor het amendement van den heer Seydlitz te stemmen. De heer van Wintershoven repliceert. Hij heeft niet gesproken van geschreven verpligting voor de provincie. Hij heeft willen zeggen dat wanneer tengevolge van politieke gebeurtenissen de Staat zich het onderhoud van kerkelijke gehouwen niet meer aantrekt, de provincie dan billijkerwijze meet interveniëren. Spreker geeft toe dat er geen regtshand bestaat, maar kwestie van billijkheid is er wel degelijk. Hij de nationalisering der kerkelijke goederen zijn beloften dienaangaande gedaan. De heer de Hieberstein zal voor het amendement stemmen, hoewel hij niet toegeeft dat St-Servaaskerk te Maastricht de eathédrale van Limburg is. De calliédrale bevindt zich daar waar dc btsschop zijn zetel gevestigd heeft en het kapittel vergadert. Dc lieer Puls doet opmerken dat de lieer Seydlilz aan zijne medeleden uit Maastricht den weg heeft afgesiiedeu 'om iets meer ter aanbeveling in liet midden te brengen. Na hetgeen die geachte spreker gezegd heeft kan hij slechts JV 01. meer do hoop uiten, dat deze vergadering bij de toekenning van het onderwerpelijk subsidie zal blijven volharden in den van vorige eeuwen in Limburg beslaan hebbenden godsdienst- en kunstzin, en dat zij zich ook mild zal beloonen wanneer hel zal gelden de bestrijding van de kosten der groolc restauratie van Sl-Servaaskerk , die wclligl f 200,000 zullen beloopen. Spreker is het met den heer van Wintershoven eens dat het hier billijkheid geldt. Het denkbeeld van den heer Thissen om het subsidie over verschillende bouwjaren te verdeelen zou hij goedvinden, maarde vergadering heeft reeds ten vorigen jare uitgemaakt dat de overschotten der loopende dienst zooveel mogelijk moeten uitgeput worden. Nu zullen waarschijnlijk overschotten op de dienst 1869 bestaan. De provincie verkeert niet in het geval van de gemeente Maastricht. Die zal het door haar aan St-Servaaskerk verleend subsidie van f 12,000 moeten opnemen. De heer Tiiissen meent dat de heer Pijls hem niet goed begrepen of dat hij zich niet goed uitgedrukt heeft. Het is verre van hem te verlangen dat niet over overschotten wierd beschikt. Maarde kerkfabriek heeft geene uitbetaling over 1869 gevraagd, en hij wil in het algemeen de termijnen van uitbetaling geregeld hebben naar de bouwjaren , ten einde het geld te geven naar mate er uitgaven zijn gedaan. De heer Seydlitz antwoordt dat 1869 en 1870 juist de bouwjaren zijn. De voorzitter zegt dat zulks slechts eene kwestie van afen overschrijving is, waarmede het gedeputeerd bestuur, ten geschikten tijde , bij de vergadering zal terugkomen. De heer Strengnart, hoezeer bezield met zooveel christelijke gevoelens en kunstzin als wie ook, zal legen hel ameng i\o 91. dement van den heer Seydlilz stemmen, op grond dat het bestuur van den waterstaat de begrooting dooi' de kerkfabriek overgelcgd , op f 50.800 heeft teruggebragt. Daarnaar, zegt spreker, moet de vergadering zich rigten. Wanneer de provincie f 8,000 , de Staal f 10,000 en de gemeente f 12,000 geeft, dan kan de kerkfabriek hel geringe te kort, door eigen middelen, liefdadige hulp of anderzins gemakkelijk dekken. Spreker is derhalve voor de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs. De vergadering gaat thans over tot stemming over het amendement van den heer Seydlilz, hetwelk met 37 tegen 6 stemmen, deze kaatsten van de hoeren Rilzen, Strengnart, Merckelbach , d’Ansembourg. Sassen en Arnoldls, wordt aangenomen. De vergadering besluit mitsdien aan de kerkfabriek van St-Servaas te Maastricht, ter zake voorschreven , te verleenen een subsidie van f 10,000 betaalbaar uit de begroolingen voor de dienstjaren 1869 en 1870. De heer llaffmans stelt voor de zitting tot heden namiddag ten 4 ure te schorsen. De vergadering en voornamelijk de commissie van voorzitters en rapporteurs is reeds zoo lang bijeen. Bij de begrooting zullen nog verschillende belangen ter sprake komen , die toch niet met overhaasting belmoren behandeld te worden. Schorsing der zitting. De heer Pijls vereenigt zich daarmede. De voorzitter zoude vóór de schorsing, nog de onderwerpen van minderen omvang dan de begrooting wenschen afgedaan te hebben, en dan zien of er aanleiding bestaat om de behandeling der begrooting op een anderen dag te bepalen of wel daartoe, na eene korte pauze, dadelijk over te gaan. i\« 91. De heer Sf.vih.itz meent dat wanneer de leden toch moeten terugkomen, ook de behandeling van die onderwerpen kan verschoven worden. De voorzïttrr schorst nu de zitting tot heden namiddag ten 4 ure , nadat de meerderheid der vergadering zich , door opstaan, daarvoor verklaard had. Bij de hervatting der zitting ten 4 1/4 ure namiddag , verzoekt de voorzitter den griffier de hoofdelijke oproeping te houden die de afwezigheid constateert van de heeren : Truijens , Coenen , de Loë , van Liebergcn , Cremers , Lambrechts , Magnée , Thissen , Kerens de Wolfrath , Vullers , Strengnart, Seydlilz, d’Ansembourg, Berger, Sassen, de Weichs Hervatting der zitting. en van Winlcrshoven. Aan de orde is liet verzoek van de pachters der tollen Nos 1 en 2 op den provincialen weg van Roermond over ‘ Posterholt naar Heinsberg, ler bekoming van de bun door I Gedeputeerde Staten geweigerde vermindering hunner pacht- r som, met het bedrag van bun abonnement met de opgeheven K. P. postwagendienst Itisschen Roermond en Ilcinsherg. De heer Nijst (Victou) brengt over dat onderwerp, namens de commissie van voorzitters en rapporteurs, het volgende verslag uit. KwijtschelgèdeeUe" der pachtsom van ciale tollen, N« 91. Inde 2“ sectie omhelsden vele leden hel geuit gevoelen, dat de aanstelling vaneen « rondgaand leeraar» veel nul zou slichten, maar die leeraar moet op de hoogte zijner laak zijn en levens corédacteur van de landbouwcourant worden. Nagenoeg alle leden waren gestemd voor eene aanstelling voor één jaar , als proef. Overigens wilde men geen verhooging van het tegenwoordig subsidie , maar een afzonderlijken post op de begrooting uilgetrokkcn hebben. Inde 3' sectie waren 'J leden voor eene aanstelling voor één jaar, als proefneming, met een afzonderlijken post op de begrooting. Een lid verklaarde zich tegen de benoeming vaneen « Wanderlehrer. » Inde 4C sectie was men algemeen genegen voor hel toestemmen van de gevraagde verhooging van subsidie , mits de lecraar , waarvan de rede, eene specialiteit inde landbouwkunde zij; anders toch meende men , zou de zaak mislukken. Om daartoe te geraken wilde men zelfs hooger bezoldiging toeslaan dan aangevraagd is, doch men vond het doeltreffender als geen vast honorarium loegelegd, maar per cursus of per les betaald wierd, onder voorafgaande goedkeuring van den rooster zijner werkzaamheden. Ook in deze sectie was men voor een afzonderlijken post op dc begrooting gestemd. Dc commissie van voorzitters en rapporteurs, bij de overweging van de geuile öpinien inde vier sectien, is mede van gevoelen , dat een afzonderlijke post voor de bezoldiging van den « Wanderlehrer » op de begrooting behoort uitgetrokken te worden, en de betaling per cursus en les moet geschieden; dat eene oproeping van kandidaten moet N" 91. Sedert jaren wordt op de vcrhooging valide bezoldiging dier ambtenaren aangedrongen. Die aandrang werd zoo sterk dat de regering er aan heeft loegegeven door vcrhooging, bij koninklijk besluit van 10 September 1867 (Staatsblad n. 97) van het maximum van bedoelde bezoldiging. Maar hetgeen de ambtenaren genieten is ver beneden dat maximum. Meent nu de regering dat zij voor de verbetering van het lot der ambtenaren het hare gedaan heeft, zoo vergist zij zich zeer. Zij moet nog olie op de lamp doen. Wat doet de minister van binnenlandsche zaken ? Hij beroept zich op zijn ambtgenoot van financiën die van geene vcrhooging van den betrokken post hooren wil, en raadt Gedeputeerde Staten aan het getal ambtenaren Ie verminderen. Dan kan met de daardoor vrijvallende tractcmcnten de bezoldiging der anderen verhoogd worden. Daarop hebben vooral Gedeputeerde .Stalen van Gelderland geantwoord dat vermindering van personeel onmogelijk is, zoodal dat middel niet kan opgaan. Ten vorigen jare was dat middel nog niet bekend. Toen achtte spreker het voldoende de vcrhooging van den post voor te dragen. Thans behoort meer gedaan te worden. Hij vraagt of Gedeputeerde Slaton aait den minister geantwoord hebben dat het getal ambtenaren voor geene vermindering vatbaar is, of dat door eventuele vermindering het beoogde doel evenmin kan bereikt worden. Hebben zij dat niet gedaan dan behoorde zulks alnog gedaan te worden. De voorzitter zegt dat over de zaak tusseben Gedeputeerde Staten en den minister nog briefwisseling wordt gevoerd. De heer S.meets meent dal het belang der provincie bij ''c onderwerpelijké zaak minder betrokken is.
8,426
MMKIT03:000157620_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,858
Montrado
Rees, Willem Adriaan van
Dutch
Spoken
2,829
5,204
De majoor Maubach had met zijne vermoeide troepen de warmste uren van den dag te Larah uitgerust, maar besloot tegen 7 ure in den avond met 120 manschappen, onder verder geleide van de luitenants van Harrevelt, Schindler en Brunsveld van Huiten, naar Loemar door te marcheren; twee mortieren, onder bevel van den 2cn luitenant der artillerie Graauw, werden ieder door twee kettinggangers gedragen. De moeijelijke weg, waaraan nog weinig tot verbetering verrigt was, veroorzaakte gedurige halten om de mortieren en vivres in te wachten. Omstreeks half drie ure, de Loemar-rW\ev naderende, werden de noodige maatregelen genomen, bijaldien de overgang mogt betwist worden. Er gebeurde evenwel niets, en juist toen de maan onderging, had men zich met de Loe. marsche bezetting vereenigd. Nu geen tijd willende verliezen, splitste de kommandant zijne kolonne in twee afdeelingen , over eene van welke de wd assistentresident kapitein Verspijck het bevel op zich nam, die, met het terrein bekend, langs eenen binnenweg het kongsie-huis in den rug wilde aanvallen , terwijl de majoor Maubach met de andere helft in front zoude naderen. Vooraf echter werd de luitenant van Harrevelt met eene patrouille van 25 man in de rigting van het kongsie-huis op veldontdekking uitgezonden. Na eenigen tijd kwam deze terug met het berigt, dat het verlaten was en alle kenteekenen droeg van een overhaasten aftogt des vijands. In eene vermoedelijk tot hospitaal gebezigde kamer waren sporen zigtbaar van zeer veel geronnen bloed, hetgeen tot bewijs strekte, dat de slagting onder hen aangerigt groot moest zijn geweest. Vergezeld van den kapitein Verspijck en een klein detachement, bezocht de majoor Maubach daarop de tot de kongsie behoorende verlaten woningen. Hoe overijld de vlagt naar het gebergte geweest was, die waarschijnlijk op de verrassende tijding van de spoedige nadering der kolonne genomen werd, bleek uit de menigte achtergelaten voorwerpen, zoo als meubelen, kleeding, opengebroken kisten, waaruit in der haast slechts de kostbaarste zaken medegenomen waren, met rijst gevulde kookpannen, enz. De Tepaykong was medegevoerd , maar het groot toovenaars-kostuum achtergelaten. In eene woning vond men een ouden blinden Chinees, die ondervraagd nopens de rigting, waarin het mijnvolk teruggetrokken was, geene inlichting wilde geven. Toen bedreigingen niet baatten, moest hij eerst den strop om zijnen hals voelen voordat hij eenige mededeelingen deed, die nagenoeg op het volgende neêrkvvamen. Lioe-tsong was het hoofd des opstands geweest, doch had, in den uitval van den 1SC", een schot door den hals gekregen en was buiten gevecht gesteld. Voordat men aftrok, waren de meeste tjonto's en lansen, alsmede een voorraad buskruid in het kongsie-huis verborgen (later gevonden) en had men den blinde, dien men niet konde medevoeren , doen zweren , niets te verklappen. Eenige niet tot de oude kongsie behoorende mijnvereenigingen hadden zich onder de vanen der oproerigen geschaard; hij noemde die. De passar bewoners waren echter onzijdig gebleven en gedreigd wordende, naar het woud gevlugt, waar zij zich vermoedelijk nog schuil hielden. Tot straf hunner laauwheid bad Lioe-tsong, na den eersten mislukten aanval op de bezetting den passar in brand doen steken. Dien dag werd de dienst der vermoeide troepen bepaald tot het doen van eenige patrouilles en het aanbrengen van voorloopige verbeteringen aan het bivak. In de naburige Dajaksche kampongs hadden middelerwijl de bewoners op den 12c° en lSen Junij het vuren gehoord. Toen dat den 14en ophield waren eenigen, uit eigene beweging, naar de bezetting gekomen om rijst en hulp aan te bieden. De wd assistent-resident zond bij zijne aankomst deze welgezinde woudbewoners naar andere Dajaksche kampongs om eenig volk bijeen te roepen, waardoor den volgenden dag reeds ISO tot 200 koppen verzameld waren, die rijst, kippen, enz. voor de troepen aanbragten, hen hielpen in het kappen van bamboe, in het bouwen van loodsen, en de patrouilles vergezelden, die ieder één officier en 2S manschappen sterk, het boscli in alle rigtingen doorkruisten. Eene dezer vond den 16cn den draagstoel, waarmede de gewonde Lioe-tsong een uur ver het bosch was ingedragen; eenige schreden verder lag het lijk van den verrader. Ondanks zijn smeeken lafhartig door de zijnen verlaten, die hem thans niet meer vreesden, nu hij magteloos door de struiken moest voortgesleept worden, had hij oneindig lange uren in doodsangst doorgebragt. Onder de hevigste folteringen zijne laatste krachten tot zijn behoud inspannende, had hij langs den grond gekropen gelijk het ongedierte, dat hem nog levend verslond, doch eindelijk, door bloedverlies uitgeput, was hij een afgrijselijken dood gestorven. Zijn hoofd werd afgehouwen en naar Larah gezonden, alwaar het op een paal gesteld, den goeden geruststelling schonk, en den weifelenden tot een dreigend schrikbeeld diende. Het bivak was den 18en opgebroken en het kongsiehuis betrokken. Geen enkele passarbewoner op Loemar terugkomende, liet de wa assistent-resident eene menigte aanplakbriefjes schrijven, waarin de aftogt der vijandige kongsie bekend gemaakt en verder kosteloos een vrijgeleide-brief beloofd werd aan ieder, die binnen driemaal vierentwintig uren terugkeerde, daar na dien tijd alle ledige huizen van het gansche distrikt verbrand en elk, onverschillig oud of jong, die zonder vrijgeleide in handen deipatrouilles viel, zonder genade afgemaakt zoude worden. Deze briefjes werden op boomen aan den grooten weg, in kapelletjes, op kruiswegen, zelfs hier en daar in het woud aangeplakt, en hadden het gewenschte gevolg. Den 18en, 19en en 20c° Junij kwamen velen terug en ontvingen een vrijgeleide, hetgeen zij evenwel den 21cn nogmaals tot stempelen moesten komen aanbieden. Op het vermoeden, dat eenige aanvoerders en leden der oproerige kongsie zich als passarbewoners opgegeven hadden, was dit stempelen tot voorwendsel genomen, om alle bewoners nog eens onder de oogen te krijgen, hetgeen waarschijnlijk, bij nadere inlichtingen, aanleiding kon geven om de hand op eenige schuldigen te leggen. Dit gebeurde inderdaad. De blinde Chinees geeft den naam van een jongen mijnwerker op, die spoedig door de politie gearresteerd wordt. Er is geen tijd te verliezen. De jonge man kan kiezen of deelen; noemt hij de namen der hoofden van den opstand en der voornaamste medepligtigen, dan vallen zijne ketens af: zwijgt hij, dan zal de strop dat zwijgen bekrachtigen. Hij wil leven, bekent zijne medepligtigheid en noemt de hoofdaanleggers, waartoe de meeste fotjong's en djoeroe-toelis behoorden. Dezen worden, ten getale van 13, gearresteerd en de jonge mijnwerker op vrije voeten gesteld. De bosch-patrouilles doen insgelijks een vijftal arrestatiën, sommige met de wapens in de hand of in hunne woningen verborgen. Eindelijk levert de zoogenaamde stempeling op den 21en nog vijf a zes schuldigen, die na den brand van Loemar als zendelingen naar Larah gegaan waren, om daar den opstand te prediken, maar niet in hun oogmerk slagende , teruggekomen waren. De wd resident en bevelhebber der troepen Kroesen waren een uur na het vernemen der eerste berigten van Loemar onverwijld naar het tooneel van den opstand gesneld en den 20cn Junij te Loemar aangekomen met een detachement van Montrado onder den kapitein Barberino, het vaandel en de muzijk van het 7" bataillon infanterie, en vrijwillig vergezeld door den konamandant der artillerie de Mol van Otterloo. Kennis genomen hebbende van de voorloopige informatie der gevangenen door den wd assistent-resident gehouden , benoemde hij onmiddelijk eene commissie om de meerdere of mindere schuld der arrestanten te onderzoeken. Deze commissie werd gepresideerd door den majoor Maubach, telde tol leden den wd assistentresident Verspijck, den caph-tay Tjang-ping, de kapiteins Barberino en de Mol van Otterloo; zij had tot secretaris den ambtenaar ter beschikking de Groot en den trouwen Chinees Thin-sini tot tulk. Veertien gevangenen werden overtuigd de wapens gedragen te hebben in den nacht van 11 op 12 Junij en volgende dagen, waarna de luit.-kolonel hen tot de galg veroordeelde en het verzoek der commissie om genade voor de drie jongste arrestanten, die nog geen 23 jaren lelden, van de hand wees. Toen echter de caph-tay Tjang-ping nogmaals persoonlijk dat als gunst verzocht, gaf de luit.-kolonel een blijk, dat hij zijne goede diensten openlijk erkennen en de bevolking aan den getrouwsten dienaar verpligten wilde , door de doodstraf der drie jongste , onder de galg in verbanning te veranderen. Acht anderen, wier schuld niet geheel bewezen kon worden , werden verbannen, en één , onschuldig bevonden, onmiddelijk op vrije voeten gesteld. Voor de executie op den volgenden dag hadden de elf ten dood veroordeelden verzocht nog eens volop spek te mogen eten. Toen daarna ook gunstig beschikt werd op hunne bede, om na hunnen dood het hoofd op den romp te mogen houden, waren zij bijna vergenoegd. Het afscheidsbezoek der familie op den ochtend der executie was evenwel een treurig oogenblik •, bij het vaarwel zeggen hunner kinderen had meer dan één hunner de oogen vol tranen, doch dit bezoek afgeloopen zijnde gingen zij met de meeste koelbloedigheid hun einde te gemoel. De bevolking was slechts in kleinen getale bij de strafoefening tegenwoordig. De wd resident sprak, na het voltrekken van het vonnis, de menigte toe : « De lijken der misdadigers , die zoo even den schanddood stierven, getuigden van de spoedige wraak der Nederlanders; nu deze bevredigd was, kon ieder gerust zijn en behoefde men geene verdere vervolging meer te duchten. Slechts tegen eenige hoofden bleef de arm der geregtigheid dreigend opgeheven; hunne namen zouden spoedig bij proclamatie bekend gemaakt worden. Wee echter de bevolking, die andermaal de vaan des oproers mogt volgen! Geen hutje in het geheele distrikt zoude dan blijven staan. Verwoesting en dood zouden over het gansche land verspreid worden. Hunne magteloosheid en onze kracht, die als het noodig is verliendubbeld wordt en als de bliksem treft, was hun thans geen geheim meer , en zouden den vrede waarborgen. » Bij eene dagorder maakte de luit.-kolonel Kroesen zijne volle tevredenheid kenbaar en bragt hulde aan de dappere bezetting van Loemar voor haar gehouden gedrag. Hij roemde den ijver van den majoor Maubach, wiens handelingen den meesten lof verdienden, daar toch de bewonderingswaardige snelheid, waarmede hij zijne kolonne naar Loemar geleidde, 's vijands plannen tot uitbreiding van den opstand verijdeld had; den aan den dag gelegden moed van den luitenant Hamel; het gedrag van den sergeant Bos en den inlandschen fuselier Sodrono, welke laatste, ofschoon door vijf zware wonden getroffen, nog verscheidene uren tot de verdediging medewerkte; de beradenheid en het beleid van den lcn luitenant von Koch, kommandant van een detachement te Seminis, op 11 uren van Loemar gelegen, die op het eerste berigt met 2S man den aangevallen post ter hulp was komen snellen; de activiteit van den kapitein ÏJske, door het spoedig detacheren van den luitenant Hamel; do zelfverloochening van den \vd assistent-resident van Montrado, kapitein Verspijck , die ziek zijnde en op liet punt staande om naar Java te vertrekken. de eerste naar Loemar oprukkende troepen vergezelde en weder op zijne gewone wijze, uitmuntende diensten had bewezen. Bij diezelfde dagorder werd de sergeant Liefveld , tot straf van zijn hoogst laakbaar gedrag, tot soldaat teruggesteld. Op de roemvolle plek . waar de luitenant Mekern sneuvelde en met zijne makkers begraven was, werd door de officieren der expeditie een gedenkteeken opgerigt. De militaire loopbaan van dien officier was kort, maar schitterend geweest. Sedert 1849 tot het Indisch leger behoorende , onderscheidde hij zich in 1830 bij den aanval op Pamangkat onder den luit. kolonel Sorg , bij welke gelegenheid hij een schot in het onderlijf ontving. Te naauwernood van zijne wonde hersteld , nam hij kort daarop wederom deel aan het gevecht nabij Pamangkat onder den luit.-kolonel le Bron de Vexela. De Militaire Willemsorde versierde sedert 18SI zijne borst. Van Iebruarij tot Mei 1852 vergezelde hij met drie man den majoor Andresen op een logt door de Dajaksche kampongs van de afdeeling Sanibas , en door de Chinesche distrikten van Sam-ti-kiouw en Taykong , en bewees bij de opname dier landen goede diensten. In April 18o«l> kommandeerde hij een vooruitgeschoven detachement nabij Sepang, en sloeg herhaalde malen een stormenden vijand af. In Junij van hetzelfde jaar vocht hij bij Soengie-Bieroe en Sekadouw. In 1854 nam hij deel aan den bekenden marsch van Bentoe-Naï naar Singkawang, en aan de gevechten van Mei en Augustus bij Montrado, waarvoor hij nog eens eervol vermeld werd. Bij zijne benoeming tot len luitenant, in 18S6, naar Java overgeplaatst wordende, verzocht hij op Borneo's westkust te mogen blijven, en werd tot belooning zijner diensten benoemd tot civiel en militair kommandant van Loemar, waar hij op den 12en Junij sneuvelde. Behoeven deze weinige regelen uit zijnen staat van dienst nog bewierooking? Wij gelooven het niet. Iedere zijner handelingen was een helder lichtende straal van zijn mannelijk karakter. Met Mekern verloor het leger weder een held ! De kapitein Barberino bleef met eene konipagnie en twee mortieren te Loemar en bezette het kongsie-huis, dat eenigzins tot legering der troepen ingerigt werd. Aan een der lauthays, die geen deel aan den jongsten opstand genomen had , werd de waarneming dei' betrekking van kapitan opgedragen, terwijl de kapitein Barberino tijdelijk het civiel gezag waarnam. Eenige dagen later werd echter de luitenant von Koch aldaar tot civiel gezaghebber benoemd , met last. om een goed ijzerhouten kampement met borstwering en palissadenng te bouwen uit de materialen van het af te breken kongsie-huis en met de kostelooze hulp der Loemarezen , om daarna de voltooijing van deu weg te bespoedigen. Onder geleide van den luit.-kolonel Kroesen, — die na tallooze, vroeger reeds betoonde bewijzen van moed en beleid tegen over den vijand, nu dadelijk een schitterend blijk van geschiktheid als landvoogd gaf-, ■vieus doortastende handelingen, (een uitvloeisel van djn degelijk karakter en zijne veelzijdige kennis, die, ïem welligt eerlang tot het vervullen van hoogere jetrekking zullen roepen) met eene krachtige greep, ïene groote ramp in hare geboorte smoorde — keerde de kolonne met de arrestanten den 24cn Junij naar Larah terug, waar de hoofden nog eens tot goede pligtsbetrachting aangemaand werden. Den volgenden Jag bereikten zij Montrado. Sedert is de rust niet gestoord, geen patroon meer verschoten geworden. Een tijdvak van twee vreedzame jaren heeft die rust verzekerd. Hij, die Borneo's westkust uit vroegere beschrijvingen kent, en er in zijne verbeelding slechts ondoordringbare wildernissen ziet, waar de inboorlingen, nagenoeg op gelijken trap van ontwikkeling als de overige redelooze woudbewoners, in armzalige hutjes huizen en misdeeld van menschelijk geluk, tot slavernij schijnen geschapen-, waar de weligste plekken ingenomen zijn door schaamtelooze indringers, die in zedelijke gehalte niet met hen kunnende wedijveren, van eene physieke en intellectuele meerderheid misbruik maken om, naar hunnen bloedzuigers- en tijgeraard, een weêrloos volk aan hunnen onleschbaren gouddorst op te offeren , — zal , twee of drie jaren later een blik op hetzelfde landschap slaande , zich onder den indruk van eene heerlijke zinsbegoocheling wanen. Nog bestaan de onafzienbare wouden, maar zij schijnen thans als een mollig tapijt over de onmetelijke schatten van Borneo's bodem uitgespreid te liggen; nog zijn de bossclien door natuurmenschen bewoond, maar thans door vrije wezens, die uit lust en gewoonte het groene dak niet verlaten, en als uit het stof opgeheven, zich gelukkig, door eene hoogere magt beschermd, mensch gevoelen en hunne dankbaarheid reeds beginnen te uiten; nog bewonen de dwingelanden de valeijen, maar overwonnen, gemuilband, getemd en onschadelijk! Leden allen die lotsverwisseling al niet zonder schok en wrok, velen toch hebben hunne woestheid reeds afgelegd en reiken ons openlijk de broederhand. Waar men over stronken en plassen, stap voor stap en man voor man, langzaam en met groote moeite voort kon, beweegt men zich thans gemakkelijk met last- en trekvee over breede, schoone wegen, die het gansche wingewest doorsnijden. De sierlijke etablisse menten der Europeanen met ruime, luchtige, smaakvolle huizen rijzen tusschen de Chinesche, Maleische en üajaksche kampongs uit den grond. Kiemen van orde, welvaart en kracht dringen overal door de ruwe bolsters van wanorde, geweld en ontzenuwing. Rijstvelden hebben moerassen, koffijaanplantingen hier en daar het struikgewas vervangen, en terwijl de onnoozele inboorling nog verblind is door de eerste stralen der beschaving en zijne oogen zich slechts langzaam aan het licht kunnen gewennen, heeft hij toch bewustzijn van eene betere toekomst. Hij slaat ijveriger de hand aan den arbeid, velt boomen, plant rijst en vreest roof noch hongersnood meer, die heui vroeger gedurig kwelden. Verneemt men, dat deze ongelooflijke omkeering ■ het werk van een handvol braven is, clan moet ieder liet zwaard zegenen, dat tot zulke heilzame doeleinden getrokken werd en zulke wonderen wrocht; dan zal hij begrijpen, dat machinale kracht onvoldoende was om deze uitkomsten te verkrijgen , en niet weten wat meest te bewonderen, öf den arm die de wapenen hanteerde, óf het hoofd dat zoo veel beleid en kennis ten toon spreidde, óf het hart, dat zoo veel liefderijkheid aan den dag legde. hven als wij zal hij erkennen. dat de grootste moed en het meeste beleid niet altijd op de bloedigste slagvelden gezocht moeten worden, maar dat vooral in gevechten van weinigen, de individuele waarde van ieder strijder meer op den voorgrond komt. Even als wij zal hij er fier op zijn tot eem1 natie te behooren, die niet tot het voorgeslacht behoeft terug te blikken, om roemrijke Nederlanders aan te wijzen Met ons zal hij het betreuren, dat zoo menig feit verloren gaat, zoo vele namen bijna onvermeld blijven, die verdienden met gulden letters op de vaderlandsche geschiedrollen gegrift te worden !.
30,226
MMUBU02:164039001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Verslag over den toestand der provincie Utrecht in ... / uitgebr. door Gedeputeerde Staten
C. HAVENS.
Dutch
Spoken
10,051
17,846
LAGER ONDERWIJS. Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij'naar Tabel IV, welke voor elke gemeente afzonderlijk de verhouding aanwijst, waaruit de deelname aan het onderwijs, voor zoover men die uit de school- lijsten kan nagaan, wordt gekend. In Tabel V wordt opgave gedaan van de kinderen, welke de avondschool bezoeken. 29 LAGER ONDERWIJS. HOOFDSTUK VUL. Tabel IV. VERGELIJKENDE STAAT der deelname aan het onderwijs volgens de schoollijsten in elke gemeente over 1869, 1870, 1871, 1872, 1873, 1874 en 1875. Van de 100 mannelijke Van de 100 vrouwelijke inwoners kwamen voor op de schoollijsten inwoners kwamen voor op de schoollijsten GEMEENTEN. °P 15 Januarij: °P 15 JanUarij ! r" 1869. 1870. 1871. 1872. 1873. 1874. 1875. 1869. 1870. 1871. 1872 1873. 1874. 1875. le District de Bilt 12.4 13.S 14.1 13.6 13.- 13.1 12 2 12 2 11 - 12.- 12.9 12.9 12.1 128 Bunnik 12.2 14.2 12.2 11.4 10.- 11.2 10.2 11.- 11.3 13.2 10.9 8.- 8.5 8.4 Utrecht 12.5 13.1 13.1 12.7 12 3 12.3 12.2 112 11.2 11.- 10.5 10.7 10.7 10.7 Zeist 14.4 16 1 17.- 15.8 17.1 15.8 16.6 13.5 13.5 13.- 12.6 13.1 7.2 13.6 Totaal le district 12.7 13.4 13.41 12.41 12.9 12.6 12.6 11.- 11.3 11.22 10.78 10 9 11.- 11.- 2e District. Abcoude 13. 12.8 13 9 14.1 14 6 15.1 12.5 14 5 9.9 9.9 11.2 11.1 10 5 9.4 10.4 Abcoude Pr... 13 8 12.4 13.4 14 3 14.3 12.9 11.6 9.9 9 7 9.8 11.6 12.- 10 6 11.- Brenkelen N.r 13.8 11.3 12.3 13.4 13.3 13.2 10.5 9.4 8.7 8.8 10.5 10 1 12.2 11.5 BreukelenSt.P. 6 8 11.2 11.5 12.2 12.7 14.4 14.5 3 9 5 9 9 3 8.9 9.1 9.2 11 7 Kockengen. 15.8 14.5 14.3 14.- 18.4 18.7 16.2 10.1 9.8 8.5 11.8 14.8 15.1 16.2 Laagnieuwkoop 17.2 12 6 12.1 10.6 6.4 3.8 4.1 10 4 8.6 10 8 8.5 7.1 5.— 7.— Loenen 14.7 12.5 12.7 15.- 16.- 14.9 1219 8.4 10.3 9 5 8.6 12.3 12.6 15.1 Loenersloot. 9 - 8.8 8.5 11.4 10.1 19.8 18.1 8.6 8.1 7.4 7.2 7.5 12 - 12.4 Loosdrecht. 13.5 13.3 14.7 14.6 14 2 13.5 13 - 10 8 11 3 12.- 11.4 10 6 11.2 11- Maarssen. 16.1 19.5 14 8 15.— 14.9 13.8( 12.9 14.9 13 7 14.3 13.6 12.1 10.9 12.— Maarsseveen. 7.4 3 8 12.4 12 6 10 3 12 - 12 8 2.3 8.7 6.8 8.9 8 1 8.8 10.4 Mijdrecht... 11.5 11.9 16 8 17 2 19 - 18 5 15.8 9 5 8.1 13.- 13.9 13.1 14.1 13.1 Nigtevecht. 6.5 7.8 8.7 6.8 11.- 14.- 13.4 8.1 5.2 7.5 7.5 7.7 11.4 10.1 Ruwiel 11.1 10.7 11.- 11 6 8.- 8.5 10.9 7.1 8.7 10.1 8.5 5 1 8 1 9.4 Vinkev. enW. 10.5 11- 12.6 12.6 13.5 13.5 13.4 10.5 11.8 11.6 12.2 11.6 10.7 10- Vreeland. 11.9 15- 14.9 16.- 20.2 16.1 18.3 6 3 7 9 7.6 11.2 10.3 8.1 9.6 Wilnis 8.5 9.2 7.- 9.- 9.1 8.9 15.7 8.1 7.7 8.6 8.9 8.- 8.1 13.4 Zuylen. 13.6 13.4 13.- 13 8 12.7 12.7 12.2 10.6 9.6 12.4 13.5 12.- 11.6 10.3 Totaal 2e district 12.1 12.- 13.15 13.77 14 2 13.7 13.6 9.6 9 6 10.71 11.16 10.8 11.- 11.6 30 HOOFDSTUK VI11. lager onderwijs. IVan de 100 mannelijke Van de 100 vrouwelijke inwoners kwamen voor op de schoollijsten inwoners kwamen voor op de schoollijsten op 15 Januarij; op 15 Januarjj. 1869 1870. 1871. 1872. 1873. 1874. 1875.|1869. 1870. 1871. 1872. 1873. 1874. 1875. 3“ District. Achttienhoven. 3.3 4.8 10.8 10.- 11.7 11.2 10 9 3.1 3.3 7 6 7 7 9 1 6- 7 7 Amersfoort... 11.9 13.5 13.6 14.2 14.- 14 6 13.6 10.6 11.9 115 12- 12 1 119 12 2 Baar“ 14.- 15.1 16 3 16.5 18.4 17.8 16 3 11.9 12 8 12.9 14.4 12 8 13 6 14 3 Bunschoten.. 9.3 9 8 6.3 7.3 10.- 10 2 8.2 6.7 7.1 5.8 4 3 6 1 84 5 7 Eemnes. 11.3 11.3 12.7 13.- 15.3 13.- 13.4 8.9 8.8 8.1 74 9 2 7 8 9 3 Hoogland.... 8.7 9.6 10.8 10.3 9.9 10 2 6.5 6.9 6 6 5 8 Maartensdijk.. 12.1 12.7 12.- 11.5 13.- 12.9 11.4 9.5 10.6 10.8 11.2 13 8 14 9 12 4 Soest 10 1 9-3 9.- 7.5 11.7 11.9 11.6 7.7 12.- 11.3 13.-1 13.2 13 1 12 - Stoutenburg. 8 2 9.- 10.9 11.7 10.1 10.6 0.2 5.7 7.2 7.5 8 7' 6 9 7 - 0 2 Tienhoven. 15.1 11.3 13.5 14.- 13.4 14.2 11.2 13.4 13.- 15.4 14.9 12.8 14 2 12 6 Westbroek. 14.2 14.3 10.4 11.6 13.3 12.3 12.- 13.8 12.6 13.9 11.- 10.4 114 10.4 Totaal 3«district 11.- 11.8 12.2 12.15 13.1 12.8 12.- 9.3 10.3 10.52 11.01 11.1 11.1 10 6 4° District. Amerongen. 15.2 14 9 14.9 12.7 13.6 13.4 13.4 11.1 13.1 11.81 12.- 12 8 14 7 12 8 Cothen 11.5 10.3 10.9 13.7 15.4 12.7 13 5 9.9 11.8 10.8 11.2 12 7 13 4 12 9 Doom 14.5 15.1 14.2 15.4 15.6 14.4 15.- 10.7 11.- 12.1 13.- 111 11- 12- Driebergen. 12- 11.2 10 8 11.5 10.5 11 8 12.6 11.1 12.8 10.9 13.- 12 4 11 4 13 4 Houten 9.4 9.2 9 8 5.9 10.6 10.8 11.5 8.- 7.9 10.4 5.8 9 - 9 9 10 4 langbroek... 10.1 12 - 12.4 12.9 12.4 12.6 12.8 11.4 11.8 13.6 14.4 13 4 12 5 14 5 Leersum. 12.7 14.2 13.6 15.1 14.6 12.3 13.3 10.3 13.- 13.1 14.- 13 3 13 6 14 2 Maarn 15.7 12.1 12.9 12.- 12.9 13.3 12.5 12 3 12.6 13 4 11.7 12 1 14 2 12 6 Odijk 11.9 15.2 12.7 15.7 13 8 11.2 10.4 11.9 17.4 15.- 12.7 12 1 12.5 13 1 llenswoude. 10.6 12.1 12.9 13.2 12 9 13 8 15.9 9.9 11 - 11.3 12.- 12 9 15 - 15 5 Rheuen 15.6 15.4 15.8 16.1 16.- 16.- 16.3 15.8 16.3 15.9 15.6 16 5 15 3 15 2 Rijsenburg. 15.3 10.8 11.3 10.5 15.8 10.3 12.3 11.2 8 - 8 7 9.4 11 5 8 7 9 1 Schalkwijk. 10.2 9.1 8.5 7.3 8.1 8.7 10.9 9.5 8- 8.7 9.- 10 9 9 7 9 3 Tuil en’t Waal. 8.4 11.- 12 5 16 - 12.8 14.3 13.6 7.6 12.4 10.5 12.7 14 1 11 - 10 6 Veenendaal. 10.4 10.6 10.5 10.6 11.6 11.7 13.5 10.1 9.3 9 9 9.5 10- 9 8 11 7 Werkhoven... 13.7 13.5 13.3 17.- 18 1 22.4 19.- 10.8 9.8 11.6 15- 16 2 15 2 13 9 Wijk bij D... 11.8 12.6 12- 8.1 12.8 13.S 12.5 10.8 11.1 11.9 7.2 12.5 13.7 13 7 Woudenberg. 9.2 12.5 11.5 10.5 12.6 11.7 14.2 8- 10.6 10.6 9.5 13.2 12.6 13- Totaal 4. district 12.2 12.7 12.54 12.63 13.1 13.2 13.8 11.1 11.8 12.09 11.10 12.4 12.6 13- 31 LAGER ONDERWIJS. HOOFDSTUK Vlll. Van de 100 mannelijke Van de 100 vrouwelijke inwoners .kwamen voor op de schoollijsten inwoners kwamen voor op de schoollijsten GEMEENTEN. op 15 Januarij: op 15 Jannarij : 1869. 1870.J1871. 1872. 1873. 1874. 1875. 1869. 1870. 1871. 1872. 1873. 1874. 1875. 5a District. Benschop. 13.3 14.- 14.3 14.4 14.8 15.4 14.4 11.3 11.- 10.5 12.7 12.3 12.2 12.2 Haarzuilcus. 10.2 9 4 10.4 7.8 10 8 13.- 10.9 10.3 7.3 7.3 10.5 11- 11 7 11.6 Hannelen. 11.1 13.4 12.6 14.1 14.4 13.8 15.9 9.5 11.1 12.7 12.3 12.5 11.7 11.4 Hoenkoop. 10- 9.7 6.8 7.3 6 4 6.4 5.9 6 5 6.5 5.2 3.9 4.7 4- 5 2 Jaarsveld.... 13.4 11.7 10.8 12.2 14 2 11 4 12 2 9.9 10.8 11.6 13.4 134 13.9 12.8 Jutphaas. 12.8 12- 12.6 12 8 13.5 12.1 12.1 12.1 11.8 12.6 14.3 14- 13 5 13 8 Kaïnerik. 10 5 12.6 12.5 13.7 13.3 15 2 14- 8.6 8.7 8 6 8.4 11.1 12 8 12- Linschoten. 12.3 12.4 10.5 13.5 18 6 15- 14.7 8.3 8.1 6.7 6.6 6.2 6.9 6.7 Lopik 13.4 13 4 12.5 13.7 13.6 14.3 14 5 10 6 11.4 11.1 11.1 10.5 11.1 10.9 Montfoort. 134 13- 10 9 14- 14.3 11.3 13.3 13.2 14.9 13.1 15.9 lo.8 14.9 15.6 Oudenrijn... 4.3 6.6 10.4 14- 11- 12.7 12 6 6.6 7.8 8.9 15.2 11.6 8.8 10.7 Polsbroek... 14 2 13.2 11.6 11- 17 1 18 5 17 7 11.9 10.9 7.6 7.7 12.2 13.2 12.7 Snelrewaard. 3.2 1.5 2.4 2.4 3.3 6 2 5.1 2 3 2.5 1- 1- 2.1 2 6 2.5 Veldhuizen... 8.6 7.6 7.7 4- 6 6 7.1 4.5 6- 7- 5 9 4.1 5- 4- 4- Vleuten.... 12.4 14.1 11.6 11- 13.5 13- 11.8 10 9 13.3 14.1 13.- 13.3 12 8 12- Vreeswijk. 11.3 10.3 10.5 12.1 13.4 13.1 13.5 9.7 10.1 10.7 10 9 11- 13.1 13.5 Willeskop. 8 2 9.9 8.6 8.9 10.1 11.9 14 - 7.6 6 5 7.8 9 1 9.6 9— 7.7 Willige Langer. 13.2 12- 11.8 11.3 12.5 12 6 12.5 10.6 10- 11- 10- 10.8 12.5 12 6 Ysselstein. 12.1 12.5 13- 13 9 13- 12 3 13 2 10 8 10.7 12- 12- 13- 13.8 14.3 Zegveld .... 14.1 15.3 15 6 15.7 15.7 13.9 13.2 8.1 9.7 10.6 11.1 12.3 13.2 12.1 Totaal 5» district 12- 12.2 11.80 12.7 13.5 13- 13.2 10.1 10.6 10.71 113 11.9 12-12- I I Prov. Utrecht. 12.2 12.6 12.76 12.86 13.2 12.98 12.97 10.4 10.9 11.11 11.11 11.3 11.44 11.49 32 HOOFDSTUK Vlli. lager onderwiuLger onderwijs. HOOFDSTUK VIII. Tabel V STAAT der kinderen, de avoi cholen bezoekende in 1875. OP DEN 15 JANUARIJ 1875. OP DEN 15. APRIL 1875. OP DEN 15. JULIJ 1875. OP DEN 15. OCTOBER 1875. Dag- en A1'!.en Dag- en A1'°en Dag- en Alleen op Dag- en Alleen op GEMEENTEN. avond- avond Totaal. avond- av nd Totaal avond- de Totaal. avond- de Totaal, scholieren. ^^oo! scholieren. ® ' scholieren. avondschool. scholieren. avondschool. _ 1 M. V. M V. M. V. M. V. M. V. M. I M. V. M. V. M. V. M V. M. V. M. V. 1234,56789 10 11 12 I 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 A. OP EN B AI JCHOL E N. le i riet. Bunnik. 3 « 10 « 13 «////«//« » u ii n ii ii ii u u " " 11 Utrecht n 673 ii ii n 673 ii 676 ii n ii lii I n 688 i ii ii 688 ii 661 « ii u 38 10 46 685 n 676 h u « 6'! , 688 u n u 688 u 661 6 n 6 661 2®. Itrict. Abconde Baambrugge. 2 n n n 2 u u u n u n ( „ „ „ n u n n u « « " Abcoude Proostdij nnlulunifti nu n u h u ii n ii ii ii ii u " 15 3 2 // 1 3 3 4 2 n 2 4 4 Loenersloot 1 n 1 n 2 ii ii ii 1 // 1 a w w « « n ii ii u " 11 Loosdrecht  1 // 1 , 2 n 2 u 1 u 3 l 1 1 „ 2 1 3 1 1 u 4 7 ii u ® ii ii ii u /, u u n u n n u u u ii Mijdrecht 10 2 27 2 37 4 2 1 zz zz 2 3 1 w « 3 1 8 1 15 1 23 2 Nigtevecht 3 ii n 4 3 4 3 n u 4 3 a „ „ „ n H u u ii u " 21 4 u n u « u a „ u H „ „ 2 1 u 1 5 2 Totaal 1875. ... 33 5 90 13 123 18 12 5 2 5 14 7 4 1 1 8 5 17 5 19 4 36 9 3a Mriot. Amersfoort 43 75 52 » 95 75 37 77 34 « 7 1 37 8 9 2 8 « 65 89 39 86 31 « 70 86 Baarn • •  10 » « » 10 » n u n u « « „ ,, n „ „ II u u n » ii Maartensdijk. 3 u 47 u 50 u II u n n n a N lt fi H H w. u h Totaal 1875 .... 56 75 99 „ 155 75 37 77 34 „ 7 1 37 8 9 2 8 » 65 89 39 86 31 u 70 86 48 Itrict. Langbroek 5 u 35 n 40 u n n u u n | H w n n u h n n a n n n Renswoude ••••..«••• 1 /v // z/ 1 //ƒ///ƒ/////■ ^ Schalkwijk 2 ««„ 2 l , „ „ Woudenberg 2 38 16 „ „ 21 102 22 „ , „ „ , | ~ „ .1.1 3 34 HOOFDSTUK VIII. LAGER ONDERWIJsi LASER ONDERWTJS. HOOFDSTUK VIII. 35 I OP OEN 15. JANüXrIJ 1875. OP DEN 15. APRIL 1875. OP DEN 15. JDLIJ 1875. OP DEN 15. OCTOBER 1875. Dag- en Alleen Dag- en Alleen en Alleen op Dag- en Alleen op GEMEENTE N. avond- , , Totaal. avond- , j Totaal, avond- de Totaal. avond- de Totaal. , .. de avond- , .. de avond- , , ,. ... , , , scholieren. se]l00| scholieren Ochool scholieren. avondschool. scholieren. avondschool. 9 10 11 12 II 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 „ ii ii n n 6 n » » 6 n Montfoort » « » " u > , n n u u » » 3 » 1 » » » 1 i , » » » « » 1 » » » 1 » Ysselstein 6 1 5 3 11 4 1 « 2 2 315 « 3 4 8 4 6 1 2 4 8 5 Totaal 1875 .... 58 3 43 5 101 8 2 » 2 2 4 I 5 , 3 4 8 4 13 1 2 4 15 5 Totaal der openbare avondscholen A ... 1875 170 759 357 49 527 808 51 758 38 7 89 76i 49 7 8 1 3 2 5 8 1 7 8 6 6 9 7 5 3 5 9 8 1 2 8 7 61 idem 1874 154 728 338 69 492 797 53 752 31 3 84 75i 45 746 27 4 72 750 64 790 63 7 127 797 idem 1873 216 754 236 57 452 811 70 712 32 5 102 71! 58 7 9 8 2 6 1 8 4 7 9 9 6 1 7 6 5 6 5 1 3 1 2 6 7 7 8 idem 1872 236 558 306 56 542 614 63 566 45 8 108 574 62 623 31 3 93 626 111 753 92 21 203 774 idem 1871 218 589 381 76 599 665 66 581 31 4 87 61! 74 5 6 6 2 0 3 9 4 5 6 9 1 2 6 5 7 2 1 0 3 4 4 2 2 9 6 1 6 idem 1870 187 587 389 97 576 684 70 545 27 7 87 58 74 58 2 3 1 3 1 0 5 5 8 5 1 0 5 5 9 3 7 4 2 7 1 7 9 6 2 0 idem1S69 162 559 322 58 484 617 65 574 39 6 104 581 55 553 37 12 92 565 81 583 66 35 147 618 idem 1668 223 549 358 51 581 600 97 547 51 9 148 55t 82 5 5 5 3 2 9 114 5 6 4 8 8 5 4 0 5 5 1 6 1 4 2 5 5 6 idem 1817 237 590 376 53 613 643 117 544 43 6 160 5S 86 567 48 9 134 676 118 575 94 29 212 604 idem 1866 198 591 388 71 586 662 126 601 45 11 171 61! 76 588 38 9 144 597 145 572 68 7 213 597 idem1865 214 814 146 49 360 863 88 647 89 20 168 6«l 97 648 45 10 142 658 98 605 63 15 161 620 idem 1864 171 722 117 27 288 749 106 713 94 24 200 7Ji 76 724 51 15 127 739 93 745 48 14 141 709 I - 4 l ' I—I l — B. GESUBSIDIEERD^ IJ ZONDE RE SCHOLEN. le Dis trit Nihil 2a Iitrict I ! ‘: ! -1—L * i ! L 39 D tr iet Amersfoort 33 I » 13 «46 » 34 «10 » 44 1 ' 36 » 7 n 43 ii 36 n 12 i> 48 » Baarn 20 2 1 « 21 2 20 1 1 „ 21 1 25 3 1 » 26 3 20 2 1 » 21 2 Totaal 1875. ... 53 2 14 » 67 2 54 1 11 » 65 F 61 3 8 » 69 3 56 2 18 | » 69 2 4e D i s t ric N | * | » | " | 11 | " | " | " | ” | | " 3* 36 HOOFDSTUK VIII. lager onderwijs! i.ager onderwijs. HOOFDSTUK V11T. 37 — OP DEN 15. JANUARI.! 1875. OP DEN 15. APRIL 187». OP DEN 15- JULIJ 1875- 0P DEN 15’ 0CT0BER 1875- Dag- en Alleen Dag- en Alleen Dag- en Alleen op Dag- en Alleen op GEMEENTEN avond- , °P , Totaal. avond- a °>’ , Totaal. a™ld' de Totaal. av<md' de, , To,aaL scholieren de avo°d‘ scholieren “e V' V’ M‘ V’ 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 li 15 16 18 ^9 %1 22 23 24 25 Totaal der gesubsidiëerde I avondscholen B. 1875 54 2 14 n 68 2 59 1 11 • » 70 11 67 3 8 n 75 3 56 2 13 n 69 idem 1874 63 6 15 3 78 9 5 6 13 3 18 1 68 4 9 5 77 9 51 2 11 « 62 idem 1873 52 6 14 1 66 7 75 7 11 1 89 I 72 6 1 0 1 82 7 6 8 6 1 5 3 8 3 8 idem 1872 45 6 11 1 56 7 56 6 10 1 66 i| 53 7 7 1 60 » 48 7 10 1 08 idem 1871 44 5 14 « 58 5 54 9 13 1 67 I 45 7 12 1 57 8 40 7 11 1 51 8 idem 1870 31 5 18 » 49 5 34 4 13 ii 47 I 33 5 12 " 45 5 42 3 10 ii 52 5 idem 1869 77 2 23 » 100 2 61 4 18 « 79 1 47 4 20 8 67 12 16 4 17 » 33 4 idem 1868 76 « 2 n 78 « 71 3 2 u Ti 1 63 2 2 « 65 2 60 « 7 « 67 « idem 1867 80 3 2 « 82 3 82. 5 , 87 1 67 » 2 ' 69 " 71 " " 73 " idem 1866 82 2 3 ,i 95 2 78 2 4 « 82 1 75 » 1 “ 76 " 72 " 2 " ‘4 " idem 1865 49 « 3 « 52 « 53 ,, 2 „ 55 I 77 1 9 " 86 1 85 « 1 „ 86. idem 1864 34 » 2 « 36 » 45 , 1 „ 46 1 41 » " " 41 " 24 " 1 « 25 «  ‘ C. NIET GESUBSIDIEERD! BW ZOND ERE SCHOLEN. le Bii trict. Utrecht |679 |825 | 7 | 22 |686 |847 |694 |787 | 6 | 21 |700 j8(8g 587 | 784 | 9 | 22 | 696 | 806 [ 616 | 761 | 4 | 20 | 620 | 781 2’ Bii trict Mijdrecht• » » 9 5 9 5 » « 9 u 5 « » U » « » » « « » " " " “ “ Totaal 1875 ....»« 14 5 14 5 « u 14 5 23 44 15 11 9 55 M 39 9 9 8 48 17 36 29 7 2 43 31 Baarn » 16 » » » 16 « 17 » « ,, 11 • » « « « « » " " " " “ Totaal 1875 .... 14 30 13 9 54 39 44 32 11 9 55 li| 39 9 9 8 48 17 36 29 7 2 43 31 4» | ' I • | " | • | " | " | 2 | “ | 11 | " | 13 | " 5® J; trict Hoenkoop « « 1 « 1 « » « » « » i » " » » » " " " 2 " 2 Vleuten 3 n n » 1 1 1 i, a „ „ „ i ■ ii n ii ii u » ' Ysselstein.  1 » 19 « 20 ««««„» i » ii u n « » 3 3 » » 3 Totaal 1875 4 « 21 1 25 1 « „ « „ „ i » n u « « « -3 3 2 » 5 3 38 HOOFDSTUK VIII. lager onderwijs, lager onderwijs. HOOFDSTUK VI[1. 39 OP DEN 15. JANUARIJ 1875. OP DEN 15. APRIL 1875. OP DEN 15. J' LIJ 1875. OP DEN 15. OCTOBER 1875 Dag- en A1*eeD Dag- en Alleen Dag- en Alleen op Dag- en Alleen op GEMEENTEN. avond-. °P , Totaal. avond- , °P , Totaal avond- de Totaal. avond- de lotaal. scholieren. de “v0”d’ scholieren. de *v““d’ scholieren. avondschool. scholieren. avondschool. school. school.  M. I V. M. V. M. V. M V M. V. M. V. M V. M. V. M. V. M. V. M. V' M. 1 2 | 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 -L_ Totaal der niet gesubsidiëerde „„ avondscholen C ... 1875 724 855 55 37 779 892 738 819 17 30 755 841 726 793 17 29 743 822 657 793 19 20 «/ idem 1874 712 749 74 41 786 790 733 775 12 28 745 80! 816 602 11 30 827 632 664 725 22 30 bbb ldem 1873 f.45 803 56 53 701 856 643 776 24 33 667 8« 682 870 1 6 3 6 6 9 8 9 0 6 6 5 2 8 7 9 1 6 37 idem 1872 628 808 59 55 687 863 608 778 23 30 631 801 562 775 12 32 574 817 587 772 28 44 idem 1871 606 794 60 42 666 836 573 709 9 24 582 78 621 762 9 29 630 791 599 778 12 33 bil idem 1870 628 866 32 45 660 911 554 769 15 33 579 80 586 8 1 3 1 3 3 5 6 0 9 8 4 8 6 1 4 7 5 4 1 7 35 3 'dcm 1869 575 822 38 46 613 868 567 821 4 32 571 85 646 8 4 0 3 2 2 6 4 9 8 6 2 5 9 8 8 3 4 5 3 3 • idem 18 6 8 5 8 6 7 5 1 6 1 54 6 4 7 8 0 5 7 9 1 6 8 0 2 1 3 6 722 711 491 69 8 1 8 3 2 5 0 9 7 3 0 6 ( 3 6 89 1 8 3 2 ‘dem 1867 570 688 35 57 605 745 580 712 27 27 607 74' 545 7 00 11 3 4 5 5 6 7 3 4 5 1 4 7 3 0 3 3 41 idem 1866 642 756 77 73 719 829 605 625 27 5] 632 670 600 7 3 1 2 3 4 7 6 2 3 7 7 8 5 7 3 7 6 1 2 9 5 1 6UZ 812 idem 1865 641 724 28 47 669 771 623 753 31 53 654 80i 642 752 21 55 663 807 619 729 55 /o 04/ idem 1864 562 736 57 48 619 784 604 766 29 36 633 80! 583 7 4 6 3 3 4 3 6 1 6 7 8 6 6 2 4 7 3 2 | 39 4J Totaal der kinderen, de l avondschool bezoekende ( Q7Q (A, B en C). 1875 948 1616 426 86 1374 1702 848 1578 66 37 914 161 842 1577 57 34 899 1611 782 1548 91 28 87 idem 1874 929 1483 427 113 1056 1606 842 1533 56 34 898 lil 929 1 3 5 2 4 7 3 9 9 7 6 1 39 1 7 7 9 1 5 1 7 9 6 3 7 8 /5 idem 1873 913 1563 306 311 1219 1874 788 1495 70 39 858 lil 812 1674 52 38 864 1712 781 1650 96 52 Alt ’dem 1872 909 1372 376 1 12 1285 14-4 727 1350 79 39 806 131 677 1 40 5 5 0 3 6 7 27 1 44 1 7 4 6 1 5 3 2 1 3 2 6 6 8/8 ldem 1871 868 1388 455 118 1323 1506 693 1299 53 29 746 13| 740 133 5 4 1 3 3 7 81 136 8 7 65 1 357 1 2 6 7 8 8JL ■ idem1S70 846 1458 439 142 1285 i600 658 ! 1348 55 40 713 13» 693 1400 56 38 749 1438 761 1352 101 bZ bbZ idem 1869 814 1383 383 104 1197 1487 693 1399 61 38 754 14 748 1397 60 42 808 1439 695 1421 88 68 /83 ’dem 1868 885 1303 421 105 1306 1408 869 1230 74 45 943 121 636 1 25 5 5 2 4 1 688 1 29 6 821 122 9 8 0 4 8 9 01 / >dem 1867 887 1278 413 110 1300 1388 779 1256 75 43 854 lil 698 1267 61 43 759 1310 730 1305 129 70 858 3/5 'dem 1866 932 1349 468 144 1400 1493 809 1228 76 62 885 lil 751 1319 62 56 813 1375 790 1333 99 58 bb9 I3J^ ■dem 1865 904 1538 177 96 1081 1634 764 1400 113 73 877 141 816 1401 75 65 891 1466 802 1334 119 J0 921 idem 1864 767 1458 176 75 943 1533 755 1479 124 60 879 15» 700 147 0 8 4 5 8 7 84 1 52 8 7 41 14/7 8 8 63 8Z9 40 HOOFDSTUK VIII. lager onderwijs. Met betrekking tot de tabellen III en V (schoolgaande kinderen) dient opgemerkt, dat de daarop gedane opgaven niet verder loopen dan tot den 15den October, terwijl de cijfers van tabellen I en II het getal scholen en onderwijzers vermelden, zooals dat was op het einde des jaars ’). Volgens Tabel I bedroeg het aantal scholen in het afgeloopen jaar 172 of vier meer dan in 1874, veroorzaakt doordien het aantal openbare en gesubsidieerde bijzondere beiden met 2 vermeerderde, terwijl dat der bijzondere niet gesubsidieerde onveranderd is ge bleven ’). 1) De opgaven der tabel I over 1873 en vroegere jaren loopt slechts tot 15 October. 2) In 12 gemeenten der Provincie zijn geene openbare scholen aanwezig, t w. te Achttien hoven, Br enkelen St. Piel ers, Maarsseveen, Oudenrijn, Uaarzuilen s, Hoenkoop, Laagniewkoop, Loenersloot, Bijsenburg, Snelrewaard, Veldhuizen en Willeskop. De 4 eerstgenoemde gemeenten hebben gemeenschappelijke scholen met naburige gemeenten, terwijl de 8 overige met aangrenzende gemeenten overeenkomsten behben aangegaan, om in het onderwijs der kinderen te voorzien. 41 LAGER ONDERWIJS. HOOFDSTUK VIII. Volgens de tabellen III en V bedroeg in 1875 het aantal leerlingen: „. Avondschool, Avondschool. v , , , Dagschool. (tevens dHgK|101i(!rell) (geendagScl.oliereu).Ko”elooson‘lcrwezenett- Op 15 Januarij 22240 2564 512 9863 „ „ April. 21841 2426 106 9390 „ „ Julij. 22105 2419 91 9523 B „ October. 22211 2330 119 9433 Naar den leeftijd verdeelden zich de dagscholieren als volgt: 6, 7 en 8 j. 9, 10 en 11 j. 'ie zanten. Ben. de 6 j. Boven de 12 j. Op 15 Januarij. 9179 9500 18679 582 2979 „ „ April 9520 9251 18771 572 2498 „ „ Julij 9551 9391 18942 758 2405 „ „ October. 9760 9428 19188 665 2388 Naar het geslacht waren er van de 100 leerlingen: Op openbare scholen. Op bijzondere scholen. Op alle scholen. Jongens. Meisjes. Jongens. Meisjes. Jongens. Meisjes. Op 15 Januarij. 54.2 45.8 49.1 50.9 52.2 47.8 „ „ April 53.6 46.4 49.3 50.7 52.— 48.— „ „ Julij 53.7 46.3 48.7 51.3 51.7 48.3 „ „ October. 53.7 46.3 48.6 51.4 51.7 48.3 Van de 100 leerlingen waren er in Januarij: Op openbare scholen. Op bijzondere scholen. Jongens 62.7 37.3 Meisjes 57.8 42.2 Jongens en meisjes. 60.3 39.7 Het aantal kosteloos onderwezenen bedroeg per 100 leerlingen: Op openbare scholen. Op bijzondere scholen. Op alle scholen Op 15 Januarij. 59.9 20.6 44.4 „ „ April 58.— 20.— 43.— „ „ Julij 58.3 19.6 43.— „ „ October. 57.8 19.5 42.5 In 1875 bedroeg dus het gemiddelde aantal schoolgaande of op de schoollijsten voorkomende kinderen 22099 (13359 openbare scho len en 8740 bijzondere scholen) of 291 (152 openbare scholen en 139 bijzondere scholen) meer dan in 1874. Van dit gemiddeld aantal waren er 18895 kinderen tusschen de 6 en 12 jaren oud of 260 van dien leeftijd meer dan in het voorgaande jaar. 42 HOOFDSTUK VIII. lager onderwijs. Ware de deelname aan het onderwijs uit de cijfers der schoollijsten af te leiden, men zou te dien aanzien allezins reden tot voldoening hebben; doch dat veel op de waarde dier cijfers valt af te dingen, wanneer men let op het ongeregeld schoolbezoek, behoeft geen betoog. Vooral op het platteland doet zich die kwaal niet minder dan vroe ger voor, en hoe moeijelijk het valt om, niettegenstaande de onop houdelijke pogingen zoo van onderwijzers als van anderen, daarin maar zelfs eenigermate verbetering te brengen, heeft ook de in het vorige jaar opgedane ondervinding op nieuw geleerd. Voor het be staan der kwaal wordt veel van de schuld op den veldarbeid gedurige sommige gedeelten van het jaar geschoven, doch uit een opzettelijk daartoe in sommige plaatsen ingesteld onderzoek is gebleken , dat ook huisselijke arbeid, maar inzonderheid onverschilligheid der ouders, als de voornaamste redenen van het schoolverzuim mogen aange merkt worden. Gelijk in het vorige jaar bragt ook in 1875 mazelen-epidemie op vele plaatsen stoornis in den geregelden gang van het onderwijs en moest in sommige gemeenten, zooals te Harmelen, Mijdrecht, Vleuten, de openbare school tijdelijk gesloten worden. Is aan den eenen kant schoolverzuim oorzaak, dat het onderwijs, hoe uitmuntend ook, niet de gewenschte vruchten kan dragen, aan den anderen kant is gebrek aan voldoende onderwijskrachten oorzaak, dat op menige school het onderrigt nog niet kan zijn, wat het be hoort te wezen, terwijl ook de gedurige wisseling van het hulppersoneel nadeelig op het onderrigt moet werken. Sommige gemeente-besturen zijn niet dan met moeite te bewegen dat personeel met de eischen der wet in overeenstemming te brengen, en waar vacatures ontstaan, wordt het telkens moeijelijker daarin naar behooren te voorzien. Gewoonlijk eerst na herhaalde verhooging, waartoe slechts aarzelend en alleen door den nood gedrongen, dikwerf na een jaar of langer wachten, wordt overgegaan, slaagt men er in weder een hulponder wijzer te vinden. In sommige gemeenten tracht men, en naar het schijnt niet zonder vrucht, in het gemis te voorzien door de aanstelling van hulponder- wijzeressen, waarbij zooveel mogelijk ook gelet wordt op hare geschiktheid voor het onderwijs in nuttige handwerken voor de oudere meisjes. Te Utrecht werd, krachtens de in het vorige jaar vastgestelde regeling van het openbaar lager onderwijs (zie Verslag over 1874, 43 LAGER ONDERWIJS. HOOFDSTUK VIII. bl. 42 van dit Hoofdstuk), eene nieuwe openbare school voor jongens uit den gegoeden stand geopend, en de opening eener vierde open bare armenschool voorbereid. Te Amersfoort gaat de toestand van bet openbaar onderwijs sedert de laatste jaren eene aanmerkelijke verbetering te gemoet. Nadat toch in 1874 (zie Verslag 1874 ter boven aangehaalde plaatse) was besloten tot het doen bouwen eener grootere openbare tusschenschool en tot het oprigten eener geheel nieuwe openbare school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs ten behoeve van jongens en meisjes uit den burger- en meer gegoeden stand, besloot de gemeenteraad in 1875, met het oog op de overbevolking op de openbare armenschool, tot oprigting eener. tweede dergelijke school. Inmiddels is het nieuwe gebouw voor de openbare tusschenschool in den loop des jaars vol tooid en in gebruik gesteld, terwijl de vroegere localiteit dier school is ingerigt voor de nieuwe bovenbedoelde school van meer uitgebreid lager onderwijs. Te Amerongen is, zooals reeds in het vorig jaarverslag is mede gedeeld, in het begin des jaars eene tweede openbare school geopend, welke is geplaatst in het noordelijk gedeelte der gemeente, het zoo genaamde Overbergsche, en waardoor is voorzien in eene reeds sedert jaren gevoelde behoefte aan het onderwijs der kinderen uit die buurt. Te Vinkeveen en Waverveen werd eene regeling te gemoet gezien met het gemeente-bestuur van Abcoude Proostdij omtrent het school gaan van kinderen uit die gemeente te Vinkeveen (zie vorig Verslag bl. 44 van dit Hoofdstuk), waarvan men gunstigen invloed verwacht op de verbetering van het onderwijs aldaar, zooals zij nu reeds bij voorbaat heeft medegewerkt tot het aanstellen van een tweeden hulponderwijzer. Te wensclien ware, dat eene gelijke mededeeling kon gedaan wor den omtrent de school van Baarn te Vuursche, welke mede bezocht wordt door kinderen uit de gemeenten de Bilt, Soest en Zeist. Op deze school ontbreekt het den hoofdonderwijzer aan de noodige hulp, waarin het gemeente-bestuur bezwaar maakt te voorzien, omdat het gemeente-bestuur van Soest weigert in de kosten daarvan bij te dragen, zoodat het gemeente-bestuur van Baarn besloten heeft geene nieuwe leerlingen uit Soest meer op de school te Vuursche toe te laten. Evenwel zijn daarna onderhandelingen aangeknoopt, en mag men de hoop koesteren , dat die tot eene gewenschte verandering zullen leiden. 44 HOOFDSTUK Vilt. lager onderwijs Te Veenendaal bestaat niet alleen noodzakelijkheid tot vermeer dering van onderwijzend personeel, doch laat de toestand aldaar buitendien zeer te wenschen over door gebrek aan localiteit en door den onvoldoenden staat der schoolineubelen. Te Eemnes Buitendijks werd eene avondschool geopend en viel daaraan eene getrouwe opkomst ten deel, wat mede in meerdere of mindere mate het geval is met de avondscholen te Abcoude Baambrugge, Abcoude Proostdij, Amerongen, Baarn, Bunnik, Jaars veld, Langbroek, Lopik, Lopikerkapél, Maartensdijk, Blaauukapel {Maartensdijk), Mijdrecht, de Hoef {Mijdrecht), Polsbroek, Bensuoude, Schalkwijk, Tuil en't Waal, Westbroek, Willige Langerak {Cabauw), Wilnis, Woudenberg (op de 2 openbare scholen), Wijk bij Duur stede , Zeist en Austerlitz {Zeist). Te Utrecht werden bij gebrek aan deelneming geene avondscholen gehouden. Wat de leervakken betreft, ondergingen die uitbreiding te Utrecht, waar thans op de twee openbare scholen 4e soort, de eene voor meisjes, de andere voor jongens, buiten de vakken in art. 1 a—i van de wet op het Lager Onderwijs vermeld, het teekenen, de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen en de beginselen der meet- en stelkunde worden onderwezen. Te Amersfoort is aan het onderwijs op de openbare tusschenschool ook dat in de Fransche taal toegevoegd, terwijl ook het leerplan voor de nieuwe openbare school aldaar ten behoeve van kinderen uit den burger- en gegoeden stand het onderwijs in de vreemde talen en in de beginselen der wiskunde omvat. Overigens bleven de leer vakken op bijkans denzelfden voet als vroeger geregeld. Met de oprigting van de twee nieuwe openbare scholen te Utrecht en te Amerongen vermeerderde ook het aantal hoofdonderwijzers met een gelijk getal. Overigens onderging het hoofdonderwijzers- personeel mutatie te Rhenen, waar de vroegere hoofdonderwijzer van de openbare school in de buurtschap Achterberg is overleden. Aan den hoofdonderwijzer te Overlangbroek werd ontslag verleend, doch was de daardoor ontstane vacature bij het einde des jaars nog onvervuld. Wat het hulppersoneel betreft, had, behalve talrijke mutatiën te 45 1.AGER, ONDERWIJS. HOOFDSTUK VIII. Utrecht, en Amersfoort, daarin wisseling plaats of ontstonden vaca tures te Abcoude Baambrugge, Abcoude Proostdij, A merongen, Baarn, Benschop, Kockengen, Leersum, Maarssen, Mijdrecht, Benswoude, Soest, Tienhoven, Vinkeveen, Vleuten, Werkhoven, Westbroek, Wilnis, Ysselstein, Zegveld en Zuylen. In enkele dier gemeenten had men bij het einde des jaars er nog niet in kunnen slagen in de ontstane vacature te voorzien. Ook in 1875 hebben de jaarwedden van het onderwijzend perso neel hare rijzende beweging behouden, en is het nog niet te voor zien, dat daaraan spoedig een einde zal komen. Zoo werden de jaar wedden van de hoofdonderwijzers verhoogd te Bunnik met ƒ100, Houten met ƒ100, Blaauickapel (Maartensdijk) met ƒ75, Nigtevecht met ƒ50, Utrecht van een met ƒ100, van een met ƒ300, van twee met ƒ250, van twee met ƒ200, Vinkeveen en Waverveen met ƒ100, Vleuten met ƒ 100, Woudenberg op de school in de kom en op die aan de Holevoet ieder met ƒ50 en Zuylen met ƒ100, terwijl nog, doch eerst met ingang van 1 Januarij 1876, de hoofdonderwijzers- jaarwedden zijn verhoogd te Amersfoort (op de tusschenschool) met ƒ100, Over-Langbroek met ƒ25, Mijdrecht op de school in de kom en die aan den Hoef ieder met ƒ 100 en te Austerlit.z (Zeist) met ƒ 50. Verhooging van jaarwedden van het hulppersoneel had plaats te Amersfoort, Baarn, de Bilt, Breukelen Nijenrode, Bunnik, Doorn, Hoogland, Jaarsveld, Jutphaas, Kockengen, Loenen, Montfoort, Rhenen, Utrecht, Veenendaal, Vinkeveen en Waverveen, Vleuten, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, Ysselstein, Zeist en Zuylen. De ontslagen, welke in 1875 zijn verleend, waren allen eervol, met uitzondering van die van een hoofdonderwijzer. In 1875 is aan twee hoofdonderwijzers, te weten aan die te Maartensdijk en Houten, en aan twee hulponderwijzers, een te Amersfoort, de ander te Vreeswijk, vergunning verleend tot gelijk tijdige waarneming van andere betrekkingen. De toestand van de schoollokalen en onder wij zerswoningen is over het algemeen voldoende. Te Utrecht maken 2 openbare scholen hierop eenige uitzondering. 46 HOOFDSTUK VIII. LAGER ONDERWIJS. De twee nieuw gebouwde scholen aldaar voldoen daarentegen in allen deele; beiden zijn op ruime schaal aangelegd. Dit is mede het geval met de nieuwe school te Amersfoort, dat acht flinke zalen bevat, elk bestemd voor 50 leerlingen en eene ruime speelplaats. In de gemeente Amerongen is het gebouw der nieuwe school in het zoogenaamde Overbergsche in den aanvang van 1875 geopend. Te Tienhoven is met behulp van een provinciaal en rijkssubsidie eene geheel nieuwe school met onderwijzerswoning gebouwd, waar door aan eene wezenlijke behoefte is voldaan. Te Woudenberg verrees eveneens met behulp van de Provincie en het Rijk eene geheel nieuwe school in de kom der gemeente, die aan alle vereischten belooft te voldoen; het gebouw is evenwel nog niet gedurende 1875 in gebruik kunnen gesteld worden. Te Wijk bij Duurstede is de school van het voorheen gebruikte doch volkomen ongeschikte gebouw overgebragt naar eene veel ruimer en meer geschikte localiteit, die ook vroeger tot openbare school gediend had, doch waarin gedurende de laatste jaren de thans ver plaatste bijzondere gesubsidieerde jongensschool was gevestigd geweest. Aan de school te Achterberg in de gemeente Rhenen zijn zeer belangrijke verbeteringen aangebragt. Ook te Driebergen heeft het gemeente-bestuur eene noodzakelijke verandering van het schoolgebouw tot stand gebragt. Te Bunnik kwam ook in 1875 de reeds sedert jaren zoo noodige verbetering niet tot stand, hetgeen alleen wordt toegeschreven aan de moeijelijkheid om een geschikter terrein te vinden, dat wel is waar in overvloed voorhanden is, maar dat geen der betrokken eigenaren genegen is aan de gemeente af te staan. Te Tuil en 7 Waal zal het gemeente-bestuur aan het schoollokaal in de buurtschap 7 Waal eenige verbetering trachten aan te brengen. Te Zeist, waar verbetering zoo van schoollokaal als van school- meubelen vereischt wordt, maakt het gemeente-bestuur de noodige plannen daartoe in gereedheid. Van de school te Aècoude Baambrugge acht de schoolopziener vervanging wenschelijk door een geheel nieuw gebouw op eene andere plaats. Te Veenendaal laat de school, zoo wat ruimte als inrigting betreft, zeer veel te wenschen over, terwijl de schoolmeubelen in hoogst onvoldoenden toestand verkeeren. 47 lager onderwijs. HOOPDSTUK VUL Ook op de school te Zuylen bestaat gebrek aan voldoende ruimte. Te Montfoort wordt dringend herstelling van het schoollokaal en de ondcrwijzerswoning gevorderd. Verbetering van schoollokalen blijft of wordt overigens min of meer noodig te Leersum, Lopik, Polsbroek, Stoutenburg en Honswijk {TuU en 't Waal). Op enkele scholen is ook verbetering van schoolmeubelen dringend noodzakelijk, zoo als reeds boven is gezegd ten opzigte van de school te Veenendaal en die te Zeist, wat mede toepasselijk is op de school te Kockengen en die te Montfoort. De hulpmiddelen zijn in bijna alle gemeenten in voldoenden staat; aan billijke aanvragen, om te voorzien in hetgeen voor school- behoeften wordt vcreischt, wordt in het algemeen met onbekrom penheid door de gemeente-besturen voldaan. Aan de meeste scholen zijn thans schoolbibliotheken verbonden, waarvan over het algemeen ruim gebruik wordt gemaakt, terwijl ook het instellen van schoolspaarbanken, waarover in het vorig verslag mededeelingen zijn gedaan, meer en meer ingang begint te vinden. Wijziging in het bedrag der schoolgelden had alleen plaats te Utrecht, waar het jaarlijksch schoolgeld voor de school voor meisjes uit den gegoeden stand van ƒ 50 is gebragt op ƒ 60, terwijl ook het schoolgeld voor de nieuwe jongensschool van dezelfde soort op een gelijk bedrag is gesteld. Overigens is in het bedrag der schoolgelden nergens verandering gekomen. Geheel kosteloos is het openbaar onderwijs op de drie scholen te Utrecht, op eene te Amersfoort, en verder te Austerlitz {Zeist), Benschop, de Bilt, Leersum, Maarssen (met Maarsseveen), Polsbroek, Rhenen en Westbroek (met Achttienhoveri). Het bijzonder onderwijs onderging in enkele gemeenten eenige uitbreiding, doch bleef het overigens in denzelfden toestand. Over het algemeen is het oordeel van de schoolopzieners over dat onder wijs gunstig, en worden enkele bijzondere scholen met bijzonderen lof in hunne verslagen vermeld. 48 HOOFDSTUK Vilt. be'VaarsohoiXewaarschoï.ïn. HOOFDSTUK VIII. 49 II. Herhalings-, Zondag. Werk- en Bewaarscholen. a. Bewi scholen. OPENBARE BEWAARSCHOLEN BIJZONDE BEWAARSCHOLEN BIJZONDERE KLEINE KINDER- OF in 18 7 5- 1875. MAITRESSEN-SCHOLEN in 1875. 0SZ"d «otal leerlingen. Getal der leerlingen. Getal der leerlingen. GEMEENTEN. |L_ s a ' —————— Bemerkingen. ® ”o 2 S j- • cn. .7 O rn ° 2 £ 'o w S o S S • " S S « S5 S ’ B ë - 5 1 ’B 'E ■ S 3 - ’ TT 3 3 ” i 1 1 -3 “ -5 s 3 £ -s j » .? « 3 3 J O O H 4 s £ ë 6 <5 ;. s £ CÏ O o , 1 „ l 14 26 40 Amersfoort  » , „ ». 3 „ 6 226 2 8 6 5 1 2 5 „ 5 // i 33 32 I 65 |1) Eenebjjz. bewaar- school en eene byz. Baarn * ’ “ " » » « 1 II 1 47 59 106 II U II „ „ „ „ kleink. school opge- lieven, en eene byz. de Bilt u ii u ii ii u u u H ,i i ii ,i „ 1 „ 1 ] go 32 62 kIeink- school opge- Breukelen Nijenrode u « „ „ u „ „ 1 n /z „ „ M a 2) De bijzondere. o» bewaarschool is op- Dnebergen 11 a u 11 11 u „ 1 » 1 I 36 32 68 11 « 11 n « H n heven. Loenen 1 « 1 1 13 10 23 1 „ 1 I 20 13 33 , „. „ „ „ „ Maal’99en » » « » » 11 « 1 ,, 1 46 54 100 » „ 1, „ ,, „ „ Maarsseveen ” ’ « » „ „ „ 1 „ 1 43 39 82 » „ „ ,, „ „ , Montfoort. • , , » „ , 1 1 1 19 14 33 Renswoude , , „ „ , , , 6 194 216 410 12 3 25 i 1188 1180 2368 2 „ 2 , 12 14 26 3) Eene b^z. bewaar- school en eene klein* Veenendaal.  u u u n u u u 1 a 1 I 50 69 119 n lt u n H „ „ kind« school werden opgerigt. Vreeland n 11 n 11 « , „ n u n • u u 1 u 1 1 16 36 52 Woudenberg » a » „ « „ , 1 , „ „ „ „ Zeist ii ii u n ii , , 3 , 4 119 104 223 , , n tl , , , Zuylen ui,,,,, , „ , 1 „ 1. 14 13 27 u ,i ii „ „ „ „ ======== 4 50 HOOFDSTUK VI11. LAGER ONDERWIJS. (6.) Herhalingscholen. (c.) Zondagscholen, (al.) Werkscholen. S Getal hoofd- „. O VI '1CL3.1 Js en hulp- , .. o i .. leerlingen. GEMEENTEN. - onderwijzers. ° Aanmerkingen. CtJ ■3 ■ < M V. M. V. Abcoude Baambr. b. 1 1 — 18  Ged. der wintermaanden. Abcoude Proostdij. b. 1 2 — 21 4 jdem Amerongenc. 1 — 4 20 70 Amersfoortc' ƒ ~Z ^0 ’’ • 272 Deze scholen zjjn naai* en linnen ïii. n breischolen. 1 ) 40 — Viermaal ’s weeks des winters. Langbroekc. 1 2 — 30 26 Wordt onderwijs gegeven in de vakken a—i, en is opgerigt volgens testament van den heer o. „ ...  ,  Godin van Westrenen. schalkwijkb. 1 1 — 10 — Wordt gedurende de winter maanden gehouden. Tuil en ’t Waal. b. 1 1 — 5 2 Illera S°es^d. 2 — 2 — Een dezer voor rekening van |„ i, , K1 , Prins en Prinses Hendrik der Utrecht j ' — 101 lo8 Nederlanden, en eene bijzondere *c. 3 9 — 108 69 in hct St- Josephs-geslicht. Het aantal werkscholen is on- Vreelandc. 1 — 1 a) 41  bekend. 1) Slechts van 4 dezer scholen is Ar ... het aantal leerliugen opgegeven. Vreeswijkc. 1 1 — ) 56 — 2) Jongens en meisjes. Woudenbergb. 2 4 — 55 16 III. INRIGTINGEN TOT OPLEIDING VOOR ONDERWIJZERS EN ONDERWIJZERESSEN. Van dezen aard bestaan in de Provincie twee leerscholen voor aankomende onderwijzers, te Utrecht en te Amersfoort. Beide scho len beantwoorden steeds aan hare bestemming. Op die te Utrecht strekt het onderwijs zich uit over al de vakken van het lager onderwijs, het teekenen en de gymnastiek. liet getal leerlingen bedroeg gemiddeld 80; 13 leerlingen hebben met gunstigen uitslag examen afgelegd, waarvan 6 voor de acte van hoofdonderwijzer, 2 voor die van hoofdonderwijzeres, 3 voor die van hulponderwijzer en 2 voor die van hulponderwijzeres. 51 LAGER ONDERWIJS. HOOFDSTUK VUT. Van de leerschool te Amersfoort werd door 23 leerlingen gebruik gemaakt, waaronder 10 vrouwelijke. Zeven leerlingen hebben met gunstigen uitslag examen afgelegd, waarvan 2 voor de acte van hoofdonderwijzer, 4 voor die van hulponderwijzer. Deze inrigtingen worden gesteund door Rijks-, provinciale, ge meentelijke en andere subsidiën. Deze bedroegen voor de kweekschool te Utrecht: van het Rijk f 2303.32 „ de Provincie 600. „ „ gemeente Utrecht - 200.— „ idem voor onderwijs in de gymnastiek - 100.—■ » de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen .... - 200.— f 3403.32 terwijl die te Amersfoort ontving: van het Rijk f 1430.— „ de Provincie - 300.— „ „ Gemeente - 100. f 1830.— Door het verhoogde Rijks-subsidic konden de tractementen der Leeraren te Amersfoort worden verbeterd. Omtrent de in eenige gemeenten bestaande opleidingsklassen (in vorige jaarverslagen vermeld), zijn ons geene bijzonderheden mede gedeeld. IV. SCHOLEN VOLGENS DE WET TOT REGELING VAN HET MIDDELBAAR ONDERWIJS. Omtrent de te Utrecht en te Amersfoort gevestigde scholen dezer soort is het volgende ontleend aan de verslagen der plaatselijke commissiën van toezigt op het middelbaar onderwijs aldaar. Te Utrecht werden de inrigtingen voor Middelbaar Onderwijs in 1875 vermeerderd met de van gemeentewege opgerigte Hoogere Burgerschool voor meisjes. Tot Directrice derzelve werd benoemd Mej. S. J. C. Buddingh, tot dusverre aan het hoofd staande eener bijzondere school voor meer uitgebreid lager onderwijs aldaar; terwijl tot leerares in het IToog- 4* 52 HOOFDSTUK Vilt. MIDDELBAAR ONDERWIJS. duitsch en in de handwerken benoemd werd Mej. D. M. Verkerk, onderwijzeres in het Hoogduitsch aan de Middelbare School voor meisjes te Haarlem. Met het oog op de omstandigheid, dat er zich slechts weinige sollicitanten naar de betrekkingen van leerares in de beide andere moderne talen hadden aangemeld, werd besloten daarvoor nog geen vaste benoeming te doen, maar dit onderwijs tijdelijk voor één jaar op te dragen voor het Engelsch aan Mej. P. J. van Eelde, te Utrecht, en voor het Fransch aan Mej. W. Wijthoff, secondante aan het instituut van Mej. Holwerda te ’s Hage. Tevens achtte men het raadzaam, om het onderwijs in de natuurlijke historie, de geschiedenis en de aardrijkskunde, de reken kunde, de natuurkunde en het teeltenen aan mannelijke docenten op te dragen, en daarvoor gebruik te maken van de voortreffelijke onderwijskrachten, welke Utrecht zoowel onder de leeraren der Rijks Hoogere Burgerschool als onder die der gemeentelijke Burger Dag- en Avondschool bezit. Hierin is men geslaagd door de aan stelling (voorloopig voor één jaar) van de heeren Dr. II. Wefers Bettink, Dr. C. M. Kan, J. E. Fischer, Dr. E. II. Wijnkes en H. J. P. Ilanau, respectievelijk als leeraren in de bovengenoemde leervakken. Met het aldus voltallig personeel werd de school in het daarvoor voorloopig bestemde, van Mevr, de Wed. Pabst gehuurde perceel op de Plompetorengracht den 4. October geopend met 26 leerlingen, welke uit 34 adspiranten, na gehouden admissie-examen, werden toegelaten. Van deze leerlingen zijn twee 13 jaar, acht 14 jaar, tien 15 jaar, vier 16 jaar en twee 17 jaar oud. Voor zoover de Commissie naar den korten tijd, dat de school in werking is, mag oordeelen, heeft zij in ’t algemeen alle reden van tevredenheid over den gang van het onderwijs. De Directrice, die hare betrekking met ijver heeft aanvaard, toont zich daarvoor ten volle berekend; ook de leeraressen en leeraren kwijten zich met lust van de hun opgedragen taak. De lokalen zijn doelmatig in- gerigt en voldoen vrij goed. Door onderscheidene ouders is de wensch te kennen gegeven, dat de gymnastiek, welke o. a. op de bijzondere inrigting van m. o. voor meisjes van Mej. Dirkmaat wordt onderwezen, maar tot nog toe op het leerplan van deze school niet voorkomt, ook onder de leervakken — zij ’t dan ook niet onder de voor allen verpligtende leervakken — der Hoogere Burgerschool voor meisjes moge worden 53 middelbaar onderwijs. HOOFDSTUK VIII. opgenomen. Mogt er voor dit onderwijs, waarvoor een goede loca- liteit aanwezig is, een geschikte leerares kunnen gevonden worden, dan ondersteunt de Commissie dien wensch gaarne. De Burger Dagschool telde op ult“. December 1875 100 leerlin gen, tegen 118 op het eind van 1874. Over de redenen van deze vermindering van het aantal leerlingen waagt de Commissie het vooralsnog niet een oordeel uit te spreken. Te betreuren blijft het intusschen, dat de Burger Dagschool nog te weinig bezocht wordt door hen, voor wie ze eigenlijk bestemd is: de kinderen van werk lieden, onzen toekomstigen ambachtstand. De Burger Avondschool mag zich in een toenemend bezoek ver heugen; zij telde op het eind van 1875 296 leerlingen, tegen 247 in 1874; het bezoek der voortgezette cursussen bleef nagenoeg stationair; 95 leerlingen maakten van dit onderwijs gebruik, tegen 96 in een vorig jaar. De onderstaande tabel geeft een overzigt van het aantal leerlin gen over de laatste 9 jaren, op uit’. December van ieder jaar. JAREN. Dagschool. Avondschool Cursussen. Totaal. 1867 21 87 102 210 1868 39 156 89. 284 1869 36 143 102 281 1870 46 171 84 291 1871 46 198 85 329 1872 57 189. 72 318 1873 102 229 78 409 1874 118 247 96 461 1875 100 296 95 491 Bij het toelatingsexamen voor de Dagschool werden van 42 ad- spiranten 28 aangenomen; bij dat voor de Avondschool en voor de voortgezette cursussen van 179 adspiranten 170. 54 HOOFDSTUK VITT. middelbaar onderwijs. De leerlingen der Dagschool zijn, wat hun leeftijd betreft, ver deeld als volgt: beneden IJ—14 14—16 16—18 12 jaar. jaar. jaar. jaar. 3 45 50 2 Van de ouders dezer leerlingen zijn 31 ambachtslieden, 15 winke liers of kooplieden, 4 bouwkundigen, 26 ambtenaren, 24 zonder beroep, overleden, of de moeder weduwe. Van de 391 leerlingen der Avondschool en der voortgezette cur sussen kozen 300 reeds, een beroep, en wel 143 dat van houtwerken, 35 dat van metaalwerker, 19 dat van steenwerkcr, 26 dat van beeldhouwer, stucadoor, goudsmid, graveur, enz., 19 dat van schil der en glazenmaker, 9 dat van bouwkundigen, 45 oefenen ver schillende andere ambachten uit. Van de 54 leerlingen der Dagschool, welke op het eind van den cursus 1874/1875 aan het overgangs-examen deelnamen, slaagden er 34, van welke 9 voorwaardelijk — eene uitkomst ongeveer gelijk aan die van een vorig jaar, toen van de 67. leerlingen 44 slaag- dan, van welke 12 voorwaardelijk. liet eind-examen der Burger Dagschool had, onder het voorzitter schap van den heer Mr. W. R. Boer, van 13 tot 15 Julij plaats. De 31 leerlingen der school, welke aan dit examen deelnamen, werden allen toegelaten. Van deze 31 bleven 4 op de school, 4 gingen naar de Hoogere Burgerschool, 1 naar het Gymnasium, 4 werden timmerman, 3 spoor beambte, 2 kweekeling bij het lager onderwijs, 2 teekenaar, 2 in strumentmaker, 2 klerk, 1 werd apothekersleerling, 1 boekdrukker, 1 militair, 1 ging in den boekhandel, 2 kozen nog geen beroep, terwijl 1 sedert het examen is overleden. Het examen der leerlingen van de Avondschool, dat den 22., 23. en 24. Maart plaats had, gaf stof tot tevredenheid. Aan de meest ijverige leerlingen, die getrouw de school hadden bezocht en wier gedrag voortdurend goed was geweest, werden wederom be- loonmgen uitgereikt, bestaande in teekenbehoeften, gereedschappen of boeken. Het schoolverzuim op de Avondschool was over den cursus 1874/1875 zeer gering en bedroeg — het verzuim wegens ziekte, lessen in de godsdienst, Roomsch-Katholieke en Israëlitische feest- 55 MIDDELBAAR ONDERWIJS. HOOFDSTUK VIII. dagen medegerekend —- slechts 8 pCt., tegen 11 pCt. en 8* pCt. in de beide vorige jaren. Het gedrag der leerlingen, zoowel op de Dag- als op de Avond school, bleef voortdurend goed; onordelijkheden kwamen (volgens het getuigenis van den Directeur) zeldzaam voor; verzet of zelfs brutaliteit tegen een der leeraren had in het geheel niet plaats. De laagste klasse der Avondschool is thans, in den cursus 1875 1876, gesplitst in 5 afdeelingen, waarvan er 2 als voorbereidende klassen — eene regeling, waarvan de behoefte zich dringend deed gevoelen — gevestigd zijn in de lokalen der openbare school 1‘ soort aan de van Wijcksstraat. Tengevolge van deze splitsing was de aanstelling van nog een hulpleeraar noodig. De heeren Dr. de Haart, Grolman, Hanau, Mr. L. de Hartog, Mieremet en Dauvellier — tot dusverre slechts eene tijdelijke aan stelling hebbende — werden met ingang van 1 Januarij 1875 tot vaste leeraren benoemd. Eveneens werden de tijdelijke leeraren der Burger Dag- en Avondschool, J. Iloltappel en J. Spruit, tot vaste leeraren benoemd. Onder de veranderingen in de regeling der lesuren verdient ver melding, dat het gymnastiek-onderwijs op de Dagschool, hetwelk vroeger na afloop van den gewonen schooltijd gegeven werd, thans plaats heeft tusschen de andere lessen in. Dit is gebleken eene belangrijke verbetering te zijn; de leerlingen volgen ook deze lessen met veel ijver. Onder de voortgezette cursussen werd voor het eerst opgenomen een cursus in het boekhouden, waaraan 21 leerlingen deelnemen. Omtrent het onderwijzend personeel luidt het oordeel ook dit jaar weder gunstig. De Bibliotheek bestaat thans uit 352 boekdeelen en wordt voort durend uitgebreid; gedurende 1874/1875 werden aan de leerlingen der Dagschool 1035 boekdeelen ter lezing gegeven. De verzame ling vogels werd vermeerderd door een geschenk van den heer van Reenen, te Loert en. Van de gelegenheid, welke bij den aanvang van den cursus 1875/1876 voor het eerst werd gegeven, om de leermiddelen tegen do helft van den inkoopsprijs te verkrijgen, maakten alle leerlingen, op één na, gebruik. Voor een leerling van de 1' klasse, die voor de eerste maal de school bezoekt, is het gezamenlijk bedrag der leermiddelen f 6.49 met een atlas van Kan, of f 7.33 met een 56 HOOI* DbTUK VUL middelbaar onderwijs. atlas van Sydow; voor een leerling van de 2': klasse is het geza menlijk bedrag f 1.19. In liet geheel is dit jaar voor alle leerlin gen afgeleverd voor eene som van ƒ 349.82, hetgeen gemiddeld bijna f 3.54 per leerling bedraagt. Deze verhouding is echter niet als vast aan te nemen, daar sommige leerlingen van enkele boeken of teekenbehoeften voorzien zijn, wanneer zij tot de lessen worden toegelaten. De Rijles Hoogere Burgerschool telde op uit’. December 1875 122 leerlingen, waarvan 104 voor volledig onderwijs en 18 voor enkele lessen. De volgende tabel geeft een overzigt van het aantal leerlingen over de laatste 9 jaren: JAREN. Jdèrwïfs. Enkele leS8en- TotaaL 1867 94 22 116 1868 92 25 117 1869  93 16 109 1870  120 12 132 1871  137 23 160 l87^ 148 21 169 1873  124 17 141 1874 112 17 129 1875  104 18 122 Naar deze cijfers te oordeelen, verheugt zich deze inrigting in de laatste jaren niet in dien toenemenden bloei, welke do Com missie meende te mogen verwachten. Is het dor Commissie bij het bezoeken van de school soms gebleken, dat op enkele lessen de orde te wenschen overliet, zij erkent daarentegen gaarne, dat het meerendeel der leeraren zich door kunde en geschiktheid onder scheidt ; zoodat do mindere bloei der instelling zeker niet aan het gehalte van het onderwijzend personeel mag worden geweten. Al kan de Commissie dan ook de reden van den minder gunstigen toe- 57 MIDDELBAAR ONDERWIJS. HOOFDSTUK VIII. stand niet aangeven, acht zij zich niettemin verpligt op het feit zelf de aandacht te vestigen. Van de 14 leerlingen der 5“ klasse legden op het eind van den cursus 1874/1875 12 met goed gevolg het eind-examen af. Vier hunner werden, na afgelegd examen, tot de Militaire Academie bevorderd; terwijl één met het beste gevolg het vergelijkend examen aflegde van adspirant voor de studie van het boschwezen in Duitsch- land, met subsidie van het Rijk. Bij den aanvang van den cursus 1875/1876 hadden zich 52 can- didaten aangemeld, waarvan 37 werden toegelaten. Bovendien wer den 6 leerlingen van andere Hoogere Burgerscholen zonder examen ingeschreven. In plaats van Dr. J. C. Costerus, die tot leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Amsterdam werd benoemd, is tot leeraar in de na tuurlijke historie en geologie aangesteld de heer M. W. Beijerinck, leeraar te Warffum. Tijdens een aan den heer J. S. Robinson tot herstel van gezondheid verleend verlof werden de lessen in het Engelsch waargenomen door den tijdelijken leeraar H. van der Laan. De inrigting van Middelbaar Onderwijs voor meisjes van Mej. G. Dirkmaat telde op ult°. December 1875 40 leerlingen, waarvan 12 in eene voorbereidende klasse. 58 HOOFDSTUK V1TT. middelbaar onderwijs. STAAT van het personeel der leeraren en van het aantal lesuren op de Burger Dag- en Avondschool te Utrecht, cursus 1875/1876. BURGER-DAGSCHOOL. (eerste en tweede klasse.) Dr. H. Wefers Bettink, Directeur. Scheikunde 8 uur ’s weeks. Natuurlijke historie 4 ff „ M. J. Lens, 1° leeraar in het teekenen Handteekenen ]6 ii n J. E. Fischer, leeraar in de wis kundige vakken Meetkunde 6 « „ Stelkuude 4 w „ Rekenkunde 5 H „ Regtlijnig teekenen 4 u u J. Holtappel Meetkunde 6 n n Stelkunde 4 u u Rekenkunde 5 // n Regtlijnig teekenen 4 n u G. C. J. van der Bie, leeraar in de letterkundige vakken Fransche taal 19 /z u Aardrijkskunde 6 ii u Dr. O. J. A. dc Haart, leeraar in de natuurkunde Natuurkunde 8 zz « Werktuigkunde 4 zz zz Technologie 4 zz zz J. Spruit Nederlandsche taal 14 n ii Geschiedenis 8 zz zz Dr. E. H. Wijnkes, tijdelijk. Natuurlijke historie 4 s „ Mr. L. de Ilartog Staathuishoudk. cn Boekhouden. 2 zz zz M. Dauvellier, leeraar in het schoonschrijven Schoonschrijven 2 » zz C. J. G. Mieremet, leeraar in de gymnastiek. Gymnastiek 6 „ „ BlIRGER-AVONDSCBOOL. (EERSTE KLASSE AFD. A‘, A2, B, C, C' EN C2. TWEEDE KLASSE AFD. A. EN B. DERDE KLASSE.) Dr. H.
46,742
MMKB10:000599001:mpeg21_14
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1849, 01-01-1849
null
Dutch
Spoken
7,362
13,277
Bij eene minder omslaglige administratie, behoorde men daarvoor in iedere kompagnie met eenen persoon te kunnen volstaan ; men zal toch toestemmen dat het wat veel is, om onder anderen bij de infanterie, jaar in, jaar uit f 7o0 te betalen (1), om eene kompagnie te doen beheeren, die dikwerf naauw 30 hoofden present heeft. Wij zullen zwijgen van de kompagniën vesting-artillerie, waarde kosten bij een kleiner personeel nog veel hooger zijn; ook zullen wij niet in rekening brengen het vierde gedeelte der bataillons-administratie, wat men bij de infanterie aan die f 750 zou kunnen toevoegen. Wij gelooven dat een administrateur per kompaguie, zich — bij een weinig zamengesteld beheer — naar belmoren van zijne taak zou kunnen kwijten , en nog tijds genoeg overhouden om ook de politie en de goede orde in het kwartier le handhaven, mits men hem van een aantal praktische en theoretische oefeningen vrijliet, en zorg droeg dat niet (1) Voor een sergeant-majoor, een fourier en de administratiekosten. een ieder zich kon veroorloven hem om allerlei stalen en opgaven lastig le vallen , want de billijkheid vordert aan te merken, dat de schrijverijen voor het personeel, in niets onderdoen voor die der eigenllijke administratie. Men kon den sergeantmajoor hooger bezoldigen dan de tegenwoordige, en nog eene aanzienlijke besparing maken. In tijd van oorlog kon men hem een milicien, die vlug schrijft, als fourier toesoegen. Zulk een administrateur , uit de sergeanten genomen, kan een zeer goed militair zijn, en het vooruitzigt behouden om officier te worden; bij het examen toch wordt hij gewogen en geoordeeld , het zal aan hem staan om zich te bekwamen, en men behoeft hem niet le beletten aan zooveel praktische oefeningen deel te nemen, als zijne bezigheden veroorloven. Men vraagt welligt, wie zal dien eenen persoon vervangen in geval van ziekte, welke gelegenheid tot opleiding beslaat er; doch wij vragen daarentegen, wie vervangt den kwartiermeester en hoe genieten deze 1111. hunne opleiding; wie vervangt den Feldwebel bij de Pruissen, die ook alleen staat. De kapitein heeft er te veel belang bij, om niet te zorgen dat er eene doublure in zijne kompagnie aanwezig is voor zulke eenvoudige bezigheden als wij er van wilden maken; dergelijke zaken schikken zich gemakkelijker dan men gelooft; hoe zou het anders mogelijk zijn om de kwartiermeesters-werkzaamheden bij zoovele detachementen, naarbehoo- ■ ren Ie doen verrigten ? Men klaagt tegenwoordig dat liet moeite kost om geschikte sergeant-majoors en fouriers te vinden; maar juist daarom zouden wij de bezigheden willen vereenvoudigen en verminderen, zoodal men niet meer naar twee personen, maar slechts naar éénen behoeft te zoeken , waarvoor de stof door eene hoogere bezoldiging des te ruimer zal aanwezig zijn; een dergelijke maatregel zou de kaders numeriek verminderen, maar niet verzwakken. Wat wij hier nederschrijven rust niet op magtsprcuken; wij redeneren eenigzins naar ondervinding, en het voorgestelde kan ligtelijk beproefd worden, zonder iels te bederven. I!ij den tegenwoordigen stand van zaken, verzoeken wij slechts, er de meest bekwame en vlugge sergeant-majoors loe uit te kiezen; men bezoldige die bij de infanterie met een gulden daags, en men zal zien dat het daar, reeds nu, mogelijk is (1). Bij de troepen te paard zou die maatregel misschien aan meer bezwaar onderworpen zijn; maar wij inecnen met regl Ie mogen vragen, waarom een eskadron kavallerie (wee. fouriers heeft, terwijl eene gedetacheerde batterij rijdende artillerie met slechts eenen volstaan kan. Wij gelooven ook dat hel in vele op- (1) De Engelschen hebben nog sergeant-majoors, noch fouriers; wij volgen nog altijd blindelings hetgeen wij van de Franschen leerden, het ware te wensclien , dat men zijne oogen ook eens naar elders sloeg. zigten wenschelijk ware het getal der luitenant-kwartiermeesters te verminderen. Naarmate men grootere administratieve eenheden vormt, blijven er minder kapiteinsplaalsen en dus ook minder kansen op avancement voor die IIH. over; dit nadeel zou zelfs door de billijke ineensmelling van de intendance met het korps kwartiermeesiers, niet geheel worden weggenomen. Wanneer men nu bedenkt dat er een kwartiermeester gemist kan worden , zoodra er twee bataillons gezamentlijk garnizoen houden en dus ook gezamentlijk administratie voeren, dan meenen wij te mogen beweren , dat er vooral in vredestijd, en zelfs in het belang der kwartiermeesters, ten hunnen opzigte maatregelen waren te beramen, gelijk die welke hij het geneeskundig personeel van kracht zijn. Men kon op vier of vijf bataillons, drie of meer luitenant-kwartiermeesters indcelen, en aan die HH., naarmate der behoefte, hunne standplaats aanwijzen. Ingeval van oorlog, zullen bij eene weinig zamengestelde administratie, de noodige personen lot uitbreiding van het korps spoedig gevonden zijn. Misschien ware het verkieslijk om dan in de dienst der luitenant-kwartiermeesters bij de hoofdadministraliën te voorzien , gelijk men dit thans in de betrekking van administrateur van kleeding doet, waardoor de effective titularissen onmiddellijk beschikbaar zouden worden, zonder aan het korps eene uitbreiding te geven, die naderhand bezwarend kan zijn. Van 1* dit middel zou men reeds thans partij kunnen trekken bij de hoofdadministraliën van zoodanige korpsen, waar de luitenant-kwartiermeesters nimmer met de onderdeelen marcheren. Wanneer men in omstandigheden verkeert , waarin bezuiniging zoo gebiedend noodzakelijk is, dan wordt iedere noodelooze uitgaaf verspilling, en het is pligt daarop terstond de aandacht der bevoegde magten te vestigen. Duizend vrijwilligers hebben onze gelederen verlaten, om in die van het Indische leger over te gaan. In tijden als deze, mag men aannemen, dat zij allen zoodanig gekleed waren als gevorderd werd om des noods eenen veldtogt te maken; dit wil zeggen, dat zij over het algemeen voorzien waren van groote kleedingstukken, wier bruikbaarheid hunne vernieuwing nog gedurende eenige maanden overbodig zou gemaakt hebben. Wat is er geschied? Die duizend vrijwilligers hebben hunne korpsen verlaten, voegzaam gekleed om in een goed saizoen den marsch naar Harderwijk te volbrengen. Ieder kleedingstuk, wat daartoe niet volstrekt noodig was, is tegen tauxatie ingenomen, onverschillig of de eigenaar te goed of schuld had. Het te goed is uitbetaald, de schuld is aan het Ministerie van Koloniën overgegeven. Te Harderwijk zijn die duizend vrijwil¬ ligers op nieuw gekleed geworden met dezelfde soort, doch met eene andere kleur, van laken als zij bij hunne korpsen droegen. In die uitrusting zullen zij de reis doen, om haar bij de aankomst in Indie weder af te geven en nogmaals eene andere te ontvangen. Men zal toestemmen, dat het veel eenvoudiger geweest ware, die vrijwilligers den overtogt te laten doen in de kleeding die zij van hunne regimenten medebragten, en dat het vrij wat minder gekost zou hebben, indien men hunne uitrusting slechts gewijzigd en aangevuld had naar de behoeften van eene zeereis. Zeker zou men aan de uniformiteit — te Harderwijk en op het schip — door dergelijke middelen te kort doen, maar de schatkist zou er op den duur aanzienlijke sommen bij winnen. Deze sommen zouden misschien niet geheel en al ten voordeele der begrooting van Oorlog komen; maar hunne besparing wordt daarom voor het algemeen welzijn niet minder gevorderd. Ook zijn aan de voorgestelde handelwijze eigenaardige moeijelijkheden verbonden, maar ze zijn niet onoverkomelijk. De verschillende departementen van algemeen bestuur bestaan slechts ten dienste van denzelfden Staat; diens voordeel moeten zij gezamentlijk behartigen, en zij mogen elkaèr niet behandelen als vreemden, die ieder hunne eigene zaken te besturen hebben. Beriglen welke wij uil Zeeland ontvingen , duiden almede op eene omstandigheid, die aanleiding geeft tot nuttelooze, maar aanzienlijke uitgaven. De Provinciale Krijgsraad van Zeeland houdt zijne zittingen te Middelburg, waaide Auditeur-militair resideert, doch waar geene officieren aanwezig zijn, behalve de beide kommandanten der detachcmencn infanterie en kavallerie. De nabij gelegen' vesting Vlissingen daarentegen bevat een sterk garnizoen, waaruit telkens de noodige officieren naar Middelburg worden gezonden tot het houden van informatiën en krijgsraden. Deze HH. genieten , zooals billijk is, het voor hunne rangen vastgestelde reisgeld, uitgenomen de hoofd-offieiercn-presidenten, dewijl deze in het bezit zijn van paarden. Zonder nu de informatiën mede te rekenen, komt alzoo iedere zitting van den Zeeuwschen krijgsraad aan den lande op f 7,02 te staan, hetgeen de proces-kosten aldaar tot een aanmerkelijk bedrag moet opvoeren. Wij zullen zwijgen van den last die dit alles aan aan het garnizoen van Vlissingen veroorzaakt. Onze berigtgevcr beweert dal men in Missingen gereedelijk een gebouw zou vinden, dat als militair detentiehuis kon dienen; is dit juist, dan ware het kwaad ligt te stuiten, door eenvoudig de residentie van den Auditeur-Militair derwaarts te verplaatsen. Met genoegen las de redactie de wel¬ willende woorden die IN0. 2 van den Nieuwen Spectator ten haren opzigte bevatte. Ook zij hecht er aan om in goede verstandhouding te leven met een tijdschrift 't welk reeds dadelijk blijken gaf van het talent der mannen die liet voortaan zulten besturen. Tot nog toe hebben zij niets dan sympathie bij haar opgewekt, maar mogt de Militaire Spectator later, over ernstige aangelegenheden, met hen in ge¬ voelen verschillen, dan zal hij ook niet aarzelen om tot bevordering der belangen van leger en vaderland, met hen in het strijdperk te treden. W\ PROEYEN MET DRAAGBARE VUURWAPENEN. Wij hebben het genoegen onze lezers hiernevens aan te bieden het verslag der proeven die op hooger last in den afge- loopen zomer met kernbussen genomen zijn (1). Des te aangenamer was het ons dit verslag te kunnen mededeelen, daar zijn inhoud, zoo wij wel onder- rigt zijn, eenen afdoenden invloed heelt .. uitgeoefend op de beslissing van een zoo gewigtig vraagstuk als de keuze van een wapen voor onze scherpschutters is. De wijze waarop wij de vergelijkende tabel, die op het Verslag volgt, hebben ingerigt, is van dien aard, dat men met een' oogopslag het groote overwigt kan beoordeelen wat de kernbus in trefzekerheid bezit boven de Wildbus, waarmede men in het voorjaar zulke bevredigende uitkomsten heeft verkregen. Wij mogen het echter niet ontkennen, dat, in weerwil daarvan, bij ons eene zekere voorliefde voor het laatstgenoemde wapen is blijven (1) Het komt ons voor dat de benaming kernbus, vrij zonderling gekozen is. Het woord kern torli, doet ons aan alles denken, behalve aan eene in de staartschroef bevestigde punt, spits, priem , stilt of hoe men de zaak in onze rijke moedertaal ook noemen wil. De Fransclie uitvinder — kolonel Tiiouvenin — gaf aan zijn wapen den naam van carabine a tige; de vertaling van dit woord met kernbus, is althans niet zeer kernachtig. De Redactie. bestaan, die zelfs niet eens is weggenomen door het onverklaarbare verschijnsel dat dezelfde Wildbussen die voorleden jaar zooveel lof verdienden, thans bijna onbruikbaar waren. Dit verschijnsel toch ware ligt op te helderen geweest, door te onderzoeken hoe men zich in Wurlemberg, waar die bussen definitief zijn ingevoerd, op den duur bij hun gebruik bevindt. De kernbus vordert een afzonderlijk pro jectiel ; daarentegen heeft de Wildbus nog een veel beter schot dan het infanteriegeweer, wanneer men haar met de gewone scherpe patroon laadt. Dit voordeel is, dunkt ons, niet te verwerpen in een land gelijk het onze, waar ieder oorlog een bewegings-oorlog zal wezen, en waar men uit ieder magazijn en uit iederen caisson zijne munitie inoet kunnen bekomen. Zeker kunnen er maatregelen genomen worden, waardoor dit nadeel aanmerkelijk, zoo niet geheel wordt geneutraliseerd, doch daarop zal men dan ook al zijne aandacht behooren te vestigen. Wanneer wij het verslag over de Wildbussen, hetgeen in den vorigen jaargang van den Mililairen Spectator werd opgenomen, vergelijken met dat over de kernbussen, dan zouden wij genegen zijn tot de gevolgtrekking, dat men voor de verdedi- ging van vestingen en vaste positiën, moeijciijk een beter scherpschutterwapen zal kannen bekomen dan de kernbus, maar dat voor hel leger te velde aan de Wildbus de voorkeur toekomt. Een kleine Staat echter, wiens llnanliën bovendien zeer gedrukt zijn, zal zich moeijelijk de weelde van eene dergelijke dubbele uitrusting kun nen veroorloven. Er moest alzoo eene keuze gedaan worden , en de omstandigheden geboden daarmede niet langer te dralen. Omtrent de Wildbus bleel nog veel te onderzoeken over, en, met het oog op den werkkring der Commissie, komt het ons derhalve zeer duidelijk voor, dat zij niet aarzelde 0111 de invoering van een wapen voor te stellen, waarvan het juiste schot alom erkend en aan haar zelve overtuigend gebleken was. Het wapen der infanterie is haar zclls dank verschuldigd voor den gepasten ernst waarmede zij haar voorstel deed. Le mieux est l'ennemi da bien, en hoezeer wij ook met de Wildbus ingenomen zijn, zoo moeten wij dus bekennen dat — terwijl men niet in tijds de noodige inlichtingen aangaande hare deugdelijkheid had ingewonnen — het hoognoodig was om eindelijk al die proefnemingen te staken en een begin le maken met het vormen van scherpschutters, wier tegenwoordig¬ heid zoo gebiedend in ons leger gevorderd wordt. Wij achten het onnoodig hier eene be¬ schrijving der kern-bussen hij te voegen, hun signalement is vervat in de Tabel der voornaamste afmetingen, enz. die hol Verslag vergezelt. De Redactie. VERSLAG omtrent de proeven lol toepassing van hel kernstelsel op de Neder landsehe bus (ingevolge aanschrijving van het Ministerie van Oorlog, dd. 11 December 1847, Afd. Artillerie, A°. 41 I!, in verband met eene nadere aanschrijving van genoemd hoofdbestuur, dd. 16 December 1847, Afd. Artillerie, A°. 53 B), door de Commissie belast met het onderzoek van verschillende draagbare vuurwapenen, bestaande uit den Majoor van Molken, van het regiment Grenadiers en Jagers, als president, den kapitein der Artillerie Wtessels, Onder-inspecteur der draagbare wapenen, den Kapitein Coenegracht, en de le Luitenants Spaan en de Casembroot, van het regiment Grenadiers en Jagers. De gunstige resultaten in het afgeloopcn de hoofdnadeclen vervallen, onze bus eigen, jaar met naar het stelsel van Wild ge- namelijk, het langzame laden en heiver- wijzigde Nedcrlandsche bussen verkregen, schil van projectiel met de andere vuur- door welke wijziging onder anderen ook wapens, deden toenmaals de Commissie, in liet deswege aan Z. E. den Minister van Oorlog ingediend rapport, de aanneming van het Wildsche stelsel, of wel de inrigting onzer bussen naar hetzelve, als eene hoogstnuttige en wensehelijke verbetering voordragen (1). Aangezien echter later bekend geraakte resultaten van met kernbussen, zoo in Frankrijk als te Luik, genomene proeven de uitkomsten verre overtroffen van die met de naar het Wildsche stelsel gewijzigde bussen verkregen, zoo werd de Commissie , naar aanleiding eener missive van den inspecteur der draagbare wapenen, met de taak belast, de proeven die te Luik voorloopig reeds met eene aldaar vervaardigde kernbus hadden plaats gehad, op ruimer schaal voort te zetten; de daarbij verkregene uitkomsten met die der gewijzigde Wildsche bussen van het verleden jaar te vergelijken, en, bijaldien zulks ten voordeele der kernbus mogt uitvallen, met drie naar het kernstelsel gewijzigde Nederlandsche bussen dit onderzoek voort te zetten. Dienovereenkomstig werd ter beschikking van de Commissie gesteld: \°. Eene te Luik vervaardigde kernbus, voorzien van drie loopen van dezelfde lengte, en kaliber, doch waarvan de inrigting der trekken onderling verschilt. In een der loopen zijn deze zeer ondiep en verliezen zij zich in de velden; in de beide (4) Zie Militaire Spectator j XVIC Deel, bladz. 201. De Redactie. andere loopen zijn zij daarentegen dieper en vlak, met afgeronde hoeken, en verschillen alleen door de onderlinge breedte. De loopen N°. 1 en 3 hebben cilindroconische of spitse kernen; in den loop N°. 2 is de kern van \oren afgeplat, terwijl er bovendien nog eene afzonderlijke platte kern was bijgevoegd, ten einde ook de loopen IV. 1 en 3 met deze te beproeven. 2°. Twee kegelvormen voor twee soorten van cilinder-ogiefvormige of puntkogels, de eerste van Fransch-, de tweede van een bij de proeven te Luik gebezigd model. De Fransche kogel is om het cilindervormige gedeelte voorzien van drie groeven of inkepingen tot het plaatsen der vetdraden , waarmede die kogel moet worden geschoten; de tweede of Luiksche kogel heeft daartoe slechts ééne groef. 3°. Een voor deze proeven uitsluitend bestemde opzet, met op- en neder verschuifbaar vizier met schroef. Deze opzet wordt op de verschillende loopen geplaatst door het voetstuk te schuiven 111 de daar¬ toe bestemde insnijding. Op een der armen zijn verder verdeelingen aangebragt in strepen en duimen tot 0,07 el toe. De voornaamste afmetingen der Luiksche kernbus met de drie loopen en van de twee soorten van kogels, zijn te vinden in de hij dit rapport gevoegde bijlage I. De proeven, waarvan de Commissie bij deze de eer heeft Uwe Excellentie den uitslag mede te deelen, hebben plaats ge- hud op het proefveld builen deze stad, en, voor zoo verre de afstanden boven de 500 passen betreft, in de vlakte van Waalsdorp. Zij zijn aangevangen den 17den Mei en geëindigd den 10den Augustus. De schoten zijn daarbij gedaan, opgelegd van de bok, door den len luitenant Spaan, en op schijven van gelijke inrigling en afmetingen als bij de proeven in het afgeloopen jaar zijn gebruikt (1) , ter¬ wijl tevens de voor eiken afstand vereischte elevatie door het noodige aantal proefschoten is bepaald geworden. Eindelijk dient nog te worden aangemerkt , dat, hoezeer de eerste schoten te hoog, te laag, of buiten het midden der schijf vielen, de eens vastgestelde elevatie en het mikpunt daarom niet werden veranderd , maar integendeel voor dien afstand dezelfde bleven, ten einde de juiste ver¬ spreiding van het wapen te leeren kennen. Overeenkomstig het ontvangen voorschrift, heeft de Commissie haar onderzoek begonnen met op elk der drie afstanden van 150, 500 en 450 ellen, met ieder der drie loopcn en der twee soorten van kogels, 25 schoten te doen verrigten en vervolgens dezelfde proeve te herhalen met de loopen 1 en 3, na alvorens de (1) Die schijven waren drie ellen breed en twee ellen hoog, men had ze verdeeld in negen vakken, door de hoogte en breedte in drie gelijke deelen Le verdeelen en uit de deelpunlen evenwijdige lijnen te trekken. De Redactie. afgeplatte kern in dezelve te hebben doen aanbrengen. De uilslag van dit voorloopig onderzoek is op te maken uit de hiernevens gaande bijlagen A en E , met de bijlagen B en F , voor zooverre het gebruik der platte kern in de loopen 1 en 3 betreft. Ten duidelijkste blijkt daaruit dat de loop N°. 1 met den Franschen kogel hel voordeeligste resultaat heeft gegeven. Vooral verdient de laatste kogel de voorkeur boven den Luikschen, doordien bij dezen het laden veel bezwaarlijker ging, en wel zoodanig, dat, na slechts weinige scholen , de bus herhaaldelijk is moeten schoongemaakt worden, iets hetwelk bij het gebruik van den Franschen kogel nimmer heeft plaats gehad. Ofschoon nu dit verschijnsel wel eenigermate kan worden toegeschreven aan de eenigzins grootere middellijn van den Luikschen kogel, zoo is dit verschil echter le onbeduidend om niet hoofdzakelijk de oorzaak te zoeken in de omstandigheid dat deze kogel slechts met één, in plaats van niet drie vetdraden wordt geschoten, zoo als bij dien van Franseh model het geval is. Niet zoo gemakkelijk is het bepaaldelijk te zeggen, welke der beide kernen le verkiezen zij, aangezien de resultaten voor beiden onderling vrij gelijk zijn gebleven, ook bij eene herhaling der proeve op 300 ellen; en de Commissie vermeende zicli dan ook alleen daarom voor de spitse kern tc moeten verklaren, omdal hij deze minder elevalie is moeten gebruikt worden dan met de platte kern, hetgeen niet alleen bij die herhaalde proeve op 300 ellen , maar ook bij de vorige op 450 ellen plaats greep. De zeer waarschijnlijke oorzaak hiervan is het dieper indringen der spitse kern in den kogel, waardoor bet lood meer uitgezet wordt en in de trekken geforceerd. Bij de ontbranding volgt bier¬ uil natuurlijk verhoogde spanning van het buskruidgas, vermeerdering der aanvan¬ kelijke snelheid en daaraan geëvenredigde vermindering der elevatie tot bet bereiken van een zelfden afstand. De hierdoor ontstaande vermeerdering der bestreken ruimte is een voordeel 't welk de spitse kern boven de platte moet doen verkiezen, ofschoon met beiden nagenoeg gelijke resultaten zijn verkregen. Zulks is toe te schrijven aan het vuren op naauwkeurig bekende afstanden, na zorgvuldige bepaling der rigting door een aantal proefschoten, doch zou zich zeer waarschijnlijk, zonder dit, geheel anders hebben voorgedaan. Het voordeel der grootere bestreken ruimte kan zich slechts op onbekende afstanden, zooals dit in de wer¬ kelijkheid meestal plaats heeft, ten volle vertoonen. Aangezien derhalve dc loop ft0. 1, met spitse kern en den Franschen kogel, kon beschouwd worden als in alle opzigten bet beste resultaat te geven, zoo werden daarmede vervolgens 30 schoten gedaan op elk der afstanden waarop vroeger met de gewijzigde Wildhussen is geschoten, namelijk, van 100 passen te beginnen, telkens met 50 opklimmende, tot 500, terwijl daarna diezelfde proeve is voortgezet tot op 800 passen, ten einde ook de trefkans der kernbus boven de gewone afstanden te onderzoeken , en te beproeven tot hoever die bus nog met eenig voordeel kan worden aangewend. De resultaten van dit tweeledig onderzoek zijn vervat in de bijlagen C en G; daaruit blijkt: 1°. Dat de kernbus de gewijzigde Wildbus in trefzekerheid verre overtreft. 2°. Dat ook op dc verdere afstanden die bus nog vrij voldoende trefkans bezit, 't welk evenwel boven de 700 passen te zeer vermindert om alsdan, in de meeste gevallen, met eenige hoop op goed gevolg bet vuur te kunnen aanwenden, vooral in aanmerking nemende dat, bij tiet gebruik in het veld, bijna altijd de afstand op het oog moet worden geschat, en derhalve eone vergissing van 25 tot 50 passen op die groote afstanden ligt mogelijk is, waardoor dan alle kans van treffen nagenoeg ophoudt, uithoofde der buitengewone elevatie en daaruit volgende geringe bestreken ruimte, bedragende die elevatie reeds meer dan 3J voor den afstand van 650 passen en ongeveer 4°30 op 800. BÜ de gewijzigde kernbus zal nader hierop worden teruggekomen. Vervolgens is beproefd, in hoeverre, bijaldien puntkogels kwamen le ontbreken, de gewone infanterie-patroon bij de kern bus zou zijn te gebruiken, waartoe met die patroon, doch slechts van 5 wigtjes, op de drie afstanden 200, 230 en 500 passen eenige schoten zijn gedaan, doch met zeer weinig resultaat, zelfs minder dan bij bet infanterie-geweer het geval zou zijn geweest, zoodal men veilig kan aannemen, dat de ronde kogel bij de kernbus volstrekt niet is aan te wenden, al wordt hij op de kern aangezet, hetgeen even ongunstige uilkomst beeft gegeven, zooals zich dan ook trouwens ligtelijk laat verklaren, doordien de kern niet genoeg in den ronden kogel kan dringen om dezen de trekken te doen volgen. Het aanzetten op de kern doet slechts den regelmatigen vorm verloren gaan en bijgevolg het projectiel meer afwijken. Nadat het overwigt der kernbus boven de gewijzigde Nederlandsche Wildbus, en zelfs boven de Wurtembergsche, zooals uit nevensgaand Verslag omtrent de proe\en met die laatste bus nader blijken zal, alzoo buiten allen twijfel was gesteld, deed de Commissie drie gewone bussen naar loop N°. 1 der Luiksche kernbus wijzigen, en met die aldus veranderde bussen dezelfde afstanden doorloopen, waarop met de Luiksche kernbus was gevuurd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de bijlagen D en II (1). (1) Van deze bijlagen , benevens van de bijlade Om des te beter de trefkans der gewijzigde kern- en Wildsche bussen le kunnen vergelijken, oordeelde de Commissie met de laatste de proeven van het vorige jaar le moeten doen hervatten, ten einde zoo veel mogelijk de schoten uit beide soorten van bussen, onder gelijke omstandigheden, te doen plaats hebben; doch bierbij deed zich een verschijnsel op, hetwelk bezwaarlijk te verklaren is, tenzij zulks welligt aan den op den duur nadeeligen invloed van bet water op het inwendige van den loop mogt toe te schrijven zijn; de gewijzigde Wildbussen gaven namelijk een aanmerkelijk minder gunstig resultaat dan in bet vorige jaar. Een nader onderzoek der loopen deed een groot aantal kleine gallen ontdekken, die men deed wegnemen , doch zonder bij cene nieuwe proeve betere uitkomsten te verkrijgen; welligt dat de door bet wegnemen der gallen eenigzins vermeerderde speelruimte, hoewel zeer gering, hierop niet zonder invloed was, dewijl de pleister, door het water uitzettende, zich in de trekken moet voegen, en eene geringe vermeerdering van speelruimte derhalve bij de Wildbus niet zonder belang is. litt. B, vermeld in de noot op bladz. 204 van liet XVIe Deel des Militaire Spectators y hebben wij gebruik gemaakt tot het zamenstellen der vergelijkende tabel die wij op dit Verslag lalen volgen. Wij hebben ons dezen tijdroovenden arbeid getroost, ten einde een duidelijk overzigt van deze proeven le kunnen geven , zonder onze geabonneerden met vele tabellen en schijfbeelden lastig te vallen. De Redactie. Hoe hel zij, (lc resultaten der gewijzigde kernbus overtreffen zeer verre die welke men in het vorige jaar met de gewijzigde Wildbus verkreeg; zelfs zijn zij op alle afstanden nog boven die der Luiksche kernbus gebleven, hetgeen voor de grootere afstanden ten deele is toe te schrijven aan de geringere elevatiën, onder welke met de gewijzigde kernbus is ge¬ schoten geworden, zoodat men zelfs op 800 passen nog een vrij gunstig resultaat verkreeg, waarom de proef tot 900 passen werd voortgezet, welke afstand echter als de uiterste grens van trefkans is te beschouwen. Ofschoon derhalve in mindere mate dan bij de Luiksche kernbus, blijft echter ook bij de gewijzigde kernbus eene opmer¬ king gelden, die meer of minder op alle vuurwapenen toepasselijk is; zij is de volgende : Wanneer men als aanvankelijke snelheid van het infanterie-geweer met 9 wigtjes lading 500 ellen aanneemt, en daaruit, door middel der bekende formulen (voor de betrekking tusschen de aanvankelijke snelheden en de ladingen, kogelzwaarten, loopslengten en speelruimten), voor de gewijzigde kernbus met 4 wigtjes lading en den puntkogel die snelheid berekent, dan zal men daarvoor vinden ongeveer 270 ellen. Met die aanvankelijke snelheid nu, zou, volgens de parabolische theorie, in het luchtledige eene elevatie van ten naastenbij 3°5' noodig zijn om den afstand van 800 passen te bereiken, waarmede, aangezien de vlugttijd van den kogel 3 secunden bedraagt, eene valhoogte van 44 ellen overeenstemt, zoodat het hoogste punt der baan 11 ellen boven den grond zou verheven zijn (1). In de werkelijkheid echter is natuurlijk eene grootere elevatie, en wel van ruim 5°43' noodig geweest om denzelfden afstand van 800 passen te bereiken, waardoor de baan minder vlak is geworden en het hoogste punt veilig op omtrent 13 ellen boven den grond mag worden aangenomen. Natuurlijk is dit slechts als een zeer ruwe maatstaf te beschouwen, die op eene praktische wijze zou moeten bepaald worden, om hem als naauwkeurig te kunnen aanmerken, doch zeker is hel dal de bestreken ruimte, bij eene zoodanige elevatie, zeer gering moet zijn, te meer daar die ruimte hier uitsluitend te zoeken is op het einde der baan , alwaar de invallingshoek, door de betrekkelijk geringe aanvankelijke snelheid, zeer groot zal wezen. Om den afstand van 550 passen te bereiken, zou in het luchtledige onder 1°21 moeten worden geschoten, met welke elevatie en afstand eene valhoogte van iets meer dan 8 ellen overeenkomt; het hoogste punt der baan verheft zich hier alzoo slechts 2 ellen boven den grond (2). In (1) De hoogte van het geweer boven den grond bij het aanleggen niet medegerekend. (2) De hoogte van het geweer boven den grond bij het aanleggen niet medegerekend. de werkelijkheid bedraagt zulks noodwendig iels meer, zooals ook bij de proeven eene elevatie van iets meer dan 1°50' is moeten gebezigd worden om 550 passen te bereiken, doch het is niet te min duidelijk, dat het grootste gedeelte der kogelbaan hier reeds tot de bestreken ruimte behoort en het schot vrij raserend is. De afstanden van 500 tot 400 passen, zijn dan ook die waarop de bus het doeltreffendst is aan te wenden, doch in hel algemeen zal de kans van treffen op de verdere afstanden zeer verminderen, door de te bezigen hooge elevatie en daaruit voortvloeijende geringe bestreken ruimte; doch bij de verdediging van vaste punten, hetzij in vestingen, hetzij te velde op zeer bekend terrein, waar men de afstanden naauwkeurig kent, heeft echter een wapen 't welk op grooten afstand met vrucht kan worden aangewend, een beslissend voordcel aan zijne zijde. Uit de gewijzigde kernbussen is vervolgens ook met scherpe infanterie-patronen van 5 wigtjes geschoten, doch slechts op 200 passen, dewijl de uitkomst even ongunstig bleek te zijn als met de Luiksche bus, ook als de kogel op de kern werd aangezet. Zelfs eene ten overvloede genomen proeve om den ronden kogel met pleister te schieten , viel even slecht uit, zoodat het gebruik van dien kogel, bij de kernbus in het algemeen, bepaald is af te keuren. Tot het onderzoeken van de betrekkelijke snelheid van laden der kern- en Wild- bus, zijn eindelijk uit beide soorten van bussen 20 schoten gedaan. Bij de kernbus (1) waren de kogels, patronen en slaghoedjes geborgen in den tot het bevatten dezer voorwerpen ingerigten verdek-lap bij de bussen-jagers in gebruik, zonder dat zulks ecnig oponthoud of de minste zwarigheid bij het laden veroorzaakte. Bij de Wildsche bus daarentegen, is van scherpe patronen gebruik gemaakt. De schoten zijn daarbij gedaan door den bussenjager Vecl , vrij uit de hand, doch zittende op de eene knie, en op die wijze zijn 20 schoten verrigt, uit de kernbus in 12, uit de Wildsche bus in 11 minuten. Waarschijnlijk zou het laden bij de eerste bus in korter tijd plaats hebben, indien van scherpe patronen kon worden gebruik gemaakt, doch dit zal altijd groote zwarigheid opleveren, doordien de vetdraden op den duur schadelijk op het buskruid zullen werken. Alles te zamen vattende wat hierboven is gezegd, zoo blijkt daaruit met volle zekerheid: 1°. De gewijzigde kernbus bezit verreweg meer trefzekerheid dan de Wildsche. (1) Deze bus wordt geladen met den gewonen laad¬ stok en derhalve zonder hamer of drijver; de lading wordt aangezet met drie stooten, ten einde de stift in den kogel en het lood van dezen in de trekken te doen dringen. Men heelt dus nog het voordeel dat kruidkorrels niet of althans slechts in geringe mate verbrijzeld worden. Be Redactie. 2°. Daarbij zijn noch pleisters, noch watertleschje noodig. Daarentegen heeft zij de volgende nadeelen: 1". De kogel verschilt van die der overige draagbare vuurwapenen. 2°. Bij gebrek van puntkogels, kan slechts met weinig gevolg gebruik worden gemaakt van den gewonen geweerkogel , terwijl bij de Wildsche bus altijd met den infanterie-patroon een vrij gunstig resultaat verkregen is. 3°. De brandkogel kan uit de kernbus niet worden geschoten, tenzij het nader mogt blijken dat het mogelijk zij dien te vervaardigen in den vorm van puntkogel, om het cilindervormige gedeelte, voorzien van verhevenheden die juist in de trekken passen, waardoor de kogel deze trekken volgt, hetgeen anders onmogelijk is, daar de brandkogel niet zonder groot gevaar op de kern kan worden aangezet. 4°. Het is bezwaarlijk den kogel met de patroon te verbinden, uithoofde van den bovenvermelden schadelijken invloed van bet vel op het buskruid. Welligt ware het beste dat men de patronen en kogels, beiden afgezonderd, in hetzelfde pakje zamenvoegde. Al deze nadeelen zijn evenwel van weinig beteekenis in vergelijking van het beslissend voordeel der zeer groote trefze¬ kerheid die de kernbus oplevert. Die trefzekerheid moet bij alle vuurwapenen, doch inzonderheid bij de bus, altoos de hoofdzaak zijn, waaraan voordeden van ninder belangrijken aard dienen opgeoferd te worden, en de Commissie is dan ook van oordeel, dat het toepassen van het kernstelsel op onze bussen als eene hoogstnutlige en wenschelijke verbetering is te beschouwen, vooral met hel oog op de groote volkomenheid, waartoe in naburige landen, vooral in vele der Duitsche staten, de bus is gebragt, en op de daaruit ontstaande noodzakelijkheid, om ook hier Ie lande zooveel mogelijk een wapen le verbeteren , waarvan thans, bij de aanzienlijke uitbreiding, die men in de legers onzer meeste naburen aan de bussenjagers gegeven heeft, in den oorlog zeker meer dan ooit een algemeen en doeltreffend gebruik zal worden gemaakt, en dat vooral bij de verdediging van ons land, zoowel ter zake der grondsgesteldheid, als uithoofde van den bijzonderen aard der kunstmatige verdedigingsmiddelen, zulke gewigtige diensten kan bewijzen. Ten slotte heeft de Commissie de eer hiernevens over le leggen een Verslag om¬ trent de proeven met eene Wurtembergsche Wildbus, haar tot onderzoek door den Luitenant-Kolonel, chef der afdeeling Artillerie aan het Ministerie van Oorlog, ter hand gesteld. Aldus opgemaakt te 's Gravenhage, den 51 Augustus 1848. De Commissie voornoemd, (w. g.) J. J. van Mulken , Maj. Wessels , Kaf. Coenegracht , Kap". Spaan , 1" L'. de Casembuoot , le Lt. Vergelijkende Tabel van resultaten verkregen, in 1847 met Nederlandsche bussen gewijzigd naar het stelsel van Wild, en in 1848 met dito naar hel kernstelsel geivijzigde vuurwapens , welke laatsten met den Franschen puntkogel geladen waren. 2 « « ^ S "l < = M k a ca AFSTAM). R1GTING. Passen. Ellen. Elevalichockcn. Hoogte van de ■ overeenkomstige opzet, in strepen. ^ Korrel. als treffers van 30 schoten zijn gevallen in fesen r fgthoek aan Hoogte. Breedle. Inhoud. Ellen. Ellen. Q Ellen. Aanslagen onder de I treffers begrepen. ij misschoten. Met aanslag. Zonder aanslag. WIND («). Kern. 100 73 00,13',37" sland. fijn. 0,33 0,473 0,166230 0 0 0 vrij slcrl:. Wild id. id. » id. id. 0,373 0,7S 0,430750 0 0 0 sterk. Kern. 130 112,3 00,43',9" stand. vol. 0,33 0,373 0,316230 0 0 0 vrij sterk. Wild. id. id. » id. gestreken. 0,723 0,773 0,361875 0 3 0 gering. <») Kern. 200 150 00,35',4" le klep fijn. 0.323 0,673 0,334373 0 0 0 >rij sterk. Wild. id. id. sland. vol. 0,730 0,383 0,288750 0 0 0 gering. Kern. 250 187,5 10,4*,36" ie klep. vol. 0,950 0,750 0,712500 0 0 0 vrij sterk. Wild. id. id. » id. fijn. 0,725 1,125 0,815625 0 0 1 gering. Kern. 300 225 10,1',6" 2e klep. fijn. 1,250 1,000 1,230000 0 0 0 vrij sterk. Wild. id. id. » le klep. gestreken. 1,850 0,975 1,803750 3 0 0 gering. Kern. 330 262,5 10,30',37" 2e klep vol. 1,773 1,100 1,952500 0 0 0 vrij sterk. Wild. id. id. » le klep. gestreken. 1,850 2,175 -f,023750 1 0 5 matig. (*) Kern. 400 300 10,37',25" 3e klep. vol. 1,600 1.250 2,000000 1 1 0 vrij sterk. Wild. id. id. » 2e klep. gestreken. 1,773 2,625 {,659375 3 3 1 matig. Kern. 430 337,5 10,25',32" 17,5 gestreken. 1,625 1,750 2,843750 l 2 1 gering. Wild. id. id. » 3e klep. id 1,850 2,-123 4.486250 .7 2 7 matig. Kern. 500 375 10,41',22" 20,0 gestreken. 1,000 2,300 1,370000 2 2 1 gering. Wild. id. id. » 3e klep. vol. 1,625 2.475 4,0-1875 5 6 2 matig. Kern 530 412,5 l0,54',55// 22,0 gestreken 1,775 2.800 4,970000 4 3 2 id. id. 600 4 30 20,6', 14" 23,5 id. 1,750 2,550 4,462500 7 4 3 id. id. 630 487,5 20,33',21" 27,5 id. 1,8(10 2,500 4,500000 2 4 6 sterk en met vlagen. id. 700 323 30,9',26" 31,0 id. 1,723 2,525 4,355625 0 6 11 zeer slok en met vlagen. id. 730 362,5 30,13',58" 33.0 id. 1,525 2,225 3,393123 I 6 13 id. id. 800 6t»0 30,43',17" 38,0 id. 1,800 2,425 4,363000 2 5 15 gering. (d) id. 900 675 40,14',49" 46,0 id. 1,430 2,450 3,552500 3 10 10 id. (a) Wij hebben het overbodig geacht cm ook de rigting van den wind op te geven, dit blijkt voldoende uit de afmetingen dor regthoeken ; daar waar de breedte door de hoogte overtreffen wordt, woei de wind doorgaands in de strekking der schootslijn hetzij voor, betzij tegen; in liet tegenovergestelde geval kwam de wind van de regter of linker zijde. (bj De Commissie merkte hier aan: # Het kan vreemd voorkomen , dat op eenige afstanden onder minder elevatie is gescholen dan op de onmiddellijk voorgaande, zoo als onder anderen tellens het geval is geweest bij het gebruik van een volgende klep met fijn korrel, waarbij de élevatiehoek steeds kleiner was clan met de voorgaande klep en vol korrel. De oorzaak van dit verschijnsel is gelegen in de omstandigheid, dal de hoogte van den vizierkorrel, en dus het verschil in hoogte tusschcn vol en fijn korrel meer hcdiaagt dan dat tussehen twee cp elkander volgende kleppen, en derhalve bij de opneming der vizierhoeken, die welke overeenkomen met le en 2c klep lijn korrel, ook noodzakelijk kleiner moeten worden bevonden dan de vizierhoeken van het stand-vizier en le klep vol korrel, hetgeen bij het aanleggen niet op gelijke wijze plaats heeft, dewijl het fijn en vol korrel daarbij nimmer zoo zuiver kan genomen worden als bij dadelijke meting het geval is. Echter zou men bij het vergelijken der schijfbeclden bespeuren, dat bij het gebruik van fijn korrel de schoten steeds te laag hebben getroffen en derhalve de élevaliehoeken ook iets grooler hadden kunnen worden genomen, hetgeen men evenwel niet gedaan heefl , aangezien als onveranderlijk beginsel is aangenomen , nimmer de rigling te veranderen, al vallen ook de eerste schoten te boog. te laag, of uit het midden der schijf, ten einde de juiste verspreiding van hit wapen te Iceren kennen. Dat eindelijk op 450 passen de élevatie minder is geweest dan op 400 en 350 passen, moet waarschijnlijk daaraan worden toegeschreven, dat bij liet schieten op de beide laatste afstanden, de wind vrij sterk tegen en er dus meer elevatie noodig was, dan op den eersten afstand met geringen wind." (e) Met bus N°. 41 gestreken korrel. (d) Op dezen afstand zijn twee schijven naast eilander geplaatst geworden; het doel was alzoo 6 ellen breed en twee ellen hoog. Tabel der voornaamste afmetingen der Luiksche kernbus met loop N°. 1 , der drie naar het kernstelsel gewijzigde Nederlandsche bussen en van den Franschen kogel , alles in Ned. maten. Ldiksciie Gewijz. Ned. Gewijz. Ned. Gf.wijz. Kf.d. Kermis. Bis (Kerk). Bos (Keiih). Bos (Kerh). N°. 1. N°. 252. N°. 41. N». 1Ö8. Gewigt van het Wapen zonder Hertsvanger... 4,34 3,06 3,83 4,04 » van den Loop 2,025 1,903 1,835 1,951 Lengte van den Loop 0,82 0,732 0,729 0,73 Kaliber 0,0171 0,0171 0,0171 0,0171 Aantal Treilen 5 3 3 5 Getrokken op eene lengte van 0,802 0,709 0,705 0,70/ Breedte der Trekken 0,0063 0,0063 0,0063 0,0063 Diepte der Trekken 0,0006 0,0006 0,0006 0,0006 I Lang 0,036 0,036 0,036 0,036 Spitse lier"' I In middellijn 0,007 0,007 0,007 0,007 Wending op de lengte der Trekken 0,59 0,516 0,514 0,513 Gewigt des Kogel, 0,011 0,044 0,014 0,044 Grootste middellijn des Kogels 0,0168 0,0168 0,0168 0,0168 Lengte des Kogels 0,028 0,028 0,028 0,028 EENIGE WEINIGE REGELEN OVER EEN EENVOUDIG, DUURZAAM, MIN KOSTBAAR, KRACHTIG GECONCENTREERD STELSEL VAN VERDEDIGING, GEËVENREDIGD AAN ONZE MIDDELEN EN STRIJDKRACHTEN. —— (ingezonden.) Steeds met de meeste belangstelling, door plaatselijk onderzoek en door de lezing van bestaande Memoriën, het hier bedoelde onderwerp overzien en bestuurdeerd, ja, weiligt zooveel als iemand, in geschriften en verbaal, de thans voltooid wordende centrale landsverdediging aangeprezen en betoogd hebbende, lot vermijding van vroegere magIversnippering en geldopofferingen (1), meent de Schr. nu nog het onderstaande, als eene bescheidene herinnering deswege, in overweging te mogen geven, ten einde daarvan, zoomogelijk, in het welbegrepen belang van den staat gebruik te kannen maken. Het is niet te betwijfelen, dat door nu het wezen en de strekking der vergevorderde geconcentreerde landsverdediging metreeds bruikbare inundatiën, open te leggen, en door daarvan eene duidelijke verklaring te geven, met aanduiding welke vastigheden daarenboven frontier-vestingen zullen blijven, dat, zeggen wij, deze beginselen voorzeker zullen worden gewaardeerd en tevens vele oppervlakkige, vaak nadeelig werkende beoordeelingen zullen ophouden. Uit deze beginselen toch, zullen voorze- (1) Zie de Bijlage. 1. D. N°. 4. ker orde, centralisatie en vereenvoudiging voortvloeijen; terwijl zij nadeelige onzekerheid of kostbare maatregelen zullen voorkomen , verdeeling of versnippering van troepen en geschut door innerlijke wezenlijke kracht doen vervangen, en te gelijkertijd zullen veroorloven om excentrische of minbeslissende punten, wanneer die bedreigd worden, met des te meer klem uit het hart van 't land bij te springen; zoodat, op deze wijze, het problema, de grootste kracht met de minste oorlogskosten, grootendeels wordt opgelost. Orde en zuinigheid bevorderende, ook voor het tijdstip geschikt, zou dus het mededeelen of het vaststellen van die beginselen zijn, in welke, onzes inziens, als hoofdpunten zouden kunnen opgenomen worden de navolgende vijf artikelen, echter met zoodanige wijzigingen en verbeteringen , als waartoe alleen hooge of staatkundige inzigten, geheel buiten den kring van strategische overwegingen gelegen, zouden kunnen of moeten aanleiding geven. Die punten zijn: 1°. Dat de linie van Utrecht, benevens die van Amsterdam, met haren sleutel, de positie van den Helder, voortaan onze centrale landsverdediging of rinnen-fron- 2 tieu zal uitmaken. — Alzoo dienden de nog benoodigde werken op de weinige accessen van den verlengden regter vleugel, zijnde het te inunderen land van Altena tusschen WoudrichemenAe Bakkers-kil (1), mitsgaders de verdere vereischte verbeteringen aan deze linie en positie, onafgebroken met minkostbare en eenvoudige werken te worden voortgezet. 2°. Als BUTEN- of FR0.NTIER-LINIE : de vestingen Gecrtruidenberg, Heusclen (2), 's Bosch met haar kamp, Grave, Nijmegen (3), en een nog op te werpen eenvoudig min kostbaar fort te Pannerdcn (1) De grootendeels te inunderen boog lusschen TVoudrichem en de Bakkers-kil is als een uitmuntend Bruggenhoofd voor Gorinchem} JVoudrichem en voor liet confluent van verscheidene rivieren aldaar te beschouwen ; dekkende tevens de vrije kapitale gemeenschap te water , en ook een belangrijk rediut achler den regter vleugel van onze/ron/i<?r-/f«iedaarstellende. Hoezeer het gevaarlijk konde worden, indien de vijand aldaar doordrong, heeft men daarvoor echter nog minder le vreezen , indien eenmaal het in Maart 1835 ontworpen inundatie- en uitwaterings-kanaal van Grave naar Geertruidenberg zal verwezenlijkt zijn , als ook de vesting Heusden opgemaakt; wordende evenwel, wegens het gewigt dezer accessen, eenige min kostbare verbeteringen aan Loeveslem en JVoudrichem gevorderd, gelijk ook aan dat doel geëvenredigde minkostbare werken bij het Tolhek en bij de Bakkers-kil. (2) Deze vesting, ten onregte verlaten , daarenboven voorhang geslecht, zal met eenvoudige aardewerken , op eene min-kostbare wijze, wederom met spoed moeten worden opgemaakt, waartoe reeds de lioofdlrekken van een doeltreffend en niet kostbaar ontwerp gereed zouden zijn. (3) Als bruggenhoofd y en dus in het vervolg van tijd nog met een derde tusschenjort op de hooge landzijde en met eene eenvoudige keelsluiling aan de zijde van Lent te voorzien. — De hooldlrekken van een daartoe strekkend eenvoudig en niet kostbaar ontwerp, op de plaats in Augustus 1840 door Z. K. H. den Prins Veld-Maarschalk verkend en aangenomen, zijn daartoe reeds voorhanden. op de zoogenaamde punt ol' eon/lueiU van Wliaal en Rhijn; verder, naderhand, als er geldmiddelen en strijdkrachten genoeg voor zijn, een fort of verschansing bij Westervoort of Geldersoord, benevens de vervallen vestingen Doesburg, Zulphen, Deventer en de positie beneden Zwolle met aanmerkelijk te vereenvoudigen ver¬ dedigingswerken en bekwamere inundaliën te verbeteren; — edoch, zoolang het te kort voor laatstgenoemde middelen bestaat, zoolang daarenboven de IJssel in de zomermaanden zoo ondiep en op vele plaatsen doorwaadbaar blijft, zich vooreerst, tusschen Nijmegen en de Zuiderzee, als vervolg van ons oostelijk buiten-frontier, te vergenoegen met de reeds bestaande en nog aan het Rijk behoorende Geldersehe valei of Grebbe-Linie, namelijk, het vasthouden der voorname accessen, met name: Oehten en de Spees, de Grebbe, de klomp en Amersfoort, en deze dijk-accessen en overgangspunten der reeds doorsneden valei, met geringe kosten en ook met aanmerkelijk te vereenvoudigen aardewerken genoegzaam te versterken; blijvende inmiddels de genoemde vestingen langs den IJssel als plaees du moment bestaan, waaraan echter niet meer dan het noodige voor een zeer zuinig gewoon onderhoud diende te worden besteed (1). (1) De niet onbelangrijke opmerking wordt hier nogmaals gemaakt: dat, wanneer ook immer de IJsselvestingen in de bovengenoemde onzekere omstandigheden mogten kunnen worden opgemaakt, alsdan , zoowel bij eene krachtig volgehouden, als bij eene slechts voorwaartsche tijdelijke verdediging ot observatie dezer rivier, gelijk die nu vooreerst het geval zal moeten zijn , de passagère opmaking der 3°. Van de vestingen Breda, Bcrgenop-Zoom , Maastricht en Groningen, alleen de enceinte en buitenste of meest geavanceerde werken op de hoofd-accessen en toegangen te laten bestaan, — hare inundatie-stelsels te behouden en zelfs te verbeteren; overigens al bare zeer zamengestelde opééngestapelde en veel te uitgebreide werken allengskens en ter gelegener tijd te sloopen, of althans aanmerkelijk te vereenvoudigen , ten einde met de kleinstmogelijke bezettingen en bewapening (minstens tot'/»of'/, van het thans vereischt getal troepen en geschut teruggebragt) daarvan als voorwaartsche posiliën of places du moment gebruik te blijven maken, en tevens de beide laatst- voornaamsle genoemde overgangspunten van de Gel- dersche valei of Grebhe-linie altijd evenwel haar onschatbaar nul blijft behouden, namelijk : om een fan den llssel over de vlakke Veluwe terugtrekkend leger of obsercatiekorps } aldaar eene tcs3chenha.lte of verademing te geven , ten einde door vijandelijke kavallerie niet gedehordeerd en afgesneden te worden , maar geregeld de Linie van Utrecht te bereiken y en binnen die centrale verdediging of binnen-frontier te kuonen trekken.
28,318
MMTUK01:000006111_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Tegenschrift op eenige stukken van Ds. Jacob van der Meulen
Wall, A. van de
Dutch
Spoken
8,136
13,660
TEGENSCHRIFT OP EENJGE STUKKEN VAN Ds: Jakob Yan der Meulen, Voorkomende in " De H"ope," waarvan het Eerste Stuk . tot opschrift had "Premie op het Ongeloof." • DOOR A. VAN DE ¥ALL, OOSTBURG, WIS. aaas»' asssas nensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk vol- fetn 3; 15. naakt toegerust."—II Tim. 3; 16, 17. • % MlLWAUKEE: SKNTINEL CO., BOEK DRUKKERS. 1877. "Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de regtvaardiging is ; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust."—II Tim. 3; 16, 17. TEGENSCHRIFT OP EENIGE STUKKEN VAN Ds. Jakob "Van der Meulen, Voorkomende in tl De Hope," waarvan het Eerste Stuk tot opschrift had " Premie op het Ongeloof." DOOR A. VAN D JE WALL, oostburg, wis. MlLWAUKEE: sentinel co., boek drukkers. 1877. VOORBERIGT. In het geachte blad, De Hope, begonnen zijnde een stukje te schrijven, getiteld, "Tegenschrift op het Schrijven vas Ds. Van der Meulen," zoo heeft ZEw., hoezeer hij ieder een uitdraagde, dat stukje weten ter zijde te stellen door te zeggen dat hij eerst Ds. Betten moest gehoord hebben, omdat hij het eerst een paar stukken geplaatst had in De Hope over het " Herstel van Israël"; doch toen hij Ds. Betten gehoord had, die daarop een grondig stuk in De Hope plaatste als antwoord, gaat br. V. d. M., naar zijne wijze van zien, hem meesterlijk wederleggen. Doch, opdat br. Betten nog iemand anders weder daarop zou terug komen, zoo komt er in het volgende nummer der Hope, van den Aug. 11., een stukje van ZEw., getiteld, "Voor het Laatste." Daarin neemt ZEw. voor goed afscheid om verder in De Hope daarover te schrijven, en geeft tot grond op dat het aan het doel van het blad niet beantwoord, en hetzelve te klein is om zulke stukken op te nemen, zoodat het bij de uiterste rekkelijkheid als eene last beschouwd wordt bij de redactie en de lezers der Hope. Het bevreemd mij wel dat ZEw. zijn eigen vonnis veldt voordat de redactie der Hope zich daarover het minst had uitgelaten ; daarom geeft dit niet onduidelijk te kennen dat De Hope, en de lezers er van, oververzadigd zijn om met dergelijke stukken van ZEw. lastig gevallen te worden ; daarom, veronderstellende dat ZEw., als eene ingewijde en in die zaak zelve betrokkene daar zoodanig opentlijk over schrijft, het ook werkelijk wel zoo wezen zal. Verder zegt hij, "indien daar nu evenwel nog meer over geschreven zal worden, het beter ware de toevlugt op eene andere wijze als De Hope te zoeken." Daartoe ben ik nu, door omstandigheden, van anderen genoopt geworden omdat tegenschrift, waarmede ik in De Hope begonnen ben, verder voort te zetten, en door den druk bekend te maken, om het alzoo te verspreiden dat de belanghebbende alsdan zelve daarover kan oordeelen, om het een en ander met de Waarheid te vergelijken, en te onderzoeken of deze dingen alzoo zijn. Daar staat geschreven dat wij zouden "letten op de teekenen der tijden, en acht geven op het profetisch woord dat onwrikbaar vast is." Doch Ds. V. d. M. verondersteld nu dat de beschouwiug over de toekomst van Christus en de hoop der zaligheid een last is voor de redactie en de lezers der Hope, zoodat zij maar wenschen daarvan verschoond te blijven, hoewel ZEw. begonnen is in De Hope daarover te schrijven als eene die zijne roeping als Evangelie-dienaar bewust is, en daarom, met alle ernst, met alle kracht en gaven wenscht ten strijde te trekken tegen de voor duizend-jarige rijk beleiders, wijzende op de tegenstrijdigheden, op het onbijbelsche, en het ongereimde zijner tegenpartijders. Doch, nu zijn ZEw. uitgesproken heeft, nu wil hij zijne tegenpartijders het zwijgen opleggen met te zeggen, "dat De Hope [hoewel een godsdienstig blad] het toch aan hun doel niet beantwoord, en het als een last wordt aangemerkt bij de uiterste rekkelijkheid, om daarover verder uit te weiden." Moet hierop niet, bij ieder onbevooroordeelde, onw.llekeur.g de vraag oprijzen: Is dat eerlijk, is dat billijk, door met zulk eene hooge toon te beginnen, nu alzoo te eindigen? Verder kan men veronderstellen dat het al echte munt is, zooals ZEw'. voorgeeft, dat hij met alle kracht en gaven hem geschonken zich wil in de bresse stellen voor de waarheid, en het eerste stuk dat tegen hem verschijnt, antwoord, in het vol. gen de nummer der Hope : "Bij aldien er iets in De Hope mogt verschijnen, dat bij mij naar personaliteit smaak, er geen de minste notitie van te nemen, al ware het nog zoo uitlokkend." Verraad dit niet dat ZEw. meer over zijne eigene eer zich bekommert dan om de eere Gods en de handhaving der waarheid? Paulus bekommerde er zich niet over om door kwaad gerucht en goed gerucht, door eer en oneer, der waarheid getuigenis te geven. Ta, wat al heeft hij om der waarheid's wil moeten verduren; maar bij ZEw. mag het er niet eens naar smaken. Kunnen wij nu bij mooglijkheid onze personaliteit er buiten laten en zeggen, " als het maar eenigsints naar personaliteit smaak wil ik er geen notitie van nemen"? Ik voor mij, wil de spot en smaad wel dragen ook te behooren tot de belijders der bloed theologie, en bovendien de veroordeeling en verachting daarbij van mijne geloofsgenooten, ook te behooren tot de voorstanders van de duizend-jarige rijk belijders, met al hetgeen daarmede in verband staat. Doch niettegenstaande, wensch ik van mijne kant alle personaliteit zoo veel mogelijk te vermijden, want het is volstrekt mijn doel niet om iemand te beleedigen, even zoo min als dat de strijd zoude bestaan in de gevatheid om elkander den bal toe te werpen, zoo als br. V. d. M. in De Hope van Aug. 3, 11., schreef, dat hijzulks ook volstrekt niet begeerde. Neen! God's woord moet ons veel te dierbaar zijn om hetzelve daartoe te verlagen, en om het te misbruiken tot verbeiting en vereeting van elkander. Mijn eenig doel is om de gronden van mijn geloof te ontvouwen en open te leggen overeenkomstig zoo als God's dierbaar Woord mij zulks geleerd he<jft, en waaruit ik alleen mijn bewijs gronden kan putten, gelijk als Jezus ook bevolen heeft als Hij zegt: "Onderzoek de schriften die uw wijs kunnen maken tot zaligheid." Doch, wanneer nu eene komt die zegt dat hij zijne roeping als Evangelie-dienaar bewust zijnde, met alle kracht en gaven hem geschonken ons openlijk veroordeeld als onbijbelsche, onzinnige, en dwalende broeders, is het dan niet redelijk en billijk dat wij ons verantwoorden; ja, even openlijk verantwoorden als wij openlijk veroordeeld zijn? te meer, naar mate het verschil des te grooter is; want ZEw. zegt dat hij zich niet onduidelijk heeft uitgedrukt, en daar heeft hij volkomen gelijk in, want het was voor mij zoo duidelijk dat ik zijne geloofsbelijdenis daaruit zeer beknopt en duidelijk kon opmaken en tegen de mijne kon over plaatsen, en, omdat ik mij niet schaam dat dit ook duidelijk door ieder zal verstaan worden, daarom dunkt mij dat het noodig is dat wij ook hier dezelve tegenover elkander plaatsen, opdat ieder waarheidslievende het verder aan de schrift kan toetsen en vergelijken. Overeenkomstig het schrijven dan van Ds. V. d. M., is zijne overtuiging dat de eenige toekomst en herstelling van Israël is, dat zij zich onder deze bedeeling bij de verschillende christelijke sekten moeten scharen, want het koningrijk is van hun weggenomen en der heidenen gegeven. Dit kunnen zij nu op geene andere wijze terug bekomen dan door zich onder de heidenen te voegen Dit is hunne eenige hoop en verwachting. Palestina, de wieg en bakermat van Israël, is voor eeuwig opgeheven, en heeft geene beteekenis meer. Jeruzalem is, gelijk Babel en Nineve, Tijrus en Sijdon, voor altijd verloren, en onder deze bedeeling zal het evangelie groeijende en bloeijende blijven, zoodat de kennis der waarheid en het evangelie der zaligheid zoo zal vermenigvuldigd worden, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Alzoo, dat de heidenen met de waarheid in de hand het niet zoo zullen verderven en verzondigen als Israël, maar zich veel loffelijker zullen kwijten van de schat hun toevertrouwd dan de Joden. Alzoo zal aan het einde dezer bedeeling de wereld vol zijn van evangelie's licht en leven, geloof en zaligheid. Mijne overtuiging daarentegen is, dat God met Abraham een tweeledig verbond heeft opgerigt, het eene geestelijk en het andere natuurlijk, of overeenkomstig de orde der natuur, of, zoo als David zegt, " naar de wet der menschen," II Sam. 7 ; 19In de geestelijke belofte is de gansche schepping in en onder begrepen, en aldaar is geen onderscheid tusschen Jood of Griek, Israël of de heidenwereld, want alle geslachten der aarde zullen in hem gezegend worden, daar Abraham genoemd wordt de vader van alle geloovigen te zijn. Maar dan is er nog eene andere belofte aan hem gedaan, dat zich alleen bepaald tot hem en zijn natuurlijk zaad. Deze belofte sluit in, dat zij als volk weder zullen hersteld worden, en geplant in het land dat God aan Abraham, Izaak en Jakob beloofd heeft; vervolgens zal Jezus, als de natuurlijke Zoon, te Jeruzalem, als de stad des grooten Konings, op den troon van zijn vader David zitten, om te regeeren over al de koningrijken der aarde. En vervolgens zegt de schrift duidelijk, dat de heidenen het niet minder zullen verzondigen en verderven als Israël, want het zal worden als in de dagen van Noach zegt Jezus, en de Schrift leert ons hoedanig die geweest zijn, daar de aarde vol was van boosheid en wrevel, zoo zelfs dat het God berouwde dat Hij den mensch gemaakt had. Dus, wanneer wij nu onze gevoelens over die verschilpunten bloodleggen, komen er, als van zelve, botsingen door die verscheidenheid van denkwijzen. Dat ieder dus moge verstaan dat eene schijnbare personaliteit aan ons verschil van gevoelen moet toegeschreven worden, te meer daar onze verschil-punten nog al uit elkander loopen, zijn die botsingen onvermeidelijk, al zouden wij zulks ook nog zoo gaarne op de zachtste wijze willen voorbij gaan. Dit dacht ik dan hoog noodig te zijn om vooraf op te merken, want ik betuig openlijk dat er geen de minste wortel van bitterheid bij mij aanwezig is, en zelfs velen die mij om deze dingen veroordeelen, nogtans hartelijk den broederhand kan toerijken, als overtuigd zijnde dat zij ter goedertrouw handelen, en ijveren voor hunne zaak, even als ik moet zeggen : Hier sta ik nu, en kan niet anders. God helpe mij. Hiermede geef ik mijn rug den zotten om op te slaan, maar hoeveel te meer den regtvaardigen, want dat zal olie op mijn hoofd zijn ; en in het gevoel van mijne eigene zwakheid en onwaardigheid, beveel ik mij de voorbidding aan van allen die Jezus Christus in onverderfelijkheid hebben liefgekregen. TEGENSCHRIFT. PREMIE OP HET ONGELOOF. Dat was het eerste stukje in De Hope hetwelk mijne aandacht trok, en mij tot het lezen van het stuk zelve noopte. Daarin zag ik dan wat de oorzaak was waarom ZEw. zulk een titel aan dat stuk gegeven had, nam. : omdat de Bijbel zegt dat in het laatste der dagen Israël als volk wederom zal aangenomen worden, en wel als een hoofd van alle volkeren der aarde. Daarom vermeend den schrijver dat Israël alsdan eene premie ontvangt op hun ongeloof, op de verwerping van hunnen Messias, en op de kruisiging van hunnen Koning. Hierop zou men deze bedenking kunnen tegenover verplaatsen : Was dat ook een premie op het ongeloof dat stad en tempel is verwoest geworden, overeenkomstig zoo als Jezus voorspeld had, dat de eene steen niet op de andere steen zou gelaten worden, en dat Israël nu al ruim achtien eeuwen als ballingen rondzwerft tot een smaad, tot een spot, en tot een spreekwoord voor alle de volkeren? Waarom Paulus ook zegt: "Daar God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, ziet toe, want Hij zal ook ons niet sparen." Schrikkelijk heeft Israël moeten boeten voor hun ongeloof, en evenzoo zal het ook schrikkelijk voor ons zijn, wanneer wij Christus wederom op nieuw kruisigen en openlijk te schande maken, door het bloed van Jezus onrein te achten en met voeten te vertreden. De Heere heeft nimmer eene premie op het ongeloof geplaatst, en zal dat ook nimmer doen. Maar hoedanig Israël het ook moge verzondigd hebben, nogtans wil Hij het overblijfsel genadig zijn, en hun uit alle volkeren weder uithalen en brengen in het land dat Hij aan Abraham, Izaak en Jakob beloofd heeft (Ezech. 37 ; 21). Doch hoe kan dit nu bij mogelijkheid een premie op het ongeloof genoemd worden, te meer daar de Heere zelve zegt: " Ik doe het niet om uwentwil, maar om mijnen Heiligennaam, en om Mijn verbonds wil (Ezech. 36 ; 22,32,33). 62 ; 3). Doch het verwonderd mij niet dat sommige, die onbegrijpelijke liefde niet aannemende, de zaak juist omkeeren, en van die overgroote genade een premie op het ongeloof er van maken, niet verstaande dat Jezus alreeds aan het kruis bad: "Vader, vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen" ; en Petrus, op het zelfde voetspoor van zijn grooten Meester, zeide: " Bekeert uw ; want indien zij het geweten hadden, zij zouden den Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Maar hoeveel zwaarder oordeel zullen w.ij waardig gekeurd worden wanneer wij ons afkeeren van Hem die uit den hemel is, en geen acht geven op zoo eene groote zaligheid. Daarin zullen wij ons dan nog schuldiger maken dan Israël, en de zonde der heidenen zal voltallig worden onder de regeering van het beest, den Antichrist, of de mensch der zonde, die in den tempel Gods zal zitten, zichzelven vertoonende dat hij God is; hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des Satans, in alle kracht en wonderen van leugen, en in alle verleiding der onregtvaardigheid in degene die verloren gaan, daardoor dat zij de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden, daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling, dat zij den leugen zouden gelooven, opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongeregtigheid. Doch de Heer zal hem verdoen door den Geest zijns monds, en te niet maken door de verschijning zijner toekomst" (II Thes, 2). Algemeen klagen de christenen dat de afval zoo groot wordt, dat de wereldzin de harten der menschen zoo inneemd, dat het modernisme en het volslagen ongeloof zoo veel veld wint, ja, met zulke reuze schreden voorwaarts gaat. Indien wij nu maar niet zoo traag en onverstandig van harte waren om... .alles.... te gelooven wat er geschreven staat, gelijk als Jezus tot de Emausgangers zeide dan zouden wij weten dat dit alles ons voorspeld is, en dat deze geest hoe langer hoe schrikkelijker zich zal ontwikkelen en openbaren, waardoor het einde dezer bedeeling zich ten einde spoed. De groote meerderheid der christenen leeft altijd nog op de schatten welke onze vaderen hebben nagelaten, op de bronnen die zij voor ons opgedolven hebben, en strijden nog altijd met de wapenen waarmede zij zijn aangegord geweest, en die waren uitmuntend voor hunne tijd en voor hunne vijanden. Maar iedere eeuw brengt zijne eigenaardigheden mede, en de tooneelen dezer wereld veranderen onophoudelijk. Thans hebben de christenen geheele andere' vijanden te bevegten, en geheel andere tegenstanders te bestrijden. Vroeger bestond het om zich te ontdoen van Rome's juk en dwingelandij, en in die alles-verwoestende secte geest; thans komt het stoute ongeloof opdagen rnet de bestreiding van den ganschen Bijbel en al wat goddelijk is. Vroeger waren bijgeloof en dwaling de vijanden der waarheid ; thans ongeloof en menschen vergoding. Daarom kunnen wij met de wapenen onzer vaderen weinig meer mede uitrigten, hoe goed zij in zich zelve waren, even Zoo min als de wereld met de krijgswapenen van die dagen iets meer zouden kunnen doen in den strijd ; ik zeg in den strijd, want aldaar zouden zij ons er mede bespotten, en dit doen zij ook werkelijk. De tegenwoordige ongeloovigeen bijbel-bestrijders leeren ons dan, dat wij weder den Bijbel tot grondslag moeten hebben om hen te bestrijden, want velen van hen hebben den iemand stellen dat er gebeds-verhooring kan zijn zonder voorbede, of waar de voorbede voorbij is?" Dit is nu naar uwe ziens wijze zoo logis geredeneerd, dat gij zeker zult vermeenen ons daardoor geheel uit het veld geslagen te hebben, en ik moet bekennen dat zulk eene grondige redeneering mij uit het veld zou slaan, ja, bijna zou doen verstommen, ware het niet, dat mij dunkt, Jezus, de Heere, niet verlegen zou zijn om uwe logica in duigen te doen vallen. En eindelijk, gij hebt zoo veel mottos aangehaald van br. Betten ; ik wil er maar één aanhalen van uw, en dat is waarmede gij uw schrijven besluit, daarom wil ik dat ook tevens tot mijn sluitrede gebruiken. Het luidt als volgt: Hoeveel er ook te wenschen overblijft in dit heden, zegt gij, zoo verkiest gij dat nogtans verre boven het duizend-jarig tijdvak, zoo als de broeders van het duizen-jarig rijk dat beschrijven. Dat is even zoo veel als de wereld mij wel vaak toegeworpen heeft. Wel, de christenen mogen zoo veel praten van den hemel als zij maar willen, maar hoeveel op deze wereld te wenschen overblijft, zoo verkiezen wij deze aarde nogtans verre boven den hemel der christenen, even als er in het laatste der dagen ook zullen komen die zeggen : " Waar is de belofte zijner toekomst? Want van den dag dat onze vaders ontslapen zijn blijven alle dingen alzoo als van het begin der schepping. .Nogtans verwachten wij de toekomstvan den dag Gods, in welke de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten, maar te gelijker tijd, naar zijne belofte, eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, in dewelke geregtigheid woont (II Petr. 3 ; 3, 4, 12, 13)." Doch, wanneer gij zoo wel te vreden zijt in uw heden, dan zult gij ook wel met eene spottende lach de schouders ophalen als Paulus zegt: "Indien wij in dit leven alléén op christus zijn hopende, dan zijn wij de ellendigste aller menschen." Ook zult gij wel met een medelijdende spot uw blik laten gaan, op die kleingeestige inbeelding van den onnozelen Abraham, daar Paulus van hem zegt: " Dat hij in dat geloof gestorven is, dat hij, en zijn zaad het land der belofte zou erven, waar hij geen voet grond in gehad heeft. (Gen. 17 ; 8. Hand 7 ; 5. Heb. 11; 9, 13)." En welk eene vroome dweperij was het van David, dat hij op den troon var. Israël, als koning van een magtig rijk, uitriep, "Ik ben een vreemdeling op de aarde ! " Evenwel, hoe goed gij moge tevreden zijn in uw heden, en met dit ondermaansche, zoodat gij met de grootste onverschilligheid er van zegt: " het ver te verkiezen boven het duizend-jarig tijdvak, zoo als die voorstanders daarvan gewagen." Doch zulke magtspreuken, als uit de lucht gegrepen, doen uw zelve meer kwaad dan ons, daarom smart het mij om uwentwil, en om uw te sparen wensch ik daar dan ook niet verder meei ovei uit te weiden. Weet nogtans dit, dat de Heere daaromtrent zoo onverschillig niet is, als Hij zegt: "Ik zal mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk. .En gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzoo zal uw God vrolijk zijn over uw (Jez. 62 ; 5 : 65 ; 18, 19 ; Zef. 3 ; 17) " Want de Heere heeft uw geroepen als eene verlatene vrouw en bedroefde van geest, nogtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. ''Voor een klein oogenblik heb ik uw verlaten, maar met groote ontfeimmgen zal Ik uw vergaderen. In kleinen toorn heb ik Mijn aangezigt van u een oogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik mij uwer ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser (Jez. 54; 6-S)." "En de heidenen zullen uwe geregtigheid zien, en alle koningen uwe heerlijkheid. Want ziet, duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volkeren ; doch over u zal de Heere opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden. Want gij zult de schaamte uwer jongheid vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken. Want uw Maker is uw man, Heere der heirscbaren is zijn naam ; en den Heilige Iraels uw verlosser. Hij zal de God der gansche aardbodem genaamd worden." " En ik, Johannes, zag de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, nederdalen van God uit den hemel, toebereid als eene bruid die voor haar man versierd is. "Ziet uw Koning."—Joh. 19; 14. Gelijk als Jezus zelve gezegd heeft, toen Pilatus Hem vroeg of Hij koning was, antwoorde : "Hiertoe ben Ik geboren, en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen." Zoo komt van zelve de vraag te voorschijn : Maar waarover zal Hij koning zijn, of waarover zal Hij regeeren? Misschien zijn er velen die zullen zeggen, welk eene onnozele vraag, want dat staat toch zoo duidelijk in den bijbel, en dat zeg ik ook; evenwel, van nabij beschouwd, is het toch zoo onnozel niet als men oppervlakkig wel zou zeggen, want de groote meerderheid der Christenen, ja, wijze, geleerde, en godzalige mannen hooren wij zoo vaak Jezus noemen de Koning van Zijne kerk, en dit is toch geen bijbelsche uitdrukking, maar geeft zelfs zijdeling te kennen dat zij eigenlijk niet weten waar Jezus koning over zal zijn, of waar Hij zal over regeeren. De Bijbel steld Jezus onder deze bedeeling voor als het hoofd, waarvan de gemeente het ligchaam uitmaakt. Daarvan daan zegt Jezus ook: "Indien gij met mij strijd, dan zult gij met mij verheerlijkt worden ; en indien gij met mij verdraagd, dan zult gij met mij heerschen, en die overwint, ik zal hem geven te zitten in mijnen troon, gelijk als ik overwonnen heb en ben gezeten met mijnen Vader in zijnen troon." Hier zien wij dus al een weinig van de ongerijmdheid om Jezus koning van zijn kerk te noemen. Verder steld den Bijbel Jezus voor als de bruidegom, en de gemeente als de bruid, die Hij zijnen Vader als eene reine maagd zal voorstellen, zonder vlek of rimpel. Is het nu niet ver gezocht dat de bruid haren bruidegom koning noemt, al is het ook dat hij werkelijk koning is? Verder wordt de gemeente voorgesteld als een tempel van levende steenen, "waarvan Jezus de uiterste hoeksteen is," dus, " een geestelijk huis, om geestelijke offerhanden te offeren, en om als een heilig priesterdom Gode aangenaam te zijn door Jezus Christus." (Eph. 2 ; 19-22 : II Cor. 6 ; 16: I Pet. 2 ; 5, 9.) Is het nu redelijk om Christus koning van zijn tempel te noemen ? En wanneer Johannes de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, zag nederdalen van God uit den hemel, zoo zag Johannes geen tempel in dezelve, " want de Heere, de Almagtige God, is haar tempel en het Lam (Openb. 21 ; 22)." Alzoo maakt alsdan God in Christus, met de gemeente den tempel uit, en wordt ten volle die bede vervuld van Jezus in zijn hoogepriesterlijk gebed: " Vader! dat zij één mogen zijn, gelijkerwijs Ik met U en Gij met Mij ; dat zij alzoo één zijn in ons.-" Hetgeen weder zoo schoon overeenstemd met hetgeen Paulus in Eph. 5 ; 23, 32, zegt, tot voorbeeld aanhalende de vereeniging van man en vrouw, hetwelk de hoogst mogelijke en naauwste vereeniging is voor de natuurlijken mensch, op eene natuurlijke wijze denkbaar; doch, hij laat er onmiddelijk opvolgen: " Deze verborgenheid is groot, echter zeg ik dit ziende op Christus en op de gemeente." Nu vraag ik, niettegenstaande de man het hoofd van het huis en van. de vrouw is, of het goed zou luiden dat de vrouw hem daarom koning noemde? Een koning zou die naam in zijn huis niet willen dragen. De naam van man tegenover de vrouw, en van vader tegenover de kinderen, is oneindig meer verheven, achtingswaardig en lieftallig dan indien de koningin haar gemaal koning zoude noemen. Alzoo, dunkt mij, is het zeer duidelijk dat wij christenen er geen eere mede kunnen doen, indien men Hem koning van Zijne kerk noemt, want "de koningin staat aan Zijne regterhand in het fijnste goud van Ofir (Ps. 45 ; 10). Uit al die opgenoemde plaatsen komt de aller teederste liefde van Christus op haar schitterendst te' voorschijn, als men ziet met welke uitlokkende en bekoorlijke namen Hij zijne gemeente bestempeld, als zijne tempel, zijn ligchaam, zijn bruid en koningin, waarbij het woord koning ten eene maal op onze lippen moet wegsterven. Welk eene Goddelijke glans en heerlijkheid zal dat ten toon spreiden, wanneer Jezus eenmaal bezit zal nemen van Zijn troon en koningschap, wanneer Hij zich zal openbaren met eene schare die niemand tellen kan, om een tempel te vormen als "eene woonstede Gods in den Geest (Eph. 2; 22)." Nadat God met een eed aan David gezworen had, dat hij een erfbezitter zou hebben die op zijn troon zoude zitten in eeuwigheid, gelijk als David zelve getuigd : " Heere ! Heere ! Gij hebt ook over het huis uws knechts gesproken tot van verre heen ; en dit naar de wet der menschen, Heere! Heere! (II Sam. 7 ; 19-)'' Alzoo hebben alle profeten op allerlei wijze de heerlijkheid daarvan bezongen, hoe hij zou regeeren over alle koningen der aarde met eene vrede die alle verstand te boven gaat, waar de dieren des velds mede in zullen deelen, zoodat " de wolf met het lam zal verkeeren, en :1e luipaard bij den geitenbok zal nederliggen, met het kalf en de jonge leeuw, alsmede dat de koe en de beerin te zamen zullen weiden (Jez. 11; 6,7)." Juicht en zingt vrolijk gij inwoners van Zion ! Want de Heilige Israels is groot in het midden van u. " Want Hij zal eene banier oprigten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks. Alsdan zal Ephraim Juda niet benijden, en Juda zal Ephraim niet benaauwen (Jez. n ; 12, 13)." "De woestijn en dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal bloeijen als eene roos (Jez. Maar de christenheid houdt het veel te vleeschelijk, veel te vernederend, en veel te verachtelijk dat Hij wederom op deze nietige aarde zal wederkeeren ter oprigting van die armzalige David's troon. Nogtans moeten de hemelen Hem ontvangen tot de tijd der wederoprigting aller dingen. Het gaat de christenheid even als de farizeën en schriftgeleerden ten tijde van Jezus, die redeneerden ook buiten de Schrift om, en vermeenden in hunne over-godsdienstigheid, en met hunne vroome geestelijkheid, dat zulk een kind, in een stal te Bethlehem geboren, in het verachte Nazareth opgevoed, omgeven van arme visschers, een vriend van tollenaren en zondaren, zonder gedaante of heerlijkheid, onmogelijk hunne Messias, hun Koning, en de meerdere dan Salomo kon zijn, al had hij ook duizendmaal meer verrigt als Hij gedaan heeft, want naar die mate werd de vijandschap des te grooter, omdat zij Hem nu eenmaal onmogelijk konden erkennen voor wien Hij zich uitgaf. Doch schrikkelijk hebben zij moeten boeten voor dat misverstand en voor hunne dwaling, door niet alles te willen gelooven wat van Hem geschreven was; zoowel als Jezaja zegt: "Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijne schouders; men noemt Zijnen naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst." Zoo moesten zij ook geloofd hebben — hoe tegenstrijdig ook — wat dezelfde Jezaja verder van Hem zegt: " Hij had geene gedaante of heerlijkheid als wij Hem aanzagen, zoo was er geen gestalte dat wij hem zouden begeeren. Hij was veracht, en verzocht in krankheid, en een iegelijk was als verbergende het aangezigt voor hem, en wij hebben hem niet geacht." Welk een verschil tusschen de farizeën en schriftgeleerden en de herders in Bethlehem's velden. De herders verheerlijkten God toen zij gezien hadden Maria en Jozef, en het kindeken, in doeken gewonden, liggende in de kribbe, naar het woord des Heeren. Hoe konden zij nu bij mogelijkheid daar zoo blijde en verheugd over zijn? want daar was niets dat hunne zinnen kon strelen, dat hun verstand kon voeden, of dat hunne rede eenigermate kon bevredigen, en nog veel minder dat hunne joodsche trots in het minst kon prikkelen, want er was geen gedaante of heerlijkheid bij dat schouwspel in den stal te Bethlehem. Onze vaders waren uitmuntende mannen in hunnen tijd, vol van geloof, moed, en godzaligheid, en staar met bewondering hunne heldendaden en heiligen wandel aan, maar God's woord is goed, beproefd en gelouterd voor alle tijden en voor alle menschen, want het is en blijft ten allen tijd versch en nieuw, gelijk God zelfs ; daarom wil de Heere ook dat wij onophoudelijk weder tot dat woord zullen terug keeren, en daarom laat God ook gedurig de tooneelen der wereld afwisselen, opdat wij gedurig gedrongen worden onophoudelijk oude en nieuwe dingen te putten uit dat onuitputbare woord van God. Dus deze tegenwoordige tijdgeest brengt als van zelve mede om des te meer wakende en biddende te zijn, maar tevens dat er een levensvonk moet komen, of staat te komen, onder de dorre doodsbeenderen Israels (Ezech. 37 ; 1-11). Want naar mate deze tegenwoordige bedeeling meer ten einde spoed, moet Israël naar die mate op de voorgrond treden, en God zelve zal het te zijnertijd snellijk doen kortien, maar te gelijkertijd zal het bekend worden dat het niet als een premie op hun ongeloof is. Doch willen wij dat geliefkoosd woord behouden, dan zou men veel meer kunnen zeggen dat God een premie op het ongeloof van Paulus schonk, toen Hij hem staande hield op den weg naar Damaskus, daar hij de gemeente Gods te vuur en te zwaard vervolgde, en de Heere zeide : "Gij zijt Mij een uitverkoren vat om Mijnen naam te dragen onder de heidenen als een toonbeeld voor alle volken der aarde," van die blijde boodschap der zaligheid die hij te verkondigen had, zoo als hij ook zeide : " Dat de liefde van Christus alle verstand te boven gaat door die onnaspeurlijke rijkdom van God's genade." Maar op die andere wijze beschouwd is de premie op het ongeloof om de liefde van Christus verdacht te maken, om het herstel van Israël in een bespottelijk daglicht te plaatsen, en hunne aanstaande heerlijkheid te verduisteren. Doch wij kunnen God's woord altijd verdraaijen tot ons eigen verderf, even als de tegenstanders van Paulus zeiden : "Als dat zoo is laat ons dan maar kwaad doen opdat het goede daaruit voort vloeje," (Rom. 358); en toen Jezus tot Simon zeide: " Die veel vergeven is heeft veel lief," kan men even goed de gevolgtrekking maken, hoe grooter zondaar, hoe grooter zaligheid. Doch het gaat ons vaak even als de vrienden van Job, die meenden ook dat zij in hunnen ijver God een dienst deden door Job te beschuldigen. Maar de Heere zegt tot hen: " Gij hebt niet wel van Mij gesproken." Zij wisten niet dat de beschuldiging van Job een aanranding was van God zelze; daarom gebruikt God dezelfde Job, die zij beschuldigd hadden, om verzoening voor hen te doen. Paulus zegt: "Gelijk als wij barmhartigheid verkregen hebben, zij ook barmhartigheid zouden verkrijgen," (Rom. Nu kan iemand vragen: Hoe steldt gij uw toch zoo in de bresse voor Israël? Omdat den Bijbel mij zoo duidelijk op zoo velerlei wijze, en met zoo veel nadruk, leert dat Christus zijn volk zal zalig maken, dat volk zal herstellen en plaatsen aan het hoofd van alle volkeren der aarde ; ja, dat onze volkomene zaligheid met hunne zaligheid in het naauwste verband staat. O, de uitroep van Paulus : " Het gebed dat ik tot God voor Israël doe is tot hunne zaligheid," heeft zulk eene groote beteekenis, en zulk een heerlijken en rijken omvang, ook voor ons. Om dit een weinig toetelichten laat ik hier een dichtstuk volgen van I. Dacosta, getiteld : I S EAE L. Ja ! duldt, vertrouwd, volhardt in 't hopen ! Mijn broeders van 't verkoren zaad ! Wiens naam geen eeuwen konden slopen, Wiens heil'ge glorie nooit vergaat! Vernieldt der ongodisten lagen ! Beschaam de pogingen der hel! Verfoeit de koelheid onzer dagen! Gij zijt het kroosd van Israël! Gij voert dat heilig bloed in d' aderen, Met wien den Heer verbonden sloot; En, hoe vervallen van uw vaderen, Nog zijt gij door uw afkomst groot! U noemde God Zijn uitverkoren, Zijn volk, Zijn deel, Zijn schat op aard, Zijn lieveling, Zijn eerstgeboren, . .. O ! worden w' eens dien heilnaam waard l O, droef verneerde, diep verslagen! Gij hebt gezondigd — leidt en boet! Herwint in zuure ballingsdagen, Het wettig erfdeel van uw bloed ! Gods voorgebaande weg verliet ge ; Thans zwerft ge vreemdden, d' aarde rond ! Zijn vaderlijke hand verstiet ge ; Thans zijt gij hulploos telken stond ! Vervuld is 't wraakwoord der profeten ; Vertrapt de kroon van onzen kruin ; Onze eer, en roem, en rang vergeten, Het Godlijk koningrijk in puin ! Wij, keur van alle keurelingen, Wij, thans der volkren smaad en spot! Bloot voor geweld van woestaards dwingen, Wij, onderdanen eens — van God ! Ach ! wat kan redden, wat kan troosten, Daar God ons uit zijn erf verband? Wat bleef ons van dat heerlijk Oosten, Ons waar, ons eenig vaderland? Ver van de beenders zijner vaderen, Verkwijnt het kroost van Abraham ! Zijn bloed, verbasterd in onze aderen, Kruipt door een uitgedorde stam ! Verlosser! Vader! O, zie neder ! Ontferm uw onzer, schenk gena! Geef Israël aan zichzelven weder, Of, dat zijn droeve naam verga! Neen ! neen ! de wenteling der eeuwen, Verzwolg niet onze hoop up U! Wij zijn het volk nog, der Hebreeuwen, Gij der Hebreeuwen God — ook nu ! Ja ! uw Messias gaat verschijnen, En onze boeien zijn geslaakt! Uws gramschaps nevels gaan verdwijnen, De dag van onze glorie naakt! Van achter d' aardsche jammer wolken, Verrijst een goddelijke gloed ! Juicht, Israël! en jubelt, volken ! Uw vorst, uw redder te gemoet! Brul, leeuw van Juda ! brul Hem tegen, Hem, in wiens naad'ring gij herleeft! En, nageslacht van Adam ! zegen Die uw der eng'len rang hergeeft. Verkondt Hem, donders uit den hoogen ! Buigt, bergen, buigt d' ontstelde kruin, En stort 't verfoeilijk rijk der logen, Op ons bazuingeschal in puin. Ziedaar der eeuwen heilverwachting ! Ziedaar de hoop van Israël! De prijs van leiden en verachting ! Den borst we'er voor den wrok der hel! Die hoop te leven, die te sterven, Is pligt, is vreugd, is heilgenot! Eer dat die onze ziel zou derven, Vernietig haar de hand van God ! Wat dan, verwaten, duisterlingen, Op uw rampzalige wijsheid trotsch ! Vermeet gij u hem optedringen. Die uitzien naar den heilbo Gods ? Wat prukt ge, oproer'gen, over d' aarde, Een nietige verdraagzaamheid? Zij heeft voor 't Joodsche hart geen waarde, Dat op een andere redding beidt! O ! wat uw waan ons durft beloven, Ten prijs van 't heil'gst zielsgevoel ; (Dat kracht, noch list, nooit uit zal dooven,) Is ons zoo vloekbaar als uw doel! De vlam der inquisitie vuren, Ja, heel een wereld's bittre hoon, Is eindloos beter te verduren, Dan weldaan door u aangeboön. Die tijden nadren van verlichting, De tijden nadren van herstel! Die van de blijde Godsrijk stichting, Die van de nederlaag der hel. Het vonnis wordt weldra geslagen, Wie heerlijk zijn moet, wie veracht; De philosophen onzer dagen, Of Jakob's lijdend nageslacht! Antwoord op de Vraag van Amos 9; 11, 12, in Verband met Hand. 15; 17. De eerste en groote vraag die in het stuk als een " Premie op het Ongeloof" gedaan was, en welke nooit beantwoord kan worden, is de plaats van de bovengenoemde bijbelplaatsen. Mijne beschouwing is aldus: Nadat Simeon dan verhaald had hoe God eerst de heidenen bezocht heeft, "om uit hen een volk aantenemen voor Zijnen naam," zegt Jakobus: dat komt juist overeen met de profeten. Want Jezus had ook gesproken, " dat hij nog andere schapen had, die van deze stal niet zijn," en deze moest hij ook toebrengen, opdat het zou worden " ééne herder en ééne kudde." Daarop haalt de apostel de plaats van Amos aan, waar deze zegt: "Na deze " Wat hebben wij nu door dat "na deze" te verstaan? Br. V. d. M. denkt, toen Jakobus dat sprak, en mijne overtuiging is eene onbepaalde tijd daarna. Wanneer men zeide : na deze zult gij duizend dollars ontvangen, dat zou iedereen goed verstaan ; maar nu de schrift spreekt dat God na deze tot Israël zal wederkeeren om de vervallene hut van David op te bouwen, is er op het oogenblik spraakverwarring. Doch, veronderstel eens dat na verloop van eenigen tijd uw broeder tot u kwam om uw te vertellen dat die duizend dollars, die uw beloofd was, hij ontvangen had, en te gelijker tijd dat daai in die belofte aan uw vervuld en voldaan was, zou uw zulks voor goede munt aannemen en billijken? Ik geloof van neen. Nu, ik denk dat uw nogtans even zoo met Israël doet, nam. : dat de opbouwing van de vervallene hut van David in de heidenen zijne vervulling heeft. De ongereimdheid komt nog meer voor den dag doordien gij daarbij steld dat Israël bij de heidenen moet ingelijfd worden, of zich onder de geloovige heidenen moet scharen Nu zegt de Calvinist tot zijne»joodsche broederen : indien gij deel wilt hebben aan de opbouwing van de vervallenne hut van David dan moet gij een Calvinist worden. De Luthersche zeggen : neen, gij moet een Lutheriaan worden. De Methodisten zeggen : neen, gij moet een Wesliaan worden. De Baptisten, niet minder stout, zeggen : gij moet een Baptist worden. De Presbyterianen, ook prat op hunne regten, zeggen : gij moet een Presbyteriaan worden. De Ware Gereformeerde, in al hunne eenvoudigheid en nederigheid, zeggen : hier is de alléén zaligmakende kerk, wij zijn het heilige Israël, hier moet gij wezen, de andere zijn altemaal mis en dwalende. Daarenboven zijn er nog een legio "anen" en "isten" die, ieder op hun beurt, hetzelfde zeggen. Daarmede is het echter nog niet gedaan, want nu komen wij eerst aan dat groote Roomsch-Katholieke ligchaam, welke ook een magtig werk doen, en zeggen tot hunne joodsche broederen: wij zijn de moeder kerk, uit de schoot der apostelen voortgesproten; al de opgenoemde zijn maar ketters en scheurmakers; doch hier is het zuivere, het echte, en het reine. Deze nu, met hunne niet geringe magt, spannen ook alles te zamen om hunne joodsche broederen te winnen. Hoeveel er echter al opgenoemd zijn, onzen joodschen broeder is nog niet aan het einde van de rei die de vervallene hut van David opbouwen ; want eindelijk zijn de Heiligen der Laatste Dagen opgestaan, waar, zoo als zij zeggen, de profeet Daniël van spreekt (7 ; 27), zich ook wel Mormonen noemende. Deze zeggen tot hunne joodsche broederen : laat uw niets wijs maken ; al die opgenoemde zoogenaamde christenen worden door ons maar heidenen genoemd ; maar wij hebben het opbouwen van de vervallene tabernakels Davids wederom regtstreeks uit den hemel ontvangen door openbaringen en gezichten zoo als in vorige dagen aan de menschen niet is geschied. En gij weet wel dat uwen profeet, Je.zaja, gesproken heeft dat de Heere in het laatste der dagen zulks snellijk zal doen komen ; daarom, door dat koningrijk nu te bespoedigen, kracht daarbij te zetten en te verhaasten, zoo is ons door openbaring bekend gemaakt, om, even als vroeger de gewoonte was, vrouwen tot onze vrouwen toe te doen. Verder hebben wij een tempel in gelijkheid aan'den tempel van Salomo, met zijnen tabernakel en het heilige der heiligen ; wij hebben priesters en profeten gelijk als vroeger onder uw waren, en gelijk als uw profeet voorspeld heeft dat in het laatste der dagen zij "uwe broederen uit al de heidenen den Heere ten spijsoffer zullen brengen, op paarden en op wagenen, op rosbaren en op muilen, en op snelle loopers naar mijnen heiligen berg toe (Jez. 66; 20)." Dat is nu vervuld in Utah, in Salt Lake City. Wat dunkt uw nu Wat moet onzen joodschen broeder op die duizendtal van schakeeringen antwoorden ? Wanneer zij in de grootste bekommering en vertwijfeling uitroept: Als daarin, en op die wijze de profetie van Amos vervuld is, dan moet ik zeggen : Welk eene armzalige vervulling heeft die profetie toch, om alzoo de vervallene hut van David op te bouwen ; het is waarlijk een Babel van verwarring, en ik sta radeloos en verlegen met de angstvallige vraag op de lippen, om met Pilatus, in de grootste onsteltenis uit te roepen : " Wat is waarheid En zoo wij redelijk zijn, of ons eenigermate in hunnen toestand kunnen verplaatsen, moeten wij alsdan onze joodsche broederen billijken als zij zoo spreken en met diep medelijden vervuld zijn, ja, haast zeggen : hoe is het mogelijk dat er nog een enkelen jood tot ons overkomt, want de vervallene hut van David wordt meer afgebroken dan opgebouwd ; wantwijchristenen versperren op allerlei wijze de weg voor Israël, en sluiten het koningrijk der hemelen toe voor.hen, en wij zijn zeer ver verwijderd van die heerlijke en goddelijke les van Jezus: "Laat uw licht schijnen voor de menschen, opdat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader die in de hemelen is verheerlijkt worde." En waar hoort men de bede voor de bekeering en het herstel van Israël? Nogtans, bij God zijn alle dingen mogelijk, en Hij brengt nog velen van Zijn volk tot Jezus, hunnen Messias, en tot Christus, hunnen Koning, want de verharding is maar voor een deel over Israël gekomen, totdat de tijd der heidenen vervuld is. Doch nu wordt de vraag als van zelve geboren, hoe moeten wij dan de woorden van Jakobus verstaan, als hij zegt: "dat komt juist overeen met de profeet Atnos." Zulks wensch ik dan naar mijne overtuiging en gronden op te lossen en te ontvouwen. \ eronderstel dan nu dat men tot uw zeide, uw broeder zal eerst duizend dollars hebben, en daarna zult gij duizend dollars ontvangen ; onderwijl kwam er een tweede Simeon tot uw met de boodschap, uw broeder heeft eerst die duizend dollars ontvangen, zou uw dan niet met Jakobus belangstellend antwoorden : dat komt juist overeen met hetgeen mij gezegden beloofd is; na deze zal ik de duizend dollars ontvangen. Toen Simeon dan verhaald had hoe God eerst de heidenen bezocht had, kwam er waarschijnlijk een nieuw licht opgegaan in het hart van Jakobus, gedachtig aan de woorden van Jezus, hoe Hij weende over Jeruzalem : " Zie, uw huis worde uw woest gelaten, en gij zult mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zeggen zult, gezegend is hij die daar komt in de naam des Heeren." In dit verband verstond hij ook die verborgenheid waarvan Paulus spreekt: "die in andere eeuwen de kinderen der menschen niet :s bekend gemaakt, maar nu is geopenbaard aan zijne heilige apostelen en profeten," nam.: "dat de heidenen zijn mede erfgenamen, en van hetzelfde ligchaam en mede deelgenooten zijner beloftenis door het evangelie (Eph. 3 ; 5, 6)." Hoe natuurlijk dus dat Jakobus, als een regte jood, die duizend dollars even gaarne ontvangt als gij de uwe, antwoord op de boodschap van Simeon dat God eerst de heidenen bezocht had, zeide : "dat komt juist overeen met hetgeen Amos zegt: 1 Na deze zal Ik de veivallene hut van David weder opbouwen, die vervallen was.' " Hij had misschien Amos nog nooit zoo goed verstaan als nu hij van Simeon hoorde hoe God eerst de heidenen bezocht had. En nogtans deze onnaspeurlijke rijkdom van God's genade, deze verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, en "de liefde die alle verstand te bovengaat (Eph. 3 ; 19)," dat Israël afgehouwen is voor eenen tijd om hun ongeloofs'willè, opdat de heidenen tegen de natuur zouden ingeënt worden. Dit noemt uw nu eene "premie op het ongeloof," omdat "God magtig is Uen weder in te enten, en in hunnen eigenen olijfboom zal inenten (Rom. ii ; 23, 24)." Welk een verbazend verschil tusschen uw en Paulus daaromtrent, als hij uitriep: "O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods! hoe ondoorgrondlijk zijn Zijne oordeelen, en hoe onnaspeurlijk zijn Zijne wegen ! Wie heeft den zin des Heeren gekend ? Ik raade uw laten wij de gevolgtrekking niet maken ; op hetgeen God spreekt laten wij dat aan God zelve overlaten ; maar liever zwijgen en aanbidden, want wie zijn wij die tegen God zouden antwoorden! Wij, "een droppel aan den emmer,en een stofje aan den weegschaal." Wij zijn van gisteren en weten niets. Nadat God dan eerst de heidenen bezocht had, hetwelk de schapen waren die van deze stal niet zijn, en wanneer deze uit de heidenen toegebragt zullen zijn, dan zou God daarna wederkeeren en weder opbouwen den tabernakel Davids, die in die tusschen tijd geheel vervallen was, gelijk als Jezus dat ook voorspeld had in de verwoesting van stad en tempel, als mede dat Jeruzalem. (niet opgebouwd).. maar van de heidenen zou vertreden worden, totdat de tijd der heidenen vervuld zou zijn ; hetwelk wederom overeenstemd met hetgeen Petrus zegt: "dat de hemelen Hem moeten ontvangen tot de tijd der wederoprigting aller dingen," hetwelk weder zoo juist past met Amos, om de vervallene hut van David weder op te bouwen, en tot wat einde? Diezelfde Amos, in dat zelfde verband, zegt het ons, " opdat zij erfelijk zouden bezitten het overblijfsel van Edom ; de Edomieten waren en zijn steeds geweest de grootste vijanden van Israël (Ezech. 36; 5)." Wier land zij nog steeds met eenen ijzeren scepter vast klemmen, en vervolgens al de heidenen die naar mijnen naam genoemd worden, spreekt de Heere, die dat doet. En wat nog meer zal na dezen geschieden? De uw eigene plaats van Amos zegt het ons zoo duidelijk. "Alsdan zal Ik de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en hoven maken en derzelver vrugt eten." En eindelijk zegt Amos, op die zelfde plaats, om uw eigen gekozen thema te behouden, "Na deze, zal Ik Israël in hun land planten, en zij zullen niet meer worden uitgerukt, dat ik hen heden gegeven heb, zegt de Heere uw God. Want ziet, Ik zal naar mijne schapen vragen, en zal ze opzoeken. Gelijk een herder zijne kudde opzoekt ten dage als hij in het midden der versprijde schapen is, alzoo zal Ik mijne schapen opzoeken, en Ik zal ze redden uit al de plaatsen waarheen zij verdreven zijn, en Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen en brengen ze in hun land ; en Ik zal ze weiden op de bergen Israels. En Ik zal hun een plant van naam verwekken ; en zij zullen niet meer weggeraapt worden, en de smaad der heidenen niet meer dragen. Verder vraagt gij, en wel met alle ernst: " Kan David's zoon doen wat God's Zoon niet deed?" En gij zegt dat de beklimming van David's troon wederom eene vernedering en eene vernietiging is van den Zoon des menschen, en dat er eene armzalige hoop in David's troon overblijft. Ik zoude uw in dezen antwoorden wat Jezus tot de Sadduceën zegt: "Gij dwaalt dan zeer, niet wetende de Schrift nog de kracht Gods." Want God spreekt in dezen geheel anders als gij, daar de Schrift wel degelijks zegt: datjezus, als David's zoon, meer kan doen dan alleen uitsluitend God's Zoon zijnde, want als David's zoon is Hij uwen en mijnen zaligmaker, en eene zaligmaker der wereld geworden. Dat kon Hij, als alléén God's Zoon zijnde, niet doen. En gij noemt de beklimming van David's troon eene vernedering, ja, eene vernietiging. Hoe komt gij daar toch aan? Waar staat dat? Hoe leest gij? Doch, hoe ongerijmd uw dat mag voorkomen, en met hoeveel minachting gij uw omtrent David's troon ook uitlaat, het hoogste toppunt van glorie is om David's troon te beklimmen. Tot dat einde verlaat Hij zijne eigene, als God's Zoon zijnde ; want houdt in gedachtenis dat Jezns Christus uit den zade Davids is. Naar mijn evangelie zegt Paulus : "Waarom? Omdat Hij, als David's zoon, den heilaanbrenger, den lichtgever, den draakvertreeder, en den vredemaker is." Daarom is het mijne bepaalde overtuiging dat in het zitten op den troon David's vervuld zal worden wat Paulus zegt: " Dat God hem uitermate zeer verhoogd heeft, en hem eenen naam heeft gegeven welke boven alle naam is;" want om die rede staat er dan ook dat Jezus, als David's zoon, thans zit, niet op Zijn eigen troon, maar op Zijns vaders troon.
42,630
MMTUK01:000005169_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,862
Afscheidsrede naar Hebr. XI: 13c
Geer, L. de
Dutch
Spoken
3,035
5,247
Ik levele w Gode. Paulus verwacht voor zijne geliefde Christenen geen hulp van menschen, die ijdelheid is, noch van engelen, wier vermogen eindig is. Boven die allen staat een God, die hemel en aarde vervult, die als een persoonlijk God heerscht over alles. Zijn machtige arm beschermt de vromen en redt hun zielen van den dood. Zijne oogen doorloopen de gantsche aarde, en geen hair valt van ons hoofd zonder zijnen heiligen, wijzen, altoos goeden wil. Die God is de barmhartige, wiens goedertierenheden over al zijne werken zijn , de Vader der lichten bij Wien geen verandering is, of schaduw van omkeering. Onveranderlijk in zijne liefde en trouw, is Hij, van onder eeuwige armen alleu die Hem in het aangezicht van Christus kennen, gelooven, liefhebben, als een verzoend God en genadig Vader. Immers de christen gelooft, dat de eeuwige Vader van onzen Ileere Jezus Christus, om Zijns Zoons Christi wille zijn God en zijn Vader zij, op welken hij alzoo vertrouwt, dat hij niet twijfelt, of Hij zal hem met allen nooddruft naar het lichaam en de ziel verzorgen, en ook alle kwaad, 't welk Hij hem in deze jammerdale toe- moeiden en belaste van hart, een woord ter rechter tijd sprekende, was mijn toeleg hun op de beloften des Evangeliums, in Christus Jesus ja en amen, te wijzen en alzoo met den eenig waren troost in leven en sterven hun bekend te maken. En nu . . de tijd van mijn heengaan uit uw midden is aanstaande. Wat kan ik beter, gepaster doen dan u te bevelen aan den driemaal heiligen God, in wiens naam gij zijt gedoopt: dan u te bevelen aan het woord zijner genade, van 'twelk een groot deel uwer belijdenis heeft afgelegd, en dat uwe zielen kan zalig maken? Geliefde Christenen! die gij in den weg eener waarachtige bekeering en vernieuwing des harten, dien God als uw God, als een onveranderlijk getrouw Verbonds-God en genadig en liefdevol Vader in Christus hebt leeren kennen, gelooven en liefhebben, zijt allen dien God voortdurend bevolen van uwen scheidenden leeraar en vriend. Hij zij en blijve uw voorhoede en achtertocht, en zon en schild in het leven; maar ook in de ure dat gij scheidt van de aarde. Zijn Woord, het Woord zijner genade, blijve u de steeds vloeiende troostbron, waaruit gij het water des levens schept, tot verkwikking uwer zielen. Al de beloften Gods daarin vervat zijn uwe: want gij zijt Christi, en Christus is Gods. Blijft uwen vertrekkenden leeraar en vriend en medegeloovige, wiens prediking u zoo menigwerf tot zegen en opbouwing was in het allerdierbaarst, gemeenschappelijk geloove, in liefde en biddend gedenken. Zijne liefde blijft met u: want de liefde, die de band der volmaaktheid is, bindt ons. Maar niet minder bevele ik u Gode en den woorde zijner genade, bekommerde harten! die gij nog menigwerf bevreesd en bevende zijt, ook te midden der hope, die bij wijlen uwe ziele vervult. Al spreekt geheel uw hart: ■ Gods volle is mijn volk; de geloofsmoed ontbreekt u zoo menigwerf om er bij te voegen: uw God is mijn God. Mag ik er onder u tellen wier geloofsoog verhelderd, wier hoop bevestigd, wier liefde tot den Heere werd aangewakkerd, door en onder de prediking des woords, van 's Heeren wege, door mij tot u gekomen: Hem alleen zij de eere, die door zijnen Geest het gepredikte woord u ten zegen deed zijn! En worden er onder u gevonden voor wie het Gode beliefde mij ten middel te gebruiken om u als een vuurbrand te rukken uit het vuur; zijn er onder u, die krachtdadig door God getrokken zijn uit de macht des satans en overgebracht in het koningrijk des Zoons zijner liefde, 't zij door het bijzonder onderwijs, 't zij door de openbare prediking, — niet mij, niet mij daarvoor de eere, maar den grooten God, die het wonder der wedergeboorte aan u verheerlijkt heeft, üe getrouwe Ontfermer, die u geroepen heeft, toen ge naar Hem zocht, noch vraagdet, zal het goede werk in u begonnen voleindigen tot op den dag van Christus, — want Hij laat niet varen wat zijne hand begint, en niemant rukt één enkel schaap van Jesus uit zijne, of zijns Vaders almachtige hand. Onderzoekt maar bij voortduring het woord van God, 'twelk u wijs kan maken tot zaligheid; door 'twelk uw geloof versterkt, uwe hoop vermeerderd, uwe liefde tot Jesus bekrachtigd wordt. Ik weet het: gij vergeet den vriend en leeraar niet, dien het uit genade gegeven werd u tot Jesus te leiden, evenmin als hij u ooit vergeten zal, die hij beschouwen mag als parelen aan de kroon der rechtvaardigheid , die de rechtvaardige Rechter hem in Zijnen dag geven zal. De Heere zelve versterke, bevestige, volmake, fondeere u in het allerdierbaarst geloove: Jezus is mijne, en ik ben Zijne. Maar zou ik niet met dubbelen aandrang u Gode en. den woorde zijner genade bevelen, T. H. die gij tot hiertoe, in weerwil van alle vermaningen, waarschuwingen, opwekkingen en gebeden, daar heen leeft zonder God, zonder Christus, zonder hope, zonder te bedenken wat tot uwen waarachtigen en eeuwigen vrede dient, alleen u bemoeijende met de dingen die op aarde zijn, zonder datgene te bedenken wat boven is, waar Christus is? Ach, zoo iemant, gij vooral hebt noodig Gode heilbiddend te worden aanbevolen, opdat Hij u door zijnen Geest geve opening des gezichts, en door zijn Woord, kennis aan de breuke uwer harten, maar tevens aan het eenig geneesmiddel, door den ééuigen heelmeester Jesus Christus, voor zulke doodkranken bereid. Ouden van dagen , jongeren en jongen van jaren! laat voor het laatst mijne woorden tot uwe ooren ingaan en verhardt toch niet langer uwe harten. Wendt u naar God toe en wordt behouden. Dat toch des Heeren Woord niet langer door zoo velen onverandwoordelijk veronachtsaamd, ja schandelijk verwaarloosd worde. Onderzoekt dat woord biddende opdat het u een licht zijn moge op uwen, tot hiertoe zoo donkeren weg naar de eeuwigheid. Het zal in die eeuwigheid wat te zeggen zijn onder de bedeeling der genade, onder de prediking der waarheid te hebben verkeerd, en uit wereldzin en zondelust dat aanbod van genade verworpen, zich door den vader der leugenen te hebben laten verleiden, om de leugen te gelooven. Al de vermaningen tot u gekomen; al de waarschuwingen u gedaan, al de terechtwijzingen u gegeven, al de gebeden voor u uitgestort, ook van deze heilige plaats; — zij zullen u eens in het aangezicht vliegen, bijaldien gij voortgaat in de doling van uw arglistig en doodelijk hart; waar gij gehoor blijft geven aan uw zondeminnend vleesch, aan de sirenen-zangen eener wereld, die uw verderf zoekt. Word wijs, mensch! terwijl liet heden heet. Ook thands roept God u. Hoor zijne stem. Ook in dezen oogenblik klopt Jesus aan uw gesloten zondaarshart. Doe Hem open eer het te laat, voor eeuwig te laat is. Elke ontroering van uw geweten, is eene aanraking des Heiligen Geestes. Zie toe, zie toe dat gij niet als een onbesnedene van oor en harte, dien Geest wederstaat. Gij doet het tot uwe onherstelbare schade voor de eeuwigheid. Ik bevele u, mijn onherborai medemensch! Gode en den woorde zijner genade. Hij, de Almachtige geve u bekeering ten leven, doe het u inzien dat eene verstandelijke rechtzinnigheid ter zaligheid niet genoeg is : dat alleen hartelijke rechtgezindheid bij God geldt. Doch de tijd roept mij tot eindigen. Dat kan ik echter niet vóór der Gantsche Gemeente, aanzienlijken en minder aanzienlijken, tot den geringste toe, opentlijk en van heeler harte te hebben dank gezegd, voor al de blijken, die ik tot beschamens toe, als zoovele bewijzen van liefde, achting en vriendschap, zoo voor mijn persoon, als voor mijn huisgezin: ruim twaalf jaren lang, ontfangen mocht. Gij hebt in mijn lief en leed, zoowel als ik in het uwe gedeeld. Met eene zeer enkele uitzondering, mocht ik mij al dien tijd over uw vertrouwen in mijne openbare prediking, over uwe belangstelling in mijn bijzonder ouderwijs verheugen. Ruim 1350 uwer kinderen zijn door mij gedoopt; meer dan 650 lidmaten aangenomen: over de 200 huwelijken kerkelijk door mij ingezegend. Ver over de 1300 malen ben ik voor u opgetreden, om van deze gewijde plaats het woord Gods u te verkondigen, den weg des heils, die daar is in Christus Jesus en Hem alleen, u te wijzen, in gebeden en dankzeggingen u voor te gaan. Door 'sHeeren goedheid werd ik, in al dat tijdverloop, gesterkt in mijne heerlijke bediening en slechts zes malen was ik , door lichte ongesteldheid, verhinderd voor u op te treden. Terug ziende op zooveel barmhartigheden des Heeren moet ik uitroepen: Wie ben ik en mijn huis, o Heere! dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt! Ik ben geringer dan al de weldadigheid en trouwe mij bewezen! Nagenoeg nooit had ik te klagen over de opkomst der gemeente. Steeds werd er aandacht betoond voor en eerbied onder de prediking der waarheid. Mijne catechisatiën werden in den regel, voorbeeldig bezocht, en, had ik vrienden in de gemeente, die mij met liefde aanhingen, zeker telde ik ze onder mijne vroegere en latere catechisanten. Hebt dank, Mijne Beminden ! voor de menigvuldige bewijzen, waarmede gij in woord en daad mij immer uwe hartelijke aanhankelijkheid getoond hebt. Steeds houdt gij vooral}, eene groote plaats in mijn harte. Stond ^r tegenover de genoemde lichtzijden ook al eene enkele schaduwzijde, veroorzaakt door eenige zeer weinigen , die om, voor mij nog altijd overklaarbare, en in geen geval gegrondde redenen, zich aan de onderlinge samenkomsten in het huis des gebeds onttrokken, om de stem van dezen of genen vreemde te volgen; —- waren er die bewezen' weldadigheid en hulpbetoon met zwarten ondank beloonden; de verdrietelijkheden en smarte daardoor mij veroorzaakt, werden ruimschoots vergoed door de liefde van de ware vromen, het lieve volk des Heeren, en de vriendschap door rijk en arm, als om strijd betoond. Ontfang daarvoor, geliefde gemeente! mijnen herhaalden hartgrondigen dank en eer ik u mijne beminde gemeente van Ede! vergete, zoo vergete mijne reehterhand zichzelve! Ook u vergeet ik niet Hoogwelgeboren Heer, Burgemeester dezer aanzienlijke gemeente! (l) Het is mij eene behoefte u opentlijk dank te betuigen, voor de vele blijken (*) A. W. Baron van Borssele. van vriendschap en hartelijkheid van U en Mevrouw, uwe geëerde echtgenoot, alsmede van hare aanzienlijke betrekkingen, door mij en de mijnen ondervonden, zoowel voor als sedert de gemeente het voorrecht heeft u aan het hoofd van haar bestuur te zien. Bij voortduring blijven wij ons in uwe gewaardeerde vriendschap aanbevelen. Ga voort, als tot hiertoe, met ijver, liefde en trouw, de uitwendige belangen van gemeente en provincie voor te staan. Ondervind den zegen van God almachtig in het gewichtig werk u op de hand gezet. Met uwe geëerde gade en betrekkingen , met uwen, ook door mij hooggeachten Secretaris, met al de leden des Raads, onder welke ik vele vrienden mag tellen, bevele ik u Gode en den Woorde zijne genade. Vreest allen God en eert den koning. Zoo zult gij de godsdienst beschermen en Jesus Christus, den Koning der Koningen, eere geven. Vaartwel, en blijft mij met de mijnen in liefde gedachtig. Evenmin als wij u, zult gij ons vergeten, rustende dienaar des Heeren! (') in deze gemeente woonachtig, aan wien ik naast menigen goeden raad, zooveel vriendschapsbewijzen met de mijnen te danken heb. Bleef al den tijd van mijn verblijf alhier onze vriendschap ongestoord, hoogstaangenaam zal het ons zijn, in de vriendschap van u en de uwen te blijven deelen. Sterke u de God der krachten bij het klimmen uwer jaren, naar lichaam, ziel en geest. Herstelle en spare Hij, kan het zijn, uwe ongestelde, hoogbejaarde echtgenoot, en behoude u de Heere nog vele jaren tot blijdschap van uwen zoon en verdere betrekkingen. Ten goede ook voor deze gemeente en hare armen, wier onvermoeide weldoener gij waart en zijt en wel blijven zult, zoolang ge leeft. Dat waarborgt ons uw Jesuslievend hart, Die Heiland zij en blijve u met Zijne genade en (i) WelEw. Zeergel. Heer H. Astro, rust. pred. van Zegveld. Zijnen Geest ten goede nabij, en doe u met de uwen ondervinden dat Ilij u te samen in Zijne heilige bescherming houdt, en neme u, bij uw sterven in de eeuwige rust der heiligen en in Zijne heerlijkheid op. Zeergeachte Amptsbroeders! Ontfangt mijnen dank voor de welwillendheid en achting, mij, ook bij verschil van standpunt, betoond, al de keeren, dat wij met elkander in aanraking kwamen. In persoon, ampt en huisgezin, bevele ik u Gode en den Woorde Zijner genade. Hij make u, door Zijnen Geest, bekwaam, om getrouw te zijn en vaardig in het u aanbevolen werk, als leeraars in de Hervormde kerk. Vaartwel! Inzonderheid worde u, broeder Consulent! genade, wijsheid en kracht van den Heere verleend, bij de aanstaande beroeping eens anderen leeraars alhier. Licht B. B. Ouderlingen en Diakenen met uwe menschenkennis en langdurige ondervinding voor , opdat men niet maar eenen man beroepe die het woord der waarheid recht snijdt; maar die tevens verstand en gaven bezit, om deze, in meer dan één opzicht, moeilijke gemeente, te besturen en (e leiden door kracht die God verleent. Maar die gewichtige taak is bepaaldelijk u op de schouderen gelegd, geliefde B. B. Ouderlingen en Diakenen, uitmakende den Kerkeraad dezer gemeente. Ziet dus toe hoe ge in deze zaak voorzichtelijk handelt, geen heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, geen gehoorgevende aan den drang van enkelen, maar lettende op de behoeften der geheele gemeente. Zijt voorbeelden der kudde over welke de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, in liefde, in gebed, in heiligmaking. En acht ik dat gij mij niet geheel ontrouw zult bevonden hebben, omtrent hetgeen tot den tijdelijken en geestelijken welstand der gemeente diende, roept dan een man tot u, van wien ge moogt ver- trouwen, dat het er hem, als mij, om te doen zal zijn, den Christus naar de Schriften u te prediken, tot bekeering van zondaars, ter bemoediging van kleimnoedigen, tot troost en stichting van alle ware vromen. Daartoe bevele ik u Gode, die machtig is overvloedelijk te doen, meer dan wij bidden en denken kunnen. Dat de broederlijke liefde tusschen ons blijve en wij elkander veel voor des Heereu throou gedenken en ontmoeten. Zijt ook gij van lieeler harte Gode en den W oorde Zijner genade bevolen, Kerkvoogden en notabelen! in wier vergaderingen ik gedurende vele jaren mede zitting had; die wij, in onderling overleg, steeds getracht hebben de uitwendige belangen dezer gemeente te bevorderen. Met medewerking der gemeente zijn wij in meer dan één opzicht daarin geslaagd. Wat al verbeteringen zijn binnen en buiten aan dit Godsgebouw aangebracht! Met wat vrijmoedigheid kunt gij den te beroepen leeraar wijzen op eene nieuw gebouwde, welingerichte woning, door mij met de mijnen sints acht jaren bewoond. Wat orde en regelmaat heerscht onder het bestuur van onzen tegenwoordigen kerkelijken Ontfanger in de financiën der kerkelijke administratie. Hoe hoop ik dat de kerkelijke inkomsten onder mijnen opvolger, even mild, als tot hiertoe, zullen vloeien, opdat ge uw werk niet al zuchtende behoeft te verrichten. Hebt allen dank voor de liefde en vriendschap mij en mijn huis betoond. Make de God aller genade u allen tot pilaren in Zijnen tempel hierboven. Daartoe bevele ik u Gode en den Woorde Zijner genade. Aan dien God en het Woord Zijner genade bevele ik u en al de uwen, hooggeachte vriend, Onderwijzer der jeugd! die gij ruim 40 jaren, uwe krachten van lichaam en geest ten goede dezer gemeente besteed hebt. Sterke u, de sterke God, om in uwen belangrijken werkkring, zoolang mogelijk ten zegen te zijn voor liet opkomend geslacht. Worde het u, met den bijzonderen Onderwijzer en de Onderwijzeresse alhier, uit genade gegeven, de, aan uwe zorgen toevertrouwde kinderen op te voeden in de vermaning en vreeze des Heeren, opdat gij hun niet alleen ten zegen voor dit: maar wat meer zegt, voor het volgend leven zijn moogt. Ontfangt allen, met al de uwen, mijnen dank, voor menig liefdebewijs en vriendschapsbetoon, en zijt voor tijd en eeuwigheid Gode en den Woorde Zijner genade van uwen leeraar en vriend bevolen. Dat geldt allen, die tot deze gemeente in eenige betrekking staan; nogmaals der gantsche gemeente, van welke ik, 11a een alleraangenaamst verblijf van ruim twaalf jaren zoo 1100de scheide, alleen scheid omdat ik weet : de Heere roept. Vergeeft mij mijn ongelijk, waar ik onwillens of onwetend iemant, wie ook, mocht hebben gekwetst of beleedigd. Ik ben mij des bewust, nooit is het met boos opzet geschied. Uit den grond mijns harten vergeef ik allen., die in het een of ander mij verdriet of droefheid of smarte aandeden. Van de gantsche gemeente wensch ik te scheiden als een vriend. Van niemant als een vijand. Te wel ben ik mij bewust van een te groot te kort, wanneer de Heere in den hemel met mij richten zou, dan dat ik met iemand durf rekenen. Hij vergeve mij, om Jesus wil, al het gebrek, al het verkeerde, al het zondige dat mij, bewust of onbewust, in mijne Evangelie-bediening, in mijn verkeer bij de gemeente , heeft aangekleefd. Ik weet dat vele harten mij met onverdeelde liefde blijven aanhangen, mijne liefde blijft met hen. Gaat voort mij te dragen op de liefdevleugelen des gebeds, Beminden des Heeren! die gij zoo menigwerf tijdens mijn verblijf onder u, het goede bij God voor mij gezocht hebt. Dat wij elkander veel voor den genadethroon gedenken, ontmoeten. Eenmaal zeker vinden wij elkander weder voor den throon Gods en des Lams. Dan heeft de zonde een einde en alles wat hier ten deele was , zal daar volkomen zijn. Geliefde gemeente van Ede! ik bevele u Gode en den Woorde Zijner genade. Hij, de Almachtige! doe velen toe tot de gemeente van Christus, tot de gemeente die zalig wordt. De kracht des Heiligen Geestes worde, gedurig meer, in veler harten openbaar, tot vernieuwing, tot reiniging, tot heiliging. En waar wij, zoo het den God van ons leven en onze weldadigheid behaagt , elkander nog wel hier eens hopen weder te zien en van mond tot mond te spreken, daar blijke het, dat de liefde die ons verbond toen wij samenwoonden, niet is verkond in het afwezen. Daartoe bevele ik u allen, met mij en de mijnen aan den God aller genade in Jezus Christus door den Heiligen Geest! AMEN.
6,172
MMALET01:000291036:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
Lelie- en rozeknoppen; weekblad voor meisjes, jrg 2, 1883-1884, no. 35, 16-01-1884
null
Dutch
Spoken
7,613
13,093
No. 35. WOENSDAG 16 JANUARI 1884. 2de Jaargang. WEEKBLAD YOOR MEISJES. Hoofdredactrice G. Alberdimk Tïïtm: Onder medewerking van J. H. van Balen, W. v. d. Berg, H. P. Boüdier , Dr. Jan ten Brink, Cella, Mevrouw Courtman-Berchmans, Josephine Giese, W. Gosler, Mme. Hippeau, Parijs, Melati van Java, Mr. J. Kneppelhout, F. ïï. van Leent, Henriette van Loo, Virginie Loveling, Jdstus van Maurik, Pol de Mont, Lina Morgenstern, Yorsterman van Oijen, Betst Perk, Elise Polko, M. L. Quack, J. B. Rietstap, A. J. Servaas van Rooijen, A. L. de. Rop, Frau Prof. Lina Schneider, Mr. W. van Sorgen, A. Sterck, Louise Stratenus, Hélène Swarth, Prof. J. A. Alberdingk Thym, Mr. H. Yiotta, M. van Walcheren en andere letterkundigen. Vereerd met de inteekening van H. M. de Koningin. abonnement. Prijs per 12 Nommers ƒ 1.25. Franco per post „ 1.40. Prijs per Nommer „ 0.15. ADVERTENTIËN. Per regel , ƒ0.15. Allo bijdragen of mededeelingen, de Redactie betreffende, zoomede orders op Abonnement of Advertentiën, gelieve men te adresseeren aan de Uitgevers. Nijqh & van Ditmar, Rotterdam. INHOUD. Bericht. — Geluk. I. — Teekeningen in rook. Door Anna de Witt. — Eene geschiedenis van handschoenen. Door Helena Zimmern. (Slot.) — Wat zusje deed voor broêrtje. Door Hilda Ram. — Kerkhofrozen. Door J. G. Roelsen, — Varia. — Feuilleton. Matten-Jan. (Naar het leven.) Door Ozona. — Correspondentie. — Advertentiën. BERICHT. De ondergeteekenden verzoeken de geachte medewerksters en medewerkers, van wie in den loop van het vorige jaar bijdragen in dit blad werden geplaatst ■en daarvoor honorarium verlangen, hunne rekening ten spoedigste in te zenden. Be Uitgevers, KIJGH & VAN DITMAK. Rotterdam, Februari 1884. GELUK. I. Niet in wijsgeerige beschouwingen over het geluk zal ik met u treden, lieve meisjes, maar even slechts een blik werpen op onze toekomst, om te zien hoe wij zeiven ons geluk kunnen opbouwen en verzekeren. Er zijn vele bronnen van geluk; sommige liggen in ons eigen hart, andere weêr buiten ons, vooral in onze naaste omgeving. Die in ons zeiven liggen zijn het gemakkelijkst te bereiken, en naast de veredeling en verbetering van ons karakter is zeker het werken, het nuttig bezig zijn, een van de hoofdelementen van geluk. „O," zegt gij, „ik heb zooveel te doen, zooveel lessen te leeren, zooveel huiswerk te maken, dat, zoo daar het geluk ligt, ik het dan geheel en al bezit ; maar ik vind dat niets gelukkig, integendeel, ik vind de vacantie heerlijk, veel, o, veel aangenamer dan dat leeren!" Weet ge waarom gij de vacantie prettig vindt ? Juist omdat gij geleerd hebt; het is eene afwisseling, eene rust voor den geest; maar stel u voor eene vacantie, niet van een of twee maanden, niet van een of twee jaar, maar van 10... 15... 20 jaar! „Vervelend!" roept ge uit, „zoo niets te doen te hebben, zoo zonder doel maar het een of ander aanvatten; neen, dat is niets pleizierig, zelfs al duurt de vacantie maar 6 of 8 weken; dan ben ik in de laatste dagen alweer blij om aan het werk te gaan." Juist zoo: werken is een bron van geluk. De meesten onder u zijnnogheel jong, midden in hare studies, en denken er weinig over na, wat zij wel doen zullen als de opvoeding voltooid is. De natuurlijke plaats der dochter na de opvoeding is, de moeder ter zijde te staan en met haar in het huishouden bezig te zijn. Dit is zeker de beste, nuttigste werkkring voor een jong meisje. Trouwt zij later, dan is zij geoefend als huisvrouw; trouwt zij niet, dan vervangt zij de plaats der moeder, als deze te ond wordt en gaarne wat rust neemt. Het moet herhaald worden: dit is het natuurlijkste en het beste, maar... er zijn, helaas, op de honderd huishoudens, negentig waar dit onmogelijk is. Hier is de moeder nog te jong en te krachtig, de dienstboden voltallig, zoodat de dochter niets of bijna niets te doen heeft; daar 'zijn twee, drie, vier, of vijf dochters, die langzamerhand allen volwassen zijn, en die na voltooide opvoeding wel wat naaien, lezen en pianospelen, maar omdat mama en de oudste zuster reeds over het huishouden gaan, verder niets of weinig te doen hebben. Zij houden, dit een paar jaar vol, gaan hier en daar uit logeeren, zorgen voor haar toilet: — maar dan ? Zij gevoelen zich mistroostig, ontevreden, haar leven noemen zij doelloos. Wat ontbreekt haar ï Een nuttige werkkring. Ik zal niet al de gevallen opnoemen, waarin jonge m eis jes kunnen verkeeren en niet in staat zijn, in den huiselijken kring een werkelijk actief leven voort te zetten zooals zij dit gewend waren in de studiejaren. Ik wil alleen maar hier op neerkomen, dat men reeds vroeg moet zorgen dat ons later ook het geluk niet ontbreekt. En hoe kunnen wij dat doen ? Door zóó te leeren en dat te leeren wat ons eens, — zoo wij niet trouwen en verder thuis weinig te doen hebben, — een nuttigen werkkring kan verschaffen. „Ja, maar, Redactrice, wij leeren niet wat wij willen, wij leeren wat onderwezen wordt op de school waar onze ouders ons doen, of bij de meesters die zij ons thuis geven." Dat begrijp ik wel, lieve meisjes, en toch... het hangt grootendeels van u af, om u nu te bekwamen voor de toekomst. » Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat de ouders aan de kinderen de gelegenheid geven iets te leeren, maar dat de kinderen „het liever niet doen," of bij de lessen zitten alsof ze niet voor haar gegeven werden. Gelooft nu toch niet, • dat ik u zou willen aansporen om examen te doen! Het examen af te leggen en het verkrijgen van een diploma is op zich zelf zeer goed en nuttig, en aldus uitgerust kan men zich later altijd een werkkring zoeken, zoo men dit wenscht of zoo het noódig mocht zijn. Maar gij weet, er zijn reeds zeer vele jonge meisjes die zich aan deze proef onderwerpen, en boven dien, niet iedereen heeft gemak en aanleg voor de studie. TEEKENINGEN IN ROOK. Voor die lezeressen, welke reeds eenige bedrevenheid in het eopiëeren en teekenen hebben verkregen, bieden de teekeningen in rook, waarvan hieronder een korte beschrijving volgt, een eigenaardige en gemakkelijke afwisseling. De benoodigdheden zijn niet talrijk, eenvoudig en weinig kostbaar, en bestaan alleen uit: een fijne en een grovere naald, twee niet al te fijne marterpenseelen van verschillende grootte, en wit karton, of kaarten, die aan één zijde wit zijn. Indien men gewone naalden gebruikt, kan men die, om ze gemakkelijker te kunnen vasthouden, met het oog in het bout van een penhouder bevestigen; anders neemt men een paar stopnaalden. De teekeningen in rook leenen zich voornamelijk tot maan- of sneeuweffecten, het weergeven van esn zonsondergang, het breken- van de golven tegen rotsen en dergelijken, waar een sterk sprekend „effect" moet worden verkregen, dat voor Oost-Indischen inkt of sepia te groote moeielijkheden oplevert. Voor de bewerking neemt ge nu een kaart, een oude adreskaart b. v., van omtrent 9 bij 15 centimeters, beweegt die in een horizontale positie ving heen en weêr door de vlam eener kaars, en tracht aldus een zacht bruine oppervlakte van rook te verkrijgen. Ge moet hierbij vooral goed zorg dragen, dat ge het karton in beweging houdt en niet te dicht bij de pit brengt, anders schroeit het papier, en ook oppassen niet langs het was te strijken, want hierdoor ontstaan vette plekken die ge niet meer kunt verwijderen. Gij moet er ook op letten, dat uw kaart in den rook niet zwart wordt, maar een zachte, donkerbruine kleur verkrijgt. Het is altijd beter het karton niet in eens te donker te maken, daar de zware partijen naderhand zoo noodig nog eens kunnen worden overgerookt. De groote moeielijkheid bestaat in het verkrijgen van een zoo gelijk mogelijke oppervlakte. bergen duidelijk worden uitgedrukt. Vervolgens plaatst ge eenige wolken bij of boven de maan, ook met het fijnste penseel, en zoo zacht mogelijk, daar anders licht te veel rook verwijderd wordt. De ondervinding zal ook weder hier de beste leermeesteres zijn, dewijl ge spoedig genoeg bemerkt dat het allerflauwste toetsje reeds van groot gewicht is in een rookteekening. Voor wolken, vooral voor kleine, verkrijgt gij dikwijls een goed effect, door het penseel recht opstaande eenigszins rond te draaien. Nu begint ge de weerkaatsing in het water weêr te geven door middel van het grootere Fier- 1. Indien gij met dit alles naar wensch zijt geslaagd, begint gij op de berookte kaart het gekozen voorbeeld te schetsen met de fijne naald. Laten wij, om met het gemakkelijkste te beginnen, veronderstellen dat gij het maaneffect fig. 2 wenscht weer te geven en de schets gereed | hebt, zooals fig. 1 aangeeft. Gij penseel, maar altijd de allerzachtste toetsjes aanbrengende; de lichtere, zich verlengende strepen in het water krast ge uit met de naalden, de grove of de fijne naar de vereischten van het voorbeeld, en uw teekening is voltooid. Hebt ge u een voorbeeld gekozen waarin partijen voorkomen, donkerder Fif? begint dan uw schets verder op te werken en krast daartoe met een scherp puntig mesje, of met 'de grove naald, den rook uit de maan weg. Hierbij moet ge zeer voorzichtig te werk gaan en zorgen dat de omtrek van de maan glad en ïond blijft. Met het fijnste penseel en zoo zacht als mogelijk is, verwijdert gij nu hier en daar den rook van die zijden der bergen, welke het sterkst beschenen worden. Dit moet met een weinig talent worden gedaan en de oneffenheden langs de oppervlakten der dan de algemeene toon van het landschap, zooals b. v. in figuur 3 en 4 de boomen, het riet, de weêrkaatsing van het riet, enz. dan brengt ge dezen vóór de berooking met O. Indischen inkt op de kaart over, waarna ge verder op dezelfde wijze arbeidt als hierboven is aangegeven. Natuurlijk zal een eerste proef niet dadelijk de gewensclite resultaten opleveren, maar ge zult er uit bemerken, dat het bijzondere effect dat gij verlangt, er door eenige oefening gemakkelijk door verkregen kan worden. Goed geslaagde behandeling aardige schilderijtjes van rookteekeningen krijgen iets van het maken. eigenaardige van eeq. ets. Daartoe zon ik 11 raden, tiw karton Maar nn zult ge vragen, wat dan verder aan te vangen met zoo'n teekening, die bij de eerste aanraking vlekt ? Voor albumblaadjes is een rookteekening natuurlijk totaal ongeschikt, want ik kan u geen middel opgeven waardoor Fig. 4. ge den rook zoudt kunnen fixeeren, doch ge kunt er bij een eenigszins zorgvuldige EENE GESCHIEDENIS VAN HANDSCHOENEN. Door helena zïmmern. {Slot.) Een ander, veel uitvoerbaarder plan, maar dat niettemin mislukte, was dat van eenige Fransche kooplieden, om een rattengevangenis te Ohicago op te richten,— welke stad,naar men weten zal, als 't ware door ratten verslonden wordt —- en op deze wijze rattenhuiden naar Parijs te zenden, om ze daar in glacé bandschoenen te herscheppen. Het vervaardigen van leêren handschoenen is altijd een teêre en lastige arbeid geweest, die schijnbaar alle toepassing van nieuwe uitvindingen scheen te tarten, en het maakte langen tijd den trots van den handel nit, dat hij zich bij handarbeid bleef bepalen, terwijl de andere nijverheidstakken . tot fabriekwerk vervallen waren. Thans echter levert eene machine van Duitschen oorsprong handschoenen door een louter automatische altijd eenige centimeters grooter te nemen dan de teekening, die ge u voorstelt te maken. Als ge dan dien rand houdt voor een soort van aanvatsel, kunt ge de kaart gemakkelijk opnemen zonder uw werk te vlekken. De eerste behoefte voor uw schilderijtje is een glas om het te beveiligen, maar dit glas mag er niet tegen aan staan. Om dit te voorkomen, neemt ge een eenigszins diepe passe-partout, waartegen gij van achteren uw teekening met gom bevestigt en plaatst het glas daarvoor. Zoo encadreert gij het geheel in een smal verguld of ander lijstje en uw schilderij is gereed. Portretlijstjes, die eenige ruimte laten tusschen het glas en het beeld, kunnen gemakkelijk gebruikt worden, als gij aan de achterzijde het karton losmaakt, want door uw werk in de lijst te schuiven, zou uw rook als rook verdwijnen. Anna de Witt. bewerking vervaardigd, terwijl er daarna slechts een zeer klein en onbeteekenend deel van af te maken is. Maar toch is de handenarbeid nog niet geheel op den achtergrond getreden, aangezien de handschoenen, welke op de machine vervaardigd zijn, nooit zoo fraai van vorm en uiterlijk zijn als die op de hand gestikt worden. Het is niet onaardig te weten dat, evenals Gessler's hoed in Schiller's tooneelstuk Wilhelm Teil, op eene hoogte gestoken als teeken van heerschappij, er even eens in oude tijden in Engeland kermissen werden gehouden, bij „machte van des konings handschoen," terwijl er een handschoen aan het eind van een langen staak ten toon gesteld werd, en de kermis niet eer gesloten werd vóórdat de schout dit teeken verwijderde. Men vindt eene zinspeling op een dergelijk gebruik in Timon van Athene, waar de raa sheeren, alvorens zich te onderwerpen, een handschoen van Alcibiades vragen ten teeken van bescherming voor allen, met uitzondering alleen van hen, die zich vijanden van den staat betoond, hadden. Abcibiades geeft hun dien handschoen: en in waarheid werd een handschoen beschouwd als een bewijs van onverbreekbare trouw. Trouw en vertrouwen lagen zoo geheel opgesloten in handschoenen , dat men er zelfs op begon te zweren, alsof het reliqieën of heilige zaken waren. Als in de Merry wives of Windsor de getuige Slender opkomt om Pistol's misdrijf te bewijzen, zegt hij, nadat hij hem van zakkenrollerij heeft aangeklaagd, enlater nog eenmaal wanneer hij zijn wandaad herhaalt: „Bij deze handschoenen, hij was het." Men haalde de koninginne-moeder van Navarre over, om zich naar Parijs te begeven bij gelegenheid van het huwelijk van haar zoon Hendrik IV met Margaretha van Valois, en het gezantschap, dat haar daartoe kwam uitnoodigen, bracht haar een paar handschoenen over; zij werd op den ochtend zeiven der plechtigheid gedood door vergiftigde handschoenen, welke haar toegezonden waren door Viené, den reukwerker van het hof, en de op haar gepleegde moord was slechts het voorspel van de afschuwelijke slachting in den H. Bartholomeus-nacht. Het lijdt geen twijfel of het symbool van veiligheid, dat men door handschoenen vertegenwoordigd meende te zien, sproot voort uit het feit, dat zij de bedekselen waren van het machtigste en werkzaamste deel van het lichaam. De krachtige rechterhand verwierf en behield de macht, en op den schepter van een monarch rustende, duidde zij een heerschappij aan, die zoowel in staat was tot beloonen als tot straffen ; zoo vertegenwoordigde een handschoen de hand die hij gewoonlijk bedekte : „They are hand and glove", zegt een oud Engelsch spreekwoord, om eene ongewoon nauwe teederheid aan te geven. Het verstoken zijn van handschoenen was,even als het ontnemen van het zwaard, eén deel der plechtige eerloosverklaring van een ridder. Shakspeare legt een bijzonderen eerbied voor handschoenen aan den dag. Zie daaromtrent het grappige voorval in zijn King Henri V, waar een handschoen bepaald de hoofdrol speelt. Men vertelt dat op zekeren keer, toen Shakspeare in een zijner eigen stukken voor koningin Elizabeth optrad, de behaagzieke vorstin hem haar handschoen op het tooneel toewierp, waarschijnlijk eene uitdaging om haar het hof te maken. De dichter, die juist voor koning speelde, had de schranderheid en tact om voor te wenden, dat hij dit aan een toeval toeschreef. Hij raapte den handschoen op, reikte dien aan de koningin over, en zeide: „ofschoon wij thans op deze hooge zending nit zijn, toch buigen wij een knie ter aarde om den handschoen onzer Nicht op te rapen". Tot op dezen dag is het gebruikelijkin de lagere klassen van Engeland, dat eene vrouw een paar handschoenen van een man mag opeischen, indien zij hem een kus heeft kunnen geven, terwijl hij in slaap gevallen was. Om kort te gaan, er komt geen eind aan de oude gewoonten en overleveringen die aan de handschoenen verbonden zijn. Men is geheel verbaasd als men ziet,hoe een voorwerp, dat schijnbaar zoo alledaagsch en zonder waarde is, in zekeren zin kan dienen om de geschiedenis der menschheid toe te lichten. Zij verdienden dan ook ten volle dat er een werk over geschreven werd, om hnn ouden stamboom aan te toonen, en hun in de geschiedenis der oudheid die plaats te schenken, waarop de nauwe betrekking tot de zaken der menschheid hun ten volle aanspraak geeft. WAT ZUSJE DEED YOOR BROÊRTJE. 't Was koud en kil, en broêrken werd zoo zwak, Zoo krank ! en moeder weende gansche dagen. De dokter kwam : hij schudde zinnend 't hoofd, Maar gaf geen antwoord op haar vragen. Slechts wenkte hjj bij 't heengaan vader, die Hem volgde tot de stoep, en zei neèrslachtig: „Verdwijnt van gindschen struik het laatste blad, „Heen is het kind ! Ik ben onmachtig !" Stil hoorde zusje 't na, tot weenens droef; Zoovele bladen lagen reeds ten gronde! Toch vaagde zij alras haar wangen droog, En naakte blijde broêrkens sponde. En kuste moeder, zeggend : „Ween toch niet! „Geloof me, broêrken zal niet, kan niet sterven! „De dokter zei, waaraan zijn leven hangt... „'k Zal zorgen, dat wij 't kind niet derven!" Maar troost'loos weende moeder voort: ze zag Des liev'lings krachten hem allengs begeven- Twee weken later streden om den knaap Hun veege strijd, de dood en 't leven. En nokkend trok zijn zusje vader tot De stoep en zei: „Er vielen geene blaren „Van gindschen struik, en toch is broêrtje dood, „Hoe kan de dokter dat verklaren?" En vader naakte, en zag aan 't struikjen al De doode blaren slap en kleurloos hangen, Elk met een draadje vast... Wat kon hij dan Zijn kind aan 't bloedend harte prangen! Hilda Ram. Antwerpen, October '83, KERKHOFROZEN. Stil — voet voor voet — als waren ze bang, — Ze maakten de dooden wakker — Gaan hand in hand twee vriendinnetjes Daarover den doodenakker. Zie hoe ze stil, met droeven blik, En neórgebogen gezichten, Naar gindschen blanken marmersteen Hun langzame schreden richten. Ze leggen daar op die kleine plek, Tot laatste rustplaats gekozen , Als offerand aan een doode vriendin, Wat versch geplukte rozen. Ze schikken met lieve vriendinnenhand, Wat door 't gure weêr heeft geleden : Ze slaan op 't graf nog een droeven blik — En gaan weêr — met langaame schreden. En gaan ze weêr 't woelige leven in, Ze hebben een band zich gevonden: De zorg voor één zelfde doode vriendin Houdt ze inniger samen verbonden. Leiden. J. G. Roelsen. VARIA. De dames te Nimes dragen thans parasols geheel en al van natuurlijke bloemen vervaardigd, zoodat haar zonneschermen volkomen gelijken op reusachtige bouquetten, die men op wandelstokben zou hebben gezet. Over de stelen vormt men eene voering van zijde, terwijl de eene parasol vervaardigd is van viooltjes, met een rand van jasmijn, een andere van roode geraniums, met roode en witte strepen, en weêr andere van groote, donkere violen en groen. Deze para¬ sols moeten om de twee dagen vernieuwd worden. Miss Lewis, de zuster van Ida Lewis, de „Grace Darlingvan Amerika", is onlangs te Newport aan de tering gestorven. Zij bezweek in den vuurtoren van Limerock, tot op het laatst het oog gericht houdende op de booten, waarmede zij en haar zuster tal van reeds opgegeven menschenlevens hadden gered. Op de tentoonstelling te Amsterdam zijn wij, evenals velen, een hoogst verdienstelijk kunstwerk voorbijgegaan, dat wegens zijn plaatsing (aan den wand) minder de aandacht tot zich trok. Later in staat gesteld er kennis mede te maken, ontrukken wij het gaarne aan de vergetelheid , waartoe het geheel onrechtvaardig gedoemd schijnt te zijn. Het is eene allermerkwaardigste penteekening van het geslacht van Waldeck, beginnende met Wittekind, en vervaardigd door den heer L. de Magny, directeur der Archieven van den Franschen'adel te Parijs. Wij kunnen niet anders dan hopen, dat dit kunstwerk spoedig onder de oogen onzer geëerbiedigde Koningin gebracht moge worden. Het moge zeer vreemd schijnen, maar toch is het een meisje van zestien jaren, dat aan het hoofd staat der zijdecultuur van de Vereenigde Staten. Zij woont te Philadelphia, en haar naam is Nellic Lincoln Rosfiter. Het werk dat zij over de zijde-cultuur schreef, wordt door alle deskundigen gebruikt, en zij behaalde reeds tal van medailles door het in praktijk brengen harer verkregen wetenschap. '' ^ÊÊj,vn dag voor Kerstmis stond in eene der drukste straten van D. een arme jongen met matten op zijn rug, bewonderend en verlangend voor een speelgoedwinkel naar de mooie dingen te kijken. Met een zucht wendde hij zich nu van het venster af en vervolgde, op zijn kapotte schoenen, neerslachtig zijn weg. Drie matten had hij reeds verkocht, en er dertig centen voor ontvangen. Nog drie waren er te verkoopen en de klokken sloegen al twee. Hij kon dus niet toeven, wilde hij dien avond nog thuis, in zijn dorp zijn. Zonder zich te bedenken belde hij aan bij een groot huis. Een livreiknecht deed open en bromde: „Wat wil je, jongen? Zulke bengels hebben bij ons nikste doen." „Och, ik bid u, koop toch een mat!" stamelde het kind, door dat barsche antwoord nog niet afgeschrikt; want hij was geen vriendelijke ontvangst gewoon. MATTEN-JAN. (Naar het leven.) door OZONA. fc „Zulke grove, gemeene matten gebruiken wij niet. „Och, koop er een, koop er een, meneer ! Ik ben zoo koud en 'k wou zoo graag naar huis, naar mijne moeder," smeekte de knaap. „Maak dat je weg komt," was het onverbiddelijke antwoord. Maar op dit oogenblik verscheen eene jonge dame, die wilde uitgaan, in den corridor, trad op den kleinen jongen toe en zei vriendelijk : „Wat wou je, kind ? Wat wil hij, Willem ?" „Absoluut matten verkoopen, mevrouw !" antwoordde de knecht. „Nu, dan zal ik er een van je koopen, ventje ! Daar heb je een vijfje, geef de meid er maar een en — maar ach gut, wat 'n blauwe handen heb je van de kou, arm kind! Ga je wat warmen in de keuken, of, wat nog beter is, volg me — kom! " Dc knaap scheen die vriendelijke woorden maar half verstaan te hebben ; maar het blanke kwartje had hij in zijn zak gestoken, en dat woord „kom ! " bewoog hem de dame te volgen, die over lange, met tapijten en loopers belegde gangen in een aangenaam, warm vertrek ging, waarin de oude keukenmeid met een andere dienstmeid bezig was groente schoon te maken. De twee meiden keken den jongen juist niet vriendelijk aan, maar ze durfden er toch niets tegen inbrengen, toen mevrouw de keukenmeid gelastte hem een bord soep en wat groente met aardappelen en vleesch te geven. Met zachte stem voegde zij er bij: Warm je maar terdege, eet,en verlies je geld niet." Toen zij de kamer verlaten had, zei Trui, de keukenmeid : „Altijd wat raars ! Hoe krijgt ze 't in haar hoofd, zulk janhagel bij ons aan tafel te laten eten ! — Hij moet dan maar daar in den hoek zitten ; 'k zal hem gauw zijn competent portie geven, dat hij weg komt." „Als hij maar niks steelt", voegde Mina, de andere meid, er bij. „Zeg jongen, waar kom je vandaan?" „Van P." „Hoe oud ben je?" „'k Geloof dat ik zeven jaar wor' in den kersentijd." „Ha, ha, ha ! Hij weet nog niet eens hoe oud hij is ? — Hoe heet je F Of weet je dat ook niet? — Hoe noemt je moeder je ? „Jan, en de menschen noemen me Matten-Jan!" antwoordde 't kind, dat aangenaam warm begon te worden. ,,'t Is toch hard voor zoo'n jongen, in zoo'n kou. zoo van huis tot huis te moeten gaan, met zoo weinig aan en hongerig," zei de keukeumeid, en de inspraak van haar hart volgend, zette ze den kleinen Jan een boordevol bord soep voor, en keek, met de armen in de zijden, glimlachend naar het hongerige gastje, dat, toen hij zijn eerste verlegenheid te boven was, met o zoo veel appetijt, maar toch manierlijk genoeg zijn soep verorberde. Maar toen hij het vleesch en de groenten zag, zuchtte hij luid. „Waarom zucht je zoo ?" vroeg Mina glimlachend. „Omdat ik niet meer kan ; de juffrouw heeft me zooveel soep gegeven; maar 'k wou dat moeder dat eten had!" En hij begon te huilen. • „ Nou, huil maar niet," zei de keukenmeid wat barsch, maar toch goedig. „Ik zie dat je een goed hart hebt. Wacht, dan zal ik dat vleesch tusschen twee boterhammen leggen en je in een papier meegeven voor je moeder." Het bleeke, magere gezicht van den knaap werd rood van blijdschap. Met veel dankbetuigingen nam hij 't pakje aan, hing zijn matten weer op zijn rug en vertrok. Den volgenden dag was er veel drukte ten huize van den rijken heer Hamming. Hij was zeer gastvrij en zijne vrouw vriendelijk en weldadig. St. Nicolaas, en meer nog Kerstmis, placht luisterrijk te hunnent te worden gevierd, en ook dit jaar brachten verwanten en vrienden er den avond alleraangenaamst gezellig door. Haast ieder van 't gezelschap had ontvangen wat hij 't liefst had, en Claartje, 't vierjarig dochtertje, had bergen mooiigheden en lekkers gekregen, zoodat het danste van opgetogenheid. Terwijl nu de gasten in de fraaie, lichte vertrekken praatten en drentelden, trad de jonge vrouw des huizes aan het venster en legde haar heete hoofd tegen 't koelende vensterglas. Op de Markt was het licht van het gas en de gevallen sneeuw; zij zag de voorbijgangers zeer duidelijk, en nu herkende ze in een kleinen, zwaar beladeu mattenverkooper den kleinen jongen, dien ze den vorigen dag te eten had gegeven. De ingeving van haar medelijdend hart volgend, ging ze snel de kamer uit en gelastte den knecht, het jongentje binnen te laten komen. In de gang trad ze den knaap vriendelijk te gemoet en vroeg : „Wat doe je nog zoo laat op de Markt, kind?" „Ik keek naar de lichtjes bij u, die schitteren zoo mooi," antwoordde hij bedeesd en zacht. „Ben je dan niet koud ?" „O ja, maar 'k zie die lichtjes toch zoo graag." „Je hebt zeker nog nooit een kerstboom gezien, wel?" Hij schudde het hoofd. „Arm kind ! St. Nicolaas heeft zeker ook niet bij je gereden! Moet je van avond nog naar huis ? Hoe lang duurt dat, eer je bij je moeder bent ?" „'k Weet niet." „'t Is al acht. Kan je in 't donker wel den weg vinden ? Is je nog nooit een ongeluk overkomen ? Ben je niet bang ?" „Als ik te laat de stad uitga en van 't vele loopen moê ben — want ik loop van 's morgens vroeg af — dan leg ik me in een greb en slaap daar totdat het dag wordt." „Ach God!" zei mevrouw zachtjes, nam hem aan de hand, bracht hem naar de keukenmeid en gelastte haar, den armen jongen niet alleen eten en drinken, maar ook een bed te bereiden. De dienstboden, die zooveel gekregen hadden, waren zeer in hun schik ; bergen krentebrood, gebak en punsch droegen er mede toe bij, dat de keukenmeid en de knecht allerbest geluimd waren, zich tot weldoen geneigd voelden, en buitengewoon edelmoedig besloten, den jongen een paar nieuwe schoenen te koopen, warme, sterke. Mina, het andere dienstmeisje, wilden niet voor hare collega's onderdoen, ook Claartje's min niet, eene weduwe, die in huis was gebleven; en ten laatste zei zelfs de nogal gierige koetsier, dat hij nog een blauwe pet had, die lijn Karei te klein was geworden, en die wilde halen. Toen nu Matten-Jan zich, zooals daags te voren, had gewarmd en verzadigd, wiesch en kamde de keukenmeid hem, en nu, zoo uitgerust, zag hij er waarlijk heel knap en netjes uit. Trui beschouwde hem met welgevallen, nam hem daarop mee naar de kamer waar de kerstboom stond, en, nu de gasten in de eetzaal gegaan waren, niemand was. Zij stak de afgebrande waskaarsjes nog eens aan en zei: „Kijk nou eens, hoe vin je dat, Jan?" Hij gaapte de heerlijkheid met open oogen en open mond aan, en had Trui hem niet bij den arm genomen, dan ware hij zeker bij den boom blijven staan totat de stompjes kaars waren uitgebrand. Sinds dien avond kwam hij trouw eenmaal in de week bij de Hammings, en mevrouw had gezegd, dat hij zich altijd mocht komen warmen en verzadigen: de keukenmeid kwam die vergunning gaarne en stipt na. Toen de eerste lentebloemen bloeiden in woud en weide, bracht Jan ruikertjes en kransjes voor de dienstbare geesten des huizes, en den eersten krans van veldviooltjes voor mevrouw. Zij zat te lezen en zag verrast op, toen hij met zijn welriekend geschenk binnentrad. Met zijn knappe pakje aan, waarop hij zeer zuinig en netjes was, en frisch gewasschen, herkende zij haar beschermeling het eerste oogenblik nauwelijks ; want hij was den laatsten tijd zeer gegroeid ook, en zijn haar was begonnen te krullen. Eerst toen hij bloode zeide: „Ik breng u viooltjes —- de eerste die ik gevonden heb," wist zij, dat Matten-Jan voor haar stond, die ze in geen weken had gezien. Zij bedankte hem en nam een gulden uit haar portemonnaie ; doch hij zag niet naar haar hand, maar naar een landschap op glas geschilderd, dat achter haar hing. „Bevalt die schilderij je ?" vroeg ze. „Ja, zoo ziet het er uit waar grootmoeder woont." „Waar is dat ?" „In R." Zij glimlachte. „Juist, dat is ook een landschap van die contreien," zei ze, en hernam, daar hij haar niet scheen te begrijpen: „Kan je lezen?" „Neen, maar ik ga nu toch school en leer het — daarom kom ik nog maar alleen Zaterdags met matten. „Wie maakt die?" „Moeder. Ze is lam. Moskransen maakt ze ook — die verkoopen de buren voor haar in de scad." „Nu, leer maar vlijtig, en zoo dikwijls als je in de stad komt, kan je hier komen eten. Ga nu maar, laat Trui je eten geven, en laat Mina me wat water brengen voor je mooien krans." De laatste woorden schenen hem bijzonder te verblijden en te vleien. Hij maakte eene soort van buiging en zei: Nietwaar, ik mag u weer bloemen brengen -— ik meen, zonder dat u me er geld voor geeft?" „Zooveel je wilt, ja, heel graag." „Dank u!" —■ En hij liep snel naaide keuken. 't Ging weer tegen Kerstmis. Mevrouw Hamming had Jan ditmaal uitgenoodigd op het kerstfeest ten harent te komen, en een donkergrijs pakje, linnengoed, boeken etc. voor hem gekocht. In dat nieuwe pak gestoken, trad hij het salon binnen om den schitterenden boom te zien en zijn presentjes te halen. Een verwante van de Hammings vroeg, wie de knaap was, schonk hem daarop een rijksdaalder en zei: „Koop daarvoor wat je wilt en laat het me dan eens zien." De knaap ging, en mevrouw zei glimlachend: „Oom experimenteert weer, hij wil zien wat zoo'n natuurkind daarmee zal doen; misschien koopt hij iets heel dwaas". „'k Wed van neen", zei oom de majoor. „De jongen heeft zulke mooie, verstandige oogen, hij kiest zeker wat nuttigs". Weldra kwam Jan terug met een pak teekenpapier, potlooden, zwart krijt en gekleurd pastel. „Wat wil je daarmee doen?" vroeg mevrouw. Hij kreeg een kleur en zweeg. „Laten we hem niet uitvragen, hij zal 't wel weten", zei de majoor, en de knaap trok zioh in een hoek terug. Weder waren maanden verstreken. Wekelijks kwam Jan met matten in de stad, en als hij ze verkocht had, snelde hij naar de Hammings. Mevrouw, 't lieve dochtertje Claartje en de dienstboden kregen steeds ruikers en kransen van weide- en woudbloemen van hem, geurige beziën, en Claartje ook een eekhorentje. De knaap was manierlijk, en mevrouw sprak menig uur met hem en gaf en leende hem boeken. Maar toen het herfst was geworden, bleef hij op eens weg. Toen hij er in geen drie weken geweest was, werden ze ongerust over hem, en Trui, die zich schrikbeelden placht te maken, "vreesde dat de arme jongen op weg van of naar de stad omgekomen was. Maar Mina dacht dit toch niet en vroeg andere „mattenjongens" op de straat naar hem. Maar niemand wist van Matten-Jan af, daar hij zich in de laatste twee jaren van zijn collega's had teruggetrokken. Sedert hij beter gekleed was, hadden ze hem uit nijd bespot, zoodat hij de wijste partij gekozen en hen ontweken had. En de dienstboden bij Hamming wisten alleen dat hij 't kind van eene weduwe was, die haar man — een timmerman — reeds in de eerste jaren van haar huwelijk had verloren. Zijn „van ' had hij nooit gezegd, en niemand had er hem naar gevraagd: ze wisten alleen dat hij Jan heette. In de kamer heette hij „Matten-. Jan", in de keuken eerst „de mattenjongen", en later „onze jongen." — Ten laatste besloten Trui en Mina eens naar zijn dorp te gaan, om naar haar beschermeling onderzoek te doen; maar hiervan werden ze teruggehonden, daar de heer Hamming den typhus kreeg, en toen hij herstelde, kreeg 't lieve Claartje het roodvonk, en toen vader en dochter beter waren, was het winter geworden en buitengewoon koud, guur, slecht weer. Mina trouwde, en Trui, spijtig daarover, dacht aan hare toekomst, die haar niet rozig toescheen — en Matten-Jan kwam in 't vergeetboek. Den volgenden zomer ging mevrouw Hamming eens met Claartje naar het dorp P. en informeerde daar naar hem.. Zij vernam dat zijne moeder gestorven was en dat een vreemde heer, zeker een bloedverwant, hem had meegenomen. Toen zij dat de keukenmeid mededeelde, zei deze: „Wat 'n ondankbare bengel! Als hij geen tijd had, afscheid van u te nemen, dan had hij toch een hriefje kunnen schrijven, want hij schrijft heel netjes, dat kan ik u zeggen, Mevrouw!" „Ik hou 't er voor, dat hij wel geschreven heeft, maar dat de brief verloren is gegaan", zei Mevrouw. Op Kerstavond van 't jaar 1850 stond een mooi meisje voor een venster der derde verdieping van een groot huis te D., en zag neer op de straat, die, zooals altijd op dien dag, vol menschen was. Voor een ander venster zat hare moeder,eene bleeke vrouw met een zacht, edel gelaat, met een handwerk, dat ze nu opvouwde. „Ziezoo, ik ben klaar met mijn kraag, Claartje !" zei ze. „Als je nu je kussen wegbrengt, kan je meteen mijn werk meenemen, 'k Hoop maar dat je dadelijk betaald wordt, en dat we op de kerstdagen geld genoeg in huis hebben om Trui een presentje te kunnen geven, hoe klein dan ook." „Goed, lieve Mama, ik ga dadelijk", antwoordde de dochter opgeruimd , en de moeder hernam : „Stop je maar goed toe, 't is zoo koud, en als je geld krijgt, breng dan toch een mof voor je mee! Juffrouw Willemsis ons nog twintig gulden schuldig, zooals je weet, die ze nu toch zeker geeft, 't Is nu zoo pijnlijk, als je zulke koude handen hebt, arm kind." „Och, 'k heb immers een dikke wollen shawl en warme handschoenen; wees maar niet bezorgd om mij, Mama! We moeten liever beneden dan boven ons zien. Kijk bij voorbeeld dien kleinen matten-jongen daar — hoe arm is die, en hoe koud zijn zijn handen ! Daarbij vergeleken ben ik als eene prinses gekleed en verzorgd." Onderwijl had juffrouw Claartje haar mantel omgeslagen en haar hoed opgezet. Nu nam ze 't werk op, dat haar moeder in papier had gepakt, en zei: „Nu, dag Mama-lief, in een kwartuurtje ben ik terug — dan zal onze gierst me smaken!" 't Beminnelijke meisje verliet de kamer, en de moeder — mevrouw Hamming — trad naar het venster om haar na te zien. Zij dacht aan het verleden, en hoe vroolijk zij vroeger Kerstavond hadden gevierd, een dag, die sedert acht jaren slechts smartelijke herinneringen en ontberingen voor haar had meegebracht. Om zijne familie rijker te maken, had Hamming, een vermogend bankier, zich met gewaagde speculaties ingelaten, die mislukt waren. Hij stierf van verdriet, en de zijnen waren bijna volslagen arm. Toen 't mooie huis verkocht werd, zei de bewogen kooper buitengewoon goedgunstig tot de weduwe: „Misschien valt het u hard, uit huis te gaan. Als ge u tevreden stelt met een paar kamers van de derde verdieping, dan wil ik u die gaarne afstaan, Mevrouw!" Mevrouw Hamming nam het aanbod dankbaar aan en betrok met haar zestienjarige Claartje en de oude Trui de kleine vertrekken, waarin vroeger de keukenmeid en de min hadden geslapen. Ze waren knap behangen, licht, en. mevrouw meubileerde ze netjes genoeg. Claartje was nu haar eenige schat, en daarom zag zij haar na, totdat zij den hoek om was. Toch ontsnapte er een zucht aan haar boezem, daar haar kind bijna vijfentwintig jaar was en nog geen echtgenoot had, al was ze zoo mooi en zoo lief. Claartje kwam op geen bal, in geen gezelschap — en ze was arm ! Trui, die op de markt was geweest, trad binnen met een mirteboompje in de hand. „Dat is voor juffrouw Claartje's Kerstmis. Ik heb het in de kaarten gezien, de bruidegom is niet ver meer. Ook onze poes maakt zich netjes — er komt bezoek, hoor!" Daar hoorden ze schreden, en snel stopte Trui het mirteboompje weg, want het was Claartje, die met frissche roode wangen riep : „Ik breng geld, mamaatje ! Maar daar staat een heer bniten, met bont aan, die vraagt naar — of wij wel zoo goed willen wezen toe te staan, dat hij een paar minuten in onze kamer komt. Hij is hier vroeger geweest, zegt hij ; 't behangsel was groen en de kachel stond links van de deur, als je binnen kwam ; nu, dat komt uit." „Hé ! Nu, laat hem binnen komen." Een groot heerschap met een intere sant gezicht en een donkeren baardtrad daarop binnen, eerbiedig buigend en zeggend : „Vergeef me, Mevrouw, dat ik gebruik maak van uwe goedheid, me een paar minuten in 't vertrek te laten, waar ik voor het eerst ervoer, dat leven nog iets méér is dan ademen en eten.". Daarop zag hij de kamer rond, trad naar het venster, zag op de straat neêr, zuchtte en streek met de hand over de oogen. Wat er toch omging in de ziel van dien jonkman ? Diep in gedachten verzonken stond hij daar. Nu wendde hij de oogen naar een op glas geschilderd landschap en beschouwde het lang. „Bevalt u dat landschap?" vroeg mevrouw, „Ja, 't heeft me altijd zoo bevallen. — U ziet me vragend aan ? Ik geloof het wel! Maar ook ik zie u verbaasd aan. Is u het, of is u het niet P Zie ik waarlijk mevrouw Hamming- voor mij?". „ „Ja, maar — ik herinner me niet — „Dat geloof ik wel ! Heden voor twintig jaar kwam een arme jongen, die den vorigen dag bij u een mat had verkocht, op uw verlangen hier in huis. Hier zag hij datzelfde mooie landschap, hier straalde een kerstboom hem tegen, en hier kwam er licht in zijne verwaarloosde ziel. Hier, in dit kamertje, sliep hij voor 't eerst op een zacht bed, hij, die nooit anders dan op stroo, ja zelfs op den harden, kouden grond, in de open lucht had geslapen, en aanvankelijk onbestemd kwam de gedachte in hem op: „Wat zou ik wel moeten doen om het altijd zoo goed te hebben?" Hier kreeg hij het geld, waarvan hij zich voor het eerst papier kocht, en hier kreeg hij zoo menig boek dat hem ontwikkelde. Toen hij dat papier had, beproefde hij de boomen van het bosch na te teekenen; want hij had, als hij matten naar de stad bracht, meermalen landschapschilders zien zitten teekenen. Eens betrapte een schilder hem daarop en meende in die kinderlijke schetsen talent te ontdekken. Rijk en kinderloos, kwam hij op de gedachte, den jongen aan te nemen. Hij sprak met de moeder van het kind, die hij stervend vond. De arme vrouw zegende hem." Hier kwamen de tranen den vreemdeling in de oogen. Hij hernam: „Toen de moeder gestorven en begraven was, reisde de schilder met zijn beschermeling naar Munchen. Daar schreef het kind aan zijne weldoenster te D." „Die echter nooit dat schrijven ontving !" „Zoo! — Dan was 't adres misschien toch niet dnidelijk genoeg. — Nu, de knaap reisde met zijn pleegvader naar Italië en werd een schilder, wiens landschappen goed betaald werden. Na een jaar reeds stief zijn weldoener te Rome, en de pleegzoon erfde zijn aanzienlijk vermogen. Hij had heimwee naar zijn land, al leefde zijne geliefde moeder niet meer. Eerst bezocht hij haar graf, daarop reisde hij hierheen en snelde naar 't onvergetelijke huis, waar zijne weldoenster woonde. Meneer „Jan" gaf zijne weldoenster een portefeuille vol schetsen ten geschenke, die hij met haar en Clara doorbladerde, en waarin, onder de vele sclioone schet7 sen uit Italië, Jan's voormalige slaapkamer voorkwam, die nu de huiskamer van mevrouw Hamming was, en 't vertrek van de eerste étage, waarin de onvergetelijke kerstboom had gestaan. Dat meneer Jan nu dagelijks de familie bezocht, kan men denken, en dat bij zijn binnentreden een gelukkige glimlach om juffrouw Claartje's lippen speelde, stelt men zich ook zonder bezwaar voor. Wat de oude Trui betreft, zij plaatste het mirteboompje op het zonnigste plekje voor een venster. Op een avond, toen mevrouw Jan bij zijne komst de hand gaf, hield hij die in de» zijne en zei: „Veel heeft die hand me gegeven, maar het vurigst gewenschte nog niet: Cl aartje. Krijg ik haar nu ook ?" „Als zij niet neen zegt, gaarne," antwoordde mevrouw Hamming en liet de twee gelukkigen maar wat alleen. In Mei werden Jan en Claartje een paar, en vérmeiden zich met elkaar in de lieve lente. — Matten-Jan had een lange tafel onder de kersenboomen laten dekken, waaraan zooveel mattenjongens, als hij van wijd en zijd had opgeloopen, zich te goed deden. Onder ieder servet lag een blanke rijksdaalder en een boek. Jaren zijn sedert verstreken. Grootmoeder Hamming leeft nog bij 't geluk¬ kige paar, en de tachtigjarige Trui zit ook nog achter de kachel. Feesten worden er niet gegeven, maar men is er op een andere wijze gastvrij, namelijk weldadig. En wat van 't eten over is, wordt bewaard voor een matten jongen 9 of een anderen armen stakker. CORRESPONDENTIE. A. en B. O. te R. — Het was mij zeer aangenaam uw beider briefjes en albumbladen te ontvangen. N. C. en M. C. te A. — Zeer blij ben ik met die twee lieve portretjes en ze zijn reeds geplaatst onder al de overige lelie- en rozeknopjes. Ook de albumblaadjes ontving ik in goede orde. P. d. M. te A. — Ja, zeker, je kunt alle zaken voor het chrystoleum-schilderen ook afzonderlijk koopen; schrijf maar een briefkaart aan mevr. Muller, Singel 402 te Amsterdam. Je weet toch cat het medium verscheidene malen gebruikt kan worden; ik bedoel dat je, nadat de photographie transparant geworden is, het overige er af kunt gieten. Het albumblaadje is mij ook geworden. 8. J. S. te 's-G. — Hebt ge den anderen brief naar Amsterdam of Rotterdam gezonden? Uw albumblaadje heb ik ontvangen. H. L. A. te A. en W. M. te A. — Beide albumbladen dankbaar ontvangen; ik zal zooveel mogelijk zorg dragen dat de leeftijden juist vermeld worden. N. B. te A. — Wel, lieve, je behoefde volstrekt niet mijn verjaardag op te merken; de meisjes bederven mij toch al veel te veel; dank je wel voor je hartelijke gelukwenschen. Het albumblad kan zeer goed gebruikt worden; het doet me genoegen dat je meedoet. E. E. V. te B. — Uwe bijdrage is zeer goed en behoeft volstrekt niet teruggezonden te worden. Slechts bij dringende gevallen schrijf ik particulier en dan meestal nog later, dan de correspondentie in het blaadje. J. G. te D. — Dank je voor je vriendelijke nieuwjaars-wenschen. Het blaadje heb ik in goede orde ontvangen. Hoe heerlijk, niet waar, dat papa nu weer in 't land is met zijn verjaardag. J. G. M. te N. — Heel aardig, dat teekeningetje uit het Gooi; is het naar de natuur gedaan? Dank je voor die goede wenschen; aanvaard ook de mijne. E. B. te V. — Het was nog niet te laat. Dank je voor de medewerking. T. B. te T. — Wat gaat je schrift vooruit! Het albumblad kan heel goed gebruikt worden. Dank je voor je lieve wenschen, A. B. te A. — Natuurlijk worden beide albumblaadjes geplaatst; ge kunt dus die lieve J. en C. gerust stellen. F. v. L. — Uw vriendelijk briefje en de bijdrage voor het album zijn mij in goeden staat geworden. Mej. d. L. d. K. te G. — Te vergeefs heb ik reeds naar een dergelijk adres gevraagd en gezocht. Zelfs de dames die mij eerst diensten vroegen die ik gaarne bewees, weigerden mij deze inlichting toen ik er om vroeg, op grond van concurrentie. Het spijt mij te meer, daar ik verscheidene abonnees er genoegen meè had kunnen doen. Ik kan dus tot mijn leedwezen niet aan uw verzoek voldoen. 8. 8. te A. — Briefje en raadsels ontvangen. Je schreef vroeger zoo netjes, waarom nu niet meer ? C. B. te O. — Je vraag kwam wat laat, lieve. Je briefje is gedagteekend op 22 December ; nu kan ik nooit m een volgend nummer antwoorden en dezen keer moesten er zelfs 14 dagen verloopen, tengevolge van het overgroote aantal brieven. Ik begrijp volstrekt niet wat je bedoelt met het vloeibaar maken van de gom, die bij het chrystoleum-schilderen gebruikt wordt. De gom is een soort stijfsel dat niet vloeibaar gemaakt wordt; bedoelt ge echter het medium, zoo wordt dit hard of vloeibaar gekocht; het vloeibare is goedkooper en gemakkelijker; daarom is in het depót hier te lande enkel het vloeibare medium te krijgen, waar men niets aan behoeft te doen; het wordt eenvoudig op de — op glas gezette — photographie gegoten.
18,379
MMCMC03:002033012:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 4, 1855, no. 11, 12-03-1855
null
Dutch
Spoken
4,035
7,330
Do Uitgave geschiedt iedere» Maandag door Br.'. J. C5. Alldriesseil , Boekdrukker eri l'ilgever le l lrocht, wien men nlle «lukken, de Redactie betreffende, gelieve to« te «enden. MAANDAG 12 Maart 1§55. p.\ s.*. De Abonnementsprijs is ƒ 1.50 voor 3 Maanden , franco door liet gehcele Rijk { men abonneert tich voor een geheel jaar. De Prijs der Advertentie» i» van I—5 regel» / 1; voor iederen regel meer 10 Cents. DE BELGISCHE ZAAK. Het derde deel van het werk van prof. Dr. Hengstenberg: //De Vrijmetselarij en het Evangelische Leeraarsambt, » bevat de volgende zinsnede: //Nog moeten wij van eene merkwaardige gebeurtenis melding maken , die in den loop van het afgeloopen jaar binnen de Orde der Vrijmetselaars is voorgevallen. Het Groot-Oosten van België heeft een uitvoerig berigt voor zijne viering van het laatste St. Jansfeest in het licht gegeven, waarin het plegtig de verandering der Belgische Vrijmetselaars-Loges in clubs tot omverwerping van kerk en staat proclameert. De Vrijmetselarij wordt door hetzelve als » voorhoede van eiken vooruitgang// aangewezen. De tijd verlangd thans //eene uitgebreidere en levendiger opvatting van den magonnieken geest. » De Vrijmetselarij moet eindelijk eenmaal zeggen, wat zij denkt en wat zij wil.» Wij herinneren hierbij daaraan, dat de Vrijmetselarij reeds bij onderscheidene vroegere gelegenheden (bij de Belgische revolutie, gelijk evenzoo in het laatste jaar bij de Spaansche, die volgens de berigten der couranten in de Vrijmetselaars-Loges voorbereid was) de grondstelling om zich met geene practische politiek in te laten, over het hoofd beeft gezien, en wanneer de zege harer zaak door het geheele volk gevierd en daardoor het bewijs geleverd werd, dat zij de toestemming van het land bezat, wie zou het dan durven wagen , haar te gispen. // Laat ons wordt er gezegd — dit eene wel begrijpen : indien de Vrijmetselarij ons de heiligste, de verhevenste roeping aanwijst, dan kan zij ons niet tevens de middelen willen onttrekken om die te vervullen.» Het onderscheid tusschen deze wilde Vrijmetselarij en de tamme, zooals zij vooral in Pruisen haar zetel heeft, lio-t niet in het beginsel, hel ligt enkel in de consequentie en de taktiek. Wie eenmaal het beginsel van het humanisme in zich opgenomen heeft, die is in tegenspraak met de grondlagen van den bestaanden staat en de bestaande kerk. Zoolang deze verslapt zijn en hem zacht aangrijpen, schikt hij er zich in. Maar zoodra het hen met hun wezen ernst wordt, gevoelt ook hij zich aangeprikkeld , zijn wezen volkomen te ontvouwen. Een Pruisisch medelid der Vrij metselaars-Orde verklaarde onlangs, dat de toekomstige ontwikkeling dezer Orde daarvan afhing, of men in de uitbreiding van het begrip des christelijken staats nog verder gaan zou. Zag men daarvan af, dan zou de toekomst van de Orde onbeduidend zijn , geschiedde het, dan zou zij het middelpunt der tegenwerking worden ! » Aanmerking van de redactie van een Duitsch Mag.'. Tijdschrift : Van het tegen het Gr.\ O.-, van België verheven protest maakt hierbij Dr. H. met geen woord melding, ofschoon het hem wel bekend is, daar hij op pag. 19 eene plaats uit hetzelve aanhaalt. Évenzoo spreekt de Freimüth. Sacksemtg. van 1 Febr. over het voorgevallene in België , maar maakt daarbij eveneens geene melding van het protest. De reden hier van is ligt na te gaan. Het protest is juist daarom uitgesproken, omdat liet Gr.\ O.*, van België het leginsel der Vrijm.*. trouweloos verlaat. In weerwil van de in het protest gegeven teregtwijzingen beweert echter Dr. H.: » Het onderscheid tusschen deze wilde Vrijm,*. en de tamme ligt niet in het beginsel, het ligt enkel in de consequentie en de taktiek. » — De taktiek en consequentie van Dr. H. bestaan daarin, om der Vrijm.-. deïsme en humanisme te verwijten en ze wegens dit verwijt te verwerpen. Deïsme en humanisme als schimpwoorden der partijen zijn wel is waar tegen christendom en kerkgenootschap gebruikt geworden; maar op zich zeiven, dat is, in hunne oorspronkelijke, zuivere beteekenis: geloof aan God en menschheid, strijden zij niet alleen niet tegen het christendom, maar zijn de uitgangspunten van' alle christelijkheid en alle kerkelijkheid. De Vrijm.*. heeft met geen partijstandpunt iets gemeen, dus ook niets te doen met deïsme en humanisme als schimpwoorden der partijen. Maar wel moet men in het algemeen erkennen , dat deïsme en humanisme de grondlagen des christendoms en der christelijke kerk zijn. Wie dat tegenspreken wilde, dien herinneren wij aan de bergpredikatie van Christus. Daar bestaat ook deïsme en humanisme in den zuiveren, edelen zin des woords. En wanneer Dr. H. pag. 20 zegt: »Hij (de Vrijmetselaar) kent enkel de paar armzalige gedachten van den natuurlijken mensch, die door het gebruik zoo afgesleten zijn , dat men er ongesteld en naar bij wordt,» dan vervalt hij weder in een erg misverstand. De //natuurlijke mensch» heeft volstrekt geene gedachten, zelfs niet een paar armzalige gedachten, ten hoogste eenige voorstellingen. ÏNSBZOlTDZSr STTTZZE1T. HET DIEPLOOD. De troop, het figuur of zinnebeeld der VV.\ MM.-., onder het woord diep- of schietl.*. aangeduid, bepaalt ons bij de ernstige en opsporende overweging van hetgeen uit den bodem onzes harten opwelt en tot de verborgenheden der zelfbesehouwende zielkunde behoort. Dit werktuig is , ter opneming van de hoogte op zee als peillood even onmisbaar voor den zeeman alstoteene regelmatige bouworde voor den bouwmeester geworden , en bepaalt den zedelijken metselaar bij de orde en regelmatigheid, waarmede hij den storm der hartstogten te midden der klippen en tegenwinden te belieerschen en op den onstuimigen oceaan des levens voor het gevaar te beveiligen heeft, om zich zeiven niet op de stranden der verwoesting te werpen. Met het meetsnoer of het schietl.'. gewapend, leert hij een gebouw zoo regtstandig op trekken, dat hij zich behoedt voor het immer dreigende gevaar, bedolven te worden onder gebouwen, welke doorligtzinnigedrift naar luchtkasteelen , te vaak op zandgronden gevestigd worden en de treurige oorzaken zijn van beschamende en grievende teleurstelling en hevige zelfverwijtingen. Zoodra de waarnemer ook bij de behandeling van dit werktuig in het minste mist bij het opnemen der hoogte, lengle en breedte van het element en de voorwerpen zijner overweging, loopt hij ligtelijk gevaar het doel van zijn plan te missen en meer dan vergeefschen arbeid te verrigten. Daarom is het van het uiterste gewigt, dat wij bij het peilen en doorzoeken van ons eigen hart tot de diepste schuilhoeken doordringen , elke beweegreden tot handelen toetsen aan de wetten der zedelijkheid en der natuur. Aan de minste afwijking van de denkwetten in verhouding tot onze bestemming en onze wezenlijke behoeften is het te wijten, dat zelfs zij, wier lust het is , hunne bouwtaak te voltooijen en hunne levensreis doelmatig te voleindigen , gestadig schipbreuk lijden op de verzandingen van eigen dwaasheden en onverstand. Br.-. II. ANNEVELD. BEGRAFENIS PLEGTIGHEID. Amsterdam. , den 21 Pebruarij 1855. De dag van heden was voor de Broederschaar in dit O. - , een dag van droevige plegtigheid. De A.\ M.\ der L.\ la Ckaritê , de algemeen beminde en geëerde Br/. C. van der Vijver ') was den 16. Februarij, na eene kortstondige maar hevige ziekte, aan zijne veelvuldige vrienden en betrekkingen ontrukt geworden, en heden volbragten de BB.*, van la Charité den treurigen pligt van de ter aarde bestelling van ziju stoffelijk deel. — Eenvoudig, maar indrukwekkend was de wijze, waarop zij dien vervulden.—Omstreeks 12 uren in de consistorie-kamer der Gereformeerde •) 2 e Groot Opz.*., Lid van de Kamer van Administratie van de Afd.*. van den M.\ Gr-.-*.. Nieuwe Kerk vereenigd, schaarden zij zich achter de lijkbaar 1 , welke onder plegtstatig orgelmuziek het kerkgebouw werd rondgedragen. Zij hadden het voordeel, onder de aanwezige BB.*, van andere LL,\ ook den A.\ M.\ der L.*. la Faix, Br.*, van Waveren Pancras Clifford, te begroeten. Aan het geopende graf gekomen , plaatsten de drie oudste BB.*. Offic.*. der L.*. Pass.*., Winkelh.*. en het Maill.*. op de doodkist, en de Br.*. 1° Eed.*., I. J. J. Snellebrand, sprak de aanwezigen bijna aldus aan : //Bloedverwanten en vrienden van hem, dien wij allen betreuren ! — Mijne en zijne broeders! — Want, waarom zou ik u allen in dit sombere, maar plegtige uur niet den geheiligden broedernaam toeroepen, u , kinderen van éénen Vader ! // Broeders van den achtbaren , van den eerwaardigen man , wiens stoffelijk hulsel wij aan den schoot der aarde zullen zien toevertrouwen I // Ik weet, dat ik uit u aller hart en ook tot u aller hart zal spreken, wanneer ik u een oogenblik van heilig stilstaan afvrage, en uwe smart door een woord van vertroosting en opbouwing tot eene weemoedige, maar tevens stille hope tracht te brengen 1 //Broeders! hier is een punt des tijds, dat ons allen weder toeroept : // Mensch , daar was een leven ! hier is een sterven! ginds zal een herleven zijn!// — Verleden, heden en toekomst dagen bij de geopende groeve des doods voor onze blikken op ! en wij zeggen het weder, wat wij reeds zoo veelmalen zeiden: // Daar was een leven ! // n Maar welk een leven was dat leven ! dat leven van onzen geliefden, onzen eerwaardigen, onzen achtbaren van der Vijver! Het was immers een leven vol van de trouw en de liefde eens broeders jegens zijne medebroeders ; het leven van hem, die de les des grooten Meesters: »Kinderkens, hebt elkander lief! // vóór alles en boven alles leerde en beoefende! Van hem, die als echtgenoot, als vader, als leermeester, als vaderlander, als waarachtig achtbare en verlichte man, een voorbeeld moet genoemd worden voor zoo velen als met hem in betrekking stonden ! Het was het leven van hem , die op zijne veege sponde kon zeggen , kort voor hij zijn einde voelde naderen: //Mij is het wel! ik weet het, als mensch heb ik fouten begaan; maar het is mij ook mogen -gelukken, met 's Hemels hulp eenig goed te verrigten ! // // Zoo , waarde Broeders , zoo sprak die mond, welke thans verstomd is, zoo zeggen wij het den nederigen en toch zoo verhevenen mensch, echtgenoot, vader en meester na: //Ja, u was het wel! gij streefdet in eenvoud des harten en in opregte liefde steeds naar het ware, het goede en het schoonel U was de ware wijsheid ten deele geworden ! — Uwe treurende echtgenoote herinnert zich op dezen oogenblik met droeve tranen eene halve eeuw van trouwe hulp en innige liefde, en zij zal uwe laatste woorden beamen ! — Diep geschokte kinderen en naneven weten het, meer dan wij het kunnen zeggen, hoeveel waarheid er in die laatste woorden van u, den dierbaren en zorgenden vader en bloedverwant was gelegen! —Eenegeheele schaar van deelnemende Broeders, eene geheele Orde van menschenvrienden weet het, dat zij met volle overtuiging kan uitroepen : //Gij, achtbare van der Vijver, gij waart een edel voorganger op de baan, die tot het ware licht van kennis, deugd en geloof kan brengen !« — En zulk een leven , aan zoo veel schoons en goeds gewijd , dat zoo vele dankbare vrienden en broederharten met warmte herdenken, zulk een leven wordt nu door heete vrienden- en broedertranen opregtelijk beschreid ; want dat leven was er eens; nu is hier de dood! het verledene, voor velen zoo gezegend, is een smartvol heden voor die velen geworden! Wij zullen, Achtbare Meester, uw stoffelijk omkleedsel in het duistere graf zien nederdalen; onze harten zijn daar met u en onze tranen zijn de ware tolken van het smartgevoel, dat die harten thans ontroert! * Hierop vervingen de droevige toonen van het orgel de woorden des sprekers, en werd de kist in de groeve nedergelaten; waarna de Br.-. Broeders , die met mij kwaamt treuren Om zoo veel, aan ons ontrukt, Niet die harten zóó verlegen , Niet die hoofden zoo gebukt! Laat uw zilte tranen vloeijen ; De Achtbre Meester was ze waard ! Maar rigt uw bedroefde blikken llit dit graf tot boven de aard ! Daar, daar boven is herleven ! Ziet, die pijler rijst omhoog, Met zijn grondslag in deze aarde, Met zijn top aan 's Hemels boog! Dat is 't beeld, dat in den Tempel Treffend tot uw harte spreekt: //'tMenschdom , eens op aard gelouterd, i' Wordt ten Hemel opgekweekt." Daar , daar boven is herleven , Staart niet meer in 't stille graf; Daar, daar boven is de Meester, Die den mensch het leven gaf. Die het nimmer zal ontnemen : Eeuwigheid is zijn bestaan ! Na een korten strijd op aarde Vangt uwe eeuwigheid ook aan ! Broedren! die met mij kwaamt treuren , O, verbergt uw tranen niet! Maar verheft ook 'toog ten Hemel, Waar gij eens den Meester ziet. Want daarboven is 't hereenen ; 't Scheiden is van korten duur; Worde ons leven als zijn leven, Ons ook zulk een scheidingsuur! Wel dan , Broedren , met die hope Geven wij den laatsten groet! Hoe weemoedig bij 't verliezen , Toch is ons die hope zoet! Wel dan, Broedren, neemt de spade, Volgt mijn treurig voorbeeld na , 't Graf, o, 't scheidt geen ware Broeders, Neen , wij volgen vroeg of spa ! Vervolgens nam de Br.*, tweede Bed. 1 , der d).\ het woord, en eenen krans van immortellen in het graf leggende, zeide hij: »Eust zacht! dierbare vriend en Br. - .; neen! wij misgunnen u de ruste niet, wij wenschen u niet terug in ons midden, nu gij het eeuwige O.', zijt ingegaan en daar een loon moogt ontvangen , dat aan den getrouwen en ijverigen arbeider toegezegd is; maar wij treuren om uw gemis, omdat wij u liefhadden,— liefhadden als een dierbaren vriend, — liefhadden als een getrouwen Broeder, — liefhadden als onzen ijverigen Mr.\ en Voorganger! //Gij hebt geleefd en gewerkt, gij zijt geweest, maar gij zult ook zijn. Hoe zoudt gij verloren gaan uit den kring des voort - bestaans, waarin de eeuwige liefde , die allen gemeen is, de naturen allen te zamen houdt? Hoe zoudt gij scheiden uit het verband, dat alle wezens zamenknoopte. — Die band breekt zoo ligt niet als de losse banden des tijds. Neen! bij den goddelijken geest, die ieder eigen is , en allen gemeenschappelijk ! In het verband der natuur is trouw geen bedrog. Wij scheiden slechts om inniger vereenigd te zijn. Goddelijke vrede, met allen, met ons. Wij sterven om te leven. Vaarwel! tot wederziens! » De Br.*. 1° Bed.*, en de aanwezende BB.*, voltooiden deze eenvoudige plegtigheid door het werpen van de aarde op het pas gedolven graf, onder den drievoudigen uitroep: A.\ M.\! de laatste groet! — A.\ M.\ ! het jongste vaarwel! — A.\ M.\ ! tot wederziens ! — Met diepen weemoed en aandoening vervuld verlieten zij onder het plegtstatige orgelmuziek de kerk. en keerden ten hunnent met den rouw in het hart, maar tevens met den wensch om hunnen overleden A.*. M.\ te eeren door een plegtigeti rouw, en meer nog door hem na te volgen in de mag.*, deugden , waarvan hij hun steeds het voorbeeld had gegeven. STEEKEN YOOR DEN T.\ BOUW. De uiterlijke welsprekendheid bestaat in de ware en schoone voordragt van de voortbrengselen der innerlijke welsprekendheid,, waartoe des redenaars herinneringsvermogen, zijn welvoegelijkheidsgevoel, zijne stem en gebaren (allen op hunne eigenaardige wijze) harmonisch moeten zamenwerken. De vooroor deelen kunnen veel nut aanbrengen, maar hebben door verkeerde aanwending veel bijgedragen om den mensch tegen den mensch en dus den broeder tegen den broeder in het harnas te jagen. Zij hebben menschenbloed bij vloeden doen stroomen en schieten nog zelfs onder verlichte volken verderfelijke pijlen. Het zijn bliksemende zwaarden in de handen van woeste krijgers. M a c.*. Vuur. Eene waardige geestdrift voor de goede zaak der O.*.. V.*. van liefde en eerbied voor den O.*. B.\ H.\ ! V.\ van gehoorzaamheid aan het wettige gezag! V.*. van belangstelling in kunsten en wetenschappen en alle menschwaardige zaken! V.*. van ouder- en kinderliefde! V.*. van levenswijsheid en naauwgezette pligtsvervulling! V.*. van dankbaarheid aan allen, die het goede stichten ! V.*. van mededoogen met rampspoedigen I V.*. van daadzakelijke hulpvaardigheid omtrent lijdende en verarmde BB.-.! V.*. van belangstelling in alle nuttige inrigtingen. Vernieuwd en beter V.*. voor al wat waar , goed en schoon is. Dat alle wijzen, alle braven , alle menschenvrienden leven I Vrouwen. Aangezien het niet te ontkennen valt, dat de O.*, voortdurend eene veel vermogende vijandin in de schoone sekse, vaak nog hierin door den geestelijken arm ondersteund, te bestrijden heeft, hebben vele LL.*. vermeend, de schoonste helft des menschdoms van verklaarde vijandinnen in bondgenooten in den heiligen strijd tegen domheid, vooroordeel , gewetensdwang en ondeugd te moeten herscheppen, door haar bij feestelijke gelegenheden op de meestgepaste wijze in hunne H.*. TT.', te ontvangen , van waar zij we'1 voldaan zijn teruggekeerd. Zij hebben zich aldaar van de weldadige strekking der O.*, overtuigd, en daafna de mannen zeiven aangespoord om dikwijls T.'.waarts te gaan. V r ij h e i d. De zucht naar vrijheid mag niet ontaarden in eene dwaze begeerte om zich van ieder wettig gezag los te maken, opdat men niet afdale tot staatkundige teugelloosheid, die, in stede van verlichting, geluk , welvaart en eensgezindheid onder de menschen aan te kweeken , zeer wel geschikt is om de zuilen der maatschappelijke orde van zaken om te rukken en het menschdom in nacht en ellende neder te storten. JOURNALISTIEK. '4 Hertogenbosch , den 1 Maart. De L.\ de Edelmoedigheid in dit O. - ., heeft den geboortedag van den beminden Gr.*. M.\ Nat."., als naar gewoonte, met een broederlijk Bank.*, gevierd; onder de vele kanonn.*., die ter herinnering van dien lieugelijken dag losbrandden, laten wij hier een Feestdronk als Naamvers volgen van den Br. - . D. Porrey, door hem bij die gelegenheid uitgesproken. feestvreugd vervangt vaak in 't menschelijk leven teouwklagt en treurtoon, — en blijdschap de smart: Hven als voorspoed de zorgen doet wijken, üie er soms woelen in hoofd en in hart — tsiven als 't zonlicht den nacht doet vergeten; fcdegen de droogte, en de hitte de kou', •—in de getijden des jaars zich verwiss'len , J^eert het hier alles, waarop men ook bouw'. ') Feestgenooten! Rigt Een ieder! Ditmaal Echter Bigt Tn Koor De bokalen; wat daar buiten andren in hunn vreugde stoor! Wij , wij vieren hier het Jaarfeest van het Hoofd der Mets'larij, Die als Vorst, als Menscli, als Broeder, 't sieraad is der Maatschappij. Wlinkt dan, en drinkt dan, en leêgt de bokalen; i-i mmers dit feest geeft tot blijdschap U stof! P5 idderlijk toont U; voor buiten , het dundoek, N n in de Hut, hier, die disch U Zijn lof: Q rinkt dan , O Broeders I en leêgt de bokalen, p£in dat den Vorstlijken Broeder ter eer' Pi ijk èn in deugd, èn in roem, Wiens verjaren, ph eest'lijk herdacht zij nog menigen keer. J ) De L.*. betreurt dit jaar den dood van den verdienstelijken Secret.*., Br.*. S w a m m. Helder , 28 Februarij. — Alle VV.\ MM.*, in Nederland vierden voorzeker heden feest, en verheugden zich in den geboortedag van den geliefden Gr.*. Mr.\ Nat.*.; ook de L.\ Willem, Frederik Karei in dit O.*, had besloten dien dag feestelijk te gedenken, door het houden van eene ree.*, in den 2° Gr.'., gevolgd van een eenvoudig Bank.*.. Io den morgen werd aan een aantal armen tot leniging in den strengen wintertijd eene uitdeeling gedaan van brood en brandstoffen , en hoe kon men eigenaardiger het geboorte-feest van hem vieren, die het beoefenen van weldadigheid tot het doel van zijn leven heeft gesteld. Ten acht ure des avonds werd de L.\ in den gr.*, van Medgez.*. geopend , waarna den Voorz.*. M.*. in korte trekken het feest van den dag schetste, en daarbij herinnerde, hoe nuttig en onmisbaar Z.*. H.*. E.\ voor de Orde is, en den wenscli uitte, dat hij door den O.*. 15.*. H.\ d.\ li.*, nog langen tijd voor de O.*, eu voor de zijnen mogt worden gespaard , welke wenscli door alle BB.*, op mag.*, wijze werd toegejuicht; daarna wierp de A.*. M.\ een blik op het afgeloopen MaQ.*. jaar en stond een oogenblik stil bij de verliezen , die ook deze Werkpl.*. in den afgeloopen jaarkring hadden getroffen, door het afsterven en vertrekken van eenige ons dierbare BB.*., terwijl de A.*. M.*. besloot met ook het goede, dat deze Werkpl.*. zoo ruimschoots mogt ondervinden, dankbaar te herdenken. Vervolgens werd tot de aanneming overgegaan van vier LL.\ V.*. M.\ als Medgez.*. waarna de A.\ M.\ hun in een Bouwst.*. het doel des 2° gr.*, uitlegde en hen daarbij tevens deed opmerken", hoe zij hunne ma<j.\ kennis ieder in zijne prof.*, betrekking ten beste van hen zeiven en van anderen konden aanwenden ; hierop werd de L.*. op de gebruikelijke wijze gesloten, efl de BB.*, vereenigden zich aan het Bank.*., waar zij tot middernacht allen regt Br/.lijk bijeen bleven. Onder de toasten werd die op den Gr.*. Mr.*. Nat.*, met ware toegenegenheid door den Br.*. 1" Opz.\ uitgebragt. en door de BB.*, met geestdrift toegejuicht. Deze dag zal voorzeker nog langen tijd eene aangename herinnering bij de BB.*, achterlaten, want ware Br.*.liefde had bij onzen arbeid voorgezeten, en waar liefde woont, gebiedt den O.*. B.\ H.*. d.\ H.\ zijn zegen. Middelburg , den 28 Febr. — Heden werd door de A.*. i—i.*. la Compagnie Burable, gevestigd in dit O.*., eene open St. Jansloge gehouden en daarbij aan twee Duisterl.*. het L.*. geschonken. Na afloop der werkz.*..*. vereenigde zich de talrijke broederschaar aan een Bank.*., om daar onder nuttige ontspanning en aangename verpoozing tevens den jaardag te helpen vieren van den beminden Gr.*. M.\ Nat.*, en den 20jarigen diensttijd van haren A.*. M.\ Gastelaar. Menig Kan.*, werd afgeschoten ter hunner eer en tot heil der IC.*. K.\. Ter bekwamer uur gingen de feestg.*. uit een, onder gevoelens, die gewis voor de Vrijin.*. weldadig en de uitbreiding der broederm.*. bevorderlijk zullen zijn. utrecht , den 9 Maart. Wij vernemen, dat de a.\ l.\ de Noordstar in het o.*, van Alkmaar dezer dagen onder de behoeftigen aldaar verspreid heeft, 2500 Bons van 10 Cts. ieder, ter gemoetkoming bij de duurte der levensmiddelen in den strengen winter. Wij zijn verzekerd , dat vele Werkpl.*..*. in dien geest geliandeld hebben, waarvan wij later welligt mededeeling zullen kunnen doen. ADVERTENTIE N. *** Voor eene DAME van deftige afkomst, wier vader in zijn leven den rang van Majoor bekleedde en Lid der Broederschap van Vrije Metselaren was (volgens een diploma bij haar berustende), wordt met sterken aandrang de SPOEDIGE EN KRACHTDADIGE ONDERSTEUNING van de Leden deiverschillende Loges in ons vaderland beleefdelijk ingeroepen. Eenmaal gevierd , bemind , geëerd, thans door den dood van hare naaste betrekkingen beroofd, ligt zij verlaten van menschen op een ziekbed , dat het hart van weemoed doet inkrimpen. Zoude de hoop op uwe ondersteuning te vergeefs ingeroepen worden voor eene zwaar beproefde, zeventigjarige, buiten hare schuld diep ellendige Lijderes. Ik kan, mag, noch wil dit veronderstellen. De God der liefde bewege uwe harten. J. D. SIGAL. Predikant bij de Herv. Gemeente te Besogen in N. Braband. Bovengenoemde Predikant heeft ons in een uitvoerig verslag bekend gemaakt met bovenbedoelde dame, en wij mogen derhalve niet aan de waarheid twijfelen, daarom aarzelden wij ook niet bovenstaande Advertentie te plaatsen , en willen ons gaarne belasten rnet het geven des gevorderd van inlichtingen en de ontvangst van liefdeguven , hoe gering dan ook, waarvan wij later opgave in ons blad zullen doen. de Redactie. POST UITERWEER & COMP., te Utrecht, debiteren met succes: DE ZELFKENNIS. vrij naar het engelsc1i van JOH1T M A S O 1T, Prijs in Linnen , Verguld op Sneê ƒ1,25. K b N abonneert zich : Te M m €it, bij DECI1EVAUX-DU3IESNIL , Redaetcnr van liet Jo.irnal Lo Franc-Mucon , Quai des Orfëvres, 58.— Te Xt/Ot» , bij J. CIIERPIN, Grande rue Mcrcière, (>6. — Te J^misnnne , (Zwitserland) aan liet Burean van de Esquisses de la vie Afacs* Suisse» — In Oost-lndiê , te Ifatavin, bij de Boekb. LANGE & COMP. en van IIAREN N05IAN & KOLF. — Te Socrah(Mya 9 bij de Boekb. E. FUHRI. — ïn West-Indië , te Sufènmnc 9 bij den Boekh. W. E. H.WINKELS. — Aan de fawap de Goede SKoop, bij den Boekhandelaar J. C. JUTA en verder alom. Gedrukt bij Er.*. J. G. ANDRfESSEN, te Utrecht.
4,552
MMKB10:000604002:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,851
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1851, 01-02-1851
null
Dutch
Spoken
7,163
12,714
Tot nog toe werden de aspiranten, zonder voorafgaand onderzoek naar hunne verkregene kundigheden, tol de school toegelaten ; maar bij 's Konings Besluit van 15 Junij 1817 werd bepaald dal de aspiranten bij een behoorlijk examen blijken moesten geven van de noodzakelijke kundigheden te bezitten, om het onderwijs op de school met vrucht Ie kunnen genieten , en bij Besluit van 25 Augustus 1817 : dat de kadets van den waterstaat gedurende de vacanlie naar de belangrijkste onder handen zijnde werken van den waterstaat zouden worden gezonden, ten einde zich in het praktisch gedeelte van dit vak to oefenen; terwijl bij Besluit van 26 Mei 1820, ook praktische oefeningen werden bepaald voor de kadetten der andere vakken van de eerste en tweede klasse, tot welk einde de vlakte bij Waalsdorp werd ingerigt. Terwijl deze school, overeenkomstig hare instelling, nuttig werkzaam was, werden achtervolgens commissiën benoemd lot het ontwerpen van geregelde studieplannen en het voordragen van bepalingen tot meer volmaking van het militaire onderwijs, waarbij men zich de vereeniging voorstelde van de tot hiertoe bij onder- scheiden korpsen verdeelde kadetten en eene uitbreiding van het onderwijs, voornamelijk voor de élèves der infanterie en kavallerie, ter bereiking van welk doelde kadetten in één gebouw zouden gehuisvest wezen. Ten gevolge der voorstellen van gemelde eommissiën, behaagde het den Koning, bij Besluit van 29 Mei 1826, de Militaire school te Delft in 1828 op te heffen, en de stichting eener Koninklijke Militaire Akademie voor de kadetten van alle wapenen der landmagt hier te lande en in de Oost-Indien te bepalen, en deze inrigting te Breda te vestigen. Bij Besluit van den 27sten November 1827, werd bet Reglement voor deze Koninklijke Militaire Akademie vastgesteld. Den 24sten November 1828 had de plegtige inwijding plaats. De sedert 24 November 1810 lol luit.generaal bevorderde kommandant der school te Delft J. II. Voet(1), verlangde, uithoofde zijner hooge jaren, het bestuur over de nieuwe Akademie niet op zich te nemen, en werd de luit.-generaal C. A. Gunkel tol gouverneur benoemd. Wat de kadets voor de marine, hel korps mariniers en die voor den scheepsbouw betreft, welke tot de inrigting te Delft hadden behoord, deze werden vereenigd in een nieuw opgerigt Koninklijk Instituut voor de Marine le Medemblik, voor welk Instituut, bij Besluit van 6 September 1828, een Reglement vastgesteld werd. Tot militairen kommandant van dit Instituut werd benoemd de kapitein-luit. Ier zee W. Kreekel. Ten gevolge van diens overlijden, den (1) Den 319ten Mei 183*2 in den ouderdom van 74 jaren overleden. November 1834, werd tot die betrekking aangesteld de kapitein terzee J. C. Bijk , en deze 11a zijne benoeming lol schout-bijnacht en Gouverneur-Generaal der Neder landsche West-Indische Bezittingen (27 November 1858), vervangen door den kapitein ter zee, later schout-bij-nacht J. C. Koopman. Deze bekleedde dc betrekking van kommandant van het Instituut tot den 31s,c" April 1847, toen hij opgevolgd werd door den schout-bij-nacht II. F. Tengbergen, welke aan het hoofd der inrigting bleef tot den 15de" Julij 1849; alsloen werd tot waarnemend kommandant benoemd de kapitein ter zee P. G. Crombet, welke die betrekking vervulde tot op de vereeniging van het Instituut met de Koninklijke Militaire Akademie, in September jl. Bij bovengemeld Beglement der nieuwe Koninklijke Militaire Akademie werd het getal kadetten op 508 bepaald, toegelaten wordende van 14—18 jaren , en wel voor de volgende wapens: 186 voor de infanterie, 32 voor de artillerie, 16 voor de genie, mineurs en sappeurs, 40 voor de kavallerie, en 4 voor den waterstaat, voorts 10 plaatsen, over welke als surnumerair zou kunnen beschikt worden. De te betalen bijdragen voor de kadetten der infanterie werd gesteld op /'450, die voor de overige wapens en van den waterstaat op /' 600; echter werden er geheele of gedeeltelijke vrijstellingen gegeven. De leercursus was bepaald op 4 jaren. Het kader der Akademie bestond uit a) 1 gouverneur, 1 kommandant, 1 kapi- lein der infanterie, 1 id. der artillerie, 1 id. der genie, 1 ritmeester, 1 officier van den generalen staf, 3 luitenants der infanterie, 2 luitenants der artillerie, 1 luitenant deigenie, 1 luitenant der kavallerie, 1 adjudant van den gouverneur, 1 luit.-adjudant van den kommandant, 2 officieren van gezondheid, 1 paardenarts 1slc' kl., 1 apothekar; 1 ka pit.-kwartiermeester, 1 administrateur van kleeding en wapening, 1 adjudant-onderofficier , onder-officieren, 7 muzijkanten, 1 geweermaker, 1 korporaaltamboer en 4 tamboers, '1 schrijver, 55 oppassers, 1 timmerman, 1 holmeester, 1 koksmaat, 2 concierges, 1 portier, 12 koks- en bijkoks; b) 2 hoogleeraars en 1 lector in de wis- en natuurkunde, 4 leeraars in de wiskunde, 1 ingenieur van den waterstaat, 1 hoogleeraar en 5 leeraars in de Nederlaudsehc taal- en letterkunde, 2 leeraars in de fransche taal- en letterkunde, 1 leeraar in de hoogduitsche en 1 in de engelsche taal, 1 architect, 3 leeraars in het handteekenen, 1 pikeur, 1 adsistenl-bibliothekaris, 1 modelmaker, 1 Directeur der gymnastische oefeningen, 2 schermmeesters, 5 dansmeesters, 2 onderwijzers in het zwemmen; c) 2 geestelijken, één van de protestantsche en één van de katholijke godsdienst. Het getal der toegelaten kadets was echter veel minder dan bij het Reglement hierboven vermeld: het was bij den aanvang der lessen in November 1828: 50 kadets der infanterie, 69 » » artillerie, 18 » » genie, 26 » » kavallerie, 8 » van den waterstaat. Totaal 171 Den 31sle" December 1829 was het getal : 65 kadets der infanterie, 70 » » artillerie, 24 » » genie, 53 » » kavallerie, 6 » van den waterstaat. Totaal 198 Bij den aanvang van het derde Akademiejaar zou het getal kadetten in 't geheel 205 (145 en 60 nieuwe) bedragen hebben, maar geen dezer jongelingen mogt hel gebeuren zijne studiën aan de Akademie te voltooijen. Ten gevolge namelijk van den staat van oorlog, veroorzaakt door den opstand en den afval der Belgische Provinciën, werden, bij Besluit van 8 October 1850, de gebouwen der Koninklijke Militaire Akademie beschikbaar gesteld voor de bezetting der vesting Breda, de lessen aan de Akademie geschorst, en gelast de aangestelde aspiranten en kadetten aan te schrijven lol nader order niet op te komen. Zij die voor de actieve dienst geschikt waren, werden bij onderscheiden korpsen van het leger gedetacheerd en achtervolgelijk tot officier bevorderd; sommigen hunner hadden reeds gelegenheid zich in den Tiendaagschen Veldtogt loffelijk te onderscheiden. De luitenant-generaal gouverneur Gunkel , aanvankelijk tot opperbevelhebber der in slaat van oorlog verklaarde vesting Breda benoemd, zijn eervol onlslag gevraagd hebbende , werd in hel opperbeheer der Akademie vervangen door den majoor (sedert 1852 luil.-kolonel) Steenbergiie , die het behouden heeft lot de hervalling der stu diën in 1856. Het onderwijzend personeel der Akademie werd in verschillende betrekkingen bij hel leger geplaatst, of deels hij onderscheidene er loc behooreude dien \ sten gebruikt. Aangezien de voortdurende staat van oor- < log de hervatting der lessen aan de Militaire \ Akademie te Breda verhinderde, werd bij < Koninklijk Besluit van 14 Februarij 1832 1 bepaald, dat de kadets der genie van de 1 Militaire Akademie zich naar Medemblik > zouden begeven, ten einde bij het aldaar ( bestaande Instituut voor de Marine hunne 1 studiën voort te zetten, en zulks onder I de leiding van den kapitein-ingenieur J. P. 1 Delprat, als Directeur voor de studiën, terwijl nog een lst0 luitenant der genie en ] twee leeraars in de Wiskunde van de Mili- : taire Akademie, naar Medemblik werden gedetacheerd, waar zij benevens de gezegde kadets lol het najaar 1856 bleven. Het gelal der aldus naar Medemblik gedetacheerde en laler er geplaatste kadets der genie, waarbij ook die voor het wapen der mineurs eu sappeurs en van den waterstaat kwamen, was: Op 1 Maart 1852 11 kadets. 15 Nov. 1852 15 » 15 Nov. 1855 20 » 15 Nov. 1854 24 » 15 Oct. 1855 24 » In de jaren 1855 en 1856 betrokken de kadets der genie, gedurende een tijdvak van zes weken, een kamp nabij het dorp Sprang in de provincie Noord-Brabant, lot het houden van praktische oefeningen, terwijl die van den waterstaat eenige openbare werken gingen bezigtigen. Intusschen behaagde het den Koning, bij Besluit van 10 Junij 1856, de hervatting der Akademielesseu te Breda, tegen 1 November daaraanvolgende te bevelen, waartoe het Akademiegebouw inmiddels weder behoorlijk ingerigt werd. Eenige wijzigingen, naar de behoeften van hel leger eu de ondervinding reeds noodzakelijk bevonden , werden in het Reglement gebragt, om gedurende de twee eerste jaren tol leiddraad te ^rekken voor hel inwendig beheer cn bestuur, na welk gezegd tijdvak het Departement van Oorlog, op grond der dan verkregene ondervinding, den Koning eene voordragt zou aanbieden voor liet definitief beheer en bestuur der instelling. Bij voormeld Besluit werd verder bepaald, dat voorloopig bij de Akademie slechts konden worden aangenomen, zoo voor de dienst hier te lande, als in de Overzeesche bezittingen, 220 kadcls, tc welen hier te lande Inf. Art. Genie. Kav. Wat. 72 40 16 16 4 voor de koloniën Inf. Art. Gen. Kav. 50 12 6 4 Voor het eerste studiejaar (1856—1857) zouden echler slechls kunnen worden toegelalen 45 kadetten voor de inf. (waarvan 25 voor de kol.) , 22 voor de art. (12 voor de kol.), 8 voor de kav. (4 voor de kol.), terwijl de kadets der genie, mineurs, sappeurs cn van den waterstaat thans te Medemblik, weder naar de Akademie te Breda overgingen, en 's Konings pages, mits niet boven de 18 jaren, er bij werden opgenomen. De jaarlijksche bijdragen bleven als vroeger, met bepaling echler dat door dc i kadets der inf. en kav. als eerste uitrus, ting nog f 50, en voor die der overige ?1 wapens f 75 zou worden betaald, waar- voor zij de hun verstrekte leerboeken en teekengereedschappen in eigendom behielden. In plaats van den Gouverneur en Kommandant , kwamen nu een eerste en tweede kommandant, de laatste bijgestaan door een kapitein-adjudant der Akademie, aan wien 2 luitenants voor de policie en discipline werden toegevoegd. De officier van den generalen staf werd niet benoemd; diens lessen gingen gedeeltelijk over op den kapitein der genie; de luitenants der verschillende wapens zouden nu ook gebruikt worden lot het geven van onderwijs in de wis- en natuurkundige wetenschappen, weshalve de ontbrekende ambtenaren voor die vakken niet werden aangevuld. Het civiele personeel bestond nu nog uit: 1 hoogleeraar en 2 leeraren in de Nederduitsche taal-en letterkunde, 1 hoogleeraar in de Maleische taal, 1 lector in de natuurkunde, 1 architect, 1 ingenieur van den waterstaat, 2 leeraren in de wiskunde, 1 leeraar in de Fransche, 1 in de Iloogduilsche, 1 in de Engelsche talen, 5 leeraars in het handteekenen, 1 adsistent-bibliothekaris, 1 litliographisch teekenaar en drukker, 1 modelmaker, 1 schermmeester, 2 dansmeesters. Te rekenen van het jaar 1858 zouden geen aspiranten ouder dan 17 jaren op de Akademie worden toegelaten. Tot eersten kommandant der herstelde inrigting werd benoemd de luit.-kolonel der artillerie H. G. Seelig (1), en tot tweeden kommandant de majoor der genie J. P. Delprat (1), ln de maand September werd te Breda het examen der aspiranten gehouden, gelijk reeds in Junij te voren te Medemblik voor die der genie en van den waterstaat had plaats gehad. De afdeeling aldaar werd opgeheven, en den lsten November trad de Militaire Akademie weder in volle werking. Het getal der kweekelingen was 79. Na het verstrijken van bovengemeld tweejarig tijdvak, werd een nieuw reglement voor de Akademie ontworpen, en bij Koninklijk Besluit van 15 Julij 1841 bekrachtigd. Daarbij werd bepaald dat er 204 jongelieden, 's Konings pages daaronder begrepen, konden worden toegelaten, te weten: 100 voor de inf., waarvan 56 voor de kol. 48 » art. » 12 » 24 » genie » 12 » 20 » kav. » 4 » 12 » waterst. » 8 » De admissie werd gesteld op den lsleD September, de ouderdom voor de toelating van 14—18 jaren, de bijdragen als vroeger, doch voor de koloniën slechts de helft daarvan. Het kader der Militaire Akademie werd nu als volgt bepaald: d) 1 Gouverneur, 1 kommandant, 1 kapitein-adjudant, 1 eerste luit.-adjudant van den gouverneur, 1 kapitein van den generalen staf, 1 kapitein der infanterie, 1 id. der artillerie, ■ •)) Den 28 November 1840 tot kolonel, den (1) Den 3 November 18-J3 tot luit.-kolonel be11 Julij 1843 tot generaal-majoor bevorderd. vorderd. 1 iil. der genie, 1 ritmeester-kommandant, j 3 eerste en 5 tweede luitenants der inf., 2 eerste en 1 tweede luitenants der artillerie, 1 eerste en 1 tweede luitenant der kavallerie, 1 eerste en 2 tweede luitenants der genie, 1 kapitein-kwartiermeester, 1 administrateur van kleeding, 2 officieren van gezondheid, 1 apothekar en 1 paardenarts, 1 adjud.-onderofficier, 1 congierge, 1 hofmeester, 1 sergeant-majoor vuurwerker, 1 sergeant onderwijzer in de gymnastie, 2 schrijvers, 1 korporaal tamboer en 6 tamboers, 7 muzijkanten, 23 onderofficieren, 1 trompetter, 1 timmerman , 75 oppassers, b) 1 Hoogleeraar in de wis- en natuurkunde, 1 hoogleeraar in de Nedcrduitsche taal en letterkunde, 1 leeraar l6tc kl. en 4 leeraars 2de kl. in de letterkunde, 1 lector ol' leeraar in de natuurkunde , 1 hoogleeraar of leeraar in de oostersche talen, 1 ingenieur van den waterstaat , 2 leeraars in de wiskunde, 5 leeraars in hel haiidteekenen, 1 bibliothekaris. Al spoedig na de herstelling der Akademie, werd gevolg gegeven aan de bepaling, naar welke, volgens de opdragt van den Gouverneur, door de onderwijzers of beambten bij de Akademie, zooveel mogelijk leerboeken zouden worden te zamengesteld, volgens programma's, goed te keuren door den Raad van bestuur en toezigt, waarin al hetgeen behandeld werd wat lot de opleiding der kadellen voor hunne dienstvakken of wapens vereischt werd. Deze leerboeken, voor rekening der Akademie gedrukt, werden volgens Besluit des Ministers van Oorlog, desgelijks voor de korpsen des legers voor den Akademieprijs beschikbaar gesteld, om ook voor het on¬ derwijs aldaar, en voor de studie der militaire wis-, natuur-, bouw- en letterkundige wetenschappen bij het leger in 't algemeen te dienen, zelfs werden zij, door tusschenkomst van eenige aangewezen militaire Boekhandelaars, tegen eec' verhoogden prijs ten nutte van het publiek verkrijgbaar gesteld. Daar deze doeltreffend ingerigte leerboeken het nieuwste bevallen wat de wetenschappen opleveren, en voor een billijken prijs te verkrijgen zijn, werd er gretig gebruik van gemaakt, waarvan de onderscheiden herdrukken van velen hunner getuigen, en hebben zij alzoo een onmiskenbaar nut met het verspreiden van nuttige kennis in ons vaderland gesticht , en doen zulks nog. Gezegde leercursus zal hij het einde van dit jaar nagenoeg kompleet zijn (1). (1) Zie bier de Naamlijst der boeken , den Leereur9us der Akademie uitmakende : I. LETTERKUNDIGE LEERCURSUS. Handleiding tot de beoefening der Nederl. taal en lel— terkunde, door G. Kuijpf.h , Hz. — Leitfaden zum Unterriebt in der Deutschen Sprache und Literator, von H. Weiffenb ach. — Manuel de languej et de litératurc Francaiscs, par J. P. Brand Eschauzier. — The Rudiments of English Grammar and a sketch of English literalure, by S. Fakncombe Sanders. — Handleiding tot de kennis der Maleischc, en Idem der Javaanschc taal en letterkunde, door Dr. J. J. de Hollander. II. HISTORISCHE LEERCURSUS. Handleiding lot de kennis der Aardrijkskunde, door A. A. van Heisoen — Handleiding tot de kennis der nieuwe Geschiedenis, door A. A. van Hf.usdkn, le Deel [het 2® Deel is ter pene) •, llle Dl. le St. door Dr. J. H. van Bolhuis III WISKUNDIGE LEERCURSUS. Beginselen der Stelkunst, met bet Vervolg voorde Kadels der Art. en Genie , door J. Badon Ghijben en II. Stroothan. •— Beginselen der Meetkunst, door J Badon Ghijben. — Gronden der Beschrijvende Meetkunst, door 11. Stbootman. —• Beginselen der differentiaal- en integraalrekening, voor Art. en Genie, door J. Badon Ghijben. — Beginselen der Hoogere Meetkunst , voor Art. en Genie , door J. Badon Ghijben. Kort begrip ld. voor Inf. en Kav. —■ Beginselen der Mechanica , voor Art. en Genie, door J. P. Delprat. Gronden van ld. voor Inf. en Kav., door J. P. C. van Ovebstrateü. — Beginselen der Werktuigkunde, voor Art., Genie en Water- Boven en behalve de boeken lol den leercursus behoorende, werden voor rekening der Akademie ten dienste van het onderwijs, ook nog eenige uitstekende werken uitgegeven, 't zij oorspronkelijke, 't zij in onze taal overgebragt. In bet 1841 werd bij de Akademie de Rijschool gevoegd, welke vroeger te 's Hage had bestaan. Een getal van negen officieren en tien onderofficieren uit de verschillende korpsen kavallerie, werden bij de staat, door J. P. Dei.prat. — Geodesie, door G. A. var Kerkwijk. — Verzameling van wiskundige Tafelen. IV. NATUURKUNDIGE LEERCURSUS. Natuurkundige stellingen , door W. Werckedacd. — Handleiding bij liet onderwijs in de Scheikunde, voor Art. en Genie, door P. II. vak der Me cl er , le gedeelte (anorganische stoffen) (voor de uitgave gereed). V. BOUWKUNDIGE LEERCURSUS Handleiding tot do kennis der burgerlijke en militaire Bouwkunst, voor de Kad. der Genie, door Jhr. Stohh var 's Gravesande , met Atlas. — Handleiding tot de keunis der Waterbouwkunde, voor de Kad. van den Wat. en der Genie, door D. J. Storm Buysing, 2 Dln. met Atlas. VI, KRIJGSKUNDIGE LEERCURSUS. Handleiding tot de Krijgskunst, door J. J. var Molken, 2 Doelen. — Handleiding tot de kennis der Artillerie, voor de Kad. van alle wap., door J. P. C. var Overstrater.— Handleiding tot de kennis der Artillerie, voor do Kadctleu van dat wapen, door O. II. Kotck en J. P. C. var Overstrater, 2 Dn. (eerstdaags voor de uitgave gereed). — Handleiding tot de Versterkingskunst, voor de Kad. van alle wap. , door G. A. var Kerkwijk. — Handleiding tot dc kennis van den Vestingbouw, voor Genie en Art., door G. A. var Kerkwijk. — Handleiding tot de kennis der militaire Administratie, door F. C. R. Boers. Id. voor Neêrlandsch Oost-Indië , door ld. — Handleiding tot de Paardenkennis, door F. var der Poll. — ld. voor do Rij- en Afrigtingskunst, door B. var Merlen. WERKEN BUITEN DEN LEERCURSUS door de Akademie uitgegeven: Kort begrip der Ta kliek, door W. J. Knoop. — Over den Oorlog, door K. vor Clacsewitz , 2 Dcelen. — Geschiedenis dor oorlogen in Europa sedert 1702, 5 Dcelen met plans. — Idealen van oorlogvoeren in eene ontledende schets van de daden der grootste Veldhceren , door Vor Lossaü , 3 Deelen. — Karakterschets van Napoleok's vcldtogtcu , door Vor Lossau , '2 Deelen. — Pen en Zwaard Handleiding voor onderofficieren in het vervaardigen van rapporten en brieven over militaire onderwerpen, door .1. C. J. KEsirf.Es — Handleiding voor het onderwijs in de Gymnastiek. Akademie gedetacheerd, om theoretisch en practisch onderrigt in de rij-en afrigtingskunst te bekomen, onder de leiding van den ritmeester-kommandant en een daartoe bij de Akademie geplaatsten ls,i:° luitenant instructeur. De lessen aan deze school hebben tot Julij 1848 voortgeduurd. Op het einde van het jaar 1845 werden er, ter zake der onvermijdelijke noodzakelijkheid om de uitgaven van het Departement van Oorlog te verminderen, bij Koninklijk Besluit van 19 October 1843. in het kader der Akademie eenige veran deringen gebragt en reductiën gemaakt. De plaats van kapitein van den generalen stal' en die van administrateur van kleeding werden afgeschaft en de waarneming dier betrekkingen aan den kapitein der infanterie en den kapitein-kwartiermeester opgedragen; voorts werden gesupprimeerd het ambt van hoogleeraar in de wis- en natuurkunde, dat van lector of leeraar in de natuurkunde, één der plaatsen van leeraar eerste klasse in de wiskunde, en twee van leeraar 2d0 klasse in de letterkunde (het onderwijs dier vakken werd zoo veel noodig aan officieren bij de Aka demie opgedragen), voorts de betrekking van hooglceraar in de Oostersche talen, een leeraarsplaats 2'1" kl. in hel handteekenen; eindelijk het muzijk der Akademie en de trompetter. Behalve den gouverneur en den kapitein-kwartiermeester, werden de officieren der Akademie uit de sterkte gebragl en weder bij de korpsen van het leger opgenomen, en aldaar gevoerd onder de officieren voor speciale diensten bestemd. Het scheikundig laboratorium van Delft werd naar Breda overgebragt, en de kapitein dier inrigtmg belast met hel, scheikundig onderrigl der kadetten. Nadat de officieren bij gezegd laboratorium gedetacheerd, hunnen cursus volbragt hadden, werd echter ook dit opgeheven. Intusschen verkreeg de Akademie weder eene uitbreiding in het najaar 1844, toen aan het bij vele officieren bestaand verlangen voldaan werd, om hunne vroegere j studiën, aan de Militaire Akademie, als aan eene Applicatie-school, voort te zeilen. Bij besluit des Ministers werd voor de eerste maal aan een tiental officieren een tweejarig verlof van hunne korpsen verleend, en wel: 5 van de infanterie, 2 van de artillerie, 2 van de kavallerie en 1 van de genie. Deze officieren worden niet in hel Akademiegebouw gehuisvest, doch ont¬ vangen er onderwijs in de talen, het topo-1 graphisch teekenen, de geodesie, taktiek, j strategie, enz. Na een tweejarig verblijf werden gezegde officieren door 9 andere, insgelijks van de verschillende wapenkorpsen vervangen, waarbij een jaar daarna (October 1847) nog 4 stafofficieren kwamen. In het studiejaar 1848—49 was er geen Applicatieschool, doch gedurende het volgende studiejaar (1849—1850) waren er weder 5 officieren tot het maken van toegepaste studiën hij de Akademie gedetacheerd , die in de maand November aanstaande door 5 andere vervangen worden. Daar er sedert Julij 1845 geen kadcts voor den Waterstaat meer aan de Akademie waren, als hebbende de laalstaangestelden hunne studiën volbragt, en de jonge lieden van dit vak, volgens bepaling van hooger hand, voortaan hunne opleiding aan de Akademie voor burgerlijke Inge¬ nieurs enz. te Delft, moesten bekomen, werd de Ingenieur van den Waterstaat, voor dat onderwijs bij de Militaire Akademie gedetacheerd, tot andere betrekkingen geroepen. Nog werd in hel jaar 1845 bij de Rijschool eene smidsschool gevoegd, alwaar onder de leiding van den paardenarts een tiental geschikte hoefsmeden uit de korpsen kavallerie en artillerie, theoretisch en practischonderrigt in hun vak bekwamen. Het jaar 1850 eindelijk was bestemd om aan de Koninklijke Militaire Akademie, immers voorloopig, eene groote uitbreiding te geven. Hij Koninklijk Besluit van 11 Augustus jl. werd bepaald, dat het Instituut voor de Marine te Medemblik gevestigd , tot eene proeve, voor een jaar naaide Akademie zou worden overgebragt; terwijl laler werd bepaald, dat de Adelborsten van het eerste jaar reeds met 1 ! September, die van het tweede, derde en vierde jaar met 15 September aldaar zouden worden opgenomen. Ten gevolge van dit Besluit werden 5 kapitein-luitenants ter zee, 1 eerste lecraar in de wiskunde, 1 id. in de letterkunde van het Medembliksche Instituut hij de Militaire Akademie overgeplaatst, de bij Besluit van 19 October 1845, uitgevallen tweede leeraar in het handleekenen werd weder aangesteld , liet personeel der Akademie met 2 luitenants der infanterie, 2 onderofficieren der land; magt en 2 der mariniers, één opperschipper . 2de rang, 2 matrozen en 10 oppassers . vermeerderd, en het materieel, de biblio; theek en modellen van het Instituut van i j Marine, naar de Akademie te Breda overr | gebragl. -I Op het laatst der vorige maand Sep- leinbei' waren de beide inrigtingen voor land- en zeemagt volkomen vereenigd, waren alle lessen behoorlijk geregeld, en werden alle studiën in de verschillende vakken en wapenen naar de voorschriften gehouden. II1I. Exc. de Ministers van Oorlog en Marine bezochten de Akademie, woonden verschillende lessen bij, en namen alles in oogenschouw; zij betuigden hunne volkomen goedkeuring over de geheele thans vereenigde inrigting. Hopen wij dat deze vereeniging duurzaam zij, en de Militaire Akademie, de kweekplaats blijvende van kennis en wetenschap, tevens die zij van ware broederschap en onderlinge hoogachting onzer toekomstige bevelhebbers te land en ter zee, tot heil des vaderlands. Op den 15den September jl. was hel getal kweekelingen als volgt: Voor de Landmagt: 05 Kadets der infant., waarvan 25 voor de Koloniën , 42 » » artill., » 28 » » » 16 # » genie, » 9 » » » 7 » » kavatl., » 1 » » » verdeeld in de volgende studiejaren: 1. Studiejaar. 2. Studiejaar. 3. Studiejaar. 4. Studiejaar. Totaal. Ned. O. Ind. Ned. O. Ind. Ned. O. Ind. Ned. O. lud. Inf. 18 12 17 2 18 8 17 3 95 Art. 4 10 3 6 7 7 5 42 Genie 3 5 2 3 2 1 16 Kav. 6 1 7 Voor de Marine: Adelb. 22 24 26 22 94 Totaal .... 254. Ten slotte laten wij hier volgen een STAAT aanwijzende het getal Kadetten, opgenomen aan de K. M. Akademie van 1856 tot en met September 1830, en het getal der in de dienst benoemde officieren en ambtenaren. AKADEMIEJAREN. AANGENOMEN ALS KADET VOOR Inf. Kav. Art. j Gen. Wat. BENOEMD TOT OFFIC. OF AMBTENAAR Inf. Kav. Art. Gen. Wat. a •6 ^ < | Q O AANMERKINGEN. In Ned. | | In (lc Kol. ( | In «cd. In de Kol. In Wed. j in de Kol. I In >'cd. | 111 de Kol. i In Ned. | In de Kol. 1 I In Ned. I ln de Kol. 1 In Ned. i In de Kol. I In Ned. | In de Kol. ' "hTiN^T | In de Kol. 1 In Ned. In de Kol. van 1836 tot 1850. I83G—1(137 18 8 6 4 12 9 3 3 2 ! Sedert 1312 lijn geen kadetien voor den \Va- 1837—1838 19 4 3 8 3 5 3 terstaai meer aangc- 1838—1839 23 2 2 11 3 1 4 | nomen 1839—1840 17 2 7 10 1 5 4 1 13' 4 3 10 G 3 3 3 ln het geheel zijn er I „ i aangenomen: 1840—1841 13 1 11 1 3 3 1 li) 4, C 1 7 I 3 2 1841—104- G 1 2 4 3 2 1 4 2 29 3 3 1 11 1 1 4 1842—1843 0 1 4 4 4 1 2 11 1 G 8 6 3 2 en voor de dienst in de Koloniën 1156 kadetten. 1843—1854 7 4 2 1 5 4 2 4 9 2 1 3 1 3 3 1 \ 28 14 1844—1845 1G 2 4 7 2 2 7 2 1 5 1 1845 184G 1G 1 1 2 5 14 4 1 1 3 Voor de dienst in No- 134(j 10^7 16 2 2 1) 10 2 4 3 2 3 derland 251 kadetten en voor de dienst in de 1847—1848 16 o 0 3 14 2 1 2 Koloniën 75 kadetten. 1848—1849 29 7 G 1 8 3 4 3 12 1 1 1 1819—1850 11 G 2 4 3 14 1 1 4 1850 - 1851 10 9 4 8 3 4 • -■ | , | Totaal 223 52 32 g 79 49 31^45 10 4|135'2gj23 6 57 14 23 2gj 13 3 Ten aanzien der Opperbevelhebbers en Bevelhebbers van de Nederlandse/ie Artillerie, waarvan de opgave lot besluit dezer Afdeeling behoorde te volgen, verwijzen wij naar de twee Bijdragen van Jiik. J. W. van Sypestein, die een volledig geheel deswege bevatten, geplaatst in het ls,<' Deel, 2dc Serie, Blz. 460 en 512, van den Militaire Spectator. b.) frankrijk. Het oppertoezigt oi' bevel over de dienst der oorlogswerktuigen is in Frankrijk reeds sedert de twaalfde eeuw aan artilleriemeesters opgedragen geweest. Onder de 28 personen die in een tijdsbestek van 185 jaren, vóór de regering van Lodewijk XI dien rang bekleed hebben, treft men bekende namen aan, zooals die van Tristan l'IIermite, chevalier, seigneur de Moulins et de Buchet, en van meer anderen. De benaming van Meesier-Generaal der artillerie werd gevoerd van 1479 tot 1515; die van Groolmeester tot 1755, welke laatste betrekking onder anderen bekleed hebben: Maximilien de Béthune , Hertog van Sully, Pair en Maarschalk van Frankrijk, eerste minister van Hendrik IV, Armand Charles, Hertog de Mazarin, Pair van Frankrijk, Louis August en Louis Charles de Bourbon. Later had men een' Eersten Inspecteur-Generaal, den rang van luitenant-generaal hebbende, bij afwisseling aan 't hoofd van het wapen. In geen land vvelligt heeft de artillerie zulke menigvuldige veranderingen ondergaan als in dit land. Even als elders, zoo maakten ook hier de eerste artilleristen geen bepaald korps uit; zij stonden echter onder officieren die alleen aan den Grootmeester ondergeschikt waren. De eerste korpsen artillerie hebben in Frankrijk hun bestaan te danken aan de er heerschende gewoonte, om de bewaking of dekking van het gesehut aan de beste en dapperste troepen als een' eereposl toe te vertrouwen; later werden zij met de bediening belast. Onder Karel VIII waren het Zwitsers, die zich uitmuntend van hunne eervolle taak kweten. In 1667 plaatste Lodewijk XIV voor het eerst een aantal grenadiers bij elke kompagnie infanterie, welke in hel werpen van handgranaten geoefend waren. In 1668 beval hij, boven en behalve de kanonniers die in de vestingen waren verdeeld , de oprigling van zes kompagniën, welk aantal spoedig verdubbeld werd. In 1671 werd een regiment artillerie van 4 kompagniën opgerigt, onder de benaming van Fuseliers des Konings, welke naam het waarschijnlijk verschuldigd was aan de geweren die het eerst aan hen in Frankrijk gegeven werden (1). Van deze vier kompagniën bestond er eene uit artilleristen, eene uit sappeurs en twee uit werklieden. In 1672 werd dit regiment met 22 kompagniën vermeerderd en in twee balaillons verdeeld. Hierbij kwamen (1) Cotty Dictionnaire de Vartillerie y terwijl volgens Hoyer's Kriegsgeschichie in 1640 de kavallerie en in 1645 ook de infanterie met geweien gewapend werd. in 1fi77 vier bataillons van 15 kompagniën 1 ieder. In 1679 werd liet zesde bataillon ' opgelost; ook werd in dil jaar te Douai eene arlillerieschool opgerigt, welke echter niet lang bestond. Bovengemeld regiment verkreeg in 1695 den naam van Regiment Koninklijke Artillerie. In den beginne bestonden er slechts twee kompagniën bombardiers; Lodewijk XIV voegde er nog twee bij, zoodat in 1684 hel Regiment koninklijke bombardiers werd georganiseerd, waarbij in 1686 nog twee kompagniën gevoegd werden. In 1689 werd het getal der kompagniën kanonniers verdubbeld en alzoo op twaalf gebragt; zij werden beschouwd als gedetacheerd van het regiment fuseliers en aan de oudste officieren daarvan gegeven. In 1691 werd het zesde bataillon van het regiment fuseliers des Konings weder opgerigt; het getal artilleristen bestond nu uit 6480 hoofden, verdeeld in 6 bataillons van 15 kompagniën. De 12 kanonnier-kompagniën werden in 1695 bij het regiment koninklijke artillerie ingedeeld; in 1697 werd dit regiment tcruggebragt op 4 bataillons, welke | in 1705 ieder 615 hoofden telden verdeeld over 15 kompagniën, waarvan eene werklieden , twee kanonniers en tien fuseliers (1). Later (in 1706) werd een vijfde bataillon aan dit regiment toegevoegd, en bekwam het regiment Koninklijke bombardiers een tweede bataillon, welke nu ieder 15 kompagniën van 50 hoofden sterk waren. De Koning was kolonel van de (1) De fuseliers waren waarschijnlijk lot dekking bestemd, mogelijk ook lot handlangers. beide regimenten, terwijl de Grootmeester er luitenanl-kolonel van was. Tot. verdediging van de kusten werd in 1702 eene kompagnie van 6 oflicieren en 200 soldalen opgerigt, doch later weder afgeschaft. Op het einde der zeventiende eeuw had de artillerie één Grootmeester, 60 luitenants van den Grootmeester, van den rang van luitenant-generaal, generaal-majoor of kolonel; 60 provinciale commissarissen, voerende den rang van luit.-kolonel; 60 buitengewone commissarissen, zijnde kapiteins van de eerste klasse, en 80 officieren rigters, hebbende den rang van lui tenant. In 1679 had Lodewijk XIV bij de artillerie eene kompagnie mineurs gevoegd en deze in 1695, 1705 en 1706 telkens met eene kompagnie vermeerderd. In 1720 kwam er eene vijfde kompagnie bij, welke, even als alle andere tot de dienst der artillerie behoorende troepen, werd ingelijfd bij het regiment Koninklijke Artillerie, hetwelk nu in 5 bataillons, 4160 hoofden telde. In hetzelfde jaar (1720) werden in alle artillerie-garnizoenen, artillerie-scholen opgerigt , zooals: te Straatsburg, Metz, Douai, la Fère, Besancon, Auxonnc en Verdun. In 1729 werden de 5 kompagniën mineurs, alsmede de 5 kompagniën werklieden van hel regiment Koninklijke Artillerie afgezonderd. De bataillons van dit . regiment bleven 8 kompagniën van 76 ; hoofden behouden, welke kompagniën in 1745 met 50 man versterkt werden. Bij elk dezer bataillons kwamen in 1747 twee kompagniën, ieder van 100 man. In 1748 was liet regiment Koninklijke Artillerie, sterk 500 officieren en 5000 onderofficieren en manschappen. In 1755 liad dit regiment 5 bataillons van lOkompagniën elk, toen het op liet eind des jaars met alle overige tot de dienst der artillerie en genie behoorende troepen, tot één korps, onder den naam van Koninklijk korps der Artillerie en Genie, werd vereenigd, en in 175G met één bataillon, eene kompagnie mineurs en eene kompag nie werklieden vermeerderd werd. — De formatie van dit korps was nu : 6 bataillons , ieder van 16 kompagniën, ter sterkte van 50 man en 6 officieren. In 1758 werden de officieren der genie van gezegd korps afgezonderd, en vereenigd onder den naam van Ingenieur-korps. Ook werden de zes bataillons nu even zoovele brigaden van 8 kompagniën, waaronder de werklieden medetelden. liet getal artilleristen was nu verminderd tot op 576 officieren en 4800 man. Lodewijk XV rigtte ook in dit jaar 4 kompagniën artillerie-invaliden op. In het volgende jaar werden de sappeurs en mineurs bij het ingenieur-korps gevoegd. In 17G0 gingen de sappeurs wederom tot de artillerie over, terwijl de zes kom pagniën werklieden weder van de brigaden gedetacheerd werden. Deze laalslen droegen den naam hunner kommandanten. Het Koninklijk Korps Artillerie werd in 1761 weder vermeerderd met 5 brigaden van 800 man, elke brigade verdeeld in 8 kompagniën, welke bestemd werden voor de dienst ter zee. Deze brigaden stonden mede onder 't bevel van den inspecteurgeneraal van bovengenoemd korps. De zes brigaden voor de artilleriedienst te lande werden met twee kompagniën vermeerderd. De mineurs werden weder in de sterkte der artillerie opgenomen. In het volgend jaar werd eene brigade van 8 kompagniën opgerigt voor de dienst der koloniën. Bij elke kompagnie van de brigaden artillerie waren 5 kapiteins en 4 luitenants. liet jaar 1764 kenmerkte zich voor de artillerie door de afzondering der marineartillerie van het Koninklijk Korps; de eerste werd met eene brigade verminderd. — De 6 kompagniën mineurs werden insgelijks tol één korps vereenigd. In het jaar 1765 werden de zeven brigaden artillerie tot even zoovele regimenten hervormd. Elk regiment bestond uit 2 bataillons van 10 kompagniën ieder, en was verdeeld in vijf brigaden van 4 kompagniën. Bij de 6 bestaande kompagniën werklieden werden 5 nieuwe gevoegd en allen van de regimenten gedetacheerd. De 6 kompagniën mineurs bleven tot een korps mineurs vereenigd, waarvoor eene school te Verdun werd opgerigt. — Door deze organisatie kreeg het Koninklijke korps Artillerie eene sterkte van 1042 officieren 7416 onderofficieren en manschappen, behalve de élèves. In het volgend jaar werd het getal der artillerie-invaliden-kompagniën verdubbeld. In het jaar 1772 onderging de arlillecie eene reductie; vele officieren kregen vermindering van bezoldiging. Het getal der officieren werd met 241, en dat der minderen met 1799 man verminderd. De formatie van 7 regimenten van 2 bataillons, ter sterkte van 10 kompagniën bleef bestaan, doch ieder bataillon werd in (wee brigaden verdeeld. De mineur-kompagniën kregen eene sterkte van 50, en die der werklieden van 40 hoofden. De inspecteurs-generaal kregen den titel van Departements-chefs. Bij elk regiment kwam eene kompagnie mineurs van het verspreid wordend korps mineurs. Eene in 1763 te la Fère opgerigte school werd in 1772 opgeheven, doch in 1791 te Chalons-sur-Marne hersteld. Lodewijk XVI vernietigde in 1774 weder de besluiten der formatie van 1772, en gaf de artillerie de organisatie en de sterkte van het jaar 1765 terug, echter met vermindering van één luitenant per kompagnie. Ten jare 1776 bekwamen de regimenten, de mineurs, de werklieden en de in verschillende vestingen gedetacheerde officieren eene gezamenllijke sterkte van 1108a manschappen en 909 officieren. De 7 regimenten hadden nu ieder 5 brigaden van 4 kompagniën; 2 dezer brigaden waren kanonniers; 2 andere hestonden uit 5 kompagniën kanonniers en één sappeurs; de 5de brigade was uit bombardiers te zamengesteld. Alle kompagniën waren 71 man sterk en werden gekommandeerd door één kapitein, een lslcn, een 2den en een 3de" luitenant, welke laatste betrekking overeenkwam met den vroegeren garconmajor of adjudant. De 9 kompagniën werklieden waren een gelijk getal hoofden sterk, doch ieder der 6 kompagniën mineurs was 87 hoofden sterk, waarvan 5 officieren. Ten gevolge van een in het jaar 1778 genomen maatregel, werden bij de Konink¬ lijke Artillerie de 7 regimenten provinciale | artillerie gevoegd en bekwam de eerste eene sterkte van 21016 hoofden, waaronder echter noch de invaliden, noch de kustkanonniers gerekend waren. In 1785 werd de vroegere artillerieschool van Grenoble, welke in 1776 gesupprimeerd werd, voor goed te Valcnce hersteld. De klimmende behoefte aan artillerie voor de dienst der Koloniën, deed van hel jaar 1770 af het aantal kompagniën toenemen, tot er in 1784 eene afzonderlijke artillerie voor die dienst opgerigt werd, onder het opperbevel van eencn inspecteur-generaal; bet korps maakte een regiment uit van 20 kompagniën kanonniers-bombardiers en o kompagniën werklieden , ter gezamenllijke sterkte van 2107 hoofden. In 1791 was de artillerie als volgt georganiseerd : Zeven regimenten van 2 bataillons, en deze ter sterkte van 10 kompagniën, die verdeeld werden in twee divisiën. Op voet van vrede was iedere kompagnie zamengesteld uit één lslcn en één 2den kapitein, één lstcn en één 2dcn luitenant en 55 bombardiers-sappeurs, welke den algemeenen naam van kanonniers erlangden. De slaf van elk regiment bestond, behalve den kolonel, uil 27 hoofden. Bovendien had men 6 kompagniën mineurs, 10 kompagniën werklieden , en 124 generaals, hoofd- en verdere officieren, in verschillende plaatsen voor de artilleriedienst verspreid. De kompagniën mineurs telden 68 en die der werklieden 59 hoofden. - Tegen het eind van dit jaar werd het personeel dei' artillerie op voet van oorlog gebragt, waardoor de kompagniën 20 man versterking kregen. Er werden 2 kompagniën rijdende artillerie opgerigt en dit getal achtervolgelijk tot 50 vermeerderd. In 1792 werd de artillerie met een regiment vermeerderd, door de bijvoeging van het regiment artillerie en de kompagnie werklieden der Koloniën. In het volgend jaar gingen de mineurs van de artillerie naar de genie over (1). In het jaar 1794 werd te Parijs eene school opgerigt, onder den naam van Ecole centrale des travaux publiés, welke naam het volgend jaar in Ecole polytechnique veranderd werd. De artillerie kreeg in 1795 de volgende zamenstelling: 8 Regimenten te voet, 8 regimenten te paard, 12 kompagniën werklieden en een korps pontonniers. — De regimenten te voet hadden 20 kompagniën van 5 officieren, 12 onderofficieren , 1 tamboer en 75 eerste en tweede kanonniers. Tot elk regiment behoorden nog 12 kapiteins, die in de vestingen waren verdeeld. — De regimenten te paard waren 6 kompagniën sterk, ieder van 76 hoofden. De staf van deze bestond uit 10 officieren en minderen. 6 Kapiteins tot verschillende werkzaamheden bestemd, behoorden insgelijks nog bij deze regimenten. — Het (1) Als eene bijzonderheid verdient vermelding de oprigting van twee aërostaten-kompagniën gedurende de revolutie-oorlogen , waarvan de eene 28 en de andere 40 man sterk was, en die uit allerlei soort van handwerkslieden waren zam en gesteld. Ieder dezer kompagniën had hare ballons, gaz-toestellen, enz. Den 26sten Junij 1794 werden zij in den slag van Fleurus ter verkenning van het vijandelijk leger gebruikt. 3. D. N°. 4. aantal kompagniën werklieden was 12, ter sterkte van 87 hoofden. — Het nieuw opgerigte korps pontonniers bestond, behalve uit den staf, uit 8 kompagniën van 2 officieren, 8 onderofficieren, 56 pontonniers, 7 werklieden en 1 tamboer. — Voor de dienst van het materieel in de vestingen , enz., had men nog 226 officieren. De achtste school werd te Toulouse opgerigt. Bij elke school werd een depót gevoegd tot aanvulling van de regimenten, welk depót den naam verkreeg van balaillon des cinq cents. — Bovendien bestonden er 14000 vrijwillige kanonniers voor de kustdienst, welke in kompagniën waren ingedeeld. In het jaar 1797 werd de regimentaire artillerie reeds ten deele, en in 1799 geheel afgeschaft. In 1800 werden de voerlieden der artillerie georganiseerd in bataillons van 5 kompagniën; het balaillon werd gekommandeerd door 1 kapitein en 1 luitenant.— Voorts werd er eene kompagnie rijdende artillerie bestemd tot garde van de consuls. De formatie der artillerie onderging in 1801 eenige verandering. De artillerie kwam nu op 8 regimenten te voet, 6 rijdende, 2 bataillons pontonniers, 8 bataillons trein, 15 kompagniën werklieden, 15 kompagniën veteranen, 150 kompagniën voor de kusten, 599 geëmployeerden voor het materieel en nog 90 hoofdofficieren. In het begin van het volgend jaar was de sterkte der artillerie 28858 hoofden op voet van vrede, en op dien van oorlog 29486. (De 150 kompagniën voor de kustdienst waren opgeheven.) Voor de dienst der Koloniën werd in 2 1803 bij elk van de 8 regimenten te voet 2 kompagniën, en bij het 6dc regiment rijdende artillerie 1 kompagnie gevoegd. Ten gevolge der hervatting van den oorlog met Engeland, werden weder 100 kompagniën kustkanonniers en 28 voor de vestingen opgerigt. — Het aantal kompagniën artillerie-veteranen was geklommen tot 18. Ook werd er eene kompagnie geweermakers opgerigt. Op het einde van het jaar 1804 had de Fransche artillerie op voet van vrede eene sterkte van 45400 hoofden, en op voet van oorlog eene sterkte van 52759 hoofden. Van dit tijdstip tot in 't begin van het jaar 1814 is de artillerie in sterkte zeer toegenomen, waartoe de gedurige oorlogen telkens aanleiding gaven. Zoo werd in 1809 eene depót-kompagnie geformeerd voor elk korps van dit wapen. In 1810 werd een regiment voel- en een regiment rijdende artillerie hij de overige gevoegd, terwijl het getal der kompagniën werklieden op 18 werd gebragt, dat van de geweermakers op 5, dat van de bataillons trein op 14 en van de kompagniën artillerieveteranen op 19. In 1812 kwam hierbij nog eene kompagnie werklieden. In 1815 verkregen de regimenten artillerie te voet eene vermeerdering van 6 kompagniën, de regimenten rijdende artillerie N0. 1,2, 5 en 5 werden ieder met eene kompagnie vermeerderd. Een derde balaillon pontonniers werd opgerigt; het eerste bataillon kreeg eene sterkte van 14 en het tweede van 8 kompagniën. Er werd eene 6Je kompagnie geweermakers georganiseerd. In het jaar 1814 was hel getal der kompagniën kustkanonniers tot op 145 opgevoerd; buitendien waren er nog 53 kompagniën sedentaire artillerie voor de kusten. — De garde-artillerie was zamengestekl uit: G24 man rijdende artillerie; 744 man artillerie te voet (oude garde); 154 man pontonniers (oude garde); eene kompagnie veteranen van G2 hoofden; 1960 man artillerie te voet (jonge garde); de officieren hieronder begrepen; de trein en nog eenige geëmployeerden, 4000 man. Op den 50slcu Maart 1814 was de geheele sterkte op voel van oorlog was 105,556 hoofden. Lodewuk XVIII maakte nieuwe bepalingen nopens de sterkte van de artillerie op voet van vrede. Dij een Besluit van 12 Mei 1814 werd zij zamengesteld uit: 1 luit.-generaal, als eerste inspecleurgeneraal, en een' generalen staf van 146 generaals, hoofdofficieren en kapiteins; voorts uit: 8 regimenten voetarlillerie, van 21 kompagniën, ieder regiment ter sterkte van 94 officieren en 1520 onderofficieren en manschappen; 4 regimenten rijdende artillerie van 6 kompagniën, ieder regiment van 54 officieren en 580 onderofficieren en manschappen, zijnde slechts de helft van dit getal bereden; 1 bataillon pontonniers van 8 kompagniën, te zamen 55 officieren en 502 onderofficieren en pontonniers, 12 kompagniën werklieden, ieder van 4 officieren en 62 onderofficieren en werklieden; 4 eskadrons trein, welk getal eenige maanden later verdubbeld werd; ieder eskadron had 15 officieren en 256 onderofficieren en soldaten, benevens 120 trekpaarden; 10 kompagniën veteranen, ieder van 4 officieren en 75 man. De sterkte was, gezamentlijk met de verschillende scholen en de aan de onderscheidene etablissementen geplaatste officieren en geëmployeerden, 17875 hoofden , hetwelk dus een aanmerkelijk verschil met eenige weken vroeger opleverde. In 1812 en 1813 waren de infanterieregimenten weder van geschut voorzien; in 1814 werd dit weder afgeschaft.
9,812
MMKB10:000716002:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Vragen des tijds, 1880, 01-01-1880
null
Dutch
Spoken
6,964
12,166
door wie vergeet, dat het betere de gevaarlijkste vijand van het goede is. Door deze overwegingen geleid, heb ik reeds twee jaren geleden mijn wenschen op dit stok aldus omschreven: 1 „Laat de wet bepalen, dat in 't algemeen de veldarbeid van kinderen beneden den twaalfjarigen leeftijd verboden is, maar dat dit verbod door gedeputeerde staten, onder voorlichting van den gemeenteraad en van den betrokken ambtenaar, gedurende een zeker aantal weken s jaars kan worden opgeheven voor die gemeenten, waar de landbouwwerkzaamheden van zulken aard zijn, dat zij het toelaten der uitzondering onvermijdelijk maken." „Zoo bescheiden mogelijk" wordt dit voorstel door de commissie genoemd; ik aarzel niet, haar thans na te zeggen, dat het inderdaad te bescheiden is, en dat de wetgever, al kent hij aan gedeputeerde staten het recht toe, den veldarbeid voor een korten, wettelijk vastgestelden tijd des jaars te vergunnen, de uitoefening van dit recht aan bepaalde voorwaarden binden moet. Zij behooren naar het oordeel der commissie drie in getal te zijn. Vooreerst deze, dat er van veldarbeid geen sprake mag zijn voor wie den 8-jarigen leeftijd nog niet hebben bereikt; voorts, „dat nimmer eenige veldarbeid mag worden vergund aan „kinderen, die in den tijd, gedurende welken de arbeid „verboden is, geen geregeld onderwijs 'genieten"; eindelijk, dat de veldarbeid „onvoorwaardelijk moet verboden worden „aan een kind, dat te ongezond of te weinig ontwikkeld is „om dien arbeid zonder schade voor zijn gezondheid te verdichten." Tegen geen dier beperkingen kan, dunkt mij, overwegend bezwaar worden gemaakt. Met de eerste vereenig ik mij te gereeder, omdat ik minder dan de commissie „geneigd (ben) te gelooven, dat geregelde veldarbeid „van zulke jonge kinderen niet dikwijls voorkomt." De tweede moge tot zekere hoogte „vermomde leerplicht" zijn, maar dat is eigenlijk alle verbod van kinderarbeid; en slechts wie van dien leerplicht een principieel tegenstander is, kan op dezen grond tegen de voorgestelde beperking in verzet komen. De laatste 1 Tn de Vragen des tijds, t. a. p., bl. 147. 6e jaargang, II. 12 eindelijk vindt te meer recht van bestaan in de overweging, z,dat die tijdelijke arbeid in de warmste zomermaanden valt „en wegens zijn dagelijkschen duur afmattend kan zijn voor ,/zwakke gestellen"; en wie voor onnoodige bemoeizucht beducht is, wordt gerustgesteld door de bijvoeging, dat het voldoen aan deze voorwaarde door een repressief toezicht kan verzekerd worden. Inderdaad komt het mij voor, dat hier door de commissie, vollediger en juister dan ooit tevoren was geschied, een schets ontworpen is van hetgeen ten aanzien van den veldarbeid in de wet behoort te worden opgenomen , opdat van den eenen kant de eigenaardige eischen van den landbouw tot hun recht komen, maar van den anderen kant de vrijbrief worde ingetrokken, waarvan tot vaak onherstelbaar nadeel van duizenden kinderen van jaar tot jaar een gretig gebruik wordt gemaakt. Of zal men zeggen, dat voor den aandrang daartoe geen reden meer bestaat, sedert de nieuwe wet op het lager onderwijs aan de gemeenteraden de bevoegdheid heeft toegekend , bij gemeentelijke verordening den veldarbeid van kinderen beneden 12 jaren te verbieden?1 Reeds de herinnering aan hetgeen zooeven werd betoogd, moet voldoende zijn tot weerlegging van hen, die aldus denken; want indien juist dit onderdeel der wetgeving op den kinderarbeid een meer uitgewerkte regeling eischt dan een kort verbodsvoorschrift , dan begrijpt een ieder, dat het niet aangaat, die regeling over te laten aan de gemeentebesturen, van wier besluiten bonte verscheidenheid wel het voornaamste kenmerk wezen zal. Moet men bovendien geen vreemdeling in Jeruzalem zijn om te verwachten , dat van de verleende bevoegdheid allerwege gebruik zal worden gemaakt? Kan niet met volkomen zekerheid worden voorspeld, dat zij ongebruikt zal blijven juist daar, waar aan tusschenkomst van het openbaar gezag de grootste behoefte bestaat ? Ziet men niet in, dat de toestand alras onhoudbaar worden zal, wanneer de eene gemeente handelt en de andere niets doet, zoodat de kinderen slechts de grenzen van hun dorp behoeven te over- 1 Art. 82 al. 1 der wet van 17 Aug. 1878 luidt: „De gemeenteraad kan, voorzooveel dit niet bij de wet is geschied, verbodsbepalingen omtrent het arbeiden van kinderen beneden de twaalf jaren vaststellen." schrijden, 0111 ongestoord den arbeid te kunnen hervatten, die in hun eigen gemeente hun wordt belet? E11 indien op al deze vragen het antwoord niet twijfelachtig wezen kan, ligt dan niet de gevolgtrekking voor de hand, dat de bepaling , die in de wet op het lager onderwijs is opgenomen, de regeering in 't minst niet ontheffen kan van haar plicht, door een regeling., geldend voor het gansche rijk, de leemte aan te vullen, die aan de werking der wet-van Houten zóó groote afbreuk heeft gedaan? Tot zoover dus — èn ten aanzien van de verbetering èn wat de aanvulliïM/ der wet van 1874 betreft kan ik mij met de denkbeelden , in het rapport der commissie ontwikkeld, zonder voorbehoud vereenigen en slechts de hoop uitspreken, dat haar invloedrijke stem de regeering eindelijk bewegetot hetgeen door anderen met mij tot heden vruchteloos is gevraagd. Doch de commissie gaat verder. Met niet minder klem dringt zij aan op uitbreiding der wet tot ouderen dan 12 jaren. Zij verlangt, dat zonder verwijl ook aan dezen tot den löjarigen leeftijd de staat zijn bescherming verleene. Die bescherming zal zich moeten openbaren in zorg voor gebrekkig ontwikkelde kinderen, in verbod of althans vergaande beperking van nachtelijken arbeid, in het uitsluiten van zekere werkzaamheden, in het vaststellen van een maximum van arbeidsduur en, waar zulks geschieden kan, in het regelen daarvan in verband met het \ genieten van voortgezet onderwijs. Gebruik makend van de gegevens zoowel der fransche als der engelsche wetgeving, ontwerpt zij in breede lijnen een schets van hetgeen zij ten deze noodig oordeelt; en haar slotsom is //een bede aan den nederlandschen wetgever, om dit gewichtig belang ter harte te nemen in den aangeduiden • geest." In dit opzicht nu kan ik niet met haar medegaan ; hier openbaart zich het verschil van inzicht, waarvan ik voorheen spreken moest. Niet, dat de verlangde uitbreiding der wet tot ouderen dan 12 jaren in beginsel door mij wordt gewraakt. Het tegendeel is het geval. Van de wenschelijkheid dier uitbreiding kan niemand stelliger overtuigd zijn dan ik ; en terwijl ik in het belang van ons volk den dag zal zegenen, waarop liet daartoe komen kan, ben ik bereid naar een zoo kras mogelijke uitdrukking te zoeken tot kenschetsing van het gebrekkige eener wetgeving, die tot 12jarigen leeftijd de kinderen beschermt, maar daarna zonder eenige beperking hen laat deelnemen aan den maatschappelijk en arbeid en hen de slachtoffers laat worden van een door niets gebreidelde mededinging. Zelfs ben ik geneigd, er der commissie een zacht verwijt van te maken, dat zij op haar standpunt noch de kwestie van den vrouwenarbeid noch die van voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid en de veiligheid van volwassen werklieden opgenomen heeft in haar betoog. Doch dat alles raakt het geschilpunt niet. Wat ons scheidt, is slechts een afwijkend oordeel omtrent de opportuniteit van hetgeen zij terstond verwezenlijkt wenscht te zien, ik daarentegen voorshands nog ongedaan wil laten. En de éénige reden, waarom ik tegen dit deel van haar programma in verzet kom, is de overtuiging, dat het op dit oogenblik voor behoorlijke uitvoering niet vatbaar is. Men vergete toch niet — en de commissie zal de eerste zijn om het te erkennen -, dat de zaak vrij wat ingewikkelder, haar regeling oneindig moeielijker wordt, zoodra men de grenzen van het absoluut verbod overschrijdt, om het terrein der beperkingen te betreden. Dan gaat het niet meer aan, allen arbeid en den arbeid in elke industrie op één lijn te plaatsen. Dan dient gelet te worden op de eigenaardige eischen en behoeften, welker bevrediging een levensvoorwaarde van menigen tak van nijverheid is. Met andere woorden , dan zal de wetgever meer kwaad stichten dan nut, zoo hij niet in tal van bijzonderheden afdaalt, hier toegevender, daar strenger is, overal rekening houdt met de verscheidenheid van het industrieele leven, nergens willekeurig ingrijpt zonder kennis van den feitelijken toestand, waarop zijn voorschriften moeten zijn gebouwd. Ik weet zeer goed dat, hoe omzichtig men ook te werk ga, de volmaaktheid niet terstond te bereiken valt; dat zelfs in een land als Engeland door den wetgever ten deze nog fouten worden begaan. Met de commissie erken ik : „niet op eens kan het ideaal worden „verwezenlijkt; misgrepen zijn hier onvermijdelijk." Doch het bewustzijn daarvan ontheft toch zeker niet van de ver- plichting, die misgrepen zooveel doenlijk te vermijden en aan geen wetgevenden arbeid zich te wagen, zoolang men de kennis mist, die noodig is om dien arbeid op eemgszms bevredigende wijze te volbrengen. Welnu, die kennis van den feitelijken toestand bezit de regeering niet'; en ik voeg er bij, dat ik op dit oogenblik niemand in ons land in staat reken, de gegevens te verstrekken , die haar ontbreken. Laat ons bekennen, dat wij hier staan op een gebied, waaromtrent wij droevig onwetend zijn. Wij kunnen er over spreken in algemeene bewoordingen; wij kunnen overnemen, wat in het buitenland de vrucht van langdurige en nauwgezette onderzoekingen is geweest; maar een waarborg, dat dit passen zou in onze nationale toestanden, hebben wij niet; in ons eigen land zijn wij vreemdelingen , en elke poging, om zonder betere voorbereiding de buitenlandsche plant op vaderlandschen bodem over te brengen, zou ons bloot stellen aan de gevaren, die verbonden zijn aan een sprong in 't duister. Tot zulk een sprong waag ik het niet, de regeering aan te zetten. Niemand meer dan hij, wiens hervormingsgezindheid verder reikt dan den dag va.11 heden, heeft aan zijn drang tot handelen bedachtzaamheid te paren. En die bedachtzaamheid wordt uit het oog verloren, wanneer men een wettelijke regeling, die zonder den hechten grondslag van kennis der feiten in meer dan een opzicht bedenkelijk wezen moet, vraagt terwijl die kennis niet aanwezig is. Of misken ik de bedoeling der commissie? Heeft zij slechts, een blik slaande in de toekomst, een beeld willen teekenen van hetgeen ook ten onzent eenmaal moet worden bereikt, zonder te verwachten of zelfs maar te hopen, dat de regeering in den eerstvolgenden tijd tot een wettelijke regeling van den arbeid van ouderen dan 12 jaren zal overgaan ? Heeft zij 1 Breedvoeriger heb ik dit aangetoond in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 en 8 Jan. 1879. Ik wees toen op het zóó weinig beteekenende resultaat, waartoe de maatregel van den minister van Lijnden van Sandenburg had geleid, toen deze onder dagteekening van 2 Jan. 1877 een elftal vragen betreffende een herziening der wet van 1874 aan de kamers van koophandel en fabrieken ter beantwoording had voorgelegd. En tot mijn leedwezen moest ik beamen wat de rotterdamsche kamer in haar advies geschreven had: „Men moet naar ons inzien beginnen met de toestanden in ons land „nauwkeurig te leeren kennen; en eerst daarna kunnen de vragen ons gesteld. immers „de meeste daarvan, met eenige vrucht beantwoord worden." eigenlijk slechts dezen indruk willen geven: ziet, waartoe wij komen moeten, hoeveel ons nog te doen overblijft, verzuimt toch niet langer wat tot voorbereiding van dit alles wordt vereischt ? Men zou het kunnen vermoeden wegens den nadruk, waarmede niet 't minst met het oog op een wetgeving, die de grenzen van den 12jarigen leeftijd overschrijdt, de aanstelling van afzonderlijke ambtenaren door haar wordt bepleit. En dit pleidooi onderschrijf ik gaarne. Het had, naar mijn meening, nog iets meer moeten omvatten en de commissie moeten brengen tot het stellen van den eisch, dat een staatscommissie worde benoemd om, met een beter omschreven mandaat dan dat van haar voorgangster van 1863, door plaatselijk onderzoek en door het waarnemen van typische toestanden het zóó dringend uoodige licht te verspreiden. Ook hier heeft Engeland, welks blauwboeken helaas, meer geprezen dan bestudeerd worden, der wereld een voorbeeld gegeven van de wijze, waarop sociaal-politieke wetgeving dient te worden voorbereid. Zoo behoorde gehandeld te worden ook in Nederland; en de tegenwoordige minister van justitie, die tegen de benoeming van staatscommissiën niet schijnt op te zien, zou veler dank verwerven en aan het hem toevertrouwde belang 1 een niet geringen dienst bewijzen, zoo hij metterdaad toonde daarvan doordrongen te zijn. Zoo blijve dus de uitbreiding der wet tot ouderen dan 12 jaren tot later verdaagd, maar daarom worde zij toch niet uit het oog verloren. Ook zij zal eenmaal aan ons volk geschonken moeten worden, opdat het lichamelijk en zedelijk uit een stoffelijk zoowel als een industrieel en nationaal oogpunt, berekend blijve voor zijn taak in den wedstrijd deinatiën. En in afwachting, dat wij tot het doen van dien verderen stap bij machte zullen zijn, worde thans zonder onnoodig tijdverlies verricht, wat voor afdoening rijp is. Hoe bescheidener onze eisch, des te meer aanspraak hebben wij er op, dat hij worde ingewilligd. Laat ons voorshands tevreden' zijn, zoo slechts de wet gezuiverd wordt van haar gebreken, opdat zij kunne werken overeenkomstig de bedoeling des wetgevers, zoo slechts ook de veldarbeid van kinderen beneden 12 jaren gebracht wordt onder haar heerschappij, zoo slechts de zorg voor haar handhaving en de • voorbereiding van haar uitbreiding wordt toevertrouwd aan afzonderlijke ambtenaren. Maar de regeering vergete dan ook niet, dat ten aanzien van dit alles langer uitstel door niets o-ere'chtvaardigd zou zijn; dat het uit niets anders zou kunnen worden verklaard dan uit gebrek aan waardeering van het hooge volksbelang, dat er bij betrokken is. Delft, 17 April 1880. A. KERDIJK. DE FINANTIEELE TOESTAND EN VOORUITZICHTEN. Sedert ik het laatst in dit tijdschrift onzen finantieelen toestand besprak, zijn 2 jaar voorbijgegaan. Voorden oorlog in Atjeh en voor de lichtzinnige finantieele politiek van het ministerie Heemskerk-van der Heim boet men in Nederland door de belasting der nalatenschappen in de rechte lijn, en in Indië door de aldaar onder den naam van personele belasting en patentwet ingevoerde directe heffingen. Door de eerste zijn de nederlandsche middelen met ruim twee millioen, door de laatste de indische met circa een en een half millioen versterkt. Is die boete voldoende? Of moeten er nog nieuwe middelen worden gevonden? Zijn de tegenwoordige middelen voldoende, ook 0111 de regeering in staat te stellen, de op Kappeyne s initiatief in de schoolwet geschrevene bepaling uit te voeren, volgens welke de staat aan de gemeenten eene uitkeering zal doen van 30 pet. van haar onderwijsbudget? Het ministerie van Lijnden-Vissering is van oordeel, dat er nog geene boete genoeg gedaan is, maar het is niet duidelijk of het meent, dat er nog meer middelen noodig zijn, dan wel of het van de boetvaardige stemming der natie gebi nik wil maken, om jaarlijks nog eenige millioenen meer uit de beurzen der ingezetenen in het danaïdenvat der schatkist te doen verhuizen, en aan de regeering de beschikking over eenige millioenen meer in handen te spelen. Het laatste is het waarschijnlijkst, omdat het zich niet de moeite geeft, om te bewijzen, dat de vermeerdering der staatsinkomsten met 4 millioen gulden, welke zij door de heffing der rentenbelasting hoopt te verkrijgen, werkelijk noodig is. ^ Naar mijn oordeel zou de regeering — indien zij het werkelijk wil — de schoolwet kunnen invoeren, zonder nieuwe belastingen te heffen. Wel ware het beter en voorzichtiger, de verdeeling der kosten van het schoolwezen en de finantieele verhouding tusschen het rijk en de gemeenten op nieuw en in haar geheel te regelen , en getuigt het niet van staatsïnansbeleid van deze ministers, om de fouten hunner voorgangers onherstelbaar te willen maken, terwijl zij de macht hebben om ze te herstellen. Het is mij ten eenenmale onverklaarbaar, dat het ministerie van Lijnden hiertoe zelfs geene poging doet; maar ik laat dit thans ter zijde om mij uitsluitend te bepalen tot het finantieele vraagstuk. Ik hoop met de cijfers het bewijs te leveren, dat de finantieele toestand zelf s de invoering van Kappeyne s schoolwet toelaat, zonder aan de natie nieuwe lasten opteleggen. Tegenover eene rentenbelasting mag en moet das de afschaffing van andere schadelijke belastingen geëischt worden. Ik stel op den voorgrond, dat onze finantiën gerekend kunnen worden in voldoenden toestand te verkeeren, wanneer bij een normalen koffieoogst en normale koffieprijzen de gewone middelen alle uitgaven dekken, met uitzondeling van die, welke voor den aanleg van productieve openbare werken besteed worden, nl. de spoorwegen in Nederland, de spoorwegen in Indië en de havenwerken van Batavia. Leent men hiervoor en alleen hiervoor, dan mag men bij een behoorlijk ingericht belastingstelsel verwachten, dat de directe en indirecte voordeelen, welke de schatkist uit die productieve werken trekt, met de daarvoor noodige verzwaring van den rentelast gelijk zullen staan. Geen leening echter voor de uitgaven voor het vestingstelsel , noch voor buitengewone oorlogsuitgaven, zoo hier te lande als in Indië, noch zelfs voor Atjeh. Mij dunkt als deze regel gevolgd wordt, zal het volgend geslacht zich niet kunnen beklagen, dat het tegenwoordige zijne schouders te zeer heeft bezwaard, en zal niemand mij kunnen verwijten, dat ik mijne eischen niet hoog genoeg stel en aan de regelen van een voorzichtig financieel beheer te kort wil gedaan hebben. De staatsuitgaven bedragen volgens de raming voor 1880: Op de Nederlandsche Staatsbegrooting f 115,045,000 Af spoorwegen ƒ 7,100,000 Amortisatie „ 725,000 ƒ 7,825,000 „ 7,825,000 Blijft ƒ 107,220,000 ƒ 107,220 000 De Indische begrooting beloopt f 145,083,494 waarvan voor spoorwegen ƒ 8,245,200 voor de haven te Batavia „ 2,821,000 „ 11,066,200 Blijft ƒ 134,017,294 f 134,017,294 Te zamen ƒ 241,237,294 Daarentegen bedragen de middelen voor 1880: In Nederland (volgens raming) ƒ 110 537 969 Af Teruggave voorschot kanaalmij., ƒ4,681,500 Opbrengst domeinen „ 400,000 Bate der voormalige weeskamers „ 2,550,000 ƒ 7,681,500 ƒ 7,631,500 Alzoo gewone middelen ƒ 102,906,469 ƒ 102,906,469 en op de Indische begrooting: In Nederland f 49,082,631 Iu Indiê „ 93,367,389 ƒ 142,450,020 ƒ 142,450,020 Totaal gewone middelen ƒ 245,356,489 Totaal gewone uitgaven „ 241,237,294 Voordeelig verschil f 4,119,195 Volgens deze begrooting is voor den Rotterdamschen waterweg uitgetrokken f 160,000. Dit cijfer is als gemiddelde onvoldoende, en er moet dus op een hoogere som gerekend worden. Maar het is, waar het geldt een normaal cijfer, ten eenenmale onjuist, gelijk geschiedt bij de tendentieuse berekeningen , waarmede de burgerij op een dwaalspoor gebracht wordt, de gewone uitgaven drie millioen hooger te reKfeuei omdat de regeering dat cijfer op de begrooting van 1880 had willen brengen. Want 3 millioen was een exceptioneel cqter en de rentebelasting wordt niet voor één jaar voorgesteld maalais eene blijvende vermeerdering der middelen. Neem ik voor den Rotterdamsche waterweg als normaal cijfer een millioen sulden, of f 840,000 meer dan voor 1880 uitgetrokken is, dan reken ik dunkt mij ruim genoeg '. Dan blijft nog een voordeelig verschil van ruim f 3,280,000. De cijfers der beerooting van 1880, met eene verhooging der uitgaven met f 840,000, als gemiddelden aannemende kunnen de gewone uitgaven met ruim 3 millioen verhoogd worden, zonder dat men nog in eenig opzicht de regelen van een °"oed en voorzichtig finantieel beheer uit het oog verliest. °H et gezamenlijk cijfer der tegenwoordige uitgaven der gemeenten voor onderwijs bedraagt volgens de bij de staatsbegrooting overgelegde cijfers nog geen tien millioen, maaibij invoering van de schoolwet op 1'' Januari 1881 zou volgens den minister Six op iets meer gerekend moeten worden. Het berekende overschot van f 3,280,000 is bijna toereikend om 30 pet. over elf millioen te betalen, en is dus ruim voldoende. Deze berekening is getrokken uit de ramingen, zoowel van de uitgaven als van de middelen. Het debat moet zich dus ook nog uitstrekken tot de vermoedelijke uitkomsten. De cijfers moeten te dien einde nog nader ontleed worden, en de ramingen nagegaan, ook niet het oog op vermoedelijke rijzing of daling in volgende jaren. Dit onderzoek leidt mij tot de conclusie, dat onze toestand in de laatste jaren merkelijk verbeterd is, en de uitzichten voor volgende jaren , wanneer men niet ontzettend lichtzinnig te werk gaat, zeer bevredigend zijn. i Het kan natuurlijk 7.iju, dat in de eerste jaren veel meer milhoenen te verwerken zijn. Een nor,naai cijfer van ƒ1,000,000 is echter voldoende om rente van 20 millioen a 4 °/o te betalen en nog ƒ200,000 voor gewoon onderhoud te bestemmen. Is dit niet voldoende, dan moet men liever van verdere pogingen om eene grootrre diepte te verkrijgen dan de natuur schept, afzien. Omtrent de raming der nederlandsche uitgaven valt alleen op te merken, dat gemiddeld in de vorige jaren het vrijvallende ruim voldoende is geweest, om de in den loop van het dienstjaar opkomende verhoogingen te dekken. Het eindcijfer der begrootingen komt gewoonlijk nagenoeg met het totaal der uitgaven volgens de rekeningen overeen. Daarentegen zullen de middelen vermoedelijk meer opbrengen dan de raming. De raming voor 1880 steunt niet op overdreven verwachtingen of op problematieke uitkomsten. De laatste jaren hebben in dit opzicht voorzichtigheid geleerd ; er wordt niet meer op verhooging gerekend. Toch zou er overdrijving naar den anderen kant zijn, wanneer men wilde aannemen, dat er niet binnen kort weder in de opbrengst der middelen eene rijzing zou komen. Van 1876 af is de opbrengst der belastingen ongeveer stationair, maar niet door eene voortdurend werkende oorzaak. Neemt men den staat van de opbrengst der belastingen voor zich, dan blijkt, dat de verhooging voortgaat in de directe belastingen, de accijnsen, posterijen en eenige middelen van minder aanbelang. Alleen het vorig jaar levert in de opbrengst der belasting op bier, azijn en sterke dranken eene vermoedelijk geheel tijdelijke uitzondering. De vermeerderingen worden echter opgewogen door eene verlaging van de registratie- en successierechten en van de invoerrechten. Heeft de daling van de prijzen van alle goederen — welke het noodwendig gevolg moest zijn van de te groote uitbreiding van het gebied van den gouden standaard — haar eindpunt bereikt, dan is eene jaarlijksche toeneming van 1 a 2 millioen guldens zoo goed als zeker weder te voorzien. Voorzoover het in effecten belegd gedeelte van het nationaal vermogen betreft is reeds beterschap ingetreden. Men behoeft slechts de koerslijsten der laatste jaren nevens elkander te leggen, om met zekerheid het gevolg te kunnen trekken , dat de waarde der in de zijlinie verervende fondsen merkelijke verhooging zal ondergaan. Ook bij de vererving in de rechte lijn zou deze oorzaak zich doen gevoelen, maar ik vrees, dat de vermeerdering bij dit deel der successiebelasting door toenemend onttrekken van roerend vermogen aan die belasting zal worden geneutra- liseerd. Ten aanzien van de waarde der gebouwde eigendommen is weinig achteruitgang te bespeuren geweest, en zeker is daarin geen verdere achteruitgang te vreezen. De uitzichten voor de ongebouwde eigendommen zijn nog minder goed, maar ook hieromtrent luiden de berichten in den laatsten tijd gunstiger, 111 zoover dat op vele plaatsen reeds weder veihooging in de huurprijzen intreedt, en geene berichten \an verderen achteruitgang worden vernomen. Ook bij de invoerrechten is geene verdere daling te vreezen. Ik stip hier nog aan dat ook de minister van finantiën, die uit hoofde hij geene indische bijdrage uittrekt, doch daarentegen de f 2,540,000 voor de uitvoering der vestingwet onder de buitengewone uitgaven rekent — een deficit raamt op de nederlandsche gewone middelen tegenover de gewone uitgaven van 2i millioen guldens, in de toelichting van de rentebelasting als zijne meening te kennen geeft, dat dit deficit bij de rekening wel zal blijken verdwenen te zijn. Gaan wij nu over tot de indische begrooting. Ook hier toont het onderzoek, dat er geene misrekening te vreezen is. De gewone uitgaven der indische begrooting, oorlog en marine wegens den oorlogstoestand te Atjeh uitgezonderd, hebben in de laatste jaren vrij nauwkeurig kunnen worden begroot, en leveren tegenover de ramingen een klein overschot. De raming dier uitgaven was in 1875, 1876 en 1877 respectievelijk 53.1, 56.7 en circa 57 millioen; de werkelijke uitgaaf over die jaren was daarentegen 51.2, 55.2 en 53.8 millioen guldens. Er bleef dus jaarlijks een gemiddeld overschot van ruim f 2,000,000. De raming der uitgaven, welke in verband staan met de producten, is in de laatste jaren te laag geweest. Hoe hooger echter deze uitgaaf, des te beter, want het hiervoor besteede komt met winst in de schatkist terug, als de daarmede bekostigde producten verkocht worden. De begrootingen voor oorlog en marine zijn wegens den oorlog met Atjeh zeer overschreden. Maar ook de normale begrooting is inmiddels sterk verhoogd, en tot een zoo hoog bedrag opgevoerd, dat zij bij teruggekeerden vredestoestand in Atjeh niet alleen volkomen voldoende is, maar eenige bezuiniging geenszins tot de onmogelijkheden behoort. Van ruim ƒ 28,800,000 in 1872 zijn de gewone indische begrootingen voor oorlog en marine tot ruim 40 millioen voor 1880 gestegen. Voegt men hierbij f 8,000,000 voor expeditiën, alzoo buiten den daarvoor gebruikelijken post van f 1,700,000 circa f 6,300,000 voor Atjeh, dan stelt men de regeering waarlijk geen overdreven eisch, wanneer men vordert, dat zij daarmede in de eerstvolgende jaren rondkome. In eene oorlogsperiode durft niemand licht de verantwoordelijkheid op zich nemen , om gevraagde middelen te weigeren, maar als de regeering met de thans uitgetrokken cijfers niet alle redelijke eischen bevredigen kan, dan is het toch wel zeker, dat een deel daarvan door slechte organisatie verloren gaat of aan onnoodige dingen verspild wordt. De eenige schaduw, die ten aanzien van de indische uitgaven de aandacht verdient, is de veeziekte; om deze te bestrijden is reeds voor 1879 eene buitengewone verhooging van f 1,000,000 toegestaan. Het zal voorzichtig zijn aan te nemen, dat om deze reden op de gewone uitgaven in 1880 geen overschot zal zijn. Ook zal wellicht voor 1880 het voor Atjeh geraamde cijfer niet voldoende zijn. Maar 'liertegenover staat, dat voor volgende jaren de post meer dan toereikend zal zijn, en bij eene berekening als deze, waarbij het minder aankomt op de uitkomsten van een enkel jaar, dan op de uitzichten over een langer tijdsverloop, is zulk eene verplaatsing zonder gewicht, en zou zij slechts tijdelijke voorziening in de behoefte der kas kunnen eischen. Tenzij eene nieuwe groote krachtsinspanning te Atjeh of elders noodig werd, kan men aannemen, dat de indische uitgaven bij de rekeningen zullen blijken ongeveer op haar juist bedrag te zijn geraamd, en het voor 1880 geraamde bedrag voor volgende jaren ook voldoende zal zijn. Zoo goed als zeker zullen de indische middelen stijgen, en zijn althans de goede kansen thans veel grooter dan de slechte. ' De magere jaren hebben aanleiding gegeven, dat de bronnen van inkomsten met meer dan gewone zorg zijn behandeld. De voornaamste vrucht van die vermeerderde zorg is waar te nemen ten aanzien der koffiecultuur op Java. Of die zorg goed geleid wordt, en de zaak in beginsel verbetert, betwijfel \k zeer. Hier heb ik echter slechts de feiten te constateeren, en de finantieele zijde der zaak in het licht te stellen. In de Vragen des Tijds 1877 I, p. 83 gaf ik de uitkomsten der koffiecultuur op Java op als van 1840 tot 1867 gemiddeld 870.000 picols 's jaars, en daarna gemiddeld 830,000 picols bedragende. Terwijl de beste oogsten in het geheele tijdperk, waarover ik die berekeningen opgaf, slechts ongeveer een millioen picols bedroegen, heeft 1876 1.264.000 en 1879 meer dan 1.300.000 picols opgeleverd. De tusschengelegen middelmatige oogsten 1877 en 1878 leverden 875.000 en 831.000 op. Het middencijfer der drie laatste jaren stijgt daardoor tot een millioen picols, dat der vier laatste jaren is 1 065 000 picols; en het gemiddelde over vijfjaren , waarbij het ongewoon slechte jaar 1875 (493.000) komt, is nog bijna 950.000 picols. 1 Alzoo eene vermeerdering van gemiddelde opbrengst met 120.000 a 230.000 picols, naar een matigen middenprijs, eene waarde van 6 a 11 i millioen guldens vertegenwoordigende. Niettegenstaande deze gunstige vei vvach• tingen ten aanzien der hoeveelheid koffie, is de raming van de totaal-opbrengst der koffie sedert 1876 niet verhoogd, en de afhankelijkheid van de kofö&prijzen is derhalve in dezelfde i De raming van de oogst van 1880 is 760,000 picols. In de laatste jaren is de opbrengst herhaaldelijk ver boven de op onzekere gegevens steunende voorloopige raming geweest. Na een jaar van meer dan 1,300,000 picols kon in geen geval meer dan een matige oogst verwacht worden. mate verminderd. Van 1871 tot 1878 werd de rannng der koffie (Sumatra medegerekend) telkens verhoogd en wel van 39 tot 57 millioen. In 1879 was zij verlaagd tot f 54,150,000 doch in 1880 weder gestegen tot ruim f 56,600,000. De van 1871 tot 1876 telken jare met ruim / 2,000,000 toenemende afhankelijkheid van onzen finantieelen toestand van de opbrengst der koffie blijkt tot stilstand gekomen te zijn. De toenemende opbrengst van de overige indische middelen is hiervan de oorzaak. In de jaren 1875—1880 heeft de raming , tot dusverre niet door de uitkomsten gewraakt, geregeld kunnen worden verhoogd met gemiddeld 2i 's jaars, nl. in genoemd tijdvak van ruim 55 tot ruim 71 millioen guldens. Dit verschil verdeelt zich over een zeer groot aantal kleine opbrengsten. Met het oog op deze regelmatige verhooging zal de nu intredende vermindering van den cijns voor de van gouvernementswege verschafte suikergronden, circa / 300,000 s jaars gedurende 12 jaren bedragende, vermoedelijk weinig gevoeld worden, en behoeft zij tot geene bijzondere maatregelen aanleiding te geven. De werkelijke opbrengst van de koffie is ook in de laatste jaren voortdurend belangrijk boven de raming gebleven. In 1877 was de opbrengst 68,5 millioen of 11,5 boven de raming; in 187S 60 millioen of 3 millioen boven de raming. De opbrengst in dit laatste jaar lijdt onder de zeer slechte uitkomsten van den koffieoogst op Sumatra, die slechts 82,000 picols bedroeg, terwijl het gemiddelde ± 130.000 picols is. Over 1879 zijn de uitkomsten der veilingen nog niet bekend. 1 Bij de vergelijking der cijfers is de daling van den prijs der Java-koffie in aanmerking te nemen. Voor 1876 werd de prijs van de koffie in Nederland geraamd op 49 cents, \oor 1880 op 45 cents; voor 1876 de prijs op Java op f 49 per picol, tegen f 47 voor 1880. Ook al wordt voor 1880 wellicht de raming, wat den prijs betreft, niet 1 Aan eene mij welwillend door den minister van koloniën verstrekte mededeeling ontleen ik, dat de middelen in Nederland over 1879 hebben opgebracht ƒ 49,364,705, tegen eene raming van ƒ 49,539,820. Of er eenige opbrengst boven de raming zal zijn, hangt dus af van de uitkomsten der veilingen op Java en Suinatra. ten volle bereikt, de katis voor duurzame misrekening is merkelijk verminderd, nu men op een lageren prijs rekent. De mogelijkheid, dat een hoogere prijs erlangd wordt, is bij deze raming zeer groot. Op de prijzen waarop nu gerekend wordt, is er althans zeker grooter kans van rijzing dan van daling. Zonder overdreven verwachtingen te willen opwekken of mij aan een ongeoorloofd optimisme schuldig te maken, zou ik meenen , dat voor volgende jaren op een hoogeren prijs dan den tegenwoordigen mag worden gerekend. In 1877 meende ik bij mijne finantieele berekeningen / 0,50 in Nederland en /' 50,— op Java als gemiddelden te mogen aannemen. Werd dit cijfer bij den tegenwoordigen stand der uitgaven en middelen weder bereikt, wij zouden weder in overvloed leven. Hoeveel de toestand sedert de begrooting voor 1877 — de laatste door het ministerie Heemskerk-van der Heim voorgedragene begrooting — gunstiger geworden is, moge nog blijken uit de vergelijking tusschen de begrootingen voor 1877 en 1880. De geraamde uitgaven der staatsbegrooting voor 1877 bedragen f '117,927,000 Af Spoorwegen f 10,633,000 Amortisatie » 658,000 „ 11,291,000 blijft ƒ 106,636,000 f 106,636,000 De indisehe begrooting voor 1877 raamt voor: Uitgaven in Nederland J 37,262,182 Uitgaven in Indië » 106,641,964 ƒ 143,904,146 Af Bijdrage f 9,974,872 Havenwerken te Batavia » 3,lu5,000 Spoorwegen » 3,485,000 Verdere buitengewone openbare werken. „ 1,650,000 ƒ 18,214,872 ƒ 125,689,274 ƒ 125,689,000 ƒ 232,325,000 6e jaargang II. 13 • Geraamde inkomsten voor 1877. Nederlandsche middelen. f 106,392,323 Af Bijdragen van Ned. Indië ƒ 12,274,872 Koopprijzen van domeinen „ 250,000 ƒ 12,524,872 ƒ 93,868,451 Indische middelen. hi Nederland ƒ 58,763,942 Af saldo 1873/74 „ 7,788,000 ƒ 50,975,942 In Indië ,i 85,140,204 ƒ 136,116,146 ƒ 136,116,146 Totaal gewone middelen.... ƒ 229,984,597 De gewone uitgaven overtroffen dus bij de begrooting voor 1877 de gewone inkomsten met ruim f 2,400,000. Om dit cijfer te vergelijken met de boven voor 1880 opgegeven cijfers, moet men het daar berekende overschot van ruim f 4,169,000 vermeerderen met het voor expeditiën (Atjeh) in 1880 meer dan in 1877 geraamde bedrag van f 6,382,000, doch daarentegen daarvan aftrekken / 800,000 voor 't geen in 1877 meelis geraamd voor den rotterdamschen waterweg en f 580,000 voor buitengewone bijdrage aan de kanaalmaatschappij. Het voordeelig verschil in de verhouding tusschen gewone inkomsten en uitgaven ten gunste van 1880 bedraagt dus tusschen 11 en 12 millioen gulden. Bij de bovenstaande beschouwingen is vastgehouden aan het tot dusver gehuldigde beginsel van finantieele eenheid tusschen Nederland en de koloniën. Ik heb de uitgaven en inkomsten van de nederlandsche en de indische begrootingen te zamen genomen. Maakt men de rekening voor elke der begrootingen afzonderlijk, dan moet, om mijne conclusie te wettigen, op de nederlandsche begrooting na invoering der onderwijswet eene soin van p. m. f 8,000,000 als gewone bijdrage uit de indische middelen kunnen worden uitgetrokken, en de indische begrooting van gewone uitgaven en middelen met een gelijk overschot van p. m. f 8,000,000 sluiten. Dit cijfer is twee millioen lager dan de vaste bijdrage, welke de heer de Waal voor 1870 voorstelde. Later is dit cijfer door velen te hoog geacht. Onder het ministerie Kappeyne werd voorgesteld eene vaste bijdrage van f 6,000,000, later nog verminderd tot /' 4,000,000. Doch lijdt het geen twijfel, dat de laatstgenoemde cijfers in verband stonden met min gunstige verwachtingen omtrent de indische geldmiddelen, dan de bovenstaande cijfers aan het licht brengen. Want aannemende , dat de indische middelen voldoende zijn, om eene bijdrage van f 8,000,000 toe te laten , nadat zonder karigheid in de indische behoeften is voorzien, zullen toch slechts zeer enkelen bezwaar hebben, die som aan de middelen der staatsbegrooting toe te voegen. Indië heeft aanspraak op een goed , inzonderheid ook economisch verstandig beheer, maar geenszins om voor den nederlandschen staat finantieel een lastpost te zijn; en de nederlandsche regeering pleegt, naar mijn oordeel, geen misbruik van gezag, wanneer zij zorgt, dat niet alleen hetgeen rechtstreeks uit de nederlandsche middelen voor de koloniën wordt uitgegeven , wordt terugbetaald, maar dat Indië mede een deel der lasten drage, welke onze positie als koloniale mogendheid indirect veroorzaakt, en ook van die, welke het voorgeslacht op de schouders van het onze heeft gelegd. Het is een bevreemdend, althans voor mij onbegrijpelijk denkbeeld, de nederlandsche bevolking voor al die lasten aansprakelijk te maken, eigenlijk enkel omdat hier het hoofdbestuur van den nederlandschen staat was gevestigd. Beweert men, dat de indische bevolking, omdat zij geen staatsrechterlijken invloed heeft gehad, aan de dwalingen van het verleden onschuldig is, dan vraag ik, of niet de nederlandsche belastingschuldige bevolking, althans het overgrootste gedeelte, dezelfde exceptie opwerpen kan ? Onze bevolking heeft even weinig als de indische, schuld aan de zware lasten, waarmede onze staat in 1813 bezwaard was; aan de deficitten tijdens de vereeniging met België; aan het volhardingsstelsel van 1830—1838; aan den oorlog met Atjeh. Al wat de koningen en grooten misdrijven, moeten de volken ontgelden, zegt reeds een overoud spreekwoord, en nu zie ik de billijkheid niet in, dat uitsluitend de nederlandsche belastingschuldigen voor de dwalingen onzer koningen en staatslieden zouden moeten boeten. Beide bevolkingen hebben in het verleden niet zooveel lasten gedragen, als noodig was, om in de toen door de regeeringen gedane uitgaven te voorzien. Daarbij komt eene les van het verleden. Aan wie is de gunstige strooming, om niet meer jaar op jaar millioenen bij millioeneii tot amortisatie te bestemmen , en te gelijkertijd Indië met karige hand te besturen, ten goede gekomen? Aan de indische bevolking? Slechts voor een gering deel. Men heeft vele nieuwe ambten geschapen, de bezoldigingen zeer verhoogd, in één woord de bestuurs- en oorlogsuitgaven opgedreven. Het kleine gedeelte onzer bevolking, dat van de indische begrooting leeft, heeft het leeuwendeel van de vermeerdering der uitgaven tot zich getrokken, en het overschot van het indisch batig slot zou, werd het niet aan de nederlandsche begrooting toegevoegd, naar alle waarschijnlijkheid dezen zelfden weg opgaan en de inlandsche bevolking niet bereiken. Die bevolking baat men niet door sentimentaliteit ; men baat haar althans veel meer door eene betere regeling van het grondbezit en de daarop drukkende lasten, door eene betere inrichting van het gemeentelijk en gewestelijk bestuur, door beperking der cultuur- en afschaffing der persoonlijke heerendiensten. De batig-slot-opmakerspolitiek heeft haar weinig voordeel aangebracht, en de wonden niet geheeld, welke de batig-slot-politiek had geslagen, minder nog omdat zij batig-slot-politiek was, dan omdat zij onverstandig is te werk gegaan, en niet alleen met het batig slot afgoderij heeft gepleegd, maar ook met het gemeentelijk grondbezit en de heeren- en cultuur-dienstplichtigheid. Niet aan de verhooging der bestuursuitgaven, maar aan de economische verbeteringen, namelijk de intrekking van de kleinere cultures en van een deel der heerendiensten, de betere betaling van de koffie, en de meerdere verzekering van het recht der inlanders tegenover europeesche en inlandsche bestuurders, is de stijging der koloniale geldmiddelen te danken, welke nu de voornaamste bron der verbetering van den finantieelen toestand is. En wat er meer in die richting gedaan wordt zal ook blijken aan de schatkist in andere opzichten ruimschoots vergoed te worden. Is echter eene bijdrage van circa 8 millioen uit een financieel oogpunt niet als te hoog te beschouwen, om geheel als gewoon middel te kunnen worden gerekend? Wellicht zou ik die vraag bevestigend beantwoorden, indien het cijfer van 8 millioen het verschil van inkomsten en uitgaven vertegen- woordigde der nederlandsche rekening en niet slechts van de begrooting, en indien op die begrooting niet nog andere buitengewone uitgaven voorkwamen, dan de productieve uitgaven voor openbare werken , waarvoor zoo noodig niet gerustheid mag worden geleend. Volgens de begrootingen is men nimmer onafhankelijk geweest van indische bijdragen. Ook die der finantieel gunstigste dienstjaren 1873 en 1874 bestemden eene indische bijdrage van circa 10 millioen voor gewone uitgaven, en waren dus nog een paar millioen ongunstiger, dan die voor 1881 behoeft te zijn , ook na eventuele invoering der schoolwet. Zoo deze som wijders te beschouwen zij als een eenigszins onzeker middel van inkomst, ook onder de uitgaven der begrooting zijn vele begrepen, welke niet als regelmatig terugkeerend kunnen worden beschouwd. Ik wijs slechts op de uitgaven voor de uitvoering der vestingwet en op de buitengewone uitgaven voor oorlog, te zamen reeds ruim millioen. Maar, zegt de regeering nog: ik moet meer middelen hebben, omdat ik voor nieuwe zaken geld noodig heb; en zij wordt hierbij ondersteund door velen die meenen, dat het goed is, dat eene regeering over ruime geldmiddelen te beschikken hebbe. Ik kan deze laatste meening niet deelen en meen de ervaring voor mij te hebben. In den laatsten menschenleeftijd heeft onze regeering zich, zoowel hier als in Indië, in de millioenen als gebaad. Men kon, zoowel hier als in Indië, zonder bezwaar een nieuw stelsel van lasten hebben ingevoerd, zonder belemmerd te worden door den eisch, dat het onmiddellijk even groote baten moest opleveren als het te vervangen vitieus stelsel. Men heeft niettemin zoo goed als niets gedaan. Daarentegen heeft men met ruime hand uitgegeven; al wat slechts met een schijn van een argument verdedigd kon worden werd — vooral op militair gebied — ondernomen en toegestaan. En het eind is, dat niettegenstaande eene stijging sedert 1860 van de opbrengst der Nederlandsche belastingen van zestig tot meer dan honderd millioen, van die der Indische middelen van honderdtien tot meer dan honderdveertig millioen; en niettegenstaande eene aanmerke- lijke vermindering van den rentelast, èn in Indië èn in Nederland niet alleen de oude lasten zijn gebleven, maar daarenboven nieuwe worden opgelegd. Vijfenzeventig millioen gulden blijkt ontoereikend om de vermeerdering van de uitgaven in die twintig jaren te dekken! Na een voorbeeldeloos voorspoedig tijdperk moeten nog nieuwe belastingen ingevoerd worden, zonder dat daartegen erkend schadelijke worden afgeschaft. Ook om deze reden acht ik verdere belasting-vermeerdering onraadzaam, en allereerst belasting-hervorming noodig. Ons belasting-systeem moet zoo worden ingericht, dat eventueel noodige vermeerdering van middelen gemakkelijk door opcenten verkregen kan worden. Dan kan ten allen tijde in de eischen der schatkist worden voorzien, maar heeft men het gunstig gevolg, dat de bevolking toch onmiddellijk de gevolgen van eene verkeerde politiek gevoelt, en dat de vertegenwoordigers geene uitgaven meer kunnen toestaan voor allerlei uitgaven van problematiek nut, zonder dat de natie het onmiddellijk gevoelt, en daardoor tijdig wordt wakker geschud. Waar dit niet het geval is, is een der levensvoorwaarden van het vertegenwoordigend regeerstelsel gebroken, en ontaardt het onder den invloed van allerlei bijzondere belangen in eene vruchtbare bron van wanbeheer en geldverspilling. Wie het wel met Nederland meent moet aan de regeering niet te veel vaste middelen toestaan. Laat zij en hare tallooze ondergeschikten maar wat moeite hebben, om de begrooting te doen sluiten, of met het toegestane uit te komen; menig onnoodig postje zal van begrooting en rekening verdwijnen , en vooral zal menige onnoodige verhooging achterwege blijven. Laat alle krachten der regeeringsorganen maar eens weder er op bedacht zijn, of door verbeteringen in het belastingstelsel, zoo hier als in Indië, de bronnen van welvaart niet ruimer vloeiende kunnen worden gemaakt, en door verbetering van schadelijke heffingen het verbruiksvermogen der natie niet kan worden verhoogd, en alzoo de gewenschte vermeerdering van middelen uit eene hoogere opbrengt der bestaande belastingen kan worden verkregen. Zuinigheid, is sedert van der Heiin's aftreden het wachtwoord, en hare gunstige werking op den finantieelen toestand is merkwaardig. Moge men niet door het toestaan eener onnoodige nieuwe belasting de tijdelijk gebannen spilziekte weder verlevendigen! Moge de edelmoedige aandrift van velen , om in eene belasting van het roerend vermogen toe te stemmen, te goede komen aan de zwaar gedrukten, en niet, zooals de regeering wil, aan degenen, wier eenig streven en grootste welbehagen eene wel gevulde staatsruif is. Het overoude conflict van belangen tusschen hen, die door den staat worden gevoed en onderhouden, en hen die dat onderhoud moeten verstrekken, de wezenlijke grond der historische partij verdeel ing van behoudenden en liberalen, is in ons land helaas reeds genoeg uit het oog verloren. 's Gravenhagk 14 April 1880. S. YAN HOUTEN. HET DROOMEN.
5,667
MMUBTB02:000855005:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, 1855, Deel: over den jare 1854, 1855
null
Afrikaans
Spoken
7,020
13,572
HANDELINGEN VAN HET MOTDMUMÈ aMMSaHMI? VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN IN lIOOEDBHABAH^, OVER DEN JARE ’SHERTOGENBOSCH, H. PALIER en ZOON, Drukkers van het Genootschap, 1855. I Hf e O ü D. Naamlijst van Besfuurderen Pag. 5, Handelingen der JBde algemeene Vergadering. . . 8. Verslag aangaande den toestand van het Provinciaal Genootschap, door de Heeren Secretaris Mr. P. F. van Cooth en Bibliothecaris Br. C. E. Hermans 13. Prceadvies wegens eene te doene heuse uit voorgestelde Prijsvragen, uitgebragt door den Heer Bestuurder Mr. A. F. X. Luijben 20. Vlugtig overzigt der Verzamelingen van het Provinciaal Genootschap, door Br. C. R. Hermans. 25. HAAMLIJST VAN Eere- Voorzitter, Mr. A. J. Borret. (#$ K.) (4* R. S.) Staatsraad, Commissaris des Konings inde Provincie. Eerste Voorzitter, Mr. N. F. C. J. Sassen. Tiveede Voorzitter, Mr. J. H. Tbldbrs. Secretaris, Mr. P. F. VAN CoOTH. Vice-Secretaris, Mr. A. J. Korteweg. Bibliothecaris, Dr. C. R. Hermans. Penningmeester, P. R. D. Muller. BESTUURDERS. Aftreding in 1855. H. E. Verschoor, §? Schoolopziener in het 85t0 distrikt en Burgemeester der Gemeente de Werken en Sleeuwijk. Mr. A. van Galen , (>J< 4de kl.) Procureur-Generaal bij het Provinciaal Geregtshof en Curator van het Gymnasium. A. J. Ingenhousz, oud-Lid der Staten-Generaal, te Breda. Mr. J. L. A. Luijbbn, (#jK.) (4*R. S.) Lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof. H. G. Seelxg , ($$ K.) (88 3de kl.) Luitenant-Generaal der Artillerie, oud-Gouverneur der Koninklijke Militaire Akademie te Breda. Jonkh. Mr. J. B. A. J. M. Verheijen, Secretaris der Stad en Schoolopziener in het lst° distrikt, lste afdeeling. De Bestuurders, wier woonplaatsen niet zijn aangeduid, zijn te ’* Hertogenbosch woonachtig. Aftreding in 1856. J. A. GeblaCH, Jr., Lid der Provinciale Staten en Notaris te Heusden. G. Botsen , Lid der Gedeputeerde Staten en Voorzitter Lij de Provinciale Commissie van Onderwijs. M. J. Godefboi , Medicina! Doctor. Mr. J. F. C. J. DE Rot, Notaris te Breda. Mr. J. P. van Blaekom, (>j< 4d'kl.) Officier van Justitie Lij de Arrondissements-Regtbank, te Eindhoven. Jonkh. Mr. H. F. de Geez , K.) oud-Distrikts- Commissaris, te Breda. Aftreding in 1857. Mr J. B. van Son , K.) oud-Minister voor de zaken der Roomsch-Katholijke Eeredienst. Mr. P. F. VAN CoOTH, Griffier der Staten van Noordbrahant, H. F. Fijnte van Salveeda, ü Hoofd-Ingenieur Lij den Waterstaat , te Arnhem. Mr. N. F. C. J. Sassen , Lid van de eerste Kamer der Staten-Generaal, van het Gemeentebestuur en practiserend Advokaat. P. R. D. Muller , Boekhandelaar. J. Ringeling , Leeraar inde Wiskunde aan het Gymnasium. Aftreding in 1858. Dr. J. A. W. Boerkamp , Rector der Latijnsche Scholen en Schoolopziener in het Bde8de distr., 2de afd., te Grave. Mr. M. P. H. Steens, $ oud-Minister van Justitie, Lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal, te Roermonde. Mr. A. J. Koeteweg , Adjunct Rijks-Advokaat. J. F. L, Veester , oud-Inspecteur der Registratie. Dr. C. R. Hermans , Rector van het Gymnasium, Stads-Archivarius en Schoolopziener in het 2de distrikt. 6 Jonkh. Mr. M. A. J. van der Beken Pasteel, $ (<i> K.) Lid van de eerste Kamer der Staten-Generaal en President der Arrondissements-Regtbank te Eindhoven. Aftreding in 1859. Mr. J. B. H. van de Mortel , 4$ Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof en Schoolopziener in het 3Je distrikt, lste afdeeling. Mr. J. D. W. Pape , is Lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, te ’s Gravenhage. A. F. van den Dries , Secretaris der Provinciale Geneeskundige Commissie. Jonkh. Mr. E. J. P. van Meeuwen, (#?K.) Commissaris des Konings in het Hertogdom Limburg, te Maastricht. Jonkh. A. Martini van Gefeen, Verificateur der Belastingen. L. H. Rouppe van der Voort, 4" Wethouder en Curator van het Gymnasium. Aftreding in 1860. Mr. J. H. Telders, Auditeur Militair in Noordbrahant. J. A. VAN DER Ven, iS Beeldhouwer. Mr. F. J. Jespers , Lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof. Mr. J. Verspelt , (88 4ie kl.) Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof. Mr. J. A. Mdtsaers , (#S K.) Minister voor de zaken der R. C. Eeredienst, te ’s Gravenhage. Mr. A. F. X. Luiteen, practiserend Advokaat. 7 HANDELINGEN der achttiende algemeens vergadering van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant, gehouden den 12 Juli'j 1854. Tegenwoordig de Heeren: Mr. A. J. H. van Baar. G. Berman. Jonkh. D. T. A. van den Bogaerde van Moergestel. A. 11 Bots. Mr. N. P. Brouwers. Frans J. 11. Donkers, RHz. J. Dijkhoff. A. Dijkhoff. J. Everts. 11. F. Fijnje van Salverda. Mr. F. J. A. van Gilse. Dr. M. J. Godefroi. Mr. C. B. van Danswijk. J. Hartogensis. T. Heeren. Dr. C. R. Hermans. P. J. M. Hermans. Mr. P. J. J. HolUngerus Pijpers. W. Keijenberg. 11. C. F. Eerstens. G. van de Koppel. A. C. van Lanschot. Mr. A. F. X. Luijben. J. T. Luijckx. P. R. D. Muller. Mr. C. G. 11. J. Baron d’Oldeneel tot Oldenzeel. Dr. P. Oosterbaan. C. W. Oomen. P. L. Prinsen. J. Ringeling. J. van Roij. Mr. Hubert Sassen. Mr. N. F. C. J. Sassen. J. F. Sengers. W. 11. Siepkens. J. Smits. Mr. J. H. Telders. Jonkh. Mr. J. B. A. J. M. Verheijen. P. J. Vermeulen. Mr. J. Versfelt. L. H. Rouppe van der Voort. R. F. Wierdsma. De Voorzitter, Mr. N. F. C. J. Sassen , opent de vercaderins met eene rede over het regt van voorpoting Ö Ö inde Meijerij van ’s Hertogenbosch, in welke hij den aard en de strekking van dat regt in het licht stelde. De spreker trad daartoe ineen tal van geschied- en regtskundige bijzonderheden , uit de hem bekende poortkaarten bijeen gebragt, en herinnert dat liet Genootschap bij verschillende gelegenheden eene prijsvraag over dit onderwerp had uitgeschreven, waarop evenwel tot hiertoe geen antwoordwas ingezonden: om die reden vooral had hij zich tot de keuze van dit onderwerp bepaald, inde hoop dat welligt thans er de aandacht op nieuw op zou gevestigd worden, daar hij het van het hoogste gewigt zou achten, indien de werken des Genootschaps met eene grondige verhandeling over het regt van voorpoting werden verrijkt. Immers de regts-toestand rust heden ten dage nog geheel op de vroeger uitgegeven poortkaarten , en de latere wetsbepalingen dienaangaande moeten nog steeds als uitvloeisels van de daarin uitgedrukte beginsels worden aangemerkt. De Voorzitter geeft hierop aan de vergadering kennis, dat zoowel de Secretaris als de Yice-Secretaris door ambtsbezigheden verhinderd zijn deze bijeenkomst bijtewonen, en de Heer P. E. D. Muller zich andermaal bereid heeft verklaard als Secretaris werkzaam te zijn. Deze leest de notulen van het inde 17de algemeens vergadering verhandelde, welke worden goedgekeurd en gearresteerd. Bij monde van Dr. C. K. Hermans wordt verslag gedaan van den toestand des Genootschaps en zijne boekerij. Met belangstelling wordt vernomen dat het getal Leden eenigermate is toegenomen, en dat ook 9 de boekerij en de verzameling van penningen, oud- en zeldzaamheden eenige uitbreiding heeft erlangd. De Commissie, in wier handende rekening van den Penningmeester gesteld is, brengt bij monde van Mr. J. H. Telders haar rapport uit. ZEd. deelt de vergadering mede dat de Commissie die rekening en de daarbij behoorende bescheiden in volmaakte orde heeft bevonden en zij met een voordeelig saldo van ƒ 596-75 sluit. Op voorstel van den Voorzitter wordt zij dan ook door de aanwezige Leden goedgekeurd, en den Penningmeester, door den Rapporteur, op vereerende wijze dank gezegd voor de diensten, in die betrekking aan het Genootschap bewezen. Bij monde van Mr. A. F. X. Lüijben brengt de benoemde Commissie van prreadvies omtrent de uitte schrijven prijsvragen haar verslag uit. Spreker meent in het bijzonder de aandacht te moeten vestigen op de onder nos. 1,3 en 11 vermelde, en deelt de redenen mede die de Commissie daartoe geleid hebben. De vergadering vereenigt zich geheel met dit prreadvies, gelijk mede met de belooningen aan het best te keuren antwoord toe te kennen. Intusschen vestigt de Heer P. J. M. Hermans ook nog de aandacht op de sub n". 2 vermelde prijsvraag, en uit den wensch, dat het der vergadering moge goed achten ook deze uitte schrijven. Door den Voorzitter wordt dit voorstel in omvraag gebragt en met algemeen e stemmen aangenomen ; wordende tevens bepaald dat aan het meest voldoende antwoordde gewone gouden medaille zal worden toegekend, De Bestuurders Mr. J. H. Teldees , J. A. van der Ven, Mr. F. J. Jespers, Mr. J. Verspelt, Mr. J. A. Mutsaers en Mr. A. F. X. Lüijben aan de 10 beurt zijnde vanaf te treden, wordt thans tot het aanvullen der hierdoor te ontstane vacatures overgegaan. Op de daartoe zamengestelde lijst van aanbeveling waren, behalve de aftredende en herkiesbare Bestuurders, geplaatst de Heeren: Mr. F. J. E. Bergmann , J. G. H. A. Baron van llugenpotïï , Mr. P. J. J. Hollingeeus Pijpers , Mr. F. J. van Reijsingen , Mr. C. A. van Dam en Mr. J. J. Loke. Tot Stemopnemers worden benoemd de Heeren A. Dijk HOPE en Mr. C. B. van Hanswijk. De uitslag der stemming is , dat de aftredende Bestuurders met nagenoeg eenparige stemmen herkozen zijn. Voor zoo verre zij ter vergadering aanwezig zijn , verklaren deze zich bereid om zich de op hen uitgebragte keuze te laten welgevallen en bij voortduring het hunne te zullen aanwenden, wat strekken kan om den bloei des Genootschaps te verhoogen. Hiermede de bepaalde verrigtingen voor deze vergadering afgeloopen zijnde, wordt door Mr. J. H. Teldees aan den Voorzitter, namens de vergadering, dank gezegd voor de uitmuntende wijze waarop hij de werkzaamheden geleid heeft, en dringend uitgenoodigd zijne gehouden rede voor het Genootschap af te staan, overtuigd als hij is, dat zij te veel waarde heeft, dan dat zij niet tot een sieraad van de Handelingen des Genootschaps zoude strekken. De Voorzitter verklaart zich bereid aan die vereerende uitnoodiging te voldoen, evenwel met dit voorbehoud, dat hem tijd gegeven worde om zijne verhandeling nog op zoodanige wijze om te werken en uitte breiden, dat hij haar met eenige vrijmoedigheid aan de drukpers kunne overgeven, (u) Tot (a) De Voorzitter verhinderd geweest zijnde tot dus ver aan het verlangen der vergadering gevolg te geven, hoopt daaraan later te voldoen. 11 dat einde maakt hij zich het zarnenzijn met een aantal verdienstelijke mannen uit verschillende oorden van ons gewest ten nutte, om hen beleefdelijk uittenoodigen, hem wel met zoodanige inlichtingen of bescheiden te willen dienen, als bevorderlijk kunnen zijn om het behandelde onderwerp zoo naauwkeurig en volledig mogelijk te kunnen bewerken. Alvorens de vergadering te sluiten, brengt de Voorzitter zijnen dank aan de Leden, die door hunne opkomst van hunne belangstelling in het Genootschap hebben doen blijken, en geeft de verzekering, dat niets meer bijdraagt om de pogingen der Bestuurders , tot uitbreiding van deszelfs bloei en luister, aan te wakkeren , dan de overtuiging dat al de Leden belang stellen in hunne werkzaamheden en ook het hunne willen bijdragen, om het ISFoordbrabantsch Genootschap hoe langer zoo meer aan zijne bestemming te doen beantwoorden. Aldus opgemaakt ter algemeene Vergadering 12 Julij 1854, en gearresteerd inde Bestuurs-vergadering van den 19 September daaraanvolgende. P. R. D. MULLER. 12 VERSLAG wegens den toestand van het Provinciaal Genootschap van Kwasten en Wetenschappen in Noordbrabant, uitgebragt door de Heeren Secretaris en Bibliothecaris, inde achttiende algemeene Vergadering , gehouden den 12 Juli'j 1854, Mijne ïleeren, geachte Medeleden! Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant is gedurende het afgeloopen genootschappelijk jaar voortgegaan op den weg ter bereiking van zijn edel doel, namelijk om bevorderlijk te zijn aan kunsten en wetenschappen, en alles gade te slaan wat op het gebied van geschiedenis, oud- en zeldzaamheden enz., in dit gewest, mogt ontdekt, waargenomen en verrigt worden. Daardoor zijn onze verzamelingen met enkele nieuwe voorwerpen verrijkt, doch het Bestuur vond zich gedrongen, om bij den aankoop spaarzaam te werk te gaan, omdat er geene bergplaats meer voorhanden is op de bekrompene bibliotheeklocalen. Op I°. Januarij van dit jaar telde het Genootschap 282 gewone, 21 honoraire en 24 corresponderende Leden; sedert dien tijd zijn door het Bestuur als gewone Leden gekozen, de Heeren: Mr. F. E. T. Dittlinger, Advokaat te ’sHertogenbosch. A. Bbnthien , Kapitein der Artillerie te ’s Hertogenbosch. Mr. E. TwiSS, Fz., Officier van Justitie bij de Arrondissements-Eegtbank te ’s Hertogenbosch. Jonkh. Mr. A. A. L. G. Lopes da Fonseca , practiserend Advokaat te ’s Hertogenbosch. Jonkh. Mr. C. J. van Nispen tot Pannerden , Substituut-Officier van Justitie bij de Arrondissements-Eegtbank te ’s Hertogenbosch. Inden loop van liet genootschappelijk jaar is den Leden verzonden: I°. de Catalogus der Bibliotheek, 2°. de Handelingen over 1852-53, en 3°. het derde stuk van het tweede deel der Verzameling van charters en geschiedkundige bescheiden betrekkelijk het land van Ravestein. Op den gedrukten catalogus is, ten gebruike der bezoekers der bibliotheek, een alphabetische naamlijst gemaakt, welke het opsporen van de begeerd wordende boeken bevordert. De systematische zoo wel als de alphabetische catalogus wordt steeds bijgehouden. Het heeft ook dit jaar niet aan begunstigers ontbroken , die de boekerij door geschenken hebben vermeerderd; deze zijnde Heeren: Dr. C. R. Hermans, H. J. E. Kante en R. A. van Zuijlen, te ’s Hertogenbosch; J. 11. van Roer, te Grove; Ds. 11. M. C. van Oosterzee, te Oirschot; J. A. Alberdingk Thijm, Mr. 11. J. Koenen, O. Keer, J. P. Lissone en Prof. W. Vrolik, te Amsterdam; Dr. J. A. Nijhof, te Arnhem; Mr. Bodel Nijenhuis, te Leiden; Mr. C. E. P. J. Strem, te Roermond,e; Prof. G. W. Vreede, te Utrecht; P. Visschers, te Antwerpen; R. Chalon, P. Cuijpers en Gachard, te Brussel. Yan wego de ontbondene centrale permanente Commissie , die zich in 1850 zoo verdienstelijk gemaakt heeft, om de rampen van den geduchten watervloed te lenigen, zijn hare Handelingen aangeboden, ten einde die onder de handschriften der boekerij te 14 bewaren, waartoe de Heer MüLLEE , als Secretaris, ter bekwamer tijd gemagtigd was. De volgende wetenschappelijke vereenigingen zonden hunne vervolgwerken , als : De Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; de Maatschappij van Letterkunde te Leiden; de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen ; het Historisch Genootschap te Utrecht; het Priesch Genootschap te Leeuwarden; het Genootschap ter bevordering van Nijverheid te Onderdendam; het Provinciaal Utrechtsch Genootschap; het Provinciaal Zeeuwsch Genootschap: de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem; de Noordbrabantsche Maatschappij van Nijverheid te ’sHertogenbosch; het Bataviaasch Genootschap; Teijler’s tweede Genootschap te Haarlem; de Société Historique et Archéologique te Maastricht; de Annales Academici van de Curatoren der Nederlandsche Hoogescholen; de Société Numismatique te Brussel; de Académie Beige d’Histoire et de Philologie te Antwerpen. De door het Genootschap uitgegevene werken zijn aan die vereenigingen wederkeerig gezonden. Inde voorgaande algemeene vergadering deelden wij mede, dat antwoorden waren ingekomen op twee prijsvragen, als: over het verhoogen van de beddingen der hoofdrivieren, en over den toestand der arbeidende klassen ten platten lande in Noordbrabant, doch dat de termijn van inzending eerst met I°. December 1.1. was afgeloopen. Vóór dien tijd is op de eerste vraag nog één antwoord ingekomen. Ingevolge het reglement is daarmede gehandeld. Zoodra al de adviesen der Beoordeelaars zullen zijn ingèkomen, zal het Bestuur IJ, Mijne Heeren, met het al of niet bekroonen bekend maken. 15 De prijsvraag, welke verleden jaar uitgeschreven werd, om een plan tot herstelling van het uitwendige der St. Jans kerkte dezer stede uitte lokken, heeft veler belangstelling opgewekt. De Provinciale Staten van Noordbrabant stelden ƒ 500, de stad ’s Hertogenbosch insgelijks ƒ 500 en het Bestuur van St. Jans kerk/700 aan het Bestuur des Genootschaps beschikbaar, om die gelden te voegen bij den uitgeloofden eereprijs, bestaande in eene gouden medaille ter innerlijke waarde van ƒ 150, met eene som van ƒ 300, om daarmede den kunstenaar te beloonen, die op eene voldoende wijze aan de eischen van die prijsvraag zal hebben voldaan. Deze wedstrijd heeft den naijver gaande gemaakt van vele bouwkunstenaars , niet alleen in ons vaderland, maar ook te Brussel, Luik en Keulen. Niets zal het Bestuur aangenamer zijn, dan dat aan het oogmerk des Genootschaps, met het uitschrijven der belangrijke vraag, voldaan worde; in welk geval wij eenmaal hopen, dat aan de restauratie der St. Janskerk zelve, dat pronkstuk van den spitsbogenstijl, handen aan het werk zullen worden geslagen. Dezelfde Commissie uit het Bestuur, welke der vergadering verleden jaar voorlichtte in het doen eener keuze van prijsvragen, heeft zich ook thans daarmede wel willen belasten. Uit het twaalftal vragen, U toegezonden, zal straks eene keuze gedaan worden, naar aanleiding vaneen prseadvies, door die Commissie bij monde van den Bestuurder Mr. A. F. X. Lüijben uitte brengen. Deze vragen zijn: 1. Eene beredeneerde opgave der bronnen voor eene geschiedenis van het gedeelte der provincie Noordbrabant, dat het voormalig Staats-Brabant heeft uitgemaakt. 16 2. Naar keuze des schrijvers, eene geschiedenis van de Heeren van Breda, Bergen-op-Zoom, Heusden, Altena, Megen, Ravestein of Cuyh. 3. Eene verhandeling over de oude grondrenten (van vóór 1 Mei 1809) in Noordhrabant. 4. Eene verhandeling over het regt van voorpoting in Noordhrabant. 5. Eene beschrijving en geschiedenis van het oude landschap Taxandriê. 6. Eene geschiedenis van den Raad en het Leenhof van Brabant te ’s Gravenhage. 7. Eene geschiedenis der epidemiën, welke inde eerste helft der 19de eeuw in Noordhrabant hebben geheerscht. 8. Eene ornithologie van Noordhrabant. 9. Eene verhandeling over de drainage, waarin meer bijzonder het belang en de beste wijze van draineren der landerijen beschreven, de uitkomsten , welke dit middel tot verbetering van den landbouw oplevert, medegedeeld , en de vraag, of de toepassing daarvan voor Noodbrabant heilzame vruchten kan opleveren, beantwoord wordt. 10. Verdient de veredeling van het inlandsch paardenras en rundvee door kruising met vreemde rassen aangeraoedigd te worden ? Zoo ja, welke zijn daartoe bijzonder aan te bevelen ? 11. Welke is de tegenwoordige toestand van den landbouw in het arrondissement Breda, en door welke middelen kan die meest verbeterd worden. 12. Y/elke is de toestand der arbeidende klasse (arbeiders bij den landbouw) ten platten lande in Noordbrabant, en welke middelen zouden kunnen worden aangewend om dien toestand te verbeteren ? 17 Aan de beurt vau aftreding als Bestuurders zijnde volgende Heeren: Mr. J. H. Teldees. J. A. van der Ven. Mr. F. J. Jespees. Mr. J. Verspelt. Mr. J. A. Mutsaees , te ’s Gravenhage. Mr. A. F. X. Ldijben. Het Bestuur heeft deze wederom op de lijst van aanbeveling geplaatst, en er de namen der volgende Leden bijgevoegd, om, ingevolge het reglement, een dubbeltal te vormen. Mr. F. J. E. Bergmann. J. Gr. H. A. Baron van Hugenpoth. Mr. P. J. J. Hollingerds Pijpers. Mr. T. J. van Eeijsingen , te Roosendaal. Mr. C. A. van Dam, te Breda. Mr. J. J. Loke , te Breda. De staat der kas is gunstig te noemen; blijkens de rekening en verantwoording van den Penningmeester, is tot I°. Januarij Ontvangen ƒ 3470-945 als: Batig slot der rekening van 1852 ƒ 1345-945 Bijdrage der Provincie – 800-00 Van 5 Leden over 1852. ... – 25-00 „ 260 „ „ 1853. ... – 1300-00 ƒ 3470-945 Uitgegeven / 2874-193 Zoodat het batig slot bedraagt. . . ƒ 596-75 Eene Commissie uit het Bestuur, bestaande uit de Heeren Mrs. Sassen, Teldees en Verheijen , heeft deze rekening onderzocht en accoord bevonden. 18 Daar de Heeren Secretaris en Vice-Secretaris de vergadering niet kunnen bijwonen, zoo beeft het Bestuur den Bestuurder P. E. D. Muller uitgenoodigd, om als Secretaris in deze vergadering de pen te voeren, die dit met zijne gewone bereidvaardigheid op zich heeft genomen. Rest mij nog te spreken over eene der gewigtigste belangen van het Genootschap, ik bedoel over geschikte localen voor de bibliotheek en andere verzamelingen. De Raad dezer stad betoonde zijne belangstelling, met eene som van f 6000 op den staat der gemeentebegrooting uitte trekken, ten einde in onze behoefte naar geschikte bergplaatsen te helpen voorzien. Het Gedeputeerd Bestuur heeft ook dikwijls getoond deze zaak ter harte te nemen, en in Mei j.l. vervoegde zich eene Commissie uit dat aanzienlijk Collegie op de bibliotheek-localen, ten einde zich met eigen oogen te overtuigen, dat het gebouw zeer zorgwekkend is en voorziening vereischt. Namens het Bestuur, P. F. van COOTH, Secretaris. C. R. HERMANS, Bibliothecaris. 19 PRiE ADV IE S omtrent eene keus uit het twaalftal voorgestelde Prijsvragen, inde achttiende algemeens vergadering van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Xoordbrabant, uitgebragt door den Bestuurder Mr. A. F. X. Luijben. Mijne Heer en, geachte Medeleden! De Commissie, aan welke de vereerende taak is opgedragen om dit Genootschap voor te lichten over de prijsvragen, die in dit jaar zullen worden uitgeschreven, heeft zich bij hare keuze laten leiden door de gedachte, dat onder de nuttige en behagelijke die moeten worden voorgetrokken, waarvoor meer kans bestaat dat zij zullen worden beantwoord. Trouwens het is haar vóórgekomen, dat wij weinig reden hebben, voldaan te zijn over het getal der antwoorden, dat door onze prijsvragen is uitgelokt, eri zij is derhalve op een middel uitgeweest om in dit gemis voor ons Genootschap te voorzien. Zij heeft vermeend een middel, dat althans kan bijdragen tot verbetering, gevonden te hebben in het geven van de voorkeur aan zulke prijsvragen, die bij nuttigheid en behagelijkheid meerdere gemakkelijkheid voor de beantwoording paren. Het zal toch gereedelijk worden toegegeven, dat door vragen te stellen, die minder moeijelijk te beantwoorden zijn, de beantwoording onder het bereik van meer personen wordt gesteld en vooral van die, welke, om de bezigheden van hun beroep, niet zeer veel tijd daaraan kunnen wijden. Het is uwe Commissie tevens voorgekomen, dat zij met de beantwoording gemakkelijk te maken, het nut, aan het uitschrijven der vragen verhouden, in geen opzigt zal verminderen. Immers eene vereeniging als dit Genootschap, ziet haar bestaan niet beperkt binnen den kring van éénen menschelijken leeftijd; zij handelt derhalve nuttig voor zich zelve, ook dan als zij slechts een nuttig werk , dat eerst op een zeer verwijderd tijdstip zal tot stand komen , voorbereidt. Geleid door deze gedachte, heeft uwe Commissie al dadelijk de voorkeur gegeven aan de eerste der twaalf prijsvragen , welke zijn voorgelegd : „ Eene beredeneerde opgave der bronnen voor eene geschiedenis van het gedeelte der provincie Noordlrabant, dat het voormalig Staats-Brabant heeft uitgemaakt.” Vroeger is reeds door dit Genootschap als prijsvraag gesteld de geschiedenis zelve, waarvoor inde thans aanbevolen vraag slechts de beredeneerde opgave der bronnen wordt uitgelokt. Maar is de taak der beantwoording van zulke vragen voor hen, tot wie zich de onze meest rigten, niet te zwaar? Immers men schrijft thans de geschiedenis niet meer slechts om te verhalen of den roem der voorouders te verkondigen. Men verlangt thans in eene geschiedenis, dat zij als een fakkel zij der ondervinding op het gebied van al de andere takken der wetenschap. Zij is derhalve thans niet meer een werk, hoofdzake]ijk van sierlijke voorstelling, maar van het uitgebreidste en het moeijelijkste onderzoek en de rijpste overweging. Door onze hier opgegeven prijsvraag verdoelen wijden last daarvan en lokken waarschijnlijk ook meer degelijk werk uit, dan door den geheelen last ineens opteleggen. Eene andere vraag, die den voorkeur uwer Commissie 21 wegdraagt, is: „ Eene verhandeling over de oude grondrenten (die van vóór 1 Mei 1809) in Noordbrabant.” Eene beantwoording daarvan kan, zoo als men uit het uitmuntend geschrift over dit onderwerp van Scheassert ziet, ineen tamelijk beperkt bestek worden geleverd. In dit werk en het latere van Henrion heeft men tevens eene uitmuntende voorlichting. En bovendien is deze tijd en deze provincie voor zulke beantwoording bijzonder gunstig. Veelvuldig toch zijn de regtsgedingen, die zich inden laatsten tijd in deze streken over oude grondrenten hebben voorgedaan. Vele onzer regtsgeleerden zijn gedwongen geweest het onderwerp grondig te beoefenen, en de beslissingen van de regterlijke collegiën daarover zijn menigvuldig en liggen nog versch in het geheugen. 22 Indien de vergadering zich met het voorstel uwer Commissie vereenigt, dan geeft ze U wijders nog in overweging te bepalen, dat de antwoorden op de gestelde vragen zullen moeten zijn ingekomen vóór den 1 Januarij 1856, en daarvoor uitteloven als prijzen, voor de lste en 3a<J vraag de gewone gouden medaille van liet Genootschap, ter innerlijke waarde van ƒ 150, en bovendien eene som van ƒ 100, tot gemoetkoming in mogelijke kosten aan de beantwoording verbonden, en voor de 2io vraag de gewone gouden medaille. Namens de Commissie van Prceadvies, A. F. X. LUIJBEN. 23 Het Bestuur des Geuootschaps, in zijne vergadering van den 30 Junij j.1., besloten hebbende, om het Overzigt der Verzamelingen, door den Heer Bibliothecaris , Dr. C. R. Hermans , bij gelegenheid van het Xde Landhuishoudkundig Congres in het licht gegeven, den leden aan te bieden, zoo wordt hetzelve inde Handelingen opgenomen, waarvoor de schrijver het welwillend heeft afgestaan. VLUGTIG OVERZSGT DER VERZAMELINGEN YAN HET PROVINCIAAL GENOOTSCHAP YAN en WEÏ^MSSEAPPIïr IN iloovbfrcabant, DOOR Dk. C. li, HERMANS. Nescio qua natale solum dulcedine cunctos Ducit, et inmemores non sinit esse sui. —«eo»®*®»"— Het Bestuur van het Provinciaal Genootschap had gewenscht, dat de Boekerij op de daartoe in aanhouw zijnde groote zaal van het nieuwe Gymnasium zou kunnen geplaatst worden, vóór dat het X‘le Landhuishoudkundig Congres binnen deze Stad gehouden werd. Weldra bleek hiertoe de onmogelijkheid. Om de Leden van deze zoo geivenschte bijeenkomst echter genoegen te geven, indien de beslommeringen van de feesten althans eenige oogenblïkken mogten overlaten tot een, hetzij slechts vlugtig, bezoek, nam de Bibliothecaris op verzoek van het Bestuur gaarne de taak op zich, om deze zaal, die nagenoeg is afgewerkt, zoo interigten, dat een beoefenaar of vriend van kunsten en wetenschappen, haar niet geheel onvoldaan zou verlaten. Het Bestuur vond het met hem zeer goed, dat de Ouden Zeldzaamheden met eenige Boekwerken, vooral betrekkelijk den Landbouw en de Landhuishoudkunde werden, geëxposeerd. Hij begreep echter al aanstonds dat eene dergelijke Tentoonstelling, zonder Catalogus, niet die belangstelling wekt, welke vele voorwerpen verdienen. Om die reden heeft hij dit Vlugtig Overzigt der Boekerij en andere Verzamelingen geschreven, en heeft de eer elk Lid van het Congres een exemplaar gratis aan te bieden, dat door zijne tegenwoordigheid van zijne belangstelling in ons Genootschap doet blijken. Hij hoopt dat men dezen Catalogus van oud- en zeldzaamheden wel met eenige toegevenheid zal willen heoordeelen, daar hij geschreven is, tegelijker tijd dat de voorwerpen uit hunne schuilhoeken voor den dag gehaald werden, terwijl vele bij gebrek aan plaats op den bijna ontoegangbaren zolder der gesloopte Bibliotheek-localen, gedurende verscheidene jaren, weggeborgen en letterlijk buiten bereik waren. Hij stelt zich voor, bij tijd en gelegenheid, een volledigen Catalogus daarvan , ten dienste der Leden van het Genootschap, te schrijven. Indien men mogt oordeelen, dat deze Verzameling van weinig belang is, men bedenke dat dit alles ineen kort tijdsbestek van 18 jaren is bijeengebragt, en het Genootschap noch gelden, noch plaats beschikbaar had, om haar merkelijk uittebreiden. Bij vele wetenschappelijke Musea is de prijzenswaardige gewoonte ingevoerd, dat belangstellende vrienden verschillende voorwerpen aldaar ten gebruike voor eenigen tijd deponeren. Mogt dit voorbeeld ook hier navolging vinden! Om daarmede een begin te maken, heeft de Bibliothecaris eenige N°s. in zijn bezit, op deze Tentoonstelling geëxposeerd. In het Archief van deze Provincie en Steden, inde Kerken, Godshuizen, Militaire gebouwen enz., worden vele merkwaardige Oud- en Zeldzaamheden bewaard, of liever weggesloten tot dat zij zoek raken, men weet niet hoe?!? Tot betere bewaring en tevens tot nut der wetenschap, ware het zeer te wenschen, dat de Besturen dergelijke voorwerpen, ten nutte van kunsten en wetenschappen, tegen een behoorlijk bewijs van eigendom wilden toevertrouicen aan onze wetenschappelijke vereeniging, die met meer belangstelling en voortvarendheid hare edele roeping zal vervullen, naar gelange hare pogingen door aanzienlijke Collegiën meer worden ondersteund. De Bibliothecaris zal zich voor de moeite, welke hem deze Tentoonstelling gekost heeft, dubbel beloond rekenen, zoo de Leden van het Congres het nieuwe gebouw met een bezoek vereeren, en zich later herinneren, dat Noordbrabant liefde toont te bezitten voor zijne Geschiedenis, en de Gedenkstukken welke haar kunnen ophelderen. ’s Hertogenbosch , 19 Junij 1855. Dk. C. R. HERMANS, Bestuurder en Bibliothecaris. Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrahant, werd in 1837 opgerigt, en vond zoowel in als buiten deze Provincie, den meesten bijval. Ruim 300 Leden sloegen de handen tezamen, om het voorgestelde doel, bevordering namelijk van Kunsten en Wetenschappen in het algemeen, doch meer bijzonder in dit Gewest, te bereiken. Dit edel doel werd krachtdadig ondersteund door de Provinciale Staten van Noordbrabant, die van 1837 tot heden toe, door eene aanzienlijke geldelijke bijdrage uit de Provinciale fondsen, het Bestuur in staat hebben gesteld, om eene boekerij en verzamelingen van verschillenden wetenschappelijken aard, bijeen te brengen. In 1841 werd de Catalogus der Boeken gedrukt. De belangrijke vermeerdering der Boekerij maakte eene tweede uitgave noodzakelijk, die in 1858 tot stand kwam. Sedert is men voortgegaan met de Bibliotheek te vermeerderen. Het gezamenlijk getal Boekdoelen bestaat op dit oogenblik uit 1088 in folio, 2742 in 4°. en 7344 in B*. of kleiner formaat, tezamen 11,174 boekdeelen; zonder de collectie van academische Dissertatien, meer bijzonder van Noordbrabanders, vlugschriften en brochures mede te rekenen. Op den Catalogus komen kapitale werken voor, die men slechts in groote Boekerijen aantreft, gelijk kan blijken, zoo men dien slechts even inziet. Wij hebben eenige plaatwerken ter bezigtiging nedergelegd, doch onze Landhuishoudkundige werken geheel op de zaal geplaatst, ter inzage van de Congres-Leden. Onze collectie Handschriften is vrij aanzienlijk, en bestaat voornamelijk uit Chronijken, Charters , Costuimen en andere papierassen, belangrijk voor de kennis van den staatkundigen toestand van dit gewest. De verzameling Landkaarten bevat er vele voor ons Vaderland , en vooral voor Noordbrabant. Bezienswaardig zijnde Portefeuilles met platen, teekeningen en gezigten van- en op gebouwen in Noordbrabant, alsmede met kunstplaten, waaronder eenige van groote meesters. Schilderijen. 1 Portret van Z. M. Koning Willem 111, staalgravure van Taurel, naar eene schilderij van Pieneman. 2 Portret van Z. M. Koning Willem 11, op doek, eescbildord door D. Duhois. o 3 Portret van Z. M. Koning Willem I, op doek, in 1837 geschilderd door den Heer N. van Winterooij. Geschenk van den schilder. 4 Portret van Gysbert Masius , vierden Bisschop van ’s Hertogenbosch, f 1614. 5 Schilderij voorstellende een geschilderd glas, dat dezelfde Kerkvoogd aan de St. Catharina- of kruiskerk geschonken heeft. 6 Portret van den vermaarden bloemschilder Cornelis van Spaendonck, in 1845, door den Bestuurder Mr. J Versfeit, voor onze boekerij geschilderd, naar eene schilderij van de Lelie, welke onder de familie van den beroemden schilder te Tilburg berust, en ons tot dat einde goedgunstig werd toegezonden. Dezelfde schilder heeft bereidvaardig op zich genomen , om ook eene copy te maken van het portret des groeten bloemschilders Gerard van Spaendonck, broeder van den voorgaanden, naar een familieportret. 30 7 Een bloemstuk in sapverw, geschilderd door Gerard van Spaendonck. Geschenk van den Heer A. J. van Spaendonck, te Tilburg, 1844. 8 Portret, opschrift: Barbaroussa, rex Algerii, insignis Pyrata. Geschenk van den schilder M. Weegenaar. 1855. 9 Schilderij"op paneel, afkomstig van het Gilde der Gewantsnijders of Drapiers, voorstellende eene lakenmarkt op de groote markt te dezer stede, omtrent den jare 1510. Geschenk van den Heer J. D. de Wijs. 1840. 10 Schilderij, waaronder staat : „ Gesigt van de Markt van ’s Hertogenbosch met het Gevegt aldaer tusschen de Burgers en het Schermers-Gilde, voorgevallen den 1 Julij 1579.” 11 Schilderij op paneel, voorstellende den slag van Lekkerbeetje, voorgevallen op de Yughterheide, op 5 Februarij 1600, naar eene schilderij van S. Vrancx. 12 Schilderij op doek, denkelijk van Isaïas van de Velde, hetzelfde gevecht op de Yuchterheide voorstellende. 13 Borstbeeld van Mr. Willem Bilderdijlc, in gips. 14 Benige fragmenten van geschilderde glasruiten. 15 Vaandel van den Kloveniers Bogaard. Voorzijde: de wapens van het Huis van Oranje, de Nederlandsche Leeuw 5| de Brabantsche Leeuw, het wapen van ’s Hertogenbosch, en van de familie van der Beeken. Onder ineen wimpel: Pro Patria et Civitate. Keerzijde: hetzelfde, met uitzondering van het wapen van Oranje. 16 Wit zijden vaandel. Ineen krans, door twee lauriertakken gevormd, staat: Voor het vaderland en de 31 wet Boven dezen krans ineen wimpel: lste Bataillon, 7do halve Brigade. Keerzijde: een krans van lauriertakken, waarin de roode Kederlandsche Leeuw met uitgetogen zwaard; op den wimpel: lste Bataillon, 7ie halve Brigade. 17 Vaandel van het Wieldraaijers gilde, met: Anno 1611. Merkelijk beschadigd. 18 Zijden vaandel, zijnde blaauw en rood, met wit in het midden. Voorzijde: ineen eikenkrans de Broederschap , vertoond door twee in elkander gesloten handen, komende uit de wolken. Daarboven: Voor ’t volk en de wel. Ineen wimpel: Het Fransch verbond vestigt onse zegepraal, met verdere republikeinsche versierselen. Keerzijde: als de voorzijde. Ineen wimpel: Unis aux Francais notre triomphe est assuré. Handschriften. 19 Een register, bevattende de rekeningen van het Illustre Lieve Vrouwe Broederschap van 1330 tot 1356 op papier. Men leest op het tweede blad: Int jaer ons heren doe men screef MCCC en xxxdoe ivas ghecoren proesst her Heinric Stempel die doe clerc was. en Didderic Specyer. Dit is het oudste papier, dat in ons koningrijk en in Belgie tot dus ver ontdekt is. Te Nurenberg wordt een stuk papier bewaard van den jare 1319, en te Caen in Normandye, van 1323. Het Historisch Genootschap te Utrecht heeft uit vele oorden des Rijks eene opgave medegedeeld van het oudste papier, hetgeen inde stedelijke archieven bewaard wordt, doch het onze is verreweg het oudste. 20 Eigenhandig onderteekende brief van Prins O O Maurits, aan den Admiraal van Ohdam, d.d. 21 Mei 1605, gedagteekend uit Wouw, bij Bergen-op-Zoom. Geschenk van den Generaal-Majoor Kesman. 32 21 Eigenhandig onderteekende brief van den Franschen Minister de Louvois, aan den Graaf de Broglia, d.d. 25 October 1673. Geschenk als boven. 22 Eigenhandig onderteekende brief .van Lodewvjk " o O XIV, Koning van Frankrijk, aan den Graaf (ie Brogha, d.d. 8 Mei 1679. Geschenk als boven. 28 Aanstellings-brief van den vermaarden bloemschilder Gerard van 'Spaendonck, als miniatuurschilder bij het hof van Frankrijk, d.d. 1 Julij 1774, eigenhandig onderteekend door Lodewijk xvi, op perkament. Geschenk van den Heer A. J. van Spaendonck, te Tilburg, vollen neef van den schilder. 1842. 24 Dertien getijden- en kerkboeken. Mss. N°. 1, is een Antiphonarium op perkament, in 1478 door zuster Diewaris Pelgroms, in het klooster van reguliere Kanonikessen te Beverwijk geschreven, gr. 89. N°. 2, Horae Diurnae, geschreven inde xvde eeuw, uit het convent van St. Agatha, op perkament met gulden voorletters. 12°. O Nc. 3, getijden- en gebedenboek op perkament, met roode, blaauwe en gouden voorletters. De randen zijn keurig versierd en met bloemen en vogels, opgeluisterd. N“. 4, idem op perkament, met rijk versierde gouden voorletters. Geschenk van den Heer G. van Orden. De banden vair N°. 7, 9 tot 12, zijn fraai geprest. Deze handschriften zijn door mij uitvoerig beschreven, welk schrift later als bijdrage inde Handelingen zal worden opgenomen. 25 Een leitje, afkomstig van de huizinge den Grooten Ypelaar, bij Breda, met het volgende merkwaardig opschrift: 3. 33 1566. Jan de Weese Cornelis zoon metser van Antwerpen heeft hier ghewroch wel vier maenden met Hansken sijn soon, want om ’t woort des heeren mosten hij wt Antwerpen vlien als men screef MCCCCCLXVI. Geschenk van Jhr. A. Martini van Geffen. 1838. Munt- en Penningkunde, sphragistiek enz. NB. Het Munt- en Penningkabinet des Genootschaps bestaat uit 59 gouden, 1192 zilveren en 2309 bronzen munten en penningen, gelijk uit het volgende statistiek overzigt blijkt. G. Z. Br. 26 Eomeinsche munten van Keizer Augustus, tot den val van het Westersche Kijk, in allerlei grootte, benevens eenige consulaire munten 2 82 127 De Hadrianus (goud) is in 1848 te Oss, en de Nero (goud) bij het omploegen van een stuk land te Herpen, in 1846 gevonden. De laatste is ons geschonken door den Heer G. van der Heijden, te Ravestein. (a) 27 Historiepenningen • . 2 429 410 Hiertoe belmoren medailles, reken- of legpenningen, strooi- en vroedschapspenningen. Tachtig bronzen zijn door het galvanisme verzilverd. 28 Nederlandsche munten , als: Koningrijk der Nederlanden 1 46 42 Gelderland. (Hertogdom , provincie, steden- en heeren-munten) 3 65 58 Holland. (Graafschap en provincie.) . . 4 132 25 In dit laadje ligt een stel van tuchthuismunten (zink) uit Woerden. 00 Omtrent dein Noordbrabant gevonden Romeinsche munten, zie men Dr. Hermans, Geschiedk. Mengelwerk, dl. I. bl. 17. 34 West-Friesland 62 21 Zeeland 54 65 Utrecht. (Bisdom, provincie, stad). . . 4 64 53 Overijssel. (Provincie en steden). ... 1 54 48 Friesland. (Provincie en steden). ... 16 17 Groningen. (Provincie en stad) 18 8 Noordbrabant. ’s Hertogenboscli 20 30 In dit laadje ligt een stel van zes blikken tuchthuismunten. Breda 2 Noodmunten 42 Boxmeer. (3 looden munten), (a) Megen. (5) 5 Grave 1 Hertogdom Limburg. (Steden en Heeren-munten) (c) 6 40 Onze O. I. bezittingen 34 70 Het acht Realenstuk van Zeeland is uiterst zeldzaam. Onze W. I. bezittingen 44 29 Koningrijk Belgie 14 20 Hei’togdom Brabant 5 174 50 Graafschap Vlaanderen 1 32 25 Graafschap Henegouwen . 1 10 1 Heerlijkheid Namen 7 Hertogdom Luxemburg 4 9 Bisdom Luik 1 20 55 (a) Door mij beschreven en afgedeeld in Revue Numismatique Beloe, 2e serie, I. 318. (i) Door den Heer P. Cuijpers beschreven en afgebeeld in voornoemd Tijdschrift, pag. 162. (c) Inde geschiedenis der munten van de Nederlandsche gewesten vóór de pacificatie van Gent, door Prof. van der Chijs, zijnde munten van ons kabinet opgegeven en daarvan is dankbaar melding gemaakt, in zoo ver die den geccrden schrijver van dienst zijn geweest. 35 30 Spanje en Portugal 8 36 57 31 Frankrijk 2 82 140 82 Groot-Brittannie 374 80 33 Duitschland 14 290 583 34 Zwitserland . 43 9 35 Zweden, Denemarken, Noorwegen 122 57 36 Rusland 16 56 37 Italië 2 60 77 38 Turkije en Griekenland 4 16 8 39 Voor-Indie, China en Japan . . 21 16 40 Verschillende Rijken van Amerika. 11 25 41 Eene verzameling Fransche assignaten, van 15 en 50 sols, van 5, 10, 25, 50, 125, 250,400 en 500 livres, en van 1000 en 10,000 francs, met eene onderrigting omtrent deze assignaten. Geschenk van den Heer Boonsajer. 1839. 42 Een achttal metaalcopijen van gedenkpenningen, door de galvanotype verkregen, naar het stelsel van den, Hoogleeraar Jacobi, in 1839 openbaar gemaakt, en in 1842 vervaardigd en aangeboden door den Heer Britsen, vermaard Klokkengieter te Aarle-Rixtel. 43 Een stel koperen munten van Belgie in gutta percha, kunstmatig verkoperd. Geschenk van den Heer I’. Cuijpers. 44 Eene verzameling van ongeveer 1000 afdrukken in gips , van fraaye historiepenningen en voorname mannen in basreliëf. 44a Gipsen medailles door spermaceti verzadigd, hebbende daardoor eene fijne steenkleur gekregen. 36 45 Èene verzameling van zegels en cachetten in gewoon zegellak. 46 Afdrukken in rood lak van 7 stads- en 255 schepenzegels (a), naar de meestal zilveren cachetten, berustende ten archieve dezer stad, met een gedrukten catalogus. Deze allerzeldzaamste collectie, de eenige in Europa, bevat het Bossche contra-zegel, reeds in 1303 in gebruik , doch te oordeelen naar den lettervorm, inde Xindo eeuw gesneden. Van de schepenzegels hehooreu er: 60 tot de xivde eeuw. 67 „ „ xvde 64 „ „ xviie „ 40 „ „ xvnde „ 24 „ „ xvmde „ Bij een aanzienlijk ingezeten dezer stad berust nog een groot gedeelte van zilveren schepen-zegels, die in het laatst der voorgaande eeuw van het stadhuis zijn weggeraakt. Ik bid den Stedelijken Raad, in het belang der ethnographie, heraldiek en sphragistiek, de pogingen te herhalen, ten einde deze schat in het bezit onzer veste ten eerste moge terug koeren. Deze afdrukken, ineen hoek opgeplakt, zijn tijdelijk gedeponeerd door den archivarius Dr. C. 11. Hermans. 47 Vier portefeuilles met afteekeningen van schepenzegels der stad ’sHertogenbosch, naar de wassen zegels, hangende aan perkamenten schepenbrieven, welke ten «Totale van p.m. 1000 ten archieve bewaard worden, met de heraldieke wapens der Schepenen, naar de voorgaande geteekend door wijlen den Duit. Heidenreicli. 1846. Tijdelijk gedeponeerd door den bezitter Dr. C.R.Hermans. (a) Eigenlijk bestaat de gcheolc collectie uit 257 zilveren, 5 koperen en 2 tinnen. 37 Deze wapens zullen in plaat gebragt en gevoegd worden in het 2de deel der Chronijken van ’s Hertogenbosch, door ons Genootschap uitgegeven. 48 Insigne van het Illustre Lieve Vrouwe Broederschap , met het devies: Sicut lüium inter spinas. Z. 48a Als het vorig nummer, doch zonder devies. Z. 49 Het blazoen der Kamer van Rhetorica Moyzesbosch te ’s Hertogenbosch, 1561, zilver. Beschreven en afgebeekl in Dr. Hermans, Geschiedh. Bijdragen van Noor dhr abant. dl. 1. bl. 20. 50 Prijs-medailles van de Koninklijke School voor de nuttige en beeldende kunsten te ’s Hertogenbosch. 3 zilver, 1 brons. Geschenk van het Bestuur dier school. 1838. 51 Prijs-medaille voor de handboogschntterij der sociëteit de Unie te’s Hertogenbosch. J. Evers fecit. Brons. Geschenk van de genoemde Sociëteit. 82 Dezelfde, doch als gedenkpenning. Brons. Geschenk als boven. 53 Prijs-medaille van de handboogschutterij te Tilburg : Honor colit arcum. Hart fecit. Brons. Geschenk van den Graveur. 34 Wapen in zilver, geplaatst geweest op de patroontas der schutters van den handboog te ’s Hertogenbosch. 53 Zilveren schild van St. Joris Gilde te*’s Hertogenbosch , met het devies: Fortuna fortes adjuvat. Gebruik als boven. 56 Schild als het voorgaande. Brons. 57 Insigne aan een wit zijden lint van de gilde van S. Sebastiaan te Breda, zijnde twee handbogen, ineen wimpel: S. Sehastianus en vivat Handboog. 38 58 Twee jagthoorntjes (zilver), als insignia gedragen door eene gilde te Tilburg. Het kleine geschonken door den Heer A. J. van Spaendonck. 59 Zilveren fiooltje, zijnde het insigne geweest van een muziekgezelschap te ’s Hertogenbosch. Op de kast staat: Vivat Musica. 20 Decemb. 1732 fundatum est hoe Collegium. 60 Het metalen kruis van den tiendaagschen veldtogt, 1831-1832, benevens een klein ineen gouden sleuf. 61 Draagpenning voor trouwe dienst. Brons. 62 Zilveren halskraag, door den Luitenant der Bossche schutterij H. Palier, ten tijde van Koning Bodewijk Napoleon gedragen. Pomeinsche oudheden. 63 Eomeinsche lijkurnen en andere bijpotjes, gevonden te Cuyk 1835 en 1836, volgens den catalogus van N°. 1- 31. N°. 1 is om zijne buitengewone grootte merkwaardig. N°. 22 kommetje te Xanten gevonden, geschonken door den Heer Mr. J. L. A. Luyben. N°. 28-31 zijn drinkbekers. 64 Yijf-en-zeventig Eomeinsche kruiken van witte en Hchtroode potaarde, in 1835 en 1836 te Cuijk gevonden, met een geschreven catalogus. N°. 44 is een geschenk van Ds. J. H. Hamelberg, in 1841 inden pastorijtuin der Hervormde gemeente gevonden. N°. 52 en 62 zijn ons geschonken door den Heerde Loecker. Onder de meer zeldzame behooren N". 70, 71 en 72, met een tuitje, N°. 73 met twee ooren , en N°. 74 met drie ooren. N°. 75 zijnde eene diota, of Eomeinsche wijnkruik, 39 hoog 76 duim. Aan den spits toeloopenden voet eenigzints beschadigd. Zeldzaam.
38,067
MMKB07:001699096:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,879
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 41, 1879, no. 4413, 29-09-1879
null
Dutch
Spoken
4,445
7,499
21 der Transitoire bepalingen, regt van koorgang toekomt, zelfs boven hypotheek; dat het overige gedeelte van eischers vordering concurrent is; en mitsdien heeft geconcludeerd: dat bij vonnis van het Hof van Justitie zal worden verstaan, dat de eischer terecht heeft tegengesproken de door den regter-commissaris opgemaakte rangregeling van den koopprijs van de suikerplantage Brouwerslust cum annexis, voorzoverre betreft de niet-plaatsing van den eischer als schuldeischer voor het bedrag en in den rang als waartoe door hem bij zijne ingediende bescheiden eisch is gedaan, met last op den regter-commissaris om de door hem opgemaakte en hiervoren vermelde rangregeling in die voege te wijzigen, dat daarop de eischer als preferent en concurrent schuldeischer wordt gebracht, en wel: preferent (als boven is gezegd); en concurrent (als boven is gezegd); met veroordeling van de gedaagden in de kosten van dit geding; dat de gedaagden hierop hebben geantwoord en in substantie aangevoerd, dat de aangevallen beslissing van den regter-commissaris volkomen juist is, terwijl, ook indien dit niet het geval was, de eischer toch niet benadeeld zoude zijn, vermits de gedaagden hypothecaire vordering, die preferent is boven de vordering des eischers, veel meer bedraagt dan de kooppenningen van plantage Brouwerslust met de interessen daarvan, en het door den geregtelijken bewaarder J. V. Bouguenon gedeponeerde saldo; dat het door eischer gelegde arrest, waarop hij zich beroept, niet wettig was, vermits de kooper van plantage Brouwerslust krachtens die Koop niets verschuldigd was aan de erven van West, wat dan ook is uitgemaakt bij het hiervoren vermelde vonnis van het Hof van den 26 Nov. 1878, welk vonnis uitstekend, als zijnde bij verstek gewezen, als niet gewezen moet gehouden worden, vermits de tenuitvoerlegging daarvan niet binnen 6 maanden na de uitspraak er van begonnen is; dat de verkoop krachtens art. 1207 B. W. is een soort van executie, waarbij, op de straffen bij de wet bepaald, moeten worden in acht genomen en nageleefd de bepalingen van de tweede Afdeeling van den Derde Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijk Recht, voorzover zij niet strijden met de bijzondere aard van die verkoop; dat dit te minder aan twijfel onderhevig is, wanneer in het oog gehouden wordt, dat vele belangrijke punten betreffende den verkoop krachtens art. 1207 B. 'toch niet van Vörjaara 20e zand' van de Pijotage Brouwerslust -n f rigQear vroegere wetgeving, maar eerst op 21 hept. 1810 in beslag genomen; dat in geen geval de gevorderde interessen volgens de vroegere wetgeving preferent zouden zijn, en dit ten deze toch niet het geval zoude zijn, vermits zó onder de nieuwe wetgeving een verschuldigd geworden; dat de interessen echter volstrekt niet verschuldigd zijn, vermits het geld waarbij zij zijn toegewezen, gelijk reeds hiervoor is betoogd, als met gewenning moet gehouden worden; dat ook de kosten van het arrest en van het geding van waarheidverklaring er van, indien de eischer ze al konde vorderen, niet preferent zijn; dat de kosten van productie, het lot der hoofdvordering deelende, van zelve dus niet preferent zijn; dat, wat de vorderingen betreft waarvoor de eischer concurrentie heeft gesustineerd, hij er geen belang bij heeft om in de rangregeling te worden opgenomen, vermits, gelijk hiervoor reeds is gezegd, de gedaagden een preferente vordering hebben, die veel groter is dan het geheide te verdeelen bedrag; dat de gedaagden door het verzet aan zijde van den eischer geleden, schade lijden, vermits zij daardoor zooveel later zullen ontvangen het hun toegekende bedrag van / 3352.96, dat door de gerechtelijke bewaarder J. V. Bouguenon in de consignatiekas is gedeponeerd, welke schade bestaat in de wettelijke rentes over de gemelde geconsigneerde som, ander aftrek van de som van / 557.50, hoven de vordering van de gedaagden bevoorrecht, en mitsdien over de som van ƒ3295.46 van af den 13 Maart 1878, zijnde de dag waarop het verzet is gedaan, tot den dag van de sluiting der rangregeling, tenzij die sluiting verdaagd mogen worden door toedoen van een der andere gedaagden; en hebben geconcludeerd dat het mitsdien den Hove mag behagen den eischer zijne conclusie te ontzeggen, althans hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren, het door hem gedaan verzet tegen de door den recht-commissaris opgemaakte rangregeling van den koopprijs van de plantage Brouwerslust, gelegen in het distriet Beneden-Cottië, en van het door den gerechtelijke bewaarder J. V. Bouguenon gedeponeerde geld. Bongoenon in de consignatiekas gedeponeerde saldo, ongegrond te verklaren, en de voormelde rangregeling te handhaven, met veroordeeling van den eischer om aan de gedaagden te vergoeden de kosten, schade en interessen, door hen gehad en geleden en nog te hebben en te lijden, ten gevolge van het door den eischer tegenspreken van de rangregeling, te vereffenen ingevolge de wet, alsmede in de kosten van het geding en in de kosten, welke vallen zullen op het vinden der voormelde rangregeling, welke kosten door zijn verzet zijn veroorzaakt; dat de eischer hierna heeft gerepliceerd en o. m. alsnog heeft aangevoerd: dat leverantien, als waarvan ten deze sprake is, onder het onde recht, op het goed ten behoeve waarvan zij waren gedaan, voorrang hadden boven hypotheek, en dat wel voor de drie laatste jaren, daaronder begrepen het jaar dat het effect onder executie wordt gebracht, als wanneer de loop van de verjaring der preferentie gestuit wordt; dat de leverantien ten deze dagteekenen van den 22 Maart 1867 tot 6 Maart 1869, en loopen over een tijdvak van twee jaren, terwijl het jaar 1869 ten opzichte van de verjaring der preferentie moet gelijk gesteld worden met dat waarin het effect onder executie wordt gebracht; dat echter in elk geval, gesteld dat de preferentie niet anders kon worden behouden dan door een executie op de wijze als de nieuwe wetgeving voorschrijft, — de plantage Brouwerslust op 21 Sept. 1870 in beslag genomen zijnde, des eischers vordering toch over de jaren 1868 en 1869 preferent is; dat hij van al zijn vorderingen afziet, met uitzondering van die voortkomend uit de voor 1 Mei 1869 geleverde materialen en van de kosten van productie; dat hij, tegenspraak doende tegen de door den recht-commissaris opgemaakte rangregeling, gebruik heeft gemaakt van een hem bij art. 503 B. R. toegekend recht, en derhalve daardoor geen onrechtmatige daad heeft kunnen plegen, dat de sluiting van de rangregeling bovendien niet door hem is vertraagd, daar andere schuldeisers voor hem tegenspraak hebben gedaan en die nog volhouden, terwijl in elk geval de vertraging niet door hem alleen is veroorzaakt; en mitsdien bij zijn conclusie van eis heeft gepersisteerd, behoudens dat hij, met afziening van zijn overige vorderingen, concludeert: preferent te worden verklaard boven de Surinaamse Bank voor de hiervoor sub n°. 1 en 4 vermelde sommen van ƒ1356 86 en ƒ67.25; dat de gedaagden hierop hebben gedupliceerd en o. m. als nog hebben aangevoerd: dat de verjaring van de preferentie alleen kon gestuit worden door het onder sequestratie brengen van de plantage Brouwersinst, en vermits dat niet is geschied, de verjaring ook niet gestuit is, gehavende de invoering van de nieuwe wetgeving hierin geen verandering gebracht; dat het recht van tegenspraak bij art. 503 B. R. is gegeven, indien daartoe gronden zijn, en een gevolg daarvan is, dat, wanneer de rechtvaardiger uitmaakt dat er ten deze geen grond voor tegenspraak was, de eischer gehouden zal zijn de door zijn ongegronde tegenspraak veroorzaakte schade te vergoeden; dat de eischer met de andere crediteuren, die tegenspraak hebben gedaan, hoofdelijk voor die schade is aansprakelijk; en hebben gepersisteerd bij hunne conclusie van antwoord; waarop partijenbare stukken bij pleidooi nader hebben toegelicht; dat ten aanzien van het recht: dat de eischer in de eerste plaats de bevoegdheid van de rechtcommissaris heeft betwist om te beoordelen of hij zich behoorlijk had bekend gemaakt, ten onregte evenwel, vermits de recht-commissaris, als vertegenwoordigend het Hof, ingevolge art. 502 B. R., uit de overgelegde stukken de rangschikking moet opmaken, en mitsdien daarbij vóór alles behoort te onderzoeken, of de zich bekend gemaakt hebbende schuldeisers ontvankelijk zijn in hun verzoek om in de rangschikking te worden begrepen; dat vervolgens behoort te worden onderzocht of de eischer door niet vóór den verkoop op 6 April 1875 van de plantage Brouwerslust verzet tegen de afgifte der kooppenningen op de wijze voorgeschreven bij art. 483 B. R. te doen, zijn recht om zijn vordering op die kooppenningen te verkwalen, verbeurd heeft; dat ten aanzien van dit aanzien: dat de gedaagden hun bevestigende beantwoording van deze vraag gronden op het beweren, dat de verkoop krachtens het beding van art. 1207 al. 2 B. W. in werkelijkheid een executieve verkoop is, en dat art. 483 B. R. er dus van zelf op van toepassing is; en zo de bedoelde verkoop geen executief is, dat in elk geval in art. 1240 B. W. wordt bepaald, dat de gerechtelijke rangschikking tot verdeeling van den koopprijs overeenkomstig de regelen bij het Wetboek van Burgerlijk Recht voorgeschreven, moet geschieden, en de inachtneming van art. 483 B. R. hiervoor noodzakelijk is; dat dit beweren echter niet kan opgaan; dat toch de gerechtelijke uitwinning van onroerende goederen, waarover gehandeld wordt in den Derden Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijk Recht. B, W., dat gelijk is aan gelijk art. 1207 al. 2, blijkt, (zie Voorduin, ad art., speciaal nn. 4 en 6, en Assem vergelijken § 6-13) dan ook niet anders heeft bedoeld dan de onherroepelijke volmachten (procurationes in rem nam) van het oud Hollandsche recht, die althans niet uitdrukkelijk in het Napoléon waren opgenomen weer in het leven te roepen; dat de verkoop krachtens art. 1207 al. 2 derhalve een willige verkooping is, en art. 483 B. R. daarop dus niet van toepassing is tenzij het bij speciale bepaling van toepassing is verklaard hetgeen echter het geval niet is; dat bij art. 1240 B. W. toch niet anders is bepaald, dan dat er een gerechtelijke rangschikking zal moeten geopend worden overeenkomstig de regels bij het Wet van B li. voorgeschreven- dat deze regels gesteld zijn in de artt. 498 Sqq., voorkomende in de vijfde Afdeeling van den derden Titel van het tweede Boek B R, en handelend over het inhesltnwn van onroerende goederen, dus niet op den verkoop krachtens art. 1207 al. 2 van toepassing is verklaard; dat het ook niet in de bedoeling van den wetgever kan gelegen hebben dit te doen; dat toch het strenge voorschrift van art. 483 B. R. alleen rechtvaardiging vindt in de waarborgen die de wet bevat, dat de executieve verkoop in alle aijne bijzonderheden, tydig algemeen bekend zal worden gemaakt, zoodat het er voor moet gehouden worden, dat de crediteur die het bij art. 483 gevorderde verzet niet doet, of het met opzet heeft gelaten, of nalatig is geweest, dat die waarborgen van publiciteit bij den verkoop krachtens art. 1207 al 2 niet bestaan, zijnde in art. 1239 B. W. alleen voorgeschreven dat de verkoop reste geschieden volgens plaatselijke gebruiken; dat het nu niet aan te nemen is, dat de wetgever bij deze verkoop het voorschrift van art. 483 B. R. zoude hebben willen van toepassing verklaren, zonder tevens ook de bedoelde waarborgen van publiciteit daarvoor te vorderen; dat bovendien de wetgever, wanneer hij niet alleen de voorschriften omtrent de gerechtelijke rangschikking van het Wetb. van 13. R., maar ook die omtrent de gerechtelijke uitwinning van toepassing wil verklaren, dit uitdrukkelijk doet, gelijk uit art. 1227 B. W. blijkt; en dat aan zijde van de gedaagden wel is gewezen op verscheidene punten betreffende den verkoop krachtens art. 1207 al 2, die nicht geregeld zouden zijn, en die tot moeilelijkheden zouden aanleiding geven, indien art. 483 B. R. daarop niet van toepassing is; dat echter, aangenomen dat de beweerde leemten werkelijk in de wet bestaan, dit de rechter niet zoude veroorloven de wet aan te vullen door de toepasselijkheid van enkele bepalingen uit te breiden; 0. dat de eiser mitsdien niet verplicht is geweest om, ingevolge art. 483 B. R., vóór de verkoop van plantage Brouwerslust verzet tegen de afgift van de kooppenningen te doen; dat voorts nergens bij de wet is voorgeschreven, op welke wijze, ingeval van verkoop krachtens art. 1207 al 2, de crediteuren zich moeten bekend maken, om in de te houden rangschikking te worden begrepen, waaruit volgt dat zij het op elke wijze kunnen doen; dat de eiser het ten deze gedaan heeft door arrest te leggen onder handen van de koopman, met het gevolg dat hij ook door hem is opgeroepen om zijn bescheiden bij de rechter-commissaris belast met het opmaken van de rangschikking in te dienen; dat het arrest wel voor een gedeelte door het Hof is verklaard onwettig, terwijl het bij verstek gewezen vonnis voor het overige gedeelte reeds lang is vervallen, maar dat dit alleen ten gevolge heeft, dat het dit geding alsnog zal moeten worden beoordeeld, of des eischers vordering al dan niet deugdelijk is, en niet, dat de eiser zich met op behoorlijke wijze als crediteur zoude hebben bekend gemaakt; 0. dat thans behoort te worden onderzocht of des eischers vordering deugdelijk is, en zo ja, of daadoor gevestigde preferentie hem behoort te worden toegewezen; 0. dat de deugdelijkheid van des eischers vordering, door de gedaagden niet is tegengesproken, en bovendien bewezen wordt door het ten procès overgelegde extract uit des eischers schuldboek, voor akkoord verklaard door J. S. van West, die, gelijk tusschen partijen in consensus is, destijds beheerder van de plantage Brouwerslust was; dat, blijkens dit extract, door de eiser ten behoeve van die plantage zijn geleverd houtwaren, en wel: van af 22 Maart tot en met 8 Sept. 1867 tot een bedrag van ƒ 324.27; van af 12 Oct. 1867 tot en met 30 Maart 1869 tot een bedrag van ƒ 1032.59; en van af 11 Juni tot en met 22 Oct. 1869 tot een bedrag van f 89.53; dat ingevolge de voor de invoering der nieuwe wetgeving op 1 Mei 1869 alhier wettelijke kracht hebbende resolutie van het Hof van Civiele Justitie van 29 Nov. 1774 en 7 Mei 1776, o. in. boven hypotheek preferent op de kooppenningen van een plantage waren de vorderingen wegens leverancier van goederen of materialen tot instandhouding van die plantage gedaan, het jaar, dat zodanig aanvraag onder executie wordt gebracht, daaronder begrepen; dat onder de materialen, waarvoor preferentie werd toegestaan, behoorden houtwaren, benoodigd tot het in goeden staat houden van de gebouwen op de plantage; dat de voormelde door den eiser geleverde houtwaren, blijkens ten processe overgelegde verklaring van den voormelden beheerder van de plantage Brouwerslust J. S. van West, zijn gebruikt tot het daarsteilen en repareren van gebouwen, arbeiderswoningen en machinegebouwen; dat de gedaagden dit hoewel het niet erkennende ook niet hebben ontkend, en het dus, vermits houtwaren tot die goederen behooren, die op plantages schier dagelijks benoodigd zijn, voor ten processe constaterende kan en moet worden gehouden, dat de door eiser geleverde houtwaren werkelijk daartoe gebezigd zijn, en dat derhalve onder het oude recht daarvoor preferentie was toegekend; dat die preferentie slechts was toegestaan voor 3 jaren, het jaar dat de plantage onder executie is gebracht daaronder begrepen, d. i. voor de laatste 3 jaren voor den dag der in beslagname; dat de plantage Brouwerslust op 21 Sept. 1870 in beslaggenomen zijnde, de vorderingen voor de leveranciers van af 21 Sept. 1867 tot en met 30 April 1869, en niet verval, preferent zijn, vermits de hier bedoelde preferentie bij het B. W. Niet is toegekend; dat wel aan zijde van gedaagden is beweerd, dat de preferentie zoude zijn afgevaard, vermits zij alleen konde worden gestopt door de onder sekteistratiebrenging van de plantage Brouwerslust, hetgeen onder de thans geldende wetgeving met meer geschieden kan; terwijl door den eiser is beweerd dat de verjaring door de invoering van de nieuwe wetgeving zoude zijn gestopt, en zijn vordering dus preferentie van af 22 Maart 1867; dat het bewaren van beide partijen echter onjuist is; dat de wetgever bij de voormelde resolutie van 1774 en 1776 toch niet heeft bepaald, dan dat de vrezen van der 3 laatste jaren recht van preferentie zoude hebben, en dat die 3 jaren zouden worden gerekend niet van af den dag van verkoop der plantage, maar van af den dag dat de plantage onder executie werd gebracht, d.i. in beslag werd genomen; dat op den dag der invoering van de nieuwe wetgeving des eisers vordering voor de vrezen van af 22 Maart 1867 tot 30 April 1869 preferent was, vermits op den laatstgenoemden dag geen enkel gedeelte der vordering nog drie jaren oud was; dat de eiser door de invoering van de nieuwe wetgeving al zijn reeds verkregen recht van preferentie met koud verliezen, en dat wel ingevolge art. 1 en 22 der transitoire bepalingen, waarbij bepaald is in art. 1 dat de veranderingen door de nieuwe wetgeving in de burgerlijke wetgeving te weeg gebracht, geen invloed hebben op de rechten, welke onder de vroegere wetgeving waren verkregen en in art. 22 dat de bepalingen van den 18e Titel van het tweede Boek van het B.W.W. geen inbreuk maken op de rechten van die schuldeisers, wier privilégien gehecht zijn aan schulden, welke reeds vóór de invoering der nieuwe wetgeving bestonden; en dat de voorrang der privilègeën, zoowel onderling als tegenover pand en hypotheek, naar de vroegere wetgeving wordt geregeld; uit welke bepalingen volgt, dat de preferentie van 3 jaren vóór den dag der inbeslagname, na de in beslagname van de nieuwe wetgeving, voor de eischer behouden bleef; dat het toch niet kon die bepalingen strijdig zou zijn, dat de eischer z'n recht van pretentie verloor, vermits daardoor inbreuk zou worden gemaakt op zijn onder de oude wetgeving verkregen recht; terwijl dit evenzeer het geval zou zijn indien zijn vordering, hoe oud die ook werd, preferent zou zijn voor de 3 laatste jaren vóór 1 Mei 1869, daar hij volgens de oude wetgeving alleen preferentie had voor de 3 laatste jaren vóór de inbeslagname; dat ten ongerecht de gedaagden heeft beweerd, dat de preferentie onder de oude wetgeving was gegeven voor de 3 laatste jaren vóór de onder sequestratie brenging der plantage, vermits de aangehaalde resoluties spreken van het jaar, waarin de plantage onder executie wordt gebracht; dat echter ook indien in die resoluties van onder sequestratie brenging was gesproken, daardoor geen verandering in de zaak zou worden gebracht, vermits de sequestratie van plantages van het vroegere koloniale recht, een onderdeel van de inbeslagname was, zodat de inbeslagname van de nieuwe wetgeving toch zouden moeten worden geacht in de plaats gekomen te zijn van de onder sequestratie brenging onder de oude wetgeving; dat derhalve des eischers vordering voor de voormelde door hem gedane leverancien van af 12 Oct. 1867 tot en met 30 Maart 1869 tot een bedrag van J 1032,59 is preferent op den koopprijs van plantage Brouwerslust, en wel boven de hypotheek van de gedaagden; terwijl, als gevolg daarvan, ook de vordering voor kosten van productie ten bedrag van /67.25 in gelijken rang preferent behoort te worden verklaard, met ontzegging van de gevorderde preferentie voor de vóór 21 Sept. 1867 gedane leverancien ten bedrag van ƒ 324.67; dat de eischer van zijne overige vorderingen bij conclusie van repliek afgezien heeft, hobbende in geval van onderzoek daarvan behoefte getreden te worden; dat ten aanzien van kosten dat vermits de eischer door de ontzegging van de pretentie voor de leveringen vóór 21 Sept. MENGELWERK. KRIJTIJK VAN RECHTERLIJKE BESLISSINGEN. Naar aanleiding van de brochures van Mr. J. A. Levy: "de aansprakelijkheid des Bestuurders" is in het Weekblad de vraag behandeld omtrent het al dan niet wenselijk van kritiek op rechterlijke beslissingen, die nog aan hoger beroep onderworpen zijn. Ik zou, bij de beantwoording van deze vraag, wel willen onderscheiden. Wanneer, hangende een appel, een zoo bekwaam Jurist, als Mr. Levy, de rechtskwestie, door de eerste rechter beslist, bespreekt en toelicht, dan kan dit niet anders dan aangenaam zijn voor de hogere Rechter, die door zulke monografie de doctrine vermeerderd en verrijkt ziet. Doch ook alleen het rechtspunt, en dan op zodanige wijze, dat het geschrift waarde behoudt ook in de toekomst voor eventueel later te behandelen gevallen, die aan dat rechtspunt moeten worden getoetst. Maar wanneer, zoo als de heer Levy heeft gedaan, een vonnis, waarvan is geappelleerd, geheel wordt ontleed en iedere overweging aan een scherpe kritiek wordt onderworpen, zodanig, dat de brochure eigenlijk niet anders is dan een memorie van grieven, niet uitgegaan van een door de appellanten gekozen raadsman, of wil men liever, een beslissing in hoger beroep vóór dat het daartoe door de wet aangewezen rechtscollege heeft geoordeeld, dan zou ik menen, dat de wetenschap bij zodanige kritiek weinig winst doet, maar veel meer zou zijn gebaat, wanneer Mr. Levy na eindbeslissing door de Rechterlijke macht, zijn talsprekken had gewijd aan een volledige beschouwing van de hoogstgewichtige rechtsvraag, die, naar ik weet, nog aan geen rechterlijke beslissing bij ons onderworpen is geweest. Acht men echter mijn gevoelen minder juist, zoodat kritiek van vonnissen, die in hoger beroep aanhangig zijn, wel gewenst voorkomt, dan moet die beoordeling zich uit de aard der zaak bepalen tot het jus in causa positum, moet men de feiten, die aan de kennisneming van de Rechter onderworpen waren, alle overnemen, en moet de casuspositie van de beoordeelaar teruggeven wat het voorzien behelst. En dit is door Mr. Levy verzuimd. In het vonnis door de Rechtbank te Amsterdam gewezen ten nadeele van de voormalige directeuren der Nederlandse suikerraffinaderij komt deze feitelijke overweging voor: «dat tussen partijen in confesso is, dat, volgens artikel 7 der statuten, in Mei 1877 het onverhoor zaak aanwezig was, dat uit een opgemaakte balans bleek, dat het vastgestelde kapitaal der vennootschap door geleden verliezen een vermindering van 30 pet. had ondergaan, en ontbinding van rechtswege onvermijdelijk was.» Dit feit, al was het niet de grond, waarop de eischende firma de aansprakelijkheid der directeuren heeft gebouwd, heeft wel de overwegingen in het vonnis een grooten invloed uitgeoefend bij de beoordeling van de vraag: of de directeuren moesten geacht worden de wetenschap te hebben gehad van de enorme verliezen, door de vennootschap geleden, omdat juist uit dit feit de gevolgtrekking wordt gemaakt, dat door de conventioneel bepaalde ontbinding der vennootschap bij verlies van 30 pet., de waarde der fabriek oneindig ; lager moest gesteld worden, dan toen is geschied. Bij de overigens keurige uiteenzetting van het verschillend waardebegrip in de brochure van Mr. Levy, is op dit feit niet gelet, en zijn dus ook de overwegingen in Verband met dit feit in het vonnis i opgenomen, aan de scherpe blik van de schrijver ontgaan. In hoeverre dit feit bij den hogere Rechter zal wegen, zal de later te geven beslissing aantonen. Het onthoudt mij van alle kritiek op het vonnis. A., September 1879. HOGE RAAD. — Strafkamer. Zitting van Dinsdag, 23 September. Voorzitter, Mr. F. B. Coninck Liefding. Behandeld het beroep van: 1. De officier bij de Rechtbank te 's Hertogenbosch, tegen een vonnis in zake H. I. Siepkes c.s. Rapp., raadsheer van Meerbeke. Conclusie bepaald op 6 Oktober. 2. A. H. J. Happé c.s., tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. Rapp. raadsheer Jolles. Adv.-Gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 20 October. 3. De officier bij de Rechtbank te 's Hertogenbosch, tegen een vonnis in zake J. Raaymakers. Rapp., raadsheer Telting Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 20 October. 4. C. J. Bronsgeest, tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. Rapp., raadsheer Eijk. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 29 September. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Z.M. besluit van 21 september 1879, n° 12, is met ingang van 1 oktober 1879, benoemd tot notaris binnen het arrondissement Alkmaar, ter standplaats de gemeente Zuid-Scharwoude, P. G. Dukelz, thans notaris te Andijk. — Bij Z.M. besluit van 21 september 1879, n° 13, is, met ingang van 1 oktober 1879, benoemd tot notaris binnen het arrondissement Assen, ter standplaats de gemeente Zuidlaren, Mr. R. Driessen van der Meulen, candidaat-notaris, thans griffier bij het Kantongerecht te Emmen, zijnde hem tevens, met ingang van 1 oktober 1879, eervol ontslag verleend als griffier bij het Kantongerecht te Emmen. VERVAARDIGD MET EENHEID VAN SCHRIFTELJKEIJ EN UITGAVE DE REGIERING. 's-Gravenhage, 24 september. Evenals onlangs de Gerechtelijke Statistiek over 1878 het licht heeft gezien, is thans van wege het Departement van Justitie uitgegeven de Statistiek van het Gevangeniswezen over dat jaar. In de toelichting tot de tabellen deswege, worden vooreerst de wijzigingen vermeld, die door de opheffing van zes provinciale gerechtshoven en van elf arrondissements-rechtbanken noodzakelijk zijn geworden in de bestemming van de huizen van verzekering enz. Die maatregel, in werking getreden op 1 Januari 1878, heeft ook enige wijziging der tabellen, betreffende de statistiek van het gezonken wezen, noodig gemaakt. De gewezene huizen van verzekering komen in 1878 voor onder de huizen van arrest; de cellulaire gevangenissen zijn in een algemene categorie vereenigd en de vervallen huizen van arrest worden onder de huizen van bewaring gebracht. Door afwisseling zijn in 1878 opgenomen, in de strafgevangenissen 2228, cellulaire gevangenissen 4212, huizen van verzekering 4622, van arrest 8843, van bewaring 30058; — ten zamen 49963, zijnde 481 meer dan in het jaar tevoren. Dit meer is grootendelijk toe te schrijven aan het hogere cijfer bij de huizen van bewaring (4636). Het cijfer der opgenomenen in de huizen van verzekering, daarentegen 5344 minder. Het evengemelde gezamenlijke cijfer van 49963 was het maximum over de jongste vijf jaren; het minimum daarvan was in 1874, te weten 40897. Aanwezig op uit december, in de strafgevangenissen 1607, cellulaire gevangenissen 772, huizen van verzekering 476, van arrest 470, van bewaring 153; — ten zamen 3478, zijnde 104 meer dan 1877. Het gezamenlijke cijfer van 1878 was het maximum over de jongste vijf jaren; het minimum komt voor in 1875, te weten 3281. De doortrekkende gevangenen zijn onder de bevolking der huizen van bewaring begrepen. Het aantal bedroeg in 1878 2537, zijnde 141 minder dan in het jaar tevoren. In 1874 beliep het slechts 1967. Voor de beoordeling der cijfers behoort op het gezegde betreffend het doortrekkingen gevangenen gelet te worden, daar de in elk huis, waar zij zich bevonden hebben, zijn ingeschreven, dezelfde persoon dus meer dan eens is medegerekend. De verblijf dagen der gevangenen, bij afwisseling opgenomen, draagt in 1878 1,268,859, waarvan in de strafgevangenissen 579,310. Over het jonast vijfjarig tijdperk is het gemiddelde aantal verblijf dagen 1,217,391, zodat ten opzichte van 1878 een ongunstig verschil wordt waargenomen van 51,468. De gemiddelde bevolking was naar het getal verblijf dagen in 1875 in de strafgevangenissen 593, de cellulaire gevangenissen 738, huis van verzekering 423, van arrest 481, van bewaring 164; — tot zalen 3399. In 1877 was dit 3324, in 1876 3212, in 1875 3250 en in 1874 3379. De verhouding van de bevolking der onderscheiden gevangenissen tot de bevolking des Rijks was over 1878 op 1000 zielen 12,5; gemiddeld over de jongste vijf jaren 11,34. ADVERTENTIE. Heden verscheen bij P. L. POLMAN, te Groningen Catalogus No. 26. ECHTSGELEERDHEID. STAATSKUNDE en aanverwante vakken, 1629 nummers. Wordt op aanvraag gratis toegezonden MEUBEL en ANDERE ARTIKELEN.
3,896
MMKB07:001399001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indie\u0308, 1864, 01-01-1864
null
Dutch
Spoken
7,638
13,436
De vraag heeft zich voorgedaan welke schulden, voor de berekening van het recht van successie, in het passief van een boedel mogen worden gebracht, namelijk of daaronder kunnen worden gerangschikt de zoodanigen die het gevolg zijn van de effenteling van een boedel, zoals commissie penningen, kosten van inventarisatie, van boedelscheidingen, van verzegeling, van registratie van testamenten en van het zegel van de memoria van aangifte, dan wel alleen de schulden op het oogenblik van overlijden. Hieromtrent is de mening gevraagd van de procureurgeneraal bij het hoog-gerechtshof van Nederlandsch-Indië, van wie ter zake is ontvangen de brief dd. 18 Maart 1850, waarvan UEdG hiernevens een afdruk ontvangt. In antwoord op uw missive van 13 December 1849 no. 3069, heb ik de eer UwEdG als mijn gevoelen te kennen te geven, dat in het algemeen de schulden, gemaakt om een nalatenschap tot effentheid te brengen, onder de lasten behooren te worden gerangschikt, die volgens artikel 19 van de ordonnantie op het recht van successie en overgang, bij de berekening van het recht van successie in aanmerking kunnen genomen worden. Het door het hoog-gerechtshof van Nederlandsch-Indië, in zijn vergadering van 11 Mei 1829 gearresteerde ontwerp een ordonnantie op de belasting van successie, hield in artikel 19 de bepaling in dat als lasten des boedels alleen zullen erkend en aangenomen worden de schulden, van welker deugdelijkheid de ontvanger zal blijken. De staatsraad, administrateur van de registratie, het kadaster en de loterijen merkte in het door hem op dat ontwerp en meer andere stukken aan de minister voor den waterstaat, de nationale nijverheid en de koloniën uitgebrachte rapport ten aanzien van dat artikel aan, dat het voorstel, om onder de schulden des boedels de provisiepenningen, door executeurs of boedelreddenaars genoten wordende, te begrijpen en alzoo daarover geen recht te berekenen, niet vrij was van bedenkingen, daar men ondervonden had dat soms, onder die benaming zulke aanzienlijk gelden aan de executeurs geschonken werden, dat het bestuur gemeend had, de vordering van het recht van successie over die makingen, als over gewone legaten te moeten volhouden, welk beginsel dan ook in den ruimsten zin door onderscheidene wel gemotiveerde arresten van het hoog-gerechtshof was bekrachtigd. Volgens het gevoelen van het hoog-gerechtshof, uitgedrukt in zijne consideratiën en advies van 28 September 1835 no. 40G, zoude de staatsraad, administrateur van die aanmerking niet gemaakt hebben, indien hij geweten had dat de provisiepenningen voor executeurs, in Indië bij de wet bepaald waren en stelde dat opperregterlijk collegie dat ook bij de aan dat rapport gevoegde nieuwe conceptordonnancie op de belasting op de successie, artikel 19, aldus voor, dat aan het recht, om de provisiepenningen van executeuren als een schuld des boedels op te brengen, niet langer kon worden getwijfeld. De veranderde redactie van artikel 19 luidt in dat ontwerp aldus: De schulden, het passief van den boedel eens ingezetene van Nederlandsch-Indië uitmakende, zullen voor de regeling van het recht van successie zich bepalen: a. tot de schuldvorderingen van den overledene, volgens actiën daarvan zijnde, of andere wettelijke bewijzen, en tot den daarop verschuldigden interest, op den dag van het overlijden; b. tot de schulden op het tijdstip van het overlijden, voortspruitende uit het bedrijf van den overledene; c. tot de lands, distrikts- of plaatselijke lasten op den dag van het overlijden; d. tot de huisschulden, op den dag van het overlijden; e. tot de begrafeniskosten; f. tot de provisiepenningen, door de executeurs of boedelreders genoten wordende. Ofschoon deze redactie niet aangenomen, maar aan de vroeger voorgestelde de voorkeur gegeven is, blijkt het echter, dat alleen de omschrijving der schulden is afgekeurd, dewijl men niet zeker zijn kon, dat alle schulden in de bij artikel 19 vermelde categorieën zouden vallen en het, ingeval van het tegendeel, bedenking moest lijden, of de schulden, die niet tot een van deze opgenomen categorieën konden worden teruggebracht, niet te min moesten worden aangenomen. Daar alleen aan deze overwegingen, de thans in artikel 19 van de ordonnantie op de heffing van het recht van successie en overgang voorkomende salutaire clausule, welker deugdelijkheid aan den ontvanger van het recht van successie zal worden bewezen, is toe te schrijven, maar overigens op de erkenning van provisiepenningen als schulden des boedels geen aanmerking gemaakt is, mag het veilig als beginsel aangenomen worden, dat deze bij de berekening van de hoogrootheden der nalatenschap in aanmerking mogen komen. Ik word in deze meening versterkt, door de omstandigheid, dat de reden van uitsluiting der provisiepenningen als schulden des boedels in Nederland, voornamelijk moet gezocht worden in de niet-bevoegdheid van executeuren om, onder de wetgeving, welke tijdens de uitvaardiging der wet van 27 December 1817 (Nederlandsch staatsblad 37) in werking was, eenig loon voor hunne moeiten in rekening te brengen, ten gevolge waarvan dan ook hetgene hun door den erflater bij zijn uitersten wil werd toegedacht, als een legaat werd aangemerkt en dus aan de heffing van het recht van successie onderworpen was. Niet alleen heeft zulks in Indië waar de provisie, door executeurs te berekenen, bij de wet geregeld is, geen plaats, maar ook artikel 1 van de ordonnantie op het recht van successie en overgang (staatsblad 1836 no. 17) verbiedt dat men te deze opzichte een andere uitlegging volgen. Volgens die bepaling wordt alleen het bedoelde recht geheven over alles wat, ten gevolge van overlijden wordt geërfd of verkregen, zoodat ook slechts het zuivere bedrag der nalatenschap, zoolijk ter verdeeling onder de erfgenamen aan deze wordt overgegeven, den maatstaf der berekening van het recht van successie vermag uit te maken. Ook hiermee komt artikel 1017 van het burgerlijk wetboek overeen, hetwelk bepaalt, dat de onkosten, door den uitvoerder eener uiterste wilsbeschikking gemaakt, voor de verzegeling, de boedelbeschrijving, de rekening en verantwoording en de overige tot zijn werkzaamheden betrekkelijke zaken, ten laste komen zullen der nalatenschap; en hetwelk hierdoor ook stilzwijgend te kennen geeft, dat de provisiepenningen, zonder welker berekening immers geen rekening en verantwoording geschie- den zou, minder door de erfgenamen, dan wel door den boedel zouden moeten worden gedragen. Ondanks de registratie van een testament bij de weeskamers meer in het belang der minderjarigen geschiedt, dan om de boedel tot een evenwichtige staat te brengen, vermeen ik echter dat de daarvoor gemaakte kosten ten laste der nalatenschap komen mogen, nadat hij artikel 42 der bepalingen omtrent de invoering van en de overgang tot de nieuwe wetgeving, aan de executeurs bepaaldelijk is opgelegd, om hiervoor zorg te dragen en dus deze handeling tot hunne, in artikel 1017 van het burgerlijk wetboek voor Nederlandsch-Indië bedoelde werkzaamheden behoort. De kosten van boedelscheiding en van het zegel voor de memorie van aangifte mogen echter, naar mijn inzien, niet in rekening gebracht worden, daar de verdeling van de boedel niets met de verplichting om daarover een evenredig recht te betalen gemeen heeft en op de hoogrotheid der nalatenschap zelf geen afbreuk doet, terwijl het dienen der memorie van aangifte een verplichting is, welke, afgescheiden van het bedrag der nalatenschap, bestaat en waarvan alzoo de kosten ten laste moeten blijven van hen, die daaraan, ten einde zich voor alle vervolging te vrijwaren, behooren te voldoen. Op grond van het bovenstaande, zullen de ontvangers van het recht van successie als regel mogen aannemen, dat niet enkel de schulden, vermeld bij de door het hooggerechtshof aanvankelijk voorgestelde redactie van artikel 19, maar ook de provisionpunuigen van de uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen, de kosten van verzegeling, ontzegeling, boedelbeschrijving en registratie van een testament, bij de berekening van het recht van successie ten laste der nalatenschap mogen worden gebracht. De procureur-generaal bij het hoogerechtshof van Nederlandsch-Indië, w.g. P. MIJER. N°. 1459. VOORSCHOT. Aanvulling van - op tractement, na overlijden. BESLUIT. No. 41. Batavia, 5 September 1863. Gelezen de missives: a. van de weeskamer te A., van 1 April 1863 no. 532; b. van den directeur van financiën, van 25 April 1863 no. 4389; c. van de algemene rekenkamer, van 26 Mei 1863 no. 3434/104; d. van den procureur-generaal bij het hogere gerechtshof van Nederlands-Indië, van 23 Juni 1863 no. 956/375; uit welke stukken blijkt: dat in der tijd aan den klerk bij de algemene rekenkamer N. N., bij zijn indiensttreding, op den gebruikelijken voet, een voorschot is verleend op zijn te verdienen tractement; dat alvorens dat voorschot was aangezuiverd voornoemde N. N. is overleden; dat de vraag thans is gerezen, of het tractement van den overledene, over de maand van zijn overlijden aan de beheerders van zijn nalatenschap moet worden uitgeheerd, dan wel of het in 'slands kas behoort te blijven, ten einde verrekend te worden met het nog onaangezuiverd gedeelte van het voorschot. Overwegende: dat een voorschot op te verdienen bezoldiging wel is een gunst door het gouvernement bewezen, maar rechtens niet anders kan worden beschouwd, dan als een geldlening, omtrent de wijze van terugbetaling waarvan bepaalde voorschriften bestaan, die als de voorwaarden der lening aan te merken; dat die voorschriften zijn te vinden in het Staatsblad van 1835 no. 5, waarvan artikel 2 bepaalt, dat de voorschotten zullen worden gerestitueerd door inhoudingen, voor gehuwden van één vierde en voor ongehuwden van één derde gedeelte van het tractement, te beginnen met de derde maand, over welke zij (de leners) in hunne nieuwe functies tractementen zullen ontvangen en voorts zonder interruptie; dat de regering niet behoort af te wijken van door haar zelf vastgestelde en door de leners aangenomen voorwaarden; dat het gouvernement bij de verrekening dier voorschotten zeker ook gebruik kan maken van het recht van compensatie of vergelijking van schuld (artikel 1425 en volgende van het burgerlijk wetboek), maar slechts zover de wet vergelijking toelaat, die luidens artikel 1427 van het burgerlijk wetboek, alleen plaats heeft tusschen schulden, die wederzijds voor een directe vereffening en opeisking vatbaar zijn, en niet ten nadeele van verkregen rechten van derden (artikel 1434 van het burgerlijk wetboek). Overwegende wijders: dat volgens Staatsblad 1824 no. 34 aan den boedel van wijlen N. N. voornamelijk tractement is verschuldigd over de volle maand van zijn overlijden; dat tijdens het overlijden van N. N. slechts opeisbaar was de tweede termijn van afbetaling, bedoeld bij Staatsblad 1835 no. 5; dat dus deze in vergelijking kan worden gebracht, maar niet meer. De raad van Nederlands-Indie heeft gehoord; is goedgevonden en verstaan: De directeur van financiën aan te schrijven, om aan de weeskamer te A., als beheerder, de boedel van wijllijn N. N. voorn., te doen uitbetalen diens salaire over de maand November 1862, zijnde die, waarin hij is overleden; behoudens de gebruikelijke kortingen ter zake van verschuldigde contributie ten behoeve van het weduwen- en wezenfonds van burgerlijke ambtenaren en de burgerlijke pensioenen, en de inhouding van één derde van dat salaire, tot aanzuivering van genoten voorschot. Afschrift, enz. No. 1460. ACTEN VAN OVERLIJDEN opgemaakt aan boord van schepen der Nederlandse marine. Opzending naar Nederland. MISSIVE aan den resident van Soerabaja. No. 3202. Buitenzorg, 16 November 1851. De acte van overlijden (of althans van het overboord vallen) van den matroos der 3e klasse bij de Nederlandsche marine H. Jonkman, overgelegd bij deze missive van 5 Mei 1851 no. 15/8, is, bij een gehouden onderzoek, gebleken niet te behooren tot die, met welker overmaking naar Nederland het Nederlandsch-Indisch gouvernement eenige bemoeienis heeft. Zij is aan boord van een schip der Nederlandsche marine, door den aldaar bevoegde Nederlandsche ambtenaar van den burgerlijken stand opgemaakt, gelijk is voorgeschreven bij eenige plaatsen, bestaande, in voldoening aan art. 61 van het Nederlandsch burgerlijk wetboek strekkende Nederlandsche verordening (instructie, uitgevaardigd bij ministerieële resolutie van 10 December 1837 La. E. no. 82, recueil van zeeorders. In den regel hebben de Nederlandsch-Indische ambtenaren en het Nederlandsch-Indisch gouvernement geen bemoeienis met de opmaak en overzending van acten, houdende aangifte van sterfgevallen, welke buiten het ressort der Nederlandsch-Indische ambtenaren van den burgerlijken stand voorvallen; en onder de uitzonderingen op die regel tellen de aan boord van schepen der Nederlandse marine voorkomende sterfgevallen niet. Volgens bekomen informatie is de onderwerpelijke acte alleen met het oog op de mogelijkheid, dat het lijk op een der stranden van Soerabaja aanspoelde, in afschrift aan UwExcellentie bekend gemaakt. Op bekomen last heb ik de eer UwExcellentie dit een en ander mede te deelen en te verzoeken de acte in het archief der residentie te willen deponeren. Bij algemene secretaris, (w. g.) A. PRINS. Zie hierbij no. 2. Nr 1461. AMBtenaren die misbruik maken van sterken drank. CIRCULAIRE aan de chefs der departementen van algemeen bestuur, de hoofden van gewestelijk bestuur, colleges en autoriteiten. No. 1967. Batavia, 2 September 1863. Meermalen is het gebleken dat ambtenaren, die gevaar liepen, wegens misbruik van sterken drank, uit 's lands dienst te worden verwijderd, hunne toevlugt nemen tot het vragen van een verlof naar Nederland, ten einde zulk gevolg van hun wangedrag te voorkomen, zich aan het oog der ambtenaren, onder wie zij gesteld zijn, te onttrekken en de algemene aandacht van zich af te leiden. Daartoe mogen naar het oordeel der regering, de gunstige bepalingen op het verleenen van verlof niet worden dienstbaar gemaakt. Mij is daarom opgedragen U te verzoeken, zoo als ik de eer heb bij deze te doen, zorgvuldig te willen toezien, dat de onder U gestelde ambtenaren zich niet overgeven aan het misbruik van sterken drank, en te willen zorgen dat zij, die zich daaraan schuldig maken, uit 's lands dienst worden verwijderd en in geen geval ter verkrijging van een buitenlandsch verlof worden voorgedragen. De 1e voorzitters secretaris, (w. g.) WATTENDORFF. 'NJB. STSBL JT. i. "Vil. NS. 1462. RIJSTKULTUUR. KABINETSCIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java. No. 251. Buitenzorg, 23 Augustus 1863. Door verschillende omstandigheden is het mij twijfel gerezen of de teelt van voedingsmiddelen en in 't bijzonder de rijstcultuur, van de zijde van de Europese en inlandsche ambtenaren overal wel die behartiging ondervindt, welke aan de regering, in het belang van de inheemse bevolking, als een eersten pligt is opgelegd. In de laatste jaren is ten gevolge van de meerde welvaart onder de bevolking, de rijstconsumptie aanmerkelijk toegenomen en is door het ver om zich heen grijpen van de particuliere tabakstuuring, zowel voor de Europese als inlandsche markt, de teelt van tot voeding te bezien tweede gewassen, in vele streken op den achtergrond geraakt. Meer dan ooit is het dus noodig, dat aan de volkscultures alle "mogelijke zorg gewijd wordt, opdat Java voor rampen, welke een zoo vruchtbaar land niet mogen teisteren, steeds gevrijwaard is, en in niet mindere mate, opdat de prijzen der voedingsmiddelen overal en in elk seizoen blijven mogen op een peil, dat voor de bevolking zonder moeite bereikbaar is. Dat men zich ten deze moeilijk op den inlandschen landbouwer kan verlaten, heeft mij nog onlangs doen zien het rapport door twee in den rijstbouw zeer ervaren inlanders uit de afdeeling Buitenzorg, omtrent de oorzaken der herhaalde misgewassen in de residentie Tagal en Pekalongan uitgebracht. Onder anderen moet namelijk naar hun oordeel de oorzaak daarvan gezocht worden in de weinige zorg, die voor de bewerking der sawavelden aldaar door den inlander wordt aangewend. Ik breng daarom bij alle hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura, met den meesten aandrang in herinnering, wat hun dienaangaande reeds geschreven is door de gouverneur-generaal Rochussen bij zijn circulaires van 18 Juni 1817 en 15 September 1848, en wat door de gouverneur-generaal Mr. Duijmaer van Twist hun onder 't oog is gebracht bij zijn besluit van 14 April 1855 no. 6, van welke stukken ten allen overvloede een gedrukt exemplaar hierbij is gevoegd. Ik vertrouw dat Uw Excellentie in het vorenstaande aanleiding zal vinden, om de Europese en inlandsche ambtenaren in het door U bestuurd gewest, voor zover zij de teelt van voedingsmiddelen bevorderd kan worden, ten ernstigste op het hart te drukken, dat voor die cultuur in een eerste plaats hun aandacht en belangstelling eist. De gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, L. A. J. W. Sloet. (*) Zie no. 869 en 170. No. 1463. INLANDSCH ONDERWIJS, Leiden van schoolboeken. CIRCULAIR aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura. No. 6468. Batavia, 4 Augustus 1863, Naar aanleiding van het bepaalde bij 's gouverements besluit van den 23sten Maart 1863 no. 12, waarvan Uw Excellentie van regeringswege een extract is verleend, heb ik de eer Uw Excellentie aan te bieden zes exemplaren van elk de twee staten gemerkt Lt. A en , waarop vermeld staat de verschillende inlandsche boekwerken, bestemd voor het onderwijs onder de inlander en verkrijgbaar bij 's lands-drukkerij te Batavia. Zoals Uw Excellentie uit het aangehaalde besluit zal hebben kunnen ontwaren, moeten met den verkoop der uitgegevene werken ten behoeve der inlandsche bevolking worden belast: a. de onderwijzers van de inlandsche scholen; b. de zoutverkoop-pakhuismeesters en c. de koloniënpakhuismeesters; en zulks onder genot van een commissie-loon van tien percent van den prijs, waarvoor de werken behorende verkocht te worden. In verband hiermee is het noodzakelijk, dat omtrent de verantwoording der ten verkoop ontvangen boekwerken en daarvoor geïnde gelden, enige vaste regels worden daargesteld. In overleg met de directeur van financiën wordt bij deze bepaald, dat de verantwoording der zoo-even bedoelde gelden moet plaatsvinden als die der verkochte zegels, voorgeschreven bij het provisioneel reglement betrekkelijk de inrichting en inzending van periodieke stukken; terwijl wat de uitkeering der 10% commissieloonen aanbetreft, zulks op dezelfde wijze moet geschieden als met die der collecteloonen op de verkochte zegels. De verantwoording-stukken zowel van de ontvangen boekwerken, als van de gelden, moeten worden opgemaakt geheel overeenkomstig de hierbij overgelegde modellen no. I en II en met het einde van ieder kwartaal aan de algemene rekenkamer worden ingediend. De samenstelling dezer verantwoording-stukken dient te vinden op uw kantoor en wel geput uit de ter zake door de betrokkenen, die met het debiet zullen worden belast, aan u te dienen opgaven. Naar aanleiding van het vorenstaande, heb ik de eer u te verzoeken, bedoelde personen van de vereiste instructie in voornoemd geest te voorzien en te zorgen, dat de verantwoordingen behoorlijk op het einde van ieder kwartaal rechtstreeks worden ingediend aan de algemene rekenkamer, zodanood dat de stortingen in 's landskas van de sommen wegens verkochte boekwerkjes, op de bepaalde tijd geregeld plaatsvinden. Wijdergelijke u te zorgen, dat van de verkrijgbaarheid van inlandsche boekjes, onder opgave van de prijzen en bij wie, de noodzakelijke publiciteit wordt gegeven aan de inlandsche bevolking in uwe tentoonstelling de verspreiding zo veel mogelijk in de hand te werken. De directeur der producten en civiele magazijnen, P. C. W. ANEMAET. Model No I. Residentie DRIE-IRLANDSCHE VERANTWOORING van de voor de Assistent-Residentie ontvangen en verkochte inlandsche schoolboeken, gedurende het kwartaal 1866. OMSCHRIJVING Restant op Gedurende Gedurende Blijft op het einde van het loopende kwartaal liet loopende ultimo van het vorige kwartaal Totaal kwartaal het kwartaal Verlangen. BOEKWERKEN. kwartaal bijgekomen verkocht restant. den . .. Residentie Assistent-Residentie Model No. II. SPECIFIEKE AANTALING van de ontvangen gelden voor verkochte inlandsche schoolboeken in Residentie gedurende het kwartaal 1866 Assistent Residentie OMSCHRIJVING Getal Prijs Totaal bedrag DER verkochte per van de verkochte Aanmerkingen. BOEKWERKEN. exemplaren exemplaar. exemplaren. den 1866 resident De voorwoorden bijgevoegd aan de / correspondentie La. A. Kitab-kitab Malajoe jang djoewal dl Nederduitsche vertaling Kitab-kitab dengan huruf Kitab-kitab Larga Jang djoewal kitab- van den titel. Wolanda. dengan huruf saleh kitab itoe dapat dijual hof Arab. kitab. dari itoe harga. 1 Gonggrijp, verschillende vertalingen- Bagej bagej tjeritera terkarang 66 cent 6 cent geloven- door J. R. P. F. Gonggrijp. 2 Idem, verschillende geschiedenis- Bagej-bagej hikajat dhoeloe kala 27½ „ %ii verhalen uit vroegere tijden. terkarang door J. H. P. F. - " ^ Gonggrijp. 3 Algoritme . „Vt , ,v , 4 Beginselen van verschillende Bahoewa inilah kitab peraturan wetenschappen en kunsten. pegatangan dan ilmu-ilmu. y „ 5 Rekenboek. Kitab ilmu hitungan. 6 Radhen Bagoes Moedjarad, 57 Lima puluh dua dongeng dari 66 „ 6 fabelen van beesten. binatang pada menjelaskan cerita dari Radhen Bagoes Moedjarad. Eenige zaken uit alle delen van de wereld, die men behoort te weten. A. A. Voorneman, vertelling van een ouderlijk kind, dat de liefde voor je kinderen een belangrijke zaak is. Idem, levensregelen voor jonge mensen. Een leerzame geschiedenis, dat de les is voor iedereen. Maleisch spel- en leesboek. Kitab pengadjaran bahasa Maleis. Leesboek voor kinderen op de Javaanse scholen, eerste stuk. Hetzelfde werkje, tweede stuk. Nuttige verhalen voor kinderen. Soerat hikajat-hikajat yang baik, verhalen die een goed voorbeeld zijn voor kinderen. BESLAG OF ARREST op geld of goederen van derden, onder 's lands administratie lervstende. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur buiten Java en Madura. No. 1190. Batavia, 7 Mei 1857. Mijn opdracht is om Uw Excellentie aan te bevelen, om van de bij staatsblad 1853 no. 71 verleende bevoegdheid tot het doen ten uitvoerleggen van beslag of arrest op gelden of goederen van derden, onder 's lands administratie berustende, niet dan met de meeste omzichtigheid gebruik te maken, inzonderheid wanneer de gevraagde wordende magtiging betreft het leggen van beslag of arrest op gelden, welke aan contractanten met het gouvernement, ter zake van enige leverantie, toekomen, in welke gevallen geen magtiging daartoe behoort te worden verleend, indien het te vreezen is, dat daardoor de geregelde loop der leverantie zoude gestremd worden. De gouvernements secretaris, A. LOUDON. NI 1465. BINNENLANDSCHE VERLOVEN naar ver afgelegene plaatsen. CIRCULAIRE aan alle departementen, collegien en autoriteiten in N. I. No. 2077. Batavia, 16 September 1863. Volgens art. I § b van het besluit van 26 October 1860 no. 2, (staatsblad no. 97), worden transportkosten voor rekening van den lande verleend bij het toekennen van binnenlandsch verlof wegens ziekte, van af de plaats van vestiging tot die, alwaar de zieke zich volgens geneeskundig certificaat tot genezing van zijne ziekte moet ophouden, en van daar terug naar de plaats zijner vestiging. De mildheid van deze bepaling geeft echter aanleiding dat daarvan een ruimer gebruik wordt gemaakt dan bij hare vaststelling in de bedoeling heeft gelegen. De ondervinding heeft zelfs geleerd, dat ambtenaren dikwijls een verlof wegens ziekte als een middel aangrijpen, om op kosten van den lande verre reizen te ondernemen, die soms tot herstel hunner gezondheid niet noodig zijn. De kosten daarvan zouden, bij toenemenden lust tot reizen onder de ambtenaren, voor het land zeer aanzienlijk worden. Mijn is daarom opgedragen te verzoeken, zoo als ik de eer heb bij deze te doen, aan de ondergestelde ambtenaren en geëmployeerden te willen te kennen geven, dat de regering wel wenscht mee te werken om den zieken ambtenaar liet genieten van zijn gezondheid door het verlenen van een binnenlands verlof te doen terugvallen, doch aan de andere kant geen binnenlandse verloven wenscht te verlenen naar plaatsen, welke verder van de standplaatsen van de ambtenaren gelegen zijn, dan tot herstel van hunne gezondheid noodig is; met uitdrukkelijken last om hieraan indachtig te zijn, indien soms voor hen onverwacht een binnenlands verlof wegens ziekte noodig mocht worden. De regering vertrouwt dat deze mededeeling de ambtenaren in het vervolg zal weerhouden, om bij hunne geneesheren aan te dringen op de uitreiking van geneeskundige certificaten, tot steunvende van de noodzakelijkheid van inderdaad onnodige verre reizen. Mogten er zich desniettemin gevallen voordoen dat met reden aan de geloofwaardigheid van enig geneeskundig certificaat kan worden getwijfeld, — wanneer bijvoorbeeld voor ambtenaren in koele of warme streken geplaatst, een gelijk of bijna gelijkmatig klimaat elders wordt aangewezen, zonder dat ter aangewezene plaats bijzondere hulpmiddelen voor de herstelling aanwezig zijn; of wel wanneer de omstandigheden, waarin enig ambtenaar zich bevindt, aanleiding geven om te vooronderstellen dat niet juist de aangewezene herstellingsplaats, bij uitsluiting boven anderen verkieslijk is, — dan verlangt de regering dat daarop haar aandacht worden gevestigd; zullende in zoodanige gevallen van de betrokken geneesheren van harte wegen de aangeboden eed kunnen worden gevorderd. De le gouvernements-secretaris, (w.g.) WATTENDORFF. MISSIVE aan den chef van de geneeskundige dienst. No. 2075. Batavia, 16 September 1863. Niet zelden gebeurt het dat ambtenaren zich tot de regering wenden met het verzoek zich tot het stel van gezondheid naar hun standplaatsen zeer ver verwijderde streken te mogen begeven. Ten einde vrij transport daarheen te verkrijgen, worden dan geneeskundige certificaten overgelegd, waarin een verblijf in die oorden, als voor de genezing van de zieken dringend noodzakelijk is, is opgegeven. Men ziet ambtenaren, op grond van zodanige certificaten, krachtens staatsblad 1860 no. 97, op kosten van de landen geheel Java overtrekken en door heel de Indische archipel reizen. Dat heen en weer trekken voor 's lands rekening gaat naar het oordeel van de regering te ver en verder dan bij de vaststelling van de aangehaalde bepaling in de bedoeling kan hebben gelegen. De kosten daarvan zouden, bij toenemenden lust tot reizen onder de ambtenaren, zeer bezwarend worden voor 's lands schatkist en ten slotte tot de intrekking van die, zoo geheel in het belang der ambtenaren genomen maatregel, moeten leiden. Mijn is daarom opgedragen, UHEDEG te verzoeken, zoo als ik de eer heb bij deze te doen, de aandacht der geneesheeren in Nederlands-Indië op het vorenstaande te vestigen en hen uit te noodigen geen ver afgelegen herstellingsoorden voor zieke ambtenaren aan te wijzen, wanneer plaatsen, meer nabij de standplaats van die ambtenaren, een gunstig resultaat kunnen opleveren. De le gouvernement secretaris, (w.g.) WATTENDORFF. N°. 1466. TOL-ADMINISTRATIE.— Waarschuwing tegen het onwettig vorderen van betaling voor het opmaken van documenten. No. 822. Batavia, 29 Maart 1850. Bij het gouvernement zijn klachten ingekomen dat op sommige plaatsen door de mindere geëmployeerden der toladministratie, van gezagvoerders van rader- en inlandsche vaartuigen, betaling of geschenken worden gevorderd voor het opmaken van documenten, welke krachtens art. 7 § 2 van staatsblad 1822 no. 30 a, voor inlandsche handelaren bij de respectieve tolkantoren', op mondelinge aangifte der belanghebbenden, zonder betaling moeten worden vervaardigd. Ik acht het overbodig UwEdG. op te merken, dat dusdanige ongeoorloofde handelingen nadeelig op den kleinen handel terugwerken en heb ik mitsdien de eer UwEdG. met referentie tot de aangehaalde bepaling bij deze te verzoeken, om de mindere ambtenaren en geëmployeerden bij de tolkantoren, in het algemeen ten ernstigste te waarschuwen tegen het vorderen van onwettige betalingen van inlandsche of andere handelaren, onverschillig onder welke benaming of voorwendsel en hen aan te bevelen, om die handelaren steeds met voorkomendheid bij het in- en uitklaren behulpzaam te zijn; zullende degenen die zich onverhoopt mogen schuldig maken aan het aannemen van betaling of geschenken van inlandsche handelaren, de nadeelige gevolgen daarvan aan zichzelf te wijten hebben, nemende ik ten slotte de vrijheid UwEdG. te verzoeken, om van uw zijde hiertegen zooveel mogelijk te doen waken en vooral tegen het vorderen van kleine betalingen door oppassers en boomwachters een wakend oog te doen houden. De directeur der middelen en domeinen, (w.g.) VAN DE GRAAFF. N°. 1467. DIJANG-SEKALI. Aankoop van paarden. BESLUIT. No. 26. Batavia, 31 Augustus 1863. Gelezen de missives: a. van het militair departement, van 21 Mei 1863 no. 10; b. van den directeur van financien, van 25 Julij 1863 no. 7946. De raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Met wijziging van art. 3 van het besluit van 29 Januari 1845 no. 1, te bepalen dat, te beginnen met het dienstjaar 1864, de fondsen, vereist voor den aankoop van paarden bij de detachementen djajangsekars op Java, jaarlijks naar de werkelijke behoefte zullen worden geraamd, en dus niet meer, zoo als luidens gemeld besluit moest geschieden, volgens een vast cijfer, berekend naar de sterkte van paarden volgens de formatie. Ten tweede. Enz. Afschrift, enz.. N°. 1468. REGLEMENTEN en keuren van politie.— Afschriften indienen aan het gouvernement. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 2900a. Batavia, 5 December 1862. Blijkens het in extract hierbijgaand besluit van heden no. 15, is Uw Ed. voor het vervolg ontheven van de tot dusverre ten gevolge van de bepaling van staatsblad 1858 no. 18 op Uw Ed. rustende verplichting, om alvorens tot de afkondiging van door Uw Ed. vastgestelde reglementen en keuren van politie over te gaan, op die verordeningen vooraf de goedkeuring van den gouverneurgeneraal te vragen. De regering acht het nog thans wenswaar, dat zij van die verordeningen blijve kennis dragen. Ik heb mitsdien de eer, daartoe gelast, Uw Ed. te verzoeken, van de eventueel door Uw Ed. vast te zetten reglementen en keuren van politie, afschriften te willen indienen. De gouvernements secretaris, (w. g.) WATTENDORFF. W. 1469. BATAVIA. Godsdienstoefening ter reede. BESLUIT. No. 2. "Buitenzorg, 21 Augustus 1863. Gelezen: 1°. het rekest, gedagtekend Batavia, 29 Mei 1862, van N. N. gezagvoerder van het Nederlandsch schip Hébé. 2°. de missives, enz. De raad van Nederlands-Indië heeft gehoord; is goedgevonden en verstaan: Eerste. Te bepalen, dat op het ter reede van Batavia dienstdoende wachtschip, op iedere eerste dag van de week, van desmorgen om tien tot elf uur, een openbare godsdienstoefening zal worden gehouden, toegankelijk voor alle zeelieden van de zich ter reede bevindende schepen. Ten tweede. De resident van Batavia op te dragen, om de havenmeester aldaar aan te schrijven, om aan de leeraar, die bij de onder artikel één van dit besluit bedoelde godsdienstoefening zal voorgaan, een geschikte gelegenheid te verschaffen om het wachtschip te bereiken en van daar terug te keeren; voorts de ter reede van Batavia liggende koopvaardijschepen met de door de regering genomen beschikking en de seinen dienaangaande bepaald in wetenschap te stellen, en om met betrekking tot de regeling dier seinen in overleg te handelen met de commandant van het wachtschip. Ten derde. Enz. Afschrift, enz. BTJBI.. STSBL. X. I. "VII. No. 1470. POLITIE. Het handelen met aangehouden vee, enz. en gevonden goederen? MISSIVE aan een resident op Java. No. 1890. Buitenzorg, 26 Augustus 1863. Bij uw missive van 10 Juli 1863 no. 2540/4, wordt goedkeuring verzocht op de door UwEG. verleende autorisatie, tot den openbaren verkoop van twee paarden en een stier, door politie beambten en andere personen aangehouden, met machtiging, om gelijkerwijze te handelen met nog andere gevonden voorwerpen, om de opbrengst van het verkochte op de door UwEG. aangegevene wijze aan te wenden. Eene beschikking overeenkomstig deze voorstellen wordt door de regering niet raadzaam geacht; zijnde zij van oordeel, dat er geen recht bestaat om over de gevonden goederen en het aangehouden vee of over de opbrengst daarvan bij verkoop te beschikken. De goederen, waarvan hier sprake is, stellen geen schat daar, in de betekenis daaraan gegeven bij artikel 587 van het burgerlijk wetboek. Het zijn geen zaken, waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen. Het is mogelijk, dat de eigenaren zich nog aanmelden en in dat geval behouden zij, krachtens artikel 1977 van het burgerlijk wetboek, gedurende drie jaren, te rekenen van den dag waarop het verlies der goederen heeft plaats gehad, een actie tot revindicatie. Mijn opdracht is UwEG. te verzoeken, gelijk ik de eer heb bij deze te doen, de gevonden goederen in natura en het bedrag van het reeds verkochte vee te bewaren, totdat de termijn van verjaring zal zijn verloopen; na de verstrijving van die termijn de goederen door anderen gevonden aan de vinders terug te geven, die daarop ingevolgens artikel 585 van het burgerlijk wetboek in de eerste plaats recht schijnen te hebben en meer dan lands kas; de goederen door de politie gevonden te verkopen en de opbrengst van het verkochte vee, in 's lands kas te storten. Bele efffecten-secretaris, (w.g.) WATTENDORFF. IP. 1471. UITBESTEDINGEN. BESLUIT. No. 12. Buitenzorg, 6 October 1863. Gelezen de kabinetsmissive van den minister van koloniën, van 8 Augustus 1863 La. Uf/D', daarbij ten vervolge van de ministeriëele dépêche van 24 Julij te voren La. M7/AI (verhandeld bij het besluit van 27 September 1863 110. 7) nog de volgende opmerking mededeelende: dat bij eventuele uitbesteding van suikerkontrakten, het geval zich zou kunnen voordoen, dat twee of meer inschrijvers voor een gelijk getal te leveren pikols suiker hadden ingeschreven, dan wel dat de hoogste inschrijver verzuimde aan de voorwaarden van uitbesteding te voldoen; dat ter voorkoming van onaangenaamheden het wenschelijk is, bij de voorwaarden van uitbesteding, zulke gevallen te voorzien en zich uitdrukkelijk de bevoegdheid voor te behouden, om in zoodanige gevallen tot een herbesteding over te gaan, dan wel tusschen twee gelijke inschrijvers te loten, of, bij aldien de hoogste inschrijver in gebreke blijft de voorwaarden te vervullen, aan den naastvolgenden inschrijver de onderneming te gunnen. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Van het vorenstaande aan te tekenen. Ten tweede. Het militair- en marine-departement en de directeur der produkten en civiele magazijnen en de burgerlijke openbare werken aan te schrijven, om voor zoveel bij het reglement op het houden van uitbestedingen daarin niet reeds voorzien is, bij het ontwerpen of vaststellen van voorwaarden van uitbesteding op het bovenomschrevene te letten. Afschrift, enz. Nr. 1472. COLLEGIEN. Geen beloning aan leden van — voor werkzaamheden van zieke of kortstondig ontbrekende leden. BESLUIT. No. 17. Buitenzorg, 4 Augustus 1863. Gelezen de missives: a. van den president der weeskamer te N. N. van 3 Juli 1863 no. 4; houdende voorstel, om aan elk der leden van die kamer, A. en B., voor verrichte buitengewone werkzaamheden gedurende de ziekte en ontstentenis van een lid dier kamer, een belooning van f 325 toe te kennen, te vinden uit het in kas gebleven tractement van dat lid over de maand Juni 1863; b. van den directeur van financiën, van 14 Juli 1863 no. 7489. Is goedgevonden en verstaan; Aan den president der weeskamer te N. N. te kennen te geven, dat aan leden van collega's, voor het waarnemen van de werkzaamheden van zieke of kortstondig ontbrekende leden, geen belooningen worden toegekend, en dat mitsdien in zijn in hoofde dezes omschreven voorstel niet kan worden getreden. Afschrift, enz. N° 1473. UITBESTEDINGEN VAN OPENBARE WERKEN. Bij het aankondigen van— inzage geven van de legrootingen. BESLUIT. No. 4. Batavia, 29 September 1863. Gelezen de missive van den minister van koloniën van 6 Juli 1863 La. Aaz. No. 29/818. De raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijks. Enz. Ten tweede. Den directeur der burgerlijke openbare werken, met het oog op het bepaalde bij § b van art. 6 van het reglement op het houden van uitbestedingen (staatsblad 1829 no. 67) aan te schrijven, om bij het aankondigen van uitbestedingen van openbare werken, behalve de bestekken, plans en profielen, ook de geheel ingevulde begrootingen, aan belanghebbenden ter kennisname te doen voorleggen, ten ware dat het om bijzondere redenen in enkele gevallen raadzaam mogt voorkomen, hem slechts de begrootingen in blanco te vertonen, in welk geval evenwel zorg behoort te worden gedragen, dat de cijfers der begrooting stipt geheim worden gehouden, wordende de beslissing ten deze aan hem overgelaten. Ten derde. Enz. Afschrift, enz. Zie ook de circulaire van den directeur der burg. openb. werken van 19 October 1863 no. 162/3733. N° 1474. PALEMBANG. Politie verordening voor— De resident van Palembang: Overwegende, dat de vaststelling eener verordening tot handhaving van eene goede politie en ter bevordering van zindelijkheid en netheid, in het belang van de gemeente wenschelijk en noodzakelijk wordt geacht, maakt aan de ingezetenen dezer hoofdplaats bekend, dat door hem is vastgesteld de navolgende. VERORDENING van politie voor de hoofdplaats Palembang. Art. 1. Het is op straffe van een geldboete van ten hoogste ƒ 3 verboden, binnen de kampongs, de hoofdplaats uitmakende, zonder speciale vergunning van het plaatselijk bestuur, vuurwapenen af te schieten, anders dan in geval van nood of zelfverdediging. Art. 2. Het is eveneens verboden binnen den omtrek der hoofdplaats, zonder toestemming van het plaatselijk bestuur, vuurwerken te vervaardigen buiten de daartoe door de politie aangewezen gebouwen. Overtreding van dit verbod wordt, onverminderd de daardoor veroorzaakte schade, gestraft met een der straffen bedoeld bij art. 50. Art. 3. Het is verboden met bouwstoffen, puin of anderszins, de passage langs straten en wegen te belemmeren. Art. 4. In geval van opbouwing, herstelling of afbraak van huizen en opstallen, kunnen na verkregen vergunning van het plaatselijk bestuur, de noodige bouwstoffen of de afbraak op de straten of wegen worden nedergelegd, mits de daartoe benoodigde ruimte behoorlijk afgezet, de door de politie bepaalde tijd niet overschreden en de passage voor voetgangers en rijtuigen niet gestremd wordt. Art. 5. Het is aan iedereen verboden, zonder voorkennis van het plaatselijk bestuur, zich huizen te bouwen op gronden binnen de hoofdplaats, of vlotenhuis of rakits te plaatsen op de Moesi-rivier of binnen de soengi's (gegraven kanalen of kreelten). Art. 6. Het is op straffe van een boete van ten hoogste ƒ 10 verboden, de mondingen der soengi's of de steigers (zoogenaamde tangga-radja) met prauwen, tambangs of rakits te versperren. Art. 7. Elkeen is verplicht, op straffe van een boete van ten hoogste f 5, de straten of wegen, goten en riolen langs zijn huis en erf zindelijk te houden en zorg te dragen, dat laatstgenoemden niet verstopt raken of overloopen. Bij onwil wordt de herstelling van het een en ander voor rekening van de betrokken eigenaar of bewoner aanbesteed. Art. 8. Het is verboden vuilnis, mest, krengen of andere verrottende voorwerpen elders neer te werpen, dan in de Moesi-rivier, op eenigen afstand van de vlotenhuisen aan de oevers van die rivier. Art. 9. Bij langdurige droogte zijn de eigenaars van bewoonde erven, gelegen binnen den omloop van de hoofdplaats, op aandeling van de politie verplicht, eenmaal per dag de wegen langs hun erven te begieten, op straffe van een boete van hoogstens f 3. Art. 10. Het is op straffe van een boete van ƒ 10 verboden, om zonder voorkennis van het kampongshoofd, onkruid en vuilnis op de erven of straten te verbranden, en dan nog mag zulks niet anders plaats vinden, dan, onder bewaking van een der huisbewoners, bij kalm weer, des morgens vroeg of des namiddags. Art. 11. De bewoners van huizen op moerassige gronden, zullen verplicht zijn jaarlijks hun erven op te hogen; de hierin nalatend zullen gestraft worden met een boete van f 10 niet te bovengenoemd. De kampongshoofden worden voor de uitvoering van dit artikel speciaal verantwoordelijk gesteld. Art. 12. Ter bevordering van netheid, is elk bewoner van een huis, langs de straten of wegen ter hoofdplaats verplicht: 1°. deszelfs erf te omheinen, bij voorkeur met levende planten of anders met bamboespalken, ter hoogte van 1,50 meter voeten, en 2°. zullen de eigenaars van steen gebouwen verplicht zijn, in de maand april van elk jaar, die te doen aanwitten. Nalatigheid in de opvolging van deze voorschriften wordt gestraft met een boete van ten hoogste ƒ 20. De slotbepaling van art. 7 is ten deze van toepassing. Art. 13. Het is op straffe van een boete van ten hoogste ƒ 25 verboden, zieke paarden of ander ziek vee los te laten rondloopen. Los rondloopende droesige paarden, of met besmettelijke huidziekten lijdende dieren, worden door de politie opgevat en onverwijld gedood. Art. 14. Het is verboden paarden, buffels, runderen, schapen, varkens, geiten of herten, zonder geleide los te laten loopen op wegen, straten of pleinen. Behalve de vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, worden de overtreders van dit verbod gestraft met een boete van ten hoogste ƒ 3 voor elk losloopend paard, koe, stier, os of koebeest, en voor elk schaap, varken, geit, hert of reebeest ƒ 1. Art. 15. Het ingevolgens het vorige artikel door de politie opgevatte of aan haar overgegevene vee, wordt in afwachting dat hetzelfde door de eigenaar wordt gereclameerd, vanwege de politie gevoed en verzorgd, waarvoor aan de eigenaar wordt in rekening gebracht: 1°. voor een paard, buffel of rund 50 centen daags; 2°. voor een schaap, geit, varken of hert 10 centen daags. Art. 16. Het is op straffe van een boete van ten hoogste ƒ 25 verboden, kwade honden of wilde dieren te laten losloopen. Bij herhaalde overtreding worden zodanige losloopende dieren door de politie gedood. Art. 17. Honden, die aan niemand toebehoren of niet van een halsband zijn voorzien, kunnen door de politie worden gedood. Art. 18. Wanneer door de politie de last is uitgevaardigd, om alle honden tijdelijk vast te leggen of van muilbanden te voorzien, verbeuren de eigenaren, die deze last overtreden, een boete van ten hoogste ƒ 3 en kunnen alle losloopende en niet gemuilbande honden door de politie worden gedood. Art. 19. Als wie ingeval van nood, oproer, brand of anderzijds weigert of nalaat de gevraagde hulp te verleenen, wordt deswegen gestraft met een van de boetes, bepaald bij artikel 50. Art. 20. Het is aan inlanders en daarmede gelijkgestelden verboden, van 'savonds 8 tot 's-morgens 5 uur zonder licht rond te lopen. Art. 21. Het is aan inlanders en daarmede gelijkgestelden verboden andere wapens te dragen, dan krissen of torghaalda's; de overtreders van dit verbod zullen, onverminderd de verbeurdverklaring van het in hun bezit gevonden verboden wapen, beboet worden met een som van ƒ 5 niet te bovengenoemen. Art. 22. Het is aan iedereen verboden des avonds of des nachts op wegen en straten te verschijnen in een andere kleeding, dan die aan zijn landaard en kunne eigen is. Art. 23. Houders of eigenaars van prauwen zijn verplicht deze des nachts te doen bewaken, of aan een goede ijzeren ketting te doen vastleggen, op straffe van een boete van ten hoogste ƒ 3. Art. 24. Het is verboden op de Moesi of in de soengi's der hoofdplaats, met prauwen of tambangans des nachts, zonder vuur of lichts rond te varen. Overtreding van dit verbod wordt gestraft met een boete van ten hoogste ƒ 3. Art. 25. Prauwen of tambangans die opvaren, zullen de zijde der vlothuizen of rakits mogen houden, terwijl de afvarende praauwen minstens 6 vademen van de rakits zullen moeten blijven; laatstgenoemden dit niet opvolgende, zullen een boete verbeuren van ten hoogste ƒ 3. Art. 26. Het is op straffe van een boete van ten hoogste ƒ10 en verbeurdverklaring der hanen verboden, hanen, krekels of andere dieren te doen vechten, onverschillig of dit in eigen of in eens anders huis of erf, dan wel op den publieken weg of op passers geschiedt. Indien personen bij het verlaten van den kraton met hunne vechthanen, enz., door de politie worden aangehouden, wordt hunne overtreding van dit verbod als voldoende bewezen beschouwd. Art. 27. Alle dobbelspelen, met of onder inlanders, zijn verboden, op verbeurte een boete van ten hoogste ƒ25. Art. 28. Ieder vrij mensch, die zich voor eenen bepaalden tijd tegen zeker loon vrijwillig aan een ander dienstbaar heeft gesteld, zal gehouden zijn den aldus op zich genomen diensttijd uit te dienen, even gelijk het den dienstbruiker verboden is zoodanig dienstdoende, voor en alvorende de tijd verstreken is, uit zijne dienst te stellen. Art. 29. Indien de tijd van dienst niet bepaald is, zal dezelve gehouden worden voor een maand te zijn ingegaan, en zullen beide verplicht zijn elkander voor de helft der maand dezelve op te zeggen. Art. 30. Ingeval de dienstbruiker goed mogt vinden den dienstdoende, voor den bij het voorgaande artikel bepaalden termijn van opzeggen uit zijne dienst te ontslaan, zal hij denzelfde betalen het volle loon over de loopende maand. Art. 81. Indien de dienstdoende buiten den bepaalden termijn van opzeggen, en in het algemeen buiten weten van den dienstbruiker, zijn dienst verlaat, zal hij daardoor alleen het reeds verdiende loon verbeuren en naar luid van art. 50 gestraft worden. Art. 32. Een ieder is verplicht zijn bedienden bij de politie aan te geven en in het ten politie-kantoor berustend register te doen inschrijven. Art. 33. Een ieder is verplicht zijn bediende bij het verlaten van diens dienst een certificaat uit te reiken, waarin naar waarheid zijn vermeldt gedrag en de redenen van vertrek; zij zijn tevens verplicht den ontslagen bediende met het aan hem verleende certificaat ten politie-kantoor te zenden. Het niet nakomen van het bepaalde bij art. 32 en 33 wordt gestraft met een boete van ten hoogste ƒ3; op gelijke boete is het een ieder verboden, iemand in zijn dienst te nemen, die niet van zodanig certificaat, dan wel van een bewijs van zijn kampongshoofd voorzien is. Art. 31. Een bediende, diens dienst willen verlaten, is verplicht daarvan aan zijn meester een maand vóórdat te geven. Art. 35. Deze bepalingen zullen echter geen effect sorteren, wanneer een van beide de andere wegens mishandeling, dan vijandig gedrag, bij de politie aangeklaagd en zulks genoegzaam bewezen heeft. Art. 36. Bij verhuizing van de een naar de andere kampong, is een ieder verplicht daarvan kennis te geven aan de respectieve kampongshoofden. Zij, die zonder voorafgaande kennisgeving verhuizen, zullen worden gestraft met een boete van ƒ 10 niet te bovengenoemen. Art. 37. Een ieder is verplicht, op verbeurte van een boete van ƒ 25 niet te bovengenoemen, van alle mutaties in zijn woning door geboorte, overlijden, aankomst of vertrek, binnen drie maal 21 uren kennis te geven aan zijn kampongshoofd. Deze bepaling is niet van toepassing op de aangiften van geboorten en overlijden onder de Europeese of daarmee gelijkgestelde bevolking. Art. 38. Een ieder is verplicht, bij aankomst van enig Europees of daarmee gelijkgesteld en niet in de hoofdplaats Palembang woonachtig persoon ten zijnen huize, om aldaar te huisvesten, daarvan binnen twaalf uren kennis te geven aan het politie-kantoor, met opgaaf van de namen van zodanige personen, op verbeurte van een boete van 25 gulden voor ieder verzuim. Art. 39. Het is op straffe van een boete van ten hoogste 3 gulden verboden binnen de hoofdplaats hard of wild te rijden. Art. 40. Het is op straffe van een gelijke boete verboden op de bruggen anders dan stapvoets te rijden. Art. 41. Het is op verbeurte van een boete van ten hoogste 3 gulden verboden over de groote wegen en binnen de kampongs te rijden met karren, voorzien van zoogenaamde scherpe of schijfwielen, of van ronddraaiende assen vast in de wielen. Art. 42. Het beschadigen van plantsoenen langs de openbare wegen of van de langs dezelve geplaatste hekken, is verboden, op straffe van een boete van ten hoogste 10 gulden. Art. 43. Degene, die gebouwen, hekken, palen, enz. aan de openbare weg gelegen, beschadigt, wordt gestraft met een der straffen bedoeld bij art. 50, terwijl de schade door de beschadiger of ten zijnen koste wordt hersteld. Art. 44. De personen, welke op de bazaars, winkels, kramen of uitstallen wensen te plaatsen, zullen daartoe mondeling vergunning vragen aan het plaatselijk bestuur, hetwelk, voor zover de ruimte het toelaat, zulks zal toestaan. Art. 45. Op de opene pleinen tusschen de bazaarloodsen, worden geen winkels of warongs toegelaten; deze moeten onder de loodsen opgericht worden; zijnde de opene pleinen alleen bestemd voor uitstallingen, die in den loop des daags weer opgeruimd worden.
34,885
MMUBVU02:000008795_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,848
Korte opmerkingen over de gebeurtenissen van den dag
Bosch Kemper, J. de
Dutch
Spoken
3,831
6,607
KORTE OPMERKINGEN OVER DE GEBEURTENissen VAN DEN DAG. HET VOORSTEL VAN GRONDWETSGHERZIENING AAN DE STATEN-GENERAAL AANGEBODEN. — BUKKEN IN DE TOEKOMST. — HET KONINKLIJK WOORD TER AANBEVELING VAN HET ONTWERP. — DE WEG TER VEREENIGING. — DE GRONDEN DER REGERING VOOR REGTSTREEKSCHE VERKIEZINGEN ONDERZOCHT. — ALLEEN BIJ VOLSTREKTE MEERDERHEID KAN EEN KIESSTELSEL WAARHEID UITDRUKKEN. Prijs 15 Cents. AMSTERDAM, JOHANNES MULLER. 1848. GEDRUKT BIJ C. A. SPIN ZOOM. 23 Junij 1848. De ervaring is de beste leermeesteres: zal men daarom van elke theorie, hoe dwaas zij ook mag zijn, de proef nemen, gelijk de socialiste Géroix onlangs, in de Nationale Vergadering beweerde? - Voorzeker geenszins. Men spiegelt zich aan het verledene, en aan de toekomst, gelijk zij met waarschijnlijke gronden Toornen kan worden. Uit het verleden hebben wij met ernst gewaarschuwd. De inhoud van onze staatkundige opmerkingen tot heden is geweest: die richten aan een ander spiegelt richten zacht. Thans willen wij enige blikken in de toekomst wagen, in de ondertegening, dat de Grondwet wordt aangenomen. Wij verplaatsen ons in het jaar 1850. In de Republikein van den 10e Januari 1850 leest men het volgende: "Getrouw aan onze beloften om bij den aanvang van het jaar verslag te geven van den toestand der volksverenigingen, die de republikeinsche gevoelens zijn toegedaan, melden we vrij, dat wij van alle zijden de meest gewenschte berichten ontvangen omtrent den voortgang dier verenigingen. Ofschoon er veel verschil van gevoelen tussen, haar bestaat, komen toch alle hierin overeen, dat uitbreiding van het Kiesrecht de enige weg is om tot een bettere orde van zaken te komen." Zijn er vereenigingen. De eerste vereeniging heeft tot standaard aangenomen: Elk burger is souverein. Zij telt 160 leden, die alle Woensdagen geregeld samen komen. In de laatste ronde is besloten, dat een souverein burger tegen zijn wil niet kan belast worden, zodat iedere rechten heeft, de belastingen te weigeren. De tweede heeft tot standaard: Een werkman is zijn werkloon waardig. Zij bestaat thans uit 60 leden, en stelt zich ten doel om de middelen te bedenken, die het krachtigst zouden kunnen werken om de bazen te dwingen meer loon te geven. De derde heeft tot standaard: De ware gelijkheid, en telt circa 1600 leden. Dit groote aantal wordt veroorzaakt door de geringe bijdrage, die elk lid, wekelijks geeft. Zij stelt zich ten doel om door het uitgeven van kleine geschriften het volk te overtuigen, dat het erfregt een schandelijke usurpatie is. Deze vereeniging is de meest communistische denkbeelden toegedaan. De vierde, enz., enz. Het volgende is een gedeelte van het Verslag eener zitting van de Staten-Generaal, getrokken uit de Staats-Courant van den 14de Januarij 1850. De Heer D. verzoekt, met het Weekblad de Republikein in de hand, waarvan hij een groot gedeelte voorleest, den Minister van Justitie, of hij van het bestaan van die anarchistische vereenigingen kennis draagt, en welke maatregelen de Regering genomen heeft tegen die allergevaarlijkste samenspanningen tegen de maatschappelijke orde. De Minister zegt: Dadelijk na de aanneming van de Grondwet van 1848 hebben zich onder de lagere volksklassen verenigingen gevormd, waarvan de redacteurs van kleine weekblaadjes de hoofdleiders waren. Eerst waren zij weinig en onbeduidend, maar zij zijn langzamerhand toegenomen. "De Regering heeft in het verleden jaar een wet voorgedragen om soortgelijke vereenigingen te verhinderen; maar de Staten-Generaal hebben gemeend, dat de Grondwet het recht tot vereeniging en vergadering zonder enige uitzondering waarborgde, en dat de Wet slechte Bepalingen mogt vaststellen om de uitoefening te regelen in het belang der openbare orde; en aan deze bepalingen, dat zij niet gewapend mogen samen komen, dat er geen grootere vergaderingen dan van veertig personen zich mogen vereenigen, enz., houden zij zich met groote angstvalligheid, zoodat, zolang de Grondwet onveranderd blijft, niets tegen deze vereenigingen kan gedaan worden." De Heer L., die als Lid der Staten-Generaal in 1848 de Grondwet had helpen aanvaarden, omdat hij meende, daardoor de Koning te believen en een kans open te houden bij de regerende verkiezingen, maar in beide die verwachtingen zich had teleurgesteld gezien, zei, toen hij dit bericht gelezen had: "dat had ik toch nooit verwacht, dat in Nederland zich zoveel clubs zouden vormen." Zijn vader, een man van bijna negentig jaar, viel hem onmiddellijk daarop in de rede. "Wel dan moest ge eens geleefd hebben in 1786 en 1796. Er waren toen zovele gezelschappen en clubs, dat ik er een gehele lijst van kon opnoemen. Die van 1786 hebben de burgers tegen elkaar gewapend; zonder de intrede der Prinsen zouden zij een vreselijk bloedbad hebben aangericht; en de clubs van 1796 hebben het dikwijls bang genoeg gemaakt. Men hoorde toen wel niet van communisme, zoo als nu bij de revolutionairen in de mode is; maar hun invloed was toch voldoende om tot waarschuwing te dienen. Ik heb het u wel in 1848 gezegd, maar toen wildet gij naar de oude man niet luisteren, en nu ziet gij hetzelfde gebeuren. Destijds zei ik, dat men zo'n Grondwet niet aanvaarden moet: en nu in 1850 zes ik, dat men ze veranderen moet, indien het althans niet reeds te laat is." In het Handelblad van 4 Januari 1850 komt het volgende bericht voor: "Men schrijft ons uit 's Gravenhage, dat de beruchte A.B. is gesproken. Men zal zich herinneren, dat deze persoon na herhaalde malen alhier gestraft te zijn, in het voorjaar in Engeland een gruwelijken moord heeft gepleegd, opgevolgd door diefstal; dat hij met het gestolen goed alhier is aangekomen; dat de uitlevering van deze persoon aan het Engelsche gouvernement is geweigerd, op grond dat hij een Nederlander was. In de openbare tuchtzitting zei de Procureur-Generaal verplicht te zijn de Vrijspraak te requireren, daar geen van de getuigen uit Engeland was overgekomen; terwijl hij bij deze gelegenheid zijn leedwelen te kennen gaf, dat de Grondwet een hinderpaal geweest was, dat een beruchte misdadiger zijn gerechte straf was ontgaan." Staats-Courant van 20 Januari 1850. (Beraadslagingen over het Voorstel van Wet, betreffende den Raad van State.) Onderscheidene leden uiten het gevoelen, dat het te betreuren is, dat men bij de herziening van de Grondwet in 1848, Art. ... (vroeger 72), niet heeft weggelaten. «De Minister antwoordt: De Grondwet bepaalt, dat de Commissarissen des Konings, in de Provincies in het collegium van Gedeputeerde Staten stem hebben, zonder enige uitzondering te maken. Ofschoon ik derhalve de juistheid van de aanmerking van den Heer D. moet erkennen, moet ik verklaren, dat de Grondwet een beletsel is om zijn billijkheidsgevoel te voldoen.» DE VERKIEZINGEN IN 1850. In de Stads-Courant van Leiden, leest men: "Heden had alhier de Kiezersvergadering plaats. De Heer A, burgemeester der stad, had van de 200 opgekomen Kiezers 80 stemmen op zich vereenigd. Na hem had de Heer B. de meeste stemmen, zijnde 55; de andere stemmen waren verdeeld over verschillende geachte ingezetenen van deze stad. De bekende Z., de redacteur van de Volksvriend, heeft van de 200 stemmen slechts 20 op zich vereenigd, hetgeen een inderdaad zeer opmerkelijk gering getal is, wanneer men de moeite in aanmerking neemt, die tot zijn verkiezing overal in het werk is gesteld." In de Noord-Hollandsche Courant leest men het volgende: "De verkiezingen zijn hier geregeld afgeloopen en hebben overal het bewijs geleverd, dat de ingezetenen tot leden der Staten-Generaal, mannen kiezen, die zij in hunne woonplaats als geachte ingezetenen kennen. In het eerste land-district heeft de Heer B. 30, de Heer D. 15 stemmen erlangd van de 60 opgekomen kiezers. In het tweede district heeft de Heer E. 60, de Heer D. 20 van de opgekomen 100 kiezers. In het derde district de Heer F. 70, en de Heer L. 40 van de 140 opgekomen kiezers. In het vierde district de Heer G. 80, en de Heer J. 60 van de opgekomen 150 Kiezers; terwijl de schrijver van de Volksvriend, die overal stemmen verworven heeft door de partij die hem aanbeval, in alle districten verreweg de minderheid heeft gehad, daar hij onder de stemmen, die op verscheidene personen zijn uitgebracht, in het eerste district van 60 Kiezers slechts 10, in het tweede van 100 slechts 10, in het derde van 140 slechts 10, en in het vierde van 150 slechts 20 op zich heeft kunnen vereenigen." In het Dagblad van leest men: «De verkiezingen hebben den volgenden uitslag gehad. Van 150 kiezers die opgekomen zijn, hebben 80 voor den Heer H., een ijverig voorstander van vooruitgang, 20 voor den Heer G., 20 voor den redacteur van de Volksvriend, en 30 voor onderscheidene personen gestemd." Toen deze verschillende berichten gelezen waren, meenden enige vrienden van orde zich te mogen verheugen, daar die berichten gunstig voor de handhaving van orde en voor degelijke vooruitgang schenen aangemerkt te kunnen worden. Maar hoe verbaasd was men, toen men aan het optellen ging en ontwaardde, dat de redacteur van de Volksvriend, die in elk der Kiesvergaderingen slechts eenige stemmen had gehad, toch de verkozene volksvertegenwoordiger was, daar de samenvoeging van de minderheid in elke Kiesvergadering, de meerderheid in het kiesdistrict uitmaakte. De Heer X., een oprechte beminnaar van zijn Vaderland, die in 1848 voor directe verkiezingen gepetitioneerd had, omdat hij in gemoed een ruimen invloed des Volk op de Regering voor nuttig hield, was, na deze ervaring, van zijn vooringenomenheid genezen, en stelde zich thans aan het hoofd van een petitionnement tegen het Kiesstelsel, dat niet den Wil der Natie, maar de Wil der Minderheid uitdrukte. Hij was te eerlijk en te goedhartig, om aan zijn vriend W. ten kwade te duiden, dat deze hem nogmaals herinnerde, hoe hij hem dikwijls gezegd had, dat stemmen in betrekkelijke meerderheid nooit waarheid uitdrukken. Amsterdam, October 1850. »Heden hebben hier de verkiezingen voor de Leden van den Raad plaats gehad. «Daar de helft van den census, gevorderd om Kiezer voor de Staten-Generaal te zijn, voldoende is tot het Kiezerschap voor de Leden van den Stedelijke Raad, is het getal Kiezers hier omstreeks vijf duizend. Daar er tien leden voor den Raad te kiezen waren, was het natuurlijk, dat deze werkzaamheid zeer lang heeft aangehouden. Behalve de ongelegenheden aan eene zoo talrijke en langdurige vergadering eigen, dat sommigen wegliepen, anderen ongesteld werden, nog andere zoo lang niet zonder eten en rust konden, en dat de uitslag geheel van het toeval afhing, liep alles zeer geregeld af. Men sloeg elkander niet dood, dat als een blijk van orde mag worden aangemerkt, men hoorde alleen een algemeen gemor, dat onmiddellijke verkiezingen door zulk eene talrijke vergadering nog al lastig waren. December 1860, of eenige jaren vroeger. {Extract uit een ministeriëele redevoering. «Het is te betreuren, dat de Grondwet, die nu bestaat, langs een onwettige weg is tot stand gebracht; maar bij de beoordeling van dit feit mag men niet uit het oog verliezen, dat, volgens de Grondwet van 1848, er bijna geen wettig middel bestond, om tot een verandering te komen. De Kamers, door verschillende facties overheerst, wilden niet besluiten, zichzelf te ontbinden. De weg, om tot een Grondwetsherziening te geraken, was zo moeilijk, de noodzakelijkheid daarvan zo dringend, dat er geen andere uitweg scheen, dan om van den wettige weg af te wijken en de verantwoordelijkheid, dat deze weg verlaten is, komt met op ons, die voor den dwang der gebeurtenissen hebben moeten zwichten, maar op den Grondwetgever van 1848, die de verandering der Grondwet zo moeilijk heeft gemaakt. Uit de bovenstaande aanmerkingen zal men genoegzaam kunnen zien, dat wij, bij de zeer vele hoogst belangrijke en zelfs nuttige verbeteringen, die de voorstellen van Grondwetsherziening ook aanbieden, te veel bezwaren uit de aanneming daarvan verwachten, dan dat wij deze zouden durven aanbevelen. Daarbij komt nog, dat wij een Eerste Kamer geheel overtollig achten, en voorts in onderscheidene andere artikelen ook wijzigingen zouden verlangen: en toch beamen wij ten volle, dat het in deze tijden hoogst wenschelijk is, dat de herziene Grondwet spoedig worde aangenomen. Wij zeggen het den Koning na: Het is de pligt van een ieder, om wederzijds inschikkelijk te zijn en van eigen denkbeelden iets ten offer te brengen. Het doet ons vertrouwen, dat, zo de Staten-Generaal door inschikkelijkheid tot een eenparig gevoelen mogten komen, de Koning ook van zijn kant op nieuw bewijzen zal geven, dat hij de ingediende voorstellen, naar die denkwijze der Volksvertegenwoordiging, wenscht te veranderen. Wanneer er omtrent de verschillende punten geen algemene overeenstemming in de Staten-Generaal te verkrijgen mogt zijn, gelooven wij dat er slechts één weg is om tot een goede uitkomst te geraken. Het is om de Grondwet aan te nemen, gelijk zij voorgesteld is, mits er slechts deze twee veranderingen in gebracht worden. 1°. Dat bij de rechtstreeksche verkiezingen gestemd worden bij volstrekte meerderheid, en dat de Grondwet de mogelijkheid laat bestaan, om Kiescolleges door stemgerechtigden benoemd, in te voeren, bij aldien de ervaring leert dat de rechtstreeksche verkiezingen bij volstrekte meerderheid al te veel moeilijkheden opleveren. — Naar onze innigste overtuiging moet in een Land als het onze, waar, bij veel zelfstandigheid, vele stemmen uitgebracht zullen worden op personen, die geen kans hebben benoemd te worden, omdat zij niet onder de aanbevolenen behooren, de stemming bij betrekkelijke meerderheid juist en noodzakelijk leiden tot een vertegenwoordiging der aanwezigesloten minderheid. Betrekkelijke meerderheid van stemmen drukt geen waarheid uit. En waar een Kiesstelsel zulk een radicaal gebrek heeft, mag men het ook niet aannemen. 2°. Dat men het brengen van veranderingen in de Grondwet niet te moeilijk maakt. Een der grootste verdiensten van de Engelse regeringsvorm is, dat hij geheel op rust parlementsacten. Hen heeft er geen Grondwet hoogenaamd: alles rust op gewone wetten. Misschien zal men bij ons nog te veel verslaafd zijn aan het vooroordeel, alsof een wet kracht krijgt uit de mogelijkheid om die te veranderen, om de volgende veranderingen der Grondwet bij een eenvonderijke wet te doen plaats hebben, ofschoon het voorbeeld van Engeland, gedurende eenige eeuwen, het nut ervan bewezen heeft. Ten einde iets van onze denkwijze hieromtrent op te offeren, zouden wij ons wel kunnen vereenigen met het gevoelen, dat de verandering, bij een wet noodzakelijk verklaard, wordt aangenomen, zodra zij opnieuw wordt goedgekeurd in de volgende zitting. Voor hen, wien deze wijze om veranderingen in de Grondwet te brengen te gemakkelijk schijnt, dienen tot herinnering, dat geen wet, waarbij de noodzakelijkheid tot verandering verklaard wordt, tot stand komt, zonder volstrekte meerderheid in de Tweede en in de Eerste Kamer, en zonder goedkeuring des Konings; dat de Tweede Kamer telken jaar voor een derde, de Eerste voor een negende hernieuwd wordt, en dat de Koning altijd, zoodanig de verandering belangrijk is, beide Kamers kan ontbinden. Bij een Grondwet, die zonder te veel omslag kan veranderd worden, mag men inschikkelijk wezen omtrent enige gebreken. Waar elk, ook de geringste, verandering het Land in rep en roer brengt, moet men ernstig toezien, dat de Grondwetsherziening zoodanig zij, dat zij in jaren geen verdere verandering behoeft. DE GRONDEN DER REGERING VOOR DE REGTSTREEKSCHE VERKIEZINGEN BEOORDEELD. Bij de eerste afdeeling doen vijf hoofdpunten voor, welke allezins toelichting verdienen: vooreerst, aan wie het recht wordt opgedragen om vertegenwoordigers te kiezen; ten tweede, de wijze van verkiezen onmiddellijk door de kiesbevoegden, en ten derde de noodzakelijkheid eener Eerste Kamer en de wijze van haar samenstelling. De Regering vermeent, ten opzichte van het eerste punt, dat allen, die geacht kunnen worden enig belang bij het behoud van den Staat te hebben, en aan wie tevens genoegzame kennis kan worden toegeschreven om een goede keuze te doen, het recht moet worden toegekend om tot de verkiezingen mede te werken. Hier, even als in vele punten van wetgeving, kan geen mathematische zekerheid worden verkregen, maar moet men op een vermoeden afgaan, dat wel uitzonderingen toelaat, maar toch in den regel niet faalt. Tot nog toe heeft men dan ook het vermoeden, dat genoegzaam belang en genoegzame kennis aanwezig zijn, bijna alom gezocht, in de betaling van zekere som in de belastingen, omdat daaruit kan worden opgemaakt, dat de aangeslagenen niet tot de geheel ongevonden of armen behoort, en ook niet van alle kennis verstoken is. Allen? Zouden inderdaad allen, die geen € 160 aan directe belastingen in de Hoofdstad betalen, geen belang bij het behoud van den Staat hebben, en zou de onder hen niemand zijn, die genoegzame kennis had om een goede keuze te doen? De Regering kan het in goeden ernst niet meenen. En bij het zinloze van het woord allen te dezer plaats, vervalt de geheele grond. Een vermoeden is een zeer zwakke grond, vooral bij een proefnemingen op den Staat, en waar men beproeft, het vermoeden te bevestigen door een beroep op andere landen, faalt dit. In Frankrijk is op de rechtstreekse verkiezingen de omwenteling gevolgd. België zal zoo spoedig mogelijk een republiek worden, zoodra de vrees voor Frankrijk over is. In Engeland wordt de keuze bedwongen door de gegoedheid, die men bij den verkozen eist. In Beieren, in Baden, in Wurtemburg, in Saksen heeft men gekozen kiezers, en in Noord-Amerika bestaan keuzen door gekozen kiezers, en rechtstreekse verkiezingen. De keuzen door de eersten worden door tococville gepresenteerd. De Regering heeft aangenomen, dat bij ons te lande de betaling van een som van ƒ20 tot ƒ160 in de directe belastingen, door de kieswet naar de plaatselijke omstandigheden te bepalen, voor de belastingschuldige dat vermoeden kan opleveren van kennis en gegoedheid, hetwelk in de kiezer wordt vereist. Indien wij voor een oogenblik in de grootste stad van ons land, het hoogste cijfer aannemen voor de kiesbevoegdheid, en het laagste cijfer in de geringste gemeente, dan zal men, in den regel, zoodanige kiezers aantreffen, die naar billijkheid tot de benoeming der vertegenwoordigers kunnen en moeten medewerken. Maar er is meer. Men mag bij het aangewezen cijfer gerust vooronderstellen, dat elk ijverig en beleidvol man, ook al is hij onder de nadeeligste omstandigheden geboren, het door werkzaamheden zoover kan brengen, dat hij de vereiste som tot stijving der schatkist zal kunnen brengen, en alzoo de kiesbevoegdheid verkrijgen. En dit is het, wat de Regering meent dat bij de bepaling van den belastingenataset voornamelijk in aanmerking moet komen. Zeven, die de laatste tien als niet gelukkig uitvallende vermeld. Wat is de kracht der woorden: bijna alom? Wij zien niet in, dat de kennis zoo zeer van plaatselijke omstandigheden kan afhangen, dat men, met ƒ 20 op een dorp, kiezer kan zijn voor een volksvertegenwoordiger, terwijl men die kennis mist in een stad, het brandpunt der beschaving en der politieke beweging, bij een aanslag voor ƒ 159. Geheel onjuist, bij de tegenwoordige inrichting der belastingen, waaruit wel de omvang van iemands huishouden, maar niet iemands maatschappelijke positie kan opgemaakt worden. Een welbekende timmermansbaas, die veel knechts en een talrijk huisgezin heeft, zal veeleer de vereiste som tot het kiesrecht betalen dan bijvoorbeeld een advocaat of een raadsheer, die geen kinderen heeft, en met zijn vrouw op een bovenhuis woont. In de tweede plaats komt nu, nadat bepaald is, wie kiezen zullen, de vraag voor, hoe de keuze zal moeten geschieden? De Regering heeft zich voor de rechtstreekse verkiezingen verklaard, beschouwende deze wijze van verkiezing als de enige redelijke en ook de meest algemeen gewenste. (Hiervoor pleiten dan ook vele redenen: Vooreerst ligt het in de aard der zaak, dat, wanneer iemand zich moet doen vertegenwoordigen, hij zelf onmiddelijk een vertegenwoordiger kiest, en niet iemand aan wie hij de keus zal doen en dus geheel tegen zijn begeerte en tegen zijn wil aan zou kunnen handelen. Ten tweede mag men vooronderstellen dat hij, die in staat is een goede kiezer aan te wijzen, ook wel in staat zal zijn onmiddellijk een goede keuze van volksvertegenwoordiger te doen. Daarbij heeft men opgemerkt, dat de enige redelijke wijze van kiezen is, dat zij kiezen, die daartoe door de ingezetenen het meest geschikt worden geacht. Gekozene kiezers komen daarom de redelijkheid het meest nabij. Geheel onredelijk is het, kennis alleen van het bezit van geld te doen afhangen; en wat het algemeen gewenste van directe verkiezingen aanbelangt, wij durven gerust beweren, dat er nog geen nauwkeurige statistiek van de volkswensen ten dien opzichte bestaat. Geheel onjuist. Een kiezer doet het niet zich vertegenwoordigen, maar het hele volk. Het zoude de verregaandste oligarchie zijn, zoo het vertegenwoordigde volk niemand bevatte dan de kiezers. Onjuist. Een verstandig huisvader, die stil van het gewoel der wereld verwijderd, op het land of in een kleine stad leeft, is zeer wel in staat te beoordelen, wie in zijn gemeente goede keuzen zouden kunnen doen, zonder zelf het volk in het algemeen, en zelfs de minder gegoeden in het bijzonder, den takt hebben om, wanneer het op de verdediging van hunne belangen aankomt, zich zoodanigen bijstand te bezorgen, welke het meest geschikt is om het voorgestelde doel te bereiken, zoo zelfs dat de hogere standen in de maatschappij meestal eindigen met hunne belangen op te dragen aan hen, die de mindere klassen reeds lang hebben onderscheiden. Eene derde reden voor de rechtstreeksche verkiezing is, dat men vooral thans bij de benoeming der vertegenwoordiging verlangt de stem der meerderheid, en men bij een trapsgewijze verkiezing, hoe men die ook regele, het tegendeel verkrijgt, een keuze door de minderheid. Eindelijk, ten vierde, is thans de rechtstreekse verkiezing noodzakelijk, vermits men anders terstonds tegenover een nieuwe vordering van herziening zou staan. Men weet, wie de beste volksvertegenwoordigers in soms moeilijke omstandigheden des tijds zouden zijn. Men verlangt de stem der meerderheid te kennen, en men draagt een kiesstelsel voor, waarbij de relatieve meerderheid, dat is: de gesloten minderheid, zal beslissen. — Welke een inconsequente is! De Regering vergist zich: de nieuwe vordering van herziening zal zij niet ontgaan; integendeel, zij zal die aankweeken. Directe verkiezingen met een census zijn een hellend vlak, waarlangs men telkens tot een lager census afglijdt. Reeds nu klagen de dagbladen, dat de census te hoog is. Wat zal het zijn, wanneer de ogen der tegenwoordige stemgerechtigden eens opengaan en zij zien zullen, dat zij niets verkregen maar wel verloren hebben. In de derde plaats komen nu de vraagpunten in aanmerking: of een Eerste Kamer noodzakelijk is, en, zo ja, hoe die moet worden samengesteld? Het is inderdaad bevreemdend, dat de noodzakelijkheid van een Eerste Kamer kan worden in twijfel getrokken. Geen regering toch is denkbaar tegenover een eenige, door het volk gekozene, in het openbaar beraadslagende vertegenwoordiging. Al ware het alleen om alle overijling voor te komen, om tijd van beraad, welke steeds tot bedaard overweging leidt, te winnen, zou een Eerste Kamer of een tweede deel der vertegenwoordiging, noodzakelijk zijn. Ondenkbaar is zeker een volksvertegenwoordiging zonder Eerste Kamer niet, blijkens de schriften van verschillende met roem bekende staatkundige schrijvers, die zich voor een Kamer hebben verklaard. Maar de vraag is eenvoudig deze: of de vrees voor overijling een genoegzame reden is om deze inrichting, die bij ons nooit enige wortel heeft geschoten, te behouden? Een vraag, die zich weer daarin oplost, of men zo weinig vertrouwen stelt in eenen Koning, omgeven door verantwoordelijke ministers en gerustgesteld door eenen Staatsraad, om te vrezen, dat een overijld besluit in de Tweede Kamer nergens weerstand zoude vinden; wordt die weerstand daar niet gevonden, dan waarom zal hij ook niet in een Eerste Kamer zijn. Zonder volstrekte meerderheid kan geen kiesstelsel de ware keuze der kiezers uitdrukken. Deze eenvoudige waarheid heeft het tegenwoordige Ministerie geheel over het hoofd gezien.
48,290
MMCMC03:002047017:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,865
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 14, 1865, no. 16, 17-04-1865
null
Dutch
Spoken
5,197
8,951
N°. 16. 7 april 1865. Veertiende Jaargang. MACONNIEK WEEKBLAD Verantwoordelijke Redacteur: Br. J. J. SMIT. NIEUWE SERIE. Dit blad verschijnt geregeld in elk Maandag en wordt alleen voor BB. WW. MM. uitgegeven. Alle stukken, de Redactie of Uitgave betreffende, gelieve men te zenden aan het adres der Uitgevers J. G. ANDRIESSEN ZOON, Boekdrukkers te Utrecht. MAANDAG 17 APRIL. TWEEDE JAARGANG De Abonnementsprijs is ƒ 1,50 kwartaal, franco door het geheele Rijk. Men abonneert zich voorlopig niet minder dan een geheelen Jaargang. De Prijs der Advertentie is van 1—5 regels ƒ1.—; voor elke regel meer 10 Cents, behalve het Zegelregt, voor elke plaatsing. Historisch Overzicht, Nederland. Vervolg. De [T] L'Union richtte een schrijver aan de negen ZZ.\rqj: Le Vérité Zele te's Hage, La Feux te Amsterdam, La Concorde te Venlo, La Royale te's Hage, Concordia vindt Animos, La Bien Aimée en La Clarté te Amsterdam, Les Cordiers Lavis on X' Indissoluble te's Hage. De oorspronkelijke Akte van overeenkomst en vestiging eener Groote Nationale O.D., is op den 25en December 1756 geteekend, terwijl daarbij nog zijn toegetreden La Fidélité te Amsterdam, St. Lodewijk te Nijmegen en d' Orange te Rotterdam, die allen erkend zijn als Loges fondatrices van de Gr.'.-fH. Den 27. December 1756 werd de Gr.'.- I • i geconstitueerd, onder interimair voorzitterschap van den Ged.'. Gr.'. Mr.\ L. D a g r a n. Tot Gr. - . Miv. Nat. - , werd benoemd Br.'. Baron van Aersen Be ij eren van Hogerbeide en de Br. - . Baron Karel van Boetzelaar, tot Ged.'. Gr. - . Mr. - . Nat. - .. Toen ook de andere GG. - . Officc. - . waren benoemd, ging men over tot het samenstellen van wetten, daartoe als grondslag nemende het Book of Constitutions van Br. - . Anderson, dat een wetboek was voor alle Engelsche | I [ I, en in 1723 te Londen was uitgekomen. Br. - , du Bois vertaalde het in het Fransch. In het volgende jaar (December 1757) bekrachtigde de G. - .- | • | dat werk en in 1760 werd het eerste Wetboek gedrukt. Inmiddels had men ook voor eene algemene kas zorg gedragen, die uit vrijwillige bijdragen en geldleeningen tot stand kwam. Toen de Gr. - .- | • | ten derden male vergaderde, den 6. Aug. 1758, werd, daar de Baron van Aersen van Hogerheide slechts negen maanden Gr. - . Mr. - . Nat. - , was, Br. - . C. F. A. Zententink tot Varel, tot die hooge waardigheid benoemd. Na één jaar de zaken te hebben geleid, benoemde men den ® r «'. Prins van Nassau Ussingen. Toen deze echter voor de hem opgedragen waardigheid bleef bedanken, benoemde men tot derden Gr. - . Mr. - . Nat. - . Br. - . Karel Baron van Boetzelaar en Br. - . Saver tot Ged. - . Gr. - . Mr.'. Nat. - .. Terwijl drie H. - . E. - . aan het hoofd stond, werd er eene zeer belangrijke correspondentie gevoerd met den Ged. - . Gr. - . Mr. - . van Engeland. Van 1752 toch af had Engeland tegen de uitlegging der ons verleende constitutie (1734) geprotesteerd, als zoude de Nederl. Br. - .schap onafhankelijk zijn. Sedert dit land had men gemeend, dat men geheel vrij was van de macht van den Provinciale Groot-Magistraat, door Engeland aangesteld, om over de buitenlandsche zaken te waken; immers, men had, zonder die Groot-Magistraat te erkennen, ambtenaren gezonden naar Oost- en West-Indie (vooral St. Eustatius en Curaçao) en naar den Kaap de Goede Hoop. Na langdurige worsteling gaf Engeland eindelijk toe en verklaarde in 1770 de Nederlandse Vrijhaven geheel onafhankelijk. Met andere buitenlandsche Hoofdbesturen, stelde de Orde, in Nederland, zich in betrekking, o.a. met de GG.-ED der Oostenrijkse Staten, Berlijn, Leipzig, Zwitserland, Napels, Zweden, Frankrijk en Zuid-Duitsland. (Zie omtrent den penning, geslagen ter gelegenheid van het verbond met Zuid-Duitsland, Maagd-Weekblad N°. 1. 1865. Strikte Observantie, de Noot.) Met Frankrijk werd in 1777 eene betrekking aangeknoopt en tot Representant werd benoemd: Br. Tissot, als schrijver zoo gunstig bekend. De Br. Sauver was inmiddels vervangen door Br. Mr. J. van Teijlingen, als Ged. - Gr. - Mr. - Nat.'., en deze herdacht te gelijk met den Gr. Mr.-. Nat.'., in het jaar 1784, hoe hun vóór 25 jaar die waardigheden werden opgedragen. Twee jaar later, in 1786, ziet men hier te lande en ook in de O.-I. bezittingen zoogenaamde Adoptie-insluipen; eene inrichting, waarbij men de vrouwen tot enkele mysteriën inwijdde en die tot ons gekomen was uit Frankrijk, waar zij in 1774 het eerst te Parijs werd gevestigd. Den 10. Juni 1810 verbood de Groot-Poot, na rijpe beraadslagingen, dergelijke bijeenkomsten. Het jaar 1798 was voor de Nederlandsche Branche een belangrijk jaar. Mogt dan ook het Magistraat-leven van 1757-1780 gekwijnd hebben; waren er in de minder waardige mannen opgenomen en daardoor ook vreemde elementen ingeslopen, die de beoefening der K Kunsten in den weg stonden — langzamerhand zien wij dat leven weer ontluiken en het genoemde jaar 1798 geeft der Branche een verbeterden levensregel, eene nieuwe herziene wet. In 1797 had Br. W. Holtrop het voorstel tot herziening der wetten gedaan, hetgeen de benoeming eener commissie ten gevolge had, die den 27. December van dat jaar, bij monde van den Br. J. A. de Mist, een Concept-Wetboek voor de Branche der VV. MM. in Nederland aanbiedt. Na rijp beraad werd dit Concept-Wetboek den 28 Mei 1798, door de Groot-Adela aanvaard en bekrachtigd. Doch ook van een andere zijde was het jaar 1798 belangrijk en wel, door de benoeming van den Geert Gr.-. Mr.\ Nat. - . Br.-. Isaac van Teylingen en tot Gr.\ Mr.\ Nat. - . (4e Gr.*. Mr.\). Onder het bestuur van deze Br.-, werd den 26. Juli 1801 een gouden medaille, ter waarde van 50 dukaten, en een zilveren als accessit uitgeloofd voor de beste wederlegging der geschriften van Robinson, Barruel, Cadet Gassicourt (later een ijverig Br.-.). Deze hadden de VV.\ MM.*, als de hevigste Jacobijnen geschilderd; echter op zulke gronden, dat de geleerden ze destijds niet ter beantwoording waardig keurden. In het volgende jaar, 1802, nam de PH Union Royale het besluit, dat de Beg.\ Mr.\, onder zekere omstandigheden, de bevoegdheid hebben zou den 3e gr.-, bij communicatie te verlenen. Eerst in 1806 werd zulks toegepast, na een reeks van moeilijkheden te hebben opgeleverd. Een geleerde, een van onze dagelijksprekenden, bemerkt, dat toen allerwaarschijnlijkst ter bedaring der gemoederen, tot driemaal toe, feestelijke bijeenkomsten der Leden met hunne echtgenooten werden gehouden, iets, dat het Opperbestuur volstrekt niet afkeurde en zeker de Adoptie-act bevorderde. EEHGE AMTEEKENING. Br.*, de Lespinasse heeft ons in No. 9 van 't Weekblad bevoordeeld met de opgave van een 'twaalfmaal hoofdvereisten; voor den Bed.-., — altijd echter volgens zijne subjectieve 't meening. Zijn ambtgenoten kunnen zich, 'om des belust — aan die vereisten spiegelen en toetsen. Het opgeven van redenaarsvereisen is evenwel niet zeer gemakkelijk, en dat menigeen er, ook om nog andere redenen, wel voor zou terugdeinzen, heeft de Br. - , zelf ingezien, want hij besluit zijn opmerkelijke mededeeling met de aanmerking — en men moet van deze nota nemen — dat hij meent zich aan geen aanmatiging te hebben schuldig gemaakt met over redenaarsvereisen te handelen , omdat de Eed.-.-betrekking, welke hij bij de Deventer bekleedt, voor hem bijna een sinecurie is. — Dit nu laat zich hooren. — Zelfs mag men aannemen, dat de Br.-, daarom beter in staat is dan een zijner ambtgenoten, voor wien die betrekking geen sinecurie is, om over redenaarsvereisen meer bedaard en onpartijdig te kunnen nadenken. Onder waardering van 'tgeleverde door den Br.*., veroorloof ik me evenwel een vijftal aanteekeningen, die ik na herhaalde lezing dezer redenaarsvereisen opschreef, hier mede te deelen. Ze behelzen insgelijks slechts subjectieve meeningen, 'k Wil niet hopen, dat men mij in dezen van aanmatiging zal beschuldigen. In allen gevalle mag het: „audi et alteram partem," voor mij pleiten, terwijl ik bovendien weet, dat de Truff.-. in handen der BB. - , is. Voor elke aanteekening heb ik het nummer van 'tgestelde vereischte, naar de opgave van Br.-, d. L., geplaatst. Met die vereisen, wier nummers hier ontbreken, stem ik geredelijk in. "Ik zie kort," zegt Br., de L. — Uitnemend! Maar ook hier geldt het: "Est modus in rebus." — Als de Br. na zijn redenering, besluit en schrijft: "In één woord, elk Bouwstuk, dat langer duurt dan tien minuten is slecht," dan meen ik te mogen vragen: is dat niet wat overdreven? Het Bouwstuk moet al bijzonder beknopt zijn, zal het den gestelden termijn van tien minuten duur, bij het uitspreken, volgens de regels eener goede uiterlijke voordacht (met geen gegalm en op preektoon, want dan is de voordragt slecht), niet overschrijden. Doch dit daargelaten. Maar nu heet het bovendien, dat elk Bouwstuk, dat langer duurt dan tien minuten, slecht is, alzoo moet en kan dan de tijd van duur, voor het uitspreken benoodigd, beslissen omtrent waarde en gehalte! Stellen we eens, dat een Br., een uitstekend schoon Bouwstuk, heeft vervaardigd, welks voordacht bijvoorbeeld vijftien minuten heeft vereischt, terwijl een ander Br., insgelijks een Bouwstuk, heeft samengesteld — maar een prulletje — waarvan de voordacht binnen de tien minuten is afgelopen — dan vraag ik: moet dan het eerstgenoemde Bouwstuk, om die vijf minuten langer duur, slecht worden genoemd, in tegenoverstelling van het laatste? Is dat niet een paradox? Laat ons bedenken, dat men van Eeden geene machines kan maken, die op de minuut af werken. 'tWare eer wenschelijk, dat in een Quaker-vergadering niet, dan bij zeldzame uitzondering, door meer dan één Broeder, wordt verhandeld. "De A. Mr. spreekt in de eerste plaats, want alle licht en leer moet komen uit het Oude, van den Troost. Als aldaar enig onderwerp is behandeld en een levenwekkend woord gesproken, is 't voldoende. Men moet van de Kerk met te veel vergen. Dat onderling wedijveren in 't spreken in dezelfde Quaker-vergadering, leidt tot verveling. En wie wil er in de Quaker komen om zich te gaan vervelen? Heeft de A. Mr. geen onderwerp behandeld, dan treedt één der Broeders, die 't lust, of bij ontstentenis van een spreker uit hun midden, de Eed, op; doch er zullen doorgaans niet meer dan één spreker in een Quaker-vergadering zijn. En wanneer bij de |Ep in 't algemeen deze maatregel in acht werd genomen, zou hij, die spreekt, aan een minuut twee, drie, minder of meer, niet behoeven gebonden te zijn. Ik, voor mij, schat elke *1 gelukkig en op den waren weg van vooruitgang, waar door talent en den ijver des aan. Mr.-. en der BB.*, de Eed.-, zijne betrekking in waarheid als een sinecure kan beschouwen. IV. „Hij (de Eed.*.) improvisiert, maar nooit onoverwogen." 'k Had er gaarne nog aan toegevoegd willen zien, de woorden: „en zoo hij er toe in staat zij! — De gave eener bondige improvisatie is niet in 't bezit van velen. Er zijn uitstekende redevoerders geweest, die deze schoone gave misten. Mendenke, om maar iemand te noemen, aan van der Palm. Overigens zou ik bijna geneigd zijn, ter aanvulling deze aanteekening, uit te roepen — zoo wat in navolging van de Genestet; „verlos ons van veel onzin, Heer!" dat wil zeggen: van den onzin, die door zoogenaamde improvisatoren — bijv. aan Bankk.-., en soms wel eens van verhevene plaatsen — zoo meedogenloos ten gehoor wordt gebracht. Ook dan, bij 't gebrek dier gave, is 't beter te zwijgen, zoo men 'tgeen men zeggen wil, niet vooraf, al ware 't ook in der haast, op een papiertje kan stellen. Want bij zulke improvisatoren raakt bij het spreken het „te voren overdachte" doorgaans spoedig op den loop, en dan — de arme hoorders! VII. "Hij (de Eed.) bestudeert het Tab. grondig." — Is hij mij vergund te vragen: zou men wel Eed., kunnen zijn, zonder dat te doen? Dat ambt is immers maar geen erepostje? X. "Hij (de Eed.) wacht zich altijd gemoedelijk te willen zijn." Ik weet niet juist wat de Brief, door "gemoedelijk" wil verstaan hebben, met het oog op de Eed.-betrekking geloof ik nog, misschien wel ten onregte, aan spectus est, qui discretum facit. En overigens beschouw ik de Vrijmeesterij als een zaak des harten. Die meening is echter, zooals van zelf spreekt, ook slechts subjectief. Wellicht toch zijn er, die daaromtrent van andere gedachten zijn. XII. "Hij (de Eed.) is godsdienstig, maar gebruikt de Gebroeders, Kolonie nooit om aldaar voor zijn godsdienstige meening en richting te pleiten, en laat zelfs de atheïsten met rust..." De Eed., is godsdienstig; zeer juist, inderdaad. En niet slechts de Eed., maar elk Vrijmeester. Mijn het, zonder onderscheid, zou ik zeggen, 't is zeer prijselijk, en zelfs een behoefte voor den denkenden en rechtgeaande mensch. Wat echter betreft het niet-pleiten des Eed., „voor zijn godsdienstige meening en richting," geloof dat het overtollig is, dit als een vereiste te stellen; eenvoudig, omdat het is eene conditie sine qua non. En niet alleen is het dit voor den Eed.-., maar evenzo voor den A. Mr.-., de Officier. en elk F.-. M. Dat pleiten mag evenmin gedoogd worden, als het pleiten voor staatkundige meening en richting. En hij (hij zij dan wie en wat hij zij) die in geopende rechtsstelsel zich toe begeeft, bezondigt zich aan de ma?., beginselen, die willen, dat ieder V. M. in 't godsdienstige kan en mag geloven, hopen en denken, wat hij wil, mits hij 't voor zichzelf houdt, om den andersdenkenden Br., geen aanstoot te geven, en daardoor den geest van liefde, die een der hoeksteenen van der. Ma.-. T.'is, niet in gevaar te brengen. Buitendien, de Q is noch een catechisatie-kamer, noch een staatkundig parlement. „En laat zelfs de atheïsten met rust..." met deze wensche besluit de Br., zijn opgave van redenaars-vereisten. „De fijnste en smakelijkste spijzen bewaren de liefhebbers gewoonlijk tot het einde des maaltijds," zoo zegt men. Zonder daaraan gedacht hebben bij 't lezen dezer laatste vermaning des Br. ? „In 't minst niet! Maar gulweg beken ik, dat ik onwillekeurig zei: „aha, daar hebben we de oude kennissen eens weer." 't Is dan ook al lang geleden, dat ze in onze „spreekbuis" (zoo heeft een zeer geacht Br., het Woord geboekt niet oneigenlijk genoemd) op 't tapijt waren, en sedert zijn ze er niet weer verschenen. Br.- de L. introduceert hen thans. Vroeger deed, naar mijne mening, de Oud V. M. L. dat. — Nu echter, geschiedt zulks wel wat onverwacht en, naar 't me voorkomt, niet volkomen juist van pas. Wat zal ik dus zeggen? Don Quichot schermde eens, naar men vertelt, tegen windmolens, en er zullen, wellicht, in deze tijd gevonden worden, die willen schermen tegen atheïsten. Every one his fancy. — Ze mogen hun gang gaan! Maar dat een Eed., (zoo hij althans niet plotseling gekrenkt wordt in zijn denkvermogen) in een speech tegen atheïsten te velde zou trekken of wel hen in bescherming nemen in geopende P~, en zich dies moedwillig gaan bezondigen aan de maatschappij, conventies, — ziet, dat wil er bij mij nog zo goed niet in. Als zoo, „het met rust laten der atheïsten" te stellen als een der vermelden voor den Eed., daarover zal ik 'tzwijgen bewaren. Nog iets, met oorlof, en ik eindig. Br., de L. vermaand (No. XI der verenigde), den Eed., nog: "dat hij zich zou kunnen, enz." Nu, die raadzaamheid komt altijd van pas; want die zelfkennis is me een kunstje. 't Kit. omschrijft haar daarom ook zoo terecht als: "een taak die nooit wordt afgeweven." Maar men moet billijk zijn. Als men zich gedurende vele jaren, door de welwillendheid zijner medebrexamen in de CH en hunne verschoonende beoordeling van 't geleverde stukwerk, telkens weer bij vernieuwing geroepen ziet tot het bekleeden der Eed., betrekking, dan zou 't mogelijk kunnen zijn, dat men op den dwaalweg der ingenomenheid met zich zou kunnen geraken. Doch dan kan het altijd in gedachten houden van een vijfregelig versjen, naar een oud dichter, een uitmuntend voorhoedsmiddel zijn tegen 't verschijnen dier kwal. Dat versjen, waarvan ik gaarne beken veel nut gehad en nog te hebben, deel ik, ten slotte, hiermede ten profijt van die het hooren wil. Het luidt: "Wie goed zich spiegelt, ziet zich goed; Wie goed zich ziet, die kent zich goed, Wie goed zich kent, acht zich in prijs Gering; en wie gering in prijs Zich acht, zich kent, zich ziet, is — wijs." O.-, van Kampen, 5865. Br.-. C. H. Hein. Ingezonden. DIE ZOEKT, DIE VINDT. "Gij hebt het Jaarboekje toch ook ontvangen en zeker reeds ingezien?" " Ik heb nog den tijd niet gehad, alle stukken te lezen. "Zoo: misschien dat stuk ook niet over "de Bijbel in de KD?" "Ja, dat en dat andere van Bro. Maronier, "vrijheid in het twijfelachtige." "Kom, 't doet me genoegen; ik heb bij het lezen van beide stukken opmerkingen gemaakt en leidde ons gesprek juist daarom naar ons Jaarboekje. Wat denkt gij van den Bijbel in de PD?" "Een goed stuk, maar..." "Nu, maar laat eens hooren!" "Maar ik vond dat de keuze van Matth. 5 vs. 48, minder passend is in dat verblijf waar een aanstaande L. V. M. wordt gebracht, dan de filosofie van Johannes over den Logos, die ik in die eenzame kamer zag opgeslagen." "Anders geen opmerkingen?" "Neen, ik kon me overigens wel met die rede vereenigen." "Dat begreep ik, want, vriendlief, ik meen u te kennen als... ja 't klinkt wat raar, maar ik excuseer me in voorraad als ik u betitel, met den naam van orthodox V. M. ..." "Ge hebt volstrekt geen excuses te maken... je ziet wel aan mij dat ik die paradoxe nog al goed opneem... maar heb de goedheid mij te zeggen — want ik vat het niet — wat is zoo 't kenmerk van een orthodox V.M. ..." "Dat zal ik doen. Eerst nog eene opmerking. Ik wil er niet mee te kennen geven, dat er in de Vrijm. M. ook al sectengeest is... het epitoot: orthodox, geeft bij mij alleen een minder ruime opvatting te kennen, van het daaraanvolgende: vrij; — een orthodox V.M. M. is voor mij iemand — een Bro. M., zeg ik, die niet, mij genoeg vrij — in zijn metselen is. — Gij zijt als ik het wel heb een derzulken, en hieraan zult gij ze erkennen of ze tot de uwen behooren of niet, gij zijt een dergenen die met onzen dominé zeggen: ik houd me aan den Bijbel vast." "Vriend, zoudt ge den Pass. M. ook moeten gebruiken moet ik u aan den Winkelh. M. herinneren?" "'t Is zoo (ik begrijp u) ik wordt wel eens wat scherp... evenwel ge spreekt daar van Pass. M. en Winkelh., twee werktuigen die op den Bijbel zijn nedergelegd en toch niet zonder doel... De vraag is maar of je dat misschien ook voorbij ziet? "Wel neen! Ik weet zeer goed dat de Bijbel niet precies dat boek is waarvoor mijn predikant het bij de catechisatie wilde laten gelden: Gods woord, werk des Heiligen Geestes en ik erken dus dat men wel degelijk den Pas. en den Winkelh. daarbij dient toe te passen, ten einde de harmonie, de juiste waarde, de evenredigheid van het daar geschrevene te toetsen met den Winkelh. .." "Maar... is u dit ernst? Doch ja, ik bemerk dat ik niet met den Ma. sprak, maar met den vriend, met een voorstander van de rationalistische ervaringsleer, die in de protestantsche kerken thans zooveel beweging maakt..." "Wat zegt ge daar ? ... Ge spreekt niet met den V. ? ... Mensch wat orakeltaal vloeit er van uw lippen!... of wat onzin spreekt uw mond..." "In trouwe, die onzin is mij ernst. Immensely de Biblia Sacra zijn niet in de om ze daar te behandelen; zelfs niet aan de gebr. Kol. Het zou niet altijd stichten als men daar, zoo als gij wilt, de op den Bijbel gelegde voorwerpen, in symb. zin ging toepassen, veeleer geef ik het in bedenking, of niet juist die beide attributen aanleiding geven tot de gedachte dat, de Bijbel niet in de te huis is, vooral niet, wanneer gij ze wilt gebruiken tot een soort van critiek op dat boek." "Critiek meent ge past niet in de I - ? Aangenomen — doch dan moest ge mij toch eens verklaren of gij, wanneer uw stem voor of tegen den Bijbel gevraagd werd, wel met recht tegen stemmen kon. Gij hebt toch in den Bijbel zeer veel, dat van Mat. geest is, phrasen vindt ge er, waaruit een V. M. een symb. zin weet te vinden, handelingen ziet ge er u voorstellen, die bij het L. der Mat. u verstaanbaar worden... Lees Cav. over de Egyptische mysteriën en lees dan Exodus 19 en 20, terwijl gij daarop volgen laat vs." 33 , 34 en 35 van het 34e hoofdstuk, lees Genesis 32, verzen 24 tot 31, en vergeet niet, dat gij daar vindende „want ik heb God gezien, van aangezigt tot aangezigt en mijne ziel is gered geweest" terstond ziet volgen: „en de zon rees hem op." Herinner u het bekende gezegde, dat van Jezus afkomstig heet, het woord n. 1. „Ik ben het Licht der wereld ,* en vele andere Oud en Nieuw Testamentische voorstellingen, verhalen of woorden, die toch zoo kennelijk getuigenis dragen van de waarheid, dat in den Bijbel veel mystiek is." „Mijn antwoord is gereed. Het door u bijgebragte is mij bekend. Ook ik erken dat een ijverig onderzoek des Bijbels, geplaatst in het licht der Mac. - , veel ontdekken doet, wat anderen verborgen blijft. Ik zou nog eene opmerking bij de uwe kunnen voegen. Gij vindt bij de Israëlitische Godsdient, eene overeenkom".t met die der Egyptische, wat betreft den naam des Allerhoogsten. In het Oude Testament laat men God van zich zelf dit getuigenis geven: Ik ben, die Ik ben. Die is, Die was, Die zijn zal — terwijl in den tempel te Sais, een beeld van Isis, met het opschrift prijkte: Ik ben, wat was, wat 'is en wat eenmaal zijn zal: mijn sluijer heeft nog nooit een sterveling opgeheven." In 't kort ik stem met u in, er is zeer veel in de Mozaïsche godsdienst, — en vergeet dan in verband met uwe eerste aanhaling de togt door de roode zee, de vuur en wolkkolom niet, — dat alles blijk draagt van Egyptischen oorsprong te zijn. — Maar, nu wenschte ik u te vragen, waartoe bepaalt zich de le Gr. - , onzer O. - .? „Ja, als ge mij, met het daarop door mij te geven antwoord, in zekeren zin zoudt te kennen geven, dat dus de B. -. niet volstrekt behoefte is in de | • | als gij, verder gingt beweren, dat, dewijl buiten den Bijbel om, de mensch tot zelfkennis geraken kan, en gij weest op de bekende spreuken der Grieksche Wijzen, — als ge eindelijk mij weder de beide symb. -. werkt. - , van den L. -. gr. "Gij gelieft een verandering in die frase te brengen, en hoewel in den geest des schrijvers, hebt ge toch geen recht voor het woordje: "icas", u ten gerieve, is te lezen. Doch, ik begrijp nu, dat ge mij tegenover den steller van dat stuk wilt plaatsen; dat ge den A. Br. voor u als advocaat doet optreden!" "Welaan, ik zal trachten naar behooren te repliceren op alles wat gij mij door de hulp van den Z. A. Br. zoudt tegenwerpen." "Uw citaat uit Kraske beantwoord ik niet. Kraske een Duitscher, hij mag een goed Christen zijn, doch zeker is hij geen wereldburger en dus geen V. M. omdat de V.-. M. als christenen de Bijbel erkennen enz. zegt hij, maar, we zijn in Nederland niet als christenen V.-. M. geworden!" "Nu, ik geloof dat ge dit voorbijziet. Ge erkent in 't voorbijgaan, dat ook andere geschriften over de godsdienst, een leer bevatten overeenkomstig den Bijbel, maar al dadelijk spreekt ge weder over Jezus. Ik begrijp u niet, ten zij uw doel is, de Mac. te vormen tot wat zij niet is: Christelijke godsdienst. — Dat op den voorgrond stellen van Jezus moet mij hinderen, als ik streng Israëliet ben; doch wat ik ook ben, gij moet Jezus niet voorstellen als mijn oudste broeder, want uwe redenering loopt daarin uit. Ik vind deze uitdrukking niet zeer maken. Gij beroept u op den Bijbel tot verklaring van God. Volgens den Bijbel, zegt gij, ja maar ook volgens den Koran, ook volgens de Veda's, ook volgens den Islam is er slechts Een God." Ik lees uit de Veda, gebruikmakende van een vertaling van verscheidene voornaam boeken, plaatsen en teksten van de Veda's — in 1847 uitgegeven door de Broeders P. P. Eor da van Bysinga: Hij (God) kan niet door verschijning worden waargenomen; ook is hij onbeschrijfelijk door middel van spraak; ook kan hij niet ontwaard worden door behulp van gestrengheden van formulieren; maar iemand wiens gemoed gezuiverd is door het licht van waarachtige kennis, door onafgebroken bespiegeling, ontwaart hem, de allerreinstste God; zodanig is het onzichtbare, hoogste Wezen. Het moet in het hart worden ontwaard, enz. In 't kort, ik geloof dat, al is het Godsbegrip hier of daar meer helder dan in andere gewijde boeken, het geloof aan één God van oudsher onder de edelste der mensenharten is voortgeplant en geleerd. De Bijbel, ik stem het toe, vooral het N.T., geeft ons het Godsbegrip zoals het door de wijze Rabbi geleerd werd — en dat idee over God, n. 1. voor zover het is afgescheiden van alle dogmatische inmenging, is voortreffelijk, is eenvoudig en toch zo verheven! Ja de zoon des timmermans, optredende als volksleeraar, verkondigde in beginsel het wereldburgerschap, omdat de grondtoon zijner prediking de algemene liefde was. Toch, al is het ook dat ik hem bewonder, al is het ook dat ik voor die grote man eerbied koester, ik mag niet voorbijzien, dat hij zeer zeker naar buiten bracht, de volkeren prediktte, wat in de school der Esseers geleerd werd. Als V. - M.\ heb ik, mijns inziens, mij evenwel niet bij de Christelijke godsdienst te bepalen, noch bij haar Stichter, ook al is het dat ik mij zeer hartelijk verheug over de bestorming van vele afgodsbeelden in de kerk, als V.*. M.\ is de Natuurlijke Godsdienst, de eerste, de oorspronkelijke godsdienst der menschen, de mijne; met W.\ H.\ en Pass.-, met Tr.\ en Sch.\ L.-., met W.\ P.\ en L.\ metsel ik in 't cement der Liefde, in het L.-. der W.\ d.-. W.\ G.'. is, aan den T.-. der humaniteit, dat is aan het gebouw, waarin allen kunnen vergaderen die aan den drempel, kleingeestig exclusivisme, theologische betweterijen en partijschap hebben afgelegd. Gij hebt volkomen gelijk, dat er veel is in de leer van Jezus, dat door iederen V.-. M.\ beaamd wordt. Doch ik vrees altijd voor de inmenging van alles wat met theologie in verband staat. Wij zijn Metselaren ; de attributen waarmede wij metselaren juist toe te passen, dat is ons geheim. En als wij daardoor in enkele punten komen in overeenstemming met de leer van Jezus, zijn wij toch daarom nog geen Christenen, veeleer erkennen wij dan Jezus als V.*. M.\, hoewel hij onze oudste, dus onze eerste broeder niet kon zijn. Als Nathan een Christen is, is hij met evenveel, zoo niet met meer recht, een V.*. M.-. te noemen. Doch laat ik niet verder afdwalen en terugkomen tot het punt in vraag. De Bijbel dan, vind ik, een uitnemend boek, .. zooo verre dat boek in handen van verstandigen is; als studieboek voor den Metselaar belangrijk, maar als Symb.\ in de kerk geheel op zijn plaats. Vriend, ziedaar mijn gevoelen, openhartig blootgelegd; en gun mij nu een oogenblik verpozing na die lange speech. zooveel ten minste uit die breeden dat ik met recht kan zeggen: gij belja wel, ik heb er nu woordenstroom gegrepen, hoort onder de afbrekers. eens gebezigd Het modewoord, dat tegenwoordig nog al wordt. Maar, het doet mij genoegen dat ge mijne gedachten thans kennende, zeer zeker bij u zelf ook een herhaling zal houden. Voor het oogenblik moesten we de zaak laten rusten, vindt ge niet ? Gij weet toch wel, een Metselaar breekt niet af, ten minste dit is zijn hoofd niet. Moet hij een oude bouwvallige muur doen nederstorten, dan zal het zijn omdat die muur, zonder zijn leiding invallende, zijn werk schade zou doen. Doch.... denk na over ons gesprek met het oogen, door Br.-. Maronnier zoo voortreffelijk Vrijheid in het twijfelachtige, in alles de Liefde. woord voor ontwikkelt: Dantumaicoude, johannes D. B aa eda. 31 d.-. Ie m.\ 65. STATISTIEK. De VOrient. — O.*. van Vlissingen. o.-. Uit de tabel door bovengenoemde I aan het Gr.-, ingezonden, blijkt, dat de leden 15 maal in geopende bijeen zijn geweest, terwijl 42 BB.-. Bez.\ de werkzamende hebben bijgewoond. Er zijn 10 Eecc.-. plaats gehad, waarvan 6 in den Leerl.-., 2 in den Medgez.-. en 2 in den Mr.\ Gr.-.. Op ultimo Maart telde de I 11 36 leden, alzoo 10 meer dan in 1864. PI La Ferté. — O.\ van Leiden. Blijkens de tabel dezer van 1 April 1864 tot 31 Maart 1865 aan het Gr.*. O.-, ingezonden, waren hare Leden 9 malen in geopende vergaderd geweest, welke werkzame door 50 BB/. Bezz.-. zijn bijgewoond. Er zijn 13 Eecc.-. gedaan, als: 10 in den 1sten, 1 in den 2den en 2 in den 3de Gr.-.. Op de laatste Maart 1864 had de contribuerende leden, nieuw toegelaten, door ontslag of vertrek afgetrokken, blijft op uit. Maart 1865 — 47 leden. De Secretaris der voornoemde, E. J. Brill. JOURNALISTIEK. Gouda. — Dinsdag avond 11 April jl., was voor de Ware Broedertrouw een ware avond van genoegen. Nadat de rekening en verantwoording was afgeloopen, ging men over tot de benoeming van Broederschap Officieren voor het volgende Maatsjaar; met algemene stemmen bleek het de keuze te zijn en te blijven om hem, die zoo veel heeft bijgedragen tot bloei en vooruitgang der Ware Broedertrouw, weder tot Regent Mr. te benoemen; den algemeen beminden Broeder J. H. van Gennep. De A. Mr. nam met een hartelijke toespraak den Mok, weder aan, en als blijk van hoogachting, werd hem bij monde van de Broeder Redacteur, uit naam van alle leden der, een prachtig zilveren inktkoker op marmeren voetstuk, met een album, getekend door alle leden der, aangeboden. Merkbaar aangedaan ontving de A. Mr. het voor hem verrassende bewijs van Broeder, toegenegenheid, dat hem, onverwacht, op zijn geboortedag geschonken werd, door Broeders, die hem hoogachten en de man het waardig keurden, die Gouda tot ere strekt en bij iedere die hem kent in hooge achting staat. Hoorn. — De A. West-Friesland in dit O., zal vergadering houden op Maandag den 24 April 1865 p.s., des ure. — Installatie van den verkozen Reg. Mr. - . Br.-. C. van Schlick, in de plaats van den J. A. de Vicq (overleden), door den Z. V. - . Lennep, Mr.-. van Eer deze Werpo.-. — avonds ten 6 den Z.-. V.-. Z.*. A.\ Br.', Br.*. J. van Klein Bank.-.. Amsterdam. — De A. QU La Charité, voornemens te vergaderen in den Leergroep 19 April e. k., des avonds ten 8 ure, met de Kandd.-.. De Br.-. Eed.-. H. Zeeman zal aan Kol.*, arbeiden. dit O.*., is op Woensdag van Zeven de gebr. -. Snelpersdruk van J. G. Andriessen & Zoon, te Utrecht.
39,996
MMKB10:001075002:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,862
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1862, 01-01-1862
null
Dutch
Spoken
8,109
14,866
Het staatstoezigt lieeft de strekking om de bij deze wet vrijgemaakten te beschermen en op te leiden tot het familie-en ma schappelijk leven: door het weren van lediggang en het regelen der verpligting tot arbeid, zoomede door bevordering van het school- en godsdienstig onderwijs; door het voorschrijven van de middelen tot ondersteuning der hulpbehoevenden en de verpleging der zieken; voorts in het algemeen door het nemen van maatregelen, welke in tiet belang der vrijgemaakten of iu dat der publieke orde noodizijn. Art. 20. Do Gouverneur van Suriname is bevoegd vrijgemaakten, dio zich door zedelijk gedrag en arbeidzaamheid gunstig onderscheiden, van liet staatstoezigt te ontslaan. IVde HOOFDSTUK. T' an de vrijgemaakten. Art. 21. De vrij te maken slaven nemen eenen geslachtsnaam aan, onder welken zij, zooveel doenlijk familie'sgewijze, worden ingeschreven in claai toe bestemde registers. Van die inschrijving wordt lmn een bewijs afgegeven, vermeldende. het nummer van inschrijving, den naam en de voornamen CI\{ r. Um Va" Scbool'to of den vormoedelijken ouderdom ,°. Gouvemeur der kolonie draagt zorg dat de inschrijving geschied zy bij do opheffing der slavernij. Art. 22. Het gewoon burgerlijk en strafregt is op de 'vrijgemaakten toepasselijk behoudens de uitzonderingen, die liet staatsbezit ge( uiende den tijd, dien zij daaronder verkeeren, noodzakelijk maakt. Art. 23. De vrijgemaakten worden beschouwd als ingezetenen der kolonie Kerst na do opheffing van hot staatstoezigt treden zij in het volle genot van het burgerregt, behoudens voldoening aan cCdesï wege bestaande bepalingen. m Art. 24. Gezette arbeid is verpligtend voor alle onder het bijzonder staatstoezigt geplaatsten, overeenkomstig de navolgende bepalingen: A. Voor hen die op plantages of gronden gevestigd of gewoonlijk werkzaam zijn geweest: § 1. dat allen, van don ouderdom van en met 15 tot on met CO jaren, gehouden zijn, om overeenkomsten te sluiten tot het vervigten van plantage-arbeid met planters of landbouwondernemers te hunner keuze ; g 2. dat die overeenkomsten ten overstaan van don ambtenaar, bedoeld in art. 18, en overeenkomstig de deswege vast te stellen verordeningen, worden gesloten voor niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaren ; § 3. dat de Gouverneur de bevoegdheid heeft om, in zoover hij dit tot handhaving van rust en orde noodig oordeelt, gedurende de twee eerste jaren na, de in-werking-treding dezer wet, do keuze der vrijgemaakten tot het sluiten van overeenkomsten te beperken tot de divisie of het distriet, waarin zij op den lsten Julij 1863 zijn gevestigd; § 4. dat zij, die binnen drie maanden na de opheffing der slavernij geene overeenkomsten hebben gesloten, door de zorg van het bestuur worden te werk gesteld op Gouvernements-plantages, of bij werken van algemeen nut; 8 5. dat zij, die ouder dan zestig jaren zijn, blijven bij de gezinnen waartoe zij behooren, even als kinderen beneden vijftien jaren, die in elk geval hunne moeders volgen; s 6. dat do in de vorige paragraaf bedoelde ouden en kinderen gehouden zijn, naar hunne krachten en bekwaamheden, teo-en een daaraan geëvenredigd loon , hunne diensten te verleenen aan den huurder of planter, met wien het hoofd van liot gezin of de moeder der kinderen, de overeenkomst heeft gosloten. B. Voor lien, die niet op plantages of gronden gevestigd of gewoonlijk werkzaam zijn geweest: § 1. dat zij, even als de gewezen plantage-slaven, van den ouderdom van en met 15 tot en met 60 jaren, gehouden zijn om overeenkomsten te sluiten tot liet verrigten van arbeid of diensten met personen te hunner keuze; § 2. dat die overeenkomsten ten overstaan van den ambtenaar, bedoeld in art. 18, en overeenkomstig de deswege vast te stellen verordeningen , worden gesloten voor niet minder dan drie maanden en niet meer dan een jaar voor arbeid of diensten in de stad ; indien zij zich voor plantage-werkzaamheden verbinden , zijn de bepalingen der § § 2, 5 en 6 van de onderafdeeling A op hen toepasselijk; § 3. dat aan hen, die ten genoege van dien ambtenaar bewijzen op zich zeiven eenig beroep, ambacht of bedrijf te kunnen uitoefenen ter voorziening in eigen behoeften en in die van hun gezin, daartoe de bevoegdheid wordt verleend tegen betaling van het patentre°-t, dat bij algemeene koloniale verordening op liet uit te oefenen beroep, ambacht of bedrijf wordt geheven. Van de verleende bevoegdheid wordt jaarlijks het schriftelijk bewijs hernieuwd; § 4. dat zij , die binnen drie maanden na de opheffing der slavernij geene overeenkomsten hebben gesloten , en zij die krachtens de hun verleende bevoegdheid, om op zich zeiven te staan, geen beroep, ambacht of bedrijf uitoefenen, door do zorg van het bestuur, naar gelang hunner krachten en geschikiheid, worden te werk gesteld bij Gouvernements-plantages , of bij werken van algemeen nut; § 5. dat zij, die ouder dan zestig jaren zijn, en kinderen van twaalf tot vijftien jaren, in verhouding hunner krachten en bekwaamheden, ligten arbeid verrigten; § 6. dat kinderen tot en met den ouderdom van twaalf jaren niet van de moeders mogen gescheiden worden, terwijl kinderen van 12- tot 15jaiigeu ouderdom ook gescheiden van do moeder arbei len. Vilo HOOFDSTUK. Algemcene bepalingen. Art. 25. Hut godsdienstig on schoolonderwijs wordt van staatswege aangemoedigd en zooveel mogelijk ondersteund. Art. 26. Tot liet bezitten en dragen van wapenen , kan aan do onder staatstoezigt geplaatsten en de volgens deze wet aan te voeren veld- en plantage-arbeiders, alleen in bijzondere omstandigheden vergunning worden verleend. Art. 27. Mot uitzondering van strafarbeid wordt alle arbeid op Gounements-plantages of bij werken van algemeen nut tegen loon verrigt, dat, evenals de arbeid zelf, van Gouvernementswege bij tarief wordt geregeld. De bepalingen van dat tarief gelden ook voor plantage-arbeid ten behoeve van bijzondere personen, ingeval bij overeenkomst geene andere bedingen zijn gemaakt. Een werkdag wordt berekend op acht uren arbeids in hot veld of tien uren arbeids binnen do gebouwen; en een werkjaar op drie honderd werkdagen. Art. 28. Wanneer voor militaire en andere transporten ten behoevo van do algemeene dienst, of voor werken van algemeen nut, geen vrijwilligers tegen billijk loon kunnen worden verkregen, is liet bestuur bevoogd, om de onder het bijzonder staatstoezigt geplaatsten van en mot 15- tot en met 60jarigen ouderdom, zoowel als allo andere veld- on plantage-arbeiders, daartoe Op te roepon. Art. 29. Lediggang en zwerverij zijn strafbaar volgens de bestaande en nader vast te stellen algemeene verordening. Art. 30. De eigenaren zijn verpligt, om nog gedurende uiterlijk drie maanden ru\ de opheffing der slavernij, huisvesting te verleenen aan de zoodamgen hunner gewezen slaven, die daarin niet bobben kunnen voorzien. Zij kunnen zich echter van die verpligtin* ontslaan door betaling der kosten van huisvesting elders° ten genoegen van den met het staatstoezigt belasten ambtenaar. Daarentegen zijn die vrijgemaakten gehouden tot het verrigten van minstens vier^ dagen arbeid par week, ten behoeve van dengene, bij wien zij inwonen. Art. 81. liet te werk stellen of huisvesten van hen, die onder staatstoezigt zijn geplaatst, zonder wettige overeenkomsten, is strafbaar met geldboete, invorderbaar bij lijfsdwang, overeenkomstig daaromtrent te maken algemeene verordeningen. Art. 32. Van wege het bestuur wordt gezorgd, dat er voor hen, die onder staatstoezigt zijn geplaatst, gelegenheid zij tot geneeskundige hulp en verzorging van zieken: op de plantages, door verordeningen, regelonde de verpligting der huurders, om te voorzien in behoorlijke ziekenlocalen en in voldoende geneeskundige behandeling en verpleging; en ^ elders, door het daarstellen , voor zooveel noodi", van hospitalen. Zij, die krachtens bestaande verordeningen wegens besmettelijke ziekten uit de zamenleving zijn verwijderd, worden voortdurend op kosten der koloniën in daartoe bestemde inrigtingen verpleegd. Art. 33. Op den huurder van ouder staatstoezigt geplaatsten, rust de verpligting om voor hen en hunne gezinnen te voorzien in geschikte woningen , en voorts om aan hen de vereischto gronden ten gebruike° af te staan tot het telen van voedingsmiddelen voor eigen behoefte; alles overeenkomstig nader vast te stellen verordening. Art. 34. Do vrijgemaakten, die niet op plantages zijn te werk gesteld , voorzien voor eigen rekening in huisvesting en geneeskundige behandeling, zoo van hen zei ven als van hun gezin, indien bij liet sluiten der overeenkomst tot werk of dienst niet anders is bedongen. Art. 35. Het bestuur belast zich, zooveel noodig, met de huisvesting en verpleging van onverzorgde weezen en andere hulpbehoevenden. Ter tegemoetkoming in de uitgaven hiervoor gevorderd, zijn do vrijgemaakten die in de termen vallen overeenkomsten te sluiten, alle veld- en plantage-arbeiders en zij die volgons art. 24 B, §3, als patentpligtigen beschouwd worden, aan eene jaarlijksehe belasting onderworpen, de mannen van f 3 en de vrouwen van t 1,50. Deze belasting wordt bij den aanvang van liet jaar door do huurders in 'slands kas gestort, en in den loop dos jaars door hen van het loon der arbeiders ingehouden; en door de patentpligtigen en andere op zich zelf staanden, bij de uitreiking van het bewijs, in bovengemelde § 3 bedoeld. Art. 36. De straffen op het niet nakomen der overeenkomsten zijn : voor den huurder, boeten, te verhalen bij lijfsdwang, met of zonder vernietiging van de overeenkomst; in het eerste geval tegen schadeloosstelling, zoo daartoe termen bestaan; voor den arbeider : a. boeten, en bij niet-betaling daarvan, korting op loon; b. strafarbeid aan de openbare werken. Alles overeenkomstig daarvoor te maken verordening, waarbij tevens de bevoegde regter aangewezen en de wijze van procederen omschreven wordt. Art. 37. De Gouverneur van Suriname behoudt in buitengewone gevallen de bevoegdheid, hem toegekend bij art. 78 van liet Reglement op het beleid der rogering in de kolonie Suriname, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 9 Augustus 1832, n°. 89 (Gouvernementsblad n°. 13). Art. 38. Uitgaven, uit deze wet voortvloeijende, worden niet gedaan, dan nadat de daartoe vereischte sommen bij de wet zijn toegestaan. Art. 39. Jaarlijks, te beginnen over 1863, wordt door Onzen Minister van Koloniën aan de Staten-Generaal gezonden een verslag omtrent de uitvoering, aan de tegenwoordige wet gegeven. Lasten en bevelen, dat dezo in het Staatsblad zal worden goplaatst , en dat alle Ministeriële Departementen , Autoriteiten , Collcgien en Ambtenaren , wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Wiesbaden, den 8sten Augustus 1862. WILLE M. De Minister van Koloniën, G. H. ÜHLEXBECK. Uitgegeven den twee en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N . S 65.) 1FET van den 8tien Aue/ustus 18G2, hou- dende opheffing der slavernij op de eilanden Curaqao, Bonaire, Aruba, St. Eustatius, Saba en St. Martin (Nederl. ged.). Wij WILLEM III, bij de gkatie Gods, Koning deii Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het welbegrepen belang der _ kolonie Curaqao en onderhoorigheden , de opheffing der slavernij vordert, Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene grondslagen. Art. 1. üe slavernij in de kolonie Curaqao en onderhoorigheden, is opgeheven op den éérsten Julij 1863, Art. 2. Aan (lo eigenaren van slaven wordt, ter zake van de opheffing dor slavernij , tegemoetkoming toegekend. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de tegemoetkoming. Art. 3. Binnen dertig dagen na de afkondiging dezer wet, op elk der eilanden, wordt door alle eigenaren van slaven of hunne gevolmagtigden, op Curaqao ter koloniale secretarie en op de overige eilanden aan de Gezaghebbers, ingeleverd een borderel van aangifte in duplo , vermeldende : de namen der plantages, waartoe de slaven behooren; de namen en woonplaatson der eigenaren of hunner gevolmagtigden; denamen, het geslacht, den ouderdom, het bedrijf of beroep en de godsdienst der hun toebehoorende slaven, met opgaaf dergenen, die regt op manumissie hebben verkregen. Yan do inlevering van dit borderel, wordt een bewijs aan den inleveraar uitgereikt. Art.4. Bij verzuim van de eigenaren of hunne gevolmagtigden om het in art. 3 vermelde borderel binnen den gestelden termijn in te leveren, wordt hot van gouvernementswege opgemaakt, enkomen de daarvoor gemaakte kosten voor rekening van den nalatige. Art. 5. De borderellen van aangifte, bedoeld in de beide voorgaande artikelen, worden, binnen een door den Gouverneur op Curaca» en door de Gezaghebbers op de overige eilanden te bepalen korten termijn, van gouvernementswege vergeleken, met de aanwezige slaven en, zooveel noodig', met de registers» Art. 6. De tegemoetkoming voor de slaven, zonder onderscheid van ouderdom of geslacht, wordt bepaald als volgt: a. voor die op Curaqao, Bonaire, Aruba, St. Euslatius en Saba, voor ieder hoofd op f 200; b. voor die op St. Martin (N. G.), voor ieder hoofd op f 30; o. voor die, welke regt op manumissie hebben verkregen: v.oor die sub a op f 50 voor ioder hoofd; " » » b » niets. Art. 7. Voor tegemoetkoming komen niet in aanmerking: «. slaven, die wegens besmetting uit de zamenleving zijn verwijderd. Ten aanzien van hen , die krachtens do uitspraak eener daartoe door den Gouverneur te benoemen commissie van drie geneeskundigen zijn verdacht verklaard met de kwalen van lepra en elephantiasis te zijn besmet, blijft de beslissing omtrent de toekenning eener tegemoetkoming opgeschort, De tegemoetkoming wordt niet toegekend indien de lijder binnen het jaar na de al kondiging dezer wet op de verschillende eilanden, niet door de commissie is gezond verklaard; b. slaven, die weggeloopen of vermist zijn, langer dan ééns maand vóór den dag der verificatie bij art. 5 bedoeld; c. _ tot dwangarbeid veroordeelde slaven , wier straftijd binnen. vier jaren na den lston Julij 1863 niet is geëindigd; d. kinderen, uit slavinnen geboren na de afkondiging dezer ■wet op de verschillende eilanden. Art. 8. De tegemoetkoming strekt niet sleclits voor den persoon van den slaaf, maar ook voor zijne kleederon, klein-en pluimvee en alle roerende goederen, die, volgens koloniaal gebruik, geacht worden hem in het bijzonder toe te behooren. Deze goederen worden zijn eigendom. Art. 9. In overeenstemming met de volgens art. 5 geverifieerde borderellen van aangifte, wordt van de te verleenen tegemoetkoming een staat opgemaakt, die gedurende dertig dagen na afloop van den bij eveugemell artikel bedoelden termijn, op Curaqao ter koloniale secretarie en op de overige eilanden op het bureau van den Gezaghebber , tot inzage van de belanghebbenden wordt nedergelegd. Art. 10. Bijaldien de eigenaren of hunne gevolmagtigden zich met^ dien siaat niet kunnen vereenigen, wordt hun vrijgelaten, binnen veertien dagen na den termijn, bij het vorig artikel bepaald, bij deurwaarders-exploit verzet aan te telkenen, op Citraqao ter koloniale secretarie en op de overige eilanden bij de Gezaghebbers, met vermelding der gronden van bezwaar. Art. 11. Binnen veertien dagen na de aanteekening wordt, op straffe van verval, hei verzot door hem, die het gedaan heeft, bij dagvaarding tegen da eerstkomende teregtzitting gebragt: voor Cara$ao, "Bonaire en Aruba bij de regtbank op eerstgemeld eiland; voor St. Eusiatius en Saba bij de regtbank op St. Eustatius cn voor St. Martin (Nederlandsch gedeelte) by de regtbank aldaar. Ton dage dienende worden, over en weder, de sustenuon mon- deling, zonder het ministerie van procureur en zonder schriftelijke conclusien, toegelicht. De regtbank doet ten spoedigste daarna uitspraak, ten ware zij een nader onderzoek mogt bevelen, waartoe een termijn moet worden gesteld. De uitspraak van de regtbank is voor geec hooger beroep vatbaar. Art. 12. De tegemoetkoming, bij art. 6 bedoeld, wordt op elk der betrokken eilanden binnen drie maandennat de opheffing der slavernij aan den eigenaar of zijnen gevolmagtigde voldaan. De betaling geschiedt in wissels, gulden voor gulden, af te geven, door den Gouverneur van Curaqao en onderhoorigheden ; voor Curaqao, Bonaire en Aruba, door den Gezaghebber van St. Eustatius voor dat eiland en voor Saba, en voor St. Martin (Nederlandsch gedeelte) door den Gezaghebber aldaar, op den Minister van Koloniën en betaalbaar één maand na zigt bij do Nederlandsche Bank te Amsterdam, of wel, voor zoover verlangd wordt en de kas daartoe naar het oordeel van den Gouverneur of de Gezaghebbers voornoemd bij magte is, op elk der eilanden in wettig betaalmiddel. Art. 13. In geval van geschillen over eigendomsregten op slaven, of wanneer derden aanspraak maken op het bedrag der tegemoetkoming of op een gedeelte daarvan, wordt de voldoening van het geheol uitgesteld tot dat partijen het eens zijn of tot dat het geschil bij eindvonnis is uitgewezen. Art. 14. Het regt op de krachtens deze wet vastgestelde tegemoetkominggaat verloren ten aanzien van de sommen, welke binnen vier jaren nii de opheffing der slavernij niet zijn opgevorderd. Art. 15. De opgaven, verklaringen, kwijtingen en verdere administra- tive stukken, welke ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk worden vereisclit, zijn niet onderworpen aan de belasting van het zegel. DERDE HOOFDSTUK. Van de vrijgemaakten. Art. 16. De vrij te maken slaven nemen eenen geslachtsnaam aan, onder welken zij, zooveel doenlijk familie'sgewijze, wordeningeschrevon in daartoe bestemde registers. Van die inschrijving wordt hun een bewijs afgegeven, vermeldende: het nummer van inschrijving, den naam en do voornamen en den datum van geboorte of den vermoedelijken ouderdom. De Gouverneur op Curaqao en de Gezaghebbers op de overige eilandfin dragen zorg, dat die inschrijving geschied zij bij de opheffingder slavernij. Art. 17. Het gewoon burgerlijk en strafregt is op de vrijgemaakten toepasselijk. Art. 18. Do vrijgemaakten worden beschouwd als ingezetenen der kolonie. Zij genieten de bijzondere bescherming van het bestuur. VIERDE HOOFDSTUK. Algemeene bepalingen. Art. 19. liet godsdienstig en schoolonderwijs wordt van staatswege aangemoedigd en zooveel mogelijk ondersteund. Art. 20. Tot hot bezitten en dragen van wapenen kan aan de vrijgemaakten alleen in bijzondere omstandigheden vergunning worden verleend. Art. 21. Lediggang en zwerverij zijn strafbaar volgens vast te stollen algomeene verordening. Art. 22. De eigenaren zijn verpligt, om nog gedurende uiterlijk drie maanden na de opheffing der slavernij , huisvesting te verleenen aan de zoodanigen hunner gewezen slaven, die daarin niet hebben kunnen voorzien. Zij kunnen zich echter van die verpli-nin-r ontslaan door betaling der kosten van huisvesting elders, ten genoegen van het bestuur. Daarentegen zijn die vrijgemaakten gehouden tot het verrigten van minstens wier dagen arbeid per week, ten behoeve van den "ene bij wien zij inwonen. Art. 23. Het bestuur belast zich zooveel noodig, met de huisvesting en verpleging van onverzorgde weezen en andere hulpbehoevenden. Art. 24. De Gouverneur van Curaqao behoudt in dringende gevallen de bevoegdheid, hem toegekend bij art. 63 van het Reglement op hot beleid der regering in de kolonie Curaqao en onderhoorigheden, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 27 Januarij 1848 n°. 51 (Publicatieblad n°. 276). Art. 25. Uitgaven, uit deze wet voortvloeijende, worden niet gedaan, dan nadat de daartoe vereischte sommen bij de wet ziin toegestaan. J Art. 26. Binnen één jaar, gerekend van den 31 sten Julij 1863, wordt door Onzen Minister van Koloniën , aan de Staten-Generaal gezonden een verslag omtrent de uitvoering aan de tegenwoordige wet gegeven. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Wiesbaden, den 8sten Augustus 1862. WILLEM. De Minister van Koloniën, G. n. UHLENBECK. Uitgegeven den twee en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOOK. STAATSBLAD van het KONINGRIJK DEII NEDERLANDEN. (]N°. 166.) BESLUIT van den \8cleii Augustus 1862, bepalende de plaatsing in het Staatsblad van de wederzijdsche verklaringen tusschen Nederland en Hannover, tot regeling der verzending van aangeteekende brieven tusschen beide landen., onder aangifte van de daarin geslotene geldswaarde. * Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Ohanje-Nassau, Groot-IIertoo van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien do verklaringen tusschen Nederland en Hannover, tot regeling der verzending van aangeteekende brieven tusschen beide landen, onder aangifte van de daarin geslotene geldswaarde, op den 31sten Julij 1862 door wederzijdsche gevolmagtigden geteekend , luidende als volgt: Door deNederlaudsche en Hannoversche Regeringen de wensclielijklieid zijnde erkend, dat tut verligting van het verkeer tusschen de beide Staten het tot hiertoe bestaan hebbende verbod in de slotbepaling van art. 14 der op den 19den September 1853 tusschen Nederland en Hannover gesloten Post-conventie, volgens hetwelk, wegens aangeteekende brieven, eene aangifte van geldswaarde, niet wordt toegelaten, Da die Niederlandische und Hannoversche Regierungen anerkannt haben dass es zur Erleichterüng des Verkehrs zwischen den beiderzeitigen Staaten wünschenswerth ist, das in der Schlussbestimmung des Artickels 14, des am 19 September 1853 zwischen den Niederlanden und Hannover abgeschlossenen Postvertrags ausgesprochenen Verbot, wonach die Beförderung von Geldwerth Papieren in recom- worde opgeheven, en de wederzijdsche Post-administratien in staat gesteld om tot de bevordering van zoodanige verzendingen de vereischte maatregelen te treffen, zoo verklaren de ondergeteekenden: jonkheer Paul van der Maesen de Sombreff en Gerardus Henri Betz, respectivelijk Minister van Buitenlandsche Zaken en Minister van Financien van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, en Bodo, baron von Hodenberg, Minister-resident van Zijne Majesteit den Koning van Hannover bij het Nederlandsche Hof, in naam hunner wederzijdsche Gouvernementen, dat de slotbepaling in bovengemeld artikel: «Er wordt zoo min wegens aangeteekende als wegens andere brieven, eene aangifte van geldswaarde toegelaten", is opgeheven. Gedaan in dubbel te 's Gravenliage, den 31 sten Julij 1862. P. VAN DER MAESEN DE SOMBREFF. G. H. BETZ. V. HODENBERG. mandirten Briefen, unter WerthDeclaration , untersagt war, aufzuheben, und die beiderseitigen Post ver wal tungen in den Stand zu setzen, die zur Beförderung solcher Sendungen erforderlichen Einrichtungen zu treffen, so erklaren die Unterseichneten: jonkheer Paul van der Maesen de Sombreff, und Gerardus Henri Betz, Minister der Auswiirtigen Angelegenheiten und Finanz Minister Seiner Majestat des Königs der Niederlande. und Bodo, baron von Hodenberg, Minister-resident Seiner Majestat des Königs von Hannover am Niederliindischen Hofe, im Namen ihrer beiderseitigen Regierungen, dass die Bestimmung am Ende obengenannten Artickels: «EineWerthsAngabe ist wiebei allen Briefen, auch bei recommandirten Briefen unzulassig", aufgehoben ist. So geschelien zu 's Gravenhage, in doppelter Ausfertigung den 31 Juli 1862. P. VAX DER MAESEN DE SOMBREFF. G. H. BETZ. V. HODENBERG. Op de voordragt van Onze Ministers van Financien en van Buitenlandsche Zaken, van den 2den Augustus 1862, n°. 25 en van 6 daaraanvolgende, n°. 62, Post.; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat dit besluit met de daarin vervatte verklaringen in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wiesbaden, den 13den Augustus 1862. WILLE M. De Minister van Financien, G-. H. BF.TZ. De Minister van Buitenlandsche Zaken, P. VAN" DER MA.ESEN* DE SOMBREFF. Uitgegeven den vijf en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet, des Konings, DE KOC K. 166 STAATSBLAD van het KONINGRIJK DEK NEDERLANDEN. (N°. 167.) BESKUIT van den léden Augustus 1862, houdende vernietiging eener uitspraak van Gedeputeerde Staten van Gelderland, in zake van Nationale militie. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Puins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 19den Mei jl., n°. 283, 4de afd., betreffende een verzoek van Jan Geesink te Borculo, vader van Willem Geesink, loteling van de ligting der nationale militie van 1861, bij Ons iri beroep komende van de uitspraak van Gedeputeerde Staten deiprovincie Gelderland, van den 19den Maart jl., n°- 29 , waarbij de uitspraak van den militieraad in het 2de militiedistrict van die provincie, van den llden van die maand vernietigd en Willem Geesink voor de dienst aangewezen is; Den Raad van State gehoord, (advies van den 27sten Junij jl., n». 1); Op de nadere voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den llden Augustus 1862, n°. 250, 4de afd.; Overwegende: dat do loteling Willem Geesink is de tweede van drie zonen, waarvan de oudste in het jaar 1858 voor de militie heeft geloot; dat deze, door zijn getrokken nummer, niet behoorde, onder de opgeroepenen voor het gewoon contingent tot het volbrengen van eenen vijfjarige diensttijd, maar slechts opgeroepen werd om, overeenkomstig art. 15 der wet van den 8sten Januarij 1817 (Staatsblad n°. 1) te worden ingeiyfd voor bet buitengewoon contingent, ter vervanging van eenen loteling van de ligting van het jaar 1856, die bij het corps ontbrak; dat des adressants oudste zoon derhalve, volgens art. 2 der wet van den 27sten April 1820 (Staatsblad n». 11), regt had op ontslag uit de dienst in het jaar 1861, in welk jaar de ontbrekende loteling, dien hij verving, zijnen dienstijd zou hebben volbragt; dat de wet hem dus slechts tot eene driejarige dienst verpligtte; dat hij deze dienst deed volbrengen door eenen plaatsvervanger; dat volgens art. 50, 6°. en 7°. der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wiesbaden, den 14den Augustus 1862. WILLE M. De Minister van Binnenlandsche Zaken, 1 THORBECKE. Uitgegeven den vijf en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (]\ . 1 6S.) BESLUIT van den léden Augustus 1862, waarbij de gemeente Willemstad (Noordbrabant) wordt aangewezen als losplaats voor steenkolen bij invoer langs den Rijn en de Schelde. Wij WILLEM III, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Financiën, van den 9den Augustus 1862, n«. 76, In- en Uitgaande Regten ; Herzien het Koninklijk besluit van den lOden December 1822 (Staatsblad n°. 50) ; Hebben goedgevonden en verstaan: , ArBlJ „lnt^1'eiding van gemeld besluit de gemeente Willemstad (.Noordbrabant) aan te wijzen als losplaats voor steenkolen bij invoer langs den Rijn en de Schelde. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wiesbaden, den 14den Augustus 1862. WILLEM. De Minister van Financiën, a. h. betz. Uitgegeven den vijf en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet des Konings, de kock. STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (PT. 169.) Ut ESLVIT van den liden Augustus 1862 , houdende goedkeuring der statuten van de vereenigingen: het Protcstantsche St. Anthony-gilde te Kuinre en Let Koomschkatholijka St. Anthony-gilde te Kuinve, en erkenning dier vereenigingen als regtspersonen. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning deh Nederi.anden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Beschikkende op een aan Ons ingediend verzoekschrift van Karei van der Hulst, hoofdonderwijzer, en anderen, te Kuinre, daarbij overleggende de statuten der voor minder dan dertig jaren aangegane vereenigingen: het Protestantsche St. Anthony-gilde te Kuinre en het Jloomsch-katholijke St. Anthony-gilde te Kuinre, en verzoekende dat deze vereenigingen door Ons moge worden erkend ; Gelet op de voorschriften der wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 32) in het algemeen, en op art. G, tweede lid, dier wet in het bijzonder; Op de voordragt van Onzen Minister van Justitie, van den 12den dezer, n°. 111, A. S.; Hebben goedgevonden en verstaan, de statuten van de vereenigingen : het Protestantsche St. Anthony-gilde te Kuinre en het Roomsch-kaLholijke St. Anthony-gilde te Kuinref gelijk die bij het verzoekschrift zijn overgelegd, goed te keuren , en de vereenigingen mitsdien als regtspersonen te erkennen. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, liotwolk , met do goedgekeurde statuten, zal worden geplaatst in de Staats-courant en het Staatsblad. Wiesbaden , den 14den Augustus 18G2. W ILLE M. De Minister van Justitie, O L IVI E R. Uitgegeven den acht en twintigsten Augustus 1862. De Directeur van het Kabinet des Konings, D F. KOCK. STATUTEN of reglement van de vereenieiner: 0 O O het Protestantsche JSt. Antliony -gilde te Kuinre. § 1. Doel. Art. 1. liet doel dezer vereeniging is voorkoming van armoede van de leden en hunne echtgenooten en kinderen, alsmede van de niet hertrouwde weduwen en ongehuwde kinderen van hen, wier lidmaatschap door den dood is of wordt geëindigd. Deze bepalingen omtrent weduwen en kindoren van overleden leden zijn ook toepasselijk op de weduwen en kinderen van de 1 rotestanten, die, als leden van de voormalige algemeene vereeniging, door de splitsing waarvan deze Protestantsche vereeniging is ontstaan, zijn overleden. § 2. Grondslagen. Art. 2. De vereeniging bestaat uit vior leden, zijnde thans de heeren; Karei van der Hulst, hoofdonderwijzer; Hendrik Kroes, koopman; Cornelis Roek , grofsmid; en Albert Kamman, aannemer; allen te Kuinre woonachtig O Art. 3. Om tot lid te worden benoemd moet men zijn: a. ingezeten van de gemeente Kuinre; b. gehuwd, zijne eclitgenoote in leven hebbende; c. van de Protestantsche godsdienst d. van een onbesproken gedrag; e. geenen der leden nader in bloedverwant- of zwagerschap bestaan dan in den vierden graad. Art. 4. liet lidmaatschap dezer vereeniging wordt verloren, wanneer het lid: a. overlijdt, of b. de gemeente Kuinre met ter woon verlaat, of c. tot eene onteerende of daarmede gelijkstaande straf, of wegens diefstal, misbruik van vertrouwen of opligting mogt worden veroordeeld, of d. in staat van kennelijk onvermogen of faillissement mogt worden verklaard. Degene, die wegens de oorzaken onder d vermeld , zijn lidmaatschap" verliest, zal evenwel door de vereeniging kunnen worden ondersteund, als of hij lid ware gebleven. Art. 5. Bij het openvallen eener plaats van lid, wordt deze vervuld bij wege van benoeming door de overblijvende leden , in eene volgens deze statuten belegde en gehouden vergadering, te doen. ° Deze benoeming geschiedt bij meerderheid van stemmen. Bij ontbroken van cene meerderheid, zal tusschcn do keuzen der leden door het lot worden beslist op deze wijze: er zullen zoovele uiterlijk gelijke briefjes worden gemaakt als er leden in de vergadering aanwezig zijn; elk der stemmende leden zal op een dier briefjes den naam schrijven van den persoon zijner keuze; daarna zullen deze briefjes worden opgerold en alzoo in eene ondoorzigtige bus geworpen, waaruit onverwijld één der briefjes zal worden getrokken, met dat gevolg, dat degene gekozen zal zijn, wiens naam dit briefje behelst, indien hij de bij deze statuten genoemde hoedanigheden bezit; het overblijvend briefje of de overblijvende briefjes worden onmiddelijk en hat getrokken briefje, zoodra van de benoeming behooilijk procesverbaal is opgemaakt, verbrand. Indien eenig lid of eenige leden in de vergadering tegenwoordig, na daartoe door de gewilligen of den gewillige te zijn uitgenoodigd , mogt of mogten weigeren of nalaten tot deze benoeming mede te werken of het proces-verbaal te onderteekenen , dan zal daarvan melding worden gemaakt in het proces-verbaal, zonder dat die nalatigheid of weigering de andere leden of het ander lid zal verhinderen met de werkzaamheden voort te gaan en te doen voortgaan ware het ook, dat er maar één briefje in de bus wierd geworpen. Indien het eerst getrokken briefje mogt in blanco zijn , zal er een tweede worden getrokken om de plaats van het eerste in to nemen, en het tweede insgelijks in blanco zijnde, ten zelfden einde als het tweede, het derde worden getrokken. De werkzaamheden dezer benoeming goschieden ten overstaan van eenen notaris welke do zoo cvengemeldo trekking zal doen en hot proces-verbaal der benoeming opmaken. Art. 6. De vereeniging houdt al hare vergaderingen te Kuinre. Art. 7. Kik lid is bevoegd om tenc vergadering van leden te beleggen. Art. 8. De oproeping ter vergadering geschiedt ten verzoeke van elk lid, dat eene vergadering belegt en wel, door ten liuize van elk lid ter lezing aan te bieden eene kennisgeving, houdende, dat er ter plaatse en op dag en uur daarin uitgedrukt, eene vergadering van leden der vereeniging zal worden gehouden, welke kennisgeving door elk lid of een zijner huisgenooten met " gezien zal worden geteekend, terwijl, bij weigering, daarvan, deze dooiden bode en een tweeden getuige op de kennisgeving zal worden vermeld en deze vermelding door hunne handteekeningen bevestigd. Deze oproeping zal ten minste vijf vrije dagen den dag dei vergadering moeten voorafgaan. Art. 9. Indien op de eerste oproeping niet alle leden verschijnen zal er eene tweede oproeping op gelijke wijze en op gelijken termijn geschieden. Art. 10. Op daarbij bepaalde plaats en tijd zal er met de werkzaamheden kunnen worden voortgegaan en hetgeen door de tegenwoordig zijnde leden, of mogt er maar een lid tegenwoordig zijn, doordat lid is verrigt en gedaan, voor de vereeniging verbindend zijn. Art. 11. Geene vervreemding, onder welken titel ook , van onroerende goederen , zakelijke regten , of , indien deze er mogten komen te bestaan, inschrijvingen op het grootboek der nationalo schuld ten name der vereeniging, zal kunnen geschieden, dan met toestemming va» al de leden, zonder dat op een en ander do bepaling tan°het vorig artikel zal mogen worden toegepast. Art. 12. Binnen zes maanden na de goedkeuring der tegenwoordige statuten door de bevoegde magt, zal er een inventaris van alle bezittingen, batenen lasten van deze vereeniging worden opgemaakt, en daarvan een, door al de leden geteekend exemplaar, worden overgebragt in het archief' der provincie Overijssel en oen ander in dat der gemeente Kuinre. § 8. Werkkring, bestuur enz. Art. 13. liet bestuur der vereeniging berust bij de vereeniging of hare gezamentlijke leden. Het zorgt voor het behoud en rigtig beheer harer bezittingen. Het beslist over het toekennen van onderstand, overeenkomstig het doel der vereeniging, in eene vergadering belegd en gehouden als bij artt. 6—10 dezer statuten is bepaald, en op de wijze daar voorgeschreven. Het zal ook het jaarlijksch batig saldo der inkomsten mogen doen strekken tot ondorstand van personen, niot vallende in de termen van hot bij art. 1 omschreven dool dezer vereeniging. Art. 11. Hot dagelijkscli bestuur wordt opgedragen aan eenon directeur, bijgestaan door eeneti secretaris. Art. 15. Om tot directeur oi secretaris te kunnen worden benoemd , moet men zijn lid der vereeniging. Art. 16. De werkkring van het dagelyksch bestuur bepaalt zieh tot hef beheer der goederen en het doen der ontvangsten en uitgaven. Art. 17. De directeur gedraagt zich daarbij naar de bevelen , welke de vereeniging bij besluit, in eene vergadering van leden genomen, mogt goedvinden te geven, en doet in geen geval eenige uitgaaf i dan krachtens algemeenen of bij zonderen last, in eene vergadering van leden daartoe door de vereeniging verstrekt. Art. 18. Do directeur en de secretaris worden benoemd op dezelfde wijze, als hiervoor ten aanzien van de keuze van leden is voorgeschreven. Zij worden benoemd voor onbepaalden tijd en tot wederopzegging toe. Art. 19. De directeur houdt boek van de ontvangsten en uitgaven en andere daden van beheer, en doet jaarlijks vóór den eersten Maart schriftelijk rekening en verantwoording van zijn beheer aan- en in eene v-ergadering van de leden der vereeniging. Art. 20. De directeur is voorzitter in de vergadering der ledeu en met de leiding daarvan belast. Art. 21. De secretaris houdt notulen van het in de vergadering verhandelde; die notulen worden, tenzij daaromtrent anders door do vereeniging wordt bevolen, in de eerstvolgende vergadering bij liaren aanvang voorgelezen en aan hare beraadslaging en goedkeuring onderworpen. Art. 22. By ontstentenis ol beletsel van duu directeur of secretaris» worden de werkzaamheden van den eersten waargenomen door het oudste- on die van den laatsten , door het jongste lid. Slotbepaling. De duur dezer vereeniging wordt bepaald op negen en twintig jaren; behoudens de bevoegdheid om vdór den afloop van dit tijdvak , bij de bevoegde magt eene verlenging voor bepaalden of onbepaalden tijd te verzoeken. Aldus opgemaakt ten einde hierop te verzoeken de goedkeuring bij Koninklijk besluit. Kuinre, den 30sten Julij 1862. (Volgen de onderteekeningen.) Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit van den 14den Augustus 1862 (Staatsblad n°. 169). Mij bekend, De Minister van Justitie, O l i v IE R. STATUTEN of Reglement van de vereeniging: het lloomsch-Jcatholijke St. Anthony-gilde te Kuinre. § 1. Doel. Art. 1. Hot doel dezer vereeniging is voorkoming van armoede van de leden en hunne echtgenooten en kinderen, alsmede van do niot hertrouwde weduwen en ongehuwde kinderen van hen, wier lidmaatschap door den dood is of wordt geëindigd. Deze bepalingen omtrent weduwen en kinderen van overledou leden is ook toepasselijk op de weduwen en kinderen van de ltoomseh-katliolijken, die als leden van de voormalige algemeeno vereeniging door de splitsing, waarvan deze Roomsch-katholijke vereeniging is ontstaan, zijn overleden. § 2. Grondslagen. Art. 2. De vereeniging bestaat uit vier leden, zijnde thans de heei'on: Theodorus Kortenhorst, koopman te Kuinre; Ilarmen Anthonij Belt, aannemer aldaar; Pioter Boekhorst, winkelier aldaar; en Petrus Peel, genees-, heel- on vroedmeester aldaar. Art. 3. Om tot lid te worden benoemd, moot men zijn: a. ingezoten van de gemeente Kuinre; b. gehuwd, zijne echtgenoote in leven hebbende of weduwenaar mot een of meer kinderen; c. van de Roomseli-katholijke godsdienst; d. van een onbesproken gedrag. Art. 4. liet lidmaatschap dezer vereeniging wordt verloren, wanneer het lid : a. overlijdt; of b. de gemeente Kuinre, met er woon verlaat; of c. tot eene onteerende of daarmede gelijkstaande straf, of wegens diefstal, misbruik van vertrouwen of opligting mogt worden veroordeeld; of d. in staat van kennelijk onvermogen of faillissement mogt worden verklaard. Degene die wegens de oorzaken onder d vermeld zijn lidmaatschap verliest, zal evenwel door de vereeniging kunnen worden ondersteund, als of hij lid ware gebleven. Art. 5. Bij het openvallen eener plaats van lid, wordt deze vervuld bij wege van benoeming door de overblijvende leden, in eene volgens deze statuten belegde en gehouden vergadering te doen. Deze benoeming geschiedt bij meerderheid van stemmen. Bij ontbreken van eeno meerderheid, zal tusschen de keuze deileden door het lot worden beslist op dezo wijze: Kr zullen zoovele uiterlijk gelijke briefjes worden gemaakt als er leden in do vergadering aanwezig zijn; elk der stemmende leden zal op een dier briefjes de naam schrijven van den persoon zijner keuze, daarna zullen deze briefjes worden opgerold en alzoo in eene ondoorzigtige bus geworpen, waaruit onverwijld één der briefjes zal worden getrokken, met dat gevolg, dat degene gekozen zal zijn, wiens naam dit briefje behelst, indien hij de bij deze statuten genoemde hoedanigheden bezit; het overblijvend briefje of de overblijvende briefjes worden onmiddelijk — en het getrokken briefje, zoodra van de benoeming behoorlijk procesverbaal is opgemaakt, verbrand. Indien eenig lid of eenige leden in de vergadering tegenwoordig, na daartoe door de gewilligen of den gewillige te zijn uitgenoodigt, mogt of mogten weigeren of nalaten tot deze benoeming mede te werken of het proces-verbaal te onderteekenen, dan zal daarvan melding worden gemaakt in het proces-verbaal, zonder dat die nalatigheid of weigering de andere leden of het anderelid zal verhinderen met de werkzaamheden voort te gaan en te doen voortgaan , ware het ook dat er maar één briefje in de bus werd geworpen. Indien het eerst getrokken briefje mogt in blanco zijn, zal er een tweede worden getrokken om de plaats van het eerste in te nemen, en het tweede insgelijks in blanco zijnde , tenzelfden einde, als het tweede, het derde worden getrokken. De werkzaamheden dezer benoeming geschieden ten overstaan van eenen notaris, welke de zoo even gemelde trekking zal doen en het proces-verbaal der benoeming opmaken. Art. 6. De vereeniging houdt al liare vergaderingen te Ivuinre. Art. 7. Elk lid is bevoegd om eene vergadering van leden te beleggen. Art. 8. De oproeping ter vergadering geschiedt ten verzoeke van elk lid dat eene vergadering belegt en wel, door len huize van elk lid ter lezing aan te bieden eene kennisgeving, houdende, dat er (eiplaatse en op den dag eu uur, daarin uitgedrukt, eene vergado- ring van leden der vereeniging zal worden gehouden, welke kennisgeving door elk lid of' een zijner huisgenooten met » gezien" zal worden geteekend, terwijl bij weigering daarvan, deze door den bode en een tweede getuige op de kennisgeving zal worden vermeld en deze vermelding door hunne handteekeningen bevestigd. Deze oproeping zal ten minste vijf vrije dagen den dag der vergadering mooten voorafgaan. Art 9. Indien op de eerste oproeping niet alle leden verschijnen, zal er eene tweede oproeping op gelijke wijze en op gelijken termijn geschieden. Art. 10. Op daarbij bepaalde plaats en tijd zal er met de werkzaamheden kunnen worden voortgegaan en hetgeen door de tegenwoordig zijnde leden, of, mogt er maar een lid tegenwoordig zijn, door dat lid is verrigt en gedaan , voor de vereeniging verbindend zijn. Art. 11. Geene vervreemding, onder welken titel ook, van onroerende goederen, zakelijke regten, of, indien deze er mogten komen te bestaan, inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Schuld, ten name der vereeniging, zal kunnen geschieden dan met toestemming van al de leden , zonder dat op een en ander de bepaling van het vorig artikel zal mogen worden toegepast. Art. 12. Binnen zes maanden na de goedkeuring der tegenwoordige statuten door de bevoegde magt, zal er een inventaris van all bezittingen, baten en lasten van deze vereeniging worden opgemaakt, en daarvan een door al de leden geteekend exemplaar worden overgebragt in het archief der provincie Overijssel, en een ander in dat der gemeente Kuinre. § 3. Werkkring, bestuur enz. Art. 13. Het bestuur der vereeniging berust bij de vereeniging of hare gezamentlijke leden. Hot zorgt voor het behoud en rigtig beheer harer bezittingen. Het beslist over het toekennen van onderstand overeenkomstig het doel der vereeniging in eene vergadering, belegd en gehouden als bij art. 6—10 dezer statuten is bepaald, en op de wyzedaar voorgeschreven. Het zal ook het jaarlijksch batig saldo der inkomsten mogen doon strekken tot onderstand van personen, niet vallende in de termen van het bij art. 1 omschreven doel dezer vereeniging. Art. 14. Het dagelijksch bestuur wordt opgedragen aan een directeur, bijgestaan door eenen secretaris. Art. 15. Om tot directeur of secretaris te kunnen worden benoemd , moet men zijn lid der vereeniging. Art. 16. De werkkring van het dagelijksch bestuur bepaald zich tot het boheer der goederen en het doen der ontvangsten en uitgavon. Art. 17. De directeur gedraagt zich daarbij naar de bevelen, welke de vereeniging bij besluit in eene vergadering van leden genomen, mogt goedvinden te geven , en doet in geen geval eene uitgaaf dan krachtens algemeeno f bijzondere last, in eene vergadering van leden daartoe door de vereeniging verstrekt. Art. 18. De directeur en de secretaris worden benoemd op dezelfde wijze, als hiervoor ten aanzien van de keuze van leden is voorgeschreven. Zij worden benoemd voor onbepaalden tijd en tot wederopzeggings toe.' Art. 19. De directeur houdt boek van de ontvangsten en uitgaven en andere daden van beheer, en doet jaarlijks, vóór den eersten Maart, schriftelijke rekening en verantwoording van zijn beheer aan- en in eene vergadering van de leden der vereeniging. Art. 20. De directeur is voorzitter in de vergadering der leden en met de leiding daarvan belast. Art. 21. De secretaris houdt notulen van het in de vergadering verhandelde; die notulen worden, tenzij daaromtrent anders door de vereeniging wordt bevolen, in de eerstvolgende vergadering bij haren aanvang voorgelezen en aan hare beraadslaging en goedkeuring onderworpen. Art 22. Bij ontstentenis of beletsel van den directeur of secretaris, worden de werkzaamheden van den eersten waargenomen, door liet oudste- en die van den laatsten, door het jongste lid. Slotbepaling. De duur dezer vei'eeniging wordt bepaald op negen en twintig jaren, behoudens do bovoegdheid om vóór den afloop van dit tijdvak, bij de bevoegde magteene verlenging voor bepaalden of onbepaalden tijd te verzoeken. Aldus opgemaakt ten oinde hierop te verzoeken de goedkeuring bij Koninklijk besluit. Kuinre, den 30sten Julij 1862. (Volgen de onderteekeningen.) Goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit van den llden Augustus 1862 (Staatsblad n°. 169.) Mij bekend, De Minister van Justitie, OtlTIER. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. ur. 170.; tVE T van den 15den Augustus 18G2 , houdende vaststelling van het tariej van regten op den in-, uit- en doorvoer. Wij WILLEM III, bij db gratie gods, koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-IIertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Ailen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen to weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat hot noodig is, omtrent de regten op den invoer en tevens omtrent den uit- en doorvoer van goederen, wettelijke bepalingen vast te stellen; Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gohoord, en met gemeen overleg der Staten-G-eneraal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Onder den naam van invoorreit wordt van de hieronder vermelde goederen, welke het Rijk ten verbruik worden ingevoerd, eene belasting geheven. Het invoerregt is omschreven in de volgende tabel: ARTIKELEN. MAATSTAF. KEGTEN. A ARD APPELENMEEL-F ABRI- CATEN. Niet afzonderlijk belast 100 pond. f 2,00 AARDEWERK (1) » Porselein en aardewerk van alle soorten , niet afzonderlijk belast(2): tot den lsten Januarij 1863. waarde. 10 pet. van den lsten Januarij 1863 tot den lsten .Januarij 1864. waarde. 8 pet. van den lsten Januarij 1864 tot den lsten Januarij 1865. waarde. 7 pet. van den lsten Januarij 1865 tot den lsten Januarij 1866. waarde. 6 pet. na den lsten Januarij J866. waarde. 5 pet. » Pottebakkerswerk, suikerbakker svormen, zoo nieuwe als gebruikte waarde. 5 pet. » Aarden tabakspijpen . . . waarde. 5 pet. » Smeltkroezen waarde. 1 pet. BIJZONDERE BEPALINGEN. (1) Gebakken steen en aarden huis- en dakpannen, worden van den post cardeiverk uitgezonderd. (2) Onder kramerij worden gerangschikt de kleine voorwerpen van porselein en aardewerk, zoo als schoorsteen-ornamenten , inktkokers, sigarenhouders en dergelijke , wapneer zij, met andere kramerij gepakt, ingevoerd worden. ARTIKELEN. MAATSTAF. REGTEN. AMANDELEN 100 pond. f 4,00 AMMUNITIE. li Allerhande klein schiet- en handgeweer, als: snaphanen, karabijnen, pistolenen pistoolholsters , pieken, hellebaarden, degens;, sabels, bajonetten en allo andere ligte oorlogsinstrumenten, harnassen , stormhoeden, gevesten voor degens of sabels, gemonteerd of ongemonteerd , als- medegeweer-en pistoolkogels waarde. 5 pet. » Geschut, metalen (1). . . 100 pond. f 7,50 » » ijzeren (1) . . . 100 pond. 1,25 n Kanonkogels 100 pond. 0,75 APPEL- , PEREN- en MEEDRANK het vat. 3,00 AZIJN, waaronder houtzuur. » Alle, welke op den Nederlandsclien vochtweger schaal B twee graden sterkte of minder aanwijst het vat. 3,00 » Alle andere van meerdere sterkte het vat. 20,00 BIJZONDERE BEPALINGEN. (1) Metalen of ij uren kanonnen, die door het afhakken der tappen of op eeue andere wijze onbruikbaar zijn gemaakt om als geschut te dienen, worden als oudijzei■ of als oud koper van dozen post nitg-pzonderrl. ARTIKELEN. MAATSTAF. REGTEN. BALEIN, gesneden of gespleten . waarde. 5 pet. BIER, waaronder Maltz-extract. het vat. f 3,00 KLIKWERK, al dan niet verlakt of geschilderd waarde. 5 pet. BRON- es MINERAALWATER, alsmede eau gazeuse: ij Op flesschen (1) . . . 100 flesschen. i 0,50 i) Op kruiken 100 kruiken. 0,25 BUSKRUID (2) 100 pond. 5,00 CIIEMICALIEN, vernissen, reukwaters en alle andere vloeistoffen, welke alcohol of gedistilleerd bevatten en bij het tarief of bij de wetten op de accijnsen niet in het bijzonder belast zijn, alsmede houtgeest en andere alcoholen, enkelvoudige en zamengestelde i aethers, ehloroforme en campliine. | de kan. 0,5:> BIJZONDERE BEPALINGEN (1) Bij invoer op flesschen van 1 kan inhoud en daarboven bedraagt het regt 4 cent de flesch. (2) De invoer van buskruid te lande of langs de kleine rivieren in hoeveelheden van meer dan 25 pond is verboden. — De invoer van 25 pond of minder kan plaats hebben mits geschiedende met inachtneming der maatregelen van voorzorg, bij de artt. 1. 2 en 3 der wet van 26 Januarij 1815 {Staatsblad n". 7; op het binnenlandsch vervoer van buskruid voorgeschreven, waaraan die invoer in zooverre wordt gelijkgesteld. De invoer langs de rivieren is alleen geoorloofd langs den lihtjn, do Maas en de Schelde, met overdekte mast- en zeilvoerende schepen van niet minder dan 40 ton inhoud. ARTIKELEN. MAATSTAF. REGTEN. CHOCOLADE met suiker bereid. 100 pond. f 25,00 CITROEN- en ORANJESCHILLEN, gecoufijte waarde. 5 pet DARMSNAREN, voor muziekinstrumenten waarde. 5 pet. DRUKLETTERS 100 pond. f 7,00 FABRIEK-, LANDBOUW- (1} e.v STOOMWERKTUIGEN, waaronder almede rondgeweven vilten en rondgeweven metaaldoeken voor papierfabrieken, weverskammen , brandspuiten en hetgeen tot deze laatste behoort. waarde. 1 pet. GARENS. i) Van hennep, vlas of' werk: i) » Naaigaren en schoenmakersgaren .... 100 pond. t' 10,00 n » Zeilgaren . . , . . 100 pond. 1,00* » i> Bind- en zegel- en andere dergelijke niet afzonderlijk genoemde garens 100 pond. 3,00 (1) Onder dc hier bedoelde landbouwwerktuigen worden alleen werktuigen meer zamcngestelden aard begrepen . door Ons b:j besluit aan ti wijzen. ARTIKELEN. MAATSTAF. REGTEN. GARENS. » Van katoen: » » Getwijnde, geverwd of ongeverwd, met uitzondering van de getwijnde, die geverwd of ongeverwd, in kettingen geschoren zijn om te weven en met uitzondering van de ongebleekte tweedraadsgetwijnde waarde. 3 pet. » » Op klossen gespoeld of gewonden ..... waarde. 5 pel. » » wol of saaijet, alsmede gemengd van wolle met katoen: » » Getwijnde, geverwd of ongeverwd, gezwaveld of ongezwaveld, met uitzondering van de tweedraadsgetwijnde, die ongeverwd en ongezwaveld zijn. waarde. 3 pet. GEMBER, geconfijte 100 pond. f 6,00 GEREEDSCHAPPEN van hout, ijzer, koper, staal of andere, alsmede landbouwgereedschappen waarde. 5 pet. GIPSBEELDEN, en andere voorwerpen van gips waarde. 5 pet. ARTIKELEN. MAATS TAF. REGTEN. GLAS ek GLASWERK, van allo sooiten, alsmede spiegelglas al of niet verfoelied (1) . . . . waarde. 5 pet. GOMELASTIEKE SCHOENEN en andere bewerkte voorwerpen van gomelastiek waarde. 5 pet. GOUD- en ZILVERWERK, en gedeeltelijk voltooid goud- en zilverwerk, met uitzondering van gemunt goud en zilver, van gouden en zilveren medailles en legpenningen en van verbroken goud- en zilverwerk (2) waarde. 5 pet. )) Geslagen in boekjes, alsmede goud- en zilverdraad (3). . waarde. 3 pet. GRANEN ex PEULVRUCHTEN , van alle soorten, boonen en wikken, erwten, linzen , gepelde en ongepelde spelt de 30 mud. f 1,50 BIJZONDERE BEPALINGEN.
27,145
MMCMC01:000002763_28
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,840
The American masonic register and literary companion being a periodical journal, devoted to masonry, arts and sciences, sketches of character, biography, manners and customs, popular tales, miscellany, poetry, literary and general intelligence, etc. etc.
null
English
Spoken
8,697
14,944
-portion of Masonry's vineyard is committed to oui ture_ Their true character is often hid from our vis- j And however good the Law itself might be—and Veeping ; and oh! may we beenabled to give a |on by the blood of their enemies and the scenes ot w Jjacever benefits might chance to accrue to the poor rCOUrLw^°sUarnTcou\'itbrTPbiit for'the cau'se°of Mason- horror enacted a'round their watch-fires obscure those In(]liin by removai beyond the Mississippi— yet if he a'^throughout the world. Men, «s we are, and fallible tender sensibilities that grow as spontaneous as the vvisbed to rerftain and live where bis fathers lived—if we must be, subject toa thousand temptations, may j)rociUctions of the forest througli which they roamech' jie no^ cjjoódie to bid farewell to the forest througb T)ivino Assistance enable us to avoid them all. May qou](] it be proved that the whites carae in possess- ^vbioh he bad so fearlessly roamed, and leave tbe home T aouelhüon of b^oythe^)Wv^\o^J.s'nsLletlün^ ion of tlib lands by prior discovery or cession gained 6f bis childhood as dear to htm, as the white man's, more than a name. May all bickerings and oontentions withom fraud, the right to lemove tbe Iudians could be should have been permitted to stay—and base must te banished forever from our associations, and mav not j,e disputed. But when it is admitted that con- be the agent and cruel the authority. that would imJirotherly love prevail in all our lodges. May our st which in the light of international law is right pöse upon tlvé ignorance of these simplesons of r.a(ight so shine, that others seeing our good works tnay ' inatlfiable in a moral point of view, was the ture^and take from them their possessions—the ten- ÏZZPSX w»»'— - ^ «--— but our brotherhood, every where. view our infant u mogt certainly appears that the' absolute right to re- We have endcavored, to divest ourselves of prejuefforts in the cause of our öider, with the most pain- move the 0pposite party belonged to the Indians.— dice as far as possible.' But we will not pretend to deful solicitude. On this very day, pet.tionsi are sent up ^ ^ impossibility of their removing the whites ny that our feelings and sympathies are in favor of the i?"nar ïS^coll°ctionÏfeAepa^A an 'anxiöus does not alter tbe abstract principle of right. country's fate. we have the melaucholy reflecwon to menti before a con.ederation öf hutes can be eltected teel that we shall never all meet ag»m. However Qf oevelopenient in man's whole na- chequered may be our fortunes, or adverse ourvarious I«' intellectual and social being. which j i i *• fates, it is the sincere prayer ot him who now addresses ture, - tbat made the old Feudal sys-; The wise man hath saia " there is a tirne for everv you, that when time shall be to us n0 ,"ü^'. ". coüS u. ' ,The Barons would "ive to the thing and it would -be bu a fair inference fromano- Z were obliged to, ther'say.ng of the same higl authority, were we ,o as- meet in (hat,lodge above. not made w.th hands, etern- t0 regain lhat little when they aett that " therel.as been a ,ne for every thing," or, al in the heavens-'-where the wicked cease from {. eyeD in our 0wn enlightened to use a shght degree of inve,10H> U might be more troubling, and the weary are at rest. coun°ry where the goddess of Liberty and the genius true that " every thing lias haLlts time." uMayfree<!om,harmony and love I„f rhristianitv.are harmoniotjsly united, we see the We will not, especially in thiageof supposed won- Unite ns in the grand design, -„nmarhincr with trembling and delicacy, ders, hazard the maintenance o the proverb, " there Beneath the omniscient eye above- necessity of approactling wutureii.m & j .nn » ... , The gtorious Architect div.ne,- J auestions etnbracing the- general as welf is nothnrg new uode. the sun, r assert its tiuth in TSutUWri5rnrbyetl*uUmnme7^r; ^ States. rfghts-we see the opinionsof our mighiiest every sénse ; nor is it essenttal to Ur purpose that we ! Tilt ^rder bright completsly shine, in Annosition to each otherj'and even should. Let it be understood, at »iestarting point, in Shaü be my prayur when far awa. sta esmen ar^ #g if.todegtroy CaSe our lucubrations (not ^;an„.f0r we , „a, reported at this „me. tha, a Me.ican army had cros.ed ,ühetaaJ o( oim. And if it is 'SO difficult are modest) which follow, m,y not jsclose it, that the Rio Grande to invade Texas. _ , RtatRs. it.mii8t.be- absolutely im- true and bona fide, real and dcwifrigh mtention of tb s J~ ,. board and »as drowned. ' entéred intp'our mind to imasine, nn.l the dim and 'CHARACTER- back of these animals wonden towew «led with arcji- , , . , '..ik of .. , —. . . . eis wére securéd, who poirred down their missiles up- unfathomable future arul t ie inv omi > ' r tlPBVTIA PPFN VI t T'1? art the infaritry. beingalmost out of'danger themselves, our indulgent and partial readers cah alone discover. LUUh LU VbLe.. as tl!f. elephants were protected not only by their Tf we wandeï from the track on which we havostruck, Thts exalted female was betrothed to Franc,s Duke |JpnSR sUin9 and 9Uperad(Jed artnoHI. bnt b' th'eir for. let it he ittnbuted to the fnintness of its outline and '■>' Buckinsham, at the tune that ie e in att e v midltbie trunks, wielded with death-dealing force lettt he attrmuteu 10 meun ibe haöfl-of Cromwell himself, and U^on receivmg in- ... .. & ihe tangled bn.shwood that covers it, and «ot to Rn, te„i?eM,è ofthe melancholy event.she sworéto avenge ' ^ a Jh- be' conceived more dreadful than a deficiency in oi.r own sisjht or our neligent attent,on. his deaih on the rriufderé,. Dunng the three succeed- fie,d öfbi,u|e c'vered wilh several hundred thousand VVhat is histofy ? This.is no easy qnestion to an- years shei efcöróisfed hefself with pis o s m iring at cofftbatants, atmed with svvords, spears, axes, and mis- swer if we derive that answer either froin most of the a ''omwell, ™ c s, 'f *, s<r e,ttc' e a silc weapoes, while a host of elephants are rushing on ' , icrriihH'! with the titleof histories or 't ï m,!! no. e aweclI y the Slght o tj)ejr ranitg ? their irresistable onset, thousands hooks which are d.gnil.e. with the itleol histories, or onglnaIi and, as soon a3 she fnund herself perfect, she .|rR dashe(j (Q (he Mr(h an(, t ]ed nnder foot_a trom 'the various definitions which have been given of sought ar, opportunity tn gratify her revenge. Bul |)|mv from the tn]nk gends ,he stnnned hnrseman to it. Is it the naration of events? Let us see. Sup- Cromwell seldom appeared in public, and when he did, the eartH—a thrust with the tusk hurls the terrified pose we were now to' inform our readers, that the Uni- it was with such piecaution, that but lew cou il ap- steed among his comrades, while the hugc beast, ur- r „r \ >Iffnlnrpd war airamsr fïreai Rn- Prnac" "IS Persr,n'. ging forward his enormous weight, strews the giound ted States of A.nenca deolared r. (rreat 13 An occasion at length oronrred.-- The city of Lon- ,VIth horrible cama£e. Still he is nnder the govern- tain, that Robert-.Bruce gained a v.ctory over the Eng- dnn resolved to give a magnificent banquet ,n honor of men[ of ,he ri(,er who gits upon his necU, an,j hi3 work lish armyat Bannockbnrn.thatLonis XIV. ofFrance the protector, who either Irom vanity, or with a po.iti- of destruction is systematically pursued. But his revoked the edict of Nnntes, and tliat Socrates was cal view.determined to make his entrance into London (rt,0jt ;s thrr>wn aloft, his ear erected, his mouth ex- • i. * , ,^i-i n in all the splendor of rovaltv. upon tnis neinj; made j i i nrnfrflPt(*A ciir;n nn,i niprrin« cnrpnm condetnned by his conntrvmen to dcink a cup o( hem- , .. r'w " \ •» i i r paoaea, anu a piotracten, snnii, ana piercing scream con ' \ ' 1 pubhe, the eunosity of aH ranks was exeit.ed ; arnl Lu- unered * die snear of a horseman has entered his neck lock. Would our readers, partial as we may suppose crRf,, Grenvitle resolved not to lose so favourable an r l' tr)®8Pe?r ' n. * •. creuri vjrerrviiiL rt-^uiveu nui iu iu»c «u lllvuu,m"c rt" —frantic with pain, he seizes his conductor with his them to be, ascribe to us the di^iiry of histonans.— opportunity. orrnne herself seemed to s.econ,d her (rün^ and flingg him int0 the air. he breakg from the We imagine not; oor would we gain a right to it by purpose : for it so happened that the procession was inn|4g anfj p|nnaes onwards through the field, regardaddino- the date at which the^e severai events occur- appointed to procoed through.the very street in which |egs wbet},er friends or foes are destroyed, and contin- red ^Tliere is evidentlv something wantino- vet. Sup- i'636,,' a,n/, a ',nlcony bef',re the/irst story of her ue3 his devastating course until exhausted by wounds - " -■ house yielded her fnll scope for putting her long pre- and a£;ony be at last among the slaughtered, despose we were to arrange these and numerous other meditated design ,n effect. „„ving in his fall all those who may have been safelv events in the order of time, would we approach anv On the appointed ^ay she seated herself, with seve- co^veved through the previous horrors in the towers nearer the idea of a history ? We suppose one would ral other female companions, in the balcony, having Unon his back ! To render the elephants more effiand for this reason, which is the very gist of all these "n t^'s occn^"n' (or tllf: first Ul"e. sln^e lier lover s cient -m fi h(_ |ar£;<J sabres, daggeis, and other offensive v c hl. arrangement, we are enabled to exhibit the dependen- Hasfily drawing the pistol froryi under her garment, §ir Robert Walpole is accused of having been more cy of events upon each other, to point out causes and s^le 'ear'^ssly took her aim and fired ; but a sudden guilty of bribery than ministers in genera). A wellcc ♦ a „n0 ^ontïrxn on,i ,uQi, start, which the lady who sat next tp her made, on Unown phrase is attributed to him, that "every man effects, and tracé t e mot es o. their con- beholding the weapon. gave it a different direction than ha9 his price but he also declared, that ministers sequences. Without this aic-.dpnf was infend.pd, and the bnll striking the horse rode by Were oftner tempted than tempting. we might mistake effects for their causes, and would Henry the Prot.ector's son. it was laid dead at his feet. In a warm debate in ihe House of Commons, Sir certainly be entirely a c a loss to determine the ïpotives f'le circumstance imrpediately arrestpd the progress Robert, who .was standing next to M r. Levison, said to which ptoduced theactions we undertake to relate, and cavalcade; and Cromwell, at the sarne time that ilim< "-You see with what zeal and vehemence these fV.,,3 ïn^o p„k, anvanta^e which nronerlv belnmro tn cast a nerce look at the_ balcony, belield a singular gretulemen oppose, and yet I know the price of every r ' , i u i f -.TT- & spectacle. About twentv females were pnitheir knees nlan in this house except three, and your brother is - history. The mere fact that the baule of Wjiterloo, imploring his mercy with uplifted hands, .wlV.lst one 0ne of them." The brother was Lord Gower, who some one remarks, was lought and that Napoleon only stood undaunted in the midst of them, and look- soon, however,dessened the number of incorruptibles, Buonaparte was there riefeated, would be exceedingly 'DS d°wrl ®Pntemptuously on the Usnrper, exclaimcd. b„ his defection. ... - .. J. , ... Jyrant ! 'It was'1 who dealt the blow : nor shoulïl I fin annllipr nrratinn Sir Rnherf wantp/l I n riw-LT harren of informatio'n to us, cumpared to whatit sieni- u .• a a i n- 1 ï r ^ anoilier occasion, öir i\ooert wanten to carry ' li • 'S'" be satisfied with kilhng a horse instead of a tiger, were „ nnps.|nn in thp Hoikp of fnrnmnns tn whieh hZ fies, when we are mformed that on this battle hung I „ot coqvinced that, before another twelvemonth has ,<new there would be great opposition, a'nd which was the fate of empires, the peace ot Europe, and it mf\y elapsed, .Heaven will grant another that si^ccess which d'isliked by some of his dependants. As he was passbe, of the world. it has denied to me ! ing through.the Court of Requests, he met a^ember , .. ,. Ihe mulutude, actuated more by fear than by love. „f ti,P rnntrarv oartv. whose avariee he inifcerined Lord Kames says a perfect history s the relqtion of was prepared tp level the house to the ground, when wou)d not rejeot a |arge hribe. He took him^de, interesting facts conpected with their rpptives and con- Cromwell qrted aloud, with the most artful sang froid, and sajd u gucb a question comes on this day ; gïVe sequences. Whethqr this be a correct definition or " Desist, my friends ! alas, poor woman, she knows meyour ,vote, and liere is a bank bill of ^£2000," whii |,a not, depends npon the limit ascribed tp the word 'sin- "r/ J jT'" Pursue(l his course ; but he put into 1 is hands. The member made him tliis terèsting'—Sir Isaac Newton seems to have appreciat- „T'd house ^ a"SWer:. "f"™*" y°" served ^ ,. , r , , , my particular friends; and wihen my wife was last at ed the importance d the science of chronology, from ,li _ , —■ ^ ,he king wa8 ve,.y sracious l0Jheri which the labor which hebestowed upon % preparation of MANNERS AND CU STOMS. have ihappened at your instance. I should, therefo^, liis chronologicahables. His mind was so accurately ^ thmk myself very ungrateful (putting the bank billinak; constituted, run,as it were, in a mathematical mould, " '""WAR .ELEPHANTS. " hispecket) if I were to refuse the favor you are now that he was nntiatisfied in any case with an approxi- The number of elephants employed in the arrpies.pf I)'ensed to ask o me. ' matioB to trutl, and the result of his labor showed the Moneo.1 sorereigns appears almost incredible, when lmpTmement in the Daeuerreotypc.—Hitherto it has howmuch enorhadexisted unknown in the former ^JXacVindividua/. * Vhe" gTand "lihanKublaï is \een f°Und ^P^ible for the Daguerreotype to fiK Should wesay "sucha thinghappened to-morrow" kms, who was at Arga ,n 1607, ?nd del,vered a letter authorised M. A.ago to announce to the Academie every one vould laugh at the ludriciousness of the K.ng James to the Emp«or J^,ang, relates that des Sciences that be has succeeded in oVercoming this* mistake, ard would im.uediately pe.rcei.ve theerrorsto üvl jZiTnVwith teeth. theTst^ema'cs a"ni ^oung «,eat df.cU.U-v« andhas ^iscovered the means ofcatch- which it would lead. yet this is trifling in coraparison nnes." The Empetor Akbar, the predecessor of Je VcZd - 3 a with somi anachronisms that have occurred in histo- hangi, allotted two hundred elephants to every ioman, secon' ' ° , ries. Locke, in his Essay on the Human Understand- or ten thousand of his cavalty. " An Engüsh engineej- named Coppet, arrived ia i ,e or n that on Education says-but we know our t T,hes®,h,ul£e ')0'verrul a"ima1s wfre ,rained t0 F,ran,ce wi,h the P,an of a tunnel from. Dover to Calau, ,. j j c -.,1, - tfie dreadful business of war, and seemed to acquire a which is noi to cost more than a thousand rnillions of readerJ are tired, and therefore we will let the.n findit p|easure in aidinj the wishes of their masters. They francs. The tunnel :s to consist of a series of iron for tïemselvsa—aud find our wa.y home again asquick- )vere covered with armour formed of plates of steel tubes, eighteen feet in diameter and three feet in thick... joined together by chains, so as especially to defend ness. The next step vyitl be to build a bfiïïgt tner y « poasit» - he truaï, head, and other parts of the body. Ón the the Atlantic to New-Yotli;.,r r '• POPULAR TA LES* " '! rZïlS^^iSaï&ttS:S^RSK&«»V=S^ THE INVALID OF ALICANT. '*du«ion W0'1"?' ?"d *ai"e,i "» Confide™ ""nost, fromhefee 1° 'ad>:'s rePJ-V- He danced with»hVv T °f tl,IS »cq«"'""anne. have evinced towards himtht „ Conce,ved her llW. , ATUESTO"' and loved her. * U"g beaUt^ taiked with her. Stress would be fuvorablea n,ï .2Y*Werlof his Who is that most interestine: pair?" said I tö a Onnormnw' c would permit him fo -.v™ 'i- s»ch, in shoit as friend, as wc paeed slowly, along one of the most re- the course ofX °C?Urred Verwards, in '"ake advances for their unlon''r^nT ^pen1^ antl tired portions ot the public walk or alamenda at Alicant. for the cor.firmatinn f"£ ? paMles of the town. | Don Pedro depart after the intèrv ,Cazalla saw As I spo- e, I pomted to two persons, who had forsome such ^ ci rcumstanr* j Colonel's passion, as tar as hope. Fle knew that the staved r Ü ®,atlonan(l minutes past r.vetted my whole attention. These object r, the « 1 i !'donthemere sighc of the his intimacy with thp famriv JoH? I® R,Var' and ' were a gentleman and lady, both extremely young, mov™,' mT °' B»t " was a much task for him to prócL^Ses^H ,reDder il a" enSy the first benig seemingly little more tlian twenty, and co nvr-rsation rhe obtain any chance o-f private tazara. And that interview D „ with Bal" his companion stdl considerably under it. The cus- v'isitors 'althn,, { ,1 parf.n.ts °'fBaltazara received few But most unlooked-tor was it, T obtain— tomary order in which the sexes usaally walk toge- (leys of'their familv f f°';b'd the j""'01" mem- em>ssary returned he announcedVfh l'" Wue" th<! ther, was .n this case reversed. The gentleman leanv tljoueh the Ji ? ,"] aPPear,Dg in Public. Yet, tazara had rejected his suit whh i ? °Ver that Balupon the lady's arm, and in truth, his looks betokenr d Iv in crowds I e C° "tB the°bject of ,lis love Pedro declared himself to h'm n 'h"8 V f001'"' Do,: greatly the want of support. He was sadly emaciaVed hones that she ?°"g °f ,ber t0 give llim »me out any other effect th;,l „ l wa""'y. ^ut withiu person. and lus countenance, thoügh it appeared His inxint™ p™ '«sensible to his attentions— io-Js ofcontempt. The hdv',^ reite™t'edexpress- ever to bear a smile for lier by his side, had entirHy hlmse fwithZ H ^ comPa,iog conduct to ' The suit and !he suitor ^li 1 ^,Said' we,e Jost the hue of liealth and strength. Yet h:.s. ,ale all his fears he r ,e,'lav,°1;1 |° aLtbers, and in spite of ft would be difficult to desct be desI,ise-'— features and wasted figure were still full of bea ntv'and tingnished him f T , P !,plieving that sbe dis- mIIh received at this M» T 'h Sh°Ck wllich Ca" elegance ; and ^ne could see that if unaffected by i|| Thfs éncon^^ V , i Ja«erer. around her. stunning because truly unexner^ V,™ "le "10re ness or restored to convalesence, his form would be more and m-f h""^ hope ,nd to make his marnier f»' messenger attemp^d lo T1fé "nsucc«s- n model of manly grace. Theyouthfullady ^ whose by hls manne fX»5ressi^e of,«'» Ceelings: for it was colonel coiiid only wri„^g his Wen/' ® 'over' blIt 'he arm his own tested, was also of most aVtractivc an- hLonlrl ° u ,'e c,rcumstances, that be left a'fone. Whenhe w a ' r ent,eat pearance ; but the most captivating point Bboiu Iipi- I tl P. them. He observed no displeasnre sihle that the asstiranz-o ,ID so ltude, it is pos-he deep interest and co.istant aftinUon Ie shoJed «urefto^f f" At ,e"«th ^ having, tacitly Z^netrte'd °f Ba,ta-a'« towards her invalid ^ompanion. She Tir.ne unon J.i u- favourable chance of revealinc his have. fed him actuallv 'tn ,) i l" passion, mighc every look, watched avo^ingly every SiZZu " W/?'spe,'ed »**> a«l tliough no return he had been tdd 1 bt lfhe of a" «bat of ground, and seemed, in short, as if she would fa n ine sTtisfiVrf ïh ï't™ Wiiy,-be had ,!le deliSht nf |,e-1idence presented'itself in crrrnh P-'eCe °' ev" have prevented the winds of hcaven 'jom visitin^ ], ! demnlrf 1 meanmg, while undeniably nn-l"ient of Don Pedro p.Ji i of tile sta,e- face too roughly. J°m V18,,,n« h,s d0e;stood' by no means distasteful to Baltazara Pe- to the aid of that indi'vidïal rT^ '° 1,avinR reCüurse ouch were thev who nn-psfprl i * the affpmnt »n ' ^aza^a everoccupied with at Alicant, and respecting tvhom I put the ouesïiol these'" tlU'S particu,ar' dea'' fnend, in detaiiin<r|the object of his love'^hadT^ °f CorresPondinS with " Who is .this interesting pair'" £0 the hdv whn hese circumstances, because they bear sadly upon the to effect his nuriiosp'tV, f6" ,emP,ed t0 endeavor my companion. Thatfd? was tt"Jhe X EngHs" ' Te U mVÏLW'. ' the 'he fami,;!3 °°l ,"'e ^ants of gentleman, resident tor many vears at Alicinr ho i r' said T, 44 for my curiosity can f ateïy^after he had seen Dn» P 1 !? way immedi- 7as vve11 acquainted with the society of the nlacr wihom we^w^™1 °Vbe P°iüt" Was t,le iadyjónabled to confirm the htters «fiti unhaPPi,ywas «» wel as with its manners and cnstomï. Shefc " JTl !?g Ca?alla- Ba"a^ra PereZ."|overheard the lastVords of B,It 2 ** }™ia* ed at the gentleman and lady to whom I directed hei tered T "rhe nll fp ed m>" fnRDd- "Psha!"mut- 'he suitor I alike scorn and dosn - The suit and notice, j^nd immediately exclaimed " \h mv lo. u i ' i * ^ story. A case of jiltine;—and a bro- corroboration was cp-.»-r.0i • csP,se- Though this fnend, your eye has indeed alighted on' an object of real ter- T see it nlllv'St 'laVe been merely his sis- zal,a's despair. He riioii^Iu ^h ^ " confirmed Ca" interest. That is no common pair. and theirS wnJthïZ f l "lo«,^e it vol; you cruelly heyond doibt, ASndfn\ jTUmStaWea C,ear no common one." " Then, I pray, let me liear it if «ol!™ V b-V, words," said my friend. with he conceiv^d hin.^iri encol"!>Scment itisinyour power to do so said 1 still fnU '■ ? aspenty ; thM is a tale lolr'tjw» to blush at, but Baltazara Perez lo be a ' rnn..If f C0Dclu|le<l with my eye the slow onward motions óf H 7 fï TT '° 5',°'y IÜ' However' pray let me gó on.! less flirt.' The issue was-X.,1IeaMless- worthmvalïd and his fair supporter. "All Alicant can teil thar V° y°-U that Caaalla becnmo at Iength satisfjediS^nst it with his whole 'stren-th nf le,stnlSI?led a" the story, as you would soon have efrned J ? Y. T'0" W3S retürned b>' baltazara, andhe re- time he was an inmate of hi ? ' '"'"d-that for a been longer hfre." returned my comoan^ Z, / * ,d ^ IT"" t0 ,a? issue' B«t this was no His friends gatlieted aro , J W " T bed' I believe, know the particulats so fullv as I mvsmtf <)W' aSy, d "ever visited at the house of Balta-1covered partly ïrorn the shocl- l""' "". to have "e, . "V?* he conceived nave evinced inwa,,i„ i.:„ "" -""«eiveu her mistress woiild be fiivorab « ' of his would nerinit him V- m snoit as «VUW I1IS nassinn ««««!.. " c 11JI 2 . ' nor snaJ '» or kinsman of mine, lift hand him He fplk 7 i ~~ ~~ Sgdinst you. I have but told you wha. has been the sake • but t s obvinn«V ? T°U'd ,fain "Ve for her «w° great masses one of 1, 3 result of your conduct. ]fyou have the heart of., hu- ed approachóf dea?h Deve"heless' that «he expect- misefy , and it wU hl I 'P,fmeSS' aad the °Ö>« of man bein^ in your bosom, the knoivledge that you that wretched derpnti mï"11 D? fa,D' Alas ! for as possible from the hp-m c usmess to ta^e as much ïave taken from her parents the sweetest, the most ed bein^s that ev h'00 I ? ee the "oblest-heart- ofhapp\nessr°™'Now ''"d 1(1(1 i( t0 that dut.ful The father could not continue, and was For Ine' lives nnl! ? ' fT'\t0 Pe™h by it!_ lo-morro* to trv ta ™iJ g £ "Iwi" begin about to turn abruptly away, when Cazalla exelaimed, whole soul is bound nn i'n hT husband's Iool<s: her thinking all thetim™ abont m» lDstead of For the love of heaven, stay and hear me, old man ! of his existence sn-ini li ' and "hen tbc thread minutewhat I can do Ihr = L I Wl" ask every lh» is error-madness! Baltazara cast ,ne off- with it to sustalnZh, 13 to° ,cl°sely entwined has often told 1 thir « »h k y else" ^ather scorned me and my love, ere I wedded another 1 Pe three „nfJ ? shock. Surely, surely, these myself and r thaj 18 the best wsy of being happy dro de Rivar, your own and your family's Weód, bore world ^ome <•' be hi'»W toget&r in a ^ dete™'-d <° try.-_ JarsoP^ to your daughter the open avowal of an affection, which A silenr^f'c „ had been often before evinced by look and manner — " And th* i™6. m,.nutes ^ollowed this recital— " Had the answer been other than it was, I should then long bre uh " T)ón "p / Vi"ai"~" said I, «fter a THE PRINTER. ïnTd« I myself to you ; but Baltazara rejected stilHives. Many of tho frie I n" recovered- a»d " the Primer," said my uncle Tobv and despised me. "Pedro de Rivar !" said Pere/ ■ would I.ivp an-v niu ofPerez and Cazalla He 's a poor creature " reinine,? 'p • y' be soughtand obtained. I know well, an interview colonel and the nM himto account, but both the " How so?" said my uncle did Jhl' v, f " WaS '° Pr°ffer h'3 own hand< nor dnne well to leave him to ^ 'r ,Aud they have ,",Beeause< »' the first place, (continued the r d d we bh,me her for rejecting it. Your words. young odium For tho,,Xhl l °W", eU°gS and Pl,b,it: / ' °ki"g ful] uPon «nclè ) becausA, P° man may be trüe .. They are too true," cried matte 'J hl f 5 ■ endeavofed to brave the deavi"- to please every body ? . mUSt en" • Oh °f0n| \ P:"iina: U'e ap',rtment in a state of a?°"v. the aversio'n and"hrLir°STl'b'° ult,mately to endure """«entrperhaps a small paragraph ponf °f " Oh, fooi that I was to believe in the inconstancy of been comriellerf , 1 , u■ L Rround llim' He has he t!lrows it to the compositor—it is f„j?t ,pon hlm ; one so sweet, so lovely! I have been miserably duped there lives a' nostVnr" h'mself-TuP in. his house, and 13 ruined to all intents.and purposes " d he and now your daushter and myself—and others ilso !mI<p liïc r ' ),,3onci. Men will scarcely even ' ^00 niuch the case Trim " c are irreyocably lost and wretched. through the arts of associate vvith^h^^°r"^necessaries of Iife, much less Wlth a deeP sigh, " too—much-—the" U"C'6 Tob^' tVt'SF9 treaCher"US Vi,hli"' 1 - » -d- ^ nm ^ep,°rab,e ingw" ^ ^ e,«at- theCfa?h"r'of BritCtl°" W88 t0° P">i'"y 8lnC<fe t0 aW™ md ivheVïh801 WRS' f r"" ex,)lanation took place,, THE MAN IN THE CAPP ' "■* upon a Plece tbat pleases him mightily and h^th' L'9 T- £rsi:s:!s££ KS Ti» &?7»« »'^S^SS^tSSS^" "'T'™"'•'** 2P"'""■ ts "*' i-v "xrs?iSR?5ffif «sr : "ai"'" «*««%. Ff TH F QUFTV sion for that, Colonel. Only let us' retire a little way m e"p,nf-. the ««isfaction ofbeholding the •wh-hT ^'1;irlo"e' "W'ted Bath, accompanied !,,,een A"SA r ssffs. "r & "zrsz gxs7±sp <• ;R5tó versary. Don Pedro also'waf woundeÓ all cats a"d owls „muse found tli as ,!lu «ocety of Fr,end" N *'^ he]oW to more seriously to ajipearance. But a!a«' tb> f'T ^l(S dnogeon. and bytbeir aid Dubour» wh "'•V*neè"'s wtention, au^'a n,eJ^L *8® «,v,ng °f the ■>el's proved the more permanent7niu,'y H L r °r the humanily of bis keeper ha2'n„T-T- aCC" should be welcon"; 0„r fn T re,Urned that she tttoate lady was rendered abnost Irantic' by the evlm, ÓfT" ^°M "a'' a"d wl,°'"''iid thë ïair" never before held any pT^n'r^16'' had' which she understood only to aris- from , i e««ntryfrien fpr flowers,'conti ivp ? f " i ' I vv"a a lnefIli)er of the rmsn .v r n i ,nte>*course quarrel. For many montb's Ca£ , y on a ^ I ;?ïe!-a'"'ü.l,ler ""™pon th.b£™b° s,ckness. Ere tó' aros», Baltaz ua PerL w- u Continual inaction, however tbourli it , S g T" Wng.W. tuevaio oncs " Th» i= i , GeorSe. called Ri-ave. Though ignorant of her father's in tent kJ?*' brou«ht °» the gour, w'ljich ren 1 f" werü to ««end t'heaugust visifims^ Tl ^ent.lemao wb° Lazalla, which maidenly pride could not have pern h l'°C'"r .7'etc.b, 'ncapable of moving hinmelf abm.t f ü''the recePt'on to be expected It t 'eeble ,deas ted her to sanction, she blessed the occurrence aVer u"6,® ,he caSe t0 tbe other; and he oWW T"' tüe would, at least say'^i rl! 8UpP?sed that 'V.irds, when it proved the means of assuriug l.er of her ' fl eep?r' ' wt ,!le greatest misery he en dured " ,De^ or mi'4am. The royal I h1gh* f! "obroken' faith and truth. But ft cou?d nn / y/he rats wl,icl' came in'droves a, ^ ^ «he park. punctua) to the 1!® ?rr"^ « «he Hert her doom. Cool and unawed, she answered. "Yea, thou art right there. The Friends are well thought ofbv most offolks; but they heed not the praise of the wttrld ; for the rest, many strangers gratify their curiosity by going over this place : and it is my custom to.conduct them mvself; therefore, t shall do the like by thee, friend Charlotte ! Moreover, I think well of thee as.a most dutiful wife and mother. Thou hast had thy trials, and so had thv good partner. I wish thy grand- child well through hers." (She alluded to the prin- cess Charlotte.) It was so evident that the nend meant kindiy, nay respectfully, that offence conld not be taken. She escorted her guests through her estatte. The princess Eüznbeth notioed, in the hen-house, a breed of poultrv hitherto unknown to her; and expressed a wish to póssess some of these rare fowis, iinagining that Mrs. Mills would regard her wish as a law ; but the Qua- keress quietly remarked, with charactenstic evasion, " Thev are rare, as thou sayest; but if any are to be purchased in this land or in any other eountries, I know few women likelier than thyself to prociiré them with ease." Her royal highness more plainly expressed her desire to purehase some of those she now he'held. " I do not buy and sell," ansWered Rachel Mills. " Perhaps you wiII give me a pair? persevered the princess with a conciliating smile. "Nay, verily," replied Raehel. " I have refused many friends; and that which I have denied my own kinswoman, Martha Ash, it becomes me not to grant it to any. We have long had it to say, that these birds belonged only to our house, and I can make no exception in favor of thine.' This is a fact. Some friends, indeed, are lessstiffly starche'd, but old Quaker families still exist wlio piqué themselves on iheir independent indifference to rank, and respect to their fellow mortals only in proportion to the good they have done in their generatio'n. An elderly gentleman walking along the street took hold of a cow's tail, and placing it ever her back, exclaimed " Madam, you have dropped your boa." A pail full of lev, with a piece of copperas half as big as a hen's egg boiler! in it, will color a fine nankin color, which will never wash out. This is'very usefjl for the linings of bed quilts,' comfojiers, &c. Mr. Timms, said a wag, " how do you keep your books?" "Oh, by doublé entry." Doublé entry, how'sthat?" " Oh, easy enóugh. I make one entry and father makes anoiher." • AMEIIICAA' II VSÖ.\IC REGISTER. ALBANY, SATURDAY, APRIL 3, 1841. To whom.it m«' Concern,—We find o-irselves unable to furnish any back ruimt ers pru rto Ncr. 2G. — the first six MO\THn.and we wish ourAgents.on ob'aininganyNEWfUbscnption to inform the subscribef ol this lact. Any money sent. lo us, wrl be applied to this volume, and should there be any excess, it will be passed to th>c creldit ofthe subscriptious on the next volume. AN UNFAITHFUL SWAIN. The Supreme Court of Rhode Island. on Wednes- dav, was occupied with the consideration of a b each of promise case, brought by Miss Ruth H. Eldridge, aged 32, against Samuel Phillips, aged 22. The parties in the case boih belonged to the Methodist connection, and Samuel wasa man of repüte as an exhorter and expounder of the word and a poweiful prayermaker. A number of the defendant's letters were read in court, and the Providence Journal says, " nothing in ajl literature, from Ovid to Fielding. or from Tom Jones to the epoch of gilt edged annuals, could equal the force, or the ludricious character o'f Mr. Phillip's orotestatious of love, or the minglings of his moral sen¬ timent with the journal of his pious labors." We think the following extract will sufficientlv estabüsh the truth of the Journal's assertious : "I shall enclose my letters and you can mention it to them (brother and sister Cook ƒ and then they will know the reason, as my intention is to marryyou next spring, I do not tnuch care about brother Cook's knowing about it, as 1 suppose r*y sending letters to you they will think there is something in the wind. You will pray for your poar Bube that he.may be contented and resigned. I must stop, for I cannot s et for the tears fiil my eyes. Teil Elder I am yet alive, and by the time I come to pay a visit I'hope ü» and will have all the region converted 1 xcished you. had put tliree more buttons on my new shirt poor Sis forgot, she thought so much about Bube going away" You must make me twoshirts and two pair of drawers by next Christmas; for I cannot get them made here. Take care of my old hat till I come teil sister Cook the sugar is good, and I wished I had some more. It cost me five dollars t<* get here which leaves me 25. cents on hand that will pay Scoat and what I get this year will do to get moved with next spring. Si?ned. Samuel Phillips. Tfee Jury in tfee abore case assessed damages for the plairtiff in the sum of jive thevsand dollars.—Sw Grand Lodgf. or the State or New York.— The Cëi'emony of receiring the Representatives of foreign Grand Lodges, forms a new feature of deep interest in the trahsaclions'öf the Grand Lodge of this State. Wa gave some account a few weeks ago of the reception óf the Representative from Hamburg, but the public recognition of the Representative from the Grand Lodge of New Jersey, which took place at the quarterly meeting on the 3d uit., wasnotless interesting. We are informed by a Brother, who was present, that betweèïi two and tliree hundred Bréthren were assembled ón the occasion. The Representative wearing the appropriate jewel and apton of the Grand Lodge of New Jersey was conducted from the West to the East, by the Grand Sècretary, through an avenue of Brethr'en standing at least six deep on each sidé, all clothed and in white gloves. We have l'nbi'been furnished with the speeches delivered, but understand that on both sides the stronge-t language ofassuranc'e was used that the two Grand Bodies were determined to stand shoolder to slioulder in support of éach others' sovereignty and honor. We hope to witness the reception of some of those representatives who have been appointed, but have not yet received their credentials, jéwel's óic., when we visit the Grand Lodge at its next annual meeting. J. Fe.n.nimore CoofER.—We regret to see that this gentleman, is again the subject of news-paper obloquy and petty tnalignity. That there are many points m the character and disposilion of this distinguished writer, to bé deeply deplored, admits of no doubt.— Of an impetuous. and irrascible temperament, he has been fartoo careless of the individual opinionsof those with whom he has come in direct contact, and from his inability to accommodate himself to the prejudices or pecnliarities of ïhose wliose good opinions.it was his duty to have gained, he has frequenlly arrayed against himself, pnwerlul and vindictive foes, from the most trilling and unimportant causes. The most unfortunate feature of .his life, was the circumstance of his taking the field as a political writer. To one of his rare literary abilities the troubled sea ftf politics can have but few attractions, and can offer the acquisition of little glory. A genitislike his, slioul11 have been fee and unshackled—as his worst enemies confess that as an imaginative and descriptive writer he has few superiors. His woiks have been read with praise and avidity by his own counlrymeri, and translated into several European languages. He has shed a lustre on American literature, which should go far in extenuation of a few personal faults. He is still in the vigor of life, and much may still be expected to emenate from his gifted pen. ]t therefore becomes the editors of the American press, to encouragf, rather than irritate. We hope these bitter anirnosities are at an end, as their tendency is detrimental to the interest of our literature. Albany Museum.—This establishment has passed into the hands,of Mr. Geo. Randall, who will in future assume its supervision. Many of even our own citizens are not aware that durihg the jjast season a spacious saloon has been added for vocal and scenic representations, which is arranged and decorated in the most tasty and gorgeoué manner—combining the essentials of a perfect theatre with thê retiremént and quiet of a private lecture room. Mr. Randall is a gentleman well known, and the public have the utmost c»nfidence, in his intention and abilities lo do justice tó the undertaking. As the warm season is approaching, the saloon being cool and airy.will be a delightful medium of tvhiling Jaway an evening in an agreeable 'Manner. The entertaiaments are of that order that Cannot but find favor with the most fastidioüd. Talent of the first order will be introduced. and we feel assured that that thc present proprietor will in all things redeem any prohiise he may make the public in behalf of their amusement. OjF* 0«e dellar bills of the Bank of the State of New York have been nltered t,o ters. I.ook out. " Hobbif.s."—We are a qneer people beyond a doubt, and are eternally semi-insane on some particular point. A few years since we were " corner lot" mnd, and the domand for paper i'or " mapping" was Ka great, as to exhaust the supplies of all the manufacturers in the country. This gave place to the " morus mullicalus" fever, gardens were annihilated, fruit-trees prostrated, and geraniums in pots were cast aside to make room for " the rage." This passion was speedilv roóled out, by a new eandidaté for public favor who reared his bristling front, and with a hideous grunt "Berkshire Pigs" became the especial "mode."— There was at all events some utility in this fashion if it did betoken a swineish propensity. " Short Horned Durhams'' "Beckwell Sheep" "Rohan Potatoe" and "Ruta Baga" next filled the public eye. Then came a tbree days calm and the people became restive and impatient, when in a lucky hour providence sent in the Amistad Negroes to vary the monotony of existence. First it was the trial of these poor wretches. then the Amistad Negroes again—again—again—that was one of the standing captions of half the newspapers in the country, but even this " sweet smelling sa-1 vor" was worn thread bare, when the McLeod mine was sprung, and where or when ^ïis ivill end Heaven only knows. We are waiting with the utmost impatience for the advent of the next absorber of the public mind, and dare not even venture a guess relative to its nature or diinensions. Melancholy.—The National Intelligencer says, that late intelligence from Pensacola bring to light the los3 of a brig, supposed to be the Three Friends, from that port, bound to New Orleans. The body of Mr. George Moshen ofpaltimore had drifted to the shore. On him was fonnd a considerable snm of money, and a draft, negotiated at Tallahasse. Should the brig prove to be the Three Friends, many lives have bei» jost, eeveral of whem were ladies. ' " Str\ws sïïow which wat me wind BLows."-|For a.iogle Hair of her Head, 5100 en ' i H oTRAvvs sn U , off nocket Kdff. '5 In Manheim, Mrs. Betsey, wife of Damel Hays, ThU sentiment has passed into a proverb, and may b ora cast ott pocket Aan. g() 4J with some plausibility be applied to the acts of Great do Slipper, % 1„ Sallisb ury, Mrs. Phebe, relict of Cornelius Britain, at the present moment. She is not only For a fine toolh comb once used, ° Drake 79. tl ■ win» obstacles in the way of the settlement of the and S10, for each additional use. In Canajoharie Mr, Burnham Soules, 26. Near 1"' " ' . , „eeUinato wrest from our vio- Kor a basin of water, after she has'washed her di- Peqria, III., by being thrown from a waggon on her Bounduy Quest.on, and seeking to w.est tro g()((. ^ . wMir)^ Miss Cath. 22. lated laws. a man charged with murder, u . ■ ' " ' , ,,,, ■ . '>[n omamented" vi-' At Verona, Mr. Recompeose Soule, 78. In Rome in repeated instancesendeovoured to play the old:game [Thiswa ii .« „ I ' ■ • Mr. Silas Wëtls, a revoliilioiiary soldier, 93. of a richt to scarch and delain our vcssels, on the most als, holding about 5 d.ops, enctosed in gold, and Jn New Haïe0i gt. Miss. Elizabeth M. Ogden, 56 ; lliinsv pïetences. The Salem Register notices the de- wore in the bosom, liy those of her adorés who fe|| ba(,k ;n her chair; while reading to the family in* „f hricr Htelv and says:—" This'is' the fifth wear their liair alter the Cromvrelian cut. apparent h'ealth, and ïnstaptly expired. t-n.1011 ol a brig inieiy, a y ././ ^ W aterford, Mr. Jason Chapman. Rensioner, 80. Sdemvessel that has been searched by Lnglish cnnsers For the panngs of a toe or fipger nail, 3 fn Newt0D) Mrs. Mary wife of Samuel Trowbridge, within a few mo-nbs." These occurreoces would not Any 'price is given for a Snufl box, in which her ^ take place, did not the commanders take their tonè djvjne fingérs havfe 'beed thrust. At Sn&eld, Ct. on the 21st inst. ol consumption, from the spirit of their government, which, disguise Qn the first 0f April, a day, pêeuliarly adapted toall .Totham Hancock, late of this city, in the 48th year of the fact as we tnay, is anything but pacifiS. We ask than is to be found raffled • for—goo1 chances, at SlO each. A Ir.end ol Ro|an R/Readi daughter of the late Charles Morris, in her preparations; and after she has given us the our4f who'lias enthnsiasticallyhivested hls last X, say* 0f Canajoharie. auantüm suïf.of öpiaté, to get ns completely asleep. )ie want9 ]eave no other legacy to his children— In Salisbury. Mr. Henry Reynolds, aged about 40 ; until all her plans are fally matured we shall perhaps GreatWs Diana ol the Ephesians, bot she never saw an8g "huyler,^RIr"Abraham' \^n°^st^e^Tormerly at tot be awakened by the roar of her candoo, and (he day she couu hold a two-penny qandle, to the Qf Danube; aged 72. ... theti, forsooth, we shall begin to-prcpa e! The con- „ j)ivjne panny." Glorious Fanny! Republicans can Fort Plaip^Miss M-ary Russel fromOtsego, much sideratiotu which prompt us to avoid a war. will have | appreciate thy boundless perfection. Let gaping Eu- latriented—S5. no influence with Great Britain. Her aristocracy have tope iook tJ0Wn on our Democracy. America's illus In Portland, Maine, Mr. Wm. Parker ; dropped no tnttuence wu.i uic , dead in^a hall r.oom, on leading out his partner for no feeling as to its horrors, other than vvhat is feit tnons son, the immortal Patch has told us trom ttie first quadrille. through their pockets. A war betweea the two coun- foaming cataract, that '-som'e things can be done as jn Quiif0rd, Ct. Capt. Nathaniel Fowler, 80—a tries would be popularinthe Canadian provinces, and Well as others," and long after our Republic shall have reT0lutionaiy pensioner, and post-rider betweea New the imoression lias sone from there across the water, been forgotten—after century has been heaped upon Haven and Saybrook for the last 30years. ,,«PEïgl, wouM l„ ,.»h . ih. f,« of „b„ „„„„ M .h. -PC »l>,„ IJBJ-J. Jr'e 83' the Lion ; or in other words, tliat in such an event, perhaps hes inurned a rehc of the Divine and im- j„ Manchester. Vt., the Rev.Sylv.«sfcr Sage, 78. Great Britain could dictate her own terms. This is m0rtal "artiste". \ours Yesterday, in this city, Susan, wjfe of Wm. Cooper, the lansuaje of the Canadian press, with scarce an ex- W. C. and daughter of' thejlon. James Vanderpoel. ception. Does it not then behove our government to — ■ — - - " On the 29th mst. Elizabeth Vao Rensselaer, relict 1 , .1 > r a* Th» V ^ r Ï t fr <• « C C Of the late John Bleecker, in the 73d year of I er age. look ahead—to be preparcdfor the worst. The case XlïtCl i l ÏJ «. It C C • Near Catskill. on the 20th instant. Ann Augusta, of M'Leod will bring matters to an issue immediately, jn^n Quarrels.—K letter to the St. l^ouisRepub- wife of George Griffin.jr. and daughter of James Nel- should he be tonvicted. We are aware tliat feelers ^ ^ fro|h por( LeavenWorth, gives an account of a son, Esq., in the 29,th ^ear of her age. have been thrown out to make his case a national one, móst'cowardly and bloody massacrecommitted by some At New Haven, 2ïst inst. i rancis Bayard Winthrop, but we much misfake the people of the State of New Kanzas upon some Pawnees: Esq., aged 55. Vork ifthey will allow any set of men tointerfere with The dastardly Kanzas-sixty-five in number-took On Monday evening Wm. Pearsall an old and res- ' . r.u ■ i tï„ .i.o.v, \i»r uiill advantaae of the absence of the Pawnee warriors from pectable inhabitant ol F»ew y ork. aged 82. the sovereignty of their laws. By them, M Lepd w.ll ' ment and m;issiicred all but Tl of the wo- At Baldwinsville, 25th olt. Henry B. Lasher, pro- be acqu.tted or condemned. men an[1 children found in it. prietor of the Seneca Hotel, aged 29. We repeat, let us be prkpared. qne WOman sold her life deady. She sprang upun At Troy, on the27th inst. Elanthan f. Grant, in the one of the Kanzas warriors, like a tigress—clutched 39th year of his age. of the house of Grant & Herring- Amphitheatke.—The proprietor of this èstablish- ^ (hroat, and would have strangled hiin if her arms ton, a highly esteemel citizen. ment has etfected a short engagement with the cele had not been hewn from hej body. . At Clinton, Oneida co., on the l^th >nst. Mrs. W. brated eouestriau Le Tort, and Sweeney and his ptipTl. The Pawnee prison.rs werè rescued by a detach- Jane, wife of John II. Tower, esq., of that place, aged i • i .i .i . mpnf of the American force stationed at r ort Leaven- 22 years. These engagements. conoected with the other attrac- anJ ^ beentr^ught into Belleviëvy. Ón the 2^d inst-, in Duanesburgb, ^chen^ctady co. tions at this establishment, cannotfail of drawing large ' m;iss;,cre vvjjf be a si^nal for a fierce war be- at the residence óf her fatber, James Frost, esq.. Mrs. audiences. tween the Pawnees and Kanzas. Rosannah Bell, late widow of John \\ addle of this city. The Sackett's Harbor Journal states that a steam , / .. In Savannrfh, (Geo.) on the 2;2d inst. Johq. C. E m- frigate of one thousand tons burthen is under contract ^ parigXter.VFwT:baptised yesterday afte'rnóon "by er80ü' aged 32 yearS' former1^ 3 re8.ideDt of A,ba.'^_ to be built for the Colonial Government at Kingston, {l,e Archbishop of Pgris, in the presence of the King . ■ '-1 Canada. and Queen, and the Princes and Princesses, with the ALBANY AMPfliTÏlÈATRE.' — 1 ï water of the river Jordan. "The water of the Jordan," [The following extract of a letter from a frieiid at says the Slecle, "with which the Duke de Chartres THIS EVENING, (Saturday) April 3, New Orleans. is feil half t.ue, no doubt. "To what was baptised is said to have been given to the Arch- bf Mons. LE TOET, the wonder of the base uses mav we come."j bishop of PansJbvM. de Chateaubriand, whobrought » world!!! ▼ • vt with him from Palestine. . . . - . r* New-Orleans, March, 1841. - _j ^ Third night(of Mr. Sweenut aodv Mast. Cöestnut. Vear Hoff.—After a tedious journey 1 arrived here, The Ho.kton (Texas) papers state that the remains Saturday erening, April 3rd, the performances will &c. «*** ***** of a large city have been foun<J in Sabine county about commence, in the circle, with horsemanship, by Mr. Th, „„ do ,w.„ h„re i.MS »y, i,. -c,„- ■zsxg'sz tion. I he " Divine l*anny isamongus; and sicli ranged a]0ng a street mors than a mile in iength. Equéstrianism, by Master J. Howes. a gittin up stairs" to see her throw her pretty feet, puts , ^ — Kthiopian Extravaganzas, by Mr. Sweeny and Mas- the Baltimoreans as far in theshade, now, as they on a Marri-Cd, ter Chestnut, &c. &c. forme. occasion, were beyond any of Tom Mboré's On the 21st inst. by the Rev. Mr. Parks, Mr. Geo. Mons. Le Tort will bè introduced. " Fire Worshippers." To say that Caldwell has coh- o. Knapp, to Miss Mary E. Hackstaff, all of this city. rphe performance'to conclude with tracted fnr Fanny, at §12,000 for 12 nights, smacks too In this city, on the 31stult. by the Rev. N. Levings, " , Htuchof the pecuniary, to be mentioned ia the same Carwm, Mr. Jackson | Theres'e, Mrs. Preston sentence with '-the Elssler. Our Bucks have run ln Danube, Mr. Henry Van Ness to Miss Hannah, For particüars see swiall bills. stark mad. The tariff, of prices for relics of St. Elss- dau<rhter of John C'. Cronkhite, esq. Doe»open at 7, performance to conimenca at half past T. Ier, may be said to be now established, aad are as fol- ln Minden, Da.id Countryman, Esq., to Miss La- l^^a^ctor8, Mr. JmI*. lows : vinia ShoemaLer. soat Clowns, Messrs, Mayind Knapp.
3,818
MMKB07:000631001:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Androcles; maandschrift aan de belangen der dieren gewijd, jrg 14, 1882, 01-01-1882
null
Dutch
Spoken
7,436
12,807
vriezen, enz., het slagtofler vreeselijk moet lijden en met den dood kampen. Daarenboven wordt die doodstryd niet zelden nog verlengd door de hardvochtigheid en nalatigheid der vivisectors of hunne bedienden, die, in plaats van het dier na afloop der kunstbewerking dadelijk af te maken, het Vaak laten liggen zieltogen. Dr. Anthony zegt omtrent hetgeen hij hiervan te Parijs zag: „the animal having served its purpose is thrown on the floor to creep into a corner and die". In andere gevallen wordt het half dood gemartelde dier aan de jeugdige studenten afgestaan voor oefeningen in het opereeren. "Wat schrijvers bewering betreft, dat die proefnemingen een middel zouden zijn om aanstaande operateurs te „stalen'', geven wij met bescheidenheid als ons gevoelen te kennen, dat daartoe in en buiten de hospitalen gelegenheid te over is en het ons, in meer dan één opzigt, voor de patienten wensclielijk zou voorkomen, dat de operateurs niet te veel „gestaald'' worden. Yoorts betuigen wij groote vijanden van overdrijving bij dierenbescherming te zijn en niet tot die bekrompenen te behooren, die, zooals schrijver zegt: „elke poging, die de wetenschap aanwendt, als ongodistisch veroordeelen". Wij handhaven echter onze meening, dat het nut der besproken proeven volstrekt niet in verhouding staat tot het daardoor veroorzaakte lijden en dat de mensch geen misbruik mag maken van zijn gezag over het redelooze dier. Hiermede beschouwen wij het debat, voor ditmaal althans, onzerzijds gesloten. Wij eindigen met den wensch uit te spreken, dat de stemmen, die zich van alle zyden in het buitenland meer en meer tegen de gruwelen der vivisectie en voor hare afschaffing of beperking laten hooren, ook in Nederland meer weêrklank vinden en zich, evenals in Engeland en Duitschland, door het indienen van adressen aan de hooge Eegeering of op andere wijze openbaren mogen. '4 Gravenhage, April 1882. PHILOTHÉRION. Dagblad van 22 April. Nog eens de Vivisectie. Hoezeer het niet in ons plan lag, nog nader op deze veelbesproken quaestie terug te komen, zoo meenen wij toch met een enkel woord te moeten releveeren, dat de schrijver van het stuk in 't Dagblad van 19 April 11., ons opstel van 6 April 11. bestrijdende, geenszins de daarin aangevoerde argumenten ten gunste der vivisectie , voor zoover die naar onze meening moet worden toegelaten, heeft ontzenuwd. Schrijver beweert, dat het door ons aangehaalde voorbeeld der transfusio sanguinis geen afdoend bewijs oplevert tegen de wreedheid der vivisectie in 't algemeen; dit geven wij hem gaarne toe, maar wat dan te denken van de nu door hem , als bewijs van t tegendeel, aangevoerde nuttelooze barbaarsehheid van een Parijscn hoogleeraar? Schrijver zal die toch wel niet als type der vivisectie willen beschouwd hebben? Wij nemen bovendien de vrijheid hem te verwijzen naar het door ons ontwikkeld begrip van de handeling in quaestie, volgens hetwelk een zoodanig feit niet alleen daar geheel buiten valt, maar zelfs als menschonteerende dierenmishandeling moest gestraft worden. Schrijver houde het ons verder ten goede, zoo wij niet volkomen het groote onderscheid beseffen tusschen het nut, dat de vivisectie (volgens hem) voor de wetenschap, en dat hetwelk zij voor de practische genees- en heelkunde oplevert. Is er dan een practische genees- en heelkunde, die niet op wetenschap is gebaseerd? Zijn de heilzame resultaten, die de practijk dagelijks bereikt, niet juist te danken aan de wetenschap, waar ze op proefondervindelijke wijze voortschrijdt (gelijk wij vroeger breedvoerig aantoonden) en zich van het voorgestelde doel niet laat afschrikken door kwalijk geplaatste dierenliefde? Schrijver vergunne ons, hem te doen opmerken, dat hij ook niet een enkel der door de wetenschap verkregen resultaten, zooals we die in ons vorig schrijven vermeldden, heeft bestreden, veel min de onbeduidendheid daarvan heeft aangetoond. (Een magtwoord als dat van Power Cobbe, hetwelk schr. boven zijn opstel plaatste, bewijst ons erachtens luttel.) Wat aangaat de door hem gelaakte proefnemingen van Claude Bernard, wij durven gerust eiken belangstellende naar het bewuste werk van den grooten physioloog verwijzen, en twijfelen niet of na aandachtige lezing daarvan zullen de proefnemingen in een geheel ander licht verschijnen dan wanneer men, zonder meer, hoort van „toestellen, waarin levende dieren door vuur en kokend water langzaam verbrand worden." Dat schr. verontwaardigd is over de wijze, waarop dikwijls met de subjecten wordt omgesprongen, wie zal het wraken? Wij allerminst, en we verwijzen ten overvloede naar het vroeger door ons bedoelde programma van de British Association, dat we gaarne onderschrijven, en waarin alle noodelooze wreedheden ten strengste worden verboden. '« l£age, 22 April 1882. T £ Naar aanleiding dezer stukken zal ik niet veel zeggen, daar die stukken den strijd in hetzelfde stadium laten waarin die voor dien tijd was. Eene enkele opmerking echter ten slotte: v. Z. keurt de gewraakte handeling van Claude Bernard af, maar doet het voorkomen alsof die gruweldaad een op zich zelf staand feit was, waarnaar men de geheele Vivisectie niet mag beoordeelen, en vergeet dat er op nog een overgroot getal misbruiken door hem en anderen bedreven, kan worden gewezen, welke misbruiken oneindig zouden verminderen, indien wettelijke bepalingen de heeren der wetenschap in liunne Vivisectiën beperkten. Een artikel voorkomende in de Haarlemsche Courant onder de ingezonden stukken en ook onder het Engelsch Nieuws in het Dagblad vermeld, plaats de kroon op bijna alles, waarvan in deze dagblad-polemiek sprake was en bevestigt mij in de overtuiging, dat het meer dan hoog tijd worde de regeering handelend op ga treden, door maatregelen te nemen die aan de barbaren hier bedoeld de gelegenheid benemen met hunne gruweldaden voort te gaan. Het bedoelde stuk door Philothérion ingezonden vindt, hier een plaats om de rij der ingezonden stukken te sluiten; moge het er toe bijdragen om de oogen te openen van ieder, die nog met de Heeren der wetenschap zouden kunnen medegaan, opdat zij met mij verachtelijk den rug toekeeren aan mannen, als den hier vermelden Italiaanschen vivisector die met zooveel »amore" en »pazienza" de gruwelijkste folteringen op weerlooze dieren heeft gepleegd. De Vivisectie. ces barbares pratiques, qui, sous le pretexte et le faux pavillon de la Science, éteignent tout sentiment de bonté et de douceur. Duca Lancia dt Br oio. In de »Scotsman" van 13 Januari 1881 vindt men een, aan den uitgever van dat engelsche blad, gerichten brief, waarvan wij hieronder een gedeelte, vertaald laten volgen. »Eene italiaansche brochure getiteld: Dell Azione del Dolore sulla Respirazione (over de werking van pijn op de ademhaling) is mi] zooeven onder de oogen gekomen, en daar het werkje, voor zooverre ik meen, in ons land geheel onbekend is, verzoek ik u mij eenige plaatsruimte te willen afstaan voor eenige bijzonderheden, die daarin voorkomen en een eigenaardig licht werpen op eene aanmerking, onlangs door een uwer correspondenten gemaakt. De brochure is van den physioloog Mantegazza en uitgegeven door Chiusi te Milaan. Uw correspondent beweerde namelijk dat het geene aangename bezigheid is eene operatie op een dier te doen en dat zij, wanneer zulks noodzakelijk is, niet dan met weerzin en zachtheid gedaan wordt. Professor Mantegazza geeft ons eenige treffende voorbeelden van dien weerzin en van die zachtheid. Na verklaard te hebben dat het doel van zijne onderzoekingen is: de uitwerking van pijn op de ademhalingswerktuigen gade te slaan, beschrijft de hoogleeraar (bl. 20) de methode door hem uitgedacht om die pijn te veroorzaken. De volgende keurde hij de beste, namelijk: het drijven van scherpe en talrijke spijkers in de pooten van het dier, op zoodanige wijze dat het bijna bewegingloos gemaakt wordt, opdat het met elke beweging de foltering des te heviger zoude gevoelen. Hij zegt verder dat hij, om nog heviger pijn (dolore intens o) te veroorzaken, verplicht was verwondingen aan te wenden, die ontsteking ten gevolge hadden. Een vernuftig uitgedacht werktuig stelde hem tevens in staat om elk lichaamsdeel van een dier met eene tang van ijzeren tanden voorzien, te grijpen en het slachtoffer hevig te drukken, van een te rijten en op te ligten, ten einde ffop alle mogelijke wijzen pijn te veroorzaken". Eene afbeelding van dit werktuig is bij de brochure gevoegd. De eerste reeks zijner proeven, zegt Signor Mantegazza, werden op twaalf dieren, voornamelijk konijnen en marmotten verricht, waarvan eenige jongen moesten werpen. Een arm diertje moest dolori atrocissimi (allerhevigste pijnen) uitstaan , zoodat het onmogelijk was om eenige waarnemingen te doen, ten gevolge van zijne stuiptrekkingen. — In de tweede reeks van proeven werden 28 dieren aan die behandeling onderworpen , waarvan eenige, van hunne jongen weggenomen, een of twee uren gemarteld en na een uur rust, weder in het werktuig geplaatst werden, om door den hoogleeraar telkens voor 2 of 6 uren verder hevig te worden gedrukt, of van elkander gescheurd. Ten slotte deelt de schrijver ons mede (bl. 25) dat deze proefnemingen allen met veel »amore ' en spazienza" volbracht werden!" In de Haarlemsche Courant van 27 Maart en 20 April 1.1. hebben wij eenige beschouwingen geleverd over proeven, op levende dieren genomen. Wij wezen daarbij o. a. op de wenschelijkheid dat de Vivisectie in Nederland vau Staatswege, evenals in Engeland, beperkt, of liever verboden worde, met het oog op de afschuwelijke, te weinig bekende wreedhe- den, die daarbij gepleegd worden, en den ongunstigen, verhardenden invloed, dien zij uitoefent op allen, die daarmede iii aanraking komen, een invloed, die niet zelden aanleiding geeft tot het nemen van pijnlijke en gevaarlijke proeven op patienten, vooral in de hospitalen. In verband met onze beschouwingen meenen wij, dat het niet ongewenscht is, het publiek in kennis te stellen van de in bovenstaande brief besproken brochure, die in ons land weinig of wellicht in het geheel niet bekend is. 's Gravenhage, Mei 1882. Philothérion. EEN DUBBEL GOED WERK. 't Komt mij voor, dat een dubbel goed werk wordt verricht door wie koopt en verspreidt het boekje: Onze vrienden en vriendinnen, Vertellingen en Praatjes van Oom Piet. (Nuis, bij Tj. Renkema). 't Wordt uitgegeven geheel ten voordeele van een ongelukkigen lijder. En 't is een verstandig en warm pleidooi voor de zaak der dierenbescherming. Bepaaldelijk voor de jeugd is het ingericht, die er èn voor 't hoofd, èn voor 't hart profijt van kan trekken. De prijs is laag, — 37J- cent. En voor 10 exemplaren betaalt men slechts f 3.— Ik herhaal: die dit werkje verspreidt, doet een dubbel goed werk. Immers, de opbrengst van het boekje zal ten bate komen van een lijdenden mensch en de lezing kan van invloed zijn tot wering of beperking van het lijden der dieren. E. Laurillard. bladvulling. Een dozijn Spreuken. Dierenmishandeling en menschenmin gaan niet hand aan hand. Heb verstand geuoeg, o mensch! om te bedenken dat een dier gevoel heeft. Hoe beter gij uw werkdier behandelt, des te beter doet het uw werk. Ruwe behandeling van het slachtvee, is vermindering van zijn waarde. Zoolang de dieren geen balen zijn, mogen ze wel geladen, maar niet opgestuwd, mogen ze wel vervoerd, maar niet gesmeten worden. Meestal is, ook tegenover de dieren, de zachtheid eene sterkere macht dan het geweld. "V ogels vangen is zang verminderen en rupsen vermeerderen. Die dieren mishandelt is beeldstormer, in plaats van priester, in den tempel des Heeren. Die dieren kwelt, beleedigt iederen beter-gezinden mensch, die het aanziet. Dat recht mag de ruwheid niet hebben. Door overdrijving kan elke zaak, ook die der dierenbescherming, bespottelijk worden. En elke zaak, die bespottelijk wordt is een verloren zaak. Opwekking tot goede behandeling en straf bepaling op kwade behandeling zijn evenzeer nuttig en noodig. Een volk, dat dierenkwelling duldt, verbeurt het recht om op beschaving te roemen. IETS OVER VEREENIGINGEN TOT BESCHERMING VAN DIEREN. Er bestaan in ons land, als ik mij niet vergis, behalve de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren, nog zes op zich zelf staande vereenigingen en wel te Amsterdam, Utrecht, Arnhem, Dordrecht, Haarlem en te Leiden: wel een bewijs, dat al gaat het langzaam , de edele beginselen die den grondslag van dierenbeschermende vereenigingen uitmaken, in ons kleine land veldwinnen , al is het te betreuren , dat in Nederland , het land dat trotsch is op zijn beschaving en vooruitgang, het gezamentlijk getal leden betrekkelijk nog zoo gering is. Als men nagaat hoe andere landen ons hierin vóór zijn, o. a. Engeland, Amerika, Frankrijk, Duitschland en misschien nog meerderen, waar het getal leden bij duizendtallen zijn te vermelden en waaronder zich vele vorstelijke en andere hooggeplaatste personen bevinden, dan strekt dat niet tot onze eer. Wat kan hiervan de oorzaak zijn? Dit op te sporen en nader toe te lichten, zij thans mijn doel, in de hoop daardoor mijne geestverwanten op het gebied der dierenbescherming op te wekken tot meerdere deelneming waardoor we allen nuttiger kunnen werkzaam zijn. Al ben ik geen vivisector, toch zou ik, vlei ik mij, in sommige gevallen een bekwaam doctor zijn, want bij het bestrijden eener ziekte (en de geringe uitwerking van al deze bestaande kleine zelfstandige vereenigingen noem ik een ziektetoestand) zou ik trachten de oorzaak op te sporen en die zoo mogelijk weg te nemen; het herstel zal dan wel van zelve volgen. Zoo ook hier. De destijds 's Gravenhaagsche Vereeniging tot bescherming van dieren, was de eerste die in Nederland werd opgericht in het jaar 1864 door de heeren G. S. de Veer Sr., J. Herman de Ridder, L. Zilcken, C. Schifler van Bleiswijk ( A. J. C. Maas Geesteranus, A. Schadee, P. Anderson en K. L. Hupscher '), die zich daardoor in ons Vaderland verdienstelijk 1) Deze heeren vormden het voorloopig bestuur, terwijl in 't geheel 40 leden waren toegetreden, waaronder vier dames. 1882. ' 8 hebben gemaakt op het gebied van beschaving, veredeling en vooral van humaniteit, want de gezegende vruchten van de Philotherie of dierenliefde hebben reeds ruimschoots hunne uitwerking gedaan in het zedelijk en stoffelijk belang onzer medemenschen. Hunne namen zullen ten allen tijde genoemd worden onder hen, die zich eene eereplaats door ware verdienste hebben weten te veroveren. Hun loffelijk voorbeeld vond navolging, het getal aanhangers werd hoe langer zoo grooter, en breidde zich ook buiten de vorstelijke residentie zoo ver uit dat de Vereeniging herdoopt werd en sedert 1877 niet meer was de 's Gravenhaagsche, maar de Xederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren. Dat was een goed voorteeken, de zedelijke en de finantieele steun werd vermeerderd, men kon uitgebreider werkzaam zijn en gaandeweg werden in verschillende provinciën en gemeenten verordeningen verkregen straf bedreigende tegen het mishandelen van dieren; vooral verspreiding van dierenbeschermingsbeginselen kon worden toegepast op scholen onder de jeugd, en ook onder de volwassenen die er evenzeer behoefte aan hadden. Kindervereenigingen en jongelingsvereenigingen tot bescherming van dieren ontstonden, (de eerste voorn, door medewerking van onderwijzers die toonden te begrijpen dat niet alleen het inpompen van wetenschappen, maar ook karaktervorming bij de kinderen op hun weg lag; onder de laatsten is mij de Maastrichtsche jongelings-vereeniging tot bescherming van dieren bekend als een sieraad van dergelijke vereenigingen); in de nieuwe rijksstrafwetten werden bepalingen opgenomen, waarbij dierenbeulen met zware straffen worden bedreigd, en wat al niet meer is door haar tot stand gebracht. Intusschen de symphatie met het streven der Vereeniging nam hand over hand toe, maar de menschelijke eigenaardigheden, hartstochten, ondeugden (als ijdelheid, wantrouwen, enz.) waren oorzaak dat die Xederlandsche vereeniging in den waren zin des woords geen Nederlandsche "\ ereeniging werd, want slechts in enkele gemeenten vormden zich afdeelingen van haar, n.1. te Kotterdam, Nijmegen, Hoorn ') en Maastricht; maar in de 6 andere bovengenoemde richtte men zelfstandige vereenigingen op. „Beter iets dan niets," en als zoodanig juich ik het ten volle toe dat zich in sommige gemeenten dierenvrienden veree- nigden met het doel het lot der dieren te verzachten en het cemoed der menschen te veredelen. Maar evenzeer betreur ik het, Ö dat door die dierenvrienden het streven van dierenbescherming in zoo engen zin werd opgevat, dat zij plaatselijk werken verkozen boven gemeenschappelijk arbeiden op een uitgebreid veld. Wat toch valt er op dit gebied niet te doen en wat kunnen vereende krachten niet uitwerken! Och! ware men toch meer doordrongen van de waarheid der vaderlandsche spreuk: »eendracht maakt macht.». De eene sluit zich niet aan bij de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren uit frees dat het hoofdbestuur soms macht zou willen uitoefenen, die bestuurderen van die zelfstandige vereenigingen zelf in handen willen hebben. Het is hier dus „zucht naar gezag", naar onafhankelijkheid, die het grootsche doel om ten algemeenen nutte werkzaam te zijn, doet voorbij streven; —alsof bovendien niet elk afdeelings-bestuur ter harer plaatse geheel zelfstandig en naar eigen goedvinden kan handelen, als wanneer dit bestuur aan het hoofd stond eener zelfstandige vereeniging. Daar is het de bewering: het geld dat we volgens de statuten moeten afstaan aan de Nederlandsche Vereeniging, kunnen we zelve beter gebruiken; — alsof niet de statuten er in voorzien dat het te-kort bij eene afdeeling uit de algemeene kas kan worden bijgepast, terwijl bovendien door het deelgenootschap aan de Vereeniging verspreiding van almanakken (die altijd zoo zeer in trek zijn), van geschriften die zooveel nut stichten, vergemakkelijkt wordt, terwijl op algemeen gebied, b. v. bestrijding van de misbruiken der Vivisectie, met oneindig veel meer klem zou kunnen gehandeld worden wanneer we de handen ineensloegen en gemeen- 1) Sedert het vertrek van haar verdienstelijken voorzitter Yan Eek onder minder goede leiding opgehouden. schappelijk werkten dan thans, nu de krachten versnipperd zijn. Een vereeniging die zich alleen ten doel stelt in plaatselijke behoeften te voorzien, ja zij heeft recht van bestaan, maar sticht ook maar zeer beperkt nut, iets, wat niet het doel van echte, volbloed dierenbeschermers mag zijn. Indien bestuurderen der verschillende zelfstandige vereenigingen (liefst alle leden, doch dit is niet te vergen, noch te bereiken, hoe wenschelijk dit ook ware) zich op de hoogte stelden van het vele wat nog in het belang der dieren, dat zij zich nu toch eenmaal hebben aangetrokken en, naar ik mij vlei, uit volle overtuiging, te doen valt, dan ben ik verzekerd dat zij terstond hunne leden zouden bijeen roepen met een toegelicht voorstel om zich aan het geheel aan te sluiten. Het geëerbiedigd hoofd van den staat, Z. M. de Koning, is Beschermheer van de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren en onder diens hoog protectoraat kan veel worden tot stand gebracht, wat zonder deze koninklijke begunstiging niet wel mogelijk is. Wij allen, dierenbeschermers, moesten er prijs op stellen, onder dat hooge Beschermheerschap mede te arbeiden tot verhooging van den roem onzer natie, die zeer zeker vermeerderd zal worden door handelingen die het kenmerk zijn van beschaving. Is de welvaart van een land niet afhankelijk van den trap van beschaving, waarop zijn volk staat? en zou de beschaving geen groote, zeer groote schrede zijn vooruitgegaan, indien men kon zeggen »onze landgenooten mishandelen geen dier en toonen te begrijpen dat hunne plicht als mensch dit verbiedt." Alleen door algemeene samenwerking is dit te verkrijgen. Het algemeen doel moet worden voor oogen gehouden en alle egoïsme, vrees voor inmenging van anderen in onze handelingen, grieven van onderschikt belang moeten worden ter zijde geschoven; eerst dan kan iets wezenlijk grootsch worden voortgebracht waarop ons geliefd Xederland trotsch zal kunnen wezen en den toets der vergelijking zou kunnen doorstaan met andere, soms veel grootere natiën dan de onze. Mochten bestuurderen en leden van afzonderlijke vereenigingen dit in beginsel met mij eens zijn, doch meenen dat aansluiting aan de Nederlandsche Vereeniging op grond van ondergeschikte punten voor het oogenblik niet wenschelijk was, dan zou ik mij gelukkig rekenen als ze aan mij persoonlijk hunne bezwaren wilden kenbaar maken. Ik ben zoo zeer overtuigd dat mijne medebestuurders het „goede doel" alleen beoogen, zonder eenige bijoogmerken, dat ik verzekerd ben hen bereid te vinden om mede te werken tot het tot stand brengen van zoodanige wijzigingen in de statuten, dat daardoor die bezwaren zullen ophouden te bestaan. Laten we deze zaak eens ernstig overwegen. De ondergeteekende is ten volle bereid ten nutte der goéde zaak, met ieder die dit verlangt in nadere correspondentie te treden en zeer zeker zal het niet aan hem liggen, als aan erkende bezwaren niet wordt te gemoet gekomen en er geene vereeniging tot stand komt die met recht den naam draagt van Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren. In het vertrouwen dat er onder de dierenbeschermers in ons land (geen leden der Nederlandsche Vereeniging t. b. v. d.) nog zullen worden gevonden die zooveel liefde voor de zaak hebben, dat ze met mij willen medewerken ter bereiking van een doel dat m. i. niet anders dan in het belang der algemeene zaak kan zijn , zal ik niet in nadere beschouwingen treden, maar de hoop uitspreken dat eenmaal deze illusoire toestand in Nederland moge worden bereikt. Schenkt mij daartoe uw vertrouwen en deel mij uw gevoelen hetzij particulier of in het publiek mede. SALOMON, waarnemend secr. der N. V. t. b. v. d. te 's Gravenhage. AAN WIEN DE SCHULD? DOOR H. ZEEMAN. Die vraag werd met groote ernst gedaan ia het»Rotterdamsch Nieuwsblad" van den Hen April 1882, en het antwoord op die zeer ernstige vraag werd zoo duidelijk en zoo deugdelijk beantwoord, dat ik mij niet heb kunnen weêrhouden, dat antwoord, door voorbeelden uit mijne eigene ervaring toegelicht, ook eene plaats in uAiidroeles te geven, opdat wellicht onze lezers er voordeel en nut mêe kunnen doen. x Nog steeds schijnt niet bij ieder het menschelijk gevoel zoodanig ontwikkeld te zijn" — zoo vangt het antwoord op die vraag aan — als men redelijker wijze verwachten kon. Hoe dikwijls, ja zelfs dagelijks bijna vernemen of lezen wij niet van lage, woeste dierenmishandeling ? Hoe velen uit onze jongelingschap toonen nog in onze zoo geroemde eeuw, een steenen hart te bezitten als zij een weerloos dier zien plagen, tergen, ja martelen zelfs. Aan wien de schuld? Zou het ook voor een deel de schuld zijn der ouders ? Zij toch moeten den grond der opvoeding leggen en den akker bereiden waarin het zaad der liefde, der deugd en der barmhartig- o O heid zich ontwikkelen kan en ziet men niet dikwijls hoe meedoogenloos zeer jonge kinderen, zelfs in 't bijzijn der ouders, een vlieg de vleugelen uittrekken, een mug dooden, een worm vertrappen, een hond noodeloos slaan zonder dat de ouders er op letten; integendeel muggen dooden, honden slaan, wormen vertrappen, doen de ouders vaak zeiven in het bijzijn der kinderen en wie zal zich dan nog verwonderen, als kwaad voorgaan , goed in kwaden zin, nagevolgd wordt ? Zou men meenen dat kinderen met zulke voorbeelden voor oogen, ouder geworden, ook niet in wreedheid zullen toenemen ? an natuur wreedaardig zijn vele kinderen en helaas vele ouderen van dagen zijn het niet minder. Bij de eersten kan de opvoeding het kwaad voorkomen, met wortel en tak uitroeien; bij de laatsten is wreedheid jegens dieren een tweede natuur geworden. Immers ziet men niet in onze steden kalveren, onbarmhartig, wreedaardig gebonden, en gemarteld , langs den weg vervoeren ? Aanschouwen onze kinderen het niet hoe men sleeperspaarden martelt als zij met een veel te zwaar geladen wagen achter zich een brug of de helling eener straat op moeten? Zijn onze kinderen niet dagelijks ooggetuigen bij de slachtplaatsen van »dollen, keelen en dikwyls van handelingen door ruwe slagersknechts gepleegd, die hen, als onwillekeurig onverschillig voor 't lijden vau dieren stemmen en zelfs begeerig naar zulke bloedige tooneelen maken. Wie echter op het platteland vertoeft kan nog ergerlijker tooneelen van menschelijke, neen beter gezegd van onmenschelijke wreedheid aanschouwen, 't Is nog niet lang geleden, zegt het Rotterdamsch Nieuwsblad, dat een koopman op zijn met twee honden bespannen kar zittende, na een paar uur in den feilen zonneschijn gereden te hebben, ,op een kwartier afstands van het naastbij zijn de dorp, bemerkte dat de honden uitgeput en afgemarteld voor de kar neder vielen. Hij bleef zitten en greep de zweep, doch gebruikte nu den zwaren stok, waarmede hij de ongelukkige dieren op kop en lenden beukte tot dat zij opstonden, en die foltering, dat beulenwerk had plaats ten aanschouwe der ,,blijde boerenjeugd ' die juist de school verliet. Een oogenblik en weêr vielen de honden neer; de tong hing hen uit den bek. In de wijze waarop wij met dieren omgaan, ze optuigen, behandelen , voeden enz., is veel dat hun tot bepaalde kwelling is, of noodeloos tot ongemak strekt. De gewoonte alleen doet er ons de oogen voor sluiten. Vele verkeerde gebruiken en behandelingen konden vermeden worden, zoodat men zonder opoiferingen zou kannen medewerken tot gemak der dieren. Zoo zou, om nu maar iets te noemen, het paard zeer gediend zijn met het afschaffen der oogkleppen. Bij het leger zijn de oogkleppen der paarden in onbruik gesteld, en de uitslag heeft bevestigd, dat zij niet slechts doelloos en hinderlijk, maar ook schadelijk zijn. Een paard toch, dat vrij rond kan zien, zal veel minder schrikken dan een dat de oorzaak niet kan bespeuren van geluiden, die het onaangenaam in de ooren klinken, of ter nanwernood zien kan wat hem als vreesaanjagend toeschijnt. Laat het paard zien, goed zien, en het zal minder schrikken. Hoe is het ook te rijmen dat men bij trekpaarden, koe oud ook, oogkleppen noodig oordeelt en deze vaak bij vurige, jonge rijpaarden achterwege laat ? En dan — een paard, dat ter dege goed kan zien waar het de pooten neerzet, zal veel beter in staat zijn alles te vermijden wat aanleiding tot struikelen kan geven dan een half geblinddoekt dier. Waarlijk, als men het paard ontdeed van al wat hem aau zijn tuig noodeloos kwelt, met name staartriemen en oogkleppen, het dier zou er niet alleen wel bij varen, maar men zou ook een oorzaak wegnemen van menige kuur of bui, onwil of schichtigheid, struikelen of vallen , steigeren of hollen. Is het niet natuurlijk, dat zelfs een paard wel eens uit zijn humeur raakt, als het steeds met dwang, pijn of ongemak te worstelen heeft? En zoudt gij denken dat oogkleppen niet erg lastig en hinderlijk zijn? Ja, zegt gij, onze paarden zijn aan oogkleppen gewoon en zonder die dingen zullen zij zich niet laten regeeren. Misschien niet zoo in eens, de overgang zou zoo groot zijn; maar breng uw paard eens veertien dagen eiken dag zonder oogkleppen buiten, laat het dan eens zonder oogkleppen berijden, span het later zonder oogkleppen eens voor, en weldra gebruikt gij uw paard tot den gewonen arbeid zonder die lastige oogkleppen. Mogelijk hinnikt bij het uitspannen uw paard u in dankbaarheid toe, dat ge hem het genot gunt in de wijde wereld rond te kunnen zien. Op het paard vooral is van volle toepassing het gezegde: het dier wordt wat de mensch het maakt. UIT HET RIJKE HONDENLEVEN. DOOR H. ZEEMA N. De spekslager Keizer, woonachtig in de Wugenaarstraat te Amsterdam, kreeg den lsten Mei een jong hondje ten geschenke van een zijner kennissen, die aan het andere einde van de oude stad ging wonen. Niet weinig verwonderd zag de spekslager op, toen hij den volgenden dag de moeder van den kleinen hond schuchter in zijn winkel zag komen en rondstarende met zichtbare blijdschap haar kind ontmoette, likte en met haar melk voedde. Tot heden heeft de moeder volgehouden dat werk der moederliefde te volbrengen. Eiken dag, bijna op 't zelfde uur, sluipt zij den winkel binnen, reinigt den kleinen, laat hem naar hart en zin zijn voedsel gebruiken en sluipt daarna weer stilkens heen! 7 Edele moeder, welk heerlijk voorbeeld, of liever hoe verre staat gij verheven boven die monsters, die, wanneer zij moeder geworden zijn, haar in zonde en schande verwekt kind liever op de afschuwelijkste wijze vermoorden dan het te voeden van die rijke bron, door God zelf aan de vrouw geschonken. Een spreekwoord is niet altijd een waar woord. Als twee e en die met ^ ^loend aaneen zijn gesmeed", met elkander in onmin leven, zegt het spreekwoord: »zij leven als hond en kat , alsof hond en kat niet onder één dak in liefde en vrede eendrachtig kunnen leven. Honderdtal voorbeelden zijn aanwezig om die stelling te bevestigen. Het laatste bewijs bevestigt de waarheid der vroegeren. De Heer D., een ingezeten van Goes, heeft een hond die onlangs 4 jongen wierp, die hem allen ontnomen werden. Dezelfde eigenaar heeft een kat, die weinig dagen daarna 2 jongen wierp. De vrouw des huizes nam een der jongen om 't aan haar kindje te laten zien. Dit bemerkte de hond en indachtig aan 't geen haar wedervaren was, springt zij toe, ontneemt heel voorzichtig het katje aan 't kind, draagt het in den bek, zonder het te bezeeren, naar haar nest en laat het zuigen. Overal waar de hond nu heen gaat pakt hij het katje mede en wee die 't hem wil afnemen, want dan laat hij de tanden zien en ontneemt, aan wie ook de lust het beestje aan te raken. En de moeder kat ? O, de moeder kat leeft met hare vriendin in volle overeenstemming. Zij bezoekt haar jongen, zij reinigt het en somtijds slapen beide moeders met de kleinen in de meest mogelijke eensgezindheid, in één en hetzelfde nest. Mejuffrouw Loiset, de beroemde paardrijdster, die onlangs zoo ongelukkig het leven verloor, bezat een' zeer grooten Deenschen dog, die altijd bij haar was en haar overal vergezelde. Des morgens ging hij met haar mede naar het circus, en wachtte voor de deur der kleedkamer, zoolang zijne meesteres zich daarbinnen bevond, met een trouw die elk vermetelen bezoeker op een eerbiedigen afstand hield. Des nachts vleide hij zich voor de deur van het slaapsalon der jeugdige vrouw, met dezelfde waakzaamheid, die heerlijk afstak bij die van het talrijk dienstpersoneel, dat den slaap der zorgeloosheid doorleefde, zonder zich om de meesteresse te bekommeren. Toen de ongelukkige vrouw overleden was, dacht niemand aan Turc, doch na hare begrafenis verscheen hij op nieuw aan het circus, vlijde zich voor den ingang der kleedkamer en ging eerst heen als de laatste paardrijder vertrokken was. Den tweeden dag keerde hij met hangende ooren terug, zocht en zocht oVeral en liet een klagend geluid hooren. Men wilde hem eten geven , doch hij weigerde elk voedsel, hij verdween zonder dat iemand wist waar hij was. Xa lang zoeken vond men hem; doch waar? en hoe? Op het graf zijner meesteres, dat hij schijnt gevonden te hebben; — men vond hem dood hij had zich laten dood hongeren. Een fransch tijdschrift, gewijd aan de dierenbescherming, of liever dat zich ten doel stelt de mishandeling van het dier te voorkomen, deelt in een zijner laatste nommers het volgende voorval mede, voor de waarheid waarvan het zich borg stelt. Een paar jaar geleden reisde een koopman met zijn hond in een donkeren nacht per rijtuig van Neuilly naar Parijs. Toen hij een eind gevorderd was begon zijn paard te steigeren. Een man lag daar uitgestrekt op den grond; de reiziger had hem door de duisternis niet gezien en had het paard niet gesteigerd, de man zou verpletterd zijn geworden. — »Hoe komt gij hier te liggen?" vroeg de reiziger; »het scheelde niet veel of ik zou u verpletterd hebben.'' — » Hadt gij het maar gedaan!" — » Hoe zoo ?'' — »Omdat ik een verloren man ben." — »Kom, kom, hoe is dat, vertel 't mij eens.'' — »Ik ben rampzalig ongelukkig; mijn baas heeft mij naar Neuilly gezonden om 300 francs te ontvangen. Ik heb die som in goud geld in mijn zak gestoken. Ik heb straks gemerkt, dat er in mijn zak een gat is en zeker heb ik één voor één al die goudstukken verloren. Wat moet ik beginnen? mijn baas zal mij nietgelooven, mij bij de politie aangeven en gevangenis zal mijn deel zijn. Ben ik dus niet ongelukkig; ben ik geen verloren man?" — »Bedaar, zoo erg zal het niet loopen" antwoordde de reiziger begaan met het lot van den wanhopenden ambachtsman. »Hebt gij geen enkel goudstuk overgehouden?" — »Ja, één, dat viel hier voor mijn voeten en daardoor heb ik juist mijn verlies ontdekt." — »Geef op!' De reiziger nam het goudstuk, riep zijn hond, hield hem het goudstuk gedurig onder den neus en sprak hem vriendelijk toe: rapporteer, Tom!" Het dier rook eenige oogenblikken en keerde naar Neuilly terug, den kop naar den grond en snuffelende. Eenige minuten later keerde hij terug en had een goudstuk in den bek. Hij ging op nieuw en keerde weer terug, telken reize een goudstuk terugbrengende. Zoo bracht hij ze allen, op één na. Dertig goudstukken had de man gehad; acht en twintig vond de hond terug. De hond leeft nog en draagt om den hals geen koperen kwitantie van betaalde hondenbelasting, maar een gouden penning, waarop het jaartal en in korte bewoording de gebeurtenis vermeld staat. Die daad van Tom en die van vele menschen geeft nog al stof tot nadenken. De hond, dat redelooze dier, zoekt en brengt terug wat verloren is; die jonge man, die onlangs halen moest wat niet verloren was, f 4000 voor zijn meester, heeft het geld gehaald en thans is hij en het geld zoek. Raar! en zoo vele groote heeren, zelfs rijke geldmannen, raken zoek met veel geld dat door goedgeloovigen hun is toevertrouwd; vreemd en nogmaals raar! Leven wij dan iu een verkeerde wereld? De redelooze hond is trouw en eerlijk, en zoo vele menschen, redelijke schepselen, met reden, verstand en geweten begiftigd, zijn ontrouw en oneerlijk! Ik geloof dat hier en elders wel menschen zijn, die in zak en asch gezeten door de ontrouw van anderen, wel eens hun hond streelen met den gemoedelijken wensch: «och was jij maar mijn kassier geweest!" EEN NUTTIG BOEKJE. «Onze vrienden en vriendinnen" is de titel van een boekje, dat uitgegeven wordt te Nuis bij Tj. Renkema tegen den prijs van 37i cent per exempl., of ƒ3 de 10 exemplaren. In de vorige aflevering van Androcles werd dit boekje aanbevolen door Dr. E. Laurillard, die het aanschaffen daarvan een »dubbel goed werk" noemde, omdat de opbrengst ten goede komt van een ongelukkigen lijder. De aanbeveling door een man als de geachte heer L. was voor mij genoeg om met dat boekje kennis te maken en mijne verwachting werd niet alleen niet teleurgesteld maar ik stel het mij tot plicht er nader op terug te komen, in de hoop dat men mij niet zal beschuldigen van aanmatiging, als zou ik meenen, dat eene aanbeveling mijnerzijds nog noodig ware, na die van den alom bekenden voortreflelijken redenaar. Ik geloof echter door mededeeling van hetgeen het boekje bevat er toe te kunnen medewerken, dat er velen gevonden zullen worden, die genegen zijn het dubbel goede werk te verrichten, waarvan Dr. Laurillard sprak. Schr. beantwoordt iu de eerste plaats de vraag: moeten wij de dieren beschermen? en licht zijne bevestiging nader toe, maakt duidelijk welk eene opvatting de mensch moet hebben van de uitdrukking »het is maar een dier" , geeft in aardigen en gepasten verhaaltrant aan hoe men last- en trekdieren moet behandelen en toont het veelzijdig nut aan van onderscheidene diersoorten en insecten. Betweters, kleingeloovigen en spotters met de dierenbescherming krijgen hun les, terwijl schr. tevens wijst op het verband dat er tusschen godsdienst en dierenbescherming bestaat. Heeft dus de inhoud van » Onze vrienden en vriendinnen" reeds op zichzelf eene nuttige strekking, dit wordt nog verhoogd omdat het geheel zoodanig is samengesteld, dat het een uiterst geschikt leerboekje is voor de lagere scholen en daarom verdient het alle aanbeveling voor hoofden van scholen en onderwijzers. Mogen zij, die met mij willen erkennen dat er behoefte bestaat aan nieuwe leerboekjes op school, zich geroepen gevoelen (indien dit tot hunne bevoegdheid behoort) dit boekje als zoodanig in te voeren, dan zullen zij, door het aanschaffen hiervan in grooten getale, een driedubbel goed werk doen: de schoollectuur verrijken, dierenbeschermende beginselen verspreiden onder de jeugd, die er waarlijk wel behoefte aan heeft en een ongelukkige lijder te gemoet komen. Ook Vn. t. b. v. d. en afdeelingen der Nederl. Y., zoowel als besturen van Jongelings- en Kindervereenigingen beveel ik de aanschaffing en ruime verspreiding zeer aan. — Mocht de opwekking van Dr. Laurillard en ook deze regelen hiertoe bijdragen , dan zal eerstgenoemde vooral, maar ook ik het voorrecht hebben de zelfvoldoening te smaken, tot het verrichten van het »dubbel goed werk" te hebben medegewerkt. Moge het zoo zijn! Salomon. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. De vacante betrekking van voorzitter der Afdeeling Maastricht en omstreken der N. Y. t. b. v. d., ontstaan door het overlijden van den Heer P.P. van Gorkum, wordt tijdelijk waargenomen door Z. Exc. den Heer G. S. de Veer, Honorair Staatsraad, Eere-Voorzitter der N. V. t. b. v. d. en van de Afd. Maastricht en omstreken. In de eerstvolgende algemeene vergadering , te houden in September a. s., zal tot de definitieve benoeming van een voorzitter worden overgegaan. Gedurende de afgeloopen maand Juni zijn door het kantongerecht te Maastricht twee veroordeelende vonnissen ter zake dierenmishandeling uitgesproken. In het eerste halfjaar 1882 zijn door het kantongerecht te 's Gravenhage uitgesproken 148 veroordeelende vonnissen ter zake van mishandelingen van dieren of daarmede in verband staande, waaronder: 41 vonnissen wegens het gebruik van honden als last- en trekdieren in gemeenten waar dit verboden was; 18 wegens feitelijke mishandeling van dieren; 2 wegens overtreding van de zoogenaamde vogelenwet; 87 ter zake van het harder rijden dan op een matigen draf welke overtredingen in den regel met mishandelen of althans met ruwe behandeling van dieren vergezeld gaan. — Op 13 en 14 Mei 1.1. werd te Arnhem door de A.rnhemsche V. t. b. v. d. eene eigenaardige tentoonstelling gehouden , t. w. eene die bedoelde te zorgen voor het edelste dier, het paard. In het centraalgebouw was een aantal hamen en zadels voor karpaarden bijeengebracht, waardoor de arbeid voor deze dieren zoo niet minder zwaar, daii toch minder pijnlijk werd gemaakt. Aan den inzender der beste hamen en zadels werden prijzen toegekend. — In het Dagbl. van Z-Holl. en 's Grav. van 12 Juni 1.1. werd melding gemaakt van een duif die zich het lot aantrok van eenige pas uitgebroede, door een gemeeneii kwaden jongen gestolene ruusschen. Dit bericht, aanvangende met de woorden: »Dat een duif zich het lot van eenige piepjonge naakte mus»schen aantrekt en in die moederlijke taak volkomen slaagt, * behoort zeker tot de zeldzaamheden," gaf den Heer J. Tideman alhier aanleiding tot de volgende opmerking, opgenomen in het Dagbl. van 15 d. a. v. „Yergun mij u beleefdelijk de opmerking te maken, dat ge u daarin ten eenemale vergist. In liefde en hulpvaardigheid staan de dieren van allerlei aard en soort, zoowel ten opzichte van wezens van hunne eigene soort, als waar het dieren die daarvan afwijken en bovenal waar het den mensch geldt, verre, zeer verre boven den mensch, den heer der schepping. „Vt aarschijnlijk zult ge aanvankelijk vreemd opzien bij het lezen van deze stelling, maar ik durf haar gerost verkondigen, omdat ik krachtige bewijs voerders aan mijne zijde heb, die met mg zullen zeggen: als er slechte dieren zijn, dan zijn die in den regel door den mensch zoo geworden. „In 1880 zag hier te lande, te Nijmegen, bij de uitgevers Blomhert en Timmerman een allerbelangrijkst geschrift van de hand van twee wetenschappelijke mannen het licht. Het is getiteld: Set leven der liefde in de dierenwereld door Dr. Ludwig Buchner, vertaling van B. E. de Haan, directeur der Bijks Hoogere Burgerschool te Winters wijk, 400 blz. in 8°. „Welnu, de belangstellende lezer sla dat geschrift op, of liever leze het met aandacht door en hij zal daarin duizenden treffende voorbeelden kunnen vinden van het liefde-gevoel onder de dieren van allerlei soort en geslacht, maar ook van verscheidene voortreffelijke gemoedsbewegingen en deugden, die de dieren, zelfs in de lagere orden, onderscheiden. „Te midden van zooveel streven onder de menschen, om elkander leed te berokkenen, te benadeelen, verdacht te maken, te verguizen , om van dooden en vernietigen en martelen niet te spreken, kan de lezing van dit werk niet anders dan hoogst beschamend zijn voor den trots van den mensch, die maar al te dikwijls alleen zich zelf zoekt." EEN RECHTVAARDIGE STRIJD. (Overgenomen uit de dagbladen). Meer en meer gaan er stemmen op uit de beschaafde maatschappij tegen gruwelen die, onder den dekmantel der wetenschap, worden bedreven, en die onder den naam vivisectie bekend staan. Tal van menschonteerende handelingen geschieden op dat gebied, niet alleen in het buitenland, maar ook in ons vaderland, bakermat der beschaving, trotsch op de beroemdheid die het heeft verkregen voor zijne menschlievendheid en milddadigheid jegens anderen; en toch, hoever staan wij Nederlanders nog beneden elke andere natie, die, öf, zooals Engeland wettelijk tegen die gruwelen waakt, öf waar, zooals in Duitschland, de antipathie veld wint en zich luide kenmerkt tegen niet te qualificeeren wandaden, die zoo geheel strijden met godsdienst en zedelijkheid, en die zoo geheel het uitvloeisel zijn van het menschelijk egoïsme, ja! wat erger is, van ruwe baldadigheid, soms van een botvieren aan booze hartstochten. Vele vivisectoren, leeraren aan universiteiten, zijn eerlijk genoeg om voor hunne overtuiging uit te komen en hunne leerlingen te zeggen: »zijt gij tegen de vivisectie, volgt dan mijn lessen niet, want ik oordeel het soms noodig het onderwijs in de physiologie aanschouwelijk te geven". Van deze mannen, met wie de bestrijders der vivisectie het niet eens zijn op grond der verklaringen van zoovele meermalen genoemde autoriteiten op wetenschappelijk gebied, die dit onnoodig, ja verderfelijk vinden, kan men verzekerd zijn dat zij naar overtuiging handelen, en tevens dat zij zich tot het huns inziens strikt noodzakelijke zullen beperken, zoodat van hen geene misbruiken te vreezen zijn. Eerbied voor eens anders overtuiging legt mij den plicht op, tegen zulke loyale mannen niet in het strijdperk te treden. Maar hoevelen zijn er niet, die öf in stilte tal van dieren folteren onder hun ontleedmes, öf die als leek proeven nemen op dieren, om aan hunne kinderen of aan de leerlingen van H. Burgerscholen aanschouwelijk onderwijs te geven, ten einde volgens hen die jongens den invloed van het gemis der hersenen of iets dergelijks te leeren, doch volgens mijne opinie, om daarmede grooter kwaad te stichten dan menig booswicht, die eene op zich zelfstaande misdaad pleegt. Het jeugdig gemoed verharden, de kiemen van liefde en medelijden in hun hart smoren, koude, ongevoelige, wreede menschen, ja zelfs beulen van de jeugd kweeken, ziedaar de misdaad waaraan die ouders en onderwijzers zich schuldig maken. De gruwelen, waarvan in de Folterkamers der wetenschap sprake is, nog daar gelaten, behoef ik nog slechts te wijzen o. a. op de mededeeling die eenigen tijd geleden in het Dagblad van Zuidh. en 's-Gravenhage werd gegeven, waaruit bleek dat in een onzer gasthuizen een konijn was gevonden met uitgestoken oogen, waarvan de bloedende holten met watjes waren gevuld, terwijl dat dier in het leven werd gehouden voor eene volgende proef, en zulks terwijl er tal van andere konijnen aanwezig waren, waarop de geleerde heeren andere proeven konden nemen. Wie, geneesheer of leek, mits geen barbaar, is het niet met mij eens dat het in strijd is met de eer onzer natie, als zulke gruwelen ongestraft mogen worden bedreven? Trouwens, tot welke ruwe onmenschelijkheden de vivisectoren komen, met verachting zelfs van de lijken onzer afgestorvenen, is mij duidelijk geworden, toen een alleszins vertrouwbaar persoon mij mededeelde dat hij in datzelfde gasthuis een aardig hondje zag, dat insgelijks wachtte op het oogenblik dat het onder beulshanden zou komen, en aldaar omringd was van afgekloven //menschenbeenderen", waarmede het dier gevoed was. Geen menschenlijk meer heilig voor de mannen der wetenschap; waar moet het heen met onze zeden, met onzen godsdienst? En zulk een toestand zou moeten voortduren? Neen, voor zulk eene schande hoop ik dat we Nederland zullen redden. Er zijn dan ook stemmen in en buiten de Vereeniging t. b. v. d. opgegaan, om te trachten verbetering aan te brengen, en binnen een niet al te groot tijdsverloop verwacht ik dat er een stap ten goede zal worden gedaan. Maar reeds voorloopig eene bede aan mijne landgenooten: werkt allen mede om de eer van ons vaderland te helpen handhaven en zendt mij, waar ge ook woont en wie ge ook zijt, voor zooverre ge het met mij eens zijt dat tegen het „misbruik" van de vivisectie behoort te worden opgetreden, uw bewijs van adhaesie met duidelijke opgave van uw adres en beroep, opdat een later overleg de handelwijze kan ten gevolge hebben, die wij vermeenen dat op goed succes kan doen hopen. Het is mijne innige overtuiging dat een strijd tegen het misbruik dat van de vivisectie gemaakt wordt, een der edelste is die gestreden kan worden, en dat eene wet die paal en perk stelt aan die, tegen de beschaving en menschelijkheid aandruischende handelingen, eene eereplaats zal beslaan in de rij der Nederlandsche wetten. Moge mijn roepstem niet te vergeefs ziju geweest, en alle weidenkenden onderling samenwerken ter bereiking van een doel, dat bevorderlijk zal zijn aan de eer van ons land en dat ons volk ten goede zal komen, terwijl het zal maken dat onze mannen der toekomst niet zullen worden opgeleid tot beulen, die een schande voor hun land zijn, maar tot ware sieraden van Nederland.
917
MMKB13:002679008:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1850, no. 8, 22-02-1850
null
Dutch
Spoken
4,094
7,311
AIGEMEENE KOOT- E N LETTERBODE VOOR HET JAAR 1830. Vrijdag den 22. February. nr°. 8. BERIG T E N. Londeu, Inde maand December is te Malvern overleden Pateick Feasek Tytleb , schrijver van de History of Scotland, Lives of Scottish Worthies en The life of Sir Waltek Raleigh. Hij was lang naar ziel en ligchaam beide krank geweest, en gedurende de zes of zeven laatste jaren van zijn leven met in staat, om zijne geliefkoosde studiën voort te zetten. Zijne geschiedenis van Schotland was eene aanbeveling voor hem bij den minister Sir Robekt Peel, van wien Lij een gouvernements-pensioen verkreeg van 200 pond ’sjaars. Hij was een naauwkeurig en streng beoefenaar der geschiedenis, en zijn verlies voor de letteren, veel vroeger dan zijn dood voorgevallen, was eene groote teleurstelling voor zijne vrienden en voor het publiek; men wist, dat hij plan had, om een belangrijk gedeelte der Engelsche geschiedenis te beschrijven, waarvoor hij reeds veel had verzameld. Zijne geschiedenis van Schotland, beginnende met Alexandee 111 en eindigende met Jacobus VI en diens beklimming van den troon van Engeland, is een werk van groot belang, het beste, wat men over dat onderwerp bezit. Hij heeft vele nieuwe bouw-I. Deel. 8 stoffen gevonden en gebruikt. Zijn stijl is eenvoudig, niet fraai, maar ook niet verwaarloosd; ook in zijn leven van Raleigh vindt men vele vroeger onbekende bijzonderheden. HET MUSEUM VAN «ATUÜRLIJKE HISTORIE TE LEYDEN. De inzender meent, zoowel aan de redactie van de „ Koristen Letterbode”, als aan het Nederlandseh publiek , geen ondienst te bewijzen, indien hij haar toezendt eene vertaling van hetgeen over eene der schoonste Nederlandsche inrigtingen, het Museum van Natuurlijke Historie te Leyden, dooreen buitenlander, ineen buitenlandsch tijdschrift, geschreven is. Prins Kabel L. Bonaparte namelijk, die zich door voortreffelijke werken eenen uitstekenden naam onder de zoölogen van onzen tijd verworven heeft, maakt daarvan melding in het Engelsch tijdschrift: Proceedings of the Zoological Society of London, Novemb. 1849. Hetgeen deze geleerde, bij gelegenheid van de beschrijving eener nieuwe species van het genus Eclectus, in eene breedvoerige noot mededeelt, meende de vertaler zoo woordelijk mogelijk te moeten teruggeven, ten einde geen inbreuk te doen op de eigenaardige, ineengedrongen schrijfwijze, die hem kenmerkt. Op het eind van deze noot worden de dieren breedvoerig beschreven, welke als voorbeelden van nieuwe soorten zijn opgegeven. Doch de opgave alleen van hunne namen scheen voldoende te zijn voor het doel, dat inzender met het overbrengen van deze regelen bedoelde :. „ De voortreffelijkheid van het Leydsche museum boven eenig ander is onbetwistbaar , misschien nog niet zoo zeer, omdat het een grooter aantal species bevat, dan die van Londen, Parijs, Philadelphia en Berlijn, als wel wegens de frischheid en yolmaaktheid der voorwerpen, het aantal skeletten en vooral de nooit genoeg geprezene j eeks van exemplaren, die de verschillende soorten in beide geslachten vertegenwoordigen, op 114 verschillenden leeftijd en uit verschillende streken; hetgeen iemand gemakkelijk doet beoordeelen, en inde meeste gevallen , bijzonder bij de Mammalid, ineens aanwijst, wat eene goede species is of niet. Om deze en vele andere redenen is een naauwkeurige catalogus van deze rijke verzameling eene behoefte onzer dagen. Wij kunnen naauwelijks begrijpen, hoe de talrijke schatten, in die nationale inrigting opgehoopt, door den onvermoeiden ijver van haren zoowel bekenden di- rekteur Temmin CK, in vereeniging met dien van den heer Schlegel en hunne adsistenten (wier werkzaamheid in Engeland gewaardeerd kan worden door hen, die bekend zijn met den heer Frank te Amsterdam, den voor de beoefenaars der natuurlijke wetenschappen in alle landen zoo verdienstelijken koopman), tot heden veroordeeld zijn, onbekend en onbeschreven te blijven. Tot staving van onze bewering is het genoeg te doen opmerken , hoeveel dooor de gewenschte uitgave onze kennis van de Maleische fauna zou winnen, dewijl b. v. alle voortbrengselen, die de Nederlandsohe natuurkundigen bij gelegenheid van eene landing op het eiland Gilolo, op eene vierkante mijl oppervlakte verzamelden, nieuw bleken te zijn, en vele voor de wetenschap eene belangrijke aanwinst opleverden. Wij konden vervolgens het aantal van nog niet beschreven voorwerpen opgeven , die uit Ashantee ontvangen zijn , en de voordeelen aantoonen , die voortspruiten uit het gemak, waarmede men met onbetwistbare zekerheid het bestaan zou kunnen bewijzen van merkwaardige species, die vreemd genoeg of ontkend of misplaatst zijn , b. v. Gavialis Schlegeli en Testudo Emys. Maar om volkomen den ijver, waarmede wij hierop aandringen, te regtvaardigen, zullen wij eenige dieren uitkiezen , die wij misschien de eer zullen hebben, alzoo het eerst aan de Engelsche natuurkundigen bekend te maken, en wij zullen deze voorbeelden uit de verschillende klassen n emen, van ieder dier juist zoo veel zeggende, als noodig is, om de wetenschappelijke nieuwsgierigheid op te wekken , niet te bevredigen. Onder de nieuwe Mammalia, van Welke sommige nieuwe genera daarstellen, zullen wij eene derde levende species van den olifant kiezen. Mammalia. Elephas sumatranus. Temm. Aves. Agelastes meleagridas. Temji. Amphibia. Myiobatrachus paradoxus. ScHLEG. Fisces, Anthias gibbiceps. Leyden, —r. 116 BOEKAANKONDIGINGEN. Jani van Gilse, Oratio de theologiae disciplina ad bene gerundum munus sacrum omnino necessaria, dicta Amstelodami, in majori illustris Athenaei auditoria , die lx Octobris anni MCCCCXUX •, cum in Seminaria Teleiabaptistarum theologiae Prafessionem solemni ritu auspioaretur. Amstelodami, apud Joannem Muller, 1849. Het was voorzeker voor het kerkgenootschap der Doopsgezinden en voor allen, die inde opleiding van jongelingen tot de evangeliebediening opregt belang stellen, een feestdag, toen de waardige J. van Gilse , die sedert zoo vele jaren tot zegen der hem toevertrouwde gemeenten was werkzaam geweest, en gedurende al dien tijd zoo vele blijken van bekwaamheid en ijver voor de belangen des Christendoms gegeven had, het hem opgedragen ambt van hoogleeraar aanvaardde. Hij deed dit met het houden der voortreffelijke redevoering hier boven vermeld, welke voorzeker niemand, die op de hoogte is, om die te kunnen lezen, en dezelve gelezen heeft, anders uit de hand zal leggen, dan met de overtuiging, dat dc waardige man overeen hoogst belangrijk onderwerp, op eene voortreffelijke wijze gesproken heeft. Het zij ons vergund de reeks der denkbeelden, daarin voorkomende, in het kort op te geven, en op die wijze te staven, wat wij van de voortreffelijkheid dezer redevoering beweren. Het onderwerp is, zoo als de boven vermelde titel aanduidt: het onontbeerlijke der godgeleerde wetenschap tot de behoorlijke waarneming der evangeliebediening. Na in eene doelmatige inleiding, over de eigenaardige bezwaren met de beoefening der godgeleerdheid, vooral inden tegenwoordigen tijd, verbonden, gesproken te hebben , geeft hij met weinige woorden op, waarin de evangeliebediening bestaat als herderlijke zorg, godsdienstig onderwijs der jeugd, en openlijke verkondiging des Evangeliums de bediening der Sacramenten is niet genoemd, en gaat hij tot eene meer uitvoerige omschrijving der wetenschappelijke theologie over, zoo als die door den waren godgeleerde 117 gekend en beoefend moet worden. Zij bestaat inde uitlegging van den grondtekst der ïl. S.; voorts inde geloofs- en zedeleer, zoo als uit de juist verklaarde bijbelboeken wordt opgemaakt, en tot een systhematisch geheel is verbonden, en eindelijk inde geschiedenis der Christelijke kerk, met alles wat tot deze als een zigtbaar verschijnsel op aarde betrekking heeft. Hij staat toe, dat men aan den eenen of anderen dezer drie onder- scheidene vakken, meer bij uitsluiting, zijne krachten kan wijden ; maar hij beweert uitdrukkelijk, dat geen godgeleerde in een van dezelve geheel vreemdeling mag zijn. Hij wil zelfs , dat de godgeleerde als een beschaafd man, en in het oog houdend , dat alle wetenschappen door eenen gemeenschappelijken band zijn verbonden , ook met de overige wetenschappen , vooral met do letterkunde bekend zij. Zulk een godgeleerde behoort de bedienaar des Evangeliums te wezen; van dezen moet de godgeleerdheid het eigendom zijn. Waartoe zou van hem anders gevergd kunnen worden, om op de hoogesoholen een zoo kostbaar onderwijs inde godgeleerdheid voor de aanvaarding van het ambt te ontvangen? Waartoe zou de beoefening der godgeleerdheid dan toch dienen ? Inde daad , Steaus heeft reeds beweerd, dat er geene godgeleerde scholen noodig zijn tot de aankweeking van evangeliedienaars; en niet alleen de ongeloovige Sxraus , maar meer bezadigden, alleen op het nut ziende, beweren zelfs , dat slechts eenige wetenschappelijke beschaving, en de gaaf om met menschen, overeenkomstig hunnen stand en hunne behoefte om te gaan, toereikend en meer geschikt zijn dan eene uitgebreide godgeleerdheid, om bij eene christelijke gemeente voorganger te kunnen ziju. Tot zulke beweringen hebben de godgeleerden zelve aanleiding gegeven, voor zoo verre zij, zoo als in vroegere dagen, de theologie met allerlei twisterijen vermengden, of, op de wijze der scholastike wijsgeeren, dezelve dienstbaar maakten aan de poging, om allerlei diepzinnige en nuttelooze vragen te beantwoorden. Maar deze is geenszins de ware theologie ; is allerminst die, welke, bij de kerkvaders en bij de kerkhervormers en onder de grootste godgeleerden in onze dagen wordt gevonden. Deze is geheel praktisch, en bij uitsluiting geschikt tot bevestiging der Christelijke kerk, tot vermeerdering van menschelijke gelukzaligheid. On- 118 der zoo veel schitterende voorbeelden zijn die van CalviJ-V nit vroegeren tijd, van Schleieemachee nit onzen tijd hier beslissend. Beide mannen hebben door hunne geschriften duidelijk gezegd en bewezen, dat de theologié, als zij is, wat zij zijn moet, geene andere dan eene praktische wetenschap zijn kan , en bij uitsluiting de strekking moet hebben , om de Christelijke kerkte dienen. Zulk eene theologie is tot heil der kerk onontbeerlijk, die geene voorgangers missen kan, aan welke deze Vreemd is. Dit leert de geschiedenis zonder eenige uitzondering ; en hij die zich op de Apostelen zou willen beroepen, die immers geen geleerden waren, om daarvan het tegendeel te doen blijken, zou vergeten, dat zij door Gods geest bezield waren, en die zou bovendien aan eenen Johaenes, eenen Padlus te kort doen. Deze, naar inhoud en vorm, voortreffelijke pleitrede voor eene hoogst belangrijke zaak , zoo rijk aan on tegensprekelijke, en , helaas! zoo dikwerf miskende waarheden, moet de aandacht boeijen, en kan niet anders dan ernstig nadenken opwekken. Maar juist deswege zijn dan ook bij ons eenige bedenkingen tegen het een en ander, dat daarin gevonden wordt, opgekomen. Het komt ons voor, dat de waardige spreker door te groote ingenomenheid met zijn onderwerp eenige waarheden, schoon hij ze gekend heeft, en er de overtuiging van had, heeft voorbijgezien. Heeft de wetenschap, met alle hare onderscheidene takken als een geheel beschouwd en daartoe behoort zeker ook de theologie niet de onmiskenbare strekking ,om zich tot in het oneindige uitte breiden ? Heeft zij daarom dan ook geene absolute waarde, geheel onafhankelijk van het gebruik, dat er van baar, of liever van hare vruchten voor het leven kan gemaakt worden ? Verdient zij ook niet deswege aangekweekt en beoefend te worden? Mogt dit het geval niet zijn, dan, vaar wel dan schoone wijsgeerte, die in haar geheel nooit, die ten hoogste dooreen of ander van hare vruchten aan het maatschappelijk leven onmiddellijk dienstbaar is; vaar wel dan hoog bewonderde wiskunde, die ook wel wegens het nut voor het maatschappelijk leven beoefend moet worden, maar daartoe niet noodig heeft de diep verborgene betrekkingen der grootheden, haren zamenhang met de wetten der natuur te doen kennen ; vaar wel dan het zoo moeijelijk onderzoek van de organische en niet organische 120 natuur, van de inwendige gesteldheid der aarde, van den stand, den loop en de gesteldheid der sterren, een onderzoek , dat zoo verre als het thans is gebragt, zeer verre de maatschappelijke behoeften te boven gaat, en dus reeds sedert lang had kunnen gestaakt worden; vaar wel al wat tot de oude letteren of tot de oude bronnen der geschiedenis behoort, waarvan zoo weinig nut voor de behoeften der maatschappij te verwachten is. Maar wie zou al die wetenschappen willen mis- sen ? Het is zoo , de theologie is op den bodem der Christelijke kerk ontstaan, wordt daar voornamelijk gekweekt, en deze is het, aan welke hare vruchten toekomen. Maar deswege houdt hare betrekking tot de absolute wetenschap niet op. Het is ontegensprekelijk waar, dat er geene waardige evangeliebediening mogelijk is zonder kennis der theologie, en dat deze wederkeerig eenen vruchtbaren bodemin de evangeliebediening vindt. Maar even waar is het toch ook, dat elke wetenschap eene speculatieve en praktische zijde heeft, en dat geene bij uitsluiting het een of het andere is. ’s Menschen beperkte krachten noodzaken hem meestal, zich meer aan de eene of andere zijde te houden; temeer, daar elk derzelve eigenaardige verrigtingen eischt. .Wie zich tot de praktische zijde bepaalt, houde wel degelijk ook de speculatieve in het oog, maar moet, als hij anders nut wil stichten, vooral zijne krachten aan het praktische wijden. De zeevaarder maakt een zeer doelmatig gebruik van zijne sterrekundige en logarithmische tafels tot oplossing van moeijelijke zeevaartkundige vraagstukken, en doet dit onafhankelijk van de wijze, hoe deze tafels zijn zamengesteld, ja des noods zonder groote astronomische en mathematische geleerdheid. De geneesheer schrijft niet zelden geneesmiddelen met het beste gevolg voor, zonder dat hij zich juist altijd rekenschap van derzelver chemische bereiding weet te geven. Zou zelfs iemand, die zijne krachten aan het wetenschappelijk onderzoek bij uitsluiting wijdde, dezelve daardoor geene verkeerderigting geven? Maar hoe zou dit anders zijn met opzigt tot de theologie? Leert dus niet de ondervinding , dat evangeliedienaars, die te veel tijd en kracht aan de godgeleerde wetenschap wijden , dikwerf bij de waarneming van hun ambt minder nut stichten, dan zij die zich 121 zonder geleerdheid, alleen door ijver voor de zaak van Christus laten besturen ? Buiten dat is het toch wel geen ketterij, als men aanneemt, dat tot het Christendom, hoezeer het inde hoofdzaak hoogere openbaring is, ook zeer veel behoort, wat reeds door het eenvoudig gezond menschenverstand wordt aan- geprezen, en wat, om bruikbaar te worden van de zijde des evangeliedienaars voornamelijk praktische levenswijsheid vereischt. De waardige spreker zegt niets tot nadeel der philosophie, zoo wij daarvan een afkeurenden blik, op Sxeads en de Hegelianen geworpen , afrekenen; maar hij prijst die ook den evangeliedienaar geenszins opzettelijk aan , en het schijnt twijfelachtig, of hij haar wel tot het beter verstand des evangelies voor nuttig of noodzakelijk houdt. Het is zoo, als wij de oogen niet moedwillig sluiten voor het kwaad, dat zij der kerk somtijds, en vooral in onze dagen heeft gedaan, dan schijnt het best, dat men haar ten minste niet opzettelijk prijst. Men miskenne echter deswege het goede niet, dat zij stichten kan en gesticht heeft. PROGRAMMA VAN JAARLIJKSCHE PRIJSVRAGEN, voor den Jare 1850, ter beantwoording ultgesclireven door het Wiskundig Genootschap: Een onvermoeide arbeid komt alles te boven, te Amsterdam. 1. Vraagstuk, Dooreen gegeven punt van het oppervlak der kegelvormige wig van Wallis , wordt een rakend plat vlak gebragt. Men vraagt, of dat rakende vlak het gebogen vlak al of niet snijdt; en zoo ja, deze doorsnede en hare voornaamste eigenschappen te vinden. 2. Vraagstuk. Ten einde daarvan eene toepassing op de theorie der gewelven te maken, begeert men eenen vierhoek te vinden, die aan de volgende voorwaarden voldoet: I°. twee over elkander staande zijden (t.w. de zijden zelven, en niet hare verlengden) moeten eene gegevene kettinglijn, in twee gegevene punten van die kromme, regthoekig snijden; 2°. de lijn, die de zwaartepunten van den vierhoek en van den daarbinnen vallenden boog der kettinglijn vereenigt, moet evenwijdig met de as der kettinglijn loopen; en 3°. de vierhoek moet een’ gegeven’ inhoud hebben. 3. Vraagstuk. Men vraagt den tijd te vinden, dien een zwaar ligchaam besteden zal, om langs eene kettinglijn uiteen der ophangpunten naar het laagste puntte vallen. Daarbij de wrijving van het vallende ligchaam langs de ketting, alsmede den tegenstand der lucht in aanmerking nemende; welke laatste evenredig aan het vierkant der snelheid aangenomen wordt. 123 4. Vraagstuk. De volledige integraal te vinden van de partiële differentiaalvergelijking S*z B Sz Sx2 dt1 t St en zulks inden vorm van bepaalde integralen, zonder zich hierbij van oneindig voortloopende reeksen te bedienen. 5. Vraagstuk. Een gewone vierkante zak is uit eene volkomen buigbare , maar onrekbare stof vervaardigd. Deze zak, aan alle kanten gesloten zijnde, wordt ondersteld, door eene daarin aanwezige krachtige vloeistof zonder gewigt, uitgespannen te zijn: zoodat hij den vorm van eene gevulde baal of van een gevuld kussen aanneemt. Men vraagt naar de vergelijking van het aldus gevormde gebogen vlak; alsmede, bij eene gegevene spankracht der vloeistof, naar de spanning van de stof, waaruit de zak vervaardigd is, in elk punt van zijn oppervlak. 6. Vraagstuk. Ineen verticaal staande dunne plaat is eene opening, de gedaante hebbende vaneen cirkelsegment, welks koorde horizontaal loopt. Die plaat keert eene watermassa, waarvan de standvastige waterspiegel te weinig boven de opening verheven is, om de drukhoogte boven het zwaartepunt der opening als eene gemiddelde in rekening te mogen brengen. Men vraagt de hoeveelheid water te vinden, die in een’ bepaalden tijd door deze opening uitvloeit. De oplossing van deze vraag verlangt men op een voorbeeld in getallen toegepast te zien. 7. Vraagstuk. In eenig punt van het ronde oppervlak van eenen onbeweeglijken cirkelvormigen cilinder met horizontale as , in het eene uiteinde vaneen volkomen buigbaren en onrekbaren draad van bepaalde lengte bevestigd, terwijl het andere uiteinde met eenen massieven bol van gegeven gewigt bezwaard is. Indien nu deze draad regt uit is gespannen in eene hellende rigting, die echter ineen vlak, loodregt op de as des cilinders staande, gelegen is; en dan aan het middelpunt van den bol eene bepaalde snelheid, loodregt op de rigting van den draad en in het genoemde vlak, wordt medegedeeld; vraagt men de beweging van dien bol na te gaan, en tevens de spanning van den draad, op elk tijdstip der beweging, te bepalen. 124 8. Vraagstuk. Hetzelfde als in het vorige vraagstuk gege-* Ven zijnde, vraagt men, de beweging na te gaan , indien er daarenboven door al de punten van het ronde oppervlak des cilinders, op den hol afstootende krachten worden uitgeoefend, die inde omgekeerde reden der afstanden werken. 9. Vraagstuk. Een gewone cirkelvormige ring of hoepel, waarvan de beschrijvende lijn mede een cirkel is, wordt over een horizontaal vlak voortgerold. Indien nu het vlak van den ring niet verticaal is , maar op zeker oogenblik een’ bekenden hoek a met het horizontale vlak maakt, dan vraagt men, den weg te bepalen, welken het middelpunt van dezen ring zal doorloopen en den stand van het vlak des rings na verloop van eenigen tijd t te vinden. Onderstellende, dat noch de rollende wrijving, noch de tegenstand der lucht de beweging belemmeren; doch dat de slepende wrijving juist het vermogen heeft, om eene Voortschuiving van het raakpunt te beletten. 10. Vraagstuk. Men weet, dat de vaste sterren naar gelang van hare helderheid, in sterren van de Iste, 2de, Bde, ...wd« grootte , onderscheiden worden. Gesteld nu, dat men, in zeker gedeelte des hemels, r sterren van de iVO , en r' sterren van de .«A'c grootte heeft waargenomen; dat er van die r sterren a sterren slechts éénmaal, h sterren tweemaal, c sterren driemaal , ... p sterren «-maal waargenomen nijn ; dat er evenzoo van de genoemde r' sterren, a' sterren slechts eenmaal, b' sterren tweemaal, c' sterren driemaal, ... p' sterren «-maal waargenomen zijn; eindelijk, dat men weet, dat er in het geheel z sterren van de ude grootte in het bedoelde gedeelte des hemels aanwezig zijn; dan wordt gevraagd, het waarschijnlijkste getal z' te bepalen van de sterren der p/de grootte, welke zich in hetzelfde gedeelte des hemels bevinden. Hierbij wordt aangenomen, dat men in eiken nachtronder vooraf bepaalde keuze, zoo vele sterren heeft waargenomen , als de omstandigheden slechts toelieten. (Overgenomen uit F. G. W. Stküve , Etudes d’ astronomie stellaire, etc., Petersbourg, 1847, Note 71). 11. Vraagstuk. Wanneer twee platte glazen spiegels evenwijdig en met de spiegelende vlakken naar elkander gekeerd zijn, dan weet men, dat de lichtstralen, die, op den eenen 125 spiegel invallende, naar den anderen teruggekaatst worden , van dezen nogmaals worden wedergekaatst, zoo, dat de laatste rigting der stralen evenwijdig is aan hunne eerste rigting, vóór dat zij den eersten spiegel bereikten. Onderstelt men nu, dat een dezer spiegels om eene zekere lijn, al of niet in deszelfs vlak gelegen, eenen hoek a rondgedraaid is, dan wordt gevraagd naar de rigting der uitvallende stralen, die tweemaal teruggekaatst den tweeden spiegel verlaten. Dit voorstel op te lossen inde onderstelling, dat van geen der beide spiegels de vóór- en achtervlakken volkomen evenwijdig zijn, maar dat deze zeer kleine hoeken vormen. Voorts als bijzonder geval van toepassing aan te nemen, dat de lijn van doorsnijding der verlengde spiegelende vlakken bijna evenwijdig is met de lijn, om welke eender spiegels gedraaid wordt, en dat tevens de rigting der stralen deze lijnen bijna regthoekig kruist. 12. Vraagstuk. Indien inden• tweevlakkigen boek, door de zoo even genoemde spiegels gevormd, een derde glas, maar onverfoelied, geplaatst wordt, hetwelk de lichtstralen voor een gedeelte doorlaat en voor een gedeelte terugkaatst, vraagt men, hoedanig de stelling van dit laatste glas ten opzigte van de beide spiegels moet wezen, opdat het gedeelte der stralen, dat door het glas gaat, .tweemalen door de spiegels wordt teruggekaatst , en nogmaals door het glas gaat, evenwijdig worde aan het andere gedeelte, dat, zonder door het glas te gaan, terstond door hetzelve terug wordt gekaatst. Hierbij wordt aangenomen, dat ook dit glas door geene volkomen evenwijdige vlakken begrensd is. Tot toepassing onderstelle men, dat de beide spiegels en het glas, het afgeknotte deel eener piramide van zeer kleinen tophoek vormen, zoodat de drie glazen zeer nabij een prisma daarstellen , bekend onder den naam van Dipleidoskoop. Alsnu wordt gevraagd naar de rigting der invallende stralen, waarbij de uitvallende, zoowel die, welke éénmaal door het glas, als die welke tweemalen door de spiegels teruggekaatst worden, weder volkomen , of zoo nabij mogelijk, evenwijdig zijn. Alle beoefenaren der Wiskunde in Nederland worden° door het Bestuur mtgenoodigd, om hunne oplossingen van één of 126 meer dezer Vraagstukken vóór den eersten November 1850, vrachtvrij aan den Tweeden Secretaris H. G. Witiage , wonende op de Bloemgracht, Z.Z., N°. 160 , te Amsterdam, in te zenden. BEEIGT, wegens den Staat van ’s Rijks – Kabinet van Landbouwwerktuigen te Utrecht, over het jaar 1849. De belangstelling in bet Kabinet is steeds klimmende gebleven , hebbende, niettegenstaande het geringer getal Reizigers , wegens de geheerscht hebbende Cholera, nog 104 personen meer dan in het vorige jaar deze Instelling bezocht, waartoe echter het Landhuishoudkundig Congres, dit jaar in Utrecht gehouden , heeft bijgedragen. Het getal Bezigtigers heeft in 1849 bedragen 577 Nederlanders , en 46 vreemdelingen , tezamen 623 ; in het jaar 1848 bedroeg dit getal 519. Het getal onzer Landgenooten beliep 90, en dat der Buitenlanders 14 meer dan in 1848. Ook, ten aanzien van het namaken van werktuigen, heeft het laatstvoorgaande jaar nog dat van 1848 met 10 stuks overtroffen, zijnde nu 122 voorwerpen nagemaakt, waarvan 2 voor vreemdelingen. Aan het meerder namaken zal moeten worden toegeschreven, dat het getal afteekeningen minder is geweest, hebbende dit slechts 14 bedragen, waarvan 4 door een’ Bezigtiger uit Gen'eve. Van den Landbouwer H. Boskee , te Wieringen, werden ten geschenke voor het Kabinet ontvangen de teekening en beschrijving vaneen dorsch-wagen, welke ter beschouwing voor de belangstellenden in hetzelve zijn ter nedergesteld. Utrecht, A. Niimas,' den 4 Febr. 1850. tijdelijk belast met het oppert oezigt over het voornoemde Kabinet. 127 KUNST- ex LETTERNIEUWS. *** De Boekverkooper J. M. vax ’x Haapf , te ’s Graven* hage, heeft alom verkrijgbaar gesteld: PROSPECTUS ex PROEVEN vax BEWERKING VAM EEN’EN’ GROOTEN AARD-GLOBE. Deze Globe zal eenen diameter hebben van ééa halve Ned. el en worden uitgegeven, onder toezigt van den Hoog WclGeb. Heer P. Baron Melvell vax Caexbbe , Luitenant ter Zee, Lid van verschillende Geographische Genootschappen. Weêekundige Waarnemingen , op den Huize Zwanenburg. Hoogte o-a*! 1850. van. den "S5 Wind- Wind– f 5 ï Luchtsgefteldheid. Febr. Barora. ïhm «> “53 streken, kracht. D. L. 28. 7 38 N. vv. 4 buijig. 13 „ 9j 39 0’,2 id. 4 bewolkt. HO. 2\ 36 id. 2 helder. 29 333 z. 2 helder. 14 „ 2 38 —l°,6 z. w. 2 betrokken. „ Oj 38 z. 4h 6 betrokk., regen. 29. 0 42$ w. z. vv. 4 betrokk, , regen. 15 „ 0 45 + 6'!,1 z. w. 4 betrokken. ! ai 0 _44 id. 4 idem. 28. 10 44 z. w. 6 betrokken. 16 „ 10§ 45 +5°,4 w. 4 helder, 29. 2 41 w. n. w. 6 idem. 29. ,3ï 40 z. w. 4 betrokken. 17 „ 2| 43 § + 5«,1 id. 4 idem. 33 2 44 w, 4 idem. 29. 2 44 z. vv. 2 betrokken. 18 332 44j +7°32 vv. 4 idem. 33 2 45 vv. z. vv, 2 idem. 20. 2 42 z. vv. 2 betrokken. 19 332 4 o 5°?6 id. 2 idem. 331 44 id. 4 helder. Te HAARLEM, bij DE ERVEN LOOSJES. 128.
24,510
MMCMC01:000002251_20
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
The Freemasons Quarterly Magazine and Review 1850
null
English
Spoken
7,866
11,864
Bro. Kirk, was appointed and invested fc>.W.; E. Williams, J.W.; Heath, ^.D.; Peck, J.D.; Scott, I.G. St.George and Corner-Stone, No. 5, Bro. Chinnery, W. M.— All hail, St. George! All hail, old Coriier-Stone!—once the lodge of Bott, and^ Burke, and Read, of former times; and many other names that rest in our recollection. Pages might be written of this noble Comrnunity of Freeinasons, interesting to the Fraternity; but we have to plead want of time and space. We look to this as one of the " leading lodges in the Craft:" it is always ready in the cause of charity. I he present W.M. has to folio w a large amount of talent, w hieh, we know he is capable of emulating. To find his name amongst the list of Stewards for the ensuing Festival of the Girls' School, is but to meet with a repetition of thatdesire for the welfare of this, and every other Charity. V\ e have not been favoured with the names of the Officers of the Lodge ; but have no doubt but they have been selected so as to secure its permanent prosperity. Lodge of Friendsiiip, No. 6.—We almost fear that many of our Brethren will thiuk we should have acted wisely, under present cir- cumstances, if' we had withheld all reference to private lodge proceedings, in the first nuinber of' our publication, since our iuformation is so scanty; but we have feit we should best consult the wi»hes of the Craft, by affórdiug as much kuowlèdge of passing events as we have been able to obtain, and to hope for pardon for oinitting much that we have been most anxious to give. It may be, too, that some of oui Brethren «ill think we are 111 xing up too much of our owu feeling as rearards " The Charities," than is either necessary ordesirable ; but we trust they will pardon our giving that which we are enabled to do, rathcr than that we would wish. But it would be impossible to speak of the Lodge of Friendsbip, No. 6, without coiinecting it with Charity— and the charities of the Craft in particular. We do not tiide from oursefves the fact that it is formed of highly-fjifted and aristocratie Brethren ; that most of its members wear the purple, and that it ïs m all respects ('eserviiiT the high position it holds. One of the great branches of our Order is" its principles of « Equality an equality, howevcr, which happtly raises the humble, without pulling down the strong; aml although there he times and places when all meet upon feelings of perfect equality, yet, none are so unmasonic as to suppose that such equality destroys the difference which the Great Architect of the Universe bas said shall exist in all times, and for the best ends, between man and man. Our inability to affi-rd tliis month the names of the Brethren appointed to office in this eminent Lodge, will, we trust be forgiven, but it would be unpardonable in us to pass by a Lodae standing so deservedly high in the Craft, without note or comment, and to v.hicli we are most desirous of paying that respect so eminently its due. We would anxiously accord to it the h<n>our it deserves when we find such names as Alston, Prescott, iV liite, and many others "nnted for good" amougst its members. British Lodge, No. 8, Bro. Wilkin W.M.-We regret exceedini;lv not haviiig received any detail of the procecdings of this lodw-e during the present season ; and the regret is mcreased because weknow how valuable such. information would be. The British Lodge possesses withiu its range many members of high Masonie repute, and Sanre Masonie attainmeote, and lias been for many years an example of Masonie Brotherhood to i s compeers. It lias all the advantag-es of Fratemal feeling within itself, which it would disseminate through the world. It is a firm supporter of the Charitable Institutions ; lts name, and that of'its members w ill be found amongst the most conspicuous lil the list of subscribers to their funds; and its hospitality is as diffuse as its working is perfect. Enoch No. t f.—This is one of the most numerous lodges in point of members in the Metropolitan district, and basi sclected for its W.M our old and valued Bro. Geo. Friend, the late J.W. In our notice of the Boys' School Festival, it will be seen Uow much the presencc of the members of this lodge added to the appearunce of the Hall, willeb, but for them, would ha\e been comparatively empty. We hope and expcct there will l>e as large au assemblage at the Girls' School Festival,Tor the W.M. is its Meward. lijdeed, «e do notdoubtit; for, if respect for the W.M. would nol induce their attendance, which «e think it would, we are quite sure, their feelings of attaebment to sixty-five ( hildren, dau-jhters of iheir less-favourcd Bn thren, would. We have, therefore, great hope of a strong muster, and considerable support. Alibough this lodge is so large, we ean confiden:ly recommend its working; and, with great pleasure, hear testimony to the perfect order and regularity of its proceedings, both in the ludge, and, when "high-time" occurs. The Tuscan Lodge, No. 14, Bro. Lloyd, W.M.—There is not to be found in the Cralt, a ledge conducted upon more truly Masonic principles tlian this ; it can boast in no sinall degree oi its consistency; for its attachmcnt to Masonic excellencies of every kind, we scareely know a more gratilying sight than the long and ahle phalanx of Past Masters, who are ever aitendant upon its meetings. It bas been our grèat privilege to have been reeeived within its vvnlJs very recently, and it is one óf the lodges with which we were first aequaintcd in our youthf'il dats of Masonry, alas! no\v long past, hut never to be forg'otten; and we have been more th -.n gratifi. d al findiog in their places the same facés, we remeniber in the olden tinies, frestéd a liule perhaps, and in some measure aged : but still the same in Fraternal afïr-ction—still the same in heart for the guod of Frcemasonry—still the same in the Masonic feelings which they imbibt d m their youth. It is most gratifying to find aniongst our body, these whose hair have beeome grey, but vvhose hearts are as buoyant and as anxious for the good of ihe Order, as when their heads v>èré yonng and their hearts more warm. There will be found aniongst "The Tuscaus," Brethren ofgreat Masonic know ledge—those w lio nndtrtake duiits, to perfonn theui, and having done so are thankf'ul for the good those duties have produced. The present most admirable Wörship'ul Master, is Yice President of ihe Board of Stewards for the (Jirls' School Festival ; and we know, if his infinenee but. eunals liis wishes, the Tuscau Lodge will be again found in its u>ual high and palmy position. Old Dundee Lodge, No. !8.—The late J.W. Bro. G. Cox, was duly installed Worshipful Mast.t r, at its meeting in February, and we congratulate tbat lodge that the dignity and efficiency ol this old cominunity will be properly supported by the worthy Bfethren who have preceded him in the chair. We have not been favóured with a report froni lliis lodge ; but we ohserve the name of the Worshipful Master on the dinner ticket of the Girls' School Festival. This at least is starting from the right goal, and we trust the worthy Worshipful Master w ill reeeive the support he autieipatcs. Royal Athelstan Lodge, No. 19.—Met on the 2nd Wednesday in January. Bro. W. Bureh was installed by Bro. W. Honey, P.M. who appointed Bro. llawkins, S.W., Bro. Wanen, J.W ., Bro. l.evick, S.D., Bro. Stone, J.D. and Bro.Bywater, I.G.; ihere was a large attendance of the Brethren, includmg Bros. ISavage, Honey, Gale, Savage, Millar, McDougal, Robb, Starling, and Bncbin—all Past Masters. The Globe Lodue, No. 23, met at the 1'reem isons' Tavern, oh the third Tliursday, m January, when Bro. Bennctt was installed by W. Watson, P.M. who appoiuted Bro. Blackbuni, S.W. and Bro. Banks, J.W. There were present Bios. Fenn, Tombleson, W'atkins, Levick, and Goring, P.M's., and a large mustcr of' the Brelhren. Castle Lodge, No. 36.—January 31.—Bro. Townend [laving been unanimously elected Worshipful Master for the year ensuing, was duly installed, vvben he appointed Bro. James Townend, S.W., and Bro. W. R. Packwood, J.W. The ceremony was efficiently performed by Bro. R. B. Newsom, P.M., who delivered suitable addresses to each officer, and congratulated the lodge upon having so talented a Brother to preside over them, adding that, assisted as he would be by efficient officers, he did not doubt, the Castle Lodge would inaintain its high standing among the lodges of the Craft fur its observance of the ancient la«s and regulations of the Order, sound Masonic working, and hospitality; as well as that its officers and members would evince every disposition to assist in, and support the expressed intentums of the Worshipful Master, as to the delivering of lectures and explainiug the tracing-boards of the several üegrees, witb a view to the general inculcation of sound Masonic prineiples amongst the members, and the elevations of the character of the lodge in the opinions of occasonal visitors, as well as in that of the general Craft. At the next monthly meeting in February (in pursuance of these projected and cordtally received arrangements) the W.M. ca 11 li upon Uio. R. B. Newson, P.M., to favour them with an explaiialion of the l.odge-board of the First Degree ; at whiih meeting it was aniidiitlced that the J.W\, Hro. Packwood, would also give an exposition of the prineiples set forth in the Tracinif-board of the Third Degree. Bro. Henry Muggeridge, P.M., of the Lion and Lamb Lodge, was unanimously clected a joining member, and by ret|uest ol the Worshipful Master, consented to accept the office of Secr< tary, and was dulv invested. The Ca-itlc Lodge will in ftiture liold their meetings at the Kiny's Head in the I'oultry, instead of the George and Vulture as heretofore. In conformity with ourintentiou to affurd a space for a Report of the Proceedings of the Metropolitan and Proviucial Lndges, we beg to recominend to the general consideration an I adoption of our readers, a motiou (brought forward by Bro. H.B. Newsom, P.M. of the Castle Lodtfe), for the establishment of a Special Charity lund, to be raised by the imposition of a small additioual sum to the Initiation, and Joining Fees as well as from the annual subscriptions of the members of the lodg.*. A brief glance at the substance and order of the resolntions, set forth !>y the Brother referred to, and a few of bis remarks in support of Üiem, w ill li.rm at once the best comment and advocacy we cao niake in their faveur, feeling satisfied of their iiitriusic claims to the consideration of the Craft in general. Resolved— " Tliat tliere sljnll be a Charitv Fund attached to tliis lodge, to be ca]led the ' Castle Lodge Charity Fund.' " That eaeli Joining Member on his Initiation sliall pay, in addition to the Initiation.fee, the sum of 3s. " That each Joining Member shall, in addition to the Joining fee, pay tlie sum of 2s. " That each Subscribing Memher shall, in addition to his Annnal Subscription, pay the sum of2s.; suoh suins to be placecl to the credit of the Charity Fund of the Lodge. "That any decayed Brother who lias heen a Subscribing Member to this lodge, or his wiilow, applying for relief, shall, if his petition be approved by a majority of Members present, be assisted out of the said fund. " That, wlien the amuunjf shall lmve reaclied the sum of 12/., a sufficiënt sum sliall bè paid to the Worshipful Master, to mate liim a Life Governor of one of the several Chiirities, if he will undertake to serve thé 'office of Steward for the lodgér; bnt, if he shall prefer not serving tlie Stewardship proposed, the same shall be allowed to one of the Past Masters or Officefs, according to seniority, who iuhv be' willing to serve. " That out of the said fundi the' lodge itself, at the earliest eonveniencp; shall be made a ï)onator to the Cliarities, to such fl'l extent. as will makothe Worshipful Master, for the time being, a Governor for a stated period, or for life, as shall be agreed." Bro. Xfwmim havino- given nolice at the preceding meeting thnt he «hould propose the ahove resolutions, r se and said : —" Worshipful Master and Brethre^,—As most, if' not all, the members now present are (it may fair) y be presnmed) in tuil possession of the several pointe of the motibn of which l pjave notice at our last meeting', respecting the institution of a charity fnud, having for its object a more extended scope of usefblness, its merits alone remain to be considered, and they aresnch as every Mason raust admit to be suggfestive of the practical tendency of Masonry, to develop the most genernus impulses of the human heart—' Brotherly love, relief and truth.' That I anticipate with an almost nndoubting coufidence your candid attention and support, as wcll as your final concurrence in my conviction of its consequcnce to the best and most lasting interests of our ancient and honourable institution, is as eertain as that I feel there are many present who could more ably (though not more assiduously) advocate its interests amongst us. To confine the few remarks 1 am about to advance vvithin as concise a compass as possible, I shall at once beg to call your attention to a few of the more obvious reasons we have for its adoption The first, I need hardly say, is the fact of its embracing a inoral oliligation to which we all subseribe at our initiation, and w hich as consistent, moral beings we are bound to act up to as far as in us lies. The three pillars of our temple, ' Faith, Hope and Charity, the greatest of which is Charity,' 1 contend, should lose by our practice none of their ' fair proportions,' either amongst ourselves or in the opimon of the uninitiated world (w ho can alone judge of us by our acts), and who are willing, whatever may be their cavils and objections on other points, to give us credit for our brotherly love and charity. But I fear, that w ith some little truth, it may be said we are feasting on our reputation for virtues, which less through the absence of benevol nee than from want of mental energy, we are causing to grow ' fine by degrees and beautifully less.' The most simple caleulation of our present annual resources, and almost the only object to wbieh they are dev ted, will suffice to convince you that it is no straining of the point to sav as muCh as this; for, Tol. i. " m by our present mode of proeeeding, we are aetually in 110 condition as a lodge to afford the smallest aid to the unfortunate, or to subscribè as we should do the several Charities connected withour Order; and our present arrangements scarcely enable us to meet the ealls upon our exchequer, for our usual entertainments are dependent to a great extent upon mere casualties (such as initiation fees, &c.) even for the liquidation of tavern expenses. lf a poor and distressed Brother makes app]ication for assistanee (and none of us know how soon it may be our lot!), he is told ' We have no fund applicable to bis case;' and he is either sent empty away or relieved l>y private subscriptions. Such are amongst the more obvious reasons we have for its adoption ; for it provides for these contingencies, and holds out a prospect of an extended sphere of usefulness to the C istle Lodge, which I would fain hope is asrnuch desired by every member present as by myself. It must, if we give a moment's reflection to the subject, be far preferable to return to our several dvvellings under the consciousness of having lightened the load of care sustained by some worthy Mason, or given hope to some striving spirit, ralher than leaving him to fortuitous benevolence. We should then stand more in the euviable and dignified attitude of the ancient founders of our Craft, under the sbadow of whose liberal patronage the arts of industry and ornament, the poet, the painter, and the architect flourtshed, and advanced till they attained an eminence tliat remains still the wonder of the time. Letus, Brethren, at least make the attempt to imitate the virtues which first made our Order eminent." Royal Jubilee Lodge, No. 85, Gerrard's Hall, Basing-lane, met on the 2nd Tuesday in January. Bro. Moira I,odge, No. 109.—This most influential Lodge, justly celebrated for the correctness of' its working as for its hospitality, bas re-elected the W. Bro. C. W. K. Potter to the cbair, and we thiuk the Brethren by doing so have evineed tbeir own sound judgment, as much as they have honoured the W. M. We have neither time nor raaterial for givino- a history of this Lodge, which so long boasted of that great and good Nobleman and Mason the late noble Bro. the Lailof Moira, as its patron, master, and friend ; but we do know, that it bas producedsome Brethren who have done honourtothe Craft, and w hose names will descend to posterity enwreathed with Masonic laurels. Of that number we confidently say the W.M. is a conspicuous example ; he is kindly in his disposition, charitable in every action, able and willing 'to sustain all the great and leading landmarks of the Order, courteous in behaviour, and most hospitable in bis position; we may fairly point him out as an exanjple to future Masters of' the Lodge and to coming generations, as a strenuous supporter of ihe Order, and an bonour to the lodges, of which he is a member. We believe it is the intention of the lodge to present the W. Master with a splendid Jewel at its next meeting, in testimony of their great reard for his personal qualities, as for the truly Masonic feehng he has exhibited during the time he lias filled the Chair; indeed, smce he has been a member of the Craft.* The officers a pointed we sincerely hope will, in their respective offices, prove their reg'ard for the W. Master by attention to their present duties, and by treading" in his steps in their Masonic career. The Burlingion Lodge, No. 113, continues its meetings, tbough it has had to deplore the absence of its Father and Treasurer Dr. Crucefix, caused by continued indis]>osition. Bro. Faudel has been elected Treasurer and Secretary. The death of Bro. Crucefix having- been reported, at the last meeting1 of the Lodg-e, Bro. Phillips eloquently moved—" Thata letter of condolence should be sent to Mrs. Crucefix," vvhich was unanimously carried. The following* is a copy:— " We, the Masters, Wardens, and Members of the Burlington Lodge, unanimously desire to express to Mrs. Crucefix our unfeigned sympathy and condolence under recent severe afflic-tion. " We well know liow feeble is the power of words to mitigate the distress of tlie heart- " To that Gracious Being, who alone can raise up the sorrowful and comfort the afflicted, we commend her in her present trial, trusting, in His niercy, to lighten the burden of her woe; but we are most anxious to testify to her the affectionate regard and deep respect witli whicli we associate the memory of our niuch lamented Friend and Brother; and to assure her, that whilst she has lost a kind and faithful husband, and the Cliaritable Institutions—more especially the Asylum for Aged and Decayed Freemasons—its founrler, and a firm and liberal friend, this lodge has to lament in its late Past Master, a zealous and upright Brother, whose many virtues it may be be in the power of his successors to emulate, but never to excel. C. W. C. Hutton, W.M." Burlington Lod^e, Piazza CofFee House, March 1850. Shakespear I.odoe, No. 116.—We feel more difficulty in commeneing- au account of' this great and useful community, tlian of any of which we have written ; not that it does not present to us enough to eulogise, but because we know not where to coramence our praise, nor how long' it would be before the theme were concluded. It would seem to us that all the merits of Freeniasonry should be presented at once to our view, in order that we might select the most admirable for our portraiture. If the work " in Lodge " be the object of our selection, we must go to the Shakespear Lodge to find it, if Brotherlv Love should be required, it will be discovered in the Shakespear Lodge. If we need evidence of the most unbonuded hospitality, still we may g'o to the Shakespear Lodjre, and there it will be found. If that which is more noble, more enduring, than all—Charity, shall present itsélf as it ought, and be selected as it should be, it is to be found clothed in all themajesty of loveliness in the Shakespear Lodge. We had the pleasure of witnessing the installation of the W. Master, Bro. Melville, by that excellent Mason, Bro. G. Soames, and those only who have witnessed Bro. Soames's working, can d ui y estimate the excellent marnier of its accomplishment. Every word lireathed knowledge of the subject treated upon, every action evinced the clearness of the W. Brotber's intellect and comprehension ; the working of the excellent and W. Brother has ever elicited our w annest admiration, and not a portion of it was lost * This event took place at a most numerous meeting- of the lodcre, on ïueedav the 26lhinst— Ed. «pon this most interesting occasion. It lias been the good forrune of this lodi'e to have been presided over for inany years by Brethren ot great taletftS and respectability ; and no one who bad the bappmess of heilig present at its meetings during the last year, could fail to i'®"1®1"1,,'r the kiiidiR'SS of' Bro. ütrphensj «hen aeliiig1 for the V\-A1. Bro. Gilitspie, « hose absence, in consequence of serioüs indispnsition, every m.niher and visitor coiild but regret, although he was so efleclually n-presented bv the Actiflg VV. Master. Bro. MeLille the present W M was initiated in the lodge a few years «mee, and bas tifled, suceessively, the vanons offices leadingto the Chair, with grett; zeal and attentioii, and now liaving attained it, he will, we know, inaintam, 111 its fullest extent, the digiiity of the lodge, and the respectability it has srt lon-r sustained. A history of this lodge would he one of Masonic Charity: but we refrain from comnieucing it, siniply because we know not wliere it would end. The W. Mas ter, on the lestiva succeedmg his insta)lation, became a Life Governor of the Girl's School, and 011 representing his lodge as Steward, gave the magmficent donation of 100/. • this is one of those lodges whose aim is the domg the most ir„nd 'and for this object it strives with proportionitè eflorts, and geiierall v suceecds. Bro.'Heiseh, S.W., Mullens, J.W., and the otberofficers appoint d, are wortby to succeed the present excellent \\ . M., when it shall he their turn, and prove theinselves worthy ot that fionour, as they assuredly will do. Universal Lodge, No. 212.-At the meeting in January Bro. A. Attwood. W.M., installed his suceessor, Bro. Lieut. f 1 ïli, J(. - • 5 ve are happy at hearing this lodge is in high working order, and that one of its prottdest features is, that it is " universal m supporting all the Charities of the Order. Sr. Paul's Loooe, No. 222 —'Ibis lodge, which is unceasing in its effort for the public weal of' Freemasonry, is no less famou» tor its vvorkii'"' and private uscfulness. Amongst its members will be found mativ, whose names are so well known m the Masonic world, as to ensure to them the respect and admiration ot the Cïaft. 1 he M. G. M istel- saw in Bro. L. Chaudler, those Masonic attnbutes, which most p'operlv gained for bim the Purple; and there is no Biother on the Dal w'ho more dignifies it by bis virtuès, independence, and fraternal regard for his Brethren. Bro. ©leghorn—one of those lights m Masonry, whose brilliancy is ncver cdip-ed is als» a Membei of this )o,],ce and does honour to the position he liolds m it as P.M. Bro. . ÏWer while he is beloved by his associates, and one of tlie very best wórking Masons in the Craft, is also a 1' M. liere; we had .he honour of witnessing his w„rk wlieni heplaced in the ™ due fonn and order, the present W. M. Golding Bird, M D l w as a duty so ably and beautifully performed, as to depnve us o that envy'we shotil l have otherwise feit, m instelling a Brother of such li:gh attaiumeiits in bis profession, and ofsuch acquirements as a ientleman and a scholar. It is delightful to find such Brethren as I)r. Golding Bird, throwing off tbc depth ot thuught for a time, w c their avocations necessarily induce, and ( lianguig tlie lhel' meditalions for those allorded in a Masonic Lodge. Ihe W ,M. has won golden opimons, by the a.niability and suavnyol his manners m the lodge, and the respect of the Masonic Boilv out of it. Of liis uitinificeiice and charity, we ueed but allude to 'his donation of fi'fty guineas, at the last festival of the Girls' School, to vvhich he was bi-fore a Life Governoryto prove that he has a Masonic heart! Every officer appoiuted promised attention to his daties, and will fulfil them. Lodge of Joppa, No. 223.—A grand Masonic Bal], under the patronage of several of the members of the above Lodge, took place on Thursday Evening, January 31, at Lazarus' Assembly Rooms, 38, Mansell Street, Goodman's lields, which was most respectably but not very numerouely attetided, arising froni ill-healtli and bereavements of several of the relatives of the Brethren and those ladies who intended hoBouringtheball wiih their presence; indeed we heartily wished that doublé the number had been present, for it was a well couducted and elegant réunioii, and quite a novel and interesting sight. The Brethren, appearingin their varied jewels and decorations of their respective orders and offices, formed abrilliant scene, added to which the graceful appenranceof the ladies, the admirable band, and polite attention of Bro.Maurice Davis as M.C. greatly enhanced the hilarity of the evening. The refreshments were of the first quality and in abundance. After the tirst part of the programme vvas concluded, the whole of the company were uslered into the supper-room, the tables of which were covere'd most profusely with every thing that could he riesired, which at once establishes the worihv host (Mr. Lazarus) as a liberal caterer. Jokdan Lodge, No. 237.—The nmiual Festival of this Lodge was htld at the George and Vulture Tavern, Cornhill, on Thursday, the lOth of January, when Bro. James Scamblen was installed in the Cbair, . M. by Bro, 1' H. Patten, G.S.B., P.M., and father of the Lodge; we need not say how admirably that interesting ceremony was accomplishcd, when so excellent a P. M. had to perform the duty. There being no business hefore the lodge, wben the Installation vvas'i ompleted, the AV ,M. went through the ceremony of Initiation, for practice and instruction, and to prove to the members how competent he was for the office, Le had been so nnanimously elected to fill. This is one of those rctiring lodges "vi hich does good by stealth, and would blush to find it named a lodge, liever wanting when " Charity " is the theme ; then it is foremost in the field. It supports all the Charitable Institutions of the Craft; it is principally indebted to Bros. Patten and Jacklin for its contiiiued prosperity ; and it is praiseworthy in them that they have never missed attending the duties of tlie lodge since tbey were initiated into it, twenty-five years ago. The Senior and Junior Warden, Treasurer, and Secretary, &c. &c., were all appointed and invested, and the whole business of the day was concluded in social love and harmony. Emulation Lodge of Improvement No. 318.—At a meeting of the above lodge, beid at the Freemasons^ Tavern, March 1,1850, it was proposed by Bro. Stephen Barton Wilson, Past Treasurer, seconded bv Bro. John Savage, Past Treasurer, and resolved unanimouslv, "That in consequente of the demise of the late Bro. Robert Thoniai Crucifix, P.J.G.D., the Brethren of this Lodge, do take the earlicst opportunity of expressing their deep sympathy and heartfclt sorrow at his loss, and of recording their sentiments of high admiration, for the talent and ability which distinguished him through his long and useful Masonic carer. To his active benevolence and untiring zeal, the Craft are indebted for that valuable institution,the Asylum for W orthy, Aged, and Decayed Freemasons, of wh eb he was until his deatb, the highly respected and mucb esteemed Trcasurcr. I" his practical illustration of niauy of our most sublime and bcantiful Masonic emblems may be ascribed mueh of the emulation which exists amongthe noviciatesofthe Order; and to the anxious care and solioitude which he for many years manifested towards this Lodge, may be attributed a great portuin of lts present prosperity and usefulness," thereupon it was proposed by Bro. John Hervè, Treasurtrseconded by 13ro. Joseph ^ illiam ^Mountain^ Honorary Secretary; and resolved unanimously, " That the above resoluiion be wrilten on vellum, framed and glazed, aud hung in a conspicuous part of the Lodge." Bank of Eng land Lodge, No. 329.—The Brelhren of this Lodge met, as usual, at Radley's Hotel, on the second JThursdaym Januai^, when that worthy Mason and talented Artist, Bro. Edw in D. Smiih, was installed as W.M. for the ensuing year. The ceremony of installation was most efficiently and nnpressively performed by tbe lmmcdiate P.M. Bro. Graves, whose careful study and correct practice entitle him to the highest commendatiou as a Working Mason. ... • Bro. Smith commences his career as W.M. with the assistanee of a most efficiënt staff of officers. Bro. R. Costa, whose proficiency in Masonrv affords satisfactory promise oi his future eminence in the Craft filling the Senior Warden's chair; whilst that of the J.W. is iilled by his Bro. M. Costa (the distinguished composer and pre-eminent conductor) whose diligence in the acquisition and zeal in the performance of his Masonic duties are highly creditable to him. The Rev. Bro. Ferris, on his reappointment as Chaplain to the Lodge, delivered a brief but eloquent address to the Brethren,directing their attention to the beautiful lessons of morality and biothcrly Io\e inculcated by Freemasonry, and exhorting tliem to the practice of the virtues w hicii it enjoins,as the sure means to their own happiness, and of promoting peace and good-will aniong mankind. The banquet provided by Bro. Radley was worthy the good taste and liberality of the Host, and the establisbed reputation of the house. On the removal of the cloth, the beautiful canon composed bv Bro. M. Costa, and presented by him to the Lodge, was sung With more tlian usual effect; the Bros. Ransford and other visitors kindly taking part in the performance. When the health of the Visitors was proposed, one of the guesfs, au officer who had served many years in India, in acknowledging the compliment, stated how highly Freemasonry was appreciatcd in that country, and how well its pnnciples were understood and piactised there—as au iustauce of w hich he narrated the following*anecdote. On one occasion at a 'inner party in India, he found himself seated by the side of a Native merchant, whom he discovered to be a Brother Mason. Their recognition of each oiher as niembers of the Frateruity, placed them at once 011 the most friendly footing, and bei(rhtened the pleasure of their social intercourse. After the enter-, tainment had coiuluded and tliey were about to part, bis newlv- discoyercd Brother took him by the hand and said,—" Bro. A., I knovv that you have money invésted in the house of Messrs. B. and Co. and I, a Brother Mason, earnestly advise you to withdraw it immediately." The narrator thanked him for his adviee, and, allhough he had no previous reason to doubt the stability of the firm in question, lie had too much faith in the principles which govern the conduct of Freemasons towards each other, to disregard the fiiendly waruing of a Brother. Accordingly, on the following day he withdrew his money, and the result sheu-ed the valne of the inforination given, for in a lew days after the house stopped payment. He therefore had to thank Freemasonry for securing to him the sum of 500/., which he would most unquestionably have lost had he not been a Freemason. We have to notiee another meeting of this Lodge, held undercircumstances of painful interest, which, when contrasted with the former meeting, shows how closely connected in this world are our sorrows and our joys. A very fully attended Lodffe was held on the 14th instant, at which the Brethren appeared in Ma sou ie mouniing, to do honour to the memory of that amiable man and distinguished Mason, Dr. Crucefix Dr. Crucefix was a P.M. of the Bank of England Lodge, and rnaintained lus connexion with it, of many years standing, up lo the period of lus death. He was 011 terms of private friendship with many of the Brethren; and, as a necessary consequence, beloved and respected by all who knew Lira. After a presentation had been made to the Lodge by Bro. P.M. Bainbridge, M.D., of an elegantly-bound Copy, ii? a high state of preservation, of the first edition in quarto, of the " Book of Constitutions," printed in 1723, and the routine business had been transacted. Bro. \Y right, P.M. and Treasurer, in a speech of unaffeeted pathos and genuine feeling, moved the following resolutions; which were seconded by the W.M., aud carried uuauimously. Resolved — " That the Brethren of this lodge, deeplysensible of the irreparable loss tliev have sustained in the deatli of their beloved Brother and reveredP.M., Dr. Robert Ihornas Crucefix, are anxious to give expressiou to their grateful atlmiration of liis varied talents, liis unbounded philanthropy, Lis active benevolenee, and practical brotherly love, and to record their feelings of afiectionate regard for oue who was endeared to all who knew him by bis amiable disposition, and by the social virtues which adorned bis private ' whose loss tliey sincerely deplore, whose memoiy they affectionately reverence, and whose name they would not " willingly let die.'" " That in paving this last tribute of respect to the memory of their departed Brother, they forbear to speak of liis practical skill and ability, his consummate knowledge, arnl unrivalled attainments in Freemasoni'y, because they eonsider it a privilege and a duty, appertaining only to the Craft at large to do honour to his public character as a Mason. " They cannot, however refram from expressing their feelings of gratification and pride, that thé name of their revered Brother will be transmitted to posterity, bya monument worthy of the Freemason and the man—The Asylum for Worthv, Aged, and Decayed Freemasons, and that this noble Tnstitution, founded by bis benevolent exertions, will perpetuate the inemory of his eloijuent, unceasing, and neartfelt advocacy of the cause of Masonic Charity." R''S(ilv6d"~" " Tliat a copy of the foregoing resolntion, writtcil oll velliim, be framed and glazed, and suspended in the Lodge at all fnture meetings ot the Brethren, in tlie hope that the respect thus shewn to the memory of a goott man may influence all who read it to reverence his virtues and emulate lus example." The Secretary was desired to " rite a Letter of Condolence to the widow (Mrs. Crucefix), and to transmit a copy of the Resolutions. Several P.M.'s of the Burlington and other Lodges were present on this occasion, and examined, vvith feelings of adiniration, softened bv resrret, the excellent 1'keness of their departed Brotber l rucefix, which this lodge possesses, in its noble " Book of Portraits of the Memberspainted hy the W.M. Bro. Smith. The Brethren may we 1 be proud of tlie treasure they possess in this splendid work, wh:cli will now be regarded throughout the Craft witb feelings oi great interest. The Royal York Chapter, No. 7, met on the 4th Tuesday, in Fèbruary; there were present, Comp. Levick, M.fc.Z , Gom., Hervey H. and Comp. Harrison, J.; there were also present Comps. Sparrow, Mu-'geridge, S. B. Wilson, Savage, Honey, Graham, Jwans, and Blake, Past Z's., and many other Comps. Being Election night, Comp. Hervev, was intsalled M.E.Z Comp. Harrison, H.,and Comp. Barnard, J„ Comp. Honey re-elected S.E. Comp. Gouldar, S.N. and C* MÈ^lace on the 4th Tuesday rn April. This Chapter is celebrated for lts working, also for the able 1 .1 ». belong to it. PROVINCIAL. Bedford.—On December 19, 1849, the secoud anniversary of the Stuart Lodge was celebrated in Bedford. There was alarge attendance of brethren from Luton, Northampton, Hitchin, &c. At this meeting the term of office, as W.M., of Henry Staart, Esq., M.P., expired, in which office be is suceeeded by Bro. Thomas Riley, of Bedford. The banquet was held at six o'clock, at wbich the W.M. presided, supported by P.M. Stuart, M.P., Brotber Rule, from the Grand Lodge of Eiiglaud, P.M.'1 hompson, Brethren Theed Pearse, T. W. Pearse, Dick, M.D., Wm. Nash, Thomas S. Trapp, &c. The Vice Chair was occupied by G. B. John Trapp, the Senior Warden of the lodge, supported by G. Brethren Ezra Eagles, Bradford, Rudge, &c. After the customary toasts were disposed of, a splendid Past Master's jewel was presented, by P.M. Stuart, to P.M. Rule, in acknowledgment of the kind services rendered by him on the formation of the Stuart Lodge. The expense of tbe jewel was voted out of the funds at a former meeting of the lodge. The speech accompanying the presentation was characteristic and appropriate, and ehcited a suitable reply from Bro. Rule. Succeeding this was an incident of au exceedingly interesting character, and oue most unexpected to the Brotber who was the special object of it. The presiding officer anuounced that the members of the lodge unanimously entered into a private subscription for the pui pose of presenting a testimouial of gratitude and esteem to their late excellent W.M. Witli the fund thus raised they had purchased a jewel, made from a design by Bro. Rudge, which was certainly as superb iu the executiou, as it was chaste and elegant in the design. Having expressed the sentiments of the lodge with regard to the liberality and general fraternal couduct of P.M. Stuart, the presiding officer handed the jewel to him. P.M. Stuart, who was no less gratified than surprised atthis mark of esteem, expressed bis cordial and grateful thanks to the W.M. and members of the lodge, with whom be feit so much pleasure in being associated. The harmony of the meeting was greatly promoted by Bros. Nunn and Hartley, the latter of whom bad come from Stratford-on-Avon to attend the anniversary. Chelmsforb, Dec. 27, 1849.—The annual fesüval of the Lodge of Good Fellowship, 343, was this day celebrated at the Lodge-room, White Hart Hotel, 011 which occasion the Worshipful Master for the ensuingyear was installed. lheproceedings in the lodge were characterised with additional interest by the joining of Bros. Gapt. Samutl J. Skinner, R.A., and the presence of the D.P.G.M., Dr. G. R. Rowe, who had kindly consented to act as Installing Master. Many other distinguished brethren, from the metropolitan and other lodges. were present, amongst whom were Bros. Graham, Pryer, Bisgood, Simpson, Matthews, Stading, Wright, Koberts, Brown,'&c. After tlie Deputy 1 rovincial Grand Master had been received with the usnal Masonic honours due to his exalted position in the Craft, he proceeded, in a most efficient manner, with the installation of JBro. Andrew Meffgrv, vol. 1. .. P.J.G.D., asW.M. for the ensuiiig year. The Worshipful Master afterwards appointed Br,). Capt. fckiriner to the office of S.W., hein tf the highest compliment which he could bestow upon him for the very kind and ready manner he had acceded to the wishes of the brethren to become a member of the lodge. Several excellent addresses were delivered by the D.P.G.M. Bro. Rowe, and the W.M., who paid a high compliment to the immediate P.M., Bro. Edward Butler, for the very able manner in which he had discharged his office of Master. The whole of the proceedings were worthy of the high distinction of the "Lodge of Good Fellowship," and «ere characterised by that kindly feeling and perfect harmony, whic h so universally prevail in the social intercourse of this ancient and honourable fraternity. Bocking.—On Tuesday, the 25th of February, a very interesting Masonic Assemhlv took place at Bocking, on the occasion of a visit from the Provincial Grand Master, K.W. Bro. Rowland Alston, to the North Essex Lodge, No. 817—a lodge which, though constituted only in the spring of 1849, already numbers more than thirty members. Upwardsofsixty brethren were present from all parts of the province of Essex, to^etherwith several visitors from London, and the principal omcersof the Provincial Grand Lodge of Suffolk, recently established under the government of Lord Rendlesham, M P. In the lodge, the W. M., Bro. 1-. J. Low P.Prov. S.G. W. for Essex, performed several of the ceremoniesin the best'and most impressive manner; and the efficiency of all the officers, especially in so yo.ing a lodge, was the subject of much approbation. At tbc banquct, where the able and justly popular Master also presided, the greatest cheerfuliiess, unanimity, and friendship prevailed. After the usual loyal and Masonic toasts had been drunk, the i rov.G.M., in returaing thanks for his healtb, expressed in strong terms the gratifii-ation «hich he derived from the state and prospects of Masonry 111 Essex When he first assumed his present office, five lodges existed m his province of which one ouly was in a state ofanythinghke efficiency, iie had now the happiness of seeing mue lodges m fullI work and prosperity; no less tlian eight of which had sent members to the present meeting ; and in this, the youngcst lodge of the province, what had this day been witnessed was enough to prove how Masonry was cultivated 'in Essex. He thanked the brethren deeply for tbc kim,ness they had ever shown him, and the W.M ofthe North Essex Lodge for his great and snee ssful labours, of whom he would statepublicly his belief that a better Mason never lived than Bro. Low. Lovmg Masonry as he did, convinced that its principles ïf fully camed out must tend to purify and elevate our nature, he need scarcely say, that, though no longer young, he was still ready to give all his energies to promote the best interests of the Order. He rejoiced to find that the suggesti.ni he threw out at the last Provincial Grand Lodge, for the establishment by each lodge of a Charity Fund, had^ been^ very generally followed ; and he trusted that, by these means the character trained by Essex, in the memorable case of the family of the late Bio. Hewlett, would be long and worthily sustained. In conclusion he would observe that, as an old soldier (for lus active l.fe commenced in the Guards), he could teil them, from experience, that discipline was necessary to ensure success. So long as they would follow,lie vyould, to the best of his ability, lead them m the career of brotheily love, reliëf and trutli. Nor could the result be doubtful. Ihe obsenalions of the Prov. G.M., of whick we have thus givcn a brief acconnt, were received with enthusiastic applause. Many other able speeches were delivcred. We regret that the absence of a report preveuts our describing them. The health of the W.M., Bro. Low, was drunk with greatapprobation. Entireharmony reigned throughout; and the only cause of regret was the hoiir of separation. May Masonry in Essex long continue to flourish as it now does uuder the auspices of the R. W. the Prov. G. Master ! Chester.—The brethren of the Cestrian Lodge of Free and Accepted Masons, celebrated the festival of St. John the Evangelist, at the Royal Hotel, Chester, on Wednesday, December 26, 1849. The W.M. elect for the ensuing year, Bro. John Lewis, of Wrexham, was iustalled by P.M. Bro. Willougbby, and appointed bis officei's as follows:— Bro. Sir W. W. Wynn, Bart. of Wynnstay, Senior Warden ; Bro. A. Ayrton, Junior Warden; Bro. S. Brovvn, Treasurer and Secretary; Bro. F. Fitch, Senior Deacon; Bro. R. W. Johnson, Junior Deacon ; and Bro. Ganjon, Inner Guard. The Right Hon. Lord Viscount Combermere, G.M. of the Province, occupied the throne at the installation, and was supported by our respected Town-clerk, John FinchettMaddock, Esq., V.W.D.P.G.M.; and it was really highly pleasing to see the worthy veterans enjoying good health and spirits. Among the brethren present were the Hon. Wellington Cotton, V.W.P.G.J.W., J. Leche, of Carden; John Brownrigg; Jonson, of Foxlydiate, Wortestershire ; Thomas Barker, Northwich ; Thomas Finchett-Maddock, P.M.; T. Orton; Twiss, P.G.O.; Edwards, of Crewe; Kobert Hughes, of Birkenhead; Martin, V.W.P.F.D.C. of West Lancashire. Douset.—The annual Festival of St. John was celebrated by the Taunton Lodge. The Right W. Prov. G. M. f< r Dorset, Bro. Tucker assisted in the ceremonies of the day. Bro. Robert Dinham was duly installed W. M. of Lodge 327 for the ensuing year. The Treasurer of the Clothing- Fund (Bro. Eales White) reported that upwards of 600 articles of clothing and bedding had been distributed, and that the society had desired him to tliank the lodge for their handsome contribution. He added, that he believed the ladies began to suppose there was some good in Masonry besides " the secret." Duriiam.—A Provincial Grand Lodge was held at the Phoenix Hall, Sunderland, on Thursday, Dec. 20, 1849, when the following officebearers were electedR. W. Bro. John Fawcett, Esq., Prov.G.M.; Bro. A. W. Hutchinson, Esq., D.P.G.M.; Anthony Wilkinson, Esq., S.G.W.; John Forster, Esq., J.G.W.; Rev. John Cundill, Prov.G.C.; John Crosby, Prov.G.T.; Matthew Thompson, Prov.G.S.; Miehael B. Young, Prov. G.R.; John Bouomi, Prov. G. S.W.; G. Johnson Wilson, Prov. G. D. C. ; John Scott, Prov. G. S.D.; Kobert O. Harrison, Prov.G.J.D.; John Crawford, Prov. G.S.B.; William Robson, Prov.M.G.S.B.; James Spark, Prov.G.O.; William Burdes, Prov. G.P. ; William M. Laws, Prov.G.T. Grand Stewards :— 92 Bros. John Lennox, St. Jolm's, No. 95; John Scorrer, Palatine, No. 114; Richard Beason, Restoration, No. 128; Thomas Walker, Granby, No. 146; Thomas Patterson, Borough, No. 614; Robert Hunter, St. Helen's, No. 774. After the proceedings the brethren spentthe afternoon in a style befittiiig the ancient characteroftheCraft.
9,965
MMUBVU04:001833016:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 17, 1866, no. 16, 20-04-1866
null
Dutch
Spoken
4,888
9,355
Op den 18den April jl. , tijdens het verblijf van de Koninklijke familie in de hoofdstad, viel der Yereeniging ter Verbreiding der Waarheid aldaar het zeldzame voorregt ten deel, door H. M. de Koningin en gevolg met een bezoek te worden vereerd. H. M, liet zich door den voorzitter eerst de linnen- en wollennaaischolen, daarna de bibliotheek, de spreekzaal, waar de voortbrengselen der teekenscholen te zien waren, en de leerschool voor volwassenen aanwijzen, en sprak op de minzaamste wijze tot de bestuurders en bestuurderessen, benevens tot de onderwijzeressen en de kinderen, wier werk H. M. bezigtigde; terwijl H. M. bovendien door de onderscheidene vragen en uitingen, doorslaande blijken gaf van belangstellende deelneming en ingenomenheid met den veelzijdigen arbeid dezer Vereeniging. Aandoenlijk en treffend was het, toen H. M. op het oogenblik van vertrek, staande in de spreekzaal , waar in eene korte toespraak van den voorzitter Hoogstdezelve het standpunt en den werkkring der vereeniging was ontwikkeld, en omringd van tegenwoordig zijnde bestuurders, door dezen en eenige andere aanwezige bestuurderessen en onderwijzers, met begeleiding van het orgel werd toegezongen: »Dat 's Heeren zegen op u daal; dat, gelijk allen opmerkten, op H. M. eenen verrassenden indruk maakte. Onder de hartelijkste dankbetuigingen verliet H. J-VI. eene mriguug, waarin Hoogstdezelve getuige was geweest van wat de christelijke liefde vermag, en wat zij beoogt. Ook H. M. gevolg gaf de duidelijkste blijken van ingenomenheid en belangstelling. Deze dag en dit bezoek, dat ruim driekwart uur duurde, zal bij de Vereeniging in gezegend aandenken blijven, en schoon er meer uitvoerig berio't daarvan in de Christelijke Verzamelaat No.°ll gegeven wordt, wilden ook wij deze gewigtige gebeurtenis niet onvermeld laten; zoo min als eene gift van honderd gulden, die H. M. een paar dagen later aan de Yereeniging heeft doen toekomen, en ais nei zegei mag aangemerkt worden op de betuigingen van goedkeuring, die H. M. bij haar bezoek herhaaldelijk geuit had. Een bezoek in liet Diakonessenhuis te Parijs. Dezer dagen had ik het, voorregt een bezoek te brengen aan eene Hollandschc dame te Parijs, die sedert eenige maanden werkzaam is in het Diakonessenhuis aldaar. Dit huis is mede eene toevlugt voor alle mogelijke ellendigen, die er dan ook van allerlei aard en natiën worden gezonden, en waar helaas ook Hollandsche meisjes niet ontbreken. Diep getroffen verliet ik dit gebouw, met de bode, dat God het werk der zusteren naar den rijkdom Zijner genade zegene, en de vraag: wat kan, wat moet men doen, om hen die daar nederliggen, en hen die onder die ellendigen arbeiden, te helpen en te ondersteunen? Naauwelijks in mijn logement teruggekeerd , ontving ik van de door mij bezochte dame het onderstaande briefje, dat naar mijne bescheidene overtuiging, de beste aansporing is tot eenige deelneming in dien waarlijk belang¬ rijken arbeid. Rue de Reuilly No. 95. 12 April. rrw,^ öv AM3J.iiiiioxnAgv/«. haarvat ern eeu gedenkteeken. Hesbon en Eleale, ïnM„ 1 «esaia, vnrr+. „tv maak n doornat met ; , Ya, 'i?n'" (Jes. 16: 9) waren in het ge- 6 Aa' ^Ut,Y„. b?n gelegen; evenzoo Jaëzer en Sib- *eral 1 Jeremia weeklaagt [-jui. t-j • *0(1(1 n letl wil' dé trnnvicTf! crevolgen van Ruben's elW„ 'Ue al ziine nakomelingen in ramp en 01-^.. j ^ .v w bi ~ au au -1 :v 1# n. - stort. dersteune mij in die zwakke pogingen, en daar ik overtuigd ben van uwe goede gezindheid' vooral voor uwe landgenooten, — hetgeen allezins geoorloofd is — beveel ik mij zeer door uwe tusschenkomst aan voor eenige Hollandsche bijbels voor hier en voor de hospitalen; ook traktaatjes en andere stichtelijke werken zullen welkom zijn. Daar tegenover zal ik u de verslagen toezenden, om u bekend te maken met het Diakonessenhuis in de Rue Reuilly 95 te Parijs. De inrigting heeft weinig hulpbronnen. Evenwel breidt zij zich voortdurend uit. En ofschoon ik mijn land liefheb, en het mij zeer spijt, dat ik zulk eene inrigting niet in Holland kan tot stand zien, heb ik haar toch ook lief. Ontvang intusschen nogmaals, mijnheer, de verzekering van de blijdschap, die mij uw bezoek veroorzaakt heeft, enz. Anna Scholtens van Aschat. Parijs, 6 ure des avonds. Gaarne stelt de Uitgever van den Heraut, die tevens het genoegen heeft mej. Scholten van Aschat van nabij te kennen, zich met mij ten dienste, tot ontvangst van datgene, wat men voor genoemd gesticht zou willen afzonderen. Amsterdam. G. J. C. CavaljÉ, 19 April 1866. Nieuwendijk 26. Gebeurtenissen van den Dag. Nog onder den liefelijken indruk van uw bezoek , kan ik niet genoeg, mijnheer, u ons schoone en uitgebreide werk alhier aanbevelen. Behalve een krankzinnigen-gesticht met 8 zalen , een hospitaal, een logies, eene kostschool, en eene bewaarschool, zijn er nog twee groote en goede scholen en een asyl. Sedert eenigen tijd heb ik een werkzaam deel genomen in eenige verrigtingen, en daar ik vele vreemdelingen, ook Hollandsche vrouwen, onder mijne zieken aantrof, voelde ik mij bijzonder tot haar getrokken. De Heer, die weet dat ik Hem liefheb, oii- Men kan zich onmogelijk aan de vraag onttrekken, die alom gehoord wordt: Hoe staat het met den gevreesden oorlog tusschen Praissen en Oostenrijk? Het is onmogelijk een bepaald antwoord te geven; nogtans moet men er over spreken, om zich zooveel doenlijk bewust te worden van den stand van zaken. Velen zeggen, dat de beslissing der vraag niet van Weenen of Berlijn, maar van Napoleon afhangt. Er zijn niet weinigen, die genegen zijn om alles op Napoleon te leggen, en hem den lof te geven voor het goede dat geschiedt, en hem tot zondebok te maken voor al het kwade dat gebeurt. En naardjen het kwade, helaas! het goede ver overtreft, is het zeer natuurlijk dat Napoleon, die voor alles verantwoordelijk zijn moet, daarbij niet goed vaart. Ten gevolge daarvan zijn dan ook niet weinigen van meening in Engeland en in Amerika, — en ik vertrouw dat de nuchtere zin der Nederlanders hen voor die dwaasheid bewaren zal, — dat Napoleon de Antichrist is. Al gelooft men dit niet, dan moet men toch erkennen, dat Napoleons invloed zeer groot is, en dat de vrede gemakkelijk bewaard zoude kunnen worden, zoo hij zieh zeer bepaald voor de eene of de andere partij verklaarde. De Moniteur, het officiële orgaan der regering, heeft tot dusver het stilzwijgen bewaard; daarentegen zendt de Minister van Buitenlandsche Zaken aan het half-officiële blad de Constitutionnel, zoodanige artikelen, die voor hen, die willen gelooven, voldoende zijn, en voor hen, die willen twijfelen, ruime stoffe daarvoor aanbieden. Hierdoor is de Fransche regering, of juister gezegd Napoleon , — want wat is de Fransche regering anders dan de absolute wil des keizers ? — in de schoone positie, dat hij naar gelang van omstandigheden van liet zwijgen van den Moniteur en van het spreken van den Constitutionnel partij trekken kan, en altijd gelijk heeft, hetzij de vrede bewaard of gestoord wordt. Dit feit alleen, dat Napoleon zoo dubbelzinnig handelt, en klaarblijkelijk den oorlog begeert terwijl hij voorgeeft onzijdig te zullen blijven, om dusdoende alle verantwoordelijkheid van zich af te werpen en tevens ter gelegener tijd in troebel water te kunnen visschen, moest de Duitsche mogendheden doen besluiten om onderling vrede te bewaren, opdat der gemeenschappelijken vijand geen vooiwendsel gegeven worde om zich in de binnenlandsehe aangelegenheden van Duitscliland te mengen. Dat koningen, wier vaders door Napoleon I onderdrukt en vernederd werden; dat regeringen die het jubileum der slagen van Leipzig en Waterloo feestelijk hebben herdacht, naar de gunst van den neef van dien man kunnen dingen, is zoo jammerlijk, dat men bijna alle eergevoel kwijt moet zijn, vóórdat men hiertoe overgaan kan. Het is mogelijk, dat zoogenoemde politieke mannen een ander denkbeeld hebben van eer en eerlijkheid, dan een eenvoudig mensch; doch ik voor mij verklaar, en ik houd mij overtuigd, dat de Christelijk-historische partij in Nederland dit beaamt, dat ik eerder de hertogdommen, ik weetniet aan wien zoude laten, dan een Napoleon tot bondgenoot, tot scheidsregter hebben. Hetzelfde jammerlijke spel wordt met Italië gespeeld. Wij verblijden ons in de vrijheid, die thans in Italië heerscht voor de verkondiging des Evangelies, en wij erkennen het fait accompli van een koningrijk Italië; doch wij hebben volstrekt geene sympathie met do middelen, waardoor dit koningrijk werd verkregen. En wat gebeurt nu? Van de eene zijde wordt beweerd, dat de conservatieve (! ?) minister von Bismarck met de Italiaansche regering eene verbindtenis heeft aangegaan, omliaar Venetië te verzekeren, en haar te ondersteunen totdat zij in het bezit van die stad is gesteld, terwijl zij van harentwege verwacht, dat de Italiaansche regering Oostenrijk onmiddelijk den oorlog zal aandoen, en de wapenen niet neerleggen, totdat Pruissen in het bezit der hertogdommen is gekomen. Van de andere zijde wordt gezegd, dat Oostenrijk zich met Italië verstaan, en Venetië prijsgeven wil, om dus doende in het bezit van Silezië te geraken. Twee Duitsche, conservatieve regeringen onderhandelende met den revolutionairen Victor Emanuel, om hem te verrijken met den buit,dien zij elkander trachten af te nemen,jammerlijker schouwspel kan er niet gezien worden. Intusschen worden overal in Duitschland meetings gehouden, waarin ten nadrukkelijkst tegen den broederoorlog geprotesteerd wordt, men voor i r nissen een liberaal ministerie verlangt en de voorstellen van von Bismarck voor eene vrijzinnige hervorming van den Duitschen Bond wantrouwt. Bismarck volgt zijn groot voorbeeld Napoleon III en stelt voor een parlement bijeen te roepen ten gevolge van het algemeene stemregt, zonder evenwel te zeggen hoedanig de bevoegdheid van dit parlement zal zijn, noch te verklaren dat hij zich aan de uitspraken van een zoodanig parlement zal onderwerpen. Men begrijpt dan ook zeer goed, dat ook dit voorstel van den selianderen minister niets is dan eene poging om Oostenrijk den voorrang te betwisten, en de kleine staten in verlegenheid te brengen. Conservatieven wantrouwen den Minister, die nu zijn heil bij Napoleon, Victor Emanuël, het algemeene stemregt zoekt, en de liberalen wantrouwen hem omdat hij in zijne binnenlandsehe politiek is die hij is. Met dat al houdt hij zicli staande, totdat ook den koning van Pruissen de oogen zullen opengaan, en dan — nu wij weten niet wat dan zal gebeuren. Ten slotte: er zijn nog donkere wolken aan den gezigtseinder; nogtans gelooven wij niet, dat de oorlog uitbarsten zal. Een geweerschot is op den keizer van Rusland gelost geworden, zonder dat men nog zeggen kan, wat den moordenaar tot deze gruweldaad bewogen heeft. In de Donau-vorstendommen is nu eenstemmig — zoo lang als het duurt -— prins Carl van Holienzollern tot hospodar gekozen geworden. Wij hebben hier in Engeland outzaggelijk veel gepraat over de zoogenoemde Reforni-bill, eene uitbreiding van het stemregt, en spoedig zal ik het voornaamste dienaangaande mededeelen. Een groote, gewigtige strijd tusschen de meerderheid van den senaat en het huis der vertegenwoordigers ter eener, en den president ter anderer zijde, zoude tot een nieuwen broederoorlog in Amerika kuunnen leiden, en daarom meer hierover in een eerstkomend nummer. Ik kan heden niet meer schrijven. C. S. Uw Koningrijk kome! Op den llden April jl. heeft de Nederlandsche Vereeniging Vrienden der Waarheid tot handhaving van de leer en de regten der Ned. Gereformeerde kerk, hare 4de jaarvergadering gehouden. Verblijdend was het te mogen opmerken dat de Heere, in weerwil van den veelzijdigen tegenstand, uitbreiding aan hare werkzaamheden en hartelijke verbindtenis aan hare beginselen had geschonken. Op nieuw mogt men zich verheugen in de benoeming van een 4den Evangelist, broeder P. Josso, die na onderscheidene proefbeurten in het openbaar spreken te hebben verrigt, en na behoorlijke ondervraging door de predikanten W. Kraijenbelt en W. J. Geselschap, zijne aanstelling tot die betrekking ontving, onder toebidding van des Heeren zegen, met het zingen van Psalm 134: 3. Het voornaamste punt van bespreking was het eigenlijke doel der vereeniging met het uitzenden der Evangelisten; het resultaat dezer gedachtenwisselinowas, dat het Evangelisatiewerk niet ten doel had, om in het gebrek aan waarlieidverkondiging zooveel mogelijk te voorzien, maar dat de vereeniging dezen arbeid beschouwt als een middel om de levende leden der Gereformeerde kerk te bepalen bij den wezenlijken toestand van diep verval van land en kerk, en tot zelfbewustzijn tracht op te wekken van persoonlijk aandeel in die nationale schuld en zonde; om alzoo in gemeenschappelijk gevoel van boete en berouw, hunne smeekingen tot den Heere op te zenden, om van Hem redding en verlossing te begeeren. Algemeene instemming met dit beginsel was het kenmerk van deze zamenkomst. Aan den avond van dezen dag werd er een openbare bidstond gehouden, waarin Ds. W. J. Geselschap van IJsselmuiden voorging, en op treffende wijze den nood der kerk en de oordeelen Gods in ons dierbaar vaderland in de gebeden gedacht terwijl ZEerw. den aard en strekking van den zwaren strijd der kerk naar aanleiding van 2 Chron. 20: 14—17 allernadrukkelijkst ontwikkelde, en de ware bron opende tot vertroosting, bemoediging en volharding. Liefdegaven. In het busje van het Kindergenoóïschap voor Israël verzameld bij bidstonden voor de Zondagscholen aan het Nieuwediep ƒ 1,82. J. \V. Bri:mkr, Penningm. In hartelijken dank is door mij ten behoeve der Inrigting voor liavelooze kinderen alhier ontvangen: ƒ 25 uit Sneek en / 7 uitHeteren, bijeengebragt door Christelijke vrienden aldaar voor de lezing van het Vijfde Verslag. Amsterdam, 14 April 1866. P. van Eik. Voor de op te rigten Christelijke School te Olst in dank ontvangen door tusschenkomst van den heer G. Velthuijzen te Haarlem ƒ 11.50. H. de Hoogh. Onder hartelijke dankbetuiging is bij den ondergeteekende ontvangen: ten behoeve van de Nederlandsche Vereeniging voor Israël, vanB., alhier, het Maarttiende met bijschrift en verwijzing naar Maleachi 3 vs. 10 en 1 Korintlie 16 vs. i, f 10- Door tusschenkomst van den heer Boissevain alhier, van Mr. J. W. Gefken te Paramaribo, voor de zending onder Israël, 1 bankb. gr. ƒ 25; van de jongejufvr. Elisabeth S. te Londen, aan spaarpenningen, uit het busje voor Israël f 10; van den jongeheer Josua S. te Londen, als voren / 5; van J. 0. C. te Zwolle, f 2,50. En voor de Evangelisatie onder Israël in Suriname, dool" tusschenkomst van J. B. ter Meulen te Zwolle, van NN. ƒ 10; door idem van Mej. v. d. B. / 3,50; door idem van Mej. N. ƒ 2; van de dienstmaagd M. P. alhier, eene bijzondere gift / 5. G. J. C. Cavaljé, 18 April 1866. Best.-l In dank ontvangen van M. P. een dienstmeisje, van haar verval/5, voor de Geref. Zend. Vereeniging. De Heer zegene de blijmoedige geefster. J. H. Stoové. Best.-Penningm. Afd. Amst. Voor de Tijarige Weduwe van N. N. ƒ 2.50; S. M. ƒ 1; onbekend ƒ 1. Tot vrijkoop van Slavenkinderen van de meisjes-vereeniging te Warnsfeld /15. Uit Varsefeld door B. Weenink ƒ 6,05; J. J. v. G. ƒ 10 tot aankoop van geschenken voor de verloting. Voor Palestina, op twee bidstonden gecollecteerd door Holleman / 11,50; J.L. te G. ƒ 7,42; Ë. en S. te Kf 12. Onder hartelijke dankbetuiging onverdere aanbeveling. Amsterdam. A. A. Bergendaiil. N. Z. Voorburgwal L 506. Kerkelijke «engten. Nederlandsehe Hervormde Kerk. BEROEPEN. Te Wolsurn en WesthemW. Zegers, te Oosterbeek. — Te Voortkuizen: A. Yerkouw,. cand, (aangenomen). —■ Te Nijkerk: W. J. Geselschap, te IJsselmuideii. — Te Kockengen: C. L. Klein, te Kortenhoef. — Te Deventer: J. Knappert, te Harlingen. — Te Giessen en Rijswijk: D. A. van der Made, te Neerlangbroek. — Te Heeg: J. A. P. Eis Lambers, te Maassluis. AANGENOMEN. Te Utrecht: Door F. W. Merens, te Vlissingen. BEDANKT. Te Aalst Door H. J. P. van der Linden, te Berkel. — Te Kottum en Lnljewoude: Door A. W. Bronsveld, te Ophemert. — Te Éeemse: Door C. J. du Saar, te Veen. EMERITUS. A. H. Blom, te Dordrecht. Christelijk Afgescheiden Gereformeerde kerk, BEROEPEN. Te Amstelveen: O. Los, te Hardinxveld. — Te Middelburg: J. J. de Visser, te Haarlemmermeer. — Te Maassluis.- T. H. Uitterdijk, te Schoonhoven. BEDANKT. Te Utrecht: Door J. Holster, te Leiden.— Te Stroobos: Door J. Karsen, te Hoogkerk. SCHOTSC1IE ZENDINGSKERK. GODSDIENST-OEFENING. Zondag, Yoorm. te 10 en 's Avonds te 6 ure, Voorganger J. SCHLITT. Berigt. Heden werd in de Nieuwe kerk alhier, door Ds. J. P. Hasebroek het huwelijk ingezegend der jongste dochter van onzen waardigen da Costa, met den heer Eamann van Kopenhagen. Treffend was het voorde oude vrienden van da Costa, de jongste en de laatst ongehuwde zijner lievelingen daar als bruid te zien, en aie huwelijks-inzegening Dij te wonen. Geve de Heer, dat de wenschen en gebeden, uitgesproken door den leeraar en vriend naars vaders, mogen vervuld worden. Na het amen en het zingen van eene zegenbede begaf de familiekring zich naar het graf van den dierbaren echtgenoot en vader, wiens rustplaats zich bij de plaats des huwelijks bevindt. Da Costa's oude weduwe, te zwak om te gaan, werd gedragen om bij de grafzerk, welligt voor het laatst in haar leven te vertoeven. Menige vnendentraan werd gezien bij de tranen van weduwe en kinderen, die om net graf van den dierbaren ontslapen da Costa stonden geschaard. Gods zegen ruste op het jonge echtpaar, en doe hun den zegen van de gebeden huns vaders genieten. ADVERTENTIËN. Getrouwd : ADOLPH WILHELM EAMANN, van Kopenhagen, EN FRANCISCA DA COSTA. Amsterdam, 19 April 1866. Heden overleed onze hartelijk geliefde Moeder en Behuwdmoeder S. VAN WILDERNIS, Wed. van G. van Riessen , in den ouderdom van ruim 75 jaar. Leegwater, Uit aller naam, 14 April 1866. J. VAN RIESSEN. Algemeene kennisgeving. Voor de menigvuldige bewijzen van deelneming, ondervonden bij het sluiten van ons Huwelijk , betuigen wij, ook uit naam van onze wederzijdsche betrekkingen, onzen hartelijken dank. W. MENSE. Bodegraven, J. C. MENSE, 12 April 1866. Besciioor. Aederlandsche Yereeniging voor Israël, Afdeeling' AMSTERDAM. Vergadering met Mansleden, zoo de Heere wil, op Vrijdag' 27 April e. k., 's avonds ten 8 lire precies, in de SchotscheZendingskerk alhier. Christelijke Jongelings-Vereenigiiig te Tiel. VIERDE JAARFEEST', Donderdag' 10 Mei e. k. De Vereenigingen, welke zich wenschen te doen vertegenwoordigen, worden verzocht, daarvan vóór of op 5 Mei met franco brieven kennis te geven aan J. REDEKER, Secr. Eenige en algemeene kennisgeving. Boekbinders! Bij H. DE HOOGH kan terstond een BINDER geplaatst worden, die bekwaam is het bestuur eener Binderij op zich te nemen. Adres in persoon of per franco brieven. Voor drie a vier Zomermaanden verlangt men, als huisbewaarders, GEHUWDE LIEDEN, P. G., zonder kinderen, de Vrouw kunnende koken en van goede getuigen voorzien. Brieven franco, onder letter M., bij den Boekverkooper H. HÖVEKER, Heerengracht, KK 204, te Amsterdam. Men vraagt ten spoedigste in eene BROOD-, BESCHUIT- en KLEINGOEDBAKKERIJ een bekwamen BEDIENDE, tegen ƒ IJ'S loon, met Kost en Inwoning'. Adres met franco brieven, onder letter B., of in persoon , bij den Boekh. W. WENK te Rotterdam. een verwersknecht kan dadelijk voor geruimen tijd werk bekomen bij A. GROENEWEGEN, Huis- en Rijtuigschilder te Maasland. eenkatdendrukkerT met de Handvormen kunnende werken, en zijn vak goed verstaande, liefst iemand van Christelijke beginselen, kan tegen goed loon vast werk bekomen. Adres franco, onder letter H., bij den Boekhandelaar J. P. VAN DIJK te Zivolle. Als zeer geschikt voor eene kleme gemeente of bijeenkomst, wordt voor den geringen prijs van ƒ160 TE KOOP aangeboden: EEN GEHEEL NIEUW Seraphine-Orgel, als ook een voor ƒ 120. Beide stukken zijn hoogst soliede, koper mechaniek, en van de beste of gerenoineerdste fabriek van Parijs, zeer net gebouwd, palisander. Adres, ten spoedigste, onder letter E., bij den Uitgever dezes. Bij GEZs. JANSEN, te Sluis, is verschenen: de Derde Druk van eenvoudig onderwijs AANGAANDE DEN WEG DER ZALIGHEID. Ten dienste dcrgcneii, die belijdenis des geloofs begeeren af te leggen in de Sedert. Herv. Kerk, door J. C. VERHOEFF, Pred. te Utrecht. Prijs 10 Cents. Verloting van Dames-Handwerken, Boeken enz. zonder Nieten si ƒ1 liet Lot. Ten voordeele van de Evangelieverkondiging in Suriname en het vrijkoopen van Slavenkinderen in Oost-Indië. Het Dames-Comité tot genoemd doel, betuigt zijnen erkentelijken dank voor de reeds erlangde deelneming, waardoor ruim 500 Loten zijn geplaatst en ongeveer ƒ 500 als vrije giften ontvangen. Evenwel roept het nog veler belangstelling in, en heeft daartoe dezer dagen eene nieuwe Circulaire verspreid. Moge ze mildelijk worden beantwoord. In de maand Augustus, bij gelegenheid van de Evangelische Alliantie, hoopt men de tentoonstelling der prijzen te houden. Doch nog vele voorwerpen zijn daartoe benoodigd. Dames, die genegen zijn handwerken te vervaardigen, wanneer zij het daartoe benoodigde verkrijgen, worden vriendelijk verzocht dit aan te vragen. Ook jonge meisjes, die genegen zijn 2 maal 's weeks tegen genot van kosteloos onderwijs in handwerken, voor dit doel een paar uur werkzaam te zijn, worden verzocht zich bij de ondergeteekende persoonlijk te vervoegen. In vele plaatsen buiten deze stad wordt deze Verloting door belangstellenden bevorderd; mogt zulks op nog meerdere het geval zijn. Gaarne zal men op aanvrage Circulaires zenden, en na de trekking der Verloting worden de prijzen ook derwaarts verzonden. Met den wenseh en bede dat Hij, die gezegd heeft: »Predikt het Evangelie en laat de kinderen tot Mij komen" op deze poging Zijnen zegen schenke, en velen tot milde hulpe bewege. Namens het Comité, Amsterdam, A. A. BERGENDAHL, N. Z. Voorburgw. L. 506. Presidente. Het Bestuur der Afd. Utrecht van de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers, roept dringend hulp in voor de WEDUWE en VIJF ONVERZORGDE KINDEREN van een onlangs overleden Christelijk onderwijzer. Was het leven des overledenen een leven van schier onafgebroken lijden, hoe treurig, nu bij het verlies van echtgenoot en vader, ook voor de achtergeblevenen de toekomst donker, zeer donker is. De ondergeteekenden wenschen langs dezen weg een beroep te doen op allen, die het Christelijk onderwijs voorstaan en dienen, ten einde alzoo, onder 's Heeren zegen, tranen te droogen en smarten te lenigen. Elk der ondergeteekenden is bereid liefdegaven te ontvangen. Deze zullen later door liet Bestuur verantwoord worden. Het Bestuur der Afd. voornoemd: H. J. v. LUMMEL, Springweg. Utrecht, R. HUSEN, Oude Gracht. 17 April. P. HESS, Achter St. Pieter. C. HARTWIGSEN, Jacobi-Kerkhof. R. DERKSEN, Oude Gracht, Ham¬ burger brug. Bij den Boekhandelaar J. J. H. KEMMER, te Utrecht, ziet het licht: LINCOLN, ZIJN LEVEN, WERK EN DOOD. Naar het Fransch van F. BUNGENER. Prijs 90 Cents. yijfd¥bündel VAN ZESTIEN EENVOUDIGE OEFENINGEN, ter onderwijzing' en raadgeving op den weg: naar de eeuwig'lieid, door W. FLOOR, Landbouwer te Driebergen. Prijs ƒ1,50. De Uitgever berigt tevens, dat de herdruk van den 2den en 3den Bundel ter perse is, zoodat hij spoedig aan de belangrijke bestellingen daarop uitvoering hoopt te kunnen geven. het eerste jaarverslag dei' OPLEIDINGSSCHOOL te Zetten is, op franco aanvraag, gratis verkrijgbaar bij den uitgever II. de Hoogii, den heer J. P. van der Weyden, Keizersgracht, BB. No. 6, of den ondergeteekende. Naar aanleiding dor tot ons gerigte vraag, zij berigt, dat onze School niet alleen is opgerigt voor toekomstige predikanten, maar voor allen, die de Academie wenschen te bezoeken, ook onaangezien tot welk der Protestantsche Kerkgenootschappen zij beliooren. F. P. L. C. VAN LINGEN. Bij de Uitgevers VAN DER SCHALK & VAN DIJL, te Dordrecht, en alom staat de Inteekening open op BLOEMEN VAX BIJBELSCHEX GROX1). ' Met Voorwoord van Dr. J. J. VAN OOSTERZEE, Hoocfleeraar te Utrecht. Prijs 50 Cts.; buiten int. 60 Cts. In dit Werkje heeft de schrijver getracht diepte ; van godsdienstig leven te brengen, en' practijk, stichting en opbouwing m Christus bedoeld. De verrijking van hetzelve met een Voorwoord van Professor van Oosterzee , mag voorzeker als een waarborg voor degelijkheid beschouwd worden. nafirundjilT Satoe soewara wolanda bagi Radja orang Israël, kapala djamaatnja ia itoe Jezus Christus dau goena segala bangsa di tauah Hindi Nederland. Deze geïllustreerde Maleische Courant zal weldra, als God wil, alle 14 dagen verschijnen, en is gewijd aan de Christelijke en maatschappelijke belangen van Nederlandsch Indië. Bijdragen van hen die Indië liefhebben, hetzij in geld voor de gratis verspreiding aan inboorlingen van Indië die niet kunnen betalen, hetzij in Maleisch geschreven artikelen (deze franco), worden gaarne ontvangen bij den Redakteur I, ESSER te Zeist of den Uitgever H. DE HOOGH tc Amsterdam. De prijs van dit blad is voor Nederland ƒ 5.50 per jaargang franco per post. Hetzelve wordt ook bijzonder aanbevolen aan Reeders en Kapiteins van schepen op Indië varende, ter verspreiding in de verschillende havens of lektuur voor Indiesehe matrozen. De wenschelijklieid van het bestaan van een Maleisch Christelijk blad is door de Christenen in Indië reeds lang gevoeld en aan den Redakteur op het hart gedrukt. Goed geschreven en ruim verspreid kan het een krachtig middel tot beschaving zijn, hetwelk door ieder die Indië liefheeft voorzeker met warmte zal worden ondersteund. Bij K. H. IDEMA, te Medemblik, is uitgegeven: OPEN BRIEF aan het Bestuur der Yereeniging ter Verbreiding der Waarheid te Énkliuizen, door W. VISSER, Voorganger van de Chr.Afg. Ger. gem. te Medemblik ; Met een Naschrift van J. SMELIK, Hoofdonderwijzer te 's Gravenhage. — Prijs 40 Cent. Deze Brief is vooral daarom belangrijk, dat hij een helder licht verspreidt over hetgeen ten vorigen jare, in de Heraut en de Morgenster, wederzijds over de evangelisatie, uitgaande van Enkhuizen, is geschreven. De billijkheid vordert ook, dat zij, die belang stellen in de uitbreiding van Gods Koningrijk, weten waarvoor zij hunne gaven afzonderen. Uitgave van W. H. KIRBERGER te Amsterdam. Kaart van het Heilige Land, dook C. W. M. VAN DE VELDE. Geconstrueerd op eene schaal van 1:82500, ongeveer lVs Ned. El lang en 1 Ned. El breed; in twee bladen, tintdruk en gekleurd, met afzonderlijke Handleiding. Prijs tot 1 Mei ƒ4,60, na 1 Mei ƒ5,60. Deze prachtige kaart, die alle vroegere in naauwkeurigheid en duidelijkheid ver overtreft, vertoont ook door hare breede en stoute teekening inderdaad eene fraaije g'eo-topograpllischc Schilderij van het Heilige Land. Zij is door alle Boekhandelaren op bestelling te bekomen tegen den bovengenoemden, ongekend lagen prijs, en bij den Uitgever, alsmede bij de Heeren C. M. van Gogh, J. H. & G. van Heteren en H. Höveker, te Amsterdam; E. E. v. München, te Haarlem; S. C. v. Doesburgii, te Leiden; J. v. Golverdinge en A. v. Hoogstraten & Zn., te 's Hage; P. M. Bazendijk en W. Wenk, te Rotterdam ; v. Benthem & Jutting , te Middelburg; Blussé & v. Braam, te Dordrecht; W. P. Dannenfelser en J. Greven, te Utrecht; H. A. Tjeenk Willink, te Arnhem; A. E. C. v. Someren, te Zntphen; W. E. J. Tjeenk Willink, te Zwolle; J. B. Wolters, te Groningen, en H. Kuipers, te Leeuwarden, ter bezigtiging voorhanden. Door M. WIJT & ZUJNÜN , te Rotterdam, uitgegeven en a 25 Cent verkrijgbaar: HET BEGIN. Leerrede over Gen. 1: 1. Een woord tegen het materialisme en ' idealisme Aan onzen tijd, door D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYÊ' Deze Leerrede is aan de Inteekenaars tof' zonden als No. 12 van de 5e reeks. Van den 4en en 5en Jaargang zijn no.g' a ƒ3,— verkrijgbaar. Tevens is eene Inteekening opengesteld op Nieuwen Bundel LEERREDENEN over het Evangelie van Johanne1 door D. CHANTEPIE DE LA SAUSSAY& De eerste Bundel van 12 Leerredenen z&M drietallen het licht zien. Prijs ƒ2,50. Bij G. B. POESCHMANN, te Rotterdam, i: heden verschenen: profaan en heilig. De sleutels tot verklaring' van alle verscliij selen in de geestelijke en zedelijke wereW REDE, gehouden in de Vergadering der Vereenig1' »Tot Heil des Volks," Afdeeling Rotterdam 8 Maart 1866, door L. J. VAN RHIJN, te Wassenaar. (Uitgegeven door Bestuurders van genoemd Afdeeling ten haren behoeve). Prijs 20 Cents. Voorts ziet nog het licht, door voornoem1' Vereeniging, de navolgende Blaadjes, k 1 Cen t: No. 1. DE VïlltEMIK: TOT HEIL DES VOLKS. Afdeeling Rotterdam. No. 2. Zaïnenspraak over de nieuwe of de zoogenaamde Moderne Theologie. Ter perse: No. 3, vervolg op No. 2. Bij bovengenoemden Boekhandelaar is nog 1,1 gegeven: DE WEKSTEM. Naar Efeze V: 14, door J. A. P. RIS LAMBERS, Pred. te MaassV Prijs 15 Cents. Zijnde No. 1 van het Tweede Zestal, bij 11 teekening 12V2 Cent. . f NB. Van het Eerste Zestal zijn nog enkele a 90 Cents voorhanden. Bij KEMINK & ZOON komt van de pd'5' Onze Kinderen, in Christus geheiligd. Eene Bijdrage tot regt verstand van het D0#f lormulier der JNederl. Hervormde Kerk, GJI] Dr. J. A. GERTH VAN WIJK. a ƒ 0. J. P. PREYSS, Overeenstemming van ' stellige Natuurwetenschap met den lettel ken zin van het Schepping- en Zoildvl0!, verhaal uit de H. Schrift . . . a ƒ 0^ De Boekhandelaar G. F. GEZELLE MEERBl^1' te Gorinchem, heeft uitgegeven en alou1 verkrijgbaar gesteld: BESCHOUWINGEN OVER HET DUIZENDJARIG RIJK Uit het Engelsch vertaald. Met eene Voorrede door H. J. Bl'DDD®1 Pred. te Goes. Ruim 200 bladz. — Prijs ƒ1,—, Schrijver en Vertaler van dit werk hel1'" zich ten taak gesteld, op Bijbelsche grondel'(i Joodschgezinde en vleeschelijke voorstelling®1 aardsche verwachtingen aangaande het Kou1®, rijk Gods en van Jezus Christus, tegen te 9P, ken; inzonderheid is het eene waarschuwing het bewogen worden, alsof de dag van Chris aanstaande was. Bij H. DE HOOGH, te Amsterdam, wordt uitgegeven: een GOED en GOEDKOOP Tijdschrift DE ZAAIJER, Christelijk Volksblad voor Stad en Land, door CIIIUSTLIAA. Een geacht recensent zegt van dit Volksblad: " tl »Wij roepen den Uitgever toe: Zaaijer, zaai in Gods naam voort! Dit goedkoope blad is Bijbelsch, rijk van inhoud, eene goede lectuur voor het geheele volk. Bij verscheidenheid P;!j, zich diepe ernst en een spreken van dingen, waarover niet door iedereen gedacht wordt. is eene uitnemende Sabbatlectuur voor den arbeider, en zeer geschikt ter verspreiding v predikanten, evangelisten en onderwijzers." ;— jf DE ZAAIJER verschijnt in wekelijksehe afleveringen van 16 pag. postformaat, tegen prijs van 2Vs Cent, zoodat de gansche jaargang van acllt honderd twee en dertig pag''" en voorzien van twaalf schoone platen, slechts ƒ1,-10 kost. De oplage van 5000 Ex. is reeds nagenoeg* geplaatst. snelpersdruk van h. de hoogh, te amsterdam,.
617
MMKB07:001534206:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 35, 1872, no. 3477, 25-07-1872
null
Dutch
Spoken
8,323
14,739
Dingsdag, 23 Julij 1872. N°. 34ri7. WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. riER-EN-DERTIGSTE JAARGANG. JUS ET VERITA8, Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Mngsdags. — Prijs per jaargang f 20 ; voor de buitensteden franco per post met ƒ1.00 verhooging.— Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers. — Agenten voor Duitschland: Haas enste in en Vogler, te Hamburg. HOOGE RAAD DEK, NI4DLÏRLANDEN. Burgerlijke kamer. Zitting van den 21 .Tunij 1872. Voorzitter, Mr. F. de Greve. exceptio plurium litis consortium. — bewijslast. — principale verwering. splitsing van bekentenis. Rust bij de exceptio plurium litis consortium de bewijslast op den gedaagde, die zich op het feit beroept, dat den grondslag dier exceptie uitmaakt f — Ja. •f. Krunimelhuis, eischer in cassatie, procureur Mr. C. J. Fban^ois, tegen 1). teu Doesschate en J. \y. Zigeler qq., verweerders, procureur Mr. J. VAN DER Jaot. De proc.-gen. heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen: Do proc.-gen. enz., óverwegende, dat als éénig middel van cassatie bij memorie is aan1 schend'ng en verkeerde toepassing van do artt. 1902 en 1961 ' • "• en van de artt. 160 en 1G1 B. U., doordien de Regtbauk de i oor den eischer, oorspronkelijken ged., voorgestelde exceptio plurium itis consortium, als onbewezen heeft verworpen en de verweerders tot >ewys (J00r getujgen ),eeft toegelaten ; ' •> dat, blijkens de feiten, de uu verweerders qq,, nadat de kantonregter te Goor zich had onbevoegd verklaard, den nu eischer voor < e Regtbauk te Deventer hebben gedagvaard, om zich te hooren veroordeelen tot betaling van 33 liter rogge, of de waarde daarvan ad / J--97, of zooveel meer of minder, als de regter zou oordeelen ten behoeve van de Hervormde gemeente te Goor verschuldigd te zijn , gaande uit het erf Groot-Boswinkel, in eigendom aan den ged. toeooi ende, en in de kosten (eerste overweging) • 0., dat, volgens de tweede overweging, de toen ged., dia vordering heeft afgeweerd met de exceptio plurium litis consortium, begerende niet alleen en uitsluitend eigenaar van het bedoelde erf te zijn, maar het "i gemeenschap te bezitten met zijne moeder en met zijn broeder; ' 1 «IJ ju/.uu ien uiuegtc ïuieen in icgieu is 'ucpeu, inuu uitsluiting der andere mede-eigenaren, en alzoo heeft geconcludeerd tot "iet-ontvankelijk-verklaring van de eischers in hunne vordering, en wijders ten principale heeft doen aanvoeren, dat hij ontkent, dat dit !> met eenig rCgt van uitgang is belast en de Hervormde gemeente •e (joor daarvan is in het bezit en genot enz., en alzoo heeft doen concluderen ten principale tot ontzegging der vordering, mede met veroordeeling der eischers in de kosten ; 0., dat, volgens de derde overweging, de nu verweerders de exceptie hebben bestreden en beweerd, dat de opgaven omtrent het Wede-eigendom van anderen geheel onbepaald is gedaan en ged. zelfs !-iet opgeeft, op welke wijze bij geregtigd zon zijn, alsmede ten aandien van de verwering ten principale beweringen heeft gedaan, waaromtrent thans in cassatie geene sprake nog is"; dat dien ten gevolge het bestreden vonnis in regten bij de vijfde overweging ter beantwoording heeft gesteld drie vragen, en wel: 1°. is de door den (toen) ged. i_»c.>Ut>MUg ICU pi XUUIJJllIC liaii uiwviu» " »».i6vuuu- *> Z0(*dat van schending der artt. 160 en 161 B. R., door de thans est»eden beslissing, niet wel sprake kan xijn ; 1Q« dat ^ het arrest ook niet is geschonden de bepaling van art. W., door over te gaan tot de behandeling der zaak ten principale, na verwerping der exceptieve verdediging, tegen de actie aangevoerd , als onbewezen ; l'en224cn °ns nieuwere re»1 v- boneval faure;, 0.f dat daarbij tóch geene sprake kon zijn van eene bekentenis van den nu eischer ten aanzien van den groud der tegen hem ingestelde actie, daar de exceptieve verdediging alleen betrof het verweren, dat, indien tegen hein als eigenaar ten deze eene actie kon worden ingesteld (hetgeen later te demeleren zou zijn), in allen gevalle zoodanige actie tegen meerdere ejusdem litis cojisortes zou moeten worden ingesteld (1), waardoor niet gezegd kan worden een aveu op de zaak zelve te zijn gedaan, daargelaten, dat de regter casu quo de onjuistheid der adjectio zou hebben aangenomen, door die als onbewezen te qualificeren ; O., dat alzoo het voorgestelde middel vau cassatie niet op de wet is gegrond j Concludeert tot verwerping der voorziening en veroordeeling van den eischer in de kosten. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat als éénig middel van cassatie is voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van de artt. 1902 en 1961 B. W. en van de artt. 160 en 161 B. R.a doordien de Regtbank de door den eischer, oorspronkelijk ged., voorgestelde exceptio plurium litis consortium als onbewezen heeft verworpen; 0. daaromtrent, dat bij het beklaagde vonnis is verworpen de bedoelde door den eischer in cassatie, toen ged., voorgestelde exceptie, op grond dat hij , verpligt haar te bewijzen , zich heeft bepaald bij eene bloote opgave van personen, die zouden zijn mede-eigenaren van de beweerde belaste perceelen, en van elks aandeel, doch zonder eenige mededeeling omtrent den titel van dien mede-eigendom; en hij alzoo is in gebreke gebleven zijne exceptie te bewijzen; 0., dat het daartegen aangevoerde middel van cassatie berust op de stelling, dat de verwering »niet te zijn de e'énige beweerde eigenaar», zoude zijn eene verwering ten principale en geene eigenlijk gezegde exceptie; en dat derhalve, al wordt zij ook gewoonlijk met den oneigenlijken naam van exceptie bestempeld , daarop echter van geene toepassing zou zijn de regel: excipiendo reus fit actor; 0., dat, wat er ook zij van de bewering, dat de in deze aangevoerde verdediging niet zoude zijn eene eigenlijk gezegde exceptie, dit in allen gevalle vaststaat, dat, naar art. 1902 B. VV., een iegelijk, die zich beroept op éénig feit tot tegenspraak vun eens anders regt, het bestaan van dit feit moet bewijzen; en dat daaruit volgt de juiste toepassing in het onderwerpelijk geval van dit bij het middel voorop gesteld artikel ; O., dat de juistheid der toepassing daarvan in deze (bij de verdediging , dat niet de ged. alleen, maar ook anderen tevens zouden hebben moeten zijn aangesproken) daardoor wordt bevestigd; dat het bewijs daarvan meestal zeer gemakkelijk zal zijn voor den ged., doch dat van het tegendeel zeer moeijelijk voor den eischer; 0., dat almede door de beklaagde uitspraak evenmin is geschonden art. 1961 B. W., waarbij is verboden splitsing eener bekentenis, daar toch de aangevoerde verdediging volstrekt niet voorop stelt de bekentenis , dat de ged. zelf teregt zoude zijn aangesproken , maar alleen zijne verdediging; dat, wat daarvan ook moge zijn, in allen gevalle niet hij alleen had behooren te zijn gedagvaard; O., dat eveneens niet kunnen zijn geschonden de mede aangehaalde artt. 160 en 161 B. (Gepleit voor den eischer Mrs. J. G. Rochussen en Jhr. E. N. de Bbauw, en voor de verweerders Mr. G. M. van deb Lindbn.) Zitting van den 28 Junij 1872. Calamitedse polders. — Bestuur. — Dwangschrift. — Parate executie. — Ontvanger. Behoort de ontvanger, door het bevoegd gezag aangewezen voor de invordering der subsidiën van de calamiteuse polders in Zeeland, tot de besturen bedoeld bij de wet van 5 Oct. 1841 (Stbl. n". 42)? — Ja. Zijn de subtidiën te beschouwen als polderlasten ? — Ja. Kan bij de reglementen bij art. 4 van dezelfde wet ivorden bepaald, dat de invordering van polderlasten, waarvoor de gemeente-, ambachts- o f polderbesturen worden aangeslagen. zal geschieden bij dwangbevel met parate executie t — Ja. G. H. Kakebeeke qq., eischer in cassatie, procureur Mr. A. Q. Krai.ieniioff van de Leur , tegen Mr. M. P. Blaaubeen qq., verweerder, procureur Mr. C. J. Franijois. (Vergelijk het arrest van den lioogen Raad van 24 Maart 1871, in eene geheel gelijksoortige zaak , in Weekbl. no. 3309.) (1) Cf. van Boneval Faure, 1. c., p. 225, waar deze zegt: »De oorspronkelijke exceptie is zelfstandig als beroep op een eigen regt, dat buiten den grondslag van des eischers vordering ligt; wat er moge zijn van 's eischers regt, het moge bestaan of te niet zijn gegaan , in ieder geval wordt het door 's verweerders recht krachteloos De adv.-gen. Römbr heeft in deze zaak de volgende conclusie ge¬ nomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden 1 De tegenwoordige voorziening in cassatie, gerigt tegen het arrest door het Prov. Geregtshof van Zeeland op den 20 Junij 1871 gewezen, betreft de calamiteuse polders in Zeeland, welke reeds vroeger een onderwerp van behandeling bij den Hoogen Raad hebben uitgemaakt. Volgens een van de geachte raadslieden van den verweerder, zal deze niet de laatste zaak zijn , waarin de Raad over die materie zal moeten beslissen. Ik zal mij daarom bij het onderzoek der middelen van cassatie strikt bepalen bij de vraag, of een der aangehaalde wetsbepalingen is geschonden of verkeerd toegepast. En dan moet ik al aanstonds deze opmerking maken, dat een paar punten, welke bij deze voorziening in aanmerking komen, reeds zijn beslist bij uw arrest van 24 Maart 1871 {Ned. Regtspr., d. 97, bl. 230, v. d. Honert , Gem. Zaken, d.-25, bl. 490), welk arrest, evenzeer als de conclusie van den tegenwoordigen proc.-gen., aan eene scherpe kritiek is onderworpen in een geschrift van Mr. J. K. de Laat de Kanter , uitgegeven te Goes in 1871. Voor dat ik overga tot het onderzoek der vier middelen van cassatie bij de memorie aangevoerd, wil ik het standpunt aanwijzen , vanwaar ik deze zaak wensch te beoordeelen. Ik zal dat standpunt aanwijzen, zonder het te verdedigen. Er is uitgevaardigd eene verordening door de Staten der provincie Zeeland, en daarop is de ingestelde regtsvordering gegrond. Die verordening is in den wettigen vorm gegeven, en niet geschorst of vernietigd door de bevoegde administratieve autoriteit. De regter is daarom m. i. verpligt haar toe te passen, en alleen geroepen haar naar woorden en zin uit te leggen. Door de wettigheid van hare voorschriften te onderzoeken, beoordeelt hij hare innerlijke waarde, en schendt de wets-artikelen, waarbij de bevoegdheid, om dergelijke reglementen en verordeningen te vernietigen , niet aan de regterlijke magt is opgedragen. Wat is er nu van de voorgestelde middelen van cassatie? Het eerste middel luidt: schending en verkeerde toepassing van art. 13 van het reglement van administratie der polders in Zeeland van 11 Julij 1840, geampiieeerd 5 Julij 1844, goedgekeurd bij Kon. besluiten van 6 Jan. 1841 , n'J. 14, en 10 Sept. 1844, zoo als dat artikel is gewijzigd door de Stalen bij besluit van 9 Julij 1846, goedgekeurd bij Kon. besluit van 24 Aug. 1846, n®. 59, de artt. 1, 2, 3, 4 en 15 der wet van 9 Oct. 1841 (Stbl. n». 42), artt. 220 en 185 deiGrondwet van 1840 en artt. 222 en 187 der Grondwet van 1815 en art. 1934 B. W. De grond, waarop dit middel steunt, komt in het kort hierop neder, dat in casu geen collegie of bestuur bestaat, waaraan de wet van 1841 toekent het regt van parate executie , en de Staten mitsdien de bevoegdheid niet hadden om aan den verweerder in cassatie het regt daartoe te verleenen , en dat, indien moet worden aangenomen, dat hier zoodanig waterschaps-bestuur is, dan nog de verweerder niet kon ageren bij dwangbevel: *1°. omdat zoodanig bestuur dan niet in regten is opgetreden; 2o. omdat art. 13 van het reglement, gewijzigd in 1846, het regt van parate executie niet bepaald toekent. Wat is er, vooreerst, E. H. A. H.! van de schending of verkeerde toepassing van art. 1954 B. W. Er is bij het geheele arrest geene sprake van een vroeger gewijsde tusschen deze partijen , het artikel is mitsdien niet toegepast. En wat nu de bewering betreft van den eischer in cassatie, dat in eenige beslissingen van den judex facti is berust, en deze mitsdien als tusschen partijen vaststaande moeten worden beschouwd, zoo moet ik daaromtrent doen opmerken, dat aan die berusting wel dit gevolg kan worden toegeschreven, dat de Hooge Raad de juistheid of onjuistheid dier beslissingen, waarin is berust, niet kan onderzoeken, maar niet dat daaruit in het geding in cassatie eenige regten kunnen worden afgeleid, üij het arrest a quo kan dit artikel mitsdien evenmin geschonden zijn. En wat nu, ten andere, de hoofdvraag betreft, zoo splitst deze zich in twee vragen : vooreerst, of de Staten bij het gewijzigd art. 13 van het reglement de bevoegdheid om te ageren bij parate executie hebben gegeven, en , ten tweede, zoo ja, of zij bevoegd waren om dit te doen ? Die vragen betreffen de uitlegging en verbindbaarheid van het artikel. De ratio dubitandi bij de eerste vraag is deze, dat art. 13 spreekt van het aanwenden van dwangmiddelen, in overeenstemming met de wet van 9 Oct. 1841 voor het verhaal van dijk-en polderlasten aangeduid, en dat onder dwangmiddelen niet noodwendig begrepen is hel regt van parate executie. De Raad heeft echter die vraag explicite toestemmend beslist, bij het arrest van 24 Maart 1871, en ik geloof teregt. Het verhaal bij dwangbevel is regel. Na verloop van drie jaren kan dat middel niet meer worden aangewend, maar het reglement verwijst blijkbaar naar den regel en niet naar de exceptie. De Raad heeft reeds beslist omtrent den zin van art. 4 der meergemelde wet. Dat artikel laat de vraag geheel in het midden en de wijze van verhaal over aan de reglementen. En dit brengt mij tot de tweede vraag, of namelijk de Staten bevoegd waren bij het reglement het regt van parate executie te geven ? En dan moet ik al aanstonds doen opmerken , dat wanneer hier bestaat eene inrigting, zoo als is bedoeld in art. 1 der wet van 1841, en zoo als de Hooge Raad heeft aangenomen bij het arrest van 1871, dan ook de wijze van verhaal in overeenstemming met art. 4 der wet mag worden geregeld bij de reglementen, en mitsdien overeenkomstig die wet het regt tot parate executie kan worden gegeven. En nu zal ik in geen breedvoerig betoog treden over de artikelen der Grondwetten, welke bij het middel van cassatie zijn aangehaald. Bij gelegenheid van de behandeling der zaak betrekkelijk de Lemsterslnis , heb ik de gelegenheid gehad om over de bevoegdheid der Staten in zaken van waterschaps-belangen te handelen. Zij zijn m. i. in dat opzigt do wetgevende magt in hunne provinciën. En nu is er veel gesproken over den oorsprong en den aard der zoogenaamde polder-arrondissementen in Zeeland, en het Hof is van oordeel , blijkens de zevende overweging, dat zij niet behooren tot die collegiën of besturen, waaraan de wet van 9 Oct. 1841 het regt van parate executie wil hebben toegekend. Maar het kan m. i. niet worden ontkend, dat de bedoelde inrigting valt onder de bepaling van art. 1 der wet van Oct. 1841 , hetwelk in zeer ulgetneene bewoordingen is gesteld, en dat de regeling, door de Staten gemaakt, betreft een waterschaps-belang, hetwelk reeds was geregeld bij het decreet van 28 Dec. 1811 (Fobtuyn, d. III, bl. 460). De bevoegdheid der Staten, om in dat decreet veranderingen -te brengen, is dan ook niet ontkend. Die bevoegdheid kan alleen (berusten op de artt. 222 en 220 der Grondwetten van 1815 en 1840, en het Hoé; besjjst zelf in de bestaande overweging, dat het hier geldt een verhaal van polderlasten, en leidt de bevoegdheid der Staten af uit de hun toegekende uitgebreide bevoegdheid in wateretaats-zaken. Indien de regter dus in een onderzoek kan tredèii naar.-dé bevoegdheid der Staten, om eene bepaling te maken als die, welke bij art. 13 van het reglement is vastgesteld, dan geloof ik , dat zij hunne bevoegdheid daartoe ontleenden aan de hun toegekende magt in wateretaats-zaken. En nn moet ik, ide^^andraht, . van den Raad. nog vestigen op de aéhtstè't'ok! de veeffieitde<',JVCT#'6g5tig vin ftet arf-ëst, waartegen het middel van cassatie is gerigt. Het Hof beslist, dat de vraag naar de bevoegdheid der Staten in casu niet kan worden beslist uit de wet van 9 Oct. 1841. Daaruit volgt, dat die wet niet toegepast is, en wanneer zij hier van toepassing is , dan is wel de overweging verlrrnpil ' mm» rillhmilimingi nnihW juist. Het Hof beslist verder' in de twaalfde overweging, dat het voorschrift van art. 13 evenmin in strijd is met eenige andere wet, of dat de Staten hunne bevoegdheid als wetgevende im&gtUB,,wsiterstaat8ïZakeh te buiten zouileh zijn gegaan. Het verbod squ maeten «ijn gelegen in de aangehaalde artt. 185 en 1S:7 der, Grondwetten van .1840 eo. J8.15. Ik, gplo§f (eehter^ dat polderlasten niet behoören tot de staatsregterlyke bekistingen in,.die artikelen bedoeld, en. vereenig mij overigens iflet d,e1mee,aing„vfiij!, den, verweerder , dat door judicature in dat artikel-ijs J»ed<^l(i.de;,a&nwij«ing van den; bevoegden regter. Het verband, waarin het artikel voorkomt, wijst dit m. i. voldoende aan. Ik houd de .beslissing, bij het arrest van 1871 gegeven voor juist., efl , indien de verbindbaarheid van art. 13 is gehandhaafd, dan vo)gt daaruit,-dat de, Staten bevoegd waren om tot de uitoefening van he,t regt. een bepaald persoon aan te. wijzen, en dat de verweerder, als de dqpf. deq vCom®issari& deS: Konings aangewezen persoon,, ten deze teregt is. opgetreden. s , Het tweede-middel.,van,cassatie luidt: schending en verkeerde toepassing van artt. 3, IQ...12, 15 ,der wet van 9 Oct. 1841 [Stbl. n°. 42), in verband met de artt. 1—59 van het reglement van 11 Julij 1840, ge^ipplieerd hijj besluit der: Staten van. 3 Julij 1844, van de artt. 12 en. 13 van het^fde ,reglement, zoo als het is gewijzigd bij besluit van 9 J«|ij ,-1846 , ..Uien goedgekeurd bij onderscheidene Koninklijke besluiten en va.m art. 1954 B..W., omdat op het verzet van den eischer..is .gehandhaafd het tegen hem uitgevaardigd dwangbevel, ofsphoon dat is executoir, verklaard door den commissaris des Konings, die ten deze daartoe geene qualiteit. had. Het middel is gerigt tegen de vijftiende tot de twintigste overweging quoad jus, en berust m. i, op eene verkeerde voorstelling der zaak. Bij art. 13 van het reglement wordt gegeven het regt om te verhalen bij dwangmiddelen, in overeenstemming met de wet van 9 Oct. 1841, en is de commissaris des . Konings aangewezen door wiens zorg het verhaal geschiedt, bij uitvoering van. den door hem aan te wijzen ambtenaar. Het verhaal moet dus geschieden naar analogie,der wet van 9 Oct. 1845 , -en mitsdien voor zooveel die wet op het onderwerpelijk geval toepasselijk kan zijn. Nu er geen collegie of bestuur is, zoo als in die wet is bedoeld, kan het dwangmiddel ook niet uitvoerbaar worden verklaard door den president,, die er niet is. Maar, even als in de gevallen van die wet het verhaal geschiedt door de zorg van den president van net collegie, is de ssorgi daarvoor bij-, dit, reglement opgedragen aan den gouverneur, der provincie, en deze is mitsdien de eenige persoon, die bevoegd is tot executoir-verklaring, in overeenstemming met art. 10 der wet. Indien toch teregt is beslist s dat het reglement het dwangmiddel toekent., dan kan niet worden aangenomen , dat de executie-zon zijn onmogelijk gemaakt. Maar dan zijn ook de aangehaalde artikelen der wet . niet toegepast of geschonden en de artt. 12 en 13 niet verkeerd toegepast, terwijl het. arrest van den Raad van 30 April 1868 ,(v.. D. Honebt, Burg. Zaken, d. 33, bi. 437) zeker.. niet heeft de kracht van. gewijsde zaak voor dit geding, en uit hetjgeheele arrest van eene causa judicata overigens niets blijkt. .. Als derde middel .is aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van artt., 6, 7 en 8 van meergemeld reglement en de artt. 6, 10, 12, 15 en 17 der wet ,van 9 Oct. 1841 , omdat de eischer is verklaard kwaad opp. tegen een dwangbevel tot verhaal van subsidiën, waarvan het bedrag ton l^ste van den eischer in cassatie niet door den Koning was bepaald. Het middel van cassatie steunt voornamelijk op art. 6 van het reglement. De overige artikelen daarbij aangehaald strekken meer om het regt en het belang van d.en eischer in cassatie, om zoodanige bepaling te vorderen , aan te toonen. De beslissing hier bedoeld komt in het arrest voor van de twee-en-twintigste tot de vijf-en-twintigste overweging quoad jus. Art. 6 nu bepaalt niet op welke wijze het subsidie moet worden bepaald.en nu consteert in fado, dat door den Koning is bepaald hoeveel per bunder moet wor len qpgebragt. Daarmede is aan de strekking van het reglement, om zorg te dragen dat geene bijdrage wordt gevorderd dan die, welke door den Koning is vastgesteld, geheel voldaan, zoo als door het Hof in de aangehaalde overwegingen m. i. teregt is beslist. t Éindelijk is als yierde middel .van cassatie voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van de artt. 3, 4, 10, 12, 15, 24 en 25 der wet van 9 Oct. 1841, de artt. 1—59 van het reglement van 11 Julij 1840 en 3 Julij 1844,. de artt. 12 en 13 van het reglement, zoo als het is gewijzigd den .9 Julij 1846, de artt. 1 (3—150, 197, 215—225 der Grondwet van 18,15, de artt. 141, 148,.195, 213 -223 der Grondwet van 1840 , de artt. 129, 1.71 en 192 en additioneel art. 3 der Grondwet van 1848, en art. 116 der wet van 6 Julij 1850 (Stbl. n0. •39), in verband met de bepalingen van de Kon. besluiten van 22 Mei lö 19, iitt. M, 17 Dec. 1819, no. 1, en 1.7 Maart 1822, tl". 22. De grond van dit middel is deze: dat de subsidiën ten, behoeve der calamiteuse' poiders, in geen geval bij een provinciaal reglement konden worden verordend; dat zoodanig .reglement, al ware het verbindend geweest vóór de invoering der provinciale wét, na die wet niet kon blijven werken, en de voormelde subsidiën, hoe ook beschouwd, allen wettigen grondslag missen.. Het midxiei betreft de wettigheid en verbindbaarheid van het reglement en de gronden van cassatie zijn ontleend aan de zes-en-twintigste en volgende overwegingen van het beklaagde arrest. Niet al de gronden, die bij den judex facti zijn aangevoerd, zijn in cassatie herhaald, maar thans alleen beweerd, dat de Prov, Staten onbevoegd waren de subsidiën ten behoeve der calamiteuse polders te verordenen. IJet Hof heeft de bevoegdheid van de Staten om zulks te doen bij zijn arrest aangenomen. En nu geloof ik te kunnen volstaan met het onderzoek, of het Hof door die beslissing de aangehaalde wetten heeft geschonden of verkeerd toegepast? En dan gaat het Hof uit van deze stelling, dat de te betalen subsidiën voor de calamiteuse polders , waren bepaald bij het Keiz. decreet van 28.,'Dec. 1,811, en dat het reglement van 11 Julij 1840 is vastgesteld ce: vervanging van üat decreet en krachtens de bevoegdheid aan de Staten bij de artt. 222 en 220 der Grondwetten van 1815 en 1840 toegekend. Wanneer nu het onderwerp betreft een waterstaatsbelang , zoo als ik meen te mogen aannemen , dan is de beslissing van het Hof, betrekkelijk de wettigheid van het reglement van 1840, juist, en dan is er geen grond om aan de Staten , die in hat algemeen het decreet mogten wijzigen , de bevoegdheid te ontkennen om dit ook te doen voor zooveel betreft de subsidiën. De Baad vindt die beslissing in de acht-en-dertigste overweging. Het Hof betoogt daarna, in de vetrtigste en een-en-veertigste overweging, dat dergelijke subsidiën niet als rijksbelastingen kunnen worden beschouwd, en dat onde>- vigeur der vorige Grondwetten voor geene andere soort van belastingen de vaststelling bij de wet werd gevorderd. De beslissing, die grond tot cassatie zou moeten geven, vindt de Hooge Raad in de drieënveertigste overweging, namelijk : «dat het provinciaal reglement ten opzigte der daarbij verordende subsidiën, als met geene toan geldende wet in strijd, verbindende kracht had, en, sedert door het derde additionnele artikel der tegenwoordige Grondwet gehandhaafd, door den regter moet worden toegepast.» En nu zou de eischer in cassatie moeten aanwijzen, welke wet door die beslissing is geschonden. Hij toont niet aan , dat de subsidiën behooren tot de rijksbelastingen , en dat, door het ontkennend betoog van het arrest daaromtrent, eenige wet is geschonden. Hij bewijst evenmin, dat zij in het stelsel van het Hof provinciale belastingen moeten zijn. Ik vermeen, dat geen dér middelen kan leiden tot vernietiging van' het arrest , en heb de eer te concluderen tot verwerping der voorziening en vëroordeeling van denreq. in de kosten, in cassatie gevallen. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat als eerste middel van cassatie is voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van art. 13 van het reglement van administratie der polders in Zeeland van den 11 Jtflij 1840, geamplieerd den 5 Julij 1644, goedgekeurd bij de Kon. besluiten van 6 Jan. 1841 , no. 14, en 10 Sept. 1844, zoo als dat art. is gewijzigd door de Staten bij besluit van 9 Julij 1846, goedgekeurd bij Kon. besluit van 24 Aug. 1846, no. 59 , der artt. 1, 2, 3, 4 en 15 der wet van 9 Oct. 1841 (Stbl. no. 42) , van de artt. 220 en 185 der Grondwet van 1840, 222 en 187 der Grondwet van 1815 en art. 1954 B. W., omdat, aangenomen met het beklaagde arrest, dat hier niet bestaat een der collegiën of besturen, waaraan de wet van 1841 heeft toegekend het regt van parate executie, dan door het Hof uit de artt. 220 en 222 der Grondwetten van 1840 en 1815, ten onregte is afgeleid de bevoegdheid der Prov. Staten van Zeeland om aan den verweerder te verleenen regt van parate executie, bij de artt. 187 en 185 der gezegde Grondwetten bij uitsluiting aan de wet gereserveerd; en omdat , aangenomen het tegendeel, dan evenzeer vaststaat de niet-ontvankelijkheid van den verweerder om bij dwangbevel te procederen, omdat: 1 geen bestuurder van een waterschap is opgetreden, en 20. het aangehaald art. 13 van het in 1846 gewijzigd reglement wel verwijst naar de wet van 1841, doch, zonder uader reglement, niet bevat speciale toekenning van het regt van parate executie; hetgeen echter zou noodig zijn om, waar het geldt bijdragen van geheele polders gevorderd, dat regt te mogen uitoefenen ; 0. daaromtrent, dat, hoewel dit bij het beklaagde arrest is ontkend, echter in deze inderdaad bestaat een der collegiën, waaraan de wet van 1841 toekent het regt van parate executie1; 0. immers, dat het regt van invordering bij dwangbevel, medebrengende parate executie, bij art. 3 dier wet is toegekend aan collegiën en besturen, bij de artt. 1 en 2 bedoeld; en dat uit de in art. 1 voorkomende woorden : «en andere dergelijke collegiën» , volgt, dat zijn bedoeld de collegiën of besturen van alle , onder welken naam ook, met de bij het artikel genoemde gelijkstaande wettig bestaande vereenigingen ; 0. O. daaromtrent, dat, naar het aangehaald art. 18 van meergenoemd reglement, dwangmiddelen kunnen worden aangewend , in overeenstemming met de bepalingen aangeduid bij de wet van 1841 : dat, wel is waar, naar die wet, het dwangbevel wordt executoir verklaard door den voorzitter van het collegie, doch dat, bij gebreke van zoodanig een voorzitter, in het onderwerpelijk geval, de bij het reglement geschiede aanwijzing daarvoor van den commissaris des Konings, is eene analogische toepassing van de bepalingen dier wet en, naar hare kennelijke bedoeling, in overeenstemming met haar; 0., dat als derde middel van cassatie is beweerd : schending en verkeerde toepassing van de artt. 6,7 en 8 van meergemeld reglement van administratie der polders in Zeeland en de artt. 6, 10, 12, 15 en 17 der wet vari den 9 Oct. 1841 (Stbl. n". 42), omdat de eischer is verklaard kwaad opp. tegen een dwangbevel tot verhaal van subsidiën , waarvan het bedrag ten laste van den eischer in cassatie niet door den Koning was bepaald ; 0. dienaangaande , dat, naar art. 6 van het meergenoemd reglement , het jaarlijksch subsidie, te betalen door de polders van een arrondissement, waarin één of meer calamiteuse polders zijn gelegen, wordt bepaald door den Koning; dat zoodanige bepaling door den Koning ook in het onderwerpelijk geval inderdaad heeft plaatsgehad; dat immers , volgens den eischer in cassatie zelf, door den Koning is bepaald, hoeveel per bunder door de polders van elke linie wordt betaald, en dat, hoewel ter uitvoering dier bepaling de nadere regeling van eenige punten van ondergeschikt beiang door den Koning zijn overgelaten aan Ged. Staten, dit echter niet wegneemt, dat hier inderdaad is aanwezig de door den Koning te verordenen bepaling ; O., dat als vierde middel van cassatie is voorgedragen : schending en verkeerde toepassing van de artt. 3, 4, 10, 12, 15, 24 en 25 der wet van den 9 Oct. 184-1 (Stbl. n°. 42),, de artt. 1 tot 59 van het reglement van administratie der polders in Zeeland van den 11 Julij 1840 en den 5 Julij 1844, de artt. 12 en 13 van het reglement, zoo als het is gewijzigd den 9 Julij 1846, de artt. 143, 150, 197, 215 tot 225 der Grondwet van 1815, de artt. 141, 148, 195, 21-3 tot 223 der Grondwet van 1840, de artt. 129, 171, 192 en additionneel art. 3 der Grondwet van 1848 en art. 116 der wet van den 6 Julij 1850 (Stbl. n°.' 391 (provinciale wet), in verband met de bepalingen van de Kon. besluiten Van den 22 Mei 1819, litt. M, den 17 Dec. 1819, n >. 1, en den 17 Maart 1822, no. 42, omdat de subsidiën ten behoeve der calamiteuse polders in Zeeland , hetzij men ze beschouwe als rijks-, hetzij als provinciale belasting, nimmer wettig konden worden verordend bij provinciaal reglement, in allen gevalle na de invoering der provinciale wet, waarbij wordt gevorderd bepaling eener provinciale belasting door de wet, niet kon blijven werken; terwijl evenmin gezegde subsidiën zouden kunnen worden aangemerkt als polderlasten , noch, strekten tot bekostiging van provinciale werken ; en mitsdien , hoe ook beschouwd , allen wettigen grondslag zouden missen ; 0. te dien aanzien, dat bij het beklaagde arrest teregt is aangenomen, dat de bedoelde subsidiën, zoowel uit hoofde hunner bestemming als wegens hunne heffing, uitsluitend binnen de provincie Zeeland, ten behoeve van werken binnen die provincie gelegen , niet zijn rijksbelastingen , en derhalve niet als zoodanig slechts krachtens eene wet konden worden geheven; 0., dat voorts de wettigheid der oplegging der bedoelde subsidiën bij dat arrest is aangenomen, op grond, dat, hetzij men daaraan geve den naam van belastingen, hetzij van polderlasten, geene wetsbepaling kan worden aangewezen, in strijd waarmede de Staten zouden hebben gehandeld door die subsidiën te verordenen ; dat deze beslissing is juist, en dat daaruit volgt de onaannemelijkheid ook van dit middel van cassatie; 0. toch, dat, hoewel de heffing en het gebruik der bedoelde subsidiën geschiedt onder onmiddellijk toezigt en bijzondere zorg van het Rijk, als opperbestuurder van den waterstaat, en die van de polders geheven bijdragen en derzelver beheer in sommige opzigten verschillen van gewone polderlasten , zij niettemin worden geheven van polders en strekken tot behoud van polders; dat zij derhalve hebben het karakter vau polderlasten ; O., dat deze polderlasten hun oorsprong hebben in het Keiz. decreet van 28 Dec. 1811, welks wettigheid niet is betwist; dat, wel is waar, de Staten der provincie Zeeland die bepalingen van dit decreet hebben gewijzigd en het hebben vervangen door het provinciaal reglement op de administratie der polders in Zeeland, door hen vastgesteld den 11 Junij 1840 en door den Koning goedgekeurd den 6 Jan. (Gepleit voor den eischer Mr. J. Kappeyne van de Coppkllo, en voor dan verweerder Mrs. A. de Pinto en G. M. van deb Linden.) Kaïiu"" v»n StrafzHiieu. Zitting van den 3 Junij 1872. Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape. Subsidiaire oevanoenis-stbaï'. — Eene opsluiting. — Gembensqhapfemjue opsluiting. — corbectionnele zaak. — Politie-ovebtbeding. Is voor de subsidiaire gevangenis-straf voor boeten, wegens politieovertreding opgelegd, het ondergaan dier straf in eenzame opsluiting uitgesloten ? — Ja. De officier van justitie bij de Arrond.-Regtbank te Arnhem heeft zich in cassatie voorzien tegen een vonnis van gemelde Regtbank van den 12 Maart 1872, doch alleen voor zoover betreft de politie- overtreding van opzettelijk beschadigen van eens anders roerende eigendommen, bij welk vonnis .1. van Ugtrop, ook genaamd van Uchterop, oud vier-en-veertig jaren , arbeider , wonende te Hattem , is schuldig verklaard aan moedwillige verwonding, waaruit een beletsel van te werken van meer dan twintig dagen is ontstaan , en het opzettelijk toebrengen van schade aan eens anders roerende eigendommen, en te dier zake, met toepassing van de artt. 309 en 479, n". 1 Strafregt , art. 1 der wet van den 22 April I8(>4 (Stbl. n!. 29j, artt7 en 14 , n°. 2 , der wet van den 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 102), artt. 1, 2 en 3 der wet van den 28 Junij 1851 (Stbl. n". 68), is veroordeeld tot één jnar cellulaire gevangenis-straf en eene geldboete van f 5.50 , en in de kosten , met bepaling, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand , zal worden vervangen door gevangenis-straf van één dag > mede in eenzame opsluiting te ondergaan. Nadat te dezer zake door den raadsheer Kalpf het verslag was uitgebragt, heeft de adv.-gen. Pons de volgende conclusie genomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! De gereq. is aet beklaagde vontlis ter zake van wanbedrijf tot cellulaire gevangenis-straf van één jaar, en ter zake van politie-overtreding, tot geldboete van ƒ 5.50 veroordeeld, met bepaling, dat deze boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenis-straf van een dag, mede in eenzame opsluiting te ondergaan. De voorziening betreft alleen de ter zake der politie-overtreding opgeegde straf, en het aangevoerde middel, voor zoover daarbij begeer wordt: schending door verkeerde toepassing van de artt. 1 en 2 er wet van 28 Julij 1851 (Stbl. n". 68), is allezins gegrond , en overeen omende met de jurisprudentie van den Raad. Art. 2 der wet van pri 864 (.M/j/. n». 29), dat mede, als door verkeerde toepassmg gesc onden, bij het middel wordt voorgesteld, is bij het beklaagde vonnis noch aangehaald, noch tekstueel opgenomen , en niet daarop, maai a een op de aangehaalde artikels der wét van 28 Junij 1851 , a srne e op art. 3 dierzelfde wet, schijnt de verbordeeling tot subinreren e cellulaire gevangenis-straf gegrond te zijn, zoodat art. 2 der ni® %.an 22 April 1864 niet blijkt te zijn toegepast, en dus ook °'r 0^,r verkeerde toepassing kan zijn geschonden. Dat ook door de ei zake der politie-overtreding opgelegde cellulaire gevangenis-straf e artt. 206 en 211 , zoo als beweerd wórdt , door niet-naleving', zoiken geschonden zijn, komt mij niet waarschijnlijk voor. Raad vergelijke, behalve de in de memorie aangehaalde arrese"> d'e °°k te vinden zijn bij v. d. Honekt, Strafr. eri Stra/vord., -■■t n-' 247' en Jayt 6" V'sscf,er'j • dI- VIÏ» t>l. -96 , de belangnjke Dissertatie van Mr. W. d'Aulnis: de wet houdende bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken, bl. 170. Ik heb de eer te concluderen, tot vernietiging van het beklaagde vonnis, voor zooverre'daarbij is bepaald , dat de subsidiaire gevangenis-straf van één dag, voor het geval van wanbetaling der boete Opgelegd, in eenzame opsluiting zal worden ondergaan, en dat de Raad, m zooverre op niéuw regt doende, zal bepalen, dat die gevangenisstraf zal worden ondergaan, in gemeenschappelijke opsluiting, met veroordeeling van den gereq. in de kosten. De Hooge Raad enz., Gelet op het middel van cassatie, door den req. voorgesteld bij memorie , bestaande in : 'sc'1®nd'nS ,l°or niet-naleving van art. 211 in verband met art. b j ra^Vrrtl'' en verkeerde toepassing van de artt. 1 en 2 der wet van den 28 Junij 1S51 (Stbl. „o. 68), en art. 2 der wet van den 22 April 1864 (Stbl. r.o. 29;. Üierwegende, dat het middel van cassatie daarop is gegrond , dat dij net beklaagde vonnis is bepaald, dat de boete van f 5.5,0, waaroe e gereq. is veroordeeld wegens opzettelijke beschadiging van eens ander roerend eigendom, en alzoo wegens de politie-overtreding, /aT'*s vo°rzien bij art. 479 , n°. 1 Strafregt, bij wanbetaling Worden vervangen door gevangenis-straf, te ondergaan in eenzame, 0 h Van gemeenschappelijke opsluiting; art 'o'nfi VaD eene b'j dat middel aangevoerde schending van de • " b en in Strafvordering, voor welke ook geene gronden zijn b^w° r^'' n'6t 's gebleken, en dat daarbij eveneens ten onregte is eweeru schending, door verkeerde toepassing, van art. 2 der wet fan den 22 April 1864 (Stbl. n°. 29), terwijl dat artikel in het bele&a 6 Vonn's ze'fs n'et wordt vermeld, maar, in betrekking tot e opgelegde subsidiaire gevangenis straf, daarin enkel zijn opgeuoi ennnIDel' art- 1 van voormelde wet, de artt. 1, 2 en 3 der wet van " 28 Janij 1851 (Stbl. no. 68); echter, dat, terwijl art. 2, 2de lid, der wet van 22 April 1864 paalt, dat de subsidiaire gevangenis-straf, vastgesteld bij wanbenig van opgelegde boeten, door hen die wegens overtreding zijn roordeeld, wordt ondergaan op dezelfde wijze en in dezelfde gevana'8 de politie-gevanaenis-straf, bij art. 1 der wet van dén 28 Junij 1 ' ''e gevangenis-straf in eenzame opsluiting uitdrukkelijk is beperkt tot correctionnele veroordeelingen, en alzoo ook voor de subsi|ire gevangenis straf, voor boeten'wegens politie-overtreding opgeld, het ondergaan dier straf in eenzame opsluiting. is uitgesloten; diaire' 'lat m'tsd'en door de bepaling, dat de onderwerpelijke subside gevangenis-straf in eenzame opsluiting zal worden ondergaan , bekb' 'al 6n 2 t'er we' van c'en Junij 1851 (Stbl.a». 68), bij het aagde vonnis zijn gesehonden, en het voorgestelde middel van cassatie in zoover is gegrond; dat ri™!?1'"' '16t beklaagde vonnis, voor zooverre daarbij is bepaald , e ,.ete van f 5.50, waartoé de gereq. is veroordeeld wegens P'ett ijke beschadiging van eens anders roerende- eigendommen, en zoo wegens eene politie-overtreding, oij niet-betaling zal worden vervangen door gevangenis straf van één dag, in eenzame opsluiting 'e ondergaan ; , En, in zooverre op nieuw regt doende, • Bepaalt, dat de voormelde gevangenis-straf zal worden ondergaan 1 gemeenschappelijke opsluiting,; eroordeelt den gereq. in de bosten. . , , ,i i. PEOYINGULE HOVEN. PROVINCIAAL GKpp^rlgp#ïj -j^j ZUIDHOLLAND. Burgeerlijke kamer. Zitting van den 26 Junij 1872. Voorzitter, Jhr. Mr. F. W. A. Beelaerts van Blokland. opgedragen door de lamjstleybnde der ouders. — Voogdij van regenten van een gesticht. — Eisch tot rekening en verantwoording. Üoudt de tutela testamentaria van regtswege op door plaatsing van ls / minderJaVl9e in. een gesticht van liefdadigheid? — Neen. 6 a °°| de door de langstlevende der ouders benoemde voogd geregtigd een eisch tot rekening en verantwoording in te stellen, wanneer, met medewerking van den voogd, de minderjarigen zijn geplaatst in een gesticht en deze zich; bij het instellen der actie, is d °Q zn- dQt gesticht bevinden? — Ja. e zoogenaamde voogdij van regenten van geheel exceptionnelen a<Xrd, en moet zij veeleêr worden beschouwd als eene bewindv°ering 0f beheer, die, krachtens de door ouders of voogden v /ttne i)^aats^n9 in het gesticht. ter waarneming hunner regten r eend is} dan als eene eigenlijk gezegde voogdij ? — Ja. P- Annokkee, appellant, procureur P. J. van der Burgh , .} tegen i - Capel qq.> geïntiliieenie, procureur Mr. M. Eyssell. (Zie het vonnis <fer Regtbank te 's Hage in Weekbl. n». 3428.) Het Hof enz., - pleid00«e»; zich gedrao-enUe'ann '®Iten en 111 eersten aanleg gevoerde procedures, ° UtJ aaa en alzoo nv(>)-r)omanr|n j -. , • —wat uaaromrrenx in nei vonnis a quo is vermeld, bij welk vonnis de door den toen ged., nu app., voorgestelde exceptie is verworpen , met last aan partijen om voort te procederen en met veroordeeling des gedaagden en excipiënt in de kosten op de exceptie gevallen ; Overwegende, dat deze laatste van dat vonnis is gekomen in hooger beroep, concluderende, dat het Hof zal te niet doen het hooger beroep , mitsgaders het vonnis a quo, en, op nieuw regt doende, den geint. alsnog zal verklaren niet-ontvankelijk in de door hem bij exploit van den 4 Julij 1871 tegen den app. ingestelde regtsvordering , en hem in zijn -privé zal veroordeelen in de kosten der beide instantiën; tegen welke vordering des appellants door den geïnt. is geconcludeerd tot vernietiging van het appel en tot bevestiging van het vonnis a quo, met verbordeeling des appellants in de kosten van het hooger beroep; een en ander op de gronden in de van wederzijden gewisselde en aan den Hove overgelegde conclusiën breeder uiteengezet; 0., dat de geïnt., in hoedanigheid van voogd over de eenige nagelatene kinderen van wijlen de echtelieden E. Üachofner en J. M. H. Furnée, eene regtsvordering tegen den app. heeft ingesteld'tot' het doen van rekening en verantwoording, ter zake in de dagvaarding vermeld, en de app. daartegen eene exceptie van niet-óntvankelijkheid heeft opgeworpen, hierin bestaande, dat niet hij, geïnt., maar uitsluitend de regenten van het diaconie-weeshuis der Nederduitsche Hervormde gemeente te s Gravenhage , waarin bedoelde, minderjarigen zijn opgenomen, geregtigd zijn tot het instellen'van eenige actie; 0., dat alzoo voor het oogenblik dê '^énige te beslissen vraag is, of de regter a quo die exceptie teregt heeft verworpen; 0. ten aanzien der vraag, of de app. hier de jure tertii excipieert, en daarom in zijne exceptie niet-ontvankelijk zou zijn: dat de eerste regter teregt heeft beslist, dat de app. in zijne exceptie wel is'ontvankelijk , eü wel bevoegd is die exceptie op te werpen , omdat zij niet het belang van derden, maar zijn eigen belang betreft, daar hij, rekening afleggende, regt en belang heeft die af te leggen aan iemand, die tot het ontvangen der rekening en tot het geven der décharge bevoegd is; 0. ten aanzien der gegrondheid "(lier exceptie, dat de app. zich beroept op de bepaling van art. 421 B. W.,' inhoudende, dat minderjarigen, die in eenig gesticht van weldadigheid zijn opgenomen, zoolang zij zich daarin bevinden of daartoe behooren, onder de voogdij verblijven van de regenten van dat gesticht; uit welke bepalino- de app., in verband met die van art. 386 B. W., volgens welke er in iedere voogdij slechts één voogd zijn mag, en in verband met de tusschen partijen 'buiten geschil zijnde omstandigheid, dat bedoelde minderjarigen in voormeld weeshuis zijn opgeuomen , en bij het instellen der actie reeds waren opgenomen, afleidt, dat door de plaatsing dier kinderen in dat gesticht, de hoédanigheid van voogd, die de geïnt. beweert te hebben, is vervallen, als'zijnde die hoedanigheid opgelost in de voogdij der regenten van genoemd gesticht; 0. daaromtrent , dat uit het door den geïnt. overgelegd afschrift eener acte, op den 8 Maart 1871 door den notaris Mr. B. van der Haak, té s Gravenhage, verleden, blijkt, dat dé geïnt. door nu wijlen J. M. H. Furnée, weduwe van E. BaChofrier, is benoemd tot voogd over de door haar achtergelaten minderjarige kinderen, uit haar huwelijk met gezegden E. Bachofner geboren, terwijl uit het mede overgelegd afschrift eener acte van het Kantongeregt te 's Gravenhage van den 20 Maart 1871 blijkt, dat op verzoek des geïntimeerden, iu diens hoedanigheid van voogd over voormelde minderjarigen, een toeziende voogd is benoemd; 0., dat alzoo is gehleken, dat de geïnt. de hoedanigheid van voogd over gezegde minderjarige kinderen der echtelieden E. Bachofner en J. M. H. turnée, wettiglijk heeft verkregen en die heeft aanvaard, en het alzoo de vraag is, of die wettiglijk verkregen en aanvaarde voogdij en die hoedanigheid van voogd, door de latere opneming van des geïntimeerden pupillen in gezegd weesbuis , is vervallen ën door hem verloren, te dien effecte, dat hij de qualiteit miste om de gedane vordering in te stellen ; 0. te dien aanzien, dat ai dadelijk in het oog springt, dat opneming in een gesticht van weldadigheid, nergens bij de wet wordt opgenoemd of aangewezen als eene oorzaak of reden , waardoor de voogdij ophoudt, of waardoor de voógd zijne vbogdij verliest of zijne hoedanigheid van voogd vervalt, of waardoor hij van de voogdij ontzet of in de uitoefening daarvan geschorst wordt, of waarop hij zijn ontslag verkrijgen kan; terwijl het bij de wetgeving op het stuk van voogdij vaststaat, dat als redenen voor dit alles geene andere worden toegelaten , dan die de wet zelve met name opnoemt en aanwijst; 0., dat alzoo een verlies of ophouden der voogdij, of ontslag ipso jure uit de voogdij, enkel en alleen door de opneming der pupillen in een gesticht van weldadigheid, zoude zijn ïn' strijd met de wet, waarvan dit hét vreemde en tégen art. 435 B. W. indruischendé gevolg'zou zijn , dat de voogd het in zijne magt zou hebben, om elk oogenblik, en zonder eenige andere reden dan om zich van den last en de zorgen en verpligtingen der voogdij te ontheffen, of om welke redenen dan ook, geheel willekeurig en zonder regterlijke goedkeuring of tusschenkomst, zich van de voogdij te ontdoen, eenvoudig door zijne pupillen in een gesticht van weldadigheid te doen opnemen; O., dat om zoo iets aan te nemen, geheel afwijkende van de wettelijke beginselen op het stuk van voogdijen dus geheel exceptionneel, eene uitdrukkelijke en duidelijke letter der wet zou moeten worden aangewezen, en deze nergens te vinden is, en met name noch'in art. 421, noch in art. 386, B. W.; ; ' ü. toch, dat ingevolge art. 385, in verband met, de artt. 400, 409 en 413, B. W., de wet in den regel drie soorten van voogdij kent: 1". die van den laatst-overgeblevene der ouders; 90. die welke opgedragen is door den laatst-overgebievene der ouders; 3o. die welke door den kantonregter is opgedragen , en zulks in de opgenoemde orde , zoodanig, dat terstond na doode van een dér ouders, aan den overgeblevene de voogdij van regtswege toekomt, en dat, wanneer de overgeblevene ■ der oudet-s bij -overlijden geen acte van voogdsbenoeming heeft achtergelaten, de kantonregter, verzocht of niet verzocht, en dus zelfs ambthalve, terstond na de van den ambténaar van den burgerlijken stand, die bij .de wet daartoe verpligt is, ontyangene kennisgeving van het overlijden van een persoon die minderjarigen heeft nagelaten , in de voogdij voorziet ; 0dat nu Wél in art. 421 B. W., de wet nog eene vierde soort van vbogdij opnoemt, de voogdij van regenten van een gesticht van weldadigheid over de minderjarigen in dat gesticht opgenomen, doch dat deze soort is eene geheel exceptionnele: l". omdat zij alleen steunt op het feitelijk verblijf der minderjarigen in het gesticht en slechts duurt zoolang als dat verblijf duurt; 2o. omdat er geen toeziende voogd, gelijk in al de andere soorten van voogdij, benoemd wordt; 3°. omdat er geen zekerheid door regenten behoeft gesteld te wordeu; 4°. bovenal, omdat er hier sprake is van minderjarigen in het algemeen die in een gesticht zijn opgenomen en niet alleen van dezulken die hunne ouders of een dezer hebben verloren; 0., dat deze afwijkingen, en vooral de in de laatste plaats genoemde, zoo groot zijn en zoo sterk in het essentieel karakter en aard van alle voogdij grijpen, dat, ofschoon de letter der wet het woord voogdij bezigt, in den aard der zaak en in den geest der wet, meer gedacht moet worden aan eene bewindvoering of beheer, die, krachtens de door de ouders of voogden gedane plaatsing in h'et gesticht, ter waarneming hunner regten, verleend is, dan aan eene eigenlijk gezegde voogdij ; 0dat dan ook art. 385 B. W., van minderjarigen sprekende, wier ouders beiden of een van beiden zijn overleden, hen, door het opnoemen der derde, vierde en vijfde afdeelingen van den titel, stelt onder de voogdij der drie genoemde gewone soorten en alzoo , door het niet noemen der zesde afdeeling , die uit art. 421 bestaat, geheel in overeenstemming is met den zoo even reeds van elders gebleken exceptionnelen aard der regenten-voogdij ; 0., dat ook geene wetsbepaling den kantonregter, van de hem ambtshalve opgelegde verpligting om ia de voogdij te voorzien, ontheft, voor het geval. (Gepleit voor den appellant Mr. Jac. van Gioch , en voor den geïntimeerde Mr. A. M. van Stipbiaan Luïscius.) ARROND [SSE MENTS- REüiT BAN KE N. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE DORDRECHT. Burgerlijke kamer. Zitting van den 24 Junij i872. Voorzitter , Mr. W. J. vak Volleniioven. Sloopino van gebouw. — Onregtmatiok daad. — Onteigening. Abt. 9 der 'verordening op hei' bouwen enz. te Dobdrecht van 14 Jan. 1865. ls het sloopen van een gebouw door of op last van Burgemeester en Wethouders, handelende ter uitvoering èener gemeente-verordening in het belang der openbare veiligheid, gelijk te stellen met onteigening , die niet anders kan plaats hebben dan ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande schadeloosstelling f — Ja. L, Rijnaafd,. de behangers-affaire uitoefenende, wonende te Dordrecht, weduwe van L. Revier, overleden te Dordrecht den 3 Aug. 1866 ; E. Revier, weduwe van A. Koomans, zonder beroep, wonende te Dordrecht; 'C- Revj^r, weduwe van H. M. Speel, zonder beroep, wonende te Dordrecht, zoo voor zich, dan nog als moeder en wettige voogdesse over J. Spoel; L. E. Spoel, zonder beroep , echtgenoot van en ten deze bijgestaan en gemagtigd door D. A. van Krevelen , metselaar en aannemer , beiden wonende te Rotterdam; E. C. Spoel, zonder beroep, echtgenoot van en ten deze bijgestaan en gemagtigd door W. de Horn , timmermansknecht, beiden wonende te Dordrecht; A- ,Spoel, zonder beroep, echtgenoot van en ten deze bijgestaan en gemagtigd door P. Klinkers, smidsknecht, beiden wonende te Dordrecht, en L. G, Spoel, behangersknecht, wonende te Dordrecht; — zijnde genoemde E. en G. Revier de eenige nagelaten kinderen van genoem, den L. Revier , en met de genoemde L. E., E. C., A., L. G. en de minderjarige J. Spoel, nagelaten kindereu van voornoemden overleden H. M. Spoel, de eenige geregtigden tot den gemeenen boedel ■ vari -genoemden overleden L. Revier en zijne nagelaten weduwe, de gemelde L. Rijnaard, eischers > procureur P. A. Kutk., tegen dén burgemeester der gemeente Dordrecht, als hoofd dier gemeente en dezelve in regten vertegenwoordigende, gedaagde, procureur ,D. W, Hordijk. Namens de eischers is bij conclusie van eisch geconcludeerd : dat het deze Regtbank moge behagen de. in die conclusie vermeide handeling van het Gëméentebesthur van Dordrecht te verklaren onregtmatig e,; deu ged. quahtate qua te veroordeelen, om aan de eischers té vergoeden de'tèn gevolge van' die handeling reeds geleden ot nog te lijden schade, nader te begrooten bij staat, riiet tondeinnatie van den ged. qualitate qua in de. kosten vari het proces.
29,305
MMKB13:002477001:mpeg21_14
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,830
Bijdragen tot regtsgeleerdheid en wetgeving, 1830, Deel: 5, 1830
null
Dutch
Spoken
9,759
17,783
te zweren , dat sy ’t niet willens en deden (i). Ende dit is die redene waeromme ’t fonnisse gemaeckt is (?.). Het ghevalt dat men een out schip gaerne leydt inden wech van den beteren schepe, om van den anderen alle die scaden te hebben, waert dattet van eenen anderen goeden scepe gebroken worde, maer als men weet dat die scade half en half gewhyst worde, so leyt men ’t geerne uyten weghe. XVI. Een scip of twee scepen, of meer, die leggen in eene havene, daer luttel waters is, soo dat een wort sittende hy den anderen, die Meester van den Schepe is scbuldich te seggen tot den anderen scipluyden, Ghy Heeren ligt uwen ancker, want hy is ons te nae geleydt (3), en tvy mochten daer hy in scaden komen, ende sy en willen den anker niet ligten; die ander meester en syne scip-/ luyden die gaen den ancker ligten (4), en leggen het Want etgheren, argheren, is bederven, beschadigen. Zie boven art. 5 en Oelrichs , Gloss. ad Stat. Brem, in V. Deze laatste lezing bomt zeer overeen met die inde Hól. d’Ol. qui afernVautre. Bij het slot van dit art, leest ook Boxh. voor gebroken , gheercht, ' (i) De Heer Pardessus spreekt, bl. 879, uot. en 890 not. 1 , van eenige bijvoegselen of verdere uitbreiding, welke dit artikel reeds bier (verder op is zulks juist) in Vlaanderen zou hebben ontvangen , doch geen enkel onzer H. S. heeft die vermeende bijvoegselen; het is enkel Verwer, die dezelve heeft; maar zijne zoo onkritische wijze van behandeling levert hierin zeker geene autoriteit op. (2) Ende dit is , desunt in N°. 9. Overigens of deze woorden bet slot uitmaken van den vorigen zin, zoo als inde Ról. d’Ol. en in al de H. S., dan wel, of die als het begin van den volgenden moeten worden beschouwd , zoo als de Heer Pard. meent , bl, 380 , is vrij onverschillig. De navolging der Hóles doet echter het eerste denken. Overigens blijft het alleen Boxhorn, bij wien verkeerdelijk het volgende een afzonderlijk artikel uitmaakt. Al onze H. S. geven hetzelve zoo als het hier is. (3) Sommige H. S. want ghy ons te nae legghet. Zoo ook Wisb.Zcer. (4) In H. S. N°. i,3 en 10 outbreken ten onregte de woorden: die ander meester ancker ligten. 56 voorwaarts van hem luyden, ende isset dattet hem de ander verbieden , ende dat sy daer scade by lyden of nemen , sy syn wel schuldich te beteren, ende leyt eenich ander ancker sonder boeye, die scade doet, wiens dat hy sy, hy ist schuldich te beteren, ende ist dat men in eene drooge havene leyt, men is schuldich te leggen bochlinen ende getouwe dat 't niet feyle (i). XVII. (2) Die scipluyden van der kust van Bortaengen (3), sy syn schuldich te hebben ’s daegs eenen Maelteyt, om dat men te vaeren en te keren wyn drincket, die Noermanne (4) moeten er twee hebben , omdat sy anders niet en drincken dan borne (5) tot haren drancke, maer als’t schip kornet daer die wyn wasset, die meester is hem schuldich tot hacren dranck wyn te geven (6). XYIII. Het ghevalt dat een scip gekomen is tot syne (1) Alleen in N°. 10 ontbreken de woorden : dat niet feite. De Heer Pabd. , bl. 381 , spreekt van meerdere développemens , die dit artikel bij den Vlaamscben vertaler zou gekregen bebben ; docb ten onregle. Ongelukkig heeft al weder Verwer den Heer PAnn. in dwaling gebragt; de woorden; die hem te na geset hebben, en; die eerst aan den grond komt te silten, in het begin en midden des artikels, vindt men nergens dan bij Yerwer. Wat het slot des artikels betreft, alleen de woorden : » ende leyt eenig ander ancker j) sonder boeye, die scade doet, wiens dat hy sy, hy is V scul~ » dich ie beteren, worden inde Ról. d’Ol, niet gevonden. (2) In H. S. N°. 3 en 8 volgen de art. 17—20 in deze orde; 18, 20, 17, 19; in N°. 10 staan dit en het volgend art. in eene omgekeerde orde aldus; 18, 17- (3) Alleen Boxh. : die schipperen van Oost-Briltaignen. (4) v. L, Voermanne. Sommige HII. SS. van het ïVisb. regt bebben Veermannen of tVeermannen, üc Heer Parii. bl. si3not. 2 poogt dit te verklaren; schepelingen van ter Veere, doch zeker ten onregte. Veermannen is niets dan eene ontaarding van Noormannen, Zeeregten van ter Veere, waaraan de Heer Pard. ald. denkt, zijn geheel onbekend. (5) Borne, water: eigenlijk bronwater. Jloxn.voegt er bij: ojte watert’. (6) Alleen Boxh. : sy syn schuldich wyn te drincken. 57 rechter ontlaedtstede, te Bordeeus (i), of anders waer, die meester is sculdich te vraghcn synen scipluyden (2), ghy Heeren, legget gy uwe voeringhe of verachtert deze (3), ende loet ghyse in die rragt van den scepe; sy syn schuldich te seggen wat sy doen willen, en ist dat sy kiesen alsulcke -vracht te hebben als’t scip heeft, sy sullen ’t hebben, ende willen sy, sy mogen doen in manieren datter ’t scip niet nae en beyt, ende en vinden sy nae dien gheen vracht, die meester en sal daer gheen wederstoot af (4) hebben, maer hy is hem sculdich te toghen (5) haer ruym ende haer leech, ende elck scipman (6) mach daer in leggen (7) t’ gewichte van syne voeringhe, en willen sy, sy mogen daer in leggen een vat waters, die Meester en die scipmanne (8), en werdet overgeworpen in die Zee, het soude gerekent wesen over wyn off ander goet, van ponde tot ponde (9), ende mochten hem (i) Boxh. voegt bij: te Roebelle. N°. 3, 4> 8 en 10 lezen voor ontlaedts te de, laes te de. (а) Scipluiden ontbreekt N°. 3 en io. coopluyden , verkeerdelijk, van Leeuwen. (3) Verg. Yerw. op plakaet van i563 , art. i5, b1.86, verachtert gy deze, d.i., zijt gij nalatig of achterlijk in bet inleggen van uwe voeringe, (4) Blame ofte wederstoot, alleen Boxh. (5) Haer te houden ,N°. i verkeerd, (б) Ook hier las y. L. coopman. (7) Twee N°. 9, verkeerd, (8) Aldus ook H. S. N° 1,2, 7. Die stiermanne ende die scipmanne, N°. 3,'4 > 3,8 , io* Die woorden ontbreken geheel N°. 6en Boxh. (9) Zonder daarom eenig regt van hoogere oudheid aan de Vlaarasche regten boven de Roles toe te kennen, moet echter hier ppgemerkt worden, dat de Róles , art. 18, hier eene verklaring bevatten ; ce quia lieu d fin qu'ils soient plus intéressés au salut du navire pendant le voyage (volgens den tekst bij Pard.) welke, waarschijnlijk later bijgevoegd, dan toen de Vlaamsche regten daaruit ontleend werden, in dezen niet voorkomt. De Heer Pard. LI. 38a nota i. vergist zich dus met te zeggen, dat men die bijzonderheid 58 die Coopluyden redelicke bedraghen inde Zee, ende koste te doen enige Coopman, alsulcke vrede (i) als scipmanne hebben, alsoo sal hebben die Coopman (2). XIX. 59 nibus votis Deo Opt. Max. perpetuo commendare. Duaci nono calend. Juiiias M. D. LXIX. Amplissimae D. V. addictissimi Rector et Professores Universitatis Dwacemis. S. P. RECTOR et professores universitatis doeanae viglio ZUICHEMIO. Dolae 27 Jan. isji. Illustrissime ae ReverendJssime Preses (1)! Tuam erga nos benevolentiam et studium in Academiam nostram singulare, quod privatim officiorum magnitudine assequi omnino non possumus, lubentissime omnes agnoscimus, ac ingenue profltemur, Quod Amplissimi ordinis litterarii dignitatem, consilii tui authoritate ab jacente fortuna vindicatam, in lucem celebritatemque majorem cfferri, honorarii etiain auctione ampliflcari procuraris. Verum, cum haec omnia, quae maxima principis maximi liberalitate et in literas amore incredibili, tua etiam Celsitudinis vehementi ac studiosa suasione indulta fuerant j importuna questorum Regiorum procrastinationc, et subtiliori nonnullorum interpretatione videmus intercipi, te impulsorem et authorem liberalitatis voluimus cognoscerc, ut quem usque adhuc, in amplificandis rebus littcrariis, animum expressaque significatione testatus es, similem in conscrvandis, ac retinendis expliccs. Id quia tuam amplitudinem facturam esse non spcramus modo, verum etiam confldenter credimus, ut super bis utiliter caveretur, in Relgiam ad cxccUcntiam Ducis legatum misimus Clariss. Dorotheum juris Pontificii interpretem doctissimum; cui Antbonium Belinum Aca(t) In dit en andere woorden behouden wijde spelling van het handschrift* 66 demiae nostrae questorem et bene de ea meritum adjunximus, qui de hac re, te authore atque patrono agerent. Delegatus etiam ad eam functionem fuerat propter insignem probitatem, ac eruditionem non vulgarem Clariss. D. Vibrandus doctor professorque celeberrimus, atque ut legatio esset honorificentior patria, quam collegium habet, authoritate repugnantcm ad profectionem compellebamus. Verum obstinate munus hoe legationis subiturum negantem, ac modestius pro suaconsuetudine de se meritisque j udicantem, cum de vetere instituto consilioque non potuissemus deducere solius Dorothei praedictique questoris fidci totum negotium reliquimus. Quorum profectio tibi iitterariae celebritatis utilitatisque patrono molesta futura non est, operam enim veterem consuetamque in re honesta et liberali studiis (quod fecisti usque a puero) accommodabis. Vale. Ex Academiae nostrae Dolanae collegio VI Calendas Februarii Anno 11. D. LXXI. Illustrissimae ac Rcvcrcndissimae tuae amplitudine deditissimi Rector et Professores Academiae Dolanae. Ex mandalo Magc‘. D. D. Rectoris et venerandi collegii Dolani Mürgsens. DOCTORAAL DIPLOMA. Door Jac. Ceiaciüs , in 1586 verleend aan Everard van de Poll , Utrechtenaar. Als letterkundige bijzonderheid laten wij hier volgen het onderstaand Doctoraal Diploma, in het jaar i586 door Jac. Cüiacius te Bourges aan den Utrechtenaar Everard van de Poll verleend. De boekerij der ütrechtsche Uoo-5 * 67 Nederlandsche Wetgeving. Aanmerkingen over formulieren en formaliteiten, bij de regtsvordering en regtspleging , vooral bij het afleggen van eeden, in vroeger lijden, bijzonder hier te Lande gebruikelijk. DOOR Mr. W. C. ACKERSDYCK, te Rotterdam, D e vordering der beschaving heeft inde maatschappij vele veranderingen te weeg gebragt, hetgeen zich niet alleen in het groote, maar ook in mindere bijzonderheden laat ontdekken; zoodat oude instellingen en gebruiken voorkomen, zoowel bij onze voorouderen, als bij andere volken , die men naauwelijks zou gelooven, dat konden hebben plaats gehad. Onder zoo vele andere, kan men daartoe brengen het gebruik van formulieren en formaliteiten bij de regtsvordering en regtspleging, en bijzonder bij het afleggen van eeden. Eene opzettelijke verhandeling daarover te leveren, zou een uitvoerig werk wezen; maar het zal welligt niet ongepast voorkomen, daarover eenige opmerkingen mede te deelen. Ten aanzien der Romeinen is het gebruik der regterlijke formulieren (jonnwlce judiciariae) genoeg bekend, en reeds door B. Bwssomrs opzettelijk behandeld (i). Inde middeleeuwen waren die formulieren menigvuldiger en meer uitgebreid; bijzonder komen te dien op(i) Deformuliselsolemnibuspopulißomani Verbis, cd. F. Conradi Halae et Lipsise i"3l, pag. 3j5, Lib. V. deJormulis judicariis. zigte in aanmerking de formulieren door den monnik Marculfus, in het midden der zevende eeuw, verzameld, die, met nog andere van eenen onbekenden verzamelaar, door T. Bignon , met belangrijke aanteekeningen zijn uitge- Doch niet slechts tot de middeleeuwen beeft zich dat gebruik van formulieren bepaald, maar ook in later tijd heeft zulks stand gehouden. Tot een staaltje daarvankan onder anderen strekken de oude Westfaalsche Gerichtsorde, welke de Hanoverscbe geleerde Bibliothecaris S. F. Hahn het eerst heeft uitgegeven uiteen handschrift van de universiteit te Helmstadt [Academica Julice) (2), waarin vooral opmerkelijk zijnde vragen en de antwoorden daarbij voorkomende (3), zoo zeer in denzelfden toon , als die, welke mede hier te Lande gebruikelijk waren, gelijk ook te regt is opgemerkt in eene der Verhandelingen van het Groningsch Genootschap: » pro excolendo j ure patrio” (4), over » het hyemael geheget over eenen doodslag”; ten aanzien van welke vragen en antwoorden de schrijver oordeelt, dat men ten onregte daarmede gespot heeft, en dat de reden van dien omslag is te zoeken inde eenvoudigheid van dien tijd, welke alle vertraging eh langwijligheid door mondelijke vragen en antwoorden zocht af te snijden; over gelijke formulieren bij feudale regtsoefeningen handelt F. a Sande (5) ; doch meent zonder grond, dat zulks uit het oudste Romeinsche regt zoude zijn voortgevloeid, waarvoor zich geene de minste waarschijnlijkheid opdoet. Hoewel die formulieren, zoo als die ook hier te Lande gebruikelijk waren, op onderschei(l) Parlslis iC6S, en naderhand in andere verzamelingen ingevoegd. (2) In zijne verzameling, Brunsvigae 1726. Tom. 11. p. 5gS-6G5. (3) Pag. 648. seqq. (4) Iste. deel, bl. 380—892, bl. 4>5 en 416. (5) Commentar, in Gelriae Consuetudines feudales , pag 289 en 34°, N®. 5. 71 dene plaatsen voorkomende, niet alle dezelfde zijn, komen zij echter daarin overeen, dat zij vragen behelzen, die de officier, onder de verschillende benamingen van baljuw, schout, regter, enz., aan schepenen of regters deed, en de antwoorden, die dezelve daarop gaven, zoo mede de vragen of verzoeken van den taalman, voorspraak of procureur aan den officier, of de regters en de antwoorden daarop, en zulks in het behandelen, zoo van zaken tot het strafregt, als van andere, tot het burgerlijk regt behoorende. Die formulieren, inde onderscheidene Noordelijke provinciën van ons vaderland gebezigd, mede te deelen, zou omslagtig en nutteloos wezen , daar dezelve in verscheidene werken door den druk zijn bekend gemaakt, welker aanduiding, hier onder gesteld, voldoende zal zijn (i); waarbij ik nog kan voegen, dat dezelve ook even zoo in Braband gebruikelijk waren, zoo als die ineen oud handschrift, ouder mij berustende , gevonden worden (2). (1) » Corte beschry vinghe, mitsgaders handvesten , privilegiën enz. » van Zuytholland, door J. vam der Eyck. Dordr. 1628, bl. 166 en » volg. bl. 211 en volg. » Beschry v. der Stadt Leyden , door J. J. Orlers , 16j t. bl. 3y en v. »M. Z, v. Boxhorn, Chronyck van Zeelandt. Middelb. i644- ze. » deel, bl, 83 en volgende. «Begin, voortgang ende eind der erfgravelicke bedieninge in «Holland, Amsterd. i683. I()*'. en 2o«. deel, bl. 269 en volg. »A. Matthieds de jure gladii. Lugd. Bat. 1689. pag. 63j seqq. » K. VAM Alkemade, Politieke regeringregten enz. der stad Brielle »en van den lande van Voorn. Rotterd. 1729, bl. 262 en volg. » K. vam Alkemade en P. van der Schelling, Verhandeling van » het Kampregt. Rotterd. bl. ‘>2 en volg. » B. Hdtdecoper, Proeve van Taal- en Dichtkunde, door F. VAM «Leltveld. Leyden 1788, 3e. deel, bl. 3t. De aanleekeningen van » N. Himlopen aldaar. (2) In eene geschrevene verzameling van Privilegiën , Keuren , enz. aan de stad ’s Hertogenbosch door de Hertogin verleend. 72 Meer bijzonder wil ik mij nog bepalen bij de formaliteiten, bij het afleggen van eeden in acht genomen. Men heeft te regt opgeraerkt, dat de eed inde middeleeuwen het gewone middel zijnde, om de twistzaken te eindigen, de eeden daardoor in dien tijd zeer menigvuldig waren, hetgeen veel gelegenheid gaf tot misbruiken derzelve ; om welk misbruik tegen te gaan, plegtigbeden werden yoorgeschreyen, geschikt, om eene godsdienstige vrees en schrik in te boezemen. Onderscheiden waren die formaliteiten, welke lang hebben stand gehouden. In vele gevallen werden vereischt zekere medezweerders, in aanzien en getal geschikt naar den stand van den eigenlijken zweerder en naar het gewigt der zaak, hetzij bij de wet voorgeschreven, of dooiden regter bepaald. Zoodanige medezweerders werden comacramentales, compurgatores , bij ons, volgers genoemd. Volgens S. Siccama (i), had die gewoonte bij de Franken en Friezen reeds vóór de aanneming van het Christengeloof plaats; de hiervoren vermelde monnik Marctjlftjs , van het midden der zevende eeuw , vermeldt dezelve, en geeft er een formulier van (2). Een bijzonder Voorbeeld van die formaliteit verhaalt de gelijktijdige schrijver G. F. Geegobius, die van sya tot 5p5 bisschop van Tours was, bekend onder den naam van Gbegobius Turonensis (3) ; hetgeen mogelijk om de vreemdheid verdient medegedeeld te worden. De Franscbe vorst Cbilperik de eerste, die te Soissons als koning geregeerd had, was inden jare 588 vermoord ; zijne Weduwe Feedegunde (wegens hare euveldaden genoeg berucht), begaf zich bij baren zwager Guntram, die te Orleans als koning legceide, broeder van Cbilpeeir , en stelde hem een kind van (1) Ad Legera Frisionum Franequerat 1617. pag. 77. (2) Charta 38 , pag. 46. -(3) Historiae Francorum Lib.VIU. cap. 9. pag. 4< ?• «dit- l£6B- 73 vier maanden voor, als den zoon van Chelperik, over hetwelk Guntram mitsdien oom wezen moest; maar deze twijfelde ,of liet wel een kind van zijn’ broeder was, en niet van een’ der onderhoorigen (leudi). Om zulks te beslissen, werd door Koningin Fbedegunde niet alleen, maar met haar door drie bisschoppen en drie honderd aanzienlijken ' met eede bevestigd, dat het inderdaad een kind van Chilperik was, en daardoor verdween alle verdenking bij Koning Guntram (i). Een daaraan niet ongelijk Voorbeeld vindt men inde jaarboeken van Fulda op het jaar Bgg , omtrent Koningin Ota, die, van overspel beschuldigd , daarvan ontschuldigd werd in het geregt op haren eed, ondersteund door dien van twee en zeventig medezweerders {2). Maar men zou die voorbeelden nutteloos kunnen vermenigvuldigen; Paus Innocenmus de derde, die van ugötot 1216 den Stoel bekleedde, bepaalde uitdrukkelijk den volgeed alleen tot de bevestiging, dat men geloofde, dat de zweerder de waarheid sprak (3); van zoodanig zweren door consacramentales, medezweerders of volgers, heeft C. F. Hommelius eene afbeelding uit eene Saxische verzameling van schilderwerk geleverd (4); een C. E. Mangelsdorff, art. 74 in onbruik waren geraakt (i). Echter doet F. W. Schubeht den volgeed, of, zoo als hij het noemt, geloofsëed (Juramentum credulitatis) als in Zweden reeds vergeten voorkomen , daar hij in zijne reis doordat Land van zoodanige eeden gewaagt, dat Koning Herald Hein den geloofsëed door eene wet aldaar had ingevoerd (2) ■ Van welken Koning, Herald of Heroth , de regeringstijd wordt gesteld van den jare 849 tot 855. In onderscheidene streken inde nabijheid van ons vaderland , en binnen hetzelve, heeft die formaliteit mede plaats gehad en lang stand gehouden; in het Oostvriesche landregt en bijzonder inde belangrijke aanteekeningen van M. von Wicht op hetzelve, vindt men daarover gehandeld (3). Ten aanzien van ons Land leest men daarvan bij A. Matthaeus (4), zoo ook inde oude Vriesche wetten (5); mede in het landregt van Averyssel, door M. Winhop (6). Vreemd zijn inde voorzeide Friesche wetten de benamingen van ded-eeden en wijt-eeden. De daaromtrent gemaakte gissingen en gegeven uitleggingen schijnen mij toe weinig voldoende; bijzonder ten aanzien der wijt-eeden. Misschien heeft daartoe ecnige betrekking, hetgeen men vindt ineen Zuid-Hollandsch handvest: » ein önschuldt heeft deze man gcwedt te (1) Disputatie Acad. de consacramentalium origine. Halte 1771. T. c. A. Klotzii acta litter. Tol. VI. pag. i Jü. (2) Reize door Zweden en Noorwegen, enz., uit het Hoogdnitsch. Deventer 1824, Ie deel, hl. 36 en 3y. (3) Das Ostfriesche Landrecht , mit Historisch-Crilische Aenmerkungen. Aurich 1716. Vooral Lib. I. Cap. 60. p. 118 en 119. Cap. i35. p. 286—292. (4) De Jure Gladii, Cap. 38 , pag. 643. (5) Te Campen en Leeuwarden 1782, ie deel, § 2 hl. 20. 3' deel , § 5 hl. 126, § 6 hl. 128. (6) Met aanteekening van J. A. Chalmot. Campen 1782. 3.deel, art. 8, hl. 264 en 205. 75 » doen, en hij begeert een vonnis hoe dat eedspul gaen » sal met recht.” (i) Zoodanige eed zou dan een » wedteed” of » wijt-eed” kunnen genoemd zijn, hetgeen door de uitleggers niet is opgemerkt; maar ook de uitdrukking en de zaak worden daardoor nog niet duidelijk. In het landregt van Drenthe meent men, dat ook op de medezweerders of volgers gedoeld wordt, wanneer daarbij (art. 16) bepaald wordt, » dat verschil over schulden on» derde som van tien arentsgulden geëindigt wordt bij » keur en tals” de keur, wien van beide partijen den eed op te leggen, niet alleen , maar ook het getal der medezweerders of volgers te bepalen, zou daarbij aan den regter worden toegekend. Dat in Zuid-Holland het gebruik van medezweerders of volgers plagt plaatste hebben , blijkt volkomen uit de oude formulieren , waarbij bepaald wordt, niet alleen., dat de volgers den eed zullen doen, maar ook, dat dezelve zullen zijn twee mannen uit des zweerders maalsteden: » die onbesonnen luiden » syn en alsoo ryck, dat sy haer hoogste boeten gelden mo» gen” (2). Ineen handvest, door Jacob Graaf van Hoorn, aan de stad Woudrichem en het land van Altena, den xgden December i4?6, gegeven , leest men : » Sooyemand » schuld eyst van eenen dooden, hy salt mogen swey» ren soo twee wettachtige mannen neffent hem tuygen, » dat sy synen eed voor oprecht houden” (3). Ineen besluit van de regeerders gilden en geroeene neringen te Dordrecht van 7 December ijoo, vindt men, dat » een ellcndich man, die gheen volcheeden heeft” (dat is een vreemd of uitheemsch man), bij gebrek van magen en vrienden, wegens zjjne vreemde(l) Zie voorverm. verzameling door J. VAK der Eyck , bl. rat. (a) Veriam. \aa J. v.d. ErcK, bl. jao. Zie ook bl. 189 aldaar. (3) Zie H, Kemp , Beschrijving van Gorinchem en den lande van Altena, bh 365. 76 Kngschap, dat » die sal selver eenen eedt doen.” Tot opheldering van welke uitdrukking, en tevens tot uitleg der volgëeden zeer belangrijk, is de daar opgegevene aanteekening van Mr. P. 11. van du Walt, (i). Ook in Braband gebruikte men medezweerders of volgers. Wanneer, op den 23 Junij des jaars i.jG3, een zware brand te *s Hertogenbosch had plaats gehad, en de goede lieden, burgers en ingezetenen dier stad hunne brieven daarbij verloren hadden, verleende Hertog Philips bepalingen, om daarin te voorzien ; onder anderen, dat ieder voor schout en schepenen zou verklaren en zweren, welke brieven hij verloren had, en voegde daarbij i » off den Scouth ende Schepenen den eedt ende ver» elernisse, die degeen, die zyn brieven verloren had , n alsoe dede, niet goed genoech en dochte; soe zullen » ten minsten twee goede mans metten genen, die zjn )> brieven verloren had , eedt moeten doen ende zweren, » dat zy houden, dat dien eedt, die de persoon gedaen » heeft is goed ende gerechtich” (2). Doch genoeg reeds omtrent die formaliteit van medezweerders of volgers; alleen moet ik nog doen opmerken de verhandeling van den waardigen Mr. H. van Alphen, over den eed der Utrechtsche Bisschoppen, genaamd den eed met zeven stolen (3) ; waarin niet alleen over die bisschoppelijke medezweerders, maar ook van zoodanigen in het gemeen , gehandeld wordt, en onder anderen ook het gebruik dier formaliteit te Utrecht nog inde vijftiende eeuw wordt aangetoond , hoezeer Mr. P. H. van de Wall, ter hiervoren vermelde plaatse, vermeent, dat zulk een eed, met betrekking tot die van Utrecht, (1) Handvesten van Dordrecht, 2 afdeel, hl. 3-1 (gj, (3) Uiteen Handschrift van P. van Os, Secretaris te 's Bosch, van i523 (onder mij). (3) Inde werken der Leydsche Maatschappij, 2 deel. bl. 185 volg. 77 reeds In i364 zou vernietigd zijn, doch hetgeen inde aldaar uit het Charterboek van van Mieris aangehaalde handvest niet te ontdekken is. Onderscheiden waren wijders de formaliteiten , bij het afnemen van eeden aangewend, om bij de zweerders eerbied of bijgeloovige vrees te verwekken. Eene uitvoerige aanduiding en verslag daarvan geeft onder anderen C. nu Fresne nu Cange (i); bet zou overbodig zijn, die hier allen te vermelden; vooral komen in aanmerking het staan bij of vóór den altaar , het leggen van de hand op denzelven, het staan op grafsteden der heiligen , bij heilige reliquiën, of de aanraking derzelve. Zoodanig vertoont zich, op de hiervoren vermelde afbeelding door Hommelius geleverd ,de zweerder, inde hand hebbende een kistje of doosje, waarschijnlijk met heilige reliquiën; voorts hij een kruis, bij de evangeliën, met aanraking van of de hand op dezelve te leggen , eene nog genoeg bekende formaliteit; ook telt nu Cange daaronder het zweren op den bisschopsstaf; doch hetgeen zoo zeldzaam voorkomt, dat hij maar eene plaats daaromtrent aanhaalt, en wel uit de beschrijving van lerland, door Sievester Giraldus , een’ Engelsch geestelijke, die van n46 tot 1220 geleefd heeft, welke verhaalt, dat het volk en de geestelijken in lerland, Schotland en Wallis zoo grooten eerbied hadden voor de staven (haculos sanctorum in superiori parte recurvos auro vel sere contectos)., dat zij veel meer vreesden, daarop, dan op de evangeliën te zweren, en van den mcinëed afgeschrikt werden ; welk bijzonder gebruik van den bisschopsstaf bij den eed mitsdien geene aanleiding schijnt te hebben kunnen geven tot onze uitdrukking van een’ gestaafden eed, en daarmede in geene betrekking te staan; het staven (1) In glossario ad scriptores mediae et infimae latinitatls, in voce Jurate super crucem. et seq. 78 Mr. G. van Hasselt, vond, dat in 1 voor het stadhuis te Arnhem eene schilderij werd vervaardigd, » waer op » dat eedspeel gemaeld werdt” (i) en hij meende, dat eedspeel, welk woord hem maar tweemalen was voorgekomen, hetzelfde is, als eedsforme of eedsformulier (2); en zulks wordt ook door andere plaatsen bevestigd, echter zoodanig, dat de formaliteit vooral daardoor schijnt te worden aangeduid. Zoo leest men inde handvesten van Zuid-Holland (3): » Een onschuldt heeft deze man « hy begeert een vonnis hoe dat eedspel gaen sal met i) recht”; inde kostumen der stad Grave (4): » die Ste» ver sal den richters ghesinnen (verzoeken), woe dat eed» spel goven (gaan) sal.” Waarschijnlijk hoorde dan tot de bepaling van dat eedspel, of de zweerder alleen den eed zou doen, of met medezw eerders of volgers, en hoeveel in getal; welke houding of gestalte hij zou aannemen ;of daarbij altaar, kruis, evangeliën, heilige reliquien , of wat anders zouden gebezigd worden ; of hij den eed slechts vóór of inde nabijheid derzelve, dan met aanraking, en alzoo lijfelijk, zou doen ; alles ingerigt naar den staat des zweerders , den aard der zaak en andere omstandigheden; maar die bepaling omtrent bet eedspel strekte zich uit tot den inhoud van den eed, zelfs de juiste woorden, die de zweerder uitspreken moest. Bij dit punt, hetwelk mij toeschijnt bijzondere opheldering te verdienen, moet ik mij nog ophouden (5). (1) Kronijk van Arnhem, bl. 35. (3) Arnhemsche Oudheden , xa deel, bh lö, (3) Bij J. V. D, EïCK. bl. 121. (j) Gap, VII art. a, inde Brabandsche kostumen , bl. 121, (5) Hieromtrent heb ik reeds vóór negen en veertig jaren eenige opheldering trachten te geven, in eene verhandeling, gezonden aan het toenmalig Utrechtsch Genootschap, onder de zinspreuk: » Vulces » ante Omnia Mlisaeen vervolgens indruk uitgegeven in deszelfs: » Tweede Proeve van Oudheid-, Taal- en Dichtkunde , te 80 dan die, welke het meerendeel van ons Vaderland, althans onzer Noordelijke Provinciën, uit de FranscheWetgeving heeft leeren kennen. Met hem betuig ik mijn leedwezen , dat, bij het nieuwe Nederlandsche Wetboek, de gemeenschap tot roerende goederen is beperkt gebleven ; doch ik acht de nadeelige gevolgen dezer Wetgeving niet zoo groot, als zij den Heer Fkangken zijn voorgekomen, en meer bepaaldelijk deel ik niet in zijn gevoelen, als hij vermeent te bewijzen, dat de man het in zijne magt zoude hebben, om, indien zijne vrouw vaste goederen erfde, die voor haren privaten boedel te kunnen weerloos maken, of voor haar verloren doen zijn, als dezelve niet in natura aan haar werden toebedeeld. De vraag is zoo gewigtig, en het gevaar van verkeerde toepassing der Wet zoo groot, dat ik, bij het stilzwijgen van anderen, gemeend heb mijne denkbeelden te mogen mededeelen, niet zoo zeer, omdat ik mij voorstel, dat dezelve de redeneringen van den Heer Fbancren zullen wederleggen; maar omdat ik het mogelijk acht, dat zij meer bevoegden regtsgeleerden aanleiding zouden kunnen geven, de zaak op nieuw in ernstige overweging te nemen, en deswege datgeen in het midden te brengen , hetwelk omtrent dat gewigtig onderwerp te zeggen valt. Om hiertoe aanleiding te geven, breng ik het navolgende in het midden: Wanneer men de Wet inziet, vindt men bij art. 1401 N°. i bepaald, dat het active van de gemeenschap zal bestaan inde roerende goederen, welke de echtgenooten op den dag van de voltrekking des huwelijks bezitten ;en tevens in alle roerende goederen, welke hun bij erfvolging, gedurende het huwelijk, [zullen faankomen. Deze bepaling, op zich zelve genomen, dunkt mij, be- 101 tuigt, dat mea uiterst voorzigtig moet zijn, wanneer men zich, onder het geleide -van dezen of genen Arretist, op het gezag van regterlijke uitspraken wil beroepen. Immers, het komt er niet slechts op aan, dat de zaak zelve , waartoe de uitspraak hetrekkelijk is, met juistheid worde voorgcsteld, daar een gering, of althans een schijnbaar gering verschil inde omstandigheden niet zelden eene geheel verschillende uitspraak kan wettigen ; maar het is daarbij inzonderheid belangrijk, dat de verzamelaar altijd het juiste punt heeft weten aan te wijzen, hetwelk bij het vonnis beslist is. 109 de betaling niet in staat waren , cene wezenlijke grief voor de kinderen inhield. Meer is er dus eigenlijk bij het Arrest niet stellig beslist, dan dat, onder deze omstandigheden, de gemaakte verdeeling door den regter behoort -vernietigd, en eene nieuwe boedelscheiding, volgens de Wet van 12 Junij 1816, behoort opgemaakt te worden. Bij de beweeggronden roert de regter intusschen de opgemelde en meer belangrijke regtsvraag aan. Zie hier hoe hij zich inde derde en vierde overweging uitdrukt: » Overwegende, dat de opgeschoten kapitalen zijn geld» beleggingen en geenszins voorschotten aan des appel» lants vrouw, op de grootmoederlijke nalatenschap , » dat noch de geschotene kapitalen, noch de betaalde borg» toglen, in zich bevatten indirecte donatiën , of eene li« beraliteit der testatrice, welke ingevolge de Wet aan de » mede-erfgenamen moet worden gerapporteerd, maar » inschulden zijn van den boedel, welke aan denzelven » moeten worden betaald. » Overwegende , dat, indien des appellants kinderen « kunnen worden beschouwd, inden boedel der testatrice, » hare overledene moeder te representeren, en verpligt » zijn , de schulden van hare moeder in te brengen, wel» ker nalatenschap zij hebben gerepudiëerd, dan nog, » vermits de kapitalen zijn verstrekt aan, en de borgn togten, krachtens de gemeenschap, betaald voor beide » de echtgenooten gezamenlijk , des appellants vrouw, als » succederend kleinkind, volgens de bepaling der Wet » omtrent het rapport, voorkomende in artikel 849, ado » al., van het Burgerlijk Wetboek, slechts zoude gehou« den zijn, daarvan de helft in te brengen; en dat hare » kinderen, bij eene representatie van hare moeder, ook » tot geene meerdere inbrengst zijn verpligt.” Voeg hier nog de zevende overweging bij, welke aldus luidt: 111 » Overwegende, dat, aangenomen zelfs de verpligting » van des appellants kinderen, om inde nalatenschap » van hunne overgrootmoeder te rapporteeren de moe» derlijke helft der hun toebedeclde schulden, hun bo» vendien hij deze verdeeling nog is toehedeeld de an» dere helft in dezelve ten laste van hunnen vader, welke » helft zij niet gehouden zijn te voldoen of inden boe» del te rapporteeren, maar door hunnen vader aan den » boedel moet worden betaald.” Wanneer men de woorden der vierde en zevende overweging met het dispositief van het vonnis, dat is, met dat gedeelte, hetwelk eigenlijk alleen de res judicala iuhoudt, vergelijkt, dan blijkt het, geloof ik, genoegzaam, dat de regter niet stellig kan gezegd worden de vraag te hebben uitgemaakt, of de kinderen al of niet tot inbreng gehouden zouden zijn van dat gedeelte der schuld hunner ouders, waarvoor de moeder aansprakelijk was. Immers, er wordt bij dat dispositief niet beslist, óf en hoe verre bij de verdeeling, welke thans op nieuw moet plaats hebben, de helft der schulden, waarvoor de moederlijke boedel aansprakelijk blijft, aan hare kinderen kan worden in rekening gehragt. Wat intusschen door het Hof niet stellig is uitgemaakt, kan ingewikkeld zijn te kennen gegeven. En wat leert ons dan de naauwkeurige overweging der opengelegde beweeggronden ? De toestemmende beantwoording der voorgestelde vraag, welke de Heer van Hameesveld hier meent aan te treffen, wordt door den regter slechts bij voorondersteüing medegedeeld. Al ware er bij het Arrest niets anders gezegd, dan geloof ik , zou men met grond mogen beweren, dat het Hof, wel verre van de meergemelde vraag toestemmend te beantwoorden, ingewikkeld te kennen beeft gegeven, dat het den inbreng van schulden als niet gevorderd beschouwt. Immers, zoo de opvatting van den Heer van Hamels veld juist was, dan zou het Hof niet bij vooronderstelling gesproken hebben; maar het zou integendeel gezegd hebben, dat, hoezeer kinderen de schulden hunner ouders inbrengen, deze bepaling echter alleen beperkt blijft tot de schulden van dien hunner ouders, wiens plaats zij inde boedelscheiding vervullen. Meer beslissend intusschen is de beweeggrond, welke deze redenering bij vooronderstelling voorafgaat. Inde derde overweging zegt het Hof, met zoo vele woorden: dat de opgeschoten kapitalen zijn geldbeleggingen, geenszins voorschotten op de nalatenschap; dat zij geenszins in zich bevatten indirecte donatiën, of eene liberaliteit, welke moeten gerapporteerd worden, maar voor eenvoudige inschalden van den boedel moeten worden gehouden. Geleende gelden en voorschotten op de nalatenschap, dona-sie Deel. 8 113 11 December ißi3, appèl had geïnterjecteerd , beweerde, dat die intrekking van het eerste exploit alzoo wettig had kunnen geschieden; dat toch bij art. joa ff eth. van Burg. Regtspl. niet anders was bepaald, dan dat een desistement ook bij Procureurs-akte kon worden gedaan, in welk geval die procureurs-akte door de partij zelve of haren gemagtigde moest zijn onderteekend; maar dat door die bepaling geenszins werd uitgesloten of verboden, een desistement op eene andere wijze en in eenen anderen vorm te doen beteekcnen. Dat de woorden: » le desistement peut ctrc fait.... par de simples acles... » signifiés d’avoué d avoué”, klaarblijkelijk aantoonden, dat dit artikel eene vergunning, maar geenszins een bevel inhield, en dan ook alle autheuren daarin overeenstemden, dat een desistement niet noodzakelijk bij Procureurs-akte behoefde te geschieden, maar op alle andere wijzen, mits slechts van het desistement zelf behoorlijk bleek, kon worden gedaan. Dat dit alzoo vaststaande, hier alleen te onderzoeken was, of uit het nader exploit van appèl loco cassatie voldoende bleek van de intrekking van het vorig exploit, en dat dit niet wel twijfelachtig zijn kon, wanneer men in aanmerking nam , dat dit tweede exploit was gedaan door denzelfden Deurwaarder , die het eerste had beteekend, en inde stad zelve, waar de appellant woonachtig was; dat geenszins tot de bestaanbaarheid van dit tweede exploit de onderteekening van den appellant zelven werd gevorderd, omdat het voorschrift van art. 4°2 > waaruit de Geint". dit trachtte af te leiden, alleen betrekking had tol de Procureurs-akte, waarvan daarbij wordt gesproken, en dus van geene toepassing was, zoodra in eenen anderen vorm van de aangevangene instantie werd gedesisteerd. Dat, waar een Deuiwaardei tot eene of andere akte eene speciale volmagt behoeft, zulks 117 De Geïntimeerde beweerde daarentegen, dat de appellant, nadat op het van zijnentwege beteekend exploit van appel door hem Geïntimeerde was Procureur gesteld , van dit appèl had behoorcn te desisteren, op de wijze, hij art. 402 Welb. van Burg. Regtspl. voorgeschreven, dat bij dit artikel alleen gezegd werd, dat een desistement hij Procureurs-akte kan geschieden, zonder een stellig gebod in te houden, om dat altijd in dien vorm te doen beteckcncn, vermits ook het geval bestaan kan, dat de wederpartij geen’ procureur gesteld heeft, wanneer natuurlijk die wijze niet zou kunnen worden gevolgd, doch welk geval ten deze niet aanwezig was; dat derhalve hier het voorschrift van art. 402 konde, en even daarom moest gevolgd zijn, en de Geïntimeerde geenszins was gehouden geweest, als een behoorlijk desistement aan te nemen eene verklaring, door eenen Deurwaarder gedaan, van wiens qualificatie niet bleek, en die geen’ den minsten waarborg aan den Geïntimeerde opleverde, veel min zoodanige zekerheid, als de Wetgever, hij eene akte als deze, blijkens art. 4oa gewild had; dat dan ook, zoo men al wilde aannemen, dat de appellant den wettelijken vorm, hij evengemeld artikel voorgeschreven, door eenen anderen geheel willekeurig had kunnen vervangen, dan voorzeker daarin ten minste een wquivalent moest te vinden zijn, dat ook die akte door den appellant geteekend ware, en niet kon worden gedesavoueerd, waartoe hij appellant nu, krachtens art. 352 Wetb. van Burg. Regtspl, buiten bedenking geregtigd zou zijn; dat, ofschoon art. 402 , de mede-onderteekening der partij zelve hevelende, alleen sprak van eene Procureurs-akte, dit voorschrift evenwel noodzakelijk mede moest gevolgd worden, wanneer men goedvond die Procureurs-akte door eene Deurwaarders-akte te vervangen, daar de reden volkomen dezelfde was; dat voorts 119 n Overwegende, dat wanneer de Wetgever wil, dat de Deurwaarder bij zijn exploict van eene bijzondere lastgeving zal zijn voorzien, of de te beteekene akte door de partij zelve moet worden geteekend, dit altijd duidelijk inde Wet wordt bevolen, waaruit volgt, dat in alle andere gevallen, waarin dit niet wordt voorgeschreven, de Wetgever zoodanige voorzorg niet noodig heeft geoordeeld, maar gewild heeft, dat geloof moet worden gegeven aan het exploict alleen vaneen daartoe bevoegd openbaar ambtenaar. «Overwegende, dat hij, aan wien de afstand vaneen tegen hem ondernomen geding wordt beteekend, onbevoegd is, om daarna en in weerwil van dien daaraan van zijne zijde verder gevolg te geven, en dus de gerequireerde was ongéregtigd tot de door denzelven gedane inschrijving ter Holle en verpligt is de daardoor veroorzaakte nuttelooze kosten te dragen. » Beveelt, dat de pretense appellatoire Instantie, welke de gerequireerde, nadat daarvan was gedesisteerd, ter Bolle van dezen Hove heeft doen inschrijven, en die aldaar vermeld staat suh N°. zal worden geroyeerd, en condemneert den gerequireerde inde kosten door en sedert die inschrijving ook aan den requirant veroorzaakt. n Gedaan en gewezen bij de eerste Civile Kamer van het Hoog Geregtshof te ’s Gravenhage den 7 Januarij 1829.” Moet in gevolge art. i3 der Wet op het Notariaat van den 2.5 Ventóse ne jaar eene akte van volmagt, die in hr.t oorspronkelijke (en brevet) is uitgegeven, worden geannexeerd aan de akte van substitutie, die ten gevolge daarvan verleden, doch insgelijks en brevet uitgegeven wordt? Het Openbaar Ministerie, geappelleerd hebbende vaneen Vonnis, waarbij deze vraag ontkennend beantwoord, en 121 alzoo deszelfs eisch tot boete tegen den Geïntimeerde, Notaris te Brielle, was afgewezen, beweerde hoofdzakelijk: dat de akte van Substitutie ten processe vermeld, was gepasseerd krachtens de procuratie vroeger op den Comparant verstrekt, gelijk ook daarvan in die akte van Substitutie zelve was melding gemaakt; dat mitsdien die procuratie, waaruit de comparant zijne bevoegdheid ontleende , om voor zijnen lastgever te handelen of te doen handelen, ingevolge art. i3 der Wet van i5 Ventóse iie jaar, aan die akte van substitutie had moeten zijn geannexeerd, en in deze laatste van de alzoo gedane aanhechting had moeten zijn melding gemaakt; dat dit echter hier niet was geschied, en dus de Geïntimeerde de bepaalde boete geïncurreerd had■ dat, wel is waar, in gemeld art. 13 werd gesproken van contractanten, en van aanhechting aan de minute der akte 5 maar dat eensdeels de bepaling blijkbaar was algemeen, en ten doel hebbende om altijd door de akte zelve te doen blijken, dat hij , die als gemagtigde vaneen ander handelde, daartoe qualiteit bezat, gelijk ook hier de gesubstitueerde gemagtigde nimmer krachtens die substitutie zou kunnen ageren, zonder tevens het bewijs bij te brengen, dat zijn committent, door eene behoorlijke procuratie van den belanghebbende zelve, bevoegd geweest was tot die substitutie , zoodat het woord contractanten niet in eenen letterlijken zin kon worden opgevat; en anderdeels, dat het woord minute, mede in gemeld artikel gebezigd, niet blootelijk en bepaald te kennen gaf het oorspronkelijke der akte, dat onder den Notaris blijft berusten, maar in het algemeen het oorspronkelijke van iedere akte, zoodat het bij de toepassing van het aangehaald art. 13 onverschillig was, of de akte in het oorspronkelijke werd uitgegeven, dan wel onder den Notaris berusten bleel; beroepende zich de appellant, tot staving dezer uitlegging van dat 122 men Raad in Engeland; maar in Madras en Bombay kan men zich van elk eindvonnis op den Koning in deszelfs raad beroepen. Europeanen bezetten alle bedieningen van regters en griffiers, en nemen tot hunnen bijstand, naar gelang der omstandigheden, Hindoes ofMahomedanen. Deze instelling zelve is aan geene wezenlijke bedenkingen onderhevig; maarde wijze, om dezelve inwerking te brengen, is gebrekkig. Twee honderd Europeanen moeten als regters of griffiers voor de regtsbedeeling zorgen onder go millioeuen Indianen, over eene oppervlakte van meer dan isoo vierkante mijlen verspreid, en eindelooze verscheidenheden in godsdienst, zeden , gewoonten en instellingen vertoonende. Een Zillah-regter in Madras heeft van a50,000 tot 300,000 zielen, in Bengalen van 800,000 tot 1,200,000 zielen, ja, die van Rungpore twee en een half millioen zielen onder zich. Desniettemin is de regterlijke instelling zeer kostbaar. De middelen, welke voorgesteld worden, om dit gebrek in het getal der regters te verhelpen, bestaan in het inroepen der hulp van de inboorlingen, voornamelijk van diegenen, die van gemengden oorsprong zijn. Heeft de Kanselarij al meermalen aanleiding tot artikelen in The Jurist gegeven; dit Hof wordt al weder in overweging genomen bij gelegenheid der in het Fransch uitgegevene Brieven over hetzelve, door den Engelschen Advokaat M. C. P. Cooper. De oorzaken, aan welke deze schrijver de gebrekkige regtshedeeling toeschrijft, zijn: de aanwas van deszelfs regtsgezag, de wijdloopigheid der pleidooijen, de menigvuldige ongeschiktheid der kanselarij meesters en de wijze, om de zaken voor dezelve te behandelen, het regt van beroep op het Hoogerhuis, en de menigte en verwarde hoop van algemeene statuten. De uitwerking van de voormelde omstandigheden is niet slechts de onderdrukking van den regteischende, maar ook de ontmoediging en de voorkoming der vorderingen, of, in andere woorden : zij brengen eene regtsweigering te weeg. Het was inden aanvang der vorige eeuw, dat de zaken der Kanselarij zoo sterk toenamen, dat een Kanselier, ondersteund door den Rolhewaarder en de Kanselarij meesters, buiten staat was, dezelve af te doen. Te dier tijd werd het Regtsgezag iu appèl van het Hoogerhuis in burgerlijke zaken gevestigd, en deze namen een groot deel in van den tijd der Zittingen van het Hoogerhuis, hetwelk de Kanselier voorzitten moest, en hem dus de zaken der kanselarij deed vcrwaarloozen. Eindelijk kwamen hierbij de zaken der faillissementen, welke zoo talrijk werden, dat zij laatstelijk een geheel vierendeel jaars het Hof bezig hielden, ■ De reden, dat de bemoeijingen van het Hof niet sterker toegenomen zijn, dan men ziet uit de opgaven des schrijvers, is te wijten aan de kostbaarheid en langdurigheid der twistgedingen, welke de laagste en middeh 133 uit ziet men, dat er op den I7en Januari} van het jaar 1829 1177 zaken gereed waren, om bepleitte worden voor den Kanselier, Vicc-Kanselier en Rolbewaarder, onder welke begrepen waren die van drie jaren geleden dagteekenende, en oorspronkelijke zaken, welke op bet einde van 1826 reeds op de lijst gebragt waren, als bestemd voor de pleitzaken. De tegenwoordige Kanselier Lord Lyndhurst , hoe Onbeperkt zijn ijver ook zij, is onvermogend, om aan zulk eene overmaat van bezigheden het hoofd te bieden. Onder het opschrift: van kosten inde lagere Hoven van Schotland, wordt het inkomen der regterlijke ambtenaren overwogen. In Schotland bestaat een oppergeregtshof en een graafschapshof, in hetwelk de sberif of gouverneur van het graafschap als regter zit. 135 het niet stuiten der dieverijen, en beschermen de helers der ontvreemde goederen. De zamenspanning van deze personen tot het misdrijven verhindert elk van hen, om zich te onttrekken aan het voortzetten van hunne misdaden, uit vrees voor de aangifte en ontdekking der volvoerde snoodheden, door hunne medepligtigen. Het zou welligt niet onraadzaam zijn, om een einde te maken aan deze zamenspanningen, en de policie te doen doordringen tot de geheimen dezer benden, eene volkomene vergiffenis te beloven aan allen, die vrijwillige belijdenis van hunne misdaden deden aan de Overheid, en al is ook ’s Konings krooning niet verzeld geweest van zulk eene afkondiging, het is nog tijd, volgens dien schrijver , om dit verzuim te verbeteren. De staat der policie inde hoofdstad wordt vervolgens overwogen, en de noodzakelijke verbeteringen in dezelve voorgedragen. Eene der hoofdverbeteringen inde policie zou zijn, de afscheiding der uitvoerende van de regterlijke bedieningen, daar dein den uitvoerder gevorderde snelheid in het besluiten en volvoeren zich slecht laat overeenbrengen met de voor den regter noodwendige bedachtzaamheid. De nachtwacht in Londen behoorde toevertrouwd te worden aan krijgslieden, onder het bevel van officieren staande. De voorsteden en de omliggende oorden behoorden bewaakt te worden des nachts door ruiters, in getal verre verheven boven de tegenwoordige zoogenaamde patrols, of wachters te paard. Eene naauwlettende zorg behoorde toegewijd te worden aan de karren, die des nachts den gemaakten buit afvoeren. Bespottelijk zou het echter zijn, om, volgens het gevoelen der policie-officieren, het staan der huurkoetsen des nachts te verbieden, omdat zij soms tot verbodene einden dienen. Het is niet minder noodig, over de schuiten op den Theems, dan op de karren inde hoofdstad het oog te 137 houden. Al de naijver tusschcn de bedienden der policie en die der parochiën- behoort afgesneden te worden. De teekening der aanhoudingsbevelen door de plaatselijke Overheden levert niet zelden een oponthoud op, hetwelk de ontkoming des misdrijvers begunstigt. De werking van het opperbestuur op de Policie zou krachtdadiger moeten zijn, daar thans de Policie al te onafhankelijk is, en te veel naar welgevallen al dan niet handelt. Dit zijnde hoofddenkbeelden ter verbetering der Policie opgegeven; zij zijn inderdaad zeer aanbevelingswaardig; want de zekerheid der Londensche burgers vordert eene wel zamenhangende en krachtig werkende Policie; maar het is moeijelijk, om de overdrevene zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid, aan de inwoners der hoofdstad eigen, overeen tc brengen met de instelling van eene Militaire Policie, van de wenken des Bestuurs afhangende, die alle bewegingen der burgers gadeslaan en bestieren zou. Het laatste artikel behelst de opmerkingen van Doctor Reddie, den bestrijder, op het antwoord van Mr. HumrsmT , den voorstander van het vervaardigen van Wetboeken. Dit opstel behelst Humphreï’s opgaven , van welke wij bevorens gewaagden, en wordt enkel geplaatst, ten blijke van de onpartijdigheid van The Jurist in dezen strijd. Dit stuk besluit met de opgaaf der parlementsakten, die inde vorige Zitting vastgesteld zijn. Onder dezelve merken wij op : i°. Eene akte, waarbij een geschrift gevorderd wordt, tot de geldigheid van zekere beloften en verbindtenissen, b. v. in wederkeerige overeenkomsten, belofte van betaling eener schuld, gedurende de minderjarigheid ontsproten, enz. 2°. Eene akte, herroepende de voorschriften, aangaande de vcrpligtingen, om het heilig avondmaal te genie- 138 Wij ontwaren geen gering -verschil tusschen de bepalingen van deze akte en de Fransche Strafwetten. Zij zijn toch veel gestrenger. Het Fransche Wetboek van Strafregt bedreigt den dood niet op manslag. Andere in Engeland met den dood bedreigde misdaden zijn in Frankrijk óf geheel straffeloos (onnatuurlijke zonde), óf op dezelve zijn slechts ligte correctionneele straffen gesteld. De onwillige manslag, die bij de Engelschen, op zijn hoogst, door levenslange transportatie, en op zijn minst door boete wordt gestraft, wordt cloor de Franschen eene gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren en eene boete wraardig gekeurd. De Fransche Wet kent ook geene bijzondere straf voor de schaking eener vrouw, met het oogmerk, om zich meester te maken van haar vermogen: eene strafbepaling, tot welke de beruchte zaak van Wakefiei.d , die een schatrijk meisje ontvoerde, aanleiding schijnt gegeven te hebben. Die misdaden, welke eene óf veertien- óf zevenjarige transportatie, dan wel eene gevangenisstraf, met of zonder harden arbeid, en soms geeseling in Engeland verdienen, zoo als de vruchtafdrijving bij eene gevorderde zwangerschap, de verberging en ontvoering van kinderen, de dubbele huwelijken, en de aanranding der ambtenaren, bezig met door schipbreuk verongelukte goederen, worden op eene geheel verschillende wijze door het Fransche Wetboek gestraft. De laatstvermelde overtreding is niet in dat Wetboek vermeld; de afdrijving der vrucht wordt met de straf van reclusie bedreigd, of wel met dwangarbeid, indien geneesheeren, heelmeesters of apothekers de misdaad bedreven hebben. De verberging en ontvoering van kinderen vordert eene reclusie, de bigamie den tijdelijken dwangarbeid. De met correctionneele wanbedrijven gelijkstaande handelingen, als de verheimelijking van het bjk vaneen 142 ven. weldra eene uilgebreide Verhandeling van den Heer Carmigkam over de Geschiedenis der Doodstraf in Toskanen zal behelzen. Ten aanzien der Commissie, welke in het Koningrijk Saksen met het ontwerpen vaneen nieuw Burgerlijk Wetboek belast is, deelde Z. M. de Koning van Saksen , bij de opening der Stenden-vergadering, mede , dat men voortging zich met hetzelve bezig te houden,dat men zich ook voorslelde eenigc verbetering inde bedoeling van bet regt in te voeren, dat daartoe eene afzonderlijke Commissie met het stellen vaneen Ontwerp van Wet op de regtspleging benoemd was , hetwelk nog in deze Zitting aan de Staten zou medegedeeld worden , en eindelijk, dat zij ook eene Koninklijke voordrag! omtrent het Strafwetboek zouden ontvangen, hetwelk reeds gedeeltelijk inde vorige Zitting onderzocht is. Ook in Engeland heeft de Minister Peel weder onlangs de voordragt van eene Wet toegezegd, betrekkelijk de bedeeling des regts , waarbij, als een eerste maatregel, het brengen der bezoldigingen der regterlijke ambtenaren op eenen vasten voel zal worden voorgesteld. Door dezen maatregel vleit men zich, dat eender grootste hinderpalen, welke het invoeren van veranderingen inde regtspleging hebben tegengestaan , uit den weg geruimd zal worden. Verg. hierboven bl. i35 sq. Bij het toejuichen dezer voordragt, is door sommige leden van het Huis der Gemeenten zeer geijverd voor het invoeren vanWetbocken, boedanige de meeste EuropeschcStaten bezitten. Uit het onlangs uitgekomen N°. 336 van het Eransche Bulletin des Lois blijkt, dat de 8e Serie van die verzameling, welke de regering van Kakel X bevat (van Sept. 1824), reeds i3,345 Wetten behelst en Ordonnanciën , hetzij in haar geheel, hetzij in uittreksel. De eerste Serie (de Conventie) van 22 Prairial jaar 2, tot Brumaire jaar 4 1,233 De tweede (het Directoire), van 12 Brumaire jaar 4, tot Nivóse jaar 8 3,535 De derde(het Consulaat),van Nivóse jaar B,tot Flore'al jaar 12. 3,846 De vierde (het Keizerrijk) , van Flore'al jaar 12 , tot Maart 1814 10,264 De vijfde (eerste gedeelte van de regering van Looewik XVIII) van X April 1814 tot 19 Maart ißis 840 De zesde (de honderd dagen), van 20 Maart tol 25 Junjj xßis. 3t3 152 Behalve de hier niet voor het eerst ter spraak gebragte gebreken der Engelscbe regtspleging, verdient onze aandacht bijzonder de van den 2Östen Brief af behandelde vraag, of het niet raadzaam zou zijn, om de thans nog in Engeland bestaande afscheiding van equity en law te doen ophouden , en dat wel, door het vervaardigen van een Wetboek , zoo als dit bij andere volken gedaan is. Ten volle is cle schrijver bekend met de gevoelens van al de Duitsche geleerden over dit zelfde onderwerp. Het zijn Savigny, Hugo , Eichhorn , enz., aan wie hij zich ten dezen aansluit. Met het genoemd werk staat in het naauwst verband een ander van denzelfden schrijver, en getiteld: a brief account of the most important Proceedings in Parliament, relative to the Administration of Justice in the Court of Chancery, the House of the Lords and the Court of Commissioners of Bankrupt together with the opinion of different Statismen and lawyers as iho the remedies io be applied, London 1828 , XI en bl, B°., waarin vooral nog breeder worden ontwikkeld de redenen van klagten inde Lettres sur la Chancellerie enz., reeds vermeld. Even als Cooper, heeft zich ook de door zijne: Historical Notice? of the Roman Lata, enz., bekende Dr. ÜEbDiE onlangs tegen het maken van Wetboeken verklaard in: a Letter to the Lord High Chancellor of Great Brittain on the expediency of the propos al to form a new civil Code for Engeland, Londen 1828, 100 bladz, B. Verg. hierboven bl. i3B. Dit berigt was reeds gesteld, toen wij van den schrijver ons vriendelijk zagen toegezonden: Mr. J. D. Meyer , de la Codification en général et de celle de V Angleterre en particulier; etc,, Amsterdam et Londrcs iB3o, XYI en 29$ bl. 8° , waarvan het ons een genoegen zal zijn later breeder te gewagen. De belangrijke Geschichte des Rómischen Rechts i/n Mittelalter van den Bèrlijnschen Hoogleeraar von Savigny , is inden loop van het vorige jaar in Schotland vertaald geworden , onder den titel: The history of the Roman Law during the middle ages. Over het regt begrip van animus possidendi, DOOR Mr. L. A. WARNKOENIG, Hooglkeraar te Leuven. • I ■ ' D e navolgende opmerkingen zijn ontstaan uit de vergelijking van von Sciiroeter’s Verhandeling over het afgeleide bezit (i) met de leeringen van den auctor classicus op dat stuk, von Savigny. Met anderen medebad ik (2), Savigny volgende, het bezit van den emphyteuta, van den pandhouder, van denjorecario accipiens, en van den sequester, als een afgeleid bezit behandeld, dat is te zeggen, als eene bijzondere soort van bezit, hetwelk Jure singulari, tegen den regel aan, wordt ondersteld, en waarbij een andere animus dan bij het oorspronkelijke bezit zoude plaats hebben : ten gevolge namelijk van het denkbeeld, dat in het algemeen de animus geen andere is dan animus domini; dat is , de bedoeling of de wil van den houder van het goed, om daaraan eigendom of eigendomsregt uitte oefenen, of ook het voornemen om er eigenaar van te zijn. Ondertusschen vond ik het vreemd, dat de Romeinsche Regtsgeleerden, wanneer zij van het bezit der zoodanige personen gewagen , er nooit op die wijze van spreken , alsof het eene uitzondering zoude zijn, (1) In Zeitschrifl fiir Civilrechl und Process. Giessen B. 11. Madz. a33 en volg. (a) Mijne Commentarii X. I. N«. 116, bladz. a55, 6do Deel.. i i of als iets strijdig met de natuur van het bezit; te vreten , zij zeggen nergens : id Jute singulari of utilitatis causa receptum est , van welke uitdrukkingen zij toch anders , wanneer zulk eene uitzondering of afwijking moet aangeduid worden, gewoon zijn zich te bedienen (i). Om deze reden houd ik het thans voor aannemelijker, dat het bezit van den pandhouder, precario accipiens, enz. geene uitzondering, maar met de beginselen (tenori Juris rationis) overeenkomstig, en derhalve de gewone animus possidendi, die tot het eigenlijke bezit vereischt wordt, in al die gevallen voorhanden, is. De Heer von Schkoeter was dan ook naar mijn inzien op den regten weg, als hij , zich aan het beginsel houdende, alle afgeleid bezit in het Hom. Regt gaaf weg ontkende; doch zijne bewijzen voor eenen animus domini inde vier of vijf genoemde gevallen (ook den superficiarius houdt hij voor eenen waren bezitter) zal men niet ligt voldoende vinden. Niemand toch van zijne lezers zal hij kunnen overreden, dat hij den emphyteuta , pandhouder, precario rogans en sequester zulk een animus te vinden zij. Onder deze omstandigheden zoude dan eene -voldoende verklaring van den aard van het zoogenoemde afgeleid bezit een onoplosbaar prohlema wezen, dat is, eene uitzondering op den regel, en echter inden regel opgenomen ; eene onmogelijke onderstelling. (i) Om slechts eenige aan te halen, verg. L. i. § i4 h- 44- h. t. Paul. V. a. 2. L. i. Cod. h. t. 158 Daar ons de tekstplaatsen geene vrijheid geven, om in de aangewezene gevallen eenen anderen animus possidendi dan den gewonen aan te nemen, aangezien de Ouden zelfs geen’ schijn van eenig Jus singul are laten blijken , zoo blijft ons geene andere keus over, dan om de juistheid der bepaling van den Heer von Savigny, door welke de animus possidendi tot eenen animus domini gemaakt wordt, zelve te betwijfelen. De beroemde schrijver over het regt van bezit handelt van dezen animus op twee plaatsen , te weten in § 9 (inde vijfde uitgaaf bl. 91) en onder § 20 (bl. 238). Inde laatstgenoemde plaats wordt gezegd : » dit willen nu bestaat oorspronkelijk hier»in , dat de bezitter het goed als zijn eigen behandelt » (animus domini),” dit denkbeeld is van zelf duidelijk (1); ter eerstgenoemde plaats, alwaar de animus sihi habendi als animus domini wordt uitgelegd, en alzóo de eigenlijke bepaling van het denkbeeld gegeven, vindt men hiervan ten bewijze slechts, onder aanteekening 2, twee plaatsen van Theophiltis aangehaald, dat is, Theophiltis op § 4. I. per quas personas nob. acq. en op § 2. I. quib. mod. tollit. abl. waarbij aangemerkt is: » hier alleen staat » deze stelling uitdrukkelijk ; inde Instituten en inde » Pandecten komt zij niet voor , evenwel wordt zij aller»wege voorondersteld.” Nu is het evenwel ten uiterste verwonderlijk, dat slechts Theophiltis eene naauwkeurige bepaling van den animus possidendi zoude gegeven hebben. Hoe veel waarde die schrijver ook hebben moge, hij is toch maar een commentator van de regten onder Justiniaan , en geen klassieke regtsgeleerde; zijn werk be(1) Hiermede stemt overeen hetgeen bladz. 289 voorkomt: » daar» entegen is het van groot belangde gevallen te kennen , waarin »het Romeinsche Regt een afgeleid bezit erkent, 'waarin alzoo »»eene uitzondering van den regel van den animus possidendi te »> vinden is.” II * 159 hoort niet tot hetgeen men fontes noemt; Je schrijver heeft geleefd joo jaren later dan de Juristen , in wier schriften zich de leer van het bezit reeds in hare volle ontwikkeling vertoont. Daaruit alleen een begrip van dat aanbelang te willen opmaken, is voorzeker ten hoogste gewaagd ; temeer, daar hij niet eens inde taal der Romeinen geschreven heeft (i). 160 uitte oefenen; die alzoo en juist daarom blootcpassessores waren, zonder vindicatio. Maar is er nu eene andere beteekcnis voor animus dotnini te vinden, meer voldoende uitkomsten opleverende? Een meer omvattend denkbeeld vormende, zou het mogelijk kunnen zijn , om de meergenoemde gevallen in overeenstemming met den regel te verklaren, en zoo doende de Ouden volkomen te verstaan? Het zij mij vergund, de volgende beschouwing als een punt van onderzoek voor te dragen. He wil hij de verkrijging van bezit onontbeerlijk wordt overal slechtweg animus genoemd. Den aard van dien wil erkennen wij daaruit, dat er geen bezit wordt aangenomen, wanneer iemand vanwege een ander, alieno nomina, bezit; alleen hij, die suo nomina bezit, is de ware bezitter. Bij Savigny hladz. gi, N°. 2, met aanhaling van L. 18 pr. D. h. t. Enkel in deze tegenstelling komt ons de als bestanddeel van het bezit vermelde animus te voren. Zoodra er een animus alieno namine possidendi aanwezig is, bestaat er geen bezit; maar wel bestaat er een omgekeerd. De animus possidendi (gelijk hij nu kortheidshalve genoemd wordt) is dan slechts een ontkennend , maar echter op zich zelf duidelijk , denkbeeld, hetwelk in al de gevallen voorhanden is , alwaar geen alieno nomina possidere bestaat. Wanneer derhalve gezegd wordt, acquiritur possassio animo cl corpora, wil dat zeggen: dc detentie staat slechts dan met bezit gelijk, wanneer men niet voor een’ ander bezitten wil : (trouwens , procurator alienae possessioni praestat ministerium, L. 18 pr. f.) Bezitter is dus alleen hij, die dc bedoeling heeft om houder of inhebber te wezen, om te detinecren voor zich. Dc uitdrukking animus sibi habendi , of rem sibi habendi, is in zoo verre niet ongepast. Maar is die animus tevens 161 X. Als een schipheer scipman oerlof gheeft. XI. Vander coopluyden goet te havenen. XII. Van scepen den anderen scadete doen ondanks. XIII. (ontbreken opschrift en artikel beide). XIV. Van dobbers op anckeren te setten. XV. Van scepen die geladen sjn te lossen. XV. bis. Van scepen te lossen. XVI. Van scepen die versteken bj noot were. XVII. Hoe langhe een scipman bliven sal bj den scepe. XVIII. Van geladen scepen te lichten die gront vast sijn ende in noede. XIX. Van scepen te lichten omdat sj te diep gaen. XX. Dat een scipheer ’t goet houden mach voer syn vracht ende oncost. XXI. Van lichtscepen te lossen. XXII.
29,783
MMKB10:000848006:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Publicatieblad van Curac\u0327ao en onderhoorigheden, behelzende de publicatien, notificatien, reglementen ... voor die bezittingen uitgevaardigd in de jaren ..., 1877, no. 5, 01-01-1877
null
Dutch
Spoken
2,752
5,105
firn / r s. PUBLICATIE-BI^ S». BESLUIT tot regeling der meting van zeeschejien. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR van Cura9ao, Overwegende, dat ter uitvoering van Artt. 1, 2 en 3 vau de Verordoning van den 13 December 1876 / 31 Maart 1877 (P. B. No. 4 van 1877) waarby nieuwe bepalingen worden vastgesteld omtrent de meting en meetbrieven van zeeschepen in de kolonie Guraijao, het noodig is het navolgende vast te stellen ; Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten: Iste HOOFDSTUK. BRUTO-INHOUD. Algemeenc bepalingen. Artikel 1. Door bruto-inhoud der schepen worden verstaan alle ruimten geeue uitgezonderd, welke zich onder het bovendek bevinden, te zamen met die, welke begrepen zyn in alle vaste, overdekte en geslotene inrigtingen op het genoemd dek. Art. 2. Onder vaste overdekte en gesloten inrigtingen op het bovendek worden verstaan die, wier ruimte wordt begrensd van boven door dekken of overdekkingen en ter zyde door vaste schotten, en gebruikt kunnen worden tot het bergen van koopwaren of tot verblyf of gerief van passagiers of van scheepsvolk. Een of meer openingen, hetzy in het dek of de overdekking, hetay in de schotten of het ontbreken van een gedeelte dek of schot, beletten niet dat zoodanige ruimten in de bruto-tonnenmaat begrepen worden, indien deze zóó zyn ingerigt dat zy gemakkelyk gesloten en aldus méér geschikt kunnen worden voor den vervoer van koopwaren en van passagiers. Art. 3. Iu den bruto-inhoud wordt niet begrepen ruimte onder "hnildekten welke alleen aan den scheepsromp bevestigd zyn door do noo- voortdurend aan wind en weer en aan de ze ^ Vnnnpn de?n schuildekken dienen tot beschutting P volk, van de dekpassagier:» of van de koopwaren geladen als deklast. 4 __ a. a \ —4- a -i ^ noop rptrpl A. (art. 6 en De bnito-metiug der scnepen gcocu.™,, volgende van dit besluit). Wanneer de scheepsmeter regel A met kan toepassen dan geschiedt de meting volgens regel B (artt. 13 en 14). Is re-el B gevolgd, <?ar> vervalt de meetbrief zoodra de scheepsmeter Lt Sip/ter plaatse waar het zich alsdan bevmdt, naar regel A kan meten. r. Open schepen worden steeds gemeten volgens regel C (art. 1 o). a r. J\ll. o. - , Bvde metingen en berekeningen, volgens dit en het volgende hoofdstuk, worden duizendste deelen van meters niet in aanmeiki g genomen. Regel A. Binnenwerksmeting. Art. 6. r>n wte der scheper, met één of meer dekken wordt gemeten lenarten, overeenstemmende, aan de eene ~y , ,i0kr1PPlen de bogt der dekbaiKen op uw Door meetdek wordt verstaan : ^ . • r. -,iiin nf twee vaste dekken. a. het bovenaeK in n. b. het tweede dek van het rnim afgerekend, in schepen met me dan twee vaste dekken. De volgens art. G. b^aalde lengte van het schip wordt gelykely ' jDÜ.1/1 ola \rn1irt. • vcrueeiu. aio. io bv eene lengte van 15 meters of minder, in 4 deelen'5 1 byeene 0 boven l5 meters tot en met 37 meter in 6 dèeTen; boven 37 mfeïers tot en met 5o moteri '5 ' " " ? " in S deelen; boven 55 meters tot en met 69 meter 4" " " " " in 10 déden; 3 , ,0. meer dan 69 meters in 12 deelen. Deze verdeeling wordt aan den onderkant van bet bovendek en oji ie daaronder gelegen dekken, zoo die er zya, overgehragt Art. 8. Op ie dei' der volgens liet vorig artikel verkregen verdeelingen en zoo mogelyk ook op de uiteinden der lengte worden de viakte-inhouden van dwarsdoorsneden op de lengte-as van liet schip berekend. I)e hoogte (holte) dezer dwarsdoorsneden wordt gemeten van af het meetdek tot op de vrang, ter zyde van het zaadhout.— Van die hoogte worden afgetrokken een derde van de bogt der dekbatken eu de gemiddelde dikte van de buikdenning of ruimwègering. De hoogte (holte) van elke dwarsdoorsnede wordt verdeeld, te weten : indien de hoogte van de middelste doorsnede 5 meters of minder bedraagt, in vier gelyke deelen, eu indien die hoogte meer dan •'ï oetei'8 bedraagt, in zes gelyke deelen. Op ieder van deze deelpunten der hoogte van elke dwarsdoorsnede eu op de eindpunten van iedere hoogtemeting wordt de wydte van het sehip gemeten binnen de wegering. Deze wydten worden genommerd (Nro. 1, 2, 3 enz.), te beginnen van af het meetdek. Verder worden : a. wanneer de 'hoogte is 5 meters of minder, by de wydten No. 1 en 5 (eindpunten der hoogte) gevoegd viermaal de wydten No. 2 eri 4 eu tweemaal de wydte No. 3; b. wanneer de hoogte is meer dan 5 meters, by de wydten No. 1 en 7 (eindpunten der hoogte) gevoegd viermaal de wydten No. 2, 4 eu 6 en tweemaal de wydten No. 3 en 5. De alzoo verkregen som, vermenigvuldigd met één derde vati den .afstand tusschen de deelpunten der hoogte, wyst de oppervlakte voor elke dwarsdoorsnede aan. Art. 9. De op deze wys gemeten doorsneden worden doorloopeud genomuierd, te beginnen met 1 aan het voorschip en eindigende met het laatste nommer aan het achterschip. Vervolgens wordt by den vlakte-inhoud van de eerste en de laatste doorsnede gevoegd viermaal dien van de doorsneden met evene nommers en tweemaal dien van de doorsneden met onevene nommers (uitgezonderd de eerste §n de laatste.) De aldus verkregen som, vermenigvuldigd met een derde van den ouderlingen afstand der doorsneden, wyst den kubiekeu inhoud vau de gemeten ruimte aan. Art. 10. Voor een schip met drie vaste dekken wordt de ruimte tuspchen het meetdek en liet derde dek volgenderwyze bepaald. Op het midden der hoogte tusschen deze twee dekken wordt de lengte gemeten van af de wegering ter zyde vau den voorsteven tot aau de beschieting (binnenbekleeding) der achteroplangers (opgaande styleo) van het dek. Deze lengte wordt verdeeld in even zoovele deelen als waarin het meetdek verdeeld werd. Op ieder der verdeejingen en op de uiteinden der lengte wordt op het midden der hoogte de wydte gemeten. Deze wydten worden génommerd (No. 1, 2, 3, enz.), te beginnen met den voorsteven. By de eerste en laatste wydten worden gevoegd viermaal de wydten der evene iioinmerB en tweemaal die der onevene nommers (met uitzondering van het eerste en het laatste). Do aldus verkregen som, vermenigvuldigd met één derde van den afstand tusschen de doelpunten der lengte, wyst de gemiddelde horizontale oppervlakte aan van het tUBsehendek. Do kubieke inhoud van dat tusschendek wordt vervolgens verkregen door die oppervlakte te vermenigvuldigen met de gemiddelde hoogte (genomen niet tegen, maar tusschen de dekbalken), en wordt gevoegd by den volgens het vorig artikel berekenden kubieken inhoud. Wanneer een schip meer dan drie dekken heeft, wordt de ruimte tusschen die meerdere dekken op dezelfde wyze gemeten en berekend als in dit artikel wordt voorgeschreven, en daarna gevoegd by dan kubieken inhoud volgens art. 9. Art. 11. Indien zich op het bovendek halfdekken, kampagues, hutten, roeven of audere vaste, overdekte en besloten inrigtingen bevinden, al* omschreven zyn in het 1ste Hoofdstuk, dau wordt de inhoud daarvan insgelyks by die van art. 9 gevoegd. De inhoud dier inrigtingen wordt berekend op de volgende wyze. a. Indien zy worden begrensd door gebogen vlakken, wordt inwendig de gemiddelde lengte van ieder lokaal gemeten en het midden dier lengte bepaald. Op dit punt en aan de beide uiteinden van de gemiddelde lengte wordt, op do helft van de hoogte, de breedte van het lokaal gemeten. De middelste breedte wordt met 4 vermenigvuldigd en de uitkomst gevoegd by de breedten aan de uiteinden der gemiddelde lengte. Deze som, vermenigvuldigd met één derde van den afstand tusschen de deelpunten der lengte, wyst de gemiddelde horizontale oppervlakte van het lokaal aan. Vervolgens wordt de gemiddelde hoogte bepaald en daarmede de gevonden oppervlakte vermenigvuldigd. Worden de inrigtingen, ter plaatse waar de breedten moeten genomen worden, begrensd door geheel of gedeelteiyk naar binnen gebogen vlakken, dan worden die inrigtingen in zoovele gedeelten opgemeten als gevorderd wordt voor behoorlyke toepassing van den bo- vengestelden regel. b. Indien zy worden begrensd door platte vlakken, wordt de kubieke inhoud berekend door de gemiddelde lengte, wydte en holte van het lokaal met elkander te vermenigvuldigen. De meting heeft voor ieder lokaal afzonderlyk plaats, Art. 12. By de meting der lengte, wydte en hoogte van het scheepshol ol van de andere lokaliteiten, moet de wegering, welke de gemidde de dikte te boven gaat, daartoe worden teruggebragt. Heeft het schip geene of geene vaste wegering, dan worden de lengteu en wydten op de ÏDhouten genomen. Regel li. Buitcnwerkimeting. Art. 13. De ltngle van bet schip wordt gemeten op liet bovendek van af' deri buitenkant der sponniDg van den voorsteven tot aan den achterkant, van den achtersteven. Van die lengte wordt afgetrokken de aistand tusschen deu voornoemden achterkant van den achtersteven en het punt waar de sponning van de hek- of wulfplaats wordt gesnedeu door de lyn van den achtersteven naar het bovendek doorgetrokken. \ ervolgens wordt de grootste wydte van het schip buitenwerk» over de buitenhuid of over de berghouten gemeten. Daarna wordt op het punt der lengte, waar de grootste wydte van het schip is gevonden, buitenboord aan beide zyden loodregt op de lengte-as, de hoopte van het bovendek gemerkt. Lindelyk wordt een ketting onder het schip doorgebragt, reikende van het eeue tot het andere merk. Bv de helft der lengte van dezen ketting wordt de helft van de grootste wydte gevoegd, de verkregen som tot de tweede magt verheven, verder vermenigvuldigd met de gemeten lengte en vervolgens het product hiervan voor houten schepen met den factor 0,17 en voor yzeren schepen met den factor 0,18. Deze einduitkomst wordt geacht de kubieke inhoud te zyn van het schip onder het bovendek. Art. 14. Indien zich op het bovendek halfdekken, kampagnes, hutten, roeven of andere vaste, overdekte en besloten inrigüngen, omschreven in je ilste hoofdstuk, bevinden, wordt de inhoud daarvan bepaald door de gemiddelde lengte, wydte en hoogte met elkander te vermenigvuldigen. De aldus gevonden inhoud wordt bv dien van het «cheepshol opgeteld. Regel C. Open vaartuigen. De bruto-inhoud van open vaartuigen wordt geacht te zyn de raimte beneden den onderkant van het bovenste boeisel of kantboord. De holte wordt aan den bovenkant gemeten van de dwarslynen, W U1'Ti Sem®ten Ie°gte, regthoekig getrokken van het eene boeisel of kantboord tot aan het andere. \ ofrogefBCh'edt de meting naar omstand'glieden vo]gens regel 2de HOOFDSTUK. NETTO-INHOUD. Algemeene bepalingen. Art. 16. De netto-inhond van het schip wordt bepaald door de ruimten, in ie artt. 1/ en 19 vermeld, af te trekken van den brnto-inhoud. zoo- als deze by meting naar de voorschriften vau liet vorige üootüeluii ia gevonden. I. Zeilschepen. Art. 17'. .. Voor zeilschepen worden afgetrokken zoowel de ruimten, uitsluitend ingerigt en bestemd tot verblyf vau het scheepsvolk en der scheepsofficieren, tot kombuis en tot geheime gemakken uitsloitén voor de scheepsbemanning, onverschillig of een en ander zich op o ondei het bovendek bevinden, als de overdekte en besloten luim en op het bovendek, welke dienen tot bergiug van seinvlaggen eu zeevaartkundige instrumenten, en tot behandeling van bet roer, van e spil eu vau andere aukertoeatellen en welke noodig zyu voor liet gebruik vau zeekaarten. De gezamenlyke aftrek voor al deze ruimten gaat 5°i0 van den bruto-inhoud niet boven. Art. IS: De af te trekken ruimten wordeu gemeten volgens de regelen, waarnaar de inhoud der overdekte en besloten ruimten op het bovendek (artikel 11) wordt bepaald. II. Styiomschepkn. Art. 19. Voor schepen, welke door atoom-of eenige andere werktuigelyke kracht worden bewogen, heeft aftrek plaats van : 1°. dezelfde ruimten als voorde zeilschepen (artikel 17) tot een maximum van 5°/o ''au ^en bruto-inhoud. 2° de ruimten, ingenomen door de werktuigen, de stoomketels, de kolenhokken en de schroef kokers (tunnels) der schroefatoomschepen ■ de ruimten tusscheu de dekken en in de overdekte en besloten ge timmerten op het bovendek voor de schoorsteenen en hunne bemanteling ; de ruimten om licht en lucht te geven aan de machinekamers, en de luimten noodig voor het behandelen van de werktu.gen zelve. De gezamenlyke aftrek voor deze ruimten gaat 50°/o van den bruto-inhoud niet te boven. Art. 20. De ruimten, by zeil-en stoomschepen gelykelyk voorkomeud (artikel 19, 1°-), worden gemeten volgens de voorschriften, Dy <te artikelen 17 en 18 voor zeilschepen gegeven. De ruimten aan stoomschepen byzonder eigen (artikel 19, 2®.), worden gemeten op de wyze, by de vier volgende artikelen omschreven. 81- In stoomschepen met vaste kolenhokken wordt de gemiddelde lengte gemeten van de ruimte ingenomen door de werktuigen, de stoomketels en oe kolenhokken. In die ruimte, genomen totaan het dek boren den top der machine, worden drie dwarsdoorsneden gemeten en berekend volgens het voorschrift van art. 8. Deze dooreneden gaan ééu door het midden, en de beide anderen door de uiteinden der genoemde lengte. Bj de som der oppervlakken van de beide einddoorsneden wordt gevoegd viermaal die van het oppervlak der middenste, en de aldus verkregen som, vermenigvuldigd met één derde van den afstand tusachen twee doorsneden, wyst den inhoud der bedoelde ruimte aan. Indien de werktuigen, stoomketels en kolenhokken zich bevinden in afzonderlyke lokalen, worden deze ieder op zich zelf gemeten op de boven omschreven wyze en de verschillende uitkomsten byeengeteld. Art. 22 In schroefetoomschepen wordt de Tuimte van den tunnel bepaald door de gemiddelde lengte, wydte en holte Met elkander te vermenigvuldigen. Op dezelfde wyze worden berekend de ruimten : a. ingenomen door de omkleeding tfan den schoorsteen ; b. dienende tot bet aanbrengen van liclt en lucht in de machinekamer ; en e. vereischt voor de behandeling der werktuigen ; voor zooverre deze ruimten zich tusschen de dekken of in overdekte en besloten getimmerten bevinden. Art.'23. In stoomschepen, die geene vaste, maar dwarsscheepsche kolenhokken met verplaatsbare schotten hebben, met of zonder kolenhokken in de zyden van het schip, worden de ruimten, bedoeld in art, 19, 2°*, volgenderwya berekend. Vooreerst wordt de gemiddelde hoogte gemeten van de ruimte, ingenomen door de werktuigen en de stoomketels, van af den bovenkant der dekbalken tot aan de buikdenniog ter zyde van het zaadhout ; vervolgens worden drie of zoo noodig meer breedten gemeten op de helft der hoogte van genoemde ruimteu. Eén van deze breedten wordt steeds genomen in het midden en één op elk der uiteinden dier ruimte en vervolgens het gemiddelde van al de gemeten breedten bepaald. Daarna wordt de gemiddelde lengte derzelfde ruimte tusschen do voor- en achterschotten opgenomen, onder aftrek, indien daartoe aanleiding bestaat, van die gedeelten, -welke niet noodwendig vry behooreu te blyven voor de behandeling der werktuigen en ketels. Uit deze drie afmetingen wordt de kubieke inhoud van de ruimte onder het dek, dat over de werktuigen gaat, berekend. By dezen inhoud wordt gevoegd die der ruimte tusschen de bekken, wélke gevorderd wordt voor de behandeling der werktuigen en voor den aanvoer van licht en lncht. Insgelyks wordt dnarby govoegd de kubieke inhoud der ruimte, ingenomen door den koker of tnnael vnn de schroefas. Het totaal geeft den inhoud van de kamers voor de machioeB en ketel*. Deze inbond wordt vervolgens vermeerderd voor de Bcbroefstoomschepen met 750/o en voor de raderstoomschepen met 50°/o. Indien de machinekamer in verschillende afdeelingen verdeeld is, wordt ieder dezer afdeelingen afzonderlyk gemeten op de wyze, zooals is voorgeschreven wanneer de machines in dezelfde ruimto byeen zyn geplaatst. De kubieke inhoud dier afdeeliDgen wordt dan by elkander opgeteld. Art. 24. In plaats van de wyze van meting volgens art. 21 kan, indien de belanghebbenden dit verkiezen, op schepen met vaste kolenhokken de regel van art. 23 voor schepen met dwarsscheepsche kolenhokken met verplaatsbare schotten worden toegepast. Art. 25. Voor stoomsleepbooten, uitsluitend voor het slepen van schepen dienende, worden de kortingen niet tot 50°/o van do bmto-tonnenmaat beperkt maar verleend voor de geheele ruimte, door werktuigen, ketels en kolenhokken ingenomen. 3de HOOFDSTUK. Schecpjtieters, meting, hermeting, meetbrieven. Art. 26. De meting der schepen geschiedt door scheepsmeter». Zy werden door den Gouverneur benoemd en ontslagen. Zy brengen belanghebbenden voor het meten of hermeten van schepen in rekening: voor schepen van 10 tonnen en daaronder f 5.— „ „ boven de 10 tot en met 50 tonnen „ 10.— inn 15 — boven de 10 tot en met 60 tonnen „ 10.— » „ » van een buitenlandsche meetbrief in Nederl. maat berekenen zy ƒ 3.— Art. 27. Mèt inachtneming voor zooveel noodig der voorschriften van het Koninklyk Besluit van 17 October 1875 No. 27 (P. B. van Cura<;ao vau 1875 No. 19) bepaalt de Gouverneur de inrigting der werktuigen waarmede gemeten wordt. Art. 28. De meetbrief, aan den schipper of gezagvoerder afgegeven, is voor onbepaalden tyd geldig. By den meetbrief wordt een duplicaat gevoegd tot het aanvragen van den zeebrief. Meetbrief en duplicaat worden iDgerigt volgens de voorschriften door het Bettuar te geven.
12,124
MMKIT03:000551301_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,848
De openbaarheid in koloniale aangelegenheden
Veth, P.J.
Dutch
Spoken
8,159
15,190
I Jh vheu d. /. f-J. U(A-k. Jh Ga y ActfJ (/v, ï(jr(jtn\\'aJjt 0|Cfv> <- </< < ia. Ut// ca, l(?A<S Xi/j- Vah dmy (Juj/Q. Jh fl aAt^ry"O^r tAjL i/ftruAJ e£(ji4 Uuw, ItU/yy —lV/,6 *■*> ficdt*-u %C*r&nu <k£jl (rwy <wvf Ve^ C<P/0 - IaP /1 ■ 3. X- K riAJtWOs^ ■ dtlrM 0\/^< (J~U- ré Utvtn kzl V (^rtr*tLw\ 4 /cl7*' U. J. d. \JOA^ t , fly~t/OA\ Q£yi~t 0~)\^\AS$s\J* \JOA^ cyn eia-r & JJZ/U/K^ t^-1 >5, cLajb. . LtfAy ■ <) . ^ t/A/»i ^XAJK 6^£/H. . PYUWZ Ufrin <Ln*n (ThJ\AJ&ijo t/e^u IAJ^A" cve^r C(SL. (A-vtöe,/-«. — 7 AjlA^ ^ 1 ^ t/YkcLs^OAr, cL? ot, OLAJL f (APS^O ■ jp, frhAw <^Xp Va^ ec^> \gc^£j2/rvyjL*^£ <rp cLe Cty Ju, t/ïk*{. A\d^.s , 09?) (/r- t'cw- hu k/eduA^ _ Vffey^ju^oLj Vo^ cfj, 4^f\ f n, t/h/hcCi . ifpt'c $. ^}jót/\r(/> V^4rj CM^\^R/tyt <j oii^V X^MC>UJ*1 djL e^ Luyi"^ t\e»s\«AJ> ZtjGu, . %xcLJJI ou . irjiJ'. «bu? ■*AïlxA*d, %\L hPÓl '^ I vj , 7. % JWAVoMsr , (/ÏM^r oU le Uy j £W %,dUÏ. U , (C. <^^y/lAAsf €S}Vt &Slo . c(jL^(j?r rj óCz Gsudi^jb <?. (jiy^Lc dfi^ tfc^L, hA- /(xpl* . {jtf/y o J(' t/evi-, d&iy t/Ui'/h. is. )&r&ry). ^ A*(. U?^9 A^v d* ZpyU!*A^r Oa^ , X*> t- /Or&n^* \\cJl i c^\ 'j lbr4- Vt, ((PA ly / h (K kjL+\ . f t/X > IX ■ X Jb- . j/fa4~ (^Ax^oJyyy^'ofdsl ^ tA^eA . 7h oLaJi • L»PA.iP- iZ 14. Vi fj Oe^y KjlA^ 7w cL*l? Uj deLuX^ i (PA. tP. /A f^Xxo^- CV^s ksL,*' &Ms1~\AJ^iy7 UCu^ 1AA&A- (Zrt ^ /JZ4~ h\A^t*Ai fe.1 • cA/q ds-s d*>*\ cl-7 cA-y f*\ OLkjl. IxPS^i. /5\ tv, C dijj $y). 1{qA «^7 iA(ê(JLo^bs^clf ^v^Lt . tiP^f. |(3. ^ <d\4- F6 V<vn ^Tvfu/e/yj CrvhU/wt 4 (tf/ lu. ^ , /^"0<d\Mt t/OA\ QQ_A-y VdA^ IAJ4L^ fj-yj AJLA' (W-£_AA?ot dg_ /Y () . ^ . /^^CA^AA* (ThJ\AJCAjO t/^ln XAJ^A OV^r cLSL. (A^tö»e ,/e/ti,* ■ DE OPENBAARHEID IN KOLONIALE AANGELEGENHEDEN. DOOR P. J. VETE AMSTERDAM, P. N. VAN KAMPEN. 1848. 55 Ooi GEDRUKT BIJ C. A. SPIN § ZOON. Het ontwerp tot wijziging der grondwet, gelijk liet thans aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden, stelt, in plaats van het in onze staatsgeschiedenis zoo beruchte Art. 59, thans de beide volgende artikelen vast: Art. .. "De Koning heeft het opperbestuur der koloniën "en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen. "De reglementen op het beleid der regering in deze Over"zeesche Bezittingen worden door de wet vastgesteld. "Het muntstelsel aldaar wordt door de wet geregeld. "Andere onderwerpen, deze koloniën en bezittingen betreffende , daarvoor vatbaar bevonden, worden door do wet "geregeld." Art. .. "De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Gene"raal een omstandig verslag geven van het beheer der Koloniën en Overzeesche Bezittingen, en van den staat, "waarin zij zich bevinden. "Het slot der koloniale rekening wordt bekrachtigd door "de wet. "Het batig slot wordt onder de rijksinkomsten opgenomen." Vergelijken wij deze artikelen met het vroegere artikel 59, en bedenken wij daarbij de wijze waarop het werd uitgelegd en toegepast, dan blijkt het dadelijk, dat met de aanneming van dit ontwerp reuzenschreden zullen gedaan worden, zoo- la 1)E OPENBAARHEID IN wel in den invloed der vertegenwoordiging op den gang deiIndische zaken, als in de juist daardoor gebiedend vereischte openbaarheid der koloniale aangelegenheden. Vergelijken wij verder deze artikelen met art. 56 van het ontwerp van gewijzigde grondwet, vroeger door de commissie ad hoe aan den Koning aangeboden, dan zou men weiligt meenen, dat dit beginsel van invloed en openbaarheid bij dit laatste in nog ruimere mate gehuldigd was. In plaats toch van het derde en vierde alinea van het eerste artikel, lezen wij daar: "De wet regelt ook de regterlijke inngting, "het burgerlijk en strafregt, zooverre deze onderwerpen vat"baar zijn in wetboeken voor de koloniën te worden geregeld." Het schijnt, dat men bij nadere overweging zwarigheid heeft gevonden, om aan de Staten-Generaal, door eene uitdrukkelijke bepaling der grondwet, invloed op de regterlijke organisatie en de vaststelling van het civiele en criminele wetboek voor de koloniën te verzekeren. Welligt werd men daartoe gebragt door de van sommige kanten gemaakte opmerking, dat bij de geringe kunde van koloniale aangelegenheden! die doorgaans bij onze vertegenwoordigers wordt aangetroffen, bij hunne onbekendheid met de behoeften der koloniën en de inrigtingen bij de inboorlingen van kracht, die de Nederlandsche wetgeving niet moet vernietigen of overvleugelen, maar waarmede zij in overeenstemming en evenwigt moet gebragt worden, liet hoogst gevaarlijk was aan de° Staten-Generaal zulk een uitgebreiden invloed op de Indische wetgeving te verzekeren. Aan den anderen kant echter had die bepaalde aanwijzing van onderwerpen van wetgeving, waartoe de medewerking der Kamers zou gevraagd worden, wegens de daaraan toegevoegde reserve, toch ook niet zoo heel veel te beduiden. Het thans voorgestelde artikel laat bovendien nog altijd de mogelijkheid toe, dat alle die punten van wetgeving door medewerking der Kamers zullen worden vastgesteld, en gewaagt uitdrukkelijk van regeling van het muntstelsel door de wet, waarvan in het vroegere ontwerp geene sprake was. Geene aangelegenheid, voorzeker, die zich in Neêrlandsch Indië in treuriger toestand bevindt, dan juist het muntstelsel! Het is eene der algemeenste en diepst gevoelde grieven tegen liet autocratisch stelsel, en, KOLONIALE AANGELEGENHEDEN. daar deze aangelegenheid meer volgens algemeene regelen van staathuishoudkunde, dan volgens plaatselijke omstandigheden, schijnt te moeten worden geregeld, dunkt ons hier vooral de medewerking der nationale vertegenwoordiging op hare plaats. Indien dus de invloed der Staten-Gcneraal op de Indische wetgeving door de gewijzigde voordragt niet aanmerkelijk is beperkt, ja daarin zelfs de kiem is gelegd, en, — daar die niet zonder doel kan gelegd zijn, — ook de wensch is uitgedrukt, tot eene uitbreiding van dien invloed over alle takken van wetgeving, dan moet het zeker verwondering baren, dat bij het andere artikel, de middelen om tot vollediger kennis van den toestand der koloniën te geraken, zoo aanmerkelijk schijnen te zijn ingekort. Want de uitoefening van magt en invloed kan slechts weldadig zijn, waar zij een bereikbaar en inderdaad wenschelijk doel in het oog houdt, en dat kan slechts geschieden waar zij gepaard gaat met grondige kennis der behoeften en hulpmiddelen. Men zal wel is waar thans in dit artikel met genoegen de bepalingen omtrent het slot deikoloniale rekening zien opgenomen, ofschoon zij bezwaarlijk de wenschen van hen zullen bevredigen, die in de instandhouding eener afzonderlijke, aan de voorafgaande beoordeeling der Staten-Generaal onttrokken koloniale begrootin^ no<r een bolwerk der autocratie zien, en haar in strijd achten met de bepaling: "De begrootingen van alle uitgaven en van alle "inkomsten des Rijks (niet enkel in Europa) worden vastgesteld "door de wet." Daarentegen zal men misschien met leedwezen eene bepaling missen, analoog aan de volgende : "De minister "van koloniën is verpligt alle openingen en verantwoordiging te "geven, welke door de Staten-Gen. ten opzigte van de koloniën "zullen worden verlangd, ten einde, naar de behoefte, zoodanige "wettelijke verordeningen kunnen worden vastgesteld, als doel"matig zullen worden bevonden." Ook ons deed het bij eene eerste vlugtige inzage zeer leed, deze nuttige bepaling te moeten missen, maar gelukkig moesten wij bij nadere kennisneming van het nieuwe ontwerp, in verband met het gewijzigde concept van art. 85 van het vroegere (art. 98 der thans nog vigerende grondwet), slechts eene vereenvoudiging erkennen, waardoor niets wezenlijks of althans niets wen- sclielijks is opgeofferd. In plaats van de woorden van het ontwerp der commissie: "De hoofden der departementen a geven aan de kamers, hetzij mondeling, hetzij "schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen "niet, ingevolge art. Wij zien derhalve geene reden om ons, afgezien van ie punt der koloniale begrooting, over de bepalingen van het ontwerp, ook zooals het thans gewijzigd is, ten aanzien der koloniën te bezwaren; integendeel wij verwachten er veel goeds van, en gelooven, dat daaruit een nieuw tijdperk voor het beheer onzer koloniale aangelegenheden zal geboren worden. Twee groote beginselen zijn door die bepalingen gehuldigd, en reeds voorloopig, doch met bedachtzaamheid, in eenige bijzonderheden toegepast zonder voor het vervolg de mogelijkheid van eene uitbreiding dier toepassing buiten te sluiten: invloed der nationale vertegenwoordiging op de wetgeving der koloniën, openbaarheid der koloniale aangelegenheden. Teregt hebben de ontwerpers ingezien, dat het eerste beginsel zonder het laatste verderfelijk zou zijn en indien slechts in het thans aangeboden ontwerp het tot stand brengen eener werkelijke, en, behoudens de eischen van het belang en de veiligheid der koloniën, volledige open- baarheid in de koloniale aangelegenheden genoegzaam is gewaarborgd, dan dunkt mij zijn die beide beginselen zoodanig met elkander in overeenstemming, dat aan de bewering van sommigen, dat door het ontwerp van gewijzigde grondwet de beslissing over de gewigtigste koloniale aangelegenheden aan de handen is toevertrouwd van hen, die de belangen en behoeften der koloniën niet kennen, alle grond en voorwendsel is ontnomen. Wij zijn geheel niet van oordeel, dat alle licht en wijsheid omtrent de zaken der koloniën alleen en uitsluitend bij Indische ambtenaren of' de zoodanigen die Indië door autopsie kennen moeten gezocht worden. De in zoovele opzigten verderfelijke grondstellingen, die ook waarlijk zooveel zegen niet gebragt hebben, der Oost-Indische compagnie, beruchter gedachtenis, leven daar nog altijd voort; het autocratisch stelsel heeft de gemoederen veelal tot slaafsche onderwerping gebogen, terwijl men vergoeding zocht door op zijne beurt in kleiner sfeer den baas te spelen; de groote belangen van humaniteit en beschaving, die eene verlichte staatkunde nimmer verwaarloozen mag, al ware het alleen daarom , dat ook de materiële belangen ten slotte daarin begrepen en daarvan af hankelijk zijn, staan daar maar al te zeer achter bij de zucht naar oogenblikkelijk voordeel, hetzij ten behoeve der eigene beurs, hetzij tot dekking der te korten aan het moederland; en ten gevolge eener beschouwingswijze, die zich niet liooger, dan tot de voorstelling van Indië als eene "tüchtige Kuh" verheft, is de inlandsche bevolking, in eenen voor een christelijk gouvernement onverantwoordelijken graad, tot stilstand en soms tot knevelarij en verdrukking veroordeeld. Men moet met de Indische aangelegenheden wel geheel en al onbekend wezen, om niet te weten, hoe dikwijls daar de gierigheid de wijsheid heeft bedrogen. Men moet wel of zeer in den geloove voortleven, of' zich al een zeer ligte voorstelling maken van de verpligtinc; die op Nederland rust, ter zedelijke opvoeding der bevolkingen , die ons, met de vruchten van hun zweet, den last onzer schulden helpen dragen, als men die hooge en heilige belangen aan het personeel onzer Indische ambtenaren (ik ontken niet een aantal eervolle uitzonderingen) zoo veilig acht toevertrouwd. Ik geloof bijna het regt te hebben van te beweren, dat zij die meerderen invloed der openbare meening in het moederland op het lot der koloniën niet wenschelijk achten, óf te weinig van den toestand der koloniën weten, om in het geheel het regt te hebben daarover mede te spreken, öf op een te laag standpunt van zedelijke ontwikkeling staan, om in het geheel waardig te zijn door het publiek gehoord te worden. Die de leer predikt, dat de belangen der koloniën uitsluitend aan het koloniaal bestuur moeten blijven toevertrouwd, moge de tolk zijn van het gevoelen van duizenden, die duizenden behooren niet tot het kundigste en verlichtste deel der natie, hetwelk sedert lang zijn zegel gehecht heeft aan het beginsel, in de memorie van toelichting der commissie uitgedrukt: "Koloniën en moeder"land dienen onderling in naauwer gemeenschap van ken- "nis en belang te komen." Indien slechts het thans aangeboden ontwerp de openbaarheid in de koloniale aangelegenheden genoegzaam waarborgt, — ik acht mij verpligt op die voorwaarde terug te komen, dewijl, bij al het goede wat wij gelegenheid vonden op te merken, in de voorgestelde bepalingen op zich zelve geen genoegzame waarborg gevonden wordt, dat aan die voorwaarde geheel zal worden voldaan. De kennis, door de natie en hare vertegenwoordigers langs den weg verkregen, door de ontwerp-artikelen voorgeschreven, zal, op zich zelve, noodwendig onvolledig en onzijdig zijn; zij zal zich wel hoofdzakelijk bij de materiële belangen bepalen, omdat tot nog toe de aandacht des publieks schier uitsluitend op de Indische baten gerigt is; zij zal deels door het Indisch Gouvernement, deels door het ministerie van koloniën, kunnen worden gekneed in dien vorm, die het best met de inzigten des bestuurs strookt, die zijne handelingen in het gunstigste licht stelt, en het voor het afkeurend oordeel der natie het beste vrijwaart. Wij hebben het beginsel toegejuichd, dat koloniën en moederland onderling in naauwer gemeenschap van kennis en belang moeten komen; wij achten het dringend noodzakelijk, dat de vertegenwoordiging der natie, die voortaan niet meer eene loutere fictie zijn zal, ook tot uitgebreider kennisneming van de aangelegenheden der kolonie worde toegelaten; maar wij kunnen het niet ontveinzen, dat natie en vertegenwoordiging beide nog in hooge mate de voorlichting der drukpers behoeven, om het hooge gewigt der overzeesche bezittingen te leeren inzien, en een juist oordeel te vormen over de beginselen in het beheer der koloniën, ook ten beste van het moederland, te volgen. Het schijnt voorzeker bij den eersten opslag eene onbegrijpelijke zaak, dat in een land, hetwelk alleen aan zijne koloniën den rang verschuldigd is, dien het nog onder de volken inneemt, en waarvoor in het voortdurend en rustig bezit, in het wijs en regtvaardig beheer dier gewesten, het Palladium des behouds is gelegen, onder schier alle standen 1 De onlangs openbaar gemaakte autentieke stukken betrekkelijk het ontslag van den Heer Kruseman als Dir.-Gen. van Financiën in N. I., verdienen, zoo al ontoereikend ter volkomen verdediging van genoemden staatsdienaar, echter als bijdrage tot de kennis van het stelsel van den Heer Baud en zijne handelwijze omtrent Indische ambtenaren, die het waagden van hem in gevoelen te verschillen , de bijzondere aandacht des publieks. DE OPENBAARHEID zulk eene verregaande onkunde omtrent de koloniale aangelegenheden heersclien kan. Slechts enkele dagbladen behandelen de zaken der overzeesche bezittingen met devereischte opmerkzaamheid en kennis, en niet zelden worden de grofste onwaarheden en tastbaarste ongerijmdheden daarin opgedisclit1. Maar ook daar, waar zich beter versneden pennen aan de belangen der koloniën toewijden, gaat de vrucht maar al te vaak voor liet publiek verloren, dat er veelal het Graeca non leguntuir. op toepast. Is het niet een zonderling, maar tevens bedroevend, verschijnsel, dat te ijiidden der algemeene opgewektheid in het staatkundige, en terwijl over de verkiezingen, de openbare godsvereering en de vrijheid van onderwijs zulk een levendige pennenstrijd gevoerd wordt, de zoo gewigtige bepalingen van het ontwerp omtrent do koloniën naauwelijks aan eenige toetsing worden onderworpen, en ten opzigte van het lot der koloniën en der twintig millioen zielen, die daar aan de zorgen der Nederlandsche regering zijn toevertrouwd, zulk eene verregaande laauwheid en onverschilligheid blijkt te heersclien? Ook in de kamer der vertegenwoordigers heerschte tot nog toe veelal schromelijke onkunde omtrent deze belangen, eene onkunde, waaraan het alleen is toe te schrijven, dat de behandeling der koloniale zaken zich daai meest altijd om de koloniale baten als eenige spil bewoog, en men over de belangen van godsdienst, onderwijs en beschaving, over de wijsheid of dwalingen, de regtvaardighcid of de onregtvaardigheid van ons beheer over twintig millioen zielen, nimmer schier eene stem vernam, nimmer schier een o-evoelen hoorde opperen. Alles loste zich daar tot dusverre op in eene financiële quaestie, en terwijl men de pogingen, om de belastingen in het moederland meer produktief te maken, als dwingelandij uitkreet, gold voor de koloniën die administratie steeds als de beste, die, ten koste van het zweet, en, wat meer is, van de hoogere ontwikkeling der Javanen, de grootste batige saldo's in 'slands kas wist te storten. Zelfs in de memorie van toelichting, die de Commissie aan haar ontwerp van gewijzigde grondwet toevoegde, is het aan het 1 Eenige staaltjes zijn verzameld in liet "Tijdschrift voor Neêrl. Indië, .laarg. VII, Dl. IV, 1>1. 457 en Jaar?. VIII, Dl. Tl , hl. 581. weifelend oordeel en de twijfelachtige uitdrukkingen der bekwame staatsmannen, die haar zamenstelden, merkbaar, hoe weinig tot dusverre de koloniale aangelegenheden de aandacht der openbare meening getrokken hebben, hoe zelfs zij, die door de natie over het algemeen zoozeer als de juiste tolken liarer gevoelens erkend worden, hier in het donker hebben rondgetast. " Volgens getuigenis der zaakkundigste mannen be"staat aldaar thans, bij gebreke van vaste grondslagen, menigerlei verwarring en duisternis." Had dan de Commissie den gang der koloniale za&en niet opmerkzaam genoeg gadegeslagen , om de getuigenis der geschiedenis zelve in plaats van die eeniger zaakkundige mannen te stellen? Hadden de schrandere staatsmannen, die haar vormden, geene, ook maar eenigzins zelfstandige kennis van al wat er ten opzigte van het muntstelsel, den geldsomloop, de Javasche bank, de Handelmaatschappij, de verpligte leveringen in de Preanger-regentschappen, de overdrijving van het kuituur-stelsel, met name der indigo-teelt, in Cheribon en andere provinciën, de verdringing van den rijstbouw, liet hoofdvoedsel der inboorlingen, door produkten voor de Europesche markt, het monopolie van de opium en van het zout, de landverhuringen, de kolonisatie, de Indische wetgeving, en duizend andere hoogst belangrijke zaken, is voorgevallen of te berde gebragt? Hadden zij de lotgevallen van Indië niet genoeg mede doorleefd, om zich, ten aanzien van die verw arring en dat gebrek aan vaste grondslagen, op eigen wetenschap te kunnen beroepen? " Wij zijn zelfs genegen te denken, dat aan de magt "der gouverneurs-generaal door het ministerie van koloniën "meer ruimte moet Avorden gelaten, dan sedert eene reeks "van jaren het geval was." Wij huldigen de juistheid der divinatie, in deze woorden opgesloten; maar de ervaring had, gelooven wij, meer kunnen leeren, en voldingend bewijzen, dat niets verderfelijker is voor de ontwikkeling der krachten van Neêrlandsch Indië, dan die noodlottige duocratievan den Minister van Koloniën en den Gouverneur-Generaal, die den laatsten genoegzame magt en vrijheid laat, om al het kwaad te stichten, dat door gebrekkige toepassing der beginselen van het koloniaal beheer, door de keuze van ongeschikte personen tot de gewigtigste posten, en dergelijke, over Indië kan gebragt worden, maar liem het vermogen beneemt in die aangenomen beginselen van koloniaal bestuur zelve de geringste wijziging te brengen, zelfs waar die door liet oogenblikdringend mogt gevorderd worden, zonder de toestemming van den op verren afstand geplaatsten en altijd van liet tooneel der gebeurtenissen meer of min vervreemden minister. Wat is de oorzaak van dat algemeen en overal zigtbaar gebrek aan kennis en belangstelling ten aanzien der koloniale aangelegenheden? Onzes inziens, vooral de sluijer, dien het gouvernement over dei^gang van het Indisch bestuur verspreid heeft, of, zoo men wil, de digte gordijnen, die aan het vorschend oog den blik in het glazen huis van den Heer Baud versperden. Er bestaat wel is waar voor den weetgierigen geene volstrekte onmogelijkheid, om door gezette nasporingen, door correspondentie, en door het vergelijken van alle berigten, die de drukpers in Indië en het moederland, in tijdschriften, brochures en uitvoeriger geschriften mededeelt, langzamerhand tot de kennis van den waren toestand van Indië door te dringen. Maar het is een v ak a an kennis, dat de algemeene aandacht niet tot zich lokt, en als het ware tot zijne beoefening dwingt, maar slechts toegankelijk wordt voor de volhardende pogingen dier weinigen, wie roeping of belangstelling in het heil des vaderlands, in weerwil dier tallooze moeijelijkheden, bij het gezet onderzoek der koloniale aangelegenheden bepaalt. Y\ el is waar is de mogelijkheid om in de zaken der koloniën dieper door te dringen in liooge mate vermeerderd, door het krachtig streven naar wetenschap, waarvan vooral het" Tijdschrift voor Neerlandsch "Indië" de tolk is, en heeft dit Tijdschrift, na eene negenjarige worsteling tegen het stelsel van geheimhouding, met den tienden jaargang, waarvan het in Maart j.1. afgedrukte eerste nommer reeds voor eenige weken in het moedeiland is bekend geworden, door eene goedgunstige beschikking van den Gouverneur - Generaal, eene hoogst belangrijke schrede gedaan op den weg der openbaarheid. Wel is waar heeft de "Landmail" de middelen tot communicatie met Indië verbazend versneld en verbeterd, en aan schrijvers, die in Neerlandsch Indië de behoeften mogten gevoelen om vrij over de koloniale belangen te spreken en te oordeelen, liet middel verschaft 0111 van de vrije drukpers in Nederland tot openbaring hunner gedachten en gevoelens gebruik te maken. Wel is waar hoopt de schrijver dezer bladzijden eerlang in de gelegenheid te zijn, als eene vrucht van die verbeterde middelen van gemeenschap, de eerste aflevering eener reize over Java, Madura en Bali, door Dr. W. R. van Hoëvell, aan het Nederlandsch publiek te kunnen voorleggen, waarvan de auteur hem de uitgave heeft toevertrouwd, en die over de gebreken van het Indisch bestuur en den waren toestand onzer koloniën de gewigtigstq revelaties bevat. Men zou echter nog de vraag kunnen opperen, of de voorlichting der publieke opinie in het moederland over koloniale aangelegenheden, wel zoo bepaaldelijk de medewerking eener meer onbelemmerde drukpers in de Indische bezittingen zelve behoeven zou; of niet de gelegenheid die gerepatrieerde Indische ambtenaren en kooplieden, of de van wetenschappelijke zendingen teruggekeerde geleerden, bezitten, om door middel der drukpers in Nederland licht over de koloniale aangelegenheden te verspreiden, gevoegd bij de mogelijkheid voor hen, die zich nog bij voortduring in Indië ophouden, om hunne mededeelingen en opmerkingen in handschrift naar Europa te zenden en daar te doen ter perse leggen, toereikende hulpmiddelen verschaft, om de koloniale zaken van alle kanten toe te lichten ? Wij gelooven haar ontkennend te mogen beantwoorden, en de ondervinding is er het bewijs voor. Maar ook de oorzaken zijn niet moeijelijk op te sporen. Waar men aan een stelsel van geheimhouding en onderdrukking van den publieken geest gedurende jaren is gewoon geweest, zal men zich niet dan met moeite daarvan emanciperen; de zienswijze van het gouvernement, aan de ambtenaren opgedrongen en met kracht en nadruk gehandhaafd, wordt bij velen langzamerhand door gewoonte tot hunne eigene; de uitsluitende rigting der Indische Maatschappij op het maken van fortuin onderdrukt bij velen langzamerhand de betere inspraken van het hart; terwijl men eindelijk, in liet moederland teruggekeerd, veelal nog niet zoo geheel van het ministerie van koloniën onafhankelijk is, en zich door gehoopte gunsten of gevreesde onttrekking van gunst laat terughouden van een vrij en des noods streng afkeurend oordeel. Wie zich over al deze bezwaren lieenzetten, zijn vaak niet de zedigsten, niet de bekwaamsten, maar dezulken, wier antecedenten weinig veitiouwen inboezemen, of wier bedoelingen het gemakkelijk is bij het publiek in verdenking te brengen. Ik heb tot dusverre de openbaarheid der koloniale aangelegenheden, en, als middel daartoe, een meer onbelemmerde werkkring der koloniale drukpers, alleen in verband beschouwd tot de vorming der openbare meening, en de terugwerking daarvan op de vertegenwoordigers der natie, aan wie voortaan zulk een aanzienlijk deel der wetgeving voor de overzeesche bezittingen zal en meer en meer moet worden toevertrouwd. Maar men meene niet, dat alleen langs dien omweg eene meerdere vrijheid in de koloniën, om zijne gedachten en waargenomen feiten te openbaren, voor Indië en het moederland nuttig zou kunnen worden. Zij zou ookregtstreeks menigen misslag onder de oogen van het gouvernement brengen, de handhaving van menig misbruik onmogelijk maken, en langzamerhand aan de regelen van goede staatkunde en gezonde staatshuishoudkunde ingang kunnen verschaffen, waar die tot nog toe op de schromelijkste wijze miskend worden. En om slechts een paar voorbeelden hier aan te halen: naauwelijks is het te denken, dat, bij eene zoodanige meerdere openbaarheid van den waren staat onzer koloniën, in de Preaneer- O regentschappen nog het voor de massa der bevolking zoo uiterst drukkend, en voor niemand dan eenige Javaansche hoofden voordeelig, stelsel der verpligte leveringen in stand zou zijn gehouden, zelfs in weerwil, dat bij het Indische gouvernement zelf de overtuiging van het verderfelijke en onvergeeflijke dier door de regerings-reglementen gehandhaafde verdrukking dagelijks veld wint; en even weinig, dat het kuituurstelsel, — in zijn beginsel en bij behoorlijke regeling eene weldaad zoowel voor Indië als voor liet moederland, door overdreven winzucht en gebrek aan statistieke kennis, in sommige streken van Java zoo buiten verhouding tot de produktieve krachten des lands en de behoeften van den rijstbouw zou zijn opgedreven, dat daardoor over de rampzalige bevolking de vreesselijke kwalen van armoede, hongersnood en verwoestende epidemiën zijn uitgestort. Ik onthoud Ö i i • 1 mij van nadere ontwikkeling van het lner gezegde, en evenzeer van het bijbrengen van andere voorbeelden, die het niet moeijelijk zijn zou aanmerkelijk te vermenigvuldigen, dewijl al deze punten ter sprake komen in de eerlang door mij uit te geven reis van den Heer van Hoëvell, een man, wiens maatschappelijke stelling en grondige kennis der Indische aangelegenheden aan zijne mededeelingen en oordeel oneindig meer ingang bij het publiek zullen verschaffen, dan ik mij voor mijne woorden zou mogen beloven. Het is mijn wensch geweest, door hetgeen ik tot dusverre schreef, iets bij te dragen tot de bevordering dier meerdere openbaarheid in koloniale zaken, niet slechts door ruimere mededeeling van gouvernementswege, maar ook door eene onbeperktere werking der drukpers, die ik zoowel voor het moederland als voor Indië van zulk een onberekenbaar belang beschouw. Ik deed het echter niet met het doel, om de opneming van het beginsel der vrije drukpers voor de koloniën in de vast te stellen nieuwe grondwet aan te bevelen, maar alleen om op de belangrijke vraag, die weldra bij het vaststellen der reglementen op het beleid der regering in aanmerking zal moeten komen, reeds bij voorraad de aandacht te vestigen. Indien men vasthoudt, dat de grondwet voor het koningrijk der Nederlanden ten opzigte der koloniën niets anders behoort te bevatten, dan de bepaling, in hoeverre en op wat wijze de hooge staatsmagten in het moederland invloed zullen hebben op het koloniaal bestuur, en, met de memorie van toelichting op het thans aangeboden ontwerp (wat mij volkomen juist toeschijnt), de reglementen op het beleid der regering beschouwt als uitmakende de grondwet der bezittingen en koloniën, dan spreekt het van zelve, dat, wanneer wij de vraag der koloniale begrooting ook hier ter zijde stellen, met uitzondering der vaststelling van de reeds vroeger genoemde groote beginselen, invloed van de vertegenwoordiging der natie op de wetgeving in de koloniën, en openbaarheid in koloniale aangelegenheden van de zijde der regering, in de gewijzigde grondwet weinig aan het reeds vroegei ten aanzien der koloniën bepaalde kon worden toegevoegd, en vele der belangrijkste vraagstukken omtrent het koloniaal beheer eerst bij de vaststelling der reglementen zullen kunnen ter sprake komen. Wij vertrouwen echter, dat ook die vaststelling, gelijk die van zoo vele andere uit ^e gewijzigde grondwet voortvloeiende bijzondere wetten, niet lang zal achterwege blijven, en achten het daarom raadzaam reeds nu onze stem voor de meer onbelemmerde werking der drukpers 111 Indie te verheffen, in de hoop van dat beginsel of erkend, óf de onhoudbaarheid daarvan op bevredigende gronden aangewezen te zien. Het komt mij voor, dat om liet publiek omtrent deze vraag, zoo veel als in mijn vermogen is, in te lichten, nog twee punten vooral opzettelijke behandeling behoeven. ïk stel mij daarom voor: vooreerst een kort historisch en statistisch overzigt te geven van den toestand der drukpers in Nederlandsch Indie, vooral wat de openbare aangelegenheden betreft; en ten anderen de gronden, waarop eene meer onbelemmerde werking der drukpers in de koloniën tot dusverre geweigerd is en welhgt nog kan bestreden worden, althans ■voor zooverre zij mij bekend zijn, aan eene nadere toetsing te onderwerpen. Ik zal mij daarbij nu en dan bedienen van inlichtingen en aanwijzingen, die ik aan het handschrift der reize van den Heer van Hoëvell te danken heb, maar met zorgvuldige aanwijzing van hetgeen van hem ontleend is, opdat het moge dienen, om op het hoogst belangrijke werk, waarvan reeds eenige bladen zijn afgedrukt, en weldra een eerste gedeelte het licht zal zien, door eene enkele proeve van den inhoud, de belangstellende aandacht van het publiek reeds bij voorraad te vestigen. De drukpers is in Nederlandsch Indië aan geene enkele wettelijke bepaling onderworpen; geen verbod, geene verordening tot beteugeling. van hare buitensporigheden word' ergens aangetroffen. Men zou dus wanen de onbeperkts! vrijheid hier aan te treffen, maar de preventieve maatrer len der regering maken alle verbod of beteugeling overbodig Er is geene drukpers, behalve die van het gouvernement of althans do zoodanige, die onder het onmiddellijk opzigt der regering geplaatst is. De wil van den Soeverein treedt in de plaats van alle wet of regeling; niemand kan eene drukkerij oprigten zonder zijne speciale vergunning; niets kan in den regel ter perse gelegd worden, zonder^ onder de oogen van gouvernementsambtenaren te komen, die van de strengste instructiën voorzien zijn om alles, wat naar politiek of beoordeeling van regeringsdaden zweemt, indien het niet met de aangenomene beginselen overeenstemt, op het zorgvuldigste te weren. Waarschijnlijk is er dan ook wel geen land ter wereld, dat onder eene Christelijke redering staat, waar minder wordt gedrukt en geschreven, dan in Neerlandsch Indië. Te Batavia heeft men uitgenomen de landsdrukkerij, waar thans, behalve de "Javasche C ouran , weinig anders gedrukt wordt dan staten reglementen en andere voor de administratie benoodigde stukken, alleen nog die van het Bataviaasch Genootschap, de eemge, waar uit gebreidere geschriften en bepaaldelijk werken van letterkundigen of wetenschappelijken inhoud ter perse worden gelegd. Er bestaat verder nog eene drukkerij te Bamarang, doch behalve een onbeduidend advertentieblaadje, wordt er niets ter perse gelegd, dan eenige schoolboekjes, en verder e o-een voor den handel en ten gerieve van partikulieren moe dienen, als manifesten, rekeningen, uitklaringen, catalogussen en dergelijken. Nog onbeduidender is de drukkerij te Soerabaja, waar echter mede wekelijks een advertentieblaadje in het licht verschijnt. Andere persen worden op geheel lava ia in geheel Nederlandsch Indie, met aangetroffen. Het eenige dagblad, dat eenigzins dien naam mag voeren, is de «Javasche Courant," die door de regering zelve wordt uitgegeven, "het eenige periodieke geschrift, zegt de. I van Hoëvell, «waarin op eene zeer eenzijdige en onvolledige «wijze nu en dan aan de goede ingezetenen wordt medegedeeld, wat er al zoo in de wereld voorvalt. De Javasche Courant is inderdaad een ware tegenhanger van hetgeen de Nederlandsche Staatscourant jaren lang geweest is , en ee misschien liaars gelijken niet in achterhoudendheid van het- geen liet meest de aandacht des publieks verdienen zou. De aangelegenheden van Bali mogen er een bewijs van leveren. Behalve de Javasche Courant kent Nederlandsch Indië geene andere dagbladen, dan de reeds genoemde advertentieblaadjes van Soerabaja en Samarang, die, hoe onschuldig ook, nimmer zonder het ƒ ai van den officier van policie in het licht mogen verschijnen; alle andere pogingen, om dagbladen uit te geven, zijn mislukt; de daartoe strekkende verzoeken zijn altijd door de regering van de hand gewezen, en het monopolie der Javasche Courant in het verspreiden van politiek nieuws en politieke beschouwingen is ten strengste gehandhaafd. Deze Javasche Courant, die tot vóór tien jaren het eenige periodieke geschrift was, dat in Nederlandsch Indië in het licht verscheen, en, schoon sedert nevens haar eenige tijdschriften zijn opgekomen, die bij maandelijksche of driemaandelijksche afleveringen worden uitgegeven, het eenige eigenlijk gezegde dagblad gebleven is, verdient wel, at w jj wat langer bij hare geschiedenis vertoeven De De bouwstoffen hiertoe levert ons het Tijdschrift voor N. I , Jaanr VI D. II, blz. 177, vgg. 2° Oost-Indisclie Compagnie dreef liet stelsel van geheimhouding, ja, van wantrouwen, zoo ver, dat hare bewindhebberen zich zelfs het regt aanmatigden, "om de brieven aan "particulieren te lezen, om te zien of ze ietwes ten nadeele "van de Compagnie inhielden." Onder zulk een stelsel was het niet mogelijk, dat eenig wetenschappelijk tijdschrift of zelfs eenige courant of nieuwsblad het licht zag. De Gouverneur-Generaal van Imhoff, een man, die zich in vele opzigten boven de bekrompenheid zijner tijd- en landgenooten verhief 4, had wel bij besluit van 9 Februarij, 1745, den eersten gezworen klerk ter secretarie der Regering het za~ menstellen en (hukken eener Courant opgedragen, maar het bestaande systeem duldde dit niet, en reeds den 20sten November van hetzelfde jaar werd de voortzetting dier onderneming verboden. In 1782 deed het toen sedert vier jaren opgerigte Bataviasche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen de vraag: "om uit het beredeneerd plan van alle "geleerde genootschappen in Europa, en de opgave van alle "fetterkundige en periodieke werken, op te geven, het beste "plan voor een letterkundig nieuwspapier." Doch de tijden werden weldra zoo ongunstig, dat de beantwoording deivraag, zoowel als de verwezenlijking van het plan, achterwege bleef. Het genootschap bepaalde zich tot het uitgeven zijner werken in elkander met lange tusschenpoozen, soms van ' Men vergelijke b. v. de volgende artikels uit zijne memorie, m 1/41, als raad van Indië, onder den titel van: "Beschouwingen over den tegenwoordi«gen staat der O. I. Compagnie," aan de Directeuren der Comp aangeboden (medegedeeld in het Tijds. voor N. I., Jaarg. IX, D. III, blz. 120). "Behalve de lagere scholen, dienen er te Batavia andere inngtmgen te wezen, waar de jeugd alles moet kunnen leeren, wat tot eene goede opvoeding bC"Elke gemeente dient haren eigen predikant te hebben, terwijl nu vele plaatsen, waar zich een aantal lidmaten bevindt, er van verstoken zijn. "Er bestaat groote noodzakelijkheid tot het bouwen van kerken in de omstreken van Batavia, en tot het vestigen van scholen voor kinderen en jonge "Indien de drukpers te Batavia tot dien trap van volmaaktheid gebragt werd, dat de inboorlingen er bijbels in allerlei talen konden drukken, zou dat zeer nuttig zijn ter bevordering der Godsdienst." Hoe ver is men niet zelfs nu nog ten achteren bij deze verlichte wenschen van den Baron van Imhoff! nes en meerjaren, opvolgende boekdoelen, die intusschen de zucht naar kennis voor geheele verstikking behoedden. In liet laatst der vorige eeuw, kwam het eerst een periodiek geschrift tot stand, waarvan de gewigtige inhoud genoegzaam wordt gekarakteriseerd door den titel van "Vendu"nieuws." Aan den maarschalk Daendels behoort de eer van ook hier het eerst iets beters te hebben tot stand gebragt. Hij gelastte de uitgave van een weekblad, bekend onder den naam van "Bataviasche Koloniale Courant," hetwelk op Vrijdag 5 Januarij, 1810, het eerst het licht zag. Bij de toenmaals zoo zeer gestremde communicatie was het dikwijls hoogst moeijelijk, om het dagblad met genoegzaam belangrijke mededeelingen te vullen, en dat gaf aanleiding, dat men daarin soms berigten omtrent de handelingen der regering aantrof, die men het later geraden vond weder te onderdrukken. Onder het Engelsch tusschenbewind werd deze Courant voortgezet onder den naam van "Java Go"vernment-Gazetteen bevatte toen, behalve vele letterkundige bijdragen, schier alles, wat er in dat tijdvak merkwaardigs is voorgevallen. Onder den ouden naam van "Bataviasche Courant" verscheen den 19den Augustus, 1816, een nommer, waarbij de teruggave der kolonie aan hare regtmatige bezitters officieel werd aangekondigd. Onder het vrijzinnig bestuur van den Baron van der Capellen, van 1816—1826, beleefde dit nieuwsblad het tijdperk van zijnen hoogsten bloei. De Gouverneur-Generaal gelastte den Algemeenen Secretaris der regering, om allen, die daartoe bekwaam en genegen waren, uit te noodigen, om ten beste der courant alle berigten te willen mededeelen, die voor uen staatsman, den zeeman of den koopman belangrijk geacht worden en tot vermaak en leering van het publiek strekken konden, opdat die courant, naar de eigene woorden van den Gouverneur-Generaal, zou worden "een middel tot uit'breiding van kennis onder de ingezetenen zelve, en eene bion, waaruit eenmaal, door den Geschiedschrijver, den "Natuuronderzoeker en den Aardrijkskundige, belangrijke "bijdragen zouden kunnen worden getrokken." Algemeen vond die uitnoodiging bijval, en bijkans geen nommer der Bataviasche Courant verscheen in dat tijdvak, zonder be- langrijke bijdragen voor de kennis der koloniën te bevatten. Onder den Kommissaris-Generaal du Bus de Ghisignies, van X826—1830, handhaafde dit dagblad, onder den veranderden naam van "Javasche Courant," zijnen roem door het licht, dat het hoog gezag omstraalde, ook voor het publiek te doen schijnen, maar werd dikwijls ontsierd door scherpe afkeuring der handelingen van het vorig bestuur, die vaak in persoonlijkheden ontaardde. Later zonk deze courant onder het meer en meer veld winnen van het oude stelsel van geheimhouding, tot steun der autocratie, langzamerhand tot de vroegere onbeduidendheid terug, en werd, wat zij thans nog is! met uitzondering der officiele mededeeling van besluiten° en andere stukken der regering, eene schrale, onvolledige, eenzijdige en vaak zeer achterlijke kromjk van het voornaamste wat op het wereldtooneel voorvalt, en waarin zelfs de koloniale aangelegenheden dikwijls bij de nieuwstijdingen uit Europa op den achtergrond staan. _ Maar de opgewekte zucht naar kennis kon niet rusten, ot zich zonder het bezit van een orgaan ter verspreiding van wetenschap tevreden houden. Keeds in 1834 werd in het Bataviaasch Genootschap het plan geopperd van een lij schrift, door de directie te redigeren. De meerderheid der directie echter verklaarde zich tegen dit voornemen, uit vrees dat het aan genoegzame bouwstoffen en medewerkers zou ontbreken In 1837 echter vereenigden zich de Heeren b. A. Buddingli, P. Mij er en W. R. van Hoëvell tot de redactie van een Tijdschrift, aan de kennis van Nederlandsch Indie gewijd, en hadden het geluk voor dit plan de belangstelling op te wekken van den Gouverneur-Generaal de Eerens, die bij besluit van 10 Januarij, 1838, de uitgave daarvan toestond onder den titel van "Tijdschrift voor Neer ands[ch] "Indië," maar onder de uitdrukkelijke bepaling, dat de redactie zich van het behandelen van politieke onderwerpen zou onthouden, en bij den minsten twijfel omtrent de politieke strekking van eenig stuk, dat in origmah aan den Algemeenen Secretaris, ter bekoming van beslissing, zou inzenden, zonder dat, waar geen bepaald verbod werd gegeven, de verantwoordelijkheid der uitgevers daardoor zou worden opaeheven. De landsdrukkerij was tot in 1842 de eenige in Nederiandsch Indië, met uitzondering der beide persen, die de Engelsche Zendeling W. H. Medhurst gedurende eene reeks van jaren te Parapattan in beweging hield, ter uitgave van geschriften tot bevordering des Christendoms, in de Nederduitsche, Engelsche, Maleische en Chinesche talen, zonder ooit aan eenige bemoeijelijking of censuur van de zijde der ederlandsche Regering te worden onderworpen. Wagens de te uitgebreide werkzaamheden aan de landsdrukkerij werd het X\ lilde Deel der werken des Genootschaps, dat in 1842 in het licht verscheen, ingevolge eene aanbieding van den Heer Medhurst, op de pers van het Zendelinggenoot- 1 Men vergelijke wat ik over liet Tijdschrift voor N. I. mededeelde in "de "Gids," 1847, Boekbcoord. blz. (». scliap te Parapattan gedrukt. Tevens echter werd bij besluit van den 29sten April van hetzelfde jaar door het gouvernement, op verzoek der directie van het Genootschap, autorisatie verleend tot kosteloozen afstand aan liet Genootschap van de reeds vroeger tot het afdrukken dei Vei handelingen gebruikte drukletters, onder de verpligting, om, wanneer daarvan geen gebruik meer zou worden gemaakt, die weder bij 's lands drukkerij te doen inleveren. Dit besluit werd nader gewijzigd door dat van 28 Junij, 1842, waarbij magtiging verleend werd, om in plaats dezer oude drukletters een stel nieuwe drukletters en verder al het benoodigde materieel tot het drukken der Verhandelingen kosteloos aan de directie, maar onder dezelfde voorwaarde, te verstrekken, welke voorwaarde bij besluit van 11 November, 1842, met weigering van het verzoek, "om op de pers van "het Genootschap ander gewoon los drukwerk ten behoeve "van partikulieren te mogen verrigten, en ook te doendruk"ken werken van meer omvang" na daartoe bekomen autorisatie, nader dus werd verduidelijkt: "dat, na het afdruk"ken van elk deel der Verhandelingen van het Genootschap, "het stel drukletters en het overige materieel, van Gouverne"mentswege verstrekt, weder bij sLands drukkerij moeten "worden ingeleverd, totdat de noodige bouwstoffen zullen "verzameld zijn, om met den afdruk van een volgend deel "der Verhandelingen eenen aanvang te maken." Ziedaar de geringe beginselen der drukkerij, die thans de gewigtigste is in Nctlerlandscli Indië, en de eenige die aan de belangen van wetenschap en letteren gewijd is. Eeeds bij besluit van 11 Januarij, 1843, werd haar toestand aanmerkelijk verbeterd, doordien alstoen magtiging verleend werd, om het reeds gemelde stel drukletters en het daarbij behoorend materieel in vollen eigendom aan het Genootschap af te staan, echter met handhaving der weigering van het verzoek, om de pers van het Genootschap voor allerlei drukwerk dienstbaar te stellen. Het "Tijdschrift voor Neêrlandsch Indië" werd tot Mei, 1844, gedrukt ter landsdrukkerij, maar de redactie ondervond dikwijls de grootste moeijelijkheid in het geregeld uitgeven harer nommers, ten gevolge der werkzaamheden, waarmede deze drukkerij vaak overladen was. Vooral was deze moeijelijkheid vermeerderd, doordien sedert het begin van dat jaar een ander periodiek werk, "het Indisch magazijn" getiteld, en geredigeerd door den Heer E. de Waal, bij dezelfde inrigting werd ter perse gelegd, waardoor de krachten, die anders alleen aan het Tijdschrift voor N. X. gewijd wef*den, over beide maandwerken moesten verdeeld worden. Dit gaf aanleiding tot het verzoek der redactie van laatstgemeld Tijdschrift, om haar werk, met uitzondering van de Javaansclie en Maleische bijdragen, voortaan op de pers van het Bataviaasch Genootschap te laten drukken, wat bij besluit \an 27 Mei, 1844, goedgunstig werd toegestaan. Bij hetzelfde besluit echter werd gedifficulteerd in het verzoek der Redactie, om in het door haar uitgegeven Tijdschrift ook de staatkunde van Nederlandsch Indië te mogen behandelen, en zij hieromtrent herinnerd aan de bepalingen van 1 Blz. LXXVIII. liet besluit van 10 Januarij, 1838, welke wij hier boven liebben medegedeeld. Omstreeks denzelfden tijd werd de Redactie van°het Tijdschrift ernstig verontrust door de publikatie van den waarnemenden Gouverneur-Generaal Reynst, van 19 Mei, 1844, waarbij onder anderen bepaald werd, "dat niemand, van wat rang of stand hij zij, zoogenaamde "Gouvernements-stukken textueel of extractsgewijze zal mogen "inlasschen in boeken of openbare geschriften, zonder daar"toe van regeringswege te zijn gemagtigd geworden, en dat "wie zoodanige stukken door den druk of anderzins openbaar "maakt, schuldig is aan ontvreemding van slands eigendom of "misbruik van vertrouwen, en onderhevig aan de straffen op "zoodanige misdrijven bepaald." Bij een adres van 26 Novemb., 1844, beklaagde zich de Redactie, dat, "sedert liet emaneren van deze wet, vele collaborateurs van het Tijdschrift voor N. I. zich huiverig betoond hadden, oin verder daartoe mede te werken, eensdeels, omdat het bijkans met mogelijk is wetenschappelijke bijdragen, althans nopens de oude geschiedenis en het voormalig bestuur dezer gewesten, te schrijven, zonder, zelfs geheel onwillekeurig, extracten van zoogenaamde Gouvernements-stukken mede te deelen, en anderdeels, omdat zij zich ongaarne blootstellen wilden aan beschuldigingen en bestraffingen, beleedigend voor hun karakter en verderfelijk voor hun bestaan. "Hoezeer de Redactie," dus vervolgt dit merkwaardig adres, "niet deelt in het vrij algemeen bestaande gevoelen, dat het de bedoeling der onderhavige publicatie zijn zou, om ieder ambtenaar, die louter in het belang der wetenschap o-ebruik maakt van Gouvernements-stukken, schuldig te houden aan de overtredingen in art. 6 dier wet omschreven, omdat aan het Gouvernement niet ligtvaardig mag worden verweten, dat hetzelve de zoo hoog gewaardeerde beoefening der wetenschappen in de categorie der misdrijven zou wenschen opgenomen te zien, heeft echter de redactie deze hare overtuiging niet aan anderen mogen opdringen, omdat althans de letter der onderwerpelijke wet voor eene meer strikte uitleo-ginc; vatbaar is." De Redactie eindigde haar adres met het eerbiedig verzoek, dat dit voor den bloei, ja wel ligtivoor het bestaan van haar Tijdschrift zoo noodlottig verschil van meening mogt worden opgehelderd, door eene verklaring van den Gouverneur-Generaal, "of onder de Gouvernementsstukken, welke niet door middel van het Tijdschrift voor Neêrlandseh Indie mogen worden uitgegeven, ook gerangschikt moeten worden, dezulke, waarvan de Eedacteur alleen in het belang en tot nut der wetenschappen gebruik maakt," en had het genoegen, bij besluit van 15 Januarij, 1845, deze vraag ontkennend te zien beantwoorden, echter met handhaving der vroegere bepalingen omtrent de volstrekte buitensluiting van alles wat met de politiek in verband staat Gelijk het natuurlijk gevolg is van een toestand, die door geene voor allen gelijke wet, maar door de van luim en gunst (en soms van vrees) afhankelijke willekeur eener soevereine magt is te weeg gebragt, zoo was ook de verhouding tot het gouvernement bij de redactie van het Indisch Magazijn, welks uitgave echter na twee jaren weder gestaakt werd, eene geheel andere, dan bij de redactie van het Tijdschrift voor N. I. Terwijl den Heer van Hoëvell, als redacteur van het laatste, de preventieve censuur werd bespaard, waarschijnlijk wijl men van zijn' stand en karakter de stipte inachtneming verwachtte van de herhaalde besluiten, waarbij hem de behandeling van politieke onderwerpen verboden werd, of men die door zijne verantwoordelijkheid genoegzaan gewaarborgd achtte, werd daarentegen aan den Heer de Waal vergund "in zijne afleveringen ook opstellen op te nemen over de staatkunde van Nederlandsch Indië, maar moest hij zich aan eene voorafgaande censuur van elke bladzijde onderwerpen" 2. Het "Natuur- en Geneeskundig Archief," dat zich, sedert den VIden Jaargang, onder de redactie van deHeeren M. J. E. Muller, P. A. Fromm en P. Bleeker, van het Tijdschrift voor N. 2 Woorden van den Heer van Hoëvell in zijne ter perse liggende reis, Hoofdst. VI. artikelen, ook de voor een grooter publiek minder geschikte en meer streng wetenschappelijke stukken uit het gebied van Natuur- en Geneeskunde, die bij de redactie inkwamen, publiek te maken, had, waarschijnlijk ten gevolge van zijn' minder gevaarlijken inhoud, het voorregt van aan geenerlei censuur of speciaal toezigt onderworpen te zijn. Men erkent in deze ongelijkheid de handelingen van hetzelfde gouvernement, dat den Engelsclien Zendeling Medhurst alles liet drukken wat hij wilde, en het onnoozele advertentie-blaadje van Samarang aan het fiat der policie onderwerpt. Het bleek intussclien aan de redactie van het Tijdschrift voor N. I. niet slechts door de boven aangehaalde pubhcaiie van 19 Mei, waarvan echter de noodlottige gevolgen, gelijk wij zagen, nog gelukkig werden afgewend, dat de schoone dagen voorbij waren, waarin de Gouverneur-Generaal de Eerens door zijne aanmoediging en bescherming de uitgave van het Tijdschrift geschraagd had, en de Algemeene Secretaris van het Gouvernement, door raad en daad, maar vooral ook door mededeeling van belangrijke stukken en bengten, uit 's Gouvernements Archief geput, de taak der redactie aanmerkelijk had verligt 1; weldra werd zij door nieuwe, haar in den weg gelegde moeijelijkheden gewaar, dat hare pogingen tot verspreiding van kennis en verlichting, meer den onwil dan de sympathie van het Gouvernement opwekten. Een fragment der "Schetsen eener reis over Java" door Dr. Junghuhn , dat de belagchelijke zijde van het Keizerlijke Hof van Solo zeker wat sterk doet uitkomen, om ons de onveranderde plaatsing niet als eene werkelijke onvoorzigtigheid te doen afkeuren, en waarvan de inhoud den Keizer, die anders in de Nederduitsche taal zoo weinig als het gros zijner onderdanen bedreven is, door kwaadwillige gedienstigheid ter ooren was gekomen, en naar het schijnt zijn misnoegen en dat van eemge andere Javaansclie grooten had opgewekt, had oogenblikkelijk het besluit ten gevolge van 4 Julij, 1845, waarbij bepaald werd dat de redacteur van dat Tijdschrift voortaan onder eene naauwere censuur zou gebragt worden. Omstreeks den- 1 Zie Tijdschrift v. N. I., Jaarg. VI, Dl. II, blz. 183, 184. 3 Zie Tijdschrift v. N. I. Jaarg. VII, Dl. II, blz. 205, volgg. zelfden tijd ondervond de Heer van Hoëvell allerlei zwarigheden in de volvoering van zijn plan ter uitgave van een nieuw periodiek geschrift, onder den titel van "Tijdschrift ter bevordering van Cliristelijken zin in N. Indië." — "Reeds in April, 1845," schrijft hij daaromtrent in de voorrede van het later verschenen eerste nommer, "heb ik het eerste rekwest omtrent die uitgave aan het Gouvernement ingediend; er schenen echter moeijelijkheden en bezwaren tegen de inwilliging daarvan te bestaan, althans eene gunstige beslissing op een tweede den 17den Julij, 1845, ingediend rekwest bleef achterwege, zoodat ik mij verpligt rekende, onmiddellijk na de komst van den Heer Kochussen in deze gewesten, den 3den November 1.1. mij tot Z. Exc. te wenden, ten einde van Hoogstdezelve de toestemming te verkrijgen, tot het ten uitvoer brengen van mijn voornemen." Inderdaad gaf de Heer Kochussen reeds bij besluit van 25 November zijne toestemming tot de uitgave van dit nieuwe Tijdschrift 1, terwijl hij tevens op de vertoogen van den Heer van Hoëvell, aangaande het bezwarende van het besluit van 4 Julij 1845, dit besluit weder buiten werking stelde, en dus het Tijdschrift voor N. I. op nieuw van alle naauwere censuur onthief. Inmiddels had de directie van het Bataviaasch genootschap in een belangrijk gebrek harer drukkerij voorzien. Tot nog toe miste zij de noodige typen om Maleische en Javaansche werken te drukken, en was dus genoodzaakt bij de uitgave van teksten in die talen tot de Landsdrukkerij hare toevlugt te nemen. Om diezelfde reden werden ook de teksten in die talen, voor het Tijdschrift voor N. I. bestemd, nog altijd op 's Lands drukkerij ter perse gelegd. In 1845 ontbood de directie een volledig stel Javaansche en Maleische typen uit het moederland, die haar door de tusschenkomst van den Heer J. van der Vinne weldra tot hare volkomene tevredenheid werden bezorgd 2. Zij was dus nu zoowel voor hare eigene werken als voor de uitgave van het Tijdschrift voor N. I. geheel van de Landsdrukkerij onafhankelijk. Sedert 1 "Vgl. ons artikel in "de Gids," 1847, Boekbeoord. bl. 8, vgg. 2 Zie het verslag van 4 Febr. 1845, blz. 78, 79, en dat van 8 Mei, 1847, blz. 103. den aanvang van 1846 kwamen, behalve de reeds genoemde geschriften, ook de driemaandelijksche afleveringen van het "Natuur- en Geneeskundig Archief" en van het "Tijdschrift ter bevordering van Christelijken zin" geregeld van hare pers, terwijl zij tevens menig ander belangrijk werk van wetenschap en letteren in het licht zond. Hiertoe rekenen wij vooral de Javaansche vertaling in poëzij van een gedeelte der "Arabische "Nachtvertellingen" van den Heer Winter \ die door de Javanen met zooveel graagte ontvangen en gelezen werd, den "Index op het Staatsblad voor Nederlandsch Indië" door den Heer Cantervisser, het letterkundig jaarboekje "Warnasarie,' de "Ontleed- en Natuurkundige beschouwingen over het menschelijk ligchaam en leven, naar aanleiding van demonstratiën op het kunstcadaver van Dr. Auzoux, gehouden in het Batav. Gen. van Kunsten en Wetenschappen," door J. Munnich s, en, naar het schijnt, een aantal kleinere stukken, die met ter onzer kennis gekomen zijn.
2,436
MMUBVU02:000010798_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,853
Voorlezing over den Engelschen dichter Robert Montgomery
Koenen, H.J.
Dutch
Spoken
4,243
7,892
En daarom duidde, in Ronies achtbre spraak Het zelfde woord (als ééne zelfde zaak) Den Dichter en Profeet eensluidend aan; Er werd door Brit en Gauler steeds verstaan, Dat Bard en Priester voor de ontroerde scharen Herauten van de donkre Toekomst waren. Chrisloterpe van 1838, S. 311—322. In het Parlement heel't fox met eene bijna dichterlijke geestdrift de krachtige verzen van cowper op de Bastille uitgeboezemd: Ye horrid towers, th'abode of broken hearts, Ye dungeons and ye cages of despair, That Monarchs have supplied, from age to age With music such as suits their sovereign ears, The sighs and groans of miserable men: There's not an English heart, that wonld not leafs To hear that ye were falFn at last. (*) /ie Rev. j. w. cüxningham, a. m., On the genius and poelry of Cowper, voor het VIde Deel zijner Werken, uitgeg. te Lond. 1835, 12°., p. xix. 4 Treffend is de parallel van byron en cowper bij coquerel, t. a. pl. p. 487: "Sans chercher a mettre un frein a son imagination fougueuse, ni a se faire un plan ou un cadre précis, cowper, comme byron, se dirige oü son imagination 1'entraïne, sans regarder oü elle va le mener. Ils ont tous deux un trait commun: le premier est religieux et croyant; le second est sceptique et impie; mais aucun des deux naccepta ces états opposés comme devant servir de point fixe; aucun des deux n'admet que ce qu;il tient soit la véï-ité pure, et qu'il y puisse reposer sa vie. Tous deux cherc!ient et sont inquiets; tous deux se creusent des abïmes, s'y arrêtent, et lancent dans leurs profondeurs le regard du génie. On trouve dans (*) Afgrijselijk Kasteel, gevreesd verblijf, Waarin *t gebroken hart wordt ingemuurd, En 't met de wanhoop zich alleen bevindt : Gij kerkerhol, waar zich Monarchentrots In droef geklag en naar gerucht vermeidt, Als waar rt muziek, waar 't luistrend oor op aast! Geen enkel hart in heel het Britsch gebied, Dat niet van vreugd zou trillen op ?t gerucht Dat van uw bouw geen puinhoop meer bestaat. lcurs ouvrages des hésitations, des inconséquences, des traits de petitesse et de grandeur/' (+) Men zie vooral over byron het voortreffelijk vertoog van mijn hooggesehatten vriend beets, vóór de tweede uitgave zijner Vertalingen en navolgingen van Lord byron. Men heeft op dat sehoone stuk wel eens de aanmerking gemaakt, dat de ongeloovige Lord daarin te verschoonend werd beoordeeld; maar ik geloof, dat het christelijk mededoogen, hetwelk den meest beklagenswaardigen zondaar ook het diepste beklaagt, zich daar op eene waardige wijze openbaart. Ook bij den grooten en vromen wilberforce vindt men een soortgelijk gevoel: "I spent a few days (schreef Lady raffles van een verblijf bij wilberforce) at his house, short after moore's Life of Lord Byron was published. I brought it with me from murray's, and read parts ot it to him at night, while he was pacing up and down the room with all the quickness and gaiety of a child. What struck me particularly, was his anxiety to lind out any thing in Lord byron's favour. "There now," he would stop and exclaim: "Surelv there is good feeling there!" (f). The Life of Wilberforce, by his Sons, Lond. 1839, Vol. v, p. 298. (*) "Even als byron laat cowper, zonder vooruit een bepaald ontwerp of bestek te maken, of zijne onstuimige verbeelding te breidelen, zich door zijn dichterlijke geestdrift medevoeren, zonder naauwlettend toe te zien, waarheen. Beide Dichters hebben eene zelfde eigenaardigheid gemeen: de eerste is godvruchtig en geloovig; de andere twijfelt en valt in het ongeloof; maar geen van beiden neemt die tegengestelde toestanden aan als een vast rustpunt; geen van beiden stelt vast, dat hetgeen hij voor waarheid heeft aangenomen, onwankelbaar staat, en dat hij er zich bestendig aan kan vasthouden. Beiden zijn onrustig en zoeken; beiden aanschouwen een afgrond voor zich gapende: staan voor den rand stil, en werpen hunnen dichterblik in de diepte. Men vindt in beider werken aarzeling, — gebrek aan gelijkheid met zich zeiven, — trekken van kleingeestigheid, maar ook van verhevenheid." (f) "Ik sleet eenige dagen in zijne woning, kort nadat moore's Leven van Lord byron was uitgekomen. Ik bracht het werk mede, en las hem 's avonds eenige gedeelten er van voor, terwijl hij de 5 Men vergelijke ook hieromtrent het Vénoematwns-Lexikon, der neuesten Zeit mul Literator. Leipz. 1883, Th. 111, S. 167. 6 Men zie hierover jr. g. van kampen, Beschouwing van dn hedendaagsche Dichters over de vroegste tijden des metucMoms , in het M*. der Vttderl. LeUeroéf. van 1837; maar vooral de sehooné Verhandelingen van ba costa over bilderdijks Ondergang der Eerste wareld, in zonderheid hl. 433—135. 7 Het Paradtse Lost verscheen (vulgens de opmerking van Prof. van kampen', Geschiedenis der Nederl. Letteren, Dl. 1, bl. 164), 14 jaren later dan vokdei.s Lucifer. 8 PjBittiy isissiiK shellet werd den 4d™ Aug. 1792 te ï'ieldplain in Sussex geboren. Nseene losbandige jeugd verviel hij, even als byron, in een allerongelukkigst huwelijk, dat op onderling verlangen der eehtgenooten werd ontbonden, waarna de verlatene vrouw zeer spoedig kpram testerven: een overlijden, omtrent welks oorzaak zeer dubbelzinnige geruchten rondgingen. Met eène tweede vrouw ging Wj naar Italië, waar hij de vroegere bekendheid met ï:v kon homicimde. Hij koesterde zeer ongelukkige gevoelens ten aanzien van den omgang der beide geslachten met elkander; iets dat reeds in zijn eerste gedicht Q/ieen Mal) blijkbaar was. Op een scheepstocht van Livoino naar zijne woning aan de golf van Spezzia verongelukte hij door con plotselinge stormvlaag, en vond z(jn dood in de golven in Julij 1822. Kenige dagen later werd zijn lichaam door de zee aan den oever van Italië uitgeworpen, straks door zijne vrienden op een houtmijt verbrand. Onder zijne beste werken behoort eene vertaling van fragmenten uit goethes Vaust, waarin men oordeelde dat hij beter dan eenig andere Ëngalsche vertaler in den geeit van goethe was ingedrongen. a Men zie daaromtrent hektS in het bereids aangehaalde Vertoog, bl. XV. kamer op en néér wandelde inet al de vrolijkheid en drukte van een kind. Hetgeen mij bijzonder trof, was zijne begeerte om iets op te sporen , dat ten voordeele van Lord B. pleitte. "Ziedaar? (riep hij op eens stilstaande uit) waarlijk, dat is góed gévb'eld!'' 10 JJe geschiedenis van het Zendeliug'swerk in Groot-Brittanje klimt Op tot dö dagen, die de Restauratie der stuarts zijn opgevolgd. Er werd toen een Octrooi (Charter) verleend voor eene Maatschappij, w elker doel was "de bekeering der Noord-Americaansche Indianen in Niettw-Engeland en de aangrenzende landen van America. Deze Maatschappij werd gesteld onder het oppertoezicht \an den godvruchtigen en doorgeleerden Natuurkenner robert boyle, die niet minder als Natuurkenner en Wijsgeer geschitterd heeft, dan hij in de Kerk van Christus een getrouw en volijverig Discipel des c énigen Meesters was. Boor dezen voortreffelijken man werden Zendelingen van buitengemeene godvrucht en groote gaven uitgezocht en naar America gezonden. Men zie omtrent die eerste ZendelingsMaatschappij de Leerrede van den Anglicaanschen Bisschop james thomas, in het Annual Report der Engelsche L'hurch iMisiiman, Society voor 1850/1851, p. xni. — Eene tweede soortgelijke Maatschappij heette. Society for the propayation of the gospel in foreiijn paris. Deze strekte zich reeds over veel uitgestrekter landen uit, ofschoon ook zij zich nog tot de Koloniën van het Britsche lijk beperkte fc,en zendelingswerk dat de geheele heidenwereld zoude omvatt-'u, viel destijds nog niet in den gedaclitenkring ook der ijverigste Christenen. Men spreekt veel van de ijverige pogingen van den grooten en goeden wileerforce tot afschaffing, eerst van den slavenhandel, straks tot ophefling van de slavernij zelve in de Britsche koloniën; pogingen die het groote doel van zijn leven waren, en die hij eindelijk met een gezegenden uitslag mocht bekroond zien. Maar niet minder gewichtig en leerzaam was zijn streven om de hinderpalen uit den weg te ruimen, die tegen de vrije Evangelieprediking en het Christelijk onderwijs in Indië waren gevestigd. De vernieuwing van het Octrooi der Engelsche O. 1. Compagnie gaf hem daartoe reeds in 1(93 aanleiding (Life, II, 24, 25), en als hij op dat pas zijne heilzame ontwerpen had zien mislukken, begon hij twintig jaar later, bij dezelfde zich toen ve< nieuwende gelegenheid, die pogingen andermaal in het werk te stellen, en bewerkte toen onder den goddelijken zegen de emancipatie der Zendelingen in de Oost. Maar liij had ook gedurende dien tusschentijd niet stilgezeten. Toen in den jare 1808 eene motie uit den boezem van de Directie der O. 1. Maatschappij voortkwam, waarvan de strekking geene andere was, dan om al de Zon lelingen huiswaarts te zenden, met name om den voortrefTelijken Buchamm als eenen gemeenen misdadiger terug te roepen, en zelfs de verspreiding, ja de overzetting der H. S. in de landtaal, te verhinderen, toen ook wist liij zijnen invloed aan te wenden om dat voorste] te doen vallen, waartoe ook de pogingen van de Heeren grant en paukt en van Lord tktgnmouth het hare bijdroegen. Hoe het zij, zijne krachtigste werkzaamheid had plaats in 1813. Hij vond in zijnen ijver Voor de verspreiding des Christendoms in Indië grooten tegenstand. «The great mass of Anglo-In:linns were convineed, that the nttempt to christianize the East must infallibly eost us our dominions; and though they might reluctantly assent to the se; nty ecclesiostical establishment for the English residents in India, whieh government had been persuadeil to propose, they were dutermined to abate none of their hostility to missionary eiforts." (») {Life of //. vol. I\, p. 101). Wilbeuforce moest toen met grievende smart verklaren, dat ofschoon de natie overliet algemeen betergozmd was, in het Huis der Gemeenten negen tienden der leden, of althans eene groote meerderheid, tegen eiken C'hristelijken zendelingsarbeid in Indië was gestemd. Wilberfokce wist uit aanmerking hiervan den geest des volks op te wekken tot een algemeen petitionnement. Immers, zoo schreef hij: «It is a shocking idea that we should leave 60 millions of our fellow-subjeets, nay of our tenants (for we collect about 17 millions Sterling from the rent of their lands) to remain in a state of barbarism and ignorance, the slaves of the most cruel and degrading superstition, lest they should not be so easily governed by a sMall number ofKuropeans; though it is the opinion of many of the ablest East-India statesmen, that this doctrine is as false at it is wicked; and that by gradually and prudently proceeding to ehristianize our East-lndian population, we (*) "I)e groote hoop der Engelschen in O. Indië had de overtuiging, dat elke poging om in de Oost het Christendom te bevorderen, ons onmisbaar op het verlies onzer bezittingen moet te staan komen; en ofschoon zij ter naauwernood konden toestemmen in het bestaan van eeuige geestelijken der Engeïsche kerk in Indië, welke het Gouvernement zich had laten bewegen voor te dragen, zij waren vast besloten niets te laten vallen van hunne afkeerigheid tegen het werk der Zendelingen." should greatlv add to the stability of our Oriental empiTc." (*) (Life, IV, p. 104, 105). De uitslag dezer worsteling, ik herhaal het, was gezegend. Wilberforce zelf stelde die overwinning in gewicht en aanbelang boven die van de afschaffing der slavernij. Hij was, dus schreef hij aan een zijner vrienden, minder afgemat aan het einde dezer zitting dan van de heide vorige; "and tliis, though 1 took a very active part in that greatest of all canses; for I really place it before ihè Aboliüon, in which, blessed be God, we gamed the victory — that I mean of laving a 'ground for the communication to our Indian fellow-subjects of Christian light and moral iinprovement." (-J-) {Life, IV. p. 126). Ik heb dit een en ander zoo uitvoerig medegedeeld, omdat er niet weinig in voorkomt, wat mijns inziens ook oji ons Vaderland van toepassing is. 11 Bernard barton, geb. ten jare 1714, was zoon van ouders (*) <'IIet is een ergerlijk denkbeeld, dat wij zestig millioenen van onze rijks-genooten, ja van onze onderhoorigen (van welke wij zeventien millioenen Ponden St. als jaarlijksche opbrengst inoogsten) in eenen staat van onkunde en barbaarschheid laten verblijven, als slaven van het onmenschelijkste en verlagendstc bijgeloof, uit vrees dat zij anders niet zoo gemakkelijk door een klein getal Enropeërs zouden beheerscht worden; en dat, ofschoon naar het gevoelen van vele Staatslieden, die met de O. I. zaken best bekend zijn, déze leer even zoo valscli is als goddeloos, en dat wij door het Christendom allengs en met bedachtzaamheid in onze Overzeesche bezittingen in te voeren, de vastheid en duurzaamheid van ons Oostersch gebied niet weinig zouden vermeerderen." (-{-) "En dat, ofschoon ik een zeer werkzaam aandeel heb genomen aan de behandeling dezer grootste van alle aangelegenheden; want ik stel deze zaak inderdaad boven de afschaffing der slavernij, in well.e wij, geloofd zij God! de overwinning mochten behalen: ik bedoel, het bekomen van een grondslag voor de mededeeling eener Christelijke verlichting en hervorming aan onze mede-onderdanen in Indië." tot de Quakergeziute behoorende, en werd op eene kostschool, door mannen van die gezinte bestuurd, opgevoed. Hij begon in 1810 om (gelijk hij liet noemde) "de rijmzonde te begaan," en gaf tweo jaren later nameloos een bundel uit onder den titel Metrical effuüons, hetwelk in 1818 gevolgd werd door een nieuwen bundel Poemx bg au Amateur (Gedichten van een liefhebber). De gunstige ontvangst welke aan deze Mengelingen te beurt viel, spoorde hem aan om eenige jaren later eenen bundel Poëzy onder zijnen naam uit te geven (Poews, bp b. barton). Men heeft van hem gezegd, dat terw ijl andere grootere Dichters de loopbaan eener dwaalster schenen te volgen, zijne gedichten geheel het karakter der Avondster vertoonden. "lf his Muse have not always reached the sunward path ot the soaring eagle (zegt een bevoegd beoordeelaar) it is no extralagant praise to say, that she has often emulated the sublimity of his aerial flight. But the great charm thrown around the effusions oi the Suffolk Bard is that Iuced veil of morality und religion, which covers, but not conceils that silver network, through which shine his poetic apples of gold" (*). Deze strekking, aan de gevestigde kerk in Engeland eigen, is op dichterlijk terrein het meest vertegenwoordigd door rob. southey en ROB. MONTGÖMERY; van welke de eerste hier te lande zoo bekend is geworden door zijne vriendschap voor bilderdijiï , en door de uitmuntende vertolking van zijn Roderick, the last of the Goths, door BiLüERDuiïS edele en vrome Echtgenoote. Robert soutiiev, later tot Hofpoëet benoemd, werd geboren te Bristol in 1774, waar zijn vader eene op groote schaal ingerichte linnenweverij bezat. Zijn zoon robert werd aanvankelijk ter op- (*) "Indien ook al zijne Muze niet altoos de verheven vlucht van den hoogstrevenden adelaar, die de Zon in het aanschijn boort, kon bereiken, het is toch geen overdreven lof te zeggen, dat zij vaak naar het evenaren van die hooge vlucht gedongen heeft. Maar wat eigentlijk het bekoorlijkste in de ontboezemingen van den Sutfolkschen Bard uitmaakt, is het heldere waas van godsdienstigheid cn reinheid van zeden, hetwelk het zilveren weefsel omgeeft, door hetwelk hij de gouden appelen zijner poëzy overdekte, zonder die te verbergen voor het oog." leiding toebetrouwd aan den Doopsgezinden Leeraar toote, een man van veel bekwaamheid, maar destijds reeds tamelijk bejaard. Na eenigen tijd werd de jonge southey geplaatst op eene school te Carston, later op het bekende Instituut Westrninstter-School-, daarna van 1792 af was hij student aan de Oxfordsche Hoogeschool. Gedurende de dagen zijner jongelingschap was hij geheel doortrokken van de destijds alom op liet vaste land doorgedrongen beginselen van het Deïsmus, en, in het staatkundige, van die der Eransche Omwenteling. Hij was destijds met die heillooze gevoelens zoo sterk ingenomen, dat hij met zijne vrienden lovell en coleridgE het ontwerp vormde, om op de oevers der Susquehanna in Noord-America eene volkplanting te vestigen, geheel ingericht naar de begrippen van j. j. rousseau. Doch de kwalijk beradene jongelingen moesten dit ongelukkig plan weldra, bij gebrek aan genoegzame geldmiddelen, opgeven. Jiij ging eerlang met zijnen oom den kapelaan iïill naar Portugal, waar hij de oudheden des lands vlijtig bestudeerde, en hem die voorliefde voor het Iberische Schiereiland eigen werd, welke later de keuze van menig onderwerp zijner dicht- en proza-werken bepaalde. Van daar in Engeland teruggekeerd, gaf hij den eersten bundel zijner Gedichten in gemeenschap met zijn schoonbroeder loyell uit. Eerlang verscheen van hem het Gedicht Wal Tijier, waarin hij zijne revolutionaire gevoelens onbewimpeld ten toon stelde. Een andere dichtbundel en eene Reisbeschrijving in Spanje en Portugal vonden meerderen bijval; maar vooral zijn groote Epische Gedicht Joan of Are (de Maagd van Orleans), een Heldendicht dat groote verdiensten bezit. 13 De ongunstige bejegening, die robert montgomerys Gedichten nu en dan in Britsche Tijdschriften wedervoer, moet aan dezelfde oorzaak toegeschreven worden, waaraan de bittere aanvallen van de openbare pers tegen zijnen vriend en geestverwant sodthey te wijten zijn. Byron heeft, als Engelschman, van de zijde der Schotsche Recensenten een gelijk lot ondervonden: waaraan het overscberp dichterlijk tegenschrift English Barets and Scotsh Reviewers zijnen oorsprong verschuldigd is; want de aloude vete tusschen Engelschen en Schotten, ofschoon op staatkundig terrein uitgebluscht, heeft op het gebied der Letterkunde nog geenzins uitgewoed. In een land en onder eene natie, die eigentlijk enkel uit politische en kerkelijke partijen bestaat, is geene volstrekte onpartijdigheid zelfs op literarisch terrein bestaanbaar, en het zal dus niemand bevreemden, dat het Edimburg/t. Review over dichters als southev en montgomery sints lang den staf gebroken heeft. 14 De grenzen, aan eene Redevoering als de mijne gesteld, lieten niet toe over de schrijversloopbaan van montgomery breeder uit te weiden. Ik zou anders zonder twijfel hebben moeten gewagen van des Dichters stichtelijken bundel, dien hij onder den titel: Chnslian life met eene opdracht aan de Koningin, voor eenige jaren uitgaf. Het werk bevat geestelijke liederen voor alle omstandigheden des christelijk-kerkclijken levens, en is bij alle voorstanders der Engelsche Staatskerk met buitengemecnen bijval ontvangen Karakteristiek is daarin liet schoone lied: God save the Clmrch: een pendant van het Engelsche volkslied, op kerkelijk grondgebied. Van moxtgomerys prozawerken verdienen de volgende in zonderheid vermelding: 1. God and man, being ovtlines of rellyious and mor al trutk, according to Scripture and the Church. 2. The Gospel in advance of the age. 3. The great Salvaiion, and our sin in negleciing it. 4. Clirist our all in all. 5. Spiritual Discourses. 6. The icleal of the Evglish Church. 7. The ScoUish Church and Enxjlish schimn. Ten slotte zij hier nog vermeld , dat op dit oogenblik eene gezamentlijke uitgave van al de dichtwerken van montc.omery , in één deel, in Engeland ter perse is, welke denkelijk in den loop dezes jaars zal in het licht verschijnen. BEWIJS. De ondergeteekende, Lid van de Yereenighuj ter Bevordering van Christelijke Lectuur, verlangt, op grond van Art. 4a der Bepalingen, Exëmpl. vau Mr. h. j. koenen, Hieronymus van Alphen, als Christen, als Letterkundige en als Staatsman, a ƒ0.40, bedraagt ƒ Exempl. // Geschiedenis van de Familie Fairchild, door Mevr. sherwood, le Deel, 2e druk, a ƒ 0.75, bedraagt ƒ Exeinpl. ;/ Hartelijke Toespraak aan Gods Oude Volk, de nakomelingen van abraham, bij de aanncodering van hunnen groot en Verzoendag, door Mevr. böhler, geb. despar (2e druk), ó, 7£ Cents, of 25 Exempl. ƒ 1.50, bedraagt ƒ Exempl. h a. knapp, Betrachtingen over de Verzoening in jezus ciiristus. Tweede veel venneerderde uitgave, a ƒ 0.60, bodraagt ƒ Exempl. // a- knapp, Betrachtingen over de Verzoening in jezus ciiristus. Tweede Verzameling, a ƒ 0.40, bedraagt ƒ Exempl. // Christelijke Overdenkingen op iederen dag des ja-ars, door j. GOSSNER. Uit het Hoogd. door t. m. looman, 2e druk, h ƒ 1.20, bedr. ƒ Exemlp. h f. g. lisco, Overzigt van de Volken en Landen, waarvan in het O. T. melding wordt gemaakt, a ƒ 0.40, bedraagt ƒ Exempl. // f. g. lisco, Beeldendienst en Afgoderij der Volken, in het O. T. vermeld. J)e Wet, b. ƒ 0.75, bedraagt ƒ Exeinpl. // f. g. lisco, Be Profeten, a ƒ0.40, bedraagt f Exempl. '/ a. capadose , Overdenkingen over Israëls Roeping en Toekomst, a f 0.20, bedraagt f Exempl. // Het Ziekenbezoek op het Kasteel. Eene vvare geschiedenis van h. ball, Predikant te Elberfeld. Uit het Hoogd., door s. iianewinckel , h. c. fil., rustend Predikant van Ravenstein en Dieden, 2e druk, a ƒ0.15. 25 Exempl. ƒ3.—, bedraagt ƒ Exempl. v Ds. o. g. heldring, Over den naam van Christen, een gesprek tusschen drie naar waarheid zoekende vrienden, a ƒ 0.12$ , 25 Exempl. ƒ 2.50, bedraagt ƒ Exempl. u Herderlijke Toespraken, bewerkt naar het Engelsch van joiin angell james, a ƒ0.75, bedraagt f Exempl. // Bijbellezing, of Opmerkingen van een Christen bij enkele Schriftuurplaatsen, a ƒ0.50, bedraagt ƒ Exempl. // Het Huisbezoek in de Woudhut en liet Ziekenbezoek in de Boerenhui. Twee Verhalen, enz. Uit het Hoogd., door s. hanewinckel, rustend Pred. van Ravenstein en Dieden, 2e druk, a ƒ0.25, bedr. ƒ Exempl. // n. beets, Een Oud Handschrift voor de Nieuwe Munt, a ƒ0.15. 25 Exempl. bedraagt f Exempl. u Historische Almanak van Jan. tot en met Junij, a ƒ 0.50, bedr. ƒ Exempl. // Geschiedenis van de Familie Fairchild, door Mevr. sherwood, 2e Deel, ƒ 1.10, bedraagt ƒ (wordt herdrukt)! Exempl. n f. f. lisco, Palestina en zijne Bewoners. Behelzende een kort overzigt van het wetenswaardige betreffende het Joodsche land en volk, en van hetgeen het meest noodzakelijk is tot een juist en duidelijk begrip van de Evangeliën en Handelingen der Apostelen, a ƒ0.30, bedraagt ƒ Exempl. h c. c. callenbach , Het Zaligmakend Geloof, 4e druk. Ingenaaid 20 Cents. 25 Exempl. ƒ4.—-. In Carton 25 Cents. 25 Exempl. ƒ 5.25, bedraagt ƒ In Linnen verguld op snee 35 Cents. 25 Exempl. ƒ8.—. Exempl. v Be Kreupele van llottenstein. Uit het Hoogd. door j. f. schims- heimer, 2e druk, a ƒ 0.12£. 25 Exempl. ƒ2.50, bedraagt ƒ Exempl. // Geschiedenis der Israëliten, van de Babylonische Ballingschap tot op de komst van den Heere jezus Christus, door t. m. looman, a ƒ 1.10, bedraagt f Exempl. van Het Leven en Karakter van lodewijk hofacker. Uit het Hoogd. van albert knapp, a ƒ 1.20, bedraagt ƒ Exempl. n Algemeene Geschiedenis voor het Volk. Van het standpunt des Christeïijkcn geloofs beschouwd, door j. ije liefde, le Deel. Oude Geschiedenis, a ƒ 2.65, bedraagt f Exempl. ii Beschouwing van hel Evangelie van lucas. Door Mr. isaac da costa. Ie Deel, a ƒ 2.25, bedraagt ƒ Exempl. h Gids voor den eenvoudigen Bijbellezer. Met twee Kaarten. Naar het gelscli van t. m. i-ooman, a ƒ 1.80 ingenaaid, ƒ 2.— iu Linnen, ƒ 2.20 met gekleurde Kaarten, bedraagt f ' (wordt herdrukt)! Exempl. u Rijkdom des Bijbels, beknoptelijk voorgesteld en aangeprezen, door d. molenaar, Hervormd Leeraar te 's Gravcubage, Ridder der Orde van de Nederlandsche Leeuw, it ƒ0.70, bedr. ƒ Eiempl. n christds in de Beelden der Natuur, door j. de liefde , 2e druk, a 15 Ceuts. 25 Exempl. a ƒ3.—, bedraagt ƒ Iu Carton 20 Cents. 25 Exempl. f 4 In Linnen verguld op sneê 80 Cents. 25 Exempl. f 6.—. Exempl. u De Wederkomst onzes Heeren, Resultaten van Onderzoek van c. c. callenbach, Predikant te Nijkerk, a 20 Cents. 25 Exempl. f 4.—, bedraagt ƒ. In Carton 25 Cents. 25 Exempl. ƒ5.25. iu Linnen verguld op sneê 35 Cents. 25 Exempl. /'8.—. Exempl. // Beichonwing van hut Evangelie van lucas. Dooi' Mr. isaac da costa. 2e Deel, a ƒ2.50, bedraagt ƒ Exempl. ii Herinneringen uit het Leven en den Omgang van Willem de ci.ercq, Medegedeeld in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, door Mr. isaac da costa, a ƒ0.50, bedraagt ƒ Exempl. u f. strauss, Heions Bedevaart naar Jeruzalem , 2 Deelen. Tweede Uitgave; de vertaling herzien door n. heets, a ƒ3.60, bedr. ƒ Exempl. f Mr. b. j. webb, Naomi, of de laatste dagen van Jeruzalem; Naar het Engelseh; 2 Deelen, a ƒ1.40, bedraagt ƒ (Uitverkocht). Exempl. II c. gutzi.aff, Smeekschrift ten behoeve van Heidenen en Mahomedaneti, a ƒ0.50, bedraagt ƒ (Uitverkocht). Exempl. ii Over de Heiligmaking, het «erk des Heiligen Geestes. Uit het Engelseh door t. si. loomak, a 20 Cents. 25 Exempl. ƒ 4.—. In Carton 25 Cents, 25 Exempl. ƒ 5.25, bedraagt ƒ Exempl. ii i'. j. laan, He Overeenkomst des Bijbels met zich zeiven, in Godsdienstige leeringen en zaken, benevens de oplossing der schijnstrijdigheden, a ƒ1.—, bedraagt ƒ Exempl. ii lalrette d'adrets, of de Geschiedenis van een godvruchtig Fransch meisje, dal zalig is afgestorven in de kennis en in het geloof van haren Zaligmaker jezus Christus. Uit het Engelseh, van Mevrouw sherwood; door t. m. looman, a 15 Cents, bedraagt ƒ Exempl. n Algemeene Geschiedenis voor het Volk. Van het standpunt des Christelijkeu geloofs beschouwd, door j. de liefde. Tweede Deel. Geschiedenis der Middeleeuwen. 1—3e Aflevering, a ƒ 2.10, bedraagt ƒ Exempl. u Geschiedenis van de Familie Fairchild, door Mevr. sherwood, 3e Deel ƒ 1.10, bedraagt ƒ Exempl. ii l)e Hervorming in Ierland, zoo als zij beschreven is in brieven van Graaf roden aan een vriend en in andere oorspronkelijke geschriften. Met 3 platen, a ƒ 0.75. Exempl. h Een en Twintig Dagen te Ijonden, bij gelegenheid der zamenkomsten van de Evangelische Alliantie, doorgebragt door Mr. isaac da costa, a ƒ 1.—, bedraagt ƒ Exempl. ii Briefschrijven. Naar liet Engelseh van chahlottf. elizabeth. Door e. j. hasebroek , a 20 Cents. 25 Exempl. ƒ 4. —, bedr. ƒ Exempl. ff Het Huwelijk, beschouwd in het licht des Christendoms. Een werk, in het bijzonder gerigt tot jonggehuwde vrouwen, die in de hoogere kringen der maatschappij verkeeren. Naar de tweede en herziene uitgave van Mevr. de Gravin agénor de gasparjn. Uit het Fransch vertaald door l. patoir. 3 Deelen, a ƒ2.50, bedraagt ƒ UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TER BEVORDERING VAN CHRISTELIJKE LECTUUR.
23,267
MMUBVU02:000010449_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De verhouding van den Staat tot de prostitutie
Savornin Lohman, W.H. de
Dutch
Spoken
1,318
2,162
a. Zij, die lijdende zijn aan eene venerische ziekte, zouden als gewone patienten moeten behandeld worden. Het tegenwoordig geldend stelsel, volgens hetwelk de zoogenaamde publieke vrouwen een bedrijt uitoefenen en daardoor als het ware een afzonderlijken stand vormen in de maatschappij, heeft tot natuurlijk gevolg, dat die menschen eene geneeskundige verpleging ondergaan, die veel aan eene behandeling van beesten doet denken. Het spreekt van zelf, dat daardoor de immoraliteit dier vrouwen op nog lager peil gebragt wordt en zij, dadelijk na hare genezing, weder den ouden weg opgaan. Nu hinkt men ook in dit opzigt op twee gedachten. De gemeente moet hen, die aan syphilis lijden, óf aan hun lot overlaten, óf verplegen. Het eerste meent zij niet te mogen doen en zij doet dus het laatste, maar mag zij hen dan, omdat zij zelve schuld dragen van hunne ziekte, op minder humane wijze behandelen dan andere patienten? Ook deze zijn door slecht gedrag, voornamelijk misbruik van sterken drank, dikwijls zelve oorzaak van hun lijden. Maar de staat mag daar niet naar vragen en de patienten op verschillende wijze behandelen. Wat is van die ongelijke behandeling het noodzakelijk gevolg'? Üat bij hen, die aan syphilis lijden, alle eergevoel, voor zoover zij dit nog bezitten, wordt uitgeroeid en zij de ziekeninrigting slechts verlaten om zich weer onmiddelijk te laten prostitueren. De gemeente draagt daai van schuld, want zij heeft hen openlijk als publieke vrouwen gekenmerkt. Werden de lijderessen aan syphilis daarentegen evenals de lijders aan die ziekte verzorgd als gewone patienten en niet in eene geheel afzonderlijke inrigting, zij zouden na hare herstelling eerder geneigd worden bevonden om niet weder haar vroeger leven te gaan leiden. b. De staat moet het trouwen eerder bevorderen dan beletten. Het laatste heeft plaats ten aanzien van het leger, dat een groot contingent levert voor den bloei der bordeelen. Volgens de wet op de nationale militie mag geen militair een huwelijk aangaan zonder toestemming van den minister van oorlog. Toch schijnt dit een zaak waarmede de regering niets heeft uit te staan; deze heeft slechts toe te zien, dat de militair behoorlijk zijn dienstpligten vervulle. c. Opeenhoping van militairen, ongetwijfeld een der voornaamste oorzaken van het ontstaan van venerische ziekten, moet worden tegengegaan. Bij de overweging der vraag of behoud van staande legers wenschelijk is, mag zeker de prostitutiequaestie niet buiten rekening blijven. Een feit toch is het, dat jeugdige militairen, hun ouderlijk huis tegen een weinig werk opleverende caserne verwisselende, een gezelligen omgang in de bordeelen gaan zoeken. Om zich te overtuigen, dat dit kwaad niet gering is, behoeft men geen statistieken te raadplegen, maar slechts een oog te slaan op het uitgeleide, dat den militairen gedaan wordt wanneer zij van garnizoensplaats veranderen. De reglementatie der prostitutie, voor zoover die in Engeland bestaat, heeft dan ook blijkens het verhandelde in het parlement alleen haar oorsprong te danken aan zorg voor de gezondheid van leger en vloot. Is het nu mogelijk het systeem van staande legers zoo al niet op te heffen dan toch minder consequent in toepassing te brengen, voor het leger zal het in tijd van oorlog grooter winst zijn, dat het niet is gedemoraliseerd dan dat het alleen van de gevolgen der demoralisatie, de venerische ziekten, bevrijd is. d. Overweging zou het verdienen om onderzoek naar het vaderschap ook in enkele andere gevallen toe te laten dan alleen wanneer er verkrachting of schaking heeft plaats gehad en tevens het tijdstip, waarop het misdrijf begaan is, met dat der zwangerschap overeenstemt. Beperkende bepalingen zijn zeker noodig, vooral daar de ondervinding geleerd heeft, dat anders de deur voor schandalen wordt opengezet. Werd echter het onderzoek toegelaten op verzoek van het kind of van den voogd van het kind en werden daarbij waarborgen opgenomen tegen niet genoegzaam gemotiveerde regtsvorderingen, bijv. door een verlof van den president der regtbank tot het instellen der actie verpligtend te maken, voor lasterlijke aantijgingen, die men van zedelooze vrouwen te wachten heeft, zou geen plaats overblijven. Kon dan worden bewezen, dat de moeder van het kind geleefd heeft met een bepaald persoon en kon deze niet aantoonen, dat ook anderen in naauwe betrekking tot haar gestaan hadden, hij zou moeten worden aangemerkt als de vader van het kind en hem zou de verpligting dienen te worden opgelegd dit te onderhouden. Velen zouden er minder ligtvaardig toe overgaan een vrouw te verleiden, wanneer zy gevaar liepen eventueel voor de opvoeding van een kind te moeten zorgen. Nu daarentegen kunnen zij vrij zondigen, zonder dat zij behoeven te vreezen ooit daarover langs regterlijken weg te worden lastig gevallen. Dat de prostitutie dientengevolge wordt bevorderd, behoeft geen betoog. Evenmin, dat verandering in den bestaanden toestand vele onbilllijkheden zoude wegnemen en de moeder gedeeltelyk zoude bevrijden van een last, die ten onregte thans alleen op hare schouders drukt. e. Terwijl de staat nu, door bordeelen toe te laten, den schijn aanneemt alsof hij het in de hand werken van ontucht niet als iets onzedelijks beschouwt, zouden bepalingen, waarin blijk werd gegeven van het tegendeel, bij de wet vastgesteld moeten worden; zoo zou aan hen, die gestraft zijn wegens het te weeg brengen of bevorderen van ontucht, het kiesregt ontnomen, het uitoefenen van voogdijschap ontzegd en het afleggen eener beeedigde getuigenis in regten verboden moeten worden. Ook nog op andere wijze kan de staat indirect de prostitutie tegengaan bijv. door, waar daartoe gelegenheid is, ook vrouwen in zijn dienst te nemen en haar daardoor een eerlijk bestaan te verschaffen. In plaats van zooals nu alleen tegen de gevolgen van de prostitutie te waken, zou hij dan tot beperking van dat kwaad de behulpzame hand bieden. Of de te nemen maatregelen veel zouden uitwerken, kan alleen door de ondervinding worden bewezen. Dit gunstig resultaat zouden zij zeker opleveren, dat wanneer de staat doet wat hij regtens doen mag en kan, particulieren er eerder toe gebragt zullen worden om ook te doen wat op hun weg ligt; het voorbeeld van den staat zal gevolgd en deze in zijne pogingen gesteund worden. Thans kan daarvan geen sprake zijn en wordt men gedwongen om tegen den staat op te treden. Want het rijk blijft in dezen geheel op neutraal terrein en de gemeente neemt een nog meer verkeerde stelling in. Deze handelt alleen naar redenen van convenientie en vraagt niet wat regt is. Laat het rijk bordeelen toe, de gemeente maakt reglementen op de prostitutie en gebiedt visitatie. Verbod der bordeelen zal dus vroeg of laat moeten volgen. Daartoe zal wijziging noodig zijn van art. 250 van het nieuw strafwetboek (art. 334 C. P.), dat als schuldig aan koppelarij slechts hen straft, die uit winstbejag opzettelijk te weeg brengen of bevorderen het plegen van ontucht door een minderjarige met een derde. Dit artikel, dat nu zelfs niet van zinneloozen en dronkaards spreekt, zal moeten worden uitgebreid in dien zin, dat ook het in de hand werken van ontucht van anderen dan minderjarigen strafbaar is. Dan zullen de bordeelen niet meer mogen bestaan en tevens een einde moeten gemaakt worden aan de officiële visitatie der vrouwen, waarvan een regtsgeleerde als Prof. de Laveleye zegt, dat zij is »een ongehoorde formaliteit, de verkrachting der persoonlijke vrijheid, daalde politie die oplegt zonder dat er misdaad is of vonnis maar krachtens een wetgeving, een vrij land onwaardig." Dan zal eene reglementering ophouden, die een feit, door de wet strafbaar gesteld, het bevorderen van ontucht van minderjarigen, begunstigt en sanctioneert. De inschrijving zal niet meer plaats hebben en daarmede voor goed gesloten worden het boek, dat, zooals genoemde schrijver het uitdrukt, de namen bevat van hen, die deel uitmaken van »het gepatenteerde en officiële leger der ontucht." En de tijd is zeker niet ver meer af dat bewaarheid zal worden wat ten aanzien eener andere aangelegenheid door een bekend geneesheer als mogelijkheid werd aangenomen: »Hel zou niet voor de eerste maal zijn, dat een nageslacht zich geheel afkeerde van een stelsel waarin een voorgeslacht alleen heil zag." STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS.
12,052
MMKNMP01:001386001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Nieuw tijdschrift voor de pharmacie in Nederland; tevens orgaan van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie, jrg 15, 1882, 1882
null
Dutch
Spoken
8,616
16,272
227 UITTREKSELS VAN BINNEN- EN BÜITENLANDSOHE TIJDSCHRIFTEN. Let op het voorkomen van gemakkelijk oxydeerbare verbindingen in planten. Zooals bekend is, worden vele uitgeperste plantensappen, als zij aan de lucht zijn blootgesteld, donkerder gekleurd, en nemen doorsneden van stengels, wortels, bladeren en vlezige vruchten aan de lucht langzaam een bruinachtige kleur aan. Dit feit, dat ook tot goed verstand van de chemische eigenschappen van levende plantencellen van belang is nader gekend te worden, is tot heden toe niet voor de physiologie gewaardeerd geworden. J. Reinke nu heeft dit verschijnsel, als een vervolg op zijn studies over de chemie van het protoplasma aan een nader onderzoek onderworpen. Het kan wel aan geen twijfel onderworpen zijn, dat dit verschijnsel berust op oxydatie van zekere in het plantensap vervatte stoffen door de zuurstof der lucht. Wanneer men bv. aardappelen, lijntje raspert, nemen bovenste aan de lucht blootgestelde lagen van de brij een rode kleur aan, welke kleur de geheele massa aanneemt als men ze herhaaldelijk omroert. Het sap dat men uit aardappelen perst, is geel van kleur, maar spoedig wordt de aan de lucht blootgestelde laag roodachtig-violet en eindelijk bruin; deze kleur dringt langzamerhand dieper in het sap door waardoor het eindelijk geheel zwart wordt. Wordt echter de lucht afgesloten gehouden dan kan men het aardappelsap een geruimen tijd ongekleurd bewaren. Omgekeerd neemt men waar, dat het zwarte geworden aardappelsap, na lang gestaan te hebben en in rotting en gisting te zijn geraakt, zich weer ontkleurt, ’t welk eveneens door geschikte reductiemiddelen, zoo als zwaveligzuur of zwavelwaterstof geschieden kan. Het sap van de witte soorten van Beta vulgaris is nog gevoeliger voor de oxyderende werking van de zuurstof der lucht. Dit wordt namelijk, met de lucht in aanraking komende, dadelijk vuil wijnrood, daarna violet-bruin en eindelijk bijna zwart. Deze feiten bewijzen, dat er in levende plantencellen gemakkelijk oxydeerbare zelfstandigheden aanwezig zijn, die begerig de zuurstof der lucht opnemen en er oxydatie-producten mee vormen. Daar nu deze laatste, die door hun kleur gemakkelijk te herkennen zijn, in de ongedode cellen niet voorkomen, zo volgt hier uit, dat er of geen vrije zuurstof in de cellen voorhanden is, of dat naast deze voor oxydatie vatbare stoffen, nog andere reductiemiddelen voorkomen, die de oxydatie der eersten verhinderen, of ook, dat door de oxydatie andere ongekleurde producten in het protoplasma ontstaan. Een vierde mogelijkheid is door Reinke niet in aanmerking genomen, deze n. m. De gemakkelijk oxydeerbare lichamen eerst ontstaan door het fijnwrijven, snijden of kwetsen der cellen. Voorlopig is het nog niet mogelijk een keuze te doen tusschen deze drie. Over de alcaloïden van den Argentynschen; door O. Hesse 200. Reactie (Nieuwe) op zwavel en nitrobenzine; door B. Brunner 259, op Sesamolie; door A. Kluge 342, op thymol; door Hammarschen en Robbers 108. Eesina Elemi (Over); door Dr. Heinrich Paschkis. 121. Reuzel. (Vervalsching van) 388. Rhabarber (Lectuur over Peterburger); door F. Beilstein. 217. Ecton- en Ijk-alcaloïden (Over); door Prof. Dragendorff 303. S. Salpeterigezuur (Nieuw reagens op); door Dr. Jorisse. 166. Samarskit-mineraal (Lectuur over het metaal in); door H. E. Roscoe 254. Sesamolie (Reacties op); door A. Kluge 342. Silicium (Over de werking van zwavelkoolstof op); door Alb. Colson 333. Soortelijk gewicht (over het) van was, ceresine, osokerit, enz.; door E. Dietrich 349. Smeltpunt van vetten (Bepaling van het); door Dr. Kratchner er 292. Sterculia acuminata (Over de zaden van); door Heck en Schlagdenhaufen 193. T. Theorie der dissociatie; door Prof. J. Dewar 322. Thymol (Reactie op); door Hammarschen en Robberts 108. Tijdschrift (Aan de lezers van dit) 1. U. Urine (Onderkenning van morphinhoudende); door Dr. H. Hager 266, Opsporing eener geringe hoeveelheid albumine hierin; door H. Bret et en 211, Voorkomen van indican hierin, na het gebruik van Copaiba-balsem; door Thoms 192. V. Verbinding van koolzuur met water; door S. Wroblewski 173. Vergiftiging met lood, zilver en kwik (Onderzoek naar de beste methode ter opsporing hiervan) 205. Verhouding (over de) van acidum uricum en kreatinine tot koperoxyd in alcalische oplossing; door W. Muller 155, van ozon tegenover mangaanzouten; door M. Maquenne 208. Verslag over de Gouvernements-kina-onderneming op Java, over het jaar 1880; door J. C. Bernelot Moens. 46. Vervalsching van reuzel 388. Volumetrische bepaling van koper, lood en zilver; door F. Casamajor 320, van lood door middel van kaliumpermanganaat; door H. von Jüptner. 178. Voorkomen van indican in urine, na het gebruik van Copaiba-balsem; door Thoms 192. W. Was (Onderzoek van geel-). 91. Werking (Over de) van zwavelkoolstof op silicium; door Alb. Colson 333. Werkzame bestanddeelen der podophylline (Over de); door Valerian Podwyssotki 152. Wondwatten (Hygroscopische); door Maisch 97. X. Xanthogeenzuur. Over de precipitatie van albumineuze zelfstandigheden door middel van dit zuur; door Ph. J. Koell er 260 Z. Zaden (Over de) van Sterculia acuminata; door Heck en Schlagdenhaufen 193 Zuivering van zwavelzuur door kristallisatie; door Prof. K. S. Tijden Modderman 167 Zwavelzuur (Bydrage tot de quantitatieve bepaling van); door Ziegeler 84 XIII Blz. Colman, Albert. Over de diffusie van vaste lichamen in vaste lichamen 190 „ „ Over de werking van zwavelkoolstof op silicium 315 D. Dewar, Prof. J. Theorie der dissociatie 322 Dietrich, E. Over het soortelijk gewicht van was, ceresine, ozokeriet enz 049 Di 11 e A. Over de ontleding van zouten door smeltende zelfstandigheden 00° Douglas, J. De oorzaak van het geluid dat tin, bij buiging, doet ontstaan 05 Dragendorff, Prof. C. Gerechtelijk-scheikundige bijdragen. 303 „ „ Rottings- en Lak-alcaloiden. 303 E. Eder, J. M. Methode ter quantitatieve bepaling van ferto-oxyde in tegenwoordigheid van ferrioxyde bij aanwezigheid van organische zuren, alsmede van rietsuiker 110 Eykman, Prof. J. F. Over het giftige bestanddeel van Andromeda Japonica Thunberg 203 F. Fehrmann, A. Bereiding van lood dioxide 386 G. Gerrard, A. W. Nieuwe bereidingswijze van atropine. 148 G1 addition, S. Quantitatieve bepaling van harsen en vetzuren. 255 Gorkom, K. W. Van. De markt en de toekomst der kina. 35 Greenish, H. G. Over de koolhydraten van Fucus amylaceus. 226 Gunning, Prof. J. W. Over Eykman’s onderzoek van het alcaloïde van Macleaya cordata 131 H. Hager. Dr. H. Kenmerken van zuiverheid der beukenhoutteerkoolteken 258 f „ Onderzoek omtrent de deugdelijkheid der Jalapwortels 340 Onderkenning van morphine bevattende urine. 266 XIV Blz. Baaxman, P. J. Aan de lezers van dit Tijdschrift. ... l „ „ Bereiding van pillen met fosfor. 301 Heckel en Schlagdenhaufen. Over de zaden van Sterculia acuminata 193 Heller. Voorkomen van indican in urine, na het gebruik van Copaibavasem 192 Heske, O. Over de alcaloïden van den Argentijnschen Quinqueroesbast Hammarensten en Roberts. Reactie op thymol. 108 Husemann, Th. Over het ontstaan van arseen uit eiwitstoffen in tegenwoordigheid van arseenzuur 67 J. Jaen. Onderzoek van geel was 91 Jöller, Ph. Over de precipitatie van albumineuze zelfstandigheden door middel van xanthogenezuur 260 Jüpter, H. van. Volumetrische bepaling van lood door middel van kaliumpermanganaat 178 K. Kaspar, Otto. Bereiding en gehalte van de oplossing van mercuripeptonaat voor onderhuidse inspuitingen tegen syfilis 79 Kern, Dr. G. Over het onderzoek van de zwavelzure kinine des handels op vreemde kina-alcaloïden; door Dr. S. H. S. Kiliani, Heinrich. Over Arabische gom. Over bereiding van melkzuur. Klunge, A. Reactie op Sesamolie. König, F. Bereiding van barnsteenzuur uit wijnsteenzuur door gisting. Over de inwerking van houtskool op goudechloride-oplossing. Kratsohmer, Dr. Bepaling van het smeltpunt van vetten. Kubel, W. Over basisch magnesiumcitraat. L. Lange, Prof. G. Bepaling van de bicarbonaten in tegenwoordigheid der monocarbonaten der alcaliën. Le Bon, G. Over calcium- en natriumglycerolboraat. Lehmann, V. Onderzoek naar de beste methode ter opsporing van lood, zilver en kwik bij vergiftiging. Lenz, Dr. Wilhelm. Over Aloë-reacties. Lhort. Over de bereiding van calciumhypophosphiet. M. Maquenne, M. Verhouding van ozon tegenover mangaanzouten. Mahowh. Hygroscopische wondgaas. Meyer, Arthur. Gentianose. Modderman, Brof. E. S. Jadens. Zuivering van zwavelzuur door kristallisatie. Koens, J. C. Bernolot. Bericht nopens de kina-onderneming op Java over het 3de kwartaal 1881, 4de kwartaal 1881, 1ste kwartaal 1882, 2de kwartaal 1882. Beschrijving van de voor verkoop in Nederland bestemde Java-kinabasten uit den oogst van 1881. Verslag der Gouvernementskina-onderneming op Java, over het jaar 1880. Muller, W. Over de verhouding van acidum uricum en kreatinine tot koperoxyd in alcalische oplossing. Neusser, E. Over een nieuwe pathologische kleurstof in de urine. O. Onderzoekingen over de affiniteit der zwavel en het selenium op metalen. Paschkis, Dr. Heinrich. Over resina Elemi. Plugge, Prof. P. C. Over Audromedotoxine, het giftige bestanddeel van Andromeda Japonica. Eenige opmerkingen naar aanleiding van het onderzoek van den Heer J. F. Eykman "Over het giftige bestanddeel van Andromeda Japonica Thunb." Podwyssotki (Valerian). Over de werkzame bestanddeelen der podophylline. Reincke, J. Over het voorkomen van gemakkelijk oxiederbare verbindingen in de planten. Romburg, P. van. Over glycerine-formaldehyde. Roscof. Apotropine en nitratropine. Roscoe, H. E. Over het metaal in het Samarskit-mineraal. Ross. Gebruik van aluminium blik bij proeven met de blaaspijp. Rother, R. Bereiding van lodofor: Rousse, J., Over een elektrische zuurstof met behulp van mangaan, waarvan de ontstane zouten weder kunnen worden benuttigd: Rügheimer, L. Over kunstmatige piperine: S. Schaeppi, H. Bepaling van geringe hoeveelheden arseen in zwavel: Schaer, Prof. Ed. Over de cultuur van rubber in Indië: Seiffert, W. Vervalsching van reuzel: Selmi, E. Onderzoek van urine op fosfor: Setterberg. Carl. Over caesium: Siemens, C. W. Over den invloed van het elektrisch licht op den plantengroei: Skalw, Dr. Quantitatieve bepaling der nicotine in tabak: Sillan, T. O'Connor. Onderzoeking van lichtgas op koolzuur en zwavelkoolstof: Spitz, E. V. Over twee isomeere dibroomkamfers verkregen uit monobroomkamfer. Opsporing van magnesium in water: Opsporing van alcaliën in zilvernitraat: Over de vette olie van het boomwolzaad: Taaret, Over caffeine: Tumas, D. en Pegna, K. Over de dissociatie van kopersulfaat: Urban, Dr. J. Over Damiana: Vrij, Dr. J. E. Een nieuw alkaloid uit de Cinchona cuprea: Kina-alcaloiden. (Over de beste methode ter quantitative bepaling der gezamenlijke): Kinologische studies No. 38: Vulpius, Dr. Bepaling van jodium in urine: Opsporing van iodoform: Wroblewski, S. Verbinding van koolzuur met water: Ziegler, Bijdrage tot de quantitative bepaling van zwavelzuur: Zorn, W. Een nieuwe bereidingswijze van het ondersalpeterigzuur. INHOUDSOPGAVE DE BERICHTEN VAN DE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER PHARMACIE. 1882. VIJFDE VOLLEKEURS. N°. 14—16. MEDEDEELINGEN VAN DE VESTABTEMEN. Departement Amsterdam. Vijfde Rapport der Commissie tot onderzoek naar de samenstelling en de daarop gebaseerde bereiding van enkele geheimmiddelen: Emplastrum oxydi plumbi et picis liquida, vulgo "Zalf van 't Kruis van Malta": Papaïne, Papaïotine en Pepsine; door Jacobus Polak. MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUR. Punten van beschrijving van de Eenendertigste Algemeene Vergadering, gehouden te Rotterdam: Rapport van de Commissie, benoemd in de Algemeene Vergadering van de Ned. Maatsch. ter bevordering der Pharmacie, in 1880 te Amsterdam gehouden, tot onderzoek naar de wenschelijkheid van een herziening der Pharmacopoea Neerlandica. Ed. 11. 1871 308 Rapport over de ingekomen bijdragen voor een geschiedenis der Pharmacie in Nederland 326 Missive vanwege de Ned. Maatschapp. ter bevordering der Geneeskunst, omtrent verplichte verzegeling van alle geneesmiddelen, welke op recept worden afgegeven 329 Blz. Eerste Rapport der Commissie in zake de internationale Pharmacoepie 330 MEDEDLEININGEN VAN DE DEPARTEMENTEN. Departement Leeuwarden. Extractum Conii aquosum; door G. B. Schmidt. 333 Mededeeling over het uitzakken in sapo aromaticus; door M. Kuiper en anderen 335 Bereiding van solutie chlorii volgens Hage r, door G. B. Schmidt 336 Over het ontstaan van tal van kleine, gele glinsterende kristalletjes tegen de wanden der flesch, bij de bereiding van een oplossing van joodkalium in water; door S. S. Be interna 336 Bemerking omtrent het vinden van vuil violetgekleurde vlokjes in een paar bussen kininesulfaat (Zimmer); door Beintema 337 SEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBestuur. Verslag der Eenendertigste Algemeene vergadering, gehouden den 5 Juli 1882 te Rotterdam 341 1. Verslag betreffende den toestand der Maatschappij en hare verrichtingen 342 2. Rapporten over den staat der Departementen 344 3. Rekening en verantwoording van den penningmeester. 345 4. Verkiezing van drie leden voor het hoofdbestuur 345 5. Rapport der commissie in zake een universeelle herziening der tegenwoordige pharmacopoea 308, 346 6. Vaststelling eener prijsvraag en regeling der mogelijke bekrooning 346 7. Rapport omtrent de ingekomen bijdragen voor een geschiedenis, denis der Pharmacie in Nederland en regeling der uitgave 326, 348 8. Regeling van de vertegenwoordiging der Maatschappij op volgende internationale pharmaceutische congressen. 350 9. Praeadvies omtrent het gevraagde advies door de Maatschappij tot bevordering der geneeskunst over verplichte verzegeling van alle op recept af te leveren geneesmiddelen 351 XXII Blz. 10. Voorstellen der Departementen 351 11. Aanvraag van de uitgevers der Berichten en daarop gevallen besluit. 354 12. Vaststelling van de plaats der volgende algemene vergadering 355 14. Vaststelling der Begroting 355 15. Benoeming van honoraire leden 356 MEDEDELINGEN VAN DE DEPARTEMENTEN. Departement Rotterdam. Rapport van de commissie tot opleiding voor Apothekersbedienden 363 Departement Amsterdam, Praktische methode om bacilli met iodoform en butyrum cacao te bereiden; door Dr. P. Ankersmit 369 Bereiding van glycerinum cum pepsino, door J. Schatters. 370 van pilulae Blandi; door Prof. W. Stoker 370 Adres aan den geneeskundigen Raad voor Noord-Holland, naar aanleiding eener onwettige uitbreiding, gegeven aan de bevoegdheid, die, volgens art. 2 GOORSPRONKELIJKE MEDEDDELINGEN. Kinologische studiën door Dr. J. E. De Vrij, N°. XXXVIII. Over de beste methode ter quantitatieve bepaling der gezamenlijke kinine-alkaloiden. Niettegenstaande mijne vele jaarige ondervinding op dit gebied, acht ik mijne kennis nog zeer onvolledig en neem ik dus gaarne kennis van den arbeid van anderen in deze richting. Zoo las ik dan ook met belangstelling de door Prollius voorgestelde methoden, geplaatst in het Archiv der Pharmacie van Augustus 1881. S. 85. Van de twee voorgestelde methoden kwam de tweede mij belangrijk genoeg voor om haar te beproeven. De uitslag van mijne herhaalde proeven was, dat het principe van deze methode uitmuntend is en, met een kleine wijziging toegepast, uitkomsten oplevert, welke die van alle mij bekende methoden overtreffen. Dit principe bestaat in het gebruik maken eener vloeistof ter uittrekking der alcaliden, welke bereid wordt als volgt: 88 Gewichtsdeelen Ether. 8 „ „ Spiritus van 92 a95 %o. 4 „ „ Ammoniak liquida. Terwijl Prollius van dit mengsel 10 deelen bezigt ter uittrekking van één deel kinapoeder, leerde mij de ondervinding dat deze hoeveelheid ontoereikend is om al de alcaliden uit rijke kinabasten, namelijk die welke meer dan 4 percent alcaliden bevatten, in oplossing te brengen en werd die hoeveelheid daarom door mij verdubbeld. Bij de analyse van rijke kinabasten acht ik eene hoeveelheid van 10 grammen fijn kinapoeder voldoende, terwijl men bij armere basten liefst 20 gram moet bezigen. Deze methode werd nu door mij op de volgende wijze toegepast. 10 gram fijn kinapoeder werden in eene goed sluitende flesch gebracht en, na nauwkeurige taring 200 grammen der genoemde vloeistof toegevoegd. Men laat het gewicht en de taring in de schaal der balans staan en schudt de flesch van tijd tot tijd gedurende één uur. Vergelijkende proefnemingen hebben mij geleerd dat deze tijd ruim voldoende is. Men plaatst de flesch nu weer op de schaal, ten einde zich te overtuigen dat er gedurende de schudding, door verdamping als anderszins, geen verlies heeft plaats gehad. Indien nu het evenwicht onveranderd gebleven is, zoals behoort, dan giet men de heldere vloeistof zoo ver mogelijk af in een glazen kolfje, en na de (1) Eender voordeelen dezer methode is, dat men het fijnst mogelijke poeder kan bezigen, hetgeen bij de overige niet altijd het geval is. Flesch weder op de balans geplaatst te hebben, voegt men er gewicht bij, totdat weder evenwicht plaats heeft. Daardoor vindt men het gewicht der afgegoten vloeistof, die een evenredig deel der gezamenlijke, in gebruik 200 grammen vloeistof aanwezig, alcaloïden bevat. Het kolfje wordt nu, na met een glazen buis aan een koelapparaat verbonden te zijn, op een vooraf tot koken toe verhit en daarna van het vuur verwijderd waterbad geplaatst. De warmte van het water is voldoende om al die in de vloeistof aanwezige ether te doen distilleeren, terwijl in het kolfje een vloeistof terug blijft, die alle alcaloïden plus wasachtige stof enz. bevat. Deze vloeistof wordt nu in een schaaltje met glazen staafje gebracht en het kolfje met een weinig spiritus nagespoeld, welke vloeistof ook in het schaaltje gebracht wordt. Daarna wordt het schaaltje op het waterbad geplaatst, en, na de geheele verdamping der vloeistof, nog zo lang daarop verhit, tot dat men zich overtuigd heeft, dat, na herhaalde verhitting en omroering, het gewicht niet meer verandert. Door nu van dit gewicht dat van het schaaltje plus staafje af te trekken, vindt men het gewicht der ruwe alcaloïden. Door toepassing hiervan op 10 grammen poeder van luchtdroge succirubracbast, die door de firma Van Valkenburg en Nanning alhier in den handel wordt aangeboden, verkreeg ik uit 159.8 gram helder afgegoten vloeistof, 0.78 gram ruwe alcaloïden en zouden derhalve de gebruikte 200 grammen etherische vloeistof 0.9702 gram geleverd hebben, volgens de evenredigheid 159.8 : 200 0.78 : 0.9762. Ten einde nu nauwkeurig de hoeveelheid der zuivere alcaloïden te bepalen, werden de ruwe alcaloïden in verdund zoutzuur opgelost, de oplossing gefiltreerd, het filtrum zolang afgewassen tot dat de afloopende vloeistof niet meer door HCl geprecipiteerd werd en daarna de gezamenlijke zure vloeistof en het waschwater in een cilindervormige schaaltje met stop en kraan gegoten en daarin geschud met HCl en chloroform, waardoor al de alcaloïden in den chloroform werden opgelost. Het is raadzaam, na de schudding, den schaaltje gedurende minstens 12 uren in rust te laten, opdat de chloroform-oplossing volkomen helder wordt. Men laat alsdan de heldere oplossing door het openen der kraan afvloeien in een glazen kolfje, ten einde den chloroform af te distilleeren. Indien zich, zooals soms het geval is, boven de chloroform-laag schuim bevindt, dan wordt, na bijvoeging van een nieuwe hoeveelheid chloroform, de schudding herhaald en de verkregen heldere chloroform-oplossing bij de vorige gevoegd. 200 gram der aetherische vloeistof zouden dus geleverd hebben 0,811 gram zuivere alcaloïden, gelijk 8.11 percent alcaloïden in de gebezigde luchtdroge kina. Vergelijkt men nu het gewicht der ruwe met dat der zuivere alcaloïden, namelijk 9,762 percent met 8.11 percent, dan vindt men dat het verschil iets meer dan 1½ percent bedraagt, en zal men dus voor de gewone praktijk in apotheken kunnen volstaan met de eenvoudige bepaling der ruwe alcaloïden en dan door aftrekking van 1 percent het gehalte aan zuivere alcaloïden kunnen vinden. Op deze wijze zal een onderzoek naar het alcaloïd-gehalte der in de apotheek te gebruiken kina gemakkelijk en weinig tijdrovend zijn en daarom, zoo ik hoop, meer algemeen worden dan thans nog het geval is. Het gebruik van aether schijnt kostbaar, maar is dit niet in werkelijkheid, omdat de aether grootendeels terug verkregen wordt en door schudden met een weinig verdund zwavelzuur weer gemakkelijk bruikbaar gemaakt wordt. Het spreekt vanzelf dat deze methode ook kan toegepast worden op de bepaling van het alcaloïd-gehalte van het extractum Cinammonae liquidum (de Vrij). 5 gram hiervan werden met 50 gram der aetherische vloeistof geschud, waarna 46,2 gram helder konden worden afgegoten, die, na distilleering en uitdamping leverden 0,2706 gram alcaloïden. 50 gram der oplossing zouden dus geleverd hebben 0,2928 gram alcaloïden = 5,856 percent. Deze alcaloïden waren bijna volmaakt zuiver en bevatten slechts een spoor van Handelmaatschappij van 1881. Om het oog op de vergelijking van het uit deze bast bereide Quinetum met het Quinotum des handels wenschte ik de moleculaire rotatie te kennen. Kinarood. Na zuivering hiervan daalde het percentage slechts zeer weinig, namelijk tot 5,7704 percent, zodat deze kleine verontreiniging weinig invloed uitoefent op de bepaling van het alcaloïd-gehalte van dit extract. Deze zelfde methode toegepast op een kinabast uit Britsch-Indië, door mij vroeger volgens de bekende methode met kalk en spiritus geanalyseerd, leverde mij 10,01 percent zuivere alcaloïden uit het luchtdroge poeder. Ofschoon deze hoeveelheid slechts weinig verschilt van 10,02 percent, vroeger door mij verkregen, zo werd daardoor toch de voortreffelijkheid der methode bevestigd, omdat de thans verkregen alcaloïden veel minder gekleurd waren en kan ik dus deze methode van onderzoek met volle overtuiging aanbevelen. Den Haag, 10 December 1881. Over het onderzoek van de zwavelzure kinine des handels op vreemde kina-alcaloïden; door Dr. G. Kerner. Dit is het oorspronkelijke door Dr. S-H (Vervolg en slot van pag. 362 van den vorigen jaargang) Ik zal aan het slot van deze verhandeling er op terugkomen, dat zulke nauwkeurige bepalingen voor den handel geheel overbodig zijn. Met de bovenstaande titreermethode wensch ik in de eerste plaats bewijzen, dat de ammoniak-proef niet alleen voldoende is voor het beoogde doel, maar, zoo noodig, zelfs aan hoogere eischen voldoet, en er is dus niet de minste reden, om de olficineele proef door een andere methode te vervangen, die niet te vertrouwen is en tot vergissingen leiden kan. Meer en meer komt er tegenwoordig kinabast in den handel die, naast kinine, steeds veel cinchonidine bevat, waardoor het den fabrikanten moeilijk valt, de laatste hoeveelheden cinchonidinesulfaat uit het kininesulfaat te verwijderen. Zooals uit het voorafgaande blijkt kan dit slechts door herhaald omkristalliseeren bereikt worden, een bewerking, die steeds met een onnoodig en vrij aanzienlijk verlies aan kinine gepaard gaat. Werd dus in het officiële kininesulfaat algehele afwezigheid van cinchonidine (een alcaloïd dat de kinine in werking stellig zeer nabij komt) geëist, dan zouden de voordeelen van deze zuiverheid buiten alle verhouding zijn met het belang van den handel en met de geneeskrachtige werking van het preparaat. Zelfs dergelijks zoude het zijn te eisen, dat officiële kalium-zouten in de spectroscoop niet de natriums-straal vertoonden. Er moet dus een bepaalde grens aangenomen worden, die het gehalte aan cinchonidine van het kininesulfaat van den handel niet overschrijven mag. Tot vaststelling van die grens dient sinds lang de ammoniak-proef, en zij kan met zooveel te meer gerustheid in het vervolg daartoe worden gebruikt, als ik in het voorafgaande duidelijk aangetoond heb, dat die wijze van beproeving niet "rekbaar" is, geen waarneming met horloge, loupe, enz. vereischt en evenmin aanleiding geeft tot verschijnselen, die het resultaat twijfelachtig doen zijn; maar daarentegen onmiddellijk bij het nemen van de proef een scherp omschreven uitslag oplevert. Wil men overigens van een monster kininesulfaat het gehalte aan cinchoninesulfaat, bij benadering, bepalen, onverschillig of het beneden of boven de vastgestelde grens is gelegen, kan dit zeer vlug en vrij nauwkeurig door de ammoniak-proef in de volgende vereenvoudigde vorm geschieden. Men brengt 5 cc van de waterige oplossing van het sulfaat (bij 15° C. bereid), niet in een gewone reageerbuis, maar in een cilinderglas van 10 cc., dat in 2 cc. verdeeld is, voegt er eerst 3 cc ammonia liquida, van 0,92 soortelijk gewicht, bij, en schudt dan om. Het mengsel zal dan doorgaans nog zeer troebel zijn. Nu voegt men de ammonia liquida verder in kleine hoeveelheden toe, op het laatst bij druppels te gelijk, tot dat alles volkomen helder is. De ammonia liquida, die voor de 5 cc kinine-oplossing gebruikt is, leest men aan het cilinderglas af. Neemt men nu aan dat een verbruik van 5 cc ammonia liq. op 5 cc kininesulfaat-oplossing 1 percent en van 3 cc daarentegen 0 percent cinchonidinesulfaat aanwijzen, dan kan men uit de gebruikte hoeveelheid ammonia liquida (die liggen moet tussen 30/10 en 50/10 cc.) veel nauwkeuriger de kleine, eenige 2 cc bedragende hoeveelheid cinchonidine schatten dan door enige andere methode. En vooral kan men met deze wijze van onderzoek, mits met dezelfde amm. liq. en bij dezelfde temperatuur werkende, verschillende monsters kininesulfaat, wat aangaat hun gehalte aan cinchonidine, zeer nauwkeurig vergelijken. Voor praktisch gebruik zal juist deze wijze van onderzoek meer dan voldoende zijn; in twijfelachtige gevallen en voor wetenschappelijke doeleinden, passeert men echter steeds de volledige titree-ring toe, waarbij men, gelijk op de voorafgaande blz. werd uiteengezet, telkenmale de ammonia liquida op de oplossing van chemisch zuiver kininesulfaat stelt. De geringste hoeveelheden cinchonidinesulfaat, in kininesulfaat aanwezig, worden, zooals bekend is, door de ammoniak-proef gevonden; terwijl kinidine in de overmaat van ammonia liquida iets geraakkelijker oplosbaar is dan cinchonidine. In bij het onderzoeken van chininesulfaat maar zelden genoeg wordt gelet, en dat toch veel belangrijker is; namelijk het gehalte aan kristalwater en, onder omstandigheden, ook de vochtigheidsgraad van het preparaat, in welk opzicht soms zeer grote verschillen bij het chininesulfaat des handels worden aangetroffen. Het is wel overbodig er op te wijzen, dat zowel de handelswaarde, als de werking van dit krachtig geneesmiddel uitsluitend van zijn gehalte aan chinine en niet van zijn zwavelzuur- of watergehalte afhangt. Dooreen hoog gehouden aan water worden drogisten en apothekers dikwijks belangrijk benadeeld, tengevolge van indrogen (verweeren), en het kan veroorzaken, dat de patiënt soms veel minder kinine neemt (soms 5 pet. of nog meer te weinig) dan de geneesheer voorgeschreven heeft en noodig acht. Het gebruikelijke kininesulfaat heeft niet alleen de onaangename eigenschap van op zichzelf veel kristalwater te bezitten, welk kristalwater door verweering licht verloren gaat, maar door zijn volumineuze aard kan het gemakkelijk daarenboven nog een zekere hoeveelheid water tusschen de kristallen bevatten, zodat dikwijls preparaten worden aangetroffen, die op het oog droog zijn en toch een totaal-watergehalte, dat tot 18 pet. bedraagt, bevatten. In de fabrieken wordt dit hoog watergehalte door bijzondere kunstgrepen bij het drogen verkregen; doch ook opzettelijke bevochtiging is in de tweede hand geen zeldzaamheid. Dergelijke producten behoeft men echter slechts tusschen dikke lagen filtreerpapier, dat men nu en dan door nie i&v vervangt, herhaaldelijk en snel te persen, om door vergelijking van het watergehalte van het zo behandelde en het oorspronkelijke preparaat te komen tot de overtuiging, dat, behalve kristalwater, nog veel water tusschen de kristallen aanwezig is. Dit ongerief zou het best voorkomen worden, als men, in plaats van het bijna uitsluitend gebruikelijke kininesulfaat, de chloorwaterstofzure verbinding van het alcaloïd bezigde, omdat deze niet slechts veel standvaster van samenstelling is, maar, zoals Bin z, ik en anderen, herhaaldelijk deden uitkomen, bovendien veel spoediger en vollediger in het lichaam opgenomen wordt. Daar nu echter eenmaal het sulfaat (misschien louter om zijn fraaiheid) tot nog toe de voornaamste kinineverbinding en derhalve overal officieel is, moet voor de prijsbepaling bijna allereerst naar het watergehalte gevraagd worden. Wat men hier redelijker wijze eischen mag, hoe groot namelijk de hoeveelheid water die men verdrijven kan op zijn hoogst mogen zijn, is niet zoo gemakkelijk uit te maken, en evenmin is het mogelijk die hoeveelheid water snel te bepalen, zoals zulks b.v. voor de cinchonidine bij de ammoniak-proef geschiedt. De Pharmacopeën stellen hiervoor dan ook zeer verschillende eischen, De meeste leerboeken en de meeste vroegere onderzoekers nemen voor het neutrale zout de formule A=2 C3O H3N5 O4 S Oi772H2 O aan. Hesse kwam tot de formule B=2 CsO H2N, O3 H2 BO,+ 7i H3O en eindelijk zelfs de formule C= 2 C„O Hn N, O„ H3 SO, + 8 H3O. Deelde temperatuur, verliest het gekristalliseerde sulfaat langzamerhand ongeveer 5 Mol. water = 10,32 procent en vormt de verbinding D: 2C20HN3O2. H2SO4 + 2 H2O met 4,60 procent H2O en 82,56 procent zuiver watervrije alcaloïde. Deze verbinding heeft een hoger soortelijk gewicht en ziet er niet zo fraai uit als het zout A, maar zij is blijkbaar constant daar voorzichtig verder drogen beneden 100°C slechts weinig water meer uitgedroogd. Eerst bij 100°—115°C worden de overige 2 Mol. H2O geheel verwijderd en verkrijgt men het watervrije zout E—2 C6H2SO4 met 86,86 procent zuiver alcaloïd. Zonder ontleding van het zout kan natuurlijk geen meerder water worden uitgedroogd. De watervrije verbinding E is zeer hygroscopisch en neemt bij het laten liggen aan de lucht langzamerhand (bij nat weer zeer snel) 2 Mol. water op, maar nooit meer. Hieruit volgt dus, dat het raadzaam ware het bestendige zout D met 2 Mol. kristalwater (met een gehalte aan water van hoogstens 5 procent), officieel in te voeren, daar aan zulk een preparaat door geen enkele kunstgreep water kan worden toegevoegd, zonder dat zulks dadelijk door verandering in het uiterlijk zichtbaar wordt. Dan waren drogisten en apothekers voor verliezen gevrijwaard en de geneesheeren altijd verzekerd dat de voorgeschreven dosis afgeleverd werd. Immers, terwijl bij het nu gebruikte sulfaat A gemakkelijk eenige (I) Kininesulfaat dat lang al te droog is en niet goed van de lucht afgesloten ligt, vertoont men een watergehalte van 4,0 tot 5.4 procent. 15% percenten verschil kan voorkomen, zou dit, bij de verbinding met 2 Mol. H2O hoogstens 5 percent kunnen bedragen. Eene dergelijke nieuwigheid zal zich voorzeker niet, dan langzamerhand, baan breken, omdat het tegenwoordige kininesulfaat met 13—18 percent water een artikel van den wereldhandel is, die dikwijks meer op het fraaie voorkomen, dan op de innerlijke waarde van het preparaat let. Daarom laat men echter niet na, bij de prijsbepaling van kininesulfaat ook op het watergehalte te letten. Om dit watergehalte te bepalen kan men twee wegen inslaan. Of men onderzoekt een preparaat op zijn gehalte aan watervrij alcaloïde, en berekent hieruit het watergehalte, of men bepaalt onmiddellijk het watergehalte. De eerste wijze eist oefening, maar levert naar de methode van B. Dwars (uitschudden met chloroform enz.) zeer bevredigende resultaten op; de onmiddellijke methode is echter door ieder die goed met een balans kan omgaan, gemakkelijk uit te voeren. Bij het gebruik van een droogkastje met een Reicher t'sche thermoregulator, een toestel die in geen goed ingericht scheikundig of farmaceutisch laboratorium, waar men lichtgas tot zijn beschikking heeft, ontbreken mag, geschiedt het onderzoek zonder veel moeite. Men weegt 1 tot 2 gram van het te onderzoeken kininesulfaat af (het beste in een bekertje met zeer dunne wanden, dat nauwkeurig afgetast is), waarbij men vooral zorg moet dragen eerst een goed 16 Doorsnede monster uit verschillende gedeelten van het te onderzoeken kininesulfaat te nemen. Eerst wordt bij 80—100°, gedurende eenige uren gedroogd, totdat het preparaat er volkomen verweerd uitziet, waarbij het glaasje met een stukje filtreerpapier bedekt wordt gehouden. Dan wordt het drogen in een droogkastje met regulator voortgezet; eerst stelt men den laatsten op 105° C., na 1 uur op 110°, ten slotte gedurende 15 a 20 minuten op 115°. Nog warm zijnde, brengt men het glaasje onder een exsiccator (boven zwavelzuur) en weegt het na bekoeling. Het is raadzaam in de balanskast chloorcalcium of een ander droogmiddel te plaatsen en zorg te dragen dat het gewicht vooraf op de schaal geplaatst wordt en ongeveer voldoende is, opdat de weging verder slechts door het verschuiven van den ruiter en dus met gesloten balanskast, volbracht kunnen worden. Het drogen wordt daarop bij 115° herhaald (telkens 10 minuten lang) en dit voortgezet tot geen gewichtsvermindering meer wordt waargenomen. Een goed gedroogd monster kininesulfaat mag op deze wijze niet meer dan 14,5—14,6% aan gewicht verliezen. Hoe geringer het gewichtsverlies is, des te groter is de geneeskrachtige werking en de handelswaarde van het preparaat; het is daarom van meer gewicht op het watergehalte te letten, dan naar sporen cinchonidine te zoeken, die binnen de grenzen der arsenicum-proef misschien zouden gevonden kunnen worden. Pharm. Jan. 1882. 2 17 UITTREKSELS UIT BINNEN- EN BUITENLANDSCHE TIJDSCHRIFTEN. Aconitine. Prof. P. C. Plugge had de welwillendheid twee overdrukken uit n°. 40 en 42 van het Weekblad voor Geneeskunde toe te zenden, betrekkelijk het gerechtelijk geneeskundig onderzoek, naar aanleiding van het bekende vergiftigingsgeval te Winschoten, waarvan het eerste tot opschrift draagt: „Vergiftiging met aconitine,” het tweede „Onderzoekingen over de fysiologische werking van verschillende handelssoorten aconitine (aconitine en pseudo-aconitine) op spieren en zenuwen.” De aanleiding tot deze onderzoekingen was daarin gelegen, dat het aan de reeds vroeger benoemde deskundigen, Prof. Tjaden Modderman en Apotheker van Ankum, beiden te Groningen, niet gelukt was uit de benzol-uitschuddingen van het alcalisch vocht, verkregen uit het braaksel, de maag en darmen, alsmede uit het bloed, de hersenen, het hart, de longen, de lever, milt, nieren en pisblaas van den overleden Dr. Carl Meyer, door chemische reagenten, de aanwezigheid van aconitine te bewijzen en men daarom verlangde te weten, of men door fysiologische proeven daaromtrent zekerheid zou kunnen erlangen. Van deze zeer uitgebreide artikelen kan wegens de uitvoerigheid alleen een beknopt uittreksel worden opgenomen. Van het tweede artikel vermelden wij voornamelijk het onderzoek naar de verhouding van enige aconitine-soorten, tegenover de bekende reagenten H2SO4 en H3PO4, welk onderzoek door den assistent van Prof. Plugge, den heer Meyer werd uitgevoerd; benamelijk de resultaten waartoe deze onderzoekingen hebben geleid; overigens voor beide belangrijke rapporten verwijzende naar de genoemde nummers van het Weekblad voor Geneeskunde. De vragen nu welke aan de deskundigen Prof. H. en P. door den Rechter-Commissaris werden voorgelegd waren de volgende: 1. Welke is de verschillende werking van de sub. a, b, c, d en e genoemde stoffen op dieren? 2. Welke is de verschillende werking deze stoffen op het menschelijk lichaam? 3. Welke hoeveelheid van deze verschillende stoffen heeft een dodelijke uitwerking ten gevolge bij dieren en in het menschelijk lichaam; de hoeveelheid van het sub. a genoemde vocht, in maat, gewicht en droppels? De stoffen nu waarop deze vragen betrekking hebben, waren; a. Een drankflesje, inhoudende een groen vocht. (Het bekende voorschrift van Dr. Meyer, bestaande uit Aconitine nitric. 0.200 en Tinct. Chenopodii Ambrosioid. 100.0. 8. om het uur 20—40—60 droppels.) b. Een flesje met etikette: Aconitine nitric. van Mastenbroek en Gallenkamp. (Omdat deze soort, door M. en G. 20 Dit onderzoek omtrent de vergiftigingsverschijnselen werd op de reeds genoemde dieren genomen in subcutane inspuitingen, en wel, om op die wijze nauwkeurig de toegediende hoeveelheid te kennen en geen gevaar te loopen van verlies van een gedeelte van het vergif, door braken, bij inwendige toediening, zóò als dit bij sommige dieren (honden) het geval zou kunnen zijn; en daar de resten op de twee schaaltjes en het horlogeglas slechts een gering vetachtig aanslag vormden, zo werd daarvan een oplossing gemaakt in zeer verdund salpeterzuur, geholpen door een weinig alcohol en deze geringe hoeveelheid oplossing in zijn geheel gebruikt voor injecties op duiven, omdat bij het onderzoek met de stof B genomen gebleken was, dat een duif reeds door een gift van 0,07 milligram in 21 minuten sterft. Deze proeven leverden bij geen der duiven enige spoor van vergiftiging, waardoor de deskundigen tot de conclusie kwamen, dat in de genoemde resten of geen, of althans veel minder dan 0,07 milligram aconitine aanwezig kon zijn. Het niet terugvinden van aconitine in de resten werd door hen toegeschreven, aan de ontoereikendheid van de methode van afscheiding, of, 't geen het waarschijnlijkste was, aan gehele of gedeeltelijke ontleding van het alcaloïde in het lichaam. Het kristal aconitini van Petit, bestond uit witte harde kristallen, die moeilijk oplosbaar waren in koud water. Hiervan werd een oplossing van 1/6 pet. voor de proeven gebruikt. Hierop volgt een uitvoerige mededeling omtrent de vergiftigingsverschijnselen, waargenomen bij de genoemde diersoorten, waarvoor wij naar het oorspronkelijke moeten verwijzen en alleen, na de beschrijving van de twee volgende praeparaten c en d, het resumé mede omtrent de dosis letalis van iedere soort, waarbij het teken oo aanduidt, dat het dier ten slotte herstelde. c. Nitras aconitini van Merck; een geelachtig bruin poeder, dat gemakkelijk oplost in koud water, van welk preparaat een oplossing van 1 pet. werd bereid en toegediend. d. Nitras aconitini van Friedlander (Trommsdorff); een ineengevloeid, harde, gomachtige massa van grauwachtig-witte kleur. Deze soort is zeer oplosbaar in koud water, van welke soort eveneens een oplossing van 1 pet. bereid en toegediend werd. Prof. Plug heeft ge-noemd, dat bij de proeven met deze soort een belangrijk verschil met de twee vorigen werd gevonden, waaruit blijkt, dat het preparaat van Friedlander ontzaggelijk veel zwakker en minder vergiftig werkt dan dat van Petit en ook veel zwakker dan dat van Merck. 22 c. Nitratas aconitini van E. Merck te Darmstadt. Kwikvorschen sterven door giften van 0.4 mg -of per kilo 16 mg – gem. in cm, Id " » * » 40 " – „ 120-360,, Id- '' * ' " 2-° " ~ « « 80 „ – „ 75-130,, d' » " " " 4.0 „ – „ 1,60 „ – „ 52 „ Kanijn " „ 3.5 „ – , „ 2 „ – „ 75 „ Id " " » » 10-° « ~ » » 6.52 „ – „ 15 „ Ronden » » -10.0 „ – „ 1.65 n – „ 15 „ Suivm » – » 0.4 „ – „ 1.65 „ – , , cc „ d. Nitratas aconitini van Friedlander te Berlijn (= Trommsdorf te Erfurt). Kwikvorschen sterven door giften van 4 mg -of per kilo 16.0 mg – gem. in » « »10 „ – „ 40.0 „ – „ meer Id- ' » » »20 „ – „ 80.0 „ „ „ fdau Id- " » » -/ 40 „ – „ 160.0 „ – „ 6m' Konijnen » « » 6 „- „ 4.11 „- , „«mm. Id " " » 24 » – « » 18.0 „ – „oo „ Id " » " »50 » “ » » 85.5 „ – „o, „ Honden »28 „-. , 6.0 „- „o, „ " » »10. – „ „ 33.4 „ –. „00 „ De beschikbare hoeveelheid nitratas aconitini van Friedlander is gering om de dosis letalis bij warmbloedige dieren te bepalen ; alleen bij het konijn met 35,5 milligram per kilo werden vrij sterke vergiftigingsverschijnselen waargenomen. Uit deze cijfers en proeven werden de volgende conclusies afgeleid; 1°. Nitr. acou. van Petit werkt minstens vijfmaal sterker vergiftigend dan dat van Merck. 2°' Petit » 1,170 of meer, „ Friedlander. 3°. Merck „ 20 530 „ Friedlander. 4. Op grond van die enorme verschillen in vergiftigheid bij stoffen, die onder dezelfde naam in de handel komen, is dus de grootste voorzichtigheid bij het voorschrijven van aconitine en zijne zouten aan te bevelen. Is toch door de medicus ervaring verkregen omtrent de werkingswijze, de maximale dosis van een bepaald preparaat, dan bestaat de gevaarlijke mogelijkheid, dat bij een nieuwe inkoop van het preparaat, door de apotheker een handelssoort van geheel verschillende sterkte wordt ontvangen en dat de geneesheer bij het voorschrijven van dezelfde hoeveelheid, in plaats van een medicinale dosis, een dosis letalis aan zijn patiënten toedient. Aldus verhield zich de zaak te Winschoten, waar, in plaats van het door de medicus bedoelde (maar niet op het recept aangegeven) nitras aconitini van Friedlander, door de apotheker werd afgeleverd een oplossing van het minstens 170 maal sterker werkende nitras aconitini van Petit. Op grond van deze feiten achten de deskundigen het noodzakelijk, dat het aconitine met zijn maximale dosis van 4 milligram per keer (in het bedoelde vergiftigingsgeval dosis letalis) en 32 milligram per dag, uit de Pharmacopoeia geschrapt worden. Ook wordt er de aandacht op gevestigd, dat men in de literatuur omtrent de toxicologische werking van dit alcaloïde zoveel tegenstrijdig vindt opgeteekend. Zo hebben de mededeelingen van Turnbull, Pereira, Fleming, Christison, Headland e.a. betrekking op Engels aconitine, deels bereid uit Aconitum Napellus, deels uit A. ferox. Schroder gebruikte een aconitine van Merck te Darmstadt. Léonides van Praag een van Trommsdorf en van Schering te Berlijn. Achscharumow geeft op, dat het door hem gebruikte Duitse aconitine afkomstig was van Merck te Darmstadt, van Trommsdorf te Erfurt en van Schering te Berlijn. Prof. Plug geeft aan dat nergens is vermeld dat A, een verschil in werking bij de drie preparaten heeft opgemerkt, het geen hem temeer verwondert, daar het door de experts onderzochte aconitinenitraat van Friedlander, zoo als boven is vermeld, eigenlijk als het preparaat van Trommsdorf is te beschouwen. Boehm en Wartmann gebruikten bij hun onderzoekingen alleen het preparaat van Merck. Meestal werd dus onderzocht met een Duits preparaat, dat dan nog onderling zeer in werking verschilt en daarbij het feit over het hoofd werd gezien, dat de blote onderscheiding in Duits, Frans en Engels aconitine van weinig of geen betekenis is. Een in Engeland bereid aconitine uit Aconitum Napellus, zal natuurlijk verschillen van het eveneens onder den naam aconitine in de handel gebrachte preparaat uit Aconitum ferox (het pseudo-aconitine). Het Fransche aconitine van Duquesne nadert, zoals door Wright en Luff is aangetoond, het meest tot zuivere aconitine en is dan ook verschillend van en werkzamer dan het z.g. Fransche aconitine. Het Duitsch aconitine van Merck en van Friedlander kan niet zonder gevaar onder een zelfde naam van „Duitsch aconitine” in de handel gebracht worden. De waarborg, die men in die naam van „Duitsch aconitine” volgens een handelsbericht van Geheim in Dresden, ook tegenwoordig nog voor de gelijkvormigheid in werking meent te bezitten, bestaat dus niet. Dat men in de aconitine van Trommsdorf (Friedlander) ook vroeger een vrij onwerkzaam preparaat bezat, wordt daaruit afgeleid, dat Léonides van Praag, bij zijn in 1854 gepubliceerde onderzoekingen, aan konijnen giften van 100 en 400 mgr. aconitine kon toedienen, zonder meer dan lichte en snel voorbijgaande vergiftigingsverschijnselen op te wekken. Bij honden zag hij soms, na giften van 200 mgr., slechts braken, terwijl hij van, uit de Aconitum-bladeren door Trommsdorf bereid, aconitine, aan honden giften gaf van 260 en 325 mgr., zonder daardoor de dood te veroorzaken. Ook Achscharumow zag genezing bij konijnen na 15 en 30 mgr. onder de huid te hebben ingespoten, terwijl de dosis van 60 mgr. dodelijk was. Eene duif herstelde na een gift van 15 mgr. per os, en stierf door 10 mgr. subcutaan in 30 minuten. Aan het slot van zijn verhandeling zegt hij „Das kleine Tier, das Kaninchen, blijft onbeschadigd van 0,01 onder de huid en 0,1 in de maag, dus zou kunnen wel deze dosis aan een volwassen mens gereicht worden" enz. Het is jammer, dat A. er niet bij vermeldt op welk van de drie door hem gebruikte preparaten dit van toepassing is. Zijn stilzwijgen omtrent een verschil in werking en de opmerking „Alles hier Geschreven bezieht sich nur auf das deutsche Aconitin” is wel een bewijs, dat hij die drie preparaten niet als verschillend beschouwd. Op grond van de proeven der deskundigen zou de conclusie van A. hoogstens mogen toegegeven worden voor het preparaat van Trommsdorf (Friedlander), niet evenwel voor dat van Merck. 28 7 Nitras aconitini van Friedl ander (Trommsdorf) een samengevloeid grauwachtig witte massa. De uitschudding van de zure oplossing met petroleumaether geschiedde daarbij, omdat er, volgens Dragendorf, uit de zure aconitine-oplossing, een stof wordt opgenomen, die in hoge mate de kleuren-reactie met H2 SO4 geeft. Het resultaat van dit onderzoek is het volgende: Friedlander’s aconitum nitricum (Trommsdorf). Uit de zure oplossing wordt door petroleumaether slechts een spoor afgezonderd, dat, na verdamping teruggebleven, geen reactie geeft met officine. HCl. Geconcentreerd H2 SO4 kleurt het residu zwak geel; deze kleur verandert niet bij langer staan of bij verwarming. Uit de alcalische oplossing wordt door uitschudden met benzol en verdamping van die oplossing een residu verkregen, dat door geconcentreerd H2 SO4 eerst zuiver geel wordt; deze kleur gaat spoedig in oranje en na ongeveer een half uur in zuiver steenrood over; eerst langzamerhand gaat de kleur in rood-violet en eindelijk in zuiver doch zwak violet over. Na 48 uren was deze kleur nog onveranderd en ging eerst later in vuilgeel over. (Volgens Dragendorf is na 24 uren de oplossing in H2 SO4 weder kleurloos). Met officine HCl uitgedampt ontstaat de bekende violette kleur vrij zuiver. De violette kleur met geconcentreerd H2 SO4 komt, na verwarmen ook sneller. Schuchart’s aconitum sulphuricum. Uit de zure oplossing wordt door petroleum-aether geen spoor uitgeschud. De alcalische oplossing met benzol geschud, gaf een residu, dat de reacties met officine HCl en geconcentreerd H2 SO4 in dezelfde volgorde, doch schooner dan bij Friedlander’s aconitine leverde. Petit's aconitine nitricum. Uit de zure oplossing wordt door petroleum niets uitgeschud. De alcalische oplossing met benzol geschudde geleverde een residu, dat zich tegenover HCl en H2SO4 als Friedländer's aconitine verhield. Merk's aconitine nitricum. De zure oplossing met petroleum-aether uitgeschudde leverde een residu, dat met H2SO4 in de koude roodgeel gekleurd werd, terwijl bij verwarming boven de vlam de kleur in zeer zuiver violet overging. Uit de alcalische vloeistof met benzol werd een residu verkregen, dat met H3PO4 de reactie snel en zeer zuiver gaf, en met H2SO4 een gele kleur aannam, die reeds na 15 minuten prachtig bloedrood, na een half uur carmine-rood werd. Dit alcaloïde geeft de beschreven reactie verreweg het schoonst. Holedot's aconitine nitricum gedraagt zich even als het preparaat van Petit Morson's aconitine nitricum (pseudo-aconitine). Uit de zure oplossing kon door schudden met petroleum-aether niets afgezonderd worden. Uit de alcalische oplossing werd door benzol een residu verkregen, dat zich tegenover HCl geheel anders verhield dan de vorige, reeds beschreven aconitine-soorten. De violette kleur trad hier, ook zelfs na verhitting op een waterbad gedurende 2 uren, niet op, evenmin boven 't vrije vuur, waarbij slechts een vaalbruine vloeistoff wordt ontstaan. Met H2SO4 werd een vuilgele kleur bekomen, die ook, na 24 uren te hebben gestaan, niet veranderde. Hopkina's en Williamson's aconitine nitricum. Uit de zure oplossing met petroleum-aether geen residu. Uit de alcalische vloeistof wordt door benzol een residu verkregen, dat zich tegenover de beide meergenoemde reagentia geheel als het Morson's aconitine verhoudt. De Haa reactie trad in 't geheel niet op, de vloeistof werd bij verwarmen geelbruin. De kleur met HCl, SO2 werd van geel, vuilbruin, maar niet in 't minst steenrood of violet gekleurd. Dit onderzoek maakt het zeer waarschijnlijk, dat het praeparaat van Hopkins en Illems, 't geen aanvankelijk om den geringeren prijs en ook geringere intensiteit van physiologische werking niet vermoed werd, geen aconitine, maar pseudo-aconitine is. De omstandigheid dat aan de zure oplossing door petroleum-aether niets of slechts sporen onttrokken worden, en verder, dat dit geringe residu (met uitzondering van het Merck'sche praeparaat) door HCl, SO2 niet violet gekleurd wordt, strekt ten bewijze, dat die reactie werkelijk aan zuivere aconitine eigen is en niet aan een bijgemengde, en door petroleum-aether uit de zure oplossing af te zonderen stof, zooals men door de opgave van Dragendorff, in verband met die van Groves lichtelijk zou kunnen gelooven. Het doel met de uitschudding der zure vloeistof met petroleum-aether, was vooral ook om die door Dragendorff aangeduide stof af te zonderen en dan afzonderlijk op haar toxicologische werking te onderzoeken. Daar er evenwel meestal niets, en bij het praeparaat van Merck slechts een geringe hoeveelheid achter bleef, moest van dit voornemen afgezien worden. Hetgeen nu verder volgt inde tweede mededeeling van Prof. Plugge heeft betrekking op het toxicologisch onderzoek, waartoe de genoemde huisdelspraeparaten allen als zoodanig (in waterige oplossing van 1/2 en 1 pCt. gebruikt werden. Aangezien daarbij uitsluitend kikvorschen gebruikt werden en het bovendien niet inde eerste plaats het doel was om nauwkeurig de dosis letalis van elk dier stoffen te bepalen, kan de quantitative werkingsverhouding, de sterkte, niet zoo juist aangegeven worden als dat voor de praeparaten van Petit, Merck en Friedlander (Trommsdorf) kon geschieden. Toch meent Prof. Plugge, op grond van een groot aantal proeven, met betrekking tot de werking op kikvorschen, de volgende te mogen aannemen, die hij in het boven opgegeven lijstje van de onderzochte proef-praeparaten heeft gevolgd, waaruit dus blijkt, dat het praeparaat van Petit (een Fransch aconitine) zelfs sterker werkt dan Morrisons (Engelsch) aconitine en dat het praeparaat van Friedlander het minst werkzame is. Voor de proeven naar de werking op spieren en zenuwen werden genomen versche, pas gevangen kikkers (Rana temporaria) en later ter vergelijking ook Rana esculenta. Voor de uitvoerig beschreven proefnemingen moet verwezen worden naar de. 32 40. Centrale werking als oorzaak voor de algemene verlammingsverschijnselen, zooals door Boehm en Wartmann wordt aangenomen, acht Prof. Plugge niet bewezen, integendeel is de oorzaak van die algemene paralyse een werking op de perifere zenuwuiteinden. Dat naast die perifere verlamming geen centrale paralyse bestaat, wordt onder ander door het vergiftigingsgeval van dr. M. wel gehoor- en gezichtsstoringen enz. werden waargenomen, (die 't gevolg kunnen zijn van veranderden bloedsomloop), doch dat het bewustzijn tot het laatste moment behouden bleef. De spieren behouden hun prikkelbaarheid ook na vergiftiging met doses aconitine, die zelfs 10 maal grooter zijn dan die, waardoor de zenuwuiteinden verlamd worden. De door Weyland aangegeven overeenkomst van aconitine- en veratrine-spieren bestaat niet. De aconitinespiercurve verschilt volstrekt niet van de normale spiercurve. Fibrillaire spiertrillingen worden zeldzaam waargenomen en vormen zeker geen constant verschijnsel van aconitine-vergiftiging bij kikvorschen. Pupilverwijding komt dikwijls voor, werd evenwel niet altijd waargenomen. Huidafzetting van de huid werd zeer dikwijls waargenomen. De verschillende handelssoorten aconitine verschillen evenwel in hoeveelheid van afscheiding die zij veroorzaken. De ademhaling wordt spoedig moeilijker en houdt na weinige minuten geheel op. Dit kenmerk is zeer constant. Openen van den bek en braakvormige bewegingen, komen zoowel bij Rana esculenta als ook bij Rana temporaria bijna altijd voor en vormen dus een vrij constant kenmerk van aconitine-vergiftiging. De hevigheid dier kraakbewegingen was evenwel verschillend voor de verschillende aconitine-soorten. Het bloed van het vergiftigde dier is in het algemeen donker violet-rood gekleurd, zodat de gevulde venen er zwart uitzien. Alleen de preparaten van Priedlander en Schuchart verschillen in dit opzicht, dat zij veel minder kleurverandering van het bloed ten gevolge hebben. Het hart staat ten slotte stil in diastole, sterk gevuld met donker violet-rood bloed, de boezems kloppen langer dan de kamer. Het vergiftigde, nog pulseerende hart, kan noch door electrische prikkeling van de nervus vagus, noch door prikkeling van den sinus tot stilstand gebracht worden. Het pas stilstaande hart kan daarentegen door sinus-prikkeling nog tot beweging gedwongen worden. Dit pleit alzo daarvoor, dat de hemmende centra vroeger verlamd zijn dan de andere. De markt en de toekomst van China; door K.W. van Gorkom. De prijzen van kinabast blijven aan een sterke fluctuatie onderhevig. Deze houdt verband, zoowel met de meerdere of mindere aanvoeren, als met de tijdelijke afwisselende behoefte aan het boven alles nog gewaardeerde koortsmiddel. Zooals bekend is, houdt de Nederlandsche Regering voor den rijksdienst in Nederland en zijne overzeesche bezittingen, vrij geregeld, openbare aanbestedingen van zwavelzure kinine. Die aanbestedingen omvatten gewoonlijk een hoeveelheid van twee- tot vierhonderd kilogrammen, te leveren bij partijen van 50 kilo’s. Uit het volgende overzicht der aanbestedingen kan men waarnemen, hoe machtig de prijzen in korte tijd soms uiteenlopen. Het is gebleken, dat moeilijk voorzien kan worden wat de naaste toekomst belooft. Oorlogen en epidemieën kunnen de behoefte en daarmede de prijzen eensklaps doen rijzen, zoo als van den anderen kant, onverwacht grote aanvoeren aanleiding geven tot aanzienlijke dalingen. De geschiedenis der jongst verlopen maanden getuigt te dien aanzien treffend. Aanbesteed zijn maximum- minimum-prijs. 26 Aug. 1880. 256.89. f 247.20. 21 Sept. 249.70, 236.80. 18 Oct. 234.95, 224.50. 12 Nov. 222.41, 204.98. 29 Nov. 214.30, 203.91. 21 Jan. 1881. 223., 215.46. 3 Maart. 262.33, 237.87. 14 April. 224.40, 211. 7 Juli. 177., 162.58. 18 Aug. 174.40, 163.80. 22 Aug. 174.00, 164.90. 19 Sept. 157.88, 148.65. 29 Sept. 161.50, 144.50. 13 Dec. 145., 138.94. 15 Dec. 150., 146. De Regering was bijzonder gelukkig; nauwelijks had zij zich voor de twee laatste aanbestedingen van 600 kilogrammen voorzien, of de prijzen stegen weer aanzienlijk. Op den 1e Januari 1882 werden weer 400 kilogrammen zwavelzure kinine openbaar aanbesteed. Daar waren vier inschrijvers tot f 220.86, ƒ218.80, ƒ 220 en ƒ 220. Naar gewoonte werd de levering voorloopig gegund, maar hoewel zijnde inschrijvers eenige dagen later verrast en gedupeerd door een telegrafische mededeeling dat definitieve toewijzing niet te verwachten zou zijn! De regering moet wel overwegende en zeer geldige redenen hebben gevonden om zulk een beslissing, in strijd met de usances, te kunnen rechtvaardigen. Zeker is, dat zij de inschrijvers grote teleurstelling moet hebben gebaard, dat zij tot ontstemming - De Cuphea-bast heeft een eigenaardig karakter; hij moet leiden en een voortgaande, vrije, onbelemmerde mededinging moeilijk bevorderen kan. Zeer zeker zal de inschrijving niet zijn meegevallen en had men op minder kosten gerekend. Het schijnt een feit dat de opmerkelijke fluctuatie in prijzen, binnen een kort tijdsverloop, wel meer of minder in verband staat met hooge handelsspeculatie, maar daarvan kunnen ook de eerste plaats sommige fabrikanten de dupe worden of reeds zijn geworden en in elk geval hebben inschrijvers op belangrijke leveringen zich voor te bereiden en moet een niet gestand doen van een gebruikelijke, voorloopige toewijzing, hen dus benadeelen, hun vertrouwen voor het vervolg ernstig schokken. Uit de door de Regering in September gepubliceerde uitkomsten van den oogst 1880, blijkt, dat de productie der particuliere kina-aanplantingen op Java, die van het Gouvernement verre heeft overtroffen. Alleen de Panamoekan en Tjiaselanden (Krawang) produceerden ruim 178 000 g. Het is geen onbelangrijke bijdrage tot de geschiedenis der kina-cultuur, hier te herinneren, dat schrijver dezes er eerst na herhaalden aandrang tot medewerking, in slaagde, den vorigen eigenaar dier landen te overreden tot het nemen vaneen proef waarvoor hem alle mogelijke hulp, materieel en personeel, verleend werd. K. W. v. G.
5,293
MMCMC01:000002251_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
The Freemasons Quarterly Magazine and Review 1850
null
English
Spoken
8,065
10,568
Seas roll to waft me, suns to light me rise ; My footstool earth, my canopy the skies." Paradise, that hallowed garden, planted by God's own hand, received the great progenitor of our race. He entered its pleasant abode, not as we now behold his oflfspring, deformed and polluted by crime, but as pure and spotless as those beings who dweil nearest the throne of God. Guile was not found upon his lips ; pollution had not thrown its blighting curse over his moral sky ; sin had not placed wormwood and gall in his cup of eartlily happiness, but dignity and glory, the very impress of the Deity, were stamped upon his visage, showing that he bore affinity to the Spirit above. But man is not that pure and sinless being now ; his pristine glory has departed, and clouds darken his spiritual horizon. ' How child-like is all his lcnowledge, how scanty at best his highest attainments ; how soon is the cup of pleasure hurled from his lips, and he left to mourn through life ruined hopes and blasted expectations. But gloomy as his fate may appear, man is not left to grope his way in utter darkness ; the Star of Bethlehem throws its mellow light on his pathway, and points him to a celestial temple where his enjoyments will be spiritual and eternal. Its light pierces the darkness of the grave, and reveals the resurrection power of the " Lion of the tribe of Judah." But we are asked, what does Masonry teach ? \\ e answer, that another of its prominent doctrines is the unity of men. As the result of an act of voluntary disobedience, men have beeu widely dispersed over the globe, divided into tribes and nations, separated by laws, religion, and habits—one bowing submissively to kingly dominion, and another exulting in the priceless love of liberty ; one dwelling in the stately mansion, surrounded by every blessing that wealth ean bestow, and another roaming in his native forests, the wild and uncultivated child of nature. Yet the Infinite Being has made all of " one blood." He has given to each the same aversion to pain, the same desire for happiness. It is a trite, but true maxim, that precept and example should ever go with equal pace, and on this basis we intend to examine the principles taught by Freemasonry, and analyse their tendency for good or for evil. And in our application of (practice to preccpt) we shall claim no more for humau nature when found in a Mason than is readily conceded to the most rigid sects associated under any other form of truth or religion. I repeat, then, that Masonry acknowledges, teaches, and has ever taught, that there is a God— over all—ruling, reigning, and governing, not less in this than in the numberless'worlds that are around us, all framed by the same Divine Artist, which roll through this vast expanse, and are all conducted by the same unerring laws. Masonry requires an unfeigned belief to be audibly expressed by all who enter its portals, in the one only living and true God. This is its required religion so far as faith is concerned. Is not this a good—can it be an evil ? Are you Masons, let memory do its office, and remind you of your acknowledgments and promises hereon (the Bible) solemnly made. Let conscience answer how have you lived : review your whole Masonic life. Has Masonry been honsured, or have you lived only for reproach to an iustitution you profess to love. Masonry receives the Bible as the word of God, as bis inestimable gift to man, as a rule and guide to his faith and practice—the great light which is held as a " lamp to our feet and a light to our path." Are not the tendencies of this for good 1 Freemasonry teaches us four great and essential duties, and even a fifth, which we will noticc as we go along. First, our duty to God.—" To reverence His holy name, to implore His aid in all our laudable undertakings, to trust in him for protection, to esteem him as the chief good, and bow submissively to His will"—all these are taught and enforced by express command. Surely, none but the stupid atheist can conceive aught of evil in any of these. Second, our duty to our neig/tbour.—" Masonry enjoins us to admonish and reptove, to protoet and defend him in his property, person, and cliaracter, and to aid, if possible, in his reformation from error ; to encouragc his feeble energics, and to rebuke his presumptuous follies with the kindness and courtesy of a brother, and ever to do unto him, in the true spirit of the golden rule, as we would have him do unto us." Nor does his duty stop here ; for, after we have heaped " ashes to ashes, and dust to dust," and faithfully cominitted the spirit to the God of the Mason, who " gave and who taketh away," our duty endeth not, nor can it until this mortality of ours shall put on immortality ; but lives to apologize for the weakness and foibles of a fallen brother, and to provide for and comfort, as far as possible, the distressed widow and helpless orphans. That this is a good, you surely will not deny. Third, our duty to ourselves.—" It is our duty to avoid all irregularities of intemperance or excess that may impair the faculties of the mind or body," and this duty is so clearly and prominently set forth by Freemasonry, that a " wayfaring man, though a fooi, need not err, and he that runs may read. By the fourth we are taught, that " in the state we are to be quiet and peaceable citizens, true to our government, and just to our country." And by the fifth position, which we shall add, show that it unites men of all countries and creeds, whether political, social, or religious, who acknowledge the same Supreme Being as the object of their faith and love, and who otherwise might have remained at a perpetual distance, softening the bigotted asperities which their pcculiar creeds have engendered—teaching them the daily exercise of that forbearance towards each other which God extends to all his created beings. Is not this a good, and where, but on the great conservative platform which Masonry has erected, are all the multiform and sectional feelings of our race presented as a living sacrifice to peace, friendship, and harmony 1 And yet, strange to teil"there are those still to be found, who would have you believe that the institution of Masonry is dangerous to the peaee and well being of society, and who lack but the power to blast it from the earth. The tenets of Masonry are, " Brothcrly Love, Relief, and Truth." lts cardinal virtues are, " temperance, fortitude,prudence, and justice ; " against these there certainly can be no law. Surely none in this enhghtened age can question the affiliation of these tenets and virtues with all that is great and good. Nor can we stop here, for Freemasonry, not content with collating all the duties of man in the complex and difficult relations which he sustains to his fellows and liis God, carefully defines the duties relative to each stage of his short existence here on earth—youth, manhood, and old age. It enjoins a strict observance of the moral law, especially enumerating the Sabbath as " a day of rest from our labours, thereby afFording an opportunity to contemplate the glorious works of nature, and to adore the great Creator." The various emblems and symbols of Masonry which you see were selected for the moral lessons they teach, as well as to impress on the mind of the intelligent Mason wise and serious truths. In offering you these remarks, I have not nor do I contend, as some of its votaries do, that Masonry is the palladium of all virtue ; that in its symbols and hidden lectures are contained doctrines more just than the laws of Moses, more pure and heartful to the soul, than the teachings of the Man of Calvary, and mightier in moral influence than the spirit that giveth life. We do not ask you to believe so much. Nor do I agree with those who teil you that all the deep envelopements of ancient philosophy, the profound truths and reasonings of Plato and Aristotle, Euclid and Seneca, are but the teachings of ancient Freemasonry. Nor do I wish to impress on your minds the opiuions of those who regard Masonry as old as Father Time himself. Masonry, as an institution, needs no such aids or defences ; the bulworks of her strength are not built of fable and fiction. Nor shall I join issue with all who oppose our Order. I will, however, allude to some of our most prominent cnemies,—the Jesuita, who now govern the church of Rome, especially here in our own country. They, however, do not attack our institutions ; they publish no argument, nor give any reason for their course, and yet no son of the church while under the Masonic pledge, can receive absolution from his priest ; and the dying man who is a Mason, is denicd the last sacraments of the church until iie lias renounced his Masonic vows ; and one who dares in that hour of weakness and of fear to die in the Order, is deriied even a burial in holy ground and with holy rites. A course so terrible to those exposed to its dominion ought to be sustained by reasons the most profound. Of these reasons they keep us ignorant. It may be that the power of the church is weakened or endangcred when it becomes known, and is allowed to be true, that there exists within its pale any secret which the confessional may not know. It may be, also, that the sons of Loyola can brook no rival as a secret and mysterious Order, and therefore denounce an association they cairnot control. Some years ago there was kindled up in our country a fanaticism of Anti-Masonry. It was one of a series which have passed away. So far as the thing was not a mental epidemie, infesting people without a visible cause, as did the " grippe " a few years since, its sole foundation was in an invented and perverted syllogism, thus expressed : " Some Masons have done wrong and wicked things ; therefore, dU Masons are bad men, and the Order ought to be suppressed." Now, let such sophistry be answered by working the same logic upon other subjects, for instance : "Some Judges have been corrupt, therefore att judges are bad men, and the courts ought to be abolished." Again : " Some husbands are unkind to their wives, therefore all husbands are unkind, and the sacrament of matrimony should be abolished." Others, again, have attacked the Order theologically; they say " the church is a society instituted by the Almighty God himself, and that membership in any other implies an imperfection in God's works." Now, apply the same logic to something else and see its worth. Thus, for instance, rain was appointed by Almighty God to water and fertilize the earth ; so that he who waters his field or his garden charges the Almighty with imperfection. Others again say that secret societies may be dangerous to human liberty, sinee the power is immense, unseen, and irresponsible, which a secret society well organized can wield, and on this account they ought to be denounced. But before men run so entirely wild with imagination, they should look to see wliere it will lead to. Fire is dangerous, and water is dangerous, and many other things, but does that begin to prove that they ought not to be used 1 No. Indeed, it is man's noblest attribute that he can wield with safety, that which is dangerous. Such sophistry is beneath the dignity of intelligent beings : it ought to be abandoned : it degrades the intellect. Now, let us, with the coolncss and patience of an impanneled jury, ask what Masonry, as such, has done, before we make war upon it. lts footmarks are on our own soil for more than a huudred years. lts vestiges mingle with the history of modern times, and we may surely be able to see what it has been and safely infer what it will be. If, " like the baseless fabric of a vision " it leaves no wreek behind, it is surely very innocent, to say the least of it. Does Masonry, then, as an institution of known influence, diffuse immoral principles or false doctrines, and spread in this channel slow and silent but fearful ruin over the communities among whom it works ? No. lts teachings as far as they go, are confessedly good. Do men without our being able to discover the cause, generally become worse men after joining the lodge 1 No. On the other hand, they often become better men, and are sometimes led into pure, spiritual religion, by impressions made and taught around the altar in the lodge. Does Masonry commonly allure to its embrace by the mysterious sympathy of " hke to its like," base, worthless, unprincipled men 1 No. It embraces those whose intellect, morals, and standing in society are thought to be good, and above the average. lias Masonry ever, when, as often happens it has the power, the opportunity, and a stro'ng temptation, interfered with the freedom of election, held caucusses, overawed the ballot-box, or in any way exerted a Masonic influence 1 No. Has it warped or hindered the administration of justice, tampered with judges, kept its emissaries around the tribunals of justice in order to have them put upon juries where the brotherhood or its interests were concerned ? Never. Or, has it, like most state institutions, legislatures, schools, and colleges, in order to seem to be sure of impartiality among the sects, taken a position rather opposed to all religion ? No. The Bible is owned and reverenced in every lodge. What then has it done 1—what are its known and abiding works 1 It has incurred the expense, and rendered the funeral honours of the sepulchre to rich and poor, high and low, in the Order. It has lent its sympathy to the widow and the orphan, and opened its treasures for their relief; and succoured the wayfaring stranger, when fallen into decay, or stricken down by disease. These are the works wliieh it appears in evidence Masonry has wrought. Masonry claims the Bible as her Standard of morals. She has not sought out a code of morals suited and accommodated to human depravity ; she has not conformed its rules to the changing caprice of the multitude : her morals are taken from the lessons of Him who " taught as never man taught." The Bible is the man of her counsel. Our Lodges are opened and closed with prayer. The Bible is our chart, and always lies open before us. From its sacred pages we read the character of God, the origin of man, the history of his fall, the truth of his redemption, the immortality of the soul, the resurreetion of the body, future rewards and punishments, the pain of the wicked, the bliss of the righteous. The principles, the morals, the religion of our Order, all compose a part, the chief part, of the revelations of God to man. No sceptic can be a Mason ; no prayerless man can be a Mason. Of his own free will and accord, every Mason has yirtually subscribed to the doctrines of revealed religion, and pledged himself " to do justly, love mercy, and to walk humbly with God." These are of her works, her teachings. Masonry is the rallying point, the neutral ground, where men of all nations and of all orders meet. Among its mombers and supporters have been the great and the good of the earth. The halls of science, the study of the philosopher, the senate, the pulpit, the throne, and the field of war, have laid many of their proudest and best meD upon her altars. Men of highest rank, men of purest morals, the mansions of the rich, and cabin of the poor, have laid their contributions at her feet, and feit tliat in so doing society was benefitted, man was elevated, and God was glorified. The patriot and the Christian have fratemized in the duties of the Order, and each has met the other upon the line and parted upon the square. Each has strengthened the tie that binds man to his fellow man. Many of the purest men that ever lived have feit it a privilege and an honour to be admitted to our Order. Many of the most zealous Christians, " of whom the world was not worthy," have loved and promoted the interests of Freemasonry. These facts are sufficiënt to silence the tongues of the clamorous troop, who charge us with purposes unworthy of men and of Christians. Earth has knowTi no names more honourable than have been enrolled among the active members of our Order. Could Newton, Hale, Franklin, Lafayette, and Washington, the statesman, the patriot, and the Christian, lend their influence to the support and prosperity of an institution, the tendency of which was to produce evil to mankind 1 I have already said that we are of all nations, each entitled to and exercising his own political and religious opinion, and each protected in its exercise. Are such men capable of a combination perilous to thfi church or to the state 1 The shade of the father of his country would rise up from the tomb, to rebuke so foul a slander. It has been charged upon us, that if we do perform good deeds they are confined to the members of the Order. We do not deny that the members of the Order, their wives, widows, and orphans, possess a first claim upon us ; but we do deny that our aid is confined to these. There are no more liberal men in any community, according to their means, than the members of our fraternity. But suppose it true, is that a fault 1 Is not the same true of our state and government ï Is not the same true of the different denominations of Christians * Our avowed object is rnutual aid, but not to tress is safe, unless disguised traitors enter, and then deliver us over to our enemies. If we abide by our ancient " land-marks," if we hold fast the principles of our Order, 110 power of eartb can prevail against us. Let your ligbt shine abroad ; wipe away the reproach heaped upon you ; publish it abroad, that he only, whose head and heart and hand is employed, and employed for purposes of good to mankind, need apply for entrance into the sublime benefits of the Order. Lot none pass who are not worthy and well qualified ; let none be raised to the honors and distinctions of Tree and Accepted Masons, who are stink in brutality and vice. Lift up your Standard; let it be known, publish it to all the world, that you cannot and will not suffer your time-honoured institution to be trampled with unhallowed feet. To the favor and support of my fair hearers, I most cordially recommend Freemasonry. It has ever been the guardian of woman's virtue, the friend whose heart grows not cold. No lady has ought to fear for her husband, if he be but a true-hearted Mason. "We assure you, ladies, that it is not because we fail to appreciatc your high moral and intellectual worth, or your ability to keep our secret, that you are not permitted to share in our rights and privileges. None entertain a more profound admiration of the female character and virtue, than Freemasons ; but it is because we respect women most in her own peculiar sphere, not mingling with the crowd, but in retirement ; not busying herself with the affairs of communities, but with her household relations. Here is her proper theatre of action, her kingdom where she rules, and where we bow most cheerfully ; here she appears to most advantage ; and here those rich endowments, those lovely qualities which kind heaven has so lavishly bestowed on her, shine most illustriously. Where she to be seen at night in our lodges, engaged in masculine employments, and taking part in our peculiar rights and ceremonies, frequently away from the natural protection of a brother, husband, or father, our respect for her would be diminished, and we should consider her as much out of place, as if she were to assume the politician's stand or the Judge's ermine, the sacred minister's office, or clad in habiliments of war, leading a band of soldiers to carnage and bloodshed. Yet woman is not excluded from the benefits of the Order. Let me teil you that a Mason's wife, daughter, mother, sister, are objects of deep and abiding interest to every brother Mason. Unseen by them, he watches over them, averts many a danger, affords them timely aid, if need require it, and unites with their natural protectors in asserting their rights and maintaining their cause. Let your smiles then continue to encourage the Order, and the just approval thus bestowed shall yet be to you as the shade of a great rock in a weary land. Should widowed destitution ever appeal to us, it shall not appeal to us in vain. Should an orphan's wants reach our ears, he shall not be turned away empty. Ceylon and the Cingalese. By Henry Charles Sirr, M.A. 2 vols. London: Shoberl. The author of these volumes is well known to the Craftas the Past Representative of the Grand Lodge of Ireland, who gave up that appointment when leaving this country. As he lived for some time in Ceylon, he is consequently able to speak experimentally of the history, government, religion, and other peculiarities of a very singular race of human beings from personal knowledge. As Bro. Sirr held an official appointment during his residence in this island, he was enabled to judge accurately and fairly of the various castes, with whom his duties brought him in daily contact; and this, no less than his own intelligence, has furnished him with ample materials to prepare a most gratifying and interesting narrative, which has already become highly popular, and will be used as the basis for preparing measures for the amelioration of the moral and social condition of the Cingalese. Amongst other valuable points of information which these volumes contain, Bro. Sirr has most ably fultilled his intentions of unfolding the capabilities of the island, and has conclusively shown that this colony may not only become one of the most valuable to the interests óf the mother country, but a jewel in every respect in our foreign dependencies. We are only able to glance at the many excellencies which u Ceylon and the Cingalese " possess ; but nevertheless we are able to say that we consider this most amusing and instructive book as most creditable to the author, and a fit sequel in every respect to his very agreeable volumes, " China and the Chinese," of which the highest opinion has been formed by all who are calculated to record their judgment upon these portious of the globe. Account of the Proceedings at the Dedication of the Freemasons' Hall, Donegall-place, Belfast, $-c. ; with an Address of the Ven. and R. W. Archdeacon Mant, P. G.M. of Belfast and County Jüown. Belfast. Had not the pressure upon our pages been more than usually heavy this quarter, we should most unhesitatingly have reprinted the whole of this very interesting narrative under the head of our Irish intelligence. We regret very much our inability to do so, and that we must confine our good intentions in its behalf to a most earnest recommendation to the Craft at large that they may read it for themselves. Anything more satisfactory than Bro. the Ven. Archdeacon Mant's address it is impossible to conceive. It is in every respect purely Masonic ; and in saying this, we pronounce the highest eulogium that can be passed upon this instance of that worthy Brother's indefatigable exertions in behalf of a society the usefulness and value of which is nowhere more fully developed than in Ireland. Dr. Desaguliers paid a visit to this veteran Freemason, for the purpose of consulting him on the subject. The conversation of the Past Grand Master excited his enthusiasm, for he expatiated with great animation on the beauties of the Order and the unhappy prostration which had recently befallen it. From this moment the doctor determined to make some efforts to revive Freemasonry, and restore it to its primitive importance. "You may perhaps be inclined to enquire," said tlxe Square, very naively, "how I became aequainted with these facts, as I was then quietly reposing in the drawer of a cabinet along with Sir Christopher's collection of curiosities. The truth is, that the venerable old gentleman had taken a liking to Dr. Desaguliers, and presented me to him with the rest of his Masonic regalia. From henceforth I was privy to all the doctor's plans ; and as he soon rose to the chair of his Lodge, I had the advantage of hearing almost every conversation he had with his Masonic friends on the subject nearest to his heart, as they generally occurred in the Lodge, with your humble servant at his breast suspended from a white ribbon. Every plan was carefully arranged, and the details subjected to the most critical supervision before it was carried into execution; and by tliis judicious process, his schemes were generally successful. Thus having been in active operation from a period anterior to the revival of Masonry, I have witnessed many scenes which it may be both amusing and instructive to record, as the good may prove an example worthy of imitation, and the evil, should there be any, may act as a beacon to warn the unwary Brother to avoid the quicksands of error which will impede his progress to Masonic perfection. "Bro. Desaguliers having intimated his intention of renovating the Order, soon found himself supported by a party of active and zealous Brothers, whose names merit preservation. They were Sayer, Payne, Lamball, Elliott, Gofton, Cordwell, De Noyer, Vraden, King, Morrice, Calvert, Ware, Lumley, and Madden. These included the Masters and Wardens of the four existing Lodges at the Goose and Gridiron, the Crown, the Applctree, and the llummer and Grapes; and they succeeded in forming themselves into a Grand Lodge, and resumed the quarterly communications, which had been discontinued for many years; and having thus replanted the tree, it soon extended its stately branches to every quarter of the globe. " ïhere was no code of laws in existence at that period to regulate the internal economy of the Lodges except a few brief by-laws of their own, which, in fact, were little more than a dead letter, for the Brethren acted pretty much as their own judgment dictated. Any number of Masons notlessthan ten, that is, the Master, two Wardens, and seven Lellow Crafts, with the consent of the mao-istrate vyere empowered to meet as Masons, and perform all its rites and ceremonies, with no other authority than the privilege which was inherent in themselves, which had ever remamed unquestioned. They assembled at their option, and opened their Lodges on the highest of hills or in the iowest of valleys, in commemoration of the same custom adopted by the early Christians, who held their private assemblies in similar places during the ten great persecutions which threatened to exterminate them from the face ol the earth. " But as this privilege led to many irregularities," continued my companion, "and was likely to afford a pretext for many unconstitutional practices, it was resolved that every Lodge to be hereafter convened, except the four old Lodges at this time existing, should be legally autliorised to act by a warrant from the Grand Master for the time being, granted to certain individuals by petition, with the consent and approbation of the Grand Lodge in communication, and that without such warrant no Lodge should be hereafter deemed regular or constitutional. And a few years later Bro. Desaguliers proposed in Grand Lodge that a code of laws should be drawn up for the better govcrn- n°fT ÏG' ^ at the annual assembly on St. John s day, 1721, he produced thirty-eight reeula- tions, which passecl without a dissentient voice in the most tiona^tw ge T ^ch had yet been seen, condi- tionally, that every annual Grand Lodge shall have an inherent power and authority to rnake nfw regulations or to alter these for the real benefit of this ancient Fraternitv • provided always that the old landmark be carefully preservld' and that such alterations and new regulations be proposed üieaïnnïr Vv" com'«»"ication pïec^ding the annual Grand Feast; and that they be offered al«o to the perusal of all the Brethren befi»/dini^ even of the youngest apprentice, the approbation and consent of the majority of all the Brethren present being absolutely necessary to make the same binding and obligatory. These constitutions were signed by Philip, Duke of Wharton, G. M., Theophilus Desaguliers, M. D. and F. R. S., the Deputy Grand Master, with the rest of the Grand Officers and the Masters and Wardens, as well as many other Brethren then present, to the number of more than a hundred. " The convivialities of Masonry were regulated by the ancient Gothic charges, which direeted the Brethren to enjoy themselves with decent mirth, treating one anotner according to tlieir ability, but avoiding all excess, not forcing any Brother to eat or drink beyond his inelination, according to the old regulation of King Ahasuerus—-not hindering him from going home when he pleases, &c.: you remember the charge ? " I nodded acquiescence. The Square took the alarm, and hastily said—" Do not forget our compact; if you speak my revelations are at an end. To proceed: " I can testify to the convivial propensities of the Brethren of that day. Dermott did not libel them when he said, ' some of the young Brethren made it appear that a good knife and fork in "the hand:; of a dexterous Brother, over proper materials, would sometimes give greater satisfaction, and add more to the conviviality of the Lodge, than the best scale and compass in Europe.' " Bro. Desaguliers was elevated to the tlirone of the Grand Lodge in 1719, and proclaimed Grand Master on the day of St John the Baptist. He effected great ïmprovements in the Order during his year of office; and yet all the record which he thought proper to make of his Grand Mastership was, that ' being duly installed, congratulated, and homaged, he revived the old peculiar toasts or heaiths drank by Freemasons ;' * and it was agreed that when a new Grand Master is appointed, his health shall be toasted as Grand Master elect. Bro. Desaguliers was peculiarly active in the improvement and dissemination of Masonry at its revival, and therefore merits the respectful and aftectionate remembrance of the Fraternity. He devoted much of his time to promote its best interests; and being the Master of several Lodges, 1 had a fair quantity ol experience in a small space of time, and I can conhdently * Anderson's Constitutions, Ecl. 1838, p. 110. affirm, that though the public records of Masonry say so little of the acts of this worthy Brother, there were many traits in his character that redound to his immortal praise. He was a grave man in private life, almost approaching to austerity; but he could relax in the private recesses of a Tyled Lodge, and in company with Brothers and fellows, where the ties of social intercourse are not particularly stringent. He considered the proceedings of the Lodge as being strictly confidential, and was persuaded that his Brothers by initiation actually occupied the same position as Brothers by blood, and therefore was undisguisedly free and famiïiar in the mutual interchange of unrestrained courtesy. In the Lodge, he was jocose and free hearted, sang his song, and had no objectiön to his share of the bottle, although one of the most learned and distinguished men of his day. He delivered public lectures on experimental philosophy; an unusual practice for a dignified clergyman in those days, and showed him to be many years in advance of the intelligence of the age when he flourished. " Our business, however, is with Dr. Desaguliers, as the chief agent in the revival of the ancient and honourable institution of Freemasonry. He brought his private Lodges into such repute, and particularly that holden at the Goose and Gridiron, that it was placed at the head of the list of Lodges; and a law was proposed and unanimously agreed to, that the Grand Master should be proposed and elected there before he became eligible for the appointment of the Grand Lodge. It was supposed at thé time that he was the author of that famous paper which so thoronghly refuted the absurd allegations of Dr. Plot against the Order.* It is true I heard it applied to him several times, but he uniformly disavowed it, although it was gene'rally believed that there was no other living Mason who could have done it so well. "As a proof of his attention to discipline and propriety of conduct, I give you an anecdote. On a certain occasion, which I perfcctly remember, I witnessed the initiation of a noble loid, which was performed with great solemnity by Dr. Desaguliers; and his lordship, though only a youth, appeared very much impressed with the ceremonial. But J'ttection of Dr. 1'iot's Account of the Freemasons. See the lioulen Hetnains, vol. iii. p. 31. when the refreshment was introduced and the severity of discipline somewhat relaxed, his lordship, according to a habit then very much in vogue, occasionally intermingled his conversation with an oath. This passed at first without notice, as the vice of swearing was common both to peer and peasant. Now you are aware, I dare say, that the opening formula in those days was, ' forbidding all cursing, swearing, and whispering, all religious and political disputes, together with all irreligious and profane conversation, under no less penalty than what the by-laws shall prescribe, or a majority of the Brethren shall think proper to impose. Profanity, therefore, was a violation of Lodge rules, although they were not remarkable at that period for their stringency ; but the frequent repetition of the interdicted words created an unfavourable sensation, which was not much to his lordship's credit. Bro. Desaguliers said nothing, how much soever he might be disgusted. At length his lordship appealed to the chair for the confirmation of some opinion. "£I say doctor—d—me, don't you hear—I ask your pardon for swearing !' After this had occurred more than once, Bro. Desaguliers rose from his chair with a dignity which he well knew how to assume when circumstances called for it, and said, "' My lord, you have repeatedly violated the rules of the Lodge by your unmeaning oaths; and more than this, you have taken some pains to associate me personally with your profanity, by your frequent appeals to the chair. Now, my lord, I assure you, in answer to those appeals, that if God Almighty does not hear you, I will not teil liim !' " The peer was silenced, the Brethren pleased, and, I must say, I was proud of the Master. Another time he said to a person of equal rank, who was an adept in the reigning vice—' My lord, if you thought you were honouring God, you would not swear so furiously.'* * Do not Iet me incur the imputation of libelling the manners of the eighteenth century by the above anecdotes, for they are strictly true. Swearing was the besetting vice of the age, and Swift observes—" 1 cannot recollect, in this maturity of my age, how great a variety of oaths I have heard since I began to study the world, and to know men and manners. For nowadays men change their oaths^ As often as they change their clothes." And he gives a case in point. " I remember an officer who had returned from Flanders, sitting in a coffee-house near two gentlemen, whereof " I assure you, sir, that Masonry, as then practised, was a fascinating pursuit, although its technicalitics were somcwhat different from those of more modern times. For instanee, what you eall the Great Lights were denominated Furniture with us; the tliree moveable Lights were explained to mean the same as your three lesser ones, and were indeed the same in every particular; and we had threejixed Lights, or imaginary windows in the east, west, and south, which are now, I believe, discarded. Again, Wisdom, Strength, and Beauty, according to ancient usage, were represented, not as at present by three pillars or orders of architecture, but by the two pillars of Solomon's Porch and the Blazing Star, the left hand pillar being the symbol of Wisdom, that on the right hand Strength, and the Blazing Star in the centre Beauty. " The discipline of Masonry was always, as far as I could learn, essentially democratie, and the revivalists took especial care to make no innovations in the original plan. All power was committed to the members of Lodges ;and even, as we have just seen, the newly-initiated entered apprentices had a vote in Grand Lodge. In the popular govern ■ ment of Athens it was an unalterable law that all the citizens in turn should be distributed in the courts of justice; and on the same principle the Brethren of each Lodge choose their Master by ballot, who appoints his officers from amongst themselves, and these are its representatives in the General Assembly or Grand Lodge. And as in all the democratie institutions of antiquity, a senate was appointed to prepare all motions and proposals before they were submitted to the decision of the General Assembly of the people, so we have committees nominated for the same purpose. " The chief governor of the Craft is annually elected by the delegates from the Lodges; and in imitation of the one was of the clergy, who were engaged in some discourse that savoured of learning. i his officer thought fit to interpose, and professing to deliver the sentiments of his fraternity as well as his own, turned to the clergyman, and spoke in the following manner—4 D—m me doctor say what you will, the army is the only school for gentlemen. Do you think my Lord Marlborough beat the French with Greek and Latin? D m me, a scholar, when he comes into good company, what is he but an ass ? D m me, I would be glad, by G } to see any of your scholars, with his nouns and his verbs, and his pbilosophy, and trigonometry what a figure he would make at a siege, or a blockade, D—m me! &c. practice at Thurium, the office was scarcely ever conferrcd twice on the same person, because if such a practice had been admitted, it was thought that other persons of equal worth would have been excluded from an honour which ought to be equally accessible to all. " The general "laws of Masonry, however, were but loosely administered. It was provided ' that no Brother should belong to more than one Lodge within the bills of mortality;' but little notice was taken ef that absurd law, for it was violated with impunity by D. G. Masters Desaguliers and Martin Clare, and many others. And again instances occasionally occurred where a Grand Master continued in office for more than a year, but the society generally suffered by substituting the exception for the rule, as in the case of Lord Byron, who was Grand Master from 1747 to 1752, and never attended a Grand Lodge between those periods, which caused Masonry to languish for want of an active and attentive patron. " Again, with reference to private Lodges; no candidate can be admitted as a Mason, nor can any one become a member without the secrutiny of the ballot-box, and so imperative were the laws respecting secret votes, that it was provided ' that when any Brother is proposed to become a member, and any person to be made a Mason, if it appears, upon casting up the ballot, that they are rejected, no member or visiting Brother shall discover, by any means whatever, who those ruembers were that opposed his election, under the penalty of such Brothers being for ever expelled the Lodge, (if members,) and if a visiting Brother, of his being never more admitted as a visitor, or becoming a member; and immediately after a negative passes on any person being proposed, the Master shall cause this law to be read, that no Brother may plead ignorance. « After all—I speak from experience," the Square continued, " the real exercise of power was generally in the hands of a few individuals, and sometimes of a single person, who, by his influence, was able to dispose of every motion at pleasure. This superiority was exercised in succession, during the eighteenth century, by Brothers Desaguliers, Manningham, Dunckerley, Hesletine, and White. .. " In these happy times—they were times of real enjoyment— labour was conducted with great seriousness ; and perhaps you will be surprised when I teil you—and if you are not, there are those in this latitudinarian age who will— that the Book of Common Prayer, according to the rites and ceremonies of the Church of England, was an established Lodge book, as it was considered to contain all the moral principles of the Order. And in the lectures, Brothers Desaguliers, Anderson, and Payne placed the following passages as unalterable landmarks to designate the religious character of the Order. " ' Why due east and west ? " ' Because all Christian churches and chapels are or ought to be so. "' What does denote ? "' The Grand Architect of the Universe, or Him that was taken up to the topmost pinnacle of the Holy Temple.' " Refreshment was a genuine feast of reason and flow of soul. Punning, however it may be condemned and sneered at by the fastidious scholar of the nineteenth century, as being a worthless and contemptible pursuit, was extensively practised according to the category laid down by Swift and Sheridan ; and many a witticism have I heard uttered which created the most uproarious mirth; for loud laughter was not inconsistent with the manners of an age when high jinks in a sister country possessed attractions which led, as Sir Walter Scott expresses it, ' the best educated and gravest men in Scotland gradually on, from wisdom to mirth, and from mirth to extravagance.' " One evening as these choice spirits sat round the table after supper—and suppers, I must teil you, in those halcyon days, generally terminated the business of the Lodge—Brothers Lamball, Sorell, Beloe, Ware, Madden, Villeneau, Noyes, Cordwell, Salt, Gofton, Senex, Hobby, Mountain and a few others being present with the W. M., all celebrated Masons, whose names are well known to the Graft; Brother Lamball, who was an incorrigible laugher ; and that in no very mild tone of voice, being tickled by some witty remark, indulged his propensity in a regular horse laugh. Brother Madden rose with much gravity, and addressing the chair said, "4 W. Sir, did you ever hear a peaceful lamb bawl (Lamball) so vociferously ? ' " ' No,' said Bro. Desaguliers, ' but I've heard a macTun (Madden) make an ugly noise (Noyes).' "' O,' rejoined Bro. Sorell, ' let him ride his hobby and apeculative, as distinguished from the mass of mere conventional and convivial, Masons. Wc prooeed to insist upon the spirit and vital intention of the Order. We live in daya of change and movement so rapid and profound, of problems so dangerous and difficult, implacable as the Sphynx to punish, if not rightly solved, that we cannot waste a moment on the shadows of the Past. Let us plunge deeply and fearlessly into the very innermost spirit of the Order, and, without prejudice or passion, search out the last expression, the inevitable intent and purpose of our words, signs, tokens, degrees, doctrine, dress, discipline. Political andreligious discussions never cross the threshold of the Lodge. Far, far, from its precincts the religion of antagonistic forms and exclusive systems and official alliances ; far, far, the miserable phantasmagoria of puppets, the ignoble juggle of mean servilities and vulgar ambitions, dignified by the name of politics, which consists in sacrificing the many to the aggrandisement of the few ; in sowing and reaping war, discord, confusion, pauporism, ignorance ; in creating castes at home, and setting up artificial barriers between nations and people. But the religion of the spirit and of truth, tho religion of the mount, teaching meekness, toleration, forgiveness, charity, long suffering, divine equality, and the new political science —the science of peace and unity, domcstic and international brcaking down conventional barriers and artificial distinctions, abolishing the last vestiges of servitude and intolerance ; appeasing ancient grudges ; healiug the sufferings of humanity, by union in one common interest, and working out the better futuro of a more liberal civilisation—these are the vital and eternal watchwords of the Order; the life-breath and the heart's-blood of the Brotlierhood ; without which it were the most vulgar and ridiculous of impostures; a tawdry rag of false pretence and histrionic masquerading ; au object of contempt and pity to all men of heait. It is sad enough to hear some post-prandial expositor, at a banquet, giving ua this or that üttle narrow pocket definition of Freemasonry, measuring its purpose, like a doctrinaire, by some meagre standard of complacent optimism, as, "that it is peculiarly loyal," or " eminently conservative," or " useful and agreeable in bringing men together, who never meet elsewhere on the same terms." All this is very true and satisfactory, so far as it extends; but we contend that it is true in a far higher and broader sense than these common-places indicate. Iloping that all the Masonic charities will meet with more than ordinary support during the year 18.51, I remain, Sir and Brother, Yours fraternally, Jno. Hodukinson. TO THE EDITOR. o Bbotheb,—Until I saw the " Freemasons' Quarterly Kevie w last week, I had heard nothing of the hero rejoicing in the euphonious name of Trevilian, nor of his performances. I call him a hero, because he must be a very bold man who, in such a manner, would risk his reputation (if he have any), as a Christian and a gentleman, and, I was about to say, as a Mason, but that is a character which, lortunately, he repudiates; and, I presume, no Mason will claim him as a Brother. He must be a man of small judgment and less temper who could write in such intemperate terms and so dogmatically on a subject on which he is so totally uninformed. But 1 leave this professed Christian, par excellence, to your more able handling, as I wish to submit to your eonsideration a few remarks on a subject which appears to me to be but imperfectly understood amongst us. Dr. Oliver, and other Masonic writers, have laboured, by ingenious argument, to prove Freemasonry to be a Christian institution. But with proper deference to Brethren so much better qualified than myself to argue this subject, I must say that I have not been convinced bv their reasonmgs. F reemasonry may, shortly, be defined to be a social and charitable private society, acting upon, and entirely guided by, principles which are not only moral, but strictly religious, and entirely accordant with, and similar to, the purest principles of Christianity.
13,746
MMUBVU07:002905020:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 7, 1859, no. 20, 16-12-1859
null
Dutch
Spoken
6,058
10,629
N. 20. ZEVENDE J U \ (TW K E D E K W A lt TAAL.) S T E M I I S uit k Cjjrikdijk Ifgescjjnkne #mfnnnwk tok in jfekrlimk (TEN VOORDEELE DER THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN.) Joel II: 1». Blaast de Bazuin: (VRIJDAli, 16 DECEMliEK 1859.) Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan! Jes. 51 : 9. Dit Blad verschijnt e'énmaal ’s weeks. Abonnements-prijs per 3 maanden franco per post / Verkrijgbaar bij de Drukkers A. A, Hoorn & Koon te Meppel, en bij alle soliede Boekhandelaren. Prijs der Advertentiën van 1 — 8 regels f \,—; elke regel meer 10 Cents, het zegelgeld hieronder begrepen. Advertentiën, Bestellingen en Kerknieuws worden, op werkdagen, v rac h tv rij geadresseerd aan de Drukkers dezer; in te zenden Stukken aan de Redactie van dit Weekblad, te Kampen. He vierde Hecember 1850. De dag van heden is mij een onvergetelijke dag. In het avonduur trad des Heeren getrouwe dienaar, de WelEerw. ZeerGel. Heer Ds. Op ’t Holt, herder der Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk alhier, voorde gemeente op, behandelende den 4a eu Zondag van den Heidetbergschen Catechismus. ZVVEw. schetste bij de verklaring den bidder Farizeër en den bidder Tollenaar, verkondigende den vollen raad Gods, en der gemeente waarschuwende met enkele woorden voor het onweder, dat zich van wege de klimmende zonden, van dag tot dag hoe langer hoe meer aan den horizont te zamen gepakt, nu en dan zich zelven reeds een weinig heeft ontlast, maar dreigt eindelijk zich nog geweldig uit te storten over Neer lands volk. Roerende was mij de rede. Blies ZEw. de boetbazuin voor den gerusten in den Lande, verzachtend was te gelijk de balsem welke zijne rede bevatte voor de kinderen Gods. Mijne ziel verlustigde zich in den Heere; want ik gevoelde Zijne liefelijke zaligheid. Maar.... daar ontstaat eensklaps eene beweging in de vergadering, welke even als een bliksem van het Oosten naar het Westen schiet; mannen, vrouwen en kinderen worden aangedaan, eenigen heffen een luid gegil aan, anderen versmoren hunne klagten en vallen als dood ter aarde, terwijl mede anderen met schrik het huis des Heeren verlieten. In dat oogenblik van algemeene ontroering en verwarring liet de leeraar het 12e vers van den 81 en Psalm zingen, doch de algemeene sensatie belette deszelfs juiste uitvoering. Wonderlijk oogenblik! wat was toch wel de oorzaak van die ontroering? Den Heere is het bekend, waardoor zoowel sterken als zwakken werden bewogen. Bij eenigen of wel bij de meesten mag het zoo geweest zyn, maar bij my niet. Gehoor gevende aan mijn overtuiging en gevoel, moet ik zeggen: De Geest uit de Hoogte, die kortlings geleden de slaven van Rome in Ierlands dreven, en den Mahomedaan en Jood in Constantinopel ter neder wierp met de bede: „O God wees my zondaar genadig!” die zelfde Geest was in ons midden. O! hoe stemde mijne ziel in met de woorden van Psalm 118 als ook in de loopende rede, de woorden des leeraars: „Ontsluit! ontsluit voor myne schreden , de poorte der geregtigheid”, en „Dit is! dit is de poort des Heeren, daar aal ’t rechtvaardig volk door gaan.” O ! hoe was mijne ziel bewogen, en stortte ze in stilte met tranen de bede: „Kom, o God de Heilige Geest! kom tot ons, — kom tot onze plaats, — kom over Nederland, in het hart van onzen Koning en de harten der hooge staatsmannen zoowel, als in dat van den daglooner en bedelaar!” — Gewis, de Heere was aan deze plaats en heeft haar bewogen. Zou zulks to vreemd of te onmogelijk zijn? Zou God zich over ons vaderland niet meer ontfermen? Zou de hemel van koper z,,n, dat onze smeekgebeden niet meer zouden kunnen dringen tot voor des Heeren troon? Zou des Heeren oor gesloten zijn, dat Hy niet meer zou willen hooren het gekir van zijne duive, en het geroep van zijne ellendigen? Hoeveel en menigvuldig worden in Nederland nog boetpsalmen gehoord; hoe bestormen de kinderen Gods nog het Hemelsche Jeruzalem. Houdt aan! houdt aan met smeeken: „Kom, o Goddelijke Geest, kom! wil niet vertoeven, wil U kenbaar maken aan Koning en onderdaan, vrijen en dienstbaren, opdat ons Nederland moge vol worden van de kennisse des Heeren; dat geregtigheid en vroomheid er in moge wonen, dat zelfs de nabuur jaloersch op ons moge worden; dan klimt Uwe eer uit het stof en rijzen de juichtoonen der verlosten voor den troon van den Drieëenigen God, Amen. Katwijk ajZ. v. B. Naar aanleiding van het schrijven van P. in N°. 16 van de Bazuin, zijn ons verscheiden stukken toegezonden. Wij kunnen dit alles niet plaatsen, maar laten het eerst ontvangene over die zaak, dat tevens niet het minst vol ledige is, hier volgen. „Hebt de waarheid en den vrede lief!” W at is waarheid! Hij, die den boog bestiert, ziet waar ’t ontglipte blijft. Alzoo: die schrijven wil, moet weten wat hij schrijft. In de Bazuin van 18 Nov. j.1. komt voor eene aanhaling uit eene der geschriften van den WEw. Heer Br. Kohlbrügge. Op het gevaar af, om als een Kohlbrüggiaan, of: wat men zegt hetzelfde te zijn, als een Antinomiaan te worden geteekend, kan ik mij niet weêrhouden om de Eerw. Uazum-redaktie eenige aanmerkingen op het stuk van P. te doen toekomen, hoewel ik van gedachte ben, dat het, in deze dagen zoo zeer in zwang zijnde, gebruiken van bijnamen, niet veel teederheid en wijsheid verraadt, (Job 32.) ofschoon zulks tegenwoordig ook al onder de rubriek „Eenvoudigheid” wordt opgeromen. Het stuk van I’. lezende, (dat ten voordeele (?) „van Gods dierbaar en eenvoudig volk” schijnt ingezonden to zijn ,) — kwam mij met kracht de waarheid Gods op het gemoed: „En oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een regtvaardig oordeel,” waaruit de bede werd geboren : „Heere leid Gij mij in Uwe waarheid, — „beschenk mij ook in deze met den Geest der „onderscheiding, met eene zuivere smaak om „het valsche van het echte te onderkennen, en „met vrijmoedigheid, om mij voor de waarheid „in de bres te stellen, zonder aanzien des „persoons, al is het ook, dat er uit de Bazuin „eene toon galmt, strijdig met hetgeen geschreven werd door iemand die welligt als „een Simeon wordt geacht.” En thans ter zake : — P. geeft ons „zonder verklaring of waarschuwing (?/' pag. 48, 49, der Betrachting over Matth. 1, 2® ged. van Dr. Kohlbrügge ter overweging. Of het in 1859 ook al „eenvoudig en dierbaar” mag genoemd worden, om na de lezing daarvan, van: „Goddelooze lasteringen, onder een deksel der waarheid” te spreken, en vervolgens het: „Heer, gift in de pot!” (zeker zinspelende op het Bijbelsche: „Man Gods, de dood is in de pot,”) daarop toe te passen, betwijfel ik zeer. — ’t Is waarlijk al zeer bespottelijk en jammerlijk inkonsekwent om dan nog van : „zonder waarschuwing ” te gewagen. Over de herstelling der Nederl. Geref. kerk door Dr. K. (ik weet niet dat ZEw. zich als Reformateur uitgeeft,) — wensch ik thans met P. niet te disputeren, om reden ik geloof dat de Heere daarmede met de Afscheiding wonderbaar begonnen is, maar tevens gevoel ik ook geene vrijheid voor den Hartenkenner, die ook ons geschrijf gadeslaat, om gelijk P. doet, met 1 Sam. 10: 11, op Dr. Kohlbrügge te zinspelen. Gods Woord is immers geen lasterbron t P. schijnt bovendien geen bijzonder ingewijde te zijn in de grieven welke men (om zijne eigene woorden te bezigen,) dezen „Doctor in de Theologie” in der tijd heeft aangedaan, waarom wij hem verwijzen naar ’s mans „Echte bescheiden : Ret lidmaatschap bij de Hervormde gemeente, hier te lande mij willekeurig belet,” — ofschoon wij niet instemmen met hen, die zulks als de zwaarste schuld rekenen, welke op Nederland rust, van wege de verguizing van „voor Gods eer en waarheid strijdende personen.” Wat het aangehaalde werkje door P. betreft — is er één geschrift dat bezwaarlijk is om te verstaan , dan voorzeker is het de „Betrnc ting over Matth. 1.” De oppervlakkige bespie gelaar , bij wien Gods Woord, de 37 artikelen enz. nog te hoog zweven, dat is: in het hoofd en niet in het hart , — zal uit dat geschrift niet veel putten kunnen, daar hot, zoo ik regt zie doorweven is met bevindelijke Godgeleerdheid nevens welke Sions kroost geene andere Theo logie, als Geesteswerk erkent, — hoewel ik mij in de verste verte niet als bevoegd recensent van hetzelve wensch op te werpen. Alleen wil ik er dit weinige van zeggen : De grondslag onzer Geref. Belijdenis is, naar mijn gevoelen: „God boven alles te ver heerlijken, den zondaar op het diepst te vernederen, geene doode vliegen in de geestelijke oogenzalf toe te laten, hei helder roode Verbonds-bloed niet met het Paapsche mis-vuil te laten vermodderen, de oorzaak der zaligheid van Gods gunstelingen geheel buiten het schepsel te stellen, en derzelver ontwerping, verwerving en toepassing alleen aan God Drieëenig toe te schrijven.” Daarin wordt eeuwige, onvoor waardelijke, vrijmagtige en vrijwillige verkiezing zoetelijk verheven, zuiver-vrije genade gekend en geroemd, Jezus Middelaars-bediening op liet hoogste geacht, des Geestes onderwijzingen als onmisbaar ondervonden, en alzoo de drie getuigen in den hemel: „De Vader, het Woord en de Heilige Gee*t” als een Eenig Wezen, verheerlijkt en groot gemaakt. II. Om uit oude of nieuwere boeken , onze hersens met eene verklarig over den dierbaren persoon ,des TI. Geestes te verrijken, of met eenigo bijbelteksten zijne eenswezendheid met den Vader en den Zoon te bewijzen, zonder zijne gezegende inwoning en onderwijzing deelachtig te zijn , dit alles brengt ons met een stuk papier in de hand en een warm hoofd , maar tevens met een ijskoud en onbekeerlijk hart naar de Eeuwige pijn , al is het ook dat wij hier beneden de belijdenis Sions hebben nagebootst: „Ik geloove in den Heiligen Geest” en met het geliefkoosde woordje „hulp” innige Christelijkheid hebben voorgewend. Ik roep allen „die het geklank kennen” in Nederland, tot getuigen , of hunne zielen, uit vrees voor zelfbedrog, daarmede niet zijn of worden geslingerd ? III. Jezus waarachtige menschheid zal eeuwig het onderwerp van bewondering en aanbidding blijven voor arme, helwaardige zondaren en zondaressen, die verwaardigd zullen worden om te deelen in de Hemclsche geneugten , welke van eeuwigheid bereid zijn voor onze Heilige Moeder de kerk „(.Jeruzalem dat boven is”) met alle hare kinderen. „Zonder bloedstorting en geschiedt geen vergeving” daarom mogt er waarlijk menschenbloed worden vergoten, opdat de gezaligden eeuwig zouden kunnen jubelen: „Gij zijt geslagt en hebt ons Gode gekocht met uwen bloede”enz. IV. Het vleeschgewordone Woord is niet eerst mensch geweest en daarna tot het Goddelijke opgeklommen, maar liet was God van Eeuwigheid, — heeft niet „geest” maar waarlijk „menschelijk vleesch en bloed” uit Maria aangenomen , zonder zonde, dus ook zonder toedoen des vleesches , — is „zonde” voor zijn volk gemaakt, en was in gelijkheid, (lees wel! K zegt op pag 43. „in gelijkheid,”) van een vleesch der zonde in der geloovigen plaats, opdat Hij hen, en niet zij Hem , zouden brengen in de Eeuwige Ruste, die overblijft voor Gods volk. (Hebr. 4.) Tot zooverre over pag. 48 en 49 dier betrachting. (Het slot volgt.) We Heraut en «te ttederlamtsclie Hervormde Sterk. Er zijn reeds eenige maanden verloopen sinds de Heraut ernstig de leeraars James , Theesmg en van den Ham verzocht heeft, hunne redenen aan de gemeente bekend te maken , waarom zij in het Hervormd Kerkgenootschap blijven, ofschoon zij het Nederiandsche Zendelinggenootschap verlaten hebben. Later is dat verzoek ook aan anderen gedaan. De Heraut hield zich overtuigd , dat deze leeraars naar bet beginsel door hern in de bedoelde zaak blootgelegd, gehandeld hebben. Met vele drangredenen werd het verzoek ondersteund. De zaak, zoo werd er bijgevoegd, was volstrekt niet moeijelijk te verdedigen. En om dit te bewijzen , werden de woorden schier voorgespeld , die do bedoelde leeraars slechts hadden over te nemen , om te verklaren , dat zij het standpunt door den Heraut met betrekking tot het Ned. Hervormd Kerkgenootschap ingenomen , in bescherming namen. Dat verzoek is niet verhoord ; en de Heraut is tot hiertoe de eenige , die niet schroomt openlijk te beweren : Dewijl het Ned. Hervormd Kerkgenootschap geen Zendelinggenoot- j sturen.” schap is , kan men , ofschoon ook het laatst- ; derheid krachtens hare beginselen verpligt, om genoemde, waar elke uitsluiting om der leere op haren post te volharden en te trachten wil, bij bestuurders en kweekelingen vervallen j om eene inrigting, die zij eerden en lief hadis , moet verlaten worden, toch in het eerst-! d en > uit de handen van hen , die voor een genoemde blijven, niettegenstaande daar de- tijd haar slecht regeerden, te redden, zelfde toestand gezien wordt. Allerlei pogingen werden door de EvangeDaarom was de Evangelische minZulke taal is ons altoos hinderlijk, toch verblijdt het ons dat geen Nederlander zóó gesproken heeft. De kerk is geen Zendelinggenootschap, zegt de Heraut , en hij verwondert zich , dat men dit onderscheid niet vatten kan. Wij achten dat aan de kerk de verpligting is opgedragen; om het evangelie te brengen aan alle creaturen : en wanneer zij hierin nalatig is , maar door bijzondere genootschappen deze taak wordt aanvaard , dan verdient dit alles eene ernstige bestraffing, want zóó wordt het bevel des Heeren vertreden. De Heraut wil ons echter doen opmerken , dat de kerk, de ware kerk, de gemeente van den ileero Christus, geen genootschap , geene willekeurige vereeniging van mensefien is , al is het dat zulk eene vereeniging Godsdienstige oogmerken heeft , zoo als het verbreiden van het evangelie onder de heidenen. Volledig stemmen wij dit toe; maar wanneer nu de Heraut, terwijl hij het woord kerk in deze beteekenis gebruikt, daarmede het Ned. Hervormd Kerkgenootschap aanduidt , dan onderstelt hij dat dit genootschap eene ware kerk is , dat liet als het ligchaam van Christus moet erkend worden , en — het bewijs blijft hij schuldig. En wanneer dit bewijs niet kan geleverd worden, dan worden de ligtgeloovige lezers misleid door woordenspel ! Daarenboven , waar geeft de Heilige Schrift ons vrijheid, wel een genootschap te verlaten, dat des Heeren Woord verwerpt , maar te blijven in eene vergadering, die zich kerk noemt, ofschoon deze zich aan diezelfde verwerping schuldig maakt ? „Welgelukzalig is de man , die niet wandelt in den raad der goddeloozen , noch staat op den weg der zondareu, noch zit in het ges oelte der spotteren.” Dit woord mag de Heraut niet ten gevalle van eenige vergadering , ofschoon hij haar kerk noemt , krachteloos maken. Men moet echter erkennen , ofschoon alleen de Heraut openlijk heeft durven schrijven: „Men mag in het Hervormd Kerkgenootschap blijven , hoewel men het Ned. Zendelinggenootschap moet verlaten ,” toch wordt die taal door het gedrag van velen toeg:stemd. Het gaat hun gelijk met sommige gereformeerden , die met hunne belijdenis de dwalingen der roomschen niet toestemmen , maar met hun gedrag toonen dezelfde dwalingen te koesteren; waarbij menigeen zich gretig van allerlei verontschuldigingen bedient. De Heraut zoekt de gereformeerden te helpen, die hunne belijdenis met betrekking tot de kerk verzaken. Hij herinnert daarom aan de geschiedenis der Schotsche Kerk. Iiooren wjj wat hij zegt. „In de achttiende eeuw was in Schotland , even als in alle andere landen , het geestelijk leven in de Kerk zeer verflaauwd. De evangelische waarheid werd slechts door weinigen krachtigiijk verkondigd en beleden. Er bestond in de Kerk een partij, die men noemde moderates (gematigden of matig vrijzinnigen.) — Deze mannen eerbiedigden de geboden van God niet, en deden hij gevolg ook te kort aan de regten der gemeente, aan wie leeraars tegen haren wil opgedrongen werden. In het jaar 1733 ontstond de eerste scheuring in de Schotsche Kerk. De vier leeraars Ehenezer Erskine, Wilson, MoncriefF en Fischer meenden niet langer in de Kerk te kunnen blijven, en protesterende tegen hetgeen in de laatste jaren geschied was , beriepen zij zich op de eerste vrije, getrouwe en reformerende Algemeene Synode der Kerk van Schotland. Daarentegen bleven andere Evangelische mannen, zoo als de zeer geachte en bekende Boston in de Kerk. En waarom? „De constitutie der Kerkzeiden zij, „was goed. sturen.” Al de ellende ontstond door de slechte regering der bovendrijvende partij in de kerkbeDaarom was de Evangelische minlische minderheid gedaan , om de protesterende leeraars in de Schotsche Kerk te bewaren. Niets baatte, en in het jaar 1740 werden acht leeraars door de bovendrijvende partij der matig vrijzinnigen atgezei. Weldra volgde eene tweede afscheiding en uit de vereeniging van deze twee ontstond de Yereenigde Fresbyteriaansche Kerk in Schotland. In het jaar 1742, dus slechts twee jaren na de eerste scheiding , was in de Schotsche Kerk eene der merkwaardigste geestelijke opwekkingen, die Schotland ooit ondervonden heeft. De minderheid ging voort met te getuigen. Zoo, bij voorbeeld, werd een hoogleeraar Simson , die Arriaansche beginselen verkondigde , bij de algemeene synode aangeklaagd. Simson trachtte zich door allerlei wijsgeerige goochelarijen te verdedigen. De synode vergenoegde zich met hem te schorsen. Daar stond Boston , die dit oordeel veel te zacht vond, op, protesterende in zijnen naam en in dien van allen , die zich bij hem zouden aansluiten. Allen zwegen. „Nu dan ,” riep Boston uit, „in mijnen naam alleen, indien er zich niemand bij mij voegt.” De partij , die in 1740 de minderheid uitmaakte, werd in 1834 de meerderheid. In de algemeene synode van dat jaar werd door de meerderheid de Vetoacte voorgesteid , waardoor de gemeente het regt van veto (afwijzing) had van een ieeraar, die haar opgedrongen werd. De Staat wilde het door de wettige meerderheid der Kerk vastgestelde, — wat niets anders was dan de oorspronkelijke constitutie der Schotsche Kerk , — niet erkennen. Tien jaren duurde de strijd en eindelijk , daar men de kroonregten van Kouing Jezus en van zijn volk niet voor geld wilde verkoopen, scheidde de Kerk in 1843 zich af van den Staat. Alzoo onstond de Vrije Schotsche Kerk. Zij is de Schotsche kerk, daar zij niets belijdt dan wat die Kerk van den beginne af heeft beleden. Zij noemt zich vrij, omdat zij niet gedoogt, dat de Staat der Kerk de wet stelt en haar zijn juk oplegt in die zaken, waarin alleen Jezus en Zijn Woord (de Koning en de Grondwet der gemeente) gehoord moeten worden. Wat is er dus in Schotland gebeurd? 1°. Er was een tijd, dat de matig vrijzinnigen de meerderheid in de Kerkelijke besturen uitmaakten, de bovendrijvende partij waren. 2°. Ofschoon mannen, als Erskine, de Kerk toen verlieten, bleven toch anderen , als Boston , in de Kerk. 3°. Zij bleven in de Kerk, niet om aardsche voordeelen te behalen, en om menschen te behagen, maar omdat zij aan de bovendrijvende partij, die de Kerk verwoestte, de Kerk niet wilden, niet mogten overlaten. 4 U . Die mannen, aanvankelijk de minderheid, werden langzamerhand de meerderheid. 5°. Zij erkenden nooit en onderhandelden nimmer met de leugen, maar getuigden er altijd tegen, al stond er somtijds één tegen al de anderen, zoo als Boston in het vonnis dat over Prof. Simson geveld werd. 6 U . Ook in den tijd van diep verval, gaf God aan de Schotsche Kerk eene wonderbare Opwekking. 7». De Evangelische mannen liepen er niet uit, maar zwegen ook niet uit vrees van uit de Kerk geworpen te worden. 8°. Er kwam een tijd, waarin de Evangelische mannen moesten kiezen tusschen de kroonregten van Jezus en het geld van den Staat. Toen gaven zij het geld op en volgden Jezus. Ziedaar de geschiedenis der Vrije Schotsche Kerk. Tot deze Kerk behoort de Hoofdredacteur van den Heraut als Ieeraar.” „Kunnen wij nu,” zoo vraagt verder de Hoofdredacteur van den Heraut , „in Nederland aanraden, zonder ons zelven tegen te spreken, dat men zich van de Nederlandscbe Hervormde Kerk afscheide? Ónmogelijk.” Wij hebben sommige aanmerkingen. Toen wij, het is eenige jaren geleden, voor het eerst het ontstaan der Vrije Schotsche Kerk zóó hoorden voorstellen door afgevaardigden van die Kerk naar Nederland, toen, wij willen het niet ontveinzen, taande in groote mate de glans waarin zich tot dien tijd toe, de Vrije Schotsche Kerk aan ons oog had vertoond. Vroeger meenden wij, dat zij uit den strijd voor het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd , met proeven van zelfverloochening en overgave aan den Heere, was ontstaan; en nu bemerkten wij, jaren lang had men zich met de verloochenaars der waarheid kerkelijk vereenigd gehouden; jaren lang, toen men de minderheid uitmaakte, had men zelfs het regt der gemeente van afwijzing van een Ieeraar, die haar opgedrongen werd, laten vertreden; maar eerst toen men zich sterk genoeg vond, toen men de meerderheid uitmaakte, heeft men zich om dat regt te handhaven van den Staat gescheiden. Het klinkt schoon, wanneer men zegt: „Er kwam een tijd, waarin de Evangelische mannen moesten kiezen tusschen de kroonregten van Jezus en hel geld van den Staat. Toen gaven zij het geld op en volgden Jezus.” Maar die woorden zijn niet veel meer dan fraaije klanken. „Er kwam een tijd.” Neen! zeggen wij, blijkens uw eigen getuigenis, was die tijd reeds gekomen, toen Ebenezer Erskine, achting voor dien man! protesteerde en de ontrouwen verliet. Aan deze scheiding was smaad en vervolging verbonden. Hopende waar niets te hopen scheen , heeft hij met zelfverloochening dien stap gedaan; maar toen in 1834 de meerderheid zich van den Staat scheidde, werd slechts van den geldelijken onderstand van den Staat afstand gedaan. Die opoffering was niet groot. De Vrije Schotsche Kerk heeft zich niet alleen gescheiden van den Staat, maar tevens van al de gemeenten, en zij maken een groot getal uit, die met den Staat vereenigd zijn gebleven. En waarom zal men deze gemeenten veroordeelen, wanneer men het voormalig gedrag goedkeurt van hen, die nu de Vrije Schotsche Kerk uitmaken? „Zij bleven in de kerk”, zegt de Heraut. Dit zullen de gemeenten, die nog doen gelijk de andere vroeger deden, ook van haar eigen gedrag zeggen; zij blijven in de Kerk, zij wachten tot dat de gewcnschte gelegenheid komt. Maar wij willen niet geacht worden de Vrije Schotsche Kerk te gispen , dat zij verre ! wel echter moeten wij met allen ernst ons tegen de beginseleu van den Heraut stellen , al is het dat hij nogmaals van onze dogmatische beschouwingen en exegese zijne afkeer te kennen geeft. De Heraut wil dat , gelijk Boston en anderen , in de achttiende eeuw, bleven in de Schotsche Kerk, toen daar de vrijzinnigen de meerderheid uitmaakten , zoo ook de gereformeerden thans blijven in het Hervormde Kerkgenootschap. Dit gevoelen moet, begrijpen wij, bij eenig nadenken verworpen worden. In de Schoische kerk toch werd nog een hoogleeraar wegens zijne Arriaansche beginselen geschorst, maar in het Hervormd kerkgenootschap worden hoogleeraars gevierd met hunne Arriaansche , Pelagiaansche , Sociniaansche en Pantheistische beginselen. In de Schotsche kerk konden , blijkens het geval van Boston , de weinige getrouwen toch in het kerkbestuur hun oordeel uitbrengen , maar in het bestuur van het hervormd kerkgenootschap hebben de meeste leeraars zelfs geen stem. In de Schotsche kerk was de constitutie goed , maar in het Hervormd genootschap bestaat de constitutie der Gereformeerde kerk niet meer. Koning Willem I heeft die constitutie opgeheven , en naar eigen goedvinden eene inrigting en bestuur ingevoerd, die met al de beginselen der Gereformeerde Kerk in strijd staan. Wij duiden het den Heraut niet ten kwade dat hij, vreemdeling in ons land, met den kerkelijken toestand alhier onbekend is , maar hij late af om langer den geloovigen een gedrag voor te schrijven , waardoor zij en aan Gods Woord, en aan hunne belijdenis, en aan de constitutie der Gereformeerde kerk ontrouw worden. Andere raadgevingen hebben de geloovigen in Nederland noodig ; aanmaning tot getrouwheid aan Gods Woord en hunne belijdenis, herinnering aan de goede voorbeelden van hen, die alles voor den Heere veil hadden, verwijzing tot mannen gelijk Knox, die niet alleen stichtelijke woorden sprak , maar zelfs in het aangezicht van ’s lands Koningin voor de regten der kerk ijverde, die geen inbreuk daarop dnldde, alles voor den Heere opofferde, en bij wiens dood naar waarheid kon gezegd worden : „Daar ligt de man, die nimmer het aangezicht van eenig mensch heeft gevreesd.” De Heraut heeft eene hagchelijke en vermetele taak op zich genomen. Sinds eenige jaren is ook onder de hoogere standen in ons land bij sommigen eene belangstelling geopenbaard in de onvervalsebte leer der waarheid. De vijanden beweren, het moet slechts aan modezucht worden toegeschreven. Het kenmerk der ware discipelen , die alles verlaten om des Heeren wil, die zich zelven verloochenen , het kruis opnemen en Jezus volgen, wordt ook weinig en bij velen in het geheel niet, gezien. Er kan nogtans weder in ons land eene kerk worden aangewezen , die door afscheiding van de leugen en van hen , die de regten der gemeenten vertreden, ontstaan is ; eene kerk , die onder vervolging en smaad is uitgebreid, terwijl de vijanden dagelijks de tastbaarste bewijzen geven van hunne verkeerdheden. Toch roept de Heraut , die roem draagt op het aantal zijner abonnenten onder de liefhebbers der waarheid, aan zijne lezers gedurig toe, dat zij in het Hervormd kerkgenootschap, dat wil zeggen, onder die vijanden blijven en zich niet bij deze geopenbaarde kerk voegen moeten. Deze kerk toont waarlijk Gereformeerd te zijn ; de Heraut evenwel blijft zijn gevoelen voorstaan. Er komt meer beweging onder hen, die do waarheid zijn toegedaan. In het Nederlandsche Zendelinggenootschap is de afval in zijne naaktheid ten toon gesteld. Velen vinden zich daarom verpligt in hun geweten , dat genootschap te verlaten. Nu schijnt de tijd gekomen te zijn', dat zij, die in dit opzigt getrouw hebben gehandeld, zich even zoo met betrekking tot het Hervormd kerkgenootschap zullen gedragen; maar sterker dan ooit tracht de Heraut hen te keeren, en voegt hun nu toe, dat zij wel uit het Zendelinggenootschap moesten uitgaan; maar in het kerkgenootschap kunnen en moeten blijven. Geloovigen in Nederland! hoort niet naar den Heraut, maar hoort naar uwe vaderen, die, toen zij de Roomsche Kerk verlieten en toen zij met de Remonstranten niet konden vereenigd blijven, ons een voorbeeld hebben nagelaten; hoort wat uwe eigene geloofsbelijdenis zegt; hoort bovenal wat de Heere spreekt: „Wanneer een profeet zegt: Laat ons andere góden, die gij niet gekend hebt navolgen en hen dienen: Gij zult naar de woorden van dien profeet niet hooreti; want de Heere uwe God verzoekt ulieden, om te weten, of gij den Heere uwen God lief hebt met uw gansche hart en met uwe gansche ziele.” Deut. 13. En wederom zegt de Heere: „Zijt getrouw tot den dood en ik zal u geven de kroon des levens.” Openb. 2. „Eerlijk duurt het langst.” ’t Is prijselijk van de eindredactie, dat zij rondborstig haar gevoelen uitspreekt over de benaming van Adam's dankbre zonen, die elk van den vloek der wet verlost zondaar zich mag geven, ’t Was welligt beter geweest iets te zeggen over den titel van Nestor der gezangen, die door Ds. Wagenmaker te Haarlem aan Ds. Molenaar te ’s Hage gegeven is. Maar niet onopgemerkt mag blijven, hoezeer, in strijd met de apostolische les : uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend, in het openbaar wordt medegedeeld , wat in 1847 werd besproken in een vriendenkring te Leijden, ten huize van den Heer E...... (de ontbrekende letters laten zich gemakkelijk raden.) Ofschoon ieder onpartijdige gaarne zal toegeven , dat Ds. M. in het handhaven der Hervormde belijdenis met mond en pen met onbezweken ijver en trouw jaren achtereen werkzaam was en in dat opzigt door niemand is voorbijgestreefd, — zoo moet evenzeer erkend worden, dat hem de kracht des geloofs ont- brak, om op elk andere wijze tegen den af'va'. . te getuigen. Maar men zal toch ook moeten toestemmen, dat er groote zelfverloochening toe wordt vereischt, om getrouw te blyven, wanneer het belang van eigen huis en haard in het spel komt. Tot die verloochening is groote genade-gifte onmisbaar; — miar ook verkrijgbaar. Zonder dus eenige ingenomenheid te betoonen met de geschenken die kerk en staatsbestuur als om strijd tot vereering van langdurige diensten over hadden , omdat de lof uit de menschen in het niet zinkt bij den lof uit God , mag toch de Christelijke bescheidenheid vorderen, dat men eerbied betoont voor ’t goede dat gesticht is en aan het oordeel van den Heere overlaat wie Hij als een getrouw dienstknecht zal erkennen. Ds. M. heeft Gods leiding ondervonden langs een anderen weg dan Us. W.; — bij wien zou meer stof tot verootmoediging zijn? Ds. M. is niet vrij gebleven van veel leed en verdriet, dat hij ’t eerst aan eigen dwaasheid zal toeschrijven. Zal Ds. W. zonder schroom op zijne antecedenten kunnen zien, dan noeme hij Ds. M. een vader in de bediening en onderzoeke wat Nestor beteekent. M. De Prov. Groninger Courant van Dingsdag, 6 Dec. meldt, dat het klassikaal bestuur van Heerenveen, in zijne vergadering van 30 Nov., den Heer G. J. Gobius du Sart, predikant te St. Jansga, wegens het niet willen laten zingen der evangelische gezangen, voor den tijd van vier weken in zijne bediening geschorst heeft. Dit berigt moge de oogen openen van hen, die bij den ellendigen toestand in ons vaderland , steeds voortsluimeren. Die vuil is dat hij nog vuiler worde 1 In de Hervormde kerk wordt gedoogd, dat een professor aan zijne studenten het pantheïsmus inprent, maar om het nalaten van het zingen der gezangen wordt een predikant geschorst, en de geloovigen die daaronder blijven, zien het aan! „Nederland uwe toekomst is bang 1” zóó schreven wij in den afgeloopen zomer, toen de droevige tijding van den opstand op Bandjermasin werd verbreid. Eenige maanden zijn voorbij gesneld. Er wordt echter van geene verbetering gehoord. In de kamer van de vertegenwoordigers des volks bleek nog onlangs dat de afgescheidenen, die zich als de ware Gereformeerde Kerk in Nederland openbaren, alleen worden uitgesloten van voorregten, waarmede alle andere kerkgenootschappen worden bedeeld. Ten zelfden tijde werd bij de hervormden een leeraar geschorst omdat hij de gezangen niet in de openbare bijeenkomsten laat zingen. Naauwelijks is dit gebeurd of wederom wordt eene zorgelijke tijding uit de Oost verbreid. Nederland ! uwe toekomst niet slechts , uwe tegenwoordige toestand is bang. Er is een God die op aarde vonnis geeft. Zeker komt de dag der vergelding. Gij sluimert voort, en reeds is het welligt te laat, te laat voor u ! BERIGT. Met dit nommer der Bazuin heb ik het genoegen mijne betrekking als eiod-redacteur van dit blad, aan mijn opvolger af te staan. Bij het terugzien op de afgelegde baan, herinner ik mij het lief en het leed in dit werk ondervonden. De gedachte, in het belang, welligt tot nut voor anderen, werkzaam te zijn, is niet weinig tot verkwikking en bemoediging. In die gedachte acht ik het een voorregt, wanneer iemand zijnen tijd en zijne krachten in dergelyk werk besteedt. Evenwel kunnen onze werkzaamheden al te groote uitbreiding krijgen. Bij andere bezigheden, die ik volgens mijne roeping moet bezorgen, was ik meermalen door de eind-redactie van dit blad tot afmatting toe overladen: en kon daardoor myne taak niet zoo ais ik wenschte, verrigten. Ook heb ik, uitgezonderd slechts wanneer ik van huis moest zijn, van niemand willen vergen, in mijne arbeid te deelen. Een blad, gelijk het onderhavige, dat niet in alle opzigten het eigen gevoelen van den redacteur uitdrukt, maar onderscheidene stemmen laat hooren, ofschoon zij ook doorgaans uit den boezem der Kerk voortkomen, heeft voor den bezorger eigenaardige moeijelijkheden. In goede consciëntie evenwel heb ik getracht mijne taak te volbrengen en ben voor mijn gevoelen uitgekomen, waar ik meende dat zulks gevorderd werd. Menigmaal heb ik gesproken , waar ik, zonder mijne betrekking tot dit blad, waarschijnlijk het stilzwijgen zou bewaard hebben ; menigmaal, waar ik kon berekenen, dat mijne woorden mij het ongenoegen van sommigen, zoo vrienden als anderen, zouden berokkenen. Het rouwt mij nogtans niet bij zulke gelegenheden gesproken te hebben, wetende dat wij boven alles aan den Heere rekenschap schuldig zijn. Gaarne zou ik meer hebben verrigt, maar heb gedaan wat ik konde en moest zelfs somtijds den een en ander onbeantwoord laten. Dank zeg ik hun die met hunne bijdragen in dit blad, in het belang der Kerk hebben medegewerkt. Dank inzonderheid aan den leeraar in den Ham, die het mij nooit aan een stichtelijk woord als tekststukje liet ontbreken; dank aan den schrijver, die regelmatig iedere week, zijne opmerkingen ons toezond, betreffende het opmerkenswaardige dat in ons land op godsdienstig gebied plaats heeft; en terwijl ik om verzoening smeek over al het gebrek, dat bij mij werd gevonden, dank ik bovenal Hem , die mij vergunde deze taak te verrigten. Van nu af, terwijl mijn ambtgenoot, de WelEerw. Heer H. de Cock de eind-redactie aanvaardt, wordt een ieder verzocht de stukken betrekkelijk de Bazuin aan het adres van ZEw. toe te zenden. Vele opstellen, waarvoor tot nog toe geen plaats kon gevonden worden, daaronder ver scheidene stukken betrekkelijk de scheiding, zullen aan mijn opvolger ter hand worden gesteld. Kampen, 10 Dec. 1850. S. van Vklzen. Oe Eeuwigheid, „Daarom gij herders, hoort „des Hoeren Woord.” Ezecli. : 34. Geen.zaaijer vindt het land , gantsch onbegroeid gebleven , Als hij in ’t Herfst-getij , zijn blikken om zich slaat; Hij staat bij ’t welig groen van ’t misgewas te beven , Of: roemt in Gods gend, die schonk het goede zaad. Zoo zal ook eens , den Leeraar, vruchten maaijen , Als ’t Eng’lental, zijn ziel, — voor Godes vierschaar brengt, Tot rekenschap van ’t W oord, dat hij op aard’ mogt (zaaijeu , ’tZij eerlijk uitgestrooid, — of met bedrog ge(mengeld. Abraham. KERKNIEUWS. VRIJHOEVE CAPELLE, Prov. Noord-Braband, den 4 Dec. De proponent J. Verweij, is alhier in de Heilige dienst bevestigd door Ds. F. Haaijer. De bevestiger predikte naar aanleidiug van 2 Tim. 4:2. De bevestigde leeraar deed zijne intrede met de woorden van Paulus, Coloss. 4:2,3. ’ Beroepen te Giessendam, Ds. H. A. Jonkman , Pred. te Herwijnen. Ds. H. H. Middel van Doesburg, heeft het beroep te Arnhem aangenomen. CORRESPONDENTIE. Met dankzegging ontvangen voor den Oandidaat wiens boeken verbrand zijn, van twee Catechisanten, te Donkerbroek, O, Bischoff, geschiedenis der Christelijke Kerk, 2 dlu. Red. Met hartelijke dankzegging ontfangen voor den Student wiens boeken verbrand "zijn , Door bezorging van Ds. Donner 4 coup. tezamen f9,96. Door bezorging van broeder R. te R. Een kist en pakje met boeken per Harlinger Stoomboot (Zijlstra). Brummelkamp. In No. 19 der [Bazuin onder de Advertentien staat: „De Cholera Asiatica en hare Genezing. Werken des tijds enz.” Moet zijn: „De Cholera asiatica en hare genezing. Wenken des tijds enz.” Heden beviel zeer voorspoedig van een’ welgeschapen ZOON; WILHELMINA WTCHBOLDINA NIJHOLT, hartelijk geliefde echtgenoote van 28 Nov. 1859. P. van MALSEN, Bijz. Onderwijzer te Steenwijk. Algemeene kennisgeving aan vrienden en bekenden. (458) . Ons kinderhart werd den 2den dezer maand diep getroffen, daar het den Almagtigen behaagde, onze geliefde Moeder en Belniwdinoeder, MARltlGJE BURGGRAAF, Wed. WILLEM BRAK, in den ouderdom van 64 jaren , van onze zijde door den dood weg te nemen. Gelijk haar leven was , zoo is ook haar sterven geweest. In het volle geloof in haren Verlosser is zij de eeuwige heerlijkheid ingegaan. De Heere schenke ons Zijne genade , dat wij kinderen , van onze nu zalige ouders, hun geloof en hunnen wandel mogen navolgen. Uit naam van Kinderen en Behuwdkinderen, Bodegraafsche Meije , 7 Dec. 1859. AART. BRAK. (459) * # * Door de Vereeniging ter bevordering van Christelijke Lectuur, is uitgegeven en bij H. HöVEKER, en verder alom verkrijgbaar gesteld: J. F. LOUSTEIN, de Christelijke feesten voorgesteld in twintig overdenkingen.......... { 0.90. Vroeger werd door de Vereeniging uitgegeven van denzelfden Schrijver: Ontleedkunde van liet mensclielijk liart. vijftien overdenkingen./0.75. En laatste overdenkingen . uitgegeven na zijnen dood. . . . ƒ 0.75. (460) Bijaldien er zich voor de op te rigten vrije School te Nijeveen , tegen ultimo December e. k., geen meer Solicitanten openbaren, zal de Kerkeraad als'dan met degenen die zich hebben aangemeld, onmiddelijk in correspondentie treden. Nijeveen, 15 December 1859. (461) R. .EISING. MARHTBERIGT. LEIJDEN, den 10 December 1859. Winter Tarwe f9.00 si f9.50 Zomer Tarwe f 8.00 & f 8.50 Winter Rogge // 6.50 « // 7.00 Gerst . . . . // 5.00 « n 5.50 Haver.....// 4.50 // // 5.— Dnivenb. . . // 8.50 v » 9.— Paardenboonenw 7.50// // 8.— Boter. . . . // 33.— a 46.— Ter Boekdrukkerij van J. A. Boom & Zoo».
40,159
MMCMC01:000002433_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,845
De vrijmetselaar
Kerning, J.B.
Dutch
Spoken
7,466
12,743
De vraag, door u voorgesteld, is van groot gewicht en zelfs in de Vrijmetselarij nog niet overal volkomen in het gereed gebracht. De Vrijmetselarij, welke aan een licht arbeidt, dat alle mensen moet verlichten, die op deze wereld komen, zal derhalve ook de Turken en Moren en Chinezen, kortom, alle Volkeren der aarde kunnen verlichten, die zich voor zijn invloed niet verbergen. De vraag is dus alleen, waarop het getuigenis, hetwelk zij moeten geven, betrekking heeft. Waar geen geschreven woord is, kan natuurlijk ook geen getuigenis daarover geschieden; het levende woord, hetwelk de Vrijmetselarij zoekt op te wekken, heeft dan hoofdzakelijk met zichzelf te doen, om van het goddelijke en onsterfelijke in de menschelijke natuur te getuigen. Daarenboven bezit elke natie, al zijn het dan ook geen schriften, dan toch overleveringen, die op een goddelijken oorsprong van hun voorouders en op geestelijke handelingen van dezen betrekking hebben, en welke op geen andere wijze, dan door een levend woord getoetst, gelouterd en gekend kunnen worden. In den oorspronkelijken staat bezit de mens nog geen schriften; de stem van zijn binnenste alleen, deze in alle mensen wonende Christus, ook wanneer men zijn Evangelie niet kent, dient dan als richtsnoer en leerstuk voor ons leven en zal, hoe minder zij door onderricht is verdrongen, des te vrijer en ongehinderd werken. Maar er is nog een andere vraag, welke ik om uwentwil opper en trachten zal te beantwoorden. Sommigen beweren, dat door het Christendom de Vrijmetselarij ontbehr kunnen worden. In zeker opzicht mag dit wezen, maar, zoals reeds vroeger is opgemerkt, het Christendom heeft behoefte aan een voortdurende levende getuigenis, ten einde tegen de aanvallen van koude schoolsche wijsheid beschermd te worden en zijn waarde te bevestigen. Doch dit is niet de eenige grond van noodzakelijkheid der Vrijmetselarij; deze is nog veel dieper gelegen. Het Christendom zoekt hetzelfde levende woord als de Vrijmetselarij, maar door andere middelen, welke voor den grooten loop meer berekend zijn; door opwekking van den heiligen Geest. De Vrijmetselarij streeft op den grooten weg tot het doel, zoekt door zichtbare en onzichtbare middelen het schepsel met den Schepper te verbinden, en bereikt daardoor de wetenschap, de vrije kennis, terwijl het andere daarentegen steeds in een rijk van genade werkzaam is en de verkrijging ervan als een geschenk, doch niet als een verkregen goed beschouwt. Hij werd als vrijmetselaar. Reiner was intussen Vrijmetselaar geworden en paarde geen moeite, om de betekenis der symbolen te leren kennen. Drie jaren waren er noodig, eer hij tot volkomen zekerheid kwam. Nadat hij echter de eerste stralen des lichts hiervan had ondervonden, vorderde hij van trap tot trap, tot hij met volkomen overtuiging aan den Deken kon schrijven: "Er bestaat een leven na den dood; ik heb er het onwedersprekelijkste bewijs voor gevonden en verheug mij weer over het leven, als een jongeling, die de schoonste uitzichten van zijn bestaan tegemoet treedt." Zoo schreef hij ook aan zijn vriend He wek , dien hij daarbij aanspoorde, de Loges vlijtig te bezoeken, om de symbolen in hun ware aard te beschouwen, hunne betekenis evenmin geschiedkundig als op den weg der rede, maar door oefening en praktisch na te volgen en te onderzoeken. Reiner nam die raad ter harte , vroeg hen over menig punt nadere opheldering en verkreeg door oefening, wat hij door alle redebesluiten niet had kunnen verwerven. De Deken onderhield met den Hoogleeraar voortdurend briefwisseling; en, door de gelukkige uitkomsten van Reiner daartoe aangespoord , uitte hij den wenschen, om, zoo hij niet te oud mocht zijn, zelf nog Vrijmetselaar te worden. De Professor schreef hem hierop: "Hoe hoog ik ook de Vrijmetselarij onder alle menschelijke instellingen schat, kan ik u echter niet raden, aan uw wenschen gehoor te geven. Het hoogste doel, dat menschen kunnen bereiken, is u door een levendmakend Apostolisch geloof en den geest van Christus deelachtig geworden. De middelen, door welke de Vrijmetselarij haar leden opvoert, zouden hetgeen gij bezit wel niet verdringen, maar ook evenmin verbeteren of uitbreiden. Blijf daarom uw weg bewandelen en zoodanig als wij nu zijn, zullen wij elkander ook daar terugvinden. Reinhard verhaalde dikwijks van zijne reizen, sprak telkens met leedwensen van Gimper en haakte er naar, om hem eenige berichten van zijnen leermeester te kunnen geven en hem met dezen te verzoenen. Professor Rukman, die door zijn stelling en geleerdheid met de meeste geletterde maatschappijen in Europa in betrekking stond, deed in vele steden naar eenen telkens Doctor Almarkis onderzoeken en, ingeval zij omtrent dezen enige berichten mochten inwinnen, hem daarvan onverwijld kennis te geven. Ongeveer een jaar later ontving hij eenen brief uit Lion met het bericht, dat Doctor Almarkus zich sedert eenigen tijd aldaar ophield en door vele gelukkige kuren zich geld en aanzien verschafte. Reinhard waagde het toen aan hem te schrijven, hem met de lotgevallen van zijnen voormalige leerling bekend te maken en tevens hem uit te noodigen aan dezen zijne misstappen te vergeven en omtrent het geldelijk vermogen, dat deze onrechtmatig in bezit had, de noodzakelijke schikkingen te maken. Met omgaande post kwam er een antwoord van Almarkus, waarbij hij te kennen gaf, dat hij zijnen leerling reeds lang vergiffenis had geschonken en hij er nooit aan had gedacht, om het geringste terug te eisen. Voorts mocht Reinhard dit voorlopig aanmerken als een bewijs van zijn goeden wil, tot zich de gelegenheid mocht voordoen, welke misschien dan zou aanbreken, alles mondeling af te doen. Aan het slot des briefs voegde hij daar bij: «Binnen vier weken verlaat ik Lion, om de voorname steden van Duitsland te bezoeken en eindelijk eenigen tijd in Hamburg te vertoeven. Op die reis zal ik zeker aandoen en dan van u vernemen, waar en hoe ik Gimper kan zien." De Professor was reeds lang voornemens een reis door het zuidelijk deel van Duitsland, te doen, en besloot nu dit voornemen gedurende de zomer-vacantie ten uitvoer te brengen. Ook Reinhard voelde, na een afwezigheid van vijf jaren, den lust in zich ontwaken, om zijn landgoed en den waardige Deken weer te zien en den Professor tot gezelschap mee te nemen. Het toeval wilde, dat zij de aankomst van Doctor Aebarkes konden afwachten en dan de reis samen ondernemen. Reinhard had reeds voor eenige weken aan zijn vriend Reiner geschreven en hem dringend verzocht hem tegen 1 September op zijn landgoed te komen bezoeken, ten einde daarover alles, wat hij tot hiertoe gezien en gehoord had, te kunnen spreken. Even zo deed hij Gijper eene uitnoodiging toekomen, om tot hem over te komen, vermits hij hem dingen van de hoogste aangelegenheid had te ontdekken. De tijd ging onder voorbereidingen en beschikkingen spoedig voorbij, en na vier weken werd, toen Reiniiart met den Professor juist bijeen waren, Doctor Almarkus aangediend, om een bezoek af te leggen, die daarop natuurlijk terstonds werd binnengelaten. Beide vrienden ontvingen hem met voorkomendheid. Hij zelf toonde bij het binnenkomen een man te zijn van beschaving, die al aanstonds den regten toon weet te vatten. Na de eerste pligtplegingen vroeg hij naar Gijper. Reikhart verhaalde hem in korte trekken diens geschiedenis en dankte voorloopig, ook in diens naam, voor zulk grootmoedig afstaan van het hem toebelooft vermogen. Almarkus beschouwde dit als een schuld, die hij daardoor voldeed, daar hij beloofd had voor Gijper te zullen zorgen. «De deugniet,» zeide hij, «schijnt iets van mij geleerd te hebben, maar liet zich door eerzucht verblinden. Doch aan zijn onvoorzichtigheid heb ik een betere rigting van mijne loopbaan te danken. Ik was te Marseille, vernam door eenen vertrouwden de mislukte kuur van Gijper en de toorn van den arts. Daarom verwijderde ik mij uit Frankrijk, scheepte mij naar Engeland in, liet mij te Oxford student en later kandidaat in de geneeskunde maken, en ontving een jaar later den Doctor-titel. Nu bezat ik een diploma, verkregen om de geneeskunde uit te oefenen en opende in Londen een nieuwe loopbaan met zo veel voorspoed, dat ik in korte tijd in de voornaamste huizen praktiseerde en lijfarts aan het Hof werd. Geld, eeretitels en een voordeelig uitzicht vergezelden mij; doch het strookt niet met mijnen aard, steeds op een en dezelfde plaats te verwijlen, om als in een slakkenhuis rond te draaijen, en daar een verkoudheid, hier een ongestelde maag en ginds andere onbeduidende onpasselijkheden dagelijks te behandelen en daaraan mijnen tijd, zelfs mijne nachtrust, op te offeren. Daarom verliet ik Londen, vertoefde enigentijd in alle voornaamste steden van Groot-Brittannië, ging toen weer naar Parijs, vervolgens naar Rome en Napels, en keerde op herhaald en dringend aanvraag van eenen rijken bankier te Lion naar Frankrijk terug en bevind mij thans hier, om ook in Duitschland mijne kunst uit te oefenen. De Professor was van mening, dat de geneeskundige commissie hem wederom moeilijkheden konden in den weg stellen. Toen de kennismaking door de noodzakelijke tegenbezoeken eendimensionaal gevestigd was, nodigde Aarms de beide vrienden uit, om met hen nog nader in kenniskomt, op het avondeten van die dag. Nadat men had gegeten en Aarms de gezondheid dronk van zijn beide gasten, herkenden zij elkander als Vrije Metselaars, waarop hij sprak: «Thans verheug ik mij dubbel over uw kennismaking. Nu kan ik over alles, wat ik anders had moeten zwijgen of met omhaal van woorden verklaren, zonder achterhoudendheid mededeelen. Reikwart. Gij zijt derhalve wezenlijk Vrijmetselaar. Almarkes. Ik hoop ja, en wel een van diegenen die niet als domme monniken den vorm voor de zaak nemen, maar in den vorm den geest zoeken en uit deze eerst het nut en de noodzakelijkheid van den vorm leeren kennen. Professor. Gij verklaart u over deze zaken zoo kort en bondig, dat ik verwonderd ben en bij mij de vraag ontstaat, of ook op andere plaatsen en in anderelanden zulke stellingen worden verstaan. Almarkes. Zeker. Maar slechts van enkelen, doch nergens van geheele loges. Reinhart. En desniettemin blijven zij bestaan. Almarkes. Zoo gebrekkig is het er dan toe, dat men spreekt over broederliefde en humaniteit, men twist over oorkonden en constitutie, en dat noemt men dan werken. Professor. Waarom, vroeg ik mij weleens menigmaal, werd de hoofdzaak der Orde vroeger steeds begrepen, terwijl zij thans is, alsof men tot de wanden spreekt, die zelfs geen toon terugkaatsen of door laten. Almarkus. Dit kan wel niet anders, zodanig wij de zaak thans behandelen. Voormaals waren er mannen, die zich opzettelijk aan hare belangen toewijdden; thans echter ziet men niemand als aanschouwers. In alle kunsten zien wij driederlei soorten van belanghebbenden of deelnemers, te weten: kunstenaars, dilettanten en liefhebbers. Kunstenaars kan men die wel noemen, die zich aan een kunst wijden, hare wetten bestuderen en de kunst zelve uitoefenen, om kunstwerken voort te brengen. Dilettanten zijn zij, die met andere werkzaamheden zich ook met de kunst bezig houden; soms, bij een goed talent, vrij goede, maar meestal zeer middelmatige kunstgewrochten leveren. Beminnaren van kunst of kunstliefhebbers maken het grootste deel der toeschouwers uit, die zelve noch met eigen oogen zien, noch met eigen oordeel onderscheiden en op kortstondige indrukken, of wel, op het gezag van een of anderen beoordelaar of voornemen kunstenaar gesteund, de kunstvoortbrengselen schatten. De Vrijmetselarij is een kunst en moet, om geheel tot ontwikkeling te worden gebracht, noodwendig in deze drie klassen van mensen haar werking vinden. En nu is de vraag, welke van deze drie klassen laat zich opmerken? Immens bijna geen liefhebbers, die gaarne oordeelvellen en daar zij niets vinden, zich boven de kunst en de kunstenaars stellen en het bestaan van kunst en kunstenaars loochenen en miskennen. De twee vrienden: Roodman en Reinhardt, hadden deze schets met belangstelling aangehoord. Middelwijl Almarkus een oogenblik zweeg, zeide de eerste: Gij vertoont ons de zaak van een zijde, gelijk ik ze nog niet beschouwde, en juist van dit standpunt toont zich de geschiedenis niet slechts van de Vrijmetselarij, maar zelfs van het mensenheden op een wijze, dat wij het gebrek aan kunstenaars in alle vakken bespeuren en slechts liefhebbers zien, die, omdat men hen niets meer geeft, aan goddelijk kunstvermogen en kunstaanleg twijfelen. Hierop hernam Almarkus weder: Dit is zoo. Niet gebrek aan aanleg, aan kunstliefde, maar gebrek aan kunstenaars heeft de wereld in een chaos gestort, waaruit zij alleen door volkomen kunstenaars is te redden. Zeker bestaat er nog weinig hoop op zodanig een tijdperk voor de kunst, omdat niemand er toe kan komen, zich bij uitsluiting aan de zaak met hart en ziel te wijden. En toch is zonder dit geen gunstige uitkomst voor onze instelling mogelijk. Aan kunstenaars, dilettanten en liefhebbers heeft de Vrijmetselarij evenzeer behoefte als elke andere kunst. De kunstenaars maken de rechterplaats uit en vormen een eigen klasse van schakels aan den algemeenen keten. Dilettanten sluiten zich hun aan en de kunstliefhebbers vereenigen zich rondom hen, als om een altaar, en geven het bewijs, dat alle mensen voor de werking der hoogste kunstkracht vatbaar zijn. Kunstenaars, dilettanten en liefhebbers stellen het geheel samen, en uit dit gezichtspunt is elke kunst een algemeen eigendom van geheel het menschelijke geslacht. Aan kunstenaars heeft de Vrijmetselarij behoefte; dan eerst kan zij zich weer in de rei der kunsten en wetenschappen, naar haar verdiende rang, scharen. Ban behoefte zij zich niet meer te verbergen, om haar onmacht te verheelen. De kunstenaar, die van zijn werk nog zo veel gebrekkigs ziet, verbergt ze voor het oog der aanschouwers, doch zodra hij enige vordering of meerde volmaaktheid bespeurt, opent hij de lang gesloten poort en stelt zijn arbeid eerst aan zijn vrienden en buren en eindelijk aan de gehele wereld ter beschouwing. Hierop volgde weer enige stilte, waarop de Professor zich ten nutte maakte en aldus sprak: Hetgeen onze waardige broeder heeft gezegd, is zoo waar, dat men zich terstond overtuigd gevoelt. Maar hoe de kwaal te verbeteren, waar elk aan zijn ambt, zijn bezigheid en zijn beroep is gebonden en niet zo veel tijd overig heeft, zich op een zaak toe te leggen, welke hem noch onderhoud, noch aanzien naar de wereld verschaft. De ware kunstenaar moet zich met zijn kunst onverdeeld bezig houden, anders verheft hij zich niet boven het standpunt van de dilettant. Dewijl dit nu wel niet mogelijk is, zoo verliezen wij de hoop de Vrijmetselarij zoo hoog geplaatst te zien, om met andere vakken van wetenschap en kunst te mogen wedijveren. Albarkds. Zonder tegenspraak is dit bezwaar het grootste, hetwelke de verheffing der Vrijmetselarij in den weg staat. Maar hiervan draagt de Orde niet de schuld, maar het gebrek aan geestkracht, waarmee haar kunst beoefend wordt. In alle vakken zien wij, zelfs zonder uitzicht op belooning, dat mannen zich aan het hoofd eener zaak stellen en die met eene volharding en zelfverloochening bearbeiden, dat zij ons verbaast. Welke opofferingen zijn er niet op het gebied der Sterrekunde, der Werktuigkunde, Wiskunde en andere Natuurkundige Wetenschappen gedaan? Waarom zou dit ook niet in eene kunst mogelijk zijn, welke de heiligste aangelegenheden der mensen in zich sluit en hen voert tot het doel waarvoor zij bestemd zijn? De Professor. Gij hebt gelijk, de mensch kan, als hij wil, grote offers brengen, maar toch altijd met een bedekt uitzicht op uitwendige voordelen. En hiertoe bestaat wel niet de minste hoop. Albarkds. Wie zal dit bij enig nadenken durven beweren? Weten wij, hoe hoog onze kunst in aanzien zou kunnen komen bij de regering, ja zelfs bij geheel de menschheid, wanneer zij weer, zoo als het behoorde, werd uitgeoefend. Zij is eene kunst, welke alles in zich sluit en elk, die haar beoefent, tevredenheid en rust schenkt, zonder welke geen goed der aarde enige waarde bezit. De Professor. Ik stem dit toe, en toch kan ik het leedgevoel niet onderdrukken, omdat gij mij onder alle Orde-leden niet een enigen kunt aanwijzen, die zich alleen en uitsluitend aan haar doel heeft toegewijd. Als algemeen. Gij, Broeders! hebt reeds veel gedaan en onze vriend Reiriurt schijnt de beoefening van onze kunst tot enige studie van zijn leven te hebben gemaakt. Hierdoor is uw bedenking al snel door een voorbeeld wederlegd. Haar nog van minder kracht wordt zij, als men bedenkt, dat ieder mens, buiten zijn gewone betrekking of werkzaamheid, nog een bezigheid ter uitspanning kiest, waaraan hij zijn beste krachten toewijdt en soms zelfs het buitengewone vermag, omdat hij hierin met liefde en van gehele hart arbeidt. Hoe menig geestelijke beoefent bij zijn ambt ten platten lande de landhuishoudkunde met een uitkomst, welke hem een eerste plaats in dit vak aanwijst. Evenzo ken ik vele geestelijken, die in schilderen, dichten, toonkunst uitmunten. Menig ambtenaar schittert, behalve in zijn gewone werkkring, als delfstofkundige, wiskundige of letterkundige en derhalve in een geheel ander vak van studie, als tot zijn ambt behoort. Gebruikten de Vrijmetselaars den tijd, welke zij aan zodanige bijstudiën opofferen, voor deze kunst, in de daad, men zou betere uitkomsten zien en de instelling had niet noodig te dingen naar den lauwer, in de dingen van den dag te behalen, maar zij zou zelfstandig en verheven tot eer der Orde en het welzijn der mensen, in het volle daglicht staan te prijken. Onder deze gesprekken naderde de tijd huiswaarts te keeren. De Professor nam ook nu zijn glas en stelde op Aljiarkus een toast in met de volgende woorden: "dank aan het toeval, dat u tot ons heeft geleid; uwe beschouwingen ontsteken een licht, dat niet meer zal worden uitgedoofd; — de Schepper, die alles ten goede laat gedijen, moge dat licht verspreiden en de oogen der mensen openen, opdat het allerwege wordt opgenomen." — "Amen," zeide hierop Aljiarkus. "Wat ik vermag, zal ik volbrengen en nu ik in u twee hechte zuilen heb gebracht, vat ik weer moed, en verlevendigt zich bij mij de hoop, dat er eens een duurzame dag onder de menschenkinderen zal opgaan." — Zij namen van elkander afscheid onder de verzekering van onverbreekbare trouw en gehechtheid voor elkander en voor de Orde. Op een zekeren dag kwamen enige vrijmetselaren bijeen, onder welke Ueishart, de professor en Aimabkus zich bevonden, om den avond door te brengen. Nadat het onderhoud over het gewone nieuws van den dag eenigen tijd had geloopen, viel het gesprek ook op de vrijmetselarij, omtrent welke de professor zich aldus uitte: "De vrijmetselarij is een instelling, welke zó diep in de menselijke natuur geworteld is, dat men zich dikwijks er over moet verwonderen, hoe zij voor den grooten hoep nog een verborgenheid is kunnen blijven. Ieder, die niet door vooroordelen of zelfgevormde wetten aan haar vrije werkzaamheid hinderpalen legt, bezit bewijzen voor haar bestaan, die hij slechts heeft te vervolgen, om tot volkomen zekerheid van zijn bestemming te geraken. Alle geheime wenschen en iedere aandrang zijn uitwerkelijke van haar; de inwendige stem, het vermoeden van een eeuwigen rechter is haar bron, en de behoefte, om aan een bovenzinnelijk leven te gelooven, de aansporing, die ons moest doen voortgaan op den weg der verlichting. Maar juist hier stellen wij ons te vreden, verzuimen de bron te onderzoeken, welke in ons vloeit en verwijderen ons daardoor steeds verder van het doel, waarnaar wij moeten streven. Van waar toch, zoo vraag ik mijzelf dikwijls af, deze tegenstrijdigheden onder de mensen, daar zij toch in andere aangelegenheden met vernuft en verstand, met voortvarendheid en beredeneerd standvastigheid te werk gaan, zoodat men gedrongen wordt te geloven, dat zij door zichzelf tot een soort van onfeilbaarheid bestemd zijn, die hen in alle dingen van het leven tot de waarheid zou moeten leiden." Alhaukus hernam op deze woorden: "dit zijn uitboezemingen, welke zolang de wereld staat en staan zal, gehoord zijn geworden en niet zullen ophouden. De uitwendige natuur is te raar, om zonder onveranderlijke wilskracht zich aan haar te kunnen onttrekken en in het inwendige te kunnen blikken. De mensch, die zich overal weet te helpen, meent, dat hij, om ware kennis van den geest op te doen, in de eeuwigheid een oog moet slaan en God in Zijne almacht moet omvatten, maar hij bedenkt niet, dat hij in geringere aangelegenheden, om deze te leeren kennen, een kleinen, maar niet zijne voorstellingskracht strookende, maatstaf moet aanwenden. De landmeter schetst de opgenomen landstreek op een klein blad papier; zoo ook de veldheer het plan voor eenen veldslag. Alziende had in A. alle geneeskundige inrichtingen en verzamelingen der natuurlijke historie bezocht, werd bij enkele belangrijke ziekten in consult gevraagd en gedroeg zich overal als een man van rijpe ondervinding, van bescheiden omzichtigheid en met een voorkomendheid, welke voor hem alle harten en woningen ontsloot. Veel mannen van naam hadden echter geen gelegenheid met hem in aanraking te komen en wenschten evenwel zijn persoonlijke kennismaking. Om die reden werd er een feestmaal gehouden, waarbij hij als gast werd uitgenoodigd. Een groot aantal Vrijmetselaren en even zo velen, die niet tot de Vrijmetselarij behoorden, waren er bij tegenwoordig, zodat er aan de tafel, in de gedaante van een hoefijzer ingericht, zich ongeveer zeventig mannen van de beschaafste uit de stad verzameld vonden. Met het einde van den maaltijd bracht men heildronken aan de vrijmetselaar, welke hij allen deftig en ernstig, of luimig en vernuftig beantwoordde. Eindelijk nam een vrijmetselaar het glas en sprak: "aan de vrijmetselaar!" waarop een oningewijde zei: "dit kunnen wij niet met drinken." "Waarom niet?" hernam de andere. "Omdat wij niet weten, wat vrijmetselarij is," ontving hij tot antwoord. Een ander zei hierop: "Doctor Aljurkus zal ons deze zaak in het kort wel willen verklaren en duidelijk maken, ten einde wij ons met dezen uitgebrachte dronk kunnen vereenigen." Alle gasten ondersteunden deze uitnoodiging, waarop Alurkus het woord nam en aldus sprak: "De vrijmetselarij is de school, in welke de grondlegenden (symbolen) van alle kennis als leerstuk worden behandeld. Zij bevat de grondlijnen van een onvergankelijke en eeuwige geometrie en even als wij door een grondige kennis der gewone meetkunde ons in staat gesteld gevoelen, de oppervlakte der lichamen in alle afmetingen en lijnen te kunnen kennen, evenzo leren wij door de kennis van de zinnebeelden der Vrijmetselarij de zinnebeeld en symbolen van alle volken en godsdienstgebruiken verstaan en ontknoopen. Er bestaan zeker een menigte symbolen, welke hun aanzien verkregen door toeval of ter nagedachtenis van bepaalde personen of bedrijven, ter herinnering aan gebruiken en plegtiglieden, of ook wel door belangrijke, maar ook wel door onbeduidende gebeurtenissen en welke in die zin van geen algemene toepassing zijn." En hier zou terecht de vraag kunnen ontstaan: "Hoe kan in zulke gevallen een meetkunstige grond bestaan?" Dit punt is het, dat juist tot een Babylonische verwarring heeft geleid. Willekeurige tekens en toespelingen zijn geen symbolen, welke tot een bepaald weten voeren en wetenschappelijk kunnen behandeld worden; zij zijn niets meer dan zinspellingen, welke als een raadsel moeten worden opgelost, doch meestal zonder een eigendommelijke verklaring niet begrepen worden. Zoo lang men de Vrijmetselaars-symbolen onder deze klasse rangschikt, zal de Vrijmetselarij ook een Babel zijn, waar men elkander niet verstaat, en duizend geschiedenissen, en duizend oorkonden en constitutiën te baat neemt. Men bragt hiervoor den dank aan den spreker toe en allen vereenigden zich met den uitgebragten dronk: den Vrijmetselaar Almarkus. — Na den afloop des maaltijds meldden zich zeven der aanwezigen, allen voortreffelijke mannen, aan, om in de orde te worden opgenomen en vervoegden zich tot dat einde bij Almarkus. Deze zeide daarop: "Hetgeen gij hebt gehoord, behoort tot de grondtrekken der Vrijmetselarij. Zijt gij eens Vrijmetselaar, verliest ze dan nimmer uit het oog. Laat u nergens door eene eenzijdige strekking van humaniteit, zedelijkheid en zedekundige redevoeringen van den weg brengen. Slechts hij, die de symbolen in zijn aard en grondig heeft onderzocht, is voor het rein menschelijke vatbaar, is wijs, goed en een echt wereldburger. — Zij beloofden zulks en zij eindigden den dag in de bewustheid dat zij hem niet slechts naar het lichaam, maar ook naar den geest nuttig hadden doorgebracht. Reinhard was nu met enige godsdienstleeraren van het land uit den omring in naderde kennis gekomen en door den Deken Haller met hen ter tafel genoodigd, waarbij hij ook de vergunning had ontvangen, door Doctor Almarkes te worden vergezeld. Deze nam de uitnoodiging mede aan en zodoende gingen zij tegen het middaguur naar het dorp G., op twee uren afstand van A. gelegen. Zij vonden daar vijf geestelijken, die verblyfd waren Reinhard met zijn gast aan te treffen. Men plaatste zich aan tafel, sprak over verschillende zaken en eindelijk ook over Vrijmetselarij. De geestelijken, die Reinhard als Vrijmetselaar kenden, schenen voornemens, hem over dit onderwerp in het nauw te willen brengen. Zoof zij daarin te ver gingen, vond Reinhard het pligt hierbij niet langer te zwijgen en zei dus, dat het hem vreemd voorkwam, van godsdienstleeraren een instelling te hooren berispen, welke de eigentlijke en ware godgeleerdheid bevat, een instelling, welke aan niemand, die de betrekking van herder vervulde, behoorde onbekend te zijn. Allen verenigden zich nu tegen Reinhard, die, bij het stilzwijgen van Almarkes, vreesde zich niet binnen de noodige grenzen te kunnen houden. De een beweerde, dat de Vrijmetselarij een instelling was, uit de Christenkerk ontstaan, welke meer kwaad in de wereld had gedaan dan enige andere instelling. Reinhard ontkende dit en zei: «Wanneer de eenheid instelling uit de andere haar ontstaan heeft verkregen, dan moet de Vrijmetselarij de moeder zijn van alle andere geestelijke en godsdienstige instellingen. Men vorderde hiervoor bewijzen. Hij gaf ze, zooveel hij verinogt. Toen echter een ander zich op de constitutie van Prins Edwin beriep, welke hij zei te hebben gelezen, en de plaats vermelde, waar gezegd wordt: «En God leerde aan Adam schrijven,» en hij deze zinsnede voor den grootsten onzin verklaarde, wist Reinhard zich niet meer te redden en verzocht toen Almarkus, hem bij te staan in eenen kamp met zulke geduchte bestrijders. Allen zagen vreemd op, toen zij in hunnen dischgenoot nog een Vrijmetselaar leerden kennen, en wel eenen zoodanigen, die de aanvallen van leken in de kunst goed scheen te zullen verduren. In de Yorksche Constitutie der Vrijmetselaren, ontworpen door Prins Eduard, leest men, waarvan Adam gesproken wordt, letterlijk het volgende: «en daar hem God zelf het schrijven leerde." — Deze woorden mogen, zoo min met betrekking tot het voorafgaande als volgende, anders worden verstaan, dan het de woorden zelf te kennen geven, alzoo zij eene handeling aanduiden, welke niet ligt op een andere wijze kan worden uitgedrukt. Er wordt hier werkelijk onderricht in het schrijven bedoeld, dat Adam van God ontvangen heeft. Met middelmatig verstand deze zaak beschouwende, zal men dit bijna onmogelijk achten, en haar naauwelijks enige aandacht waardig keuren. Op deze wijze gaat het dan ook gewoonlijk niet zulke aangelegenheden en, van deze schijnbaar valsche stelling uitgaande, wordt men al spoedig er toe vervoerd, deze geheele Yorkse Constitutie als een werk, ontbloot van waarheid en belang, te beschouwen. «God leerde Adam schrijven,» dit begrijpen wij niet. Laten wij eens zien, of God den menschen niet nog andere zaken geleerd heeft, welke evenzoo stellig als de schrijfkunst zijn. De mensch onderscheidt de kleuren; wie leert of wie heeft hem geleerd? Hij onderscheidt de toonen, getallen, lijnen en andere dingen meer, waarvan men zou geloven, dat zonder onderwijs van den mensch dit niet kan geleerd zijn. God is in de mensch en de mensch is in God. Daardoor is den mensch de kennis van alle dingen in de ziel gelegd en op deze wijze onmiddellijk door God onderwezen. Ik geloof niet, dat hier tegen een bedenking kan worden gemaakt en ga dus tot het onderricht in het schrijven over. Een der aanwezigen nam deze korte stilte te baat en zei: "Tot hiertoe was de bewijsvoering vrij goed, maar nu komt de ontknooping, die naar mijn inzicht, zonder het zwaard van Alexander, niet volgen zal." Almarkes hernam hierop: "En toch is deze zaak zoo eenvoudig en natuurlijk, dat hij, die er de overtuiging slechts gedurende een jaar van in zich heeft gekoesterd, het nauwelijks kan begrijpen, waarom het niet alle mensen ook zonder onderwijs weten. — Maar ter zaken." "God leerde Adam schrijven." Dit kan men niet anders verstaan, als: "God leerde aan Adam letters teekenen. — Op welke wijze gaf God dit onderricht? Hij leidde de mensch de grondvormen der letters in de ziel, even als de kleuren, toonen, getallen en lijnen. — Hier zweeg Almarkes een oogenblik, alsof hij wilde eindigen. De geestelijken zagen stilzwijgend en verrast elkander aan. Eindelijk zei een van hen: dit verstaan wij niet. En toch is juist dat, wat ik zoo even zei, het grondbeginsel der natuur van haar beweging, van haar werkzaamheid, het is niet slechts de geest des levens, maar het leven zelf, het is het licht, dat uit God komt en God is, kortom, die wijsbegeerte der menschheid, door middel van welke zij zich tot God verheffen, zich met Hem vereenigen en één met Hem worden kunnen. Hoe arm zouden de mensen zijn, wanneer er geen gevoel voor harmonie, voor melodie, voor evenredigheid der getallen in hunne ziel was geplant. Doch hoe rijk zijn zij, nu zij in alle vakken van kunst de elementen of grondstoffen ervan opgespoord, verwerkt en daardoor tot vrijheid en zelfstandigheid verheven hebben. De spraak, waaruit bestaat zij? Uit woorden. Waaruit bestaan deze weer? Uit letters. De letters zijn de elementen van elke spraak, die er is en komt. De letters zijn onveranderlijk, hun samenstelling is oneindig. De onveranderlijkheid der letters heeft echter in de schatting van velen geleden en is tot een veronderstelling — een hypothese — geworden, en wanneer men ook op grond der uitspraak en van de werking, welke zij op het gehoor te weeg brengt, aan hen geen onveranderlijkheid kan ontnemen, zijn echter de teekenen voor het gezicht, de eigenlijke schrijfkunst, volmaakt een spel van het toeval geworden. Deze wending der voordracht nam de blik der toehoorders een andere richting, welke tot hiertoe onveranderd op den spreker gevestigd was, en ieder was gedrongen, daar het onderwerp nu eens op hun terrein was overgebracht, iets te zeggen. De een zei: men kan niet inzien, in welke betrekking de Evangelieën of over het geheel de Bijbel met een dusgenoemde oorspronkelijke spraakleer staan. Een ander beweerde, dat er in de Evangelieën niet het minste bewijs voor een dergelijke leer te vinden is. Elkeen maakte zijn bedenkingen, en reeds waande men den strijder in het nauw te hebben gebracht, toen hij nog voor enige oogenblikken hun aandacht verzocht. Toen ik mij, mijnheeren! op uw gebied waagde, hebt gij mij allen met verenigde krachten aangetast, om mij tot den terugtocht te noodzaken; maar juist de Bijbel, en wel het Nieuwe Verbond, bevat ontwijfelbaar bewijzen van een dergelijke algemene leer, waarbij wij nog kort moeten stilstaan. Hooren wij ten dezen aanzien Christus zeggen, als bij Petrus spreekt en hem bijna telkenmaal met een anderen naam toespreekt. Wanneer men de vormenleer, waarvan ik zo even sprak, verstaat, zal men ook gemakkelijk de oorzaak van deze naamswijziging inzien. Maar duidelijker dan alles is daarover de Openbaring van Joost, waar Christus zegt: «Ik ben de Alpha en de Omega," de eerste en de laatste (letter van het Griekse alfabet). Maar juist hierin ligt de omvang van de gehele uitlegging, dewijl Christus daardoor zelf zegt: «Ik ben het gehele Alphabeth. Ik zou nog vele plaatsen, welke op dit onderwerp betrekking hebben, kunnen aanvoeren, maar dit weinige zal genoeg zijn, te meer, omdat ik er nog kan bijvoegen, dat hij, die het niet vermag te begrijpen of te geloven, de proef er van moet nemen en hij zal de sprekendste bewijzen er voor verkrijgen. Bij de toehoorders voelden zich zo wel van de zaak als van de zekerheid der voordracht zo doordrongen, dat zij moesten verklaren het er voor te houden, dat 'zij wel niet overwonnen, maar toch zoo afgemaakt waren, om eenen wapenstilstand voort te slaan. Deze voorslag werd aangenomen en aan den spreker eenen toast gebracht. Eindelijk was het tijd huiswaarts te keeren; de Geestelijken hadden voor Almarkis zulk een ontzag gekregen, dat zij hem tot aan het rijtuig uitgeleide deden en zich bij hem aanbevalen. Hij en Reinhard reden stadwaarts terug en gaven dienzelfden avond nog van het voorgevallen aan den Professor bericht. Deze riep toen uit: Zoo behoorden alle Vrijmetselaars te arbeiden, dan hadden wij hoop, geheel de mensheid in onzen tempel te ontvangen. Reinhard en de Professor maakten tot de reis de noodige toebereidselen. Het was 17 Augustus en zij hadden besloten reeds den 20en Augustus de reis te aanvaarden, omdat de Professor op weg nog enige inrichtingen van hoger onderwijs moest bezoeken. Almarkis behoefde die voorbereiding niet; daarbij stelde hij zijn reis tot op den 25sten uit, omdat hij niet voornemens was zich ergens op te houden en gewoon was nacht en dag door te reizen. Toen de beide vrienden op den dag der afreis bij hem kwamen afscheid nemen, zeide hij: reist voorspoedig! Den 11e September ontmoeten wij elkander op het landgoed van Reinhard tegen den middagmaaltijd. Rekent op mij; ik zal niet te laat komen en er zijn, eerder soep kond is. Ik moet hier nog enige zieken bezoeken en van de herstelden beloning ontvangen. - Zijn vrienden stapten in het rijtuig en reden onder het horengeschal van den postiljon weg. Reinier kwam op 30 Augustus met den Professor op zijn landgoed aan. Dr. Reinier was twee dagen tevoren, vergezeld van den Kapitein Glucksberg, een zijner vrienden, reeds aangekomen. Hij had met den Deken inmiddels kennis gemaakt en al het goede, wat Reinier van dezen waardige Lehrer had gezegd, ten volle bewaarheid gevonden. Deze had hem de brieven van den Hoogleeraar laten lezen en hem daardoor een genot en leering verschaft, waaraan hij in zijn gehele leven had gewanhoopt. Ook was Gimpel reeds aangekomen, maar om zijn ziektetijd grippen in geen aanraking gekomen, zoo min met Reinier als met den Deken. Zoo bevond zich, met uitzondering van ALMARKD, het gehele gezelschap bijeen, en ieder verheugde zich over het wederzien, of haakte er naar, eenig bericht omtrent den uitslag van de verschillende pogingen te vernemen. Reinier, die zijn landgoed in den besten staat terugvond, dankte de rentmeester en gaf hem last op den 1e September voor alle bedienden een feest te bereiden en voor de goede uitvoering zorg te dragen. 1 September was reeds ten halve afgeloopen, de tafel gereed, maar nog altijd ontbrak de zevende gast. Wie zal ceremoniemeester zijn, vroeg Reinier. Reinier antwoordde: de Deken. Deze verschoonde zich voor deze onderscheiding, omdat hij dit niet gewoon was en sloeg de Professor voor. Maar ook deze weigerde en nu zeide Reinier: dan zal de gast, dien wij nog wachten, voorzitten en de gesprekken van onzen kleine kring leiden; want hij twijfelde niet, of na den afloop des raadeltijds zouden allen toestemmen, dat deze voorkeur verdiend was en men zich aan geen betere leiding ter opbouwing zoude hebben kunnen aanvertrouwen. De klok wees bijna 1 uur aan en nog ontbrak de bedoelde gast. Nù echter sloeg de klok van den huistoren één uur. Op hetzelfde oogenblik weergalmde de posthoorn en Almarküs reed in eenen sterken draf op het huis aan. Reindart spoedde zich naar beneden, om hem te ontvangen, bracht hem in zijn kamer, om zich voor de tafel gereed te maken en ging nu met hem naar de eetzaal. Allen hadden hun oogen op den nieuwaangekomene gevestigd, en Guppy, die aan een venster stond, vertrouwde terstond zijn oogen en vroeg eindelijk: of hij ook droomde, of dat de doden weer opstaan? Allen zagen thans Guppy aan, die steeds roerloos aan het venster stond. "Guppy," riep Almarküs. "Mijnheer," zeide de andere. "Kom tot mij." "Is het mij vergund ?" "Deugniet, kwelt u uw geweten?" "It kwelt mij zoo, dat ik mijn bewustzijn zou verliezen, wanneer gij mij niet ondersteunt." Toen naderde hij tot Almarkus, alsof hij zich voor hem op de knieën wilde werpen. Deze hield hem staande en zei: "Stel u gerust! Ik heb u alles vergeven. Wat ik u in Parijs naliet, blijft uw eigendom." — "Mijnheer," hernam Gimpel, "dat mag niet zijn. Ik heb het voor u bewaard en wanneer gij het ook niet noodig hebt, zoo hebt u zeker toch nabestaanden." "Niemand," antwoordde Almarkus, "als een zuster, die, zoo zij vóór mij sterft, mij ten minsten nog honderd duizend gulden rijker maakt. Alzoo hierover geen woord meer. Thans zullen wij aan tafel gaan en ons verheugen, in deze aangenamen kring vereenigd te zijn. Men plaatste zich aan tafel. Almarkus hoven aan. De Professor en Reisner over hem. Aan zijn rechterzijde de Deken en Reinwart, aan linkerzijde de Kapitein en Gimpel. Men at smakelijk, in een vrolijke stemming, gewis de beste specerij van iedereen maaltijd. Toen het dessert was opgedragen, liet Reisner de tafelbedienden verwijderen zodat zij niet weer binnen te komen, voor men hen riep. Diepe stilte heerste. Elk gevoelde hoe moeilijk het zou zijn, thans slechts enkele woorden te moeten spreken, zonder de heerschende stemming te storen. Almarkers, die in zodanige oogenblikken de innige drijfveren zijns levens voelde bewegen, verheugde zich over zulk een zeldzaam oogenblik en brak daarom de stilte, doordien hij verzocht, dat men de glazen zou vullen en hem zou bijstaan in het toebrengen van eenen dronk aan de terugkomst van den gastheer, waaraan allen gehoorzaamden en hij daartoe aldus aanviel: «In naam van allen, die u, onzen vriend en broeder, hier met liefde verwelkomd en met liefde ontvangen hebben. — In naam der heilige schutsgoden (penaten), die in uw huis wonen. — Ter nagedachtenis van alles, wat gij hier bezat, wat gij hier gevoeld, van alles, wat gij bemind en verloren hebt en overtuigd zijt weder te vinden. In het bewustzijn van een teruggevonden leven, van een onveranderlijke liefde en een zalige vrijheid van den geest, begroet ik u in uwe woning en leid ik daartoe dit glas tot op den bodem.» — Allen dronken met geestdrift op den teruggekeerde gastheer. Reinhart vroeg thans het woord, om voor deze welkomgroet te bedanken en zeide: «Wat ik hier heb verloren, weet gij. Tot welke eene vertwijfeling ik door dit verlies werd gevoerd, is u almede bekend. Het welk eenen schat ik thans terugkeer, durf ik niet zeggen, daar gij allen de waarde er van weet te schatten. Maar aan wie ben ik dezen schat verschuldigd ? — Vooreerst aan onzen achtingswaardigen Deken, die mij door den band, waarmee hij mij aan zich snoerde, voor alle verzoeking beveiligde en mij een vast roer tegen de stormen des levens in handen gaf, waardoor ik niet rusten mogt, alvorens ik de zekere haven erkend had. Aan hem breng ik in de eerste plaats mijn dank. Met dit roer vond ik eene ankerplaats in de nabijheid van mijn waarde vriend en broeder Heiner, die mij in krachtige trekken het doel des levens, het doel der rede en des geestes, met een woord, de grondbehoefte des menselijkoms schetste. Aan hem dank ik het zekere spoor op de volgende dwaalwegen mijner reizen en de zekerheid, waarmee ik alle draaikolken en klippen kon onderscheiden en ontwijken. Hein, eenen man van een vast karakter, die zonder uitzicht op beloning, getrouw aan het eenmaal genomen besluit, niet verzaagde, noch wankelde, en mij een voorbeeld gaf van mannelijke volharding, aan hem mijn dank en bewondering. Het lot bracht mij als in een veilige haven, in de handen van mijn leermeester en vriend, van de geleerde Rdkmah. Wat hij voor mij was en mij schonk, kan ik met geen woorden te kennen geven, lijkt hij gaf mij het leven, de vrijheid, het ware aanzijn, kortom, de zekerheid, dat er geen scheiding is, maar een eeuwig, voortdurend bestaan, een leven, eeuwig in en voor elkander en de overtuiging, dat de prikkel des verderfs wel wonden, maar niet doden kan. En dit is nog een dronk, die ik heb toe te brengen, namelijk aan onzen vriend en broeder Almarkus. Hij kwam tot ons, als een zon, die op eigen baan het menschdom verlicht. Hij gaf ons het voorbeeld, hoe zeer en voortreffelijk de Vrijmetselarij haar leden kan belonen, als zij haar niet ontrouw worden, en hunne nasporingen zich slechts aan de symbolen houden en ze daartoe aanwenden, om overal, waar zij zich wenden, licht en waarheid te verspreiden. — Hij is een held, die met onweerstaanbare kracht alle hinderpalen uit den weg ruimt en den vijand der duisternis met krachtigen arm nedervelt. Hij is die vrijzinnige man, die niet met gebaren van demon, maar met open vizier de vijanden der waarheid bestrijdt. Hij is het licht, dat mij, in den kampstrijd voor wijsheid, manmoedigheid heeft geleerd en mij den moed wist in te boezemen, haar in alle betrekkingen des levens te zoeken en te vinden. Den goeden geest, die in hem is en hem geleidt, waardig te leven, is mij niet mogelijk, omdat mij de kracht ontbreekt, en daarom kan ik verder niets doen, dan het uur te zegenen, dat hem tot ons bracht en de herinnering hieraan zal bij mij levendig blijven, ten gronde toe. — Hiermede vereenigden zich allen en dronken met Reimiart ter ere van Almarkus. 13e Deken, die door alles, wat hij hier zag en hoorde, gesticht werd, verkreeg nu het woord en drukte zich aldus uit: "Naar den geest voel ik mij met u als broeder verbonden, en blijf alleen in de vormen van u vervreemd; daarom zal ik slechts weinige woorden noodig hebben. Met droefheid zag ik, vijf jaren geleden, onzen vriend Reimiart deze omstreken verlaten. Maar toen reeds scheen er, ondanks deze droefheid, een licht in mijn binnenste, dat mij verzekerde, dat hij rijker zou wederkeeren dan hij henen ging. Mijn hoop is niet beschaamd geworden, en daarom moet ik de vrienden, die zich hem zoo hartelijk hebben aangetrokken, mijn imienigen dank betuigen en den Schepper bidden, dat hij u voor alles, wat gij aan hem deed, met Zijne genade vergelden moge en u alles toeschikken, wat u gelukkig kan maken en u hart edels mogt wenschen." Nu wedijverden allen, om deze feestelijke bijeenkomst door toespraken te verhoogen; zelfs Gimper verklaarde, dat hij voortaan geen geesten meer zou oproepen, maar zijn eigen geest zou trachten te zoeken, waardoor, volgens de getuigenis van alle verlichte broeders, de ware kennis alleen kan worden verkregen. Na een korte stilte, vroeg de Kapitein het woord en sprak aldus: "Vergeef mij, wanneer ik als ongenoodigde gast mij veroorloof ook hier het woord te nemen. Hetgeen ik in dezen kring heb gehoord, is zoo zielverheffend, dat ik wenschte, dat elk echt Vrijmetselaar daaraan had kunnen deelnemen. Doch aan wien hebben wij dit voorrecht te danken? Zonder een der gasten hier te kort willen doen, moet men echter bekennen, dat wij, zonder den ijverigen en leerzamen geest van onzen broeder Rückmah, op deze wijze niet hadden kunnen te zamen zijn. Hij heeft onzen vriend Reinhardt uit de onzekerheid bevrijd en hem een licht geschonken, welks levendmakende stralen ook over ons geschenen en den ware weg der waarheid aangewezen hebben. Door hem zijn wij in aanraking gekomen met onzen verlichte broeder Alharkus. Hij heeft den waardige Deken voor onze zaak gewonnen en daardoor getoond, dat de leer der vrijmetselarij niet bij toeval is ontstaan. Hij is het, aan wien wij ten dezen aanzien alles zijn verschuldigd en daarom loof ik u uit mij bij te staan, in het toebrengen van dezen heildronk, als de uitdrukking van onze erkentelijkheid en oprechte hoogachting." Allen vereenigden zich en Alharkus zeide: "De arbeid van broeder Rückmah draagt bij hem dikwerkelijk vruchten, gelijk het werken van den geest Gods, die overal stil zich verspreidt en toch alles ten goede laat gedijen." Het was nu tijd, het feest te eindigen en het genot naar ziel en lichaam behoorlijk te verwerken. Nu stond Alharkus als ceremoniemeester op, vroeg ten slotte nog voor enige oogenblikken de aandacht en zeide: "Wanneer in elke stand een broederkring kon worden gevormd, gelijk wij hier zijn, dan ware in korte tijd alle tweedragt van de aarde gebannen, en wijsheid en vrede zouden er hun vaten planten. Doch dit is niet wel mogelijk, en daarom smeek ik alle aanwezenden, inzonderheid de Vrijmetselaars, hun licht niet onder een korenmaat te verbergen, maar het te laten schijnen voor allen oog. Het verwijt, dat men de hoofden der Katholieke Kerk voortijds deed, bestond daarin, dat zij hunne ritualen, de Heilige Schrift, niet voor elk open stelden. Wij intussen, die dit afkeuren, verbergen ons achter het ijzeren juk eener doellooze stilzwijgendheid. DEEL BLADEN VAN HET MEESTERBOEK. I. Hoeveel heeft men niet al over het wezen der Vrijmetselarij gesproken, maar hoe weinig kennen en aard. Men durft in geen boeken te lezen, ten hare de waarheid naderbij te treden, want men kan haar evenmin beschrijven, als men kan zeggen, wat gezichtsvermogen of gevoel des harten zij. Zij bestaan en wat zij zijn, kan slechts hij weten, die ze in hunne werking waarneemt; maar het waarom en hoe blijft voor altijd verborgen. Ziet en hoort hij minder, die niet over de eigenschappen van het zien en hooren spreken kan? Zeker niet; hij ziet, hoort en voelt zoo volkomen, als de zintuigen zelf volkomen geschapen zijn en geen wetenschap kan hunne verrichtingen stellig vermeerderen of vergrooten. De Vrijmetselarij leert ons de inwendige zintuigen aan te wenden; dit is haar wezen; doch de vorm, zoo als zij in onze werkplaatsen wordt behandeld, is het middel, daartoe te geraken. Doch thans is het gewoonte geworden, in scherpzinnige en vernuftig uitgedachte stelsels, haar als een ander
37,982
MMKB07:001531024:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 31, 1869, no. 3088, 21-03-1869
null
Dutch
Spoken
7,822
13,798
Maandag, 2*2 Maart ! S69. N°. 508^ WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. ÜiïN-MN-DER'1'IGSTE JAARGANG. JUS ET YERIT.\ ^ wj f 20 . voQrde buiten$teden , franco per post, ««< / 1-20 verhooging. - Prijs der advertentie , ^ Ó/W verschijnt geregeld twee maten ; , brieven enz., behalve van HH. gewone correspondenten, franco, zonder zegelregt, 20 ^ — hyaragen, nne en, HL— hooge raad der nederlanden. Burgerlijke kamer. »l(inj wan den 5 Februarij 1869. Voorzitter, Mr. F. de Greve. Belasting. - Heffing. - Aanslag. - Openbare werken. Onderhoud. Is de reyter bevoegd de wettigheid der heffing van eene belasting te beoordeelen? — Ja. . , , 7, .. Moet d, uitzondering van art. 23! gemeentewet xvorden beperkt tot de verpligtingen, ontstaande uit overeenkomst of bijzonderen regtstitel, op bijzondere personen of erven rustende. - .la. '1. P, Lyklema, eischer in cassatie, procureur Mr. M. Eyssell, tegen 11 hr- W. van Andringa de Kempenaar, verweerder, procureur Mr. J. Van der Jagt. De adv.-gen. Karseboom heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen: Edel Hoog Achtbare Heeren! De eischer in cassatie heeft, blijkens '•e overweging quoad facta , 10de al., tegen den nu verweerder uitgevaardigd als gemeente-ontvanger een dwangbevel, «gegrond , Sens Zijn inhoud, op het kohier, op het ten achteren zijn van den belastingschuldige met f 1307.0 1 %, op het provinciaal reglement van v3 .iulii 1835 (goedgekeurd bij Kon. besluit van 16 Junij '836, 33) en op gelijk reglement van 27 Nov. 1851 (goedgekeurd bij W besluit van 13 Dec. 1851, n". 66), Prov. Blad n". 168». _ Daartegen is de verweerder in cassatie in verzet gekomen met vier '"iildeien. De Hegtbank te Sneek heeft, bij vonnis van 1 Nov. 1866 ( Weekbl. . 2^4-), de beide eerste middelen van verzet aangenomen en daarom, de beide andere middelen voorbijgaande, het dwangbevel van onwaarde en nietig verklaard, en den eischer qq. in de kosten veroordeeld. Bij het bestreden arrest is die uitspraak met 125 overwegingen in regten bevestigd (Weekbl. n". 2994). Daartegen zijn nu bij memorie drie middelen van cassatie aangevoerd , namelijk: lu. schending en verkeerde toepassing van art. 15 der wet van 2> Mei 1845 (Stbl. n'. 22), art. 720 li. W., en van de reglementen , Vastgesteld door de Prov. Staten van Friesland van 23 .Julij 1^', goedgekeurd bij Kon. besluit vnn 16 Juni) 1836 , en van 2 Nov. .85 1 goedgekeurd bij Kon. besluit van 15 Dec. 18.il, omdat net Hof in strijd met het aangehaalde art. 15 der wet van 184.. , heelt toegewezen middelen van verzet, enkel en alleen gegrond op beweerde ''„wettigheid van den aanslag, wat bij dat artikel algemeen en onvoorwaardelijk wordt verboden, en tegen welks verbod niets vermogen noch de geheel willekeurige onderscheidingen, noch de bovenden' op zich zelve onjuiste redeneringen van convementie van het beklaagde arrest; en omdat daarenboven de regter niet mag treden, gelijk Hof en Regtbank gedaan hebben , in een onderzoek naar de Nettigheid der leggers en kohieren, vastgesteld door de daartoe bij de wet en de reglementen aangewezen bevoegde administratieve mag>en en van den uitsluitend daarop gegronden aanslag; terwijl het eindelijk voor het middel geheel onverschillig is , of de heffing van het slato-eld al of niet is te houden voor plaatselijke belasting ; 2' schending en verkeerde toepassing van artt. 142 Grondwet, 232-->39 240 zoowel gelijk dit primitief is vastgesteld, als gelijk het is gew'ijziird' bij de wet van 7 Julij 1865 {Stbl. n». i9), 257—261, 283 en .91 der wet van 29 Junij 18,1 {Stbl. n". 85), en van de beide bij het eerste middel aangehaalde provinciale reglementen, omdat de heffing, waarvan hier sprake is, indien daaraan al by de reglementen 'eregt gegeven is de naam van belasting, echter niet is ui gesc leven a'JOr het Gemeentebestuur, gelijk zij dan ook tot mets anders stre öan tot toepassing van de onderhoudpligtigheid, op de vaste gronden Rustende, in geen geval is of zijn kan «plaatselijke ot gemeen e^elasting», noch behoort tot datgene, wat de aangehaalde bepalingen 'Ier gemeentewet, handelende van gemeente-belasting, houden voor gemeente-belasting of daarmede gelijkstellen, zoodat het Hof in de eerste plaats daarop verkeerdelijk toepast de bepalingen der gemeentenet op plaatselijke belastingen , en in de tweede plaats evenzeer ten '"i'egte de aangehaalde reglementen , waarop de aanslag is gegrond, 1 udt voor vervallen door de invoering der gemeentewet: eene leer,. «nmnri/inif ,w vfrwflfirdfirs moet vooropgaan, dat \ jLene itiLicuiociiv «w . .. — — _ ». namelijk op de beweerde schending en verkeerde toepassing uer aangehaalde provinciale reglementen geen acht zou mogen worden geslagen omdat, in strijd met art. 406, ü'. 2', U. R-, niet zou zijn aangewezen, welke bepaalde artikelen daardoor zouden zijn bedoeld, in het algemeen deel ik dit gevoelen; en ik heb mij reeds vroeger verklaard tegen zoodanige gewoonte, waarbij men naar de bijzondere bepalingen of artikelen, welke bedoeld inogten zijn, het onderzoek aan den Hoocen Kaad overlaat. In casu speciali moet ik echter doen opmerken : l°. dat het reglement van 1851 slechts een artikel bevat, en dat daarenboven het arrest in deze zoowel dit reglement, als dat van 1835 o-eweigerd heefi in toepassing te brengen, als zullende hebben opgehouden regtsgeldig te zijn, zoodat hier wel aan schending van die" reglementen , in verband met de overige wetsbepalingen , daarbij aangehaald, sprake moest zijn. In de eerste plaats moet ter sprake komen de beweerde met-ontvankelijkheid van het verzet, omdat dit gegrond zou zijn eeuiglijk op de onwettigheid van den aanslag, waartoe betrekking hebben het eerste middel van cassatie en de 10de tot en met de 20ste overwegin- ^Hewntldel berust op een min juist gestelden grondslag. Niet de wettigheid van den aanslag werd in deze betwist, maar de wettigheid van de heffing in liet algemeen van de vergoeding der slattinggelden van de eigenaars van onroerende goederen, in Lemsterland gelegen , hetzij meif die belasting, hetzij omslag wegens onderhoudpligtigheid heete (zie vooral de 12de en 1.3de overwegingen). Hetgeen het arrest te dezen aanzien aanvoert, is geheel in overeenkomst met het bij het arrest van dezen Kaad van au Oct. 1654 (in het bestreden arrest aangehaald) besliste (v. d. Hunbrt, G. Z., 13, 56, Regtspr., 48, 176) , en met hetgeen mijn voormalige ambtgenoot Mr. Gregoiït tegen zoodanig beweren destijds in het breede heeft aangevoerd. Ik heb daarbij niets te voegen dan dat deze mijn ambtgenoot nog tweemalen later dit gevoelen heeft voorgestaan bij zijne conclusiën, voorafgegaan aan uwe arresten van 5 Junij 1863 (Regtspr., 64, 1-6, v. d. Honert, Cr. Z., 20, 239) en van 27 Jan. 1865 ( Weekbl. li'. 2664, Regtspr., 79 , 116, v. d. Hosert B. R-, 29, 244), met wiens betoog ik mij geheel vereenis; zöodat ik dit beweren van den eiseher niet gegrond acht. Ik voe" ér slechts bij , dat de toepasselijkheid van art. 15 der wet van 22 Mei 184-ï in casu niet zoozeer berust op het aannemen van het beweren, dat hier in de daad aan plaatselijke belasting met. het bestreden arrest zou te denken zijn, maar op den grond, dat het regie- ment van 27 Nov. 1851, litt. c, naar aeze wet o. u. verwijsu De tweede vraag, welke wij te behandelen neoöen, is, ot net in .1 i „ Jo /ioiiii rvlonteal iilrf» hp.lflKtiiKr P.ïl Wfil P.fintt aeze gevorueiac uiucuaau -- —-- onbevoegdelijk gehevene , zoo als het bestreden arrest van oordeel is en de eerste grond van verzet ueweerue. Nadat aan dien eersten grond bij het vonnis a quo de 15de tot en met de 37ste overweging quoad jus waren gewijd, heeft het bestreden arrest in de 21 ste tot en met de 63ste, van vele geleerdheid getuigende overwegingen de vraag mede toestemmend beantwoord. Meent echter niet , K. H. A. H.! dat door mij een betoog zal worden gevoerd in gelijke lengte-evenredigheid; ik geloof tamelijk kort te kunnen zijn. Ik deel veie der beschouwingen van het bestre• aonnoom Hat. hifir ke belasting werd üen arresi; eii muiou in. o-eheven, zou ik zeer gereedelijk kunnen instemmen, dat deze heffing en het daartoe uitgevaardigde dwangbevel formeel onwettig waren. Ik behoef slechts te wijzen op de verwonderlijke omstandigheid, dat wij alsdan te doen zouden hebben met eene plaatselijke belasting, geheveu en uitgeschreven door de gewestelijke, niet door de plaatselijke °V Maar^is hier te denken aan het heffen eener plaatselijke belasting? Het komt mij voor, dat die vraag niet wel anders dan ontkennend kan worden beantwoord. Het bestreden arrest schijnt mij sa va reve rentia toe, bij zijn oud historisch onderzoek meer en meer onwille keurig te zijn geraakt op het terrein van behandeling de jure con stituendo dan op dat de jure constituto, eerder te kunnen worden beschouwd als eene meening van het Hof, hoe, uit een is orisc ï oogpunt van het oude Friesche regt , welhgt het best de zaak had behooren te worden geregeld, dan wel als eene juiste opvatting, hoe de zaak indedaad geregeld is. Het Hof meende, dat de slatting is eene gemeentezaak en dat de kosten bij wege van plaatselijke belasting zouden te verhalen zijn; en, na bij de 51ste overweging te hebben aangenomen , dat was gevorderd de betaling eener gemeentebelasting, hebben de twaalf volgende overwegingen die beweerde gemeentebelasting in de schaal gelegd tegenover de daartoe betrek- klaart, dan is daarvan het l°g'sc° Jnte.belasti„„ bij de wet gesteld, doen aan de vereischten vooi g ^ andere bepalingen , door behoudens welhgt toevalli g J verordening op den be¬ de daartoe betrekkelyKe wet ot piom handelden omslag gesteld. werd gehandeld, een provinciaal De verordening, ^armt ten ouderhoud enz. van vaarten, reglement, eu wel dat "°p in gemeenten van de provincie kanalen, wateren en waterlossmg^, herstel niet afzonderlijk, maar aanwezig, waarvan Dersonen gezamenlijk uit eene hand voor daarentegen door mee,de,e of- „eliik de consi. het geheel, moe en aanmerking nemende, dat het in deze pro- j derans het aangeeit: aamiioiM' & > ± vincie van belang is, de leggers omtrent het onderhoud van ry- en voetwegen, bruggen, vaarten, kanalen enz., welke door onderhoud- j pligtio-en gezamenlijk en uit eene hand te gelijk moeten worden onderhouden, steeds voortdurend in de vereischte orde aan te houden en te bewaren» enz. , . .. De hoofdgrond van het arrest schijnt wel te liggen in de 45ste overweging quoad jus, «dat hier dus door den ontvanger eener gemeente Wordt ingevorderd eene heffing tot dekking van uitgaven, die ten laste der gemeente komen». (Ik geloof schier te moeten ezen : «uitgaven , welke beter ten laste der gemeente dan ten laste der vastigheden in die gemeente of hunne eigenaars zouden worden gebragt».) Maar waarom heeft de ontvanger der gemeente zich met de inning belast? Niet op grond van artt. 258 volg. der gemeentewet. Niet omdat er een nalatige was in de voldoening eener plaatselijke belasting; maar omdat hem dit was opgedragen door het provinciaal reglement van 27 Nov. 1851, houdende wijziging van art. 18 van het provinciaal reglement van 23 Julij 1835 ; niet omdat eene plaatselijke belasting, maar omdat de aanslag over de ouderhoudpligtigen krachtens provinciaal reglement, werd gevorderd, welke , zoo als art. 18 van dat reglement het uitdrukt, werd gemd; met als zijnde eene plaatselijke belasting, maar op gelijke wijze als de plaatselijke belastingen. En' zietdaar reeds het reglement zelf, weersprekende de meening, dat er sprake was van wezenlijke plaatselijke belasting ^lve. Ln waarop was het dwangbevel gegrond? Wij lezen het in de 10de al. van de overweging quoad facta: »op het kohier, op het provinciaal reglement van 23 Julij 1835 en dat van 1851». Door wie was de omslag vastgesteld? Door den Gemeenteraad van Lemsterland? Men zou het moeien aannemen, om tot het denkbeeld van eene gevorderde gemeente-belasting te kunnen geraken. Maar de 5de al. van de beslissing in factis geeft ons het antwoord: «door den commissaris uit het Gemeentebestuur en de tijdelijke gecommitteerden voor het werk, bijgestaan door den secretaris dier gemeente». Ingevolge de gemeentewet wederom? Neen: «krachtens art. 14 van het besluit der Staten van Friesland dd. 23 Julij 1835 , goedgekeurd bij Kon. besluit van 16 Junij 1836, n°. 33».. Over wie wordt de omslag, belasting geheeten , geheven? Uitsluitend over de inwoners der gemeente, zoo als art. 245 gemeentewet en de aard der zaak zulks bij plaatselijke belastingen zouden aanduiden ? Al wederom neen. Maar, zoo als de 5de al. der overweging het wederom leert, in overeenstemming met bet provinciaal reglement, waarop volgens het arrest het dwangbevel berust, »over de eigenaren der onroerende goederen, in de gemeente Lemsterland gelegen». Beteek ent het iets, dat aan het hoofd stond van het dwangbevel: «gemeente Lemsterland», gelijk de aanvang van de 10de al. der overwe<nn°- zou kunnen doen vermoeden? Maar ook op de aanslagbiljetten voor de rijks-personele belasting staat het te lezen : «gemeente A , B C gemeente Lemsterland» enz. 'liet bestreden arrest heeft alzoo m. i., door het eerste middel van verzet aan te nemen en wel door artikelen der gemeentewet toe te passen, welke in casu niet toepasselijk waren, die artikelen verkeerdelijk toegepast, zoodat ik het tweede middel in dit opzigt aannemelijk acht. Het bestreden arrest heeft zich echter ook ingelaten met het tweede middel van verzet, waarbij (zie de 64ste overweging quoad jus) de verweerder in cassatie heeft ontkend te zijn onderhoudpligtige, zoo als die bij het dwangbevel is bedoeld, en heeft aan de aannemelijkheid van dit middel gewijd de 64ste tot en met de 124ste overweging quoad jus. Ik moet ten aanzien dezer regtsvraag, waartoe betrekking heeft het derde middel, en vooral het laatste gedeelte van het eerste middel van cassatie, teruggaan tot hetgeen als in facto gebleken is vermeld ; namelijk: dat in deze was opgemaakt een legger van de onderhoudpligtigen van dit vaarwater, en dat die, ingevolge het provinciaal reglement, door het Gemeentebestuur opgemaakte legger, blijkens de 4de al. van de overweging quoad Jacta, krachtens artt, 2 en 3 «van het bij Kon. besluit van 16 Junij 1836, n°. 33 , goedgekeurde provinciaal reglement, en art. I van de bij Kon. besluit van 15 Oct. 1864, n(>. 88, goedgekeurde wijzigingen of ampliatiën op dat reglement , is goedgekeurd door Ged. Staten van Friesland bij besluit van 7 Julij 1857, n". 8»; dat vervolgens over de daarop vermelde onderhoudpligtigen is omgeslagen het slattingsgeld, bij een kohier, opgemaakt niet door het Gemeentebestuur , maar, krachtens art. 14 van het provinciaal reglement van 23 Julij 183 i , goedgekeurd bij Kon. besluit van 16 Junij 1836, u». 33, «door den commissaris uit het Gemeentebestuur van Lemsterland en de tijdelijke gecommitteerden voor het werk, bijgestaan door den secretaris dier gemeente», en volgens de 8ste al., »dat hij (de verweerder in cassatie; op 18 Junij 186°t tegen dat kohier eene reclamatie heeft ingediend, houdende o. a. bezwaar tegen zijne onderhoudpligtigheid», maar dat bij resolutie van Ged. Staten van 17 Oct. 1864 , n". 46, die reclame is verklaard ongegrond en gewezen van de hand, en tevens het kohier zonder verandering finaal is goedgekeurd en gearresteerd. De vraag is nu, of het bestreden arrest ten deze teregt is getreden in een onderzoek naar de al dan niet juistheid van de in deze door het Provinciaal Bestuur aangenomene onderhoudpligtigheid. Mijn gevoelen dienaangaande is bekend. Niemand bewaakt zijn terrein beter, dan die zich gecne uitstappen veroorloolc op het terrein van anderen; en de regterlijke magt heeft m. i. niet nog eens te onderzoeken, hetgeen reeds door de administratieve magt, op grond en volgens de aanwijzing der wettig bestaande provinciale verordening , was uitgemaakt. Ik zal dit stelsel, overeenkomend met het slot van het eerste middel, niet weder in het breede uiteenzetten. Ik sprak daarover dikwerf en zou dus in herhalingen vervallen. Ik neem de vrijheid den Kaad te verwijzen naar eene mijner conclusiën, de laatste, zoo ik mij niet bedrieg, omtrent dit onderwerp, namelijk die, voorafgegaan aan 's Kaads arrest van 29 Mei 1866 ( Weekbl. n". 2804, v. d. hosert, G. Z., 22, 29,ï, bijzonderlijk 298—304, Regtspr., 83, 141, bijzonderlijk 146—-15 2), waarin ik ook eene breedvoerige verwijzing naar vroegere conclusiën, arresten enz. deed, welk arrest van 29 Mei 1S66 is gewezen na het arrest van 29 Nov. Iï64 (v. d. Honekt, G. Z.,i\ 205 , Regtspr., '78 , 2 44), waarop het bestreden arrest zich beroept. De Kaad gelieve bij dat arrest ook te vergelijken de conclusie van mijn ambtgenoot Mr. Hömer. .Men zie ook mijne conclusie, behoorendq dij net arrest van 27 l<ebr. ]8R6 (Weekbl. n°. 2782 , v. t>. Honert , G. Z., 2 2,190, Regtspr. 82, 20 f, Regtsg. Bijbl., 1866, 338), uitvoerig in deze mijne opvatting ook uiteengezet door Mr. H. C. A. Thiemk ACz., in Olïdem \n en Diephuis, Opm. en Meded., 14 , 213 , in verband met Regtsg. Adv., vi, ] { , te vergelijken met Mr. de Ranitz , in Themis, 1859 , p. 534. Men zie ook Themis, 1854, p. 262, 1865, p. 1, en 1866, p. 55; en mijne conclusie, voorafgegaan aan het arrest van 19 Dec. 1866 (Regtspr., 84, 366, Regtsg. Bijbl., 1867, 755), en uw arrest van 31 Jan. 1868 [Regtspr., 88, 16J). Behalve de verpligtingen, aan de gemeentebesturen opgelegd bij de gemeentewet, is bij art. 192 Grondwet het toezigt o. a."op alle wateren binnen de provincie opgedragen aan de Provinciale Staten ; deze hebben, naar aanleiding van de artt. 134 en 138 der provinciale wet, in deze voorzien bij de aangehaalde provinciale reglementen , welke door den Koning zijn goedgekeurd; en daarbij zijnde leggers'aangewezen ^ als constaterende de onderhoudpligtigheid ; en de administratieve raagt is (zie o. a. art. 16 reglement van 1835, waarmede te vergelijken de arresten van 23 Mei 1 >66 | Weekbl. n». 2800, Regtspr., 83 , 106, v. d. Honert , G.Z., 2 2, 2751 en van 24 Mei 1867 {Regtspr., 87, 315, v. d. Honert, 6r. Z., 23, 384), daarbij aangewezen om kennis te nemen van de bezwaren, tegen de kohieren ingebragt, waaromtrent m. i. geen hooger beroep bij de regterlijke magt is toegelaten, en in casu is op het bezwaarschrift der verweerders afwijzend beslist. Dat het bestaan van een dergelijk onus publicum ook niet wel door den burgerlijken regter kan worden beslist, is ook aangetoond door den staatsraad de Jonge, Adm. en.Tust., bl. 104. Zie art. 720 B. W., in verband met art. 7 van het decreet van 21 Oct. 1811 (Fortoyn , III, 374) en daaromtrent het arrest van 27 Alaart 1863 (Regtspr., 73, 317, y. d. Honert B. R., 27, 325). Volgens mijne overtuiging is alzoo ook het oorspronkelijk tweede middel van verzet ten onregte gegrond verklaard en vereenig ik mij, ten aanzien van dit gedeelte van het bestreden arrest, met het tweede gedeelte van het eerste middel, in verband met het derde middel van cassatie. Bij het concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest, op de aangevoerde gronden , moet ik den Raad herinneren aan de 125ste overweging quoad jus van het bestreden arrest, waaruit blijkt, dat overbodig is geacht een onderzoek naar de gegrondheid van nog twee middelen van verzet, welke waren bijgebragt. Deze zullen alsnog alzoo door den judex facti moeten worden onderzocht en beslist; en ik heb dien ten gevolge de eer te concluderen , dat de Raad het bestreden arrest vernietige en de zaak terugwij ze naar het Prov. Geregtshol' in Friesland, ten einde, met inachtneming van 's Raads arrest, de beide alsnog overgeblevene middelen van verzet te beregten , met veroordeeling van den verweerder in cassatie in de kosten van het hooger beroep en van de cassatie en met bevel tot teruggave van de geconsigneerde boete aan den eischer in cassatie. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat als eerste middel van cassatie is voorgesteld : schending en verkeerde toepassing van art. 15 der wet van den 22 Mei 1845 (Stbl. n°. 22), van art. 720 B. W., en van het reglement, vastgesteld door de Prov. Staten van Friesland den 23 Julij 1835 ', goedgekeurd bij Kon. besluit van den 16 Junij 1836, en van dat van den 27 Nov. ! 851 , goedgekeurd bij Kon. besluit van den 15 Dec. daaraanvolgende; omdat het Hof, in strijd met art. 15 der aangehaalde wet, heeft toegewezen middelen van verzet, alleen gegrond op beweerde onwettigheid van den aanslag, wat bij dat artikel algemeen en onvoorwaardelijk wordt verboden, terwijl bovendien de regter niet mag treden in een onderzoek naar de wettigheid der liggers en kohieren, vastgesteld door de bevoegde administratieve magt, en van den uitsluitend daarop gegronden aanslag ; O., dat, volgens art. 15 der aangehaalde wet, geen verzet wordt toegelaten, gerigt tegen de wettigheid of hoegrootheid van den aanslag, dat is tegen de executoir verklaarde en afgekondigde kohieren; doch dat bij die wetsbepaling het verzet tegen het dwangbevel, om andere dan in gezegd artikel opgenoemde redenen, en onder deze de al of niet wettigheid der heffing zelve, niet wordt uitgesloten; dat bij het beklaagde arrest ten deze zeer juist is onderscheiden; en dat de regter, den verweerder ontvankelijk verklarende in zijn verzet, op grond van zijn beweren, dat het van hem gevorderde slatgeld zoude zijn onwettig , het aangehaalde artikel en de overige daarmede in verband staande bepalingen noch heeft geschonden , noch verkeerd heeft toegepast; 0., wat betreft de beide overige middelen : dat als tweede middel van cassatie is aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van art. 142 der Grondwet, van de artt. 232 tot en met 239, 240 (zoo gelijk dit oorspronkelijk is vastgesteld, als gelijk het later is gewijzigd bij de wet van den 7 Julij 1S65, Stbl. n». 79), 257 tot en met 261, 283 en 291 der gemeentewet van den 29 Junij 1851 (Stbl. n». 85), en van de beide bij het eerste middel aangehaalde provinciale reglementen : omdat de heffing, waarvan hier sprake is , indien daaraan bij de reglementen teregt is gegeven de naam van belasting, echter niet is uitgeschreven door het Gemeentebestuur, tot niets anders strekt dan tot toepassing der op de gronden rustende onderhoudpligtigheid , in geen geval zijn kan gemeente-belasting, noch behoort tot de bij de aangehaalde artikelen der gemeentewet voor gemeente-belasting gehouden of daarmede gelijkgestelde heffingen; zoodat het Hof 1 daarop verkeerdelijk toepast de bepalingen der gemeentewet op plaatselijke belastingen, en 2». de aangehaalde reglementen , waarop de aanslag is gegrond, houdt voor vervallen door de invoering der gemeentewet; en dat als derde middel van cassatie is voorgedragen : schending en verkeerde toepassing van de bij het tweede middel aangehaalde artikelen en van de artt. 179, 204, 205, 230 en 231 der wet van den 29 Junij 1851 {Stbl. n°. 85), van art. 142 der wet van den 6 Julij 1850 {Stbl. n". 39), van art. 7 van het Keiz. decreet van den 21 Oct. 1811 en van de beide aangehaalde provinciale reglementen; omdat, hoezeer het onderhoud der vaarten bij art. 231 der gemeentewet wordt gebrugt ten laste der gemeente, het Hof echter de daarbij gevoegde uitzondering ten onregte heeft beperkt tot de gevallen, dat die verpligtingen van anderen ontstaan uit overeenkomst of uit eenigen anderen privaatregtelijken regtstitel; omdat voorts bij art. 7 van het aangehaalde en niet afgeschafte Keiz. decreet uitdrukkelijk is bepaald, dat het onderhoud der vaarten blijft op den bestaanden voet; en om- , dat eindelijk uit de verpligting der gemeente jegens het Rijk om te j zorgen voor het onderhoud der vaarten nog niet volgt het verbod om de kosten van dat onderhoud op anderen te verhalen ; O., wat betreft het derde middel van cassatie, dat bij 's Hofs arrest , feitelijk is beslist, dat de Lemster, Rijn of Kien, strekkende van het Tjeukemeer tot in de /ijlroede, even binnen de zeesluis op de Lem- , mer, is een sedert eeuwen bestaand openbaar vaarwater, tot gemeene dienst van allen bestemd, geheel in de gemeente Lemsterland gelegen, , en aan die gemeente behoorende; i O., dat bij art. 231 der gemeentewet is bepaald; dat, behoudens , bestaande wettige verpligtingen van anderen , het onderhoud der in het vorig artikel bedoelde werken en gebouwen is een gemeentelast; ( en dat bij art. M5GAPleMV°0r don e'Scher Mr" A" DE PlNT°. en voor den verweerde mr. J\. 1VL. van Siipriaan Luïscius.) Zitting van den 12 Maart 1869. Pensioen. - Ambtenaar. — Regter. _ Bevoegdheid. Is de regter bevoegd om te oordeelen over eene vordering tot beta hng van een pensioen, waarop men beweert reqt te hebben '• — Ja. * Kan de eervol ontslagen ambtenaar, met behoud, van regt op pensioen , betaling van dat pensioen, ook dan wanneer het henniet door de bevoegde magt verleend is, in reqten vorderen'' — Neen. (Zie het arrest van het Hoog Geregtshof in Ned. Indië van 23 Jan. 1868, in Weekbl. n». 3009.) Ule De Regering van Nederïandsch Indië, als vertegenwoordigende den lande gevestigd te Uatavia, appellante, procureur Mr. C. J. Franss , ' tegen E. Franeis, oud Oost-Indisch hoofd-ambtenaar, wonende thans te Utrecht, geïntimeerde, procureur Mr. M. Ktsskll. De proc.-gen. van Maanen zegt hoofdzakelijk het volgende: De appellante is in hooger beroep gekomen van de sententie van het Hoog Geregtshof in Ned. Indië van 23 Jan. 1S68, waarbij aan den geïnt. zijne vordering is toegewezen , en heeft vo'ór alle weren m appel beweerd, dat de regter zich ambtshalve onbevoegd had moeten verklaren, omdat het administratief gezag alleen bevoegd is over eene vordering als de onderwerpelijke te beslissen. De vraag, of de appellante die exceptie kon moveren, acht proc.gen. van weinig belang, daar de Hooge Raad , als dat beweren gegrond is, ambtshalve zich onbevoegd zal moeten verklaren. lJroc.-gen. meent, dat de geïnt. teregt die exceptie heelt tegengesproken. Kr is.van den regter niets gevorderd dan de betaling eener som gelds ; eene zaak dus, die uitsluitend behoort tot de attributen van het regterlijk gezag. Volgens den geïnt., eischer in eersten aanleg , betrof het de vraag, of de Regering verpligt was tot het uitbetalen van een toegekend pensioen, hetwelk wederregtelijk was ingehouden. De geïnt. beweert dat de Regering het regt op pensioen erkend had , en derhalve de' zeTi""8 VerpÜgt 'S t0t betalin§ van hetgeen gevorderd en toegewe- iJe geïnt. beweert, dat dit betrof een civielregtelijk contract. De vraag is, ol de titel, waarop de vordering rust, volkomen is gejustiliceerd 'i Tot de beantwoording dier vraag is de regter zeer zeker bevoegd. Proc.-gen. meent, dat de geïnt. ten onregte zich beroepen heeft op een vroeger arrest, welke zaak geheel verschillend is van deze. In die zaak, beslist bij arrest van 1 April 1858 , betrof het een wachtgeld , dat niet toegelegd, maar geweigerd was. Hier, waar het een pensioen geldt, is het regt tot pensioen werkelijk toegekend. In de hooldzaak nu is proc.-gen. het geheel met appellante eens. Toegegeven eens voor een oogenblik, des neon, dat aan den geïnt. bij besluit van den gouv.-gen. van 4 Maart 1851 een pensioen was toegekend van J 6 750 , hetgeen dadelijk moest ingaan, — dan nog heelt de Regering geene civielregtelijke obligatie tegenover den geïnt! aangegaan. Proc.-gen. meent, dat, reeds uit dien hoofde, de vordering aan deu geïnt. moet worden ontzegd , omdat door hem geen titel is bijgebragt, waarop hij eene civielregtelijke actie zou kunnen bouwen. Maar dit daargelaten , heeft de regter in Ned. Indië de zaak uit een verkeerd oogpunt beschouwd. Het betrof hier niet de vraag, of het pensioen kon worden ingetrokken anders dan bij eene wettige verordening. Maar de vraag was of de geïnt. aanspraak had op de uitbetaling van het pensioen. Kti dan is bij besluit van den gouv.-gen. van den 4 Maart 185 1, waarbij de geint. is benoemd, onder nadere goedkeuring des Konings, tot president van de Javasche bank, uitdrukkelijk bepaald, dat het hem aankomende landspensioen zou stilstaan, zoolang de geïnt. de betrekking zou bekleeden van president van de Javasche bank. Bij dat besluit dus is geen pensioen toegelegd; maar eerst bij besluit van den 16 Julij 1863 is het den geïnt., nadat alle autoriteiten waren gehoord, toegekend, te rekenen van de maand Julij 1863, ten bedrage van ƒ6750, onder korting gedurende de eerste zes jaren van een bedrag van f 604.12 'sjaars, ter aanzuivering van eene som van / 3624.73, uitmakende (voor zoover zulks uit de nog aanwezige bescheiden kan worden geconstateerd) i pet. van het bedrag zijner inkomsten , waarvoor nog contributie aan het burgerlijk pensioen verschuldigd is. Maar bij de voordragt der zaak van de zijde van den geïnt. is de toekenning van het pensioen verward met het regt op pensioen zelf. Het regt op pensioen is hier wel erkend, maar het heeft stilgestaan. Door de uitdrukking : „ met behoud van het regt, onder toekenning fan het regt van pensioen" , behoudt de ambtenaar zijne aanspraak >p pensioen; zonder die uitdrukking heeft hij alle aanspraak veroren. Geïnt. nu behield zijne aanspraak, niettegenstaande zijn ontslag. Nu moge men beweren, dat dat regt hem niet uitdrukkelijk als voorwaarde is toegestaan, het doet niets af, daar er geene quaestie is vau eene civielregtelijke obligatie. Het is dus onnoodig te redeneren >ver voorwaarden van een contract, waar geen contract bestaat. Dit is ontegenzeggelijk, dat bij hetzelfde besluit, waarbij formeel ïrkend wordt het regt op pensioen, tevens bepaald is de stilstand van lat pensioen. De geïnt. heeft zijne benoeming ingevolge dat besluit langenomen en heeft dus uitdrukkelijk in dien stilstand berust. De proc.-gen. acht het aangevoerde voldoende om zijn oordeel te loen kennen , en refereert zich wijders aan de gehouden pleidooijen. Op deze gronden concludeert hij tot toewijzing van de subsidiaire :onclusie van de appellante. 1 :e Hooge Raad enz., Ten aanzien der daadzaken , zich refererende tot en overnemende le daartoe betrekkelijke overwegingen van het beklaagde arrest; en oorts e | Overwegende, dat de appellante bij hare memorie van grieven n t mario heeft geconcludeerd, dat het Hoog Geregtshof in Ned. Indië z» :, worden verklaard onbevoegd kennis te nemen van de door den geï»' tegen de appellante ingestelde vordering; en subsidiair, dat hij daarit g zal worden verklaard niet-ontvankelijk, immers hem die zal wordei g ontzegd, met veroordeeling in ieder geval van den geïnt. in de kosten ' ,,ei' e, ., lnstan'iën; en dat, na memorie van antwoord van den geïnt door beide partijen zijn genomen conclusiën ter audientie, en de z»3'1 t verder van wederszijden is bepleit en voldongen; len aanzien van het re<n : e , En wel in de eerste pla£ts, wat betreft de door ue appellante opgeworpen exceptie van incompetentie ratione rnateriae, op grond dat de - beoordeeling van aanspraken op pensioen en het verleenen of weigeren daarvan uitsluitend behoort tot de bevoegdheid der administratieve i magt: 0 ten aanzien der ontvankelijkheid dezer exceptie, dat, hoewel *!) r voor het eerst is opgeworpen in hooger beroep, echter niet behoeft te worden onderzocht of beslist, wat er moge zijn van het beweren van den geint., dat deze exceptie door de judiciële contenance der appellante m eersten aanleg zoude zijn gedekt, vermits, bij het gegrond zijn van de beweerde onbevoegdheid der regterlijke magt om kennis te nemen van de onderwerpelijke vordering, de eerste regter zich ambtshalve had behooren te verklaren onbevoegd, en, bij verzuim daarvan, dit alsnog zoude moeten worden verklaard door den Hoogen Uaad , • regt doende in hooger beroep ; u„ wat betreft het al of niet gegronde der aangevoerde onbevoegdheid dat de bewering daarvan berust op eene onjuiste voorstellino- van den ■ aard der ingestelde vordering ; dat immers daarbij niet is geëischt de toekenning van een pensioen , maar de betaling eener somme gelds j ter zake van , volgens des geïntimeerdes bewering, hem toekomend, doch niet uitgekeerd pensioen van Maart 1851 tot en met Junij 1863; dat het al of niet bestaan der beweerde schuld allezins mag worden beoordeeld door den burgerlijken regter; dat hij, ter juiste beoordeeling daarvan, moet en alzoo mag onderzoeken en beslissen, de grondslag, waarop de vordering rust, behoorlijk is bewezen ; en dat derhalve deze exceptie is ongegrond ; Verwerpt haar; En alsnu ten aanzien der zaak ten principale : O. (wat ter beoordeeling dezer zaak alles afdoet, doch bij het beklaagde arrest geheel is voorbijgezien), dat het al of niet gegronde der ingestelde vordering daarvan afhangt, of aan den geïnt. door de bew° ® nmtag,t Teeds 1S toegekend en geregeld een bepaald, met een aan- dering veSPe]aTnTSend °V<Sr'^ b» Zijne ^ 0. immers, dat, hoewel, volgens de artt. 1 en 2 van het reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke ambtenaren in Ned. Indië (Stbl. van Ned. Indië van 1837, n". 50), aan de burgerlijke ambtenaren in Oost-Indische bezittingen , op den daarbij aangewezen voet, wordt verzekerd een pensioen uit de Indische kas voor getrouwe en veeljarige dienst in Ned. Indië , en twintig jaren dienst regt geven op pensioen, — echter de geheele verdere inhoud van dat reglement aanduidt, dat ontslag met regt op pensioen moet worden onderscheiden van de latere toelegging van het pensioen zelf; dat toch die toelegging niet geschiedt dan op verzoek, en na voldoening aan al de daarmede in verband staande bepalingen, met name na indiening vao de daartoe bij art. 24 gevorderde bescheiden nadat, (naar art. 25) de diensttijd van den belanghebbende behoorlijk door de Alg. Rekenkamer is geverifieerd, en na bepaling door den gouverneur-generaal (doof wien, naar art. 11, in den regel de pensioenen worden toegelegd) t zoowel van het bedrag als van den tijd van aanvang van het pensioen ; doch dat de toelegging van een bepaald pensioen loopende over den bij zijne vordering vermelden tijd, door den o-eï'nt. niet is bewezen; O. toch dat wel is waar, de geïnt. zich daartoe beroept op de in zijn eervol ontslag uit s lands dienst, bij besluit van den gouv.-gen. van Ned Indie vau den 4 Maart 1851, voorkomende bijvoeding: «met behoud van legt op pensioen;» dat echter deze uitdrukking aldaar is opgenomen ter voldoening aan het voorschrift van a-t 28 , htt. a, van evengenoemd reglement, bepalende, dat de aanspraak op pensioen wordt verloren door een ontslag uit 's lands dienst, waarbij het behoud van het regt op pensioen niet uitdrukkelijk is verzekerd; en dat zij derhalve niet anders beteekent, dan dat de ontslagen ambtenaar zijne aanspraak op pensioen niet verliest; O., dat dit m het onderwerpelijk geval daardoor wordt bevestigd, dat het belang van den ontslagene uit 's lands dienst en zijne benoeming tot president der Javasche bank medebragt, bij zijn ontslag en zijne aanstelling daartoe tevens te ontvangen de verzekering van het behoud van zijn regt op pensioen ; en dat alle twijfel omtrent de beteekenis dier woorden ophoudt door de nadere bijvoeging in hetzelfde besluit van ontslag en benoeming »en zulks met stilstand van het beiD aankomend landspensioen gedurende den tijd, dien hij deze betrekking (van president der Javasche bank) bekleeden zal»; 0. derhalve, dat, bijaldien de eerste regter, met inachtneming van het onderscheid tusschen het toekennen van het regt op pensioen en het toeleggen van een bepaald pensioen, zich had geplaatst op het juistu standpunt voor de beslissing der aan zijne beoordeeling onderworpen voidering, die vordering niet door hem zoude zijn toegewezen, bij gebreke van den titel, waarop zij berust; 0. bovendien, dat, zelfs met aanneming van het door' hem gekozen standpunt, die vordering had behooren te zijn afgewezen ; 0. toch, dat, al zoude men met den eersten regter moeten oordeelen, dat tusschen partijen niet is aangegaan eene eigenlijk gezegde overeenkomst tot stilstand van het pensioen , dan toch vaststaat, dat de benoeming van den geïnt. is geschied onder de daarbij uitdrukkelijk gevoegde voorwaarde van stilstand van pensioen ; dat de geïnt. die benoeming dadelijk en zonder eenig protest onvoorwaardelijk heeft aangenomen, en daardoor metderdaad heeft getoond, zich eene aanstelling met die clausule te hebben laten welgevallen; en dat daaruit volgt, dat de eerste regter ten onregte heeft beslist, dat de geïnt. slechts zoude zijn benoemd met bijvoeging der eenzijdige wilsverklaring van de Regering, dat, zoolang hij die betrekking zoude vervullen, zijn pensioen zoude stilstaan ; O., wat betreft den tweeden grond van beslissing, dat namelijk evenmin zoude zijn geleverd het bewijs, dat de geïnt. in den door dc Regering bevolen stilstand van zijn pensioen zoude hebben berust, — dat integendeel de berusting daarin van zijne zijde boven alle bedenking is verheven; 0. toch, dat hij vooreerst de benoeming onder de daaraan toegevoegde voorwaarde dadelijk en zonder eenige bedenking heeft aangenomen en aanvaard; dat hij vervolgens eenige weken daarna, bij eenen brief aan den gouv.-gen. van den 19 April 1-51, heeft erkend: "dat hem slechts het regt op pensioen, maar geen pensioen was toegekend'/; terwijl het niet aangaat met den eersten regter aan te nemen, dat die woorden alleen zouden bewijzen, dat de beschikking der Regering over het pensioen de aandacht van den geïnt. zoude hebben getrotfen ; en dat hij eerst verscheidene jaren later, den 19 April 1*57, den gouv.-gen. van Ned. ö C^epleit voor de appellante Mr. A. de Pinto en Mr. G. M. van ErLinden, en voor den geïntimeerde Mr. f). H. Lbvy^sohn Norman.) A R RON D LSS K M li NTS-R BQT BANKEN. AHRONniSSEME^TS-REGTBANK TE 'S GRAVENHAGE. Iturg-erlijke kamer, Zitting van den 9 Maart 1869. Hoofdelijke omslag. — Staten-Generaal. — Verblijf. — Hoofdverblijf. — Tijdelijke vkrtoeving. — Aanslag. — Bijdrage. Moet een lid van de tweede kamer der staten-generaal, dat gedurende het geheele jaar zijn verblijf met zijn gezin houdt te 's Gravenhage , aldaar bijdragen in den hoo fdelijken omslag, wanneer hij zijn wettig domicilie in eene vroegere woonplaats niet heeft opgezecjd , en aldaar in den omslag is blijven bètalen? — Neen. de beoordeeling van de vraag, wie in eene gemeente belastingschuldig is, overgelaten aan den burgerlijken r eg ter ? — Ja. II. A. Insinger, lid van de Tweede Kamer, eischer, tegen burgemeester van 0s Gravenhage, namens die gemeente optredende , gedaagde. ; ^ij deelen hieronder mede de conclusie van den heer officier van ^itie en het vonnis iu de bekende zaak van den heer Insinger tegen ^gemeente 's Gravenhage. Wij zijn het met dat vonnis niet eens, en komen er welligt later op terug. Thans echter willen wij niet Ojï°£toitloopen °P de beslissing van het gemeentebestuur over de vraag, ^n of moet worden berust in eene leer, die zeker kan aanleiding t°t ergerlijke ontduiking der plaatselijke belasting te 's GraaSe. Wij bepalen ons voorioopig tot een herhaald protest tegen '/l. ^°0r ons reeds menigmalen bestreden en , naar ons eerbiedig injjJ"' ten eenemale inconstitutior.nele leer, dat de burgerlijke regter Qan°e^^ Z°U z?jn te oordeelen over alle zaken, die niet uitdrukkelijk ^■n kennisneming zijn onttrokken. Het tegendeel is waar ; de regbj- 3 even als iedere staatsmagt, is alleen bevoegd tot dat, wat hem J e grondwet of bij de wet uitdrukkelijk is opgedragen. — De toepasS op deze zaak laten wij voor het oogenblik in het midden. J;e officier van justitie, óverwegende , dat de eischer tegen de gemeente *s Gravenhage heeft lngösteld eene vordering tot terugbetaling van eene som van ƒ 307.99, 'j°or hem onder protest van onverschuldigdheid betaald voor zijnen 'la»islag, met eenige kosten van vervolging, in den hoofdelijken omvan de gemeente over 186 7, waarin de eischer ambtshalve over genoemd jaar is aangeslagen geworden ; en zulks op grond, dat hij *scher *n de gemeente 's Gravenhage niet anders vertoeft dan tijdelijk ter waarneming van zijne openbare betrekking van lid van de Tweede a-itffdM-Steten.'Generaal, terwijl hij zijn hoofdverblijf heeft binnen a JT.TT ™' en alz°° va" onder de rubriek van hen, die bij Ihf.- f\,ge"'eentewe'. gewijzigd bij art. 6 der wet van 7 Julij it. ril kr»r friöiü'i 0 en aangeduid als niet moetende bijdragen f? «"slagen en andere plaatselijke directe belastingen; .. 'e eischer heelt geconcludeerd ter audiëntie overeenkomstig gaarding; en dat de ged. in zijne dingtalen en conclusie, bev erende, dat de wettigheid en de hoegrootheid van den aanslag niet ter kennisneming van den burgerlijken regter staat, en dat de eischer r'iet bloot in de gemeente ter waarneming van de betrekking van lid 'Ier Staten-Generaal persoonlijk en tijdelijk heeft vertoefd, maar aldaar 18 verbleven niet zijn gezin, wonende in een huis; dat hij alzoo niet *ou vallen in^de uitzondering van art. 245 voornoemd, — heeft geconcludeerd tot riiet-ontvankelijkheid, in allen gevalle tot ontzegging vari *kn eisch cum expensis; 0. in r egt en : dat feitelijk ten processe vaststaat tengevolge van overgelegde stuken of op grond van het door partijen erkende : *"• dat de eischer is lid van de Tweede Kamer der Staten riene•aal en dit ook in 1867 was; "°. dat hij zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Baarn; I 3°. dat hij in 867 gedurende bijna het gansche jaar te 's Gravende heeft vertoefd met zijn gezin in een gehuurd huis ; dat gedurende 1867 de Tweede Kamer der Staten-Generaal in !®dcre maand openbare vergaderingen heeft gehouden, behalve in aöuarij ea Augustus, doch dat in laatstgenoemde maand de sluiting er zitting van 1866 op 1867 heeft plaats gehad; \ ^ , dat daaruit volgt, dat de eischer gedurende het jaar 1867 ter ^aarneming Van zijne "boven bedoelde betrekking in alle maanden van toevemd ,aar> behalve in Jan narij, te 's Gravenhage heeft moeten vergefr 611' en hij mitsdien buiten zijn hoofdverblijf gedurende den aanv ^en tijd ter waarneming van eene openbare betrekking te s Gra11 lage is verbleven en alzoo valt in de vrijstelling van art. 245 der 'u een te wet (gewijzigd); ,' toch , dat de Grondwet slechts kent de zitting der Staten-Genevan' e Woi*(i£: geopend en gesloten door den Koning of eene commissie fop zÜnentwege of buitengewone vergaderingen , door hem bijeengeïaa?en en ^er Grondwet), en de leden der Staten-Gene- regtens verpligt zijn die zittingen en vergaderingen bij te wonen vo0r^voor ^ 's Gravenhage te vertoeven, gelijk zij dan ook slechts eens reiskosten voor heen en weder kunnen erlangen (art. 85 0 °ndwet) ; ' alzoo, dat een lid der Staten-Generaal, die gedurende den tijd vertZlt^ng te's Gravenhage verbleef, aldaar tijdelijk heeft moeten yoU°eVen ter waarneming van zijne openbare betrekking, en dienllaar aanleiding van het 5de lid van art. 2i5 gemeentewet ~ Q!jzM?d) 9 in de hoofdelijke omslagen dier gemeente niet bijdraagt; *J dat daartegen niet kan afdoen , dat de eischer te 's Graventr»k 1Gen heelt gehuurd en zijn gezin medebragt; dat toch geene in e wet het lid der Staten-Generaal de verpligting oplegt om, hetzij ^gement of op kamers te vertoeven of zijn gezin in zijn hoofdv®nh- tG ^aten » maar dat het genoeg is, dat hij aantoone te'sGrafcaJ1*6 ter waarneming van zijne betrekking te zijn geweest, zij het ïaingGn<ie het geheele jaar, onverschillig of hij in een logement of op gen0J.S of in een huis, met of zonder zijn gezin, zijnen intrek hebbe Verton n' dewijl zoodanig verblijf bij genoemd wets-artikel als tijdelijk 0 Ve,n aangemerkt wordt; °in c!at dat dan ook de vordering des gedaagden , dat de eischer , be-t»."6 termen van art. ^45 voormeld te kunnen vallen, zou moe^00n)-!eri' dat hij eiken dag te 'sHage in 1867 doorgebragt, aldaar 1J en ter waarneming zijner betrekking is geweest, is ge¬ heel buiten de wet, dewijl deze van geen persoonlijk vertoeven, hetgeen in den zin des gedaagden zou moeten heteekenen zonder zijn gezin of op gehuurde kamers of in een logement, gewaagt, maar alleen van /'tijdelijk vertoeven ter waarneming eener openbare betrekking* ; 0., dat in art. 245 bovengenoemd het karakter van het tijdelijk vertoeven daarin is gelegen , dat men verblijve niet vrijwillig , maar uic pligt ter waarneming eener openbare betrekking, en mitsdien alle andere omstandigheden, ais van wijze van verblijf, van medebrengen van het gezin enz., geheel buiten aanmerking moeten blijven, en het beroep hierop volstrekt is onregtskundig, omdat een regtstoestand niet af kan hangen van diergelijke omstandigheden, tenzij de wet zelve daartoe aanleiding geve; O., dat een lid der Staten-Generaal, elders gevestigd , dan alleen in de hoofdelijke omslagen of andere directe belastingen te 's Gravenhage zou moeten bijdragen, indien hij, buiten den tijd der zitting, minstens drie maanden aldaar verbleef; 0. toch , dat zoodanig verblijf niet verpligtend, noch ter waarneming zijner betrekking, maar geheel vrijwillig zou zijn , en mitsdien niet meer zou kunnen vallen in de qualificatie van tijdelijk vertoeven ter waarneming eener betrekking, maar van verblijven , als in lid 1 en 2 der wet van art. 245 wordt bedoeld; 0., dat evenwel daarvan in deze geen sprake is of kan zijn, dewijl de eischer in 1867 minstens gedurende elf maanden te 'sHage heeft moeten vertoeven , dewijl de Tweede Kamer der Staten-Generaal in elke maand behalve in Januarij is vergaderd geweest, hetzij alleen , hetzij in vereenigde zitting met de Eerste Kamer; 0., dat in deze evenmin sprake is of zijn kan , gelijk de ged. in zijne dingtalen beweert, van eene beoordeeling van de wettigheid of de hoegrootheid van den aanslag door den burgerlijken regter, dewijl deze geheel buiten beoordeeling blijft, ma ir alleen de vraag wordtl behandeld, of de eischer in den hoofdelijken omslag van 's Gravenhage1 over 1867 , op grond van den aanslag. waarvan de wettigheid wordt erkend, en in geen opzigt wordt bestreden, al of niet moet bijdragen, eeheel overeenkomstig het 5de lid art. 245 gemeentewet; 0. De Regtbank enz., Gehoord de conclusie van den officier, strekkende, dat het der Regtbank behage de conclusiën des eischers toe te wijzen, met veroordeeling van den ged. in de kosten; Overwegende, dat de eischer bij dagvaarding heeft aangevoerd: dat het Gemeentebestuur van 'sHage hem in den hoofdelijken omslag over 1867 ambtshalve heeft aangeslagen op het primitief kohier voor eene som van ƒ öl.06r>, en op het suppletoir kohier: a. voor eene som van f I30.665 en b. voor eene som van / 96, te zamen voor een bedrag van f 2 26.66* ; dat hij echter zijn hoofdverblijf heeft binnen de gemeente Baarn , en te 'sHage niet anders vertoeft dan tijdelijk en ter waarneming zijner openbare betrekking van lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal; zoodat hij, krachtens art. 245 der gemeentewet, in verband met art. 6 der wet van 7 Julij 1865 (Stbl. n". 79), in gemelde belasting niet behoort bij te dragen; dat, niettegenstaande de eischer bij het aan hem uitgereikt beschrijvingsbiljet en verder herhaaldelijk zich op gemelde wetsbepaling heeft beroepen, de gemeente hem met de gewone drangmiddelen heeft bedreigd 0111 hem tot betaling te noodzaken, waarom de eischer, bij deurwaarders exploit van 17 Dec. 1867, bovengemelde som van f 81.063met 26 cents voor zegelregt en vervolgings-kosten in handen van den gemeente-ontvanger van 's Hage heeft doen uitbetalen, onder protest van onverschuldigdheid, en onder voorbehoud van zijn regt van terugvordering, terwijl hij, bij exploit van 17 Maart i»68, onder gelijk protest en reserve, heeft doen uitbetalen de overige f 226.66Ö; op welke gronden hij heeft gevorderd, dat de ged., ais in regten voor en namens de gemeente 's Hage optredende, zal worden veroordeeld 0111 gemelde som van ƒ 307.99 , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan den eischer terug te geven, met de interessen sedert den dag der dagvaarding, en in de proces-kosten; 0., dat de ged., na procureur-stelling, bij beteekende schriftuur heeft geantwoord: dat de eischer, vrijwillig hebbende betaald, alleen dan in zijne actie ontvankelijk is, wanneer hij bewijst, dat het ge vorderde is geweest niet verschuldigd; dat de eischer, die, ware tegen hem uitgevaardigd geweest een dwangbevel, niet als opp. tegen de wettigheid of hoegrootheid van zijn aanslag zou kunnen opkomen , dit nog veel minder doen kan, na vrijwillig te hebben betaald; dat de eischer, zich beroepende op de vrijstelling, vermeld in art.
22,990
MMKB07:001699131:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,879
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 41, 1879, 03-01-1879 [Index]
null
Dutch
Spoken
8,181
15,962
Afzender. Verantwoordelijkheid van den — voor boete en regten ! ten gevolge van verkeerde aangifte. 4447. 3. Agatha. (St.) Het klooster der Kruisheeren te — Regtspersoonlijkheid. — Zedelijk ligchaam. — Keizerlijk decreet van 3 Jan. 1812. Bezit het oude klooster der Kruisheeren van St.-Agatha alsnog regtspersoonlijkheid ?— Neen. Regtb. 's Hertogenbosch. 4372. 1. Agent. Zie Koop en Verkoop. 4444. 1. — van Politie. Zie Ambtenaren. 4323. 3. Alcohol. Over het geschrift Volksonderwijs —. 4390. 4. Algemeene Bepalingen. Art. 1. Zie Godsdienst-uitoefening (Openbare). H. R. 4326. 2. Alteratie. Niet iedere — valschheid. 4363. 4. Alternatieve telastlegging van meerdere feiten. Zie Dagvaarding. H. R. 4319. 2. Ambtenaar van den Burgerlijken Stand. Zie Burgerlijke Stand. H. R. 4381. 1. Ambtenaren , met het opsporen van misdrijven belast. — Agent van politie. — Artt. 11 en 437 Strafvord. Behoort een agent van politie tot de ambtenaren, met het opsporen der misdrijven belast, opgenoemd en bedoeld bij art. 11 Strafvord., aan wier relazen of verbalen volgens art. 437 van dat Wetboek bewijskracht is toegekend? — Neen. Regtb. Brielle. 4323. 3. (Zie in gelijken zin vonnis Regtb. Rotterdam, W. n°. 4291; in strijdigen zin, de jurisprudentie van den Hoogen Raad bij Teixeika de Mattos, ad art. 437 n°. 4). — Het in dienst houden van veroordeelde — door J. Ha ex. 4426. 3. —• Zie Getuigschriften. H. R. 4327. 1 ; —- Verwonding. 4367. 1 en 2. Ambtshalve bevel tot dagvaarding van bloedverwanten. 4331.4. Amerika (Noord-) Vereenigde Staten van —. Consulair tractaat met — En over een uitleveringstractaat met —. 4350. 4. Amerongen, W. B. van, Geding tegen -—. 4354. 2. Amotie. Eisch tot — met schadevergoeding. Zie Gemeene Sloot. 4386. 3; — Verzekering. 4387. 3. Amsterdam. Mr. W. F. van Deinse benoemd tot regter in de arr.-regtb. te — 4326. 4. — Vordering tot teruggave van 11/12 van betaalde directe plaatselijke belasting te —. Zie Belastingen (Plaatselijke). 4328. 2. — Beheer der inrigting van stads bestedelingen te — in zake eene actie tot ontkenning der wettigheid van een kind. 4340. 2. — Over art. 19 van het regiem, voor de koornwegers en meters te —. 4358. 3. — Prijsvraag door de faculteit der regtsgel. der Universiteit te — 4386. 4. — De Burgemeester van — qq. c». J. H. Wienböcker. 4393. 2. — Plan tot uitbreiding van —. Zie Onteigening. 4349. 3. — Vergadering der orde van advocaten te —over de regeling van verschillende punten. 4392. 4. — Nieuwe raad v. toezigt en discipl. der advocaten te —. 4444. 4. — Mr. J. ten Lodter eervol ontsl. als hoogl. bij de Universiteit te —. 4416. 4. — Prof. E. Brusa eervol ontsl. als hoogl. bij die Univ. 4447. 4. Amsterdamsche koortskruiden. Zie Geneesmiddelen. 4433. 1. Anna (St.) Parochie. Kerkvoogden te —. Zie Kerkelijke Gemeente (N. Herv.) 4333. 1. Antwoord ten principale. Bij het kantongeregt kan eene vordering in reconventie ook na het — worden gedaan. Artt. 251, 125, 99 Regtsvord. Ktg. I Amsterdam. 4402. 3. Afpingedam. Vervolging ter zake van het voorhanden hebben van eenige fusten petroleum zonder vergunning van het gemeentebestuur. Zie Petroleum. 4358. 3. AppOLiNARis-Brunnen-Actiën-Geselschaft ca. E. Puts. 4326. 3. Arbeid. Al of niet inbreuk maken op eens anders vrijheid in de uitoefening van zijn —. Wet van 12 April 1872 (Stbl. n°. 24). Hof Amsterdam. 4349. 1. Zie Werkstaking. H. R. 4370. 1. — van kinderen. — Overtreding van art. 1 en 4 der wet van 19 Sept. 1874 (Stbl, n°. 130). Veldarbeid. — Ontslag van regtsvervolging. — Onwettig bewijs. Moet het woord „Veldarbeid" in de wet van 19 Sept. 1874 (Stbl. n°. 130) in den ruimsten zin worden opgevat, zoo dat bij die wet geen enkele veldarbeid door kinderen beneden zekeren leeftijd is verboden? — Ja. Kantong. Zuidhorn. 4412. 2. Moet het vonnis van den eersten regter worden vernietigd voor zoover deze de den bekl. ten laste gelegde feiten als bewezen aannam mede op grond van de verklaringen van getuigen, alleen tot toelichting gehoord ? — Ja. Moet het woord Veldarbeid in de wet van 19 Sept. 1874 (5(6/. n". 130), in den ruimsten zin worden opgevat, zóó dat bij die wet geen enkele veldarbeid door kinderen beneden zekeren leeftijd is verboden? — Ja. Regtb. Groningen. 4412. 2. — Veldarbeid door kinderen. H. R. 4441. 1. — van kinderen. Zie Vrijspraak. H. R. 4427- 1. — Wet tegen overmatigen — door en verwaarloozing van kinderen. Zie Kinderen. 4347. 2; 4359. 3;~4364. 3. — der gevangenen. Zie Gevangenen. 4416. 4. — in de gevangenissen. Over den invloed daarvan. 4426. 4. Arbiters. — Bevat de wet bepalingen omtrent de wijze van benoeming van — door partijen? —- Neen. Kan de regter één arbiter benoemen om met den anderen, door eene der partijen gekozen, eenen derden te benoemen ? — Neen. Regtb. Middelburg. 4437. 2. — Keuze van —. Zie Arbitrage. 4432. 1. — Zie Koop en Verkoop. 4447. 1 ; •—- Scheidsregters. 4375. 3. Arbitrage. — Beding van — in Londen. — Keuze van arbiters. W at beteekent het beding: „etwaige Dijferennen zu ebnen durch Schiedsrichter in London." Regtb. Amsterdam. 4432. 1. Arbitrale uitspraak in het buitenland. Zie Buitenlandsche arbitr. uitspraak. 4353. 2. Archieven. Kon. Besl. van 8 Maart 1879 (Stbl. n°. 40), omtrent het bewaren der oude regterlijke —, van vóór de invoering der Fransche wetgeving dagteekenende. 4354. 1. Arglist. Zie Wegneming. H. R. 4333. 1. Arglistige toeeigening. Zie Diefstal. H. R. 4372. 1. Arnhem. Aanvaring voor •—. Zie Aanvaring. 4429. 1. Arntzenius, Mr. A. R., Brief van — over het arrest v. d. Hoogen Raad, betreff. maatregelen van algemeen bestuur, en toelicht, d. de Red. 4341. 3. (verbet. 4342. 4). — Een repliek van — en dupliek der Red. 4345. 3. Arnold, J. W., ca. Jhr. Mr. W. Boreel van Hogelanden. 4447. 2. Arrest. Ten uitvoerlegging van een vroeger —. 4401. 2. — onder derden. — Van-waarde-verklaring. — In-gebreke-stelling. Is de bewering van den gedaagde dat hij op de data waarop het arrest gelegd en de dagvaarding uitgebragt werd, niets aan den eischer schuldig was, gegrond, hier waar de levering der koopmansgoederen vóór het leggen van het arrest en de dagvaarding heeft plaats gehad en de gedaagde niet heeft bewezen dat hij uitstel van betaling heeft gekregen? — Neen. Is een arrest onder derden van onwaarde, wanneer daaraan niet eene in gebreke-stelling is voorafgegaan? — Neen. Is de bewering, dat de derde gearresteerde tijdens het arrest niets aan den gedaagde verschuldigd zou zyn geweest, ongefundeerd ? — Ja. Regtb. Groningen. 4351. 2. Asch van Wijck, Jhr. M. M. van, Bij het hoofdk. Amersfoort tot lid der Tweede Kamer gek. 4328. 4. Asser, Mr. C., Handleid. tot de beoefening van het Burgerl. Wetb., door Mr. G. Belinfante. 4318. 3. Asser, Prof. T. M. C., Rede bij eene promotie over de beoefening van het Handelsregt. 4350. 4. Association for the Reform and Codification of the Law of Nations. Programma der 7e jaarl. bijeenkomst (te Londen). 4362, 4. Zie voorts Internationaal Regt. Assurantiën (Algemeene) Maatschappij van — tegen brandgevaren ca. P. v. Bergen c. s. 4434. 2. (Zie Verzekering). Atlas (Ichthyologique) — door Dr. Bleeker. Zie Bleeker (Dr.). 4428. 3. Audientieblad. — Subintreert eene aanteekening op het — voor een vonnis , zoo als dit bij art. 103 B. R. wordt voorgeschreven ? — Neen. Regtb. Arnhem. 4381. 2. Auteurs-regt. Geschriften buitenlands over het —- aangek. 4380. 4; 4386. 4. Authenticiteit. Zie Processen-verbaal. 4436. 3. Authentiek geschrift. Valschheid in —. Zie Valschheid in —. 4409. 2. Authentieke acte bedoeld in art. 126 2°. B. W. Zie Burgerlijke Stand. 4419. 1. Avarij. Clausule: Vrij van — particulier. Zie Verzekering. 4318. 3. — Zie Schipper. 4343. 3. Avarij-grosse. — Bijzondere avarij. — Vrachtpenningen. — Art. 711 W. K. Heeft het Hof de artikelen 593, 246 en 637 in verband met de artikelen 616 en 711 W. K. geschonden, door te beslissen dat, al zou men kunnen aannemen dat ook aan bijzondere avarij ten laste der vrachtpenningen kan worden gedacht, dan nog geen afdoende grond bestaat, om de onkosten, waarover hier het geschil loopt, aan te nemen als uitsluitend ten behoeve der vrachtpenningen gemaakt? — Neen. Moet art. 711 W. K. in dien zin worden opgevat, dat, wanneer bij eene avarij-regeling ter bestemmingsplaats in den vreemde een post als bijzondere avarij ten laste van een object gebragt, de assuradeur tot vergoeding daarvan verbonden zoude zijn, of wel in zoodanigen zin dat dit artikel geacht wordt alleen te bepalen, dat in het daar bedoelde geval de schade en de hoegrootheid worden bewezen overeenkomstig de buitenlandsche wetten of gebruiken ? — In laatsten zin beslist. H. R. 4320. 1. — Het regt der plaats waar de — wordt opgemaakt, beslist niet op welk voorwerp avarij particulier drukt. Hof \s Gravenhage. 4367. 3. (Vonnis a quo in n°. 4204) — Zie Verzekering. 4388. 3. Avenir om voort te procederen. — Ten uitvoerlegging van een vroeger arrest. Hebben de geïntimeerden, door na "s Hofs vroeger in deze zaak gewezen arrest, de appellanten bij procureurs-acte op te roepen ter teregtzitting van den eersten regter, ten einde in de tusschen partijen aanhangige regtzaak voort te procederen en ten principale te antwoorden, alleen ten uitvoer gelegd voormeld op hun hooger beroep van dit vonnis gewezen arrest, waardoor slechts werd opgeheven de door het hooger beroep ingetreden schorsing der ten uitvoerlegging van genoemd vonnis ? — Ja. Werd, vermits het voortprocederen in de aanhangige zaak niet was eene ten uitvoerlegging van dat arrest, eene voorafgaande beteekening daarvan aan de appellanten en hun procureur of althans aan dezen door de wet vereischt ? —■ Neen. Hof Arnhem. 4401. 2. Aveu. Zie Bekentenis. B. Badische Anilin und Sodafabrik ca. de Kon. Ned. Stoomb.-Maats. 4416. 1 ; 4423. 2. Baert, den eerw. heer 'J. P., Vervolging tegen — wegens eene processie te Maastricht. H. R. 4402. 4. Bakker, H. M., ca. K. de Groot. 4415. 2. Bakroe (booze geest). Genezing van —. Hof Suriname. 4391. 2. Balansen der vennootschappen. Valschheid in de —. Nieuwe wetsvoordragt deswege in België. 4446. 3; aanteeken. deswege. 4447. 4. Bank (Surinaamsche). J. Gomperts Jz. ca. de directie der — 4413. 1. Bankbreuk. Bedriegelijke — Zie Openbaarmaking. H. R. 4366. 1; Uitlevering. 4392. 3. Bankbreukwet. Een en ander uit de geschiedenis der — door Mr. H. van der Hoeven. 4336. 2. Bas, Mr. A. F. de, Welke zijn de regtsgevolgen van het niet stellen van cautie ? en opm. d. Red. 4406. 3 en 4. De regtsgevolgen van het niet stellen van cautie. 4421. 3. De wijze van regtspleging bij het stellen van curatele. 4419. 3. Bastert, J. N., tot lid der Tweede Kamer gek. 4428. 4. Batta, Mr. M. H. overl. 4414. 4. Beambten. Vrouwelijke -— Onder art. 224 C. P. zijn die ook begrepen. 4361. 3. Beaumont, E. de, ca. N. J. Hageraats. 4408. 1. Bede (Bezit ter —-), Regt van opstal. Regtbank Amsterdam, 4393. 2 Bediende. Zie Getuige. H. R. 4321. 2. Bedingen. Bestendig gebruikelijke —. 4405. 4. Bedriegelijke bankbreuk. Zie Openbaarmaking. H. R. 4366. 1; — Uitlevering. 4392. 3. Bedriegelijke handelingen. Zaak van A. J. de J., te Rotterdam, in cass. 4389. 3; 4390. 4; 4394. 4. (Zie Regtb. Rotterdam n". 4362; Hof 's Gravenhage n°. 4376). verduistering van goederen door een nog niet gefailleerd koopman. Hof Arnhem. 4332. 2. — opligting. Zie Opligting. 4346. 2. — middelen. Zie Opligting. 4362. 2; 4376. 2. Beeksche polder. Zie' Waterschappen enz. 4389. 3. Beer Poortugael, J. C. C. den, De heer — tot Minister van Oorlog ben. 4331. 4; nog tijdelijk vervangen. Id„ id.; — eervol ontsl. verl. 4400. 3. Beest. Een — komende op eens anders bezaaiden grond, waarbij niet' blijkt van opzet, gebrek aan voldoend toezigt of achteloosheid. Zie Cassatie. H. R. 4438. 1. Beesten. Trek-, last- of rij —• Zie Rijden. 4350. 1. Beetwortelsuiker. De Zevenbergsche fabriek van — „de Phoenix". Zie Suikeraccijns. H. R. 4375. 1. Begin van schriftelijk bewijs. Zie Bewijs. 4331. 2. Begraafplaats. Het stichten van een gebouw tot post-, telegraafkantoor en gemeentehuis op een gesloten algemeene —. Regtb. Rotterdam. 4357. 2. Begraven der ingewanden van longziek vee. Zie Vee. 4431. 3. — Verlof tot —. Zie Burgerlijke Stand. H. R. 4381. 1. Beheer over de goederen en fondsen der Hervormde gemeenten. Zie Hervormde gemeente. 4381. 3. Beijer, J., ca. D. W. Immens. 4396. 3. Bekentenis (Geclausuleerde). — Verhoor op vraagpunten. — Exceptie van niet-ontvankelijkheid. Kan eene zoogenaamde geclausuleerde bekentenis geacht wor den aanwezig te zijn daar, waar door den gedaagde aan zijne bekentenis der door den eischer in zijne conclusie gestelde feiten een nieuw en later feit is vastgeknoopt, dat als niets anders is te beschouwen dan als de grondslag eener exceptieve verdediging ? — Neen, volgens het Hof te Leeuwarden. 4439. 4. (Regtb. Sneek. 4339. 3. Regtbank Leeuwarden. 4339. 3 en 4.) — Splitsing van — Betaling. — Artt. 1902 en 1961 B. W. — Artt. 176 en 177 B. R. Kan, wanneer een gedaagde, zonder het bestaan der schuld te betwisten, zich op het te niet gaan dier schuld door betaling beroept, van —, splitsing van —, of van schending der wetsbepalingen betrekkelijk dat leerstuk sprake zijn ? — Neen. HR. 4349. 1. (Zie n°. 4322). — Art. 1961 B. W. is zoowel op buitengeregtelijke als op geregtelijke bekentenissen toepasselijk. Erkentenis van schuld mag niet worden afgescheiden van de bijvoeging dat die schuld is betaald. Onjuist is de bewering: dat het verbod van splitsing eener bekentenis ten nadeele van de partij die ze heeft afgelegd, enkel betreft de zoogenaamde onvolledige bekentenissen, en ten doel heeft tegen interversie van bewijslast te waken. De opdragt van een décisoiren eed, volkomen terugslaande op * het positum van den eischer, en door dezen tot bewijs daarvan opgelegd, met voorbijgang van een onsplitsbaar aveu des gedaagden, is niet toelaatbaar, wijl zoodanige eedsopdragt, zonder daarbij te letten op de door ged. aan zijne bekentenis toegevoegde daadzaak, revera zou zijn splitsing dier bekentenis en de bepaling van art. 1961 volkomen illusoir zou maken. Ktg. Apeldoorn. 4371. 2. — Al of niet onsplitsbaa^heid von een aveu. Waar de ged. erkend heeft dat de door den eischer aan hem geleverde goederen door hem besteld zijn voor een door hem aangenomen werk, is hij tot betaling verpligt, ook indien het waar mogt zijn, dat hij niet voor zich alleen gekocht heeft maar voor anderen met hem, als gezamenlijk het aangenomen werk uitvoerende. Regtb. Amsterdam. 4351. 2. — De bijvoeging bij een — van zoodanige omstandigheden, welke eene exceptieve verdediging opleveren, mag van de — worden gesplitst. Regtb. Rotterdam. 4354. 2. — Splitsing van — Regtb. Middelburg. 4329. 3. — Onsplitsbaarheid der — Regtb. 's Gravenhage. 4407.2; — Ktg. Groningen. 4407. 3; — zie Huur en Verhuur. 4421. 3; —Koop en Verkoop. 4427. 3. — Leverantiè'n. 4432. 1; — Rekening eu Verantwoording. 4332. 3; voorts 4380. 3. —- Art. 1961 B. W. — In casu kan geen sprake zijn van eene door ged. afgelegde onsplitsbare —, waar hij de door eischer geposeerde overeenkomst erkennende tevens melding maakt van eene later aangegane overeenkomst van geheel anderen aard en zich daarom op compensatie beroept. Regtbank Amsterdam4345. 2. Is het voorschrift van art. 1961 B. W. omtrent het niet geoorloofde van splitsing van — ook van toepassing op de — in eene strafzaak afgelegd? Neen. H. R. 4391. 1. (Vgl. TeixeirA de Mattos, Strafvord., ad art. 439, sub n°. 1). — Gedeeltelijke —. Zie Bewijsmiddel. H. R. 4401. 1. — Mondelinge — buiten regten afgeleid uit een getuigenbewijs enz. Ktg. Bonaire. 4319. 3. — Zie Getuigenis. H. R. 4381. 1. — Geclausuleerde — 4373. 4. Bekeuring. Het voorkomen van geregtelijke vervolging wegens — in Suriname. H. R. 4430. 1. Bekker, Mej., ca. B. Van den Brink, 4366. 2. (Verb. 4367. 2.) Bekkers, E. J., c». A. Moll." 4344. 3. Beklaagde. Vertegenwoordiging van beklaagden — in bij dei' Kantonregter aanhangig gemaakte strafzaken. Zie Wanbedrijf 4338. 4. en 4343. 4. —- Opgaven van een — Zie Bewijs. H. R. 4319. 2. — Zie Dagvaarding. H. R. 4338. 1. Beklemregt. Afgraving. — Restitutio in integrum. — Eisch tot schadevergoeding. — Nietigheid der dagvaarding. Kan in de hier geïnstrumenteerde dagvaarding geacht worden eenige onduidelijkheid en onbepaaldheid gelegen te zijn, welke nietigheid ten gevolge moet hebben ? — Neen. Vloeit uit het — voort dat de eigenaar van den grond de toestemming of medewerking van den beklemden meijer behoeft tot uitoefening zijner eigendomsregten ? — Neen. Is de hier ingestelde eisch tot herstel van het land in den vroegeren toestand in allen deele ontvankelijk en gegrond — Ja. Is de eisch tot schadevergoeding voor toewijzing vatbaar, was1' geene schade geleden is ? — Neen. Regtb. Groningen. 4403. 2- — Rapport over het •— aan de Staten van Groningen. 4390. — Belanghebbenden (de) De wet verstaat onder — in art256 Regtsvord. alleen de partij, die eene verandering van sta»' heeft ondergaan. Regtb. Amsterdam. 4431. 3. Belastingen (Plaatselijke;.) Vordering tot teruggave van 11/12 van betaalde directe te Amsterdam (welke betaling geschied is onder protest te» einde executie te voorkomen), op grond dat de eischer slechts een gedeelte van een maand van het belastingjaar zijn hoofd' verblijf aldaar heeft gehouden. Ontvankelijkheid der actie. — Bewijs der bedoeling, om zij11 hoofdverblijf te Amsterdam te doen ophouden. Regtb. Amsterdam 4328. 2. — Zijn ingevolge de verordening tot heffing eener belasting °P de honden in de gemeente Utrecht in verband met de verorde' ning betreffende de invordering dier belasting, beide vastgesteld bij besluit van den gemeenteraad aldaar van 13 Sept. 1877, de eigenaars der honden dan wel de hoofden der gezinnen in wi«r woningen de honden gehouden worden, aansprakelijk voof het verzuim om de honden op den openbaren weg het vereischte kenteeken van betaalde belasting te doen dragen > — In laatstgemelden zin beslist. H. R. 4396. 1. — (Provinciale). Volgt uit den zamenhang der verschillend6 onderdeelen van de artt. 1 en 2 van het besluit van de Provinciale Staten van Noordbrabant van 22 Julij 1875 t°' heffing eener provinciale belasting op de paarden enz. (Bij"' tot het Stbl. jg. 1876 n°. 71), dat onder de uitdrukking: „uitsluiten« gebezigd" in laatstgenoemd art. voorkomende, moet worden begrepen eene zoodanige gebruikmaking van paarden die geef6 aangifte in lioogere klasse noodzakelijk zoude maken? — Ja. Is derhalve voor eene veroordeeling ter zake van het aangeve" in de eerste categorie van een paard, dat in de tweede categone had behooren te zijn aangegeven, voldoende dat beslist zij, da het paard gebezigd is tot uitoefening van een der in laatstge noemde categorie vermelde bedrijven, dan wel wordt daartoe bovendien vereischt dat bewezen zij dat het gebruik van paard uitsluitend heeft gestrekt tot uitoefening van zoodanig W' drijf, en derhalve niet tot een der doeleinden in de eerste categorie vermeld ? — In eerstgemelden zin beslist. H. R. 4364. — —. Wordt voor de belastbaarheid van een paard krachten® het besluit tot heffing van eene provinciale belasting °P 'ie paarden enz. m Noordbrabant van 1875, vereischt dat net paard tot een of ander doel worde gebezigd, dan wel zijn daaraan behoudens de in art. 4 van dat besluit uitdrukkelijk uitgezonderde — alle paarden onderworpen ? — Jn laatstqemelden zin beslist. H. R. 4411. 1. — Zie Registratie. H, R. 4394. 1. ■ (Rijks.) Veronderstellen de slotwoorden „in gebruik hebben" van 24 § 1 der wet van 29 Maart 1833 (Stbl. n°. 4), een vast gebruik, zoodat hij die met een paard eens of enkele op zichzelf staande keeren rijdt, daarom nog niet kan gezegd worden het in gebruik te „hebben." — Ja. Behoort de vraag, wanneer zulk een vast gebruik aangenomen kan worden, bij gemis van bepaalde regelen in de wet, uit de omstandigheden te worden afgeleid ? •— Ja. Kan een enkele daad van rijden als vast gebruik worden aangenomen, indien die enkele daad een uitvloeisel is van zoodanig gebruik van het paard door den dader gemaakt? - Ja H. R. 4334. 1. — Moet onder „de zaak" in art. 251 Strafvord., behalve de actie der administratie, ook de ingevolge art. 247 1. 1. der algemeene wet van 26 Aug. 1822 (Stbl. n°. 38), gelijktijdig aanhangig gemaakte actie van het Openb. Min. worden begrepen ? Neen. Is hij die op den eisch der administratie in de kosten van bekeuring en van het regtsgeding, en op het requisitoir van het Openb. Min., tot gevangenisstraf is veroordeeld, ontvankelijk om binnen den bij art. 251 1°. Strafvord., doch na den bij art. 242 ibid. gestelden termijn, tegen het vonnis, voor zooveel betreft de op de vordering van het Open. Min. uitgesproken veroordeeling, in appèl te komen ? — Neen. H. R. 4377. 2. — Gedistilleerd. — Art. 68 § 3 en 4 der wet van 20 Junij 1862 (Stbl. n°. 62). — Aangegeven trek. Heeft de wet van 20 Junij 1862 (Stbl. n'. 62), sprekende van het geval dat een door den brander aangegeven trek overtroffen wordt, geen anderen grondslag van berekening bedoeld dan den aangegeven trek, d. i. de hoeveelheid die door den brander is aangegeven als door hem zullende worden getrokken uit de aangegeven hoeveelheid grondstof en kan op dien grond van schending door verkeerde toepassing van art. 68 § 3 en 4 deigenoemde wet geen sprake zijn? — Ja. H. R. 4399. 1. "— Zie Suikeraccijns. H. R. 4375. 1. BeleedIGING. Komt het bij de beoordeeling van beleedigende uitdrukkingen in de eerste plaats aan op den zin, welken zij naar de gewone opvatting hebben bij de personen, tusschen wie zij gewisseld zijn, dan wel op den letterlijken zin der gebezigde woorden ? — In eerstaemelden zin beslist.. Behoort derhalve de toevoeging van de woorden „rotzak je bent rot genaaid." ofschoon zij in letterlijken zin slechts doelen °p een ligchamelyk gebrek, op grond dat zij in het gewone spraakgebruik in geene andere beteekenis kunnen worden opgevat dan als een verwijt van het zich overgeven aan een ontuchtig even, te worden beschouwd als de te laste legging van eene aangeduide ondeugd, die, in het openbaar geuit, valt onder de strafbepaling van art. 375 C. P.? — Ja. H. R. 4361. 1. Is het voor de toepasselijkheid van art. 471, n°. 11 C. P. een vereischte, dat de gebezigde uitdrukking eenig verwijt of aanmerking bevat ten nadeele van de zedelijkheid of van het gedrag van dengene, tegen wien zij wordt geuit, dan wel is het voldoende dat in de uitdrukking minachting nopens dien persoon 'igt opgesloten en dat deze daardoor in zijn gevoel van eer kan Worden gekwetst?— In laatstgemelden zin beslist. Is derhalve de toevoeging aan iemand van Duitsche afkomst van „mof," te beschouwen als eene beleediging in den zin van genoemde wetsbepaling? — Ja. H. R, 4335. 2. (Zie vonnis « quo, n°. 4290). Zie Laster. 4374. 2. "Biemmebing van den Openbaren weg. Kan er sprake zijn van toepasselijkheid van art. 471, n°. 4 P, indien niet is bewezen dat de voorwerpen waardoor de Vrijheid of de veiligheid van den doorgang zouden zijn belemmerd, door den beklaagde of ten gevolge van zijne schuld op Bel? °Penbaren weë zijn neergelegd? — Neen. II. R. 4414. 1. ^I>ekd perceel. Zie Aanneming. 4337. 2. ry (Het) van visitatie van Gewigten. Zie Maten en Ruigten. H. R. 4425. 1. lGIE. Pr. Laurent belast met het ontwerpen van eene wet tot ®rziening van het Burg. Wetb. 4353. 4. rv^mD^.SSïe in ~~ betreffende eene officiële vertaling van den —- O t 1 ™ ket Vlaamsch. 4374. 4 j 4376. 4. — w™erP in '— over de vrijheid van drukpers. 4398. 4. vpnrf s°ntwerP> betreffende de valschheid in de balansen der p 0°tscnappen. 4446. 3; aanteek. deswege. 4447. 4. ijtude comparative sur la proce'd. penale a Londres et en — "R ')ai' Prins, aangek, door M—y-—r. 4441. 4. ^ -oenoud van de procureurs in — 4379. 4 _B0KEVALep^REb4e429.r4gtSbijStand in ~ d00r den h00gl" V" hec!™elJr d6n h°°g-1- P,JSAC™K Hordijk over de werkzaamnen ^ ™ °Ude rechtsbl'°n' Belgische wet. Zie Erfopvolging. 4397 i 4L433F.AN4TE' ^ G" bri6f Van ~ aa" - Boneval FAURE. 8H°RE4385. ?e Sel'Cele Waai'lieid 46 zullen zeSSen. Zie Eed. ~~4372SChenking' Zie Schenking. 4418. 1; voorts Verklaring. H. R. Ula?n«.ï"S,(;o"A'S niemv werk : La riforma penitenziaria in Italia BEN-at? 4 5 4432- 4- 4386E2UNG' M°SelPheid van — Zie Valschheid. 4365. 2; H. R. BKXI-FICIAIRE "yp'r RSJ Cl' C' Sm1t Gzn- 4432. 1Benefic ire erfgenamen. Zie Erfgenamen 4377 1 Benoemingen. zle Sooge Raad. 4318 4 Op°steri. 4320.gl! magt' de Tweede Kamer en de Grondwet. VCTlêening^^k^didaa^oOTdrag^^n^bij'de^-ep'^r'ï118^0611 — tot leden enz. der Eerste Kamer. 4378. 4. 4304 ( 4408,4. ' s - 4; 4385. 4; — tot voorzitter der Tweede Kamer. 4411. 4. — tot leden enz. der Tweede Kamer. 4328. 4; 4348 4. 4358. 4; 4363. 4; 4375. 4; 4376. 4; 4380. 4; 4381 4 . 4oqö V 4395. 4; 4404. 4; 4419. 4; 4428. 4; 4445. 4. ' ; bij den Raad van State. 4351. 4; 4411. 4; 4414. 4. • tot ridders enz. der orde van den Nederlandschen Leeuw. 4367 4; 4378. 4. van de Eiken Kroon. 4342. 4. tot ministers, ministers van Staat, hoofd- en mindere ambtenaren bij de departementen van algemeen bestuur. 4331. 4; 4336. 4 ; 4339. 4 ; 4342. 4 ; 4345. 4: 4349. 4; 4359. 4 ; 4369. 1; 4400. 3 (nieuw Ministerie). — bij de geregtshoven. 4364. 4; 4415. 4; 4430. 4. 4431. 4. — hij de arrondissements-regtbanken. 4319. 4; 4324. 4 ; 4326. 4; 4338. 4 ; 4345. 4; 4349. 4; 4359. 4; 4367. 4; 4381. 4'4382 44390. 4; 4415. 4: 4420. 4; 4430. 4. — bij de kantongeregten. 4321. 4; 4322. 4; 4326. 4; 4336. 4; 4337. 4; 4342. 4; 4343. 4; 4349. 4; 4351. 4; 4356. 4; 4358. 44359. 4; 4361. 4; 4362. 4; 4363. 4; 4364. 4; 4365.4- 4366 44367. 4; 4370. 3; 4372. 4; 4374. 4; 4375. 4; 4376. 4; 4380.V ; 4384. 4; 4385. 4; 4387. 4; 4390. 4; 4391. 4; 4395. 4; 4400.3' 4403. 3; 4407. 4; 4413. 4; 4415. 4; 4417. 4 ; 4420.4 -4425 44428. 4 ; 4433. 4 ; 4435. 4 ; 4437. 4 ; 4439. 4 ; 4440. 4; 4443! 4' — ambtenaren van het Openb. Ministerie bij de kantongeregten 4387. 4; 4400. 3; 4409. 4; 4411. 4. — bij de raden van toezigt en discipline voor de orde van advocaten. 4319. 4; 4370. 4; 4372. 4; 4380. 4; 4443. 4; 4444 4. 4445. 4. — bij de bureaux van consultatie. 4319. 4; 4370. 4. — tot procureurs en geëxamineerden voor die betrekkins 4331 44346. 4; 4380. 4. ë ' — advocaten die zich als procureurs lieten inschrijven en omgekeerd. 4394. 4; 4395. 4; 4400. 4; 4404. 4; 4406. 4; 4407. 4 -4409. 4' 4410. 4; 4414. 4; 4419. 4; 4421. 4; 4424. 4; 4425. 4.' — tot notarissen, verplaatsing van residentie,' alsmede' toelating van kandidaat-notarissen. 4322. 4; 4326. 4- 4331 4. 4333 4 4336. 4; 4339. 4; 4342. 4; 4345. 4; 4351. 4; 4356. 4-4359 4' 4362. 4; 4365. 4; 4369. 4 ; 4372. 4; 4376. 4; 4378. 4-4381 4' 4384. 4; 4388. 4; 4409. 4; 4413. 4; 4425. 4; 4428 4- 44Tï 4' 4437. 4; 4443. 4 ; 4445. 4. ' ' tot directeurs, commissarissen van politie, waterschouten enz 4388. 4. — bij de commissiën van administratie enz. over gevangenissen huizen van verzekering enz., alsmede tot directeurs enz over dezelve. 4320. 4; 4331. 4; 4351. 4; 4370. 3; 4375 4. 4383 4 4384. 4; 4396. 4; 4414. 4; 4437. 1. — bij het Hoog Militair Geregtshof. 4409. 4. — tot auditeur-militair. 4372. 4. van commissarissen des Konings in de provinciën 4411 4 ■ 4430. 4. bij de collegiën van curatoren der Universiteiten, alsmede van hoogleeraren. 4393. 4; 4409. 4; 4411. 4; 4415. 4- 4415 4. 4417. 4; 4419. 4; 4424. 4; 4437. 4. — bij de regterlijke collegiën enz. in Oost-Indië, 4319. 4 • 4324. 44331. 4; 4333. 4; 4340. 4; 4346. 4; 4349. 4 ; 4351. 4 ■ 4353 44356. 4; 4359. 4; 4362. 4; 4365. 4; 4369. 4; 4372. 4-4374. 4' 4383. 4; 4391. 4; 4400. 3 en 4 ; 4414. 4; 4420. 4- 4425 44430. 4 ; 4433. 4 ; 4440. 4 ; 4443. 4 ; 4444. 4. — id. in West-Indië. 4331. 4; 4337. 4; 4339. 4; 4394. 4. Beplanting. — Regt van —. Regt van opstal. — Artt. 766 en 762 B. W. —■ Artt. 4 en 6 der Wet van 10 Jan. 1824 (Stbl n". 13.) •— Wet van 25 Dec. 1824 (Stbl. n'. 78). Waren van oudsher in de meijerij van 's Hertogenbosch alle onbebouwde gronden, gelegen buiten den erkenden omtrek deigoederen van gemeenten, grondheeren of andere bijzondere personen, en waarop deze of gene niet een bewijsbaar regt hadden in vollen eigendom domein en behoorden zij aan den hertog' later aan het staatsdomein ? — Ja. Is de gemeente geheel en al in gebreke gebleven een bijzonderen titel over te leggen, waaruit zoude volgen, dat zij als eigenares van het quaestieuse perceel dien grond ter beplanting aan de gedaagden of hunne auteuren heeft uitgegeven en dus deze den grond voor de gemeente bezitten ? — Ja. Was de vergunning, vroeger door den hertog gegeven om eene strook lands, vóo'r het tot cultuur gebragt wordende land geleden te beplanten met opgaande boomen, onopzegbaar en aan geen zeker aantal jaren gebonden ? —- Ja. Is de opzegging in art. 766 B. W. op de oude contracten van opstal, vóór de invoering der nieuwe wetgeving gesloten, van toepassing ? — Neen. Regtbank 's Hertogenbosch. 4388. 2. Berch van Heemstede, Jhr. Mr. J. I.. Cremer van den overl 4384. 4. Berg- en Hulploon. Zie Vervoer. H. R. 4382. 1. Berger, C. en L., ca. de Internationale Crediet- en Handelsver- eeniging „Rotterdam." 4386. 3. Berger, P. J., ca. de Maatschappij Zeeland c. s. 4348. 2. Berging van goederen. Zie Plaatselijke Verordening. H. R. 4394. 1. Bergh, Jhr. Mr. A. J. Th. H. van den, Rede van — bij de installatie van Mr. R. Th. Bijleveld, als adv.-gen. bij het Hof te 's Gravenliage. 4446. 1. Beroep (Hooger). — Hypotheek met onherroepelijke volmagt. — Beding van niet-verhuring. — Aanvulling van regtsmiddelen.' — Nieuwe productie in —. Kan de eerste regter,-het verzoek tot in vrijwaringroeping in deze niet-ontvankelijk achtende, geoordeeld worden een regtsmiddel in strijd met zijne bevoegdheid te hebben aangevuld ? — Neen. Kan de omstandigheid dat zekere feitelijke stellingen in het vonnis a quo min juist als toen ten proeesse vaststaande zijn aangenomen, de vernietiging van het vonnis ten gevolge hebben, wanneer die stellingen in hooger beroep door de nieuwe productiën van geïntimeerde volledig zijn bewezen? — Neen. Zijn appellanten , die even als hunne auteurs, in de bedingen omtrent niet verhuren hebben toegestemd en daardoor veroorzaakt dat hunne onherroepelijke gemagtigden de goederen als vrij van' huur hebben verkocht en geïntimeerden ook zoo hebben o-ekocht ten eenenmale ongeregtigd, om, in strijd daarmede, zich tegenover geïntimeerden, op welke wijze of met welk doel ook, te beroepen op de door hen beweerde huurovereenkomst voor hun leven die zjj ten tijde der boedelscheiding zouden hebben aano-eo-aan'? Ja. Hof Arnhem. 4361. 1. — —. Beteekening der acte van appèl. — Niet-ontvankelijkheid.— Veroordeeling van de zich ten onregte noemende leden deicommissie van beheer over de buurtgronden van Wissel in hun privé. Begint dé termijn van hooger beroep te loopen van den dag van beteekening van het vonnis hetzij aan den persoon, hetzij aan diens woonplaats, en niet van den dag van beteekening' aan het kantoor van appellants procureur? — Ja. Is de exceptie van niet-ontvankelijkheid, hierop geo-rond dat de commissie, welke thans als appellante optreedt, niemand anders is dan de vier voormalige leden dierzelfde commissie, die reeds vóór het instellen van dit appèl als zoodanig was ontslagen, gegrond? — Ja. Hebben de vier personen , leden dier commissie, door, ondanks het hun bij besluit der geërfden op wettige wijze verleend en aan hen bekend ontslag als leden der commissie van beheer thans als appellerende commissie in regten op te treden, onbevoegdelijk gehandeld en zijn zij voor de gevolgen daarvan persoonlijk aansprakelijk? — Ja. Hof Arnhem. 4371 1 (Vn,.), 4372. 4). ' l-veiD- . Exceptie van berusting. — Nietigverklaring van een desis- tement. — Getuigenbewijs. Is de exceptie van berusting gegrond, indien de regtskracht der door den appellant schriftelijk afgelegde verklaring niet kan worden ontkend? — Ja. Mag echter de appellant toegelaten worden ilnm <■„ bewijzen, dat de bewuste verklaring als zijnde hem door geweld afgeperst als nietig en van onwaarde moet worden beschouwd? — Ja. ^ Hof "s Hertogenbosch. 4354. 1. ■ . Niet-overlegging van het vonnis a quo. — Aanvulling van regtsgronden. Kan van aanvulling van regtsgronden omtrent de middelen welke in eersten aanleg zijn voorgebragt, sprake zijn, wanneer de appellant middelen noch grieven opgeeft tegen het vonnis, waartegen hij zegt zich te voorzien en evenmin den inhoud van dat vonnis mededeelt? — Neen. Hof 's Hertogenbosch. 4340. 3. Zie Berusting, H. R. 4343. 1 ; — Bewindvoerder. H. R. 4346. 1. van de toewijzing eener niet bestreden vordering. Bevestiging dier uitspraak. Hof Arnhem. 4344. 2. Art. 38 R. O. Eene vordering van ƒ50 is niet vatbaar voor hooger beroep, zelfs al staat vast dat de f50 een eerste termijn is eener schuld van,/ 100, welke geheele schuld door den gedaagde ontkend is. Regtb. Amsterdam. 4426. 3. — De verwering dat men ten onregte in privé is gedagvaard, is niet noodzakelijk een disqualificatoire exceptie. Het is op dien grond eene verwering die men in — voor het eerst kan bijbrengen. Er bestaan termen om waar men zich in prima heeft bepaald tot ontkenning der vordering en het middel niet gebruikt, wat de kosten betreft, art. 348 B. R. toe te passen. Regtb. Leeuwarden. 4441. 3. ■ • Is de Arrond.-Regtbank, in -— kennis nemende van eene vervolging ter zake van politie-overtreding, bevoegd om ten principale regt te doen, indien de regter in eersten aanleg zich heeft bepaald tot nietigverklaring der dagvaarding? •— Neen. (Vgl. Teixeira de Mattos, Strafv. ad art. 248, n". 6).H. R. 4397. 1. — .—• Vervallenverklaring van het appèl. •— Beperking van den eisch tot de kosten. -— Kosten van het appèl. Ligt in eene beperking van den eisch tot de kosten, nadat het hoofddoel van het appèl buiten schuld van den appellant is vervallen, een vermomde afstand van instantie? — Neen. Behoort de geïntimeerde de kosten op het appèl gevallen te dragen, wanneer alleen aan hem is te wijten dat het appèl niet tot zijn regt kan komen? — Ja. Regtb. Gronin^n. 4421. 2. Het op minderjarigheid kan voor het eerst in appèl worden opgeworpen. Regtb. 's Gravenhage. 4412. 1. Mag, waar geïntimeerde de niet-ontvankelijkheid der appellanten heeft beweerd op grond dat zij zelve hun — hebben beperkt, maar op dit beweren geene bepaalde conclusie van niet-ontvankelijkheid van der appellanten vordering in •— heeft gebouwd, op dit beweren van geïntimeerde door den regter acht worden geslagen ? — Neen. Hof Arnhem. 4406. 2. —■ Zie^ Avenir. 4401. 2; — Belastingen. H. R. 4377. 2; — Huur en 1 er huur. 4363. 2. (Arrest in n°. 4361) ; —Jagt en Visscherij. II. R. 4368. 1 ; — Misdrijven. 4329. 2, Beroep op compensatie. — De bestrijding door eischer van een —, op grond dat de tegenvordering, waarop ged. zich beroept, door eischer is ontkend en alsnog onbewezen is, is ongegrond. Verwerping van het —, op grond dat de tegenvordering niet voor dadelijke vereffening vatbaar is. Ktg. Apeldoorn. 4371. 2. Berryer. Het standbeeld voor — te Parijs onthuld. 4325. 4. Berusting. Voorwaardelijk eindvonnis. — Art. 334 B. R. Kan de vraag of al dan niet te regt — door den regter in appèl was aangenomen of ontkend, in cassatie worden onderzocht, wanneer zijne beslissing op regtskundige waardering deifeiten is gegrond ? — Ja. Heeft de Regtbank art. 334 Regtsv. geschonden door te beslissen dat — door passieve tegenwoordigheid bij het afleggen van een aan de wederpartij opgelegden suppletoiren eed, wel mogelijk is in eene interlocutoire beslissing, doch niet in een zoogenaamd voorwaardelijk eindvonnis ? Ja. Is de regter in cassatie bij magte ten principale over de — te beslissen, waar de Regtbank, ten gevolge van de door haar aangenomen regtsbeschouwing, zich onthouden heeft van de oplossing der vraag of, aangenomen de mogelijkheid der —, deze al of niet moet geoordeeld worden in casu te hebben plaats gehad? — Neen. II. R. 4343. 1. — Exceptie van — Zie Beroep (Hooger.) 4354. 1; — Faillissement. 4364. 1 ; Markenregt. 4341. 2. Beschuldigde. Valsche getuigenis in eene boetstrafielijke zaak ten voordeele van den beschuldigde. Artt. 361 en 362 C. P. Zie Getuigenis (ValscK). 4354. 2. Beslag. Daar waar — gelegd is onder derden met inachtneming van de formaliteiten, doch zonder dat het beslag op een wettigen titel berust, is de daaruit voortspruitende actie als eene tot nietig-verklaring te beschouwen. Dienvolgens zijn daarop niet toepasselijk de termijnen omtrent het verzet voorgeschreven bij artt. 476 en 477 B. R. Regtb. Leeuwarden. 4442. 3. — Huur. —■ Notariële acte. — Zakelijke zekerheid voor de schuld van een ander. — Is het op zich nemen van de verpligting tot het geven van zakelijke zekerheid voor de schuld van een ander eene overeenkomst zonder oorzaak? — Neen. Zijn de middelen door den appellant bijgebragt om opheffing van — te verkrijgen gegrond ? — Neen. Hof 's Hertogenbosch. 4421. 1. — Zie Interventie. 4425. 2. — Onregtmatig — Zie Markenregt. 4341. 2. — (revindicatoir). Zie Diefstal. 4379. 2. Beslissende eed. Zie Commissionair. 4439. 3. Besluiten. Besluit (Kon.) van den 8n Maart 1879, (Stbl. n°. 40), houdende bepalingen omtrent het bewaren der oude regterlijke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving. 4354. 1, — van den 15n Julij 1879 (Stbl. n°. 143), waarbij, met betrekking der Koninklijke besluiten van 8 April 1839 (Stbl. n°. 10), 7 April 1842 (Stbl. n°. 11), 28 Junij 1871 (Stbl. n°. 73), en 18 Febr. 1877 (Stbl. n°. 26), het maximum van het getal deurwaarders bij de regterlijke collegiën en hunne tractementen op nieuw worden vastgesteld. 4390. 1. — van den lln Aug. 1879 (Stbl. n°. 150), tot wijziging van art. 83 van Reglement I, vastgesteld bij Kon. besluit van 14 Sept. 1838 (Stbl. n°. 36), met intrekking van het Kon. besl. van 27 Aug. 1855 (Stbl. n°. 114). 4399. 1. — van den In Junij 1879 (Stbl. n°. 107), tot wijziging van Reglement III, zijnde dat van orde en discipline voor de advocaten en procureurs — vastgesteld bij Kon. besluit van 14 Sept. 1838 enz. 4377. 1. — Opstel over dat besluit. 4378. 1. — Zie Visscherij. H. R. 4406. 1. Besmetting der verhuurde woning door ongedierte. Zie Huur en Verhuur. 4402. 1. Bestek. Met het woord —, in art. 1646 B. W. voorkomende, is bedoeld niet alleen een schriftelijk, maar ook een mondeling — Regtb. Arnhem. 4441. 2. Bestek. Zie Aanneming. H. R. 4335. 2. Bestelling van een diné. Zie Rekening. 4425. 1. — van koopwaren. Valsche — Zie Valschheid in geschrifte. H. E. 4401. 1. Bestemmingsplaats. Zie Chertepartij. 4343. 2. Bestuur. Over de beantwoording der vraag of een —- gerekend moet worden met openbaar gezag te zijn bekleed? H. R. 4329. 1. — (inwendig). Zie Maatregelen. (Algem.) van — H. R. 4330. 1. — eene Vereeniging. Zie Vereeniging. 4404. 3. —- van den Waterstaat. Zie Waterstaat. 4384. 4. Besturen van Waterschappen. Bevoegdheid van zekere — nopens het maken van politieverordeningen. H. R. 4319. 1. Bestuurders eener Naamlooze Vennootschap: verantwoordelijkheid van — Zie Vennootschap. 4385. 1. Betaling. (Plaats van) Exceptie van onbevoegdheid. Is in casu sprake van art. 1429 al. 2. en niet van art. 1429 al. 1. B. W. ? — Ja Ktg. Groningen 4336. 2. — Zie Bekentenis. H. R. 4349. 1. — Gemeente. — Betaling. Door P. v. A. 4349. 4. — (wettige). — Geclausuleerde bekentenis. — Art. 1421 B. W. Is de betaling, gedaan aan een looper, die van wege een winkelier op aan dezen door den kooper gedaan verzoek, goederen op keur kwam brengen en daarna terughalen, eene geldige — in den zin als art. 1421 B. W. bedoelt met de woorden: „aan iemand die volmagt van hem heeft"? Neen. Ktg. Groningen 4373. 4. — Eisch tot — wegens geleverde goederen. — Exceptie van compensatie. — Onsplitsbaar aveu. — Aanbod van bewijs. Maakt bloote tegenspraak eene tegenvordering, bij exceptie voorgesteld, illiquide t ■— Jyeen. Is de gedaagde, die de exceptie van compensatie voorstelt, op eenigerlei wijze belemmerd in het aanvoeren van feiten en omstandigheden, welke ter zijner bevrijding kunnen dienen en is het noodzakelijk dat die feiten en omstandigheden in eenig verband staan met de tegen hem ingestelde vordering? — Neen. Ktg. Groningen. 4407. 3. — Eisch tot betaling. Zie Koop en Verkoop. 4423. 3. — Eisch tot — van vracht. Zie Vracht. 4408. 3. — van deskundigen. Zie Deskundigen. 4410. 3. — te goeder trouw door een gefailleerde. Faillissement. 4435. 2. — Plaats van*— Zie Koop en Verkoop. 4356. 2. — Zie voorts Bekentenis. 4351.2; — Koopmansboeken. H. R. 4363. 1. — Zie Leverantien. 4432. 1 ; Rekening en Verantwoording. 4332. 3. — van schuld. Zie Legaat. 4439. 2. Beteekening. Mag alleen uit den inhoud van het exploit van — der dagvaarding worden opgemaakt of de formaliteiten voor die — krachtens de wet vereischt, zijn in acht genomen ? — Ja, volgens het Hof (te Leeuwarden). Is derhalve de — door aanplakking aan het gebouw der Regtbank in overeenstemming met art. 224 Strafvord., indien blijkens het exploit van — de beklaagde tijdens die bekeuring geen bekende woon- of laatste verblijfplaats had? —Ja, volgens net ±101 te iü. {v gl. Teixeira de Mattos, Kegtspr., ötratvord. ad art. 224 sub n6. 7.) Kan hierop van invloed zijn de omstandigheid dat de beklaagde korten tijd vóór die — had opgegeven op zekere plaats woonachtig te zijn ? — Neen, volgens het Hof te Leeuwarden ; Ja, volgens de Regtbank te Groningen. 4334. 2. — van de oorzaak der schorsing. Zie Schorsing. 4365. 3. Beursspeculatie. Zie Spel. 4394. 2. Beursvaart. Bepalingen voor de ■— Zie Vracht. 4408. 3. Bevel (ambtshalve) tot dagvaarding van bloedverwanten. 4331. 4. — (Exploiten van -—) Zijn de aan het beslag voorafgegane exploiten, houdende — en herhaald — tot betaling nietig, omdat, hoewel daarin woonplaats is gekozen in de gemeente waar de executie moest plaats hebben ten huize van den in die gemeente jongst- of laatst aangestelden gemeente-veldwachter, deze woonplaats daarin abusievelijk is aangewezen in eene andere buurtschap van die gemeente dan waarin die veldwachter woonde ? — Neen. Regtb. Almelo. 4420. 2. Bevoegdheid. Zie Verzekering. 4352. 3. — van den Wetgever. Zie Wetgever. H. R. 4329. 1. Bevolkingsregisters. Zie Maatregelen (alg.) v. inw. bestuur. H. R. 4330. 1. — Veranderingen in de — van Lokeren. 4363. 4. Bevrachter. Regtsband tusschen den Schipper en ■— Zie Vracht. 4408. 3. Bewaarder der koopmansgoederen. Zie Levering. 4397. 2, Bewaargeving. Zie Lastgeving. H. R. 4366. 1. Bewaarnemer van goederen. Zie Schipper 4446. 3; — Vrijwaring. 4324. 3. Bewaring. Zie Lastgeving. H. R. 4366. 1. Bewering. Eenvoudige — van niet-verschuldigdheid. Zie Koop en Verkoop. 4418. 3. Bewindvoerder. Artt. 1066 en 1067 B. W. De in casu bedoelde instelling van bewindvoerder kan niet gelijk gesteld worden met die van art. 836 of 1025 B. W.: hier is dan ook geene zekerheidstelling noodig. Hof Amsterdam. 4339. 3. [Bevestigd bij arr. H. R. 4346. 1, waarbij tevens werd uitgemaakt dat na de bij beschikking der Regtbank onder voorwaarde van zekerheidstelling benoemde bewindvoerder voor de betrekking bedankt heeft, er geen grond was voor hooger beroep noch voor vernietiging van die beschikking.] — Zie Nalatenschap. 4403. 3. Bewijs. Vordert de wet een voor elke aanwijzing afzonderlijk aangegeven. H. R. 4389. 2. — door den eischer te leveren. 4427. 3. — Zijn de artt. 206 en 211 jo. 427 Strafvord. geschonden, wanneer de Regtbank aangenomen heeft dat door schrifturen bewezen zijn de feiten die door ieder dier stukken gezegd worden bewezen te zijn, zonder dat evenwel blijkt welke de inhoud was van ieder dier stukken, en zonder dat dus kon worden nagegaan of die stukken wel als bewijsmiddelen konden worden gebezigd voor de feiten die de Regtbank op grond daarvan bewezen oordeelde? — Ja. H. R. 4325. 1. — Zijn de art. 206 en 211 Strafvord. geschonden, door in een vonnis, houdende ontslag van regtsvervolging, het ten laste gelegde feit slechts vooronderstellender-wijze als bewezen aan te nemen ? — Ja. (Vgl. Teixeira ee Mattos, Regtspr., Strafvord. ad art. sub n". 2.) — Vordering tot uitbetaling van loon. — Getuigenbewijs. —Begin van schriftelijk bewijs. Doen de schriftelijke bescheiden, waarop appellant zich beroept, het bestaan van eene algemeene magtiging, op hem verstrekt, onderstellen ? — Neen. Is hij, die zich niet beroept op eene algemeene volmagt, maar belooning eischt voor een aantal op zich zelve staande werkzaamheden, en voor geene enkele dier werkzaamheid een loon boven de drie honderd gulden vordert, geregtigd zijne vordering door getuigen te bewijzen ? — Ja. Hof 's Hertogenbosch. 4331. 2. — Wanneer, hetgeen men als bewijs stelt, niet is een bepaald feit of bepaalde daadzaak, vatbaar om door eigen waarneming van ge¬ tuigen te worden bewezen, maar alleen als eene omschrijving van datgene, wat men in het algemeen zou willen bewijzen of zien bewezen, is aan te merken, kan dit gestelde geen punt van getuigenverhoor uitmaken. Regtb. Rotterdam. 4434. 3. — Het vonnis waaruit niet blijkt, wat uit den inhoud van het als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal en welke door ieder der getuigen opgegeven omstandigheden tot het — hebben geleid, behoort, als niet voldoende met redenen bekleed, te worden vernietigd. Hof Arnhem. 4334. 2. — Behoort het vonnis te worden vernietigd waarbij een der vereischten van het misdrijf zonder opgave van bewijsmiddelen, als bewezen is aangenomen ? —• Ja. (Vgl. Teixeira de Mattos, Regtspr. Strafv. ad 211, A sub n°. 4). H. R. 4336. 2. •— Afsluiting van rekening. —• Geëndosseerde accepten. — Vermoedens uit niet overlegging van eenen brief ontstaande. Is in casu voldoend aanvankelijk — voorhanden om de beslissing van het geschil over novatie of verleenen van termijnen te doen afhangen van den suppletoiren eed van den geïntimeerde? — Neen. — Hof 's Hertogenbosch. 4338. 1. — Heeft de eischer in casu buiten de bekentenis van gedaagde zijn regt van vorderen bewezen ? Ja. Moet de beweerde afbetaling dienvolgens door den gedaagde woraen oewezen, ais zijnae een teit waarop ny zien tot tegenspraak van eischers regt beroept ? — Ja. Regtb. Leeuwarden. 4369. 3. — door getuigen. Zie Daghuur. 4355. 3. — door vermoedens. Zie Lastgeving (mondelinge). 4359. 2. — Kan het — omtrent het al dan niet voldoende eener boekhouding alleen worden geleverd door geregtelijk onderzoek der boeken, dan wel kunnen te dien opzigte de gewone bewijsmiddelen (in casu eene bekentenis en aanwijzingen) gelden? — In laatstgemelden zin beslist. Is de beslissing der vraag , welke bewijskracht aan de opgaven van een beklaagde en de verklaringen van een getuige moet worden toegekend, vatbaar voor een onderzoek in cassatie ? —• Neen. H. R. 4319. 2. — Is het vonnis, waarbij ten opzigte van het — der ten laste gelegde feiten alleen voorkomt dat ze wettig en overtuigend zijn gebleken uit een proces-verbaal van zekeren commissaris van politie, bevestigd door de verklaring van een ter teregtzitting gehoorden getuige, behoorlijk met redenen bekleed? —Neen. H. R. 4320. 20. (Vgl. Teixeira de Mattos, Regtspr., Strafvord., ad art. 211^, sub n". 5). — Zijn de artt. 206 en 211 j°. 439 Strafvord. geschonden, door het — bewijs van het aan twee beklaagden ten laste gelegde feit aan te nemen op een proces-verbaal van onbezoldigde rijksveldwachters en de bekentenissen van de beklaagden, zonder aan te geven of de verbalisanten de feiten, in het proces-verbaal vermeld, zelve hebben waargenomen en zonder te onderscheiden wat door de beklaagden elk voor zich is bekend geworden ? — Ja. H. R. 4321. 3. (Vgl. Teixeira de Mattos, Regtspr., Strafvord., ad art. 211 A sub n°. 5). — Is de bewijskracht der verklaringen van getuigen, de meerdere of mindere juistheid der gevolgtrekkingen daaruit door den regter afgeleid, vatbaar voor onderzoek in cassatie? — Neen. Gelden de bepalingen van den 22 titel van het Wetboek van Strafvord. ook voor het — der feiten, door den beklaagde ter zijner verdediging gesteld? — Neen. H. R. 4322. 1. (Vgl. Teixeira de Mattos, Regtspr., Strafvord., ad art. 427 sub n°. 3). ■— Kunnen koopmansboeken, ingevolge de art. 1919 B. W. en 10 W. v. K., als — dienen voor eene door de tegenpartij geheel ontkende betaling? — H. R. 4363. 1. •— der bedoeling om zijn hoofdverblijf te Amsterdam te doen op- nouden. Zie Jbetasungen (Plaatselijke). 4328. 2. •— Gemis van — 4332. 2. — Ontzegging eener vordering van eigendom wegens gemis van —. Zie Eigendom. H. R. 4347. 1. — Gebrek van — voor den dolus. Zie Vrijspraak. H. R. 4426. 1. •— Veroordeeling tot afgifte van een „deugdelijk" — Ktg. Bonaire. 4319. 3. — Begin van — Ktg. Bonaire. 4319. 4. — der schade bij Brandverzekering. Zie Verzekering. 4383. 3. — van de schuld des huurders bij besmetting der verhuurde woning. 6ie Muur en verhuur. 4402. 1. — Schriftelijk — Zie Jagt en Visscherij. H. R. 4369. 1. (Zie H. R. in W. n'. 4316). — Begin van — door geschrifte. Zie Leveringen. 4438. 1. — door getuigen. Zie Ontruiming. 4363. 3 en 4380. 3. — Aanbod van —- 4407. 3. Zie voorts Deskundigen. 4328. 2. ; — Huur en Verhuur. 4327. 3. — Aanbod van — van veijaring van tienden. Zie Tienden. 4384. 2. — Negatief — Zie Spoorwegvervoer. 4335. 3. — Onwettig — Zie Arbeid van Kinderen. 4412. 2.
42,758
MMUBA15:005600090:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 28, 1883, no. 38, 16-03-1883
null
Dutch
Spoken
6,473
12,614
A“. 1883. Acht-en-twintigste Jaargang. A°. 5643. WBUD VOOR ISBiEUFTEN. Verschijnt eiken Vrijdag. Prijs per jaargang/4. Buitensteden binnen het Rijk franco f A.bO. Afzonderlijke nommers 10 Ct. Toezendingen uiterlijk Maandag en Advertentiën Woensdag aan het Bureau van dit Blad, Houtgracht, 57, te Amsterdam. N\ 38. Vrijdag IG Maart. Uitgever; S. M. Coutiiilio Jr. Advertentiën van I—s regels 60 Ct., iedere regel meer 10 Ct. Kapitalen of buitengewoon groota letters worden berekend naar de plaats die zij beslaan. Ongefrankeerde brieven, pakjes, enz., worden ten stelligste geweigerd. COEEESPONDENTEN: Gebrs. Belinfante, te Gebrs. Baageas en 8.8. Elze, ie Rotterdam.— M. Meijer, te Groningen. Advertentien voor dit Blad worden tegen berekening van den oorspronkelijken prijs aangenomen doorbet Algeuiceu Adverteiitie-Burean ■ • WIJGH & VAN DITMAR, te Botterdam. Uitsluitende AGENTEN voor het Buitenland G. L. DAUBE & C»., te Frankfort a. Main. Dit JBlad is verkrijjS’lGaar aan allo ICIOSKEiV t© dezer stede. Berichten en Mededeelingen. Amsterdam, 15 Maart. DE «ROOTE CLUB? Onder dit opschrift schrijft het dagblad Be Amsterdammer in zgn nommer van 10 dezer (en is daaruit overgenomen in het jongste nommer van het weekblad van denzelfden naam) het volgende : „Men spreekt in onze stad niet weinig over een feit, dat zeker van beteekenis geacht moet worden, indien de verklaring, welke men er van geeft, juist is. Algemeen toch wordt beweerd, dat in de welbekende sociëteit Be Groote Club, van een achttal voor het lidmaatschap voorgestelde personen, juist de drie Israelietische candidaten werden gedeballoteerd. En men verhaalt, dat dit drietal om geen andere reden uit die sociëteit geweerd zou worden, dan omdat zij Israëlieten zijn. „Het is bekend, dat er enkele sociëteiten, vereenigingen in het liberaal Amsterdam bestaan, waar men een Israëliet niet als lid toelaat, geenszins wijl de statuten een confessioneel karakter dragen, maar aangezien sommige Hollanders te Westersch van aard zijn, om hun vertering zich te laten smaken en hun kaartje met genoegen te leggen, wanneer er iets Oostersch zich in hun nabijheid vertoont. „Van De Groote Club gold dit totnogtoe niet. Zij telt onder haar gewone leden verscheidene Israëlieten van naam. Mocht men aannemen, dat er andere redenen, dan de Ocstersche afkomst der gedeballoteerden, bestonden, waarom een deel der leden van Be Groote Club zich geroepen achtte, de bedreigde gezelligheid tegen zekere aanslagen in veiligheid te brengen, de zaak, als betreffende de huishoudelijke aangelegenheden van een besloten gezelschap, zou een openbare bespreking niet wettigen. «Nn men echter weet, dat twee der drie verworpelingen werden voorgesteld door zeer gunstig bekende gemeenteraadsleden, dat beiden door studie gevormde en om hun werkzaamheid algemeen gewaardeerde personen zijn, in één woord, dat er op het drietal zeker evenmin iets te zeggen valt, als op de overige honderden leden, voor wie De Groote Club haar poorten opent, heeft de zaak een bedenkeiijk karakter. Zp verkrjjgt dat te meer, wanneer men verneemt, dat reeds dagen te voren over deze ballotage werd geredeneerd en men tengevolge van het bekend geworden plan, om de drie heeren buiten te sluiten, in veel grooter getale dan gewoonlijk is opgekomen, om aan de stemming deel te nemen. «Men ziet het, men moet het tot zpn beschaming erkennen, wij gaan in ware humaniteit biet met reuzenschreden vooruit. Deze overigens zeer onbeduidende geschiedenis zou ons kunnen leeren, dat we zelfs nog achteruitgaan. Want, al hebben we in een dergelijk feit niet een triumf Van den groeten Stöcker te begroeten, het is toch zeker een openbaring van dienzelfden geest, Vfelken wij elders in zijn schadelijk dry ven hebten kunnen waarnemen. nVooral in Nederlands hoofdstad zijn dergelijke bitingen van rassen-afkeer (haat zon zeker een te sterk woord zijn) zeer te misprjjzen. Waar bfetenschap, kunst, handel en nijverheid zoo Sroote verplichtingen aan het Israelietische ras l'ebben, waar men voor al wat schoon en goed is onophoudelijk zijn steun vraagt en gaarne, en •beestal mild, ontvangt; in Nederland, waar men Pfat gaat op verlichting en verdraagzaamheid, *Bb deze teekenen van een bekrompen denkwijze bb krnidje-roer-me-niet-achtige jovialiteit meer 'ian misplaatst. „Toen Heine in Maart 1822, het is nu zestig jaar geleden, de wintergeneugten van Berlijn beschreef, maakte hij de volgende opmerking : „Es ist hier ungemein viel geselliges Leben, aber es ist in lanter Pelzen zerrissen. Es ist ein Nebeneinander vieler kleinen Kreise, die sich immer mehr zusammen zu ziehen als auszu'oreiten suchen’’. Ziedaar een karakteristiek, die nog haar waarde, ook voor de Amstelstad, niet verloren heeft. En de dichter schreef even later, naar aanleiding van de berisping, door een Duitscher hem toegediend, die hem op een bal masqué Pransch had hooren spreken, de volgende woorden : „Ich liebe Deutscbland und die Deutschen; aber ich liebe nicht minder die Bewohner des übrigen Theils der Erde, deren Zahl vierzigmal grösser ist, als die der Deutschen. Die Liebe giebt dem Menschen seinen Werth. Gottlob ! ich bin also vierzigmal mehr werth als Jene, die sich nicht aus dem Sumpfe der Nationalselbatsucht hervorwinden können, und die nur Deutschland und Deutsche lieben”. nDaar zijn leden van Be G-roote Club, die dezen vijand van de kleine clubjes dit alles zullen nazeggen, en toch mag men vragen, of Heine, indien hij thans geleefd had, niet nog te veel Oostersch zou geweest zijn, om door hen op onze Groote Club te worden toegelaten’’. Aan hetzelfde onderwerp wijdt, in het dagblad Be Amsterdammer van 11 dezer (bijvoegsel), een inzender, onder het opschrift; „Allah is gr00t....” en het motto: „II ne faut pourtant pas les brüler”, de volgende beschouwingen : „In het centrum der hoofdstad, te midden harer velerlei inrichtingen voor onderwijs, ontwikkeling, beschaving, in de schaduw van ’s Konings paleis, trekt door zijn indrukwekkende afmetingen een gebouw de aandacht. Daarbinnen zetelt een vereeniging tot gezellig verkeer, Be Groote Club zich noemend. Verlangt iemand te weten wat het praedicaat beteekent, de oplossing is niet gemakkelijk. Groot kan men zgn door alles, in iedere richting schier. Groot door ernst, gelijk groot door zotternij. Groot van geest, groot mede van bekrompenheid. Groot door onbevangenheid en ruimte van blik, groot eveneens door benepen vooroordeel. Er stond alzoo aan den ingang van het gebouw een vraagteeken, dat door de vriendelijke speling der zonnestralen in de hooge en breede vensterramen tallooze malen werd weerkaatst. Groot zijt ge, o club, mijmerde allicht een nadenkend voorbijganger, doch groot waarin ? Ik bid, kom mij ter hulpe. Davus sum, non Oedipus. „Dezer dagen nu heeft de sfinx de hardsteenen lippen geopend, en luid in het rond klinkt haar antwoord. Drie jongelieden van goeden huize, van onberispelijk gedrag en onbesproken karakter, waarvan twee wetenschappelijk gevormd, allen op de gebruikelijke wijze aanbevolen, verlangden toelating. Aan de stemming werd door 183 leden deelgenomen, en na vooraf beraamd plan, krachtens vastgesteld besluit, werden alle drie afgewezen. Er vereenigden zich telkenreis 67, 76 en 83 stemmen, die over het verzet van betergezinden wisten te zegevieren. De enkele grond van het afkeurend votum was, dat de drie jongelieden Joden mijn. Men begeerde in het vervolg de vleugeldeuren der Groote Club voor die menschensoort gesloten te zien. Aldus vond men goed de benaming van het gezelligheidsoord te kenschetsen. Groot zou de club worden door haar uitsluitingsgeest, groot door blinde onverdraagzaamheid. „Het zij zoo, en in de heldendaad der 67 of 83 worde berust. Niet echter dan nadat aan ieder hunner individueel, in het openbaar, de oprecht gemeende vraag is voorgelegd : Schaamt gij u niet ? ‘ »De drie jongelieden zijn Joden. Geloofs-, stam-, rasgenooten wat wilt ge ? zgn zjj van Jehuda ben Halevi en Maimonides, van Baruch Spinoza en Mozes Mendelssohn. Is een blazoen, dat dergelijke kvvartieren, en hoevelen meer ! toonen kan, in uw oogen niet vlekkeloos genoeg? Hoe redeloos moet men zijn om een eenvormigen regel van afkeer aan het toeval van geboorte of beljjdenis teontleenenl En hoe ontbloot van alle onderscheidingsvermogen, om over het eigen opzet bij koelbloedig nadenken niet te blozen! nSchaamt ge u niet? Wie den langzamen ontwikkelingsgang der ideeën volgt, v/eet, dat vooroordeelen, duizendwerf te pletter geslagen, gestadig zich hernieuwen. Toch grijpt een panlijk gevoel hem aan, wanneer een aanschouwlak voorbeeld toont, hoe voos en ijdel deze onze hooggeroemde beschaving voor talloos velen is. Zie natuurwetenschap en wijsbegeerte sluiten van dag tot dag al nauwer en nauwer bond. Gene scherpt den blik voor die reusachtige ordening, waarin alles samenhangt, allen van allen afhankelijk zijn. Deze baant den weg voor het breede en grootsche humanisme, dat in den mensoh den mensch erkent. Is dat alles spoorloos hen voorbijgegaan, die hier den doorslag gaven ? Heeft geen flikkering zelfs van al hetgeen met hoogen ernst ons aanroert en aangrijpt der. in beuzelarijen eendrachtigen kring ooit bereikt? Kan men jong zijn en middeleeuwsch van zin, of volwassen en niets dan baldadig ? Kan men Nederlander wezen, en aan'lessen en geest onzer historie zóó vreemd ? nOf heeft het thans toongevend deel der Qroote Club naar Germanje’s dreven den blik gewend ? In dit geval is men in navolging, voorloopig, geiyk voegt, op bescheiden voet geslaagd. «ünd wie er rfluspert und wie er spuokt, Habt ihr ihn glücklich abgeguckt. nVoorloopig echter tevens bestaat er in geheel onze rijke en goedronde Hollandsche taal slechts één woord, dat het bedrijf naar waarheid brandmerkt. En dat woord is foei!” Waarlijk, na de even krachtige als waardige taal, waarin het Nederland onteerend bedrijf der hier bedoelde »groote”-clubleden aldus openlijk op de kaak is gesteld wat, naar we van geachte zijde vernemen, reeds ten gevolge heeft gehad, dat een betrekkelijk aanzienlek aantal. Christen zoowel als Israelietische, leden der club hun lidmaatschap hebben neergelegd hebben we, wat de treurige zaak zelf betreft, er niets by te voegen. Evenmin hebben we den penne.strijd na te gaan, daarover in eenige volgende nommers van Be Amsterdammer gevoerd, en waarbij een paar inzenders een vrij onhandige poging deden om het gebeurde te vergoelijken. Alleen hebben we, naar aanleiding van het voorgevallene, een kleine opmerking in ’t midden te brengen, welke, zoo we ons niet zeer vergissen, hier niet geheel te onpas komt. Ons dunkt nameljjk : het voorgevallene geeft wederom een sprekend bewijs, dat het al bitter weinig helpt, of de Jood we willen nu juist niet zeggen : zich zijn Jood-ziju schaamt, maar dan toch zich van zijn Jood-zjjn zoo min mogelgk wil weten maken. Men ziet, de zoodanige wordt er desalniettemin van tijd tot tijd op plom'pe en onaangename wijze aan herinnerd, dat hij toch steeds als Jood beachouwd en, waar de gelegenheid naast de gezindheid zich voordoet, als zoodanig smadelijk bejegend wordt. Bij de op 11 dezer gehouden herstemming voor de verkiezing van drie leden van den Port.- Israel. kerkeraad alhier, zijn benoemd: ter voorziening in de vacaturen, ontstaan door periodieke aftreding : de heeren A. Franco Mendes met 29, en A. Ozorio met 20 stemmen, beiden aftredende leden (op de heeren dr. M. A. Mendes de Leon en I. S. Mendes da Costa waren respectievelijk 18 en 12 stemmen uitgebracht); en ter aanvulling der tusschentijdsche vacature: de heer A. H. I. de Torres, met 20 stemmen, als oudste in jaren, tegenover den heerdr. M. G. Paraira, die insgeljjks 20 stemmen verkreeg (op den heer E. Colayo Ozorio waren 2 stemmen uitgebracht). Naar wij vernemen, is Zaterdag jl. bij de godsd. voordracht vanwege de vereeniging min 110711 gepubliceerd, dat door de directie van genoemde vereeniging is besloten tengevolge van een daartoe door een groot aantal leden gedane aanvraag in het vervolg, dadelijk na afloop der godsd.-voordracht op Zaterdag, aldaar het nriMgebed te doen verrichten. Zaterdag 1131 '3 zal daarmede een begin gemaakt worden. De gelegenheid om aan het gebed deel te nemen is teneinde niet in strijd met de gemeentebe. langen te handelen alleen opengesteld voor leden, die vóór uur bp de voordrachten aanwezig zijn. Te 127» "'®‘'den de groote deuren van het vereenigingslokaal gesloten, en wordt niemand meer toegang verleend. Zij worden eerst weder geopend na de voordracht, alleen opdat zij, die bij de voordracht zpn geweest, maar niet aan het iiniQ-gebed aldaar wenschen deel te nemen, zich kunnen verwijderen. Alle maatregelen zijn genomen,welke kunnen strekken, om aan deze godsdienstoefening het karakter van een godsdienstoefening in een privaat-bedehuis te ontnemen. Bij een hierachter opgenomen advertentiewordt een beroep gedaan op de hulpvaardigheid onzer, geloofsgenooten ten behoeve der Israël, gemeente te Monnikendam, wier financieele krachten ontoereikend blijken ter bestrijding der kosten van wederopbouw harer godsdienstschool met daaraan verbonden kerkelijk bad. Wij meenen te mogen onderstellen, dat geen bijzondere aandrang bij onze lezers noodig is om hen te bewegen, ieder naar de mate zijner middelen, tot bereiking van dit, ook door den w.eerw. heer opperrabbijn van Noord-Holland warm aanbevolen, pieune doel bp te dragen. Een particulier telegram uit St.-Petersburg van 6 dezer aan het Haagsohe Dagblad meldt; „De regeering heeft besloten tot opheffing van de coramissiën, indertijd door Ignatiefï ingesteld tot onderzoek van de quaestiën belrekkehjk de Israëlieten. Een nieuwe commissie zal worden benoemd onder leiding van den heer Makofl’; tevens bestaat het plan tot intrekking van de ukazen, waarbij het aantal Israël, geneeskundigen in het leger werd beperkt en een bepaalde verhouding van het aantal Joodsche studenten op de lyoeeën en universiteilen werd vastgesteld’’. De hier genoemde heer Makoff, oud-minister ■Van binnenlandsehe zaken, heeft zich, blijkens in het begin der week ontvangen telegrammen, door een pistoolschot van het leven beroofd. Dordrecht, 12 Maart. T)e Dordrechtsche Courant van 10 dezer bevat een vrij uitvoerig verslag van een rede : „over de bloem in het licht der wetenschap 'en dat der poëzie”, gehouden door den heer dr. L. Posthumus alhier, in de ■vergadering van de afdeeling Dordrecht en Om- itreken van de Nederl. Maatschappp voor Tuin-i oonw en Plantkunde, opWoensdag-avond te voren. i Het eindigt dit verslag met de verklaring, „dat : de voorzitter zeer zeker de tolk was van alle toehoorderessen, toehoorders en van het bestuur der atdeeling, toen hij den spreker dankte voor zijn aangename, boeiende en zeer leerzame rede”. Arnhem, 9 Maart. Zondag den 25 dezer zal in het alhier de jaarlijksche o^ew&are ressortale vergadering voor Gelderland worden belegd. Zutfen, 11 Maait. Men leest in het te Doetinchem verschijnend weekblad De Graafschapbode: „Zelden is door een paar hoogst eenvoudige luitjes een gouden huwelgksfeest gevierd onder zulke hartelijke en algemeene belangstelling, als aan het echtpaar Berlijn op den 3 en 4 Maart ten deel viel. Reeds eenige weken vooraf had zich een commissie gevormd, om ieder in de gelegenheid te stellen, het zijne er toe bij te dragen, om den dag van het gouden feest voor de brave oude menschen tot een feestdag te maken, die misschien de gelukkigste zou zijn uit hun gansche leven. Aan deelneming heeft het dier commissie niet ontbroken,[en geen wonder : de oude Berlijn, zoo eenvoudig als hij is, is een toonbeeld van braafheid en werkzaamheid, die hem de achting heeft doen verwerven van ieder, die hem kent. Dit bleek vooral Zondag op een treffende wijze, toen er uit alle standen en van alle zpden onder een hartelijken handdruk de wensch geuit werd, dat nog menige gelukkige levensdag voor dit brave gouden paar mocht zijn weggelegd ; een wensch, waarbij wij ons volkomen aansluiten”, besluit De Graafschapbode; en voegen wij, die het echtpaar van nabij kennen, hier aan toe, dat wp dien gelukwensch volkomen deelen. Correspondentie. Plaatsgebrek noopt ons, verschillende in gereedheid liggende stukken o. a. een aan den Mainzer Israelit ontleend verhaal betreffende Z. K. H. prins Hendrik en de Israël, familie P., te ’s-Gravenbage tot ons volgend nommer uit te stellen. Arnhemsche Brieven. Nu nog in het kort medegedeeld, wat wij vernamen van de lotgevallen, in het afgeloopen jaar, der vereeniging Dm3fC ri’l3, die den 18 Pebr. jl. haar vijftiende jaarlijksche algemeene bijeenkomst met dames in het Logcgebouw hield, onder praesidium van den beer E. G. Cohen, die de vergadering met een gepast woord opende en met tact wist te leiden. En wanneer wij zeggen, dat het secretariaat waargenomen wordt door denzelfden bescheiden en geachten vriend als van nilON pliH, dan kunnen wij volstaan met eenvoudig te conatateeren, dat zijn verslag ook nu even onderhoudend als degelijk (vas. Te recht noemde hp JC"3 een '’Dl3 een vereeniging, waardoor veel goeds en edels verricht wordt, en die daarom haar onwrikbaar bestaan verzekerd heeft. Immers was verleden jaar voor 7 besnijdenisfeesten f 6J.66 uitgegeven, en hadden IG kraamvrouwen een gezamenlijke tegemoetkoming van f 83 ontvangen. Terwijl voorts door de onderafdeeung D’7irmp3, gedurende 24 weken, een bedrag wan f aan 6 zieke leden was uitbetaald, zijn er ook genootschappelijke, ware IDn die zich onderling verbonden hebben, opi belangloos bij zieken te waken ; van zulke daden mag de secretaris wel zeggen : «zij overleven den tijd, en reiken tot in de eeuwigheid”. Het beheer der financiën, door den heer N. Levison gevoerd, droeg ook de algemeene goedkeuring weg ; zijn kas, waarin / 537.05 vloeide en die van 203 leden (116 mannen en 87 vrouwen) op 31 Dec. jl. niets meer te vorderen had, gaf door een batig saldo van ƒ 156.65 reden tot verheuging; dit bedrag werd gevoegd bp het belegde hoofdkapitaal, dat ruim ƒ4O renté bezorgd had. Geen wonder dan ook, dat het eerelid, de w.eerw. opperrabbijn, na al het gehoorde bet woord nam, om zijn ingenomenheid met te betuigen. Krachtig en bevattelijk schetste z.w. eerw. het edel doel van zulk een instelling, en welk een zalig genoegen en hemelsche zelfvoldoening het verschaft, wel te doen op een wijze, die den beweldadigdenietkrenkt, omdat men hem door een geringe bijdrage de droeve gedachte bespaart, dat bij zich als zoodanig zou behoeven te beschouwen, daar hij, zoo het noodig is, als deelgenoot aanspraak heeft op hetgeen hem rechtens toekomt. Zulk een soort van prioriteit was dan ook op menig tevreden gelaat te lezen, en velen zaten daar, onder gezelligen kout of ontspannend spel en het genieten van wat aangeboden versnapering, eenige uren genoeglgk bijeen, met een nlterlgk, dat een trotsch gevoel van erkende eigenwaarde verried. nEn waarom niet?” dachten zij te recht; »wij zijn toch allen, arm en rijk, leden van Abrahams verbond, en dus Joden onder elkander !’’ Eindeljjk werden onze jaarfeesten voor dezen winter, ter eere van {l3p OmiJ, waardig besloten met.... een kinderfeest. Om den indruk daarvan weder te geven, behoort inderdaad een poëtische aanleg. Of wie schetst die verraste gezichtjes, bij het vernemen, dat er Zondag vaeantie zou zijn, neen, dat- er een schoolfeest zon gegeven worden ? Wie kan vertellen van die honderd verwachtingen en voorspellingen, die de eene den andere meedeelde? Maar wie helpt ze dan toch den tijd voortduwen, om naar het Nut te gaan ! want daar zal voor hen muziek gemaakt worden, en daar zal de goochelaar voor hen bovenen benedennatuurlijke wonderen doen ! Och, zie dan toch die ongeëvenaarde aandacht en stipte oplettendheid, die een onderwijzer zouden doen watertanden, als de wonderman een kwartier lang expliceert, wat hij in twee minuten i,werkt”; en hoor dan dien gullen en hartelijken schaterlach, als de aap uit de mouw komt, en dat oorverdoovend handgeklap en voetgetrappel (want men raag nu ook eens naar hartelust goed leven maken, al is nmijnheer’’ er bij), als die wonderaar zijn hoffelijke buigingen maakt voor den grooten bijval van het kleine publiek 1 Maar wat nu ? lekkers krijgen ze ook, en dat nog wel door vriendelijke dames gepresenteerd ; nu ja, de feestelingetjes zijn er ook netjes genoeg voor. Na ook een woord van erkentelijkheid tegenover den kerkeraad en het armbestuur tot de opgekomen leden gesproken, en de dames voor baar welwillende hulp dank gezegd te hebben, vond spreker het eigenaardig, om bij deze gelegenheid de heeren J. Hamburg en J. M. Wolß, respectievelijk her- en benoemd tot leden der schoolcommissie, te installeeren ; hij deed daarbij uitkomen het hooge gewicht van dit mandaat, maar ook de aangename samenwerking en verstandhouding, die reeds lang bestaat tusschen schoolcommissie (waartoe ook de heeren H. D. Eiias en P. de Leeuw behooren) en onderwijzers, waar* door voor ieder in zijn positie een heerlijke zelfvoldoening verkregen wordt. Treffend besloot de voorzitter zgn toespraak met een baitelijk woord tot den nestor onzer gemeente, den heer B. P. Haas, die in 183 ij onze school mede hielp stichten. Nadat door een der onderwgzers op gepaste wgze gerepliceerd was, en de heer W. J. StokviSi voorzitter van het armbestuur, het trouwe schoolbezoek aangeprezen had, was het geduld der ook genoeg op de proef gesteld, en onder fan-' fares, en onder den ji|belenden weasch, dat al'® hoofdleiders lang mogen leven, kwamen er weder wonderen en koekjes, en boorde men weder, ® was het ook soms ontijdig of onnoodig, een oorverdoovend applaus, totdat de kleinen bijna ® lip lieten hangen, omdat de tijd, in vreugde doorgebracht, ook voor hen zoo pijlsnel vervlogen was. Een Jjongen plaatste zich, vóór het naar bniS gaan, onbeschroomd op de estrade, en dank e, namens zijn medescholieren, heel aardig, in maat, voor al het ploizier, hun zoo ruimschpo geschonken; en zij zonden nu eens recht godsdienstig, gehoorzaam en fatsoenlijk worde • Nu, kinderen 1 wij hopen bij uw volgend ' als ons weder welwillend plaats ingeruimd wor i in de courant te kunnen vertellen, dat gij woor hebt gehouden ! Aunhem, 6 Maart 1883. FEUILLETON. Wat zusterliefde vermag. Een verhaal DOOR LODEWIJK BORSTEL. V. Het OFFER van een zdsterhart. Eindelijk had Henriëtte den dag harer meerderjarigheid bereikt, en Salomo zou den dag vóór het Pinksterfeest weer voor het eerst de familie Salmons komen bezoeken. Haar gelofte was vervuld, en bet vrome meisje geloofde, dat de ziel harer moeder zich in den hemel zou verheugen over het geluk, dat haar oudste dochter nu op aarde deelachtig zou worden. Op den dag, die het Wekenfeest voorafging, vlochten haar zusters, voor het eerst sedert den dood der moeder, weer kransen, ’s Avonds zou men de gebruikelijke gebeden gemeenschappelijk verrichten, en aan Henriëtte werd door haar zusters opgedragen, Jacques te verzoeken, de kapittels, die op het feest betrekking hebben, uit den familiebijbel voor te lezen. Toen Henriëtte de kamer van baar broeder naderde, hoorde zij stemmen, en de toon, waarop gesproken werd, joeg haar schrik en angst aan. Zij stond besluiteloos : zou zij binnentreden of teruggaan ? Op dat oogenblik hoorde zij de stem van haar broeder, die smeekend riep : «Verhindert toch het huwelijk mijner zuster niet!” «Ik moet dezen avond de som hebben, of uw bijbel’’, antwoordde een andere stem,die Henriëtte meende te kennen, ofschoon zij zich niet dadelijk kon herinneren, wakr zij die meer geboord had ; en zij wilde, op het gevaar af, een onbescheidenheid te begaan, binnentreden, toen de deur geopend werd en drie mannen het vertrek verlieten. Zij ging ter zijde, om hen te laten voorbijgaan, en een van hen, een woekeraar, meende zij te herkennen; zij had hem reeds meermalen bij Jacques zien komen. Henriëtte trad opgewonden binnen. «Waarover sprak die man zooeven, Jacques ? Wat wilde hij ?” vroeg zij, en, haar broeder aanziende, bemerkte zij hoe buitengewoon bleek hij was. «Niets van belang, en niets wat u aangaat’’, antwoordde hij, een kalmte veinzende, waarmede 2ijn gelaatskleur en bevende stem zeer in tegenspraak waren. «Dat is niet zoo, Jacques! gij badt hem, mijn huwelijk niet te verhinderen, en er werd ook Over den bijbel, dien onze moeder ons zoo bijzonder aanbeval, gesproken. Broeder, ik bid u, in naam onzer zalige moeder, antwoord mij !” Zwijgend liep Jacques het vertrek op en neer; zijn zuster herbaalde haar beden. "Als gij toch alles gehoord hebt, waarom vraagt gg mij dan nog ?” zeide bij eindelijk. "Gij hebt dus weder schulden gemaakt 1” riep Henriëtte uit. De aandoening belette haar bijna ket spreken, toen zij vervolgde : «En, Jacques, 9ie man sprak ook over onzen familiebijbel! gij kebt toch wel niet vergeten, dat gij aan het sterfbed onzer ouders gezworen hebt, van dat ons dubbel heilig boek der Wet nooit te nullen scheiden, en dien eed zult gg toch nimmer willen breken ?” «Ik heb gezworen, er voor goud noch zilver I te zullen scheiden”, antwoordde Jacques met aolle stem. «Welnu?” sprak Henriëtte, nauwelijks ademend. «Doch niet wanneer mijn eer er van afhing !” "Wat wilt gij daarmee zeggen,Jacques? spreek.... wat bedoelt gij? Spreek duideljjk !” , "Gij zijt nog een jong meisje, maar toch zult mij begrgpen”, zeide Jacques, terwijl hjj zijn ?’ister naast zich plaats liet nemen en haar hand de zijne nam. «Ik heb in zaken en specu- meer dan een tonne gouds verloren, welke nian mij geleend heeft; ik heb een wissel geteekend, die morgen vervallen zal zgn. Wan**®®r ik morgen niet betaal, zal men mij bankroet zal ik een eerloos bankroetier zijn. gij wat dat zeggen wil, Henriëtte ?” »Uat de eervolle naam onzer ouders dan ge- zal zijn, ongelukkige !” hebt het gezegd. En schat gij nu nog 'l’ijbelhoek zóó heilig, dat het tegen mijn eer op wegen ?” rechtstreeksch antwoord op dit dilemma blijkbaar te moeilijk. Haar zacht gey zocht een uitweg: *'9. «geen middel om dat ed te herstellen ?’’ •iien ander.... ik moet in den wensch van eiftd toestemmen. Hij weet, dat het boek er z liet bezit onzer familie is, en scbijnt i' -'> ')rig n.aar, daar hg het, door het in ƒ n wissel te nemen, ver boven de, edelsteenen, waarmede het »D f de helft niet waard van....’’ '-yggen”, viel Henriëtte hem in de , rede, «als handelsaitikel! Als koopman betaalt I hij het ver boven de waarde ; maar is het boek, waaraan voor onze familie zoo vele dierbare herinneringen zijn verbonden, ook voor u slechts een handelsartikel ? Denk aan uw eed, Jacques, en handel niet lichtzinnig !’’ «Maar wat dan te doen ?’’ sprak Jacques, de gebalde vuist tegen zijn voorhoofd slaande. «Moet ik mg uit wanhoop van het leven berooven ?” «Is het dan reeds zoover rriet u gekomen, Jacques !’’ antwoordde zijn zuster, «dat gij er aan denkt, zulk een misdaad te begaan ? Behoort uw leven u dan alleen ? Behoort het niet aan God, aan mij, aan uw andere zusters en aan den kleinen Bernard ?” «Aan u ? Voor n heeft het geen waarde”, sprak Jacques op bitteren toon ; «hebt gij uw Salomo dan niet ?” Henriëtte bloosde bij het hooren van dezen naam. Het edel gedrag van genoemden jongeling had haar inderdaad diep getroffen. Op den dag toen haar moeder, die zij zoo innig liefhad, ter laatste rustplaats werd geleid, en de mannen van de begraafplaats teruggekeerd waren, had zij, met tranen in de oogen, tot Salomo gezegd : «Ik heb mijn moeder beloofd, niet vóór mijn meerderjarigheid te zullen trouwen; dat is dns nog ongeveer zes jaren; ik mag niet verlangen, dat gg zoo lang zult wachten, en geef u dus nw woord terug”. «Ik zal wachten, Henriëtte”, had de jonge Piirst geantwoord. «Leef dan wel tot dien tijd”, had bet meisje er toen bijgevoegd. En zuchtend, zonder een poging aangewend te hebben, om Henriëtte van besluit te doen veranderen, daar hg begreep, dat zij edel handelde, had Salomo in dat besluit berust. «HENRIëTTE SaLMONS”. Nadat zg dezen brief, die door baar tranen bevochtigd was, verzegeld en verzonden had, nam zg een ander vel papier, en schreef, terwijl het haar blijkbaar moeite kostte, haar hevige aandoeningen te bedwingen, nog den volgenden brief: «Mijnheer! «Bij mijn bankier, den heer Fürst, is de som, die mijn broeder u schuldig is, disponibel. Op vertoon van den geaccepteerden wissel, zal u het bedrag worden uitbetaald. «Ik heb de eer te zijn «Uw dw. j «HENRiëTTE SaLMONs”. j Zij liet dadelijk het schrijven aan het adres ' van den koopman en geldschieter Bergson bezorgen, en schijnbaar kalmer verscheen zij kort daarop weer in de huiskamer. {Slot volgt.) Gebruikt geen medicamenten, die afmatten en u tenonder brengen, maar HOP-BITÏER, dat sterk maakt. Geneesheeren van alle richtingen raden het HOP-BIÏTER aan, volgt hun raad op. Met het HOP-BITTER heeft men meer genezingen verkregen, dan met alle mogelijke andere geneesmiddelen. Advertentiën. Ondertroüwd : JOZEF DE HEER en MARIANNE VAN BLIJDESTEIJN. Eindhoven, 9 Maart 1883. x ar- Voorspoedig bevallen van een DOCHTER, R. EMANÜEL-Leman. Tiel, 8 Maart 1883. (956 Eenige hennisgeving. Heden overleed onze lieveling LEVIE, in den ouderdom van 4 jaar. N. L. KATTENBURG. CORNELIA KATTENBTTRG-Gompertz. 12 Maart 1883. (957 Eenige en algemeene hennisgeving. BOTERBOTER Onder oppertoezicht van den w.eerw. Heer Opperrabbijn J. S. HILLESÜM, en met van den w.eerw. Heer Opperrabbijn T. TAL, leveren ondergeteekenden PUIKE KAMPER BOTER, -tegen billijken prijs, bereid onder onmiddellijke nnjlbn den weled. Heer S. M. BALOMONS, Godsd.-Leeraar te Kampen, bij wien, om de vereischte controle te houden, bestellingen worden verzocht tijdig in te zenden. JACOB THEMANS & Co. Kampen, Maart 1883. (958 In het ZieSienlinis, onder beheer van het Nederlandscb-Israelietisoh Armbestuur, te Amsterdam, wordt gevraagd een ZIEKENVADER. Ongehuwden of. Weduwnaars zonder kinderen, tusschen 25 en 35 jaar oud, tot het Israelietisch Kerkgenootschap beboerende, van een beschaafde opvoeding en bekwaam om aan het hoofd van een hun ondergeschikt personeel te Maan, die voor deze betrekking, waaraan een later vast te stellen bezoldiging, benevens vrjje kost en inwoning verbonden is, wenschen in aanmerking te komen, worden uitgenoodigd hun eigenhandig geschreven brieven, zoo mogelijk met getuigschriften, vóór of op den 1 April e.k. in te zenden bg het Armbestuur voornoemd, Nieuwe- Kerkstraat 135. 14 Maart 1883. (959 WORDT GEVRAAGD, voor een Heer, z. b. b. h. h., bij nette lieden, I.[G., voor een tijd van 4 of 6 weken, in de maand Juni, een nette gemeubileerde kamer met alkoof, kost en bediening. Brieven franco, met opgaaf van prijs en stand, onder letters P. J., aan het Bureau van dit Blad. (960 In een der boofdplaatsen van Overijsel bestaat gelegenheid bij een nette Israël, familie, voor een Heer of Dame, en voor Kinderen, die aldaar de school wenschen te bezoeken, Kost, met vrije Kamer en huiselijk verkeer. Brieven worden franco ingéwacht, onder letter Z., bij den Boekhandelaar J. L. JOACHIMSTHAL, Joden-Breestraat, Amsterdam. (961 GEVRAAGD. Een net KINDERMEISJE, geschikt bij jonge Kinderen en eenige huiselijke bezigheden kun- I nende verrichten, wordt tegen behoorlijk loon ' onmiddellijk te Nijmegen gevraagd. Aanbiedingen met overlegging van informatiën, onder letter i R., bij GEBRs. E. & M. COHEN, Boekhandel, Nijmegen. (962 i Geloofsgenooten! De Israelietische Gemeente te Monnikendiïm is ' genoodzaakt, uw hulp in te roepen. Haar Gods■ dienstschool, tevens Kerkelijk Bad, is ingestort. ' Tot den herbouw is reeds een betrekkelijk aan, zienlijk bedrag onder haar weinige leden bijeengezameld, doch Tcel ontbreekt nog. Van de ontvangen gaven zal dankbaar melding gemaakt worden. D. WITMOIfD, Kerkbestuurder. S. WITMOND. M. MONNICKENDAM Az. Monnikendam, Maart 1883. NB. Wij ontvingen onderstaande gewaardeerde aanbeveling: nDe Israël. Gemeente te Monnikendam, die, gering in ledental, buitengewoon groote offers zich getroost ten behoeve van den Godsdienst en de Gedsdienstige opvoeding harer jeugd, heeft aanspraak op de ondersteuning van weldenkende en edele menschen, waar het geldt den bouw van een Godsdienstschool, die haar finaucieele krachten te boven gaat. (w. g.) De Opperrabbijn, Dr. J. H. DüNNER. «Amsterdam, 27 Adar I 5643 (6 Maart 1883)”. [Ook de redactie van dit blad belast zich gaarne met het in ontvangst nemen en overmaken van bijdragen voor bovenvermeld doel.] Voor den Herbouw van het SCHOOL- en SYNAGOGEGEBOÜW te DINXPERLO, zijn de volgende giften ingekomen ; Bij den, Heer M. W. ZECKENDORP : onder letter W ƒ 1; NN te Rotterdam 2 coupons ƒ3; A. G. Parser ƒ2.23*; VG ƒ2.50; MO ƒ! ; I, W. Bottenheim ƒ5. Totaal ƒl4 73*. Bij den Heer I. J. JACOBSON Jr.: van mevr. JL ƒ4; NNRz ƒ1.50; 'rD ƒ1.50; EP ƒ2.50; Ljjp Jossef ƒ5. Totaal ƒ13.50. Bij de Heeren MEIJER W. ZECKENDORP en I. J. JACOBSON Jr. zijn, behalve de vroeger vermelde giften, voor dit heilige doel nog in dank ontvangen: Van NNRz I ƒ10; NNRz II ƒ 10; NNRz 111 ƒ10; Kltzr ƒ2,50; gebrs. vW ƒ2.50 ; LR&C". / 25 ; gebrs. Van Praag ƒ5; Eltzb. ƒ10; E. Puld ƒ10; Jac. S. Metzƒlo; B. Citroen ƒ2.50; gebrs. B ƒ5; W. Visser ƒ5; Baiends ƒ2.50; Van Raap ƒ2.50; RiudskopS ƒ2.50; Zadoks ƒ5; MSM ƒ5; Lutorairski ƒ 1; I. A. van Kaalte ƒ!; mevr. Mendes ƒ2.50; MdeV ƒ 2.50 ; Grün f 2.50 ; AHKsr. ƒ5. Totaal ƒ139.50. ‘ De bovenstaande opgave bedraagt ƒ167.75‘, die van 28 Pebr. jl. ƒ121.48. Totaal / 289.2t‘. De belangstelling neemt voor dit heilige doel al meer en meer toe; om spoedig tot het ge» wenschte doel te geraken, wordt echter krachtiger steun te gemoet gezien. ƒ2300 ontbreekt nu nog! Mogen wjj spoedig kunnen uitroepen ; genoeg ! Dat geve de Algoede. MEIJER W. ZECKENDORP, Zwanenburgerstraat. I. J. JACOBSON Jr., 965) Nienwe-Heerengracht. Israelietische Oudemannen-en-Yrouwen» huis te GOUDA. Door overleden zijo in het bovengenoemd Gesticht op het oogenblik vacant een Vrouwen» en een Mannenplaats. 966) HET BESTUUR. ZijdenStofEbnen Modefomituren Wordt gevraagd een geroutineerd REIZIGER in bovengenoemde Artikelen. Salaris ƒ6OO en provisie. Franco brieven, onder letters T. C. aan het Bureau van dit Blad. (96j ZATERDAG 17 MAART 1883 OPEILSt}. Magazijn van BEDDEN en TAPIJTEN, 25, LEIDSCHEBTRAAT, 25. BELANGRIJKE VERKOOPING VAN GEMAAETE GOEDEREH. In de BRAKKE GROND, in de Nes, alhier, zal op Dinsdag 20 Maart 1883 en volgende dagen, worden VERKOCHT, een prachtige collectie ongeveer 3000 stuks Dames-, Meisjes- en Kinder-, Zomer-, Winter- en Regenmantels, Heeren-Costnmes, Zomer- en Winterjassen, Pantalons, Demi-Saisons, zeer vele elegante Kinderpakjes, alsmede coupons Bnekskin, Eskimo, Ratiné, Kamgaren, zwarte en gekleurde Lakens, alles afkomstig van de firma SCHMIDT tc HORN, nit de Kalverstraat, alhier. NotitiSn in het Lokaal verkrijgbaar, alwaar de Goederen, Zaterdag, Zondag en Maandag te voren, veor ieder te bezichtigen zjjn. De gemaakte Goederen kunnen gepast worden. S. B. SMTAGEB, , Kok eu Banketbakker, ® JODEN-BREESTRAAT Q 47, ° beveelt zich bij voortduring in de gnnst van het geëerde pnbliek aan voor BRUILOFTEN en PARTIJEN, kunnende men van een prompte en nette bediening verzekerd zijn. Kalverstraat 200 4 UTTÜ TR Kalverstraat 144 b|j den Heiligenweg. IlUr J . Osjessliüs. Nieuwe HEEREN—DASSEN, Nouveauté DAMES-HANDSCHOENEN, Glacé, Peau de Suède en Castoren, vorm / Mousquetaire,, en met STIJVE KAPPEN. j Nieuwste model DAMES- en HEEREN-LAARZEN, zie de étalage. Groote GEKLEURDE GLACÉ DAMES-HANDSCHOENEN, 4 bout, 1.40. Joden-Breestraat d 97. OPENING. De ondergeteekenden nemen bij dezen beleefd de vrnheid DEd. te berichten, dat zij Zaterdagavond 17 Maart e.k. hun Winkel op de JODENBREESTRAAT Q 97, zullen openen, waar steeds verkrijgbaar zal zgn : Pekd- en Boterhamworst en Vet, benevens Oude en belegen Kaas, Prima Boter, Eieren, Comestlhles Znnrwaren, Gestempelde Boter, enz. enz. Zg bevelen zich beleefd in de gunst van het geachte publiek en hopen door een nette en prompte bediening, zich veler vertrouwen waardig te maken. Gebrs, A. en S. MEIJER, Vleeschhouwers in de Israelietiscbe Gemeente-Vleeschhai, Amstel, WINKELADRES; Joden-Breestraat ö 97, AMSTERDAM. BOTER nos hy- PRIMA QUALITEIT. Onder Rabbinaal Toezicht vervaardigd. Weder als vorige jaren verkrijgbaar bij den ondergeteekende, die zich beleefdelgk aanbeveelt. A. A. BLOK, 944) te LEKKEBKERK. ' ïWd FALKENSTEIN IM TAUNUS nabij FRANKFORT a. Main. Dr. Med. HIRSCO’s Rlimatisehe Genees-Inrichting voor borstlijders, lijders aan bloedarmoede en zenuwlijders. Zomer- en Winterkunr. Een Jufirouw, van nette familie, zoekt tegen Mei e.k. een betrekking, hetzij als Juffrouw van Gezelschap in een klein gezin, of wel als Winkeljuffrouw in een nette zaak. Franco brieven, letter 8., bü S. S. POLAK, Leesbibliotheek, Joden-Breestraat, 95. (946 GoififleßZilyerenWeto, HORLOGES, het herstellen daarvan en het zetten van EDELGESTEENTEN tegen ooncurreerende 1 Prgzen bij S. RUBENS Az., 10, Moddermolensteeg, 10. 947) AMSTERDAM. Bij den Boekhandelaar J. L. JOACHIMSTHAL zjjn nog voorhanden eenige exemplaren hhb mjtn van SOMERHAÜ3BN. Prgs f 0.35. to is Dilwloo])!!! 49. f** A 9. DILICENTU; AMSTEISTRMT. Door aankoop van het beroemd, geliquideerd Magazijn van de Heeren Max. Neumann & C»., uit Stendal, zijn ondergeteekenden in de gelegenheid een enorme Partij Goederen voor ongekende Spotprijzen te kunnen verkoopen, bestaande in Lyonsche Zgden en Salinen, Zijden Cachenez, Chatelaines en geheel smaakvolle Zijden Boezelaars. Voorts een groote sorteering japonstoffen, van af 10 Cent per el, fijne Witte Damesrokken, Jakken, Rokken en Kinder-Boezelaars, zeer fijne Tafelgoederen, waaronder Damaste Tafellakens en Servetten, Linnens en Halve Linnens, 2000 zeer elegante Kindermanteltjes en ten slotte zeer veel andere artikelen, waaronder ook een kolossale partg Vloerzeil met rooden rug, circa 3 el ‘ breed, beste qualiteit, voor den spotprijs van ' 90 cents per el. Al deze goederen moeten spoedig weg. De r entree is vrij, dus kan men bezichtigen, zonder te koopen. Winkeliers en wederverkoopers genieten extra rabat. Met achting UEd. dienaren, 1 VAN PRAAG & VAN SANTEN. ; DILICENTIA. : Amstclstraat No. 49. VAN M. L LöWENTHAL, Groothandelaar in Wijnen en Eigenaar van Wijnbergen. WIESBADEN, Filiale AMSTERDAM, FRIEDRICHSTRABSE 27. , WARMOESSTRAAT 157. nos “lITD . n 0.80 St.-Emilion . »E— Hoohheimer . . . • » Mosel . . » I. , Meneser") zoete ) . » I. Specialiteit in Champagne, van af » 3. Ofener ( Hongaarsebe \ . » E5O Cognac. . ... n3. Tokayer j Wgn. ) . »2.— De flesschen zijn alle voorzien van bet zegel van het Rabbinaat der Nederl.-Israel. Hoofdsynagoge te Amsterdam. Depot Toor den werkoop in het klein bij den Heer S. E. HEN, Joden-Breestraat 2. . Grossiers genieten rabat. Agenten gevraagd. L. L. WINS Jr. & Co., in Wijnen, Likeuren en Gedistilleerd, KLOVENIERSBURGWAL 91, AMSTERDAM, ' bevelen zich aan tot het leveren van alle bovengenoemde artikelen, alsinede voor Israël. DAAbOHGBBRUIK, waarbij de Azijn en Citroenllmonade-Slroop bijzonder de aandacht verdienen. Alles voorzien van zegel en onder toezicht van het Rabbinaal alhier, m prima nnalitelten en tot de concurrccrendste prijzen; Heeren Slijters en Winkeliers genieten aanmerkelijk rabat. I"*°^ i['CONFECTIE-MAGAZIJN ™ f iDE J. CAHEN | * Hofleveraucier van Z. M. den Koning. w | I Ontvangen een elegante collectie I mmm en FIUNSCHI IOORJNiRHTOFFEN, I ; voor UEMI-SAISONS, PAÏfTALOIS en COSTUMES, ter vervaardiging naar (f . I maat, onder garantie van sierlp passen. | ) Voorhanden een uitgebreide sorteering 1 f Heerei-eiiJfliigfitßfireflDeiiii-SaisoiiseiiScliiiwaloffs. | 37. Zoo gil een man van zaken of werftn zijt, Goor uwe dagelijksche bezigheden afgemat, opwekkende ■ ■■ ■ ■ eoo gij letterkundlje zijt, weende tot midden In de nacht, en zoo gij uw geheugen ea geheel uw zenuwstelsel wilt Zoo gij lijdt aan verstopping of irowd zijt Of ™ gij ook zijn moogt. moogt bevinden, waneer gij een zuiverend, verstek i kend en middel n^^tebj^eeim aio 11 rviAnr o-oed val (loen als 50 Gld voor andere medicijnen uitgegeven. Zoo gij hjdtaM lendenpijn of ziekten der watcrloozingsoi ganen, pijn in do maag. m do ingo wanden® iniiet bloea. in de lever of de zenuwen, gij zult genezen door het Zoo gij lijdt aan opgeblazenheid, rliumatiek of jicht of indien gij u slechts ongesteld wak Mmoed?gdge%oelt, apotheker Dit Bitter kan u het leven redden, zooals het dit reeds aan velen gedaan heeft. yerkrUabanr Uj ae voornaamste Drogisten en Apothekers. HOP-BITTEBS Manufacturing C°, Breda (ea te loaden, Aatwerpen, Sew-ïork eaToroato). Depots te Amsterdam bij: M. CLBBAN & Co., Heiligeweg 42, A. W. GRütyi’E & Zn., Kalverstraat 43, A. VAN TÜIJLL, Paleisstraat 23.. BEENDEREN, VET, OUD GLAS, Soldatenlinneu, Hoornafval, Kegenschermbalcin, beschreven Perkament en Lompen wordt gevraagd , 1 door I ANDRÈ DE VRIENDT, j 1 I 73, Koolkaei, BRUSSEL. | Almanak der Week. Van 7 Adar II tot 13 Adar II 564.3. Van 16 Maart tot 22 Maart 1883. Ingang van den Sabbat te 5.30 uur. Zaterdag nDI -Nnp’l 'S. – [ j Einde van den Sabbat te Amsterdam 6 u. •Donderdag inDK . oq u. ‘ W Vrijdag 23 Maart. Ingang van den -7^ Drukkerij S. M. Coutinho Ja.
10,539
MMKB07:001531168:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,870
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 32, 1870, no. 3231, 04-08-1870
null
Dutch
Spoken
7,266
13,050
Donderdag, 4 Augustus 1870. N° 5231. WEEKBLAD VAN HET BEGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. SEVENTEDE JAARGANG. JUS ET VERITAS. Dit blad verschijnt geregeld twee maal per week; Maandags met een Bijvoegsel, — Prijs per jaargang fl. 20; voor de buitensteden franko per post met fl. 1.20 verhooging. Prijs der advertenties, 2.0 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., behalve van H.L. gewone correspondenten, franko. WETGEVING. REGELING van de bevoegdheid der consulaire AMBTENAREN TOT HET OPMAKKEN VAN HUWELIJKSE ACTEN, EN VAN DE CONSULAIRE REGTSGMGT. In aanblik van de Tweede Kamer ingekomen de Memorie van beweging en aanzien van dit wets-ontwerp, waaraan wij de woordvolgende algemene beschouwingen ontleenen: "De regering heeft met genoegen uit het voorlopig ontwerp de Tweede Kamer den gunstigen indruk vernomen, dien dit het in de afdeelingen gemaakt heeft. eenige verwijt, aan die voordragt in haar geheel in sommige opgenomen gemaakt, betreft hare beweerde ontijdigheid, met het derde aan gezien werkzaamheden der te Cairo vergenoemde internationale commissie, aan welke het onderzoek der door de Egyptische Regering voorgestelde hervorming van de rechtsbedeling waar de andere kant, wegens de ophanden zijnde dering en Strafwetboek van Burgerlijke Rechtsvoorwaarden ten aanzien van den eersten grond, waarop het verwijt van ontijdigheid der voordragt berust, merkt de Regering aan, dat, tot welke uitkomst de voorgenomen hervorming van het rechtswezen in Egypte ook mag leiden, de noodzakelijkheid der door haar voorgestelde wet niettemin blijft bestaan voor Turkije, China, Japan, Iran, Perzië, en, wat betreft de bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken van acten van den burgerlijken stand, ook voor alle andere vreemde landen, waar geen instelling van den burgerlijken stand bestaat, zoo als, om slechts een paar voorbeelden te noemen, Spanje, Brazilië enz. Maar, ook wat Egypte zelf betreft, al komt de beoogde hervorming tot stand, dan zal zij zich niet verder en, en aan geschillen tussen inwoners en vreemdelingen, en misschien tussen vreemdelingen van verschillende nationaliteit, zoo niet tussen Nederlanders tot de kennisneming van de rechtbanken consul of consulaire rechtbanken zullen blijven behouden. De wet mitsdien bij die geschillen ook in Egypte haar toepassing kunnen vinden, er lagen boven, het werk der commissie, zo de Egyptische Gouvernment thans, behoudens enkele punten, heeft geschonken, behoefte, alvorens de nieuwe rechtsregeling kunnen ingevoerd worden, de aanneming door alle de rechten vreemde mogendheden, niet alleen van de beginselen die hervorming, maar ook van de daartoe benoodigde wetboeken, die thans in bewerking zijn. Het tijdstip der invoering kan derhalve als nog hoogst onzeker worden beschouwd. Wat den tweeden grond betreft, waarop in een van de afdeelingen twijfel is geopperd, om de tijdigheid van de wetsvoordracht, meent de Koning te mogen herinneren, dat de herziening van onze Wetboeken van Strafvordering en Burgerlijke Rechtsvordering sedert een geruim aantal jaren "voor de deur staat", zonder dat zij tot dusver tot stand is gekomen. Op de voltooijing van dat zo omvangrijk werk te wachten, om een wet in het leven te roepen, waaraan de behoefte, vooral in China en Japan, zich dagelijks meer doet gevoelen, zou, nadat het ontwerp reeds voor drie jaren geleden aan de Staten-Generaal is ingediend, niet alleen de behandeling afwachten, maar, naar het oordeel van de Koning, tevens een verzaking zijn van wezenlijke en grote belangen der Nederlanders in vreemde landen, juist in die landen, waar zij te hunnen behoeve een zo grooten afstand van het territoriale soevereiniteitsrecht bedongen en verkregen heeft, als het onttrekken der onderdanen aan de plaatselijke rechtermacht. Tegenover de Regeringen van die landen, tegenover een zo belangrijke concessie, vordert de waardigheid van het Nederlandsche gouvernement, dat zijn daartoe aangewezen agenten niet onmogelijk zijn de hun toegekende rechten uit te oefenen. In dit werk wordt volgens oude verordeningen en gewoonten door onze rechtbanken recht gesproken, hoever ook daar, blijkens de in Raten en Onderscheiding aangehaalde uitspraken van den Hoogestallen Gerechtshof in Amsterdam, hunne bevoegdheid als niet de noodzakelijkheid kan worden beschouwd, en in ieder geval geen grondslag tot gevaar aan de bevoegdheid een vasten, wetmatige Japan en China procesorde te regelen. Maar in landen met een gedeelte jurisdictie zijn de enkele, eenvoudige bepalingen omtrent de consulaire wordt toegekend, waar de daar verstrekte waarbij die rechtermacht strijd met art. 149 der r , Nederlandse consuls verplicht zijn in de grenzen hunner wet regte te spreken, zonder dat noch vormen ergens hoe noch de actie te nemen proces kunnen worden o tfc8 ^ omschreven zijn , dat er althans zal niet gebeiden is en ne[ 11 e"d, dat de behoefte aan wettelijke regeling dringend is en StrafvoorWaclten °P de herziening daar Wetboeken van zich aan te houden • daar weten onze consuls in geen opzicht, waar en voorschriften "' r is het der Koning onmogelijk hunne vragen gevallen, anders moeilijke en eene beslissing eischende Welker noodz k n beantwoorden dan met de toezegging der wet, op ontwerp d J 'leid > tot op het oogenblik der indiening van het jaar werd °°' ^ "^weet'e Kamer der Staten-Generaal zelve telken hoofdstuk ®?"sedrongen. Nog in haar voorloopig verslag over het lilde de commissie,?' staatsreform voor bet dienstjaar 1867 werd door uitzicht van rapporteurs (bladz. 0) gevraagd, of er enig voor- consulaire °n "C^lt tüt ree(^s zo° ^an9 gewenschte regeling der worden ingedien?^? sPoe(^o eene c^üor de Regering zou iodienin^l"01 met clen geopperden twijfel omtrent de tijdigheid der eene^d VenS'°^t ^e»ering de bedenking te beantwoorden, welke van de 61 af(Jeelingen gemaakt is ten aanzien der onvolledigheid Var» die ^emori.e van toelichting. De Regering is , bij de vaststelling Waarbij 0^°^' uitSeSaan van het denkbeeld, dat het ontwerp, nder anderen de wettelijke en geregelde werking van sommige bepalingen onzer capitulatiën met het Turksche Rijk verzekerd wordt, veeleer behoefte had aan toelichting ten aanzien van den oorsprong, den inhoud en de gevolgen dier bepalingen dan ten aanzien van den op het Vrijsche Congres in 1856 te kennen gegeven weusch , waaraan overigens geen gevolg is gegeven, en van den arbeid der internationale commissie te Cairo, waarvan het nog onzeker is of hij tot de door het Egyptisch Gouvernement gewenschte uitkomst zal leiden. Welk ook het gevolg moge zijn van de voornemens om den regtstoestand der vreemdelingen in Turkije en in Egypte te wijzigen, zoowel Engeland als Frankrijk zijn het met de overige Europese Staten eens, dat het beginsel der capitulatiën , volgens 't welk geschillen tusschen vreemdelingen van dezelfde nationaliteit tot de kennisneming behooren van hunne consuls en naar de wetten hunner lands moeten worden uitgemaakt en beslist, daarbij onaangeroerd behooren te blijven. Met betrekking tot het verwijt van onvolledigheid van de memorie van toelichting, omdat die niet gewaagt van het Egyptisch hervormingsvoorstel, voegt de Regering nog hierbij, dat de weder-indiening van het wets-ontwerp plaats had in september 1869, dus vier maanden vóór de vaststelling van het rapport der internationale commissie, vijf maanden vóór de ontvangst van dat stuk bij het Departement van Buitenlandsche Zaken. De berichten, die tot op dat oogenblik omtrent het hervormingsvoorstel bij de Regering waren ingekomen, hielden, uit den aard der zaak, voor een mededeling aan de Kamer, te onbestemde en te ongenoegzame gegevens in. Er was derhalve op dat oogenblik, nog minder dan thans, aanleiding om te gewagen van 't geen inderdaad, gelijk het verslag zich uitdrukt, niets anders is dan //diplomatieke handelingen», welke, zoo zij tot een uitkomst mochten leiden, slechts ten deele van invloed zullen zijn op de werking der voorgedragen wet. Over 't geheel zou, volgens sommige leden, de tegenwoordige feitelijke toestand in de landen, waar de wet haar toepassing zal erlangen, in de memorie van toelichting niet genoegzaam in 't licht zijn gesteld. Wat China en Japan betreft, kan die toestand, bij algeheel gemis aan bepalingen, in een woord worden geresumeerd. Onze consuls spreken daar recht volgens hun beste weten, met inachtname, zooveel mogelijk, der Nederlandsche wetten. Het vermelden van dat feit schijnt voldoende om het dringende te hebben aangetoond, om aan die onregelmatige, onzekere en onwettige toestand een einde te maken. Evenmin als België, Italië en Pruisen, heeft de Koning een bijzondere wet voor die landen noodig geacht. In dat gevoelen bevestigd door het advies omtrent het wetsontwerp van huurcontracten agent te Kanagawa, bij haar ontvangen, volgens het wet ontwerp «geheel aan het doel zou beantwoorden», heeft zij gemeend het voorbeeld van Frankrijk en Engeland te niet te moeten volgen. De rechtvaardiging der Fransche consuls in China is geregeld bij de wet van 18 Juli 1852, in Japan bij die van 27 Maart 1862. Voor de Engelse consuls gelden dezelfde bepalingen in beide landen. Zij zijn vervat in de «Rules of Her Majesty's Supreme Court and other Courts in China and Japan» van 4 Mei 1865. Ten aanzien van Turkije is de rechtstoestand, voor zover die betreft de geschillen en de rechtvaardiging in strafzaken, welke binnen het bereik van deze wetsvoordracht vallen, in de meergenoemde memorie, voor zover noodig scheen, nauwgezet aangewezen. De Regering heeft niet gemeend te moeten spreken van de zoogenaamde 'commissions judiciaires' en tribunaux mixtes', omdat deze eigenaardige instellingen voor geschillen tussen vreemdelingen van verschillende nationaliteit, zoo als in de Kamer is aangemerkt, liggen buiten het gebied van het wetsontwerp. Aan den wensch der Kamer voldoende, laat de Regering hier in korte trekken enige aanwijzingen volgen omtrent den aard dier rechtsecollegiën. De «commissions judiciaires» zijn in 1820 ingesteld ten gevolge eener mondelinge overeenkomst tusschen de vertegenwoordigers van Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Rusland, eene overeenkomst, waartoe de overige gezantschappen stilzwijgend zijn toegetreden. Zij worden onderscheiden in «simples» of «mixtes». De eerste zijn samengesteld uit drie regters-commissarissen, benoemd door de gezantschappen of consuls, die geen consulaire rechtbank kunnen vormen, uitsluitend bestaande uit onderdanen van hun land. Zij nemen kennis, hetzij in eerste aanleg, hetzij in hoger beroep, van zaken, waarin partijen onder een en hetzelfde gezantschap ressorteren. De «commissions judiciaires mixtes» bestaan eveneens uit drie regters-commissarissen, waarvan oorspronkelijk twee benoemd werden door het gezantschap van den gedaagde en één door dat van den eischer. De praktijk heeft echter die wijze van benoeming zoo gewijzigd, dat meestal één der regters door elke der partijen wordt benoemd, en de derde door het gezantschap of consulaat van den gedaagde aangewezen. Zij nemen, zoo als reeds uit hun samenstelling blijkt, kennis van geschillen tusschen vreemdelingen van verschillende nationaliteit, en oordeelen recht volgens de wetten van het land van den gedaagde. Haar uitspraken zijn onderworpen aan de homologatie van het gezantschap of consulaat, dat twee regters, of, in den gewijzigden vorm, den derde regter benoemd heeft. Deze commissie zijn intussen steeds uitzonderlijke rechtbanken gebleven, voornamelijk bestemd om te gemoed te komen aan de moeilijkheden, die sommige gezantschappen ondervinden in de samenstelling van rechtbanken, bestaande uit onderdanen van hun land. De tribunaux mixtes zijn van ongeveer dezelfde dagtekening. Door de Turkse Regering, in overleg met de onderscheiden gezantschappen, ingesteld te Constantinopel, Smyrna, Thessaloniki, Alexandrië en andere plaatsen in het Ottomaanse Rijk, en aldaar bekend onder den naam van Tiglareth, is aan die rechtbanken de kennisneming opgedragen van handelszaken, waarin te gelijk Turksche en vreemde onderdanen betrokken zijn. Zij zijn samengesteld uit een gelijk aantal Ottomaanse en vreemde rechters, onder voorzitterschap van een Turkschen ambtenaar. Hoewel in de overige delen van het Ottomaanse Rijk evenzeer bestaande, zijn het vermoedelijk deze rechtbanken van koophandel welke in het verslag genoemd worden als een bijzondere soort van rechtbanken voor Egypte. Terwijl de geschillen in handelszaken, waarbij vreemdelingen en Turken betrokken waren vroeger aan de beslissing onderworpen waren van speciale commissies, door de ambtenaren der in- en uitgaande rechten benoemd, en recht sprekende volgens gebruik en billijkheid, worden die geschillen thans aan de «tribunaux mixtes» onderworpen, welke recht spreken volgens een «code de commerce», waarvan het ontstaan met de instelling dier rechtbanken in verband staat. Hoewel oorspronkelijk alleen met de behandeling van zaken van koophandel belast, zijn ook allengs, bij gebreke aan andere rechtbanken, voor de «tribunaux mixtes» gebrachte geschillen over punten van zuiver burgerlijk recht, gerezen tusschen vreemdelingen en Turken. In de laatste jaren is aan het «tribunal mixte» te Constantinopel een vierde kamer toegevoegd, aan welke de behandeling van zaken van zeehandel is opgedragen. Afgezegen van die uitzonderlijke wijze van rechtspeling, worden in den regel de geschillen tusschen vreemdelingen van verschillende nationaliteit aanhangig gemaakt bij den consul of de consulaire rechtbank van den gedaagde, en overeenkomstig de wetten van het land, waartoe deze laatste behoort, uitgewezen. Van de consulaire uitspraken in den Levant kan de in het ongelijk gestelde partij, gelijk in de memorie van toelichting, bladz. 11, gezegd is, in hooger beroep komen bij het Hof van appel te Constantinopel. § 3- Bij het ontwerpen der tegenwoordige wetsvoordracht heeft de Regering als beginsel aangenomen daarin alleen op te nemen dat gedeelte van den werkkring der consuls, dat bij de wet geregeld moet worden. Al wat betreft de instelling, de regeling en den administratieve werkkring der consulaten, al wat krachtens art. 55 der Grondwet bij algemene maatregel van bestuur kan of behoort geregeld of vastgesteld te worden, is aan den Koning overgelaten. EVEN ALS sommige leden der Kamer, acht de Kegereing dit stelsel in overeenstemming met de bepalingen der Grondwet en daarenboven gelijk thans de vorming van ons consulaatwezen is, verreweg het verlustigendste. De vreemde wetten, in het verslag aangehaald, zijn in dat opzicht zeer verschillend. De Oostenrijkse wet bevat inderdaad in haar eerste artikelen enige bepalingen, de instelling der consulaten betreffende. Zij zijn intussen zeer weinig in getal. De Sardijnse of Italiaanse wet daarentegen bevat een menigte administratieve en reglementaire bepalingen, die, naar het oordeel der Regering, veel eher te huis behoren in het bij die wet gevoegd «reglement», dan in de wet zelve. Bij de wet behoren alleen te worden geregeld de onderwerpen, die wettelijke regeling vereischen en die ten gevolge liggen binnen het gebied van de wetgevende macht. Al wat daarbuiten ligt, behoort tot den werkkring der uitvoerende macht. Ten aanzien van het stelsel, in Frankrijk ten deze gevolgd, drukt het verslag zich minder juist, althans minder duidelijk uit. Het is juist het Franse stelsel, dat de Regering gemeend heeft hier te moeten volgen. Niet het edict van 1778, «portant règlement sur les fonctions judiciaires et de police qu'exercent les consuls de France en pays étrangers», niet de wet van 28 Mei 1836, «sur la poursuite et le jugement des contraventions, délits et crimes commis par les Français dans les échelles du Levant et de la Barbarie», niet de boven aangehaalde wetten op de rechtsgeldigheid der Franse consuls in China en Japan, bevatten enige andere bepalingen dan uitsluitend die, waarbij de uitoefening der rechtsgeldigheid in burgerlijke en in strafzaken geregeld wordt. De instellingen der consulaten is in Frankrijk geregeld bij «ordonnances royales», zoals die van 20 Augustus 1833, 28 April 1845, 4 Augustus 1847 «sur le personnel des consulats», en later bij decreten, bijvoorbeeld dat van 1 December 1869 : «concernant les titulaires des chancelleries diplomatiques et consulaires». Op de comptabiliteit der consulaire kansellarijen hebben betrekking het decreet van 20 Augustus 1860 en het reglement van 21 Juni 1862 enz. enz. Evenzo bevat oorspronkelijk de Pruisische wet van 19 Juni 1865 uitsluitend de noodige bepalingen ter uitoefening der rechtsgeldigheid. Hetzelfde geldt van de Griekse wet van 20 October 1886. Met betrekking tot het instellen van twee categoriën van consuls (bezoldigde en onbezoldigde) — een onderwerp, dat in het stelsel der Regering, niet in de wet te huis behoort — meent de Regering te mogen herinneren dat Nederland, op zoo weinig uitzonderingen na, onbezoldigde consuls heeft, dat voor zodanige verdeeling van het consulaire personeel geen termen bestaan. Met het oog op de standigheid en op de wijze, waarop die onbezoldigde consuls, voor het grootste gedeelte vreemdelingen, benoemd worden, kan er ook geen sprake zijn van het stellen van bepaalde vereisten of van het vorderen van een speciaal examen om benoemd te kunnen worden. Mocht het, ook ten gevolge van het inwerking treden dezer wet, noodzakelijk worden meerde bezoldigde consuls te benoemen, waartoe alsdan, ten bate van de regel, alleen Nederlanders zullen in aanmerking komen, dan zal door de Regering in overweging worden genomen, welke maatregelen het geschiktst tot waarborg kunnen strekken van de bekwamheid der aan testellen personen. § 4. De macht, aan de Nederlandse consuls bij deze wetsvoordragt toegekend, is voorzeker zeer groot. De bedoeling der Regering bij de toepassing der wet kan geen andere zijn dan de uitoefening der bevoegdheid, in art. 1 omschreven, op te dragen aan de consulaire ambtenaren, van welken rang ook, gevestigd in die plaatsen, waar het noodig is hun die bevoegdheid, hetzij in haar geheel, hetzij gedeeltelijk, toe te kennen. Van welken rang ook, want de geschiktheid hangt, bij het hier bestaand stelsel van consulaatwezen, niet altijd af van den minderen of hoogeren rang van den titularis. Waar zij ongeschikt of onbekwaam zijn hunne nieuwe pligten te vervullen, zullen zij worden verplaatst of vervangen. In den Levant, waar, hoe onregelmatig dan ook, feer jaarlijks menigvuldige uitspraken door onze consulaire ambtenaren worden gewezen, schijnt over onbekwaamheid van die ambtenaren nimmer te zijn geklaagd. Zodanige klacht is althans niet tot de Regering gekomen. Opmerkenswaardig schijnt, met het oog op den in het verslag geopperden twijfel, de volgende zinnsned, ontleend aan een rapport van den bekwamen raad van legatie, directeur der consulaire zaken te Konstantinopel, van het jaar 1865. "De puis assurer", zegt aldaar de heer R. J. Ketjn, "que, malgré que la plupart de nos consuls n'ont pas fait un cours de droit, ni même une étude pratique des lois, qu'il n'y ait pas chez nous une carrière consulaire proprement dite met haar verschillende stadia, en dat baarlemde consuls ne zijn dan wellicht nóg óóe, niettemin onze tribunaux en onze magistratuur in deze gebieden genieten van een excellente reputatie van justitie en integriteit en dat het er zich maar zelden aankomt om enige observatie te maken op hun werk." Het ligt in het stelsel der ontworpen wet en in den aard der zaak, dat zelfs de plaatsvervangers, bij art. 3 bedoeld, met dezelfde macht bekleed zijn als de ambtenaar, dien zij, bij afwezigheid of verhindering, vertegenwoordigen. Zonder dat, zouden zij geen plaatsvervangers zijn. Komt de zoo lang gewenste wet tot stand, dan zal de Regering zooveel mogelijk zorg dragen, dat ook die plaatsvervangers de noodige geschiktheid bezitten om hunne functies behoorlijk uit te oefenen. Alleen in strafzaken, ten aanzien der preventieve aanhouding, heeft de Regering gemeend, in verband met het beginsel, in art. 86 nedergelegd, de macht der vice-consuls en consulaire agenten te moeten beperken. Daar toch geldt het de beschikking over de individuele vrijheid der Nederlanders. Ook hier intussen heeft de Regering getracht de eerbiediging van dit groot beginsel van ons staatsregt zooveel mogelijk te vereenigen met het belang der openbare orde. Wat betreft de Belgische wet, in het verslag wordt uit het oog verloren, dat de woorden: «consulaat» en «consul», op gelijke wijze als in de daarbij, bijna woordelijk, gevolgde Franse wetten, zoowel in de artikelen als in het opschrift, gebezigd worden in hunne algemene betekenis, en de consulaire ambtenaren van alle rang in zich omvatten. De consuls-generaal en vice-consuls worden nergens in de wet genoemd. Alleen in art. 72 wordt van de consulaire agenten gewaagd, met het doel om hunne macht te beperken in gelijken zin als bij art. 9- van het Nederlandsch wets-ontwerp. Ook in de Pruisse wet wordt het woord »Konsul» in zijne algemene betekenis gebezigd; § 3 zegt het met zoovele woorden. Nota van wijzigingen. Van de Regeringswege zijn in dat ontwerp gebracht de volgende wijzigingen : Art. 5. In de eerste alinea vervallen de woorden: "van het hoofd van het gezantschap, of schriftelijk, bij een aan Onze minister van Buitenlandsche Zaken toegezonden verklaring". Aan het artikel wordt toegevoegd het volgende nieuwe lid: "De eed kan door vreemdelingen ook in een vreemde taal worden afgelegd". Art. 10. In het eerste lid achter de woorden: "het Nederlandsche gezantschap", te lezen: "zoo er een is". Art. 25. In het eerste lid tusschen de woorden betrekkelijk en aan boord, te voegen: "tegen behoorlijke vergoeding". Art. 80. Aan het slot van het artikel vervallen de woorden: "met of zonder last om de zaak ten principale te beslissen". Art. 116. In plaats van de woorden: en welke, te lezen: de woorden: voor zover die. Art. 148. In plaats van gevangenneming, te lezen: voorloopige in-hechtenis-neming. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Handelingen van de 8e Juni 1870. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. Zaak. — Verbeurdverklaring. — Hooger beroep. Komt bij het bejagen op eens anders grond op Zondag, zonder van een schriftelijke vergunning van de eigenaar of rechthebbende op het jagtveld te zijn voorzien, verbeurdverklaring van het gebezigde jagdgeweer te pas 1 — Neen. Kon alzoo met het oog op de toepasselijke straf wel van het vonnis des kantonrechters in hooger beroep worden gekomen? — Neen. M. van Beek, oud vijf-en dertig jaar, arbeider, geboren te Leusden, wonende te Amersfoort, en G. van Beek, oud twee-en-dertig jaar, arbeider, geboren te Leusden, wonende te Hoogland, zijn requiranten van cassatie tegen een in hooger beroep gewezen vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Amersfoort van den 31 Maart 1870, waarbij, met vernietiging van een vonnis van den kantonrechter te Amersfoort van den 22 Febr. vorige jaar, de nu requiranten zijn schuldig verklaard aan het bejagen van eens anders grond, op Zondag, zonder van een schriftelijke vergunning van de eigenaar of rechthebbende op het jagatveld voorzien te zijn; en te dier zake, met toepassing der art. 2, 18 a, 40, 43 en 45 der wet van den 13 Juni 1857 (Stbl. nr. 87) en de art. 1 en 9, al. 2, der wet van den 22 April 1864 (Stbl. nr. 29), veroordeeld ieder tot betaling van twee geldboetes, elk van 20 gulden, benelui solidair in de kosten van het rechtsgeding, in beide instanties gevallen, met verbeurdverklaring en bevel tot uitlevering van het gebezigde jagatgeweer of betaling van de waarde daarvan, getaxeerd op 3 gulden, en bepaling, dat, zoo de veroordeelden in gebreke blijven, binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, om de boetes te voldoen, het verbeurd verklaarde geweer uit te leveren of de waarde daarvan te betalen, elke boete voor ieder der veroordeelden zal worden vervangen door een gevangenis-straf van zeven dagen, en de niet-uitlevering van het jagatgeweer of niet-betaling van de daarvan getaxeerde waarde voor ieder zal vervangen worden door een gevangenis-straf van drie dagen. Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Hügel, heeft de advocaat-generaal Smits de volgende conclusie genomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Bij de stukken, tot deze zaak betrekkelijk, bevindt zich eene zoogenaamde memorie van cassatie. Daarbij worden echter niet alleen geene wetsbepalingen als geschonden of verkeerd toegepast voorgesteld, en wordt zelfs niet geklaagd over schending van vormen of minder juiste toepassing der strafwet op het in facto aangenomene, maar de daarbij ontwikkelde grieven zijn geheel van feitelijken aard. Ik kan dit stuk dus met stilzwijgen voorbijgaan. Ambtshalve acht ik mij echter verpligt opmerkzaam te maken op de uitgesprokene verbeurdverklaring. De requiranten werden schuldig verklaard aan "het te zamen bejagen van eens anders grond, op Zondag, zonder van een schriftelijke vergunning van de eigenaar of rechthebbende op het jagtveld voorzien te zijn." Het gebezigde jagdgeweer wordt bij het beklaagde vonnis verbeurd verklaard met bevel tot uitlevering of betaling van de waarde, getaxeerd op f 3, en met bepaling, dat de niet-uitlevering van dat geweer of de niet-betaling van de geschatte waarde voor ieder der requiranten zal vervangen worden door gevangenis-straf van drie dagen. Daar volgens de feitelijke beslissing slechts een der requiranten met het geweer op patrijzen heeft geschoten, en zij daarop tezamen de aangeschoten patrijzen hebben achtervolgd en getracht die te bemachtigen, komt het mij voor, dat de dwangmaatregel tot de uitlevering van het geweer alleen moest gericht zijn tegen degene, die het in zijn bezit gehad en gebezigd heeft, niet tegen de beide requiranten. Maar bovendien acht ik de algemene verbeurdverklaring onjuist. Volgens art. 45, litt. b, der jagd-wet wordt bij jagen de verbeurdverklaring bedreigd van het geoorloofde jagd-tuig alleen, wanneer dit geschiedt in gesloten jagd-tijd of zonder de vereiste jagd-akte. Van geen derze beiden omstandigheden is echter hier sprake. Misschien heeft de rechter in de dwaling verkeerd, dat het jagen op Zondag gelijk moet gesteld worden met het jagen in gesloten jagd-tijd. Ik zal niet in een betoog treden, dat onze jagdwet tussen deze twee omstandigheden een duidelijk onderscheid maakt, maar slechts verwijzen naar uw arrest van 17 April 1860 (v. d. Honert, J. en V., d. 6, bl. 129, Ned. Regtspr., d. 64, bl. 225) en de daarbij afgedrukte conclusie van het Openbaar Ministerie. De Hooge Raad maakte toen uit, dat verbeurdverklaring bij het jagen op Zondag niet te pas kwam. Wat moet nu het gevolg zijn van deze beschouwing? Herhaaldelijk heeft de Hooge Raad uitgemaakt, dat de beslissing der vraag, of aan hooger beroep is onderworpen een in een strafzaak, hetzij door een Kantongerecht, hetzij door een Arrondissements-Rechtbank, gewezen vonnis, alleen afhangt van de op het misdrijf gestelde of daartegen bedreigde straf; en dat, ter beantwoording der vraag, welke is het aan des regters oordeel onderworpen misdrijf, en welke de daartegen bedreigde straf, tot de oorspronkelijke dagvaarding moet worden gerecurreerd. Men zie de arresten, aangehaald bij Léon, Regt. Org., op art. 56, al. 1, n». 11, d. H, bl. 18. De oorspronkelijke dagvaarding nu behelst enkel de beschuldiging, dat de requiranten tezamen, op Zondag den 5 Dec. 1869, zonder voorzien te zijn van schriftelijke vergunning van den eigenaar of rechthebbende van het jagtveld, met een jagdgeweer hebben gejaagd op een perceel bouwland, onder de gemeente Amersfoort, hebbende een hunner met dat geweer op patrijzen geschoten, waarop zij tezamen de aangeschoten patrijzen hebben achtervolgd en getracht deze te bemachtigen. Tegen jagen op Zondag en jagen zonder schriftelijke vergunning van den eigenaar van het jagtveld is bij art. 40 der jagtwet als maximum een boete van f 20 bedreigd. Ik toonde reeds aan, dat hier geen sprake kon zijn van verbeurdverklaring van het jagdgeweer. Ik voeg er bij, dat, volgens het beklaagde vonnis, »het niet voldoende is gebleken, dat de eerste beklager een door een van beide beklaagden geschoten patrijs zoude hebben bemachtigd, hetgeen ook niet in de dagvaarding is vermeld, zodat er van verbeurdverklaring of uitlevering te dien aanzien geen sprake kan zijn.» Volgens de beslissingen, in den laatsten tijd herhaaldelijk door de Hooge Raad omtrent de appellabiliteit van vonnissen in zaken van jagd-overtredingen genomen, was het vonnis van het Kantongerecht te Amersfoort, hetgeen in eersten aanleg omtrent deze overtredingen had uitspraak gedaan, niet aan hooger beroep onderworpen; en de Rechtbank aldaar heeft dus, door het hooger beroep aan te nemen, art. 44 R. O. geschonden. Ik heb daarom de eer, namens de heer proc-gen., te concluderen tot vernietiging van het beklaagde vonnis; en dat de Hooge Raad, op nieuw recht doende, het hoger beroep, door de requiranten en den ambtenaar van het Openbaar Ministerie tegen het vonnis van den kantonrechter te Amersfoort dd. 7 Maart 1870 ingesteld, zal verklaren nietontvankelijk, met solidaire veroordeeling van de requiranten in de kosten. De Hooge Raad enz., Gezien eene memorie, door de requiranten ingediend; Overwegende, dat bij de door de requiranten ingediende memorie geen wets-artikel als geschonden of verkeerd toegepast is opgegeven, maar dat zij slechts bevat eene uiteenzetting der daadzaken, zoo als die volgens beweren der requiranten zouden hebben plaats gehad; dat echter een onderzoek daarnaar in cassatie niet kan worden ingesteld; 0. echter ambtshalve, dat de requiranten waren gedagvaard als beklaagd van gezamenlijk, op Zondag den 5 Dec. 1869, zonder voorzien te zijn van eene schriftelijke vergunning van den eigenaar van het jagtveld, met een jagtgeweer te hebben gejaagd op de plaats, daarbij vermeld; dat dit alzoo ten laste gelegde feit bij het nu bestreden vonnis als bewezen is aangenomen, en de requiranten zijn veroordeeld, als aan het hoofd van dit arrest is vermeld; 0., dat echter de verbeurdverklaring van het door een hunner gedragen jagtgeweer niet in de wet is gegrond; 0. toch, dat, volgens art. 45 der jagtwet, het geoorloofd jagttuig (in casu het geweer) dan alleen mag worden verbeurd verklaard, wanneer de drager daarvan zich daarmede in het veld bevindt, of in gesloten jagttijd, of zonder voorzien te zijn van de vereiste jagtacte, de kosteloos vergunning, het consent of de buitengewone machtiging, bij de art. 6, 16 of 26 dier wet omschreven; dat derhalve de overtreding van het jagen op een anderen grond zonder diens toestemming daarbij niet is opgenomen; dat het nu wel bij art. 18 is verboden op Zondag te jagen, maar dat de wet een duidelijk onderscheid maakt tusschen het jagen op Zondag en dat in den gesloten jagttijd; weshalve, ten gevolge dier omstandigheid, de verbeurdverklaring ook niet kon worden uitgesproken; 0. nu, dat tegen het alzoo ten laste gelegde feit, volgens art. 40 jo. art. 44 der genoemde wet, geen andere straf wordt bedreigd dan een geldboete van ƒ 10 tot ƒ 20, en het vonnis mitsdien, volgens de wet op de rechtelijke organisatie, niet vatbaar was voor hooger beroep; dat derhalve de toenmalige appellanten, evenzeer als het Openbaar Min., in hun hooger beroep hadden moeten zijn verklaard niet-ontvankelijk; dat de Rechtbank, door dit niet te doen, genoemd art. PROVTNCTALti HOVEN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ZUTPHEN. Raadkamer van den 9 .Tulij 1868. Voorzitter, Mr. B. A. Roel vink. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN GELDERLAND. Raadkamer van 14 April en 19 Mei 1869. Voorzitter, Mr. J. Rad van Gameren. Magtiging tot den verkoop van onrokrkvde goederen. — Minderjarige.— Art. i 122 B. W. — Toeziende voogd. Hooger beroh.p. — Stuiting van den verkoop. De Regtbank enz., Gezien en gelezen het request, ingediend namens vrouwe M. G. H. II. Opfergeldt, weduwe van den heer B. W. J. von Raesfeldt, van deu navolgenden inhoud : Aan de Arrond.-Regtbank te Zutphen. Edel Achtbare Heeren! Geef met de meesten eerbied te kennen vrouwe M. O. H. Hopfergeldt, weduwe van de heer B. W. J. von Raesfeldt, wonende op het Harreveld, in de gemeente Lichtenvoorde, tijdelijk verblijf houdende te Wiesbaden, zowel uit eigen hoofde als in haar betrekking van moeder en voogdes van haar uit haar huwelijk met wijlen reeds genoemde heer B. W. J. von Raesfeldt geboren, nog minderjarig kind, met name M. J. S. B. H. II. von Raesfeldt: dat de heer B. W. J. von Raesfeldt voornoemd, zonder beroep, laatst gedomicilieerd geweest onder Lichtenvoorde, laatstelijk verblijf gehad hebbende te Wiesbaden en aldaar den 20 April dezes jaars overleden, met wien de requestrante buiten gemeenschap van goederen is gehuwd geweest, tot zijn enigen erfgenaam bij versterf heeft nagelaten zijn enig kind, uit zijn huwelijk met de requestrante, zijnde reeds genoemde minderjarige; dat, krachtens huwelijksvoorwaarden, gemaakt tussen requestrante en wijlen haar echtgenoot den 21 Nov. 1856, de requestrante is gerechtigd tot het beschikbare gedeelte van de nalatenschap van haar echtgenoot; dat van die nalatenschap door de te Doetinchem residerende notaris J. D. Pasteur den 5 Junij 1868 een inventaris is opgemaakt, waarvan bij deze een afschrift wordt vertoond; dat, blijkens die inventaris, het actief van die nalatenschap voor verre het grootste deel bestaat uit onroerende goederen, zijnde de navolgende en volgens overgelegde kadastrale extracten bij het kadaster voorkomende, als hierna te vermelden; de havezathe enz., voor het geheel te zamen groot 145 bunders. Zutphen, 9. Juli 1868. Het welke voede, (F. R. Pennink, procureur.) Gezien het daaronder gestelde appointement van den heer voorzitter van deze Rechtbank, luidende: Zij dit request met bijlagen gesteld in handen van het Openbaar Ministerie ten dooden conclusie. Zutphen, 9. Juli 1868. De president der Arrondissements-Rechtbank, (B. A. Roelvink.) Gezien de daarop gevolgde conclusie van het Openbaar Ministerie, luidende: De officier van justitie te Zutphen concludeert tot inwilliging van bovenstaand verzoek. Zutphen, 9. Juli 1868. De officier van justitie, (de Ranitz.) Gezien art. 1122, 453 BW, en art. 690 BR; Overwegende dat de scheiding en verdeeling van de onroerende goederen, tussen de bij het request vermelde gerechtigden in onverteelde gemeenschap bezeten wordende, welke onroerende goederen ten requeste nader zijn omschreven en tot de scheiding en verdeeling waarvan men wenscht over te gaan, niet gevoegelijk en onschadelijk in natura kan worden daargestellt, uit aanmerking van de gestelde van die goederen, het aantal deelgerechtigden en den aanzienlijken schuwen last, op den gemeenen boedel klevende, en dat er alzoo termen zouden om de gevraagde machtiging te verlenen; Recht doende in het eerste ressort, Machtigt requirante, zowel pro se als qq., om de onroerende goederen, ten requeste nader omschreven, in het openbaar, in tegenwoordigheid, althans na behoorlijke oproeping van den toezienden van den minderjarige mede-belanghebbende, naar plaatselijk gezien door een bevoegden ambtenaar te doen verkoopen. Aan het Provinciale Gerechtshof in Gelderland geeft met den meesten eerbied te kennen G. van Ditshuyzen, fabrikant, wonende te Terborg, gemeente Wisch in zijn hoedan van toezienden voogd over den minderjarigen M. J. o. hebbende op de havezathe Harreveld, onder Lichtenvoorde. Dag heeft begeven in een buitengewone vergadering van deelhebbers in de te Rotterdam gevestigde Nederlandse Nationale Vee-verzekering-maatschappij, en dat de zes deelhebbers, aldaar tegenwoordig, uitbrengende acht-en-veertig stemmen, hebben besloten, dat de in 1866 te Oosterhout opgerichte Nationale Vee-verzekering-maatschappij, ondanks twee afwijkende besluiten van deelhebbers van 28 Febr. en 29 Mei 1867, op den ouden voet en onder dezelfde benaming zal blijven bestaan; eindelijk authentieke afschriften van twee onderhandsche acten, op den 2 Jan. en 30 Mei 1868 bij evengenoemden notaris Reepmaker in bewaring gegeven, van welke de eene bevat een zoogenaamd gewijzigd reglement van de Nationale Vee-verzekering-maatschappij, te Oosterhout, met op den 24 Dec. 1867 te Rotterdam door de voormelde buitengewone vergadering van deelhebbers gearresteerd, de andere, een aanhangsel op dat gewijzigd reglement, op den 11 Mei 1868, door dergelijke vergadering, bestaande uit zeven personen, vastgesteld; dat de geïnt. uit deze stukken wil hebben afgeleid, niet alleen dat dezelfde onderlinge vee-verzekering-maatschappij, waarin de app. in 1866 heeft deelgenomen, nog inwerking is en door hem wordt vertegenwoordigd, maar ook dat van den app. tegelijk wordt gevorderd betaling van premies en boeten, die bij het zoo even bedoeld gewijzigd reglement zijn uitgeschreven, omdat in het oorspronkelijk reglement van 13 dec. 1865 een bepaling voorkomt, naar welke ieder deelnemer verplicht is, niet slechts dat reglement, maar alle later te nemen besluiten na te leven; dat het echter duidelijk is, dat zulke bepaling, in welken ruimen zin ook opgevat, nimmer de verplichting zal kunnen te weeg brengen om voor eenen assurantie-termijn, anterieur aan meergenoemd gewijzigd reglement, in casu over de jaren 1866 en 1867, onder den naam, hetzij van premie, hetzij van boete, betalingen te doen, die bij het oorspronkelijk reglement niet waren voorgeschreven; maar dat de geheele redenering van den geïnt. daarenboven berust op de gratuite stelling, dat het gewijzigd reglement van 24 Dec. 1867 op een wettige wijze is tot stand gebracht, en dat de op den 13 Dec. 1865 opgerichte maatschappij alzoo door dat reglement wordt geregeerd of daaronder heeft voortgeleefd; dat het toch opmerkingswaardig is, dat het reglement van laatstgenoemde maatschappij, naar den inhoud van art. (Advokaat van den appellant Mr. J. W. van Noordwijk, te Dordrecht.) MENGELWERK. HUNNE BEDDEN. Mr. L. Oldenhuis Gratama heeft in nr. 3253 van dit Weekblad enige opmerkingen geplaatst over een zin uit mijn dissertatie. Ware het niet de reden, voor dat schrijven aangevoerd, dat «door het lezen van mijn geschrift men in de gedachte kon worden gebracht, dat tegen den eigendom der hunnebedden bij particulieren, naar het hedendaagsch recht, geen krachtiger argument kon worden aangevoerd dan een beschouwing van extracommereialiteit, door mij onnoodig gebracht» , ik zoude gezwegen hebben, omdat niemand buiten Mr. 0. G., zelfs na een vlugtige beschouwing van het door mij verdedigde beginsel van extracommereialiteit bij het citaat uit mijn proefschrift, in de verte aan een oordeel over eigendom van hunnebedden kan denken. Beschouwing van extracommereialiteit een argument tegen den eigendom van alle extra-commercieele zaken (behalve het lijk) kunnen volgens mij in het hedendaagsch recht privaat eigendom zijn ! ! Maar er is meer. Mijn proefschrift is niet in den handel, in welk geval ik de opmerkingen van den geachte schrijver had laten rusten ; nu moet ik mij verzetten tegen deze bespreking door iemand, die zich de moeite niet getroostte, al ware het slechts de inleiding te doorlopen. Mogten zijne regelen geplaatst zijn om de zaak der hunnebedden op nieuw ter sprake te brengen, zoo wil ik gaarne wat in mijne dissertatie niet op zijn plaats was, als mijn gevoelen over dien eigendom verklaren, dat de eigenaar van den bodem, waarop het rust, tevens eigenaar van het hunnebed is. Toegegeven toch, dat volgens Romeinsch recht hunnebedden (als begraafplaatsen) res religiosae nullius in bonis kunnen zijn; zoo is die hoedanigheid geen blijvende, maar gaat met haar oorzaak, de religie, over. Aan de leer der res religiosae in het Duitsche recht gelijk is aan de Romeinsche, zoo zullen reeds door deze wijze van opheffing der religiositeit lang voor het Drentsche landrecht de zaken aan het verkeer teruggegeven zijn. Na de invoering der Christelijke godsdienst was bovendien aan die heidensche religie alle levenskracht ontnomen, de leer der res divini iuris naar kanoniek recht verschilde hemelsbreed van die der Romeinen. Is echter het bewijs mogelijk, dat ooit hunnebedden res religiosae en daardoor res nullius geweest zijn? Men zoude moeten beginnen met aan te tonen, dat de stichters der graven, 't zij Cimbren, Teutonen, Wenden of eenig ander volk, dit begrip kenden, iets waaraan wel niet te denken valt. Ook het Germaansch recht kende het niet in den zin der Romeinen, noch Sachsen-, noch Schwabenspiegel, noch Görlitzer Landrecht, noch een der andere wetboeken houdt een bepaling in, die dit beginsel bewijzen kan, of er direct uitvloeisel van is. De "Triede" toch in Sachsenspiegel, lex Fris. enz. voorkomende, is geen privaatrechtelijk begrip (vgl. Dr. Lr., IV, 28). Ook in het Drentsche Landrecht zocht ik te vergeefs naar privaatrechtelijke bepalingen over res religiosae of hunnebedden. Het laatste en volgens den geachten schrijver zeer sterk argument is gevaarlijk en zwak. Het is toch bekend, dat door de Staten van Drenthe besloten werd ouder bedreiging van straf het vernielen en schenden derze merkbare steenmassa's te verbieden, hetwelk, niettegenstaande de door Mr. O. G. beweerde volksovertuiging, welke tegen die vernieling zoude hebben moeten opkomen, zoo dikwerf gebeurde, dat de schrijver van den Tegenwoordigen staat van Drenthe verklaart, dat buiten dat verbod »vermoedelijk geene meer zouden voorhanden zijn» (1). — En niet alleen ruwe, onbeschaaft landbevolking maakte zich hieraan schuldig, ook in de ogen der geestelijkheid waren deze steenklompen geschikte bouwmaterialen voor kerken (2). Men ziet dus, dat op het ongeschonden aanwezen nog al een weinig af te dingen valt, zoo als dan ook tegenwoordig weinige hunnebedden door deskundigen voor ongedeerd erkend worden. De oorzaak dus van het nullius in bonis esse der hunnebedden, zoo die ooit bestond, is reeds door de Romeinse overheersching verdwenen. Al wilde men nu ook, waartoe geen gegronde reden bestaat, een ius postliminii volgens Duitsch recht aannemen, dan heeft de christelijke godsdienst door het verdrijven der Germaanse godenleer hieraan even goed een einde gemaakt en deze res nullius aan het verkeer teruggegeven, als zij e.g. gedaan heeft met de even eerbiedwaardige en merkwaardige heilige bosschen. Ten slotte nog een woord. — Met den geachten schrijver zoude ik niets liever zien, dan dat op afdoende wijze aan de sloping en vernieling der hunnebedden een einde gemaakt werd, hoewel ik den door hem ingeslagen weg niet als den waren kan erkennen. Ware aankoop door rijk of provincie niet mogelijk, waardoor in het buitenland zoo menig beroemd overblijfsel van vroegere tijden gespaard bleef? Deventer, 22 Juli 70. Mr. Hendrik G. Jordens. ONTWERP VAN WET TOT HERZIENING VAN ONDERSCHEIDENE BEPALINGEN DER WET OP DE BRIEVENPOSTERIJ. ART. 9. (Ingezonden.) Voorloopig verslag, bladz. 1668. Men meende zich te herinneren, dat zulk een geval heeft plaats gevonden en dat toen bij regterlijk gewijsde is uitgemaakt, dat hetgeen de brief boven de f 25 inhield, toekwam aan den Staat." Memorie van beantwoording, bladz. 1708. Van het ter dezer plaatse aangehaalde regterlijk gewijsde bestaat geen herinnering." Herinnering. Arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden van 16 Oct. 1857, waarbij is beslist, dat de Staat, ingeval van vermiste geldswaarde uit eenen eenvoudig aangeteekenden brief, zonder betaling van verhoogd aanteekengeld, tot niets meer gehouden is dan tot een tegemoetkoming van ƒ 25, ook dan, als blijkt, dat de ontvreemde geldswaarde tot een hooger bedrag in handen der Regering is teruggekomen, Weekblad van het Regt, n° 1897, van Deinse, Strafwetten, 2de stuk, bl. 20, van den Honert, Gem. Zak., 14, 313, Regtspr., 57, 44, Luttenberg's Chronologische Verzameling, 1857, bladz. 221, Wet op de Brievenposterij, door L. A. Schuurman, bij w. E. J. Tjeenk Willink, te Zwolle, 1863, bladz. 11. Zitting van Maandag, 1 Augustus. Voorzitter, Mr. F. de Grevink. Behandeld het beroep van: 1°. J. Spanjersberg Jzn., tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Augustus. 2°. G. J. Heinen, tegen een arrest van het Hof in Limburg. Rapp., raadsh. Huguenin. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Augustus. 3°. J. Bos, huisvrouw van D. Niphuis, tegen een arrest van het Hof in Overijssel. Rapp., raadsh. Crans. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Augustus. Zitting van Dinsdag, 2 Augustus. Behandeld het beroep van: 1°. A. L. Kavelaars, tegen een vonnis der Rechtbank te Rotterdam. Rapp., raadsh. Gockinga. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Augustus. 2°. M. van Meurs, weduwe van J. J. Hartong en M. Hartong, tegen een arrest van het Hof in Noord-Brabant. Rapp., raadsh. 's-Graven. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Augustus. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Z.M. besluit van den 29 Juli jl., n° 4, is aan Mr. J. Woldringh, op zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Aug. 1870, eervol ontslag verleend als raadsheer in het Prov. Gerechtshof in Groningen. Bij Z.M. besluit van dezelfde dagtekening, n° 5, is aan Mr. F. W. N. Suringa, op zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Aug. 1870, eervol ontslag verleend als kantonrechter te Eems. Zie aldaar, pag. 48 en 140. Dit werk is uitgegeven onder toezicht van Mr. J. H. F. van Lieu, Raadsheer bij het Hof van Justitie in Drenthe. Zoo is, volgens den Tegenwoordige Staat, de kerkmuur van Oorden aan Zuidwolde hiervan opgetrokken. Pag. 139 noot. Bij Z.M. besluit van den 30 Juli jl., n° 2, zijn benoemd tot hoofdcommissaris van politie te 's Gravenhage, J. C. van Schermbeek Jr., thans commissaris van politie te Amsterdam; tot commissaris van politie te Amsterdam, M. F. Holthausen, thans commissaris van politie te Harderwijk. Door den gouverneur van Nederlands-Indië is verleend een tweejarig verlof naar Nederland, wegens ziekte, aan den president van den Raad van justitie te Macassar, Mr. A. Makkers; ontslagen: op verzoek, eervol, de buitengewoon sub-st Griffith bij den Residentieraad te Riouw, W. Greve; en de notaris, tevens venneteester, te Poerwokerto, B. A. Barkey; en benoemd: tot president van den Raad van justitie te Macassar, het lid in den Raad van justitie te Soerabaya, Mr. W. A. Engelbrecht; tot derde sub-st Griffith bij den Raad van justitie te Batavia, de ambtenaar voor de burgerlijke dienst in Nederlands-Indië, Mr. J. Doornik; tot lid in den Raad van justitie te Soerabaya, de sub-st officier van justitie bij de Raad van justitie te Semarang, Mr. L. P. Gips; en tot notaris te Soerakarta, P. T. Serlé, gepensionneerd hoofd-ambtenaar, kandidaat-notaris. BERTSGEN. 18 Gravenhage, den 3 Augustus. Den 30 Juli 1871, is overleden Mr. J. G. van Wageningen, raadsheer in het Provinciale Gerechtshof in Friesland. REGTSGELEERDE UITGAVEN. FRANSCHE LITERATUUR. Bimbenet (J. E.), Les Conciles d'Orléans, considérés comme source du droit coutumier et principes de la Constitution de l'Église gauloise. In 8. Paris, Cotillon. Desjardins (A.), prof. agrégé à la Fac. de dr. à Paris, le pouvoir civil au Concile de Trente, 2e éd. In 8. Paris, id. Hoffmann (J. H.), Traité historique des questions préjudicielles en matière répressive selon le droit français, précédé d'un Exposé dans la même forme, de l'action publique et de l'action civile considérées séparément et dans leurs rapports mutuels. 1865—1870, 3 vol. in 8. Paris, A. Durand et Pedone-Lauriel. Observations à propos de projets de réforme de l'organisation judiciaire et de la révision du Code Napoléon, par Ern. Aubergé, juge à Melun. In 8. , 16 pag. Paris, Goupy.
48,488
MMCMC01:000002486_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,844
[Rundschreiben der Loge Balduin zur Linde in Leipzig]
null
German
Spoken
4,249
7,825
Maurerische lSüclier- Sammlmig- von CtEORf* HLOSS. N™ des Catalogs StilNro W M L Oriënt Leipzig, den 24. Juni t844. An die Sehr Ehrw. ger. u. vollk. Sr. Joh. Loge im Oriente zu Sehr Ehrwürdige, Ehrwürdige, Würdige, Allerseits verehrte und geliebte Brüder! ^)ochmittag ist's, Hochmittag des Jahres! Das Gestirn, welches dcn Tag regiert, steht auf seinem höchstcn Punkte zur Erde. In seincm Lichte erschlieHt sich der Kelch der schönsten Blume deö Jahres und sub ros» begeht der Maurer im Kreise der Brüder das grosie Bundessest. In die Tage, in welchen die Sonne ihren Höhepunkt erreicht Hat, legte man seit undenklicher Zeit die Feier des Mannes, der, eine Rose in der Wliste, im Wendepunkte der alten und neuen Zeit stand und der Vorlaufer der Letzteren wurde. Johannes, ein Jdeal dem Freunde der Menschheit, sei vor Allen dem Maurer ein würdiges Vorbild in einer scheinbar friedenreichen und doch so lebendig bewegten Gegenwart, deren Strom unsere stillen Bauhütten umfluthet. Des krastigen TauferS ausieres Leben versank, weil er wollte, dast es im innern Leben der Menschheit licht werden sollte. Allein wenn auch Selbstsucht ihn und den Höhern nach ihm, die Trager ewiger Jdeen, zu vernichten glaubtc, so ging doch die geistige Krast, welche durch beide auf dem Gebiete der Menschheit erregt ward, aus dem Kampfe mit der Wirklichkeit siegreich hervor und gestaltete das Leben der kommenden Jahrhunderte. Welche Erinnerungen, welche Hoffnungen bewegen auch uns in diesen Tagen! Das durch jene hervorgerusene Gelubde sei nicht eine Blüthe des Augenblicks, entsaltet in einer guten Stunde nur im Raume der eignen Bauhütte. Heute, am gemeinsamen Bundesfeste sprechen wir das Gelubde der Treue und aufopfernden Liebe dem Gesammtbunde und allen den theuren Brudervereinen gegenüber aus, deren sreundliche Theilnahme uns seit einer Neihe von Jahren beglückte. Sie werden, — wir halten uns ihrer brüderlichen Gesinnung in dieser Hinsicht versichert — das Nachstehende, welches nach Ablauf eines zweijahrigen Zeitraums auf's Neue Nachricht von den Verhaltnissen und dein Wirken der Loge Balduin zur Linde geben soll, wohlwollend aufnehmen. Was nun zuvorderst die persönlichen Veranderungen im Bruderkreise der Loge Balduin zur Linde angeht, 10 weisen wir hinsichtlich derselben auf das beiliegende Mitgliederverzeichnist hin, aus dem sich bei gefalliger Vergleichung mil dein im Jahre 1842 entworfenen ergeben dürfte, dast unsere Loge so manche Brüder gewonnen Hat, deren, wie wir versichern dürfen, schon jetzt kund gewordene Ansichten und Bestrebungen Gutes, auch auf dem Gebiete der k. K. zu fördern verheisien. Durch ihren Eintritt wurde die Trauer wegen der vom Baue Abgetretenen in Etwas gemildert, die, wie Sie aus der Liste erfehen werden, der a. B. d. W. in den e. O. abrief. Jhr Gedachtniji wird unter uns in Segen walten. Das Verhaltnijz zwischen den Brüdern unserer Loge und zwischen Balduin und den geliebten Schwesterlogen im hiesigen O., Minerva zu den drei Palmen und Apolio, Hat sich fortwahrend freundlich gestaltet und wir dürfen hossen, dast diese innigen Bande auch kunstig zu unserm Glücke beitragen werden. — Lassen Sie nun unsere Mittheilungen einigen der An stal ten zuwenden, die von unserer Loge ausgegangen sind. Wir nehmen gleich ansangs Jhre Theilnahme sur ein Jnstitut in Anspruch, das nun eine lange Zeit hindurch seine Wirksamkeit entsalten konnte. Neunundzwanzig Jahre sind versloffen, seitdem Balduin beschlost, getrennte Kraste zu sammeln und so ein Werk zu gründen, nicht bestimmt, dem blosten augenblicklichen Bedürsnisse abzuhelfen, sondern mit dem Zwecke: dem jüngern Geschlecht, bei seinem Eintritt in bürgerliche Thatigkeit durch Erganzung, Erweiterung, Besestigung und tiesere Einpragung des bereits Empsangenen eine dauernde Mitgabe siir seine künftigen Tage zu gewahren. So entstand die Sonntagsschule der Loge Balduin zur Linde, wenn nicht die erste im deutschen Vaterlande, doch die erste auf unserm sachsischen Boden. Dast sie in dem angedeuteten Sinne nicht ohne Segen zu wirken vermochte, verdankt sie nachst dem Schutze und Beistand des a. B. d. W> zuvörderst der Rücksichtnahme einer alles Gemeinnützige gern sördernden Rcgierung, die, im Verein mit den Standen des Landes, bei der neuen, epochemachenden Gestaltung des sachsischen Volksschulwesens überhaupt, auch die Sonntagsschulen nicht ausier Acht liesi und dadurch kraftigend aus unsere Bestrebungen einwirkte. So müssen >vir auf das Dankbarste erwahnen, dast noch in der neusten Zeit E. K. Hohes Ministerium des Jnnern beschlost: der Sonntagsschule unserer Loge statt des früher gewahrten Holzdeputats vorerst auf die Jahre 1844 und 1345 eine ziemliche Geldhilfe zur Anschaffung des Brennmater-als zu bewilligen. Solches geschal) auf erstatteten Vortrag von Seiten der K. Kreisdirection allhier, deren Vorsitzender Herr vr. von Fa lken stern auch bei dieser Gelegenheit seinen edlen, menschenfreundlichen Sinn aus's Neue bewahrte, der ihn uns, wie so vielen Anderen, auch nach dem Scheiden von uns zu einem höhern Wirkungskreise unvergestlich machen wird. — Aber auch der wohlwollenden Nnterstützung von Seiten vieler edlen Privaten haben wir zu gedenken. Jhre Namen wurdcn theils früher genannt, theils können sie aus verschiedenen Gründen nicht alle aufgeführt werden; doch müssen wir aus neuerer Zeit vornehmlich der Madame Wei^ geb. Vehse und des Herrn Lübeck, weil. Bürger, Hausbesitzer und Particulier allhier, um deswillen gedenken, weil durch ein Vermachtnist der Er stern eine, bei der jcihrlich am Sonntage Quasimodogeniti zu haltenden ösfentlichen Prufung der Sonntagsschüler stattfindende, Pramienvertheilung an drei der Letzteren gegründet wurde, und das Legat Hrn. Lübecks sür uns um so bedeutungsvoller wurde, je rühmlicher daS Zeugnisi war, welches derselbe, ein Nichtmaurer, über unsere Bestrebungen in seinem letztcn Willen niederlegte. Wir können auch nicht schweigen, geliebte Brüder, über den gesegneten Fortgang, den der in einer am 4. Marz 1827 gehaltenen Schwesterloge gegründete Verein zur Unterstützung hilssbedürstiger verheiratheter Wöchnerinnen Hat, an dem sortwahrend edle Frauen aus allen Standen Interesse nehmen und dem auch im verflossenen Jahre vor Allen unser hochverehrtes Königshaus die lebhafteste Theilnahme nicht versagte, die es durch einen ansehnlichen von uns dankbarst empfangenen Beitrag an Geld bethatigte. — Gaben, welche die Milde der Brüder in unsern allwöchentlichen Sonnabendversammlungen, in denen insbesondere auch die Circularschreiben der unö befreundeten Logen vorgetragen werden, fpendeten, haben uns in den Stand gefetzt, wie fchon früher, so auch beim Beginnen des letztverflossenen Winters, eine Anzahl verschamter Armen durch Ankaus von Holz zu ersreuen. — Wenn wir nun kürzlich, da diest ohnehin einen grosien Theile der Brüder bekannt sein wird, noch erwahnen, daKi das bei der Loge Balduin zur Linde bestehende maur erische Corre sp ondenzbureau insbesondere durch die Fürsorge des Br. Weinedel einen gedeihlichen Fortgang Hat; so dürfm wir, geliebte Brüder, hossen, dast Sie unserm maurerischen Wirken in den vorliegenden Beziehungen Jhre Zustimmung nicht versagen werden. Doch wir haben auch den Geist, welcher im Siriusglanze der drei grosten Lichter schwebt, in unserm Bruderkreise, so viel in unsern Krasten stand, immer heimischer zu machen uns bemüht. Wir versuchten diest dadurch, dast wir dem, womit wir uns in unsern, immer — was Jeden unter uns mit Freude erstillte — zahlreich besuchten Versammlungen zu beschastigen hatten, die zweckdienliche Richtung zu geben strebten, welche den Zusammenhang der Arbeiten mit der vom dem Maurerbunde und noch mehr von der einzelnen Banhütte wohl zu unterscheidenden Maurerei und dem Maurerthum herstellt. Mochten nun jene Beschastigungen in der Ausübung des Rituals, in der Deutung der ewigen jungen Symbole und Gebrauche der Brüderschaft, in geistiger Erhebung durch Vortrage oder auch uur in veredelter geselliger Unterhaltung bestehen, so betrachteten wir alles diest nicht als Zweck, sondern immer nur als Mittel zu demselben, angewandt um Annaherung an die Ideale der Maurerei aus eigenthümlichem Wege zu erleichtern. Momentane Stimmungen, sagten wir uns, die oft nur von der Willkühr des Einzelnen abhangen oder blos aus individuellen Vorstellungen beruhen, sollen uns, welche herrliche Bausteine sie uns auch oft reichen, nicht alle in leiten i die Subjectivirat soll sich dem Objectiven unterwersen und von uns das Wesen der Maurerei im Auge behalten werden. Und dieö in einer Zeit, in welcher das Fortschreiten deS achten MaurergeisteS die Reste einer srühern und geschichtlichen Bildung des Maurerbundes immer mehr einander nahert; in einer Zeit, in welcher es nicht mehr daraus ankommt, ob wir drei ehrwürdige Hauptsymbole des Bundes die drei groten Lichter oder die Kleinodien der Loge nennen, ob wir den Teppich als das langliche, rechtwinklichte Viereck, oder als den salomonischen Tempel bezeichnen. Lasset uns die gemeinsame Grundlage und die aus ihr entspringende Richtung unserer Arbeiten im Auge behalten! Allein, m. Br., um uns über das Gemeinsame klarer zu werden, haben wir es, ungcachtet der practischen Tendenzen, die wir, wie eben angedeutet, versolgten, nicht verschmaht und verabsaumt, mit der Geschichte unsers Bundes unö zu beschastigen und Blicke aus das zu wersen, was ihm vorherging. Auch aus der Kette srüherer Begebenheiten, welche unsern Jetztbund umzieht, springt — was auch Manche dagegen sagen mogen — der elektrische Funke, der unö zur aufmerksamen Betrachtung des weltordnenden Geisteö anregt. Dieser, der über Allem, was in der Zeit geschieht, schwebt, breitet seine Fittiche aus über die Jdeen, welche das Maurerthum im Lause so vieler Jahrhunderte kund gab. An den Nftrn der Muloe, in einer reizenden Gebirgsgegend, liegt das alte, schon im Jahre 1010 Stad t genannte Rochlitz. Ueber lhm thront das schöne, vielsach geschichtlich merkwürdige Schlost. Schreitet durch die weiten Hofraume dieses, den Baustyl des Mittelalters verrathenden Gebaudes, dem nach Schlost Wechselburg suhrenden Psade zu, und bald leitet Euch dieser sanst aussteigend, durch schattige Waldgange auf den Gipfel des Rochlitzer Berges. Hier. mitten unter machtigen Steinbrüchen, die Euch schon durch ihre austere Gestalt zurusen.- Ie saxa locjumitur! hier, wo sich dem Auge die reizendste Aussicht auf viele Meilen hinaus eröffnet, hier weilt der Fust des Maurers auf dem Boden, auf welchem sich die Fundgruben besinden, welche schon im frühern Mittelalter das reichste Material den klösterlichen Baugesellschaften in. Meistnerlande lieferten und spater Veranlassung wurden, dast sich gerade in Rochlitz eine Hütte der alten Steinmetzen bildete, welche durch ihre treue Sorge sur Erhaltung urkundlicher Nachrichten bis aus unsere Tage dem Maurer so interessant, als manche gröstere Bauhütte des Mittelalters wurde. Bekannt ist es, dast aus den Klosterinstituten Britanniens Christenthumsverkündiger auch nach Deutschland und vornehmlich in Meistens Nahe, nach Thü ringen (Bonisacius) kamen. Auch sie brachten Bauleute mit, welche den von jenen ausgestreuten Cultursamen durch Errichtung von Kirchen und Klöstern mtt pslegen sollten. Meisten blieb ihnen aber noch ein Paar Jahrhunderte unzuganglich. Denn bèkanntlich wehte noch nicht der germanische Geist über die slawischen Fluren zwischen der Saale und Elbe. Als er aber hier, sreilich unter Blut und Thranen Wurzel sastte, da lehrt uns bald die Geschichte, dast im 10. und 11. Jahrhunderte kirchliche Baue entstanden, welche uns das Dasein von Bauleuten verkünden. W.ïhrend wir von diesen (ebenfalls klösterlichen) Baukünstlern wenig Naheres wissen und ihre Wirksamkeit sich hin und -) Das Verhaltnip d-r alten Bancorpora.wnen zu dem heugen Frei.nam-rbund- yt n-n-rdings in einem Vortraqe g-istv-ll ause.nande-g°s°tzt worden. welche» Br. Becker in d-r g. „..d vollk. -k.-ktisch-n Bm.desloge Kar- z. neuen Lichte i.n Oriente z.. wieder nur noch in geringen Resten an den spater vielsach veranderten Bauwerken verrath, wi'rd es schon etwas lichter gegen das Ende deö 11. und im Lause deS 12. Jahrhunderts. Da tritt in den Meistnischen Gauen sast gleichzeitig eine gröstere Zahl kirchlicher Bauwerke hervor, deren Ueberreste sich mehr oder minder vollstandig bis auf unsere Tage erhalten haben *). In Beziehung auf diese Bauwerke wissen Wir, dast sie von Klosterbrüdern unternommen wurden, die man damals zur Corporation vereint wirken sah. Deswegen gewöhnten sich vielleicht die damaligen Chronikenschreiber, die Thatigkeit Einzelner unerwahnt zn lassen und selten oder nie werden die Werkmeister genannt. Ja, die gleiche Bauart solcher Werke lastt vermuthen, dast dieselben, von einem Orte zum andern ziehenden Klosterbrüder die verschiedenen Baue unternahmen oder wenigstens Andere bei denselben unterstützten. Wir wollen hier von dem historisch gesahrlichen Versuche absehen, aus einzelnen Gestaltungen jener Bauwerke die Verbindung dieser Baukünstler mit den anderwarts und besonders in England vorkommendcn schon jetzt herzuleiten. Nnerwcihnt mag es aber nicht bleiben, dast die klösterlichen Baugesellschaften bestimmter in Me ist en zu einer Zeit hervortraten, als der Versall des KlosterwesenS schon begonnen hatte. Davon zeugen nicht blos die abscheulichen Austritte unter den Klosterbrüdern, welche uns die Chroniken hin und wieder aus den Tagen jener Baue berichten, sondern auch die grastlichen Verwünschungsformeln, mit denen Bischöfe und Aebte die Weihe der neuerbauten Gotteshauser bezeichneten und die nichts weniger als einen menschheitlichen Geist athmeten. Bald trat die Kunst aus den Klöstern in die Austenwelt. Auch in Meisten mögen sich unabhangiger von den Monasterien, wenn schon fortwahrend unter den Einflusse der Geistlichkeit, Baugesellschaften im 13. Jahrhunderte gebildet haben, in welchem auch hier Baue entstanden, die (wie z. B. der Dom zu Me ist en ungefahr um daö Jahr 1271) als steinernc Heldengedichte zu der Nachwelt reden sollten. Bestimmt ist es nicht anzugeben, wann die sachsische Bniderschast sich bildete, hinsichtlich deren Bauhütten zu Meisten, Dresden, Zwickau (von wo sich die Steinmetzen erst im 18. Jahrhunderte nach dem nahgelegenen Rittergute Planitz und CainSdors wandten) Torgau und vor allen in Rochlitz erwahnt werden, wo, wie bemerkt, die Bauleute das reichste, noch unerschöpfte Material vorfanden, das schon im 12. Jahrhunderte zum Bau der Kirche zu Wechselburg und im 15. Jahrhunderte zum Baue der Rochlitzer Kunigundenkirche benutzt wurde, die wahrscheinlich die dasige Bauhütte errichtete. Doch erhielten die Steinmetzen im Lande zu Meisten unter sich die Tradition und rühmten sich, schon vom Kaiser Karl IV. Freiheitsbriese erhalten m haben. ') Vor Allen zcichnet sich die ganz wohlerhaltene SchloKkirche zn Wechselburg, das ehemalige Kloster Zschillen (in der Nahe von Rochlitz und seinen Steinbrüchen) aus, die, gegen das Ende des 12. Jahrhunderts von Dedo IV. erbant, in vielen ihrer Theile auf den vor dentscher Bauart bestehenden (byzantinischen Banstyl), wie wenige andere Banwerke, hinweist. Aufmerksaui wurde erst in ueuerer Zeit (jg35) durch Pu ttrich auf sie geinacht. zu dessen trefflichen Werke Br. Stieglitz eine geschichtliche Einleitung über das Kloster Zschillen schrieb, mit der ein Aufsatz in Br. Gretschel's Beitragen zur Geschichte LeipzigS (Leipzia IS35) zn verbinden ist. Aber bereits aus der als alteste bekanntcil Ordnung der Strastburger Haupthütte vom Jahre 1459 ») erhellt, das m deren Bercich auch die sachsische Brüderschaft gehorte, deren Statuten Kurfürst Friedrich der San ftmuthl ge im Jahre 1464 bestatigte. Allen, schon zwei Jahre vorher, im Jahre 1462 hatte dieBrüderschaft Theil an Gestaltuug einer Ordnung genommen, welche die Werkmeister der Hutten zu Magdeburg Halberstadt, Hildesheim, Mullburg (Mühlbergs), Merseburg, MeiKen, die im Bogtlande. in Thüringen und' -m Harzlande zu Torgau entwarsen. Die versammelten Brüder machten hierbei nur von dem Rechte Gebrmich, welches ihnen die Ordnung der Strastburger Haupthütte ertheilte, die in dieser Ordnung enthaltenen Artikel nach des Landes Nothdurft und nach den Lausten mildern, mindern oder mehren zu können, wie auch Ichon die alte Yorker Constitution es ausgesprochen hatte, dast das, was künstig noch gut und nützlich befundu, werden wurde, aufgeschrieben und von den Vorftehern bekannt gemacht werden sollte. Wurde nun auch bei Entwerfung der Torgauer Ordnung natürlich auf die Strastburger vorzügliche Rücksicht genommen, so bestimmte doch gleich der Gingang jener den Charakter derselben genauer. Deun es wird in ihm angede.ttet, dast aus dem Buche der Ordnung und Regierung, welches die Werkmeister im Oberlande zu Strastburg und Regensburg gemacht, von den zu Torgau versammelten Meistern der oben genannten Orte etliche Artikel auf das ^cste aus gezogen worden fcien. Aber diefem Auszuge wurden mannigfache befondere Borfchriftcn beigefügt, welche in der Strastburger Ordnung nicht enthalten waren. Zugleich wurde erwahnt, dast diefe Artikel gemacht worden feien aus dem Terte des alten Ha upten rechts „das da hoben gemacht die Heyligen wirdigen gekronten Mertern, genannt'Claudius, Christorius, Significamus"**). Vielleicht wiesen die Meister zu Torgau noch altere Vorschnsten, als die Strastburger Ordnung war, dadurch hin, welche sie bei ihrer Arbeit vor Nch liegen hatten, oder sie wollten durch jenes, den vier Gekronten zugeschriebene Gesetz nur auf das alte, zum Theil von ihnen niedergefchriebene Herkommen Beziehung nehmen, wie es auch die Strastburger Ordnung that. Doch nahmen auch die Torgauer einen Theil dieses Herkommens nicht auf; das, fagten sie, alllne nich Noth ist zu schreiden etzlichen Meistern, „wissen das alles wol, die dis vormals gehort haben lassen." Eine Wondere Geheimhaltung der Grundsatze der Kunst und Kunstausübung wurde aber in der Ordnung vom Jahre 1462 nicht besonders eingescharft, da den Brüdern die Forderungen in dieser Beziehung zu genau bekannt und dieselden überdem in dem altern Buche (der Strastburger Ordnung), dem rechten, wie sic es Frei>na..!er«derschlst, H-ldmann, die drei altesten geschichtl. nmnen, genau enthalten waren, welches an dem Tage, au welchem die Meister jahrlich zusammenkamen, vorgelesen werden und jedem zur Einsicht bereit liegen sollte. Wenn nun auch die Torgauer Ordnung vom 1.1462 gleich im Eingange und in den ersten Artikeln, welche den GotteSdienst betrasen, ihre Erzeugung aus dem Schosie der alten klösterlichen Baugesellschaften und den Einflutz der pcipstlichen Klerisei verrcith, so solgen doch alsbald Bestimmungen, welche ein tiefes Gefühl sur Recht, Ehre, Sittlichkeit darthun, wie solches auch in der StraMrger Ordnung der Fall ist. In solchen Regeln zeigt eö sich auch bei ihr, wie es schon durch die Verbindung mit Strastburg sich gestalten musite, dasi eine Ueberstimmung oder wenigstens ein unverkennbarer Zusammenhang mit den alten Pflichten der Yorker Constitution stattsindet. Ja, eö lasit sich bei der Torgauer Ordnung dieser Zusammenhang mitunter noch deutlicher nachweisen, als bei andern der bis jetzt bekannten deutschen Steinmetzordnungen. Wahrend wir aber noch ausierdem über vieles Andere, z. B. über die Stellung der Meister, Pallirer und Gesellen — von Lehrlingen, welche, wie bekannt, erst nach beendigter Lehrzeit in die Genossenschast ausgenommen wurden, ist nicht die Rede, — so wie über die Verhaltnisse jener unter sich, serner über die Arbeiten der Steinmetzen, ihre Hüttengerichte, zum Theil ebensalls aussührlicher, als in andern Ordnungen belehrt werden; so wird die Torgauer Nrkunde vom Jahre 1462 auch noch von eincr andern Seite her sur den heutigen Freimaurer interessant. Denn, wenn auch wenige, so giebt sie doch Andeutungen über das Ritual, welches in den Bauhütten des Mittelalters stattsand, über dessen Nichterwahnung schon Heldmann klagte^»). So begann die Arbeit und wurde geschlossen mit Schlagen; denn es heistt in der Ordnung vom Jahre 1462: „Ein Meister soll schlahen drei Schlage, ein Pallirer zween einsort, einen, wenn man rügen soll, morgen, mittags, abend, nach Landes alten Gewohnheit." Dann sind in die Ordnung viele Vorschristen sür das Ritual bei der Ankunst eines Wandergesellen ausgenommen, woraus unter andern erhellt, dasi alle, die in der Hut te arbeiteten, sich mit dem Hute bedeckten. Auch sindet man, datz in jeder Hütte ein Wirth angestellt war, eine Art Schatzmeister, der die Kasse in Verwahrung hatte. Desgleichm Bestimmungen über das Mahl, welches bei der Ausnahme eines Dieners (Lehrlings) in die Genossenschast als Gesell stattsand, welches nur srugal sein sollte und blosi aus Kosten des neuen Gesellen erweitert werden dürse u. s. w. Unmöglich sallt eS, in diesen Blattern diese Andeutungen weiter auszuführen. Wohl ware es aber zu wünschen, dasi ein kenntnistreicher Bruder, der Musie genug hatte, es unternahme, zu dem Trefflichen, was wir über die alten Baukorporationen und auch über die deutschen Steinmetzordnungen besitzen, eine Ar- Palilvcr oder Parllerer deni Polier nnser t)enllgen Mallrerlnnnngen. Parllerer i). i. Nedner, ^^recher ni dnl ^ bsitten behanpteten den Rang zwischen den Meistern und Gesellen. Vgl. Heldmann a. a. O., S> 213 Annu Vgl. Heldmann a. a. O., S. 246. beit hinzuzusügen, welche den Zusammenhang der nicht blosi sur eine einzelne Bauhütte gegebenen Torgauer Ordnung vom Jahre 1462 mit letztern, insbesondere aber auch mit dem englischen Corpvrationswesen und vor allen mit der Uorker Constitulion vollstandig entwickelte. Der um die Geschichte der frühern Baukorporationen, und dadurch mittelbar um die Geschichte des Freimaurerbundes, so wie sonst noch unmittelbar hochverdiente, nun langst in d. e. O. eingcgangene Br. Stieglitz Hat auch in dieser Beziehung wacker vorgearbeitet. Er, dem wir in der Hauptsache solgten, theilte die Urkunde vom Jahre 1462 mit manchen Erlauterungen versehen zuerst in einer kleinen Schrift^) mit, welche, so bekannt sie auch gelehrtern Brüdern geworden sein dürste, dennoch bis jetzt wenig sür die geschichtlichen Beziehungen der Freimaurerbrüderschast benutzt worden ist. Langere Zeit hindurch wurde das Band, welches zwischen der sachsischen Steinmetzbrüderschast und der Strasiburger Haupthütte geknüpst war, durch nichts getrübt. Nur im Jahre 1518 drohte' Uneinigkeit auözubrechen, weil ein vom Herzog Georg den Bartigen mit dem Baue des Annenklosterö zu Annaberg beaustragter Werkmeister Jacob von S chwein surt*»), die angeblich aus sachsischer Gewohnheit beruhende vierjahrige Lehrzeit gegen die in den alten Ordnungen ausgesprochene sünsjahrige Lehrzeit der Diener (Lehrlinge)^) behaupten wollte. So hatte er auch bei den Versammlungen der Brüder, Steinhauer (Steinbrecher) zugelassen, deren Diener doch nur drei Jahre lernten und die überhaupt von den Steinmetzen wegen geringerer Kunstsertigkeit 1-) weniger geachtet wurden. Die Magdeburger Haupthütte, welche in den Streit mit verwickelt und der Strasiburger gleich gesinnt war, meldete endlich der Dresdner Hütte, dasi, wenn im Meisin ischen ja die vierjahrige Lehrzeit anerkannt werden sollte, sie keinen der von daher kommenden Gesellen zulassen würde. So scheinen die weiteren Verhandlungen abgeschnitten worden zu sein, und die sachsische Steinmetzbrüderschast nahm an der Revision des Strasiburger Hüttenbuches, welches nun im Jahre 1563 erneuert als Bruderbuch zum Erstenmale gedruckt und vom Kaiser Ferdinand I. bestatigt „Ueber die Kirche der heiligen Knnignnde zu Rochlitz und die Steinmetzhütte daselbst," iu dem Berichte der deutschen Gesellschaft znr Ersorschung vaterlandischer Sprache und Alterthnmer zu Leipzig vom Jahre 1829, aber auch besvnders gedruckt. Auch dieser Ort deutet daraus hin, dast es in den eigentlichen sachsischen Landen an gnten, einsichtsvollen Banmeistern mitnnter mangelte und verschiedene derselben Anslander waren; vorzüglich kommen im Lause des 16. Jahrhunderts Jtalianer vor, z. B. Riccini, Nosseni, Graf Rochns zu Lynar n. a. Die alteste Strasiburger Ordnung (Heldmann a, a. O., S. 227) sagt: „Es soll anch kein Werkmann noch Meister keinen Diener von Rnhem (Ranhen) nff zu eiuem Diener unter sünff Jaren nit uffnemen," nnd die Torg. Urk. v. I. 1462 spricht sich dahin aus: dast kein Meister eine» Diener (zum Gesellen, Bangenossen) ansnehmen soll, der nicht znvor sein Handwerk verdient und recht erworben habe. 5) Vgl. die vorhergehende Note von der Arbeit am ranhen Steine. Hiermit hangt vielleicht zusammeu, was in neuerer Zeit von dem Unterschied der Arbeiter am ranhen Steine (ronZK-stone) und am sreien Steine (kreeslone, sranclw pierre) gemuthmafit und worans die Eintheiluug in ?res-iui»8on und kongll-mason hergeleitet worden ist. wurde, lebhaften Antheil. Unter den hierbei erscheinenden sachsischen Meistern wird auch der Werkmeister der Steinmetzen zu Leipzig, Conrad Herrmann^) neben Thomas Fiedlern von Dresden genannt. Wenn nun auch hierbei die Dres dn er Hütte als der Strasiburger unterworsen bezeichnet wird, so scheint sie doch nach den erwahnten Verhandlungen über die Lehrzeit ein Uebergewicht über die alten meisinischen Hütten behauptet zu haben und durch sie erhielt im Jahre 1661 auch die Rochlitzer Hütte die beglaubigte Abschrist der vom Kaiser MatthiaS im Jahre 1613 bestaligten Steinmetzordnung. Spatere kaiserliche Bestatigungsurkunden, wie die Kaiser Ferdinands II. vom Jahre 1621, erhielt die Rochlitz er Hütte von Strasiburg sclbst, an welches sie auch einen jahrlichen Canon entrichtete und wodurch sie ihre Abhangigkeit offner kund gab, was indessen nicht ohne Bewilligung der dresdner Hütte geschehen sein mag. Im Lause der Jahre hatte sich indessen das Verhaltnisi der Bauhütten und gerade in Sachsen, der Wiege der Resormation, bedeutend geandert. Dieses Weltereignisi mochte vornehmlich mit beitragen, dasi die deutschen und insbesondere die sammlichen Bauhütten ihre höhere Bedeutung verloren. Es erhielt aus die Baugesellschaften den wichtigen Einflusi, dasi sie mit grösiern Kirchenbauten nun weniger zu schaffen hatten. Die Resormation weckte serner die Geister in jeglicher Beziehung und, was die Bauverbrüderungen durch ihre symbolischen Lehren hinsichtlich menschlicher Tugenden angedeutet, konnte bei nun sreier, unverhüllter Forschung nicht mehr Eigenthum der blosien Baukünstler bleiben. So nahmen die Bauvereine immer mehr den Charakter der Einigungen (Jnnungen) anderer Handwerksgenossen an. In Frankreich suchte man schon im Jahre 1539 die Werkgesellschasten auszuheben, welche sich dann immer mehr den Zünsten anschlossen. Wenn auch die Bauvereine in Deutschland noch langer bestanden und insbesondere unter den sachsischen Bauhütten vornehmlich die Rochlitz er bis in das 18. Jahrhundert der Strasiburger, obschon im lockern, durch die Trennung Strasiburgs von Deutschland geschwachten Bande treu blieb^), s» doch die Umgestaltung in mehr zunstartige Einrichtungen auch hier ein, und die der Rochlitzer Hütte im Jahre 1823 bestatigten Specialartikel lassen wenig mehr von den alten Ordnungen erkennen. Dasi allerdings mehres, was Formen angeht, von den alten Baugesellschaften in die Zünste, an welche sie sich anschlossen, überging, ist hinreichend bekannt. Allein die verwickeltern Formen des bürgerlichen Lebens gaben Veranlassung, aus den Trümmern der alten Bauhütten und wiederum zuerst in England das in ihrer Versassung und ihren Regeln enthaltende Menschheitliche zu retten. Aus diesen Trümmern wuchs der Baum der heutigen Freimaurerei krastig empor, wenn auch in dem ersten Jahrhundcrte seines Bestehens vor manchen Auswüchsen nicht ") Vgl. Heldmann a. a. O., S. 290. -) Der Reichstagsschlnsi vom Jahre 1707, welcher die Verbindnng mit dem nun sranzösischen Strasibnrg anshob, scheint hier nicht alsbald nachhattigen Einflnsi gehabt zu haben. Erst die sranzösische Revolntion, welche die Strasiburger Haupthütte anfhob, mag der Verbindnng der sachsischen Hütten mit ihr ein Ende gemacht haben. bewahrt; er wuchs empor, nicht um die von den alten Baukorporationen empfangenen Lehren, die, seitdem das Leben reicher sich entfalten konnte, dem Erkennen und dem Forschen eineö Jeden, auch des ZlichtmaurerS offen steken, den Brüdern in stillen Hallen und auf eigenthümlichen Wegen allein zur Erquickung zu geben, sondern um ins Leben die Früchte zu spenden, deren Genust die menschliche Geistesentwickelung gegen die Wirren und Ungleichheiten des LebenS mit stcher stellen soll. Jhr ringt nach Licht. — Das Erdenleben Beut' es verhüllt uur in Schatten und Schein! Darnm des Menschen bewegliches Streben Sammelt nnr einzelne Fnnken sich ein. Sanimelt nnr zu! — Wenn die Fvrinen vergehen, Wenn das Erdenleben flück)tig verranscht, — Die Fvrmen allein nnr werden vertanscht: Der Kern des Wahren bleibt ewig bestehen. Mit diesen Worten schliesien wir, geliebte Bundesbrüder! und mit dem innigsten Wunsche, dessen Erfüllung der G. B. a. W. gewahren möge, dasi Liebe und Eintracht die Maurerbrüder auf dem Erdenrunde immer mehr zu einem schönen Ganzen vereinigen möge. Dazu reichen wir Jhnen in der aufrichtigsten Gesinnung die Bruderhand als Jhre treuverbundenen die Brüder der Loge Carl Christian Carus Gretschel, Meister Vvm Stnhl. Wenzel Anton Lurgenstein, Friedrich Wilhelm Opitz, erster Aufseher. zweiter Aufseher. Carl Wilhelm Heinrich Goetz, correspondirender Secretar. Gedruckt bciiu Br. Mclzer in Leipzig. :.
19,811
MMUBA15:005393024:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Weekblad voor Israe\u0308lietische huisgezinnen; uitgegeven vanwege de Vereeniging van Joodsche Wetenschappen te Rotterdam, jrg 4, 1873, no. 24, 11-07-1873
null
Dutch
Spoken
7,580
14,129
WEEKBLAD voor Israëlietische Huisgezinnen, nilBe*eienvnnw«ged«,ïereenlgin* ter beotfening va» Joodsebe Wetenaehappen” te Eottetdam. No. 24. Vierde Jaargang. Verschijnt eiken VRIJDAG. Prijs pér jaargang ƒ 4 voor, geheel Nederland, te voldoen per kwartaal /■* Advertentiën lO Cents per regel. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Uitoevers! fiEBRs. HAAGENS, te Rotterdam. V IJ" 33 -A- ca-11 Juli 1873. 'ps?r‘7nn tien 'to Oude en Nieuwe Tijden. m. Verplaatsen wij ons echter nu in een tijd die, als ware t, ternauwernood achter ons licht, denken we óns de dagen bij het begin dezer eeuw, toen voor den machtigen adem der Eraiische staatsomwenteling ’t oude bezweek en geheel nieuwe toestanden in de plaats daarvan traden. Vele Hagboomen vielen toen, al wat oud was wankelde en stortte ineen, al wat aan middeleeuwsche denkwijze, zeden, gewoonten en instellingen herinnerde werd zóó totaal vernietigd, dat later de reactie wel menigmaal beproefde het hoofd op te steken en een zoogenaamde restauratie ondernam, maar telkens vruchteloos. Welnu! wij willen trachten ’t beeld dier dagen te schetsen om daardoor te doen uitkomen, dat //dat de vroegere dagen niet beter waren dan deze” dat ’t Jodendom ook toen dreigde vernietigd te worden, dat ’t echter ook de stormen dier tijden zeer glLsrijk doorstond. Mozes Mendelssohn de groote denker was gestorven na een uiterst vruchtbaar leven; men weet dat die zwakke man reusachtige zielskrachten bezat, en dat hij de eigenlijke schepper is der nieuwe denkbeelden en begrippen onder onze stamgenooten. Mozes Mendelssohn begreep, dat het tijd werd voor de Joden om zich niet langer afgezonderd te houden, zij moesten toonen, dat de staat van isolement waarin hen de kleinste Duitsche tiran zoowel als de komug-wijsgeer gebracht had of hield, dat deze zedelijke gevangenschap moest eindigen. Om dat zoo schoone doel te bereiken moest gearbeid'’worden, gearbeid door allen die het heil van Jodendom en Jood beoogden. Daartoe moest het woord Gods toegankelijk zijn voor ieder, daartoe moest al wat den Jood kenmerkt, zonder op zijn Godsdienst betrekking te hebben, worden verwijderd, daartoe moest vooral een zuivere taal en juiste wijze van uitdrukking ’t afscbuwelijk patois vervangen dat den Jood totaal ongeschikt maakte om met zijn niet-Joodscbe landgenooten te verkeren, daartoe moest men toonen het burgerrecht waardig te zijn, daartoe moesten vooroordeelen worden bekampt en scheve oordeelvellingen worden overwonnen. Voorwaar ! een zeer groolsche en tegelijk droevige taak. Mendelssohn stuitte op allerlei bezwaren. Vond hij al een Bessing die hem met warmte terzijdestond, hij vond ook vele Christenen die zoo o-aarne den Jood bleven beschouwen als een minder wezen, als een die onvatbaar is voor deugdelijke en degelijke ontwikkeling, als een, die als slechts geschikt zijnde tot woeker en kleinhandel, de rechten eens burgers geheel onwaardig was. Maar ook van de zijde zijner geloofsgenooten ondervond Mendelssohn reeds tijdens zijn leven en arbeiden veel dat hem onaangenaam moest treffen. Hij werd door de ortodoxen, wellicht te goeder trouw, veroordeeld en om zijn werken verketterd, men vereenzelvigde’hem met diegenen, die met den ernst van het Jodendom den spot dreven en zich slechts deden kennen door losheid en lichtzinnigheid. Mendelssohn was gemoedelijk vroom, daarom mocht hij optreden om dat, wat in zijn oog gebrekkig was, te verbeteren. Alvorens we nd den toestand schetsen zooals die werd nog tijdens Mendelssohns leven, en die na zijn dood zich al-meeren-meer ontwikkelde en uitbreidde, moeten we echter doen uitkomen, dat de Duitsche Joden van dien tij wrzachtende omstandigheden konden pleiten indien zij ’t geloof er vaderen verlieten of de instellingen van den Godsdienst met voeten traden. Zij leefden . 1 firnt en waren als Joden nog aan alnamelijk in zeer grooten druk en waren a lerlei beperkende bepalingen onderhevig, ’t Christendom had gewis niets uitlokkends voor hen die met het Jodendom, of c schoon dat niet indruischt tegen het verstand, reeds lang ge- ( broken hadden, maar ofschoon de leerstellingen des Christen- ' doms volstrekt géén geloof vonden, was toch de burgerlijke vrijheid die het bracht, de eer en het aanzien die ] het kon doen verwerven een lokaas groot genoeg, om daarvoor ' een overlooper naar het kamp der meerderheid te worden. Die verontschuldiging kan echter door onze Nederlandsche geloofs genooten niet aangevoerd worden. Onze Godsdienst is, den Hemel zij dank! voor ons geen beletsel meer om onze krachten aan den staatsdienst te wijden, eer en aanzien kunnen ook ons deel worden terwijl we Joden blijven, en de achting onzer andersdenkende landgenooten zullen wij, zoo we die niet door andere oorzaken verbeuren, zeker niet door onzen Godsdienst verhezen. Wij hebben vermeend deze opmerking aan onze verdere beschouwing te moeten doen voorafgaan, schetsen we thans hoe de zaken in bedoeld tijdperk stonden: //De Duitschers, in dien tijd de apen der Eranschen, volgden eerst toen de zedeloosheid en onbeschaamdheid der Eranschen onder Bodewijk XV na, toen in Erankrijk onder Bodewijk XVI reeds zekere strengheid van zeden, of ten minste, verontwaardiging wegens de groote verdorvenheid ingetreden was. Teugelloosheid gold toen in Duitschland als iets geniaals. Berlijn, de stad der ambtenaren en militairen, gewoon aan afhankelijkheid van de aanzienlijke kringen , volgde het voorbeeld van het hof in zekeren zin uit slaafsche onderdanigheid, getrouwelijk na. De mannen deden zoo bij gebrek aan ernstige bezigheden, de vrouwen aan ontketende slavinnen gelijk, handelden aldus, omdat ze de verworven vrijheid van beweging niet wdsten te gebruiken. De Joodsche | jeugd uit de rijke huizen volgde dien trek naar zinnelijke vermaken. Niet in ’t geheim, maar voor aller oogen overschreden zij alle grenzen, en ’t Jodendom bespottende, versmaadden zij tucht en goede zeden. Ernstige mannen klaagden over het verval der zedelijkheid onder de Joden, zonder te bedenken, dat hun zucht tot verlichting een der oorzaken daarvan was. //Er hebben zich, zoo schreef David Eriedlander, ondeugden onder ons verbreid, die onze vaderen niet kenden, en die tot iederen prijs te duur gekocht zijn. Dwaling, weelderigheid en verwijfdheid, dit onkruid, dat uit het misbruik van verlichting en beschaving voortspruit, heeft, helaas! ook onder ons wortel geschoten, en zijn wij in de voorname steden niet vrij van het gevaar, dat de stroom der weelde mét de ruwheid ook de strengheid en eenvoudigheid onzer zeden zal wegspoelen.” Deze woorden, waarde Bezeressen en uezersl komen voor in een geschrift uitgegeven te Berlijn in 1792; ruim 80 jaar geleden beschreef een tijdgenoot de omstandigheden waarin toen de Duitsche Joden, vooral zij die hun woonplaats in voorname steden gevestigd hadden, leefden, op een wijze, zooals wij die in onze dagen niet anders zouden kunnen “voorstellen. Hooren wij intusschen wat ons verder wordt medegedeeld. , //Deze zederechters zagen echter den wortel van het kwaad niet, ! Zij zagen in ’t Jodendom slechts een eenvoudig kerkgeloof, [ dat ook eenige alledaagsche waarheden omtrent God en zedekunde bevatte, en zagen niet in, dat het Jodendom is een naj tiouale instelling, door de sterke zuilen der wetten en het mar-1 telaarschap van zooveel eeuwen gedragen, dat steeds en met 1 alle macht kampt niet slechts tegen het grove, maar ook tegen het verfijnde heidendom, tegen menschenvergoding, mensche, lijken hoogmoed, tegen het daaruit voortspruitende geweld, te– gen de daaruit ontkiemende ondeugden, en dat het Jodendom deze allen den toegang tot zijn heiligdom ontzegt. Van de . banden eener duizendjarige verwantschap met dezen nationalen f Godsdienst ontslagen, liepen deze oppervlakkige, zoogenaamd, a fraaie vernuften en bandeloozen, in massa tot het Christendom over. //Zij geleken de muggen, fladderden zódlang om het kaarslicht tot ze er einueiijK uour vcitcciu de gemeenten te Berlijn, Breslau en Koningsbergen zagen iederen dag den afval hunner leden en hun overgang tot het Christendom; het waren de rijksten en de, wat het uiterhjk betreft, meest beschaafden, ’t Scheen alsof het w'oord des profeten zich toen al te letterlijk zou vervullen: «/slechts arm en onaanzienlijk volk zal in uw midden overblijven. In minder dan 30 jaar was de helft der Berlijnsche gemeente overgegaan tot het Christendom.” Zó 6 was de toestand in Duitschland op het einde der vorige eeuw, en is het niet te verwonderen dat het Jodendom in Duitschland toen niet geheel tenonderging? Er waren daarvoor immers zoovele oorzaken aanwezig. Wij komen daarop in het volgend nommer terug, en willen thans alleen doen uitkomen dat, gewis ook toen velen zullen gevraagd hebben: //wat moet er uit worden”? dat gewis velen toen wanhoopten en moedeloos de handen lieten zakken. God echter waakte toen. Hij waakt ook thans, ook in onze dagen zal 't bewijs geleverd worden dat onze Godsdienst onvergankelijk is. B. Hildesheim. Wordt vervolgd. DÊ SLAAF. Naar het Hoogduitsch. Vervolg van No. 23. Den volgenden dag keerde Richard met zijn gevolg en zijn beide redders naar het leger terug. De koning toonde zich zeer dankbaar jegens beide mannen die hem met gevaar van eigen leven van gevangenschap, misschien van den dood hadden gered. Hij vond er behagen in zich met rabbi Samson te onderhouden en verzocht hem daarom bij hem te blijven om gesamenlijk naar het vaderland terug te keeren. De tijd van vertrek rekende de I koning van Engeland niet verre verwijderd te zijn. Koning Filippus Augustus van Frankrijk was reeds vertrokken en Richard was niet zonder vrees, dat die vijandige vorst slechte bedoelingen ten opzichte der Engelsche bezittingen aan de overzijde van bet kanaal koesterde; ook waren er in Engeland zelf oiieenigheden ontstaan tusschen zijn broeder Jan zonder land en eenige rijksgrooten. Richard wilde daarom zoo spoedig mogelijk Jeruzalem veroveren, er een koning aanstellen en dan beladen met roem naar zijn land terugkeeren. Intusschen hoe dapper, hoe bekwaam hij was, hij kon niettegenstaande zijn aan het fabelachtige grenzende dapperheid, Jeruzalem niet meester worden. In tallooze gevechten was het zijn persoonlijke dapperheid die de overwinning aan de Christenen deed blijven. Ontelbare malen kwam hij in de grootste gevaren en zijn zwaard bracht altijd dood en verderf in de rijen zijner vijanden. De voordeelen door de Christenen behaald gingen echter verloren, doordien er in hun leger een machtig bondgenoot van Saladijn was opgestaan, die hen meer, oneindig meer nadeel deed dan het zwaard der Muzelmannen. De jaloerschheid was die bondgenoot der Oosterlingen, en daardoor ontstonden op den duur zooveel twisten onder de aanvoerders der verschillende legers, dat de toestand der Christenen onhoudbaar werd. Eindelijk bereikten die oneenigheden den hoogsten top door de volgende gebeurtenis. Markgraaf Koenraad van Tyrus was door de Christenen tot koning van Jeruzalem benoemd geworden en eenigen tijd later door twee Muzelmannen vermoord. Het was bewezen geworden, dat de moordenaars behoorden tot tot de bende van, en bepaald tot dat einde gezonden waren door Senan, stadhouder der Ismaëlieten te Massiat op den Libanon, wien men den naam van den oude van het gebergte beeft gegeven. En niettegenstaande al deze bewijzen werd de koning van Engeland beschuldigd, dat de moordenaars in zijn dienst wa- ren, en dat de moord op zijn last had plaats gehad. De kruisvaarders begonnen den moed te verliezen. Meer dan een half millioen der dapperste krijgslieden van het Westen waren opgeofferd geworden, onmetelijke schatten waren verspild, en niettegenstaande dit alles was niets anders gewonneti dan het bezit van twee vestingen Ptolemais en Joppe. Van een kruisvaart waarvan men zich zooveel had voorgesteld, aan welke de geheele Fransche adel op weinig uitzonderingen na, en de bloem der Duitsche en Engelsche ridders deel hadden genomen, waarbij zich nog hadden gevoegd Italiaansche en Noordsche strijders in overgroot getal, kwamen betrekkelijk slechts weinigen in hun vaderland terug en brachten het smartelijke en ontmoedigende gevoel mede, dat zij hun leven en hun vermogen hadden op het spel gezet voor een mislukte onderneming. Roning Richard had wel evenmin een blijvend voordeel verkregen als de anderen; maar hij had zich in geheel het Oosten een gevreesden naam gemaakt. Nog thans zegt de Arabier tot zijn paard als hij bemerkt dat het dier bevreesd is : «Denkt gij dat de koning van Engeland komt?” En als een kind, in die landen, ondeugend is en zich niet laat gezeggen dan bedreigt hem de moeder, dat zij koning Richard zal laten roepen. In Europa was Richard door bijna alle vorsten gehaat, bijna allen waren zijn vijanden. De koning van Frankrijk wiens zuster hij had versmaad, droeg hem een onverzoenlijken haat toe. De bloedverwanten van den Mgrkgraaf Roenraad van Tyrus hielden, niettegenstaande alle geleverde tegenbewijzen, den Engelschen koning voor den moordenaar van hun bloedverwant- Hertog Leopold, de deugdzame, van Oostenrijk was gedurende den kruistocht door Richard beleedigd, die hem uit een veroverden toren had laten sleuren en in den modder werpen. Daarom was het, dat toen het schip waarop Richard zich bevond op de terugvaart bekwam, de koning weigerde op de Fransche kust te landen, averij niettegenstaande dat land het spoedigst was te bereiken, men zette koers naar Italië, tegenwinden slingerden het vaartuig, het werd tegen wil en dank weder naar het Oosten gedreven, men kwam in de Adriatische zee en tusschen Venetië en Aqulija werd schipbreuk geleden. De koning en de leden van zijn gevolg werden gered; en men besloot te land de Engelsche bezittingen op het vaste land te bereiken, maar reeds in Ilyrie en Karinten kwam hij in groot gevaar. In deze streken regeerde graaf Meinhard van Gorz die een vriend en bloedverwant van den vermoorden Roenraad van Tyrus was geweest. Richard reisde daarom onder een aangenomen naam, hij liet zijn baard groeien en nam de kleeding des lands aan om zich onkenbaar te maken; desniettemin werd hij herkend en verraden, en slechts met moeite gelukte het hem zich aan de vervolgingen van graaf Meinhard te onttrekken. Hij moest het grootste deel zijner volgelingen achterlaten en vluchtte, alleen vergezeld door rabbi Samson en een enkele bediende. De overige kruisvaarders die den koning hadden vergen zeld, werden door den broeder van graaf Meinhard te Frisach in Rarinten gevangen genomen en later losgelaten. Onzen drie vluchtelingen gelukte het zonder verdere tegenspoeden Weenen te bereiken. Daar werd hij echter herkend, gevangen genomen en aan hertog Leopold overgeleverd. Bij zijn gevangenneming had hij slechts den tijd rabbi Samson toe te roepen, dat hij zou vluchten en zijn moeder in Engeland bericht brengen van zijn gevangenschap, opdat voor zijn bevrijding gezorgd zou, kunnen worden. Rabbi Samson ging treurig en bedroefd door de straten van Oostenrijks hoofdstad en overlegde hoe hij het best en spoedigst naar Engeland zou kunnen komen om koningin Eleonore, de moeder van Richard, bericht van het voorgevallene te geven, opdat de koning zoo spoedig mogelijk weder in vrijheid zou worden gesteld, toen hij zich eensklaps voelde tegenhouden en zich hoorde toeroepen; «Is het mogelijk! zijt gij het, naijn geëerbiedigde rabbi!” Voor hem stond een jong man, in de Joodsche kleederdracht gehuld, die hem verwonderd en met van vreugde stralende oogen aanzag. «Izaiik! riep rabbi Samson, mijn waarde, mijn geliefde leerling ! hoe komt gij hier? o ik erken Gods voorzienigheid die mij in u een reddende engel zendt om in mijn nood behulpzaam te zijn. Woont gij te Weenen ?” «Ja, antwoordde Izaak, ik woon hier bij mijn oom. De gemeente Weenen wil mij tot haar rabbijn benoemen zoodra ik gehuwd zal zijn.” «Breng mij dan naar uw woning en bezorg mij spijs, drank en andere kleederen, want ik heb honger en dorst en moet van kleederen wisselen , omdat ik een vluchteling ben dien men misschien vervolgt; maar dat alles vertel ik u nader.” Spoedig zaten beide mannen in Izaiiks kamer, en terwijl rabbi Samson zich aan spijs en drank verkwikte, vertelde Izaiik hem alles wat in Coucy was voorgevallen, hoe Chajim de dochter zijns broeders wilde dwingen om den onwetenden Abner te huwen en hoe hij-zelf door toedoen van den eigenbelangzuchtigen Chajim genoodzaakt was geworden Coucy te verlaten. «Totnogtoe,! vervolgde Izaiik, is het uw broeder niet gelukt zijn plan ten uitvoer te brengen. Zaïre blijft standvastig weigeren en haar oom. rabbi Mozes beschermt haar. Ik heb echter vernomen dat rabbi Mozes voornemens is Coucy te verlaten om zich naar zijn vaderland, Spanje, te begeven. Dan zal uw dochter zich wel naar den wil van uw hardvochtigen broeder moeten voegen, want dan is niemand meer in staat haar te beschermen, uW gezin is geheel van hem afhankelijk.” «Wees onbezorgd, Izaak, de almachtige God die mij zoo genadiglijk uit zoovele gevaren heeft gered, zal mijn kjnd behoeden en tot mijn terugkomst tegen haar vervolger beschermen. Hij zal mij de genade schenken haar ter vrouwe te geven aan den man harer keuzo. Laten wij voor het oogenblik aan onze eigene zaken, aan ons zelve vergeten. Intusschen had keizer Hendrik VI de uitlevering van den koning van Engeland geëischt van hertog Leopold, omdat het onpassend w'as dat de koning in de macht van een hertog zou blijven- Op den 23 Maart ,1193 voldeed hertog Leopold aan dat verlangen en de keizer liet Richard naar bet kasteel Trifels in de Palz overbrengen; de plaats van zijn oponthoud bleef onbekend, totdat Blondel de Nesle, een zanger uit Atrecht, die Richards bizondere vriend was, het verblijf des konings ontdekte. De zanger doorreisde geheel Duitschland, trok van kasteel tot kasteel liederen zingende die Richard bekend waren, tot hem te Trifels de stem des konings antwoordde. Rabbi Samson reisde herhaaldelijk van Engeland naar Duitschland en terug, tot het hem gelukte de vrienden des konings oyer te halen om groote offers te brengen. De koning bekwam zijn vrijheid terug voor een som van 100000 mark fijn zilver. Toen hij te Sandwich in Engeland landde, wierp hij zich ter aarde, kuste den vaderlandschen grond, omarmde rabbi Samson en zeide; «Gij mijn brave vriend en dienaar, hebt mij eens het leven gered; thans was het hoofdzakelijk door uw toedoen, dat ik uit de gevangenis gered werd, ik zal u waardiglijk weten te beloonen. Wordt vervolgd. Ingezonden Stukken Mijnheer de redakteur ! Voorzeker heeft ieder lid onzer gemeente , met belangstelling kennis genomen van het verslag der jongste zitting van den Kerkeraad. leder, dien de bloei, de voorsp.oed en de toekomst der gemeente, op stoffelijk zoowel als op zedelijk en Godsdienstig gebied terhartcgaat, heeft ongetwijfeld zijn volle aandacht gewijd aan het voorstel van Parnassijns, bet rapport der Kommissie en de deliberatie over het plan tot aan bouw eener tweede groote Synagoge in de Boompjes.. Vóór de publiceering van het plan was het moeielijk met kennis van de zaak, over dit plan te spreken. Verschillende stukken in uw blad opgenomen, vooral dat van N. N, in uw No. 20 getuigen zulks. Dit uitvoerig te bewijzen, zou na de gevallen beslissing, (en daar uitstel veeltijds afstel is) overbodig en napleiten zijn. De geschiedenis van bet plan even iii ’t licht te stellen, kan echter w,el eenig nut liebben voor ’t vervolg, datlrvoor u eenige ruimte te verzoeken kan niet onbetamelijk schijnen. In de maand Februari 11., weró ieder gemeentelid (en blijkens de diskussie ook ieder kerkeraadslid) verrast door de mededeeling in uw no. 2, //dat Parnassijns besloten hadden een voorstel te doen aan den Grooten Kerkeraad, vermeerderd met een kommissie van assumabelen, tot aankoop van een geschikt terrein om daarop een groote Synagoge te doen bouwen enz. 1 Van verschillende zijden werd óit bericht met belangstelling besproken. De een noemde ’t //‘s®n canard”, de andere een niallon cVEssai”, maar nu blijkt ’t van achteren dat men ’t juiste van de zaak niet wist. De geciteerde mededeeling was (zooals wel eeus meer kan gebeuren?) u onjuist of voorbarig in de pen gegeven. Ten minste, uit het nu publiek geworden officieele stuk blijkt, dat niet voorgesteld, terrein aan te koopen, en dat de competentie van den Kerkeraad niet werd aangetast, door hem met een kommissie van assumabelen te vermeerderen. Zoo iets, dan wus ’l laatste ongerijmd; de kompetentie van den Kerkeraad i® blijkens artt. 22, 56 en volgenden van ’t kerkreglement ten dien opzichte onbeperkt. Hem, is het bestuur der gemeente opgedragen; hem alleen behoort, met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente alle bevoegdheid die niet aan het dagelijksch bestuur of aan eenige andere macht is opgedragen. Hoe dit alles zij, lang bleef uW mededeeling een op zichzelf staand feit. Circa drie maanden later, werd de Kerkeraad verrast (uit ’t verslag is ’t duidelijk merkbaar) door de indiening van het bekende voorstel en bouwplan. Onvoorbereid, onvoldoende voorgelicht, was ’t raoeielijk de zaak, zelfs in beginsel te behandelen, en werd het voorstel verzonden naar een kommissie, om den kerkeraad van voorlichting te dienen. Wijselijk werd bepaald, dat die kommissie zelfstandig zou werken, dat Parnassijns da.arvan geen deel zouden uitmaken, teneinde het onderzoek vrij te houden zelfs van de natuurlijke voorliefde van Parnassijns voor hun eigen ontwerp. Spoedig verscheen het beknopt, maar zakelijk rapport dier kommissie. Dat zij zelfstandig gearbeid heeft, blijkt daaruit tenzeerste. Zij heeft niet berust in de apodictische mededeeljng van Parnassijns, dat er periciilum in mora bestaat tot vervulling der behoefte aan, óf een vergroot óf een nieuw kerkgebouw. Zij verklaart, de verschillende behoeften der gemeente, derzelver mogelijkheid en prioriteit van vervulling te hebben onderzocht, en concludeert, dat met ’t oog op de financiën het plan voor dit oogenblik ontijdig moet geacht worden, vooral omdat de behoefte zich niet uitsluitend bepaalt tot uitbreiding van lokaliteit. In de details van ’t plan is zij niet getreden, wel zijn tijdens de. dis.cussiën over ’t rapport aanmerkingen ook op ’t financieele gedeelte van t plan gemaakt, die niet licht weg te cijferen zijn, In elk geval is ’t vreemd, dat geen der aanwezige leden, behalve de voorstellers, de conclusie der kommissie heeft bestreden. Alleen de voorstellers achtten hun plan niet ontijdig. Belangrijk zijn de gevoerde discussiën wel te npemen. De opvatting en appreciatie onzer bestuurders van den Godsdienstigen toestand der gemeente spiegelt zich daarin af; over eeredienst en kerkdienst vindt ge daarin hun meening vrij uitvoerig. (Ten minste voor zoover die, gegoten in den bekenden vorm der officieele verslagen als zuivere en natuurlijke uitdrukking der individueele overtuiging herkenbaar is). Eén argument schijnt bij de bestrijding van ’t plan niet te zijn gebezigd. Namelijk, de transitoire toestand waarin zich het beheer der gemeente bevindt. Reeds in 18(58 is tot herziening daarvan besloten, sedert dien tijd is de kommissie werkzaam, en tot heden is ’t eerste hoofdstuk van ’t ontwerp nog niet in behandeling gekomen. De voorzitter heeft juist gezien toen hij in 1870 voorspelde; dat de kommissie niet zoo spoedig zou gereed zijn. En als men ziet, dat er 5 jaren moesten voorbijgaan, vddr en aleer het eerste hoofdstuk herzien werd, dan is zelfs per regel van drieën niet te berekenen, wanneer het laatste hoofdstuk aan de beurt zal komen. Eu toch zegt de memorie van toelichting: //Een twaalfjarige onder// vinding leerde verschillende bepalingen in ’t kerkreglement óf //wijzigen óf opheffen. Inzonderheid bracht het gebeurde n met het financieele onderzoek, eene beduidende verandering //in het beheer der gemeente te weeg. Dit allles deed de //noodzakelijkheid aan eene radikale herziening van ’t kerkre//glement geboren worden, dit alles toonde duidelijk, dat de //tijd daartoe was gekomen.” Nu is ’t niet onmogelijk, dat bedoeld argument bij velen, zeer zwaar woog, en ’t zijne heeft bijgedragen om ’t voorstel van Parnassijns ontijdig te doen verklaren, dat men den tijd tot uitvoering eener groote, radikale verandering of verbouwing der Synagogen eerst dan ge. komen achtte, wanneer het vakante opperrabbinaat en andere Godsdienstige belangen waren geregeld; het bestuur der ge. meente, het beheer harer middelen en het toezicht op een-enander op een leest geschoeid was, zoodanig, als in den loop der laatste jaren is gebleken nuttig en noodig te zijn. Wat is nu de moraal van de geschiedenis van dit ontijdig doodgeboren plan? Zou ’t waar zijn wat enkelen beweren, dat het alleen is opgeworpen om de aandacht van andere zaken af, en alleen op ’t bouwplan te trekken? Of wat anderen beweren, dat juist tijdens de maatregelen te nemen tot uitvoering van dit plan, de herziening met kracht zou worden doorgezet? Of was ’t om in de toekomst, aan ’t ontstaan van nieuwe z.g. bijkerkjes alle raison d’être te ontnemen? Wie kan dat beslissen? In elk geval is ’t nu gebleken, dat de kerkeraad door zijn besluit getoond beeft, rekening te willen houden met de geldelijke krachten der gemeente en harer leden, een open oog en oor te hebben voor derzelver verschillende behoeften en geneigd ze te onderzoeken en zoo mogelijlc te bevredigen. BTJTTBNLALISrD MAINTZ: De heer P. Jakobi uit st. Francisco heeft deze stad bezocht; hij reist naar Zafmgen als afgevaardigde van het schutterbond van St. Francisco. Die heer is de beste schutter van geheel Amerika en werd dit op de volgende wijze: Hij wilde bij zekere gelegenheid Schieten, maar hem werd door ’t gezelschap spottend toegeduwd: «Een Joodje is te bang voor kruit en kogels.” Deze beschimping weerhield hem niet, hij schoot en trof niet. ’t Schaterlachen der aanwezigen smartte hem zeer, hij maakte zich uit de voeten, maar legde zich met zooveel energie op de behandeling van het vuurwapen toe, dat hij, zooals gezegd, de beste schutter van Amerika werd; de Jood vroeger veracht is thans geroepen en in staat Amerika’s eer te handhaven. WEENEN; Bij gelegenheid der laatste beurs-krisis vertelt de Pester Lloyd: In 1830 was ten gevolge der Fransche omwenteling een krisls aan de Weener beurs. De nationale bankactiën hadden de grootste daling ondergaan en daar het Joodsche huis Wolf Wertheim daarin het meeste deed, leed het verschrikkelijke verliezen. Het hoofd van dit huis de heer Wertheim, een algemeen geacht man, verscheen ter beurze en zeide met tranen in de oogen: «Mijn heeren! ik ben geruïneerd en moet failleeren. Komt op mijn kantoor en neemt al wat ik bezit ter betaling mijner schulden, meer dan ik bezit kan ik niet geven.” De heer Anselm V. Rothschild, zijn vriend, antwoordde daarop: «Wat begin je nu Wolf, hebt gij uw verstand verloren? Mijn heeren, wie van Wolf Wertheimer iets te vorderen heeft kan bij mij betaling erlangen.” Weinige jaren later was het huis Wertheim in zijn vorigen bloei hersteld. De Kreits-rabbijn Halbermann, die te Lemanou (Galicie) eenigen tijd op het land was gaan wonen, werd door omtrent 40 Poolsche boeren midden op den dag aangevallen en gruwelijk mishandeld, eenige zijner bedienden zijn gewond, en een heeft daarbij het leven verloren, alles wat de rabbijn bezat is hem ontroofd. WARSCHAUW; In de westelijke en zuidelijke gouvernementen van' Rusland vind men veel Joodsche landbouwers, zij hebben 500000 desatiën lands in pacht en 18000 in eigendom. Buitendien bezitten zij veel lahderijen die op naam van Christenen zijn ingeschreven, omdat de aankoop van landerijen den Joden moefelijk wordt gemaakt. Dat deel der industrie dat in dadelijke verbinding met den landbouw staat wordt grootendeels door Joden bedreven. Zoo behooren negen tienden der branderijen, vijf zesden der stokerijen en een vierde der suikerraffinaderijen aan Joden. Het getal Joodsche handwerkslieden is bijna gelijk aan het getal der Christenen. De handel is bijna uitsluitend in handen van Joden. In de laatste jaren hebben zij zich op den houthandel toegelegd, thans worden 12000 desatiën boschland door hen ontgonnen. Sedert 15 jaar vindt men in die streken Joodsche landbouw koloniën, waarin zich 20000 Joodsche landbouwers bevinden, die ieder van 20 tot 30 desatiën in gebruik hebben. BiisTyrEKLA.yrD. ROTTERDAM, 10 Juli. Door de Permanente Commissie tot de algemeene zaken van het Nederl. Israël, kerkgenootschap is benoemd tot lid der Nederl. Israël. Schoolkommissie te Arnhem de heer Mr. H. H. Wolff ter vervanging van den als zoodanig op zijn verzoek eervol ontslagen heer M. Frank. In de Donderdagavond, den 3den dezer, gehouden zitting van den Kerkeraad zijn, naar wij vernemen eenige artikels van het gewijzigde gemeente-reglement behandeld. Mocht ook die vergadering niet zeer vruchtbaar in resultaten zijn geweest, het is reeds een verblijdend feit, dat eindelijk dat gewijzigd reglement in behandeling is gekomen. De collecte, die Woensdag 2 dezer ten behoeve der Israël, armen alhier is gehouden, heeft opgebracht de som van f 536,974 tegen / 505.164 in dezelfde maand van het vorige jaar. Gaarne vestigen wij de aandaeht op de thans verschenen brochure van den WelEerw. heer Dr. Landsberg, opperrabbijn te Maastricht. Wij vertrouwen dat zeer velen zich deze brochure, waarin het Wageningsch Weekblad zoo juist wordt terechtgezet, zullen aanschaffen, en dat niemand zich de uitgave van 40 centen zal beklagen. Z. M. de koning heeft benoemd bij de d, d. schutterij te Rotterdam tot Kapitein Mr. E. E. van Raalte, tot Isten Luitenant M. J. Polak, en tot 2den Luitenant 1. E. Prins. In de Vrijdag jl. gehouden zitting van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Botterdam is tot lid van de kommissie voor de suikerwetgeving bij continuatie benoemd de heer L. L. Jacobson Az. De h.h, L. L. Jacobzon Az. (aftredend lid) en Mart. Hijmans, zijn door de kiesvereenigingen Orde en Burgerplicht tot kandidaten gesteld als leden van de Gemeenteraad alhier. Tot aanbeveling van den heer Hijmans werd in de kiesvereeniging Orde gezegd: de heer Hijmans is een onafhankelijk, liberaal man. Rotterdam mag zich verheugen zulk een man in zijn midden te hebben. Hij is volkomen op de hoogte van de behoefte des handels; in Indische zaken is hij doorkneed. Daarbij kent hij de behoeften van de stad, zoodat fhij alleszins geacht werd een nuttig lid in den Raad te zijn. In de kiesvereeniging Burgerplicht werd er buitendien nog op gewezen, dat de heer Hijmans ook in zaken van scheepvaart met de noodige kennis toegerust is, dat handel en nijverheid niet enkel met geld maar inzonderheid ook door zijn energie en ijver, gepaard met scherpzinnigheid en tact, door hem worden ondersteund. Naar uit Amerika aan de N. R. Courant gemeld wordt, worden ook in de nieuwe wereld de verdiensten van onzen zich aldaar ophoudenden land- en geloofsgenoot, den Leidschen hoogleeraar professor I. E. Goudsmit, op schitterende wijze erkend. The Irish Times van 4 Juli maakt met zeer veel lof melding van een Matinée Musicale, gegeven door onze verdienstelijke landen geloofsgenoote Mlle. Sofia Flora Heilbron en wel te Dublin op den 3 Juli jl. in tegenwoordigheid van een aanzienlijk publiek, waaronder zeer vele voorname personen. Volgens genoemd blad moet zij een hoogst bekwame pianiste zijn, en werden Beethovens Sonate Apassianata, Mendelssohn’s Fantaisie, F. Sharp Minor en al’Adieu” voor Orchestral piano meesterlijk door haar uitgevoerd, waarom haar dan ook een daverende toejuiching tendeelviel, waaraan geen einde scheen te komen. Naar wij vernemen, zal Mlle. Heibron binnen kort ook in Nederland eenige Concerten geven, en vertrouwen, wij, dat zij door haar landgenooten met genoegen zal begroet worden. De sedert vele jaren alhier bestaande vereeniging; afriendschap zij ons doel" had Zondag jl. wederom het voorrecht een Bruiloftsfeest te vieren, waardoor den leden en hun gezinnen niet alleen een groot genoegen werd verschaft, maar ook het bruiloftspaar met aanzienlijke geschenken werd begiftigd, welke geschenken nog door 2 honoraire leden werden vermeerderd. Naar getuigenis der leden was dit feest bizonder geanimeerd, en mocht het bestuur de algemeene tevredenheid inoogsten voor de goede zorgen daaraan besteed, waartoe vooral de president, .de heer S. E. Cohen, in ruime mate had bijgedragen. Tydens de inzegening en bij het dinée werd door verschillende sprekers de wensch geuit, dat de vereeniging steeds in bloei moge toenemen. ’t Centraal-comité der alliance te Parijs zal in overleg met de buiten Frankrijk wonende leden van ’t hoofdbestuur een adres, hoofdzakelijk van den volgenden inhoud, aan den Schab van Perzie bij diens komst te Parijs, overhandigen: Sire! Vele eeuwen zijn vervlogen sedert de Israëlieten door geweld uit hun vaderland naar Babylon verdreven zijn. Zij begroetten aldaar vol vreugde het bevrijdend optreden van Cyrus der Perzen vorst, wiens bevel hun den terugkeer naar ’t Vaderland veroorloofde. De nieuwe heerschers des lands waren hun beschermers en verbonden Israël aan hun belangen. Onze boeken verhalen dat, onder de regeering van een uwer voorgangers Ahasveros, een gruwzame minister alle Joden aan den dood wilde overleveren, maar de koning had een Jodin gehuwd wier graf men nog in Hamadan toont. De koningin Esther was de voorspraak harer broeders, haar smeeken werd verhoord, de redding der Joden haar toegezegd, hun rechten verkondigd. Dat waren de weldaden die de koning vanaf zijn verheven troon over ben verbreidde, en vele jaren verleenden Darius, Artaxerxes en hun opvolgers, hun een machtigen steun. Sire! wij behooren tot dezen ouden stam der Joden, die nog altijd leeft en onder alle volkeren der aarde verstrooid is. Wij komen na 24 eeuwen om de macht en de rechtvaardigheid des konings in te roepen voor onze thans gelijk weleer hun voorouders in Perzie wonende broeders. Zooals uw voorgangers in de oudheid, zult ge de aan u gerichte heden verhooren. Sire! In dezen tijd zijn de Perzische Joden de ongelukkigste menschen, ja! zij worden bijna niet als menschen beschouwd. Zoo men zegt, vormen zij een bevolking van ongeveer 40000 zielen, van welke meer dan 10000 de verschillende hoofdsteden uws rijks bewonen. Sire! ze zijn aan allerlei onderdrukkingen blootgesteld, één wenk van u en alle ongerechtigheden en geweldenarijen zullen verdwijnen voor den adem uws monds. Wij roepen u aan ten gunste onzer Perzische geloofsgenooten, en terwijl wij ben onder uw bescherming stellen, verbinden we ons hun wedergeboorte te ondersteunen, door ijverige leeraars te zenden om ze te onderwijzen en te verlichten. Tot ’t oogenblik echter waarop uw bevel de barbaarschheid vernietigt waaraan menschen die in uw rijk zijn geboren en aan uw scepter zijn onderworpen zijn blootgesteld, bidden wij om twee maatregelen, die den weg zullen openen aan een volkomen gerechtigheid: Dat een souvereine daad den Divan het recht verleene om de belastingen door de Joden op te brengen, te bepalen, en dat deze schattingen niet aan de gouverneurs der provinciën maar direkt aan de schatkist zullen toegezonden worden, en dat, tot op den dag eener volkomen emancipatie Z. M. in alle provinciën bizondere gerechtshoven moge doen oprichten, die kennis zullen nemen van alle processen waarin Joden gemengd zijn. Mochten ook door Z. M. instructies aan alle ambtenaren uws rijks gezonden worden om hen te bevelen den Joden welwillend en humaan te behandelen. AMSTERDAM, 9 Juli. Naar wij vernemen heeft Vrijdag jl. te Tiel met veel plechtigheid de installatie als plaats gehad van onzen vroegeren stadgenoot, de heer S. Ch. Kleerekoper. Tot bijwoning der plechtigheid waren door het bestuur uitgenoodigd de WEerw. heer I. Lehmans, opperrabbijn te Nijmegen benevens de Kerkeraad en andere notabelen der Tielsche gemeente, welke zich ten 6 uur ter gemeentekamer vereenigden. Daar werd de nieuw benoemde voorzanger door een lid des kerkbestuurs bij afwezigheid van den voorzitter hartelijk gefeliciteerd, terwijl den mede aanwezigen oud-voorzanger dank werd gezegd voor de door hem aan de gemeente bewezen diensten. Ook de WEerw. opperrabbijn richtte achtereenvolgens ’t-woord zoowel tot den oud-voorzanger als tot den nieuw benoemde, waarbij ZEerw. den laatste wees op den weg die hij als te bewandelen had en hem tevens als zijn wensch te kennen gaf, dat het voorbeeld hem door zijn geachten vader gegeven hem steeds tot leiddraad op zijn weg moge zijn. ZWEerw. vereerde den nieuwen voorzanger bij deze gelegenheid met den lan-titel, waardoor de aanwezigen aangenaam verrast werden. Nadat nu nog het woord was gevoerd door den penningmeester, den heer Franco, begaf men zich naar de Synagoge, alwaar de heer Kleerekoper Vrijdagavond en Zaterdagochtend tot aller genoegen den dienst op uitstekende wijze verrichtte. Zaterdag namiddag hield de WEerw. heer Lehman een predikatie, waarin hij o.a. andermaal den nieuwen voorzanger zijn plichten voor oogen hield. Daarna hield de heer Kleerekoper een gelegenheidsrede, die, ofschoon het de eerste keer was dat hij als spreker optrad, door uitmuntende voordracht alle redenen gaf, den kerkeraad dankbaar te zijn voor de gedane keuze. Met een kleine toespraak van den oud-voorzanger tot den nieuw benoemde en tot de gemeenteleden, werd de plechtigheid gesloten, die gewis hij alle aanwezigen een diepen indruk zal hebben achtergelaten. OÜD-BEIERLAND, 6 Juli. Na de teraardebestelling van onzen onvergetelijken leeraar wijlen den Eerw. heer I. V. Leers, werd besloten om vofcr gemeentekosten een gedenksteen op het graf op te richten. Tevens werd door alle contribueerende leden als blijk van hulde aan den overledene, voor de weduwe tot een geschenk bijeengebracht de somma van ƒ 212. GORINCHEM, 9 Juli. De heer M. Hijmans alhier heeft met gunstig gevolg zijn toelating als Mil. Med. Student te Utrecht afgelegd. KORRESPONDENTIE. V. te H. In overweging. De opgave van het C. I. Weeshuis, in ons volgend nommer. • Het verslag van de feestviering te Veendam voor dit nominer te laat ontvangen. S5-jarlge ECHTVEREENIGINg" ii van . % 'P N. ALLEMANS ‘ en \ „ antje kok. W MR dankbare kinderen en Behuwdzoon Gorinehem, J''S-in llPn I'D 1) % . 12 Juli 1873. algemeene kennisgeving Voorspoedig bevallen van een welgeschapen DOCHTER, HENRIETTE KUIT > geliefde echtgenoote van L. J. VAN PLOEGH. i'Sin non K"' 'eMnsTr Algemeene kennisgeving ""BevalleTwn een ZOON, penheuber. j'Sin ron n’’ Sneek. e Juli 1873 WEDIOICBDS-LOTEIIU. De Weldadiaheida-Mjoterij van vrouweltjice handwerlten en voorwerpen van f” amaale ten bate van het Gesticlit voor Israëlietische Oude THeden cn Zieken alhier, is goedgekeurd bij Zijner Majesteits besluit van den 23sten Mei 11 No 14 en zal in Octoher a.s. op een nader te bepalen dag worden gehouden. Zij dient, om den gedrukten financieëelen toestand dier instelling op te’beuren en zoo mogelijk haar toekomst te verzekeren. Dankbaar zijn reeds van verschillende zijden treffende blijken van sympathie, mit beroep op de algemeene ondersteuning en deelneming, hetzij door toezending van voorwerpen, tot prijzen bestemd, hetzij door aankoop van loten, ROTTERDAM, 8 Juni 1873. Regenten van het Gesticht voornoemd: E. L. JACOBSON Lz., Voorzitter. M. EZECHIELS. I. J. VAN WITSEN, Thesaurier. S. R. STOKVIS Sr. A. J. POLAK, s. J. MOSCOVITER, Secretaris. Regentessen: Mevr. E. L. JACOBSON Lz.—Hartogensi-s, Voorz-, Haringvliet 36. « M. EZECHIELS—Andries , Secr., Schied. Singel 74. « I. J. VAN WlTSEN—Parser, Zeevischm. 12. « S. R- stokvis Sr.—Hartog, Leuvehaven 77. Dames-Commissie tot adsistentie: Mevr. J. S.VAN AALTEN—de Jongh, Nieuwehaven 75. «S. VAN CLEEFF—VATf Cleeff, Hoogstraat 295. « E. L. JACOBSON'Az.—Jacobson, Glashaven 32, « J. VAN KAALTE JR.—Hekmann, Haringvliet 22. « M. SANSON—SiJffIONS, Glashaven 31. « S. B. SNOEK—Bosman, Glashaven 28. « A. SYMONS—Emanuel, Slagveld 1. « B. M. WOLFF—Enthoven, Hoofdsteeg, 20. Mejuffr. ANNA HIJMANS, Geldersche Kade 23, « LOUISE DE JONGH, Noordhlaak 27. « HENRIETTE SIJMONS, Noordhlaak 69. njir De Heer I. I. DE JONGH en Echtgenoote te ZUTFEN, vieren heden (Donderdag) hun 4;9-Jarige ECHTVEREEXIGING. Hun dankbare kinderen, behutvden kleinkinderen. Namens hen, J. DE JONGH, JR. Rotterdam, 10 Juli 1873, De ondergeteekende betuigen bij deze hun hartelijken dank aan H.H. Bestuurders en Leden der Vereeniging: Vriendschap zij ons doel te Rotterdam, voor de welwillendheid en goede behandeling ter gelegenheid van hun Huwelijk ondervonden. S. BRANDEZ. Gorinchem, S. BRANDEZ 7 Juli 1873. VAN Arend. Eenige Leden der Vereeniging Vriendschap stf ons doel betuigen bij deze hun hartelijken dank aan het Bestuur en bizonder aan den Presisident, den heer S. E. COHEN, voor de goede regeling en het vele genoegen op het feest van Zondag jl. Rotterdam, 7 Juli 1873. Is verschenen en bij alle Boekhandelaren a 40 cents verkrijgbaar; „Een woord aan het ningsch Weekblad “ door Dr. landsberg. Opperrabbijn in Limburg Bede om Hulp! Een diep ongelukkige, zeer arme zwangere weduwe vraagt Uw hulp. Zij was niet gewoon te vragen, maar Uw ondersteuning is voor haar thans onmisbaar. Een kortstondige maar vreeselijke ziekte heeft haar van een braaf, fatsoenlijk en oppassend echtgenoot beroofd. Drie nog zeer jeugdige kinderen, waarvan twee nauwelijks het ziekbed verlaten hebben, missen in hem een werkzaam vader en vlijtig kostwinner. Weduwe en weezen zijn broodeloos, en hebben behoefte aan alles. De ondergeteekenden zijn bereid, de giften welke gij, meer begunstigden ! voor dit gezin zult willen afzonderen, in ontvangst te nemen, en hopen door U in staat gesteld te worden, op de meest doelmatige wijze hulp te kunnen aanbrengen. Woorden van opwekking zijn onnoodig; er is groote nood en dringende behoefte. God zegene onze pogingen! Tiet. Juli 1873. F. I. I. A. JUxNIüS, TheoL Doctor, en Predikant. B. lIASSELMAN, Burgemeester. MOZES COHEN. j Leden van het Is- D. FRANCO. ) rael. Armbestij^r. A. HIRSCH, Instituteur. Welgemeende Huwelijbaanwaag! Een Jongeling omstreeks 30 jaar, een schoone en nette zaak uitoefenende, weinig in de gelegenheid met het schoone geslacht in aanraking te komen , zoekt langs deze meer gebruikten weg, in kennis te komen met een IHeisJe of Weduwe zonder kinderen, omstreeks denzelfden leeftijd, met eenig vermogen, om met nader overeenstemming een huwelijk aan te gaan. Er zal meer op een goed humeur en geschiktheid voor winkclallaire dan op schoonheid gelet worden.' Offerte franko brieven onder lett. Z. Z. liefst met bijvoeging van portret, bij de uitgevers GEBRs. lIAAGENS, te Rotterdam. Brieven en portretten zullen bij verkiezing met de meeste geheimhouding teruggezonden worden. Bij de Israëlietische gemeente te SMILDE wordt ten spoedigste gevraagd een Geëxai. Onderwijzer, Voorzanger en SiocM, tegen een jaarwedde van ƒ 450, vrije woning met daarachter gelegen tuin, de voordeelen van het Bad, behalve emolumenten. Inklineerenden vervoegen zich met vrachtvrije brieven voor primo Augustus e.k. bij het Kerk- en Schoolbestnur aldaar. I Uitgave van JOH. IJKEMA, ’s Gravenhage. j Compleet in S 4: afleveringen a4O Cents, | I DER I Europeesche Volken, | I J. G. KOHL. I I met prachtige CHROMO-LITHOGRAFIËN naar oorspronkelijke teekeningen van I lA, [( Dit; werk verschijnt in roijal 80. formaat, gedrukt met geheel nieuwe letter. Gom- | pleet in 24 afleveringen. a j De prijs van elke aflevering is slechts 45 cents, terwijl de Platen niet in rekening | I worden gebracht. I Aan de inteekenaren wordt gratis afgeleverd een prachtige PREMIEPLAAT, groot ö 170 bij 50 centimeters, voorstellende jï EEN WINTERGEZICHT, | Inaar de beroemde schilderij van B. C. KOEKKOEK, gedrukt in olleverw op het gunstig ® bekende atelier van en Heer Amand, te Amsterdam. | Aflevering 1 met Premieplaat voorhanden bij alle boekhandelaren. 1| w* K. tülfflUlt SOU, Ohirurgien Dentiste. De hevigste kies- of tandpijn wordt direkt ontnomen met of zonder trekken; alles wat de tandheelkunde betreft aecu- raat en behendig verrieht; kunsttanden geplaatst. menten aangenomen aan het Engelsch en Amerikaansch tandheelkundig Etablissement, Hang 13, over het St. Teresa Gestieht, Rotterdam. In het om zijne schoone streek gunstig bekende dorp DIEREN op billijke voorwaarden 1 Kit en 1 Slaapkamer met Kost en Bediening, mede zeer geschikt voor 2 personen. Brieven franko onder lett. E. F. G. bij den Boekh. E. TER HAAR te Dieren. In een burgergezin te Rotterdam bestaat gelegenheid voor een of twee Kostgangers, tegen billijke vergoeding. Adres met franko brieven onder lett. T. T. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS, te Rotterdam. Te OOSTERHOUT wordt tegen po. Au' gustus a. s. gevraagd een GoM ODëerwpr Sjocliel. Salaris nader overeen te komen. Franko brieven aan het Kerkbestuur aldaar. In een Magazijn van Manufacturen wordt ten spoedigste gevraagd een W inkelbediende, zij welke in bovengenoemd vak werkzaam zijn geweest zullen het meest in aanmerking komen. Inclineerenden gelieven zich te adresseeren onder lett. G. L. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. EEN JONGELING 18 jaar oud wenscht geplaatst te worden in een Magazijn van lleeren artikelen of anderszins, er zal meer gelet worden op een goede behandeling dan op salaris. Adres met franko brieven onder lett. D. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS , te Rotterdam. Tegen hoog loon wordt in een gezin zonder kinderen met Augustus e.k. verlangd een Israëlletisch JIiKÏÏSJM, goed lezen en schrijven is een vereischte. Zij die geen bewijs van goed en eerlijk gedrag kunnen overleggen, komen niet in aanmerking. Met franko brieven te adresseeren aan P- SCHOONING, Sommelsdijk. Te Rotterdam wordt gevraagd een VleesQhhouwersknecht bekwaam voor zijn vak- Tegen kost en inwoning, loon nader overeen te komen. Adres met franko brieven onder lett. V. V. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS, te Rotterdam. Men vraagt met 1 Augustus of eerder een flinke Israëlietische DIENSTBODE van goede getuigen voorzien. Adres in persoon Boïersloot , Nieuw No. 31 Rotterdam. WILEN OOLLÖWAY Verzwakking der zenuwen. Geen gedeelte van de lichaams-gesteldheid eischt meer zorg dan het zenuwgestel, waarop de gezondheid en het leven zelfs berust. Deze Pillen zijn de beste Regulateurs en versterkers der zenuwen en in 't algemeen het gezondste, zuiverendste geneesmiddel. Misselijkheid, Schele lloofd-P'jn, Duizelingen, verdoovingen de neerslachtigheid van den geest worden door deze Pillen genezenf Zij verdrijven, dadelijk, de noodlottige teekenen der moeielijke spijsverteering, de maagpijnen, de zwaarlijvigheid, de uitzetting van den onderbuik en zegevieren over een grilligen eetlust of de trage ingewanden, de gewone voorboden van de ongesteldheid van het zenuw-gestel. De Holloway’s Pillen worden bijzonder aanbevolen aan de veelzittende en weinig bewegingnemende menschen, van wien het zenuw-gestel langzamerhand verzwakt en ziekeljjk wordt, tenzij die, van tijd tot tijd, een of ander krachtherstellend middel gebruiken zoo als de Holloway Pillen. SON&Zoon TAiIESTERBESKOffIGS, Dagelijks te Consulteerenen te ontbieden over het inzetten van Kunsttanden en Gebitten en het doen van Tandheel’- kundige Operatien. Zeevischmarkt. 7, 7 ROTTERDAM. "”;”—Î Israëlietiscle Restaoratie, Arnliem. Weeasciistraat Wijk B. IVo. 68. De ondergeteekende beveelt haar bovengenoemde restauratie minzaam bij het geëerde reizendpubliek aan, zullende zij door een nette en civiele bediening trachten zich het vertrouwen harer geëerde begunstigers W'aardig te maken. Wed. B. COHEUV. Een fatsoenlijk meisje te Rotterdam wenscht in betrekking te komen als Eiiemieisje of WiÉeliocMer. Adres met franko brieven onder lett. W. W. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Rotlerdanische Tooneellielliebbers-TeFeeiiigiDg „OLYmPIA.” Aan H.H. Leden wordt bekend gemaakt, dat er op ZONDAG, 20 Jolt een CASINO eu BAL (hij gunstig weder a la Champétre) zal plaats hebben, in het lokaal aConcordia Felix” Waschbleeklaan. H.H. Leden hebben daarbij toegang op vertoon van diploma-kwitantie, 3e kwartaal, met 2 dames en HEd. huisgenooten beneden 18 jaar. Kinderen beneden 10 jaar worden niet toegelaten. Introductiën a ƒ 9. voor een Heer met of zonder Dame, zijn voor H.Il. Leden verkrijgbaar ten huize van den Heer J. C. H. DUPIVÈ, Schiedamschendijk, hoek Scbildersteeg. Meerdere Dames hebben toegang a ƒ O.Sü. Aanvang des avonds ten uur. HEIT BGSTUIJB. Vereeniging ter beoefening van Jood-RObe Wetenschappen. Zaterdag, 12 Juli Voordracht van den lieer B. lIILDESHEIM, van 111 tot 121 uur in het lokaal van den heer M. van Gosselaar Schiedamschendijk. Van 16 tot 22 liaD Van 11 tot 17 Juli. Ingang van Sabbath ten 7 uur i"3 .pSa ntria Uitgang van den Sabbath 9 ure 10 min. Zondag (nmj) iiona r’ ais Uitgang van den Vastendag 9 ure 9 min. Gedrukt bij GEBEs, HAAGENS, Eotterdam.
11,005
MMSFUBA02:000013383_51
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
De Bijbel, dat is de geheele Heilige Schrift, bevattende alle de boeken van het Oude en Nieuwe Verbond
null
Dutch
Spoken
8,327
16,567
23. En hij nam daarvan Gesur en Aram, de vlekken Jaïrs, benevens Kenath met hare onderhoorige plaatsen, zestig steden; deze allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead. 24. Na den dood van Hezron in KalebEfratha, baarde Hezrons vrouw, Alna, hem Aschur, den vader van Thekoa. 25. De zonen nu van Jerahmeël, de eerstgeborene van Hezron, zijn de eerst¬ geborene: Ram; voorts Buna, Oren Ozem [bij] Aliia. 20. En Jerahmeël had nog eene andere De zonen van Jerahmeël. !)e zonen va» Kaleb en van zijne twee bijwijven. Kap. 2 en 3. vrouw, Atara genaamd, die was de moeder van Onam. 27. En de zonen van Ram, den eerstgeborene van Jerahmeël, waren: Maaz, Jamin en Eker. . 28. En de zonen van Onam waren: Sammai en Jada; en de zonen van Sammai: Nadab en Abisur. 29. En de vrouw van Abisur heette Abihaïl, die baarde hem Ahban en Molid. 30. En de zonen van Nadab waren: Seled enAppaïm; en Seled stierf zonder zonen. 31. De zonen van Appaïm waren: Jiseï, en de zonen van Jiseï: Sesan; en de zonen van Sesan: Ahlai. 32. En de zonen van Juda, den broeder van Sammai: Jetlier en Jonathan; en Jether stierf zonder zonen. 33. En de zonen van Jonathan waren: Peleth en Zaza; deze waren de zonen van Jerahmeël. 34. Sesan nu had geen zonen, maar dochters; en Sesan had een Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha. 35. En Sesan gaf aan zijn knecht Jarha, zijne dochter ter vrouw, en zij baarde hem Attai. 36. En Attai verwekte Nathan; Nathan verwekte Zabad; 37. En Zabad verwekte Eftal; Eftal verwekte Obed; 38. En Obed verwekte Jehu; Jehu verwekte Azaria; 39. En Azaria verwekte Helez; Helez verwekte Eleasa; 40. Eleasa verwekte Sismai; Sismai verwekte Sallum; 41. Sallum verwekte Jekamja; Jekamja verwekte Elisama. 42. De zonen van Kaleb, den broeder van Jerahmeël waren: Mesai, zijn eerstgeborene; deze is de vader van Zif, en der kinderen van Maresa, den vader van Hebron. 43. En de zonen van Hebron waren: Korah, Tappuah, Rekem en Sema. 44. En Sema verwekte Raham, den vader van Jorkeam; Rekem verwekte Sammai. 45. En de zoon van Sammai heette Maon; en Maon was de vader van Beth-zur. 46. En Efa, Kalebs bijwijf, baarde Haran, Moza en Gezez; en Haran verwekte Gezez. 47. En de zonen uit Jochdai waren: Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saaf. 48. En Maacha, Kalebs bijwijf, baarde Seber en Tirhana. 40. En de vrouw van Saiif, den vader van Madmanna, baarde hem Seva, den vader van Machbena en den vader van 0)Jez. 15,16.Gibea; en Achsa was 'Kalebs dochter. 50. Dit waren de zonen van Kaleb: Hur, de eerstgeborene van Efratha; Sobal, de vader van Kirjath-iearim; 51. Salina, de vader van Bet.h-lehein; Haref, de vader van Beth-geder. 52. De zonen van a Sobal, den vader van Kirjath-jearim waren: Haroë, Chazi,Ilammenuhoth. III. -jpn de geslachten van Kirjath- 53. Xljjearini waren: de Jithrieten, Futieten, Sumathieten en Misraïeten; van deze zijn voortgekomen de Zoraïeten en Esthaolieten. 54. De zonen van Salma waren: Bethlehem, en de Netofathieten; Atroth, Beth- Joab, en Chasi-hammanathi, de Zoriet. 55. En de geslachten der schrijvers, die te Jabez woonden, waren: de Thirhathieten, Simeathieten, Suchathieten. Deze zijn Kenieten, die gekomen zijn van Hammath, den vader van Beth-Rechab. Het derde Kapittel heeft drie deelen: I. Davids geslacht. II. Volglijst der koningen, uit David gesproten, die te Jeruzalem hebben geregeerd, tot op Zedekia. III. Afstammelingen van Jeehónia of Jójachin. * Sobal,) Luther heeft vertaald »En Sobal, de va¬ der van Kirjath-jearim had zonen; die zati de helft [der inwoners] van Mennhoth,'' en bij het woord »zag" het volgende geplaatst: De profeten heeten zieners in de Schrift en zien beteekent leeren of prediken; derhalve is dezeSobaleen profeetof prediker geweest in de helft van Manuhoth, dat is de naam van een landje, dat misschien stil en goed gelegen was, waarom het Manuhoth, dat is rust heet. I. ¥\eze nu waren de 'zonen van David,(i)2Sam 3,2. 1. JLfdie hem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Aranon, bij Ahinoam, de Jizreëlietische; de tweede Daniël, bij Abigaïl, de Karmelietische; 2. De derde Absalom, de zoon van Maacha, dochter van Thalmai, den koning van Gesur; de vierde Adónia, de zoon van Haggith; 3. De vijfde Safatja, bij Abital; de zesde Jithream, bij zijne vrouw a Egla. »Egia.) Deze 4. Zes zijn hem te Hebron geboren; Eis™™ want hij regeerde aldaar zeven jaren en ge.ll°e'nd, J ° J misschien, zes maanden; maar te Jeruzalem regeerde omdat zij de i • • -» • , . • • eerste en hij drie en dertig jaren. eenige gé- 5. En deze 2 zijn hem geboren te Jeru- hij^og'd'e611 zalem : Simea, Sobab, Nathan, Salomo; schaPen r» o hoedde. deze vier bij Bath-Sua, de dochter van (i)osam.5,i4. Ammiël. 6. Ook Jibhar, Elisama, Eliféleth, 7. Nogah, Nefeg, Jafia, 8. Elisama, Eljada, Eliféleth; deze negen. 9. Deze allen zijn zonen van David, behalve de zonen der bijwijven; en 3Thaniar(3)2Sam.i3,i. was hunne zuster. II. oalomo's^zoonwasRehabeani;diensMatth t,7 10. ^zoon was Abfa, diens zoon waavolgg' Asa; diens zoon was Jósafat; 11. Diens zoon was Joram; diens zoon was Ahazia; diens zoon was Joas; 12. Diens zoon was Amazia; diens zoon was Azaria; diens zoon was Jotham; 13. Dien3 zoon was Achaz; diens zoon was Hizkia; diens zoon was Manasse; ■ 14. Diens zoon was Amon; diens zoon was Josia. 15. En de zonen van Josia waren: de eerstgeborene Jóhanan, de tweede Jójakim, de derde Zedekia, de vierde Sallum. Salomo's nakomelingen. De zonen van Juda. De geslachten der Zoratliieten. De zonen van Hur. Jabez. Kap. 3. 4 en 16. En de zonen van Jójakim waren Jechónia; diens zoon was Zedekia. III. -r^n de zonen van Jechónia Assir; 17. JuJdiens zoon was: Sealthiël, 18. Malchiram, Pedaja, Senazar, Jekamja, Hosama en Nedabja. 19. De zonen van Pedaja waren: Zerub babel en Siineï; de zonen van Zerub- babel waren: Mesnllam en Hananja; en hunne zuster Selómith. 20. Ook Hasuba, Ohel, Berechja, Hasadja, Jusabhésed; deze vijf. 21. En de zonen van Hananja waren: Pelatja en Jesaja; diens zoon was Refaja, diens zoon was Arnam, diens zoon was O bad ja, diens zoon was Sechanja. 22. En de zonen van Sechanja waren: Semaja; en de zonen van Semaja waren: Hattus, Jigeal, Bariah, Nearja en Safat; deze zes. 23. En de zonen van Nearja waren: Ëljoënai, Hizkia, Azrikam; deze drie. 24. En de zonen van Ëljoënai waren : Hodajeva, Eljasib, Pelaja, Akkub, Jolianan, Dalaja en Anani; deze zeven. Het vierde Kapittel heeft vier deelen: I. Andere geslachtsregister van Juda. II. Bijzondere beschrijving van den toestand van Jaëhez. III. De kinderen van Kaleb. IV. De kinderen van Sela. (i) Gen.38,20 » 46, VI I. ï\e zonen van 'Juda waren: Perez, iKron.2,4. I. Ifnezron, uharmi, Hur en Sobal. 2. En Reaja, Sobals zoon, verwekte Jahath; Jahath verwekte Ahumaien Lahad. Dit zijn de geslachten der Zoratliieten. 3. En dit is de stam van Etam; Jizreël, Jisma en Jidbas: en hunne zuster is Hazzelelpóni. 4. En Pnuël, de vader van Gedor, en Ezer, de vader van Huza. Dit zijn de zonen van Hur, den eerstgeborene van Efratha, den vader van Beth-lehem. 5. En Aschur, de vader van Thekoa, had twee vrouwen: Hela en Naara. 6. En Naara baarde hem Ahuzzani. Hefer, Themeni, Haahasthari. Dit zijn de zonen van Naara. 7. En de zonen van Hela waren: Zereth, Jezoliar, en Ethnan. 8. En Koz verwekte Anub en IJazzobeba, en de geslachten van Aharhel, tien zoon van Harum. II. -|rabez nu was geëerd boven zijne 9. tl broeders; en zijne moeder noemde hem Jabez, want, zeide zij, ik heb hem met smart gebaard. 10. En Jabez riep den God van Israël aan en zeide: indien Gij mij zegenen zult, en mijne grenspalen uitbreiden, en uwe hand met mij zijn zal, en ten aanzien van het kwade maken zult, dat het mij niet smart,.... En God liet komen hetgeen hij bad. 11. En Chelub, de broeder van Suha, verwekte Mehir; deze is de vader van Esthon. 12. En Esthon verwekte Betli-rafa, Pasea en Tehinna, den vader van de stad Nalias; deze zijn de mannen van Recha. 13. En de zonen van Kenaz waren: Othniël en Seraja; en de zonen van Otliniël waren: Hathath. 14. En Meonothai verwekte Ofra; en Seraja verwekte Joab. den vader [der bewoners] van het dal der handwerkslieden; want zij waren handwerkslieden. III. |^n de zonen van Kaleb, den zoon 15. XLivan Jefuime, waren: Iru, Ela en Naam; en de zonen van Ela waren: Ukenaz. 16. En de zonen van Jëhalelel waren* Zif, Zifa, Thirea en Asareël. 17. En de zonen van Ezra waren: Jether, Mered, Efer en Jalon; ook baarde zij Mirjam, Sammai en Jisbah, den vader van Esthemóa. 18. En zijne vrouw Jehudija baarde Jered, den vader van Gedor; Heber, den vader van Socho, en Jekuthiël, den vader van Zanóah. Deze zijn zonen van Bitja, Farao's dochter, die Mered gehuwd had; 19. Ook waren zonen der vrouw Hodija, de zuster van Naham, den vader van Kehila: Garmi en Esthemóa, de Maüchathiet. 20. De zonen van Simon waren: Amnon Rinna, Ben-hanan en Pilon. De zonen van Jiseï waren: Zoheth en Ben-Zoheth. IV- TTin de zonen van 'Sela, den zoon van (>)G< 21. J-^Juda, waren: Er, de vader van Lecha; Lada, de vader van Maresa; dit zijn de geslachten der linnenwevers, in het huis van Asbéa. 22. Ook Jokim en de mannen van Cho- zeba, Joas en Saraf, die geheerscht heb¬ ben over Moab, en Jasublehem : doch dit bericht is oud. 23. Deze waren pottebakkers, en woon¬ den in beplante hoven en tuinen bij den konnig, en bleven aldaar in zijn dienst. :<« Het vijfde Kapittel behelst het geslachtsregister van den stam van Simeon, in drie deelen: I, Hun aantal en hunne woningen. II. De vorsten uit dezen stam. III. Hoe zij zekere weilanden in bezit genomen en de Amalekieten geslageu hebben. (Men moet hierbij opmerken, dat dit 5dc Kapittel in het Hebreeuwsch nog tot het 4de behoort, zoodat er in de vertaling van Dr. Luther, éen Kapittel meer wordt gevonden dan in het Hebreeuwsch.) I. Bic zonen van 2 Simeon waren: Ne-(') Gen. 46, 1. Ifmuël, Jamin, Jarib, Zerah, Saul; 2. Diens zoon was Sallum, diens zoon was Mibsam, diens zoon was Misma. 3. En de zonen van Misma waren: Hainmuël, diens zoon was Zakkur; diens zoon was Simei. 4. En Simei had zestien zonen en zes dochters; maar zijne broeders hadden niet vele zonen; en hun geheele geslacht ver- De vette weiden van die van Chain. De overwinnaars op liet gebergte Seïr. Itnbens eerstgeboorte en vorstendom aan Jozef en Juda. Kap. 5 en 6. nienigvuldigde zich niet zoo, als dat der kinderen van Juda. 5. En zij woonden in Ber-seba, Molada, Hazar-Sual, 6. Bilha, Ezem, Tholad, 7. Bethuël, Horma, Ziklag, 8. Beth-markaböth, Hazar-Susim, Bethbiri, Saaraïm. Deze waren hunne steden, tot op den koning David. 9. Én hunne dorpen bij Etam waren : Aïn, Riinmon, Thochen en Asan; vijf steden. 10. Eu al de dorpen, die rondom deze steden waren, tot Baal toe; dit is hunne woning en hunne geslachtsrekening. II. -r-r-oorts Mesobab, Jamlech, Josa, 11. V de zoon van Amazia; 12. Joël, Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Seraja, den zoon van Asi-el; 13. Eljoënai, Jaakoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimiël en Benaja, 14. Ziza, de zoon van Sifeï, den zoon van Alon, den zoon van Jedaja, den zoon van Sirari, den zoon van Semaja. 15. Die werden vermaarde vorsten van hunne geslachten; en hunne vaderlijke huizen breidden zich uit in menigte. 16. En zij trokken naar Gedor, ten oosten van het dal, om weiden te zoeken voor hunne kudden; 17. En zij vonden vette en goede weiden, en een land, wijd van omvang, stil en rustig; want te voren woonden aldaar die van Cham. 18. En deze, die nu met namen opgeschreven zijn, kwamen, ten tijde van Hiskia, den koning van Juda, en versloegen de tenten en woningen van hen, die aldaar gevonden werden, en verbanden hen tot op dezen dag, en woonden in hunne plaats, want daar was weide voor hunne kudden. 19. Ook gingen van hen, van de kinderen van Simeon, vijf honderd mannen naar het gebergte Seïr, met hunne oversten Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël, zonen van Iseï. 20. En zij sloegen de overige ontkomenen der Amalekieten, en woonden aldaar tot op dezen dag. Het zesde Kapittel heeft vier deelen: I. Hoe Ruben zijne eerstgeboorte verbeurd heeft. II. Zijne kinderen en nakomelingen. III. De kinderen van Gad. IV. Verslag van de sterkte der twee en een halve Overjordaansche stammen, en hunne oorlogen; korte tijdtafel der Overjordaansche Mauassieten en vroegere wegvoering dezer Overjordaansche stammen. (') Gen. 46,8. I. "17oorts de zonen van 1 Ruben, Israëls 1. f eerstgeborene; want hii was de (*)Gen.35,22. eerstgeborene; maar omdat hij 2zijns vaders * 49,4' bed verontreinigd had, werd zijne eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; echter niet zóo, dat zij ' in het geslachtsregister tot de eerstgeboorte gerekend worden. UITOAVIi VaN D. ALI.AHT, AMSTKADAM. 2. Want aan Juda, die machtig was onder zijne broeders, werd het vorstendom gegeven in plaats van aan hem; doch de eerstgeboorte kwam aan Jozef. II» TTVe zonen van 1 Ruben, Israëls eerst-(')Num.2G,5. 3. -^geborene, waren: Hanoch, Pallu, Hezron en Charmi. 4. En Joëls zonen: Semaja; diens zoon was Gog; diens zoon was Simei; 5. Diens zoon was Micha; diens zoon was Reaja; diens zoon was Baal; 6. Diens zoon was Baëra, dien Tiglath- Pilnezer, de koning van Assyrië, gevankelijk wegvoerde; en hii was een vorst onder de Rubenieten. 7. En zijne broeders, naar hunne ge¬ slachten, gelijk zij naar hunne afstam- mmg opgeteekend werden: Jehiël het hoofd, en Zecharja; 8. En Bela, den zoon van Azaz, en Sema, den zoon van Joël; die woonde in Aroër en tot Nebo en Baal-Meon toe; 9. En zij woonden ten oosten, tot daar men komt in de woestijn, aan de rivier i rath; want hunne kudden vermeerder¬ den zich in het land Gilead. 10. En ten tijde van Saul voerden zij oorlog tegen de Hagarenen, die vielen door hunne hand, en zij woonden in hunne tenten, naar degeheele oostzijde van Gilead. e; 111. ~nn Gads zonen vvnnnrlp.n fporfliinvpr 11. -leliën in het land Basan tot Salcha toe. 12. Joël was het hoofd; en Safam de tweede; voorts Jaëni en Safat te Basan. 13. En hunne broeders naar hunne va¬ derlijke huizen waren: Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jachan, Zia en Heber; deze zeven. 14. Deze zijn de zonen van Abi-hail, den zoon van Huri, zoon van Jaroach, zoon van Gilead, zoon van Michaël, zoon van Jesisai, zoon van Jahdo,zoon van Buz. 15. Ahi, de zoon van Abdiël, zoon van Guni, was hoofd in hun vaderlijk huis. 16. En zij woonden in Gilead, in Basan, en in hare onderhoorige plaatsen; en in al de voorsteden van Saron tot aan hare einden. 17. Deze allen werden opgeteekend ten tijde van Jotham, den koning van Juda, en van Jerobeain, den koning van Israël. IV. p^e zonen van Ruben, en de Ga18. -L'dieten, en de halve stam Ma- nasse, wat strijdbare mannen waren, die schild en zwaard dragen, en den boog spannen konden, en in den krijg geoe¬ fend waren, die waren vier en veertig duizend zeven honderd en zestig, die ten strijde uittrokken. 19. En zij voerden krijg met de Haga¬ renen, en met Itur, Nafis en Nodab. 20. En de Hagarenen, en allen die met hen waren, werden gegeven in hunne hand; want zij riepen in den strijd tot 94 • Verbidden. God, en Hij liet zich 1 verbidden, omdat Ziet, hoe het .. rT . , geloof' alles zij op liem vertrouwden. GhHstufzIgt 21- Eu Z1J voerden liun vee weg, vijftig Matth.2i, 22. duizend kameelen, twee honderd en vijftig duizend schapen, twee duizend ezels, en honderd duizend levende menschen. 22. Doch er vielen vele gewonden; want de strijd was van God; en zij woonden >> Namelijk in hunne plaats, tot aan de bgevankelijke door Salma- nasser. wegvoering. 23. En de kinderen van den halven stam Manasse woonden in dat land, van Basan af tot aan Baal-Hermon en Senir, en den berg Hermon; en zij waren veel in getal. 24. En deze waren de hoofden hunner vaderlijke huizen: Efer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodaja, Jahdiël, kloeke en dappere mannen en beroemde hoofden van hunne stamhuizen. 25. En toen zij zich aan den God hunner vaderen bezondigden, en de goden der volken in het land nahoereerden, die God van voor hen verdelgd had, (')2 Kon. 15, 26. Verwekte de God van 1 Israël den k2° geest, van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tiglath-Pilnezer, den koning van Assyrië; en zij voerden de Rubenieten, Gadieten en den halven stam Manasse gevankelijk weg; en hij bracht hen naar Hala, en Habor, en Iiara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. Het zevende Kapittel heeft vier deelent I. De zonen en nakomelingen van Levi. II. Namen der Hoofden van het zangkoor der Levieten, door David ingesteld, en van hunne voorvaderen. III. De priesters uit den stam Levi. IV. Lijsten der Levietische steden, uit de takken van Kehath, Gerson en Merari. De krijg tegen de Hagarenen. Pul en Tiglath-Pilnezer. De zonen van Levi. Kap. 6 en 7. (*)Gen.46,11. j *ve zonen van 2 Levi waren: Gerson, Exod. G, 16. g tv , 1. JLfKahath en Merari. (s)iKron.24, 2. En de zonen van 2 Kahath waren: 12, i3voigg. ^mram> Jizhar> Hebron en Uzziël. (4) Exod 2,1. 3, De zonen van 4Amram waren: Aaron, Mozes en Mirjam. De zonen van Aaron waren: Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar. 4. Eleazar verwekte Pinehas; Pinehas verwekte Abisua; 5. Abisua verwekte Bukki; Bukki verwekte Uzzi; 6. Uzzi verwekte Zerahja; Zerahja verwekte Merajoth; 7. Merajoth verwekte Amarja; Amarja verwekte Ahitub; 8. Ahitub verwekte Zadok; Zadok verwekte Ahiniaaz; 9. Ahimaaz verwekte Azarja; Azarja verwekte Johanan; 10. Johanan verwekte Azarja, dien, die priester was in het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had. 11. Azarja verwekte Amarja; Amarja verwekte Ahitub; 12. Ahitub verwekte Zadok; Zadok verwekte Sallum; 13. Sallum verwekte Hilkia; Hilkia verwekte Azarja; 14. Azarja verwekte Seraja; Seraja verwekte Jozadak; 15. Jozadak nu ging [mede in ballingschap], toen de Hker Juda en Jeruzalem gevankelijk deed wegvoeren door de hand van Nebukadnezar. 10. De zonen van Levi waren: Gerson, Kahath en Merari. 17. En de zonen van 'Gerson waren ge-(')Exod 6,17 naamd: Libni en Simei. 18. En de zonen van Kehath: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. 19. De zonen van Merari: Machli en Mussi. Dit zijn de geslachten der Levieten naar hunne vaderlijke huizen. 20. Gersons zoon was Libni, diens zoon was Jahath, diens zoon was Zimma, 21. Diens zoon was Joah, diens zoon was Iddo, diens zoon was Zerah, diens zoon was Jeathrai. 22. En Kahaths zoon was Amminadab, diens zoon was Korah, diens zoon was Assir, 23. Diens zoon was Elkana, diens zoon was Ebjasaf, diens zoon was Assir, 24. Diens zoon was Tahath, diens zoon was Uriël, diens zoon was Uzzia, diens zoon was Saul. 25. De zonen van Elkana waren: Amasai en Ahimoth, 26. Diens zoon was Elkana, diens zoon was Zofai, diens zoon was Nahat.h, 27. Diens zoon was Eliab, diens zoon was Jeroham, diens zoon was Elkana. 28. De zonen van 2Samuël waren: de(*)iSam.1,20. eerstgeborene Joël, en de tweede Abia 29. De zonen van Merari waren: Machli; diens zoon was Libni, diens zoon was Simei, diens zoon was Uzza, 30. Diens zoon was Simea, diens zoon was Haggija, diens zoon was Asaja. 11. -f^n deze zijn het, die David aan. 31. -C^stelde voor het gezang in het huis des Heeren, nadat de ark op hare rustplaats gebracht was. 32. En zij dienden in de woning der hut des stichts met [het] gezang, totdat Salomo het huis des Heeren bouwde te Jeruzalem; en zij namen hun dienstwerk waar, naar de orde van hun ambt. 33. En zij die daar stonden, benevens hunne zonen, zijn deze: van de zonen van Kahath was Heinan, de zanger, de zoon van Joël, den zoon van Samuël, 34. Den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Eliël, den zoon van Thoah, 35. Den zoon van Zuf, den zoon van Elkana, den zoon van Mehath, den zoon van Amasai, 36. Den zoon van Elkana, den zoon van Asaf. De levieten tot allerlei dienstwerk. Aaron en zijne zonen. De vrijsteden aan de zonen van Aaron. Kap. 7. Joel, den zoon van Azarja, den zoon van Zefanja, 37. Den zoon van Thahath, den zoon van Assir, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korah, 38. Den zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, den zoon van Israël. 39. En zijn broeder Asaf stond aan zijne rechterzijde; Asaf was een zoon van Berechja, den zoon van Semea, 40. Den zoon van Michaël, den zoon van Baaseja, den zoon van Malchija, 41. Den zoon van Ethni, den zoon van Zerah, den zoon van Adaja, 42. Den zoon van Ethan, den zoon van Zimraa, den zoon van Simei, 43. Den zoon van Jahath, den zoon van Gerson, den zoon van Levi. 44. En hunne broeders, de zonen van Merari, stonden ter linkerzijde: Ethan, de zoon van Kisi, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch, 45. Den zoon van Hasabja, den zoon van Amazia, den zoon van Hilkia, 46. Den zoon van Amzi, den zoon van Bani, den zoon van Seraer, 47. Den zoon vanMahli.den zoon vanMusi, den zoon van Merari, den zoon van Levi. 4S. En hunne broeders, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienstwerk aan de woning van het huis Gods. 49. En Aaron en zijne zonen ontstaken de offers op het brandofferaltaar, en op het reukofferaltaar, voor al het dienstwerk in het allerheiligste; en om Israël te verzoenen gelijk Mozes, de knecht Gods, geboden had. 111. y^n deze waren de zonen van Aaron: 50. Xlizijn zoon Eleazar, diens zoon was Pinehas, diens zoon was Abisüa, 51. Diens zoon was Bukki, diens zoon was Uzzi, diens zoon was Zerahja, 52. Diens zoon was Merajoth, diens zoon was Amarja, diens zoon was Ahitub, 53. Diens zoon was Zadok, diens zoon was Ahimaaz. 54. En dit waren hunne woningen en verblijfplaatsen naar hunne grenspalen: (i)Joz. ai,ïo. voor de zonen van 'Aaron, uit het geslacht der Kahathieten; want op hen was het lot gevallen. 55. En men gaf hun Hebron in het land (») Num. 35, van Juda, en hare 2gemeene weiden rondom. 56. Maar de velden dier stad en hare dorpen gaf men aan Kaleb, den zoon van Jefunne. 57. Ook gaf men aan de zonen van Aaron, Deut. 19,2. behalve de 3 vrijstad Hebron, ook noeLibna Joz til IS ' met hare gemeene weiden, Jattir en Esthemoa met hare gemeene weiden, 58. Hilon en Debir met hare gemeene weiden; 59. Asan en Beth-Semes met hare gemeene weiden. 60. En uit den stam van Benjamin : Geba, Allemeth en Anathoth met hare gemeene weiden; al de steden voor hunne geslachten waren dertien. 61. En aan de overige kinderen van Kahath, uit het geslacht des stams, uit den halven stam van Manasse, bij het lot, tien steden. 62. Aan de kinderen van Gerson, naar hun geslacht, uit den stam van Issaschar, en uit den stam van Aser, en uit den stam van Naft.hali, en uit den stam van Manasse in Basan, dertien steden. 63. Aa: de kinderen van Merari, naar hun geslacht, uit den stam van Ruben, en uit den stam van Gad, en uit den stam van Zébulon, bij het lot, twaalf steden. IV. y^n de kinderen Israëls gaven den 64. J-JLevieten steden met hare gemeene weiden; 65. Namelijk, bij het lot, uit den stam der kinderen van Juda, en uit den stam der kinderen van Simeon, en uit den stam der kinderen van Benjamin, de steden die met namen genoemd zijn. 66. Maar aan de geslachten der kinderen van Kahath: de steden van hun grenspaal, uit den stam Efraïm. 67. Zoo gaf men nu aan het geslacht der andere kinderen van Kahath de 1 vrij- (') J<«- 21,21. steden Sichem, op het gebergte van Efraïm, en Gezer met hare gemeene weiden, 68. Jokmeam en Beth-horon met hare gemeene weiden, 69. Ajalon en Gath-Rimmon met hare gemeene weiden. 70. Daarenboven nog aan het overige geslacht van Kahath, uit den halven stam van Manasse: Auer en Bileam met hare gemeene weiden. 71. Maar aan de kinderen van Gerson, uit het geslacht van den halven stam van Manasse gaf men: Golan in Basan, en Astharoth met hare gemeene weiden. 7 2. Uit den stam van Issaschar: Kedes en Dobrath met hare gemeene weiden; 73. Ramoth en Anem met hare gemeene weid en. 74. Uit den stam van Aser: Masal en Abdon met hare gemeene weiden, 75. Hukok en Rehob met hare gemeene weiden. 76. Uit den stam van Nafthali: Kedes in Galilea, Hammon en Kirjathaïm met hare gemeene weiden. 77. Aan de andere kinderen van Merari, uit den stam van Zebulon, gaf men: Rirnmono en Thabor met hare gemeene weiden. 78. En aan gene zijde der Jordaan van Jericho, ten oosten der Jordaan, uit den stam Ruben: Bezer in de woestijn, en Jahza met. hare gemeene weiden, 79. Kedemoth en Mefaath met hare gemeene weiden. 80. Uit den stam van Gad: Rainoth De zonen van Issaschar. He zoneu van Benjamin. De zonen van Nalthali en Manasse. Kap. 7 en 8. in Giliail, en Mahanaïm niet hare ge- meene weiden, van Huppini en Suppini, wier naam was Maacha; en de naam van zijn tweeden meene weiden. 81. Hesbon en Jaëzer met hare ge- zoon Zelafead; en Zelafead had slechts dochters. 1G. En Maacha, de vrouw van Machir, baarde een zoon, dien noemde zij Peres, en zijns broeders naam was Seres; wiens Het achtste Kapittel Bevat zes verschillende geslachtsregisters. I. Geslachts- I ZOlieil waren: Ulam en Rekeïll. rr ,r 11 • -• Tïl register van Issaschar. 11. van nenjamm. j.i». Nafthali IV. Van Manasse. V. VanEfraim. VI- Van Aser. (i) Gen 46,13. I. 1. 17. En Ulams zoon was Bedan. Deze waren de zonen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse. ezonen van'IssascharwareniThola, 18. Eu zijne zuster Molechet baarde Pua, Jasib en Simro; vier. Ishud, Abi-ezer en Mahla. 2. En de zonen van Thola waren: Uzzi, 19. En Semida had deze zonen: Ahjan, Eefaja, Jeriël, Jahmai, Jibsam en Samuël; Sechein, Likhi en Aniam. hoofden der vaderlijke huizen van 1 hola, V. -p^e zonen van ülraim waren: öu- en dappere lieden in hunne geslachten; 20. JL/telah, diens zoon was Bered, diens • - .. i I r*n i .1 i* i hun getal was, in Davids tijden, twee en zoon was laliatn, diens zoon was Jjilada, D twintig duizend en zes honderd. dieus zoon was Tahath, 3. De zonen van Uzzi waren: Jizrahja; 21. Diens zoon was Zabad, diens zoon en de zonen van Jizrahja waren: Michaël, was Sutelah, diens zoon was Ezer en Obadja, Joël en Jissia; vijf; en zij waren Elad. Doch de mannen van Gath, de allen hoofden. inboorlingen des lands, doodden hen, toen 4. En onder hen, naar hunne geslachten zij waren afgetrokken, om hun vee te eu vaderlijke huizen, waren toegerust nemen. heirvolk tot den strijd, zes en dertig 22. En hun vader Efraïm droeg langen duizend; want zij hadden vele vrouwen tijd rouw; en zijne broeders kwamen om en kinderen. hem te troosten. (*) Gen 46,21. 11. 6. 5. En hunne broeders uit al de geslach- 23. En hij ging in tot zijne vrouw, die ten van Issaschar, strijdbare lieden, waren werd zwanger en baarde een zoon, dien zeven en tachtig duizend, allen samen- noemde hij Beria, omdat ongeluk zijn geteld. huis getroffen had. . r\ 1 H • • 1 i . r» .. -» e zonen van ^Benjamin waren: iseia, 24. En zijne dochter was öeera; deze D Becher en Jediaël; drie. bouwde het Neder- en Opper-Bethhoron 7. En de zonen van Bela:Ezbon, Uzzi, en Uzzen-Seëra; Uzziël, Jerimoth en Iri: vijf hoofden van 25. Zijn zoon was Refa en Resef, diens vaderlijke huizen, strijdbare lieden; hun zoon was Telah, diens zoon was Tahan, getal was twee en twintig duizend en 26. Diens zoon was Ladan, diens zoon vier en dertig. was Ammihud, diens zoon was Elisama, 8. En de zonen van Becher: Zemira, 27. Diens zoon was Nun, diens zoon Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jerimoth, was Jozua. Abija, Anatlioth en Alemeth; deze allen 28. En hunne have en woning was waren zonen van Becher; Beth-el en hare onderhoorige plaatsen; Gaza toe en hare onderhoorige plaatsen. 29. En aan de kinderen van Manasse: 9. En zij werden geteld naar hunne I en ten oosten Naaran, en ten westen geslachten hoofden hunner vaderlijke hui-1 Gezer en hare onderhoorige plaatsen, Si- zen, strijdbare lieden, twintig duizend chem en hare onderhoorige plaatsen, tot en twee honderd! 10. En de zonen van Jediaël waren: Bilhan; en Bilhans zonen: Jeïs, Benja- Beth-Sean en hare onderhoorige plaatsen, min Ehud, Chenaana, Zethan, Tharsis Thaanach en hare onderhoorige plaatsen, en Ahi-sahar. Megiddo en hare onderhoorige plaatsen, 11. Deze allen waren zonen van Jediaël, Dor en hare onderhoorige plaatsen. Daarin hoofden van stamhuizen, strijdbare lie- woonden de zonen van Jozef, den zoon den, zeventien duizend en tweehonderd, van Israël. die met het heir uittrokken tot den strijd. 12. Ook Suppini en Huppim, zonen van Ir; en Husim, zoon van Aher. 111.-» >».e zonen van 3Matthali waren: Jah- V. y^e zonen van Aser waren: Jimna,(ijGen.46,17. 30. JL'Jisva, Jisvi, Beria; en hunne zuster was Sera. 31. De zonen van Beria waren: Heber 3 f 44 111' "pvo BÜUC1I van ikumiuii "Wil « KJ j.. i/v öwuvu » 13 J^ziël, Guni, Jezer en Sallum, zonen en Malchiël; deze was de vader van Bir van Bilha. IV. T^e zonen van Manasse waren: As14. Uriël, dien zijn bijwijf, de Syrische, baarde, en zij baarde Machir, den vader van Gilead. 15. En Machir nam tot vrouw de zuster zavith. 32. En Heber verwekte Jaflet, Somer, ilothain, en Sua, hunne zuster. 33. De zonen van Jaflet waren: Pasacii, Bimlial en Asvath; «leze waren de zonen van Jaflet. I)e kinderen van Aser. Benjamins zonen. De zonen van Ehud. Ono, Lod, Ajalon, Gatli. 34. De zonen van Semer waren: Ahi, Roghea, Jehubba en Aram. 35. En de zonen van zijn broeder Helem waren: Zofa, Jimna, Seles en Amal. 36. De zonen van Zofa waren: Sua, Harnefer, Sual, Beri, Jimra, 37. Bezer, Hod, Samma, Silsa, Jithran en Beëra. 38. De zonen van Jether waren: Jefunne, rispa en Ara. 39. De zonen van Ulla waren: Arah, Hanmël en Rizja. 40. Deze allen waren zonen van Aser. hoofden van vaderlijke huizen, uitgelezene strijdbare lieden en hoofden onder de vorsten; en zij werden «geteld voor het heir tot den strijd, en hun getal was zes en twintig duizend man. Kap, 8, 9 en 10. Het negende Kapittel heeft twee deelen: I. Het geslachtsregister van Ben jamin. II. Hunne woningen en het geslachtsregister van oaui en Jonathan. f»)Gen 46,21. 1. Win benjamin verwekte Bela. ziin llvron 8,0,9. , li. . , ' J 1. Ijeerstgeborene; Asbel, den tweeden; Ahrah, den derden; 2. Noha, den vierden; Rafa, den vijfden. ó ün Belas zonen waren: Addar, Gera, Abihud, 4. Abisua, Naaman, Ahoah, 5. Gera, Sefufan en Huram. 6. Deze waren de zonen van Ehud; zij waren hoofden der vaderlijke huizen onder de inwoners van Geba; en zij trokken weg naar Manahath, 7. Te gelijk met, Naaman, Aliia en Gera; deze voerden hen weg; en hij verwekte Uzza en Ahihud. 8. En Saharaïm verwekte zonen in het land van Moab, nadat hij Hnsim en Baara, zijne vrouwen, had weggezonden. 9. En hij verwekte bij Hodes, zijne vrouw: Jobab, Zibja, Mesa, Malcham, 10. Jeüs, Sochja en Minna; deze waren zijne zonen, hoofden der vaderen. 11. En bij Husim verwekte hij Abitub en Elpaal. 12. En de zonen van Elpaal waren: Ileber, Misam en Semer; deze bouwde Ono, en Lod met hare onderhoorige plaatsen. 13. En Berija en Sema waren hoofden van vaderlijke huizen onder de inwoners van Ajalon; deze verjoegen de inwoners van Gath. 14. Voorts Anjo, Sasak, Jeremoth, 15. Zebadja, Arad, Eder, 16 Michaël, Jispa en Joha, zonen van Berija. 17. Zebadja, Mesullam, Hizki, Cheber, 18. Jismerai, Jizlia en Jobab, zonen van Elpaal. 19. Jakim, Zichri, Zabdi, 20. Eljoënai, Zillethai, Eliël, 21. Adaja, Beraja en Simrath, zonen van Simei. 22. Jisfan, Heber, Eliël, 23. Abdon, Zichri, Hanan, 24. Hananja, Elam, Anthothija, 25. Jifdeja en Pnuël, zonen van Sasak. 26. Samserai, Seharja, Athalja, 27. Jaaresja, Elia en Zichri, zonen van Jeroham. II- xyt zijn de hoofden der vaderlijke 23. -L'geslucliten, die woonden te Jeruzalem. 29. Te 'Gibeon woonde de vader van (') i Kron. io, Gibeon, en de naam zijner vrouw was ' Maacha. 30. En zijn eerstgeboren zoon was Abdon; voorts Zur, Kis, Baal, Nadab, 31. Gedor, Ahjo en Zeclier. 32. En Mikloth verwekte Simea; en zij woonden tegenover hunne broeders, met hunne broeders te Jeruzalem. 33. 2 Ner verwekte Kis; Kis verwekte(*) i Sam 14, Saul; Saul verwekte Jonathan, Malchi-oU öua, Abmadab en Esbaal. 34. En de zoon van Jonathan was Meri li- Baal; en Merib-Baal verwekte Micha. 35. De zonen van Micha waren: Pithon Melech, Thaaréa en Achaz. 36. En Achaz verwekte Jehoadda: Je- hoadda verwekte Aleineth, Azmaveth en Zimri, en Zimri verwekte Moza; 37. Moza verwekte Bina; diens zoon was Rafa, diens zoon was Elasa, diens zoon was Azel. 38. En Azel had zes zonen, en hunne namen waren: Azrikam, Bochru, Ismaël, bearja, (Jbadja en Hanan; al deze waren zonen van Azel. 39. De zonen van Esek, ziin broeder waren: Ulam, zijn eerstgeborene: Jeüs. de tweede, Eliféleth, de derde. 40. En de zonen van Ulam waren dan- pere lieden, die den boog spanden, en hadden vele zonen en zoons zonen, honderd en vijftig. Deze allen waren onder de kinderen van Benjamin. Het tiende Kapittel heeft, drie deelen: I. Inleiding en verslag der stammen en familiën, die na de terugkomst nit CJ Jeruzalem het eerst weder bevolkt hebben; uit. .i,,rio en Benjamin, uit de priesters en Levieten. II. Wie der laatsten de wacjiten der poorten bedienden aan het heiligdom, en andere bedieningen der priesters en Lievieitn. 111. nernaiing van Sauls geslachtsregister. 1. 1. het boek der koningen van Israël, toen nen^n warén Juda werd weggevoerd naar Babel, omJ^ch'In- hunne misdaden; zonderheid 0 A(f . # aanden dienst Z. Maar de eerste inwoners, die in hunne van God had- bezitting en in hunne steden woonden, wijd, waar waren Israëlieten, priesters, Levieten en £ «Km" 8 Nethinim. on.dei' de priesters. E 1 n geheel Israël werd opgeteekend; |eu zie, zij waren opgeschreven in fe,e&eve"en of lil- _ sreschonke- UITGAVt V.\N D. ALI.AHT, AMSTt'IIÜAM. 3. En te 3 Jeruzalem zetten zich neder (»)Nch. u, 4. 95 })^ eerste inwoners van Jeruzalem uit Jmia, Benjamin, Efraïm en Manasse. Priesters en Levieten. 13e deurwachters en de hut. Kap 10. uit de kinderen van Jada, uit de kinderen van Benjamin en uit de kinderen van Efraïm en Manasse: 4. Uthaï, de zoon van Ammihud, den zoon van Oniri, den zoon van luiri, den zoon van Bani, uit de kinderen van Perez, den zoon van Juda. 5. En uit de Silonieten: Asaja, de eerst(wlinrpnR Rn ziine zonen. v.w, j 6. Uit, de kinderen van Zerali: Jeüël en zijne broeders, zes honderd en negentig. 7. Uit de zonen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavija, den zoon van Senua; 8. En Jibneja, de zoon van Jeroham; en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Setatja, den zoon van Reüel, den zoon van Jibniïa. V 9. Daarenboven hunne broeders naar hunne geslachten, negen honderd zes en viiftig. Al deze mannen waren hoofden hunner vaderlijke stamhuizen. 10. En uit de priesters: Jedaja, Jojarib, Jachin; 11. En Azarja, de zoon van Hilkija, den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, overste over het huis Gods; 12. En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon van Malchija; en Masai, de zoon van Adiël, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam, den zoon van Mesillemith, den zoon van 1 umier. 13. Benevens hunne broeders, hoofden hunner vaderlijke huizen, duizend zeven honderd en zestig, vlijtige lieden in het dienstwerk van het huis Gods. 14. Maar uit de Levieten, uit de kinderen van Merari: Seniaja, de zoon van liassub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja; 15. En Bakbakker, lleres en Galal, en Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zichri, den zoon van Asat; 16. En O bad ja, de zoon van Semaja, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun; en Bereclija, de zoon van Asa, den zoon van Elkana, die in de dorpen der Netofathieten woonde. 11. ^./Taar de deurwachters waren: 17. JMsallum, Akkub, Talmon, Ahiman, met hunne broeders; Sallum was het hoofd. 18. Ook tot nu toe hebben zij, uit de legers der kinderen van Levi, de wacht aan de poort des konings ten oosten. 19. En Sallum, de zoon van Kore, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korah en zijne broeders uit het huis zijns vaders, de Korahieten, hadden tot dienstwerk» om wacht te houden aan den drempel der hut., gelijk hunne vaders in het leger des Heeren, oiu den ingang te bewaken. 20. En Pinehas, de zoon van Eleazar, was te voren vorst over hen, omdat de Heer met hem was. (')Num. 25,7. -m r ï • 21. Zacharja, de zoon van lVleseiemja, was deurwachter aan den ingang van de hut «les stichts. 22. Deze allen waren uitgelezen tot deurwachters aan den drempel, twee honderd en twaalf; zij waren opgeteekend naar hunne dorpen; üavid en Samuël, de ziener, hadden hen btn hun ambt bevestigd, amM.iLuther 23. Opdat zij en hunne zonen de wacht X — liliuu. zouden hou<len aan het huis des Heeren, hun geloof, 7AirrroTl namelijk aan het huis der hut, om de wii: dat zij . zulk stichten wacht waar te nemen. niet de(jen 24. Deze deurwachters waren naar de u>Mr^sehevier winden gesteld, naar het oosten, naar heid en met . een goed doel, liet westen, naar het noorden en naar maar op Gods . , . . bevel en door 1161 ZUlu6D. hun geloof j 25. En hunne broeders waren in hunne want in de zaak Gods dorpen, en kwamen elke zeven dagen, geldt geen , ï < •• stichting of OIH Vftïl til cl tot tlld ïllCt licn tG ZIJ 11. werk van 20. Want in dat ambt waren vier 0p-menschen" perste deurwachters, die Levieten waren; en zij waren over de kamers en schatten van het huis Gods. 27. Ook bleven zij den nacht over rond¬ om het huis Gods; want hun was de wacht toevertrouwd, om eiken morgen open te doen. 28. En sommigen van hen waren over de gereedschappen van den dienst; want zij droegen ze wel geteld in en uit. 29. En sommigen van hen waren gesteld over de gereedschappen, en over al de vaten des heihgdoms, en over het meel, over den wijn, over de olie, over den wierook en over de specerijen. 30. En sommigen van de zonen der priesters maakten den balsem uit de specerijen. 31. Aan Mattithja, uit de Levieten, den eerstgeborene van Sallum, den Korahiet, was toevertrouwd wat in pannen gebakken was. 32. En uit de zonen der Kahathieten, hunne broeders, waren er over de toonbrooden, om die voor eiken sabbat te bereiden. 33. Uit deze zijn ook de zangers, hoofden van stamhuizen der Levieten, in de kamers, vrij van diensten; want dag en nacht waren zij met hun werk bezig. 34. Dit zijn de hoofden van de stamhuizen der Levieten, in hunne geslachten; deze woonden te Jeruzalem. lil. rne Gibeon nu woonde Jeiël, de 35. J. vader van Gibeon; en zijne vrouw heette Maacha. 36. En zijn eerstgeboren zoon was Abdon; daarna Zur, Kis, Baal, Ner, Nadab, 37. Gedor, Ahjo, Zacharja en Mikloth. 38. En Mikloth verwekte Simeam; en zij woonden ook rondom hunne broeders, met hunne broeders te Jeruzalem. 39. Maar Ner 2 verwekte Kis; Kis ver-Oi^0119»33- De overwinning der Filistijnen en Sauls dood. Kap. 10, 11 en 12. wekte Saul; Saul verwekte Jonathan, Malchisua, Abinadab en Esbaal. 40. En de zoon van Jonathan was Meribbaill; en Meribbaal verwekte Micha. 41. En de zouei^ van Micha waren: Pithon, Melech en Thaërea. 42. En Achaz verwekte Jara; Jara verwekte Alemeth, Azmaveth en Zimri; Zimri verwekte Moza. 43. En Moza verwekte Bina; diens zoon was Refaja, diens zoon was Elasa, dieri3 zoon was Azel. 44. En Azel had zes zonen, die waren genaamd: Azrikam, Bochru, Isiriaël, Se arja, Obadja en Hanan; dit zijn de zonen van Azel. Het elfde Kapittel (') l Sam.31,1 hpeft twee deelen: I. De Filistijnen verslaan het Israëlietisch leger, en dooden Jonathan en twee zijner broeders. Saul gedurig meer in de engte gedreven, hee-eert dat ziin wapendrager hem doode, hetgeen rlpyp weio-ert. waarop beiden zich van het leven be- rnnveii Alaremeene vlucht der Israëlieten, die hunne steden ten prooi laten. De Filistijnen vinden het lijk van Saul en zijne zonen, houwen haul tiet noota ai p,. handen het ten toon in den tempel van Dagon 11. De inwoners van Jabes bemachtigen zijn lijk, en de lijken zijner zonen, en begraven ze. bauls droevig lot de rechtmatige straf zijner wanbedrijven (.Zie 1 Sam. 31). I. B^nde 1 filistijnen streden tegen ls- 1. ijraël, en de mannen van Israël vloden voor de Filistijnen, en vielen verslagen op het gebergte Gilboa. 2. En de Filistijnen hielden aan achter Saul en zijne zonen; en zij versloegen Jonathan, Abinadab en Malchi-sua, zonen van Saul. 3. En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de boogschutters troffen hem aan, en hij werd gewond door de schutters. 4. Toen sprak Saul tot zijn wapendrager : trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede; opdat deze onbesnedenen niet komen en hun moedwil met mij drijven. Doch zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer; toen nam Saul zijn zwaard, en viel daarin. 5. Toen nu Sauls wapendrager zag, dat, hij dood was, viel hij zelf ook m het zwaard, en stierf. 6. Alzoo stierf Saul en zijne drie zonen, en ziin geheele huis kwam tevens om. 7. Toen al de mannen van Israël, die in de vallei waren, zagen dat zij vloden, en dat Saul en zijne zonen dood waren, verlieten zij hunne steden en vloden, en de Filistijnen kwamen en woonden daarin. 8. En des anderen daags kwamen de Filistijnen, om de verslagenen te beroo- ven; en zij vonden Saul en zijne zonen, liseende op het gebergte Gilboa. O O * 1 ü. En zij trokken hem uit, en namen zijn hoofd en zijne wapenen op, en zonden die in het land der Filistijnen rondom; en lieten het verkondigen voor hunne af¬ goden en het volk. 10. En zii hingen zijne wapenen op in het huis huns Gods, en zijn schedel hechtten zij aan het huis van Dagon. II. rj^oen nu alleu die te Jabes m 11. 1 Gilead waren, hoorden al wat de Filistijnen aan Saul gedaan hadden, 12. Maakten al de strijdbare mannen zich op, en 'namen de lichamen van Saul O) en zijne zonen, en brachten ze naar Jabes, a Sam. i, 5. en begroeven hunne beenderen onder den eikenboom te Jabes, en vastten zeven dagen. 13. Alzoo stierf Saul in zijne misdaad, die hij tegen den Heer gedaan had, daar hij het 2gebod desHEEREN niet gehouden C*}1 Sam. IS, had; en ook omdat hij eene Jdooden-(3) » » bezweer ster had geraadpleegd, 14. En den Heer niet gezocht had; daarom doodde Hij hem, en deed het koninkrijk overgaan tot David, den zoon van Isaï. Het twaalfde Kapittel heeft drie deelen: I. Davids zalving te Hebron, als koning over gansch Israël. II. Inneming van Zion en Jeruzalem, en versterking der stad door David en Joab. III. Lijst van Davids helden naar hunne verdeeling in drie klassen (Zie 2 Sam. 5 en 23). I. Win geheel Israël vergaderde zich 1. fitot David te Hebron, zeggen¬ de: k zie, wij zijn uw gebeente en uw(»)2Sam5,i. vleesch. 2. Ook reeds lang te voren, toen Saul koning was, leiddet, gij Israël uit en in. Ook heeft de Heer, uw God, tot u ge¬ zegd: gil zult mijn volk Israël weiden, en zult vorst zijn over mijn volk Israël. 3. Alzoo kwamen al de oudsten van Is¬ raël tot den koning te Hebron; en David sloot een verbond met hen te Hebron, voor den Heer; en zij 6zalfden David tot(5)iSam. 16, 13. koning over Israël, naar het woord des Heeren, door Samuël. II. -|^n David trok heen, en geheel Is4. JtLiraël naar Jeruzalem, dat is Jebus; want de Jebusieten woonden aldaar in het land. 5. En de burgers van Jebus zeiden tot 6 David: gij zult hier niet inkomen. Doch (8) 2Sam 5,6. David nam den burg Zion in; deze is de stad Davids. 6. En David zeide: wie de Jebusieten het eerst verslaat, zal een hoofd en overste zijn. Toen beklom Joab, de zoon van Zeruja, hem het eerst, en hij werd een hoofdman. 7. David nu woonde in den burg; daarom noemde men dien de stad Davids. 8. En hij bouwde om de stad een muur, van Millo af, en verder rondom; en Joab herstelde het overige der stad. 9. En David ging voort gedurig toe te nemen; en de Heer Zebaoth was met hem. Kap. 12 en 13. Davids belden. Het water uit liet leger der Filistijnen. Abisai. Benaja. <') 2Sam.23,8. III. «-vit, zijn de 1 oversten onder Davids 10. -L'helden, die zich dapper bij hem hielden in zijn koninkrijk, bij geheel Israël, om hem koning te maken over Israël, naar het woord des Heeren. 11. En dit is het getal van Davids helden: Jasobam, de zoon van Hachmoni, de voornaamste van het drietal; hij hief ' nric hon- zijne spiets op, en sloeg " drie honderd in rW.) 2 Sam. /, , , , r ° 23, 8 staat een veldslag. \vie' «n'hoop 12- Na hem Eleazar, de zoon van Dodo, van acht hon-de Aliohiet; deze was onder de drie deid aanvult, en drie hon- llCmCIh <ie vijf hon-" 13. Hij was met David te Pas-Dammim, vhu-ht^siaat, toen ('e filistijnen zich aldaar vergaderd die heeft ai de hadden tot den strijd; en er was een acht honderd , . . \ geslagen. Zoostuk akkers vol gerst; en het volk vluchtte staat ook hier: j "u*i* a** der dertig, V00r de r llistljlieil; tekstJinde Z'J fielden stand in het midden 2 Sam'23,8 des akkers, en verlosten dien, en sloegen heeft vandrie. , ... , IT r wie tochon-ue rilistijnen, en de Heer gaf eene groote der de drie besten de overwinning. voornaamste 15. j]n (}rie (]e <jertig hoofden trok- is, is ook on- D der ai de der- ken af naar de steenrots, tot David, in naamste. de spelonk van Adullam; en het leger der Filistijnen lag in de vallei Refaïm. 16. En David was op dien tijd in den burg, en het volk der Filistijnen lag te n ii Detn-ienem. (l)2Sam 23, 17- En David 2kreeg lusten zeide: wie wil mij water te drinken geven uit den put van Beth-lehem, die in de poort is? 18. Toen braken die drie door het leger der Filistijnen, en schepten water uit den put te Beth-lehem, die in de poort is, en droegen het, en brachten het tot David; doch hij wilde het niet drinken, > Goot het uitmaar b 900t het Uit voor den Heer, Vv0r • 19* En zeide: dit late mijn God verre Heer.) Dat is: .... .. offerde het van mij zijn, dat ik dit zou doen, en een drank- drinken het bloed dezer mannen; in ge- Offer. vaar van Jlun levellj ja van Jlun ieven hebben zij het gebracht; en hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden. 20. En Abisai, Joabs broeder, was aan het hoofd van dit drietal; ook hij hief zijne spiets op, en versloeg drie honderd; en hij was beroemd onder die drie. 21. En van die drie der tweede orde was hij de beroemdste, en werd hun overste; maar tot aan de [eerste] drie kwam hij niet. 22. Benaja, de zoon van Jójada, de zoon eens dapperen mans, die groot van daden was, uit Kabzeël, versloeg twee leeuwen der Moabieten; hij ging af en versloeg een leeuw in het midden van een kuil, in den sneeuwtijd. 23. Ook versloeg hij een Egyptischen man, die was vijf ellen lang, en had eene spiets m de hand als een weversboom; en hij ging tot hem af met een stok, en rukte hem de spiets uit de hand, en doodde hem met zijne eigene spiets. 24. Dit deed Benaja, de zoon van Jójada ; en hij was beroemd onder de drie helden; 25. En hij was meer vermaard dan de dertig, maar behoorde niet tot de [eerste] drie; en David benoemde hem in zijn geheimen raad. 26. Voorts zijn de helden des heirs: Asahel, Joabs broeder, Elhanan, de zoonC -Sam.2,18. van Dodo, van Beth-lehem; 27. Sammoth, de Harodiet; Helez, de Pelouiet; 28. lra, de zoon van Ikkez, de Thekoiet; Abiëzer, de Anathothiet; 29. Sibchai, de Husathiet; llai,de Aliohiet; 30. Maharai, de Netofathiet; Heled, de 20011 van Baana, de Netofathiet; 31. lthai, de zoon van Ribai, van Gibea Ier kinderen Benjamins; Benaja, de Piriiathoniet; 32. Hurai, uit de valleien van Gaas; ibiël, de Arbathiet; 33. Azmaveth, de Bahariimiet; Eljahba, le Saalboniet; 34. Beni-Hazem, de Gizoniet; Jonathan, le zoon van Saga, de Harariet; 35. Ahiam, de zoon van Sachar, de Ha¬ rariet; Elifal, de zoon van Ur> 36. Hefer, de Mecherathiet; Aliia, de Peloniet; 37. Hezro, de Karmeliet; Naharai, de zoon van Esbai; 38. Joël, Nathans broeder; Mibhar, de zoon van Geri; 39. Zelek, de Ammoniet; Nahrai, de Berothiet, wapendrager van Joab, den zoon van Zeruja; 40. lra, de Jithriet; Gareb, deJithriet; 41. Una, de Hethiet; Zadab, de zoon van Ahlai; 42. Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, het hoofd der Rubenieten; en dertiff 7 Ö waren onder hem; 43. Ilanan, de zoon van Maacha; Josafat, de Mitliniet; 44. Uzzia, de Astherathiet; Sarna en Jeïël, zonen van Hotham, den Aroëriet; 45. Jediaël, de zoon van Simri; Joha, zijn broeder, de Thiziet; 46. Eliël Hammavim; Jeribai en Josavia, zonen van Elnaam; Jithma, de Moabiet; 47. Eliël, Obed en Jaaziël van Mezobaja.
38,765
MMUBVU04:001923028:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,870
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 18, 1870, no. 28, 15-07-1870
null
Dutch
Spoken
2,238
4,334
De persoon , die den uitgever der N. K. Courant verschrikkelijk mishandeld heeft, droeg de uniform van de stedelijke policie te Kampen. De zaak wordt door de justitie onderzocht. KERK- EN SCHOP LNIEUWS. Kampen, 12 Julij. De vergadering van Curatoren is heden geopend in de nieuwe en ruime gehoorzaal der Theologische School. Het eerst is de zaal gebruikt om het studentencorps te ontvangen bij de terugkomst van de begravenis van den student C. Vegt. Daarna hebben de Curatoren zitting genomen. Aanwezig zijn als Curatoren, D. D. J. Hessels van Groningen, H. Beuker van Friesland, W. A. Kok van Drenthe, \Y. van der Kleij van Overijssel, J. F. Bulens van Gelderland, P. J. van Smeden van Utrecht, J. Nentjes van Noord-Holland, J. H. Donner van Zuid-Holland, C. Steketee van Zeeland en J. Bavinck van Noord-Brabunt. De leeraren der School benevens den penningmeester ziju tegenwoordig. Ook bevindt zich een aanzienlijk getal van predikauteu uit alle oorden des lands in de vergaderzaal. Tot praeses is gekozeu Ds. W. A. Kok en tot scriba Ds. J. F. Bulens. Veertien studenten hebben zich aangegeven tot het examen in de letteren, en vier tot het examen in de theologie. Den 13den. Het onderzoek in de letteren is heden afgeloopeu. Van de studenten, die het examen hebben doorbestaan, zijn twaalf tot de theologische lessen bevorderd. De namen der gepromoveerden ziju A. van Apeldoorn, E. Breitsma, L. van Dijk, G. Geerts, K. van Goor, S. A. van den Hoorn, J. Kerssies , C. Kuijper, G. A. Gezelle Meerburg, A. van der Sluijs, J. Smith en G. Strik. Den 14d#n. Het examen in de theologie wordt heden afgenomen. Duurswoude en Lippenhuizen , 10 Julij 1870. Hedenavond na het eindigen der godsdienstoefening, geleid door den WEvv. Heer Engelbregts van TJreterp, de stemmen opgenomen zijnde, is uit het gemaakt tweetal, nl. de Heeren B. Brummelkamp van Stroobos en J. J. Dekkers van Naaldwijk, beroepen de WEw. Heer J. J. Dekkers van Naaldwijk. De Heere neige des leeraars hart en schenke hem vrijmoedigheid, om onze roeping op te volgen tot heil van Sion en uit* breiding vau Gods Koningrijk in deze gemeenten! Namens den Kerke raad, D. VEENSTRA, Scriba. Putten, 8 Juli 1870. Heden avond werd onder de leiding van onzen geachten Consulent, den WEerw. Heer E S. Postma, Pred. te Kockeugen, na gehouden Biduur, uit een aan de Gemeente voorgesteld tweetal Predikanten met algemeene stemmen tot Herder en Leeraar dezer Gemeente door de mansleden gekozen de WEerw. Heer D. van Brummeu, Pred. te W oerden. Geve de Heere der Gemeente ZEerw. duidelijkheid en vrijheid om deze roeping onzer Gemeente op te volgen en hrenge Hij ZEerw. weldra in Zijne gunst en met een ruimen zegen des Evangelies tot ons 1 Namens den herberaad der Chr, Ger. Gem, alhier, G. v. d. ZANDEN, Scriba. , Sau werd, 11 Juli 1870. Gisterenmorgen na de godsdienstoefening maakte onze geachte en beminde Leeraar B. Veenstra ons bekend eene roeping te hebben ontvangen van de gemeente te Haren. De Heere geve dat ZEerw. met volle vrijmoedigheid voor de roepende gemeente bedanke en onder ons werkzaam blijve tot uitbreiding van Gods Koninkrijk en tot heil van arme zondaren! Namens den kerkeraad, W. S. DATEMA, Scriba. Arnhem, 12 Julij 187U. Tot blijdschap van ons, de gemeente en vele anderen, mogen we melden dat onze geliefde leeraar H. H. van der Vegt, voor het beroep van de Chr. Geref. gem. te Rijssen voor vier weken op ZEw. ingebragt, met vrijmoedigheid bedankt heeft. De Heere stelle ZEw. tot een uitgebreiden zegen en voorzie in de behoeften der teleurgestelde gemeentel Namens den Kerkeraad der Chr. Geref. gem., J. G. DE BRU1JN, Scriba. Noordeloos, 9 Julij 1870. Verblijdend was het oogenblik voor onze gemeente heden morgen, daar wij de blijde tijding mogten ontvangen , dat onze beroepen predikant, de WEerw. Heer E. van der Kamp met volle vrijmoedigheid onze roeping heeft aangenomen. De Heere der gemeente komt toe de lof en de eer. Hij rigte verder ZEws. weg tot ons, en stelle ZEerw. dienstwerk in ons midden tot een uitgebreiden zegen ! Namens den Kerkeraad, D. VOGEL, Ouderl. WlNSUM, 6 Julij 1870. Gisteren avoud was ik getuige van eene plegtigheid, die voor de Chr. Ger. gemeente te Winsum groote beteekenis had. Haar leeraar, de WEerw. Heer P. A. Lanting had het voorregt den eersten steen te leggen tot een nieuw op te rigteu kerkgebouw. ZEerw. sprak bij die gelegenheid voor eene talrijke schare een opwekkend woord van dankerkentenis aan den Heere, die de gemeente, sinds hare stichting in 1843 en de bouwing der eerste kerk in 1846 , nu zooveel uitgebreid en gezegend had, dat er behoefte bestond aan een grooter, doelmatiger en prachtiger Godshuis. Met het doel, om de zuivere prediking des Evangelies voor allen toegankelijk te stellen, en den grooten God van hemel en aarde gemeenschappelijk in zijn huis te kunnen dienen, was deze bouwing begonnen. Zij getuigde tevens van de liefde en belangstelling der vrienden en vriendinnen, zoowel in als buiten de gemeente, in de zaak des Heeren, die geheel vrijwillig (en dit was de spreker een waar genot openlijk te kunnen uitspreken) hunne giften daartoe opbragten. Na een kort woord aan den architect en aannemer sloot ZEerw. deze plegtigheid met gebed, waarin hij dit huis aan de hoede van den getrouwen VerbondsGod opdroeg. J. MEIJER. Andermaal werden wij en onze gemeente zwaar getroffen door het afsterven van den alleu hoogteachten Broeder in Christus, Jakob Steiginga. Gedurende 18 jaren droeg hij met ons de zorg der gemeente, eerst als diaken daarna als ouderling. Voor velen was hij tot troost en leiding en niet weinigen zijn met eenige banden aan Hem gebonden. Zwaar treft ons dit verlies, te meer daar hij de vierde ouderling is, die binnen de twee jaar aan de gemeente ontnomen werd. Wij wenschen echter den Heere te zwijgen en opziende naar boven, waar Hij thans juicht rondom Gods troon, kunnen wij hem niet terug wenschen. Namens den kerkeraad, B. DE JONG, Pr. D. MOLENAAR, Oud. Koudum, 14 Julij 1870. N.Amerika. Geref. Kerk. De bevestiging van br. B. van Ess zal, zoo de Heere wil, Donderdag 23 Junij plaats hebben. Ds. de Beij zal de predikatie houden. Ds. Joh. van der Meulen is beroepen te Fulton city. Ds. A. Buursma van Polkton is beroepen te Grandville. ONTVANGST VAN LIEFDEGIFTEN. Ontv. voor de Theol. School: Van de Gem. Oudega „ Dragten 4.40 „ Oudega 3.00 „ Westergeest . . . . „ 2.00 „ Bergum „ 6.00 „ Drogeham 2 00 „ Surhuisterveen . . . „ 2.50 „ Ureterp 2.27 „ Dragten 3.71 * Breukelen „ 5.58 „ Varsseveld 10.16 5 „ Zutphen (kolenstraat) . „ 6.20 „ 's Bosch 22.31 „ Joure ...... 4.72^ „ Goriuchem „ 15.705 „ Leerdam 13.00 „ Herwijnen 8.00 „ Noordeloos 6.00 v Langerak 5.50 „ Well 5.04 „ Hardinxveld . . . . „ 5.03 „ Gameren 4.00 » Zuilichem 2.50 „ Poederoijen „ 2.00 » Vuren 1.00 „ Almkerk enEmmikhoven „ 28.92 „ Sleeuwijk 7.00 „ Heinkenszaud . . . . „ 2.83 „ Krabbendijke en Rilland „ 4 00 „ 't Zandt Zending: De P. C. van de Gem. Breukelen. . ƒ 2.75 » » Hazerswoude . „ 29.40 » » Alphen a/d Rhijn . , . „ 16.54 „ » Gorinchem. . „ 54.13 » » Joure . . . „11.08 „ „ Duurswoude . „ 2.36 „ n Oldeboorn . , „ 3.35 „ „ Harlingen . . „ 28.03 „ „ Geesteren en Gelzelaar . . „ 6.20 » „ Hoogeveen. . „ 16.835 van N. N. door Ds. Donner te Leijden „ 10.00 De P. C. van de Gem. Middelburg . „ 22.15 « n » Vrijhoeve Ca- pelle. . . . „ 6.60 » ii 't Zandt. , . ,, 29.306 Van de jong.-vereeu. te Vrijhoeve Capelle 4.00 Van de Classis Goes n 34.53 De P. C. van de Gem. Borger. . . „ 3.75 Drukfout. In het vorige nr. stond : Gem. Barum, lees: Burum Ontv. voor het bouwen der Collegiezaal: Van de Gem. Varsseveld 35.35» Van B. W. te Z 2.50 „ de Wed. W. te Z 5.00 „ „ Gem. Geesteren en Gelzelaar, P. C. . „ 5.36 „ n t» Heinkenszand . . . „ 3.05 „ „ „ Krabbendijke en Rilland „ 6.50 O- G. de MOEN, Fr. Door Gods goedheid voorspoedig bevallen van een welgeschapen ZOON, A. W. VERHOEFF, geliefde echtgenoote van J. KUIPER. Meeuwen, 7 Juli 1870. Heden overleed tot onze diepe droefheid mijn hartelijk geliefde echtgenoot en onze veelgeliefde vader JAKOB STEIGINGA, in den ouderdom van ruim 65 jaar. Was zijn leven Chr., zijn sterven is hem gewin; dit bewustzijn lenigt onze smart. Koudum, p. DE BOER, 14 Julij 1870. We4. van J. Steiginga en H. Steiginga. 'sHeerarendskerke, 12 Julij 1870. Heden ontsliep in den Heere onze waarde vader en behuwdvader Joh. DE PUTTER, in den ouderdom van 69 jaren en bijna zeven maanden, diep betreurd door zijne betrekkingen en talrijke vrienden. Tot kort voor zijn dood diende hij de Chr. Ger. Gem. te Goes als ouderling en genoot als zoodanig ook aller achting en liefde. Zijn naam blijft in gezegende gedachtenis. Namens cle geheele familie, J. SIEMENS en L. DE PUTTER. De Christelijke Jongelings-vereeniging alhier, mocht zich slechts korten tijd in het bezit van haren geachten en geliefden president C. VEGT verheugen. Na eene smartelijke ziekte van eenige weken werd hij op den 9 Juli j.1. door den dood van hare zijde weggerukt. Het vaste vertrouwen, dat hij ingegaan is in 'thuis zijns Vaders, doet ons in den Heere berusten. Kampen, Namens de Yereeniging, 14 Juli 1870. J. OLDEBOOM, Secret. BRAND Tl BODEGRAVEN. galaten VI : 2. Een Christen huisvader, uit den fatsoenlijken stand, niet voor brandschade verzekerd zijnde, heeft bij bovengenoemde ramp zijne geheele bezitting verloren, zoodat hij zelfs niet in staat is zijn vak als uit te oefenen. Hij staat daar, ontbloot van ALLES; zijne verwachtingen zijn van den Heer. Gal. VI : 10. Christen-Vrienden! laat dit berigt niet te vergeefs tot u komen, maar geeft ook thans weder een bewijs van uwe liefde tot de broederen. De lijdende familie draagt van deze annonce geen kennis. Door de liefde gedrongen, acht de ondergeteekende zich verpligt den broeder in Christus, hoewel ongevraagd, ter zijde te staan. Amsterdam, J. H. STOOVE, 13 Julij 1870. Warmoesstraat bij de Oudebrugsteeg. Belast zich gaarne met uwe bijdrage tot leeniging. ülatth. S5:e4-IO. j Landverhuizers naar AMERICA. Driemaal des weeks bestaat er gelegenheid naar AMERICA te vertrekken. Des Woensdags en Zaterdags via Liyerpool, per CUHARBÏ-JLHfE, en des Vrijdags via Glascow, per A1TCH OAC-LIJVE. Inlichtingen worden gaarne en kosteloos verstrekt door J. DE WAAL, Rotterdam. Boompjes 1—131. Informatiën zijn tevens te bekomen bij A. A. HILLEBKAND, te Leeuwarden, R. vander MEULEN Ezn., // Harlingen. P. ten ZWEEGE, , Zwolle. Agenten voor de Noordelijke provinciën. alsmede bij A. COENELIS , te Goes. Hoofd-agent voor Zeeland. De ondergeteekenden is het zeer aangenaam, het Expeditie Kantoor van den Heer J. DE WAAL, aan ieder Landverhuizer te kunnen aanbevelen. A. BRUMMELKAMP, Leeraar a/d Theol. School te Kampen. W. KOOPMANN, Pred. te Barendrecht. J. van DIJK, Mz., Pred. te Doetinchem. W E K E L IJ K S CIIE VOLKS-LEEREDENEN, van Ned. Hervormde Predikanten die als het eenige fondament ter zaligheid prediken: Jezus Christus en dien gekruisigd. Yijf Cents per Leerrede. De Prospectus en Proefaflevering van den vijfden jaargang, met Naamlijst van 62 HH. Medewerkers, zijn verkrijgbaar in alle Boekwinkels en bij deu uitgever J. A. Mulder te Delft. LANDVERHUIZERSr De niet overtroffen WeMijksche dienst van Guiou's Mailbooten op ANMMMEM£A blijven aanbevelen PUIKS & ZWANENBURG. Kantoren: GRONINGEN, Bloemstraat O. 224. ƒ n. B ~. HARLINGEN, Voorstraat C. 72,1 P"ns & Zwanenburg. AMSTERDAM, Dam & N. Z. Voorburgwal, 1.363, Koppe & van den Ende. ROITERDAM, Stijger, Wijk 5, N°. 319, adres Joh. Dickmann. Landverhuizers NAAR AMERICA. In het licjsin van Augustus vertrekt naar verschillende steden van AMERICA een gezelschap ILstmiverSsuisEers onder geleide van den Heer A. Wormser te Mj verdal, welke door vele connectiën met America en met de geheele reis bekend is. Wie zich nog hierbij mogt willen aansluiten, schrijve ten spoedigste met franco brieven aan het Landverhuizers-bureau van *5. 19 E WAAL Boompjes 1—131, M& f> f f e i' f! u ut. Bij S. VAN VELZEN Jr., te Kampen, is verschenen: DE MODERNE THEOLOGIE IN NEDERLAND EN Prof. Hofstede de Groot. OP zijn de umodernen' onze vijanden, de nevangelischen' onze broeders? DOOR L. LINDEBOOM, Evangeliedienaar te 's Bosch. Prijs 25 cent. Bij franco overmaking van 25 cents in postzegels wordt deze brochure vrachtvrij naar alle plaatsen binnen het Rijk verzonden. S. VAN VELZEN Jr., te Kampen, verzendt heden aan de inteekenaren : Afl. 10-12 van de Getuigenis. MAANDSCHRIFT in het bei.aftg van WAARHEID EN GODZALIGHEID. ONDER REDACTIE van J. BAVINCK en H. DE COCK. TWEEDE JAARGANG. INHOUDENDE: Iets over de dienende litfde van Jezus. De offerhande van Kain en Abel. Is de doodstraf in de IJ. Schrift geboden? Adres aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tegen de afschaffing van de doodstraf. De moderne theologie volgens Prof. Hofstede de Groot. Het O. T. in overeenstemming met het Nieuwe. Wraakgebeden. Iets over bloedschande. Iets over de schoolwetkwestie. Bij P. NOORDHOEF, te Groningen, is uitgegeven en alom te bekomen: DE SYNODE DER HERVORMDE KERK in 1870 en de doopsformule. Advies in de Groninger Predikanten. Vereeniging, den 31 Mei 1870 gegeven door &lb. vau 'fooreiiriibergen. Prijs ƒ 0.25, franco p. post / 0.30. Snelpersdruk van W. E. J. Tjeenk Willink, te Zwolle.
12,837
MMUBVU06:001976009:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Berigten, 1864, 01-01-1864
null
Dutch
Spoken
8,283
17,427
Her kingen, A. N. Verveen 5 Dionysius van Dale ... 5 A. IJzerman 5 L. van der Sluijs .... 5 N. Bosschaart 5 A. Korvink 50 S. Toom 5 Herwijnen. C. van den Burg .... 5 G. Lampen, VDM. ... 5 G. Kool 5 Heter en. J. Walter 5 W. van de Westeringh, Gz . 5 J. van Munster 5 Honswijk. J. Wiggelinkhuizen, Ez . . 5 H. Steenbeek 2 50 H. Middelkoop 5 Koudekerk. A. van Kesteren 5 G. B. de Bruine 5 Leerbroek. Katwijk a/d Rhijn. D. van Gelderen . . ; . 5 Hulpzending-vereeniging, T. Hijkoop 5 voor het echt nationaal E. Wiggelinkhuizen ... 5 monument: Christelijk D. van Gelderen, namens Nationaal-schoolonderw. 50 II. K 5 Kampen. Middelharnis. A. Brummelkamp, Hoogl. 10 100 J. Krijger, Jz 5 i JAAR- VOOR JAAR- VOOr LIIKS. ÉÉNB. LIJKS. EENS. _ _ f ~k f Noordeloos. .T. Peeman / •> J twi_ f s f ,T. Vlasbloem Dijkers ... 5 A. D lijm . f '' 3 J. do Jong n S. Zeedijk C. P. A. Grauss 5 !i JSeTK,n P. Rietveld 5 J. Krijger, Jbzn. . ... T Slob 5 Mn 5 C.'later . ...... W. B°Roelink '. '. 1 5 J. Dujjm, feestgave v00r de T T T,-* i 1 50 verlossing m 1813 ... o w I^FlJnvandraat • ; ; ' 5 Nieu,eland (Zuidholland). ?[' 2 50 B. Pellekaan 5 ' 'iif'eeden ' Nieuwland (Friesland). ,t t? ti, .1,! ' 5 B. van Ketel qq. (Feestgave i mg^ Toordeverlossingin 1813). 5 50 B. en A. en verder aangevuld ''iw^vnivi ï uit een busje . Feestgave B. J. van den Berg, VDM. iïvr- • '• ■' '• '• '• i Ch"Jm8Sr« 5 l'o- ■■ : : '• \ c Bresiin 5 K.J. Kuiper 5 V'J , J t, 5 A. Woltjer 5 J. Kardux, Jz » p Pntt . . 5 t HumanVClde ' '• ■ • 2 50 ' ' Oudé Tong'e. W. Lodder'. 2 50 H. Z. A. Gutteling, VDM. . 5 M. C. Techelaar 5 . T_. .. r. M. Kardux D J Bikker 5 Siraonse 1 G. Bikker! 5 Ooltgensplaat. C. de Rnijter 5 S. Ivor eweg . • ■ ■ 6 G. van Middelkoop. ... 5 |Corn. de Ruiter Lz. . . . 5 A. Brakel 6 L. de Ru,ter lü Nieuwolda. , £ ^ortewe^ Lz \ D. Dallinga 5 2 50 Nieuw-Bumen. J. M.js, Jz- - ■ T xrit_ 5 •f-van der WelIe ■ • • • V Nieuw-Drouwen. K- jJ® Bruin 2 H v Kniece .... 5 Tiggelman " Naaldwijk. Mcj. do Wed. F. van Maas- H.J. de Groot (vermeerderd " Oud-Jlblas ' ' ™muw.£ekLriand. ' ' " * J. A. J B." Huinink'vDM . 5 P.D.Zeeuw 5 £ deBondt . ; C. Stam, Pz 5 P. A. Drinkwaard . . . , W. Stam . Feestgave voor de verlos- den Boer n . . 6 on A. D. Kluijber 5 s,ng.nl813 ... Nederlangbroek. Oegslgeest. Mej.de Wed. H.C.lvneppers. 2 V.E.. Feestgave voor de ver- Nieuw-Pekel-A. lossing». 1813. . . . ^ S. F. de Jonge 5 Oosterwtjk. J. van Oei 5 W.denHartog 5 Nieuwe Tonge.. B. van Eesteren 5 Mej. de Wed. T. Lodder. . 5 M. Breesnee 5 Abr Verduw 5 B. van Driel 5 C. de Mooi) . .. 1-0 C. Vreeswijk Jz 5 Papendrecht. Jb. Vreeswijk Jr 5 J van Duijvendijk Jz . . 5 Niaiwpoort. Vereemging van vrienden der C.ran Harten 5 waarheid ....... 5 ól JAAR- VOOR JAAR- VOOR LIJKS. EENS- LIJKS. EENS. Purmerend. (Feestgave voor de ver- Jongelings-vereeniging . . / 5 f lossing in 1813) . . . . f f 3 75 Diversen 5 50 Stadskanaal. Rotterdam. W. Diemer, VDM.... 5 J. A. C. Voorhoeve A a « w- 210 A. H. Veenhuizen . ... 5 N.N 300 D. Snirjer ft Een grijsaard van 80f gj > - D. H. Hubbeling .... 5 jaren 10 IE.W. Smits 5 N.N P § ^ 200 H. Gommer , 5 N.N J o 'ca 1000 HL Joling ft N.N 40 G. Eerelraan 5 S. Overgaauw ft J. Radersma ft C. W. van Bentveld. ... ft T. de Boer .;.... 5 J. C. Oerder ft H. de Roo 5 M. W. Voogd ft J. en W. Eefting 2 J.Snikkers 5 B. van den Berg 5 ft* Stellendam. B. V. S., Feestgave voorde J. Brinkman 50 verlossing in 1813 ... 60 ! Streefkerk. Raalte. W. A. J. Lucas, VDM . . 5 Mr. F. G. van Marle ... ft L. den Boer ft Schettens. G. Brut ....... 5 T.D. de Jong ft Gt. Ooms 5 Smilde. B. Kleijn Bz ft M. A. Uoogenbrugge. . . ft C. Booij 5 G. Bakker. ft B Booij 5 J. de Vries 5 C.Spek 1 G. Haveman. ft Schoonreivoerd. Mej. Wed. H. Sickens. . . ft . iLs. Tiddens, VDM. ... ft H. Ulehake " 0 A. W. de Leeuw Az. ... 5 H. Doorenbos, VDM ... ft F. A. Middelkoop .... 5 C. W. E. Kijmmell. ... 5 jA.Heijkoop 5 A. J. C. Tellegen .... 5 W. F. van de Koppel . . . 5 van Riesen ft J. Zijderveld ft Servasius ft |C. F. van den Berg, Gz . . 5 P.Wessemius 5 jFI. 't Lam 5 Sneek. |T. den Hartog ft S. Evenhuis, VDM. ... 5 jiï. Scherpenzeel .... ft Spannum. J. de Jong 5 D.W. Hilarides 5 W. de Ridder ft Strijen. Joh. Hoolboom , D. H. Smits 5 Sappemeer. , ' Sliedrecht. W. H. Frieling, VDM. . . ft J. Kalis Lz 10 15 G. Vroom 5 C. Bakhuizen 5 3| \I. Vroom 5 H. van Seventer ft f. J. Vegter ft R. Gort 5 EI. L. Boswijk 5 S. Kroon 5 Hk. Nleuwhuis 5 A. Loek 5 W. J. Berg ft H. Nederlof 5 VI. Maathuis ft Schraord. T. Kreps 5 H. Hasselman, VDM . . . ft E. Huizin ga 5 G. A. Langhout ft R. J. Berg 3 D. G. Mol 5 Scharnegoutum. M. R. van der Weide. . . 5 het Ressort J. H. Elgersma 5 Ei. M. Stelma ® 50 B. IJ. Jansen 2 50 R. Kuipers 5 Schiedam. Sommelsdijk. Het kindergenootschap ten C. Verbiest 5 behoeve der zendingzaak , | P. van der Sluis, Jz . . . 5 JAAK- VOOR JAAR- 1 VOOR LIJKS ÉÉNS. tIJKS. HÉNS. Mej. de Wed. L. Schilperoort ƒ f .1. W. Canrinus f 5 f en kinderen 10 U. B. Tijmstra 5 P. Tielemkn 3 J. W. Terpstra 5 N.N. . • 1 L. D. Westerloo, VDM . . 5 Utrecht. K. W. Tilstra 2 50 P. A. R. Bosch 5 L. D. Westerloo, VDM. qq . 4 Jonkvr. C. C. A. Martens . 2 Witmarssum. Mej. de Wed. A. G. Jordaan 75 T. J. Hofstra 5 Mr. E. C. van Baerle ... 10 .1. B. van Abbema .... 5 Mevr. de Barsse van Heem- Wolsum. stra, geb. van Pallundt 5 Chr. Knap, VDM .... 5 „ H. E. ter Haar, geb. M. M. Beinema 5 Koering 2 50 T. H. Wijnstra 1 „ de Douairière Strick Westerlee. van Linschoten ... 2 50 H. E. Foekens 5 „ de Wed. van den Ham, idem en andere vrienden . 10 50 geb. Backer 2 50 M. S. van der Veen. ... 5 N. N 5 S. H. Dethmers 5 B P . . . 1 50 J. H. Dethmers 5 E. en C. \ 200 M. H. Dethmers 5 A. C. E. 1 10 Westervoort. A. . . I Feestgaven voor 10 A. Landskroon Spruijt . . 2 50 C. en L. > de verlossing in 25 WHdervank. W. . . i 1813. 25 F. E. Mulder 5 E.N.T.l 100 D.Venema 5 A. /. . i 200 Winschoten. Mevr. M. G. M.Paiijn, Mar- G. E. Dijksterhuis .... 5 tens 1 50 W. S. Eramens 5 Freules d'IJvoij 2 50 W. E. Kuiper 5 Mevr. Hooft Graafland, van G. J. Kloosterhuis .... 5 Eijs 3 J. G. Kloosterhuis.... 5 Kinderen van de naaischool Joh. Kloosterhuis .... 5 van Mej. Swellcngrebel. . 1 G. E. Kuiper 5 Jhr. Mr. M. M. van Asch van I. J. Woltjer 5 Wijek, qq., voor de op te H. Woltjer 5 rigtenChr. sch. teNijverdal 5 Z. Achtieii 5 Voorthuizen. B. F. de Jonge 5 W. Mense, VDM. qq. voor I. J. Ncderhoed 5 uit en inw. zending bijeen- H. Jager 5 gezameld 15 Mej. I. Tholen, Boerema. . 5 . Velp. I Wageningen. Dames V. M., Feestgave H. van Steeudelaar. ... 5 voor de verlossing in 1813. 5 Zaamslag. Mevrouw G. L 12 50 G. de Bok 5 Yianen. Zutphen. G. deVor,Czn 5 X, Feestgave voorde ver- Veendam. \ lossing in 1813 .... 25 R. H. Stutvoet 5 J. Wensinck qq 1 P. C. Koops 5 i Zegwaart. Wommels. A. Visser, qq. (gecollecteerd M. J. Tiemersma .... 5 I te Voorburg) 9 90 J. T. de Boer 5 | Zwartsluis. R. A. Agesma 5 H. Woelderinck 5 Wassenaar. 'j. Post 5 Hulpgenootschap: Trouw in I Zijderveld. 't kleine." 15 J. Bronkhorst 5 Wons. • Zalt-Boinmel. L. F. Weerstra 5 | ]A. G. Huijskes .....' 5 Recapitulatie van 31 October 1S60 tot heden: Amsterdam, 25 Maart 1864. Jaarlijks . ... f 17,577.40 P. van Eik, Voor ééns. . . . ,, 31,641,07. Bestuurder-Penningmeester. B IJ 1 A G E I. LEDEN DER HOOFDCOMMISSIE. Jaren van aftreding. van Eik . 1864. Mr. M. Biciion van IJsselmonde 1865. Mr. J. de Neueville 1866 Jonkh. Mr. M. M. van Asch van Wijck 1867. J. A. E. Simon Thomas 1868. N. M. Feringa 1869. Mr. Groen van Prinsterer 1870. B IJ L A G E II. ADVISERENDE LEDEN. Mr. J. J. Teding van Berkhout. Mr. A. J. van Beeck Calkoen. Mr. W. Earon van Lijnden. Ds. J. W. Felix. M. D. van Otterioo. J. J. P. Valeton. Ds. O. G. Heldring. J. Voorhoeve HCzn. Mr. JE. Baron Mackaij van Ophemert. Jlir. Mr. Elout van Soeterwoude. H. A. Gerretsen. J. H. van Lummel. B IJ L A G E III. AGENTSCHAPPEN. i. groningen. lste Arrondissement. 1. lste Kanton Groningen. 2. 2de Kanton Iloogezand. 3. 3de Kanton Zuidhorn. 2de Arrondissement. 4. lste Kanton Winschoten. ö. 2de Kanton Zuidbroelc. SUB-COMMISSIEN en AGENTEN. Sub-Commissie. Prof. J. J. P. Valeton. 1 „ B. J. Gratama. / ^ Ds. J. Posthumus Meiiies.> „ T i Groningen. J. C. de Mol Moncourt. i P. M. van der Haer. Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Dezelfden. Agent. H. E. Fockens, te Westerlee. Agent. Dezelfde. AGENTSCHAPPEN. 3de Arrondissement. 6. lste Kanton Appingudam. 7. 2de Kanton Onderdendam. II. friesland. lste Arrondissement. 8. lste Kanton Leeuwarden. 9. 2de Kanton Berlikum. 10. 3de Kanton Holwerd. 11. 4de Kanton Dockum. 12. 5de Kanton Bergum. 13. 6de Kanton Rauwerd. 14. 7de Kanton Harlingen. 2de ^Arrondissement. 15. lste Kanton Heerenveen. 16. 2de Kanton Heerenveen. 17. 3de Kanton Oldeberkoop. 3de Arrondissement. 18. lste Kanton Sneek. 19. 2de Kanton Bolsward. 20. 3de Kanton Lemmer. 21. 4de Kanton Hindeloopen. III. drenthe. 22. lste Kanton Assen. 23. 2de Kanton Hoogeveen. 24. 3de Kanton Meppel. sub-COMMISSIEN en AGENTEN. Agent. Vacant. Sub-Commissie. Zie lste Arrondissement, lste Kanton. Agent. P. J. Kromsigt, te Leeuwarden. Agent. Dezelfde. Agent. Ds. J. J. A. Ploos van Amstel, te Reitsum. Agent. Ds. F. A. van Loenen, te Ee. Agent, Ds. G. J. Vos Adriaansz, te Oostermeer. Agent. Ds. G. J. Sijpkens, te Sexbierum. Agent. Dezelfde. Vacant. Vacant. Vacant. \Ag ent. Ds. J. J. Knap, te Woudsend. Agent. Ds. H. ïï. IJnsonides, te Welsrijp. Agent. A. W. Schoonhoven, te Workum. Agent. Dezelfde. Sub-Commissie. Ds. N. H. Tatum Zubli. | ^ J. Haak. I Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Dezelfden. agentschappen. iv. OVERIJSSEL, lste Arrondissement. 25. lste Kanton Zwolle. 26. 2de Kanton Kampen. 27. 3de Kanton Vollenhoven. ^8. 4de Kanton Steenwijk. 2de Arrondissement. 29. lste Kanton Deventer. 30. 2de Kanton Ommen. 31. 3de Kanton Raalte. 32. 4de Kanton Goor. 3de Arrondissement. <)3. lste Kanton Almelo. 34. 2de Kanton Delden. 35: 3de Kanton Enschedé. 36. 4de Kanton Oldenzaal. 37. 5de Kanton Oolmarsum. V. GELDERLAND. lste Arrondissement. 38. lste Kanton Arnhem. » 39. 2de Kanton Zevenaar. 40. 3de Kanton Wageningen. 41. 4de Kanton Nijkerk. 42. 5de Kanton JElburg. 43. 6de Kanton Apeldoorn. sub-COMMISSIENen agenten. Agent. J. P. van Dijk, te Zwolle. Agent. Th. Ruijs, te Kampen. Vacant. Vacant. Agent. Ds. P. B. Bahler, te Deventer. Agent. van Lijnden. Jhr. C. A. H. Mollerus. H. van den Broek. J. M. Baron Huijssen van Kattendijke. J. W. van Manen. Sub-Commissie. Te Arnhem. Dezelfden. Agent. Ds. J. D.B. Brouwer, te Ede. Agent. Ds. P. A. van Toorenbergen, te Barneveld. Agent. Ds. W. E. Trip van Zoudtland, ter Hattem. Agent. J. IJsselman, te Apeldoorn. AGENTSCHAPPEN. 44. 7de Kanton Harderwijk. 2de Arrondissement. 45. lste Kanton Nijmegen. 46. 2de Kanton lVijchen. 47. 3de Kanton Eist. 48. 4de Kanton Bruten. 3de Arrondissement. 49. lste Kanton Zutphen. 50. 2de Kanton Logchem. 51. 3de Kanton Groenlo. 52. 4de Kanton Aalten. 53. 5de Kanton Doetinchem. 54. 6de Kanton Doeslorgh. 55. 7de Kanton Terlorg. 4de Arrondissement. 56. lste Kanton Tiel. 57. 2de Kanton Geldermalsen. 58. 3de Kanton Culenborgh. 59. 4de Kanton Zalt-Bommel. VI. UTRECHT. lste Arrondissement. 60. lste Kanton Utrecht. SUB-COMMISSIEN EN AGENTEN. Agent. Ds. S. H. Buijtendijk, te Harderwijk. Sub-Commissie. Ds. J. A. Stoop. \ Mr. W. Baron van Lijn- f Te den. ( Nijmegen. H. A. Gerretsen. I Sub-Commissie. Dezelfden. Agent. Ds. O. G. Heldring, te Hemmen. Agent. Dezelfde. Agent. J. Wensinek, te Zutphen. Agent. Dezelfde. Agent. Ds. B. Ch. Ledeboer, te Eibergen. Agent. L. G. Richter, te Winterswijk. Agent. Ds. J. van Dijk, Mz., te Doetinchem. Agent. Ds. L. de Geer, te Doesborgh. Vacant. Agent. E. D. J. de Jongh, te Tiel. Agent. Ds. N. Naeff, te Opijnen, Vacant. Agent. Ds. J. C. Eijkman, te Bruchem. Sub-Commissie. Jhr. Mr. M. M. van Asch van Wijck. Mr. A. J. van Beeck Calkoen. Mr. B. J. L. Baron de \ Te Geer van Jutphaas. Utrecht. Mr. F. J. J. Baron van Heemstra. J. M. Honig. P. van Son. AGENTSCHAPPEN. 61. 2de Kanton IJsselslein. 62. 3de Kanton Maarssen. 63. 4de Kanton Loenen. 2de Arrondissement. 64. 1ste Kanton Amersfoort. 65. 2de Kanton Rhenen, 66. 3de Kanton Wijk .bij Duurstede. SUB-COMMISSIEN en AGENTEN. Agent. Ds. B. Gewin, te IJsselstein. Sub-Commissie. Zie 1ste Arrondissement, 1ste Kanton. Agent. Ds. A. G. de Waal, te Oud-Loosd recht. Agent. J. W. L. Baron van Boetzelaer, te Amersfoort. Agent. Ds. W. Astro, te Amerongen. Sub-Commissie. Ds. J. J. Richard. 1 „ L. H. F. Creutzberg. | Te Zeist. J. H. van Lennep. v 11. NOORDHOLLAND. lste Arrondissement. 07. Vier Kantons Amsterdam. 08. 5de Kanton Nieuw er-Amstei. 09. Ode Kanton Weesp. 70. 7de Kanton Naar den. 2de Arrondissement. 71. lste Kanton Alkmaar. 72. 2de Kanton Schag en. i 3. 3de Kanton Helder. 3de Arrondissement. 74. lste Kanton Hoorn. / 5. 2de Kanton lonkhuizen. 76. 3de Kanton Medemblik. / 7. 4de Kanton Purmerend. 78. 5de Kanton JEdam. Sub-Commissie. Mr. J. de NeufvilJe. P. van Eik. I Te J. A. E. Simon Thomas l Amsterdam. N. M. Feringa. J Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Dezelfden. Agent. Ds. H. C. G. Sehijvliet, te Hilversum. Agent. B. Sleijster, te Alkmaar. Agent. Dezelfde. Agent. J. C. de Buisonjé, te Helder, Agent. A. T. van Wijngaarden, te Medemblik. Agent. Dezelfde. Agent. Dezelfde. Agent. Dezelfde. Agent. Dezelfde. AGENTSCHAPPEN. 4de Arrondissement. 79. 1ste Kanton Haarlem. 80. 2de Kanton Beverwijk. 81. 3de Kanton Zaandam. VIII. ZUIDHOLLANB. lste Arrondissement. 82. lste Kanton 's Gravenhage. 83. 2de Kanton Delft. 84. 3de Kanton Voorburg. 85. 4de Kanton Naaldwijk. 2de Arrondissement. 86. lste Kanton Leijden. 87. 2de Kanton Noordwijk. 88. 3de Kanton Woubrugge. 89. 4de Kanton Alphen. 90. 5de Kanton Woerden. 3de Arrondissement. 91. Twee Kantons Botterdam. 92. 3de Kanton Vlaardingen. 93. 4de Kanton Schiedam. 94. 5de Kanton Ilillegersberg. SUB-COMMISS1EN EN AGENTEN. Sub-Commissie. Zie lste Arrondissement, Kanton 1—4. Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Mr. G. Groen van Prin- 1 sterer. f Te Mr. J. Capadose. I 's Hage. Ds.J.A.Schuurman Johzn.) Agent. Dr. M. A. Iloodenberg, te Delft. Agent. A. Visser, te Zegwaart. Agent. Ds. W. Sypkens, te Loosduinen. Sub-Commissie. Ds. J. H. Donner. 1 B. Corts. | Te T. J. van 't Hooft. I Leijden. Mr. S. Ie Poole. Agent G.F. Baron van Asbeck, te Noordwijk. Sub-Commissie. Zie 2de Arrondissement, lste Kanton. Agent. Ds. J. C. Bryee, te Aarlanderveen. Agent. Dezelfde. Sub-Commissie. Ds. H. J. R. G. Theesing. \ Mr. M. Bichon van IJssel-1 Te monde. >Rotterdam. J. Voorhoeve HCzn. I C. Arent Bzn. / Agent. Mr. J. Kruijff, te Delfshaven. Agent. Dezelfde. Vacant. AGENTSCHAPPEN. 95. 6de Kanton Gouda. 96. 7de Kanton Schoonhoven. 4de Arrondissement. 97. lste Kanton Dordrecht. 98. 2de Kanton 's Gravendeel. 99. 3de Kanton Oud-Beijerland. 100. 4de Kanton Ridderkerk. 5de Arrondissement. 101. lste Kanton Gorinchem. 102. 2de Kanton Sliedrecht. 103. 3de Kanton Vianen. Ode Arrondissement. 104. lste Kanton Brielle. 105. 2de Kanton Sommelsdijk. IX. ZEELAND. SUB-COMMISSIEN en AGENTEN. Agent. C. Hoogenboom, te Gouda. Agent. C. van Wiilenswaard CLzn., te Schoonhoven. Agent. M. Kemp, te Dordrecht. Agent. Ds. W. Koopmann , te Barendrecbt. Agent. Dezelfde. Agent. Dezelfde. Agent. J. Kant van Andel, te Gorinchem. Agent. Ds. J. Appel, te Noordeloos. Vacant. Agent. Ds. H. A. Leenmans, te Hellevoetsluis. Agent. A. de Vlieger, te Herkingen. lste Arrondissement. 106. lste Kanton Middelburg en 2de Kanton Vlissingen, behalve Agent. vnssingen en Koudekerke. 107. Vlissingen en Koudekerke. 108. 3de Kanton Sluis. 109. 4de Kanton Oostburg. 2de Arrondissement. 110. lste Kanton Goes. 111. 2de Kanton Ileinkenszand. 112. 3de Kanton Corlgene. Ds. J. P. Nonhebei, te Middelburg, Agent. Ds. F. W. Merens, te Vlissingen. Agent. Ds. H. V. Hogerzeil, te Sluis. Agent. Dezelfde. Sub-Commissie. Mr. P. H. Saaijmans Vader. I Te C. C. van den Bosch. Goes. Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. C. de Smit, te Wissenkerkc. L. Verburg, te Cortgenc. AGENTSCHAPPEN. 113. 4de Kanton Axel. 114. 5de Kanion Hulst. 3de Arrondissement. 115. lste Kanton Zierikzee. 116. 2de Kanton Brouwershaven. 117. 3de Kanton Tholen. X. NOORDBRABANT. 118. De geheele provincie. SIJB-COMMISSIEN EN AGENTEN. Agent. H. J. van den Berge, te Axel. Agent. Dezelfde. ' Sub-Commissie. Zie 2de Arrondissement, 3de Kanton. Sub-Commissie. Dezelfden. Sub-Commissie. Dezelfden. Agent. M. J. de Lint, te Zevenbergen. B IJ L A G E IV. % HULP-VEREENIGINGEN. 1. Aarlanderveen. 2. Alkmaar. 3. Amstelveen. 4. Amsterdam. 5. Andijk. BESTUREN DER HULP-VEREENIGINGEN". Ds. C. J. Bryce. D. van Leeuwen, Dz. B. Sleijster. W. Ruijs, Thz. Joh. de Graaf. G. Bekker. D. van Egmond. H. van Blaaderen. P. Versloot. M. Splinter. Mr. P. J. Teding van Berkhout. Ds. A. H. W. Brandt. Jonkh. Mr. J. W. van Loon. Ds. G. J. Vinke. Mr. C. A. Chais van Buren. Th. Guloher. P. J. Brouwer. W. Tensen D. Prins, Pz. J. Boeder, Pz. HULP-VEREENIGIN GEN. 6. Arnhem. 7. Assen. 8. Barendrecht met Rijsoort. 9. Bodegraven en Zicammerdam. . 10. Bergum. 11. Bolsward. 12. Culenborg. 13. Leventer. 14. Doesborgh. 15. Doetinchem en Zelhem. 16. Dok hum. 17. Dordrecht. 18. Enumatil. BESTUREN DER HULP-VEREENIGINGEN. E. Baron van Lijnden. J. W. van Manen. H. van den Broek. Ds. N. H. Tatum Zubli. t. Ds. W. Koopmann. - H. Sieling. H. Rollman. Ds. S. Baron. T. Bosgra, Oz. F. H. van der Veen. W. Bolman. Ds. J. Hessels. P. J. Mobach. M. J. Noorda. D. Eerdmans. J. J. 't Hart. * B. de Bruijn. H. Jurgens. Ds. P. B. Bahler. C. A. J. de Gruijter. G. Pott. A. Nijman. W. Kieviet. Ds. L. de Geer. Ds. A. Couvée. Ds. C. G. de Moen. Ds. J. van Dijk, Mz. F. Nnsselder. E. N. Pliester. B. Wissink. H. J. Boorsma. A. S. Bontekoe. H. ,W. de Jong. M. Kemp. G. 't Hooft. W. Verhoeven. C. A. Behrends. H. van Waardhuizen. Ds. M. Brouwer. W. van Geest. HULP-VÉREENIGINGEN. 19. Franeker. 20. 's Gravendeel. 21. 's Gravenhage. 22. Gorinchem. 23. Groningen en Appingadam. 24. Beteren. 25. Hommerts en Jutrijp. 26. Hoogeveen. BESTUREN DER HTJLP-TEREENIGINGEN. J. Hamming. J. W. Bakker. J. D. BakkerE.de Haan. O. Monsma. S. Roorda. L. J. Wieten. D. R. Bokma. Ds. B. Brummelkamp. K. de Geus. C. Moret. Mr. G. Groen van Prinsterer. Ds. J. A. Schuurman. Mr. J. Capadose. Baron van Wassffnaer Catwijek. A. W. van Kluijve, Mz. J. Kant van Andel. J. J. P. Yaleton. B. J. Gratama. Ds. J. Posthumus Meijjes. J. C. de Mol Moncourt. H. S. van de Westeringh, Hz. G. Sipman. E. J. Veenendaal, Jz. P. D. Piersma. J. T. de Jong. J. C. E. Rudolphi. J. W. Piersma. J. H. Nauta. IJ. R. "Veldhuis. A. van Engen. J. Zwiers, Jr. J. Winkel. 27. Koudekerke met Biggekerke en Zoutelande. 28. Leerdam. Ds. J. E. Steenbakker Morilyon Loysen. P. Brasser. P. Boonen. A. N. Verveen. HULP-VEREENIGINGEN. 29. Leijden en Leiderdorp. 30. Lemmer. 31. Loosduinen met Naaldwijk en 's Gravesande. 32. Maasland. 33. Makkum, Piaam en Wons. 34. Middelburg. BESTUREN DER HULP-VEREENIGINGEN. J. van Munster. G. Kool. Ds. I. H. Donner. Mr. Samuel le Poole. B. Corts. T. J. van 't Hooft. T. de Bruin. L. H. van Noord. H. E. Loen. H. W. Brandsma. D. S. van Veen. Ds. W. Sijpkens. J. W. van üek. P. A. Pijnacker Hordijk. Ds. Phil. S. van Ronkel. Joh. van der Spek. H. P. Mitze. Ds. J. P. Nonhebel. U. Baron Thoe Schwartzenbere' en Hohen- 35. Minnertsga. lansberg. J. Koole. Ds. H. Renting. Joh. van den Thoorn. P- J. de Vries. J- C. Tjessinga. A. S. Anema. 36. Ter Neuzen en Boek. 37. Noordeloos met Goudriaan, Hoog Blokland en Meerkerk. 38. Noord-Beveland. 39. Nijmegen. 40. Oude Pekela, Meeden en Hoorn, D. D. Koopmans. J• de Jonge. J. M. Mulder. Ds- J. Appel. M. Heijboer. A. Duijm- C. de Smit. C. D. van Noppen. J■ J. van Melle. Ds. J. A. Stoop. Mr. W. Baron van Lijnden. H. A. Gerretsen. Ds. B. J. van den Berg. El. O. Huizin" HULP-VEREENIGINGEN. 41. Overjlakkee. 42. Ridderkerk. 43. Rotterdam. 44. Sappemeer. 45. Schiedam. 46. Schoonrewoerd. 47. Sexbierum. 48. Slooten (Friesland). 49. Sluis. 50. Sneelc. 51. Utrecht. BESTUBEN DER HULP-VEREENIGINGEN. H- Wietes. A. Woltjer. W. H. Lamerus. A. de Vlieger G. L. Warnaer. P- Kievit. Ds. EL C. Bervoets. J. ten Zijthoff. A. van der Waal, Wz. G. Besselaar. M. Retemeijer. W. L. M. van Heiten. P. J. Roebij. C. P. Beukenkamp. Ds. W. H. Frieling. G. Vroom. A. Keek. Hk. Nieuwhuis. B. Gangel. A. Bosman. J. Vrijland. Ds. L. Tiddens. A- W. de Leeuw, Az. P. A. Middelkoop. Ds. G. J. Sijpkens. Dr. P. J.W. Knoll. P. J. Zijlstra. G. J. Koudenburg. N. N. Nannensma. P. D. van der Gaast. G. T. van der Wal. G. L. Tjalma. J. Sanders. J. F. Hennequin. Ds. S. Evenliuis. H. Eskes. Jonkhr. Mr. M. M. van Asch van Wijck. Mr. A. J. van Beeek Calkoen. Mr. B. J. L. Baron de Geer van Jutphaas. Mr. P. J. J. Baron van Heemstra. HULPVEREENIGINGEN. 52. Vlissingen. 53. Wassenaar. 5 4. Winschoten. 55. Woubrugge. 5G. Workum. 57. IJlst. 58. Zegwaart en Soetermeer. 59. Zeist. BESTUKEN DElt HULP-VEBEENIGINGEN. J. M. Honig. P. van Son. Ds. J. C. Je Vijver. B. H. Esser. Ds. L. J. van Rhijn. G. E. Dijksterhuis. W. S. Eramens. F. P. Haan. G. J. Kloosterhuis. W. E. Kuiper. C, van Dam. J. P. Engel. A. Visser. O. van der Hout. A. W. Schoonhoven. H. van Binnendijk. R. J. Visser. L. Huisman. J. Bos Gz. C. Bos, Jr. Dingeman Groen. Ds. J. J. Richard. J. H. van Lennep. Jonkh. Mr. D. G. de Pesters. 60. Zevenbergen, Fijnaart en Klundert. 61. Zutphen. M. J. de Lint. J. Wensinck. VROUWEN HULP-COMITÉS 1. 's Gravenhage. 2. Utrecht. 3. Workum. Jonkvr. V. Wauthier. Mejufvr. J. E. den Hartogh. Mevr. van den Ham, geb. Backer. Mevr. C. M. M. van Asch van Wijck, geb. van de Poll. Jonkvr. S. M. E. de Meij van Alkemade. Mevr. B. W. Schoonhoven. Mevr. T. van der Brug, geb. de Boer. BIJLAGE V. NAAMLIJST VAN K WEEKELINGEN DOOK DE VEREENIGING ONDERSTEUND. I Volgnummer IAMEN en VOORNAMEN DATUM DATÜM VROEGERE der van van WOONPLAATS. KWEEKELINGEN. GEBOORTE. PLAATSING. Jaarlijksehe ondersteuning Aanmerkingen. a. Opleidingsklasse te Utrecht. 1 Houtman, Hendrik. . Hilversum. 3 Oct. 1843 1 Mei 1861 f 100 2 van Otterloo, Rudolf Herman .... Valburg. 26 Junij 1847 1 Junij 1861 250 3 Kok, Hendrik . . . Zetten. 22Sept. 1844 1 Julij 1861 — Geplaatst als hulp¬ onderwijzer eerst te Utreclit, daarna te Woerden. 4 van der Meulen, Hoitc Harmen .... Gaast. 5 Junij 1844 1 Junij 1857 — Geplaatst als hulp- 5 van Zanten, Hendrik onderwijzer teSneek. Cornelis Veenendaal. 25Junij 1845 1 Mrt. 1860 — Ontslagen, Meil863. 6 van Deth, Pieter Jo- hannes Amersfoort. 16 Mei 1848 1 Febr. 1S61 — Het onderwijs ver- 7 Luteijn, Jacob . .- . Breskens. 2 Oct. 1846 Febr. 1862 150 laten om ongesteld- 8 Heukels, Willem . . Deventer. 14 Mei 1847 Febr. 1862 150 01 9 Visser, Jan Tjeerd. . Nw.Loosdrecht 12 Jan. 1848 Febr. 1862 150 10 Deijs, Hendrikus . . Baarn. 5 Dec. 1847 Febr. 1862 150 11 de Vries, Johannes. . Nigtevecht. 12 Mei 1846 Febr. 1862 100 12 Aukes, Gerben Jelles. Woudsend. 9 Oct. 1848 Maart 1863 150 13 Hartman, Martinus . Utrecht. 5Sept. 1848 Maart 1863 150 14 vanBeem, Jan Willem. Haarlem. 26 Dec. 1846 Maart 1863 150 15 de Vos, Jan Antonie. Delft. 9 Junij 1849 Maart 1863 — Het onderwijs ver- 16 Beeser, Dirk Pieter. . 's Gravenhage. 22 Mei 1849 Maart 1864 150 laten, Jnlij 1863. 17 Kers, Arend Jan . . Nijbroek. 24 Mrt. 1848 Maart 1864 150 18 Vallentgoed, Wijnand Houtrijken Po- 12Nov. 1849 Maart 1864 150 Jacobus lanen. 19Verburgt, Benjamin Roelofsen . . . . Driebergen. 12Febr. 1848 Maart 1864 150 20 Smorenbarg, Gerrit. Breukelen. 24 Nov. 1848 Maart 1864 150 b. Normaalschool te Nijmegen. 21 Hoevens, Boudewijn. Meerkerk. 12 Julij 1845 Junij 1861 300 Geplaatst als hulp - ,, . _ ... , onderwijzer te Does - 22 van Detb, Izaak tl- borgh. bertus Amersfoort. 16 Apr. 1846 Junij 1861 300 23 Böseckc, Carl Friede- rich Christian . . Amsterdam. 27 Dec. 1847 Aug. 1862 300 24 Raams, Evert . . . Arnhem. 2 Mrt. 1849 Nov. 1862 300 25 van Rossum, Cornelis. Bunschoten. 8 Mei 1850 Nov. 1862 300 26 de Roos, Barend . . Arnhem. 12 Jan. 1849 Aug. 1863 300 27 van Wijk, Antonie Joanues .... Amsterdam. 9 Mei 1849 Aug. 1863 300 28 van Wijngaarden, Cor¬ nelis Arnoldus . . Medemblik. 7 Oct. 1846 13 Oct. 1863 150 29 Ferwerda, Rommert . Franeker. 4 Dec. 1849 Nov. 1863 300 32 Volgnnmmcv. || SAMEN CI1 VOORNAMEN DAT CM DATUM VROEGERE der van van WOONPLAATS KWEEKELINGEN. GEBOORTE. PLAATSING. Jaarlijksche ondersteuning. Aanmerkingen. c. Opleidinysklasse te Groningen. 30 Richter, Carl Cortes Casimir Groningen. 17 Nov. 1845 Jan. 1862 f 50 31 Martens,Udo . . . Groningen. l9Feb. 1846 Jan. 1862 50 32 Kraijcr, Jan Hendrik. Groningen. 6 Feb. 1846 Jan. 1862 50 33 Woltjer, Haiko. . . Groningen. 22 Feb. 1847 Jan. 1862 50 34 vanEijsden, Leonard. 's Gravenhage. 5 Feb. 1846 Mei 1862 50 35 Monning. Martinus . Groningen. 8 Mrt. 1845 Mei 1862 50 36 Hoekzema, Gerardus. Groningen. 21 Sept. 1846 Mei 1862 50 37 Runsink, Johann Plii lip Martenshoek. 20 Apr. 1846 Mei 1862 50 d. Opleidingsklasse te Rotterdam. 38 Hoffman, Johan Phi¬ lip Rotterdam. 18 Feb. 1849 5 Mei 1862 39 Leendertz, Pieter . . Rotterdam. 22 Feb. 1848 5 Mei 1862 40 van Assendelft, Fre derik Rotterdam. 3 Sept. 184S 5 Mei 1862 41 de Vrijer, Hendrik. . Rotterdam. 7Junijl849 5 Mei 1862 42 van Haaksloot Kuij- lenburg,Jan. . . Rotterdam. 1 Mei 1848 5 Mei 1862 43 de Groot, Laurens Cornelis Johan . . Rotterdam. 7 Aug. 1847 5 Mei 1862 44 Serrij, Jacob. . . . Rotterdam. 25 Oct. 1847 5 Mei 1862 45 Timmers,Jan Gerrit. Rotterdam. 9 Apr. 1852 5 Mei 1862 46 Licht, Johan Willen) Pieter Leiden. 12Sept. 1S49 5 Mei 1862 47 Meufïels, Jacob. . . 'sHertogenb. 14 Apr. 1849 5 Mei 1862 48 Rexwinkel, Hendrik Willem Rotterdam. 23 Apr. 1847 8Sept. 1862 49 Smink, Johannes . . Delft. 14 Aug. 1845 1 Nov. 1862 50 Cramer, Willem . . Hillegersberg. G Jan. 1849 1 Nov. 1862 51 Roos, Christiaan Fre derik Theodorus. . Boxtel. 29 Mrt. 1849 2Febr.l863 52 Nobels, Jan Chiistof- fel Rotterdam. 5 Oct. 1848 2 Mrt. 1863 53 van Helden, Au ton ie Willem Rotterdam. 29 Apr. 1848 29 Julij 1863 54 van As, David . . . Rotterdam. 3 Dec. 1850 5 Oct. 1863 55 Samol, Anthonij Jo¬ hannes Rotterdam. 13 Mei 1850 6 Jan. 1864 56 deBruijn, Jacobus. . Rotterdam. 18Junijl848 25 Jan. 1864 De kweekelingen te Rotterdam genieten alleen kosteloos onderwijs en leermiddelen. BIJLAGE VI. REGLEMENT VOOR DE KWEEKEUNGKLASSE, VERBONDEN AAN DE BIJZONDERE SCHOLEN VOOR CHRISTELIJK ONDERWIJS TE GRONINGEN. Art. 1. Het doel der kweekelingklasse is, onder Gods zegen, jongelieden theoretisch en praktisch tot Christelijke onderwijzers en onderwijzeressen te vormen en liefde voor het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs bij hen op te wekken of te versterken. Art. 2. Het oppertoezigt over deze klasse is en blijft opgedragen aan het Bestuur der Bijzondere Scholen voor Christelijk Onderwijs , doch ook aan de Subcommissie der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs zal ten allen tijde gelegenheid gegeven worden haren toestand naauwkeurig gade te slaan. Art. 3. Geene jongelieden worden tot deze klasse toegelaten, dan die den ouderdom van 13 jaar bereikt hebben, en nadat men zich, door middel vaneenen proeftijd van minstens drie maanden en meestens een jaar, zoo veel mogelijk verzekerd hebbe, a. dat er bij hen eenige opregte begeerte aanwezig is om den Heer te dienen , b. dat zij geschiktheid en lust voor het onderwijs hebben, c. dal. zij voor het minst zoodanige kennis verkregen hebben, als verwacht kan worden van leerlingen, die de hoogste klasse eener gewone lagere school met vrucht hebben doorgeloopen, en d. dat zij gezond van ligchaamsgestel zijn. Art. 4. Deze klasse, als verbonden aan de school aan de Ossemarkt, staat bijzonder onder de leiding van den hoofdonderwijzer dier school. Hierin kan echter door het bestuur verandering worden gebragt. Art. 5. De hoofdonderwijzers der verschillende scholen verdeelen, zoo veel mogelijk gelijkelijk, onder zich de lessen, welke aan de kweekelingen in al de vakken van gewoon lager onderwijs behooren gegeven te worden, en regelen onderling de daartoe bestemde uren, buiten de gewone schooltijden, onder voorkennis en goedkeuring van het bestuur. Art. 6. De geheele klasse wordt minstens in twee afdeelingen gesplitst, welke steeds afzonderlijk les ontvangen, uitgezonderd in die vakken, waar zij zonder nadeel kunnen vereenigd worden. Art. 7. Alle verpligte lessen moeten naauwkeurig op den daartoe bepaalden tijd gedurende een vol uur gegeven worden. Art. 8. De hoofdonderwijzer, die met de leiding der klasse belast is, regelt, onder voorkennis en goedkeuring van het bestuur, de beurten, volgens welke de kweekelingen in de verschillende scholen moeten werkzaam zijn, om bij het geven van onderwijs hulp te verleenen. De kweekelingen beneden de 14 jaren kunnen, wegens mindere vorderingen, hiervan geheel ontslagen worden. Zij die hun 16de jaar reeds ten einde hebben gebragt, kunnen , zoo zulks voor de scholen vereischt wordt, voortdurend met het geven van onderwijs belast worden. Art. 9. Al de kweekelingen, welke niet in de scholen werkzaam zijn, worden in de hoogste klasse der school aan de Ossemarkt geplaatst en verrigten, óf met die klasse óf afzonderlijk, het werk , dat hun door den hoofdonderwijzer wordt opgegeven en dat door dezen buiten schooltijd wordt nagezien. Art. 10. De kweekelingen zijn gehouden zich ten allen tijde, zoowel in als buiten de school, overeenkomstig het Christelijk beginsel behoorlijk te gedragen, in het bijzonder zich jegens de hoofd- en hulponderwijzers ondergeschikt en bescheiden, jegens de leerlingen in de school vriendelijk en belangstellend te betoonen. In de school, waar zij werkzaam zijn, volgen zij telkens de verordeningen van den hoofdonderwijzer der school en mogen zich daartegen nimmer op verordeningen van andere hoofdonderwijzers beroepen. Art. 11. De kweekelingen zorgen, dat zij steeds een kwartier nurs vóór den schooltijd, ieder in zijne eigene school, aanwezig zijn, verrigten de bezigheden, die niet regtstreeks tot het geven of ontvangen van onderwijs behooren, buiten schooltijd en mogen gedurende den schooltijd geene boodschappen doen, tenzij zulks, in het belang der school en bijzonder van eenig kind, gebiedend gevorderd worde. Ook blijven zij tussehen den namiddag en avondschooltijd in de school en zijn dan beschikbaar voor boodschappen, die onmiddellijk het belang der school betreffen. Zij mogen nimmer op de bepaalde tijden uit de school afwezig blijven dan wegens dringende noodzakelijkheid en na vóóraf verkregene toestemming. Art. 12. De kweekelingen welke zich, ook na herhaalde vermaning, aan weerspannigheid, traagheid of verkeerd gedrag schuldig maken, worden op voorstel der hoofdonderwijzers door het bestuur ontslagen. Aan hen, die wegens onvoldoende vorderingen of anderzins aanleiding geven, om te vreezen, dat zij op den duur voor den onderwijzersstand ongeschikt zullen bevonden worden, wordt de raad gegeven, nog bij tijds eenen anderen werkkring te kiezen. Art. 13. De kweekelingen, die den leeftijd van 15 jaren bereikt hebben, ontvangen een salaris van f 50 'sjaars, indien zij zich zulks door gezindheid, gedrag en vorderingen waardig betoonen en werkelijk blijken dienst aan de scholen te doen. Na voleindiging van het 17de jaar kan in het zelfde geval eene verhooging worden toegestaan. Art. Ié. Ieder jaar wordt, in de maanden Junij en December, door het bestuur in eene opzettelijk daartoe bestemde vergadering, in tegenwoordigheid van de Subcommissie der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, naar vorderingen, gezindheid en gedrag der kweekelingen onderzoek gedaan. Art. 15. De kweekelingen verbinden zich, met toestemming hunner ouders of voogden, bij hunne toelating, schriftelijk, om na het verkrijgen van den rang van hulponderwijzer, nog minstens twee jaren aan de Bijzondere Scholen voor Christelijk Onderwijs tegen billijk salaris, door het bestuur te bepalen, (of met goedkeuring van het bestuur in eene andere Christelijke school) werkzaam te blijven en om, bij gebreke van dien, de helft der hun als kweekeling verstrekte gelden terug te betalen. Art. 16. Dit Reglement treedt in werking met den lsten Januarij 1804. Aldus vastgesteld in de Vergadering van het Bestuur der Bijzondere Scholen voor Christelijk ouderwijs te Groningen, den 28 December 1863. J. P. P. Valeton. J. Posthumus Mf.ijjes. J. C. de Mol Moncocrt. O. L. schildkamp. P. M. van der Haer. P. Haan. J. van Dam. B IJ L A G E VII. OPLEIDINGSKL ASSEN EN SCHOLEN DOOR DE VEEEENIGING ONDERSTEUND. Volgnummer. NAMEN der HOOFDONDERWIJZERS. Lcerl in n in Januarij 1863. LeerJin/en in Januurij 1864. BIJDRAGEN VAN DE VEREENIGING. Aanmerkingen. 18 6»/G1 1861/62 18C4/63 1865/64 __ 1 Nijmegen. H. A. Gcrretsen . ƒ500 ƒ500 f 500 f 500 Normaalschool. 2 Rotterdam. C.P. Beukenkamp. 50(1 1000 1000 Opleidingsklasse. 3 Groningen. A. C. de Zwart . 100 200 200 Toel»«e voor do opleiding yan kweekeliijgen . . 116 ! 142 200 200 200 200 7 Lnonschendijk. A. van Beek . . 212 !209 150 200 200 200 8 de Helder. 1 150 1 De school oppe- 9 Wissenkerke. J. van Zanten. . 78 97 200 200 200 lieren, Mei 1862. 10 Barendreebt. H.Blok. . . . 105 56 150 200 200 200 11 Haarlem. J. Klein. . . . 200 200 2002 2 Als gift voor ééns< 12 Ravenstcijn. ° 50 ) De school opge- 13 Doesborgb. J. H. F. Gangel .138 176 200 200 200 heven, 1861. 14 Enkbuizen. P. Lub .... 91 97 300 200 200 15 Schiedam. B. Gangel . . . 42* 2505 4 Voor aankoop 16 Franekcr. D. R. Bokma . . 179 207 100 200 200 van Bijbels. 17 Koudum. G. Bos .... 151 138 200 200 200 6 ,,Als Sift voor 18 Heteren. E. J. Veenendaal. 53 66 100 200 200 " ns' 19 Maassluis. D. van Kalen . . 87 95 100 200 200 20 Vlissingen. H. C. v. Rosmalen. 200 200 200 6 6 De school ge- 21 Ter Neuzen. J. M. Mulder . .183 171 100 200 200 ïgjj"4, 4 MeI 22 Alkmaar. J. van Ralen . . 64 75 100 200 200 23 Leijden. H. Gerretsen . . 2S2 261 100 200 200 24 Leijden. 7 J. N. Seulijn . . 101 93 100 2008 200 7 Voornitgebreid 25 Groutegast. P. van Malsen. . 84 99 100 200 200 lager onderniis. 26 Vinkeveen. G. van Doesburg. 51 59 100 200 200 schiedenissen. 27 Tiel. Poolmeijer. . . 200 200 9 9 A)s gat V00r ééns. 28 Delft. M. Smink . . . 2O010 10 Als gift voor 29 Makkum. H. P. Mitze. . . 64* 144 200 200 ée'ns. 30 Sauwerd. J. T, Beerda . . 71 67 200 200 31 Nijkerkerveen. J. van Noort . .295 309 100 200 32 Zwartsluis. H. Frugto . . . 103 113 100 200 33 Sexbierum. J. C. de Puy . . 78* 91 100 200 34 Fijnaait. J. Sonueveldt . . 20011 li Als gift voor 35 Workum. H. v. Binnendijk . 202 215 100 200 ééns. ' 36 Ermelo. A.Meijer . . . 112 95 100 200 37 Culenborg. R. de Bruijn . , 48* 73 400l2 200 12 Hieronder is 38! Oude Wetering. A. Jansz. . . . 49* 49 100 200 begrepen/300 als gift voor ééns. I Volgnummer. II KAMEN der HOOFDONDERWIJZERS. Leerlingen in Januarij 1863. Leerlingen in Januarij 1864. BIJDRAGEN VAN DE VEREENIGING. ^Aanmerkingen 18«%, 18«l/62 186765 1863/64 1:1 39 Veenendaal. J. Mulder ... * 53 200 40 Apeldoorn. M. Knijff . . . 193 159 200 41 Zwolle. 200J3 13 Als gift voor 42 Aarlandervcen. C. P. Aartse . . 59* 70 200'4 14 Benevens 25 43 Putton o/(l Vo- luwe. H. J. V. d. Vegt. * 38 200 Pr korte seliets 44 Zutphen. J.II.v. Linschoteri. 80* 152 200 Gesch. des Vaderl. 45 Hommerts. >5 16 Aan de op te 46 Woubrugge. $£££?"£ Woubrugge is eene subsidie toegekend van ƒ200 in te gaan bij de opening der scholen. NB. Scholen met * geteekend, zijn eerst na Januarij 1863 geopend. Door de Vereeniging zijn uitgegeven: Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs. . (Overgedrukt uit het Kerkelijk Maandblad van Vrienden deiwaarheid in Friesland, Ode jaargang. N°. 17 en 18, Bijblad). Prijs 10 cents. Be Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs in naam van Kerk en Vaderland aanprijzenswaard, door Ds. G. J. Vinke. 1862. (Bijlage). Prijs 15 cents. Een woord voor School en Huis. Twee vragen aangaande het Christelijk onderwijs op de openbare scholen, door J. P. Schaberg, hoofdonderwijzer te 's Gravenhage. 1862. (Overgedrukt uit het Maandschrift voor Christelijke opvoeding in School en Huis). Prijs 5 cents. Een woord voor School en Huis. Wat is Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs? door J. P. Schaberg , hoofdonderwijzer te 's Gravenhage. 1863. (Overgedrukt uit het Maandschrift voor Christelijke opvoeding in School en Huis). Prijs 5 cents. Het doel der Vereeniging voor Christelijk-Nationaal onderwijs, door G. J. Vos, Az., predikant te Oostermeer. Amsterdam, Höveker,1863 Verder werd door de Vereeniging verspreid: De weg des kinds. Een toepasselijk woord in onze dagen, uitgesproken door F. H. Gagnebin , predikant bij de Waalschc gemeente te Amsterdam; uit het fransch overgebragt door Mr. J. de Nedfville. Amsterdam. 1861. Prijs 20 cents. 1. Waar moet men zijne kinderen ter school brengen? 2. Waarom bijzondere scholen onmisbaar zijn? 3. School en Kerk. 4. School en Huis. (Alle door M. Bichon van IJsselmonde. Rotterdam. 1862). Een woord tot de Christelijke gemeente over Schoolonderwijs, door J. H. Gunning, Jr. 'sGravenhage. 1863. Prijs 10 cents. Bijbladen bij de Heraut, betreffende de discussiën over het lager onderwijs tijdens de behandeling der Staatsbegrooting 1863. INHOUD. "Vierde Jaarlijksch verslag. Rekening en Verantwoording over 1862/63. Contributiën en giften voor eens. Bijlagen. • I, Leden der Hoofd-Commissie. II. Adviserende leden. III. Agentschappen. — Sub-Commissien en Agenten. IY Hulp-vereenigingen. — Besturen der Hulp-vereemgmgen. V. Naamlijst van kweekelingen door de Vereenigmg ondersteund. VI Reglement voor de kweekelingklasse, verbonden aan de • bijzondere'scholen voor Christelijk onderwijs te Groningen VII. Opleidingsklassen en Scholen door de Yereeniging ondersteun. NB. De leden van de Yereeniging ontvangen kosteloos de Eerigien. YEREENIGING VOOR CHRISTELIJK-MTIOMAL SCHOOLONDERWIJS. BERIGTEN. X. te 'SGRAVENHAGE, bij DE GEBROEDERS VAN CLEEE. 1864. Junij. Prijs ƒ 0.-10. VIERDE ALGEMEENE VERGADEKING VAN DE VEREENIGING VOOR CHRISTELIJK-NATIONAAL SCHOOLONDERWIJS , op Donderdag 28 April 1864, te Rotterdam. Zijn tegenwoordig, behalve een 100 tal leden uit verschillende plaatsen, de adviserende leden: Mr. J. J. Teding van Berkhout, M. D. van Otterloo, Ds. O. G. Heldring, J. Voorhoeve HCz. ' II. A. Gerretsen, H. J. van Lummel. Voorts als afgevaardigden der Hulp-Vereenigingen van de navolgende plaatsen: Aarlanderveen. Ds. C. J. Bryoe. — Amsterdam. Mr. P. J. Teding van Berkhout, Th. Gülcher, Ds. J. P. Hasebroek , Jhr. Mr. J. W. van Loon, W.Oostmeijer, Mr. C. A. Chais van Buren. — Assen. Ds. N. H. Tatum'zubli. — Barendrecht. Ds. W. Koopmann.— Bodegraven en Zwammerdam. S. de Vries. Culenborg. II. de Bruin. — Delfshaven. Mr J. Kruijff. — Deventer. W.Kieviet, J. G. Verhoeff. Doesborgh. Ds. L. de Geer .—Dordrecht. A. Verhoeven.— Gorinchem. J. Kant van Andel. — 's Gravendeel. Ds. B. Brummelkamp. — 's Gravenhage. Ds. J. A. Schuurman Johzn. , O. Baron van Wassenaer Cat- wijck, J. Smelik, J. P. Schaberg. — Groningen. J. C. de Mol Moncourt. Heteren. H. S. van de Westeringh. — IJlst. L. Huisman. — Kampen. Ds. A. Brummelkamp. — Koudekerke in Zeeland. Ds. J. E. Steenbakker Morilijon Loijsen. - Leijden. Ds. J. H. Donner. _ Leijderdorp en Eooge Rijndijk. A. J. Rijshouwer. —Lemmer. H. W. Brandsma. — Loosduinen, Naaldwijk en 's Gravesande. M. Vrijenhoek. — Makkum, Piaam en TFons. H. P. Mitze. — Middelburg. Ds. J. P. Nonhebel. — Neuzen. J. de Jonge, J. M. Mulder.— Nijmegen. H. A. Gerretsen. — Noordeloos. Ds. J. Appel. — Ovde-Pekela. Ds. B. J. van den Berg. — Ridderkerk. Ds. H. C. Bervoets. — Rotterdam. G. Besselaar, Ds. H. J. R. G. Theesing, J. Voorhoeve HCzn., C. Arent Bz., W. L. M. van Heiten. — Sexbierum. Ds. G. J. Sijpkens. — Sneek. J. Cam'. pen. — Sommelsdijk. Anth. de Vlieger. — Utrecht. H. J. van Lummel, W. H. Baron van Lijnden, R. Husen. — Vlissingen. Ds. F. W. Merens. Wassenaar. Ds. L. J. van Rhijn. — Wissenkerke. J. van Zanten. — Woubrugge. C. van Dam, J. P. Engel. —Zeg waart en Soetermeer. A. Visser, J. Bos Gzn. Ds. II. C. Bervoets leest uit Matth. 13 de gelijkenis van den zaaijer en gaat voor in het gebed. De Voorzitter, de Pleer Groen van Prinsterer, doorloopt het in druk verschenen verslag (n°. IX der Beriglen) , vraagt, bij elke bladzijde, of er eenige aanmerking of wensch naar inlichting is, en vestigt de aandacht onder anderen op: 33 a. De erkenning van de Tereeniging, als regtspersoon, bij koninklijk besluit— Hieruit volgt, dat de Vereeniging thans bevoegd is om erfstellingen, legaten, enz. te aanvaarden, alsmede om bij de overheid, in verzoekschrift of adres, op te komen voor al wat tot de regten en belangen van haar werkkring behoort2; b. De Hulp- Vereenigingen en het groote nut dat men daarvan, bij een doeltreffende inrigting„ mag tegemoet zien. Hij herinnert aan de circulaire van Junij 1861 (Berigten, p. 107); aan de wenschelijkheid eener afzonderlijke behandeling van het locale en het algemeene; zoo als nu te Middelburg, door de benoeming van eene Commissie // ter bevordering van het Christelijk onderwijs in deze stad// (Berigten, p. 370). Voorts aan de dikwerf gegeven wenken omtrent het nut van eenigzins regelmatige bijeenkomsten. In de Mededeelingen van het Maandschrift is telkens aanleiding tot zamenspreking, mits iemand uitkieze en, naar plaatselijke vatbaarheid , toelichte wat het meest belangwekkend voorkomt (Berigten, p. 352); c. De tioee-cents-vereemgmg te Rotterdam. Ook de minvermogenden, voor zóó ver zij Christenen zijn, moeten leeren inzien, dat voor het Christelijk-nationaal onderwijs hun penningske bij te dragen een pligt, een voorregt, een eer is; d. De Normaalschool te Nijmegen; ook in het jongste Regeringsverslag , als naar gewoonte, gelijk nu ook de opleidingsklasse te Utrecht, met eere vermeld; e. De feestgif ten die, bij gelegenheid van het vaderlandsche Novemberfeest, door het goede voorbeeld van een onzer Rotterdamsche vrienden (p. 341) uitgelokt zijn; f. De onregtvaardige besteding van kerkelijke fondsen ten behoeve van de openbare school. Een misbruik reeds ten jare i De volgende wijzigingen zijn gebragt in het reglement, hetwelk hier¬ achter, als Bijlage I, nog eens in zijn geheel wordt medegedeeld: Art. 3. In plaats van: „De leden betalen eene jaarlijksohe contributie," enz. komt te staan: „Het lidmaatschap wordt verkregen door jaarlijksohe contributie" enz. Art. 15, al. 1, achter „stemgeregtigden ": „ en onder voorbehoud van de goedkeuring des Konings." Art. 16. Aan het slot bij te voegen: „in te gaan met den 30sten 0etoberl860." 8 Men lette vooral op Bijlage II. 1859 bestreden in een te Groningen bij Schierbeek uitgegeven geschrift; 0- De besluiten van Gemeenteraden, waarvoor men reden van dankbaarheid heeft. Te Rotterdam , waarbij een groote meerderheid zich tegen strafverordening ter zake van de vaccine verzet heeft; gunstig voorteeken en bewijs dat gewetensdwang niet wortelt op den vaderlandschen grond. Te 's Hage, waarbij aan het Burgerlijk Armbestuur onder het oog gebragt is , dat gewetensvrijheid, ook in den hulpbehoevende, in den bedeelde, niet mag worden miskend. Ds. Heldring wekt de Hulp-Yereenigingen op, om, al ware het ook in kleinen getale , bijeen te komen , en het voorbeeld te volgen van Talitha, waar men vaak met veel genoegen bijeenkwam, en waar veeleer overvloed dan gebrek aan stof was om die vergaderingen bezig te houden.- De Heer Arent dankt, namens de Vergadering, den Secretaris voor het met zóóveel zorg bewerkte verslag. De Baron van Wassenaer Catwijck brengt, mede uit naam van den Heer Retemeijer, het rapport uit der commissie tot onderzoek der rekening en verantwoording over 1862/63. Bij het nazien dier rekening heeft spreker den indruk bekomen: het Christelijk-Nationaal onderwijs is duur. Maar hij dacht daarbij aan een woord van Ds. Cohen Stuart: //Wat kan hier sprake zijn van duur; wij zijn zoo duur gekocht! // Nog een ander gevoel, zeide spreker, heeft zich van ons meester gemaakt. Wanneer ik zie op de Denen, dan trekken zij terug voor den vijand en geven het. land over. Wij hebben ook moeten terugtrekken en het land aan eene andere magt moeten overgeven. Maar wij hebben nog een zeer bemoedigend leger: 3,700 personen, 4,000 kinderen, 4 bolwerken, te Nijmegen, Utrecht, Groningen en Rotterdam. Wij hebben leeraren, die in de voorhoede strijden met kracht. Wij hebben den Heer tot banier. Wij hebben geen bezoldigdé krijgsknechten, maar dezulken, die het zich eene eer rekenen om te mogen strijden en nog daarenboven van het hunne tot bezoldiging bij te dragen. Aanmoedigende blijken ondervonden wij van het aanbrengen dier soldij (zie gedrukt verslag; Berigten, pag. 393). Is dat niet bemoedigend? Het leger moge teruggedrongen zijn, maar het is sterk; wij zullen het terrein terugwinnen, als wij met dezelfde kracht voortgaan. Wij zijn wel teruggedrongen, maar blijven burgers van den Staat en moeten van onze regten gebruik maken. Maar wachten wij ons om valsche broeders toe te laten. Liever met eene kleine troep strijden dan met velen, op wie niet te rekenen valt. Wij moeten kunnen zeggen: //Wij weten in wien wij gelooven. u Geene transactie, anders verliezen wij de banier. In Jehova is eene onverwinbare kracht; Heer der heirscharen is Zijn naam; Hij zij onze sterkte! — Iemand heeft gevraagd: Is het wel zóó noodig, dat het onderwijs onder Christelijke beademing worde gebragt? Mijne Heeren ! er is eene soort steen, Bentheimer steen genaamd; zóólang deze in de groeve is en niet aan de lucht wordt blootgesteld , is hij week en kan men alles daarin schrijven, zoowel goed als kwaad; maar naarmate hij aan de lucht wordt blootgesteld, wordt hij harder en gebruikt men hem om den Dom te Keulen te bouwen. Duurzaam en 011uitwischbaar zijn de indrukken die men aan het kinderlijk gemoed geeft. Er wordt, ter vereenvoudiging, besloten, dat de rekening en verantwoording voortaan zullen worden nagezien door leden van de Hulp-Vereenigiug Amsterdam. De Penningmeester, de Heer P. van Eik brengt ter tafel de begrooting over 1863 1864. Hij zegt het navolgende: Voor de vierde maal wordt het mij, als Bestuurder-Penningmeester , vergund een enkel woord in het openbaar te spreken. Een onwaardeerbaar voorregt, omdat ik op den //Yader der lichten// mag wijzen, //van wien alle goede gave en volmaakte gifte afkomen.// Met den blik op onze in velerlei opzigten, boven bidden en boven denken, gezegende jeugdige Vereeniging, denk ik onwillekeurig aan het ootmoedige Jakobs gebed : // Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en al deze trouw, die Gij aan uwen knecht gedaan hebt: want ik ben met mijnen staf over dezen Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden!» Ja, ook onze Vereenigingis, gedurende haar 3'/s jarig bestaan, lelrehkelijler wijze, rijk en groot geworden! Zijn we er, mijne lieve vrienden! even erkentelijk voor als Jakob? Zoo ja, en dat geve God! dan is onze dankbaarheid de vrucht van het geloof, dat (gelijk de onvergetelijke da Costa zóó juist deed opmerken) altijd moedig, maar nooit overmoedig of roekeloos mag en moet zijn. Laat ons biddend trachten» zóóveel mogelijk, de voetstappen te drukken van den geloovigen, maar niet over-geestelijken Aartsvader, die een bedaard en zorgvuldig beleid aan den dag legde met betrekking tot zijne verkregen schatten, niettegenstaande de Engelen Gods hem ontmoetten. Hij. had kunnen denken, dat deze voorkomende en gedienstige ontmoeting een onfeilbaar teeken was van de irenische gezindheid zijns broeders Ezau, en dat diensvolgens middelen van menschelijke voorzorg en behoedzaamheid ten eenenmale overbodig en berispelijk moesten zijn. In dion geest handelde echter de geloofs- en gebedsworstelaar geenszins ! Hij was op zelfbehoud bedacht en verdeelde zijne bezittingen in twee heiren, zeggende: /'Indien Ezau op het ééne heir komt, en slaat het, zoo zal het overgebleven heir ontkomen.// Wij behooren, naar mijne vaste geloofsovertuiging, op gelijke wijze te handelen. Laat ons, o voorzeker! omhoog heffen de banier met het bemoedigend opschrift: //God, Wiens het goud en het zilver is, // maar laat ons tevens, in den weg der geoorloofde en 'door den Heer gewilde middelen, op zelfbehoud bedacht zijn. Mijne rekening en verantwoording over het boekjaar 1862/63 gedrukt, goedgekeurd en, gelijk ik vertrouwen mag, door velen uwer, zoo niet door allen, in- en behoorlijk nagezien zijnde, acht ik eene memorie van toelichting onnoodig en tijdroovend. Ik wensch U slechts enkele beknopte mededeelingen aan te bieden.
2,828
MMUBA08:000001491_9
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Handboek der algemeene heelkunde
Roser, W.
Dutch
Spoken
7,003
13,465
De beengezwellen kunnen gedeeltelijk uitgepeld worden, nadat de holte met het mes of de beitel geopend is. De beurzgezwellen kan men openen en na wegname van de hun bedekkende delen tot sluiting brengen. In de meeste gevallen moet het been met het gezwel door een amputatie of resectie verwijderd worden. Nieuwe beenvorming en verbeening. Men neemt een nieuwe beenvorming hoofdzakelijk in het fibreuse weefsel waar, en wel deels in het normale fibreuse weefsel, deels in het door ontsteking ontwikkelde (de likteekens) of in de fibreuse gezwellen. Men onderscheidt een werkelijke beenvorming, d. i. vorming van beenlichaampjes en een bloote verkalking, een vulling der normale cellen en tussenchste ruimten met afgezette kalkzouten, vooral koolzure kalk. Van deze soort van verkalking moet nog de bloote inorganische kalkafzetting onderscheiden worden, die men inzonderheid na onvolkomen opslorping der exsudaat, b. v. der longtuberkels of der exsudaat in de watervatseklieren, aantreft. Op de grenzen der gezondheid staan de anomale of anomaal vroeg intredende verbeeningen der kraakbeenderen, der naden, der synchondrosen enz. Men kan vele derzer gevallen naar auwelijks tot de eigenlijk ziekelijke verbeening tellen. ACHTSTE AFDEELING. KRAAKBEENDEREN. (Met perichondrium voorziene kraakbeenderen. Gewrichtskraakbeenderen. Nieuw kraakbeenweefsel). Wij moeten van het heelkundige standpunt onze opmerkzaamheid voornamelijk op twee vormen van het kraakbeen vestigen, namelijk ten eerste de met perichondrium bekleede en in den ouderdom dikwijls verbeenende kraakbeenderen, zoo als die van de ribben en het strottenhoofd; ten tweede de gewrichtskraakbeenderen. Aangaande het kraakbeen als grondlaag der beenontwikkeling is in de zevende afdeeling en aangaande het vezelkraakbeen, als een half vezelachtig weefsel, in de zesde afdeeling het noodige medegedeeld. De met perichondrium voorziene kraakbeenderen bezitten een vrij belangrijken graad van veerkracht; doch deze veerkracht is niet van dien aard, dat zij niet zouden kunnen breken. Ook in den jeugdigen, nog niet verbeelden toestand komen breuken deze kraakbeenderen voor. Daar de kraakbeenderen geen vaten bezitten, is het niet te verwonderen, dat men ook geen eigenlijke ziekten en geen ware reproductie aan dezezelfde waarneemt. Slechts in het perichondrium komen ziekten voor, niet in het kraakbeen zelf. Een gebroken kraakbeen wordt uitwendig werktuigelijk vereenigd, doordien wit het perichondrium een exsudaat wordt voortgebracht, hetwelke vervolgens een fibreuse en bij de ribbenkraakbeenderen niet zelden een calleus, beenige textuur aanneemt. Het kraakbeenweefsel zelf blijft hierbij onveranderd, en het kraakbeen is slechts mechanisch in de nieuwgevormde massa ingesloten of met deze vereenigd. Geraakt het perichondrium in ontsteking, dan heeft dit soms de verbeening van het kraakbeen ten gevolge, ook wanneer het voorwerp nog niet zeer oud is. Gaat het exsudaat bij ontsteking van het perichondrium in etter over, dan wordt de voeding van het kraakbeen opgeheven en er stelt zich een soort van versterving en afstoting van het dood kraakbeen in. De gewrichtskraakbeenderen komen in de meeste opzichten met de met perichondrium bekleede kraakbeenderen overeen. Zeer duidelijk is hun vezelachtige bouw; de vezelen zijn in de lengterichting van de beenderen geplaatst, zodat zij zich als de borstels van een schuipje op de gewrichtsuitwend van de beenderen bevinden. Men kan op de gladde oppervlakte van de gewrichtskraakbeenderen geen eigen vlies, geen werkelijke voortzetting van het gewrichtsvlies herkennen. Ook deze kraakbeenderen kunnen breken, doch niet op zichzelf zwellen, maar in verbinding met de beenderen. Het genezingsproces gaat in zulke gevallen slechts van het been zelf uit, en de scheiding wordt door een vezelachtig litteken geheel of gedeeltelijk aangevuld. De voeding der gewrichtskraakbeenderen berust eensdeels op hunne nauwe verbinding met de beenderen, anderdeels hierop, dat zij niet de gewrichtsvloeistof gedrenkt worden. Van deze twee zijden kan ook de voeding derze kraakbeenderen gestoord worden. Over de ontsteking en verzwering der kraakbeenderen is veel gestreden en verhandeld. Hetgeen men eigenlijk ontsteking noemt, de hyperaemie, uitzweeting, infiltratie, komt de kraakbeen zelf niet toe. Zal dit proces zich in het kraakbeenweefsel ontwikkelen, dan moet eerst zijn vaste, cellige bouw plaats maken voor een met vaten voorzien weefsel, het eigenlijke kraakbeen moet derhalve opgeslorpt worden en in zijne plaats moet een exsudaat, een nieuwe cellen- en vaatvorming optreden. — Zodanige secundaire vaatvormingen treft men dikwijks aan, en het is nu slechts de vraag, of men dit nog ontsteking van het kraakbeen noemen wil. Het gebeurt ook, dat zich plastische lympha op de vrije vlakte des kraakbeens van een ziek gewricht afzet en tot een schijnvliezige laag organiseert; doch deze lympha is geen voortbrengsel van het kraakbeen, maar bloot een gestremd nederplofsel uit het gewrichtsvocht. Het enige ziekelijke verschijnsel, dat men in de kraakbeenderen ziet, bestaat eigenlijk in het te grond gaan en verdwijnen, de verweeking en opslorping van het kraakbeen. Een geringe, van imbibitie afhankelijke zwelling gaat dikwijks het verweken vooraf. Deze veranderingen komen onder verschillende omstandigheden voor. Niet zelden bevinden zich, vooral bij oude voorwerpen, enkele aan beide zijden symmetrische gaten in het kraakbeen der gewrichten, voor welke ontstaan men volstrekt geen bijzondere oorzaak kent. — Bij verachtelijk of etterend exsudaat in de synoviale holte wordt de voeding der kraakbeenderen gestoord en er ontwikkelt zich een soort van verweeking, waarbij het kraakbeen op enkele meestal ronde, naar zweren gelijkende plekken los en viltig wordt en oppervlakkig of geheel verloren gaat. Gaat het kraakbeen slechts oppervlakkig verloren, dan blijft er een holte terug, die meestal allengs weer een gladde uitwendige vlakte verkrijgt. Gaat het geheel verloren, dan vormen zich dikwijks granulatie van het ontbloote been uit. — Een mechanische afslijping van het kraakbeen, met of zonder tekenen van gelijktijdige ontsteking, is wel altijd het gevolg van een gestoorde voeding van het kraakbeen bij gelijktijdige voortgaande beweging van het gewricht. Uit die hoed komt deze toestand soms geheel zonder verschijnselen voor, als bloot gevolg van ouderdoms-atrofie, een andere maal als gevolg van een arthritische of scrofuleuze, of ook wel traumatische gewrichtsaandoening. Men neemt in dergelijke gevallen aan het ontbloote beenweefsel de zoogenaamde eburnatio waar. (Vergel. bladz. 122). — De afstooting van het kraakbeen door een ziekte-proces in het beenweefsel of op de uitwendige beenvlakte veroorzaakt, is aan alle blootliggende, etterende gewrichten meer of minder duidelijk waar te nemen. Wanneer zich bij gewrichtsontstekingen de verweeking en afstooting vereenigen, dan heeft de ontblooting van het been des te sneller en lichter plaats. Eene verdunning van het kraakbeen, een soort van interstitiële absorptie en atropine wordt insgelijks meermalen in zieke gewrichten waargenomen, het gemakkelijkst gaat zulk eene atrofie wel van de naar het been gekeerde vlakte uit. Wanneer echter een kraakbeenvlakte met exsudaat bedekt wordt, bij adhesieve gewrichtsontstekingen, of bij ontwrichtingen en exarticulaties, wanneer het kraakbeen tegen de spieren en het celweefsel aangedrukt wordt en met deze vergroeit, ontstaat van beide zijden een langzame opslorping van kraakbeenweefsel; ten laatste is al het kraakbeen opgeslorpt en een fibreus of woekerend beenweefsel in zijn plaats getreden. Nieuw kraakbeenweefsel ziet men deels bij vele tegengestelde gewrichten (bladz. 115), deels in het zo genoemd enchondroma, het kraakbeengezwel (bladz. 39), optreden. Aangaande de voorwaarden en het proces van deze vorming is nog niets naders bekend. NEGENDE AFDEELING. SPIELEN. (Verkorting der spieren. Verslapping. Verlamming. Atrofie. Ontsteking. Scheiding en verscheuring. Spier- en peesdoorsnijding). Men onderscheidt verschillende wijzigingen van het zamentrekbare weefsel of spierweefsel; van het zamentrekbare bindweefsel der huid, den middelsten rok der slagaderen, de uitlozingsbuizen der klieren, de onwillekeurige spieren der darmen, de spieren van het hart, tot de geheel willekeurige spieren bestaan verschillende overgangsstappen; wij zullen hier slechts de willekeurig bewegende spieren behandelen, terwijl de onwillekeurige in andere hoofdstukken en bij de afzonderlijke organen, zoo veel dit noodig is, beschouwd worden. Eene verbinding van spiervezelen met celweefsel, vet, peesvezelen, benevens vaten en zenuwen stelt de spieren daar. De meeste spiervezelen hechten zich door middel van peesvezelen of peesbundels aan de beenderen en andere deelen in, terwijl de pees het middel is om de vezelen te vereenigen en hare kracht op andere deelen over te brengen. Daarenboven staan de spieren in verbinding met de peesvliezen en spierscheeden. De eerste dienen om grootere spiergedeelten samen te houden en ook wel om de ledematen te bewegen, de laatste omvatten slechts de afzonderlijke spieren, zij houden deze in haar ligging, en bepalen de regelmatige en zelfstandige op en neder beweging in het celweefsel en langs andere spieren. Elke spier heeft haar spierscheede, deze zijn echter aan verschillende spieren en bij verschillende voorwerpen in zeer verschillenden graden ontwikkeld. Terwijl zij in het een geval een tamelijk vaste peesvliesachtige uitbreiding daarstellen, hebben zij in een ander geval slechts de textuur van een eenigzins vaster celweefsel. Het celweefsel in de onmiddellijke omgeving van de spieren is zodanig ingericht, dat het de noodwendige verschuiving, plaatsverandering, verslapping en spanning toelaat, en bezit een zekere glibberigheid, om zich naar elke spierbeweging te kunnen schikken. De pezen der spieren zijn door peesscheeden bevestigd en door peesvliesachtige uitbreidingen van elkander gescheiden. Het vrije op- en nederglijden wordt bij alle eenigzins langere pezen door een saprijk, glibberig celweefsel met grote mazen, of door werkelijke slijmbeurzen en slijmscheeden gemakkelijker gemaakt en verzekerd. De aanhechting van de pezen aan de beenderen geschiedt gewoonlijk door middel van uitsteeksels, verhevenheden en ruwe vlakken, welke zich tot dit einde op de beenderen bevinden. Samen trekking en verkorting van spieren. Het is nog geheel onbekend en raadselachtig, op welke wijze de spiervezel in staat is, zich onder de invloed van de zenuwen zó te veranderen, dat zij korter en harder wordt en deze verkorting bij het nalaten van de zenuwinvloed onmiddellijk weer verliest. Men moet echter buiten deze wijze van samen trekking, welke de eigendommelijke energie van de spier uitmaakt, nog twee andere verkortingen onderscheiden, waarvan het mechanisme verschillend is; namelijk de veerkrachtige en de atrofische verkorting. Het spierweefsel bezit ook in de doden toestand een zekere veerkracht, zodat het zich laat uitrekken en zich dan weer verkort. Uit hoofde van deze eigenschap wijkt een dwarse wond zelfs dan uit een, wanneer de spier niet gespannen wordt, en wanneer de zenuw niet op haar inwerkt. Dit berust derhalve op een veerkrachtige verkorting. De atrofische verkorting vertoont zich altijd daar, waar een spier langeren tijd in samengetrokken toestand verkeerde, hetzij de samen trekking krampachtig was, door verlamming van de antagonisten veroorzaakt werd, of bloot van gewoonte afhing. Wanneer aan een spier de spanning en de behoorlijke afwisseling van uitrekking en samen trekking ontbreekt, zodat zij steeds in een verslapt-vertekte toestand verkeert, wordt zij langzamerhand korter en minder voor uitrekking vatbaar, zij gewent zich aan deze toestand van verkorting, even als dit bij het celweefsel en vezelachtig weefsel of de huid het geval is. De spier is tot een geringere lengte samen gekrompen, gewoonlijk in de dikte slecht gevoed, zij is atrofisch verkort. Er is nog een tweede soort van atrofische verkorting, namelijk de op ontsteking volgende inkrimping, de zo genoemde secundaire atrofie. Ook deze komt in het spierweefsel voor. De aan de spieren eigendommelijke, specifieke zamentrekking vertoont zich op verschillende wijzen: 1) als zuiver willekeurige zamentrekking; 2) als geen slechts half willekeurige, instinktmatige of geheel onwillekeurige, hierbij echter niet tegennatuurlijke of ziekelijke zamentrekking. Hiertoe behoort de half onbewuste beweging, de gereflecteerde beweging der oogleden, de verschillende ademhalingsbewegingen, het geeuwen enz. Hiertoe behoort ook de spanning der spieren, die nagenoeg geheel onwillekeurig ontstaat, wanneer men een gewond lid aanraakt; men neemt deze spanning waar bij beenbreuken en ontwrichtingen, zoodra men een poging tot repositie inleidt. Werk stelt. Zij maakt de repositie meer of minder moeilijk; door de aandacht van de lijder voor een ogenblik af te leiden heeft men bij ontwrichtingen deze spanning dikwijks met gunstig gevolg doen ophouden. 3) Krampachtige, onwillekeurige zamentrekking. Deze uit zich deels door trekkingen, deels door een langer aanhoudenden, krampachtigen, gezamengetrokken toestand. De kramp kan primair van het zenuwstelsel uitgaan, b.v. bij hersen- en ruggemergsziekten, of zij is een van plaatselijk lijden uitgaande reflexie. Tot de laatste soort behooren de plotselinge, pijnlijke spiertrekkingen, welke aan gewonde ledematen, bij lijders met beenbreuken, bij geamputeerden, bij gewrichtsontstekingen enz. zeer dikwijls worden waargenomen. Vele blijvende, krampachtige verkortingen der spieren bij gewrichtsontstekingen, oogontstekingen enz. schijnen van een reflexie te moeten worden afgeleid. Wellicht is ook de stijve kramp, een algemene spierzamentrekking, die zich soms na verwondingen instelt, als een dergelijke ziekelijke reflexie te beschouwen. Ook vele epileptische toevallen kunnen wellicht op deze wijze verklaard worden. (Vergelijk het hoofdstuk over het zenuwstelsel, blz. 142). De behandeling, welke men bij de krampachtige aandooning in het werk stelt, moet natuurlijk tegen de oorzaak der kramp gericht zijn. In het algemeen zijn het opium, de braakmiddelen, de aderlating en het warme bad als de hoofdzakelijke middelen te beschouwen, die ook bij gezonde een zekere verslapping der spieren veroorzaken. In enkele gevallen van plaatselijke kramp heeft men de acupunctuur, het insteken van naalden, verder de electriciteit en de huidprikkels met goed gevolg aangewend. Ook de onderhuidsche doorsnijding van de spier of haar pees is soms nuttig; wanneer ook de spier zich niet weer volkomen vereenigt, dan is toch de verlamming of verslapping derzelve eerder te verdragen, dan de lastige trekkingen. Verslapping der spieren. De spieren worden ziekels verslapt en verlengd ten gevolge eener bovenmatige, langdurige uitrekking, zoo als bij waterzucht en veelvuldige zwangerschappen. De spieren trekken zich weer samen, wanneer de oorzaak der uitrekking niet langer aanwezig is, doch zij krijgen zelden hun vroegere geringere afmeting en hun vroegere graad van spanning terug. Zijn de spieren volkomen verlamd, hetzij van het zenuwstelsel uitgaande, of door ontsteking, of ten gevolge van overmatige uitrekking, dan bieden zij natuurlijk des te minder weerstand aan een verdere verlenging en verdunning door een uitrekkend geweld. Hoe meer de geheele voeding en vochtsmenging lijden, des te eerder verliezen ook de spieren hun kracht en het vermogen om aan uitwendig geweld weerstand te bieden. Verlamming der spieren. Een verlamming der spieren heeft of in het zenuwstelsel haar grond, b.v. bij een apoplexie, een loodvergiftiging en dergelijken, of de oorzaak is plaatselijk, zij heeft in ontsteking, gebrek aan toevoer van bloed (na onderbinding van een slagader), infiltratie en ontaarding van het spierweefsel haar grond. Hoe langer een spier in een geïnfiltreerden of in het algemeen in eenen voor haar verrigting onvatbaren toestand verkeert, des te moeilijker keert haar werkdadigheid terug. Elke langer aanhoudende onwerkzaamheid verbindt zich met atrofie, met een dikwijks zeer merkbare verbleekking der spier, niet zelden wordt ook de plaats der verdwenene spierzelfstandigheid door vet ingenomen. De hoofdzaak bij de behandeling van alle paralytische aandoeningen der spieren is prikkeling en oefening derzelfde. Het kneden en wrijven, de passieve bewegingen, of de op de spierzenuwen inwerkende prikkels, b.v. huidprikkels en electriciteit, zijn tot dit einde dienstig. Ook de strychnine kan, uit hoofde van haar invloed op de motorische vezelen van het ruggenmerg, een gunstige werking uitoefenen. Atrofie en hypertrofie der spieren. In het algemeen ontstaat de atrofie der spieren, wanneer zij niet geoefend of gebruikt worden, derhalve inzonderheid bij verlamming. Eene tweede oorzaak van dezelfde is de bovenmatige uitrekking en spanning, welke zich voortdurend tegen de samentrekking verzet en door drukking de voeding benadeelt. Eene ontstekingachtig geïnfiltreerde spier, wier bewerktuiging te veel geleden heeft, wordt later atrofisch, even als alle andere ontstekingachtige weefsels. De hypertrofie der spieren ontwikkelt zich voornamelijk bij de onwillekeurige spieren, als gevolg van bovenmatige inspanning tot overwinning van een ziekelijk beletsel. Zoo hypertrofieërt de blaas bij vernauwing der pisbuis, het hart bij gebreken der klapvliezen enz. Ontsteking der spieren. Het ontstokene spierweefsel verhardt in het algemeen even als het ontstokene celweefsel. Meestal schijnt ook het interstitiële celweefsel der spier de eigenlijke zitplaats van de ontsteking en het exsudaat te zijn. De spiervezelen worden door hetzelve nagenoeg verdrukt, verweekt, verlamd, zij verkwijnen en worden atrofisch. Op deze wijze ziet men verlamming van de spieren des darmkanaals ontstaan, bij een van peritonitis afhankelijke infiltratie van het celweefsel onder het weefheel, en verlamming der tusschenribbige spieren bij empyema. Zulke ontstokene spieren worden vervolgens fibreus en krimpen in. — Wanneer een uitgebreide ontsteking van het celweefsel zich aan de spieren meedeelt en zich later vergroeiing en verharding der ontstokene delen instelt, gaat het geheele lid in een stevige, harde, onbewegelijke massa over. Wanneer zich in een amputatie-wond belangrijke ontsteking en verrotting instelt, gebeurt het vaak dat het liggend dat doorgevoerde een gezwuik begint uit te steken, dewijl de spieren en de huid zich terugtrekken. Dit berust gedeeltelijk op de verzwerende rotting, gedeeltelijk op het atrophieëren en inkrimpen der ontstokene en van alle spanning naar onderen beroofde spiergedeelten. Ontstokene en geheel van haar spanning beroofde spieren worden door secundaire atrofie verkort, even als andere weefsels. Er bestaat geen middel om deze terugtrekking der spieren, wanneer zij eenmaal aanwezig is. Men is dan dikwijls tot een afzonderlijke resectie van den onbedekten beenstomp genoodzaakt. Het gebeurt niet dikwijls, dat een door inwendige oorzaken voortgebrachte ontsteking der spieren in rotting en abscesvorming overgaat; het meest komt dit nog bij metastatische ontsteking voor, of wanneer beenverzwering zich aan de spier mededeelt en de rot van de beenverzwering in de spierbuik verzakt. De gehele spierbuik wordt hierdoor uitgehold en gaat in een congestie-absces over. De meeste zoogenaamde psoas-abcessen zijn van beenverzwering afhankelijke verrottingen, of verrottingen van het celweefsel, die de spier aangetast en verstoord hebben. Slechts als bij uitzondering kan het plaats hebben, dat de spier zelfstandig is aangedaan, of dat de beenontsteking zich op de spier overplant, en nu de spier nog eerder in verrotting geraakt dan het been zelf. Hetgeen men vroeger onder psoitis verstond, was de onjuiste hypothese van een zelfstandige spierontsteking als oorzaak der in de psoas-streek voorkomende abcessen. Men is tot dusverre gewoon de pijnlijke ontstekingen der spieren en andere pijnen der spieren, verschillende pijnlijke en ontstekingachtige aandoeningen van de gewrichten, het celweefsel, de beenderen en het beenvlies, alsmede vele zuiver nerveuze pijnen onder den naam rheumatismus bij elkander te vatten. Dit is in zoverre gerechtvaardigd, als men in een groot aantal gevallen niet in staat is, de zitplaats der ziekte en haar aetiologie nader te bepalen. Voor de behandeling is deze onzekerheid in de anatomische en aetiologische diagnose natuurlijk zeer nadeelig. Een deel der zoogenaamde rheumatische aandoeningen ontstaat na het vatten van koude, hetzij de onderdrukking der huidafscheiding of een reflexie van de huidzenuwen op de spieren de ziekte veroorzaakt. Men heeft ook zweetkuren en huidprikkels in zulke gevallen nuttig bevonden. (Vergel. nog aangaande het rheumatismus het hoofdstuk over de gewrichten.) De plaatselijke behandeling bij een ontstekingachtigen toestand der spieren zal deels rust en een geschikte verslapte houding van het lid, deels de aanwending van huidprikkels (die door reflexie op de spieren werken) en electriciteit vereischen. Scheidingen in den samenhang en verscheuringen der spieren. Het is zeer opmerkelijk, dat bij sterke spierzamentrekkingen dikwijks eerder een pees, b.v. de pees van Achilles, scheurt, of dat eerder een stuk van het been, waaraan de pees zich vasthecht, afgescheurd wordt, dan dat de spier zelf een scheur verkrijgt. Bevindt zich de spier daarentegen in niet samengebracht toestand, bij onvoorziene bewegingen, stoten en dergelijken, dan scheurt eerder de spier dan de pees. Bij de ontwrichtingen komen niet zelden beide soorten van verscheuringen voor. Dikwijls ontstaan in het lijk spierscheuringen door de lijkstijfheid. De laatstgenoemde bestaat in een spoedig na den dood intredende en eerst bij het begin der rotting nalatende verkorting der spieren; de oorzaak derzelve kent men nog niet nader. Na elke scheiding eener spier wijken de beide einden uit elkander, hetgeen van de veerkrachtige spanning der spier afhangt. Men kan dit uit elkander wijken niet van onwillekeurige of krampachtige spiersamentrekking afleiden; het heeft evenzeer op het lijk plaats, en een doorgesneden, van haar spanning beroofde spier, is door de scheiding voor samentrekking onvatbaar geworden; zij kan zich niet meer verkorten, ook wanneer de verwonde zulks wilde doen. Het uit elkander wijken ontbreekt slechts dan, wanneer de spier zich in een volkomen verslapte houding bevindt. Na doorsnijding eener spier lijdt in meerdere of mindere mate de tastzin in het aangedane deel, en er ontstaat een onbepaald gevoel van dofheid in hetzelfde. Men verklaart zich dit verschijnsel uit den nauwen samenhang tussen de zenuwen van den tastzin en de spierzenuwen, dewijl de tastzin slechts door de gelijktijdige werking en accommodatie der spieren in staat is, een duidelijk gevoel van de vastheid en den weerstand der lichamen te geven. De doorgesneden of verscheurde spieren genezen volkomen op dezelfde wijze, als de fibreuse weefsels, door overgang van het plastische exsudaat in vezelachtig weefsel. Werkelijke herstelling en onmiddellijke vergroeiing der spiervezels komt niet voor, maar er blijft een liken of zelfstandigheid tussen de eens gescheiden delten. Is de wond onderhuids, zoo volgt de vereeniging gemakkelijker en spoediger en met geringere ontsteking, dan wanneer de gewonde spier aan de lucht en aan de ettering blootgesteld was. Hoe meer de spier door likenweefsel met de omringende delen vergroeid, en hoe breder de vezelachtige tussenvestand is, des te meer zal later de werking der spier belemmerd of opgeheven zijn. Wijken de beide einden ver uit elkander, dan heeft er soms in het geheel geen vereeniging plaats en elk der beide stukken vergroeit voor zich met de omringende delen. Hieruit volgt, dat men na doorsnijding of verscheuring van een spier, zorg moet dragen, dat de gescheiden delen zoo weinig mogelijk uit elkander wijken, derhalve voor een voortdurend verslapte en rustige houding, en dat de lijder zich meerdere weken van pogingen tot beweging onthouden moet, wanneer de spier de volkomen geschiktheid voor haar verrigting terugbekomen zal. Een nog vers en week spierlijken wordt dikwijks door te vroeg bewegen in de lengte en breedte uitgerekt, terwijl het daarentegen bij een gunstige ligging nog samenkrimpt en hierdoor de gescheiden delen weer nader aan elkander trekt. Men moet derhalve de lijder altijd aanbevelen, * Spier- en peesdoorsnijding. Deze operatie wordt gewoonlijk slechts met het doel van genezing van een verkromming of een andere door de spieren te weeg gebrachte misvorming bewerkstelligd. Slechts als bij uitzondering heeft men haar ook tegen klonische krampen, of tot herstelling van een ontwrichting of breuk beproefd. In het algemeen laat zich omtrent de aanwijzing der spier- of peesdoorsnijding slechts dit vaststellen, dat men tot de operatie zijn toevlucht neemt, wanneer de spieren zich te veel gespannen vertonen, dan dat men zich van orthopaedische toestellen, manipulaties enz. een toereikend gevolg beloven kan. Men heeft tot dusverre in de volgende verschillende gevallen de spier- en peesdoorsnijdingen verricht: 1) Bij primaire contractuur der spieren, waar de van het zenuwstelsel uitgaande zamentrekking der spieren de eigenlijke oorzaak der misvorming is. Hoe meer de werktuigelijke oorzaak der verkromming slechts in de spieren alleen gezeteld is, en de overige delen gezond zijn, des te gunstiger is de voorzegging voor de operatie. De spieren zijn in dergelijke gevallen in zekere mate atrophisch en fibreus. Zij zijn gespannen en strengvormig, dun, bleek en meer peesachtig. Na de doorsnijding, wanneer beweging en verrichting zich weer in de spieren instellen, worden zij ook beter gevoed en verkrijgen weer hun vleeschachtigen ronden vorm. 2) Bij secundaire verkorting der spieren. Deze ontstaat b.v. na gewrichtsontstekingen door de bestendige gebogen houding van het lid. De spier verliest haar uitrekbaarheid en biedt aan de uitstrekking weerstand. Is deze weerstand belangrijk, dan doorsnijdt men de spier. Daar in dergelijke gevallen ook het celweefsel en de peesvliezen verkort en ontstekingachtig verhard en vergroeid, en het gewrichtsvlies door adhesieve ontsteking ziekelijk veranderd zijn, kunnen, zoo bestaan hier reeds minder gunstige voorwaarden voor de spierdoorsnijding. 3) Bij antagonistische verkorting van een spier. Wanneer een spier verlamd wordt, kan de tegenoverliggende (in tegenovergestelde richting werkende) zich verkorten, dewijl zij bestendig in samengevouwen toestand blijft. In dergelijke gevallen zal soms de doorsnijding van de verkorte spier aangewezen zijn, dewijl gedurende de genezing de verslapte en verlamde, in tegenovergestelde richting werkende spieren weer enige tonus verkrijgen, en alzodoor weer in haar verrigting kunnen hersteld worden. Natuurlijk wordt hierbij voorondersteld, dat de oorzaak van de verlamming niet ongeneeslijk is en er nog hoop een wederherleving van de verlamde spieren bestaat. Overigens zijn de waarnemingen hieromtrent nog zeer weinig in getal. 4) Bij recente of verouderde gevallen van ontwrichting. In het hoofdstuk over de gewrichten zal worden aangetoond, dat het nagenoeg niet de spieren zijn, die het beletsel in de hersteling van de ontwrichting uitmaken. De spierdoorsnijding is derhalve hierom meteen op haar plaats. 5) Bij huidabsheid, wanneer men moet gerepareerd houden kun. Zo b.v. breuken van het scheenbeen, waar men de pees van Achilles, of breuken van het elleboogsuitsteeksel, waar men den m. triceps doorgesneden heeft. De resultaten waren tot dusverre meestal ongunstig, doch zouden verdere proeven niet in elk geval geheel te verwerpen zijn. C) Krampachtige, schokkende spierzamentrekkingen. In sommige gevallen van habitueele trekkingen van enkele spieren betoonde de spier- of peesdoorsnijding zich werkzaam. Het is ligt te begrijpen, dat door de veranderde tonus en doordien gedurende langeren tijd de mogelijkheid van een krampachtige zamentrekking was opgeheven genezing kan verkregen worden. Aan den anderen kant begrijpt men echter ook, dat het gebrek dikwijks na de genezing van de wond kan weerkeren. Men verrichtt de onderhuidse doorsnijdingen met verschillende fijne messen, die deels recht, deels hol of bol, spits of met stomp punt voorzien zijn. In het laatste geval moet eerst een punctie verricht worden, voor men het peesmes inbrengt. De snede wordt van voren naar achteren of van achteren, naar voren verricht, naardat wegens de omringende deelen en den toestand der huid de een of andere handelwijze doelmatiger is. Men neemt een gewelddadige of door den lijder zeurend bewerkte willekeurige spanning der spieren te baat, om zich de geïsoleerde doorsnijding derzelfde gemakkelijker te maken. Een krakend, het nalaten van den weerstand en een voelbare ruimte tusschen de vaneen gewekten deelen toont aan, dat de insnijding volbracht is. Lenige spierdoorsnijdingen, b.v. aan het oog en aan de tong, worden met de schaar verricht, de snede heeft hier reeds niet meer geheel het karakter een onderhuidse verwonding. Het is onnoodig, na de spierdoorsnijding een eigenlijke ontstekingwerende behandeling in te stellen. In vele gevallen is het goed, enigen tijd met het aanleggen der toestellen te wachten en het lid niet onmiddellijk de regte richting te geven, in andere gevallen moet men dit onmiddellijk doen. Wanneer men al te lang hiermee wachtte, zouden de gescheiden deelen zich weer kunnen vereenigen, zonder dat men zijn doel bereikt had. (Vergelijk het hoofdstuk over de gewrichten). Doorsnijding der spieren bij andere operaties. Dikwijns is het noodzakelijk, een of meerdere spieren te doorsnijden, wanneer men slagaderen blootlegt, gezwellen exstirpeert, abscessen en fistels openlegt, vreemde lichamen wegneemt enz. Men herkent bij het prepareren de spieren deels aan hare kleur, deels aan hare gespannen vastheid en de eigenaardige trilling, die de vinger bij het aanraken der spier ontwaart. Dat de spierverwonding niet bijzonder gevaarlijk is, en ook de doorsnijding van kleine spieren aan de ledematen of den hals en den romp geen wezenlijke storingen in de verrigting met zich voert, heeft men genoeg grond, om al te angstvallig een verwonding der spieren te vermijden. Wanneer een moeilijke operatie, b.v. een slagaderonderbinding, daardoor gemakkelijker wordt gemaakt, behoeft men zich niet te bedenken de spier in- of door te snijden. — Een overlangsche snede, evenwijdig met de vezelen een spier, geeft weinig ruimte, dewijl de beide zijden zich streng vormig spannen en niet uit elkander willen wijken. Men zal derhalve bij het openen van een absces en dergelijnen de snede een schuinsche of dwarse richting moeten geven. Bij alle amputaties en resecties de wijze, waarop men de spieren doorsnijdt, een zaak van groot gewicht. Het is aangewezen, zich bij de keuze van de plaats en wijze van operatie naar de ligging der spierachtige delen te richten; men moet de inhechting van gewichtige spieren trachten te behouden en te ontzien; tevens moet men er op bedacht zijn, een kleine goed gevormde wond en een genoegzame hoeveelheid zachte delen tot bedekking van den stomp te verkrijgen. Men maakt derhalve naar de ligging en eigen gesteldheid der delen voorste, zijdelingsche, eenvoudige of dubbele lappen, of een cirkelvormige, kegelvormige, ovaalvormige, H-vormige, T-vormige snede enz. Hierbij zorgt men, door behoorlijk terugtrekken der huid gedurende de doorsnijding, een genoegzame hoeveelheid huid tot bedekking der spierlappen te sparen. De doorsneden spieren trekken zich terug, elk in den graad als hare spanning door uitgestrekte of gebogene houding, hare veerkracht en de plaats der inplanting dit met zich brengen. Een spier, die aan haar onderste eind afgesneden wordt, trekt zich natuurlijk verder terug, dan een nabij aan haar bovenste inplanting afgesneden spier. Bij een transversale cirkelsnede heeft men uit deze hoofde altijd een vrij ongelijke doorsnede-vlakte te wachten. Maakt men een dubbele cirkelsnede, dan herstelt zich dit eenigszils bij de tweede snede, dewijl dan de vroeger meest gespannen en veerkrachtige spieren zich reeds in samengetrokken houding bevinden. TIENDE AFDEELING. ZENUWEN. (Eigenschappen der zenuwen. Scheiding in den samenhang der zenuwen. Neuroma. Storingen der gevoeligheid. Neuralgie. Storingen der motorische zenuwwerking. Kramp. Stijve kramp. Invloed der zenuwen op het vegetatieve leven. Algemeene storingen van het zenuwstelsel. Onmacht. Koorts. Eigenschappen der zenuwen. De primitieve vezelen der zenuwen zijn in kleinere of grootere vezelbundels vereenigd, en uit deze bundels met hun cel-vezelafwisseling bekleed, het neuralema, ontstaan de zenuwstrengen. Waar de zenuwstrengen zich door elkaar vechten, worden de zenuwvlechten, plexus nervorum, gevormd, waar zij eenvoudig met elkaar anastomoseren, vormen zich lussen en waar zich bij de zenuwvezelen nog een nieuw element, namelijk de globuli nucleati, voegt, ontstaan de zenuwknoopen, ganglia. — De verrichtingen der zenuwvezelen bestaan in de leiding der plaatselijke indrukken en toestanden naar het middelpunt en in de leiding der centrale invloeden naar de periferie. Deze verrichtingen zijn deels bewuste en willekeurige, deels onbewuste en onwillekeurige. Wanneer een periferische indruk zonder bemiddeling van het bewustzijn of den wil een beweging te voorschijn roept, noemt men dit reflexie. Sympathie noemt men dat verschijnsel, wanneer twee delen van het organisme door bemiddeling van het zenuwstelsel op elkander werken; b. v. de melkafscheiding in de borsten bij gevorderde zwangerschap, of de pijnen in den eikel der roodt bij blaassteen. Onder irradiatie verstaat men de voortplanting van eenen ziekelijken toestand van de eene zenuwvezel op de naburige. De mededeeling van ontstekingachtige, hyperaemische, pijnlijke toestanden van het eene weefseldeel, b. v. van een vlies, aan de andere gedeelten van hetzelfde deel, of aan de naburige weefsellaag wordt gewoonlijk tot de sympathie gerekend en aan de zenuwen toegeschreven. Alle levende delen staan uit hoofde van de samentrekking der haarvaten onder den invloed van het zenuwstelsel. Of de zenuwen ook op het chemismus en de celvorming eenen onmiddellijken invloed hebben is nog niet bekend. Bij alle zenuwverrichtingen geldt de bekende algemene fysiologische wet van opwekking der verrichtingen door prikkeling, van afstomping en afmatting en weer toenemende der prikkelbaarheid enz. Scheiding in de samenhang der zenuwen. De zenuwstrengen bezitten een matige uitrekbaarheid; worden zij aanmerkelijk uitgetrokken, dan kunnen zij scheuren, en wel schijnt een verscheuring der zenuwen bij sterke trekkingen eerder plaats te hebben, dan een verscheuring der slagaders. Dit volgt althans uit hetgeen de onderzoekingen en waarnemingen, bij de pogingen tot herstelling van verouderde ontwrichtingen van het opperarmbeen geleerd hebben. De zenuwen kunnen zich beter naar een langzame trekking en drukking schikken; zoo ziet men dikwijls, dat een zich allengs ontwikkelend gezwel geen bezwaren veroorzaakt, ofschoon het de zenuwen verdringt, spant en noodzaakt om zich te verlengen. De spanning en het vermogen om zich terug te trekken zijn bij de zenuwen gering, en dit is in zoverre gunstig, dat de twee einden van een doorgesneden zenuw weinig uit elkaar wijken, gemakkelijker met elkaar in aanraking blijven en zich eerder kunnen verenigen. Men moet na een zenuwverwonding het lid zulk een houding geven, dat de zenuw verslapt is. Uit deze geringe vatbaarheid der zenuwen om zich terug te trekken laat zich verklaren, dat de zenuwen bij een amputatie soms tijden op de versche doorsnee- vlakte uitsteken; men kan onder dergelijke omstandigheden genoodzaakt zijn, de zenuwen nog afzonderlijk af te snijden, opdat zij bij het verband niet gedrukt worden, of later het likteeksen pijnlijk maken. De doorsnijding van een zenuw heelt haar functie op: deze kan zich echter na eenigen tijd weer herstellen, wanneer de beide einden met elkaar in aanraking blijven en met elkaar vergroeien. Na de verwonding ontstaat een zwelling van de doorsnedevlakten, inzonderlijk in het centrale gedeelte, hetgeen nog tot de onderlinge toename van de stukken schijnt bij te dragen. Blijft er een ruimte tussen de beide einden over, dan vindt men deze later knobbelachtig gezwollen en door een cel-vezelachtige tussenvezelverbinding vereenigd, evenals bij het likteeken na een peesdoorsnijding. Zelfs na onderbinding van een zenuw, derhalve na een door verzwering te weeg gebrachte storing in den samenhang, wil men herstelling van de functie hebben waargenomen. Merkwaardig is de verandering, welke men aan de afgesnellene zenuwen van een amputatie-stomp ziet plaats hebben; men vindt bij het ontleedkundig onderzoek van zulke stompen de zenuwuiteinden knobbelachtig gezwollen en vormig met elkaar vergroeid. Dit laatste verschijnsel, de vormig vergroeiding, schijnt eenvoudig hieruit te moeten worden verklaard, dat de zenuwen zich minder dan andere weefsels door atrofische inkrimping terugtrekken; zij zijn derhalve het enige weefsel, dat met het voorste gedeelte van het likteeken in verbinding blijft. Zoo vergroeien dan de zenuwuiteinden door middel van een vezelachtig likteekenweefsel, deels onderling, deels met het voorste gedeelte van het huid- of been-likteeken. Daar de zenuwen uit mergzelfstandigheid en een vast cel-vezelachtig neurilema bestaan, kan door een stevige onderbinding wel onmiddellijk de verrigting der zenuwstreng opgeheven worden, doch het neurilema wordt door de draden slechts langzaam doorgesneden: hierom kan het bij een amputatie lang duren voor een zenuw, die ten vergissing of door overhaasting mee in de ligatuur genomen werd, doorgesneden is. De verschijnselen bij zulk een zenuwonderbinding zijn verschillend, naardat de ligatuur vast is of niet; is zij vast, dan is de hierdoor te weeg gebrachte pijn slechts voorbijgaand, even als bij de doorsnijding, is zij echter niet vast genoeg om de zenuwverrigting op te heffen, dan zal zij, als een voortdurende prikkel, langer aanhoudende en heviger pijnen kunnen veroorzaken. Ontsteking der zenuwen. De ontsteking der zenuwstrengen is een zeldzaam verschijnsel; ten gevolge ervan ontstaat pijn, verlamming der zenuw, en door het dezelfde drukkende of verstorende exsudaat, verdikking, verharding, verweeking. In de mergzelfstandigheid van de hersenen en het ruggemerg treedt de ontsteking, gelijk wel te begrijpen is, onder andere verschijnselen op; uit hoofde van de oorspronkelijke weekheid van het weefsel kan hierdoor ontsteking ligt een brijachtige verweeking ontstaan. Neuroma. Onder de naam neuroma verstaat men verschillende soorten van gezwellen, die men aan de zenuwstrengen aangetroffen heeft, het zijn deels kraakbeenige, deels vezelachtige, ook beenachtige of beursgezwellen. De verschijnselen, welke een zodanig gezwel te weeg brengt, zijn dezelfde als die van elk ander, buiten de zenuw ontstaan en op dezelve drukkend gezwel; derhalve prikkeling (namelijk pijn) of verlamming der zenuw. Soms neemt men pijnlijke en ontstekingachtige knobbeltjes in de huid waar, voornamelijk aan het been, die door velen insgelijks tot de neuromata gerekend worden. Het schijnt, dat deze knobbeltjes niets anders zijn, dan kleine gezwellen of wratten, die op een oppervlakkige zenuwdraad zitten, en derhalve bij elke lichte drukking ook de zenuw aandoen. Storingen der gewaarwording. De storingen der verrigtingen, welke wij aan de zenuwen waarnemen, zijn deels aandoeningen der bewegingsorganen, — kramp en verlamming, — deels storingen der gewaarwording, zinsmisleidingen of valsche gewaarwordingen, pijn, gevoel van hitte en koude, verlamming der zintuigen. Als een derde klasse van storingen der verrigting komen die der voeding en afscheiding, voorzoverre deze insgelijks, ofschoon volgens nog onbekende wetten, van het zenuwstelsel afhankelijk zijn. De pijn schijnt, volgens hetgeen wij hieromtrent weten, altijd door een mechanische prikkeling of verandering der zenuwen te ontstaan; wij brengen ze door verwondingen en verbrandingen kunstmatig te weeg, wij zien haar bij ontstekingen optreden, waar zij ons uit de zwelling door hyperaemie der delen en door het geïnfiltreerde exsudaat (als een van binnen werkende drukking) verklaarbaar wordt; eindelijk zien wij haar ontstaan door een een ziekelijke aandoening der zenuwstammen of der zenuwmiddelpunten, waarbij wij tot verklaring derzelfde een hyperaemie kunnen vooronderstellen. In het algemeen is de pijn bij de losse weefsels, die zich eerder kunnen uitzetten en meegeven, geringer. Men moet van de zuiver spontane pijn de gevoeligheid onderscheiden; de laatste is slechts een verhoogde vatbaarheid voor pijn, waarbij elke aanraking of enige andere indruk pijnlijk is, die anders geen pijn veroorzaakt; deze gevoeligheid kan van een plaatselijke aandoening of van een ziekte der zenuwmiddelpunten afhangen. Men onderscheidt verschillende soorten van pijn, bijvoorbeeld stekende, prikkende, drukkende, borrende pijn enz. De kloppende pijn is aan de acute ontsteking en ettering eigen, zij is waarschijnlijk door ontwarring van den pols in het ontstoken deel. Rheumatisch noemt men de inzonderheid bij beweging ontstaande en zich dikwijks verplaatsende pijnen; haar zitplaats en oorzaken kunnen van verschillenden aard zijn. Een schietende, stekende pijn komt dikwijks bij scirrhousische gezwellen voor, zij kan echter niet als pathognomisch teken worden aangemerkt. Sommige pijnen, welke bij de heelkundige ziekten voorkomen, zijn van sympathischen aard. Zo ziet men niet zelden, dat bij ontsteking van een vinger de geheele hand, bij oogontsteking of ontsteking der tandholten het geheele hoofd pijnlijk wordt enz; verder dat bij prikkeling der blaas door eenen pissteen de eikel pijnlijk is, of dat bij ontsteking van het heupgewricht in de knie of in de kuit een hevige pijn ontstaat. Dergelijke verschijnselen zijn nog niet volkomen opgehelderd; men kent bijvoorbeeld volstrekt de oorzaak niet, waaruit men de bij ontsteking van het heupgewricht gewoonlijk voorkomende pijn zou kunnen verklaren. Sommige van deze sympathische pijnen verklaart men ligt uit de irradiatie van de storing der verrichtingen, d.i. uit het overspringen van den indruk op de naastbij gelegene zenuwvezelen. Door ontsteking worden vele delen pijnlijk en gevoelig, die het in de gezonde toestand niet waren. Zo b.v. de beenderen, welke ontsteking den hoogsten graad van pijn kan te weeg brengen, ofschoon er ook beenontstekingen voorkomen, die geen pijn veroorzaken. Men weet nog niet, op welke verhoudingen der zenuwvezelen dit berust. Bij operaties moet men er op bedacht zijn, om zo kort en zo weinig mogelijk pijn te veroorzaken. Men moet derhalve snel opereren, de delen eerst daar doorsnijden, waar zich de zenuwen bevinden, en elke trekking of beleediging der zenuwen, in welke nabijheid men opereert, zorgvuldig vermijden. Voorwerpen, die zeer prikkelbaar zijn of de pijn vreezen, kan men soms de pijn een snijdende operatie besparen, door in plaats van deze het bijtmiddel of de onderbinding aan te wenden, zo als bij abcessen, endeldarmfistels, aanbeizingknobbels en dergelijken. Bij amputaties draagt de drukking en het tourniquet iets tot vermindering der pijn bij. Tegen de pijnen, die bij de heelkundige ziekten, bij ontstekingen enz. voorkomen, bedient men zich van een rustige ligging, van koude en warmte, drukking, afleiding, prikkelende middelen en narcotica. (Vergelijk hieromtrent het derde deel). De ziekelijke gewaarwordingen van hitte en koude, b.v. de plotselinge huivering, hebben hun zitplaats in het zenuwstelsel en schijnen van het ruggemerk uit te gaan. Het is volgens de tegenwoordige toestand der wetenschap het waarschijnlijkste, dat de normale gewaarwordingen van warmte en koude hun grond hebben in een uitzetting of samen trekking der huid, waarom deze gewaarwordingen ook zoo geheel relatief zijn. Stelt zich derhalve een van het ruggemerk uitgaande kramp der huid in, dan moet de gewaarwording van koude ontstaan. Bij uitzetting (hyperaemie) der huid is daarentegen het gevoel van hitte te verwachten. Zinsmisleidingen ontstaan onder verschillende vormen, door allerlei zenuwprikkelingen. Zij hebben meestal hun zitplaats in de hersenen, er komen echter ook zinsmisleidingen voor, die uit een plaatselijke, zuiver mechanische oorzaak kunnen worden afgeleid. Merkwaardig zijn in dit laatste opzicht de bedriegelijke gewaarwordingen der geamputeerden, die hun been nog meenen te bezitten, en allerlei ontwaakten in hetzelfde meenen te hebben, verder het gevoel van een vreemd lichaam in den endeldarm, wanneer deze gezwollen is, het gevoel van mierenkruipen, het gevoel van een lege ruimte of van een gat in het lichaam, dat men met verlamde delen in aanraking brengt, bij verlamming van een gedeelte der lip, wanneer men het glas, waaruit men drinkt, voor gebroken houdt enz. De verlamming van de zenuwen der zintuigen heeft of een mechanische oorzaak, of zij ontstaat onder nog onbekende omstandigheden bij inwendige ziekten, ook bij vergiftigingen b.v. door lood, arsenicum, narcotica. Veel van inwendige oorzaken afhankelijke verlammingen zijn slechts voorbijgaand, b.v. de hysterische aandoeningen. Dikwijls verdwijnt ook de mechanische oorzaak van een verlamming vanzelf weer, b.v. een exsudaat, een bloeduitstorting, een hyperaemie. Men heeft een met verlamming overeenkomende gevoelloosheid toestand, die van schudding afhangt en na eenigen tijd weer verdwijnt; hiertoe behoort, de zoogenaamde stupor der ledematen, die door een hevig schot gewond zijn. Men kan dit wellicht als een plotselinge overprikkeling beschouwen. Wanneer de spieren van een lid voor haar verrigting ongeschikt zijn, wordt de tastzin hierdoor gestoord, dewijl het tasten en duidelijk voelen op een medewerking der spierwerkdadigheid berust. Aan de andere kant lijdt de spierwerkdadigheid ook bij verlamming der gevoelszenuwen, dewijl zij niet meer opgewekt wordt en er geen reflexie meer plaats heeft. Volgens de proeven van longet verliest de spiervezel na doorsnijding van de gevoelszenuwen van een lid zeer spoedig haar roode kleur en samentrekbaarheid, zelfs nog eerder dan na doorsnijding der spierzenuwen. Wanneer de huid van een lid door verlamming ongevoelig geworden is, verandert de lijder niet meer van ligging, en er ontstaat zeer lage gangreene ex decubitu op de voortdurend gedrukte plaats. Deze versterving is derhalve van zuiver mechanische aard. Overigens moet de samenhang van het zenuwstelsel met de vegetatieve verrigtingen ook in rekening gebracht worden, wanneer aan verlamde delen versterving ontstaat. Bij de behandeling van verlammingen van de zenuwen der zintuigen is deels de opheffing van harer mechanische of constitutionele oorzaken, deels de aanwending van plaatselijke prikkels, warmte, electriciteit, kunstmatige huidprikkels in de omtrek der verlamde gedeelten aangewezen. De aanwending van ontsteking opwekkende middelen op een verlamde huid is gevaarlijk, er ontstaat al te licht, in plaats van ontsteking, verzwering en versterving. Zenuwpijn, neuralgia. Men verstaat onder neuralgia een plaatselijke ziekte der zenuwen, waarbij deze, of door bekende werktuigelijke oorzaken, b.v. ten gevolge van een gezwel, of onder nog onbekende omstandigheden (vermoedelijk een hyperemische zwelling der zenuwstreng?), de zitplaats der hevigste pijnen wordt. De plaatsen der zenuwstreng, die gewoonlijk door neuralgie worden aangedaan, zijn die, waar de zenuw uit een gat, een beenkanaal, een spier of een fascia te voorschijn treedt, om zich van hier uit in takken te verdelen. Van deze plaatsen gaan de pijnen uit, die gewoonlijk het karakter van schietende steken hebben. Men neemt nu eens meer dan minder tusschenpoozing waar, dikwijls maanden lang, dikwijls slechts gedurende enige minuten; en gewoonlijk is ook gedurende den vrijen tussentijd een gevoeligheid voor drukking waar te nemen op de plaats, waar de zenuw naar buiten komt. Met deze aandoeningen verbinden zich dikwijks ziekelijke trekkingen in de spieren der pijnlijke zijde.
37,499
MMUBA08:000002483_67
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Leerboek der heelkunde
Emmert, Carl
Dutch
Spoken
6,768
12,552
§ 2589. Als terughoudend verband gebruikt men liefst een spons, of meermalen samengevouwen compressen, die met een verkrachtigd T-verband tegen den aars worden aangedrukt. Het voorste gedeelte van het verticale been moet gespleten zijn, opdat het naast de geslachtsorganen naar boven zou kunnen worden gevoerd. In plaats van één vertikaal been kan men ook twee schuinsche nemen, en ze voor den aars kruisen. Lastiger voor den zieke zijn vastere poppen, die met een stalen ver worden aangedrukt. Zulk een verband moet natuurlijk bij den stoelgang worden afgenomen, ook belet het slechts de uittreding, doch niet de zakking van het endeldarmsslijmvlies. Om deze ongerieven geheel of althans gedeeltelijk weg te nemen, deed men uitgeholde konische, cilindrische of eivormige poppen aan de hand, die meer of minder diep in den aars werden gebracht, zij zijn echter voor den lijder hoogst lastig en beletten de samenspanning van de sluitspier. Go en s 1) jaarhouder beslaat zij eenen bij-kengordel, van welken van achteren een gekromde stalen veer uitgaat, die een pop tegen den aars drukt. Daarnaar gelijkende is de toestel van Werneckes 2). - Juville 3) beval eenen doorboorden ivoren kegel van ongeveer 18" omvang aan, die met een T verband werd bevestigd. Richter 4) meent, dat een ivoren cilinder van ongeveer 2—3' lengte doelmatiger is. Voorttoe behoort verder het eivormige leeg gemaakte caoutchouc buis van Omboni 6), het repositorium van Sadler 7) uit koper en zink, om daarmede galvanisch te prikkelen, enz. De gewone vorm der suppositorieën van den handel is de langwerpig eironde met eenen aan de zjden samengeperste grondvlakte (Fig. 294), die lusseben de billen komen te liggen. — Bij vrouwen kan men door het inleggen van eenen baarmoederring de uitzakking terughouden. § 2590. Kunstbewerkingen ter verlenging van den aars kunnen de uitzakking grondig genezen, wanneer zij wezenlijk op verslapping der huid van den aars en van de sluitspier berust, en in uitsnijding of in cauterisatie bestaan. d) Bij de uitsnijding neemt men óf slechts stukken 1 van de huid of ook een gedeelte van de sluitspier weg. De uitsnijding van huidstukken is een minder ingrijpende kunstbewerking en moet in alle gevallen van lichter aard beproefd worden. Men snijdt tot dat einde aan elke zijde van de aars een of meer met een pincet of tang opgelichte en naar de aars gerichte overlangse plooien met een schaar weg. Soms is de uitsnijding van één plooi aan elke zijde voldoende; bij grotere overvloed van huid moeten verscheidene plooien nevens elkaar uitgesneden worden, zodat de wonden de aars straalsgewijs omringen. Het is doelmatiger, verscheidene kleinere plooien dan een grote uit te snijden. Slechts dan, als er een groot aantal uitsnijdingen noodig zijn, wendt men zich ook tot de achterste en voorste omvang van de aars. De centrale punten der snede laat men meer of minder diep in de aars gaan. Bij de operatie plaatst men de lijder op de buik, of men laat hem eerst op de ene en daarna op de andere zijde liggen. Een helper houdt de billen uit elkander, en trekt de aars naar voren. Laat men dezen terugwijken, dan naderen de wondranden van zeven tot elkander en is er geen vereeniging van de wond nodig. Deze operatie is door Emmert in de daartoe geschikte gevallen steeds werkzaam bevonden en hij heeft nimmer slechte verschijnselen er na gezien. Reeds heel 8) nam meermalen in zware gevallen van eenzakking van de endeldarm de verslapte huid in de omvang van den aars en tevens enkele uitpuilende aanbeende knobbels weg en 1) Cases and praet. mem- II. p. 156. — Ho Ier, Lehrs. d. chir. Verb. II. p. 38'». 2) Preuss. Vereinsz. 1842. Nr. 12. p. 83. — 3) Tr. des band. Deutsche übers. p 1 02 Taf. 12.— 4) Anfangsgr. d. Wundarzt. VI. 2. Aufl. Gölt. 1802 p 473 5) Summarium, XII. 1835 H. 8. - 6) Gaz. di Milano. 1844. Nr. 23.-7) Pelersb. Sammlung. VIII. 1854. 161. — 8) Chirurg. Beobacht. Nach d. 3. engl. Originalausg. übers. Weimar, 1823. p. 323. Eerste operatie 10 Nov. 1788. verkreeg daardoor genezing. Dupuytren 1) voerde de straalsgewijze uitsnijding der aarsplooiën in de praktijk in, welks sindsdien door de meeste heelkundigen werd verrigt 2). Ik heb de operatie van Dupuytren slechts zeldzaam gedaan, in den beginne schijnbaar met goed gevolg; spoedig evenwel kwam het oude gebrek terug. b) De uitsnijding der huid met een gedeelte der sluitspier moet bij hoogere graden van verslapping inzonderheid ook van de sluitspier worden aangewend. Men maakt van zekere plaats, van den aarsomvang uitgaande, twee ineenloopende sneden naar buiten door de huid, het onderhuidse bindweefsel en de sluitspier, die in de diepte samenknelt, en snijdt op deze wijze een wig uit den aarsrand, waarop de wond met den bloedigen naad wordt vereenigd. Naar mate van de grootte en de ligging der uitzakking zal men de uitsnijding aan de ene zijde van den aars, of aan beide zijden, of aan zijnen achterste omvang verrigten. Robert maakte (in July 1839) bij een vrouw, bij welke vroeger zonder gevolg de sluitspieren van de aars waren uitgesneden, van den achtersten omvang van den aars uitgaande, twee naar het stuitbeen toe lopende sneden tot door de sluitspier, verwijderde met de schaar de omsneden delen en legde drie omwonden hechtingen aan. Er bleef een kleine uitzakking overig, die later nagenoeg geheel moet zijn teruggetreden. Di effen bauch voert ter zijde van de uitzakking eenen scherpen haak in de aarsopening, val daarmede de huid en de eerste vezelen van de inwendige sluitspier van den aars. trekt den haak eenigzins naar zich toe en snijdt met een scalpel uit de aarsopening een wig van welker binnenste punt in den rand der plooi reikt, en welker breede vlakte zich in de opening van den aars bevindt, terwijl de uitwendige vlakte vóór dezen is. Bij een ringvormige uitzakking wordt dezelfde uitsnijding ook aan de andere zijde verricht. De wond vereenigt men met een kromme naald door twee of drie stevige draden. Het branden van den omvang van den aars met het gloeijende ijzer zal een soortgelijke werking hebben als de uitsnijding, doch eerst een aantal likteekens en wellicht ook een te sterke sametrekking achterlaten, zodat het gevolg veel minder zeker is dan bij de uitsnijding. In allen gevalle past het branden slechts bij een hoge mate van huidverslapping en bij ongevoelige personen. Men brandt of de geheele omvang van den aars, of trekt straalsgewijze strepen van de aarsopening naar buiten. Bijtmiddelen werken minder ingrijpend, maar nog onzekerder. Philips, Dieffenbach en Guersant prijzen het branden aan. Jaesche cauteriseerde met salpeterzuur, daar hij met een plukseldotje legen den aars bracht. In navolging van Houslon, Cusack, Henry Lee, W. Fergusson, H. Smith, heb ik bij prolapsus ani met goed gevolg van geconcentreerd salpeterzuur gebruik gemaakt en wel in vier gevallen. Eenen keer evenwel slechts als palliatieve kuur, namelijk bij eenen lijder, die, ten gevolge van belangrijke organische veranderingen van buiksingewanden (welke kon niet behoorlijk uitgemaakt worden, en de obductie later geweigerd werd), een grote prolapsus ani, als secundaire ziekte gekregen had, die hem het leven ondragelijk maakte. Drie malen werd het middel geappliceerd en daar de uitzakking niet meer terugkwam, werd de toestand daardoor veel dragelijker gemaakt. Van de drie andere gevallen hadden betrekking op verouderde lijken bloedende wonden met zeer belangrijke verslapping der mucosa recti. Ik moet mij evenwel een aanmerking ten opzichte van de wijze van cauteriseren veroorloven. In mijn twee eerste waarnemingen ging ik volkomen op dezelfde wijze te werk als Smith. Ik bestreek namelijk de hele uitgezakte vlakte met azijnzuur concentratie. In mijn tweede geval volgde, na de eenmaal plaats gehad hebbende aanwending van het middel, hevige proctitis met opvolgende peritonitis en wel van zoo ernstige aard, dat ik voor ... Journ. génér. de médec. Vol 81 Journ. f. Chir. u. Augenh. V. p. 524.— 2) v. Aeon, Meekers lit. Annal. d. Heilk 1829. p. 261. — Mageria Clinica of the surgical practice. Glasgow, 1832. p. 151. — Wadding. Caspers Wochenschr., 1839. Nr. 39. — Gaz. méd. de Paris- 1840. Nr. 35. — Operat. Chir. II. 1848. p. 697.— Journ. d Chir. u. Augenh. XX. p. 656. — L. c. — 7) L'Union méd. 1857. 133. 136. 138. — Vled. Zeil. Russlauds. 1845. Nr. 16. ook twee schuinsche nemen, en ze voor den aars kruisen. Lastiger voor den zieke zijn vastere poppen, die met eene stalen veêr worden aangedrukt. Zulk een verband moet natuurlijk bij den stoelgang worden afgenomen, ook belet het slechts de uittreding, doch niet de zakking van het endeldarmsslijmvlies. Om deze ongerieven geheel of althans gedeeltelijk weg te nemen, deed men uitgeholde konische, cilindrische of eivormige poppen aan de hand, die meer of minder diep in den aars werden gebracht, zij zijn echter voor den lijder hoogst lastig en beletten de zamentrekking van de sluitspier. Goochs 1) aarshouder beslaat uit eene bankengordel, van welken van achteren eene gekromde stalen veêr uitgaat, die een pop tegen den aars drukt. Daarnaar gelykende is de toestel van Wernek es 2). — Ju vil Ie 3) beval eenen doorboorden ivoren kegel van ongeveer 18" omvang aan, die met een T verband werd bevestigd. Richter 4) meent, dat een ivoren cilinder van ongeveer 2—3" lengte doelmatiger is. Hiertoe behoort verder het eivormige looien pessarium van Ncaei «*;, de konische caoutchouc buis van Orabon i 6), het repositorium van Sadler 7) uit koper en zink, om daarmede galvanisch le prikkelen, enz. De gewone vorm der suppositoriën van den handel is de langwerpig eironde met eene aan de zijkant samengedrukte grondvlakte (Fig. 294), die tussen de billen komt te liggen. — Bij vrouwen kan men door het inleggen van eenen baarmoederkloek de uitzakking terughouden. § 2590. Kunstbewerkingen ter verlenging van den aars kunnen de uitzakking grondig genezen, wanneer zij wezenlijk op verslapping der huid van den aars en van de sluitspier berust, en in uitsnijding of in cauterisatie bestaan. 1) Bij de uitsnijding neemt men of slechts stukken van de huid of ook een gedeelte van de sluitspier weg. a) De uitsnijding van huidstukken is een minder ingrijpende kunstbewerking en moet in alle gevallen van lichte aard beproefd worden. Men snijdt tot dat doel aan elke zijde van den aars een of meer met een pincet of tang opgelichte en naar den aars gerichte overlangsche plooijen met een schaar weg. Soms is de uitsnijding van één plooij aan elke zijde voldoende; bij grooteren overvloed van huid moeten verscheidene plooijen nevens elkaar uitgesneden worden, zodat de wonden den aars straalsgewijs omgeven. Het is doelmatiger, verscheidene kleinere plooijen dan één grote uit te snijden. Slechts dan, als er een groot aantal uitsnijdingen noodig zijn, wendt men zich ook tot den achtersten en voorsten omvang van den aars. De centrale punten der snede laat men meer of minder diep in den aars gaan. Bij de operatie plaatst men den lijder op den buik, of men laat hem eerst op de ene en daarna op de andere zijde liggen. Een helper houdt de billen uit elkander, en trekt den aars naar voren. Laat men dezen terugwijken, dan naderen de wondranden van zeven tot elkander en is er geen vereeniging der wond noodig. Deze operatie is door Emmert in de daartoe geschikte gevallen steeds werkzaam bevonden en hij heeft nimmer slechte verschijnsels er na gezien. Reeds hebben ze namelijk in zware gevallen van enkelheidsuitsakking de verslapte huid in den omvang van den aars en tevens enkele uitpuilende aanbevatten knobbels weg en 1) Cases and pract. mem- II. p. 156. — Hof d'er, Lehrs. d. chir. Verb. II. p. 385.— 2) Preuss. Vereinsz. 1842. Nr. 12. p. 53.— 3) Tr. des band. Deutsche übers. p 102 Taf. 12.— 4) Anfangsgr. d. Wundarzt. VI. 2. Aufl. stoll. 1802 p 473 — 5) Summariura. XII. 1835 H. 8. — 6) Gaz. di Milano. 1844. Nr. 23. — 7) Petersb. Sammlung. VIII. 1854. 161. — 8) Chirurg. Beobacht. Nach d. 3. engl. Originalausg. übers. Weimar, 1823. p. 323. Eerste operatie in Nov. 1788. verkreeg daardoor genezing. Dupuytren 1) voerde de straalsgewijze uitsnijding der aarsplooiën in de praktijk in, welks sindsdien door de meeste heelkundigen werd verricht 2). Ik heb de operatie van Dupuytren slechts zeldzaam gedaan, in den beginne schijnbaar met goed gevolg; spoedig evenwel kwam het oude gebrek terug. b) De uitsnijding der huid met een gedeelte der sluitspier moet bij hoogere graden van verslapping inzonderheid ook van de sluitspier worden aangewend. Men maakt van zekere plaats, van den aarsomvang uitgaande, twee ineenloopende sneden naar buiten door de huid, het onderhuidsche bindweefsel en de sluitspier, die in de diepte samenbindt, en snijdt op deze wijze een wig uit den aarsrand, waarop de wond met den bloedigen naad wordt vereenigd. Naar mate van de grootte en de ligging der uitzakking zal men de uitsnijding aan de een zijde van den aars, of aan beide zijden, of aan zijnen achtersten omvang verrichten. Robert J maakte (in Juli 1839) bij een vrouw, bij welke vroeger zonder gevolg de slijmvliezenworm was uitgesneden, van den achtersten omvang van den aars uitgaande, twee naar het sluitbeen toe samenvloeiende sneden tot door de sluitspier, verwijderde met de schaar de omsneden delen en legde drie omwonden hechtingen aan. Er bleef een kleine uitzakking overig, die later nagenoeg geheel moet zijn teruggetreden. Dien even baach voert terzijde van de uitzakking eenen scherpen haak in de aarsopening, vat daarmede de huid en de eerste vezelen van de inwendige sluitspier van den aars, trekt den haak eenigzins naar zich toe en snijdt met een scalpel uit de aarsopening een wig van welker binnenste punt in den rand der plooisel reikt, en welker breedte vlakke zich in de opening van den aars bevindt, terwijl de uitwendige vlakte vóór dezen is. Bij een ringvormige uitzakking wordt dezelfde uitsnijding ook aan de andere zijde verricht. De wond vereenigt men met een kromme naald door twee of drie stevige draden. Het branden van den omvang van den aars met het gloeijende ijzer zal een soortgelijke werking hebben als de uitsnijding, doch eerder eeltachtige likleekens en wellicht ook een te sterke zarnentrekking achterlaten, zodat het gevolg veel minder zeker is dan bij de uitsnijding. In allen gevalle past het branden slechts bij een hoge mate van huidverslapping en bij ongevoelige personen. Men brandt óf de geheele omvang van den aars, of trekt straalsgewijze strepen van de aarsopening naar buiten. Bij middelen werken minder ingrijpend, maar nog onzekerder. Philips, Dieffenbach en Guersant en anderen prezen het branden aan. Jaesche caulieriseerde met salpeterzuur, dat hij met een plukseldotje tegen den aars bracht. In navolging van Houston, Cusack, Henry Lee, W. Fergusson, H. Smith, heb ik bij prolapsus ani roet goed gevolg van geconcentreerd salpeterzuur gebruik gemaakt en wel in vier gevallen. Eén keer evenwel slechts als palliatieve kuur, namelijk bij een lyder, die, (en gevolge van belangrijke organische veranderingen van buiksingewanden (welke kon niet behoorlijk uitgemaakt worden, en de obductie later geweigerd werd), een grote prolapsus ani, als secundaire ziekte, gekregen had, die hem het leven ondragelijk maakte. Drie malen werd het middel geappticeerd en daar de uitzakking niet meer terugkwam, de toestand daardoor veel dragelijker gemaakt. De drie andere gevallen hadden betrekking op verouderde liggende bloedende wonden met zeer belangrijke verslapping der mucosa recti. Ik moet mij evenwel een aanmerking ten opzichte der wijze van cauteriseren veroorloven. In mijn twee eerste waarnemingen ging ik volkomen op dezelfde wijze te werk als Smith. Ik bestreek namelijk de hele uitzakking met azijnzuur concentr. In mijn tweede geval volgde, na de eenmaal plaats gehad hebbende aanwending van het middel, hevige proctitis met opvolgende peritonitis en wel van zoveel ernstige aard, dat ik voor 1) Journ. génér. de mêd. Vol 81 Journ. f. Chir. u. Augenh. V. p. 524.— 2) v. Aram on, Meekers lll. Annal, d. tleilk 1829. p. 261. — Morgenstern, Clinical of the surgical practice. Glasgow, 1832. p. 151. — Waddington. Caspers Wochenschr., 1839. Nr. 39. — 3) Gaz. méd. de Paris. 1840. Nr. 35. — 4) Operat. Chir. II. 1848. p. 697.— 5) Journ. d Chir. u. Augenh. XX. p. 656. — 6) L. c. — 7) L'Union méd. 1857. 133. 136. 138. — 8) Med. Zeit. Russlauds. 1845. Nr. 16. Het behoud van mijn lijf vreesde, en hem slechts door een krachtige ontstekingwerende behandeling heb ik kunnen redden. Nu volgde echter genezing, en hoezeer er reeds bijna vijf jaren daarna verlopen zijn, heeft er tot nog toe geen recidief plaats gehad. Door deze ervaring geleerd, ben ik voorzichtiger geworden, en in de beide spoedig daarop onder mijn behandeling gekomen gevallen, heb ik niet meer de gehele vlakte van het uitgezakte slijmvlies ge cauteriseerd, maar mij bepaald, tot het vormen van enige overlangsche strepen, met een in het midden gedoopte smal houten plantje op de mucosa, terwijl ik tusschen elk een behoorlijke ruimte slijmvlakte onaangeraakt liet. De genezing volgde, nu wel niet zoo snel, daar ik het middel herhaald keren met tusschenruimten van vier tot zes dagen moest aanwenden, maar daarom niet minder zeker en blijvend. Ik geloof derhalve dat deze methode, als men die zoo noemen mag, de voorkeur boven die van Smith verdient. Ik meen dus de aanwending van geconcentreerd salpeterzuur bij prolapsus ani gerust te durven aanbevelen. (Zie overigens Ned. Tydschr. voor Geneesk- 1861. p. 488). § 2591. Een reeks van andere kunstbewerkingen bestaat daarin, dat men de uitzakking zelf aanpakkt en gedeeltelijk of geheel verwijdert. Zulke operaties zijn slechts dan aangewezen, als de uitzakking niet kan worden teruggebracht of onmogelijk is. De verwijdering kan door uitsnijding, cauterisatie, afbinding en afkneuzing geschieden. 1) De uitsnijding werd dikwijks met goed gevolg ten uitvoer gebracht, maar is altijd met het gevaar van bloeding verbonden, en moet dus met grote voorzichtigheid worden verricht. Meestal is het doelmatig, het uitgezakte stuk slechts stuksgewijs uit te snijden, terwijl men aan een of beide zijden een zo mogelijk vlak bij de aarsrand gelegen slijmvliesplooi met een pincet of een lang ophef en uitsnijdt. Daar zich echter de uitzakking na de uitsnijding onverwachts zou kunnen terugtrekken, moet men vooraf door de grondvlakte van de plooi een of meer draden heentrekken, waarmee men de wondvlakte buiten kan houden, tot dat de bloeding gestelpt is; deze bloedstelling geschiedt door onderbinding van enkele spuitende slagaderen, door opdroppeling van koud water en door sluiting van de wond met de draden, bij welke men zo noodig nog andere voegt. Minder zeker is de door Saalm opgegevene handelwijze, waarbij men aan de grondvlakte van het gezwel een of twee dikke rechte naalden doorsteekt, om het terugwijken van het gezwel gedurende en na de uitsnijding te beletten. De naalden laat men een uur lang liggen. Het gevaar van bloeding vertoont zich echter eerst dan, als de wond zich heelt teruggetrokken. 2) De cauterisatie met het gloeiende ijzer mag wel is waar insgelijks op goede uitkomsten bogen, doch ook hier komen dezelfde bezwaren in aanmerking, welke wij reeds bij het branden der aanhechtingknobbels (pag. 758) hebben opgegeven. Bijzondere voordeelen kan de galvanocaustiek wellicht aanbieden, waaromtrent nog waarnemingen worden afgewacht. — Van de bijtmiddelen zijn de zwakkere, zodanig als inzonderheid de helle steen, die wij verscheidene malen hebben beproefd, werkeloos, terwijl de sterkere liep al te veel aangrijpt, en door het te veel brengen van eenen uitgebreiden toestand van verzwering veelvlei nadeelige gevolgen hebben kunnen. 5) De afbinding is met de bekende bezwaren verbonden, doch kan het doelmatigst op de manier van Chelius 4) ten uitvoer worden gebracht. Eene naald met eenen dubbelen draad van verschillende kleur voorzien wordt aan de grondvlakte van het gezwel van buiten naar binnen, vervolgens op den afstand van eenige strepen weer van binnen naar buiten doorgestoken en zo voortgeleid, zodat men om de geheele grondvlakte van het gezwel is heengegaan, en tusschen de afzonderlijke steken eene lus des dubbelen draads van eenige duimen gevormd heeft. Men snijdt de lussen der een kleur aan de builen- en die der andere aan de binnenzijde door. Terwijl de draadeinden in geleidelijke riglingen aan de buiten- en binnenzijde vast samengebonden en kort afgesneden worden, snijdt men dit onderbondene gedeelte dicht bij derand met de schaar weg, of wacht op de afslooting, welke gewoonlijk in 7—-9 dagen plaats heeft. Chelius heeft deze handelwijze bij herhaling en steeds met het beste gevolg aangewend. 4) Door de afkneuzing wil Chassaignac in verscheidene gevallen een spoedige genezing hebben verkregen. Bij de halve uitzakking slaat men, ten einde aan het gezwel eenen steel te geven, om het met de vingers aan te raken, het slijmvlies eerst met een bindsel te bedekken; hetzelfde geschiedt bij de cirkelvormige uitzakking aan zulke grondvlakte, na het met een koekje een weinig naar voren te hebben getrokken. De afkneuzing moet 10 — 15 minuten duren. Na haar te hebben verricht te hebben, brengt men het overgeblevene gedeelte van het slijmvlies terug. Soms volgt meteorisme en piasopstopping. II. UVSTULPINGEN. (In versiones, inlussuscep liones.) 1) INVERTING VAN DE BAARMOEDER. (Inversio, inflexio uteri.) Fries, Abhandlung v. d. Umkehrung oder eigenl. Inversion der Gebärmutter. Münster, 1804. Newnhara, An essay on the symptoms, causes and treatment of inversio uteri etc. Lond. 1818. — Hachmann, Hamb. Mag. d. ausl. Liter. 1834. p. 382. — Cock, Cure of loss of the uterus and its appendages, etc. Lond 1836. — Radford, Dublin. Journal. 1837. Nr. 34. 35. — Lawrence, Lond. med. Gaz. 1838. Dec. — Depaul, Gaz. des hôp. 1851. 135. § 2392. Pathologische anatomie. Deze vorm- en liggingsverandering van de baarmoeder bestaat in insluiping van een gedeelte der wanden van het baarmoederlijk lichaam, gewoonlijk van den bodem, in zijne eigene holte, verder in het kanaal van den baarmoederhals en door dit laatste in de scheede tot volledige uit- en omstulping der baarmoeder toe, waarmede natuurlijk ook hare uitzakking verbonden is. Het doelmatigst is het, drie graden van het gebrek te onderscheiden, namelijk 1) insluiping van een gedeelte van den baarmoederwand in de baarmoederholte, 2) uitstulping van het ingestukte gedeelte door den baarmoedermond, door welken het uitgestulpe gedeelte omgeven is, en 3) volledige omstulping der baarmoeder, zodat zij haar binnenste slijmvliesvlakte naar builen keert, en als een peervormig gezwel aan de scheede hangt. Aan den onderste omvang van het gezwel bevindt zich geen opening, zoo als bij de uitzakking van de baarmoeder, naar daarentegen kan men ter zijde de monden der trompetten herkennen. In den door de baarmoeder gevormden zak bevinden zich de trompetten en eierstokken, en soms zijn daarin, zoowel als in de door de baarmoeder verlatene bekkenruimte, de blaas, darmen en nieren neergedaald. § 2393. De inversie kan slechts bij eenen uitgezette toestand der baarmoeder ontstaan, daarom neemt men haar gelukkig slechts zelden waar, hetzij ten gevolge van verlossingen, of in gevallen, waarin de baarmoeder door tegennatuurlijke ophoopingen of nieuwe vormingen uitgezet en verdund van wanden is. Bij verlossingen werkt als aanleidende oorzaak dikwijks een scheuring aan die wand der baarmoeder, waar de moederkoek is ingeplant, van reeds gedurende de verlossing, als de navelstreng volstrekt of door omslingering verkort is, of eerst daarna ten gevolge van ondoelmatige afhaling der placenta. In andere gevallen is zulk een eene aanleidende oorzaak niet aanwezig, en kan men de insluiping slechts aan een vrijwillige inzakking van den baarmoederwand door verslapping eensdeels, en onregelmatige samentrekkingen der baarmoeder, alsmede al te sterke werking der buikpans anderdeels toeschrijven, hetwelk inzonderheid bij een snelle ontlediging van de baarmoeder, hevige persing van de barende vrouw, herhaalde vulling van de baarmoeder met bloed, enz. kan voorkomen. Is een gedeelte van den baarmoederwand eens ingezakt, dan kan de inversie door samentrekkingen der baarmoeder, op welke hel ingestukte deel prikkelend werkt, vergroot worden, en op zulk een vergrooting zullen wel de meeste dier gevallen van insluiping berusten, die men als eerst gedurende het kraambed ontstaan heeft aangenomen. Buiten het tijdperk der verlossing neemt men de inversie nagenoeg alleen bij poliepen of uitwassen waar, die de plaats van den baarmoederwand, waar zij aanhecht, naar beneden trekken. Gedurende de verlossing ontstaat de inversie soms plotseling en wel tot op de hoogste graden; bij poliepen is dit slechts bij uitzondering het geval, wanneer zij snel uit de baarmoederholte zakken. Soms komt het voor, dat niet een gedeelte van den bodem der baarmoeder, maar een digitaal gebied van de baarmoedermond gelegen deel van dat werktuig het eerst inzakt. Detz houdt dit voor het gewone proces. § 2394. De verschijnselen en gevolgen zijn bij snel gevormde volledige insluipingen in de regel zeer belangrijk. Er ontstaan hevige pijnen, walging, braken, flauwweten, sluiken en behalve deze zenuwtoevallen ook soms bloeding, waarop meestal een spoedig einde volgt, wanneer geen snelhulp wordt aangebracht. Soms heeft de dood eerst later door uitpuiling of door het bijkomen van verschijnselen van buikvliesontslaging plaats. Slechts bij wijze van uitzondering komt de lijderes weer op haar verhaal en leeft zij nog maanden en zelfs jaren lang, waarbij meer of minder hevige bloedingen en velerlei andere belemmeringen blijven bestaan. Voor het overige is het verbazingwekkend, met welke geringe stoornissen soms een slepende geworden inversie van den hoogsten graad kan blijven bestaan. In zeldzame gevallen heeft men een aanzienlijke verkleining van de ingestopte baarmoeder waargenomen. — Vormt zich de inversie langzaam, dan zijn de verschijnselen minder belangrijk en onstuimig, en ten dele van een eigenaardigen aard. Meestal ontbreken wel is waar sterke bloedingen, maar de zenuwverschijnselen zijn minder hevig, doch voor het overige op de meest verschillende wijzen voorhanden. Is het ingestopte gedeelte in den baarmoedermond gekomen, dan kan het door dezen ingesnoerd, en daardoor tot aanzienlijke zwelling, ontslag en zelfs tot versticking gebracht worden. Ook voegen er zich soms verschijnselen van buikvliesontslaging bij, en ontbreken belemmeringen bij de waterlozing, gestadige drang om te plassen, en pisloppens schijnt nooit te zijn. Dikwijls bezwijkt de lijderes aan de gevolgen van het bloedverlies of van de baarmoeder- of buikvliesontslaging. De gedeeltelijke inversie kan weken en maanden lang bestaan, eer zij tot een volledige wordt. § 2595. Diagnose. Gedurende de verlossing kan het ontstaan van een inversie daar aan herkend worden, dat de door het buikbekleedsel voelbare baarmoederbodem inzakt, als het lichaam des kinds ontwikkeld is. Cock, New-York Journ. 1855. Nov. Gilmann, New York Journ. 1850. Juli Klinik, 1854, 44—46. 2) Würstelle Corr. Bil. 1852, 9.1 0. — . — 4) Zie het geval van Ho b I, deutsche of de moederkoek door trekking aan de navelstreng verwijderd wordt. Na de verlossing herkent men de uitgestulpte baarmoeder aan het eigenaardige van het voorliggende gezwel en aan de leegte van de onderbuikstreek, alwaar het baarmoederligchaam niet gevoeld wordt. Het is vooral van belang, deze laatste omslandigheid in het oog te houden als de nog vastzittende moederkoek het uitgestulpte baarmoedergedeelte dekt. De eigenaardigheden van het voorliggende gezwel echter bestaan bij volkomen uitstulping voornamelijk daarin, dat het van onderen een groteren omvang heeft dan van boven, een bloedende slijmvliesvlakte vertoont, van onderen geen opening bezit, maar wel twee kleine monden aan de zijden laat waarnemen, en aan zijn boveneinde onmiddellijk in de scheede overgaat. Daardoor onderscheidt zich de instulping genoegzaam van een uitzakking der baarmoeder en van eenen baarmoederpolyp. Veel overeenkomst met zulk eenen polyp heeft echter de inversie van den tweeden graad, en men heeft dikwijls genoeg uitstulpingen voor polypen gehouden en omgekeerd. Slechts een nauwkeurig onderzoek door de scheede, de blaas, den endeldarm en de buikbekleedsels kan hier voor dwaling behoeden. Men houde vooral in het oog, dat bij de inversie het gezwel dikwijls van boven breder dan bij eenen polyp is, dat de baarmoederbodem door de buikbekleedsels niet gevoeld kan worden, dat de bloedingen uit de oppervlakte van het gezwel zekere periodiciteit vertoonen, dat door de lijderes betastingen van het voorliggende gezwel in ieder geval anders worden gevoeld, dan wanneer het een polyp is. Voor het overige kan de uitzakking van een polypvormig uitwas met inversio uteri zijn samengesteld. Insulpingen van den eersten graad bij de verlossing herkent men door invoering der hand of van enkele vingers in de baarmoeder en door betasting des buiks van buiten. Ontstaan zij op eenen tijd, dat de baarmoedermond reeds gesloten is, dan zal de herkenning uiterst moeilijk zijn. § 2596. Behandeling. Is de inversie na de verlossing ontstaan, dan moet de reinversie terstond worden verricht, en wel voor de baarmoedermond zich nog heeft samengebracht. Men houdt zich dus ook niet te lang met de wegname van den wellicht nog voorhandenen moederkoek op, als deze vast zit, maar brengt de geheele massa in de rigting van de bekken terug, terwijl men of het laatst uitgestulpte gedeelte van de baarmoeder het eerst weder inslipt, of bij de bodem van de baarmoeder daarmee begint. Na de terugbrenging laat men de hand zo lang in de baarmoeder, totdat deze zich heeft een kleiner volume heeft samengetrokken. Wordt door samen trekking van de baarmoedermond en zwelling van het uitgezakte gedeelte de terugbrenging al te moeilijk gemaakt, dan moet men de eerste door gepaste verslappende middelen, de laatste door koude omslagen zoeken weg te nemen. Ook moet men daarvoor zorgen, dat bij herhaalde pogingen tot terugbrenging, de blaat en de endeldarm ledig zijn. Is bij een inversie van de tweede graad het uitgestulpte gedeelte door de baarmoedermond ingeklemd, dan raden sommigen aan deze bloedig te verwijderen. Bij slepende geworden uitstulpingen is de terugbrenging meestal zeer moeilijk, uit hoofde van de ontstane vormveranderingen van het verplaatste orgaan, en van dikwijls aanwezige vergroeiingen, zij moet echter altijd op de beschreven wijze beproefd worden en is reeds dikwijls bij uitstulpingen, die reeds maanden lang hadden bestaan, gelukt. Soms heeft men zich in moeilijke gevallen met nut van een soort van terugdrijver (repoussoir) bediend, die tegen de gedeeltelijk teruggesculpte baarmoeder wordt aangedrukt. — Ter terughouding is, bij plotseling na de verlossing ontstane uitstulpingen de boven gezegde maatregel en horizontale ligging doorgaans voldoende, bij slepende uitstulpingen daarentegen heeft men dikwijls neiging tot terugkeer en grote moeilijkheden ter voorkoming daarvan ondervonden. Meestal ligt aan zulk eenen aanleg grote verslapping van de baarmoeder ten gronde, welke men door gepaste in- en uitwendige middelen bij een voortgezette horizontale ligging moet trachten te bestrijden, daar van terughoudingslooselen hier weinig te verwachten is. Kan de uitgestulpte baarmoeder niet teruggebracht worden, hetwelk men echter eerst na herhaalde mislukte pogingen mag aannemen, dan moet men bij onvolkomen insluipingen haar verdere ontwikkeling door het inleggen van baarmoederingen trachten te verhinderen en bij volkomen uitstulpingen door een gepast dekkend en ondersteunend verband het voorliggende deel zoo veel mogelijk zoeken te beschutten. a) Borggräve bediende zich met goed gevolg van eenen 8" langen stempel met eenen knop van boven van de vorm en de grootte van een kippenei, die door een T verband werd aangebracht gehouden. Een dergelijke toestel wordt door Opauw aangeraden. While S) gebruikte met nut een dikke bougie, waarmee hij de bodem der baarmoeder naar boven drong, enz. b) Als zoodanig beval men een baarmoeder-pessarium (Rousset), stukken spons, (Jörg), een caoutchouc flesch (Fries), een met een spons voorziene en naar het bekken gekromde buis (Löffler), aan, enz. INSTULPEN VAN DE BLAAS. (Inversio vesicae.) § 2597. Over de inversie der blaas bij blaas scheids- en blaaspliing hebben wij reeds vroeger gesproken. De insluiping als een op zichzelf bestaand lijden is zeldzaam, en onderstelt eenen bijzonderen toestand van verslapping der blaas. Als aanleidende oorzaken nam men aan een drukking van de zijde der naar voren hellende baarmoeder, of van die des blinden darms, en der dunne darmen. Ook werd na hevige schudding des lichaams uitzakking van de ingestukte blaas gezien. Als verrigtingsloosjes neemt men waar bezwaren bij de pislozing, in den beginne inzonderheid drang op de waterlozing, later, als het ingestukte gedeelte ten aan dun hals der blaas naar beneden is gedrongen, pisopstopping. Als het gebrek verder ontwikkeld is, dringt de ingestukte blaas bij het vrouwelijke geslacht door in de pisbuis en door voortgaande verwijding van deze tot voor de pisbuisopening, een uitzakking van verschillende grootte vormende, aan welke men soms de naam mons visvaan wel mag geven, verweven in de pisbuis. de pisleiders herkennen kan. Men vond reeds de blaas volkomen uitgestulpt van de groote van een kippenei en peervormig van gedaanle, en de pisbuiswand wijder dan de scheede bij vrouwen, die meermalen hebben 'gebaard. — Zoo lang de blaas nog niet is uitgezakt, hebben de verschijnselen overeenkomst met steenbezwaren en heeft men zich in dit opzicht dikwijls vergist, daar men bij het sonderen het ingesneden deel voor blaasstenen hield. Dat het uitgezakte gedeelte der blaas geen uitwas is van het pisbuisslijmvlies, blijkt daaruit, dat het teruggebracht kan worden. — De terugbrenging heeft soms zelf plaats, als de zieke de drang op de waterlozing overwint en de pis zich in de blaas laat verzamelen. Met de ontlasting van de pis keert echter de insluiping terug. Kunstmatig kan men de reposatie, als de blaas nog niet is uitgezakt, door sondes en inspuitingen bewerken. De uitgezakte blaas sluipt men deels met de vingers, deels met de sonde terug, waarbij men dan hetzij met de wederinsluiking van den bodem der blaas of met de terugbrenging van de grondvlakte van het gezwel begint, naar mate het gemakkelijkst schijnt te gaan. De terughouding is alleen door het inleggen van sondes mogelijk. (Inversio, iniussuceptio reciproca.) § 2398. De endeldarm en de daar aan grenzende karteldarm kunnen zich even als andere gedeelten van het darmkanaal (zie invaginalie der darmen, pag. 410) insluipen en meer of minder ver uit den aars te voorschijn treden. Zulk eenne uitstulping moet onderscheiden worden van de vroeger beschrevene endeldarmsuitzakking, in welke voor het overige de inversio recli kan overgaan. Het uitgestulpte darmgedeelte vormt een cilindrisch met slijmvlies bekleed gezwel van verschillende lengte, dat aan het onderste einde een in den darm voerende opening heeft, ook kan men tusschen den cilinder en den aars meer of minder diep indringen. De gevolgen zijn even als bij andere darminvaginatiën. — De behandeling bestaat vooreerst in de terugbrenging van het ingeslupte en uitgezakte darmslak. Men brengt daartoe in de onderste opening den vinger of een veerkrachtige sonde en zoekt daarmede den darm terug te sluipen. Ook werd met goed gevolg de opstijgende douche aangewend. Gelukt de terugbrenging niet, of wordt zij achterwege gelaten, dan kan de uitzakking, als zij niet door verscheuring wordt afgestoten, verouderen en niet meer terug te brengen zijn. Alsdan blijft haar wegnehming niets anders over, dan de operatieve verwijdering volgens de bij de endeldarmsuitzakking opgegevene handelwijzen. III. VERKROMMINGEN. 1) VERKROMMING VAN DE ROEDE. Johnson, The Lancet, 1851. Not. Dec. § 2399. Verkrommingen van het lid kunnen in verkorting, buiging en asdraaiing bestaan, te gelijker tijd met vormveranderingen verbonden zijn, en op verschillende pathologische toestanden berusten. Veel verkrommingen zijn reeds bij eenen slappen toestand van het lid, andere slechts bij zijn oprigting te bemerken. Zij kunnen de geslachtsverrichtingen bemoeilijken en zelfs onmogelijk maken. Een dikwijks voorkomende oorzaak van kromming en verkorting van geringeren graad is een te kort en te strak, meestal ook te ver naar voren reikend toompje, waardoor het terugwijken van de voorhuid belet en het rodehoofd benedenwaarts naar de schacht der roede getrokken wordt. Dit gebrek, hetwelk meestal is aangeboren, kan men enigermate wegnemen, door het toompje in de dwarsrichting te klieven, en de voorhuid teruggetrokken te houden, tot de kleine wond genezen is. — In andere gevallen bestaat er verkorting en verdikking der tunica albuginea en der van haar uitgaande balkjes, benevens pseudoplastische vulling der sponsachtige ruimten meestal ten gevolge van voorafgegane ontsteking na druipers, en voelt men bij eenen slappen toestand van het lid een verharding van de sponsachtige ligchamen van verschillende uitgestrektheid. De daardoor te weeg gebrachte kromming van de schacht bij de oprigting kan zeer aanzienlijk en benedenwaarts, bovenwaarts, of naar een der zijden gericht en met meer of minder draaiing van het lid om zijn as verbonden zijn. Soms ligt de reden van een sterke kromming der roede naar boven in eenen terugtrekking van het met de tunica albuginea samenhangende lig. suspens, penis. Meestal is er geen deze toestanden niet veel te doen aan, daar de neoplastische weefselveranderingen in de regel niet meer te verdelen zijn, en men van een bloedige klieving van teruggelopen plaatsen slechts bij een beperkte zitplaats dezer laatste lengte iets le verwachtte. — Hierbij komt nog de likteekenziekte, die verkrommingen der huid met de sponsachtige ligchamen na wonden en zweren aanleiding geeft. Onder zekere omstandigheden zou hier de kunstmatige scheiding der huid van de onderliggende peesscheede volgens de bij de likteekenziekte kunstbewerkingen gegevene regels kunnen baten. — Eindelijk beslaan er krommingen, die enkel op atonie en tegengestelde verwijding schijnen te berusten en bij welke het lid in den slappen toestand een natuurlijke gesteldheid heeft, doch bij de oprichting ongelijkmatig opzwelt. a) Engel raadt aan om uitstrekking en verlenging van de roede op de hoogte van den bovenrand der symphysis in den venusheuvel een horizontale huidsnede te maken, die aan beide zijden tot aan de zaadstreng reikt, vervolgens het ligichaam, suspensie, pen en alle deelen, die zich bij het neer trekken van het lid spannen met de schaar tot aan de schaambeensvereniging te klieven en de huidranden in een verlengde richting te vereenigen - Bovendien wil in een geval van hypospadische insnoering van de roede, na bij herhaling te vergeefs de strengen onder de huid gekliefd te hebben, door onderhuidsche doorsnijding van de tunica albuginea en van het luskschot van de sponsachtige ligamenten, aan het lid zijn vorm en zijn behoorlijke afmeting weer te geven hebben. Er moet zoveel mogelijk sterke bloeding, als ecchymose van het lid opvolgen, enz. 2) VERKROMMINGEN VAN DE BAARMOEDER. (Devianties van de baarmoeder.) Hunter, J. Medical observations and inquiries. Vol. IV. A d. Eng v. Kuihu. Leipz. 1784. — Meissner, F. L., over de scheefstand en de terugbuiging van de baarmoeder, nebst, enz. Leipz. 1822. — Simpson, Monthly Journ. 1843. June, Aug., Nov. 1844. March. Dublin Journ. 1848. May. — Sommer, Bijdragen tot de leer der deviaties en flexies van de baarmoeder. Inaug. Abh Giessen, 1850. — Virchow, Verhandl. d. Gesellsch. f. Geburtsk. in Uerliu, 1851. Wien. allg. med. Zeit. 1859. 4. 5. 21. — Duncan, On the displacement of the uterus. London 1854. — Faye, F. C., Om uterine-deviaties. Christiania, 1856. — Rokitansky. Wien allg. med. Zeit. 1859 17 — Bovendien de werken over vrouwen-en baarmoederziekten van Boivin en Dugès, Kisch, Ashwell en anderen. § 2400. De verkrommingen der baarmoeder kunnen in abnorme stellingen van het geheele orgaan (versiones), in verbuigingen (flexies), of knikkingen (infractiones) van bestaan, waarbij het baarmoederlijk geboem naar achteren, naar voren of naar een van de zijden is gericht. a) Achteroverkanteling van de baarmoeder. § 2401. Pathologische anatomie. Het lichaam van de baarmoeder is met zijn bodem meer of minder naar achteren en zelfs ook naar beneden gekeerd, en daarbij heeft de baarmoeder of bar niest natuurlijken vorm, zodat het scheidende gedeelte op overeenkomstige wijze naar voren en zelfs naar boven naar de schaambeensvereniging gericht is (achteroverkeerdheid van de baarmoeder, retroversie uteri); of de richtingsverandering is met een inbuiging [inflexie] van de baarmoeder tussen het lichaam en den hals verbonden, zodat de uterus zich boogvormig gekromd vertoont, waarbij het scheidende gedeelte wel is waar meestal ook minder naar voren is gekeerd, doch soms ook een vrij normale plaatsing heeft (achteroverbuiging van de baarmoeder, retroflexie uteri); of eindelijk vertoont de baarmoeder in plaats van de buiging op dezelfde plaats een werkelijke knikking (infractie), waarbij het scheidende gedeelte zich even als bij de flexie verhoudt kan (achteroverknikking van de baarmoeder, retrofactie uteri). Deze verschillende scheidings- en vormveranderingen gaan op verschillende trappen in elkaar over, zodat een streng scheiding daarom onmogelijk is. De bij de inbuigingen en knikkingen beantwoorde plaats van buiging of knikking meestal aan de inwendige baarmoedermond of van buiten aan de omslagspouf van het buikvlies tussen de blaas en de baarmoeder. Bij een hoog graad van achteroverbuiging, bevindt zich het baarmoederlichaam in de uitholling van het heiligbeen, de vroegere excavatie rectovaginale vultende, terwijl het scheidende gedeelte, gelijk wij reeds zeiden, een verschillende plaatsing en richting hebben kan. Bij de knikking vertoont de baarmoeder zich dikwijks als samengevouwen, Volgens Rokitanov 1) bestaat de retroversie gewoonlijk in een boogsgewijze kromming van de baarmoeder naar achteren. De baarmoeder is groter, dik van wanden, langer, en draagt de kenmerken van een voorafgegane verlossing; aan de hals mist men de normale dichtheid en hardheid van het weefsel, de bindweefselmassa, welke de binnenste laag van dit laatste vormt, is minder zwaar en dik, aan de inwendige baarmoedermond en hoger op aan het baarmoederlichaam onmerkbaar of geheel verdwenen. Natuurlijk hebben deze opgaven slechts betrekking op de verkregen achteroverbuigingen bij een door voorafgeganen verlossingen veranderde, inzonderheid vergroote baarmoeder, want bij vroeger ontstane vindt men deze laatste eerst klein en atrofieerd. Behalve de genoemde veranderingen vindt men bij het anatomische onderzoek nog vele andere, deels tot de baarmoeder, deels tot de nabijgelegen organen betrekking hebbende, welke bij de verplaatsing in een deels oorzakelijke, deels afhankelijke, deels slechts toevallige verhouding staan en later nog nader beschouwd zullen worden. § 2402. Wijze van ontstaan. Wanneer wij de in allen gevalle meer zeldzame baarmoederbuigingen bij jongere personen, die wellicht eenen foetalen oorsprong hebben, daarlaten, dan is de achteroverbuiging meestal een verkregene verplaatsing. Vroeger meende men, dat zij slechts gedu - 1) Lehrbuch der Pathologie. Analyse III. Wie, 1861. S. 459.
12,800
MMUBA15:005539054:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Israelietische nieuwsbode; wekelijks orgaan voor Israelitische belangen, jrg 8, 1882, no. 2, 07-07-1882
null
Dutch
Spoken
878
1,885
De veranderlijke luchtsgesteldbeid van de meesten klimaten is altijd vruchtbaar in het aanbrengen van verkoudheden, catarrhs, gezwellen en abscessen en alle huiduitslag en kliergezwellen worden gewoonlijk erger met iedere verandering, die plaats beeft. Holloway’s Zalf herhaaldelijk op de huid, zoo digt mogelijk hij de aangedane deelen ingewreven, zal bevonden worden het veiligste en krachtigst werkende middel te zijn om de pijn dadelijk te overwinnen en de zaden van het kwaad voor de toekomst geheel uit het gestel uit te roeien. Als het ongemak verouderd, uit het gestel voorkomend of gevaarlijk is, moeten Holloway’s Pillen tegelijker tijd ingenomen worden om de heelende krachten te verhaasten en te vermeerderen. Schurft, huiduitslag en dergelijke gebreken verdwijnen voor den reinigenden en heelenden invloed van Holloway’s middelen, welke om de vele voorspoedige uitwerking, slechts een middelmatigen tijd en eene goede oplettendheid vereischen. Voor den verkoop in het groot vervoege men zich bij Professor HOLLOWAY, 532 Oxford Street, Londen. Dóozen PILLEN ƒO.BO, 1.85, 3. en hooger Potten ZALF » 0.80, 1.85, 3.- » » geïllustreerde Stuiversnovellen, bevattende GEÏLLUSTREERDE NOVELLEN, in Geïllustreerden Omslag. Verder eene rubriek LAND- en VOLKENKUNDE. Geïllustreerd, mei Geïllustreerde Beschrijvingen van Fabrieken uit alle oorden der wereld, waardoor het werk een Wereld-Adresboek wordt van blijvende waarde voor iedereen, en tevens een sieraad op eene leestafel. De prijs is slechts 65 Cent voor Dertien wekelijksche afleveringen. Advertentiën op den Omslag 15 Cent per regel. Alle Boekhandelaren en Postdirecteuren nemen bestellingen aan. Rotterdam. S. BLOK. Het Comité ter tijdelijkc vcpzorginff en bevordering der Emigratie van verdrukte Knüsisiehe Israëlieten, die te Amsterdam toevlucht zoeken, (Afdeeling : PlaaUing-Bureau) maakt Heeren werkgevers attent, dat onder de te Amsterdam aangekomen Russische vluchtelingen zich bevinden zeer goede werklieden, als: Kleermakers, Schoenmakers, Leerlooiers, Kunstdraaiers, Metselaars, Sigarenmakers, Slotenmakers, Tahakskervers, Letterzetters, Boekbinders, Kaarsenmakers, Beeldhcuwers, enz. enz. Het Comité doet een beroep op de welwillendheid van Heeren Werkgevers en vertrouwen, dat zij, bewogen met het lot dier ongelukkigen, niet ongenegen zullen zijn, hen, door het verschaffen van werk, in staat te stellen op eerlijke wijze hun brood te verdienen. Zij, die nadere inlichtingen omtrent die ongelukkige werklieden verlangen, gelieven zich te vervoegen bij het lid van bovengenoemd Comité, den Heer A. CANTEE, »Kleedermagazijn de (Stod Parijs-», Kalverstraat No. 181, hoek Olieslageisteeg te Amsterdam. Namens het Comité, PHILIP ELTE, Lid-Secretaris. WAAUSCHtWIMG ! WAARSCHÜVVIMGI Zekere Apothekers in de Nederlanden bedriegen grof het Publiek, door verkoop van zoogenoemde ))HOLLOWAY’S ZALF EN PILLEN,» welka zij zelven fabriceeren, en welke niet alleen van onwaarde zijn, maar ook schadelijk voor de gezondheid. leder Pot of Doosje, het echte Medicijn, heeft op de Etiquette het opschrift: 533, OxFOKD Steekt, Londen; en draagt den stempel der Eegeering van Groot-Brittanje, met dedaaiingagraveerde woorden: Holloway’s Pills and OiNTMENT. I EMAKUEL VAN PRAAG & C"., I 1 NIEUWE HOOGSTRAAT No. 3. S I g I Opruiming tot Spotprijzen van diverse Zomer■& Artikelen, waaronder een groote partij LINTEN, § J KANTEN, Gedamasseerde ZIJDE, Geruit en Gestreept | S SATÏN, GITGALON, LAVALLIERES enz. | 2Sie de Prijzen in de Ptalage. & 1 KLEEDER-MAGAZik -DE ÊIIENIKS”. "^1 I van J. CAHEN Jr. H Elegante Collectie g [Zomer, Jacquet en CollDert Costunms. I B.EIS- en DRIL-COSTUUMS. I I DKIL-COLBERTS, VESTEN en PANTALONS, I LUSTER, CACHEMIRE en TACONNÉ I JACQUETS, COLBERTS en VESTEN. I SPECIALE AFDEELING, I FraisÉe ea Eaplsete ZIiEMiUÏEitITÉS | H voor Ljevering- van g-oed.eren naar maat. | ITJITGbEBIiriIIIIE ETAEiAGJ^E Gegarneerde en Ongegarneerde Kinderpakjes, f 35, KALVERSTRAAT, S 7. J. CAHEN Jr. ■ ■■ – llebr. Boekhandel van J. L. JO4CUIIISTHAL. nw hü voor het jaar 1882-83, door M. L. VAN Ameeingen en L. G. Polak. Deze Almanak bevat, even als ten vorigen jare, de opgave van Kerk , Sohool Armbestuur, voor zoover die op gedane aanvragen door de respectieve besturen gedeeld zijn. Onder andere verbeteringen is daarin opgenomen het Eeglement en Tarieven op de riIVÜ» Huwelijks-inzegeningen en voor het vervoer van lijken bij Nederl. Israël. Hoofdsynagoge te Amsterdam, alsmede de namen der Wakers, sters, en der |” M nM|ff |f BLalv rstraa^ voor de Gravenstraat #■ Jml N Ahx Mille Chepeanx, 2,0 9. ■ VAM ' Prima Qualiteit Zijden Hoeden. (E Xtr a li c h t.) Fransche en Duitsche VILTEN HOEDEN in groote keu#' EEN GEHEEL NIEUW GENRE Fantaisie> en Einderhoeden zijn voorradig in de Magazijnen van Sfll», DONDORP I ZOON.. The American Hebreu^ is the leadiug Jewish newspaper of America, ou account of its pendent spirit, its freedom from partisanship, and its consisteH^^ The best authors of Jewish America contribnte to its columns; news is always full and reliable. It will be sent from the Redact^^’’ 498—500 Third Avenue, New York, to any address in Holland flor., or 3 dollars and a half American money, and will serve welcome informant for those wbo have friends in the United Send for sample copy, gratis. – VLJ I n FkftlTl/i/m Dames-Vereenig-ing ijlO» WOifl S lIIh llllFill. Antwerpen verzoekt de HH- Bloemgraclit 185 te ZAAHBAM. en een staal van schrift | zenden van een miD 130, Aan genoemd adres bestaat gelegenheid perkament moet hoog zijn p. m- ” tot Inwoning, onverschillig voor een Heer timeters. of Dame. Ook is zij niet ongenegen de Adres, den Heer B. MÜLLEM, P® verzorging van een jong kind op zich te straat 68 te Antwerpen. I nemen* <ag-:Maaß»——HM—WM—WWipUW^——l Zij beveelt zich hiervoor beleefdelijk aan. [ Snelpersdruk Van Es & JoaghiM» ■.
30,446
MMKB07:001732104:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 37, 1875, no. 3898, 14-10-1875
null
Dutch
Spoken
9,027
16,096
Donderdag, i4 October 1875. j\o# 5898 WEEKBLAD YAJS HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EK ADVERTENTIE-BLAD. ZE VEN-EN-DERTIGSTE JAARGANG. JUS ET VEBITAS. Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien f 1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — en Vogler, te Hamburg. ook des Dingsdags. - Prijs per jaargang f 20; voor de buitenstede. ƒ ' vw*w . Jl/W jJUOV //CCf Bijdragen, brwrn, enz., franco aan de Uitgevers. — Agenten voor Duitschland: Haasenstein WETGEVING. begrooting wegens den arbeid der gevangenen voor 1876. Ontwerp van wet. (Ingekomen in de zitting van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 24 September 187S.) Wij willem iii enz., Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut I doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de begrooting der uitgaven wegons den arbeid der gevangenen voor 1876 bij de wet behoort te worden vastgesteld , en dat tevens de middelen behooren 'e worden aangewezen tot dekking van die uitgaven; Zoo is het, dat Wij , den Kaad van State gehoord, en met gemeen ^verleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. De begrooting der uitgaven wegens den arbeid der gevangenen eB van jeugdige overtreders, bedoeld in art. 66 van het Wetboek van Strafregt, voor 1876, wordt vastgesteld op de som van tuiee honderd drie en zestig duizend zes honderd vijf en vijftig gulden (/ 263,655) : Art. l. Tractementen . toelagen en belooningen der beambten en bedienden, hetzij tijdelijk of voor vast aangesteld . . f 33,430 Art. 2. Tijdelijke waarneming van betrekkingen we¬ gens ziekte of andere tijdelijke ongeschiktheid of afwezigheid van beambten of bedienden Art. 3. Gratificatiën voor bijzondere pligtsbetrachting en tot verdere aanmoediging van beambten, mitsgaders belooningen aan directeuren en cipiers der huizen van verzekering en huizen van arrest of aan bewaarders in de gevangenissen voor hunne bemoeijingen met den arbeid der gevangenen, naar gelang van hunnen daarbij betoonden ijver, mede bij wijze van gratificatie te verleenen . .. Art. 4. Reis- en verblijfkosten van beambten en bedienden, alsmede vergoedingen van kosten hunner verplaatsing Art. 5. Grondstoffen , bereidingsmiddelen, fabricatie- en eonfectiekosten, werktuigen, gereedschappen, benoodigdheden voor tuin- en landbouw, vracht-, bureau- en advertentiekosten, mitsgaders druk- en bindwerk Art. 6. Arbeidsloonen aan gevangenen en jeugdige overtreders 300 300 825 Art. 7. Onvoorziene uitgaven 193,800 30,000 5000 Totaal f 263,655 Art. 2. Tot dekking der uitgaven, in het vorig artikel vermeld, worden aangewezen de volgende middelen : Art. l. De inkomsten over het jaar 1876 wegens uit de magazijnen van den i'rbeid der gevangenen te doene leverantiën en confectiewerk der gevangenen. Art. 2. De inkomsten over hetzelfde jaar wegens verkoop van onbruikbare werktuigen, gereedschappen en andere fabries.voorwerpt", den arbeid der gevangenen betreffende. Art. 3. De sommen, die in het jaar 1876 mogten worden gestort 'er zake van inkomsten als in de artt. 1 en 2 vermeld, over 1874 en vroeger. Art. 3. Wanneer de som, bij de begrooting der uitgaven voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen ouder de artikelen 2, 4, 5 en 6 van het 1ste artikel dezer wet, ontoereikend mogt worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met in-acht-neming der voorschriften van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5 October 1841 (Staatsblad n". 40), aangevuld worden door overschrijving uit den Post voor onvoorziene uitgaoen, in die begrooting vermeld. Art. 4. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften » Welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van de genoemde kegrooting, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening, bedoeld bij artikel 5 dezer ^et, omschreven en verantwoord in zoo vele bijzondere posten, als z'j gelijksoortige onderwerpen betreffen. Art. 5. Het batig saldo der rekening van de ontvangsten en uitgaven wegens den arbeid der gevangenen voor 1876 wordt verantwoord onder de rijks-ontvangsten van dat jaar, terwijl in eenig nadeelig slot nader, bij de wet, wordt voorzien. De afgesloten rekening wordt aan de beide Kamers der StatenGeneraal medegedeeld. Lasten en bevelen enz. Memorie van toelichting. Het in raming gebragte voor het volgend jaar is gelijk aan het toegestane bij de begrooting voor 1875. Dit aanmerking, dat de bevolking der gevangenissen tegenwoordig nog lager is dan in vorige jaren , dat er geene reden bestaat om hierin eene ongunstige verandering te verwachten, en dat de prijzen der grondstoften thans, in vergelijking met het vorige jaar, niet hoog zijn,— is het voorgekomen, dat de cijfers, die voor 1875 voldoende zijn, ook voor 1876 kunnen worden aangevraagd. De onderstaande tabel wijst de bevolking der gevangenissen op I Julij 1871—1875 aan. '871. 1872. 1873. 1874. 1875. Kategoriën van gevangenissen. Strafgevangenissen .... 1587 1638 1632 1557 1469 Huizen van verbetering en opvoeding 152 159 176 140 156 Burgerlijke en militaire huizen van verzekering . . 1002 937 1151 1051 1073 Huizen van arrest .... 432 521 464 479 455 Totaal . . 3173 3255 3423 3227 3153 Kategoriën van gevangenen. Crimineel veroordeelden . . 1013 963 965 414 858 Correctionneel veroordeelden. 1671 1809 1994 1822 1803 Ongevonnisden 337 324 288 313 298 Niet veroordeelde meisjes en jongens, ingevolge art. 66 van het Strafwetboek te Montfoort en te Alkmaar geplaatst 152 159 17G 178 134 Totaal . . 3173 3255 3423 3227 3153 Het aantal gevangenen was dus op den 1 Julij 1875 lager dan het nog op dezelfde dagteekening in de vier volgende jaren is geweest. De Minister van Justitie, van Ltnden van Sandenburo. Bij de memorie van toelichting is gevoegd het volgend OVERZIGT van de bevolking der gevangenissen op den 1 Julij 1875. AARD SOORT Sterkte der der der GEVANGENISSEN. GEVANGENEN. bevolking. i Crimineel veroordeelden . . §29 Correctionneel veroordeelden. 409 Jeugdige vrouwelijke veroor- deelden (1) 65 Jeugdige mannelijke veroordeelden 159 14 huizen van verzeke- Crimineel veroordeelden 15 • Correctionneel veroordeelden. 89 2 Ongevonnisden ] 66 Crimineel veroordeelden . . 4 23 huizen van arrest. . Correctionneel veroordeelden. 319 Ongevonnisden 131 Huizen voor krankzinnige lijders Krankzinnige gevangenen . 9 Huis van verbetering en opvoeding te Alkmaar. Niet veroordeelde jongens. . 155 Te zamen . . 3153 Crimineel veroordeelden 848 Correctionneel veroordeelden 1620 Jeugdige vrouwelijke veroordeelden .... 65 Jeugdige mannelijke veroordeelden .... 159 Ongevonnisden Krankzinnige gevangenen 9 Huis van verbetering en opvoeding te Alkmaar 155 3153 (1) Met inbegrip van 38 meisjes, die, ofschoon niet veroordeeld, ngevolge art. 66 van het Strafwetboek te Montfoort zijn geplaatst. RAMING der MIDDELEN tot dekking van de uitgaven wegens den arbeid der gevangenen voor 1876. Inkomsten wegens leverantiën uit de magazijnen van den arbeid Oorlog ! gevangenen voor het Departement van o • • • / on ann Idem voor het Den&rf,p.mpn* van ' - I — - "«111UC « , Idem voor het Departement van Einantiën Idem voor het Departement van Koloniën '. ! Idem voor de dienst der gevangenissen Idem voor de rijks-veld wacht .... Idem voor narticulieren. Idem wegens verkoop van onbruikbare werktuigen' gereedschappen en andere fabriekvoorwerpen ' Idem wegens sommen, die in 1876 moeten gestort tot geheele of gedeeltelijke voldoening van vorderingen , den arbeid der gevangenen betreffende, over 1874 en vroeger .... & 300 f 289,600 52,000 8,000 10,000 103,000 11,000 25,000 300 De Minister van Justitie, van Lynden van Sandenbceo. AR RONDI SS EMENTS-REGTB ANKEN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE 'S GRAVENHAGE. Ilurgerlijke kamer. Zitting van den 27 Augustus 1875. Voorzitter, Mr. J. C. van de Kastmle. Regters, Mrs.: F. A. T. Weve en J. J. van Getins. Opvorderino van bene minderjarige, NATUURLITK-p door hare moeder erkend. - voogdi^ - xderlukk '' maot. - Artt. 408 en 405 B. W. - Exoepti™ non-qualificatie. Kan art. 405 B. W. analogice worden uitgebreid tot do ™„ ; voogdes van een natuurlijk erkend kind, wanneer zij een hZ r i aangaat, zonder zich vooraf in de voogdij te hihiJ bevestigen f - Neen. 9 3 Ubhm late" H',VaD^err.K1Ugt^ hujsvf0UW Ian- geautoriseerd en geadsisteerd door M. C. van der Spek, eischeres, procureur Mr. A. Hinlopen J'Mr! H!rGAgAeDE°.°nlijk gen8amd M' Hakker' gedaa^e. Procureur De officier van justitie, Jhr. Mr. de Jonge, heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen : ttK Edel Achtbare Heeren 1 De eischeres, door haren echtgenoot hii gestaan en gemagtigd, vordert, na behoorlijke sommatie en in verzuim-steilmg, van den ged. de afgifte van hare natuurlijke erfdochter J. van der Klugt, door de eischeres aan den ged ter ver zorging afgestaan. 6 1 ver" Ten bewijze harer vordering brengt de eischeres in het «edin*. 1». een extract uit het geboorte-register der gemeen tfw™ ,t wiilrerhnnt.- wan ruit Klülrt- rlat ot i- , _ _ ® eente NoOld- Jannetje, dochTer ^an H? van 7er Klugt P " aId8Sr '8 ^eboren 2». een afschrift harer huwelijks-acte, waaruit hliikt ,i„, • , den 22 April 1869 met M. C. van de'r Spe^is gehuwd ' ^ s° tifftchrifr . 18 geuuwd; , T ™«">.iuiug, voorkomende in de retristPvs van den burgerlijken stand te's Hage , waaruit bliikt u/u der Klujrt. hhisvrnnur var. : . , , __ J ' dat H. van op den 13kaart \„i e^S™ " * *>*> geboren te Noordwijkerhout den 31 Jan. 186-5 Jannetje, De ged. heeft er zich op beroepen, dat de erkpntn.,-,, k13 Maart 1875 nint rtB ' . erkentenis bij acte van . • t* ' o ivuuou notaris j. w. van den Rpro-h on getuigen. De ged. maakt hieruit de gevolgtrekking dat de eischeres het kind met anders opvordert dan in f voogdes, omd.,, „ 408 B. w„ ÏSKTySJB» « 7 vcüurwi uoor naar imweliik mpt M. C. van der Spek , zonder dat zij zich vdór het aangaan van dat huwelyk in de voogdij had doen bevestigen. Op dien grond stelt de ged. de exceptie van non-qualificatie voor. do höofv rlin „ 1 . i. iJZrtZ ,SB'reucn ■in boofd^akde als moeder van e"en ^ eens 2T' allee" kind en met magtiging van haren echtgenoot weshaWe6I!]aal' ei',kend heeft geconcludeerd tot verwerping der exceptie c e eischeres Al dadelijk valt op te merken, dat de eronrt^'i ' redenering des gedaagden en excipiënt minster,*, g VM de geheele De acte van erkenning toch van 27 Nov i twlJlelachtig iserkenning van eene natuurlijke dochtnr ,. ' , spreekt van de k,t, vrs ?;rr'™, "r eischeres ageert tot opvordering van de P ? ' erwijl de ki*. «,b™N-a.6k.L,"iTtr,ï«iv.rk,ri'; met grond vragen: betreft de acte van erkenning, waarop de ged. zich beroept, wel dezelfde minderjarige als waarvan in de dagvaarding sprake is ? Is dat niet het geval, dan heeft er ook vóór hei huwelijk der eischeres in 1869 geenerlei burgerlijke betrekking, en dus ook niet die van voogdij , bestaan tussehen de minderjarige, die wordt opgevorderd, en de eischeres, en kan er natuurlijk ook van geene bevestiging in de voogdij vóór het aangaan van dat huwelijk sprake zijn. En die onzekerheid omtrent de identiteit vau de minderjarige, bedoeld in de acte van 1867, met die, waarvan sprake is in de dagvaarding , wordt van te meer gewigt, wanneer men in aanmerking neemt, dat het hier geldt den burgerlijken staat van een persoon en dat dus, al erkent de eischeres, dat dezelfde minderjarigo door haar bedoeld wordt, die erkenning, als betreffende eene zaak van openbare orde, in regten niets kan afdoen. Maar al bestond dit bezwaar niet en al was het in regten boven allen twijfel verheven , dat beide partijen dezelfde minderjarige op het oog hebben, dan nog kan m. i. de exceptie volstrekt niet opgaan : 1°. Niet, omdat de eischeres niet ageert in de qualiteit van voogdes, die haar door den ged. wordt toegedicht. Men kan bij regterlijk vonnis iemand niet eene qualiteit ontzeggen, die hij niet aanneemt. De voorgestelde exceptie is dan ook eigenlijk niet de exceptie van nouqualificatie, maar een gewoon middel van niet-ontvankelijkheid, dat te gelijk met het antwoord ten principale had behooren te zijn voorgesteld. 2». Niet, omdat ik niet geloof, dat art. 405 B. W. toepasselijk is bij het huwelijk van de moeder van een natuurlijk erkend kind. De pleiter van eisch zelf deed reeds de bezwaren uitkomen, die de woorden van het artikel tegen zijne uitlegging opleveren. 3°. Niet, omdat, al mogt bij analogie art. 405 B. W. op de eischeres van toepassing zijn , het gevolg daarvan alleen zou wezen, dat de voogdij over de minderjarige Jannetje van der Klugt op dit oogenblik is vacerende en mitsdien niemand tot de opvordering dier minderjarige geregtigd is, of bevoegd om regten op de persoon dier mindeijarige te doen gelden, als alleen de moeder, die het kind als hare natuurlijke dochter heeft erkend (zie art. 354 j°. 361 B. W.). Op deze gronden heb ik alzoo de eer te concluderen, dat de Regtbank de voorgestelde exceptie zal verwerpen, met veroordeeling van den ged. en excipiënt in de kosten van het incident, met last op partijen om ten principale voort te procederen. De Regtbank enz., Gehoord den officier in zijne conclusie, strekkende, dat de Regtbank de voorgestelde exceptie zal verwerpen, met veroordeeling van den ged. en excipiënt in de kosten van het incident, met last op partijen om ten principale voort te procederen; Overwegende, dat de eischeresse en haar echtgenoot M. C. van der Spek, toegelaten tot kostelooze procedure bij vonnis dezer Regtbank van 25 Mei dezes jaars , den ged., na vruchtelooze sommatie, gedagvaard hebben om bjj vonnis , uitvoerbaar bij voorraad en bij lijfsdwang, te worden veroordeeld aan de eischers af te geven de ten huize van ged. zich bevindende en indertijd door de eischeresse, tor verzorging aan den ged. gegevene J. van der Klugt, natuurlijk erkende dochter der eischeresse, met vergoeding van alle kosten, schaden en interessen , op te maken bij staat, en de proceskosten; O., dat na dien-overeenkomstige conclusie van de eischeres en na mededeeling door deze van de vereischte stukken, de ged. heeft geconcludeerd, dat de eischeresse onbevoegd zal worden verklaard tot het instellen der vordering, met aanvoering, dat de eischeresse bedoeld kind niet voor het eerst den 13 Maart 1875 tijdens haar huwelijk heeft erkend, doch reeds vóór haar huwelijk, bij acte van 27 Növ. 1867 , en zij dit kind niet anders kan opeischen dan als moeder-voogdes, welke hoedanigheid zij echter niet bezit, omdat niet blijkt, dat zij vóór het aangaan van haar huwelijk, op 22 April ] 869, in de voogdij is bevestigd; O., dat de eischers tot verwerping dezer exceptie geconcludeerd hebben , aangezien het feit, dat de eischeresse tijdens haar huwelijk en geadsisteerd door haren echtgenoot het kind erkend heeft, voldoende is tot staving van haar regt van opvordering, en daarenboven de eischeresse in geene hoedanigheid hoegenaamd ageert, maar zuiver in hare betrekking van moeder kiachtens de ouderlijke magt; waarop de ged. onder persistit nog geantwoord heeft, dat uit de erkenning vóór het huwelijk moet volgen, dat de moeder bij het aangaan van haar huwelijk, zonder in de voogdij bevestigd te zijn, deze heeft verloren en onder het vaceren der voogdij de tegenwoordige actie niet bezit; waarna de exceptie van weêrszijden is bepleit; O. ten aanzien der feiten : dat de eischers opvorderen een kind der eischeresse van het vrouwelijk geslacht, genaamd Jannetje van der Klugt, blijkens overgelegd geboorte-extract, geboren te Noordwijkerhout op 31 Jan. 1865, welk kind, blijkens overgelegd afschrift der acte, voor den ambtenaar van den burgerlijken stand te 's Gravenhage gepasseerd, den 13 Maart 1875 door de eischeresse, geadsisteerd met den eischer, erkend is voor hare natuurlijke dochter; 0., dat de ged. en excipiënt nu wel heeft overgelegd het afschrift eener acte , den 27 Nov. 1867 voor den notaris J. W. van den Bergh te 's Gravenhage verleden, waarbij de eischeresse verklaart te erkennen haar natuurlijke dochter Johanna van der Klugt, geboren te Noordwijkerhout op 3 Sept. 1866, behoorlijk geregistreerd, doch bij de afwijking in den voornaam en het belangrijke verschil in den geboorte-datum deze acte niet kan gerekend worden dezelfde als de thans opgevorderde dochter te betreffen; weshalve het er voor te houden is, dat de eischeresse het nu geëischte kind eerst op 13 Maart 1875 erkend heeft, en wel nadat haar huwelijk met den eischer, blijkens overgelegd extract uit het huwelijks-register der gemeente Hillegom, op 22 April 1869 was voltrokken; O. ten aanzien van het regt: dat, vermits bij het ontbreken der erkenning geen voogdij vóór het huwelijk bestond, ook van geen bevestiging in de voogdij, alvorens tot het huwelijk over te gaan, sprake kan zijn, en alleen reeds daarom art. 405 B. W. zijne toepassing ten deze moet missen , terwijl de eischeres door de erkenning tijdens het huwelijk, ingevolge art. 408, de voogdij heeft verkregen en geregtigd is haar kind op te eischen, nu niet gebleken is, dat het op eenige wijze van's vaders zijde is erkend, noch dat de eischeres tot de voogdij zou zijn onbevoegd of hiervan uitgesloten of ontzet; O., dat zelfs, al kan worden aangenomen, dat de bovengenoemde acte, den 27 Nov. 1867 en alzoo vóór het huwelijk verleden, het nu gevorderde kind betreffen zou, het art. 405 , blijkens zijnen duidelijken inhoud, alleen geldt voor de voogdij , die de moeder na doode van haren echtgenoot over hare wettige kinderen uitoefent, en ook geenszins bij analogie (vermits zulks met de algemeens bewoordingen van art. 408 zou zijn in strijd) tot de natuurlijke erkende kinderen kan uitgebreid worden, hetgeen te minder geoorloofd is, omdat voor een natuurlijk kind ten deze niet dezelfde regtsgrond als voor wettige kinderen, die familiebanden hebben, bestaat, en omdat bij de bedoelde uitbreiding art. (Gepleit voor de eischeres en geëxcipieerde Mr. J. H. C. Horch , en voor den gedaagde en excipiënt Mr. G. Belinfante.) ARRONDISSBMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Eerste kamer. Zitting van den 15 September 1875. Voorzitter, Jhr. Mr. B. J. Ploos van Amstel. Mrs.: J. van Eik Jz. en Jhr. B. de Bosch Kemper (plaatsv.). Dempen van de Achtergracht te Amsterdam. — Regt van uitwatering. — Reglement van Amstelland. Niettegenstaande in Tiet algemeen de regten van partijen worden beoordeeld naar het tijdstip der dagvaarding, erkent de regter bij zijn vonnis niet alleen, dat een regt tijdens de dagvaarding bestond, maar ook dat het tot op den dag der uitspraak is blijven bestaan. Daaruit volgt, dat de regter bij de beslissing van een geschil ook rekenmu moet houden met de veranrlerinnen n f tl]f in de regten van partijen na de dagvaarding mouten gekomen flni , . , mei - ■' ,« — .V""' '-'".7 ziffl. Ctl Cen reüt. dat daarna llP.P.ft nnnphntirl/m lp hflstnnn mag handhaven. De dijkgraaf van Amstelland qq., eischer, procureur Mr. J. van Ets , H. den burgemeester van Amsterdam qq., gedaagde, procureur J. G. Kuhn. (Zie de conclusie van het Openb. Min. in Weekbl. n°. 3864, en de errata in Weekbl. n°. 3867.) De Regtbank enz., Gehoord partijen : Gelet op de conclusie van den subst.-officier van justitie Mr. H. J. Kist , strekkende tot ontzegging van de vordering, met veroordeeling van den eischer qq. in de kosten ; Overwegende in facto : dat de eischer op 20 Oct. 1874 den ged. heeft gesommeerd om op de ingestelde vordering ten principale te antwoorden, op grond, dat het Prov. Geregtshof in Noordholland bij zijn arrest van 30 Junij 1870 (op de expeditie geregistreerd) hot vonnis dezer Regtbank van 31 Aug. 1869 (op de expeditie geregistreerd) heeft vernietigd, voor zooverre het de ambtshalve onbevoegdverklaring betreft, doch het voor het voor het overige bekrachtigde, met verwijzing van de zaak naar de Regtbank , ten einde de zaak ten principale te beslissen; dat het tegen dat arrest ingesteld beroep in cassatie bij arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden van 17 Jan. 1873 (op de expeditie geregistreerd) is verworpen; tn dat bij art. 96 van het nieuwe reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap Amstelland, vastgesteld bij Kon. besluit dd. 22 Jan. 1872 (Stbl. n°. 7), de dijkgraaf is belast om op zijnen naam alle regtsgedingen te voeren, en deze dus is getreden in de plaats van dijkgraaf en hoogheemraden, voor zooverre noodig met overname van de arrementen der procedure, het regtsgeding ten principale op do laatste gedingstukken voortzetten moet; dat de god., antwoordende, in de eerste plaats zich heeft gerefereerd aan het oordeel van do Regtbank, voor zooverre de vraag betreft, of het regtsgeding, door het vorige hoogheemraadschap tegen den ged. qq. bij dagvaarding dd. 8 Mei 1868 aanhangig gemaakt, in voege omschreven kan worden voortgezet; dat hij voorts heeft doen opmerken, dat onder de vroeger aangehaalde stukken niet te vinden zijn eenige acten of plakkaten, de stad Amsterdam jegens het landschap Amstelland, het baljuwschap Amstelland of het later eerst gevestigd heemraadschap of hoogheemraadschap verbindende, maar alleen jegens zekere bepaalde gedeelten, waarvan of de ligging en grenzen thans in het duister verkeereri, of toen zoomin in Amstelland, ouder welke qualiffcatie ook, waren te brengen dan eerst in latere en op zelfs zeer recente datums; dat het aangeboden bewijs is ijdel, omdat bij onzigtbare, ofschoon doorloopende erfdienstbaarheden, waaronder de erfdienstbaarheid van waterloop, door de wet zelve bij art. 724 B. W. wordt gerekend, het daarop gesustineerde regt alleen door titels kan worden bewezen (art. 746 B. W.); dat in allen gevalle het aanleggen en bouwen der Amstelschutsluis als waterkeering, geheel en ai ter beschikking van het Stedelijk Bestuur van Amsterdam staande en sedert meer dan twee honderd jaren ongehinderd beheerd, het regt van waterloop, zoo het al immer ten faveure van het hoogheemraadschap van Amstelland heeft bestaan, immers wat de erfdienstbaarheid van waterloop door de Amstelsluis betreft, non utendo heeft doen te niet gaan ; dat die opgeheven erfdienstbaarheid niet heeft kunnen herleven of vernieuwd worden door administratieve correspondentie tussehen het Dagelijksch Bestuur der stad Amsterdam en het Hoogheemraadschap; dat buitendien de erfdienstbaarheid, zoo die al bestond, naar oud en nieuw regt, onwettig en onwillekeurig is verzwaard, daar door menigvuldige inpolderingen en droogmakingen de waterberging van het landschap, baljuwschap of waterschap Amstelland aanmerkelijk is verminderd; dat in allen gevalle de thans voortgezette regtsvordering, volgens art. 750 B. W., niet meer voor toewijzing vatbaar is, dewijl de stad Amsterdam hare vrije uitwatering in het IJ, als zeearm voor eb en vloed liggende, heelt verloren, en de zeearm zelf is veranderd in eene kom en een kanaal tussehen inpolderingen en sluizen, waarover het Stedelijk Bestuur der genoemde stad geen beheer heeft; dat ook de eischer, zoo als hij ten deze procedeert, geen ander dan gezocht belang heeft en kan hebben bij het gepretendeerde servituut, dewijl het voormelde Koninklijk besluit aan het nieuwe licht uur van het hoogheemraadschap van Amstelland heeft toegevoegd het onbelemmerd genot en beheer van twee sluizen , welke beide sluizen hebben eene geheel vrije uitwatering in het IJ; dat de gedempte Achtergracht, waarvan de her-opening geëischt wordt, valt buiten den ring, waar¬ over het hoogheemraadschap tijdens het instellen der regtsvordering gezag voerde; dat de Achtergracht door of van wege de stad zelve is gegraven bij of ten gevolge van de uitlegging vun 1663 buiten de stadsvesten , zoodat de Achtergracht nimmer heeft kunnen zijn een door het hoogheemraadschap gerequireerde waterloop of doorloop van water; op alle welke gronden de ged. heeft geconcludeerd tot ontzegging van de vordering, ingesteld bij dagvaarding dd. 6 Mei 1868 , met veroordeeling van den eischer in de kosten; dat de eischer, replicerende, heeft doen opmerken: dat aan zijn regt om in zijne qualiteit van dijkgraaf het geding voort te zetten, i'1 verband met de nieuwe constitutie van het hoogheemraadschap, uiet te twijfelen valt; dat duidelijk is geposeerd, dat het regt van uitwatering door de stad Amsterdam tot in het IJ is verkregen zelfs voor de uiterste deelen van het hoogheemraadschap; dat het regt val' Amstelland meer in het bijzonder blijkt uit de door hem in zijne conclusie nader omschreven stukken ; dat het bestaan van het geposeerde regt van uitwatering inderdaad bewezen wordt door allezins ondubbelzinnigen titel, zoodat het beroep op langdurig bezit dan ook slechts geheel in subsidium is gedaan; dat het hier niet zoozeer geldt eene burgorregtelijke erfdienstbaarheid van waterloop, dan wei een in het openbaar belang, ten behoeve van de om Amsterdam liggende polders, georganiseerd en steeds geëerbiedigd regt van uitwateiing; dat het beroep op verjaring niet wordt uitgesloten; dat ook onzigtbare erfdienstbaarheden onder vigueur van het oud-Hollandsche regt door verjaring konden worden verkregen; dat het historisch vaststaat, dat de Amstelschutsluis niet als waterkeering werd gebouwd; dat ook de andere sluizen dit doel niet hebben gehad; dat uit de in zijne conclusie aangehaalde stukken blijkt, dat Amsterdam het regt van Amstelland op eene vrije en onbelemmerde waterloozing wel degelijk heeft erkend; dat van het te niet gaan van de zoogenaamde erfdienstbaarheid non utendo geen sprake kan zijn ; dat het maken van veranderingen, hetzij in het heerschende, hetzij in het dienstbare erf, waardoor de toestand van het laatste zou worden bezwaard, nooit, noch naar oud, noch naar nieuw regt, ten gevolge heeft het verlies van het regt van erfdienstbaarheid voor het heerschende erf; dat het regt van uitwatering van Amstelland door Amsterdam evenmin te niet kan zijn gegaan door de werken in verband met het Noordzee-kanaal; dat, zoo, in verband met Amstelland's regten, door die werken voor Amsterdam moeijelijkheden zonden kunnen ontstaan, art. 2 van het reglement van Amstelland aan Amsterdam den weg aanwijst, dien Amstelland reeds heeft willen bewandelen , maar die door Amsterdam uit de hoogte schijnt te worden afgewezen oin tot oplossing dier moeijelijkheden te geraken; dat van een zoo ianigeii toestand van zaken, waardoor de uitoefening van de erfdienstbaarheid feitelijk onmogelijk zou zijn geworden, nimmer de rede kan zijn; dat de toevoeging aan Amstelland van het beheer over de Ipenslooteren Diemerdammersluizen Amstelland's belang bij de waterloozing door Amsterdam niet heeft doen vervallen, zoo als dan ook duidelijk bij het Kon. besluit van 22 Jan. 1872, n°. 7, op blz. 5, wordt uiteengezet ; dat het beweren, dat de Achtergracht vallen zou buiten den ring, waarover Amstelland, tijdens het instellen der actie, gezag voerde, afsluit op de bijlage bij Wagenaar's beschrijving, d. III» p. 135; dat evenzeer het beweren, dat de Achtergracht daarom niet eene door Amstelland gerequireerde waterberging of uitwatering heeft kunnen zijn, omdat de Achtergracht door of van wege de stad is gegraven, afstuit op de beide in de conclusie aangehaalde stukken ; op welke gronden de eischer verklaard heeft, dat hij , zoo noodig > subsidiair aanbiedt om door getuigen en alle andere middelen regtens te bewijzen, dat Amstelland gedurende meer dan dortig jaren het regt van uitwatering door de stad heeft uitgeoefend, en zoodanige andere feiten als de Regtbank zal vermeenen te behooren, en verder gepersisteerd heeft bij zijnen eisch en genomen conclusiën; dat de ged., duplicerende, heeft gezegd : dat het hier alleen de vraag kan zijn, of aan het hoogheemraadschap van Amstelland wel en wettig toekomt de waterloop door de Amstelsluis , de Achtergracht en de Weteringbarrière; dat hij daarna de acten en bescheiden heeft bestreden , waarop de eischer zich tot staving van zijn regt beroepen heeft eu tot het besluit is gekomen , dat het door den eischer beweerde regt van waterloop is onbewezen en blijkbaar uit de lucht gegrepen; dat de ged. vervolgens verder heeft bestreden het door den eischer aangeboden bewijs; dat hij daarna heeft betoogd, dat, al moga hier gelden en aangenomen worden het adagium pars pro toto , dan nog het servituut van uitwatering is opgeheven dour de waterkeeringen, waaronder met name de Amstelsluis en de Achtergracht-toldeuren, welke door de stad Amsterdam, nu twee eeuwen geleden, zijn aangelegd; dat hij nog heeft opgemerkt, dat in alle stukken en geschiedkundige bronnen, welke alsnog over den waterloop door Am sterdam zijn te vinden , schijn noch schaduw zal gevonden warden van dergelijk aiscretionuair gezag van het hoogheemraadschap van Amstelland over de sluizen dor stad Amsterdam , als nu verlangd wordt, als zijnde die sluizen altijd door het Stedelijk Bewind onbelemmerd en zonder eenige coutröle van het hoogheemraadschap gelegd , beheerd, geopend en gesloten , zoo als met name het geval is geweest van de eerste bouwing ut' ten aanzien van de Amstelsluis en de Achtergracht; dat, zoo het beweerde regt van waterloop al vroeger mogt bebben bestaan door de Middeidamsiuis of andere sluizen, dat regt sedert 1670, en dus meer dan sedert twee eeuwen, non utendo is vergaan ; dat de ged. voorts heelt tegengesproken, dat het voortdurend bestaan van het bewuste regt van waterloop of uitwatering door de Amstelsluis en Achtergracht zou zijn erkend, en uitvoerig bestreden heelt de bewijskracht van de bescheiden, daartoe door den eischer aangevoerd; dat hij nog heeft doen opmerken, dat er tot op het jaar 1849, en dus meer dan anderhalve eeuw na de aigeheele inpoldering der stad, geene enkele daad is aan te voeren, waaruit direct of indirect volgen zou, dat het Stedelijk Bestuur hei Amstelwater heeft doorgelaten als eene verpligting jegens Amstelland; dat het eenmaal vervallen regt non utendo niet is hersteld; dat daarbij komt, dat sedert 1526 onderscheidene polders zijn drooggemaakt en de waterloop door Amstelland is verzwaard , zoodat een ander en meerder regt wordt gevorderd dan de eischer verkregen heeft, en- bem de ingestelde actie niet volgen kan; dat de ged. getracht heeft nog nader te betoogen > dat het regt van erfdienstbaarheid van waterloop te niet is gegaan door het Kanaal voor de doorgraving van Holland op zijn smalst; dat de vordering, nu de eischer de onbelemmerde beschikking heelt verkregen over de Diemerdammer- en Ipenslootersluis, in eene onredelijke kwelling is ontaard; dat hetgeen door hem is aangevoerd teil aanzien van het dempen van de Achtergracht, volstrekt niet afstuit op de aanhalingen uit Waöknaar, door den eischer in zijne conclus ® van repliek to berde gebragt; zoodat de ged. heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring, immers tot ontzegging van de incidenten conclusie vau den eisctier, en heelt verklaard ta persisteren bij zijn" conclusie van antwoord; O. in jure : dat art. 96 van het reglement van bestuur voor het hoogheemraad' schap Amstelland, vastgesteld bij X. M. besluit dd. 22°Jan. I872 (Stbt. n". 7), bepaalt, dat op den naam van den dijkgraaf de iegts gedingen worden gevoerd, waarin het hoogheemraadschap , hetzij als eischer ot als verweerder, optreedt; dat de verbindende kracht- va" dat besluit niet is betwist, eu dat er dus niet het minste bezwaa' bestaat, dat het door Djjkgrual eu Heemraden aangevangen© regts geding, ingevolge dc bepaling van het nieuwe reglement, door den dijkgraaf alleen, worde voortgezet; dat de vordering, vroeger door Dijkgraaf en Heemraden ingesteld, 'n de eerste plaats strekte tot veroordeeling van den ged. om, telkens "Is dit door hen wordt noodig geacht, de ebbe- en toldeuren van de Amstelsluis en van de waterkeeringen in de Achtergracht en Weteringbarrière voor ebbe geopend te houden. en zulks on grond, dat Amstelland sinds onheugelijke tijden uitwatering heeft door de stad Amsterdam tot in het IJ ; dat het regt hiertoe zelfs voor de uiterste ueelen van Amstelland is verkregen bij oude overeenkomsten en bevestigd bij de constitutie van het hoogheemraadschap zelve , en dat dit regt, ook gedurende de laatste dertig jaren uitgeoefend, steeds door de gemeente Amsterdam is geëerbiedigd; dat de ged. op verschillende gronden het regt van den etscher, dat den grondslag zijner vordering uitmaakt, heeft betwist, en dat alzoo 'e onderzoeken valt: 1°. of Amstelland inderdaad een regt van uitwatering tot in het ÏJ door de stad Amsterdam heeft verkregen; 2o. zoo ja, of de dijkgraaf dat regt in dier voege kan doen gelden als bij dagvaarding gevorderd is; 0. ad primum : dat de Amstel van ouds met het IJ gemeen lag, en dat alzoo de Uitwatering van dien bevaarbaren en vlotbaren stroom in het IJ door (le natuur zelve gevormd is (art. 577 B. W.), terwijl op waterstaatsgebied in den loop der tijden aan de vereeniging van de landen, die, binnen een waterkeerenden kring besloten door den Amstei en door een paar meer oostwaarts gelegen sluizen, gemakkelijk op het IJ Uitwatering hadden, de naam van Amstelland is gegeven, en die zijn gelegen tussehen Rijnland en het I', de Vecht en eene lijn ten zuiden , die van het oosten naar het westen loopt van Nieuwersluis 'ot Kalslagen; dat de geschiedenis leert, dat de landheer dat regt van uitwatering zijner landzaten of uitdrukkelijk erkend of, voor zooverre de landen, waardoor de Amstel stroomde, niet tot zijn gebied behoorden, aan hen , die bij de uitwatering belang hadden, verkocht heeft; dat van dit een en ander meer dan één bewijs gevonden wordt; dat zoo PJorens Heer Willemszu. van Oegstgeest reeds in een brief, geschreven op Zaturdag na St. Valentijnsdag in 1364 (tan Mieris, Charterboek, III, folio 172), getuigt, dat die van Oud-Kalslagen en ^ieuwveen, welke dorpen ten westen van de heerlijkheid vat) Amstel, 'n Kennemerland en dus op Grafelijk grondgebied lagen, hun watergang gekocht hadden van Proost Willem en den Heer van Amstel, zijn broeder, hetgeen waarschijnlijk tussehen 1252 en 1296 heeft plaats gehad, terwijl Hertog Aibrecfat hetzelve bevestigt in een brief, geschreven op Vrijdag na St. Martijusdag in den winter van het jaai 1364 , houdende, dat die van Nieuwveen en Oud-Kalslagen vrij zijn van dijfc. en sluislasten van de uitwatering te Amsterdam (van Mieris 1. c) zoo als blijkt uit de woorden : »ende loven voor ons ende onse nakomelingen hun ende haren nakomeliugen te houden ende waren alsulken watergank tot Amsterdam weid uyt, also dijkvrij ende sluysvrij als zij hier voortijds die gehad hebbe» enz.; dat de Volgende woorden, voorkomende in een anderen Drter van riertog Albrecht vau 28 Oct. 1387 (Handvesten van Amsterdam, II, folio "09), de erkenning inhoudende van het regt van uitwatering voor een ander gedeelte van Amstelland, »ende om alle geschil ende °nraedt, die namaels van desen voorschreven sluysen te verleggen 'n de Middeldam komen mochte, soo willen wij ende consenteren dat onse goede luyden, wonende in Azichdoen in onsen lande van Amstellandt en die met hen uijtwateren , aan die andere sijde, geschegden ende verlijkt wesen sullen te desen manieren», waarbij valt op te merken , dat onder Azichdoen gemeenlijk verstaan wordt het achter de Ipenslootersluis aan den Amstel gelegen land, in het hijzonder Ouüer-Amstel en Nieuwer-Amstel; dat bij dien brief kan gevoegd worden een brief van Graaf Willem van 1 Oct. 1413 {Handvesten li, fol. 709), waarin de Graaf met goedvinden van Amsterdam en van hen die in het waterschap vau den lande van Amstellandt gewaterd zijn, aan de ingelanden van Reyneseop, Bijleveldt, Achttrouen en Mastwijck, gelegen in het Sticht, het regt verkoopt om een kanaal te graven van den Rijn naar den Amstel, ten einde daardoor iiet water te brengen in den Amstel en verder tol in het IJ ; dat voorts in aanmerking komen drie brieven of acten van de Regering van Amsterdam: a. van 18 Julij 1492, b. van 9 Dec. 1497 en c. van 11 Oct. 1509 (Handvesten, H, folio 711 sqq.), waarbij zij zich jegens de waterschappen en landgenooten van Reynescop, de proostdij van Meijert, die van Ouder- en Nieuwer-Amstel of hunne ad herenten verbindt om de beide sluizen in den Middeldam en de St. Anthoniesluis voor hare rekening te onderhouden, onder de uitdrukkelijke voorwaarde: »dat sij nut en bequaam wesen en blijven sal omme tot nutsaamheid en profijt van den lande, na den Handveste daar afwesende, uijt en in te wateren en haren watergank daardoor te hebben»; dat het niet blijkt, dat dit regt van uitwatering van Amstelland door Amsterdam ooit betwist is geworden, maar dat daarentegen 'neer dan één bewijs voorhanden is , dat de Regering dat regt heeft geëerbiedigd en gehandhaafd; dat, zoo in eene ordonnantie van de Heeren van den gerechte dd. 13 -Nov. 1589 [Handvesten, III, folio 1526) verboden is om in het vervolg schuiten te leggen tussehen de üuikersluis en de Popuissteeg, toen geklaagd was over ue belemmering , die de uitwatering van den Amstel door de Duikersluis ondervond, ten gevolge van liet groot aantal daarvoor liggende schuiten; dat ook in lateren tijd de Regering van Amsterdam getoond heeft het regt van uitwatering van Amstelland te erkennen eu te eerbiedigen ; dat zoo in een rapport van den toeumaligen commissaris Van stads publieke werken van 12 Julij 1842, waarmede Burgemeester eu Wethouders van Amsterdam zich volkomen vereenigd hebben, "aar aanleiding van eene klagt over de belemmeringen , die de uitwatering van Amstelland's boezem in de laatste jaren ondervond,— de Verzekering gegeven is , dat voor de regten van Amstelland zooveel 'hogelijk gezorgd word; dat, blijkens het register der deliberatiëu van de Gedep. Staten van ^oordholland dd. 9 Oct. 1850 , door den Raad vau Amsterdam ingetrokken is het in het voorgaande jaar genomeu besluit om de Uitwatering door den Middeldam onder het Oude beursplein te dempen, omdat Dijkgraaf en Heemraden van Amstelland daartegen ernstige bezwaren hadden in het midden gebragt, ten gevolge waarvan de bedoelde waterloop ter breedte van het geheele Rokiu vergroot is; dat uit al deze stukkeu, in hun onderling verband beschouwd, wettig en overtuigend blijkt, dat de Amstei, zoowel feitelijk als regtens, de natuurlijke uitwatering vau Auisteiiand is; dat de Regering van ^nisteruani zijn regt van uitwatering in het IJ nimmer heett betwist, ""aar dit telkens, wanneer dit pas gal, regtstreeks of zijdelings heeft erkend en gehandhaafd, terwijl het bezwaar van den ged., dat dit regt niet ten aanzien van alle deelen van Amstelland uit constitutieve 'itels blijkt, zijn gewigt verliest bij de overweging, dat Gijsbrecht e Hl, Heer yan Amstei, op weinige uitzonderingen na, heer en eigenaar was van al het land, dat tijdeus de dagvaarding binnen en kring van het hoogheemia'adschap vau Amstelland lag, en het 0 den aard der zaak ligt, dat hij dit regt niet aan zijne eigen onderaten bij liaudvest ot brief verleend , veelmin verkocht heeft; dat in dien stand der zaak het door tien eischer aangeboden bewijs Han worden voorbijgegaan; 0. ad secundum : dat de Amstel oudtijds met het IJ gemeen lag, en dat het eerst daarin verandering is gebragt door Gijsbrecht den IH, Heer van Amstel, die in het jaar 1240 of daaromtrent in den Middeldam, thans Vijgendam, een dam heeft gelegd, om aan de ingezetenen van Amsterdam eene goede haven te bezorgen ; dat hij in dien dam twee sluizen beeft doen maken , ten einde daardoor den Amstel te laten doorstroomen en uitwateren in het IJ, bij welke sluizen later nog eene derde met hetzelfde doel onder de voormalige St. Anthoniespoort gebouwd is; dat m het vervolg van ttja oofc sluizen zijn gemaaKt aan de Amstelzijde, eene ter plaatse van de Grimnesse- en eene ter plaatse van de Ossensluis, welke volgens Waqenaar (II, folio 57) zich daSr reeds in 1594 bevonden, zoo het schijnt tot keering of tijdige doorlating van het hooge Amstelwater en om schuring en verversching te weeg te brengen in Oude- en Nieuwe-Zijds Voor- en Achterburgwallen ; dat het beheer van de uitwaterende sluizen aanvankelijk was opgedragen aan het Geregt van Amsterdam en aan Heemraden en Huismeesters in Asichdoem, zoo als blijkt uit den boven aangehaalden brief van Hertog Albrecht van 28 Oet. 1387 : «Item soo sal men dese sluijsen bij der meerenmannen van onsen gerechte van Amsterüamme, ons heemrades ende huijsmeesters in Asichdaem ons landts voorschreven op ende toedoen, als hun nut ende oirboirlijck dunckt»; doch dat de Regering van Amsterdam al spoedig, met geen ander doel dan om in het beheer van die sluizen onafhankelijk te worden, hen, die bij de uitwatering in den Amstel belang hadden en het onderhoud van de sluizen bekostigden , van die verpligting ontheven en zich zelve daarmede belast heeft (Handvesten, H, folio 711 en 713); dat de inlatende sluizen, door de Regering van Amsterdam gebouwd en onderhouden, altijd uitsluitend onder haar toezigt gestaan hebben, en dat niet is gebleken, dat Amstelland daarop ooit eeuigen invloed heeft uitgeoefend; dat met de uitbreiding, die de stad door den toenemenden bloei van handel en scheepvaart ran lieverlede verkreeg, het getal siaizen en waterkeeringen vermeerderd en dien ten gevolge de loop van het water aanhoudend gewijzigd is; dat de waterstaat van Amsterdam bij de laatste en aanzienlijkste vergrooting der stad, in 1654 , de grootste verandering heeft ondergaan; dat bij die gelegenheid zijn gemaakt de Regulierstoldeuren onder de brug over de Achtergracht en de Weteringsbeer in de Stadsgracht onder de Weteringspoort (Wagenaar, II, folio 58), en dat kort daarop de Vroedschap besloten heeft tot den bouw van de Amstelsluis, welke in 1674 voltooid is, om het IJwater, zoo als Wagenaar zegt (H , folio 59), dat gemeenlijk, vooral des zomers, twee of drie voet hcoger was dan het Amstelwater, uit den Amstel te houden , ten einde daardoor te voorkomen, dat het water van die rivier — bij de zuiverheid waarvan Amsterdam een zeer groot belang had —- niet verontreinigd werd; dat derhalve de ged. dwaalt, wanneer hij beweert, dat de Amstelsluis geene andere strekking had dan om het Amstelwater te keereu, en dat dit ook volgt uit den aanhef van de ordonnantie van 26 Oct. 1700, tegen de onordentelijkheden omtrent de sluizen (Handvesten, II, folio 717), luidende: «Alsoo onse heeren van den Geregte der stad Amsterdam in ervaringe komen, dat aan de schutsluizen en deuren, welke soo binnen als buijten de stad in derselver Jurisdictie liggen en dienen tot de noodige verversing en circulatie van de wateren, vele onordentelijkheden worden gepleegd» enz.; dat de Regering van Amsterdam, die al die sluizen onderhield, ook de wachters daarvan benoemde en hunne instructiën vaststelde; dat, volgens art. 16 vau de ordonnantie van 26 Oct. 1700 (Handvesten , II, folio 719), aan de sluiswachters opgedragen was om do deuren tot het intappen , circuleren en ver vertellen van stadswater, zoo dikwerf en zoolang zulks zal worden bevolen, open te zetten, het water tot op de geordonneerde peilen gekomen zij mie, dezelve aanstonds weder te sluiten , des vereischt wordende weder aan te sluiten of ook weder op te haleu ; dat verder art. 18 verbood om, wanneer om de evengemelde reden de sluizen gesloten zijn , of voor de hoogte van het buitenwater gesloten werden gehouden, de deuren op te halen en de stads-slooten te forceren of te breken of eenig geweld aan te doen op straffe van f 100, boven en behalve arbitrale correctie en lijfstraffen, naar gelegenheid van zaken; terwijl, volgens art. 19, de sluiswachters verpligt waren ook by tijden van hooge vloeden, schoon alsdan nooit geschut werd, op de sluizen te blijven; dat de Regering van Amsterdam zoo den waterstaat binnen de stad vrij en zelfstandig naar gelang van de omstandigheden regelde; dat tot bewijs daarvan ook strekken kan het rapport van commissariseen van de Vroedschap te Amsterdam dd. 21 Oct. 1672 (Wagenaar, I, fol. 652), wegens het ioozen van het water over Amstelland en de gevreesde overstrooming van gausch Holland, in welk rapport het volgende voorkomt: »wat het eerste hier belangt (d. i. het overvloedige water uit ons landt best gelost), oordeelden commissarissen notoir te zijn, dat het tot lozen en wegbrengen van 't overvloedige water geen ander raad is als alle de uitwaterende sluijsen van Rijnen Amstelland, wanneer de ebbe begint te gaan open, en als de vloed begint te gaan weder toe te doen, waaromtrent alle de noodige orders al voor eenige dagen zoo bij de Heeren Durgemeesteren als de Heeren van Rijnland gesteld eu voor zooveel do Heeren Burgemeesteren en wel waargenomen sijnde»; aismede de inededeeiing van YVaqenaar (I, folio 660), die niet is weêrsproken, dat, wanneer bij hoogeu vloed en hoog Amstelwater de kelders in de stad onderliepen, de IJ- en Amstelsluizen werden digtgehouden; dat het mitsdien niet te ontkennen valt, dat de belangen vau Amstelland, zoo van lieverlede min of meer aan die van Amsterdam onderge. schikt zijn geworden en Amstelland's regt van uitwatering in den loop der tijden en door den drang der omstandigheden is gewijzigd en beperkt, wat te meer klemt bij de overweging, dat Amstelland steeds toegelaten heeft de maatregelen, door de Regering van Amsterdam genomen tot voorziening in de klemmende eischen van den handel en de scheepvaart, in de dringende behoefte aan waterverversching en in de groote gevaren, waarmede een te hooge stand, hetzij van het IJ , hetzij van het Amstelwater, de ingezetenen bedreigde, of die het gevolg konden zijn van een doorbraak van dijken of onder-water-zetting van het omringende land in tijden van oorlog; dat Amsteiland zich evenmin heeft verzet tegen het beheer zoo van de uitwaterende als van de inlatende sluizen door de Regering van Amsterdam, noch tegen -de wijze, waarop zij dat beheer voerde, en dat Amstelland zelfs geene krenking heeft gezien van zijne regten in den bouw van de Amstelsluis, waardoor de stad als het ware geheel ingepolderd werd; dat de eischer, als hij de veroordeeling vraagt van den ged. om telkens, wanneer dit door hem wordt noodig geacht, de ebbe- eu toldeuren van de Amstelsluis en van de waterkeeringen in de Achtergracht en de Wetering barrière voor ebbe geopencf te houden, — in den grond der zaak niets anders vordert dan dat aan Amsterdam het vrije en zelfstandige beheer over hare sluizen zal worden ontnomen en hare Regering beperkt in het vermogen om den waterstaat binnen de stad te regelen in overeenstemming met de belangen van de gemeente; dat echter, zoo als uit het bovenstaande gebleken is, het regt van uitwatering van Amstelland dien omvang nooit heeft gehad noch heeft kunnen hebben ; dat de eischer derhalve veel meer vraagt dan waarop hij regtens aanspraak heeft; en dat de bovenstaande eisch mitsdien, in voege als hij is ingesteld, niet kan worden toegewezen; O., dat de vordering in de tweede plaats strekt om de aangevangen demping van de Achtergracht te staken, de door die demping te weeg gebragte belemmering op te ruimen en die gracht in den vorigen toestand te herstellen; dat deze eisch daarop is gegrond: lo. dat de Achtergracht met hare twee toldeuren en onder de Reguliersgracht dienst aar blijven moet, zoo om het Amstelwater op zijn tijd vrij binnen te laten, als om te beletten, dat het door het IJ en stadswater worde besmet * en 2^'» dat uit de vermelding van de toldeuren op lijst 2 der bijlage bij Waoenaab, IH, folio 135, blijkt, dat zij behoorde tot de schutsluizen, waarmeue nei wiier, mei uen Jvinsiei gemeen zijnde, in den ring van Amstelland wordt afgesloten en gescheiden van andere wateren zoo buiten als binnen den ring; 0. te dien aanzien , dat door den ged. ten stelligste is ontkend , dat de Achtergracht gelegen is binnen den ring van Amstelland; en dat de eischer tot staving van zijn regt geen ander bewijs heeft aangevoerd dan de bijlage, houdende opgave van de grootte der polders, van het getal der schutsluizen en watermolens, eu vau den oppervlakkigen inhoud der wateren, begrepen onder den ring van Amstelland; dat, wel is waar, bij die opgave vermeld staat, dat zij woordelijk ontleend is uit het register van het hoogheemraadschap van Amstelland (1. c. folio 135 en volgende); doeh dat daaruit nog niet volgt, dat het vaststaat, dat de Achtergracht binnen den ring van Amstelland ligt, omdat niet is bewezen, dat de Regering van Amsterdam tot de samenstelling van die opgave heeft medegewerkt en eene eenzijdige verklaring van bet hoogheemraadschap " dat de schutsluizen in de stadsgracht bij de Wetering in de Achtergracht bij de Ossenmarkt tot den ring van Amstelland behooren , aan den eischer nog geen regt geeft om de Achtergracht te beschouwen als een gedeelte van den boezem van dat waterschap; dat daarbij niet mag worden voorbijgezien, dat,'volgens de aanteekening aan den voet van de lijst n'. 2, de schutsluis in de Achtergracht bij de Ossengracht niet behoort tot de 53 sluizen, waardoor men schutten kan, maar uitsluitend dient om het water tn en b\j gelegenheid af te tappen (cf. Mr. G. de Vries, de Zeeweringen, pag. 81), zoodat de Achtergracht nimmer een water of doorloop van den Amstel geweest is noch heeft kunnen zijn; dat het ook niet blijkt, dat de Regering van Amsterdam de Achtergracht, die op haren last en voor hare rekening is gegraven kort na de laatste uitbreiding van de stad, bestemd heeft tot eene waterberging of boezem vau Amstelland; en dat alzoo teregt is opgemerkt, dat het aan het Gemeentebestuur vrgstond om den ten eigen gerieve aangelegden uitgang te digten, hetzij door de toldeuren vast te zetten of, wat nog eenvoudiger was, de Achtergracht te doen dempen, ten einde daardoor de afstrooming van stadswater door de bedoelde gracht volstrekt onmogelijk te maken; dat derhalve ook deze eisch behoort te worden ontzegd; 0. wijders, dat, zelfs aangenomen, dat het regt van uitwatering van Amstelland den eischer regt geeft te vorderen wat bij dagvaarding is gevraagd, dan nog die eisch op dit oogenblik niet meer voor toewijzing vatbaar zou zijn ; dat toch het regt van uitwatering den waterstaat betreft, en deze regter zich geheel vereenigt met de gronden en motieven, waarop iu het vonnis dezer Regtbank van 31 Aug. 1869 het gevoelen van den ged. bestreden is, dat het hier een regt van erfdienstbaarheid geldt, en aangenomen dat het bedoelde regt in zijn vorm overeenkomt met eene verleening van politie of een privilegie, zoo als het oudtijds werd genoemd, een regt ten openbaren of gemeentelijken nutte, dooiden landsheer krachtens zijn gezag gegeven en dus in het publiek regt geworteld; dat, volgens art. 23 der wet van' 12 Julij 1855 {Stbl. n". 102), de belangen van waterstaat, die, zoo als in casu, twee of meer provinciën aangaan, bjj verschil van gevoeleu, door den Koningkunnen worden geregeld; dat de Koning van deze bevoegdheid, hem UU uiu «et veneeuu, geuruiis. neett gemaakt en bij besluit van «2 Jan. 1872 (Stbl. n°. 7) vastgesteld heeft het hierboven aangehaalde reglement van bestuur van het hoogheemraadschap Amstelland- dat de regtsgeldigheid van dat reglement niet is betwist eu dit tusscheii partijen eene verbindende kracht heeft; dat in den considerans van dat besluit, met betrekking tot de grensregeling tussehen Amsterdam en Amsteiland en het beheer deiwetering en Amstelsluizen, overwogen is, dat de Ipenslooter- en Diemerdammersluizen voor het tegenwoordige niet voldoende zijn tot ontlasting van Amstelland's boezem, en de waterloozing door Amsterdam op het IJ door middel van de sluizen in den BinnenAmstel en naar de Weteringpoort te Amsterdam, mitsdien voor Amstelland, ook afgezien van vroeger verkregen regten op die uitwatering, in het publiek waterstaatsbelang alsnog eene stellige en dringende behoefte blijft; dat dus van de waterkeering in de Achtergracht geen melding wordt gemaakt; en dat nu ten aanzien van de sluizen, die het water van Amstelland op Amsterdam afvoeren , met het oog op het regt van uitwatering vau Amstelland door Amsterdam, bepaald is dat het gebruik van die sluizen gemeenschappelijk moet worden gerégeld door het Hoogheemraadschap en het Gemeentebestuur van Amsterdam en, bij verschil tussehen beide, door Gedep. Staten; dat uit die bepaling volgt, dat na de dagvaarding het regt van den eischer vervallen is om te vorderen , zoowel dat, telkens als dit door hem wordt noodig geacht, de ebbe- en toldeuren van de Amstelsluizen, van de waterkeeringen in de Achtergracht en Weteringbarrière voor ebbe zullen worden geopend gehouden , als dat de Achtergracht in haren vorigen toestand zal worden hersteld • dat, wel is waar, door partijen niet is gewezen , zoomin' op de bepaling van art. 1 als van art. 2 van het reglement; maar dat dit niet wegneemt, dat de regter daarop behoort acht te slaan en dat daaruit de vraag voortvloeit, welken invloed die bepalingen op de regten van partijen hebben uitgeoefend; O. (Gepleit voor den eischer Mr. A. J. Hovy, erj voor den gedaagde Mr. P. A. Brüomans , loco Mr. A. Beugmans.) ARRONDISSEMEiSrTS-KEGTBAïtK TE UTRECHT. Maine? vmib Sirafzaken. Zittingen van 30 September en 7 October 1875. Voorzitter , Mr. F. A. R. A. Baron van Itiersem. Dbukperspkoces. — Lastbb. (Uit het Utrechtsch Dagblad.) Misschien herinnert zich nog deze of gene, wat er in den heel vroegen morgen van 10 Aug. dezes jaars voorviel op de Vischmarkf. alhier, en hoe binnen weinige uren geheel de stad vol was van dit nieuws van den dag. Wij relateerden dit gebeurde in ons Dommer vau dien middag, gaven daarbij weder de verhalen, welke gingen van mond tot aiond, en waren de tolken van de algemeene verontwaardiging, welke 't had opgewekt. De broodbakker de Laat, in wiens omgeving het in de wandeling geheetea Vischmarkt-sehandaal was ontstaan, vond zich door dat artikel in ons dagblad in eer en goeden naam gekrenkt, en diende tegen onze redaktie bij de justitie eene klacht in wegens laster. Het Vaderland gaf, b\j 'teerste bericht, hierover reeds zyne verwondering te kennen, en bij 't hier goed ingelichte en goedgezinde publiek was die verwondering algemeen. Niet vreemd dan ook, dat bij de openbare behandeling dezer zaak tegen onzen hoofd-redakteur, Mr. L. E. Bosch Jr., ter audientie der Arrond. Rechtbank te Utrecht van 30 Sopt. een ongewoon en talrijk publiek in de rechtszaal tegenwoordig was. Wij vernamen later, dat velen hadden geineend, dat de zaak tegen de Laat zou voorkomen, maar zijn wij wel ingelicht, dan kan aan die zaak geen verder gevolg worden gegeveu, omdat het wettig bewijs vau gepleegde mishandelingen jegens de dochter niet zou zijn te leveren. Het presidium werd waargenomen door den heer Mr. E. A. R. A. Baron van Itxersum; — het Openb. Min. werd vertegenwoordigd door den heer Mr. de Gbeve , terwijl de verdediging was toevertrouwd aan den heer Mr. D. J. H. tan JKeden. Na voorlezing der zeer uitvoerige, heel vreemd gestij leerde, klacht van de L,aat, — van ons geïnkrimineerd stukje en van het vonnis van verwijzing van den heer Bosch naar de terechtzitting, werd eerst de Laat ais getuige, en vervolgens de bekl. gehoord. Reeds het verhoor van de Laat bewees, dat net, zelfs voor hem. moeielijk was te zeggen: wat nu toch eigenlijk iu het geplaatst artikel hem aanleiding tot de klacht had gegeven. Op ue vragen van den voorzitter gaf hij te kennen, dat hij in zijn eer en goeden naam en in zijn broodwinning meende te zijn benadeeld door het in het Utrechtsch Dagblad vermeide, want dat er Protestanten zijn winkel door hadden verlaten. Maar hij was niet zeer duidelijk in het uiteenzetten zijner bezwaren. De subst.-officier bragt hem, door herhaalde vragen en door er hem op te wijzen, dat, als liij zich beleedigd gevoelde, hij toch moest kunnen aangeven, waarin de beleediging bestond, — eeuigermate, doch slechts met moeite, tot het uitspieken vau zijn gevoelen. Doze kleine bijzonderheid vermelden wij, omdat dio voor den onpartijdige tot nadenken stemt, al mocht men, zooals door dan subst. officier gedaan werd, de weifelende houding van den klager voor een deel aan zenuwachtigheid toeschrijven. De heer Bosch bleef de verantwoordelijkheid van het artikel op zich nemen, maar deelde mede, dat hy, tijdens het voorgevallene up de Vischmarkt en de plaatsing van het artikel in kwestie, te 'sHage vertoefde, en daar eerst des avonds laat kennis had gekregen van 't voorgevallene en van 't daarover geschrevene.
41,265
MMKDC07:005998009:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
De goede zaaier; tijdschrift voor katholieken ter bevordering van godsdienstige kennis en christelijk leven, jrg 2, 1864, 1864
null
Dutch
Spoken
5,055
8,782
Wanneer wij van tijd tot tijd de bijzondere genade hooren verkondigen, die het Gode behaagd heeft aan dezen of genen Heilige te schenken, vragen wij ons zei ven af: waarom heeft God ook mij daarmede niet bedeeld? Die vraag berust echter op eene dwaling, want de wil van God, die zeker de zaligheid van allen verlangt, wijst verschillende wegen ons aan, om die zaligheid te bereiken. Deze toch moet klein en gering zijn, terwijl gene voor grootheid bestemd is en het verlangen van den Hemelschen Vader is, dat allen heilig zullen zijn in den graad door Hem vastgesteld en op de wijze door Hem bepaald en bij allen , in welke omstandigheden zij zich mogen bevinden, is de heiligheid geëveuredigd aan den graad van onderworpenheid aan den Goddelijken wil. Wij zullen dus volmaakt zijn, wanneer wij geen anderen wil hebben dan dien van God en daarin volkomen berusten. Dan zullen wij met de heiligen op deze aarde en met de heiligen des Hemels het grootsche, verhevene „Uw wil geschiede5 herhalen, dat wij thans zoo dikwerf uitspreken, zonder na te denken over de bede, die wij tot den goeden God rigten! Fenelon’s eerste Preek. Gij kent, lezers zonder twijfel den naam van Fenelon, dien godvrucktigen en geleerden Aartsbisschop van Kamerijk. Ziehier de geschiedenis van zijne eerste preek. Twee honderd jaar geleden, ten tijde van Fenelon, bestond het gebruik, dat jonge lieden, die zich tot den geestelijken stand voorbereidden, zich zelven op de proef stelden om in het openbaar te spreken; voor dat doel vereenigde men dikwijls in de grootste huizen van Parijs eene schitterende vergadering van christelijke heeren en dames, in wier tegenwoordigheid men de jeugdige redenaars spreken deed. Fenelon was vijftien jaar en droeg reeds het geestelijk kleed. Hij was godvruchtig als een engel, vol zedigheid, werkzaam, reeds geleerd, en vooral zeer liefderijk jegens de armen. Zijn vader, de markies de Fenelon, koos in de zekere verwachting van een1 schitterenden uitslag, het hotel de Boufflers voor het eerste optreden van zijn jeugdigen zoon. Ondanks den weerstand van den zedigen Fenelon werd de dag bepaald, en een uitgelezen gezelschap werd genoodigd. .Reeds hadden al de voornaamste leden van het hof van Lodewijk XIV plaats genomen in de groote zaal tot dat einde in gereedheid gebragt; en men verwonderde zich den jongen prediker niet te zien verschijnen. Zijn vader zeer ongeduldig over dit toeven, hetwelk hij niet begreep, poogde zijn zoon te verontschuldigen bij Mevrouw de Boufflers, en de voornaamste personen van het gezelschap. Eindelijk treedt de jeugdige Fenelon de zaal binnen, en terwijl een blos van zedigheid zijn voorhoofd overdekt, neemt hij de plaats voor eene daartoe bestemde tafel, iedereen zwijgt. //Mijne Heeren en Dames,” sprak hij, *ik vraag u verschoouing, dat ik een zoo schitterend gehoor heb doen wachten; maar had ik u nog een uur langer moeten doen wachten, en ware ook de koning zelf hier tegenwoordig geweest, ik had niet geaarzeld het te doen. Toen ik het hotel de Boufflers naderde, ontdekte ik in den hoek van het huis een armen kleinen Savoyaard , op den grond liggen, en half bedekt met de dikke sneeuwvlokken, die in dit oogenblik nedervallen.' Smartelijk aangedaan door dit schouwspel hield ik stand en naderde dat ongelukkig kind.” «-Wat doet gij daar, mijn kleine vriend?” Zeide ik hem. Hij begon in tranen te smelten, en zonder op mijne vraag te antwoorden, morde hij deze wanhopige woorden: /r ik wil sterven.” r Sterven mijn arme kleinel Gij zijt dan wel ongelukkig? gij hebt dau niemand, die u bemint?” //O! ja, mijn goede heer, ik ben wel ongelukkig,” riep het kind. //Ik kan niet meer naar mijne moeder terugkeeren; er blijft mij niets over dan te sterven.” Ik vroeg hem zijn naam, zijn ouderdom en de oorzaak van zijn verdriet; ziehier hoe hij mij zijne geschiedenis verhaalde: //Ik heet Pierrot, ik ben twaalf jaar. Ik ben Savoyaard, en heb sints vijf jaren mijn land en mijne moeder verlaten. Ik heb gewerkt zooveel ik kon om de schoorsteenen te vegen, en wat ik gewonnen heb, dat heb ik weggelegd, om zoo spoedig mogelijk naar mijn land te kunnen terug gaan, en aan mijne goede moeder een kleine spaarpenning te brengen. Ik had stuiver voor stuiver gespaard, en ik had driehonderd vijftien livres tezamen, verborgen onder een tegel op den armen zolder waar ik woon. Wbl te vreden maakte ik mij gereed om met twee bloedverwanten, die naar Savoye terugkeeren, te vertrekken. En zie, dezen morgen, toen ik mijn tegel opligtte, om mijn schat te nemen en hem te verzamelen in eeuen zak om hem mede te dragen, vond ik de plaats ledig.... Zij hebben mij alles ontstolen. Ik durf niet meer naar mijn land terugkeeren. Men zal zeggen, dat ik slecht ben geweest, en dat ik mijne ouders vergeten heb. Ik moet dan maar sterven, want ik beu al te ongelukkig.”. «Alleen maak ik u, voor ik begin, oplettend, sprak zij, dat ik niets dan goud ontvang.” Zelve dit niet bij zich hebbende, maakte zij eene harer oorbellen los, welke hare gift was. De louis en de dubbele iouis (fransche goudstukken) vielen als hagel in de oude muts, die nimmer nog een dergelijk feest had bijgewoond. De goede I’.eHelon weende van vreugde in eene naburige kamer, waar hij zijne ontroering was gaan verbergen. De inzameling bedroeg meer dan twee duizend livres. Het kind meende te droomen en wilde niet gelooven, dat al dat goud voor hem was. Toen hij er goed van overtuigd was, begon hij al weenend en lagchend te spHDgen en dacht, niet aan al de personen, die hem omringden, maar slechts aan zijne moeder. De markiezin de Boufflers dankte vol gevoel in naam van heel de vergadering, Fenelon voor den waarlijk voortreffelijken avond, dien hij hun allen verschaft had, en hield vervolgens den kleinen Savoyaard eenige dagen in haar hotel, waar hij op hare bevelen naauwkeurig verzorgd werd. Zij kleedde hem van ’t hoofd tot de voeten, gaf hem schoone geschenken voor zijn vader, voor zijne moeder, zijne broeders en zusters, betaalde zijne reis, en de som van 30Ó livres aanvullende, belastte zij zich, deze in veiligheid aan de moeder van het kind te doen toekomen. Zoo was de eerste preek van Fenelon. Toen hij later priester en Aartsbisschop van Kamerijk was, is het mogelijk, dat hij even goede, maar, ik ben er zeker van, nimmer betere preeken gehouden heeft. Over het goede gebruik van het Geld. //Hoe zal ik toch het nuttigst mijn geld besteden ? ” is de zeer gewigtige vraag, welke men dikwijls stellen hoort door lieden, die van gewone verdiensten leven moeten; en daar de meeste menschen in omstandigheden geplaatst zijn, welke hen noodzaken, om door hoofd- of handenarbeid zich een bestaan te verschaffen, zoo is de beantwoording dier vraag van het hoogste en uitgestrekste belang. Als die vraag niet wordt opgelost, en men maar voortleeft in de meening, dat de verschillende wijzen, waarop men zijne inkomsten verteren kan, allen even goed of even kwaad zijn, dan zal men noodzakelijk het onvermijdelijke gevolg daarvan moeten ondervinden, namelijk: geldelijké verlegenheid, schande, gebrek en armoede. Ongetwijfeld zal die persoon onbekrompen en zorgeloos heeten, die zich nimmer afvraagt, hoe hij het best zijn geld besteden zal, die zonder nadenken winkel in- en winkel uitloopt en den eenen koop na den anderen sluit, tot dat de laatste stuiver uit zijn’ zak verdwenen is; doch zoo iemand zal, ten gevolge zijner dwaze handelwijze, dikwijls buiten staat zijn om in zijne alledaagsche en dringendste behoeften te voorzien. Dusdanige levensmanier is voorzeker onredelijk en den mensch on waardig, eu, dewijl het zinneloosheid verraadt, niet te handelen zooals het eenvoudig gezond verstand dit noodzakelijk gebiedt, moet men dat soort van menschen veeleer met medelijden dan met afkeer of onverschilligheid bejegenen. Toch zijn er velen, die op zoo noodlottige wijze hunne inkomsten verspillen, en een oogenblik nadenkens zal ons namen genoeg in het geheugen brengen van zulke personen uit den kring zelfs onzer naaste omgeving. Als het noodig was, zouden wij gemakkelijk kunnen bewijzen dat armoede en ellende de onvermijdelijke gevolgen zijn ook van dusdanige levenswijze; doch deze waarheid spreekt zóó van zelve, dat zij geen betoog behoeft. – – , ,J o o Terwijl er eene soort van menschen is, die geene of slechts weinige waarde hechten aan het geld, dat zij eenmaal bekomen hebben, vindt men er ook anderen die, wijzer en voorzigtiger dan de eerstgenoemden, elk stuk geld naar juiste waarde weten te schatten, en De Goede Zaauer. 11. 12 dat niet uitgeven, vóór zij overwogen hebben, welke voorwerpen zij zich daarmede kunnen aanschaffen, en aan welk dier voorwerpen zij de grootste behoefte hebben. Elk geldstuk heeft voor hen de waarde van eene dier menigvuldige zaken, welke zij zouden wenschen te bezitten, of welke zij uit noodzakelijkheid koopen moeten; doch alvorens dat geldstuk tegen die zaak in te ruilen bedenken zij, welke dier zaken zij het minst ontberen kunnen. Zonder ons te willen blootstellen aan de beschuldiging, dat wij de gierigheid aanprijzen of de weelde dezer wereld en de gemakken des levens te streng veroordeelen, kunnen wij ons toch niet onthouden hier te bekennen, dat wij onder gewone omstandigheden gaarne iemand tweemalen zijn geld zien bekijken, vóór hij het eens uitgeeft. Hoeveel arbeid heeft het in vele gevallen niet gekost om dat geld bijeen te krijgen. Is het niet de vrucht van het zweet des werkmans? Is het niet door opoffering van een deel zijner levenskrachten, dat het zijn eigendom geworden is? Daarom moet het hem kostbaar zijn, en niet dan zoo nuttig mogelijk besteed worden. Het is eene waarheid, welke niemand loochenen zal, dat de toestand van de gezinnen der arbeidende klasse (en hieronder rekenen wij allen, die zich door eenigen arbeid hoe ook genaamd een bestaan verschaffen moeten) welke hetzelfde inkomen genieten, zeker overal niet dezelfde is. Immers, terwijl dit gezin bekend staat als in betrekkelijk gunstige omstandigheden te verkeeren, zal dat andere met dezelfde verdiensten blijken armoede te lijden en diep in schulden te steken. Hier zal men verwonderd staan over de meerdere welgesteldheid, welke men daór opmerkt, en men zal langs de meest verschillende wegen daarvan de oorzaak trachten op te sporen. «Mijn buurman leeft als een gierigaard en ik als een onbekrompen burger. Hij bemint het geld en ik het genot er van. Hij zorgt voor de toekomst en ik voor het tegenwoordige. Och, de fortuin is hem gunstiger dan mij”—door deze en dergelijke redeneringen zal men beproeven het raadsel op te lossen en beider verschil van toestand te verklaren, terwijl men tot de meest liefdelooze veronderstellingen en uitleggingen zijn toevlugt neemt. Niettegenstaande is de eerste buiten kijf gelukkiger en een beter lid der maatschappij dan de laatste en, wanneer een vreemdeling eens het eene huisgezin na het andere bezocht, en die beide huisvaders met hunne vrouwen en kinderen gade sloeg, zou hij nimmer kunnen veronderstellen, dat de verdiensten van den een’ niets hooger waren dan die van den anderen. Hoe menigvuldig en gezocht ook de redenen zijn, welke hij, die uit hoofde zijner schulden niet iedereen in de oogen durft zien, aanvoert om eene uitlegging te geven van het verschil tusschen zijn’ toestand en dien zijns buurmans, zal deze laatste er beter de ware oorzaak van weten aan te duiden. „Wij beiden,” zegt hij, „verdienen wel is waareven„veel geld; doch wij verteren het niet op dezelfde „wijze: daarin alleen moet de reden van het ver„ schil in onzen toestand gezocht worden.” Beproeven wij derhalve eens eenige wijzen aan te duiden, waarop men zijn geld niet behoort te verteren, om vervolgens na te gaan, hoe men er een goed gebruik van maken moet. 1. Verteer niet meer geld dan gij verdient, of in andere woorden: zet uwe tering naar uwe nering. Hoe aliedaagsch deze raadgeving ook zijn moge, is zij er niet te minder noodzakelijk om. Zij bevat toch den grooten grondregel, welken alle menschen in het oog moeten houden, indien zij hun eigen geluk willen bevorderen en zich de achting hunner naasten willen verzekeren. Wordt die grondregel niet nageleefd, dan zal men altijd in geldelijke ongelegenheden geraken, en vroeg of laat als een eerlooze worden geschandvlekt. Alvorens derhalve een’ levensstand aan te nemen, waarin gij uwe inkomsten verteren gaat, moet gij u afvragen: zal ik niet meer uitgeven dan ik ontvang? Wanneer gij bemerkt, dat dit het geval zijn zal, dan moet gij trachten een ander plan te vormen en u eene andere levensmanier kiezen, tot dat gij ver- 12* zekerd zijt, dat uwe inkomsten steeds iets meer bedragen dan uwe uitgaven, en de laatsten de eersten zeker nimmer overschrijden. Het is in onzen tijd vooral een betreurenswaardig en ergerlijk feit zoovele huisgezinnen aantetreffen, welke van een goed inkomen verzekerd zijn, doch door, zooals men het noemt, te groot naar hunnen stand te leven, zich blootstellen om tot eigene schande en tot schade hunner medemenschen in armoede en ellende te vervallen en zich alzoo behalve een zondig geweten ook nog de welverdiende verachting der maatschappij berokkenen. 2. Verleer uw gehl niet vóór dat gij het in hand,en liébt. De noodzakelijkheid van deze raadgeving blijkt genoegzaam uit het feit, dat zoovele personen steeds „ten achter zijn met hunne betalingen."’ De meesten hunner leven gedurende eene week of eene maand op datgene, wat zij verwachten in de volgende week of maand te zullen verdienen. Hoe verkeerd en nadeelig deze levensmanier is, zullen wij hun wel niet behoeven te leeren: de ondervinding zal het hun genoegzaam bewezen hebben. Als man van eer moet gij u steeds schamen ten achter te zijn met datgene, wat regt en pligt u gebieden te verrigten. Dat immer in schulden zitten is bovendien steeds een band voor uwe vrijheid, een last op uw gemoed en een dwang in al uwe verrigtingen. Wanneer gij uw geld in handen krijgt, zullen misschien dringende behoeften u noodzaken het wederom voor iets anders te besteden, als waarvoor het bestemd was en reeds waarde genoten is, en zoo zullen uwe uitgaven noodzakelijk eindigen met uwe inkomsten te overtreden. Een weinigje zelfopoffering gedurende een’ korten tijd is er welligt slechts noodig om uit dien drukkenden en gevaarlijken staat te geraken; dat zij, die er in verkeeren, toch op hun eigen behoud bedacht zijn. Zorg altijd zeker te zijn , dat gij gewerld hebt voor eiken stuiver, welken gij uitgeeft,— en gij zult meer zelfvoldoening genieten, betere waarde voor uw geld ontvangen en hooger geacht zijn bij allen, met wie gij in betrek, king staat. 3. Besteed uw geld niet aan zaken, waaraan gij voor het oogenblik geene behoefte hebt. Geene zaak ter wereld is gemakkelijker dan uw geld kwijt te geraken; daarvoor staat u de gelegenheid ieder uur van den dag open. Het getal voorwerpen, die gij zoudt wenschen te bezitten, en welke gij meent dat u nuttig zullen zijn, is volstrekt ontelbaar; maar de voorzio-ti<£ heid gebiedt, dat gij u, alvorens eenig voorwerp te koopen, afvraagt: „kan ik er iiet buiten en vordert mijne behoefte of mijn wezenlijk geluk, dat ik er vmijn eigendom van make?” Wij gelooven niet, dat het noodig is hier langer bij stil te staan, want de wijsheid van bovenstaande raadgeving is klaarblijkelijk voor ieder, die een oogenblik over de zaak wil nadenken. Nogtans, hoezeer de dwaasheid om geheel onnoodige zaken te koopen ook door iedereen erkend zij, ziet men niettemin een groot aantal personen er zich aan overgeven. Het is waar, de kunst der kooplieden om hunne waar „ aan den man te brengen ” vindt lederen dag al vernuftiger middelen uit, om u het koopen zoo aanlokkelijk mogelijk te maken: het zijn „koopjes hier en (/ koopjes” daar; doch bedenk slechts, dat het minder om uw voordeel dan om uw geld te doen is, en dat het u nimmer aan „koopjes” ontbreken zal. , 611 Ti- besteed uw geld nimmer aan schadelijke zaken. Hiermede bedoelen wij vooral u te waarschuwen tegen het onmatig gebruik van bedwelmende dranken Niets voorzeker rooft meer geld dan de gewoonte van onmatigheid en dronkenschap; niets ook voert de huisvaders en hunne gezinnen zekerder tot armoede en ellende. Men heeft eene berekening gemaakt, dat in Jtngeiand iedere werkman wekelijks gemiddeld viif shillings (dat is ongeveer f 3,—) aan sterke dranken uitgeeft, en ofschoon wij op dit oogenblik niet in staat zijn het verbruik van sterken drank in Nederland op te geven, zoo gelooven wij toch, dat in dit opzigt vele werklieden hier te lande, helaas i niet voor die van Engeland zullen behoeven onder te doen. Bereken eens , hoe oneindig veel nuttiger al dat geld zou kunnen aangewend worden, terwijl het nu slechts strekt om èn de gezondheid des ligchaams en de krachten der ziel èn de welvaart des gezins en der maatschappij te ondermijnen en te vernietigen. Er is geene mogelijkheid eenige verbetering in den toestand eens persoons of van een gezin aan te brengen, zoolang de dronkenschap er over heerscht en, als den werklieden hun eigen tijdelijk belang (om niet van e hoogere beweegreden den vrede met God e spreken) ter harte gaat, moeten zij of den sterken drank geheel ter zijde stellen, 'of ten minste er een zeer matig gebruik van maken. Na alzoo eenige gevallen te hebben opgesomd, waarin gij uw geld niet besteden moet, verblijft ons nog u aan te toonen, hoe gij er het nuttigst gebruik van maken kunt. wmnPfi 1. Betaal alles, wat gij hoopt, hontant. Wanneer men dezen regel stiptelijk onderhoudt, zal men altyd kunnen nagaan, hoeveel geld men nog te verteren heeft, en er alzoo zonder moeite zijne uitgaven naar kunnen regelen. Doch, wanneer men het tegendeel doet, zal men immer gevaar loopen om het geld, dat men in handen heeft, aan noodelooze zaken te besteden, vermits men in den regel aan niets minder denkt, dan aan nog te betalen rekeningen. Eerst als van deze rekeningen betaling geëischt wordt, ziet men de dwaasheid in van zijn geld aan beuzelingen verspild te hebben en komt men tot de overtuiging, dat men veel verstandiger en voorzigtiger zou gehandeld hebben, 8 I®611, ..e ,U 1 behoefte aangekochte goederen onmiddelijk bij den aankoop betaald had. Het gevolg hiervan is, dat men in schulden geraakt en, is men eens daarin gewikkeld, dan – de ondervinding heeft het velen geleerd komt men er niet ligt meer uit. Hij , die schulden heeft, is evenzeer slaaf als hij, die voor zekere som gelds aan zijn’ evenmensch verkocht is, en hij gevoe zelf het vernederende van zijn’ toestand. Hij is den verkeerden weg ingeslagen, en niet dan metzeervee moeite zal hij dien kunnen verlaten; hij is het gevaar ingetreden van in armoede en ellende te ve*vaUe“ vóór het hem gelukt er uit te geraken, zullen waarschijnlijk reeds schande en oneer hem getroffen hebben. Welligt ook, gelijk dikwijls gebeurt, zal °.P het °°°|T blik zelf, dat hij dacht uit de slavernij zijner schuld e chers te geraken, eene of andere vergetene schuld hem als een steen op het hoofd vallen en hem andermaal, misschien voor langen tijd, in den afgrond v schande en ellende doen nedertuimelen. 2. Besteed uw geld zóó, dat gij er degelijk nut van hebt. Men zou niet kunnen gelooven, hoezeer tegenwoordig de weelderige levenswijze der groote wereld Tok tot onder de arbeidende klasse is doorgedrongen. Zoodra het maar eenigzins goed gaat met de verdien sten, begint men aan de zucht naar mterhjken opschik en aan de eischen van den snoeplust voldoening te geven. Sommigen zelfs meenen, dat dit vereischten fijn tot een goed genot des levens. Hierin echter bedriegen zij zich |rootelijks. In de stoffelijke wereld kan alleen datgene, wat bevorderlijk is aan de gezond heid, het levensgenot verhoogen; en nu is het een door de ondervinding bewezen feit, dat, ho° e™J°U ' Ker men leeft, hoe gezonder men zich ook bevinden zal In dehoogere standen der maatschappij memmen weelderiger en kostbaarder dan onder de arbeidende klasse; en toch leeft de rijke met langer en geniet geene betere gezondheid (zoo zij al even goed is) dan de eenvoudige man des volks. Wij kennen huisgezinnen in overvloed, waar men met geringe doch qoed-besleed wordende inkomsten veel gezonder niet minder gelukkig leeft, dan in de huisgezinnen van vele grooten, die, ofschoon zich m allen overvloed badende, hunne inkomsten niet verteren kunnen. en 3 Pas op de centen en de guldens zuuen op tongelee» passen. Het oude spreekwoord: „pas op de kleintjes” bevat een der wijsste levensregels, leder- een weet dat het niet veel moeite kost om grootheid bijeen te houden; doch is dit eenmaal gewWd dan glijden de kleine stukjes als door de vingers, Ze* dus ook tfrUWe/ltgaV,T: want, hoe “klein • ’ e ,Ie eJ. geldstukje zijne waarde, en niet de “ Se,waarde dler kleintjes bestaat hierin: dat zij de wacht houden op het veilig bezit der grooten. J net zal onzen lezers duidelijk zijn, dat wij, door an te toonen hoe men het best zijn geld besteden er hebbest een mijdf,ea hebben aangegeven, hoe men er net best een gedeelte van besparen kan. Indien de l“gü®, g°.e ■ gegeid worden, zal men in vele geval(niet in alle, uithoofde van het geringe bedraos.'trr’ .«C? verteer ™ d v 7 ?egel der hul«houdkunde gebiedt: alt,Jd iets minder dan gij verdient. gewieLsteh heïCn eene laatste doch aller-' Sff bemerk,ng. Gelijk het in den regel de huisgezin*11 if*). Tv-*® -Z°rgen V°°r de inkomsten des zor/ tè V h bIJ Ultnemendbeid de rol der vrouw Laagt de dmg6n V°°r goed beheer der uitgaven. Sn K n “aar,al doen wat bij om zich buiten schulden te houden en zoo mogelijk no<r iets iraat in h eg°™.’ a!s Z'Jne vrouw onbezonnen te°werk baten Wii ult?aven ’ zul|en zijne beste pogingen niets kW dT' MT,°TtUIgd’ dat “der de° arbeidende Jclasse de geldelijke toestand van een gezin veel meer afhangt van de vrouw dan van den man; want, teS wij sommige huismoeders een weekgeld van twaalf armode °P °nordelÖke *W in armoede zien verteren, kennen wij een groot aantal vrouw 7™ d°°r het goede beleid der heerscht Tndi dïer vfd>ensten, geluk en welvaart w e w ' het6 hart6n der huismoeders, op hare eS f S""’ noS eeuige liefde woont voor goed beleid uit l' ernstiS trachte“ met diend word, p ?eVen’ wat met zwaren arbeid versnel ter • ' u r jIS geen, schooner en edeler schouw-P ereld, dan een huisvader met onverdroten ijver te zien arbeiden, om voor zich zelven en de zijnen het onderhoud te verdienen, terwijl zijne vrouw thuis naarstig haar best doet, om door eene ordelijke en nette huishouding haren man na volbragten arbeid een genoegelijk tehuiszijn te verschaften, en om door spaarzaamheid en goed overleg eene dubbele waarde te geven aan de vruchten van zijn’ arbeid. In dat gezin zullen tevredenheid en welvaart heerschen, daar zullen alle leden des huisgezins waarachtig gelukkig zijn. Eene les voor velen. Een jong officier, blijkbaar van een zacht karakter en met innemende manieren, reisde eenige jaren geleden met de diligence. Hij was reeds vroegtijdig in den militairen stand getreden en zijn gansche uiterlijk verried eene goede opvoeding. Doch hij had een zeer leelijk gebrek, dat helaas! onder den soldatenstand niet zeldzaam wordt gevonden en voorzeker door ieder fatsoenlijk mensch zeer moet worden gelaakt. Hij kon namelijk bijna geen volzin uitspreken zonder daarbij eenen vloek te voegen. Terwijl op eene pleisterplaats de paarden werden verwisseld, nam een zijner reisgenooten, die naast hem had gezeten, hem onder den arm en noodigde hem uit, om te zamen eens op te wandelen. Toen zij nu ver genoeg van het overige gezelschap verwijderd waren om niet gehoord te kunnen worden, sprak hij den officier aldus aan: «Ofschoon ik de eer niet heb u te kennen, Mijnheer, is het mij niet moeijelijk gevallen in u een welopgevoed mensch te erkennen, wien goede gevoelens bezielen en ik ben daarom overtuigd, dat het u leed moet doen, een uwer reisgenooten zonder aanleiding te hebben gekrenkt.” De jonge officier verschrikte en antwoordde: «Gij hebt mij goed beoordeeld, mijnheer, doch ik weet niet iemand van het gezelschap beleedigd te hebben.” «■Vergunt gij mij, dat ik mij met openhartigheid nader verklare.” //Voorzeker; ik zal u zeer erkentelijk daarvoor zijn, daar ik mij in waarheid niets kan herinneren.” n Indien gij een vriend hadt, die u lief en dierbaar was,” vervolgde de reiziger, »en die u met weldaden had overladen, zoude het dan uw gevoel niet kwetsen, wanneer gij dien vriend en weldoener met minachting hoordet bejegenen en zelfs ieder oogenblik zijn’ naam hoordet noemen op een’ toon, geheel in strijd met de onderscheiding, waarop hij billijke aanspraak had? ” // Zonder twijfel en ik zoude zulk eene handelwijze in mijne tegenwoordigheid niet dulden; doch ik vermeen niet, dat een uwer vrienden mij zal kunnen ten laste leggen, dat ik ten zijnen opzigte de regelen der welvoegelijkheid heb uit het oog verloren.” //Welnu, Mijnheer, ik zal mij verklaren: God is mijn beste Vriend; Hij overlaadt mij met gunsten en weldaden en ik ben Hem dus oneindige erkentelijkheid verschuldigd. En nu zult gij u toch wel herinneren, dat gij, gedurende den tijd, welken wij te zamen hebben doorgebragt, herhaaldelijk Zijnen heiligen Naam op de ligtvaardigste en oneerbiedigste wijze hebt misbruikt. Hierdoor, Mijnheer, hebt gij mij diep gegriefd. De officier bloosde, drukte hem de hand en antwoordde met openhartigheid: //Ik gevoel mijn onregt, ik erken mijne fout en schaam mij over een onverschoonbaar gebrek, hetwelk ik zóó ongemerkt heb aangenomen, dat ik veelal vloek zonder te weten wat ik zeg. Ik zal mijn uiterste best doen, om het voortaan na te laten en daar gij, Mijnheer, toch naast mij zit in de diligence, verzoek ik u vriendelijk, mij behulpzaam te willen zijn en mij met den elleboog te willen aanstooten, zoo dikwijls ik mij eenen vloek laat ontsnappen.” De andere nam gaarne dit voorstel aan en men steeg wederom in de diligence. Gedurende drie uren gingen er bijna geene vijf,minuten voorbij, zonder dat de officier door zijn’ buurman werd aangestooten. Hij bloosde telkens, doch gaf niet het geringste teeken van ontevredenheid, en na nog eenige nren reizens had hij zich reeds zoodanig weten te overwinnen, dat men hem geen’ enkelen vloek meer boorde nitspreken. Dit voorbeeld leert voorzeker op treffende wijze, wat de mensch met eenen goeden wil vermag. Napoleon de Eerste en de Houthakker, De fransche keizer deed op zekeren dag, vergezeld van eenige officieren, een’ wandelrid. Weldra bevond men zich m een bosch, waarin vele houthakkers hun handwerk uitoefenden. Een hunner, die den arbeid door een vrolijk deuntje het vergezeld gaan, trok ’s keizers bijzondere aandacht, en zich tot zijn gevolg wendende zeide hij glimlagchende: //Die man schijnt waarlijk bij dien zwaren arbeid nog gelukkig te zijn! ” Op het zien van verscheidene vreemde personen in het binnenste van het bosch, meende de houthakker, dat zij het regte spoor bijster waren, en bood zich op beleefden toon aan, om den heeren den weg te wijzen. "Wij danken u,” zeide de keizer, »wij zijn niet verdwaald en zullen ons wel redden. Doek zeg mij eens, beste vriend, wat maakt u toch zoo gelukkig en tevreden; hoeveel kunt gij per dag wpLwinnen?” //Drie franken (1), mijnheer.” //Drie franken! en onderhoudt gij daarvan u-zelven en uw gezin? Hoe legt gij dat aan?” «Onder vier oogen wil ik het u zeggen. Laten wij ons dus eenige stappen van het gezelschap verwijderen.” Ingenomen met den eenvoudigên man, volgde Napoleon hem en toen zij zich op eenige passen van het overige gezelschap bevonden, zeide hem de houthakker: «Ik onderhoud met mijne drie franken niet alleen mijzelven, mijne vrouw en kinderen, maar ik zet zelfs geld op renten en doe oude schulden af!” //Verklaar u nader.” «Gaarne, mijnheer; ik onderhoud vrouw en kroost, ik plaats geld op intrest, door aan mijne kinderen eene goede godsdienstige opvoeding te geven en betaal oude schuld, door ook in het levensonderhoud mijner bejaarde ouders te voorzien.” «Gij zijt een voortreffelijk mensch,” voerde hem de keizer te gemoet. «Ziedaar een Napoleon (2) voor u; bewaar het geheim, dat gij aan mij hebt geopenbaard. Ik ben de keizer en beveel u, om van ons gesprek aan niemand iets mede te deelen, dan nadat gij mij honderdmaal zult gezien hebben.” » Uwe Majesteit zal gehoorzaamd worden,” antwoordde stotterende de verbaasde houthakker. De keizer voegde zich nu weder bij het gezelschap en men reed verder. ■ Des avonds was de keizer in gedachten verzonken en zód ernstig gestemd, dat een zijner generaals de vraag deed, of hem ook eenig onaangenaam voorval was overkomen. ~ D o ; ■■— ; // Och neen,” antwoordde de keizer, »doch ik heb dezen morgen een’ man ontmoet, die mij verzekerde met drie franken daags zijn gezin te onderhouden, geld uit te zetten en oude schulden te betalen; het zoude mij hoogst aangenaam wezen door een uwer eens den zin der woorden van dien man te hooreu uitleggen.” leder der aanwezigen wenschte zijnen vorst te voldoen , doch geen hunner was daartoe in de mogelijkheid. Eenigen, die des morgens deel van ’s keizers gevolg hadden uitgemaakt, herinnerden zich toen dat hij met den houthakker afzonderlijk had gesproken en stegen den volgenden morgen reeds vroeg te paard, om dezen op te zoeken. Spoedig was hij gevonden en men vroeg hem, of bij wel wist met wien hij daags te voren gesproken had. rWel ja,” antwoordde hij, »ik heb de eer gehad met onzen keizer te spreken.” —u En wat hebt gij hem al zoo gezegd?” vVergeef mij, heeren, ik mag u dat niet vertellen.” Een der hovelingen bood hem toen vijftig gouden Napoleon’s indien hij het zeggen wilde. (1) Ongeveer ƒ 1.45 Nederlandsch. (2) Gouden muntstuk van twintig franken /'Neen, neen,” hervatte de houthakker, „ik durf niet” * „ i,“SW;scyrwis Aan dit verzoek werd voldaan en nadat hii de stukke,, /illn novAel.^i £ 11 en verklaarden hem toen zijn raadsel. J houl£keTdaS.S 3f°Sj tïd ;fcen£”g 6 *■ tegenwoordigheid den^vergramden^monarcL^*^6 ““ “ "Uoe schurk, hebt gij het durven wagen, om het woord te breken, dat gij mij gegeven hebt!” ë woord te , "i",, uw gebod niet overtreden, Sire” antwoordde de houthakker met de meeste koelbloedigheid. – „Gij Hegt dien deling. _ "Uwe Majesteit heeft mij verboden om aan 'iemand gelaat' halTanscZuwd! Wetu "‘Tn'hierop V' ■Napoleon begou nu hartelijk te lagchen en gaf hem vnl gens zijne gewoonte, wanneer hij goed gemutst was, een’’lieten È kPvrfedr t6rwijl-hij bemlninzaZ toevoegde! ” Waarhjk vnendje dit is eene slimme streek, die ik nooit vergeten zal ” Dit voorre uit ’s keizers leven is door een’ ooggetuige aan de vergetelheid onttrokken. ouggeiuine aan (V/'rité Historique). imprimi potest. Datum Harlemi die 7 Maji 1864. P- WILMER Epus Harlemens.
19,086
MMUBVU02:000005696_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Reglement voor het Ministerie der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam
null
Dutch
Spoken
5,906
11,487
5 REGLEMENT VOOR HET MINISTERIE DER Nederduitsche Hervormde Gemeente TE AMSTERDAM. TE AMSTERDAM, GEDRUKT BIJ IPENBÜUE & VAN SELDAM. 1883. INHOUD. HOOFDSTUK I. HET MINISTERIE. § 1. Leden en Bestuur II. PREDIKDIENST. Gewone Predikdienst. § 1. Verdeeling van den Predikdienst. . . » 8. § 1. Regeling van den Predikdienst ...» 9. Bijzondere beurten en kerkelijke plechtigheden. § 3. Vroegbeurt in den winter » 13. § 4. Feestdagen » 13. § 5. Lijdensprediking » 13. § 6. Beurten op den eersten en den laatsten dag des jaars » 14. § 7. Bediening des Doops » 15. § 8. Bevestiging van Lidmaten der Gemeente n .15. § 9. Avondmaal. Voorbereiding. Dankzegging. » 15. §10. Bevestiging en Intrede van een Predikant » 17. § 11. Bevestiging van Ouderlingen, Diakenen en Diakonessen » 17. Bezwaren. §12. Recht tot bezwaren blz. 18. § 13. Regel hg bezwaar > 19. §14. Orde van bezwaren . » *0. §15. Waarneming van bezwaar > 22. §16. Doorzending van bezwaar » 23. Hulp bi) den Predikdienst. §. 47. Hulp door Predikanten van buiten de stad » 24. § 18. Hulp door een Godsdienstonderwijzer. . » 25. § 19. Hulpprediker van. een Predikant. . . » 26. HOOFDSTUK Hl. HERDERLIJK EN CATECHETISCH WERK. § 1. Praesidium van den Kerkeraad ... n 27. § 2. Scribaat van den Kerkeraad . ...» 27. § 3. Wpverdeeliog » 27. § 4. Bezoek in de Gasthui»» ....... 28. § 5. Catechisatiën » 28. HOOFDSTUK IV. Bepalingen ten aanzien van den Hoogduitschen Predikant. " ,^9» HOOFDSTUK I. liet ministerie. § 1. Leden en Bestuur. Artikel 1. Het Ministerie der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam bestaat uit hare dienstdoende Predikanten. Emeriti en eervol ontslagen Predikanten dezer Gemeente zga Honoraire Leden, met adviseerende stem. Abt. S. Het Bestuur van het Ministerie bestaat uit den Praeses, den Scriba en den Questor. Abt. 8. Praeses is ieder der Predikanten naar rang, gedurende eene geheele maand, met uitzondering yan de in rang oudste en jongste Tier Predikanten. • Abt. 4. Hij belegt en leidt de Vergaderingen van het Ministerie en handhaaft de bepalingen van dit Reglement. Het staat hem vrij zich te doen vervangen. Hij wettige verhindering bekleedt de Predikant, die in rang ©p hem volgt, zijne plaats en is ook deze verhinderd het praesidium waar te nemen, dan degene die op hem volgt, enz. Hij mag de vergadering sluiten binnen of verlengen boven den aangewezen tijd. Hn' heeft het recht, zoo dikwijls hij dit noodig acht, eene buitengewone vergadering te beleggen en is daartoe verplicht, zoodra twee leden van het ministerie dit schriftelijk en met opgaaf van redenen van hem verlangen. Abt. S. Ken van de in rang jongste vier Predikanten neemt gedurende drie achtereenvolgende maanden den post van Scriba waar. De oudste naar rangorde treedt den eersten Maart als zoodanig op. Bij de komst van een nieuwen Predikant regelen zij onderling de waarneming van het Scribaat, voor de nog overige maanden van het kerkelijk jaar. Het is den Scriba geoorloofd zijne plaats door een ander te doen innemen. Bij wettige verhindering neemt een der overige jongste vier zijne betrekking waar en bij verhindering van dezen, de vijfde in rang van onderen, bij ontstentenis van dezen de zesde enz. Art. 6. Hij teekent in het notulenboek de handelingen en besluiten van het Ministerie op, en is belast met het schrijfwerk, dat daaruit voortvloeit. Dit boek wordt bewaard op de ministeriekamer in eene kast, waarvan de Scriba en de Quaestor ieder een ileutel heeft. \rt 7 Do Quaestor wordt benoemd met gesloten briefjes voor den tijd van drie jaren. De aftredende is herkiesbaar. Art 8 Hem is opgedragen: het ontvangen van alle eelden. die voor het Ministerie inkomen en het uitbetalen van alles waartoe hij door het Ministerie gemachtigd is. Om de drie maanden doet hg rekening en verantwoording en verdeelt hij het batig saldo gelijkelijk onder al de Leden. Art » Hij betaalt den Predikant, door wien de vacature wordt vervuld, voor het loopende kwartaal diens tiactement en aandeel in het saldo van de Mimstenekas van den dag zijner bevestiging af. Art ÏO. De Quaestor is tevens Archivaris en als zoodanig gehouden de stukken, die voor het Ministerie inkomeS te bewaren, na die op een daartoe ingericht register bij volgnummer te hebben ingeschreven. In de maand Januari wordt dit register door den Praeses nagezien en geteekend. § 2. Commissie voor de Wet. Abt. 11. De Commissie voor de Wet bestaat uit vier Leden van het Ministerie, benoemd met gesloten briefjes. Ieder jaar in de maand Januari treedt een hunner af, doch is herkiesbaar. Zij is belast met het opmaken en uitgeven van de Orde der Predikbeurten, zooveel mogelijk van half jaar tot half jaar, zoodat in Maart voor het Zomer- en in September voor het Winter-halfjaar, ieder Lid van het Ministerie, een exemplaar daarvan ontvangt. Alle voorstellen, in het Ministerie ingebracht, tot verandering in het Reglement, worden in hare handen gesteld, ten fine van praeadvies. Zij teekent op de bestaande roosters de vervulde beurten aar. en schrijft alle veranderingen, door het Ministerie in dit Reglement gemaakt, in een met wit papier doorschoten exemplaar, dat in elke Vergadering van bet Ministerie ter tafel zijn moet. § 3. Vergaderingen. Abt. IS. Het Ministerie vergadert eiken Maandag, of zoo deze een kerkelijke feestdag is, op den dag door den Praeses bepaald, 's namiddags van 1 tot 2 uren. Buitengewone Vergaderingen worden minstens 24 uren te voren belegd en gehouden op den dag en het uur door den Praeses bepaald. Abt. 13. Het nemen van besluiten, en het doen van benoemingen geschiedt volgens art. 8 en 9 van het Algemeen Reglement. Art. 11. Voor gewone en buitengewone Vergaderingen, waarin benoemingen moeten geschieden, of waarin op verzoek van twee of meer der Leden bijzondere onderwerpen behandeld zullen worden, worden convocatiebiljetten rondgezonden, waarop die onderwerpen zijn aangeduid. Abt. IS. Een voorstel om binnen een half jaar op een genomen besluit terug te komen, zal niet in behandeling worden gebracht, tenzg met goedvinden van % der aanwezige Leden en met vermelding van dit voorstel op het convocatie-biljet. HOOFDSTUK II. Predikdienst. Gewone Predikdienst. § L Verdeeling van den Predikdienst. Abt. 16. Op grond van art. 21 Reglement voor de Kerkeraden, in verband met art. 22, is aan het Ministerie opgedragen de regeling der predikbeurten. Abt. IS. Ieder der dienstdoende Predikanten is verplicht de Predikbeurten en openbare Huwelijksinzegening, volgens de vastgestelde orde door hem te vervullen, zelf waar te nemen of te doen waarnemen. Ieder lid van het Ministerie is persoonlijk verantwoordelijk voor de vervulling van zjjne predikbeurt door een Predikant of Candidaat tot den H. dienst, niet tot het Ministerie behoorende. Op het beurtenbriefje wordt uitgedrukt, in wiens plaats deze optreedt. De naar rang oudste vier Predikanten hebben ieder eene halve beurt. Abt. 18. Iedere Predikant is vrij in de keus van het te behandelen onderwerp. In de namiddagbeurten, als ook des zomers in de avondbeurt Oude Kerk en des winters in de avondbeurt Zuiderkerk kan de Catechismus behandeld worden, behalve op feestdagen of wanneer in die beurten dankzegging moet gehouden worden. - HIT die den Cathechlsmus wensoht te behandelen moet zich houden aan de Zondagsafdeeling voor dien dag in het beurtenboekje en op het beurtenbriefje aangewezen. ,.PP,.de feestdagen eri gedurende de lijdensweken zal nij, die prediken wil over de teksten in het Feest- en Lijdensboekje aangewezen, gebonden zijn aan de orde, die volgens het beurtenboekje is vastgesteld. § 2. Regeling van den Predikdienst, Abt. ÏO. De gewone Zondags- en Weekbeurten volgen elkander in deze orde op: des Zomers. 1 Noorder kerk, voormiddag. 2 Wester kerk, avond. 3 Nieuwe kerk, namiddag, Boopbeurt, bij afwisseling met de Westerkerk. 4 Eilands-kerk, voormiddag, met Dingsdag, Nieuwe kerk, vroegbeurt. 5 Zuider kerk, vroegbeurt. U^, 6 Nieuwezijds-kapel, namiddag, Doopbeurt. 7 Oudezijds-kapel, voormiddag. 8 Ooster kerk, wriwiirfrtniji,, Baepbanrt, bg-atfwfssWing ke7k 'Am&teL"kei'k'"met W"e*af'da= aTOnd Nieuwe 9 A^el-|ark,.,Hnnuddaff,.J^ met~de Ooster kerk, e 10 Nieuwe kerk, voormiddag. 11 Oude kerk, voormiddag. 12 Vrijbeurt. 13 Vrijbeurt. tjLjtj Ü VxijhtHrftif N-ieuwezijds-ka»^ voormiddag. 15 Oudezijds-kapel, namiddag, üaopbeurt, bg afwisseling met de Eilands-kerk. 16 Wester kerk, voormiddag. 17 Hoorder kerk, vroegbeurt, met Donderdag, Oude kerk, vroegbeurt. 18 EWs-kerk^^midda^^ ling-«iefc de. O. .3 -kapel. 19 Zuider kerk, voormiddag. 20 Oude kerk, avond, B«*feewt, met Vrijdag Westerkerk, avond. 21 Wester kerk, namiddag, Dwptwwtr bij afwisseling met de Nieuwe kerk. 22 Amstel-kerk, voormiddag. 23 Ooster kerk, voormiddag. 24 Vrijbeurt. 25 Vrijbeurt. ■Des Winter*. 1 Noorder kerk, voormiddag. 2 Wester kerk, avond. 3 Nieuwe kerk, namiddag, Beopbeurt, bij afwisseling meUde—Wester kei-k. 4 Eilands-kerk, voormiddag, ^Dinsdag N.Z-kapel, avond. ~7\ / $ Zuider kerk, avond, Doopbewtftaj afwisseling met d#»NooTder kerk. jj STU Nieuwezijds-kapel, namiddag, Doopbeurt. Iaa*^-' 7 Oudezijds-kapel, voormiddag. 8 Ooster kerk, avond, tteopbeurt, bij afwisseling met «UJUnstel-kerk, mét Woensdag Noorder kerk, avond. 9 Amstel-kerk, namiddag, BooahMMt» Wj afwisseling met de Qoste» kerk. ft b^CcaM^. 10 Nieuwe kerk, voormiddag. 11 Oude kerk, voormiddag. 12 Vrybeurt. 13 1/—j' « -x 7 i.-pfi | -rfiffy K6tjiSJ0itifa 14 Nieuwe kerk, avond. ■ i£t'»*^»t«ii*v4i *<v 15 Oudezijds-kapel, namiddag, Boopbeurt, bij afwisseling met de Eilands-kerk. 1G Wester kerk, voormiddag. 17 Noorder kerk, avond, Doopbeurt?-bij afwisseling met da—Z-uider- ke*k, met Donderdag, Amstel-kerk, f(, avond. 18 Eilands.-kerk,. nmu'dd&g, Doopbeurt-bij afwisseling mflit dn Oi 7i lnprl /^o-o^-^Cyü-a-^iC' «uvryj 19 Zuider kerk, voormiddag. 20 Oude kerk, avond, mat-ViajUag, Zuider kerk avond. 21 Wester kerk, namiddag, Boopbeurt, bij afwisseling met de Nieuwe kerk. Amstel-kerk, voormiddag. 23 Ooster kerk, voormiddag. 24 Vrijbeurt. 25 Vrijbeurt. Abt. SO. De openbare huwelijksinzegeningen worden gehouden: 's Woensdags, beurtelings in de Oude en Nieuwe kerk, te half drie uren, door den predikant, die zondags te voren in de avondbeurt Oude kerk prediken moest en Donderdags, te half drie uren door hem, die den vorigen zondag ex ordine de namiddagbeurt in de Nieuwe kerk had. ÜLp—de eerste-twee -Woensdagen- in Mei en November heeiLook-hijy -wiens beurt 's namiddagg-nrde-Wester kerkxifiL-in-da- Oude of Nieuwe kerk eeno huwelijksinzegening. Geen huwelijksinzegening mag langer dan 3y4 uurs duren. Abt. 31. Hij die in zijne vrijbeurt des voormiddags in de N. Z. kapel predikt (verg. Orde des Zomers N'. 14, Orde des Winters N°. 13) ontvangt daarvoor eene aanteekening op den rooster van het voormiddagsbezwaar. De oudste vier predikanten ontvangen in dat geval eene aanteekening op den rooster van de voorbereiding. Abt. SS. Wanneer in de Ooster- of Eilands-kerk geen doopsbediening is, wordt daar 's namiddags niet gepredikt, en is deze beurt, doch alleen voor dien dag, eene vrijbeurt. Abt 8». Het zomerhalfjaar voor den predikdienst begint met den derden Zondag in April en eindigt met den eersten Zondag in October. Het winterhalfjaar begint met den tweeden Zondag in October en eindigt met den tweeden Zondag in April. Abt. S4. Da Praeses, met de redactie van het beurtenbriefje belast, zendt het, door den Bediende van het Ministerie, aan de huizen van al de Predikanten ter inzage en goedkeuring, zooveel ieder hunner betreft, tijdig genoeg om hét 's Vrijdags voor twee uren aan de Oommissie ter redactie te kunnen bezorgen.. Abt SS. Wanneer iemand, door opschuiving van beurten enne vrgbeurt verliest, zal hg voor de beurt, die hij dan verkrjjgt, eene aanteekening ontvangen pp den rooster der bezwaarbeurten, gelijkstaande met die, welke hg" heeft waargenomen. Abt. S6. Die uit de stad gaat, geeft vóór zgn vertrek schriftelnk aan den Praeses op, door wie gedurende zijne afwezigheid zijne predikbeurten vervuld zullen worden. Bn verzuim van opgaaf wordt de beurt van een afwezende, voor zgne rekening, met veertien gulden, als bezwaarbeurt opgelegd en de boete gestort in de kas van het Ministerie. , Het Ministerie kan hem op zgn verzoek toestaan, aat hii gedurende znne afwezigheid, in de bezwaren worde voorbijgegaan, behalve voor de roosters, waar hg de eerste is, op wien een bezwaar zou komen. Bijzondere beurten en Kerkelijke plechtigheden. § 3. Vroegbeurt in den Winter. Art. 87. Van den tweeden Zondag in October tot den tweeden Zondag in April wordt, behalve in de maanden December, Januari en Februari des Zondags in de Zuider- of, zoo daar avondmaal gevierd wordt, ra de Noorder kerk eene vroegbeurt waargenomen. Dezo wordt des Maandags als vrijwillige beurt, tegen genot eener aanteekening op den rooster aan de aanwezige predikanten, te beginnen bij den vijfden in rang van boven, aangeboden. Zoo niemand haar op zich neemt, wordt er op de gewone wijze mede bezwaard. § 4. Feestdagen. Am. 88. Op_ Feestdagen loopen de beurten door. volgens de orde in art. 21 aangewezen. Op tweede Feestdagen in de week zijn er geene avondbeurten en wordt er 's namiddags w de N»-Z. Kapel, Eilands- en üosterkoïk niet gepredikt. Hetzelfde geldt van den Hemelvaartsdag. £?TVS9- 0p Goeden Vrijdag worden naar een afzonderlijken rooster vier avondbeurten waargenomen, welke echter niet ten laste komen van de oudste vier Predikanten, noch van hen, die in dezelfde week eene beurt ex ordine hebben te vervullen, of in hunne vriibeurt zgn. J De kerken voor deze beurten zijn: de Oude- en Noorderkerken, jaarlijks ; en de Nieuwe-en Amstelkerken, bij afwisseling met de Wester- en Zurderkerken. § 5. Lijdensprediking. Art. 80 De behandeling der Lijdensgeschiedenis heeft jaarlijks plaats gedurende de zes weken vóór Paschen, aanvangende, bij afwisseling om de vier jaren, naar dezen reHet eerste jaar te beginnen Zondag morgen. * *Te!de ! I l Woensdag » I Se l : l donderdag , voorafgaande aan de zes weken vóór Paschen. § 6. Beurten op den eersten en den laatsten dag des jaars. a»t si Op den eersten dag des jaars wordt, des in twee kerken, en op den laatsten dag des beurten op den eeiste" "a| „ ionsste of de iongste twee ^^^^^^op ^n^L^ aSvond des ?aa8fl Xordf opged?agen7terwijl de overige beurten op 3dezen Tvomi £ voor hen,'die in klimmenden rang 0P7ordril?8teV°& des jaars valt op Zaterdag, wordeK die den volgenden morgen moeten pred.ken, op den rooster voorbijgegaan. Wanneer de eerste of laatste dag des jaars valt op Maandag, worden zij, die des avonds te voren ex ordine predikten, op den rooster voorbijgegaan. § 7. Bediening des Doops. Abt. 33. De Bediening des Doops geschiedt des Zondags in de godsdienstoefeningen, die daartoe, volgens Kerkeraadsbesluit, op het beurtenbriefje wekelijks worden aangewezen. In de Zondagavondbeurten, waar Bevestiging van lidmaten of dankzegging is, wordt geen kinderdoop bediend. De Doopsbediening kan op verzoek worden afgestaan aan een Collega of een Predikant van elders, doch moet door dezen in het alhier gebruikelijk ambtsgewaad worden § 8. Bevestiging van Lidmaten der Gemeente. Abt. 33. Behoudens het recht aan eiken predikant toegestaan, om zijne eigene aannemelingen te bevestigen, geschiedt de openlijke Bevestiging van Lidmaten der Gemeente viermaal des jaars, telkens op den Zondagavond vóór de eerste Avondmaalsbediening. In Januari in de Nieuwe- en Noorderkerk. In Maart in de Nieuwe- Noorder- en Zuiderkerk. In Juni en October in de Oude- en Westerkerk. In deze beurten heeft tevens de Doop van volwassenen plaats. § 9. Avondmaal. Voorbereiding. Dankzegging. Abt. 34. Het Avondmaal wordt, viermaal 's jaars, op twee achtereenvolgende Zondagen gehouden als volgt: Eerste Avondmaalsviering op den tweeden en derden Zondag in Januari. Tweede Avondmaalsviering op den eersten en tweeden Zondag in April. Derde Avondmaalsviering op den eersten en tweeden Zondag in Juli. , Vierde Avondmaalsviering op den tweeden en derden Zondag in October.. De eerste bediening des Avondmaal? heeft plaats in de Noorder-, Oude-, Nieuwe-, Amstel- en Ooster-kerken en in het Hoogduitsoh, in de Nieuwezijds-kapel. De tweede in de Oude- en Nieuwezijds-kapel, de Zuider, Wester- en Eilands-kerken. Art 85 Vóór iedere Avondmaalsviering worden, naar een vasten rooster, drie Voorbereidingsbeurten gehouden, en wel in deze orde: Vóór de eerste Avondmaalsviering: Vrijdag avond, Nieuwe kerk. Zaterdag avond, Amstelen Oudekerken, bg afwisseling met Noorder- en Ooster- ^Vóór de tweede Avondmaalsviering: Vriidag avond, Westerkerk. Zaterdag avond, EUands- en Zuiderkerken, bg afwisseling met de Nieuweznds- en °UValf lesvoorbereiding op Goeden Vrjjdag, zoo .wordt en in de Nieuwe- of Wester-kerk gehouden en krijgt hij, die haar vervult, alleen eene aanteekening inden rooster voor den Goeden Vrijdag. Met de voorbereidingsbeurt worden voorbijgegaan. die eene vrgbeurt heeft. die ex ordine eene weekbeurt heelt. die reeds eene eerste voorbereidings- of avondmaalsbeurt gehad heeft. en, op Zaterdag, die den volgenden Zondag eene voor- middagoeurt heeft. —. Art 80. De Dankzegging wordt gehouden. des 'winters na de,eerste Avondmaalsbedienmg 's avonds in de Noorder-,/en Nieuwe-kerk; en na de tweede Avondmaalsbediemng 's avonds ra de Wester- Oude- en ZUdesrzomers na de eerste Avondmaalsbediening, 's avonds in de Oude- en na de tweede's avonds in de Westerkerk. § 10. Bevestiging en intrede van een Predikant. Abt. SS. De Bevestiging van een Predikant geschiedt op Zondag avond, in de Nieuwe kerk. De op een na in rang jongste Predikant verricht deze plechtigheid, terwijl zijne eigene beurt wordt vervuld door hem, die in de beurt stond, waar de Bevestiging plaats heeft. Indien deze beurt in den zomer valt bezwaart hij met zijn eigen beurt. — De vrijbeurt ontslaat niet van dit werk. Abt. 38. Op den eersten Woensdag avond, volgende na den Zondag der Bevestiging, houdt de nieuwe Predikant zijne Intreerede in de Nieuwe kerk. Indien er twee Predikanten tegelijk bevestigd worden, doet de laatstberoepene zijne Intreerede Vrijdag avond na de bevestiging, in de Nieuwe kerk. § 11. Bevestiging van Ouderlingen, Diakenen en Diakonessen. Abt. 39. De Bevestiging van Ouderlingen en Diakenen heeft elk jaar plaats op den laatsten Zondag in de maand Februari. Die op bovengemelden Zondag ex ordine de voormiddagbeurt Nieuwe kerk heeft, wordt verplaatst naar de beurt van hem, die de Bevestiging heeft. Op den aan dezen Zondag voorafgaanden Dinsdag, geschiedt de Bevestiging van Diakonessen in eene 'Vergadering van Diakenen, in de Kerkeraadskamer der Nieuwe kerk. Deze plechtigheden worden verricht ieder door den Predikant, die naar rang aan de beurt ligt, in dezo orde, dat hij het eerste jaar de Diakonessen, het daarop volgende jaar de Ouderlingen en Diakenen bevestigt. De vrijbeurt ontslaat niet van deze verplichting. 2 Bezwaren. § 12. Recht tot bezwaren. Abt. 4kO. Recht tot bezwaren geven de volgende redenen: 1. Ziekte, hetzij men in of buiten de stad zij. 2. Zorgelijke toestand of sterfgeval van echtgenoot, grootouders, ouders, kinderen, kindskinderen, broeders, zusters, zoo buiten als binnen de stad. 3. Sterfgeval van een der huisgenooten. 4. Die op een eersten Feestdag, bij eene voormiddagbeurt door bezwaar eene avondbeurt, of omgekeerd, verkregen heeft en in beide beurten zelf optreedt, heeft recht, op den tweeden Feestdag, met zgn eigen beurt te bezwaren. 5. De Praeses en de Scriba van den Kerkeraad mogen bezwaren met de avondweekbeurt, die invalt op den dag, waarop eene vergadering van den Kerkeraad of het Kiescollege gehouden moet worden en met de vroegbeurt op den volgenden dag. 6. De Praeses en de Scriba van de Huishoudelijke Commissie mogen bezwaren met hunne Donderdagavondbeurt. 7. De Predikant, die behoort tot de Commissie ter introductie van een beroepen Predikant kan bezwaren, als hij op den dag der bevestiging ex ordine eene avondbeurt heeft. 8. De Predikant, die, ter bijwoning van hooge Kerkvergaderingen geroepen, zich deswege voor eenigen tijd uit de gemeente verwijderen moet, mag met zgne beurten bezwaren. 9. Bij ontvangst des Konings in de kerk, bezwaart de President-Kerkmeester dier kerk, tevens Predikant zijnde, met zijne beurt, zoo deze eene voormiddagbeurt is. § 13. Regel bij bezwaar. Abt. 41. Die bezwaart, geeft hiervan, zoo mogelijk Donderdags voor twaalf nren, kennis aan den Praeses, met opgaaf van redenen, en bijvoeging van bezwaargeld, zoo de Wet dit vordert. De Praeses legt de bezwaren op. Indien de Predikant, die ex ordine bezwaard wordt, niet ter vergadering van het Ministerie is, wordt hem het hem opgelegde bezwaar per briefkaart medegedeeld. Het bezwaargeld vloeit in de kas van het Ministerie, met uitzondering van hetgeen in art. 52 al. 2 bepaald is omtrent het geld, bij doorzending te storten. Abt. 48. Zonder geld wordt bezwaard in de gerallen in art. 40 sub 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 genoemd. Ten opzichte van het in art. 40 sub 2 en 3 genoemde, vervalt de vrijstelling voor een Predikant, die, na drie maanden zonder geld bezwaard te hebben, volgens art. 46 weder met geld bezwaart. Bij sterfgevallen, sub 2 en 3 vermeld, mag op den Zondag vóór en na, de begrafenis worden bezwaard; doch op gedaan verzoek kan het Ministerie toestaan, om dezelfde reden, nog eene week te bezwaren. Abt. 43. Bezwaren met geld. Die buiten staat is zijn dienstwerk waar te nemen, betaalt, voor de eerste vier elkander opvolgende preekbeurten, des Zondags en in de week, telkens ƒ 3, dus te zamen ƒ 12. Voor het bezwaar met eene openbare Huwelijksinzegening wordt ƒ 1.50 betaald, wordende deze som mede onder de berekening der f 12 opgenomen. Van dit artikel kan het Ministerie in bijzondere gevallen, op schriftelijke aanvraag, dispensatie verleenen in eene vergadering, daartoe volgens art. 14 samengeroepen. Abt. 44. Die eene andere dan zgne eigene beurt op zich genomen en recht tot bezwaren heeft, doet dit als met zijne eigene beurt, betalende ƒ 3. Abt. 45. Indien een Predikant, niet behoorende tot de leden van het Ministerie, voor een der predikanten eene beurt op zich genomen heeft en verhinderd wordt die beurt te vervullen, terwijl hij, voor wien hij zou optreden, uit de stad is, dan wordt met die beurt voor rekening van den afwezige bezwaard met / 3. Abt. 46. Die / 12 achtereen voor bezwaargeld heeft betaald, kun, bij aanhoudende ongeschiktheid voor zijn dienstwerk, volgens art. 54, zonder geld bezwaren. Abt. 413. Die een halfjaar bezwaard heeft, te rekenen van de eerste bezwaarbeurt zonder geld, is verplicht, zoo bij zijn emeritaat niet vraagt, ter vervulling van zijnen predikdienst, een vasten Hulpprediker aan te stellen, overeenkomstig het Synodaal Reglement op het Hulppredikersohap, tenzij het Ministerie, op verzoek van den belanghebbende, besluiten mocht,_ nog voor een bepaalden tijd de hulp van den Kerkeraad in te roepen. Abt. 48. Een Predikant wordt gerekend zgn dienstwerk te hebben hervat, als hij gedurende vier achtereenvolgende Zondagen in eene eigene predikbeurt, met de daaraan verbonden weekbeurten, opgetreden is, en in de waarneming van op hem komende bezwaarbeurten heeft voorzien; al mocht hij ook zijn overig dienstwerk niet zelf, doch buiten bezwaar voor het Ministerie, hebben waargenomen. De oudste vier Predikanten worden geacht in of na het jaar, gedurende hetwelk zij bezwaarden, hun dienstwerk te hebben hervat, als zij in twee achtereenvolgende eigen Zondagsbeurten opgetreden zijn en in de weekbeurten, die daaraan mochten verbonden zijn, voorzien hebben. § 14. Orde van bezwaren. Abt. 4». De bezwaarbeurten worden het eerst aangeboden aan hen, die in hunne vrijbeurt zijn, in deze orde: 1°. na de voormiddag Oude, 2°. na de voormiddag Ooster, 3°. aan hem, die wegens den Hoogduitsohen dienst in de Nieuwezijds-kapel eene vrijbeurt heeft, 4°. aan hen, die in de Eilands- of Oosterkerk 's namiddags moesten prediken, doch volgens art. 22 eene vrijbeurt hebben, daarna aan hen, die, volgens de bestaande roosters, van boven af, aan de beurt liggen, in dezer voege: •a. De vroeg- en voormiddai/beurten, 1°. door hen, die eene namiddag-, 2°. door hen, die een avondbeurt hebben. Up tweede Feestdagen en op den Hemelvaartsdag worden de bezwaren van vroeg- en voormiddagbeurten waargenomen door hen, die op die dagen toevallige vrijbeurten gekregen hebben. Zij die des avonds hadden moeten prediken, liggen het eerst aan de beurt, daarna zij die eene namiddagbeurt te vervullen hadden. Zie echter art. 40 sub 4. b. De namiddag- en avondbeurten, 1°. door hen, die eene vroeg-, 2°. door hen, die eene voormiddagbeurt hebben. c. De avondmaals-bedieninqen, t?. door hem, die de avond-doopbeurt heeft, 3°. door degenen, dio eene namiddag-doopbeurt hebben. d. De week- en voorbereidingsbeurten, de beurten op goeden Vrijdag, de beurten op Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen, als deze niet op Zondag vallen, en de Huwelijksinzegening worden volgens de daarvoor bestemde roosters vervuld. Door de Wetscommissie wordt, onder goedkeuring van het Ministerie, aangewezen in welke kolommen, voor nieuw ingekomen Predikanten, de eerste bezwaarbeurten zullen aangeteekend worden. Am. 50. Het bezwaar der Bevestiging van een Predikant komt, 1°. op den in rang jongsten, 2". op hem, die nog geene bevestigingsbeurt ex ordine heeft vervuld, S°. op den Praeses der Beroepingscommissie en 4*. op 4en Predikant, in wiens beurt de bevestiging plaats heeft Abt 51. Het bezwaar voor de Bevestiging van Kerkeraadsleden en Diakonessen komt ten laste jan hem, die in rang volgt op dengene, op wien ex ordine de vervulling der beurt rustte, mits hij de plechtigheid alh.er nog niet heeft verricht. .__**. „_~io Hij, die bezwaard heeft, moet later voor den bezwaarde diens' bevestigingsbeurt vervullen. Na het afdrukken van het beurtenbriefje komt dit bezwaar ten laste van hem, die naar de orde aan het voormiddag-bezwaar ligt. § 15. Waarneming van bezwaar. Abt 5S. Ieder moet het bezwaar, door den Praeses hem" toegezonden, zelf vervullen of doen vervullen. De bewaarde kan het bezwaar met ƒ 4 voor zenden, doch krijgt geene aanteekening op den rooster. Het geiu, dat door hit voortzenden eener bezwaarbeurt aan deze fs toegevoegd, komt ten bate van hem, die ex ordme de beDie de'bezwaarbeurt heeft aangenomen, maar, na het afdrukken van het beurtenbriefje, wettig wordt verhinderd haar zelf te vervullen, bezwaart met deze, als met ^r&'rfdrukken van het beurtenbriefje wordt bezwaard, is verplicht terstond zich te verklaren, of hg de K op zich neemt, dan of hij het bezwaar voortzegt. De laatste in het bezwaar heeft de keus uit de beurten, tenzn M den dienst van den Bijbellezer verlangt waarïoë nij vóór anderen het recht leeft, hetzij voor de waar neming van het bezwaar, hetzij voor de vervulling zijner e?g™ e beurt, met inachtneming van art 58 en zonder verkorting van het recht van anderen, die bezwaard zgn. ïn dit leval heeft de in het bezwaar op hem volgende de keus uit de beurten. Van deze keus moet mterhjk des Donderdags, persoonlijk of schriftelijk, aan den Praeses X'be^rarSeXn'deze beurt bij wederzijdsch goedvinden aln een ander afstaan, verkrijgende alsdan de atste eene aanteekening op den rooster. Wie eene beurt heeft vervuld waarmede hij, naar zijne meening, onwettig bezwaard is, brengt zijne klachten in bij het Ministerie, met opgaaf van redenen. Zoo deze geldende zijn, ontvangt hij vergoeding, door eene tweede aanteekening in den rooster van die beurt, die hem onwettig is opgedragen. § 16. Doorzending van bezwaar zonder geld. Abt. 53. De bezwaarbeurten komen niet ten laste van de oudste vier Predikanten. Ieder der overige Predikanten kan bezwaarbeurten, zonder geld doorzenden: «. Op den dag, waarop hij ex ordine zijne vrijbeurt heeft, en gedurende den loop van die week, als ook van de week, voorafgaande aan eene vrijbeurt op Zondag. — Als vrij beurten worden ook beschouwd die beurten, welke tijdelijk gesloten worden, zoodat de Predikanten, die in zulke beurten hadden moeten optreden, niet bezwaarbaar zijn. b. Zoo hij zelf bezwaart of recht heeft tot bezwaren. c. Op den Zondag, waarop hij zijn dienstwerk hervat, na achtereenvolgens bij herhaling wegens ziekte bezwaard te hebben en verder gedurende de overige dagen van die week. d. Bij een tweede bezwaar in dezelfde week, waarin hij eene eerste heeft aangenomen. In die week is de Zondag mede begrepen. a Op den Zondag, volgende na zijne intreerede en verder voor de weekbeurten, gedurende drie achtereenvolgende weken. ƒ. Op den Zondag, volgende op een Zaterdag, waarop hij ex ordine of bij bezwaar eene beurt .vervuld heeft. gr. Op den laatsten dag des jaars, zoo deze een Zondag is en hij ex ordine op dien dag een avondbeurt heeft. h. Op den Zondag voorafgaande aan den Maandag, van Oud- of Nieuwjaar, zoo hij op dezen ex ordine of bij bezwaar eene beurt te vervullen heeft. i. Op den dag, waarop hij ex ordine of bij bezwaar de bevestiging heeft van een Predikant. k. Bij een bezwaar op Zaterdag avond na het afdrukken van het briefje, zoo hij reeds voor den daarop volgendeik Zondag een bezwaar heeft aangenomen. ï. Bij bezwaar met eene voorbereidingsbeurt vóór eene tweede Avondmaalsbediening, nadat hij ex ordine of bij bezwaar eene voorbereiding heeft vóór de eerste Avondmaalsbediening; zoo ook eene voorbereidingbeurt voor eene eerste Avondmaalsbediening, zoo hij ex ordine voor de tweede Avondmaalsbediening eene voorbereiding heelt: £<^. «^*«*-^^-t-«. ■m. Bij bezwaar met eene voorbereiding- of weekbeurt, zoo hij ex ordine eene weekbeurt heeft. n. Bij bezwaar met eene Woensdas-avondbeurt, zoo hij dien dag ex ordine de Huwelijkszegening heeft. o. Bij ieder bezwaar dat op iemand valt in de week, waarin hij als lid van het Provinciaal Kerkbestuur de vergadering van dat Bestuur moet bijwonen. Hulp bij den predikdienst. 8 17. Hulp door Predikanten van buiten de stad. Abt. 54. De bezwaren, die ontstaan door eene vacatuur, of die na het afdrukken van het beurtenbriefje opkomen, worden waargenomen door de Predikanten zeiven. _ De bezwaren gedurende het anuus gratiae en voor Predikanten, die langdurig ongesteld zijn, worden vervuld door Predikanten van buiten de stad, op uitnoodiging van eene commissie des Kerkeraads, aan welke door het Ministerie tijdig kennis wordt gegeven van de beurten, die vervuld moeten worden. § 18. Hulp door een Godsdienstonderwijzer. Abt. 55. In_ de bezwaren voor predikanten, die volgens Art. 40 tijdelijke hulp verlangen, wordt voorzien door den dienst van een daartoe door den Kerkeraad aangewezen godsdienstonderwijzer. Abt. 56. De eerst bekende bezwaarbeurt komt ten laste van den godsdienstonderwijzer, die deze kosteloos waarneemt. Het Ministerie regelt de overige aan hem als bestelde opgedragene beurten. Abt. 57. De beurten, waarin de godsdienstonderwijzer mag optreden, zijn: 1». een der beide vroegbeurten in het zomerhalfjaar en 2°. de namiddag- en avondbeurten, waarin niet gedoopt wordt. Indien, op aanwijzing van het Ministerie, eene bezwaarbeurt moet worden waargenomen voor een collega, die eene andere beurt heeft dan een der genoemden, dan zal hij, die aan het morgen- of avondbezwaar ligt, die beurt vervullen, tegen genot van eene aanteekening op den rooster en zal de godsdienstonderwijzer in zijne namiddagof avondbeurt optreden. Het Ministerie zorgt, dat de godsdienstonderwijzer niet op twee achtereenvolgende Zondagen in dezelfde kerk optrede. Abt. 58. Indien de godsdienstonderwijzer vrij is, omdat. er geen bezwaar te zijnen laste is, dan mogen de Predikanten van zijn dienst gebruik maken met storting van / 4—, te zjjnen behoeve, onder voorwaarde: 1°. dat het verlangen daartoe vóór het afdrukken van het briefje aan het Ministerie kenbaar is gemaakt, en 2». dat een Predikant is aangewezen, die de beurt vervullen zal, bjaldien de godsdienstonderwgzer met mocht kTnXn0Petretw'ee of meer zijn, die tegeijk ^..^P van den godsdienstonderwgzer verlangen, dan zal hg de voorkeur hebben, die met eene vacatuurbeurt bezwaard is. Zgn er twee die in dit geval verkeeren dan heelt de oudste in dienst de voorkeur. § 19. Hulpprediker van een Predikant. Abt »» De Hulpprediker van een Predikant neemt den géheelen predikdienst en de daaraan verbonden bezwaren waar van hem, wiens dienst hij vervult. Het overige dienstwerk kan hem met opgedragen worden (Aïn gJen der beurten, door hem te vervallen, wordt, zoo hij Candida* tot den H. dienst is, gedoopt. In geval hij de beurt zou moeten vervullen, waar de Koning of zgn gezin wordt verwacht, heeft er eene ruiling plaats met hem, die in de Oude Kerk moet ^Wanneer hij, naar de orde de Avondmaals-bediening of eene bevestiging van Lidmaten of van Kerkeraadsleden zou moeten hebben, dan wordt met die beurt bezwaard met ƒ 4, voor rekening van den Predikant ^SS^TSbS^ belet wordt zgn dienstwerk te vervullen, en daarin op geene andere wijze kan worden voorzien, bezwaart de Predikant, wien hg dient zoo lang de ongeschiktheid tot zgn dienstwerk duurt, met ieder zijner beurten, telkens met / 3; doch zonder geld Sn geval van ziekte of sterfgevallen van bloedverwanten of huisgenooten des Hulppredikers. HOOFDSTUK III. Herderlijk en Catechetisch werk. § 1. Praesidium van den Kerkeraad en van de Huishoudelijke Commissie. Art. 60. Met uitzondering van de in rang oudste en jongste vier neemt iedere predikant, te beginnen met den vijfden in rang van boven, gedurende eene maand, het Praesidium waar van den Kerkeraad en de Huishoudelijke Commissie. § 2. Het Scribaat van dén Kerkeraad en de Huishoudelijke Commissie. Art. BI. De in dienst jongste vier Predikanten nemen bij beurten, ieder gedurende drie maanden, het scribaat waar, zoowel in den Kerkeraad als in de Huishoudelijke Commissie. Zij regelen onderling de waarneming er van en bepalen, wie hunner, zoo noodig, als secundus zal optreden. § 3. Wykverdeeling. Art. BS. Aan ieder der Predikanten is het toezicht over een gedeelte der Gemeente opgedragen, naar de bestaande verdeeling in XXVII Wijken in dezer voege, dat voor de oudste vier Predikanten zijn bestemd de Wijken XVIII—XXI, naar de door hen onderling bepaalde verdeeling, terwijl ieder der overige 23 Predikanten een der overige 23 Wijken onder zijn toezioht heeft. Aan de jongste vijf Predikanten is daarenboven de herderlijke zorg opgedragen voor de vijf Buitenwijken. Art 6S. Zoodra eene wijk vacant is, wordt zij aangeboden hoofdelijk aan al de Predikanten, op de inrang ^SSËtë wordt gehandeld met de W|jk van hem, die de vacante heeft gekozen. De Wijk, d,e dooi niemand gekozen is, wordt aan den nieuwen Predikant t0orgeeZiyke wijze wordt in de«elfde Vergadering de vacante Buitenwijk aangeboden aan de jongste vier Pred kanten van den eerste in rang af, en wordt evenzoo de door niemand gekozene Buitenwijk aan den nieuwen PraeenanpreXTmag van Wijk verwisselen binnen den tijd door den Kerkeraad bepaald. 8 4. Bezoek in de Gasthuizen. A ut 64 Met het bezoekem der kranken in de Binnenin Buiten Gasthuizen worden belast de acht Predikanten d^ aan de jongste vijf voorafgaan, voor elk gasthuis vier, en ieder voor den tijd van drie maanden Od de laatste vergadering in December wordt de rooster voor het volgende jaar vastgesteld en den scriba opgedragen afschrift daarvan toe te zenden aan den Directeur van het Binnengasthuis. § 5. Catechisatiên. Art 65. Iedere Predikant geeft gelegenheid tot het ontvangen van godsdienstonderwijs, Tietzr| op zijne bijzondere Catechisatie, hetzs door schriftelijk consent te geven tot de Catechisatiên voor zyne bezoekwijk ingericht, Art 66 De aanneming tot Lidmaten geschiedt vóór «Ike Avondmaalsviering. Zie verder : Maatregelen van orde zooals die door den kerkeraad zijn vastgesteld. HOOFDSTUK IV. Bepalingen ten aanzien van den Hoogduitschen Predikant. Abt. BS. De Hoogduitsche Predikant, rechtens lid van het Ministerie, deelt niet in de bezwaarbeurten, maar wel in de vakatuurpenningen, die aan het Ministerie toekomen. Abt. BS. Hij neemt zijn predikdienst steeds waar in de .Nieuwezijdskapel, alwaar ook zijne bevestiging plaats heeft. Abt. 69. Hij vervult wekelijks, des Zomers, bij afwisseling _ eene voormiddag-of vroegbeurt; des Winters, eene voormiddag- of avond beurt, behalve op den dag der tweede Avondmaalsviering, waarop hij alsdan eene vrijbeurt heeft. ; Vóór elke Avondmaalsbediening heeft hij op Vrijdagsavond eene Voorbereiding. f Hij is verplicht tot waarneming van zes weekbeurten in het winter-halfjaar. i Het staat hem vrij op den Goeden Vrijdag en den laatsten avond des jaars eene godsdienstoefening te houden. I Abt. SO. Wonsoht hij, behalve op de in het vorige artikel genoemde dagen, voor een enkelen Zondag de stad ie verlaten, zonder dat hij hulp verkrijgen kan, dan blijft aijne beurt, onder goedkeuring der Huishoudelijke Commissie, onvervuld. I Abt. SI. Hij kan met zijne beurten niet bezwaren, tenzij zijn naam reeds op het uitgegeven beurtenbriefje gedrukt staat. In dat geval komt zijne beurt, die dan in met Nederduitsch vervuld wordt, ten laste van den predikant, die aan het bezwaar ligt. Indien hij vóór het ■rukken van het briefje om gegronde redenen op den Berstvolgenden Zondag niet prediken kan, blijft zijneTieurt onvervuld. Bij aanhoudende ongeschiktheid voor zijn dienstwerk, worden zijne beurten vervuld volgens art. 54 al. 2. Abt 79. Hij heeft geen wgk, ofschoon hem de zorg is opgedragen voor de glestelijke belangen der Duitsohers, die zich in de gemeente nederzetten. Art SS Zoolang hij de Holllandsche taal niet spreekt w«rH?bH ontheven van het Praesidium en het Sonbaat van LXrkerlad en de HuishoudeUjke Commissie van he? bezoeken der kranken in de gasthuizen en van de bevestigingen, vermeld in art. d7 en ö*. worden tot verlichting van znn predikdienst. Vastgesteld in de Vergadering van het Ministerie, den 23sten April 1883. P. C. VAN DER HORST, Praeses. H. W. VAN LOON, Scriba.
34,563
MMKB13:002504001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1882, Deel: Nieuwe reeks, 8, 1882
null
Dutch
Spoken
7,645
14,763
üivis nu is bij Buis gelijk staatsonderdaan, de niet in het staatsverband opgenomen ingezetenen zijn incoloe. Evenals Bonmus verwerpt onze auteur het inden aard der oud-Helleensche opvatting wortelende begrip van Aurstoteles, dat Cives diegenen zijn, die deel hebben aan het Staatsbestuur. Hoe kon ook inde XVIIe eeuw zoo hier als in Frankrijk en waar wel? sprake zijn vaneen actief Staatsburgerschap? Hij zegt daarom: »Minus per»fectara defmitionem civiura esse, ab Aristotele et aliis »constitutam, qua puta ius eivitatis definiunt faeultatem »fruendi suffragiis et magistratu. (lerte ineptam illam esse »vel istud arguit, quod ea posita in Dominatu” d. ibij een absoluten regeeringsvorm »nullus futurus civis »sit, cum nulla in eo requirantur populi suffragia. Idemque »eveniat in statu Optimatum, item Regio, quoties puta in »neutro eorum ullse plebis partes sunt.” ') Zonder op den historisohen grond van het verschil aandachtig te maken, of zelf te zijn geworden, polemiseert hij tegen Aristoteles : »Quin et omnes minoris conditionis homines hae ratione »civitate privabis, qui tarnen maxima pars sunt, sou, ut Plato »et Aristoteles, materies eivitatis.” 2) Elders zegt hij: »Exxcluduntur tantum a reipubliese statu, hoe est iure Magistra»tuum et Sulfragiorum. Nam aut Cives eos esse oportet aut »servos aut peregrinos, quartum non datur. At vero si »cives, etiam eivitatis participesd. i.: zij zijn gehoorzaamheid aan den staatswil verschuldigd en worden door den Staat beschermd, en daarom burgers, al hebben zij geen invloed op de staatsinrichting en het bestuur. Bij de soortverdeeling der Burgers nu wordt wederom vooraf een vrij uitvoerige uiteenzetting opgedischt die alleen den Romeinschen Keizerstaat betreft.3) Een enkele vermelq ii. y. § 12. ■) Disp. XVI, th. 19, 20. 3) nllaec latius explicanda censui, cum ut constaret, civium omnium mon semper et übique eaudem conditionem esse, tum quod hanc rem ad illnstrationem Historise Komanse non leviter pertinere censerem.” I, VIL 12. V anneerV [vfij bij een man ais de Gkoot, het historisch materiaal 490 VOOS RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. ding daarentegen scheen genoeg te zijn voor de toen ter tijd, in ons vaderland niet het minst, zoo belangrijke onderscheiding tusscheu de stedelijke- en de plattelandsbevolking: »Illud bic generatim observandura, plerumque »civiura urbanornm conditionem meliorem esse quam exter»norum. Qnod et bona fere cum ratione fit, eo quod urbibus conservari respublica consuevit.” Meer met het oog op de gelijktijdige toestanden wordt de onderscheiding tusschen Adel en niet adellijke burgers behandeld. Yrij echt vaderlandsch en modern is ongetwijfeld deze opmerking; »Nobili»tatem vero vulgus fere vetustis divitiis aestimat eo quod »id coramuni quodam et cseco errore divitias honorat. Pru»dentiores melius eam aut gen ere, honestate pariter et divitiis sconspicuo, aut meritis definiunt Opulentia tarnen ad»ditur nobilitati generis cum propter opinionem vulgi, turn »quia eodem facilius tuemur vitam honestam.”. 1) Op een andere juiste opmerking, met onzen Nederlandschen Adel in verband, komen wij later terug. Na de verdeeling komt een korte beschouwing over het verwerven en het verlies van het burgerschap, waarna B. overgaat te spreken: »de iure singulis privatim permisso. »In qua re consideratur ius farniliarum, clientelarum et »collegiorum et qute quantaque in iis quibusque potestas »sit, quia haec a statu publico non directo dependant.” Deze laatste opmerking wettigt den twijfel, of dergelijke beschouwingen nu wel ineen boek de Republica tehuis behooren. Het valt intusschen niet te loochenen, dat er tusschen het familie- en genootschapsrecht en de staatsregeling wel degelijk een nauw verband bestaat; hierop bij beschouwingen, die aan de Politica gewijd zijn, opmerkzaam te maken, is nog zoo verkeerd niet. Zeker heeft ook het machtige voorbeeld van Bodintjs gewerkt; en bij dezen nog steeda bij voorkeur aan de oudheid ontleend zien, kan ons zeker dit gevolg der uitsluitend olassieke opleiding ook bij onzen auteur niet verwonderen. ’) iGeboorte zonder vermogen was niet geacht.” B. Fkuin, Tien jaren uit den Tachtigjarigen oorlog. H. XIII, i. f. 491 NIEUWE BIJDUAGEN schrijver, voor wien »Respubliea est familiarum rerumque »inter ipsas communium summa potestate ac ratione movderata multitudo,” 1) kunnen wij ons dus niet verwonderen, uitvoerige beschouwingen over de Familie, zoo over het Personen- als het Vermogensrecht, dat er mee samenhangt, aan te treffen. Onze auteur redeneert intusschen ook zelfstandig: Pater»familias (zegt hij) familiae Princeps ac caput est, Principa»tus vero bic consistit primo in rebus dein in personis. In »rebus dicimus, qum in patrimouio eius sunt, et facultate »de ns disponendi pro iure quod habet in singulas earum. »Bt de hoe nihil in proposito dicendum, quia id quale »quantumque cuique in has vel illas sit, prope in facto con ■ »sistit, nee praeceptis facile comprehendi potest. Quatenus »tarnen id regulis tradi potuit pene toto iure civili conti»netur, nee ad tractatum de Republica pertinet, cum in eo »plerumque ius privatum versetur. Illud tarnen politico in »hoc re notandum; Reipublicse interesse ne quis re sua "male utatur.” ») Nu volgen ook maar korte opmerkingen over de slavernij, waarvan het al- of niet bestaan zeker het staatswezen zeer nauw aangaat, en nog korter aangaande de vaderlijke en de maritale macht, alsmede het dienstbodenrecht; 3) dat verder de clientela, met welk begrip B. het Leenverband eenigermate gelijk stelt, en het recht ') I. i. imt. Ook Hdber nog behandelt in zijn aan het lus Public. Umversale gewijd boek mede de hoofdtrekken van het Privaatrecht 2) I. xi. 1. ■') Bodinus h ii. i. f, brengt een veel enger verband tusschen Staat en Maatschappij, zooals wij thans zouden spreken: «familiarum ac bonorum cuiusque conservatiocum reipublioae cura ac tutela coni iuncta videtur en grijpt deze gelegenheid voor een felle en krachtio-e bestrijding van het Communisme aan. Buis bepaalt er zich toe daarover te spreken bij zijn beschouwing «de optimo Reip. Statu”’ en niet eens inde verhandeling zelve, maar in Disput. XV, th 2 waarin hij zegt: «An is status optimus censeri debeat, io quo’omnk »ad primam naturam reduota indistincte commnnia sant, quod non «putamus.” Hoe veel vinniger Bodinus- ..Quod ames vehemeuter, «tuum sit oportet, et quidem totum tuum,... Publica videmus ab «omnibus deseri.” 492 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. van Collegia of Corpora inden staat hier wordt aangevoerd, is zeker niet te laken. Het Leenverband keurt bij, met het oog op het staatsbelang, over het algemeen af;!) en het bestaan van corporaties, die hij definieert als : »universitatem »plurium civium, qui in certum aliquem finem contrahunt »societatem ad similitudinem civitatis”, maakt hij daarvan afhankelijk, of zij nuttig kunnen zijn voor het algemeen. Gilden mogen daarom bestaan en andere genootschappen, ecnter alleen met verlof van de overheid en mits zij zich niet vermeten, zich met iets in te laten wat niet tot hun werkkring behoort, noch over de staatsaangelegenheden te beraadslagen. Yan eenige zelfstandigheid van coporaties, laat staan politieken invloed, mocht inde XYIIe eeuw. in ons vaderland al niet meer dan elders, sprake zijn.2) »Collegiis »vero privatis diximus potestatem deliberandi de republica »permittendam non esse, quia ex oceasione eius rei saepe »seditiones oriri solent. üti Coloniae flbiorum et alibi eomper»tura est sfflpe, cum coeundi potestas iis foret sub pratextu * deliberandi de rebus privatis”. Te Keulen dus en elders; maar immers reeds in 1581 hadden hier te lande de Staten het raadplegen van schutterijen en gilden over gewichtige aangelegenheden voor goed verboden. 3) Na aldus de bestanddeelen van den Staat besproken, de civitas behandeld te hebben, vangt B. nu het Tweede Boek met den Status aan. Den Status beschrijft hij nu als »pars »Rei publicae, qua continetur Constitutie et ordo Publicus »totus Civitatis. Hoe igitur Graecis nokirsiu, Aristoteli vita, »Isocrati anima civitatis dictus est. In eo considerat politicus »primo constitutionem eius interiorem, dein media externa »eiusdem conservandae.” Deze verdeeling der stof verdient ') Niet onbelangrijk is het, ter beoordeeling van B.’s historischpolitische kennis op te merken, dat hem de militaire leenen (timar) van het Othmanisohe Rijk gansch niet onbekend zijn; ».,. praedia et aroes in feudum conferri utile duoamus .. Atque id Imperator Turcarnm pro more habet eaque re munimen sibi imperii firmissimum statuit.” (I. xii. 5) vgl. Ranke. Fürst. u. Volk. S. Eur. I. —. 2J O. Giekke, Joh. Althus, p. 242. 3) R. Fbuin, 1.1. H. IV. 493 NIEUWE BIJDRAGEN inderdaad toejuiching. Eerst de organisatie van den staat, dan de middelen tot handhaving van den staat; eerst de constifutio interior, op grond van rechtsvoorschriften en naar aanleiding der geschiedenis toegelicht, daarna de media conservandae constitutionis; een afscheiding tusschen de leer der staatsinrichting (het Constitutioneels Staatsrecht, zouden wij zeggen) en allerlei andere beschouwingen, deels het staatsbestuur, deels de politiek, deels de philosophie over den Staat betreffende, gelijk wij later zullen zien. Wanneer onze auteur zegt: »Qua quidem distributione id »nobis assecuti videmur ut inethodice, et ex artilicio Logico »doctrinara liane conscribere qneamus”; dan neemt hij ontegenzeggelijk de poging wat te veel voor den uitslag. Toch is zijn trouwens korte verhandeling vrij wat methodischer dan de andere aan de Politica gewijde geschriften van zijn tijd. Het Eerste Boek onderzoekt, zonder philosopbische beschouwingen over ontstaan en doel, het begrip van den Staat, onderscheidt zijn bestanddeelen, en behandelt een er van ; het Tweede is geheel gewijd aan de Staatsinrichting; wat ter behandeling overblijft, wordt naar het Derde verwezen. Politiek, naar de hedendaagsche opvatting, blijft ook uit de twee eerste boeken niet verwijderd. Bij de verdeeling der Ingezetenen over de Nobilitas sprekende, oppert B. o. a. twee vragen, éeu van ethischen, éeu van politischen aard. »Nobilitas utra Generis an Meritorum alteri praestet?’' en »Quid si genere clarus una et virtute prae»cellat, utrum sola virtute clarus, an hic illi praeferendus?” ’) Zoo treffen wij ook in het Tweede Boek staatkundige beschouwingen aan, die met de daar behandelde onderwerpen in nauw verband staan. Maarde vragen van algemeene politiek, en de philosophische staatsleer, zooveel en zoo weinig die in het werk aangeraakt wordt, blijven voor het Derde Boek. De staatsinrichting nu, redeneert onze auteur, »constistutio posita est in Principatu et Muneribus... Principatus hic accipitur pro reipublicae summa, quam et alio nomine "VlTym. 4,5. 494 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. »Maiestatem seu ius Maiestatis nuncupamus... Definimus »autem Maiestatem Jus et Potestatem Reipublicae Supremam.” Wij zien derhalve, dat inde eerste plaats gehandeld wordt over de gewichtige samenhangende onderwerpen van Souvereiniteit en Regeeringsvorm. Beginnen wij nu met kortelijk den gedachtengang van Busius hierover uiteen te zetten. Na gezegd te hebben wat hij onder ius Maiestatis verstaat, besluit hij: »Id igitur »qui habet Princeps est”; een huldiging dus van de leer der persoonlijke souvereiniteit, huisvestende ineen enkelen of in meer. Dat in dit laatste geval de Souvereiniteit toch als éen te beschouwen is, was reeds vroeger aangewezen en wordt ook daarom door ons hier onmiddellijk bijgevoegd: »De uno imperio” (wat inde definitie van den Staat was opgenomen) »quod dicimus, id non de imperio unius in»telligimus, sed plurium etiam modo Summa Reipublicae »sit una, hoe est indivisa, vel plurium vel unius.” ') Waarin bestaat nu het ius Maiestatis? In vijf bevoegd»heden. Primum ius legis condendae ac abrogandae, a quo 2tarnen tamquam capite cetera pendere videntur... Alterum »statuimus ius decernendi de Bello ac Pace. Tertium Tri»buta indicendi; Quartum monetae cudeudae; Quintum Con»ferendi summos honores et magistratus.” 2) De Souvereiniteit is dus het Regeeringsrecht. Yan een stelselmatige onderscheiding tusschen de verschillende functies der staatsmacht is geen sprake; alleen ziet men in het gewicht dat aan het recht van Wetgeving gehecht wordt, reeds de kiem der toekomstige opvatting, volgens welke de Wetgevende Macht als de Souvereine functie bij uitnemendheid aangezien zal worden. 3) Met de Souvereiuiteits-bevoegdheid hangt verder het onderscheid tusschen de regeeringsvormen samen. »Prout Reipublicae summa seu ius maestatis apud uuum, splures vel omnes est status ipse quoque evenit divideudus.” 4) >) I. 111. 4. 2) 11.11. I—s. 3) L. v. Rankr, zur Gesch. der Doctr. der drei Staatsgewalte. *) 11. 111. 1. 495 NIEUWE BIJDRAGEN »Pro diversitate eorum qui Maiestatem obtinent, status »omnis vel Monarchiain refert seu Principatum Unius, »vel Aristocratiam seu Optimatum, vel Democratiam seu »Popularem.” ') Deze vormelijke verdeeling wordt intussclien gekruist dooreen andere, gegrond op de omstandigheid, of het Eegeeringsrecht door den drager absoluut of niet absoluut wordt uitgeoefend; voor den laatstbedoelden toestand wordt de naam Principatus, voor den eersten Dominatus gebezigd; 2) een onderscheiding, die op alle drie regeeriugsvormen toepasselijk is. »Et est hae in re a positiefs, quantum quidem nobis constat, omnibus peccatum, »quod Dominatum solum considerant in persona unius; »cmu interim idem et ad Principatum plurium pertineat.” De Dominatus als Monarchie komt voor: »hodie in Europa »Principatus Turcarum et Moscovitorum, in Asia Persarum, »Tartarorum.” De andere Buropeesche Monarchieën vallen onder het begrip van Principatus in specie. 3) Van de Aristocratische republiek geeft B. als voorbeelden op: »hodie »status Yenetus, Provinciarum Belgicarum, Norembur»gensis, Augustanus, Germaniae civitatum plerumque.” 4) De Dominatus wordt daar vertegenwoordigd door de Oligarchie, waarvan als voorbeelden gegeven worden het Decemviraat te Rome en de heerschappij der XXX te Athene.5) De Democratie eindelijk is, »in qua rei summa est penes ipopuli partern maiorem. Qualis olim fuit Status Romanus »Athenieusis, Carthaginiensis, hodie aliquot civitatum Hel>) 11. IV, 1. -) Hierover handelt 1.11. c. 111. 3) Immers Principatus wordt in genere ook gebezigd van iedere oppermacht, waaronder eenerzijds ook de JÜominaius, terwijl hij anderzijds ook zichtbaar is in ïbeneficiis veteram imperatorum, quibus jvasallis imperii conferri Px-incipatns in feuda solent.” (11. I. 6). 4) Dat deze ook als staten, die de souvereiniteit bezitten, worden aangemerkt, is een gevolg van den eigenaardigen toestand van hot Duitsche Rijk en het geheele in verval geraakte leenstelsel, vg. p. 489. °) Disp. IV. th. 24. Merkwaardig, I°. dat hierop niet inde verhandeling zelve verwezen wordt; 2°. dat geen der moderne repupiieken pnder die rubriek gesteld wordt. 496 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. »veticarum.” Kan ook die Democratische republiek het karakter van Dominatus aannamen? Alleen, volgens 8., ten aauzien vandoor het veroveringsrecht onderworpen volken, nßomaui statu Optimatuin primo, dein populari «coinpositi, in devictas gentes, quas in provincias redigebant »exercuere Dominatum et etiainnmn Hispani in Principatu »unius mixto eundein in Asia, Aphrica, Peruana America »exercent.” ') Hoewel onze auteur de Ochlocratie als »gu»bernatio popularis turbulenta” brandmerkt, geeft hij daaraan nergens het karakter van Dominatus, dat anders met de teugelloosheid nauw samenhangt. Waardoor kenmerkt zich nu de afwezigheid van het absolutisme? Dominatus interpreteert hij als Principatus Simplex, Principatus (in specie! als F. compositus. Het hangt dus daarvan af, of de Souvereiniteit uitsluitend dooreen persoon, éen college of éeu verzameling wordt uitgeoefend, dan wel of onderscheiden personen of colleges er conjunctim toe meewerken. Yoor de Monarchie is de Dominatus te vergelijken met hetgeen de Groot imperium patrimoniale (I. 111. 12) noemt. Buis toch zegt van zulk een monarch: »Dominus omnium videtur et imperium eius patrimonie patrisfamilias simile.” 2) De » Principatus” daarentegen »cum unus cum Ordine Senato»rio iure suo praest Reipublicae Summae solus et perpetuo; »una cum Ordine Senatorio, inquam, quia hac ratione distin»guitur Principatus a Dominatu.” 3) De qualificatie »iure suo” slaat op de positie van den senaaat, als onderscheiden van een ambtelijk college, dat zijn positie aan een aanstelling dankt. »Senatus itaque nobis est Collegium Civium, cui »de Republica Summamque eius concernentibus consulendi »statuendique, vel seorsim, vel una cum Principe iure suo »authoritas est... Non igitur concilia principum secreta, quae ïaulica vulgo, huc referenda sunt. Quippe quae iure proprio »fere nihil habent.” Als voorbeelden noemt hij »collegia »ordinum in provinciis et eivitatibus singulis;... conventus >; 11. 111. 2. 2) 11. XII. 5. 3) 11. IY. 3. N. Bijdr. voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. N. K. Dl. VIU. 18 82. 83 497 NIEUWE BIJDRAGEN »Principum Imperii,” en verder de Staten, Standen, Parlementen, Cortes etc. inde onderscheidene Europeesche monarchieën, die hij immers alle, met uitzondering alleen van het Russische en het Othmanische Rijk, tot de Principatus in eigenlijken zin rekent. Inde Aristocratie behoort de Souvereiniteit aan Principes »plures, pauciores tarnen e populo.” Aan die minderheid komt de Souvereiniteit toe: »Summa rei universa penes »pauciores in Aristocratia.” Deze Souvereiniteit oefenen zij uit in en door middel vaneen Senatus. » Democratia ver o est in qno rei Summa est penes populi »partem maiorem.” Van volkssouveriniteit inden wijduitgestrekten zin der oudere theorie en nieuwere practijk wil B. klaarblijkelijk niets weten. Want al zegt hij verder: s>lu Democratia contingit, ut principatum habeat populus universus;” bedoelt hij dit maar in dien zin, dat daar de souvereiniteit noch aan een persoon, noch aan een stand of college bij uitsluiting toekomt. Immers hooren wij verder »Sed quod multitudini dicimus, in Democratia principatum »esse, cum modo accipiendum est, ne scilicet promiscue »omnibus ad comitia et suffragia pateat accessus, verum »iis demum qui vel honestate vitae vel patrimonio, vel »utroque pari ter in eam rem idonei videntur. Proinde Romae sopiflca viliora tractantes ne censebantur quidem. Idque »fere in omni republica populari observatum, ut sic evitaretur »Ochlocratia, id est gubernatio popularis turbulenta. Nee »obstat his quod diximus, in Democratia ius imperii supremum »apud multitudinem esse, multitudinem vero maximam etiam »ex fece vulgi consitere; namque id verum etiam in minimis, »et multitudine adeo universa est, cura si nou actu saltem »potentia ius suffragiorum habeant, puta quotiescumquo vel sopibus vel honestate vitae aucti a Magistratu in eam rem »idonei censentur. üti et viee versa ius suffragiorum habentes »eodem privari queunt, si degant minus honeste.” ') Is het volk in zijn vergadering volkomen heer en meester dan hebben wij een demoratische Dominatus. Wordt er ook macht toegekend aan een kleinere vergadering van daartoe aangewezen personen, dan is, er Principatus compositus. Met het volk oefent n.l. dan ook een Senatus, door zijn praeadvies en recht van voorstellen te doen of tegen te houden, zekere regeermacht uit en bezit hij veelal, buiten het volk, het beleid en het bestuur (»administrationem”) der staatsaangelegenheden. 2) Van dergelijke beschouwingen uitgaande, moest Busius ook wel een bepaald voorstander zijn van de leer der gelI.T, 1,3, 11. ') 11. V, 3. Disput. VI, 23. 499 NIEUWE BIJDRAGEN mengde regeeringsvormen, d.i. het bestaan erkennen van dezulke, waarin monarchie, aristocratie en democratie of twee er van tegelijk voorkomen. Zoo zelfs, dat hij de uitspraak doet: »Quibus consequens est, non tantum statuin aliquem »mixtum esse, sed esse omuino omnem solo Dominatu excepto," M. a. w.: iedere niet absolute regeeringsvortn is een gemengde. Inde uiet-absolute Monarchie »Senatus ipsius »Principatus pars est, Senatus vero ipse ex optimatibus »constat, consequens est principatum tam ab optimatibus »quam Principe ipsó teneri, et consequenter in principatu »unius (qui modo a dominatu diversum ist) statuin semper »mixtum esse. Et hane formam hodie in plerisque regnis »Europae servari vidëmus... Sic in statu populari senatus cum plebe participat Reipublicas suminamzooals de voorbeelden van Athene en Karthago heeten te bewijzen. Yoor het gemengde in statu Optimatum dient dan het voorbeeld der Rom. republiek tot illustratie eener aan een senaat en het plebs gemeene souvereiniteit. Daar nu alleen de Dominatus een niet gemengde status heet te zijn, kon men te recht ook de verklaring verwachten, welke menging er dan plaats greep inde moderne Aristocratiëenj inde Yenetiaansche republiek, inde Zeven Provinciën. Daarvan wordt echter niet gerept. Immers de onderscheiden colleges die inde YII prov. of in Yeuetië naast of onder het hoogste Lichaam regeering uitoefenden, komen toch altijd voort uit hetzelfde element van optimates. De algemeene uitspraak, zooals die uit de verhandeling door ons is geciteerd, wordt inderdaad inde Stellingen getemperd: »Quin et solo dominatu excepto, vposse omnem Rempublicam mixtain esse putamus, adeoque »eam fore optimam”; ’) hetgeen een geheel andere voorstelling geeft. Vergelijken wij nu even deze opinies van Buis en met eenige andere toen gezag hebbende meeningen. De qualificatie van Dominatus voor het absolute karakter inde drie verschillende regeeringsvormen herinnert eenigszins aan de bekende Aristotelische opvatting, volgens welke ’J Dispat. V. th. Sin 500 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. naast ieder der drie vormen, die het ware staatsbelang beoogen, ook ontaardingen {naqsxfidasic,) bestaan die slechts in het belang van den beerscber of de heerscbers wortelen.1) Doch inderdaad is B’s bedoeling niet dezelfde. Immers om maar een bewijs aan te voeren, hij verstaat onder den monarchalen Dominatns nog niet de Tyraunis, die hij meermalen er van onderscheidt: ook inden Dominatns wordt van den Vorst behartiging van het staatsbelang verwacht, terwijl de Tyrannus slechts eigen lust volgend, zijn plicht vergeet, van de macht misbruik maakt, hij zijn Dominus of Princeps Zijn onderscheiding is inderdaad meer modern en berust op den grondslag van het bestaan of het ontbreken der mogelijkheid, of op de besluiten van den persoon of het college, de vergadering, die de souvereiniteit bezitten, door andere lichamen, krachtens de staatsregeling, invloed kan worden uitgoefend. Dit blijkt o. a. daaruit, dat hij van den vorst inden Dominatus zegt: »Certo exact ionum »ac tributorum modum excedere pro libitu possunt eo quod xnullus ordo ei dicere legem queat.” Elders spreekt hij van de vorsten in Principatu als van »reges aut principes, quorum »potestas in capitibUs Maiestatis Ordinibus aut Senatui »Communis est. Inde fit quod, in exactionibus, de iure mo»netae, Legibus aut Statutis eondendis, eiusque generis »eeteris a Principe Senatus auctoritas requiratur.” 2). De Stat n derhalve die ’s vorsten oppermacht beperken, in het bijzonder bij heffingen, maar ook bij wetgeving, Munt enz. enz. in capitibus Maiestatis, die zijn het, die B. de onderscheiding aan de hand deden. Dat aannemen van dit criterium, waartoe de overgeleverde toestanden aanleiding verschaffen, de kiem, om zoo te zeggen, tevens van het constitutionalisme, is nog bijzonder merkwaardig, omdat B. tegelijkertijd de macht der Vorsten, als van God uitgegaan, voorstelt3). DeVorstnu,die zoowel in Dominatualsin Principatu willekeurig handelt tegen het karakter der regeering, is een Tyran. 4) >) Ar. Pol. 111 Y. 2) 11. YI. 3) 11. XI. 2. 4) Buis II 111. 6. Hoe B. nu de Tyrannia van Dominatus onder- 501 NIEUWE BIJDRAGEN Dat Busius inde boven behandelde leerstukken totaal afwijkt van Bodinus en diens strenge leer der persoonlijke souvereiniteitseenheid is duidelijk. »Bonus author” noemt de Friesche Hoogleeraar in eenvoudige waardeering den Franschen staatman ’) en bestrijdt nu eens uitdrukkelijk dan weer stilzwijgend zijn opinies. Dat b. v. de vergadering, die Buis als Senatus aanduidt eenig deel hebben aan de souvereiniteit is voor Bodinus de ergste politieke ketterij. Een Senatus, vergadering van staten, standen, parlement, enz. 502 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. in qua unus ceteris digniiate prior est.” Vandaar ook een verschillend oordeel over het Deensche en Poolsche koningschap. De opvatting van Busius over de Duitsche Landsheeren werd in Duitschland zelve, vooral nadat de Westfaalsche vrede de macht der Rijksstanden had bevestigd en uitgebreid, algemeen gehuldigd 1) Het begrip van Staatssouvereiniteit is aan Busius vreemd gebleven. Hoewel dit thans inde Constitutioneele staatsleer algemeen erkende beginsel tot op zekere hoogte uit de door den Oost-Prieschen rechtsgeleerde Jon. Althusius in zijn Politica verkondigde leer kon gehaald worden en de 2e editie van dit werk in 1610 te Groningen uitkwam 2) heeft onze auteur deze opvatting omhelsd noch bestreden. Geen wonder. De meening van A. staat nog niet vast en helt bij voorkeur over tot het begrip der volkssouvereiniteit; vaneen onderscheiding der maiestas, die toegekend moest worden aan den staat en de maietas toe te kennen aan hem of hen die aan het hoofd er van staan, weet Busius evenmin. Velen zijner tijdgenooten verkondigen dit inde uitdrukkingen M. realis en M. personalis; 3) de Ghoot laat zich oorspronkelijker uit, wanneer hij de onderscheiding formuleert tussehen het Subjectum Commune en het S. proprium maiestatis. 4) Busius blijft bij het begrip der persoonlijke sonvereiniteit, zonder te onderzoeken of de dus voorkomende vormen der souvereiniteit ook maar tot een grondvorm terug te brengen of uiteen grondvorm ontaard zijn; bij de feiten blijft hij staan, meer als jurist de zaken beschouwende dan als philosooph. Doch het is wel de moeite waard op te merken, dat B. in die persoonlijke souvereiniteit steeds verlangt te zien de behartiging van het algemeen belang. ') O. Gierke, Joh. Althdsuis p. 180. 2) O. Gierke, op. 1. p. 26; 160. 3) Zoo v.d. Graef. Synt. J. Publi., die zegt, dat door God onmiddelijk aan iederen zelfstandigen staat is geschonken de potestas realis; terwijl dan door interventie van mensohelijke handelingen geboren wordt, altijd ook iex concessione divina” een potestas personalis p. 183 s. qq. *) J. B. a. P. I. 111. § f. 503 NIEUWE BIJDRAGEN »Omnis Principatus ’ (n.l. in genere, met inbegrip van Dominatus) »adeoque status politiae totius civium omnium et »singulorum sit causa 1)” een denkbeeld, dat ons niet verrast inden mond vaneen landgenoot dergenen die in 1581 verklaard, hadden, dat de Vorsten bestaan ten nutte der volken en niet omgekeerd; maar dat iutusschen inde eerste helft der XYlde eeuw inde staatstheorie zijn rechtmatige plaats nog niet verworven had 3) Dat B. dit denkbeeld koestert, zonder tevens de staatssouvereiniteit te ontdekken, is te bejammeren; dat hij het daarentegen nooit afleidt uit een werkelijke of onderstelde algemeen aan te nemen volkssouvereiniteit, en niet terugvoert op een overeenkomst tusschen geregeerden en heerscher, zijn zeker hoewel negatieve, toch met het oog op zijn tijdgenooten en nog velen der later en, geen geringe verdiensten. Hoe dacht men nu over den Gemengden Regeeringsvorm ? Dat de souvereiniteit vooral van den Monarch, maar ook die vaneen Aristocratie vermenging met en tempering door de macht van andere bestanddeelen inden staat aanwezig toeliet, dat een gemengde staatsvorm voorkomt en zelfs boven den zuiveren te verkiezen is, was een oude voorstelling, die intusscken door Bodinus kort en krachtig was bestreden. 8) Dat Busius de gewone meening tegenover dezen »bonus author” in bescherming neemt, zagen wij reeds, tegelijkertijd intusschen poogt hij de klippen om te zeilen, waarop de Pransche staatsman de volgelingen der geraeene leer had gewezen. Bodinus wil niet, dat de »iura »maiestatis divellantur”; Busius evenmin: »Summa Republicae »sit una, hoe est indivisa, vel plurium vel unius.” 4) Den monarchalen Principatus omschreef hij als den zoodanigen waarin de vorst »una eum ordine senatorio praest Reipublicae ') 11. 111. 5. ) Op welke wijze in het laatst dier eeuw eeuw sommige auteurs die gedachte teruggegeven zie 0. Giehke op. 1. p. 180 3) 11. YII i. f. p. 366. 4) I. 111 cf. 504 VOOR, RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. »Sammae solus.” 1) »Senatus Principatus pars ast.” 2) »Nulli reges ant principes, quorum potestas in capitibus Maiestatis »Ordinibus aut Senatui communis est, dici queunt statuin »purum tueri. Namque inde fit quod a Principe ipso plerumque Senatus authoritas requiratur.” Er is dus eenheid, omdat die souvereiniteitsrechten slechts in het gezamenlijke goedvinden wortelen. Is dit nu eenmaal zoo, dan kan, omdat de »Senatus ipse ex optimatibus constat” de vermenging niet geloochend worden, zij is een feit. Doch in het samengestelde lichaam heeft gewoonlijk een element het overwicht. Yan den monarchalen Principatus sprekende, zegt Busius: Monarchiam constituit, etiamsi »Principis Maiestas senatui utcumque si alligata, modo ille »potestate et imperio 3) supra senatum sit ut in plerique »Regnis hodie. Diversitas tarnen magua hac in re pro loco»rum varietate. In Gallia enim Anglia, Hispania, maxima »Regum potestas est; Imperatoris Italiae et Germauiae paulo »minor ut, et Regum Poloniae, Sueciae, Daniae, 4) Principum »Ecclesiasticorum in Germania itemque Principum Bel»gicae.” 5) Yan een verdeeling of deeling der souvereiniteit of haar rechten is bij onzen auteur geen sprake, zooals bij velen zjjner tijdgenooten en lateren. °) Hij wijst er alleen op, dat het onvermijdelijke gevolg van Principatus tegenover Dominatus zijn moet de vermenging van de verschillende bestanddeelen waaruit de souvereiniteit gevormd wordt. ’) 11. IY. 2,3. a) 11. VI. 1. 5) Dit «imperium” beduidt hier niet Oppergezag, Summa Reip., daar B. juist de eenheid daarvan in bescherming neemt, maar zooveel als Macht en Overwicht; later zegt hij bij Disp. V, th. 28: »Illud tarnen verum est statuin etiam mixtum a potiore Principum «potestate specimen e tribus unum sortiri.” 4) 11. VI. An aliqua Eespublica sit mixta.” Bod. acht ze niet anders dan republieken. IV. I. i. f. 5) 11. VI. i. f. Met de «Principes Belgicae” bedoelt B. onze voormalige landsheeren, ’t geen duidelijk blijkt uit Disput. V. thes. 25 waar hij, bij denzelfden godachtengang, spreekt van muper Princi«patus provinoiarum Belgicarum.” *) Zoo zegt b. v. O. Hoen (nota ad Burgersd. Idea Pol. p. 210). 505 NIEUWE BIJDRAGEN Aan de behandeling der Sonvereiniteit sluit zich die der voormaals zoo vaak besproken vraag aan, of de Souverein boven de wet staat: an Princeps legibus sit sólutus? ') Welke groote rol dit vraagstuk inde opvatting van het karakter van den Staat, inde beoordeeling der verhouding tusschen Staat en Recht gespeeld heeft, is licht te bevroeden en ook niet onbekend. Bepalen wij ons tot het uiteenzetten van B’s. standpunt.5) Volgens hem is de Souverein legibus solutus, ’t geen beteekent zoowel dat hij nieuw recht mag scheppen als dat hij van het nog bestaande »pro re nata >et ratione exigente” mag afwijken. Zoowel de aard der Souvereiniteit als de Romeinsche rechtsbronnen bevestigen deze meening. Doch »Haud tarnen ita existimaudum, quia »Princeps Legibus solutus est, idcirco eum non vivere ex »earum praeseripto: quia non pugnent inter se, Legibus solutum esse et Legibus vivere sed ea demum, Legibus >solutum esse et subiectum.” Deze zienswijze is niet nieuw en slechts een vertolking van de scholastische distinctie, volgens welke den souverein de wet wel quoad vim directivam, niet quoad vim coactivam binden zou, s) en steunt wellicht mede op de bekende uitspraak van Sept. Severus en Caracalla: Heet legibus soluti simus, attamen legibus vivimus. 4) Wat echter Busius vau zijn voorgangers niet maar zoo heeft overgenoraen, zijn vooral de twee volgende beschouwingen. Eerstens verwerpt hij de onderscheiding tusschen leges naturae en leges civiles, evenals sommigen iTota igitur huius quaestionis difficultas ex eo pendel, an iura Maiestatis sint indivisibilia, id quod negat Bodiniüs, sed male, sunt enim illa iura composita ex diversis speciebus.” En Vinnids (A°. 1642) Comm ad. Instit I. 11. 6. »Non equidem uego iura maieslatis ita jdividi posse, ut non omnia in unum, quem Principem constituit ipopulus, transferantur, sed quaedam apud optimates aut populum jremaneant, atque ita temperatum ac mixtum fiat imperium.” ') Vgl. vooral O, Gierke Joh, Althusics, p. 264 Sqq. Nog in 1743 werd aan de Utr. Acad. een uitvoerige Dis. Jurid. over die vraag verdedigd door G. Winter. =) 1.11. c. VIL ’) Hierop wijst O. Gierke, 1.1,, p. 288. *) Justin. Instit. 11. XVII. § 8 i. f. 506 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. zijner tijdgenooten dit, doch niet voor hem, beginnen te doen. ') Verklaard voorstander van de uitsluitende kracht van het positieve recht, 2j verlangt B. nu dat de Souverein niet minder aan de positieve rechtsvoorschriften dan aan de eischen der rede of der goddelijke wet zich boude. Ten andere openbaart onze auteur een treffend inzicht in het ware karakter van de Souvereiniteit en den staatsplicht wanneer hij nu laat volgen: »Quando tarnen est aliquid »obligans legibus Maiestatem praeter rationem naturae, id »Principatus ipse sit oportet. Hic enim uecessitudinem »inter ipsum et civitatem producit, qua üle dignitatis et ïlmperii premio et honore fretus, vicissim tenetur, ab iniuriis singulos et publiee omnes tueri.” 3) Vooral is verder merkwaardig zijn consequentie inde opvatting van Principatus. Komt n.l. bij een monarchaal Principatus de Souvereiniteit toe aan den Vorst met den Senatus, dan komt de bevoegdheid om van de wet los te maken, ook alleen conjunctim beiden toe. »Nam, nisi id dicamus, contra >quam et supra traditum est, et politiae ratio pene omnium >populorum docet, negabimus Senatum Principatus partem.” Wel durft hij hierin nog niet doortasten en mist hij het juiste onderscheid wanneer hij maar zegt: vin gravioribus »et eonsulere Senatum tenetur.” Dit komt echter daarvan, dat hij den Vorst, behalve als integreerend bestanddeel van ') n. 1. Daniël Otto, die in 1616, dna 3 jareu na liet verschijnen van B’s verhandeling promoveerde, en Dominicus Arumaeüs (een Fries, die te Franeker gestudeerd had en later prof. te Jena was), wiens Discursus academici de Inre Publico in 1616 verschenen. O. Gierke, 1.1. p. 298. H. Schdi.ze. Einleit in das Deutsche Staatsr. p. 55. ■) Zie 1.11, o. XIII, waarin B. het ius criptum daarom ook boven mores stelt. Een tyrannus caracteriseert hij ook als «infractor divini «pariter ac humani iuris.” c. XII. i. f. 3) Hierbij citeert nu B. zelf wel de toen zoo vaak geütiliseerde lex Digna. (1.4 God. de Legg. I. XIV), doch de tekst daarvan geeft zijn gedachte volstrekt niet geheel terug; «Digna vox est maiestate «regnantis, legibus alligatura se principem profiteri; adeo de auoto«ritate iuris nostra pendet auctoritas. Et revera maius imperii est, «submittere legibus principatum; et oraculo praesentis edicti, quoci «nobis licere non patimur, indicamus.” 507 NIEUWE BIJDRAGEN het Souvereine lichaam, niet tevens als opperbestuurder, of gelijk men inde 18" eeuw gewoonlijk zeide, als hoofd der Uitvoerende Macht in het licht heeft gesteld. op het overleg tusschen den Princeps en den Senatus. ') Mag nu de Souverein verkregen rechten zijner onderdanen aautasten, hun eigendom ontnemen? Dat 8., naar zijn opvatting van den plicht des Souvereins, dit ontkent, zal niet bevreemden: »Alias enim singulorum dominus »foret, qui cum non sit, nee potestatem auferendi habet." Zelfs inden Dominatus niet. a) Zonder onderscheid tevens of de onderdanen zich op het ius naturale of op het ius civile zouden kunnen beroepen. Alleen onteigening op grond van algemeen belang, en liefst tegen schadeloosstelling is geoorloofd: 3) »ob causam publicam graviorenx sadmittimus (potestatem auferendi), cum singulorum causae »publicis cedant semper... Num autem restituere verum »pretium teneatur, an vero sufficiat modicum dari gratia honoris: nos prius probamus.” 4) Er zijn verder twee verwante vraagstukken, die inde geschriften van dien tijd uitvoerig besproken, vaak met aanwending van veel scherpzinnigheid tot een oplossing worden gebracht. Is gehoorzaamheid verschuldigd aan onwettige bevelen van het oppergezag? Bestaat er recht van verzet tegen tyrannie? Over het algemeen blijft Busius hierin de zijde houden der protestantsche auteurs, die niet zoover gaan als de »Monarch o mach en 5) wat niet bevreemdt bij een auteur, die eenerzijds den regeerplicht in ’) A. Thtsius maakt bij de »Vulgata quaestio an pr. leg. sol. .sit” onderscheid tusschen de leges privtae en 1. publicae. Quod ad „leges pubücas attinet, eas conservare tenetur quia iuramento vel «sacramento eas couiirmavit. (Disq. iur. Publ. 111. p. 21). Hij bedoelt dus de bezworen staatswetten. s) 11. XII. 5. 3) 11. XIII. 5 sqq. Hiermede stemt de Guoot merkwaardig overeen. J. B. a. P. 11. XIV. § 7—9. 4) Disput. VIII. th. 23, 24. 5) Ygl. O. Gieeke, Joh. Althdsids, p. 307 vlgg. R. v. Mohl, in zijn verhandeling »Die, Literatur über den blos verfassungsmdstsigen Gehorsam, in Geschichte u. Liter. d. Staatsw. I. p, 320 vlgg., houdt zich voornamelijk met den tijd na de eerste Eng. revolutie bezig. 509 NIEUWE BIJDRAGEN de behartiging van het ware staatsbelang ziet, anderzijds van volkssouvereiniteit en van overeenkomsten tusschen volk en heerschers niets weet. Dat hierbij de spil, waarom alles draait, eigenlijk is het al of niet aannemen van bevoegdheid der onderdanen om tegenover het staatsgezag op de naleving van het recht aanspraak te maken, naar de hedendaagsche uitdrukking, het al of niet aannemen van den Rechtstaat, blijkt duidelijk uit den samenhang, waarin B. de hier bedoelde vraagpunten behandelt.!) »Proximum est ud illud examinemus, »an et quatenus iniquum praecipienti Principi Magistratum »parcre oporteat, au et quatenus privato cuiquam Magis»tratui iniuriam inferenti resistere liceat an minus; et »rursus quanta Principis potestas sit in privato suum aufe»rendo.” Bij welke laatste vraag in het oog te houden is, dat B. herhaaldelijk een vorst, die willekeurig zijn onderdanen van het hunne berooft, als tyrannus aanduidt. Moe lost B. nu de vragen op? Eerst verwijdert hij de tegenwerping, alsof men ’s vorsten bevoegdheid in het geheel niet zou mogen in twijfel trekken. »Verum est, seditiosis »disputationibus aut coucitationbus potestatem illam, utpote »Sanctam et a Deo ipso profectam, non contrectari oportere. »Proinde et disputationibus scholasticis, veritatis indagandae »causa, disputare de ea permissum est. üti et ab Ordinibus »Senatoriis plerarumque rerum publicarum, si quid Princeps ïseorim, et sine eorum assensu sibi arroget in praeiudicium »ipsorum aut totius status, plerumque de eo agi in Senata »consuevit.” a) Ten aanzien der Overheden oordeelt hij nu eveneens: »Rescripta Principis iudicem haud aliter tenere »quam si iuri conveniant, aut utique non adversentur een uitspraak derhalve, waardoor de auteur, als onbewust, een scheiding aanneemt tusschen de Wetgevende en de ’) 1.11. c. XI en XII. 2) Hij neemt dus niet, als b.v. Caltijn en Althusios een soort van Ephoraat aan, waaraan toezicht op de handelingen der heerschers wordt opgedragen, maar brengt het recht dor Ordines, in verband met hun aandeel aan de Souvereine macht. 510 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. Besturende macht van den Vorst, die hij bij de lura Maiestatis boven niet heeft gemaakt; en besluit hij zijne argumentatie met deze meening: »Profeet o consultum omnibus »magistratibus est, ut munere potius destitui quam rescrip»tum Principis iniquum exsequi velint.” Zoo duidelijk als de positie van den magistraat hier aan – gegeven is, zoo vaag blijft bij B. die van den onderdaan. Of hij nl. aan een onrechtmatig bevel van den magistraat weerstand mag bieden, daarop is hem het antwoord inde pen gebleven. De middeleeuwsche vrijzinnige doctrine, dat alle gehoorzaamheid afhangt van de rechtmatigheid van het bevel, was ook voor den nieuwereu staat al te gevaarlijk, en wordt ook niet maar vclgehouden. In verband met de vraag, die B. laat voorafgaan en zoo categorisch oplost, zou men geneigd zijn aan te nemen, dat hij den onderdanen als uiterste middel voorschrijft een hoogste rechterlijke beslissing in te roepen, die trouwens voor de meeste gevallen niet te krijgen was. ]) Namen de onwettige bevelen een ernstig en chronisch karakter aan, dan ontstond een geheel andere toestand. Dat tegen de tirannie verzet geoorloofd is, wordt daarentegen zooal niet ronduit, dau toch ingewikkeld geleerd. Zonder de onderscheiding, toen ter tijd zoo gewoon, tusschen een tyrannus quoad titulum en een t. quoad exercitium 2) te maken, verklaart B. voor tyran iederen heerscher, die onverschillig, welke de oorsprong van zijn gezag zij, het beginsel verloochent, dat somnis Principatus adeoque status politiae totius civium omnium et singulorum sit causa”; die als heer en meester van ieders goederen zich gedraagt, die uit luim en gril wreedheden pleegt, ineen woord alle recht met voeten treedt3). Dat bij een niet-absolute regee') 0. Gieeke, 1.1. p. 275. L. Stein, Die Verwaltungslehre I (2e Aufl.) p. 339... iSo bleibt iu der That als inhalfc dos verfassungmas»sigea Gehorsams niobts als der passive Widerstand, die Klage und »die Besobwerde.” 2) Althdsiüs voorbeeld heeft hierin B. kunnen leiden; O. Gieeke, 1.1. pag. 33. De onderscheiding bleef echter in zwang. Zoo b.v. Bürgeksdijk, ld. Pol. XIX, 11, Sqq. Ook U. Hubbr, de Jure Civit. I. IX. I. —- 3) L. 11. c. 111, 5; o. VII, 4; c. XII, 5. 511 NIEUWE BIJDRAGEN ring inde eerste plaats de standen geroepen zijn, de onwettige besluiten van den Vorst te gispen, dat zij waken tegen een ontaarding van Principatus in Dominatus '), zagen wij reeds. Maar daar ook de absolute vorst plichten heeft tegenover den Staat, en bij verzuim tyrannus moet heeten, geeft B. ook ten aanzien van den Dominatus de uitspraak: »de »potestate ambigere licet imperio in tyrannidem converso.”s) Maar wat verder? Indien de vorst zijn onrechtmatig streven met geweld gaat doorzetten, wanneer hij gelijk B. met het voorbeeld van Phil. II voorstelt zijn onderdanen »potius iure bello suae dominationis facere quam Principem »praeesse populo,” 3) dan is hiertegen gewelddadig verzet zeker geoorloofd. Waar dus de Vorst buiten den kring van het recht zich geplaatst heeft, handelen de onderdanen insgelijks. Een oplossing, die zeker bij de werkelijkheid zich nauwer aansluit dan die inde theoretische geschriften van andere land- en tijdgenooten wordt aangetroffen. Buagersdijk b.v. veroorlooft den tyrannus quoad titulum te dooden, en wil den onderdanen het verzet tegen den t. quoad exercitium eerst toestaan na de plechtige afzetting »ab ephoris aut proceribus regni qui populi iura ac privilegia »tueri debent.... Neque priusd eclarari debet excidisse principatu quam raanifestissime ediderit tyrannidis indicia.” 4) Van de Guabe wil wederom alles laten afhangen van de, vraag, of bezworen grondwetten geschonden zijn. 3) Als de meest gewone leges fundamentales geeft laatstgenoemde op: »ut rex bonus ac iustus princeps futurus sit, curam susci»piat ne quid detrimenti capiat Resp.; sine populi consensu »de rebus Imperii ab omni alienatione abstinent; promittat »se libertatem populi defensurum, non supressum. Bel»lum offensivum sine popularium consensu nou gesturum, »nec extra necessitatis aleam citra eorundem voluntatem Giberam quidquid expostulaturum.” En nog merkwaardiger voor een leerling van Graswinckel : »Et hae leges Salutis pu»blicae causae nedurediter maiestati impressae praesumuntur; ‘) Disput. VII, tb. 72) Ibib. tb. 6. 3) Disp. V, tb. 10. 4) L. 1.15 sqq. 5) Syntagma etc, p, 372 sqq. 512 VOOR RECHTSGELEERDHEID EH WETGEVING. »quum rex cui maiestas tributa regni conservandi, non mi>nuendi, defendendi non opprimendi causa a Deo constitutie” ') In hoofdzaak zegt Busius hetzelfde, zonder dat hij het beginsel van de behartiging der algemeene belangen in uitdrukkelijk gemaakte of stilzwijgende grondwetten, bijzonder geopenbaard wil zien. Deze vragen naar de heerschappij van het recht over de bevelen der overaeid behandelt B. bij zijn beschouwingen over de Magistraten,3) die hij laat volgen op die, betreffende den Senatus. Als Magistraten nu beschouwt hij ook hen die rechtspreken met uitsluiting van diegenen, die alleen naar de feiten onderzoek doens). Wat B. nu verder over de ‘) Indien dus O. Gieeke (Joh. Althüsids, p. 290) zegt: «Niemand »hat frülier und scharfer die Gedankeu dei'jenigon Riohtung, welche «mag als den eigentlichon naturrechtlichen constitutionalismus, be«zeiohnen* kann, zum Ausspruch gebracht als ülrioh Huber in seinem Bnch den Staat (1G74)”, nl. de Jure Civ. I. 11. c 3—5; 111, c. 4; dan moeten wij die eer aan een ouderen landgenoot toekennen, daar de Geaef misschien dan niet zoo scherp, maar toch even onbewimpeld de Grondwet van het natuurl. Staatsr. predikt. 2) L. If. c. X—XII. 3) Meist jedoch worde im 17n Jahrh. noch Obrigkeit n. Richteramt. als identisch genotnmen.” L. Stein, Verwalt.l. I, p. 221. Inde onder B-’s collega de Veno verdedigde Diss. de Xdag. rekent H. v. Weeeddm tot Magiatratus alle autoriteiten, zoowel den Vorst en de Vasallen als het hoogste college ineen Aristocratie, de Staten inde Vereen. Prov. Dit nu is te verdedigen, wanneer men de leer der Volkssouvereiniteit aanneemt. Zoo noemt Althdsiijs den Vorst Summus Magistratus (O. Gierke, 1. I. p. 31). Hiervan intusschen bij a Weerdim niets. Integendeel hij zegt o. a. van Summus M.; «cui «proinde absoluta regendi et imperandi potestas est, quae vulgo «Maiestas dioitur,’. en stelt ineen thesis, dat aan de Staten-Generaal «summum imperandi ius oompetat, quod Maiestas dicitur.” Aan zulk een begripsverwarring maakt B. zich niet schuldig. De Magistratus is bij hem dus een «qui potestate exequendi id quod decretum aut iudicatum est praeest;” en hij onderscheidt ook de verhoudingen van den Souverein van die van den Magistr. tot het recht, terwijl aWsEEDUM verklaart, dat de Summus Mag., in zooverre legibus solutus is, dat hij hot recht kan veranderen. Indien het geoorloofd is, uit deze Diss. te besluiten, moet het onderwijs van de Veno, gelijk te verwachten was, voor het staatsrecht niet hoog gestaan hebben. N. Bgdr, voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. N. kozen: »ut magisfcraiuum potestas definita certis limitibus wordt als grond hiervoor opgegeven, maar daarachter schuilt onbewust het gevoelen, dat geschreven recht beter den toets der rede kan doorstaan dan de volksgewoonte, die in ongeleenden grond wortelt.1). Het slot van het Tweede Boek wordt gevormd dooreen hoofdstuk »de Ordine Civium”, waarin gehandeld wordt over de staatsrechtelijke en de maatschappelijke standsonderscheidingen tusschen de ingezetenen. (Ordo civium) »vero duplex est. Primo qno civitas distribuitur convo»candae multitudinis cansa in tribus distinctas idque aut »in collegia, v. g. opificum, negotiatorum, sodalium aliorum, »aut in tribus regionum loco distinctas vel censu, h. e. facultatum quantitate seu m0d0... Alter ordo est inter fcivium genera vel dignitate vel conditione inter se diversa, »ut si minus dignis digniores praecedaut.” Busius heeft veel duidelijker dan Bodinüs 2) scherp aangegeven dezen tweeledigen grondslag, den staatrechtelijken en den maatschappelijken, die ook in onzen tijd niet altijd in het oog1 ') Ook in dit opzicht is de school van het Natuurrecht consequent voortgegaan. Zoo merkt een recensent van Pdchta’s werk das Gewohnheitsrecht, zeer juist het volgende op: »Die rationalistische «Eichtung, indem sie als Quelle aller wahrheit nur die wesentliche »Ycr nü-aft auerkennt, sieht auch in dem Kechte nur das Erzeugniss menschlicher Denkkraft u. Willkür; sie kennt dahor auch der Quelle juach nur zweierlei Recht, das durch logische Folgerung aus einem «allgemeinen Vernunitprinoip entwiokelte, das sogenannte Naturrecht»und das durch eine bestimmte Staatsgewalt durch willkürliohe uSatzuug festgestellte, das sog. positivo Recht.. Gewohnheiten und »Gerichtshrauch betrachtet sie als Anomalieën, und duldet sie höohtstens als nothwendige Uebel, die nur durch die stillscbweigende • Billigung des Gesetzgebers Goltung erlangen können.” Jenaer Literar. Zeit. 1838, No. 122, 223. 2) !• !!!■ VIII. Bouincs met zijn absolutistische staatsbeginselen let bijna uitsluitend op de maatschappelijke onderscheiding: »Ordinem ihic appello civium partem a caeteris conditione aut statu, aut sexu «discretam; conditione quidem, nobiles a patriciis, equites a plebeiis; »sexu vero foeminae a viris; statu denique ingenui a libertinis...” Vele nieuweren laten de sociale onderscheidingen door de politische gelijkheid absorboeren. 515 NIEUWE BIJDRAGEN wordt gehouden. Inde optelling der sociale sporten komen na de edelen, de theologi voorop, en wordt de rij besloten door de > opificia vilia tractantes.” Zeer juist sluit intusscben onze auteur met de opmerking: »Multumtarnenhac »in re consuetudo potest. Nam qui hac aetate abjecti sunt, »alia rursus aliquo loco sunt, et vice versa.” Het Derde Doek bevat onderwerpen die ook heden meer bepaald tot de Politiek zouden gerekend worden; »media »externa comparata status et civitatis adeo ipsus conser>vandae causa;” waartoe B. dan bepaaldelijk brengt de financiën en de verhouding tot andere staten. De eerste geven intusschen aanleiding tot staats-, de anderen tot volkenrechtelijke opmerkingen. Daar nu verder de Politiek de middelen aan de hand doet om den staat te behouden, voert zij verder tot een korte beschouwing over het ontstaan, den groei, de verandering en den ondergang van den staat; ten slotte tot de voormaals zoo gewone bespiegeling over den besten regeeringsvorm;” de optimo Kei»publicae statu.” De Finantiëéle politiek, door B. ten toon gespreid, is onbeduidend. Daar de schatkist, » maxime ad reip. consersvationem spectet summopere semper annitendum in eius »auctionem. Non quidem fraude aut severitate sed mediis j.honestis.” Bij de belastingen vertelt hij, niet voor het eerst en niet voor het laatst, »observandum, ut locuple»tiores plurimum, tenuiores minimum graventur.” Daarvoor nu is noodig een censura. De censura nu beschouwt hij uiteen dubbel oogpunt, eerstens als statistiek van de krachten der ingezetenen, »ut scilicet constet de numero, »conditione, aetate, facultatibus singulorum;” ten andere als een censura morum, die tevens weelde en verkwisting kan bedwingen. ') Dit laatste denkbeeld was in die dagen gansch niet zeldzaam. Bomnus wijdt er eea uitvoerig hoofdstuk aan, en hecht uiterst veel gewicht aan een strenge handhaving der zede-politie, des noods vanwege de kerk.3) ‘) 111. c. I en 11. 2) 1. VI. c. I. Bnrgersd. Id. Pol. c. XI. 516 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING.
48,375
MMKB07:001531199:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,870
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 32, 1870, no. 3262, 20-11-1870
null
Dutch
Spoken
9,101
15,851
De geschiedenis der wetsbepaling leert, geloof ik, ook , dat mijne opvatting juist is. Volgens het oorspronkelijk wets-ontwerp (Bijlagen tot de Staats- Courant, : >56/57, bl. 530) luidde de bepaling overeenkomstig de jagtwet van 6 Maart 1852: «Zoo geene in-beslag-neming of' waardering, ingevolge het tweede lid des artikels, van de hierboven gemelde voorwerpen heeft plaats gehad, wordt hunne waarde bij de veroordeeling tot eene geldsom van niet minder dan f 10 gebrast» ; bij eene nota van wijzigingen werd die som, wat het vischtuig betreft, bepaald op niet minder dan f 1. Ingevolge een amendement van den heer van Reede van Oudtshoorn werd de redactie van de bepaling veranderd, zoo als die nu is. Omtrent de reden van deze verandering zeide gemelde volksvertegenwoordiger het volgend e (Bijblad Staats-Courant, 1856/57, bl. 935J : «Wat dc waardering door den regter betreft, is door mij voorgesteld de weglating, in al. S, van de bepaling, waarbij de regter gebonden wordt aan eene prijsbepaling niet beneden het minimum, aldaar gesteld. Dat voorschrift is mij voorgekomen niet doelmatig te zijn. In de toepassing is het ook meermalen gebleken aanleiding te geven tot onbillijkheid. Itene prijsbepaling moet in de gevallen, alhier vermeld, altijd plaats hebben; want zonder dat zou de verbeurdverklaring geen effect sorteren, maar die waarde-bepaling moet zooveel mogelijk overeenkomen met de wezenlijke waarde van het voorwerp. De regter moet niet gebonden zijn aau een minimum. Neemt men toch zoodanige verpligting voor den regter aan , dan loopt men gevaar dezen eene onwaarheid in zijn vonnis te doen opnemen ; dit acht ik voor i hem vernederend.» De éénige bedenking, die de minister Tan Justitie tegen het amendement had, was: dat de regter niet altijd genoegzaam kennis heeft van schietgeweer om daarvan de waarde te bepalen ; en het amendement werd zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Men c ziet dus, dat het zooveel mogelijk de wezenlijke waarde is der voorwerpen, die de wetgever wil bepaald hebben; en dat is ook in overeenstemming met het tweede lid van het artikel, waar wij, wat betreft de taxatie door beambten, ;ezen : »De regter, daartoe termen vindende, kan deze geldswaarde veranderen.» üie taxatie der ambte- 0 naren zelve kan dus aanleiding geven tot debat. Tot de bepaling der zooveel mogelijk juiste waarde van een voorwerp , dat zelfs niet in handen der justitie is , daartoe is, geloof ik , s alleen de judex facti in staat; en ik heb daarom de eer te conclu- D deren tot vernietiging van het beklaagde vonnis en verwijzing der a zaak naar het Prov. Geregtshof in Zeeland, ten einde op het bestaande hooger beroep op nieuw te worden beregt en afgedaan; de kosten, n in cassatie gevallen, te dragen door den Staat. ® s De Ilooge Raad enz., d Gelet op het middel van cassatie , voorgesteld bij memorie en be* g staande in : schending door verkeerde toepassing van de artt. 47, 45 h en 43 der gemelde wet van den 13 .lunij 1857 (Stbl. n". 87), door, si voor het geval van niet-voldoening aan de bij het vonnis bevolen uitlevering van het niet aangehaald ongeoorloofd vischtuig (de paling- c! schaar, waarvan de waarde bij het proces-verbaal van bekeuring niet was bepaald) gevangenis-straf uit te spreken , in plaats van hetzelve ci vischtuig bij het vonnis te taxeren en de gevangenis straf afhankelijk h te maken van de niet-uitlevering van het ongeoorloofd vischtuig en si van de niet-betaling van de geldswaarde daarvan; Overwegende, dat ten deze de rede is van vischtuig, hetwelk, vol- d gens art. 45 der wet van den 13 .Tunij 1857 (Stbl. n'J. 87), ten be- o] hoeve van 's Hijks schatkist is verbeurd; i 0., dat, volgens het tweede lid van gemeld artikel, de beambte, die de bekeuring heeft gedaan , dat voorwerp had moeten in beslag d< nemen, of wel, daar het niet viel in de termen van het derde lid van gemeld artikel, de geldswaarde daarvan bij liet proces-verbaal bepa- I; len , doch dat noch het een noch het ander door hem gedaan is; 0., dat alzoo het geval bestond, voorzien bij hel vijfde lid v«n gemeld artikel, volgens hetwelk de waarde bij de veroordeeling door tl den regter moet worden bepaald ; bi 0., dat het voorschrift van gemeld vijfde lid van art. geldswaarde te voldoen , de opgelegde straf door gevangenis straf zal worden vervangen», blijkens de verwijzing naar art. 45 zelve, in geen anderen of meer beperkten zin kan worden opgevat dan dat artikel, en dus ook moet gelden bij ongeoorloofd vischtuig; 0., dat hiertegen niet afdoet, dat art. 47 derzelve wret de vernieling voorschrijft van ongeoorloofd vischtuig, en dat die vernieling door den regter moet worden bevolen, wanneer het feit aan zijne kennisneming is onderworpen , terwijl de bedoelde vernieling niet kon geschieden dan na in-beslag-neming of opgevolgde uitlevering; V. toch, dat art. -17 zelf de vernieling en bij gevolg het bevel daartoe beperkt tot in beslag genomen of later uitgeleverde ongeoorloofde jagt- en vischtuigen; 0., dat ook art. 47 niets bepaald omtrent dwangmiddelen, maar dat dit geschiedt in art. 43 voormeld, handelende van gevangenisstraf ter vervanging van de uitlevering of voldoening der geldswaarde, en niet enkel ter vervanging van de uitlevering, zoo als dit bij het bevestigde vonnis is uitgesproken ; 0., dat bij gevolg het aangevoerde cassatie-middel is gegrond; 0., dat de door den regter te bepalen geldswaarde, volgens art. 43, is eene straf; 0., dat het quantum dier straf niet willekeurig kon worden bepaald, maar zijnen grondslag moet hebben in de waarde van het uit te leveren voorwerp; en dat de Hooge Raad in casu, bij gemis zoowel van bepaling der geldswaarde in het proces-verbaal van bekeuring, als van beslissing daaromtrent door den judex facti, niet bij magte is de geldswaarde als straf op te leggen; Doet het beklaagde vonnis te niet; Verwijst de zaak naar het Prov. Geregtshof in Zeeland, ten einde op bet bestaande beperkte hooger beroep, met in-aeht-neming van dit arrest, omtrent de bedoelde geldswaarde uitspraak te doen ; De kosten, in cassatie gevallen, te dragen door den Staat. PROVINCIALE HOVEN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TB ASSEN. Burgerlijke kamer. Zitting van den 3 Mei 1869. Voorzitter , Mr. D. H. Westra. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN DRENTHE. Burgerlijke kamer. Zitting van den 29 Januarij 1870. Voorzitter , Jhr. Mr. P. A. van Hoi,the tot Echten. Wanneer de schuldenaar, koop en levering erkennende, zich qelijktijdig, onder inroeping van de onsplitsbaarheid zijner erkentenis, op betaling beroept, maar er tevens bijvoegt, hoe en waarmede die betaling zou zijn geschied, en ten bewijze daarvan stukken in het geding brengt, mag dan de regter onderzoeken, of hetgeen betaling genoemd wordt werkelijk betaling was, of is dit eene ongeoorloofde splitsing van bekentenis1 - In eerstgenoemden zin beslist. & Levert het in betaling geven van assiqnatiën, die de betrokkene bij non-betaling ongeprotesteerd liet, betaling op te zijnen aanzien wanneer blijkt, dat de afgifte niet is geschied met de bedoeling om ze in dat geval te laten protesteren ? Neen. De firma J. en N. V. esseling, te Hoogland, eischeres, geïntimeerde procureur Mr. A. ,J. Tonckens, tegen de turfmaatschappij Valkenheim, te Hoogeveen , gedaagde, appellante procureur Mr. A. Vos. ' De Regtbank enz., Gehoord de conclusiën van partijen en hare adstructie door de nrn cureurs; p Overwegende ten aanzien van de daadzaken : dat de eischeres bij boven aangehaalde dagvaarding, na vruchtelooze sommatie, zoo als aan het hoofd daarvan geplaatst, de gedaagde turfmaatschappij heeft doen dagvaarden om, tegen behoorlijke kwiitinsr aau haar te betalen eene som van /'I6S3.03, met de wettelijke renten dier som van af den dag der dagvaarding tot aan de gelieele voldoe ning toe , en met eisch van kosten , ter zake van door haar aan dé ged. in de jaren 1866 en 1867 op hare bestelling verkochte en aan scheepsboord te Hoogland geleverde houtwaren, volgens aan het hoofd der dagvaarding staande specificatie en tegen de prijzen , daarbij uit gedrukt, met de voldoening van welk bedrag de ged., niettegenstaande herhaalde aanmaningen in der minne en zelfs geregtelijke sommatie steeds is nalatig gebleven; ' dat de eischeres op dezelfde gronden bij hare eerstgenomene con clusie tot voormelde veroordeeling heeft geconcludeerd ■ dat de ged. die vordering heeft bestreden bij hare daarop <*evolsde conclusie , door aan te voeren : dat zij de bestelling en levering dier houtwaren erkent, maar bij die erkentenis te gelijk voegt dat de schuld is betaald , welke erkentenis dus is onsplitsbaar ' dat zij ten allen overvloede hierbij voegt, dat zij, bij missive van den 15 .lumj 1867 aan de eischeres heeft gezonden twee assignatiën op A. Mannel, te Amersfoort; eene groot J 400, vervallende Ifi I " 1867 ; de andere, groot f 300, vervallende I Julij 186 7. ' Umj dat zij almede op den 16 Maart 1868 eene assignatie heeft „„„„ den op A. Manuel, groot f 98.3.03 ; f,ezon- dat dit alles blijkt uit twee brieven van haar ged van ,l»„ , K r •• 1867 en van den 16 Maart 1868 ; ^unij «„ni„,.w«„ s.t-= dat toch de eerste assignatiën kennelijk zijn bezorgd bij de eischeres, maar het wel mogelijk is , dat A. Manuel, de betrokkene die b.j eischeres werkzaam was , dien brief heeft teruggehouden • dat evenwel de eischeres aansprakelijk is voor datgene, wat ten haren kantore geschiedt, en malversatiën, door haren bediende Zpleegd , ten haren laste komen en niet van haar ged • dat de assignatie ad ƒ 983.03 erkend wordt ontvangen te zijn maar beweerd, dat dezelve niet zou zijn betaald; ' i l dat nu vaststaat, dat zij ged. in assignatiën betaalde, die ontvangen en gehouden zijn door de eischeres, daardoor de boekschuld, waarvoor gedagvaard is, ten volle is gekweten, behoudens het regt, dat ae eischeres Had uit de assignatie» als houder daarvan; dat zij echter niets van zich liet hoorerï, de assignatiën behield en niets berigtte; dat dit niet kan opgaan , en de eischeres geen regt meer heeft noch uit de boekschuld, die door de assignatiën is gekweten , noch uit de assignatiën, op grond van de artt. 216—218 VV. K.; op alle welke gronden door de ged. tot niet-ontvankelijk-verklaring of wel ontzegging van den eisch is geconcludeerd, onder overgifte van afschriften : 1°. van een copie-brief van ged. aan eischeres van den 15 Junij 1867 (behoorlijk geregistreerd); 2°. van een copie-brief van ged. aan eischeres van den 16 Maart 1868 (behoorlijk geregistreerd) ; 3". van een Driet van eiscneres aan ged. van den 2 Dec. 186 7 (behoorlijk geregistreerd); 4°. van een brief van eischeres aan ged. van den 18 Maart 1868 (behoorlijk geregistreerd), om als proces-stukken te kunnen dienen ; dat de eischeres hierna, bij hare conclusie van repliek van den 15 Febr. 1869, daarop heeft geantwoord, nadat zij bij procureurs-acte, beteekend bij exploit van den 13 Febr. 1869, den 16 Febr. daaraanvolgende te Assen geregistreerd, had geïnsinueerd de navolgende stukken , als : lü. een extract uit het copie-boek van uitgaande brieven van de eischeres, houdende drie copie-brieven, door de eischeres aan de ged. verzonden, do eerste gedagteekend 7 Julij 1866 , de tweede gedagteekend 2 1 Dec. 1867 en de derde gedagteekend 22 Febr. 1S68 (allen behoorlijk geregistreerd); 2". een brief, door de gedaagde turfmaatsehappij verzonden aan de eischeres, gedagteekend 18 lJec. 1867 (behoorlijk geregistreerd); 3°. een brief, door de gedaagde turfmaatsehappij verzonden aan de eischeres, gedagteekend 20 Febr. 1868 (behoorlijk geregistreerd); dat bij gemelde conclusie van repliek door de eischeres wordt aangevoerd : dat de gedaagde maatschappij het fundamentum petendi (de tusschen partijen bestaande overeenkomsten van koop en verkoop van houtwaren) niet ontkent; dat zij evenmin ontkent, dat eischeres aan hare uit die overeenkomsten voortvloeiende verbindtenis tot levering van het gekochte heeft voldaan ; dat mitsdien als bewezen kan worden aangenomen, dat tusschen partijen eene overeenkomst van koop en verkoop bestaat, waaruit volgt, dat, ex art. 1 549 B. W., de ged. verpligt is den koopprijs te voldoen; dat het geschil tusschen partijen alzoo, blijkens hare wederzijdsche conclusiën, alleen de vraag geldt, of die betaling door ged. is geschied; dat ged., bewerende betaald te hebben, die betaling moet bewijzen, als zijnde een feit, waarop zij zich beroept, tot wederspraak van het regt van eischeres ; dat, met aeze nescnouwmg van üen stand van het onderhavig geding, het overbodig zou schijnen te onderzoeken, of de verklaring van ged., in hare conclusie van antwoord vervat, is te beschouwen als eene onsplitsbare erkentenis; doch dat eischeres, om den schijn zelfs te vermijden , dat zij de waarheid van dat beweren zoude erkennen , meent te moeten opmerken , dat de toevoeging der zinsnede, dat zij heeft betaald, niet betreft het fundamentum petendi (den koop en verkoop) , maar de vraag, of aan de verbindtenis, voor ged. uit de overeenkomst van koop en verkoop voortvloeijende , is voldaan , en dus niet is een integrerend deel der erkentenis, maar eene bijvoeging van een feit, waarvan de bewijslast op haar ged. rust ; dat ged. zelve dit gevoelt, daar zij door het overleggen van eenige brieven tracht te bewijzen, dat die betaling is geschied; dat die brieven , voor zooverre eischeres die erkent, geen bewijs dier betaling opleveren, wat nog meer zal blijken uit de door eischeres bij deze overgelegd wordende brieven, waarvan zij de ged. sommeert de echtheid te erkennen of te ontkennen; dat, wat den door ged. overgelegden brief van den 15 Junij 1867 betreft, zij eischeres bepaaldelijk moet ontkennen dien ooit ontvangen te hebben, en zich mitsdien niet verder over den inhoud daarvan kan uitlaten; dat de bewering van ged., dat de in dien brief vervatte assignatiën waren afgegeven op A. Manuel, die op het kantoor vau eischeresse werkzaam was, en wat ged. dienaangaande nog meer aanvoert, niets ter zake afdoet, omdat dan toch eerst bewezen zou moeten zijn, dat, die brief met de assignatiën is verzonden, in handen van A. Manuel gekomen en door dezen verduisterd, en dan, wanneer dit bewezen was, de vraag eerst kan ontstaan, of zij eischeres voor zoodanige malversatiën van haren bediende kan aansprakelijk zijn; dat bovendien de ongegrondheid van dit beweren blijkt: 1". uit een coplj van een schrijven van haar eischeres aan een der vroegere directeuren der gedaagde maatschappij dd. 7 Julij 1866, waarbij eischeres de ged. verzoekt de betalingen regtstreeks aan haar te doen en niet door tusschen komst van den heer Manuel, destijds handel drijvende met de ged.; 2". uit een brief van ged. dd. 18 Dec. 1867 (behoorlijk geregistreerd), waarin ged. vraagt toezending der rekening van eischeres, in verband met den copijelijk hierbij gevoegden in antwoord gezonden brief van eischeres dd. 21 Dec. 1867, waarin geen sprake is van eene remise van een bedrag van f 700 aan assignatiën; waren dus die assignatiën afgezonden, dan zeer zeker had de ged. terstond aan eischeres daarover nader geschreven, hetgeen zij niet heeft gedaan; 3". uit een brief van ged. van 20 Kebr. 1868 (behoorlijk geregistreerd), waarin mede geen sprake is van die bewuste f 700, maar men haar eischeres verzoekt aan Manuel de betaling hunner rekening, dat is die, opgegeven bij de voor aangehaalde missive van den 21 Dec. 186 7, te vragen en te zorgen voor de overzending der quitantiën; 4". uit het antwoord, daarop gezonden door eischeres den 22 Febr. 1868, waarbij eischeres uitdrukkelijk te kennen geeft, dat op de rekening 1866 niets is afgedaan, en dat zij, als Manuel wat afdoet, quitantie zal zenden; zijnde de drie hiervoren vermelde brieven gedagteekend 7 .Julij 1866, 21 Dec. 1867 en 22 Febr. 1868, geëxtratreerd uit het copie-boek van uitgaande brieven van haar eischeres, welk extract behoorlijk is geregistreerd; dat alzoo de ged. tot aan dien tijd nimmer tegenover haar eischeres heeft beweerd, dat /' 700 op hare rekening moest worden afgeschreven of zoude zijn afbetaald, hetgeen zeer zeker vreemd is, als zij overtuigd was die som door de beweerde assignatiën op Manuel te hebben betaald; dat eerst bij den door ged. overgelegden brief van den 16 M aart 1868, dien zij eischeres erkent ontvangen te hebben, bedektelijk te kennen gegeven wordt, dat er op de rekening 1866 afbetaling zoude hebben plaats gehad, waarvan de onjuistheid terstond door eischeres aan ged, werd onder het oog gebragt bij den mede door ged. overgelegden brief van eischeres dd. 18 Maart i868, beide brieven behoorlijk geregistreerd, door te melden, dat zij bij goede incassering der daarbij gezondene assignatiën het bedrag daarvan op rekening van 1866 zullen afschrijven, waaruit, ook in verband met de vorige brieven, voortvloeit, dat er een saldo der rekening 1866 bleef bestaan en de geheele rekening 1867 onbetaald bleef; dat uit dezen laatsten brief tevens volgt, dat eischeres de daarin vermelde assignatiën noch ia rekening, noch in betaling heeft aan¬ genomen, maar zegt dat eerst te zullen doen, wanneer die betaald is; waarmede de ged. stilzwijgend genoegen beeft genomen, zoodat er hier geene sprake kan zijn. i eenige toepasselijkheid der artt. 216 en 218 W. K.; dat zij eischeresse, hoewel onnoodig, naar haar beschouwini». ten overvloede bij deze aan ged. de onbetaalde assignatie, die nog in haar bezit is, aanbiedt ter terugname; en dat zij vermeent, dat hiermede hare vordering ten deze voldoende is gestaafd; doch voor het geval de Regtbank mogt oordeelen, dat die niet voldoende is bewezen, alsdan, op grond, dat zoowel uit het antwoord van ged. als uit de overgelegde brieven blijkt, dat de handeling niet wordt ontkend en het bestaan derzelve over het algemeen bewezen is, aanbiedt hare boeken over te leggen en des noodig met eede te staven; dat de ged. hierop bij hare conclusie van dupliek heeft aangevoerd, dat in waarheid de eischeresse de bekentenis der gedaagde maatschappij niet mag splitsen, en zij dit doet, wanneer zij de leverantie als erkend aanneemt, maar net ander geaeeite van het aveu verwerpt; uac ae leaenermg, aat nee junaamentum petendi erkend zou zijn, niets afdoet, daar de wet bij de splitsing van een aveu niet onderscheidt , of het fundamentum petendi daardoor wordt bedoeld, maar alleen of de daadzaken valsch zijn ; dat de ged., hare betalingen kunnende bewijzen, dit ten overvloede ook in regten wil aantoonen, en de eischeresse in hare repliek het stelsel der ged. goedkeurt, immers dit niet betwist, maar de feiten schijnt te ontkennen, waarop dat stelsel berust; dat evenwel blijkt, dat de assignatiën in quaestie zijn gezonden , maar waarschijnlijk door malversatie van den bediende der eischeresse A. Manuel zijn achtergehouden, doch de eischeresse voor haren be- diende aansprakelijk is; dat men zich nu wel behelpt met de uitvlugt, dat bij voorbeeld de brief van den 15 Junij 1867 nooit bij eischeresse is ontvangen, maar dit niet is de quaestie; wel of de brief niet ten kantore van eischeresse is bezorgd (alwaar hij achtergehouden kan zijn), iets wat de eischeresse zelve niet eens poseert, alleen zewfimlc d Jlt. y.ii nArsnr\nlnb- dien brief niet ontving; dat daarenboven de handel niet zou kunnen bestaan, wanneer men bij eiken brief kon poseren , dat die niet was ontvangen, en het stellen van een brief in het copie-boek eens koopmans een vermoeden is voor de afzending, maar in elk geval de ontvangst ten kantore der eischeresse niet wordt betwist; dat nu wel de eischeresse wil, dat in den handel ieder koopman, die zich opeen brief uit zijn copie-boek beroept, bewijze: i". dat die werkelijk geschreven; 2o. dat hij verzonden; 3'. dat hij bezorgd; 4°. dat hij in handen des geadresseerden gekomen is, en hij zonder dat bewijs zich niet op zijn copie-boek kan beroepen ; maar dat het zeker genoeg is dit stelsel te vermelden om er de onjuistheid van te doorzien ; dat daarbij in casu al zeer opmerkelijk is, dat tusschen partijen alleen die brief zou zijn verloren geraakt, waar het op aankomt, en men niet mag vergeten , dat A. Manuel ten kantore der eischeresse werkte, de assignaties juist op hem waren en die persoon van slechte reputatie was , immers gebleken is te zijn ; dat de eischeresse zich harerzijds op brieven beroept, en wel: 1°. op een schrijven van 7 Julij 1866, maar vergeet, dat die brief 15 gcrigt aan uen uesr u. nancter en niet aan de ged., zoodat die brief waarschijnlijk op de particuliere zaken van dien heer betrekking heeft en bij de maatschappij onbekend is; 2'J. op schrijven van 18 en 21 Pee. 1867, inhoudende de vraag van ged. naar den stand der rekening en antwoord daarop van de eischeresse, in welk antwoord niet vermeld waren de quaestieuse betalingen; uit het zwijgen daarop leidt men af, dat de assignatiën niet gezonden waren ; dat, wat dit punt betreft, de eischeresse schijnt te vergeten, dat zij, aldus redenerende, niets minder doet dan de directie eener naainlooze maatschappij van de gruwelijkste opligting te beschuldigen, ten bewijze waarvan wel iets meer gevorderd wordt dan het feit, dat er niet p. o. geantwoord werd; dat echter, na de drukte, aan het sluiten van het oude en het begin van liet nieuwe jaar verbonden , do directie de noodige inlichtingen inwon en in den aanvang van 1868 wel degelijk antwoordde, waarna voortdurend nog over het bestaand verschil is gecorrespondeerd; 3». op een schrijven van 20 b'ebr. 1868, waarin gevraagd wordt, of A. Manuel de rekening had gekweten, en het tot grief wordt gemaakt, dat bij dat woord "gekweten" niet staat: "door betaling der u gezondene assignatiën;» dat evenwel kwijting of afdoening voorzeker ook geschiedt door betaling van assignatiën; 4». op een schiijven van eischeresse van 22 Febr. 1868. inhou¬ dende, dat er niets is afgelost; dat evenwel dit zeer wel mogelijk is , maar niet beslissend is, daar de vraag niet is, of Manuel betaalde, maar wel of de quaestieuse assignatiën niet ten kantore van eischeresse bezorgd zijn , iets wat niet wordt betwist; aat ae eiscneresse nog zegt, da!: ;;ij üe assignatie au j 983.03 in betaling nam, als zij betaald werd, iets dat wol van zelf spreekt, maar zij vergeet, dat dit de toepasselijkheid van art. 216 seqq. W. K. niet uitsluit ; dat de juistheid van dit beweren daaruit volgt, dat de eischeresse nu na jaar en dag assignatiën wil teruggeven , die zij aannam , niet protesteerde en van welke niet-betaling niet behoorlijk kennis aan den trekker werd gegeven; en dat de vordering, zoo als boven is aangetoond, geheel onbewezen is, en in dat geval geen bewijs do;ir boeken admissibel is , daar de bewijskracht, die de wet aan boeken geeft, slechts strekt om datgene te staven, wat art. 10 W. K. opnoemt; O., wat het regt betreft: dat de gedaagde maatschappij de bestelling en levering der gelibelleerde houtwaren tegen den gevorderden prijs erkent, met een beroep op de onsplitsbaarheid harer erkentenis er bijvoegende, dat de schuld is betaald en wel, gelijk zij er verder bijvoegt, door toezending van assignatiën op A. Manuel, te Amersfoort, te weten: eene groot ƒ400, vervallende 16 Junij 1S67; eene andere groot ƒ300, vervallende 1 Julij 1867; de derde groot J 983.03; O., dat de daadzaken en omstandigheden, waaruit de ged. de gesustineerde betaling afleidt en tot staving van welke zij onderscheidene brieven in het geding heeft gebragt, één geheel uitmaken met de door haar onsplitsbaar genoemde erkentenis; 0., dat, daargelaten of zij zich in casu teregt op de onsplitsbaarheid van haar aveu beroept, dit in elk geval is een gemotiveerd aveu , hetwelk zeer zeker niet gesplitst wordt, indien de regter, naar aanleiding van de door partijen tot toelichting overgelegde brieven, onderzoekt , of de daarin begrepen motieven werkelijk de gesustineerde betaling medebrengen; O., dat, naar de dingtalen , het geschil tusschen partijen zich dan ook eigenlijk beweegt over de vit, g, of het regtsgevolg , door de eischeres uit de aangevoerde omstandigheden en daadzaken afgeleid, juist is; 0., dat uit die overgelegde correspondentie blijkt, dat de beide acceptatiën, ten bedrage gezamenlijk van ƒ700, aangenomen dat zij door de ged. verzonden en door de eischeres werkelijk ontvangen zijn, door genoemden Manuel niet zijn betaald geworden , evenmin als zulks het geval is geweest met de laatst gezonden assignatie, groot ƒ' 983.03, wat ook niet is beweerd door de ged.; dat in ieder geval het verstrekken van assignatiën tot incassering van gelden niet kan worden geassimileerd met eene daadwerkelijk betaling; dat immers eene assignatie, bevattende de aanwijzing van eeneo bepaalden persoon, vau wien eene benaalde <*fi]dsom rlnnrin nircedrukt, kan worden gevraagd, door den uitgever wordt gegeven met het oogmerk , dat ze zal worden betaald; maar dat dit effect niet altijd : wordt verkregen , zoo als in casu is gebleken ; dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot assignatiën het voorschrift bevatten voor den houder eener assignatie. Bij het Hof, ter teregtzitting van den 11 Sent. 1869. hfieft d« nrO' eureur van de appellante geconcludeerd, dat het den Hove moge behagen om , met te-niet-doeniug der acte van appel , te vernietig®" het vonnis, waarvan appel; en, op nieuw regt doende, geïnt. in hai'e vordering te verklaren niet-ontvankelijk, in elk geval haar die te orit' zeggen, met veroordeeling van geïnt. in de kosten van beide instantie^ Ter teregtzitting van den 2.i September 1869 heeft de procureur van de geïntimeerde firma geconcludeerd: dat het den Hove behagei met vernietiging der acte van appel, te bevestigen het vonnis, waarvaD appel, althans wat het dictum betreft; zoo noodig te verstaan , dat geïnt. met de teruggave der assignatie, ad f 983.03 , kan volstaan , met veroordeeling van appellante in de kosten van het hooger beroep S en subsidiair: dat het den Hove behage, alvorens ten principale en omtrent de kosten uitspraak te doen , de openlegging der koopmansboeken van de geïntimeerde firma te gelasten, conform het voorschrift der wet. Ter teregtzitting van den 9 Oct. isfiq hoeft ,1» ,,„n de appellante nader geconcludeerd: dat het den Hove moge behage" > I geïnt. in haar verzoek tot openlegging harer boeken te verklaren nietontvankelijk, en wijders toe te wijzen appellantes principale conclusie van den 11 Sept. 1869. Plet Hof enz., Gehoord de conclusiën van partijen en hetgeen ter adstructie >s voorgedragen, aan zijde van de appellante door den advokaat Mr. J' L. Homan, en aan zijde van de geïnt. door den advokaat Jhr. MrG. W. A. van der wljck; Overwegende, dat de appellante bij bovengemelde acte in hooger beroep is gekomen van een vonnis der Arrond.-Regtbank te Assen van den 3 Mei 1869, den 19 dierzelfde maand op de minuut en de" 7 Junij 1869 op de grosse te Assen geregistreerd, waarbij de appel' lante is veroordeeld om aan do geïnt., tegen behoorlijke kwijtinc, te betalen de door haar aan de geïnt., ter zake van geleverde houtwaren, veischuldigde som van f 1683.03, met de wettelijke renten dier sou* van af den dag der dagvaarding tot aan de geheele voldoening toe > met veroordeeling van de appellante in de kosten van het geding > O., dat, bij de daarop genomen en bij dit arrest behoorende coü' clusiën , en op de gronden, daarbij ontwikkeld, de app. heeft geconcludeerd tot vernietiging der acte van appel en het vonnis , waarvan appel; en dat het Hof, op nieuw regt doende, de geïnt. in hare vordering zal verklaren niet-onivankeliik. in elk sreval haar di« zal nrnzfig- gen, met veroordeeling in de kosten van beide instantiën, en de geïnt* tot vernietiging der acte van appel, bevestiging van het vonnis, waarvan appel, met veroordeeling van appellante in de kosten van het hooger beroep, en subsidiair tot openlegging der koopmansboeken van de geïntimeerda firma, conform het voorschrift der wet; 0., dat het Hof zich met de in het vonnis, waarvan beroep, op' genomen gronden der uitspraak , zoowel wat de daadzaken als helregtspunt betreft, en met de daarop gegronde beslissing volkomen vereenigt; 0. toch , dat de gedaagde maatschappij wel bij haar antwoord de koop en levering der ter dagvaarding OmsnhrP.VAn hnntworon eikend, met bijvoeging, dat ze waren betaald, en zich op de onsplits' baarheid der bekentenis heeft beroepen, doch onmiddellijk daarna i*1 een betoog is getreden, hoe en door welke middelen die betaling had plaats gehad, en daardoor die betaalmiddelen aan het oordeel de9 regters heeft onderworpen ; zoodat het beroep op de onsplitsbaarheid der bekentenis daardoor als het ware wordt ingetrokken, vooral da&1 dit later betoog, niet zoo als de app. arrondissements-regtbanken. ARIiONDISSEMKSTTS-REGTBANK TE 'S GRAVENHAGE. Blurseriijlie kamer. Zitting van den 18 October 1870. Voorzitter, Mr. J. c. van de Kasteele. Stilzwijgende vernietiging eener overeenkomst. — Handelszaak. J. V. Speybrouck , te 's Gravenhage, opposant, procureur Mr. A. f' de Bas, tegen C. Suermondt, te 's Gravenhage, geopposeerde, procureur H. L. TrooS*' De Regtbank enz., Overwegende, dat, bij vonnis dezer Regtbank, bij verstek gewez®" den 17 Mei 1870, en, wat de veroordeeling in hoofdsom en inte' ressen betreft, verklaard uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande ver' zet, hooger beroep of voorziening in cassatie, mits borgtogt vrot" gesteld of aanwijzing van voldoende zekerheid worde gedaan,— deopf IS veroordeeld door alle middelen regtens en zelfs bij lijfsdwang aan den geopp., tegen behoorlijke kwijting: I". terug te betalen de som van /'1650 ; en 2°. te voldoen de som van f 450, zuiks met de renten dier sommen sedert 30 April 1870 , en de veroordeeling van uen opp. in de proces-kosten, ter zake dat de opp. in 1869 aan den geopp. heeft verkocht een den opp. behoorend paard (bai-brun) voor den prijs van j 2100, welk bedrag' door den geopp. den 4 Sepï. 869 aan den opp. is voldaan en gekweten in eene geldsom van J i 650, en in de levering van een den geopp. toebehoorend endoor den ^ opp. gekocht paard, door partijen geschat op eene waarde van / 450; dat die koop was geschied onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat eerstgemeld paard aan de bedoelingen de bestemming, daaraan door den geopp. te geven , zoude voldoen, en anders door den geopp. zoude worden teruggegeven , en de koop en verkoop vernietigd; dat it paard werkelijk , daar het bij onderzoek was gebleken aan die bedoeling en bestemming niette beantwoorden, door den opp. is teruggenomen, zonder dat deze toen den bepaalden prijs van f 2100 aan den geopp. heeft teruggegeven ; dat de opp. wel heeft voorgesteld en geopp., in plaats van dadelijke teruggave dier gelden, een ander Paard, aan de voorwaarden des geopp. ten volle zullende voldoen, te leveren, en de geopp. aan dat voorstel in zooverre heeft gehoor gegeven , dat hij heeft verklaard daarmede genoegen te willen nemen, nuts zoodanig paard hem spoedig ten onderzoek werd gezonden; "at, in plaats daarvan , er zeven maanden zijn verloopen , zonder dat voormelde gelden zijn betaald, of een paard is gezonden ; zoodat de geopp., bij behoorlijk geregistreerd exploit van 20 April 1870 , den opp. heeft doerc sommeren om binnen de toen eerstvolgende acht dagen den geopp., tegen behoorlijke kwijting: 1°. terug te betalen de voormelde som van j 1650, en '2". te voldoen f 450, verschuldigd wegens het den opp. geleverde paard; 1 °'i ^m Tervo'ëens> bij exploit van den deurwaarder B. Le'on, van den 19 Mei 1870 , de opp. aan den geopp. heeft doen aanbieden een paard, in de plaats en in ruil van een ander, hem vroeger gele verd; O,, ^ dat daarna, bij exploit van denzelfden deurwaarder van den 2 Junij 1870, de opp., met dagvaarding tegen de teregtzitting van 14 Junij 1870, is gekomen in verzet tegen voormeld vonnis, welk verzet hierop is gegrond, dat de opp. ontkent de feiten , zoo als zij «oor den geopp. zijn gesteld, daar hij ontkent: ra. te hebben verkocht onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat gezegd paard aan de bedoeling en bestemming, daaraan door den geopp. vernietigd*- ^ Voldoen ' en anders de kooP en verkoop zou worden nomen • ^ °PP ' hiervau overtuigd, het paard had terugge- c. dat hij opp. toen heeft voorgesteld, in plaats van ƒ2100 aan den geopp. terug te betalen, daarvoor een ander paard, ten volle zullende voldoen aan de voorwaarden des geopp., te leveren ; d. dat dit pretens voorstel door den geopp. zou zijn aangenomen, m dier voege, dat deze zou hebben verklaard daarmede genoegen te Uen nemen, mits zoodanig paard spoedig ten onderzoek werd ge- I zonden; erkennende de opp. alleen , zulks in ontsplitsbaar verband ■iet de motieven van zijn verzet, dat hij nog aan den geopp. heeft te 'everen een paard, met welke verpligting hij niet is in" verzuim ■ dat eindelijk, daar het hier niet betreft eene handelszaak, eene veroordeeling met lijfsdwang, en uitvoerbaar bij voorraad, niet kan stand houden; op al welke gronden de opp. heeft gevorderd, dat hem zou worden verleend acte van zijn, bij insinuatie van 19 Mei H70, gedaan aanbod en van zijne bereidverklaring om daaraan alsno<* te voldoen; en dat verder, met buiten-effect-stelling, voor zooveel noodig, van het vonnis, den 17 Mei 18T0 bij verstek tusschen partijen gewezen • de geopp. zich zal hooren verklaren niet-ontvankelijk in zijne, bij exploit van 30 April 1870 , te-en den opp. ingestelde vordering, zoo als die is liggende , immers zich die vordering te hooren ontzeggen , met veroordeeling in de proces-kosten volgens de wet; 0., dat, na procureur-stelling door den geopp., door den opp. ten dienenden dage conclusie is genomen overeenkomstig zijn exploit van verzet; 0., dat bij antwoord, onder overlegging van vijf door den opp. aan den geopp. geschreven brieven de datis 15 en 18 Oct. en 18Dec. 1869 , 19 Jan. en i April 1870, de geopp. heeft geconcludeerd, dat, met passering van het aanbod en de bereidverklaring, waarvan de opp. acte heeft gevraagd, de opp. zal worden verklaard kwaad opp. tegen het voormeld vonnis van 17 Mei 1870, bij verstek gewezen; dit vonnis zal worden gehandhaafd, en de opp. zal worden veroordeeld in de kosten der procedure op het verzet; 0., dat daarna de opp., onder overlegging van drie door den geopp. hem geschreven brieven de datis 17Dec. 1869 en 1 April 1870,° heeft verklaard te persisteren bij zijne vroeger genomen conclusie; In regten: 0., dat het tusschen partijen vaststaat, dat door den opp., blijkens quitantie, aan den geopp. is verkocht en geleverd een bepaald paard, door den opp. genaamd: //cheval de voiture (bai-brun) de cinu ans,//' zulks voor de som van ƒ 1650 , en dat hem opp. is geleverd een grijs paard; 0., dat het mede tusschen partijen vaststaat, dat laatstgemeld paard bij dien verkoop is in rekening gebragt voor eene som van f 450; 0., dat door den opp. mede niet is ontkend, en zulks trouwenswordt bevestigd door zijne missives van 15 en 18 Nov. 1869 , dat hij voormeld door hem verkocht paard heeft doen terughalen ; 0., dat derhalve door teruggave van dat paard de daarvan gedane koop en verkoop bij minnelijke schikking tusschen partijen was te I niet gedaan , waaruit voor den opp. de verpligting voortsproot om, hetgeen hij te dier zake had ontvangen , terug te geven; O., dat, indien de geopp. genegen was van den opp. een ar.der paard aan te nemen , hierdoor wel kon ontstaan eene nieuwe overeenkomst van koop en verkoop, maar de vroeger ontbondene niet bleef voortduren , omdat de geopp. niet dadelijk terugvorderde , hetgeen hij ter zake dier eerste overeenkomst had betaald ; 0., dat die bedoeling van partijen om casu quo eene nieuwe overeenkomst te sluiten, terwijl de vroegere was te niet gedaan , duidelijk blijkt, zoowel uit den brief des geopp, dd. l:Dec. IK69, waarin hij te kennen geeft, dat hij zijne gelden terugverlangt, wanneer de opp. geen ander paard in plaats kan leveren, als uit die des opp. van den 18 Dec. 1869 , waarin deze zegt: «je ne veux plus vous vendre un jeune cheval a, moitie* dressé», derhalve later verkoopen ; O., dat uit een en ander volgt, dat de eerste overeenkomst met onderlinge toestemming door partijen was te niet gedaan, zoodat daar geene nieuwe was gesloten, de opp. verpligt was, hetgeen hij te dier zake had ontvangen , terug te geven ; O., dat de opp. zich zeiven qualifxceert handelaar in paarden en als zoodanig, ook blijkens zijne mfcsive van 19 Jan. 1870, ten deze heeft gehandeld, weshalve zijne verliindtenis jegens den geopp. ten deze is gegrond op eene handelsschuld eens koopmans , waartoe hij zich verbonden heeft jegens iemand , die geen koopman is ; O., dat de-halve bij het vonnis a quo teregt de veroordeeling tegen 'em is uitgesproken bij lijfsdwang en bij voorraad ; O., dat mitsdien het door den opp. (Gepleit voor den opposant Mrs. H. Gaade en a. 1'. Th. Eyssell, en voor den geopposeerde Mr. .. M. van Stipkiaan Luïscitjs.) ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Tweede kamer. Zitting van den 18 Julij 1870. Voorzitter, Mr. A. E. Penning. Bij, die als geconsigneerde op een cognoscement voorkomt, is niet daarom alleen reeds aan te merken als de lasthebber van den inlader; ts hij met den inlader in geenerlei betrekking geweest en heeft hij het cognoscement door een derde verkregen, en van dezen den last ontvangen om de goederen te verkoopen, dan is hij alleen de lasthebber van dien derde. Maarschalk en Comp., eischers, procureur J. G. Kühn, tegen Bunge en Comp., gedaagden , procureur f. K. Dammers , en tegen de Weeskamer te Soerabaya, mede-gedaagde, procureur W. C. H. le Jay. De Regtbank enz., Gelet op de conclusie van den officier van justitie , strekkende tot net verleenen van de door de tweede ged. gevraagde acte en tot nietontvankelijk-verklaring van de eischers in de tegen beide gedaagden ingestelde regtsvordering, met veroordeeling van hen in de kosten ; Overwegende, dat de eischers , na de heeren B. en Comp. in mora te hebben gesteld , bij behoorlijk geregistreerd exploit, deze met de weeskamer qq. op 1 Mei daaraanvolgende voor deze Regtbank hebben gedagvaard en geconcludeerd, dat de eerste gedaagden zullen worden veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording van aan hen door tusschenkomst van de sedert gefailleerden E. en Comp. geconsigneerde partijen tabak, en tot adjustement van die rekening met de eischers voort te procederen , en het batig saldo dier reke" ning, na aftrek van het door de eischers daarop genoten voorschot, uit te keeren en te voldoen met renten en kosten ; en dat de tweede ged. zal worden veroordeeld de tegen de eerste gedaagden gevorderde veroordeeling te geheugen en te gedoogen, en zoo" noodig tot de executie van het te wijzen vonnis te concurreren; 0. , dat de eerste gedaagden wel erkennen de bedoelde partijen tabak, aangevoerd met de in de dagvaarding vermei Ie schepen te hebben ontvangen , doch geenszins van de eischers , maar van B J v. E. en Comp., te Soerabaya, zonder te vernemen, dat iemand anders eigenaar van dat goed was dan alleen B. J. v. E. en Comp • dat zij die goederen hebben verkocht, de rekening aan hunne committenten ingezonden en het saldo, aan die firma verschuldigd , op de rekening van die firma met hen gedaagden gebrast; dat de gedaagden zich niet verpligt achtten aan een ander dan met wien zij contracteerden, rekening te doen , dewijl zij alleen met de firma B. J. v. E. en Comp. in obligo stonden; dat ook de zaak geheel is atgeloopen en verrekend ; dat, zoo v. K. 011 Comp. iets aan de eischers betaald hebben , dit voor de 'gedaagden eene zaak tusschen derden is, die hen niet aangaat; dat, indien de eischers eenige regten bezitten, zij 'die op genoemde firma moeten verhalen , in wie zij vertrouwen stelden- dat overigens de eischers hun regt van eigendom op die "oederen niet bewij zen; dat de tweede ged., curatrice in het faillissement van E. en Comp. zich geene partij heeft gesteld, met referte aan het oordeel der Regtbank , waarvan zij acte vraagt; dat de eischers bij repliek zich hierop beroepen, dat in de drie cognoscementen, door de schippers H. en P. geteekend, door den eersten wordt erkend de 156 balen tabak van hen eischers ontvangen te hebben , om aan deze gedaagden en niet om die aan E. en Comp, af te geven, en door den tweeden schipper de '214 pakken tabak en 199 pakken; waaruit de eischers het gevolg trekken, dat zij eigenaars en bezitters waren van dien quaestieusen tabak , en op de gedaagden het bewijs rust va,n het tegendeel, te meer, daar die cognoscementen niet zijn geëndosseerd aan v. E. en Comp., wier naam daarop niet voorkomt; dat de eischers mitsdien beweren de éénige geregtigden te zijn, om van de eerste gedaagden de rekening en verantwoording wegens die goederen te vordereu, en dat de met v. E. gedane verrekening hieromtrent niets afdoet; dat de eischers aangaande de referte van de tweede ged. aanmerken, dat daaruit blijkt, dat zij geene regten op den tabak beweert, die zij anders wel zou doen gelden ; dat bij pleidooi beweerd is door de eerste gedaagden, hetwelk niet door de eischers is tegengesproken , dat zij met de firma v. E. in uitgebreide handels-relatiën hebben gestaan; dat ook deze hun de cognoscementen van den bedoelden tabak heeft bezoro-d • dat deze hun daarover de noodige orders heeft gegeven , doch dat zij met de eischers m geene relatie stonden, en daardoor ook geen enkelen brief van hen gedaagden kunnen tooneu ; 0. in jure: dat hier is ingesteld eene actie, voortvloeiende uit lastgeving; dat te onderzoeken is, of er wegens den quaestieusen tabak eene lastgeving bestaat tusschen de eischers en de eerste gedaagden; want dat er van negotiorum gestw (waarvan met een enkel woord is gewaogemaakt; geen sprake kan zijn, vermits de eerste gedaagden hier niet zonder last gehandeld hebben, hetgeen in strijd is met het criterium vn'! al ' ~ en c üc" de vraag kan zijn, wie die orders hebben gegeven, wiens mandatarissen de gedaagden zijn en aan wien daarvoor verantwoordelijk ; dat de eischers beweren, dat zij de lastgevers ziin , hetwelk zou blijken uit de erkende cognoscementen , waarin vermeld wordt, dat zij de partijen tabak hebben ingeladen , om door den schipper aan ü. en Comp. BurgerliJUe kamer. Zitting van den G Mei 1868. i. Voorzitter, Mr. J. h. de Stoppelaar Publieke weo. — Getuigenverhoor. — Exceptie van onbevoegdheid. t- Moe\ e.fe "^ptie van onbevoegdheid afzonderlijk worden voorqen stelden duidelijk geformuleerd bij daartoe strekkende conclusie? '« Km>J blhdCS gedaa'''jen Penning van den oorsprong van dien weq doch hj zijne ontkentenis van het voortdurend publiek zijn van dien weg de vraag, of de bewuste weg is een publieke weq n eerst^worden beslist na de behandeling der zaak ten principale? )# de gestelde daadzaak om daarvan het bewijs te leveren ter zake dienende en afdoende ? — Ja. » J. ï. en fl. L. C. grondeigenaars te Aardenburg, oorspronkelijke ^ en incidentele eischers, procureur H. Rekker, e tegen e C. F. A., landbouwer te Groede, principalen en incidentelen gedaagde procureur J. M. Brieve. ö n e De eischers vorderden ten principale, dat de ged. zal worden ver. oordeeld om de door hem aan den publieken weg, bekend op den d kadastralen legger der gemeente Groede, in sectio B n->s 2 71 en , 292 aangebragte belemmeringen te doen opnemen, hoofdzakelijk op - grond, dat bedoelde pereeelen vo'ór de jaren 1810 en 1811 een intee grerend gedeelte hebben uitgemaakt van den ouden aarden weg van hchoondijke naar Hreskens, en als gedeelten van dien weg buittit !n e (®!'e,n aanSelegden straatweg zijn blijven liggen ten behoevt, e van liet publiek , hetwelk daarvan bij voortduring op het ooo-enblik der aangebragte belemmering gebruik had gemaakt. Daar de ged. die feiten ontkende, werden door de eischers vier n daadzaken gesteld met verzoek die door getuigen te mogen bewijzen De ged. erkende drie der gestelde feiten , doch concludeerde tot ont e zegging van het verzoek om het overgebleven feit (dat de pereeelen 271 en _9- van sectie b der gemeente Groede, tot aan de door dPn 1 ged aangebragte belemmering, - even als de perceeien 601 en Bn? in diezelfde sectie en gemeente nog voortdurend, — door het nuhfipt S afd°óende.daal'd00r ^ d°01' inkleedinS ni«^r sake die"nend'e of L i De Regtbank besliste als volgt • Overwegende (post alia) , dat bij pleidooi ter adstructie van gezegde. incidentele conclusie van antwoord door den ged. is beweerd dat d!. ïegter m deze ratione matenae onbevoegd zoude zijn om van de zaak ■ kermis te nemen , welk beweren door de eischers bij adstructie hunner. incidentele conclusie van eisch is bestreden; inner 0., dat aan de zoo even bedoelde bewering van den incidentelen verweerder m regten noch de beteekenis noch de kracht eener excentie van onbevoegdheid kan worden toegekend, als zijnde niet voorgel d bij daartoe strekkende conclusie : ^esieia 0. , dat noch uit het onderwerp van den eisch, noch uit den anrrl der regtsvordering, aan den regter termen zijn voorgekomen om zich ambtshalve onbevoegd te verklaren ; 0., dat de hoofdvordering van de eischers ten doel heeft herstel van het door eene onregtmatige daad des gedaagden verloren gebruik van een publieken weg, die — ofschoon bekend staande als eigendom van esn privaat persoon - echter, volgens hunne positieven" naar zijne oorsprong en bestemming, steeds als publieke we<- móet baschouwd worden, en dan ook sinds onheugelijke tijden als zoodanig is beschouwd en gebruikt; = O., dat de eischers zich daarbij ook beroepen op de omstandigheid dat, benalve de rijks- en provinciale wegen, al de wegen in de wate' ring van groot en klein Baarsande , het dijksgedeelte van den Eliza.' bethpolder , aan privaatpersonen toebehooren , zonder dat hun dan mm het karakter van publieke weg is ontnomen ; 0., dat, vermits in deze alzoo do rede is om uit te maken of dP bewuste weg is een publieke weg, waaromtrent de beslissing eerst na de behandeling der zaak ten principale kan volgen, bij des ^eda^ des erkenning van den oorsprong van dien weg, doch bij ziine n„V kentenis van het voortdurend publiek zijn van dien weg het »lTf met juiste van der eiseheren positieven omtrent dit punt niet gehee zonder invloed op de beslissing der hoofdzaak zal kunnen ziin IJ. verder, dat geen redelijke twijfel kan bestaan omrJL. door de incidentele eischers wordt bedoeld met ,1e woorden TT" het publiek gebruikt worden, , in de derde door hj gll^ zaak , terwijl ook de zin der woorden aan den iucidentet der niet onbekend is, daar uit zijne erkenning d»7,t h ^ als zoodanig door de eischers en een enkelen voet™ W6g bruikt, tevens volgt, dat door hem wordt ontkend" daf 7 g-&' den regel ook door anderen met, rij- en voertni ™ ' j! 0., dat de derde gestelde daadzaak^ deXekS Zf het bewijs te leveren, en dat zij alzoo f!, ! f °m, 7 i doende is; J tai zake dienende en af-. , aan ( e. eischeis om, alvorens ten principale voort to nro, cederen, door getuigen te bewijzen, behoudens des gedaagden bevoeordheid om alsdan te leveren tegenbewijs: «evoegd- dat de pereeelen 271 en 292 , van sectie B der gemeente Groede aan de door den ged. aangebragte belemmering, even als dé i | volgende schuldpligtigen jaarlijks werd aangeteekend , aanvangende 'met het jaar 1807, behoudens enkele gapingen, wat de jaarlijksche kwijting betreft, op de daartoe betrekkelijke artikelen doorgaand aaritoonen , dat de beide hiervoren bedoelde cijnsen tot hetzelfde bedrag van f 6.70 en over een stuk grond van dezelfde grootte, regelmatig zijn betaald eerst door W. Marinissen, daarna door J. Dierx, vervolgens door J. Klaaysen , verder door A. Zonnevyle en ten laatste door den ged. aldaar geboekt als F. L.; O., dat uit al de genoemde bescheiden, in hunnen zamenhang beschouwd en in verband met de hiervoren besproken daarmede volkomen overeenstemmende acten , bij gebreke van den eigenlijken constitutiven titel, het regtens voldoende bewijs kan worden afgeleid: vooreerst, dat de cijns, welks voldoening door de eischers wordt gevorderd, zijnen oorsprong ontleent aan de uitgifte van gronden, in het laatst der vorige eeuw door de Staten van Zeeland gedaan en , tijdens de vereeniging van deze landen met Frankrijk , door het toenmalig Staatsbestuur aan de eischers overgedragen ; ten andere, dat de grond van den ged. met dien cijns is bezwaard; 0. toch , wat betreft de bewijskracht van de stukken, welke daaraan door den ged. wordt ontzegd, dat al de bescheiden, te dier zake door de eischers in het geding gebragt, als zijnde genomen uit het archief der provincie Zeeland en uit dat der Godshuizen te Sluis, uit dien hoofde, als kennelijk officieel, zoowel naar hetgeen daaromtrent is aangenomen bij het Oud-Hollandsch regt, als hetgeen te dien opzigte uitdrukkelijk is bepaald bij art. 1235 Wetb. Nap., ingerigt voor het Koningrijk Holland, en waarmede ook overeenstemmen de beginselen zoo van het Fransche als van ons burgerlijk regt, volkomen geloof verdienen en kracnt van bewijs oezitten ; 0., dat, vermits dat de eischers alzoo behoorlijk hebben bewezen het wettiglijk bestaan van den cijns, tot welks ontvangst zij geregtigd zijn, een onderzoek naar de mede door hen voorgestelde verjaring als middel van eigendomsverkrijging en naar de overige gronden, tot staving van hun regt aangevoerd, van zelf vervalt; O., dat, krachtens dezelfde bewijsmiddelen, de ged. alzoo gehouden is dien cijns te voldoen; doch dat, daar hier de rede is van grondrenten , welke verjaren door een tijdsverloop van vijf jaren , zijne gehoudenheid zich niet verder uitstrekt dan tot den gedurende zoodanig tijdsverloop laatstelijk onbetaald gebleven cijns; 0. derhalve, dat aan den ged. (Gepleit voor de eischers Mr. w. A. van Hoek, en voor den gedaagde Mr. W. C. Borsius.) HÜOGE RAAD. — Burgerlijke kamer* Door den gouv.-gen. van Ned.-Indië is, wegens vertrek, buiten bezwaar van den lande, eervol ontslagen de buitengewoon subst.-griffier bij den Landraad te Batang, F. M. E. Pool, en de buitengewoon subst.-griffier bij den Landraad te Poerwokerto, W. Th. P. Martens, ambtenaar ter beschikking bij de landelijke inkomsten en cultures. BERIGTEN. , s Gravenhage , den lé November. De heer Dr. N. B. Donkersloot heeft een werkje het licht doen zien : de krankzinnige tegenover de wet en de maatschappij, waarin hij vele bedenkingen ontwikkelt tegen de wet van 1841 , en verbeteringen en hervormingen voorstelt, die allezins aandacht en overweging verdienen. Dat toch die wet hare gebreken heeft, wie zal het ontkennen? Men kan zelfs misschien aannemen, dat zij eene te uitgebreide magt geeft aan den regter en te weinig ruimte laat voor het geneeskundig element. Toch zou !en wij het gevaarlijk achten alle preventief toezigt van de justitie op te heffen. Zijn er //overtollige formaliteiten// , wat wij den geachten schrijver gaarne willen toegeven, men schaffe die af; maar wij zouden daarom nog zoo ver niet willen gaan, om alles over te laten aan familie en geneesknndigen , en volkomen vrijen toegang tot de gestichten te verleenen zonder tusschenkomst van de justitie. Het is waar, het gesticht is, naar zijne bestemming, en het behoort niet anders te zijn dan //een hospitaal voor zielsziekte//. Maar dan moet juist de justitie er voor zorgen, dat het tot geene andere einden misbruikt worde, en dat het hospitaal niet worde gemaakt tot gevangenis. En dat zulke misbruiken mogelijk zijn , dat men , onder het voorwendsel van gewaande krankzinnigheid, iemand van zijne persoonlijke,vrijheid , al is het dan ook maar voor korten tijd, tracht te berooven , dat is toch niet wel te ontkennen. De schrijver wil daarentegen het regt der politie (justitie?) gehandhaafd hebben om een ontoerekenbaar persoon naar het gesticht te ver wij zen. *En met deze stelling zijn wij het volkomen eens. De staat behoort geen zieke te dwingen om een drankje te nemen of zich te doen genezen. Dat is zijne zaakMaar, als een krankzinnige gevaarlijk wordt voor de openbare orde of voor de persoonlijke veiligheid van anderen , dan moet er gezorgd worden, niet zoozeer voor zijne individuele verpleging, maar voor de algemeene veiligheid. perceelen 601 en 603, in diezelfde sectie en gemeente nog voortdurend, door het publiek steeds zijn gebruikt; Bepaalt enz. ; Reserveert de kosten. (Gepleit voor de eischers Mr. Ph.van den Broecke, en voorden gedaagde Mr. W. C. Borsius.) Zitting van den 4 November 1868. Cijnspacht. — Bewijskracht der zoogenaamde cijnsboeken. — Korte verjaring. Heeft de eischer door overlegging der zoogenaamde cijnsboeken het wettiglijk bestaan van den cijns, tot welks ontvangst hij geregtigd is , voldoende bewezen ? — Ja. Verjaart cijnspacht, als op den grond gevestigd, door tijdsverloop van vijf jaren? — Ja. De Godshuizen van Sluis, eischers , procureur P. Rekker , tegen L., hoofd-onderwijzer te Hoofdplaat, gedaagde, procureur J. M. Brieve. De vordering der eischers strekte tot betaling eener som van f 53.60, wegens acht jaren cijnspacht van eenige in de conclusie van eisch breeder omschreven gronden. De ged. beweerde ongehouden te zijn tot voldoening van eenige cijnspacht, en voorts dat de vordering der eischers niet was bewezen. De gronden van den eisch blijken voldoende uit het volgende vonnis: De Regtbank enz., Overwegende (post alia) in regten , dat, wat ook niet wordt betwist , uit de ten processe bij geregistreerd afschrift overgelegde acte van eigendoms-overgang mede volgt, dat de ged., blijkens notariële acte van 17 Maart 1855 , onder meerder eigenaar is geworden van een woonhuis met schuurtje en verdere gebouwen, daaraan behoorende, staande en gelegen in de gemeente Hoofdplaat, met i 8 roeden grond, aldaar kadastraal bekend in sectie B , no. 297 en n". 298, en zulks met alle zoodanige regten , geregtigheden en verpligtingen, als daaraan waren verbonden , en zoo als dezelve tot dien tijd door den verkooper waren gebruikt of bezeten; O., dat uit die acte en uit de overige in regten overgelegde acten van transport verder voortvloeit, dat bedoeld perceel alstoen in eigendom is verkregen bij koop van A. Zonnevyle; dat, ten jare 1844, Zonnevyle het had gekocht van J. Bonnewei, weduwe van J. Klaaysen; dat, ten jare 1826, Klaaysen daarvan eigenaar was geworden voor % bij erfenis van zijne vrouw D. du Bousson , voor de overige % bij koop van C. Sions, vrouw van >1. Bonnewei, en van de andere erfgenamen van hunne moeder en grootmoeder D. du Bousson, vroeger weduwe van J. Dierx; en eindelijk dat deze J. Dierx het ten jare 1808 had gekocht van zekeren W. of G. Marinus , blijkens de daarvan opgemaakte notariële acte, zich schrijvende //Willem Marinissen'/; O., dat in al die acten sprake is van één er. hetzelfde perceel, hetwelk in iedere acte afzonderlijk wordt omschreven , als volgt: bij het transport van Dierx op Marinissen : //een woonhuis met de verdere edificiën, daaraan behoorende , staande bij het dorp der Hoofdplaat en aldaar op 9 ares en 99 centiares cijnsgrond, geldende's jaarlijks 21 centimes per 15 centiares, abouterende oost den eigendom van den heer P. Serrarens en zuid de Kreeke// ; bij het transport van de erven Dierx op Klaaysen: //een woonhuis met schuurtje en verdere gebouwen, daaraan behoorende , staande in de gemeente van de Hoofdplaat, en aldaar bij het dorp op 9 roeden, 99 ellen cijnsgrond, geldende jaarlijks 1 0 cent de 15 ellen , belendende oost den eigendom van P. Serrarens, zuid de Kreek , oost (lees, west) den grond van C. B. Thomaes en noord den publieken weg//, bij het transport der weduwe van J.
17,805