identifier
string | collection
string | open_type
string | license
string | date
float64 | title
string | creator
string | language
string | language_type
string | word_count
int64 | token_count
int64 | text
string | __index_level_0__
int64 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
MMUBWA02:001937002:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,869 |
Maandblad voor den Nederlandschen landbouwer, 1869, no. 1, 1869
| null |
Dutch
|
Spoken
| 5,482 | 10,015 |
Boekhandel van W. E. J. TJEENK WILLINK, te Rotterdam. MAANDBLAD VOOR DEN NEDERLANDSCHEN LANDBOUWER 18 69. N°. 1. IS DE STEENKOLEN-AS EENE MESTSTOF? Door C. Naudin. In n°. 3 van dit Maandblad van den vorigen jaargang namen wij uit het Journal d’agriculture pratique een artikel over van zekeren Leboeuf, die, naar hij verzekerde, op grond van proefnemingen, de steenkolen-as als meststof krachtig aanbeval, zoo zelfs, dat hij 333 ned. pd. daarvan met 1000 ned. pd. stalmest gelijk stelde. In een der jongste nummers van hetzelfde tijdschrift (29 Oct. 1868) vinden wij nu echter een artikel over hetzelfde onderwerp van den (ook onze lezers reeds bekenden) Heer C. Naudin, waaruit geheel het tegendeel blijkt, en ’t welk wij onze lezers evenmin meenen te mogen onthouden, temeer, daar bij het steeds toenemend gebruik der steenkolen, teleurstellingen het gevolg van ’t vertrouwen op den eersten proefnemer zouden kunnen zijn. Het opstel van den Heer Naudin luidt als volgt: De asch van steenkolen of van koek, want dit is een en ’t zelfde, staat bij de warmoeziers te Parijs in een slechten reuk, daar zij ze beschuldigen den grond te bederven, en de werkzaamheid van den stratendrek, waaronder ze dikwijls gemengd is, te verminderen. Ook op het platteland is zij niet beter gezien, daar men ze liever op den weg werpt, dan ze naar ’t land te brengen. Deze asch heeft echter haar verdedigers gevonden. Indien wij wel onderrigt zijn, zouden sommige landbouwers, met name Belgische, haar als een goed verbeteringsmiddel der kleigronden beschouwd hebben, wier taaiheid zij zou verminderen, maar wat er als ’t meest afdoende van gezegd is, is afkomstig van den Heer Leboeuf, grondeigenaar te Argenteuil, uit wiens proefnemingen volgen zou, dat tarwe en haver, in zuivere steenkolen-asch geteeld, zonder toevoeging van enige meststof, zeer schoon gegroeid zijn en rijp zaad geleverd, en dat aardappelenplanten er zeer krachtig in gegroeid hebben. De Heer Leboeuf besluit daaruit, dat steenkolen-asch tegelijk een meststof en een verbeteringsmiddel is en dat hij, zonder de waarde ervan als meststof nauwkeurig te kunnen bepalen, toch meent, haar met driemaal haar gewicht stalmest te kunnen gelijkstellen. Deze beweringen van een uitstekend landbouwer heeft menig lezer moeten verrassen en bij sommigen vrij wat hoop opwekken. Het is in de daad duidelijk, dat, indien de steenkolen-as, die men tegenwoordig overal aantreft, de deugd bezit, die de Heer Leboeuf er aan toegekent, zij een wezenlijk manure voor onze uitgeputte gronden worden moet. Maar is dit werkelijk zo? Zouden de scheikundige ontledingen, die er geen oplosbare fosforzure- of potasseschuiven in enigzins betekende hoeveelheid in ontdekt hebben, 't geheel mis hebben? Ik stelde er te veel belang in te weten, waaraan ik mij te houden had, om met te trachten mijn twijfel op te heffen, en door middel van proeven heb ik gepoogd dit te bereiken. Men vergunt mij daarom hier enigszins uitvoerig verslag te geven van de proeven, die ik dit jaar genomen heb, en die mij, ik moet het tot mijn leedwesen bekennen, geheel tegenovergestelde uitkomsten gegeven hebben van die van de Heer Leboeuf. De proef. – In de tweede helft van April heb ik 3 gewone bloempotten genomen, van boven 23 cm. dm. middellijn wijd en nagenoeg evenzo diep. Nadat deze potten door middel van scherven en grind behoorlijk gedraaid waren, om zoowel den afloop van het water te verzekeren, als om de wortels der planten te beletten vandaag de gaten heen te dringen, heb ik er een gevuld met zuivere steenkoolasch, een anderen met zandigen heidegrond van vrij middelmatige hoedanigheid en den derde met een mengsel van heidegrond en steenkoolasch, de laatste in verhouding van een vierde. In iedere dezer potten zijn tegelijkertijd drie stamsnijboontjes gelegd. Een vierde pot van 12 cm. middellijn en wiens inhoud slechts | van die der vorige bedroeg, werd met geelachtig kiezelzand gevuld, hetwelk, zoo als men ligt begrijpen kan, uit zijn aard zeer onvruchtbaar, maar zeer doordringbaar voor water en de wortels der planten was. Deze pot ontving slechts één boontje, van dezelfde soort als de vorige. De potten werden naast elkaar in de grond gegraven op een rabat en werden op volkomen gelijke wijze behandeld en begoten. Alle deze boontjes kiemen tegelijkertijd, maar die in de steenkoolasch hadden meer moeite om uit te komen en haar eerst enige blaadjes uit te spreiden, dan de overige. Zij ontwikkelden zich langzaam en bleven van de eerste dagen af merkbaar bij die in de andere potten achter. Weldra zelfs bleef een derzulve geheel stilstaan, werd geel en stierf. De twee overblijvende groeiden voort, maar, zeer langzaam, en zoo als ziekelijke planten het doen: haar blaadjes werden geel en vielen achtervolgens na verloop van eenige dagen af. Ik ga al de verdere bijzonderheden van den groei der vier afdeelingen stilzwijgend voorbij, om onmiddelijk tot een einduitkomst te komen. Den 18 Juli was de groei van al deze boontjes voltooid of tot stilstand gebracht. Die in de zuiveren heidegrond, waren altijd eenigszins vooruit gebleven tegen die, wier grond met een vierde steenkolen-ash gemengd was. Zonder goed ontwikkeld te zijn, ’t geen zich aan den eenen kant door de schraalheid van den grond en van den anderen kant door de geringe ruimte verklaart, die hare wortels ter ontwikkeling gevonden hadden, zo hadden zij toch gebloeid en eenige peulen gezet, die nagenoeg rijp geworden waren. Sommigen bevatten een klein aantal zaden, de overige waren ledig en minder groot. Van de drie plantjes van dezen pot waren er twee, die ieder vier zaden gaven; het derde gaf er slechts drie. Er waren in ’t geheel 11 zaden voor de drie planten, of gemiddeld 3.66 zaden per plant. De drie boontjes in het mengsel van heidegrond en steenkolen-ash, waren ook tamelijk wel gegroeid, met inachtneming van de omstandigheden, waarin ze zich bevonden. Den 18 Juli droegen eender drie planten twee hulzen, die ieder een zaadje bevatten; de tweede had ook drie hulzen, één ledige en in de beide andere ieder twee zaden; de derde had drie zaden in één enkele peul voortgebracht, naast welke zich één ledige bevond. De drie planten hadden tezamen 7 zaden voortgebracht, d.i. 2.44 zaden gemiddeld. De twee boontjes, die in de steenkolen-ash waren blijven doorgroeien, zagen er treurig uit in vergelijking met de vorige. Hunnen stengels waren nauwelijks 12 cm. hoog en een ervan was slechts een steeltje zonder blaadjes; het andere had nog drie geel geworden blaadjes, die op het punt stonden om af te vallen. Aan alle beide hadden zich bloemknoppen vertoond, maar waren afgevallen zonder open te gaan. Wat het eene boontje in de kleine pot met kiezelzand betreft, dit had zich aanvankelijk goed ontwikkeld; maar nadat een slak de schors rondom den hals afgeknaagd had, onderging het een vrij lange tijd van stilstand. Het eindigde echter niet zich te herstellen en terwijl het den 18 Juli nog in het blad stond, droegen het twee peulen, die begonnen te rijpen en ieder een boontje bevatten. Zoo als men ziet is deze eerste proefneming niet gunstig voor de steenkolen-ash; die, welke nu volgen, zullen’t nog minder zijn. Proef. Inde tweede helft van April werden twee kleine potjes van 12 centimeter diameter gevuld, het ene met zuivere steenkool-ash, het ander met heidegrond en in ieder derzelve werden vier korrels van de welriekende pompoen (Cucurbita moschata) gelegd. In de steenkool-ash kwamen de plantjes 4 tot 5 dagen later uit dan in de heidegrond en ze groeiden zo verbazingend langzaam, dat men haast denken kon, dat ze stilstonden. Na verloop van eenige dagen werden twee derzelve met de kluit verplant in twee potten van 26 centimeter diameter, gedraineerd en met steenkool-ash gevuld; een andere werd met de naakte wortels in een pot van gelijke grootte gezet, met gewonen grond van zeer middelmatige hoedanigheid gevuld, een vierde werd in de volle grond gezet van het bed, waar de overige potten ingegraven waren. Men besteedde aan alle de noodzakelijke zorg. Niettegenstaande de schaafheid van de grond, bereikte de pompoen in de volle grond nagenoeg de natuurlijke grootte; zijn stengel was meer dan 4 ellen lang, gaf verscheidene takken, bloeide en gaf ten slotte een vrucht, van middelmatige grootte in haar soort. Die, welke in de pot met grond van het bed geplant was, ontwikkelde zich aanvankelijk met zekere kracht, die echter spoedig tot staan kwam, toen de planten geen voedsel meer in de pot vonden, des niettemin werd de stengel 1 el lang en gaf later in ’t jaar enige mannelijke bloemen. De twee planten, die in de steenkool-ash geplant waren, bleven nagenoeg stilstaan. Elk van deze planten ontwikkelde in de geheele loop van het jaar slechts 10 bladeren, ten hoogste 6 of 7 centimeter breed en bovendien bestonden er ten hoogste 3 of 4 tegelijk, daar de benedenste verdroogden, naarmate zich nieuwe bladeren aan het hogere gedeelte van de stengel ontwikkelden. De stengels deze twee planten bleven overeind staan, daar hun lengte niet meer dan 14 tot 18 centimeter bedroeg. Er behoort nauwelijks bijgevoegd te worden, dat geen van deze twee een bloem vertoonde. In de eerste helft van Mei zaaiden ik maïskorrels, deels in heidegrond, deels in steenkool-ash. Deze laatsten kiemen trager en van haar verschijning af, hadden de plantjes een ziektelijk voorkomen. Twee ervan werden ieder apart in potten van 26 centimeter diameter geplant, die gedraineerd en met steenkool-ash gevuld waren. Twee andere planten dezelfde maïs, maar die in de heidegrond ontkiemen waren, werden in potten van gelijke grootte geplaatst, insgelijks gedraineerd en met goeden, eenigszinds kleijigen grond gevuld. IS DE STEENKOLEN-ASCH EENE MEESTSTOF ? Het is moeilijk zich meer uiteenlopende uitkomsten voor te stellen, dan die van deze proefnemingen. De twee maisplanten, die in leemachtige grond groeiden, groeiden bijna even goed alsof ze in volle grond geplaatst waren. Zij bloeiden en gaven mooie aren. Daar ze op 15 September ver genoeg gereikt schenen te zijn, nam ik ze met al de wortels uit de potten en wast de laatste uit om ze van aarde te ontdoen, zodan de wortels opgedroogd waren, mat en woog men de beide planten afzonderlijk. Eene der beide planten 1 el 88 dm. hoog, gemeten van den haag tot aan den top der mannelijke pluim; zij woog met de wortels 434 wigtjes. Op haar aar, die 18 cm. lang was, tel ik 303 schoone, grote korrels, die volkomen rijp waren. De tweede plant was minder groot en meer gedrongen; haar rijpheid was minder ver gevorderd en haar stengel waterachtiger dan die der vorige, waaruit haar grooter gewicht zich laat verklaren. Zij woog 513 wigtjes, hoewel ze slechts 1 el 20 dm. hoog was. De vrouwelijke aar was langer dan die der eerste plant en was onvolkomen bevrucht; ik vond er slechts 1 korrels op, die overigens volkomen ontwikkeld waren. Het gezamenlijk gewicht der twee planten bedroeg 936 wigtjes, het gemiddeld gewicht van ieder derzelfde was derhalve 468 wigtjes. De maisplant, die in leemachtige grond gegroeid was, deed reeds bij den eerste oogopslag, bij vergelijking met de vorige, zien, hoe weinig voedzaam deze grond is. Haar stengel, nu ook zo dik als een pink, was ongeveer 1 el hoog; de bladeren, die hij droeg, waren de helft minder lang en breed dan die van de planten, in betere grond gegroeid; desondanks bracht zij een kleine mannelijke pluim voort, die bloeide, en een nog kleinere vrouwelijke aar, waarop zich slechts één korrel ontwikkelde. Het gehele gewicht der plant bedroeg 107.5 wigtjes. Maar dit krod was een reus, in vergelijking met de twee maisplanten, die in steenkoolasch gegroeid waren. Deze twee planten hadden gelijken tred gehouden en waren onderling volkomen gelijk, op één punt na, hetwelk ik straks opgeven zal. Hare stengels, naauwheids zoo dik als een korenhalm, waren bij de eene 0.10, bij de andere 0.12 el hoog, geheel omhuld door de onderdelen der bladen, en deze bladen, meer of minder roodachtig, waren ter naauwernood 0.12 tot 0.14 el lang en 8 tot 10 strepen breed. Ook hier, even als bij de pompoen, waarvan ik boven sprak, leefden de jongere bladen geheel ten koste der oudere, die verdroogden, naar gelang dat de jonge groeiden. Men begrijpt, dat geen der beide planten het minste spoor van een mannelijken pluim voortbracht, maar er was er een, bij welke men, zoo als dit bij zeer verarmde planten meer voorkomt, uit den oksel van het laatste blad twee korte draden, als zoovele beginselen van vrouwelijke, bloemen, zag te voorschijn komen. Deze twee planten wogen ieder 2.8, en tezamen 5.6 wigtjes, de wortels er onder begrepen. Indien men deze gewichten vergelijkt met die van de planten in beteren grond gezaaid, dan vinden wij, dat ieder der planten uit de steenkool-asch genomen, tot die uit de herderij-grond staat als 1 : 38.4 en tot een gemiddelde plant in de mengelgrond als 1 ; 167.4 Proef. Na het bewijs gekregen te hebben, dat de steenkool-asch voor geen der nuttige planten gunstig was, die ik tot heden beproefd had te telen, wilde ik weten of de nuttelooze planten, de zoogenaamde onkruiden, er zich beter in zouden houden. Den 29 Juni werden in een pot van 26 dr. middellijn, gedraineerd en met deze asch gevuld, met naakte wortels vijf jonge planten gezet, tot de volgende soorten behoorende: de grote weegbre (Plantago major), de vogel-duizendknoop (Polygonum aviculare), de herderstas (Thlaspi Bursa Pastoris), het gemeen kruiskruid (Senecio vulgaris) en de zwarte nachtschade (Soliva nigrum). Deze zoo geharde planten en die zoo te zeggen overal voortkomen, werden behoorlijk verzorgd en begoten, maar geen enkele sloeg aan. Ze stierven alle binnen 10 dagen na het planten. In een anderen, kleineren pot, met steenkool-asch gevuld, plantte ik met dezelfde zorg en altijd met naakte wortels, twee jonge brandnetelplanten (Urtica urens). Even als de vorige, bezweken deze twee planten weinige dagen na het planten, zonder het minste teken van groei. Zij werden vervangen door twee jonge planten van de langbloemige nachtschoone (Marrubium longiflorum), insgelijks met naakte wortels geplant, die hetzelfde lot ondergingen. Ik maakte een kleine verandering in mijn behandeling. Eene jonge plant van het gemeen kruiskruid werd uit een tuinbed, met een klein kluitje aan de wortels opgenomen en daarmede in den grooten pot met steenkolen-asch gezet, waarin de vermelde vijf planten gestorven waren. Zij sloeg aan, levende op haar aardkluit, die overigens te klein was om de plant behoorlijk te voeden. Haar stengel verlengde zich, zonder zich te vertakken en zoo dun blijvende als een draad, tot ongeveer 15 meter dunnen, waarna zij in twee kleine bloemhoofdjes eindigde, om deze schrale groei te volbrengen, had zij niet minder dan twee maanden en tien dagen noodig gehad van het planten af. Proef. Den 29 Juni begon ik een nieuwe proef met de stamboontjes. Twee grote potten van 24 duim, behoorlijk gedraineerd, werden gevuld, de ene met goeden mengelgrond, de andere met een mengsel voor de helft van deze grond; de andere helft steenkolen-asch en in elk derzelve werden drie snijboontjes gelegd. Een ander boontje derzelfde soort werd in den vollen grond gelegd van het bed, waarin de twee potten ingegraven waren. Alle kiemen, maar van het uitkomen af, waren de plantjes in de pot, die steenkolen-asch bevatte, zwakker dan de andere. Die in de pot met mengelgrond werden betrekkelijk zeer schoon, hoewel ze minder waren, dan de in de vollen grond staande, 't geen het gevolg is van het telen in potten, zoo als een ieder weet. Deze boontjes waren te laat gelegd om te mogen verwachten, dat ze hun groei voor de herfstvorst volbrengen zouden, maar de proef was den 28 September beslissend genoeg om mij te bewegen om de uitkomst mede te delen. Hoezeer ze nog zeer groen en goed in 't blad waren, hadden hare hulzen nagenoeg haar natuurlijke grootte bereikt en was 't gemakkelijk de zaden te tellen. De planten werden aan de hals afgesneden en onmiddelijk gewogen. Ziehier de zeer nauwkeurige gewicht van elk der afdeelingen. De drie planten in het mengsel van mengelgrond en asch wogen tezamen 78 wigtjes, dus gemiddeld 26. Met haar drieën droegen zij 8 hulzen, bevattende 20 ontwikkelde boontjes. Dit maakt dus gemiddeld 2.5 per huls en 6.66 per plant. De drie planten in de zuivere grond gegroeid, wogen 820 wigtjes, of gemiddeld ieder 106.6 wigtjes. Zij droegen 20 hulzen, vrij ongelijk in grootte, maar alle goed ontwikkelde zaden bevattende, benevens nog vier of vijf jonge hulzen, die hier niet in rekening gebracht zijn. De zaden der 20 ontwikkelde hulzen waren 59 in getal, dus nagenoeg 3 zaden (2.95) per huls of 19.69 per plant. De opbrengst aan zaad was derhalve drie maal zo groot, als die van de boontjes, die in het mengsel van grond en asch gestaan hadden. Eindelijk woog de snijboon, die alleen in den vollen grond van het bed gestaan had, waar haar wortels zich volkomen vrij hadden kunnen uitspreiden, alleen 243 wigtjes; zij droeg 15 fraaie hulzen bevattende tezamen 42 zaden, of 2.8 zaden gemiddeld in elke huls. Deze uitkomsten hebben geen verklaring noodig; zij doen de voortreffelijkheid van de teelt in den vollen grond boven de teelt in potten in het oog springen, 't geen niet nieuw is, en zij bewijzen ten duidelijkste de nadeelige werking der steenkoolasch op den grond, waaronder zij gemengd is. In de daad had het voortbrengsel der drie snijboontjes in den pot, waarin de grond voor de helft met asch gemengd was, ten minste ongeveer de helft van die der boontjes in den pot met zuiveren grond moeten bedragen; maar het was er anders mee gelegen: deze opbrengst was slechts een derde van de andere en het was nog geringer opzichtelijk het loof, daar dit slechts bedroeg 26 tegen 106 wigtjes. Uit al het bovenstaande blijkt, dat de steenkoolasch voor geen van de tien soorten van planten, waarmede ik mijn waarnemingen gedaan heb, een goede meststof, noch zelfs een grond der slechtste hoedanigheid geweest is. Niet alleen is zij gebleken veel geringer te zijn dan zandige heidegrond en het kwartszand, maar in de beide gevallen, waarin zij 't zily met heidegraaf, of met mengelgrond gemengd was, de ontwikkeling der planten benadeeld heeft. Sommige hebben er wel is waar in geleefd, maar een treurig leven en naar alle waarschijnlijkheid heeft men dit toe te schrijven aan het water, waarmede zij begoten en beregend zijn, daar beide zelden geheel beroofd zijn van plantenvoedende stof. Het aardachtig stof en enige organische overblijfselen door den wind op de oppervlakte der potten gebracht, kunnen ook bijgedragen hebben om die zwakke groei te onderhouden. Tegenover zulke feiten is het mij niet mogelijk te geloven, dat deze stof een goede meststof zijn zou en dat de warmoezeniers om Parijs verkeerd zouden doen haar uit hunne tuinen te verbannen. Het ingewinde van een nieuwe fantaastisch koets. Het ingewinde van een nieuwe fantasie koets. Met een afbeelding. Run(e)vee, staat zoo als bekend is, in de winter aan verschillende ziekten bloot, die dikwijks het gevolg is van een verkeerde voedering. In de daad, terwijl men op sommige boerderijen de beesten verstikt, onder voorwendsel van ze de kou te beschermen, beschut men ze op andere niet genoeg tegen de invloed van de vorst, waardoor ze geen voordeel trekken van het voedsel. In de winter, dit kan niet genoeg herhaald worden, is het van het hoogste gewicht er voor te zorgen, dat de beesten zich in een behoorlijk warme dampkring bevinden zonder daarbij te vergeten, dat al te warme verblijven hen aanleiding doet zweeten, waardoor gevaarlijke borstveranderingen ontstaan kunnen. Sinds dat men in sommige streken van Frankrijk de nuttigheid van gezonde, luchtige, goed ingerichte veestallen heeft begonnen in te zien, is buiten twijfel die, welke de Heer Aaliprop zijn bouwerij "la Briche" heeft doen oprichten, eenderde beste, welks ingang uit de afbeelding op de vorige bladzijde genoegzaam blijkt. HET SNOEIJEN VAN DE PERZIKBOOM IN DE HERFST. In het "Bulletin van de maatschappij van tuinbouw" te Autun leest men het volgende: De heer Granjot heeft het gelukt de ziekte van het gomen bij de perzikboomen te voorkomen, door het snoeien op een ander dan het gebruikelijke jaargetijde te doen plaats hebben, namelijk niet in Februari, maar in October of November. "Tot heden", zegt de schrijver, "heeft geen enkele perzikboom, m dit laatste jaargetijde gesnoeid, door gommen geleden. Ik schrijf deze uitkomst daaraan toe, dat die dit jaargetijde door het snoeien gemaakte wonden gedurende de winter tijd hebben om te genezen en hard genoeg zijn geworden om het uitvloeien van sap te voorkomen, hetwelk zich bij het snoeien in het voorjaar uitstort, gist en dikwijls de oorzaak van de genoemde ziekte wordt." Het snoeien in de herfst, voegt de redactie er bij, is door verschillende schrijvers als in 't algemeen verkieselijk aangeraden; het bovenstaande bericht schijnt dit gevoelen te ondersteunen. Indien het dienen kon om de tender perzikboom van een ziekte als het gomen te bevrijden, zou dit een voldoende reden zijn om het aan te nemen. 10 O VEE DE WEEKING,, WELKE HET KUNSTIG DEOOGEN OP VEESGH LIJNZAAD OEFENT. Door Dr. Care Sprengel. Daar men uit vele ervaringen weet, dat het zaad van onderscheidene gewassen schooner planten leveren, wanneer ze 2—3 jaar oud zijn, dan wanneer ze eenjarig of vers zijn, en men algemeen van gevoelen is, dat dit door de meerdere droogheid der zaden ontstaat, zo droogde ik, ten einde te weten te komen, of ook het versche lijnzaad daardoor iets wint, een kleine hoeveelheid daarvan bij een warmte van -+- 45° E, zolang, tot het gewicht van het zaad geen merkbare verandering meer onderging, waartoe 5—6 uren noodig waren. Daarna zaaide ik het gedroogde lijnzaad ter vergelijking naast ongedroogd zaad derzelfde soort op een veld, hetwelk het jaar voorevader aardappelen gedragen had. Het gedroogde zaad ging eenige dagen later op, dan het niet gedroogde, maar leverde in 't vervolg planten, die 2—3 (oude) duimen langer waren, dan die van het ongedroogde zaad. Er werd zodoende, in de daad een verandering in het zaad teweeg gebracht, die gunstig op de ontwikkeling der plant werkte. Denkt men verder over de oorzaak van dit verschijnsel na, dan schijnt het, dat zulks door het uitdroogen van den lijnzaad voorhanden kleefstof veroorzaakt wordt. De kleefstof komt daardoor namelijk ineen meer verhardende toestand en kan niet zo snel de bij het kiemen uit het zetmeel ontstaande suiker ontleden. Dit moet echter een weldadigen invloed op de ontwikkeling der kiem hebben, want daar haar eerste voedsel uit suiker bestaat, zoo kan zij zich te volkomen ontwikkelen, hoe langer en ruimer deze stof voor haar beschikbaar blijft. Dat deze verklaring de ware is, blijkt o.a. uit de omstandigheid, dat korensoorten, die meer kleefstof bevatten dan onder gewone omstandigheden het geval is, slechte zaad leveren, zoals na schaapsmest gezaaid tarwe, doordien ook hier de suiker door de overmaat van kleefstof een zeer snelle ontleding ondergaat. Mogten dergelijke zaden door kunstig droegen even als het lijnzaad verbeterd worden, 't geen door proefnemingen uitgemaakt moet worden, dan zou dit temeer bewijzen, dat werkelijk van de meerdere verharding der kleefstof van sommige zaden het tieren van de planten afhangt. Voor de laatste kan dit in zo ver van gewicht zijn, dat hij daardoor minder noodig is. 11 HET KUNSTIG DROOGEN VAN VERSCH LIJNZAAD. hebben zal russisch zaad te koopen; want zij behoeven dan om schooner vlas te verkrijgen slechts het zelf gewonnen zaad voor het zaaien aan eene aanhoudende warmte bloot te stellen. EiST MeeL. Omtrent het bericht, dat rijstmeel, wel te onderscheiden van „meel van rijst” een varkensvoeder, zou vervalscht worden met het mineraal, kryolith genaamd, waarvoor het publiek als een vergif gewaarschuwd werd, schrijft Dr. N. Mouthaan aan het Utr. Dagblad: „Zulk eene opzettelijke vervalsching is ondenkbaar en wel op de volgende gronden: vooreerst om den prijs van het vervalschingsmiddel; 2° om de moeilijkheid haar te verkrijgen; 3° om haar aard en de gevonden hoeveelheid van 3—5,5 pct.; 4° om het bestaan van geschikter vervalschingsmiddelen. „Volgens ingewonnen informatie bestaat er inde nabijheid van Amsterdam een inrichting, alwaar turfascb door ziften en sorteeren tot een, op rijstmeel uiterlijk veel gelijkend poeder verwerkt, en tegen 5 cents per mud in de handel gebracht wordt. Met dit poeder vervalscht men, naar ik vernam, het rijstmeel tot 50 pct. Zulk eene vervalsching haalt nog wat aan ! „Ik geloof dus, dat men zich over de vervalsching met het „vergift” kryolith niet al te beangst behoefte te maken en met dezelfde gerustheid van vroeger „varkens-carbonade” kan eten, want dit bijzonder geval zal vermoedelijk wel aan bijzondere toevallige omstandigheden moeten toegeschreven worden. "Vraagt men of er tegen deze en andere vervalschingen iets kan gedaan worden, dan geloof ik als enig afdoend middel te moeten aanprijzen, het herhaaldelijk wijzen op de ondoelmatigheid van dit varkensvoedsel, en op de vervalschingen, waaraan het bloot staat. In plaats van rijstmeel, koop de landman inferieure rijst, en geef die tot voeder, hetzij geheel, hetzij gebroken. Dan weet hij wat hij koopt en wat hij voedert en dat naar de voedingswaarde nog goedkooper zal zijn dan rijstmeel. Dan zal de binnenbast van de rijst het malen tot rijstmeel niet meer waard zijn, en verhuizen naar de plaats waar hij behoort; „de mestvaalt.” (Uandehandelingen.) BEKROONINGEN VAN WERKTUIGEN EN GEREEDSCHAPPEN VOOR DEN LANDBOUW, op de tentoonstelling der Holl. Maatschappij van landbouw te Gorinchem in 1868. De beste ploeg: 1e prijs G. Stout, Tiel; 2e en 3e prijs Boeke en Huidekooper, Groningen; prijs van het bestuur A. van Eek, 12 bekrooningen van landbouw-werktuigen. De beste grondwerktuig, 1e prijs: G. Stout, Tiel. Het beste zaaiwerktuig, 2e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen. De beste paardenjennekenschoften, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen. Het beste graanmaaiwerktuig, 1e prijs: G. Stout, Tiel. De beste hooischeider, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen. De beste paardenhoefspan, 1e prijs: G. Stout, Tiel. De doelmatigste vervoerbare giervorm, 1e prijs: Danus en Glindermann, Amsterdam; 2e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen. Het beste dorschwerktuig, door stoom, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen, en Landré en Widderman, Amsterdam. Het beste dorschwerktuig, door paarden bedreven, 1e prijs: G. Stout, Tiel. De beste wamelen, 1e prijs: J. Peignat en Co., Amsterdam. De beste boet, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen; 2e prijs: J. Peignat en Co., Amsterdam. Het beste karnwerktuig, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper, Groningen; 2e prijs: Heukeloom, Amsterdam. De meest doelmatige veevoederkooktoestel, inhoudende minstens 200 Ned. kannen met meest doelmatig vlaszwingelwerktuig, door stoom- of paardenkracht gedreven niet ingekomen. Werktuigen ter bevaling van lichte kanalen, 1e prijs: Boeke en Huidenkooper. De meest volledige verzameling van droogduikers of drenailleeren, met opgaaf van den prijs niet ingekomen. Het meest doelmatige en meest volledige tilbury, of. kartuif: P. J. F. W. Silhrodt, Gorinchem. Het beste stel hoefbeslag of hoefijzers: 1e prijs. G. J. E. Bergman, Gorinchem; 2e prijs. J. Valkenburg, Zalt-Bommel. Het meest volkomen en schoonste stel kuiperswerk, -geschikt om in een boerderij te gebruiken, met opgave van prijs: 1e prijs. J. C. Kouwenberg, Gorinchem. Olie, vet of smeer, tot het smeeren van werk- en voertuigen: 1e prijs. Landré en Glinderman Amsterdam; 2e prijs. Tol Jz. & Co., Rotterdam. Verzameling van tuinsieraden, bloem- en tuinpotten of vazen, zoowel tot gebruik in tuinen als tot sieraad dienstig, met opgave van prijs: 1e prijs. J. C. Stoeller Iz., Arnhem; 2e prijs. P. J. Kleikamp, Rotterdam; prijs. v.h. bestuur H. Pas, Gorinchem. Aquarium, behoorlijk gevuld met planten en dieren, niet ingekomen. Beste lijnkoeken, met monsters zaad, waarvan zij geslagen zijn: 1e prijs. K. van Andel, Gorinchem. Beste raapkoeken; waarvan 5000 voorhanden zijn, met opgave van den prijs, binnen de loopende maand: 1e prijs. K. van Andel, Gorinchem. STASING’S ALMANAK 1869. Staring’s Almanak voor den Nederlandse landman blijft ook dit jaar weer zijn eenmaal verkregen roem als den beste landbouwers-almanak met ere handhaven. Grootendeels is het uit den aard der zaak dezelfde almanak als vroeger. Als eigenaardigheid van den jaargang voor 1869 levert hij op het titelblad een afbeelding en op bladzijde 64 een korte beschrijving van een boheeratschen ploeg Ruchacllo genaamd, die als een der beste werktuigen tot diep losmaken van den grond bekend staat en te Berlijn geheel van ijzer vervaardigd, slechts ƒ 36 kost; terwijl er als mengelwerk een goed geschreven stukje over ontginnen in zedelijken en stoffelijken zin aan toegevoegd is. Staring’s Almanak is én blijft een onmisbaar zakboekje voor elke praktische landbouwer. AUSTRALISCH VLEESCH OP DE MARKT TE LONDEN. Australië begint er aan te denken om de markt te Londen van verduurzaamd vleesch te voorzien. Te Melbourne houdt men zich bezig met proeven, die de beste uitkomst zouden geleverd hebben. Men zou twee tonnen met schapenvleesch, bestemd voor uitvoer, drie maanden lang ongeschonden bewaard hebben. De schapen waren vooraf ontweid, van beenderen ontdaan, zacht gezouten en gekruid, vervolgens in linnen gewikkeld en In twee gappen gepakt. Na verloop van 90 dagen zijn de vaten geopend en keurmeesters hebben het vlees onderzocht, en verklaart, dat het zich in volkomen goeden staat bevond. Ook de smaak wordt als uitstekend geroemd. Maar ’t nieuws komt wat rijkelijk van verre om er niet iets op af te dingen. De vereniging te Victoria, die deze proefnemingen ondernomen heeft, meent dat het op deze wijze toebereide vlees te Londen zal kunnen geleverd worden tegen een prijs, dat de slijters een behoorlijken winst kunnen hebben, indien zij het tegen 5 stuivers het Engelse pond (= 453 gram) verkoopen. GEMENGDE LANDBOUW-VERKLARINGEN. Met genoegen maakten wij kennis met een werkje, dat alleszins ieders aandacht verdient, omdat de daarin behandelde zaken dagelijks in het leven te pas komen. De bekende Everydag gaf in het Athenaeum te Londen zeer bevattelijke voorlezingen over de beginselen der Scheikunde, welke hij met een menigte proeven voor zijn talrijke hoorders ophelderde. Als uitgangspunt nam hij daarbij de Kaarsvlam. Het daarvan uitgegeven geïllustreerd boekje werd zowel in Engeland als in Frankrijk druk verkocht. Het is getiteld: De Kaarsvlam, naar MICHEL EVERYDAY, door Dr. H. E. Kuyper, Leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Zwolle. Het is gedrukt op zwaar papier en bevat 228 bladzijden, met 55 houtschilderingen, voorstellende proeven, die men geraakelijk kan verrigten. De prijs is ingenaaid € 1.60, gebonden in bruin kalf. bd. € 1.90. Voorzeker ware het te wenschen, dat dit zeer eenvoudige en bevattelijke boekje in handen van leden Landbouwer kwam, de Landbouw is toch te zeer met scheikunde verwant, dan dat niet iedere daarin belangstellende, er ten minste iets van op de hoogte zou zijn. In de omgeving van Uddel deed zich de 12 December het merkwaardige verschijnsel voor, dat in verscheidene hoven sommige der appelboomen voor de tweede maal in dit jaar vrucht dragen; in het Uddelse bosch zijn, eveneens voor de tweede maal van dit jaar, de bosch- of blaauwbessen tot volkomen rijpheid gekomen. Op onderscheidene plaatsen in de omgeving van Arnhem staan de rozen (17 Dec.) nog in vollen bloei. De Bebauing behelst een opgave van de uitvoer van graan uit Hongarije, welke dit jaar, ten gevolge van den overvloedigen oogst daar te lande, ongewoon groot is. Naar luid daarvan zijn van 1 Juni jongstleden tot ] 5 October enkel door de markt van Pesth uitgevoerd; 15 • z w H O S W CQ p o ca Q Z P W Q O Z W s w o fl Ü-H i d Ö 115 03 ** S cS c3 m-s I " " a s-13 O 03 , • _ g 03 Ml l stl 03 Ö Ö O « ri? > 0 ® 5? « Ö gt-S ® ja S S •** BS <u ’-rJ t» S SP 0 ” fl ü o m 2 s aOgM m 0 O 03 'rl 12 °_ ’xs t g<u g«§ – S a5Ng s & $ <—> w 9 a <d S Ö -H 0> S rrt a o o ri *r-t 0 rn O) H 03 03 'o CO 03 a, ,-S 43 co > •« o a c3 —1 02 P ••n 03 Ph C • 03 g X d t* H ‘P Oi rH n—l -4-3 C 03 0 rj 3rS a -3 S 03 03 h Tis |§ S3 t -BT3 ao|sgi 2^ ftO 2« O s M H h H a3*P*'£f § 3 COrtOï3-iisoo rH S -5* S W O j “ “** ' i ~ , IQ, Gemiddelde Marktprijzen van 15 November tot 15 Hecembeï IS6S. PER NE D. MUD. per 100 stuks. n.pd. 80N.P. fI f fiiiil|ïlr i I | f t r p .® ?*• R 2. •s* §§ ■ S-® s § p § S § R «*■ •551 • ' £? P- K r Alkmaar. 38.04 Amersfoort. 10.78 8.34 882 2.03 1.26 25.97 Arnhem. 9.80 8.48 686 4.47 8.20 10.00 11.06 2.3 9 1.28 ’s Bosch. 12.04 9.02 7.81 2.52 4.50 1.29 Breda 11.00 8.46 8.22 500 1.31 Broek in Wat. 37.94 Culemborg. Velft 1.64 Deventer. Dordrecht. 9.51 8.51 6.86 4.57 14.00 8.77 12.59 9.43 12.00 10.00 14.38 Gorinchem. Groningen. 9.06 7.40; 6.61 3.98 7.36 825 10.89 Haarlem ... 34.00 Hoorn 10.17 5.56! 7,26 5.28 8.68 12.88 13,40 2.76 4.59 36.16 Leeuwarden. 9,88 7.88 6.20 4.48 8.79 12.92 8.56 11.66 1.33 33.25 Maastricht. 9.15 7.92 7.40 4.58 6.60 1.44 4,27 Meppel .... 8.62 7.12 2.80 1.31 Middelburg. 11.29 7.17 9.00 13.16 9.85 10.55 Nijmegen ... 9.76 8.33 4,34 8.67 T 3.34 4.25 4.22 Kaalte .... * Rotterdam. 9.92 8.29 6.70 4.69 13.34 9.01 12.48 f0.96 11.98 Steenwijk.
| 1,863 |
MMTUK01:000002237_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,853 |
De kerkhervorming der XVIde eeuw
| null |
Dutch
|
Spoken
| 2,878 | 5,173 |
BE KERKHERVORMING der XVIDE EEUW. Onder de belangrijkste gedenkdagen des jaars behoort, zoo voor Koomschen als Onroomschen, de herinnering-dag der Kerkhervorming. Terwijl eerstgenoemden met spijt vervuld worden, zoodra zij aan den eersten stap door lutiier den 3 lsten Oetober 1517 gedaan, gedenken; beschouwen de Protestanten dien dag als het tijdstip, waarop de kiem werd gelegd der later geborene gewetensvrijheid, en waarop zij van het knellend juk der Priesterheerschappij werden ontslagen. Doch dit is niet genoeg, aan beide kanten moet de vraag gedaan worden, waarom of waardoor ontstond die scheuring? en moet naar een voldoend antwoord op die vraag "worden uitgezien. De Poomsehen toch zullen na drie eeuwen wel erkennen, dat de oorzaak, dat de grond dieper is te zoeken dan in een' twist tusschen eenen Bominikaner-monnilc: tetzel; en eenen, zich verongelijkt wanenden Augustijner-monnik: lutiier. Ware de Kerkhervorming daaraan enkel toe te schrijven, reeds lang zou de klove vernaauwd of gesloten geweest zijn. 12. Evenmin zullen de Protestanten de geheele Kerkhervorming slechts beschouwen als het te keer gaan van den, in hunne oogen schandelijken, aflaathandel in die dagen gedreven; dewijl zij, na het ophouden daarvan, zoo al niet terstond, toch reeds sedert lang tot den schoot der Moederkerk zouden zijn wedergekeerd. Meerdere oorzaken deden haar ontstaan en zich uitbreiden, welke wij behooren te weten, willen wij over het gewigt der Kerkhervorming oordeelen. Wij willen die ookzaken nagaan en u met een enkel woord het begin der Kerkhervorming herinneren. De Christelijke kerk, bij haar ontstaan overal vervolgd en verdrukt, gelijk wij uit de Handelingen der Apostelen zien, breidde zich juist door die onderdrukking over de toenmaals bekende wereld uit. Gemelde kerk was door hetgeen zij te verduren had tot eenvoudigheid in hare godsdienstoefeningen genoodzaakt en hare belijders, wien Christus alles was, en die voor de zaak van hunnen Heer alles opofferden, muntten door echte vroomheid uit. Toen echter in de IVde eeuw de Romeinsche Keizer constantijn de Christelijke leer omhelsde, week de noodzakelijkheid tot eenvoudigheid en werden velen, ter verkrijging van eer en aanzien, Christenen, waardoor de kerk nogtans zoo uiterlijk als innerlijk verbasterde. De Heidensche tempels, in Christen-gebedenhuizen herschapen, werden om de voetstukken waarop, en de nissen waarin de afgodsbeelden geprijkt hadden, te vullen, van beelden voorzien, heiligen uit den bijbel voorstellende. Voor deze beelden knielde men allengs neder en bewees die spoedig eer, aan sommigen zelfs wonderen toeschrijvende. Men dacht niet aan de wet Gods, op Sinaï gegeven, noeh aan de menigvuldige vermaningen in het Oude-Verbond tegen de beeldendienst en hoe aan de vereering der koperen slang een einde werd gemaakt. Het Heilig Avondmaal, zoo als het door Christus was ingesteld, werd veranderd, de beker den leeken onthouden, d ' niettegenstaande in den bijbel gezegd was: „ Zoo dikwijls gij dit brood eet, én dezen drinkbeker drinkt, verkondigt den dood des ILeeren tot dat Hij komt" De dood van ciikistus werd niet meer als eene genoegzame offerhande erkend, gelijk de bijbel leerde, maar dagelijks moest christus op nieuw geofferd worden in de Misse. Het aan elkander belijden van schuld en zonde, werd veranderd in de biecht aan de Priesters, en deze legden boeten op en gaven daarna kwijtschelding of aflaat, waardoor die Priesters over het geweten der leeken heerschten en er ontstond eene werkheiligheid, waarmede men den Hemel als een regt vermeende te verdienen en te kunnen eisclien, alhoewel paulus geleerd had: „ Vit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, ' niet uit u, het is Gods gave! Niel uit de werken, opdat niemand roeme." De Priesters en Bisschoppen erlangden, door het gezag dat zij zich aanmatigden, eene groote magt. Vooral deed de Bisschop van Rome, de Paus, als opvolger van petrus, zich eeren, zoodat zelfs de Vorsten der aarde zich voor hem nederbogen en een Duitsch Keizer op ontblootte voeten drie dagen in het voorportaal van het Pauselijk paleis op vergiffenis wachtte, niettegenstaande petrus zelf den Heidenschen hoofdman cornelius niet toestond voor hem neder te vallen en te aanbidden, zeggende: „ Sta op , ik ben ook zelf een mensch." En de Engel in den Hemel joiiannes verbood hem te aanbidden en voor zijne voeten neder te vallen, niet cle woorden: „ Zie, dat gij het niet doet, ik len uw mede-diemtknecM en van mee broederen, die de getuigenis van jezüs hebben: aanbid God! want de getuigenis van jezüs is de geest der profetie Van het een kwam men tot het andere, de zinnelijke omhuldsels der godsdienstplegtigheden werden als het wezen aangezien. Mabia, de moeder van jezüs, werd als middelares tussehen den Hemel en de menschen gehuldigd en aangebeden, alhoewel de bijbel die hulde nergens wettigt en jezüs integendeel, telkenreize wanneer wij Hem met mabia.zien, haar als met de andere vrouwen gelijk stelt. Wanneer men Hem zegt: Uwe moeder roept U, is het: „ Wie is Mijne moeder? Hij die den ml des Vaders die in de Hemelen is doet, die is mijn broeder en zuster en moeder De boekdrukkunst nog niet uitgevonden zijnde, bestonden er slechts weinige bijbels, waarvan nog de meesten in kloosters berustten, waardoor de leeken geheel van de geestelijken afhingen, die zich geenszins beijverden om het volk te verlichten, maar het met sprookjes bezig hield. Zoo weet men o. a. dat een Napelsche Predikmonnik barletta in eene Paaschpreek verhaalde, dat, toen in den Hemel beraadslaagd werd, wie aan mabia zoude boodschappen dat jezüs was opgestaan, eerst adam zich daartoe aanbood, zijnde hij de oorzaak van het kwaad geweest, welk aanbod chbistüs afwees, omdat adam vijgen at en zich onder weg zoude ophouden. Abel werd evenzeer afgewezen, omdat kaïn hem zoude kunnen ontmoeten en doodslaan. Noach vermogt dit niet, dewijl hij te gaarne dronk. De met chbistüs gekruiste moordenaar niet, daar zijne enkels gebroken waien. Zoodat eindelijk de Engel GABRiëL daartoe werd verkozen. De bijbel was ter naauwernood bekend, en velen durfden of vermogten dien niet te openen, uit vrees van in ketterijen te vervallen, ofschoon in den bijbel zelf was geleerd: „ Onderzoekt de schriften die u wijs kunnen maken tot zaligheid," en „de Bereërs roerden geroemd, omdat ze de schriften dagelijks onderzochten om te zien of die dingen alzoo waren als men verhaalde De vrees om in ketterijen te vervallen of als ketter te worden aangeklaagd, laat zich verklaren , wanneer men weet, dat de ketters op de vreesselijkste wijze werden vervolgd, en, zoo zij de ketterij niet wilden afzweren, op de gruwzaamste wijze werden vermoord en gefolterd, waartoe allerhande werktuigen werden uitgedacht en gebezigd. Zoo had de inquisitie onder anderen een folter- en moordmiddel, de kus van Maria genaamd. Wilde een zoogenaamde ketter zijne ketterij niet bekennen , dan werd hij voor een Maria-beeld geplaatst, welke beweegbare armen had en van voren van messen was voorzien; het beeld sloeg de armen uit, knelde den ongelukkigen ketter tegen zich aan en de messen doorboorden hem de borst. De domheid der leeken deed de geestelijken zich vele vrijheden veroorloven en tot verkeerdheden overslaan, waaraan ook de Pausen zich schuldig maakten. Zoo had b. v. innocentiüs "VIII vijftien onechte kinderen; alexander VI benoemde zijnen onechten zoon, een Iroedermoorder, tot Kardinaal. Het zedebederf van de meerderen sloeg tot de minderen over. Wel waren er ten allen tijde, die hunne stemmen tegen de afwijkingen en verkeerdheden der Kerk verhieven , doch vervolging en brandstapels smoorden die stemmen. Het was als in de dagen van aciiab , toen het scheen, dat er geene aanbidders van den eenigen God in iSRiëL meer overig waren. Maar even als in die dagen waakte God over zijne dienst en steeds bewaarde Hij in enkele harten of op enkele plaatsen de aanbidding van Hem in Geest en Waarheid. Door alle tijden heen heeft God eerst den akker bereid en daarna doen zaaijen, of liever gebeurtenissen doen voorafgaan, waardoor later met meer vrucht kon gearbeid worden. Zoo was ook nu de boekdrukkunst, in de XVde eeuw uitgevonden, de voorbode der hervorming. Wilde die hervorming slagen, zoo moest er een middel zijn om het gesprokene en geschrevene duizendvoudig over de aarde te verspreiden. De menschen zelf moesten eerst tot lezen zijn aangespoord en opgewekt, wilde de vertaling des bijbels door het vMk ontvangen worden. Terwijl aan den eenen kant dwaling, bijgeloof en domheid omtrent de godsvereering heerschten, en aan den anderen kant velen naar verbetering haakten en hunne harten geopend waren tot het hooren naar de woorden van hen, die ze trachtten te verlichten, was de wereld rijp voor eene hervorming in de Christelijke Kerk. De geschiedenis der geheele hervorming te doorloopen, zou te breedvoerig worden; wij willen ons daarom slechts met den eersten stap daartoe bezig houden. In het jaar 1513 was leo X Paus geworden. Deze man , een voorstander en minnaar der schoone kunsten en wetenschappen , daarbij prachtlievend en verkwistend , was in menig opzigt als mensch niet kwaad en stak gunstig van zijne voorgangers af. Christen was hij echter niet, het leven van Christus was in zijn oog eene fabel, waarom hij zich niet bekreunde hoe het christendom werd verkondigd, mits vorsten , geestelijken en leeken slechts genoeg opbragten om hem in staat te stellen zijn paleis te verfraaijen, zijne boekerij te volmaken en de St. Pieterskerk op te bouwen. Als middel om die opbrengsten te vermeerderen, raadde de Kardinaal pücci hem aan om aflaatbrieven, zoo voor levenden als dooden, te doen verkoopen. De Paus gaf hieraan gehoor en verpachtte den aflaathandel aan den Aartsbisschop van Mentz, albbecht van brandenburg. De Aartsbisschop, aflaatkramers tot zijnen handel noodig hebbende, verzocht de Franciscaner-monniken met de aflaatbrieven rond te reizen. Deze zulks weigerende, wendde men zich tot de Dominikanen, die wel meer met goed gevolg dien handel gedreven hadden. Die Dominikanen waren buitendien groote ijveraars tegen de ketters, zoodat de inquisitie in hunne handen was. Johannes tetzel , Dominikaner-monnik, een man vroeger wegens zijne misdrijven ter dood veroordeeld, nam de uitvoering op zich. Met veel pracht liet hij zijne komst overal aankondigen, als een Vorst werd hij ingehaald. Met een rood kruis in de hand, welk kruis hij dezelfde kracht als dat van Christus toekende, gezeten in een fraai rijtuig, deed hij zijne intogten. In de kerk gekomen, waar de menigte elkander verdrong, prees hij nu zijne aflaatbrieven op allerhande wijze aan. „ Het waren de dierbare afgestorvenen, die uit de vlammen hunne achtergebleven bloedverwanten smeekten hen te redden, door voor hen aflaten te koopen. Zoodra het geld op den bodem der kist klinkt, springt een ziel uit het vagevuur ten Hemel", zoo sprak de Monnik. Om aan te toonen hoe onfeilbaar en uitgebreid de kracht dier aflaatbrieven was, zéide hij: „ Bat zelfs indien iemand de Moeder Gods onteerd had, hij, uit kracht van den aflaat, volkomene vergeving ontving; iets wat zoo klaar als de dag was. Welke prediking hij steeds als een kwakzalver eindigde, met te roepen: „Leg in! — Leg in! Leg in! Doch wie zou het wagen openlijk tegen den Pauselijkgoedgekeurden handel, tegen het bedrijf van een Dominikaner monnik, daartoe aangesteld door den Aartsbisschop, op te treden? Wie zou inquisitie en brandstapel trotseren? Tot zoo iets behoorde te veel moed! Hij die dat waagde wijdde zich ten dood! Zoo mogten menschen spreken en denken, God echter beschikte het anders. Luthee, een Augustijner-monnik, Professor of Hoogleeraar in de wijsbegeerte te Wittenherg, vernam van zijne gemeenteleden het bedrijf van tetzel. Verontwaardigd over zulk eenen handel, poogde hij den Aartsbisschop over te halen daaraan paal en perk te stellen, predikte met kracht tegen dit bedrog en, toen ook dit niet genoegzaam hielp, plakte hij 95 stellingen daartegen aan de deur der slotkerk te Wittenherg, welke hij aannam tegen ieder die opkwam te bewijzen. Deze daad verrigtte hij den 31sten October 1517 , den dag vóór Allerheiligen, waarop velen naar die kerk stroomden en daardoor van dezen moedigen stap kennis bekwamen. "Verbaasd over zulk eenen moed, verschrikt door de te venvachten gevolgen, tot nadenken geroepen door de krachtige taal, keerde de toegevloeide schare huiswaarts. De mare verbreidde zich, dat luther tegen den aflaat stellingen had opgeworpen om tegen ieder te bewijzen, doch dat niemand was gekomen om hem te wederleggen. Het kon evenwel niet lang duren of de bestrijders daagden op, maar telkens kwam luther zegevierend uit den strijd. Zijne stellingen verspreidden zich over Europa, de zaak werd eene vraag des volks en vond meer en meer ingang. De Paus, die eerst dacht dat het enkel een monnikentwist gold, welke spoedig bedaren zoude, mengde er zich in den beginne niet in; toen de zaak echter groote vorderingen maakte en luther niet wilde herroepen, waardoor de inkomsten van den Paus verminderden, werd luther in den ban gedaan. Te velen echter waren de oogen geopend; te velen, vroeger kleinmoedig, waren krachtig en sterk geworden dooiden moed van luther, dan dat één banbliksem de vaart konde stuiten. Een middel evenwel kon nog met goed gevolg beproefd worden, door luther namelijk op den Rijksdag te Worms ter verantwoording te roepen, wat in 1521 plaats had. Keizer karel V beloofde luther vrij geleide; niettemin ontraadden hem zijne vrienden er heen te gaan, daar zij vreesden dat ook hem hetzelfde lot als huss zou wedervaren, wien men ook vrij geleide had beloofd en toch verbrand had, dewijl men zijn woord aan geenen ketter behoefde te houden. Luther echter, sterk in zijnen God en door de zaak welke hij voorstond, was niet te bewegen te huis te blijven, maar gaf ten antwoord: „Al zijn er ook zoovele duivelen te Worms als er pannen op de daken zijn, toch ga ik er henen. Te Worms gekomen, verdedigde hij voor den Keizer, de Vorsten en de Geestelijken, aldaar vergaderd, het door hem gestelde en geleerde. Men wilde hem niet ten einde toe hooven, maar viel hem in de rede en verlangde te weten, of hij al dan niet zijne leer herroepen wilde, waarop hij antwoordde: „ Welnu dan, daar uwe Keizerlijke majesteit en Keurvorstelijke Genade van mij een eenvoudig, klaar en afdoend antwoord verlangt, zal ik er een geven, dat noch horens noch tanden heeft, en wel alzoo, tenzij ik door uiüpraken der Heilige Schrift, of door openbare, duidelijk en heldere bewijzen overiconnen en tot eene andere overtuiging gebragt worde, — want aan den Paus en de Kerkvergaderingen sla ik alleen op zich zelf genomen geen geloof, daar het zoo klaar als de dag is, dat zij dikwijls gedwaald en zich zeiven tegengesproken hetoen — zoo kan en wil ik niet herroepen, omdat het noch veilig noch raadzaam is, om iets tegen het geweten te doen. „hier sta ik, ik kan niet anders; god helpe mij! Amen." Waarna lutiier zijn afscheid ontving en vertrok. Zijne vijanden poogden den Keizer te bewegen het vrij geleide in te trekken en luther te doen gevangen nemen, waarvan de Keizer echter niets wilde hooren. Door de menigvuldige twistredenen, waartoe luther dikwerf was gedwongen geworden en door de geschriften, welke daaruit voortvloeiden en moesten verdedigd worden, was hij dieper en dieper in den geest des bijbels ingediongen en met de uitspraken daarin vervat bekend geworden. Hierdoor bemerkte hij meer en meer, hoe Eome van de Evangelische leer was afgeweken en trok hij tegen die dwalingen te velde, om de Christelijke kerk te zuiveren. Ziedaar met enkele trekken u aan de Kerkhervorming der XVide eeuw herinnerd 1). Wij hebben die herinnering niet -overbodig geacht bij de nadering van den eersten Zondag na den 31sten October, waarop de Protestanten zich in hunne bedehuizen verzamelen om den Heer der gemeente te loven en te danken, Die in den nacht van duisternis en onkunde gebood: „ er zij licht!" Gedenkwaardig is de 31ste October 1517 , toen luther zich openlijk tegen Kome verklaarde. Die daad wordt door alle Protestanten, tot welk kerkgenootschap zij ook behooren, als de aanvang der gezegende Kerkhervorming beschouwd, en het is bij de verjaring van dien laatsten Octoberdag, dat de Protestant op godsdienstige wijze zijne voorregten herdenkt en God lof en dank en eere toebrengt. Heeft de Hervorming ons niet in den rang van zelfstandige , eigendenkende wezens hersteld ? Is de van dorst smachtende mensch niet gebragt aan de bron des levenden waters , waaraan hij zich om niet kan lesschen ? Werd den mensch die vrijheid niet hergeven, die hem waarlijk vrij maakt, zoo hij geen dienstknecht der zonde is ? Nog vele vragen konden wij onder uwe aandacht brengen, doch wijzen op de volkeren , die door het heerlijk licht der Hervorming nog niet zijn bestraald , op Italië, op Spanje en Portugal, op Oostenrijk. . .. O ! Gij roemt in de zegeningen, die ons dierbaar vader- !) Hen, die iets omstandiger over de Hervorming wenschen te lezen, verwijzen wij naar een bij den Boekverkooper C. L. Brinkman, te Amsterdam, in de Hartenstraat, in den jare 1851 uitgegeven werkje, getiteld: Beknopte Geschiedenis der Kerkhervorming , een Leesboekje voor Protestantsclie Huisgezinnen, enz. — bevattende 170 bladzijden, voor 40 cents, op ordinair papier. Aan welk werkje eenige der hierin vermelde feiten zijn ontleend. land zijn geschonken boven zoo vele rijken, \v aar geene godsdienstvrijheid heerscht, waar gewetensdwang wordt uitgeoefend , waar kerkers geopend zijn voor hen, die den bijbel lezen. Protestanten ! Dankt den Heer der Gemeente voor Zijne tallooze weldaden, waarin gij zoo ruimschoots moogt deelen, en dat het bezit uwer voorregten als Protestanten u heilig zij en blijve ! Te verkrijgen a 4 Cent. per 25 Ex. 75 Cent; per 50 Ex. ƒ 1.25; per 100 Ex. ƒ 2.25. TE AMSTERDAM, bij WEYTINGH ei YAN DER HAART en verder alom.
| 18,973 |
MMKB07:001168001:mpeg21_5
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,870 |
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1870, 01-01-1870
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,480 | 13,124 |
Gedurende ruim een half uur, dat wij de smalle rivier uiterst langzaam zonder oponthoud opboomden, spraken mijne soldaten, of riepen , naarmate dat zij meer van de voorgaande praauw verwijderd waren, elkander aanhoudend toe. // Ik ga er bij zitten ," riep Eoomschuit. — // Nou, die kerels zijn hier ook niet vlug," hernam Yliemke. — //Ik wou dat ik er maar tegen praten kon," vervolgde Knipscheer, //dan zou ik dien leelijkert, die daar aan het roer staat te gapen, eens vertellen dat wij niet van plan zijn op zijn mooije schuit te overnachten." — //Sergeant!" — Knipscheer?" — //Wat moet ik toch zeggen, als ik die kerels zal beduiden dat ze meer haast moeten maken ? > // Eoep dan maar ayo," zei ik. (Ik had dit van den plaatsmajoor afgeluisterd.) — u Aboe ! Aboeriep nu Knipscheer. //Loop naar den duivel!" schreeuwde nu Vliemke tegen Knipscheer; //de sergeant zegt niet dat je blaffen moet." — //Ja, mijn een zorg," hernam Knipscheer, //als wij maar vooruit komen; wij hebben waarachtig over dat stukje al een groot half uur gevaren. Als ik geloopen had, was ik al te Weltevreden geweest." — //Beroerde kerel, gooi dat strootje uit je bek, en stoot je bamboezen stok vooruit!" — //Ja," riep Viiemke, //daar verstaat hij veel van; geef hem liever een stomp onder zijn kiezen, dat zal hij beter begrijpen." — //Geen aardigheden asjeblieft, hoor jelui?" riep ik nu van de achterste praauw. — //Maar lieve Hemel, sergeant !" schreeuwden er nu wel drie tegelijk, //wij kotnen er Dooit! De kapitein, die mooije, heeft ons beet met zijn varen ; ik geloof waarachtig dat het transport al te Weltevreden is, en dat is nog wel na ons vertrokken." Bons! daar stiet de voorste praauw, door gebrek aan water, tegen den grond. „Wat zal het nou?" riepen Reutelmeijer en Knipscheer ais uit één mond. — //Ik zit met mijn kast vast," schreeuwde Roomschuit van de voorste praauw. — // Sergeant, daar hebben wij het gedonder al !"— // Laat maar stoppen, anders kom jelui nog boven op ons !" Terstond begonnen de Javanen op de volgende praauwen, door de gebaren der soldaten overtuigd, naar achteren te boomen, zoodat ons gansche konvooi weldra stil lag. Nu begonnen de mondoers (schippers) tot de voorbijgangers te schreeuwen: // Ah! korang ayer banjak! (Ah! veel te laag water 1)" — //Houd je bek maar," riep Roomschuit, //en zie maar dat je ons weer vlot krijgt." Ik gelastte echter Roomschuit, alsmede de overigen , om zich stil te houden , daar al die bombarie geen nut aanbragt; vervolgens beduidde ik denman, die op mijne praauw als schipper fungeerde, door met den vinger te wijzen, dat ik aan wal wilde gaan. Dit kon zeer goed geschieden, daar de toch al niet breede rivier op die hoogte zeer smal was. Yoorts lagen wij voor een dier vele bruggen, welke de tusschen Batavia en Weltevreden gelegen kampong» (inlandsche dorpen) , door de rivier gescheiden , verbinden. Ik begaf mij daarop aan wal, hopende dat er wel iemand de brug zou afkomen, die Hollandsch verstond en mij in het een en ander zou willen behulpzaam zijn, en wandelde vervolgens op en neder over het smalle pad, dat over den hoogen wal liep. Intusschen maakten de op de praauwen gebleven soldaten allerlei gekheid tot de voorbijgangers, hartelijk lagchende, als een Javaan hun nu en dan een woordje geradbraakt Hollandsch toeriep. Zoo hoorde ik bij die gelegenheid Koomschuit roepen tegen Vliemke, toen eene Javaansche vrouw de brug passeerde, met een mand met pisang, en een naakt kind op haar rug in een doek dragende: //Zeg, Yliemke ! die jongejufvrouw daar moest zoo eens in de Kalverstraat loopen." — //Nou, Kees!" antwoordde Yliemke: // daar droom ik van nacht nog van. Maar zie eens aan den overkant, wat doen die daar? Allen keken nu naar de overzijde , en zagen , dat voor eene tusschen pisangboomen gelegen en daardoor half bedekte woning van bamboe een vijftal inlandsche vrouwen achter elkander op de hurken zaten. Ieder van haar hield zich bezig de lange haren van de voor haar zittende vrouw te kammen en uit 'te zoeken. Dit zou nu niets bijzonders zijn geweest; maar elk oogenblik werden er kanarievogels gevangen, welke terstond door de vangster aan de eigenares werden overgegeven, die ze gretig en met smaak consumeerde. //Met dat alles komen wij niet veel vooruit," riep ik daarop , en ging naar de voorste praauw, waarmede men bezig was te ligten; doch dit geschiedde zoo onhandig en traag, dat ik met Reutelmeijer instemde, die tot mij zeide: // Daar zou je de derdedaagsche koorts van krijgen , sergeant, zoo als die kerels werken!" — Knipscheer riep daarop: // Sergeant, kijk! in de verte komt een mijnheer aan. Hij is ook wel zoo wit als een stuk steenkool, doch hij heeft een hoed op; het lijkt de mijne wel van vroeger, daar ik mede in den tuin vap kapitein Snoes te Utrecht werkte." De mijnheer — volgens Knipscheer — kwam de brug over, en wilde juist de kampong ingaan , toen ik hem beleefd te gemoet trad, en vroeg, of ZEd. niet een oogenblik voor tolk zou willeü fungeren. //Ah, sergeant zit vast ?" riep de Afrikaansche lippert, die zoo zwart zag als onze schoenen. //Neen," antwoordde Roomschuit,// de sergeant zit niet vast, maar de praauw." — //Ha! ha!" vervolgde de bastaard-Europeaan, //ik ze uitduid zal. Oh! dieschippers allemaal lui kerel." — //Ja, dat merk ik," riep Vliemke. l)e klerk — want dat was mijnheer in een der vele toco's te Batavia, al had hij, volgens Roomschuit, een pantalon van zijn broertje aan, en een groot luchtgat in zijn regterschoen — begon nu Maleisch te praten met de prauwenvoerders, en wel zoo vlug, dat Knipseheer uitriep: „Nou, gooi dat zoodje maar in mijn politiemuts; ik zal 't morgen wel uitzoeken." Het redeneren van mijnheer den klerk bieef echter niet zonder uitwerking, vooral toen deze van doea peeloeh limci poehoel sama rottanj (vijf-en-twintig rottingslagen) begon te praten, daar de schippers, bijgestaan door eenige hulpvaardige voorbijgangers, op eens een dosis kracht schenen gekregen te hebben. Ten minste, na nog een paar rukken grijnsde de schipper der praauw in questie tegen Roomschuit eenige Maleische woorden, waarop deze uitriep : //Sergeant, die lievert hier wil zeker zeggen dat de boêl weer in orde is?" — //Ja," antwoordde de klerk, //hij weer in orde is, schip wil zeg." _ Ik bedankte nu den goedhartigen liplap, waarop hij zeide: //Oh! niet dank, niet dank; ik sergeant met plezier heb help. Slamat tjalanq (goedé reis)!" en sloeg te gelijker-tijd een pad in naar de nabijgelegen kampong. Ik haastte mij vervolgens, daar het door al het oponthoud reeds donker was geworden, om weder aan boord van mijne praauw te komen, Roomschuit tevens toeroepende: // Wijs je schipper maar, dat hij weder voortboomt." — //Ja wel, sergeant!" riep Roomschuit: //het zal aan mij niet leggen. Aboe! — neen, wacht even — Ayo! zoo is het, geloof ik." De schippers begrepen echter al genoeg, en de trein ging vooruit. // Ik denk, Vliemke, hoorde ik üeutelmeijer roepen, //dat onze jongens de rijst al binnen hebben en op één oor liggen." — //Ja," hernam Reutelmeijer, „ik weet nu al, hoe het baantje van goederen wegbrengen in de Oost smaakt; ik gun je de pret, en let er op, wij zijn er nog niet." //Wat zullen wij slapen, jongens!" schreeuwde Knipseheer op eens, na eenige oogenblikken stilte, i Ik begin mooi trek te krijgen in mijn potje." — //ja, ik denk dat ze je een potje zullen opscheppenhernam Vliemke. „ Maar wat voel ik ? Het regent!" — // Het regent!" riepen wij allen. // Het zal nu eerst goed worden, sergeant! en het zijn fatsoenlijke druppels ook; het lijkt hier in Indië alles wel buiten model." — //Ja, ja," ging Knipseheer voort tegen zijn schipper, //jij bent ook buiten model; boom maar op met je bruine fieselemie!" Zoo ging, terwijl het voortdurend regende, de togt langzaam en dikwerf niet zonder moeite voort. De duisternis was nu volkomen, en het eentoonig plassen der stokken, waarmede de schippers eene bijna onmerkbare voorwaartsche beweging aan de praauwen gaven , werd nu en dan afgewisseld door het geraas , dat mijne soldaten maakten, die ongeduldig begonnen te worden en nu en dan door hevig vloeken en schelden huune ontevredenheid luide te kennen gaven. Na nog tweemaal op het ondiepe met een paar praauwen te zijn vastgeraakt, kwamen wij eindelijk 's avonds in de onmiddelijke nabijheid vau het plaatsbureau te Weltevreden doornat aan. De aanlegplaats der praauwen te Weltevreden is een soort van kom, waar men binnen loopt, en in wier nabijheid de achterzijden van eenige officiers-woningen, alsmede van het plaatsbureau , alles in steen opgetrokken, gelegen zijn. Het was avond, en van gas-lantaarns wist men destijds te Weltevreden veel te vertellen, doch te vinden waren zij nergens, zoodat het genoegzaam duister was, daar een hier en daar geplaatste olie-lantaarn bij het regenachtige weêr al zeer weinig dienst deed. Wij lagen in allen geval met ons konvooi stil, en gingen , nadat de achterste praauwen zich ook een plaatsje hadden uitgezocht, om het lossen der goederen bevorderlijk te zijn, aan wal. Daar stond ik nu met mijne zes morrende soldaten rond te kijken als een kat in een vreemd pakhuis. De regen had intusschen voor een oogenblik opgehouden; doch het water droop uit onze kapotjassen, terwijl er niemand iu de nabijheid te zien was, dan nu en dan een Javaan of Chinees, die in onze oogen met dwaallichtjes schenen te loopen, en van tijd tot tijd een schel geluid gaven. Hoe nu de kazerne van het depöt-bataillon te vinden, dat, volgens vroegere uitduiding, op een kwart uur afstands van de aanlegplaats der praauwen moest verwijderd zijn ? Ik riep Eoomschuit, en zeide tot hem, die mij steeds gedurende ons langdurig water-transport als de geschiktste der zes mannen was voorgekomen: //Eoomschuit, je moet zien dat je de depót-kazerne opsnort; er zal je wel iemand tegenkomen, die je den weg wijst. Daar moet ge u terstond aanmelden bij deu adjudant-onderofficier, hem mededeelen, dat wij met de goederen zijn aangekomen , en dat ik den adjudant verzoek ons spoedig te willen doen aflossen door manschappen van het depót of de wacht, daar wij nat en .huiverig zijn, en ook naar rust verlangen, even als onze kameraden , die deze al ruim vier uren genieten. Kom zoo spoedig mogelijk terug, én breng mij het antwoord. Yoeg er ook bij , dat wij nog niets gegeten hebben." — // Best, sergeant!" hernam Eoomschuit, en vertrok, onder hevige verwenschingen van de achterblijvenden. Zoo riep Knipscheer: //En als je soms den ouwe (kapitein) ziet, bedank hem dan voor zijn mooi baantje." — // Ja, voor mijn ook riepen vervolgens Vliemke en Eeutelmeijer, terwijl van Someren er bijvoegde: //Zeg hem, dat >ij op zijn buikje past aan tabel dot, of hoe noem je dat ding in de logementen ? Hij mogt eens kramp krijgen van de vruchten, en dat zou jammer wezen." De bijna niet meer hoorbare voetstappen van Eoomschuit bewezen, dat hij weinig meer gehoord had van hetgeen van Someren hem nariep , waarom deze laatste dan ook besloot om, even als de overigen, de terugkomst van Eoomschuit rustig af te wachten. Hoewel wij alles behalve vrolijk gestemd waren, hield ons de gedachte van spoedig te worden afgelost, ten einde iets te kunnen nuttigen en ons lekker te maken , even als onze kameraden, die over land waren gekomen, dit reeds vier uren vroeger hadden gedaan, nog zoo wat op de been. Wij wandelden dan ook op en neder, en ik nam, na Yliemke bij de praauwen als schildwacht te hebben achtergelaten, het voor mij zoo vreemde terrein, zooveel de duisternis het toeliet, op. Bij deze verkenning ontdekte ik de achterzijden eener rij van steen opgetrokken gebouwen, alsmede een nabij de praauwen staand afdak, rustende op een viertal bamboezen. Voorts geleek de plaats, waar wij aangeland waren, wel eene weinig bezochte achterbuurt, daar niemand tijdens de afwezigheid van Boomschuit ons kwam troosten. Gelukkig bleef deze niet al te lang met zijne lastgeving op weg. Naauwelijks was er drie kwartier uurs na zijn vertrek verloopen, of hij keerde terug, vergezeld van twee Javaansche soldaten, die een zevental eetketeltjes droegen, en rapporteerde mij het volgende: //Sergeant, ik heb de depót-kazerne, met behulp van een der wachthebbende manschappen aan het hospitaal, nog ai spoedig gevonden ; toen heb ik mij terstond begeven naar den onder adjudant, doch die lag met een nat zeil aan te slapen. Toen ik echter, 11a voor zijn deur over zijnen daar liggenden oppasser te zijn gevallen, bij hem aanklopte, of liever bonsde, vloog hij waggelende en geheel in uniform gekleed zijn bed uit, mij naar het ander eindje van de Oost verwenschende. Ik maakte hem vervolgens met uwe boodschap bekend> waarop hij nijdig en brommend antwoordde: //Daar gebeurt niets van! Jelui blijft bij de praauwen en lost eerst je goederen; ik zal de karbouwenwagen (wagen met buffels bespannen) van hier zenden en je twee man medegeven , die jelui eten dragen. Dat zal, denk ik, nog wel in de keuken staan; ten minste vier uren geleden stond het er nog. Zeg nu maar aan je sergeant, dat hij aansprakelijk is als er één stuk goed verloren raakt; en manschappen om af te lossen krijgt hij niet; hij moet die zes man maar nemen, waarmede hij gekomen is." Vervolgens waggelde hij zijn deur weer in, en smeet deze voor mijn neus digt." Het nieuws, dat Eoomschuit medebragt, strekte niet om ons in aangenamer stemming te brengen. Dit bleek weldra uit de gezegden van mijne manschappen , als: //Ik hoop, dat die lievert van een onder adjudant een rolberoerte krijgt tot in de haven van Batavia !" — // Is het geen schande, ons hier zoo te behandelen! Waarom geen manschap pen van het depöt-bataillon afgezonden , om ons af te lossen ?" — //Is dat nu de zorg, die het Indische gouvernement voor pas aangekomenen draagt?" — //Daar wordt men nu maar overgelaten aan de willekeur van een bezopen onder-adjudant!" — //Nou jongens, ze hebben ons niets te veel verteld van den beestenboel, die het te Weltevreden bij het depót moet zijnenz. Vliemke en Knipscheer klaagden over kramp in den buik en weigerden halstarrig een stuk van de goederen te lossen. Hoewel ik bij mijzelven overtuigd was, dat het onbillijk was van ons te vorderen , dat wij doornat den eersten nacht in Indië als het ware in de open lucht zouden doorbrengen, hield ik hen echter voor oogen, dat, indien zij hunne weigering volhielden zoodra er met lossen begonnen werd, ik hen den volgenden morgen kennis zou doen nemen van de gesteldheid der Indische politiekamer. Onder gedurig pruttelen begonnen de heeren hunne eetketeltjes te openen , waarvan de inhoud lang niet aanlokkelijk was voor orang-laroe (nieuwelingen). Een weinig drooge rijst in het deksel, met een vuurrood balletje er op {sambal of fijngestampte Spaansche peper), en in den ketel eene hoeveelheid sajor (sterke Indische saus) , met een stukje uiterst taai vleesch. Na een paar vingers vol (lepels of vorken behoorden tot de luxe dien avond, en waren niet aanwezig) uit het deksel genomen te hebben, begon Knipscheer vreeselijk te schreeuwen en te vloeken, zijn mond vasthoudende en tevens in het rond te dansen, zoodat allen, hoe onaangenaam gestemd zij ook waren, het uitschaterden van lagchen. De zaak was deze: de koks zijn gewend bij de rijst een weinig sambal te voegen. Deze had nu Knipscheer, zonder de kracht er van te kennen, met een dosis rijst in den mond gestoken; van hier dat het hem toescheen, als had hij vuur geslikt. Het ontbrak niet aan spotternijen, vooral toen Vliemke, een der ergste spotters, zelf begon rond te springen, daar hij het zelfde had ondervonden, als zijn kameraad Knipscheer. De aankomst van den karbouwenwagen maakte een einde aan die tooneelen, daar een ieder weder op eene alleronpleizierigste wijze werd herinnerd aan het lossen der zware kisten en koffers van het transport. De voerman, een oude Javaan van het luiste soort, kwam voetje voor voetje met zijne even luije kolossale buffels aanstappen, keerde den wagen met het achtereinde naar de praauwen, en wachtte geduldig, met de regterhand aan zijnen hoofddoek salueerende, mijne orders af. Goede raad was duur. Er moest begonnen worden, niettegenstaande het reeds elf ure was en de regen voortduurde. Met lood in de schoenen werd nu de eerste koffer tegen den glibberigen kant aan wal gebragt en TerTolgens op den wagen geplaatst, niet zonder alles behalTe stichtelijke redevoeriugen mijner soldaten. Een half uur zullen wij op deze wijze aan het lossen zijn geweest, toen de regen, die tot nu toe dragelijk was, op eens OYersloeg tot een hevigen plasregen. Wij lieten daarop eenYOudig den wagen staan, en scholen allen onder het nabijgelegen afdak, waaronder het nu geheel duister was. De Yoerman wist het echter nog beter; deze spande zeer laconisch zijne buffels uit, liet den wagen den wagen, bekommerde zich niets ter wereld om mijn Hollandsch schreeuwen en fluiten , en ging bedaard naar huis. W at bleef ons nu OTer, daar de regen als een waterval om ons henen stortte, en het nachtelijk uur voorzeker den voerman niet zou bewegen om nog eens naar ons te komen omzien, naar ons, die aansprakelijk waren gesteld voor de zoek te raken bagage? \v ij waren verpligt ons neder te vlijen op den ongelijken grond onder het afdak, om beurte de wacht houdende, maar ook om beurte nu en dan tot de knieën ergens in zakkende; — doch de duisternis belette te zien, waarin. '/joo wachtten wij den morgenstond af, waarlijk op de onbekende zachte specie (een soldaat slaapt altijd goed) vrij wel gerust hebbende; doch hoe groot was onze verbazing, toen wij bij het daglicht om ons heen zagen en elkander bekeken! W ant waar hadden wij den nacht doorgebragt ? Onder een afdak, waar men gewoon was in langwerpige, ondiepe kuilen kalk aan te mengen. AV^ij zagen er ontoonbaar uit, doch waren verheugd dat de nacht, die ons geen van allen ligt uit het geheugen zal gaan, voorbij was. En werden wij nu, zoo als men ligt denken zou, terstond bij het aanbreken van den dag afgelost, en konden wi] ons dan nu ten minste eens van onze natte kleederen ontdoen ? 1870. I. 19 Neen! wij werden eerst om 10 ure, dus vier uren na de reveille in de kazerne, na de brandende zon eerst nog drie volle uren te hebben genoten, afgelost, en in de gelegenheid gesteld om ons, gelijk de overige transport-kameraden dit aanstonds hadden kunnen doen, lekker te maken. EENE AUDIËNTIE IN DEN HAAG. Wij bevinden ons in de antichambre der audientiekamer van een voormaligen minister van financiën. Het vertrek is zeer povertjes gestoffeerd, blijkens de vermolmde stoelen met verfonfooide fluweelen zittingen, het verkleurde tapijt, de gescheurde kolomkagchel en de versleten gordijnen, die stevig gestijfd zijn, om niet als een nat hemd voor de glazen te hangen. Deze meubelen en accessoires zijn waar. schijnlijk bij een uitdrager in de achterbuurt de Geest voorbeen prikje gekocht, om den Oud-Nederlandschen staat en de schatkist niet te veel te bezwaren, en de woeste opposanten der Tweede Kamer, die het thema van bezui niging op allerlei variatiën voordragen, zoodanig te breidelen en te vermurwen, dat ze bij het zien van deze antichambre kippenvel krijgen. Een porte-feu (Haagsche stijl, alias kagchelstoker), die 's ministers deurwaarder, directeuradministrateur van een begrafenisfonds en tevens voorzanger bij eene psalmvereeniging is, (zijne vrouw oefent het bedrijf van stovenzetster in de Groote kerk uit) gelijkt sprekend een pendant van de Egyptische mummie in het Leidsch museum van antiquiteiten, met dit onderscheid, dat die mummie ontzwachteld is en, zoo als van zelf spreekt, zich niet verroert (de man is circa drieduizend jaren geleden gestorven), terwijl onze porte-feu een kaal zwart pak, met rooden en grijzen weerschijn, aan heeft , eene breede witte das met grooten strik om den hals drragt, en bij tusschenpoozen circuleert, om in de zwaarmoedig trekkende kagchel duchtig te poken. Hij houdt eene lijst in de hand, waarop de navolgende personen voorkomen: Een Indisch onderofficier. Een ambtenaar op wachtgeld. Een surnumerair bij de belastingen. Een jonkheer, arm in de beurs en naar den geest, neef van een lid der Tweede Kamer. Een aanbidder van de zon van den dag, bekend onder den naam van baron-flaneur. Een metalen-kruisridder. » Een hervormingsgezind ambtenaar. De Indische onderofficier heeft een mager en taankleurig gelaat; de knoken van schouders, ellebogen en knieën teekenen zich in zijne versleten koloniale montering even scherp en hoekig af, als die vau een afgejakkerd vigilantenpaard; de arme ziel zit zoo sterk te kogchelen, dat de vermolmde stoel er van kraakt en dreigt te breken. De ambtenaar op wachtgeld heeft zich in een hoek geplaatst , en tuurt onbewegelijk op den grond. Men ontwaart spoedig, dat hij een zwart pak van een langen en corpulenten lijkbidder geleend heeft; want rok, broek en vest hangen in eene zoo ruime ellemaat om zijn lijf, dat hij een zwarten pierrot gelijkt. De man ziet er bleek en ziekelijk uit, als een maagpijnlijder of iemand die den geeuwhonger •heeft. Zorg, kommer, gebrek aan het noodige voedsel en slapelooze nachten staan op zijn gelaat te lezen. De surnumerair, of ambt-snakker bij de belastingen, schijnt een flinke jongen, met eene blozende kleur en vol hoop. Droomen van vette ontvangersposten maken hem een weinigje zenuwachtig. De jonkheer ziet zeer brutaal en hooghartig in het rond ; op zijne physionomie leest men: Hans komt door zijn domheid voort. Zijn oom, die den invloed van het spreekwoord //het kleed maakt den man" begrijpt, heeft gezorgd dat neeis toilet eene getrouwe kopie van het laatste Parijsche mode-journaal is, hetgeen den jonker wel een saletachtig, maar daarom nog geen geniaal voorkomen geeft. De baron-flaneur is in eene veelkleurige kleeding uitgedost , alsof hij daarmeê zeggen wilde: // Ik kom hier niet om tc soliciteeren!" Een pince-vez prijkt op zijn spitsen 12* neus; hij monstert de aanwezigen met fiere blikken, neuriet een air uit den Don Juan, neemt nu en dan eene prise uit een gouden snuifdoos, die hij in zijne hand heen en weder rolt, en acht zich boven al de anderen verheven. De metalen-kruisridder trekt somwijlen een pijnlijk ge. zicht, wegens eene in den tiendaagschen veldtogt opgeloopen wond; om de pijn te temperen kaauwt hij op een pruimpje Marylander. Hij heeft een zwart kostuum bij een uitdrager gehuurd; want de rok met den grooten rolkraag, de schriele voorpanden, waaruit het vest bijna twee handen breed uitsteekt, en de smalle en lange kuitendekkers, staan hem potsierlijk. De broek is zekerlijk van een verongelukten tjalkschipper afkomstig, want de wijde pijpen fladderen om zijn magere beenen, als die van een vogelverschrikker om een paar bezemsteelen. De hervormingsgezinde ambtenaar gelijkt op Paust. Zijn ovaal en hoog voorhoofd en zijne diep in het hoofd liggende oogen kenschetsen den denker, terwijl over de geheele physionomie een melancholische tint ligt, die met zijn eenvoudig zwart gewaad uitnemend overeenstemt. De minister is gekomen: hij belt. De deurwaarder gaat met de audientielijst en eene portefeuille vol papieren naar binnen. Eenige oogenblikken daarna keert hij terug; de audientie wordt geopend, en de Indische onderofficier aangediend. De minister. Waaraan heb ik het te danken, u aan mijn departement te zien, mijnheer? De onderofficier. Ik heb vijftien jaren in de Oost doorgebragt, Zijne Excellentie, en als onderofficier aan verschillende expeditiën deelgenomen, waardoor ik een borstkwaal heb gekregen, die een langer verblijf in de Oost verbood en mij voor de krijgsdienst ongeschikt heeft gemaakt; thans zou ik Uwe Excellentie nederig solliciteren om eene commiesplaats bij de belastingen. Dr minister. Gij moet u tot den minister van oorlog wenden; mijnheer! mijn ambtgenoot zal u welligt nog in eenige administratieve militaire betrekking kunnen bezigen; mijn departement is uitsluitend civiel. De onderofficier. Zijn Excellentie den minister van oor- log heb ik reeds gesproken; Zijn Excellentie heeft mij aan Uwe Excellentie geadresseerd. De minister. Dat is zeer gemakkelijk, doch mijn ambtgenoot zal niet geweten hebben , dat alle plaatsen bij mijn departement bezet zijn; komt er iets vacant, dan staat er reeds eene reeks van sollicitanten te wachten, welke geholpen dienen te worden. Adresseer u dus nogmaals, uit mijn naam, bij het departement van oorlog of bij dat van koloniën, waaronder gij ressorteert. Indien ge een arm of been verloren hadt, zoudt ge op uwe beurt te Bronbeek geplaatst kunnen worden, doch dewijl ge uwe armen en beenen nog hebt, kan ik niets voor u doen. De minister maakt eene lichte buiging met het hoofd, slaat de hand aan de bel, en de Indische onderofficier gaat brommende heen en spreekt binnen 's monds: // Dat mankeert er voor den donder nog aan, een arm of been te missen om in aanmerking te komen; vecht maar tegen de Balinezen en Dajackers, om naderhand, tot loon uwer dapperheid, van Herodes naar Pilatus gestuurd te worden.'' De ambtenaar op wachtgeld treedt binnen. De minister. Wat voert u tot mij, mijnheer? De ambtenaar op wachtgeld. Zijne Excellentie, ik ben vader van 8 kinderen en heb reeds 18 maanden lang reikhalzend naar eene plaatsing uitgezien, omdat mijn wachtgeld van ƒ 250 "zoo klein is, dat ik op den duur in de behoeften van mijn groot huisgezin niet zal kunnen blijven voorzien, hoe zuinig wij ook mogen leven en hoe vele ontberingen wij ons met lijdzaamheid getroosten. Ik kom Uwe Excellentie eerbiedig verzoeken mij te willen plaatsen, opdat mijn bekrompen toestand daardoor verbeterd worde. Du minister. Lag het aan mij, mijnheer, dan zou ik u uit uwe verlegenheid helpen; maar gij moet bedenken, dat ik niet vrij ben. De Staten-Gene raai dringen op bezuiniging aan; gij moet het hun wijten, dat uwe betrekking opgeheven is en gij op wachtgeld geplaatst zijt geworden. Ook gij hebt uw offer, dit is eene troostrijke gedachte, aan de noodlijdende schatkist moeten brengen, en de bewustheid van tot het algemeen welzijn te hebben bijgedragen, moet uw nood aanmerkelijk verzachten. Intusschen beloof ik u, aan u te zullen blijven deuken. Tingeling! De ambtenaar op wachtgeld waggelt treurig en met een hangend hoofd heen. De surnumerair hij de belastingen huppelt naar binnen. De minister. Wat is uw verlangen, mijnheer? De surnumerair. Zijne Excellentie , ik heb reeds negenen-negentig vacante ontvangersplaatsen waargenomen en ben tien jaren bij het vak der belastingen; gaarne zou ik met het ontvangerschap van de gemeente B*** begunstigd worden, waarom ik de eer heb Uwe Excellentie bij deze mijn request onderdanig te overhandigen. De minister. De gemeente B*** is, naar ik meen, nog al volkrijk, en dus eene goede recette. De surnumfrair. Het is slechts eene middelmatige recette, Zijne Excellentie, maar desniettemin wenschelijk voor mij, dewijl er mijne ouders wonen, hij wie ik in den kost kan gaan. Mijn tienjarige dienst en de getrouwe waarneming van negen-en-negentig vacatures doet mij daarenboven hopen, dat ik in de geëerde protectie van Uwe Excellentie zal mogen deelen, bij wien ik mij met het diepste respect aanbeveel. De minister. Wij zullen zien. Ik zal uw request in handen van den provincialen directeur stellen ten fine van advies, en dienovereenkomstig concludeeren. De surnumerair buigt bijna met den neus op den grond, snelt in eene opgeruimde stemming en het hoofd vol luchtkasteelen de achterdeur uit, middelerwijl de jonkheer de voordeur binnentreedt. De minister. Waaraan heb ik het genoegen toe te schrijven Jonkheer van Palingburg tot Hooghaspel bij mij te zien ? De jonker. Ik heb de eer Uwe Excellentie de groete van mijn oom te brengen. De minister. Ik dank u. Is mijnheer de baron welvarende ? De jonker. Geobligeerd Zijne Excellentie; mijn oom beveelt mij in de bijzondere attentie van Uwe Excellentie beleefdelijk aan. De minister. Kan ik u waarlijk in iets protegeeren ? Zeg het mij s'il vous plait- De jonker. In de gemeente B*** is de plaats van ontvanger der belastingen vacant; het is wel is waar eene kleine betrekking, doch voor een begiu irès convenable. ALiju 00111 heeft dit request voor mij opgesteld, hetwelk ik de eer heb, met eene begeleidende missive van hem, aan Uwe Excellentie te overhandigen. De minister. Gij zijt nog nooit bij eene administratie geëmployeerd geweest; de gunst, die ge vraagt, is groot; maar ik zie uit de missive, dat uw oom zich aan mijne zijde zal scharen tot goedkeuring van een bij de eerstvolgende zitting der kamers in te dienen wetsontwerp voor eene geldleening. Enfin , de eene hand wascht de andere. Het ergste echter is, dat ge met den loop der administratie geheel onbekend zijt. De jonker. Zou uwe Excellentie mij geen surnumerair kunnen toevoegen, die reeds eenige kantoren heeft waargenomen ? De minister. Gevonden , admirabel gevonden ! De jongeling, dien ik zoo even gehoor heb verleend, is daartoe uitmuntend geschikt; hij heeft reeds negen-en-negentig vacatures loffelijk vervuld, en kan het nu tot een rond getal brengen; zijne ouders wonen te B* * *; ik zal hem u als assistent toevoegen. De jonker. Uwe Excellentie heeft veel goedheid. De minister. Eer ge vertrekt zal ik eenige regelen aan uw oom schrijven; laat ze vóór vier ure van het ministerie afhalen. De jonker. Ik zal aan de orders van Uwe Excellentie voldoen en ben zeer gevoelig voor de protectie van Uwe Excellentie en de genoten faveur. De minister. Doe mijne mondelinge groete aan den waarden baron. De jonker. Met het meeste genoegen zal ik mij daarmede belasten en heb de eer mij bij Uwe Excellentie voortdurend aan te bevelen. De baron -flaneur treedt op. De minister. Hoe gaat het met mijnheer den baron? De flaneur. Parfaitement bien., Zijne Excellentie, parfaitement bien. De minister. Is er nieuws, mon ami ? De flaneur. Er wordt veel over de aanstaande geldleening gesproken. De minister. Wat zegt men er van? De flaneur. Men maakt allerhande flaauwe remarques ; waDt Uwe Excellentie weet, dat de geldleeningen bij het publiek in geen goeden reuk staan. de minister. Zonder geld kan men echter de staatsmachine niet in werking houden. De flaneur, Uwe Excellentie heeft volkomen gelijk ; in dien zin heb ik alle opposanten heftig bestreden, en er ten slotte bijgevoegd: la critique est aisée, et l'art est difficile. De minister. Juist, mijnheer de baron, 't Is moeilijk om in onzen tijd iedereen tevreden te stellen, nu tout le monde fait la critique. De flaneur. En dan die lastige journalisten, die alle dagen recenseren en oppositie maken; eed affreux! De minister. Dat is eene ergerlijke kwaal van onzen tijd; elke eeuw schijnt een kapitaal gebrek te moeten bezitten. Wij zoeken de oppositiebladen door onze bezoldigde handlangers zoo veel mogelijk te laten bestrijden, dat is alles wat wij kunnen doen; de publieke opinie is en blijft voor ons een Medusa-hoofd. Eer het wetsontwerp wordt ingediend, zal ik een luisterrijk bal geven, waarop ik de hevigste bestrijders der geprojecteerde geldleening zal inviteeren; ik hoop u op de partij te zien, want gij zult wel, gelijk altijd, tot den goeden afloop der zaak willen medewerken. Weet ge mij nog eenige nuttige wenken te geven, mon cher baron P De flaneur. Onderhands heb ik vernomen dat de opposanten C. E. H. en P. hunne opinie voor ditmaal eenigzins wijzigen en voor de geldleening stemmen zullen, om geen stremming in den loop van 's lands zaken te veroorzaken ; maar.... ter belooning hunner goede gezindheid zou een lintje cum annexis welkom zijn. De minister. Acnordé! van ganscher harte accordé!\ De flaneur. Overigens kan Uwe Excellentie met het geven van postjes voor zonen, neven en verdere familie veel goeds uitwerken. De minister. Dat weet ik par expirience. De flankub. Langs dien goeden weg zal de overwinning behaald worden. De minister. Hartelijk dank, mon cher ami, voor uwe wijze raadgevingen; interesseer u s. v. p. verder voor de goede zaak. Ik verwacht u op het bal; neem tot afscheid eene prise. De minister presenteert den baron-flaneur eene gouden snuifdoos, waarop het naamcijfer van den sultan van Turkije in diamanten prijkt, een cadeautje, dat hij in der tijd als ambassadeur heeft ontvangen voor de officiële mededeeling van de heugelijke geboorte van een prins, in gewonen stijl de aanzegging van een kraambericht, een der gewigtigste bezigheden van onze wereldberoemde buitenlandsche diplomaten. Onder een teederen handdruk zeiden de beide intiemen tot elkander: u Au revoir!" De metalen-kruisridder hompelt vervolgens naar binnen. De minister. Wat voert u tot mij, mijnheer ? De metalen-kbuisriddeb. Ik ben in der tijd, gelijk Uwe Excellentie aan mijn metalen kruis ziet, voor vorst en vaderland uitgetrokken en heb eene voordeelige betrekking op een handelskantoor daarvoor opgeofferd. In den tiendaagschen veldtogt heb ik een kogel bij Leuven in mijn been gekregen, waardoor het stijf is geworden. Daarna ben ik gepasporteerd in !het vaderland teruggekomen, en heb jaren lang bij verschillende kruideniers, spekslagers en komenij houders de administratie gevoerd, hetgeen mij een sober stukje brood verschafte. Daar mijne patroons echter ver van elkander wonen. o. a. op den Haarlemmerdijk , in de Utrechtsche straat, aan den Overtoom, in de Joden-breedstraat enz. enz. en mijn been dagelijks zwakker wordt, kan ik hen op den duur niet langer blijven bedienen. Ik kom thans Uwe Excellentie allernederigst solliciteeren om een commiespostje, of het baantje van zegelklopper , of huisbewaarder in een rijksgebouw , of zoo iets. De ministeb. Het is mij volkomen onmogelijk aan alle aanvragen om postjes te voldoen. Ik heb medelijden met uw toestand, en raad u derhalve aan , uwe belangen aan mijn ambtgenoot den minister van oorlog voor te dragen , ten einde eenige ondersteuning in uwe droevige positie te verkrijgen; welligt dat de kas van het departement van oorlog eene kleine gratificatie voor ééns toelaat. Zeg gerust dat ge bij mij geweest zijt en ik u dien stap heb aangeradeu. De metalen-krui sbiddeb. Ik had gehoopt eene vaste betrekking, hoe klein dan ook, te zullen krijgen. In der tijd heeft wijlen onze geëerbiedigde Koning, Z. M. Willem I, in eene proclamatie plechtig verzekerd , dat al wie voor vorst en vaderland uittrok, bij terugkeer naar de haardsteden op de ondersteuning van het gouvernement kon rekenen. Ik heb daarop vertrouwd en daarvoor, gelijk ik gezegd heb, eene voordeelige betrekking opgeofferd om , helaas! jaren lang met het meeste geduld, doch te vergeefs, naar de vervulling dier belofte te wachten. De mini stee. Gij kunt gemakkelijk begrijpen dat wij onmogelijk ieder kunnen helpen en tevreden stellen. De mbtalf.n-kbuisbiddeb op een lalconieken toon : Daarvan sprak in 1830 de proclamatie van wijlen onzen geëerbiedigden koning Z. M. Willem 1 niet. De ministeb. 1830 is reeds zoo lang geleden, en er zijn na dien tijd vele veranderingen in bet staatsbestuur gekomen. Het aantal posten is verminderd, want het volk wenscht bezuiniging. Iedereen moet zich naar de gewijzigde omstandigheden schikken en zijn deel, in eene meerdere of mindere mate, tot nut van het algemeen bijdragen. Adresseer u dus bij Z. E. den minister van oorlog; dat is de eenige en laatste raad, dien ik u kan geven. Op deze speech volgt de gewone buiging en ting-tingtingeling! De metalen-kruisridder mompelt bij het heengaan: // Dat heet ik je nu, God betert., de vrijwilligers van 1830 beloonen en de koninklijke woorden nakomen! Salomo had waarachtig gelijk; die wist het, toen hij zei: Vertrouwt nooit op prinsen!" De hervormingsgezinde ambtenaar treedt op. De ministeb. Hebt ge mij iets mede te deelen, mijnheer? De ambtenaab. Ik heb onlangs de vrijheid genomen Uwe Excellentie een ontwerp te zenden tot verbetering van een tak mijner administratie , eene verbetering , die het zeldzame voorrecht bezit van de schatkist en het publiek te bevoordeelen. Tot nogtoe heb ik op dat ontwerp geen antwoord ontvangen. hetgeen mij, wegens het groote gewigt der zaak , bevreemdt. Mag ik weten waaraan dit oponthoud moet worden toegeschreven ? De ministeb. Ik rappeleer mij uw ontwerp , waarop door den referendaris geadviseerd is. Yolgens dat advies is uw ontwerp eene utopie, die alleen het publiek zou baten, tot groot nadeel van de schatkist. Gij begrijpt nu , ten minste gij dient het te begrijpen, mijnheer, dat het belang van de schatkist boven alles gaat, en het dus zeer gevaarlijk is stellingen te publiceren, welke de inkomsten zouden doen verminderen. Gij hebt eene groote onvoorzichtigheid begaan met uwe denkbeelden door de drukpers te verspreiden ; het publiek , gelijk ligt te denken is, heeft gretig naar uw voorstel geluisterd, omdat het belang bij de zaak heeft. Een ambtenaar mag geen auteur wezen , ten minste niet over ambtsaangelegenheden, welke alleen in geschrifte aan het hoofd zijner administratie dienen medegedeeld te worden Indien gij eenig opstel wenscht te maken en te openbaren, of voor de pers wilt schrijven, dan zijn er onderwerpen en gelegenheden genoeg om aan dien trek te voldoen. Vervaardig, om iets te noemen, daar gij ook dichter zijt , dichtstukken voor rederijkers, romances voor de schoone sekse, redevoeringen voor afschaffingsgenootschappen en de maatschappij Tot nut van 't algemeen; bovendien zal ik u in de gelegenheid stellen om in de koninklijke maatschappij voor fraaije kunsten en wetenschappen een of meer spreekbeurten te vervullen , waar gij b. v. eene verhandeling kunt geven over den vermoedelijken oorsprong van den Nijl, den waarschijnlijken doortogt bij de Noordpool , den veronderstelden toestand van de binnenlanden van Nieuw-Holland, alsmede over de administratieve inrichtingen bij Japanezen, Chinezen en Egyptenaren. Zie , met dat alles heb ik vrede; maar schrijf, in 's Hemels naam, nooit weer over eene hervorming van een tak onzer Nederlandsche administratie, ten minste niet voor het publiek. In het vervolg moet ge u daarvan onthouden, indien gij ambtenaar wenscht te blijven. Aan den uitvinder werd niet gedacht; deze leeft stil en vergeten, en beschreit de wereld niet, maar belacht haar. Zou hij niet het beste deel hebben gekozen? kas geen gulden aanwezig was, weshalve hij de intcekeningalijst, tot zijn leedwezen, in blanco moest terugzenden. Welk eene zware taak had die minister te volbrengen: de koloniën te besturen zonder één gulden in kas te hebben, ja, misschien over niet meer dan een kwartje of een dubbeltje te kunnen beschikken! Maakt het dus die arme ministers van koloniën niet te lastig, gij heeren opposanten van de Tweede Kamer of gij redacteurs onzer dagbladen; somtijds zijn zij geen gulden rijk om onze koloniën te administreren. Zuiniger kan het waarachtig niet, en dan durft ge nog van verspillingen van millioenen spreken; waarlijk, uwe kritiek is al te erg Terwijl gij zit te vitten en beweert dat ze in het goud zwemmen, hebben die ministeriële stumpers geen twintig stuivers in kas. Maar wat men hem euvel kan duiden is, dat die arme minister van koloniën een zoo lamentabel antwoord aan een Nederlandschen auteur zond, die op dat oogenblik van een goed vriend 40 cents moest leenen , om de larmoyante geschichte van de koloniale kas te vernenien. Zie , mijnheer de minister, gij hadt den brief van den auteur franco ontvangen en moest hem franco geantwoord hebben, dit brngt de burgerlijke beleefdheid meê, en daarmede had het quitte geweest; deze gedragslijn is vooral in ons vaderland aan te bevelen, waar de nationale auteurs zoo razend royaal door het gouvernemeut aangemoedigd worden. // 'T RÓAST", OF HET DANSENDE DEKSELTJE. u't floast al, en nog is moeder niet verum!" zei Geurtje, de ferme dochter van Jan den voerman en Trui Mientjes, en daarom gewoonlijk // Geurtje van Jan-Truitjes" genaamd. 't Eoast verechtig al; 't dekseltje danst op den ketel Zooeven he'k de thèj ree gemoakt, nog 'n kwak woater der bij ; moar moeder woar toch al veur drie kertier up 't darp angegoan. 't Sleet doar krèk acht op de toonklok en nog niet verum, da' woar toch vremd; ze woar eigest niet t'huis gewest, en ook had moeder er up gestoan, da' ze eigest 't brood noar Gaart den bakker zou brengen , en wat ze ook gezeid had, ze had er met roazes gedreigd, as ze zelfs um diën tijd 'n trèj buiten de deur zou doen. Woarum? Joa, doar had ze al lang over geprakkezierd, moar ze kost er geen heugte van krijgen." Zoodanig was de alleenspraak van Geurtje bij 't geraas van het water en 't eentoonig getik der groote klok , die tegenover het //kamenet," in de nette keuken-kamer hing. Ja, mooi en netjes zag er alles uit, want de minsen uit 't darp zèjen niet ten kwoaje, //da' Jan, die tot 't loatste toe nog wel met de kar noar stèj had gerèjen, zijne vrouw en dochter genogt had geloaten veur zoet bij de koffie en stroop ien de pap ; ze wiesten wel, dat, al zag men vrouw en dochter niet meer in Jan's lichtveerdig kartje veur de kark afstappen, ze toch nog warmpjes d'rin zoaten , en de zuiveren knippen en 't peprementdeuske ien de kark hun nog meer tegenblonken, tis de wangen van 't mooie Geurtje eigest." Steeds nog zat deze te wachten en zweefde tusschen bezorgdheid en //vrees veur roazes," want zie, moeder woar 'n hèl goed mins , 'n best mins.... maar wel wat kriemelig van nemeur, en as ze ondeugend wierd, dan ko3t 't er spannen. Moar nee, loa'k doar niet euver denken; moeder heit duk 't gebrek en 't hert dreejt me um as'k denk, da' ze 't underweges .... Zonder uit te spreken was ze de deel al op, en buiten jdoor de sneeuw op 't dorp aan. Nu gebeurde het in die zelfde ure, dat het Joost van Geurt Snijer (zijn grootvader was kleermaker geweest) geviel, om, in gedachten verdiept, terwijl hij tegen de deur van de deel stond geleund, eene philosophische bespiegeling over de maan te houden : A' je nou , za 'k moar zeggen, dat ding eris goed beschouwt, dan zou je toch zeggen dat, as doar nou ins minsen woareu, zoo as meister, rnein ik, toen 'k nog school goeng, heit gezeid, ze verechtig toch wel deur al da' gedreej' dol mosten worden. Dat geet er moar joar in joar uit zoo fietjes heer, krek as 'n wanmeulen, en loat ze nou moar kletsen, loat 'ze moar zeggen, dat da' niet de kloare woarheid is. moar ge kunt 't toch eigest zien, dat ie krek oogen en mond as 'n mins heit; ze proaten nou, wil 'k moar eris veronderstellen, van d' eene stèj noar d' ander, langs zoo'n iesder. Grootvoader is up zèj gewest: doar spréken of schraauwen ze door 'n toet-toet, maar dat tielegroaf-gerij, zoo as ze dat noemen, dat 's behekst, zou 'k meinen, jong; moar 'k roak van den propos, da' zeit de bron ook, 'k had 't zooveul as over de moan; nou kunnen ze met al der gerei mij moar niet kloar moaken, dat da' ding niet krek 'n neus veur den kop heit as ik , en wat zal 't er verdreejd heit zin enne '' Op eens ziet hij Geurtje voorbij snellen en roept haar na: u 't Docht er niet voor jou, dirn!" moar weg was ze al, den dorpsweg op. Nu keek misschien geen mensch op dit oogenblik vreemder dan onze Joost; zijne gedachten keerden eensklaps van het rijk der maan naar deze wereld terug, en men kon hem hooren zeggen, terwijl hij zijne pijp van den eenen kant van zijnen mond naar den anderen schoof: //'t Is verechtig of er 'n dolle hond achternoajoagt. Wat lupt ze doar heer speeren! de tatsen zullen haar nog uit de klompen vliegen. Ze zeit 'n mins niet ins bezwoar, moar da' woar nou nog niks; geen genie om 'n oogenblik te pai lechanten, da' woar nou ook nog zoo arg niet; moar ze. ziet me niet ens an, en op de karmis heit ze van me nog wel 'n guldenskoek gehad; toen heit ze met me geproat, gelachen, de mooie dirn." We hebben tot nog toe den lezer alle beschrijving over Geurtje Mientjes onthouden, om die uit den mond van Joost te vernemen: //Joa verechtig, 'n knappe dirn, wangen zoo rood as lijsterbessen, zoo zacht as pap, 'n mundje.... dat 't smekt, oogen, joa jong, as ze 't in de hirnen krijgt, om oe doarmeê te beschouwen, za 'k moar zeggen , dan is 't krek of je deur den grond heer zinkt, doar stoa je.. . zoo verontrampenierd, krek of oe de bibberoazie van 't heufd tot de tèjen in de lèjen zit, én er toalie, zoo as de bron zeit, zoo dun as de tuut van de thèjpot. Joa jong, zie, as 'k moar dorst, dan had 'k 'er al lang ens wat in 't oor gefluisterd, hoe miesderoabel veul of 'k van der hield; moar die verdreejde Oart, de knecht, en dan die verdrejde centen.... de dirn heit ze genogt, en ik?... Neen, bij den deksel van m'n tabaksdeus, dat geet niet; t' huis is de pap moar schroaj , moar één koe op stal, weinig centen veur den toebak, en dan met 'n span van zeuven, joa, we zind stark, en domenei heit wel gezeid da' 't in de woestijn brood regende, moar hier verechtig niet en.... moar de weind weejt hier zoo fiament en 't is zoo venijnt koud v'n avond da 'k".... Met was Joost den dorpsweg op, tevens om te zien, wat Geurtje tot haar tocht naar het dorp verlokt had.
| 49,896 |
MMKB07:001531007:mpeg21_2
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,869 |
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 31, 1869, no. 3071, 21-01-1869
| null |
Dutch
|
Spoken
| 3,493 | 6,373 |
Om der consequentie wille en om het belang der zaak ware net misschien zeer wenschelijk, dat het O. M. geroepen werd om in alle burgerlijke zaken te concluderen. Maar wil men aan de andere zijde, om der consequentie wille, de conclusiën van het O M. afschaffen , omdat de wet ze niet in alle zaken voorschrijft, men schaffe ze dan ook af in cassatie. Is de invloed van het O. M. bij de regtbanken en hoven verderfelijk, dan ook bij den Hoogen Raad. Bij den Hoogen Raad wil men de conclusiën behouden, ten einde aan het O. M. bij dat collegie, bepaaldelijk in verband met de voorziening in het belang der wet, invloed toe te kennen op den gang der jurisprudentie. Maar juist die invloed moet immers geweerd worden ; immers die invloed is, volgens den heer Jolles, in strijd met het belang der partijen. Ook bij den Hoogen Raad wordt toch niet geprocedeerd uit liefhebberij , om eene wetenschappelijke decisie uit te lokken , en is het winnen of het verliezen van het proces geene onverschillige zaak. Over de kosten en tijdverlies, die de conclusiën van het O. M. veroorzaken — het eenige positieve nadeel, dat men kan aanwijzen behoef ik , geloof ik, niet meer te spreken. Misschien zijn ze in den Haag niet geheel onbeduidend (vgl. Weekblad n°. 3066); doch de heer Jolles geeft toe, dat ze in het algemeen weinig beteekenen, en bij deze quaestie zijn ze toch zeker minoris momenti. Ik eindig met den wensch , dat, als het dan toch moet komen tot eene nieuwe regterlijke inrigting, men gedachtig zal zijn aan de verstandige woorden van Portahs : //il est utile de conserver tout ce qu°il nest pas nécessaire de détruire". Z. »• R- DE REGTERLIJKE INRIGTING. (Uit de N. Rott. Ct.) Bij de behandeling der begrooting heeft de regterlijke inrigting weder het onderwerp eener vrij lange discussie uitgemaakt. Men wees met regt op het vijfde der additionnele artikelen van de Grondv/et, hetwelk de aanbieding van een wets-ontwerp betreffende eene nieuwe regterlijke inrigting voorschrijft, uiterlijk in de tweede zitting der Staten-Generaal, volgende op die, waarin de afkondiging der wijzigingen in de Grondwet heeft plaats gehad Die uiterste termijn is reeds achttien jaar verloopen, zonder dat onze regterlijke magt nog door eene andere wet wordt geregeerd, dan toen in werking was. Dit is, helaas, het gevolg onzer politieke kibbelarij. Jaar en dag worden steeds in de Kamer en de pers dezelfde beweringen en dezelfde argumenten herhaald over dezelfde zaken, zonder dat men tot eene beslissing komt; jeremiades over het onderwijs en klagten over het koloniaal beheer , en weder klagten over het koloniaal beheer en ieiemiades over het onderwijs , en op nieuw van voren af aan dezelfde klagten en dezelfde jeremiades — daarmede worden bij ons de dagen en de jaren gesleten, zoodat geen tijd overblijft, om aan de noodzakelijke verbeteringen in onze wetten te denken. De Grondwet heeft aan de Staten-Generaal het regt gegeven om wetsvoorstellen aan den Koning te doen, opdat, indien de Regering verzuimt de wets-ontwerpen voor te dragen, welke de volksbelangen dringend eischen, zij zeiven den pligt zouden kunnen vervullen, dien de ministers veronachtzamen. De oppositie in onze kamers acht het echter meer in haar belang en dat harer partijgenooten om die grondwettige bevoegdheid ongebruikt te laten. De Kegering te beschuldigen, agitatie onder het volk te wekken en den wetgevenden arbeid te belemmeren, dit alles lacht haar meer toe, dan zelve handen aan het werk te slaan. Als het haar toch ernst was met hare bewering, dat het volksbelang volstrekt verandering in de ondrewijswet en in die op het beleid der regering in Indië vordert, waarom poogt zij dan niet zelve aan dien zoo dringenden eisch te voldoen , door aan hare medeleden en de Regering voor te stellen , wat zij telkens verzekert en herhaalt, dat voor het heil van het volk volstrekt | noodzakelijk is ? De Grondwet van 1848 heeft de invoering eener nieuwe wet op de regterlijke inrigting voorgeschreven , hoofdzakelijk met het doel om in burgerlijke /.aken spoediger en goedkooper regt te verschaffen. Na verschillende proeven is het eindelijk in 1861 gelukt oui ons Staatsblad te verrijken met zulk eene wet, namelijk met eene nieuwe wet op de regterlijke inrigting , niet echter eene zoodanige , waarmede het voorgestelde doel , spoed en goede koop bij de processen , kan worden bereikt. De minister van Justitie, die tijdens de grondwetsherziening lid der Recreriner uitmaakte, was te zeer met de regts- praktijk bekend, om niet overtuigd te zijn, dat het eenige middel, waardoor bij de regterlijke inrigting die spoed en goede koop bevorderd kan worden, is de cassatie in burgerlijke zaken af te schaffen, en zoo de instantiën met eene te verminderen. Dit éénige middel geeft de wet van it<61 niet, en zóó is het met haar, hoeveel talent ook aan hare vervaardiging en vooral aan hare verdediging is besteed, het hoofddoel niet bereikt, hetwelk de grondwetgever beoogde , toen hij de vervaardiging eener nieuwe wet op de regterlijke inrigting voorschreef. lntusschen de wet is aangenomen, en om hare invoering mogeiijK te maken , moeten de wetten op straf- en regtsvordering en de regterlijke indeeling verschillende veranderingen ondergaan. Een herzien wetboek van strafvordering is reeds verschillende keeren aan de Staten-Generaal aangeboden; dat op de regtsvordering ligt gereed, maar onze kamers hebben nog geen tijd kunnen vinden , het omvangrijke werk te behandelen. Het zullen nu weldra acht jaren zijn, dat de wet op de nieuwe regterlijke inrigting in het Staatsblad prijkt ? 6n wij voorspellen haar op zijn minst nog een achttal jaren , alvorens alles tot hare invoering gereed zal zijn. Maar zullen dan de denkbeelden nog dezelfde wezen over de cassatie in burgerlijke zaken, de jury, het getal geregtshoven en veie andere beginselen , waarover de kamers bij hare behandeling een besluit hebben genomen? Zal dan niet de nieuwe wet reeds weder verouderd zijn ? Wie kan zelfs verzekeren, dat thans nog de meerderheid der Tweede Kamer over de cassatie in burgerlijke zaken denkt als in 1861? De Regering heeft nu eene poging gewaagd om een deel der wet van 156! in werking te brengen. Zij heeft een voorstel gedaan tot invoering der eerste afdeeling dier wet, houdende bepalingen op de regterlijke magt in het algemeen. Ons komt dat voorstel niet gelukkig voor. Wij vreezen , dat daarover weêr zeer lange discussiën zullen ont¬ staan , zonder dat het nut van het voorstel bij aanneming geëvenredigd zal zijn aan het tijdverlies, hetwelk het veroorzaken moet. Nu zoo vele zaken op afdoening wachten , behoort men de krachten te concentreren, en niet te versnipperen aan onderwerpen , die op zich zeiven goed zijn , maar toch niet zulken grooten spoed vereischen. De hoofdzaken, waarin de eerste afdeeling der wet van 1861 verandering brengt, zijn : het publiek ministerie bij de kantongeregten; de conclusiën van het Openbaar Ministerie in burgerlijke zaken ; de lijsten van aanbeveling voor de regterlijke ambtenaren ; de voorziening bij ongeschiktheid door ouderdom of ziekte der leden van de regterlijke magt; de vacantie. Buitendien geven wij gaarne toe, dat de nieuwe bepalingen ook in détails vele verbeteringen bevatten. Maar zijn dit de zaken, die het eerst en het meest in ons regtswezen voorziening vorderen ? Het publiek ministerie bij de kantongeregten wordt nog niet naar de regeling der nieuwe wet ingevoerd, omdat dit zamenhangt met de geheele nieuwe inrigting der regterlijke magt, welke met de tegenwoordige wet niet overeenkomt. — De conclusiën van het publiek ministerie in burgerlijke zaken zijn toch waarlijk zoo schadelijk niet, dat hare afschaffing met allen spoed moet geschieden. Met het oog op het meerdere werk , hetwelk de nieuwe wet op de regterlijke inrigting aan de ambtenaren van het parket geven zal, gelooven wij, dat men hen . zonder nadeel voor eene groede reatsbedeeline . kan ontheffen van de verpligting om altijd op de burgerlijke teregtzittingen aanwezig te zijn en in sommige zaken conclusiën te nemen ; maar die vermeerdering van werk valt hun thans nog niet ten deel, zoodat het geen haast heeft om hen nu reeds te ontslaan van werkzaamheden, welke de wet van hen vordert. — De afschaffing der lijsten van aanbeveling moge goedkeuring verdienen , dringende spoed is er niet bij. — Meent men, dat voorziening bij ongeschiktheid door ouderdom en ziekte van regterlijke ambtenaren volstrekt noodzakelijk is, een afzonderlijk wetje zou aan die behoefte gemakkelijk en spoedig kunnen voldoen. Er blijft dus niets over dan de afschaffing der vacantie. Is daaraan zulke groote behoefte ? Het komt ons voor, dat die behoefte niet slechts de wetsvoordragt niet wettigt, maar dat integendeel de behoefde de instandhouding der vacantie vordert. Niemand, die eenige ervaring in de regts-praktijk heeft, kan dit loochenen. Wij laten daarde bekende argumenten, dat wetenschappelijke arbeid nu en dan rust noodzakelijk maakt, en zoowel aan de regters , als aan de practizijns, althans, eens in het jaar , eenige tijd moet gelaten worden, noodzakelijk voor nieuwe studiën. Wij willen thans slechts van het belang der justitiabelen spreken, voor welke de vacantie, naar onze overtuiging, een groot voordeel is. Dit schijnt paradox, maar is het toch niet. De dwaze bewering, dat de justitie gedurende de vacantie twee maanden zoude rusten , behoeven wij niet tegen te spreken. De justitie rust nooit. Voor strafzaken is geene vacantie, en spoedvereischende burgerlijke zaken worden ook gedurende de vacantie beregt. Het is alleen de vraag, of de vacantie den spoed in den weg staat , waarmede de gewone zaken behooren afgedaan te worden; en dan beweren wij, zonder vrees voor tegenspraak van iemand, die de praktijk kent, dat zij veeleer dien spoed bevordert. — Waarom ? Om de eenvoudige reden , dat de vacantie een eind-termijn vormt voor het, als wij het zoo noemen mogen, jaar van regtspraak. Naar dien termijn regelt ieder advokaat en procureur de zaken , welke hij rlnf nfo-fidaan moeten worden, en zorat er voor, dat die afdoening vol"t. Men raadplege de rollen der regtbanken en hoven ; en men zal ontwaren, dat tegen het tijdstip der vacantie steeds de meeste zaken worden behandeld en afgedaan. Als wij onze ondervinding in dit arrondissement nagaan , dan hebben wij in de maanden Mei en Junij mpAv -/.aken od buitengewone dagen hooren behandelen, dan in de twee maanden der vacantie, op de gewone pleitdagen, zouden kunnen worden bepleit. Schaf nu de vacantie af, wat zal dan hot gevolg zijn? In de eerste plaats, dat de advokaten en procureurs vacantie nemen. Wat geen spoed eischt, zal bij onderlinge afspraak, in de warme maanden Julij en Augustus blijven liggen, en de afschaffing der vacantie zal niets hebben gebaat. In de tweede plaats zal men verliezen de berekening van afdoening, die thans ieder ordelijk advokaat en procureur maakt met het oog op de vacantie. De eind-termijn zal niet meer bestaan, en de maanden Mei en .Junij zullen niet meer de maanden zijn, waarin vooraf reeds bepaald wordt, dat uiterlijk rio ./.iL-cn moeten aflooDen. I)e termiin van vacantie is voor de afdoet ning der regtszaken , wat voor den koopman 31 December is. Wat vóór het nieuwe boekjaar afloopen kan, moet afloopen. Ontneem echter den koopman den eind-termijn van zijn boekjaar, en aan den advokaat dien van zijn jaar van regtspraak, en bij beiden zullen de zaken veel minder vlug afgedaan worden , dan vroeger. In Julij en Augustus zullen de advokaten en procureurs toch laten rusten, wat zij thans in de vacantie niet aanraken, en in de maanden Mei en Junij zullen omdat er geene vacantie is, minder buitengewone pleitdagen gevraagd worden dan thans , zoodat de afschaffing der vacantie , in stede van den spoed, de vertraging van afdoening der processen zal bevorderen. Waarom moet dan op het oude kleed onzer tegnwoordige regterlijke organisatie eene nieuwe lap worden gezet, die er niet op past, en waarvan wij ons zeer weinig nut voorspellen ? Er is voor ons regtswezen meer te doen, wat veel noodzakelijker is dan dat. DALLOZ. Dezer dagen is te Parijs weder een regtsgeleerde van naam overleden , die zich echter door ligchaamslijden sedert jaren reeds aan de zaken onttrokken had, hoewel hij ten nutte der praktijk steeds werkzaara gebleven was. De heer Daloz (Victor-Alexis-Désiré) had in de eerste jaren dei- Restauratie op het staatkundig, zoowel als op het wetenschappelijke en practisch gebied der regtsgeleerdheid, eene plaats van onderscheiding ingenomen. Den 12 October 1795 te Sepmonsel (Jura) geboren, was hij in 1816 als advokaat te Parijs opgetreden. Van 1823 tot 1838 was hij lid van de balie voor 't Mof van Cassatie en den Staatsraad ; en van tot 1838 was hij deken der orde. ïn laatstgemeld jaar werd hij voor een arrondissement der Jura in de kamer der Gedeputeerden afgevaardigd, en bleef in de wetgevende vergadering zitting houden tot in 1848 ; van toen af wijdde hij zich uitsluitend aan de wetenschap, ook toen hij door eene zware verlamming getroffen werd : zijn geest bleef helder en hij gaf daarvan nog menig doorslaand blijk. Hij ontwierp en volvoerde den nieuwen druk van zijn Répertoire méthodique et alphabétique de .Turisprudence générale, en gaf daarbij uit het Recueil périodique et critique de .Turisprudence, de législation et de doctrine, later verrijkt door de medewerking van den heer Armand Dalloz, broeder des overledenen , den heer Edouard Dalloz, zijn zoon, en den heer ( h. Vergë, een uitstekend geleerde. Groot is het nut, gesticht door het werk, 't welk eene ware encyclopedie voor de regtstheorie en praktijk uitmaakt, waarin de arresten der Fransche geregtshoven, de uitspraken van de verschillende* jurisdictiën. de decreten van den staatsraad op stelselmatige wijze worden medegedeeld en door vele aanteekeningen toegelicht. Door dat werk heeft de heer Dalloz zich een blij venden naam verzekerd. Hij heeft bovendien, met den heer Reynaud, uitgegeven een Traité de la péremption d'instance en matière civile, en groot is het getal stukken, dat hij in verschillende aan de regtsgeleerdheid gewijde verzamelingen en bladen geschreven heeft. Zeer worden zijne welwillendheid en hulpvaardigheid geprezen. Hij laat een eervollen naam na, het loon voor hem , die zijne loopbaan wèl heeft vervuld, eene loopbaan verdeeld tusschen de pligten van den huisvader, den geleerde en den edelen burger. HOOGE RAAD. — Kamer van Strafzaken* Zitting van Maandag , 18 Januarij. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake : 1°. J. de Ridder, huisvrouw van J. Hordijk, c. s., tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 26 Januarij. 2°. H. Verschoor, bijgenaamd van Dijk, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 26 Januarij. II. Behandeld het beroep van: 1°. den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt te Ommen , tegen een vonnis in zake S. en J. Voort. Rapp. , raadsh. Donker C-urtius. Adv.-gen. Smits concludeert tot nietontvankelijk-verklaring. Uitspraak 2 Februarij. 2,. J. Meijer, tegen een arrest van het Hof in Overijssel. Rapp., raadsh. Iluguenin. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 26 Januarij. Zitting van Dingsdag, 19 Januarij. i. Uitspraak gedaan in zake: I e. den officier bij de Regtbank te Roermond, tegen een vonnis in zake E. van den Brandt en J. Wolters. Het vonnis vernietigd en de gerequireerden veroordeeld tot eene geldboete van ƒ 5.50 voor ieder. 2o.—10». J. Hids, J. H. Moorlog, J. J. Bessembinders , J. Huithzing, A. Karskens, G. Migchels, B. Wilzing, J. J. Kamies en N. Huiges , respectivelijk tegen vonnissen van het Kanton regt te Winschoten. De vonnisseu vernietigd en de zaken verwezen naar de Kegtbank te Winschoten. ii. Behandeld het beroep van: 1°. L. Vonk, tegen een vonnis der Regtbank te Leeuwarden. Rapp., raadsh. Wintgens. Adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 2 Februarij. 2°. C. R. Hakker, tegen een arrest van het llof in Noordholland. Rapp., raadsh. Elias. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak '26 Januarij. NB. Woensdag is er geene zitting gehouden. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Zr. Ms. besluit van den 14 dezer, n°. 5, zijn herbenoemd: tot kantonregters te: Oosterhout, Mr. E. G. A. Romme; Groenlo, Mr. W. J. L. de la Fontaine Schluiter; Terborg, Mr. L. H. YV. Losecaat Vermeer; 's Gravenhage, Mr. J. B. L. Wentholt; Noordwijk, Mr. F. Canter Alta; Sliedrecht, Mr. A. W. Weggeman Guldemont; Amsterdam (derde kanton), Mr. W. Serrurier; Middelburg, Jhr. Mr. L. W. A. Schuurbeque Boeije; Hulst, Mr. J. W. A. Schneiders van Greyffenswerth; Goor, Mr. W. C. Verwey Mejan; en te Hoogezand, Mr. H. Veenhoven ; tot plaatsvervangend kantonregters te: Apeldoorn, Mr. P. M. Tutein Nolthenius; Wijchen, J. P. van Clarenbeek; Geldermalsen, J. J.G. van Everdingen en Mr. W. 0. Baron van Pallandt; Leyden, Mr. C. A. Boonacker; Schoonhoven, D. .1. de Kruyff; Dordrecht, Mr. H. A. Nebhens Sterling; Sommelsdijk, L. C. C. Kolff van Oosterwijk; Amsterdam (vierde kanton), Mr. J. C. de Koning; Medemblik, G. D. Thierens; Harlingen, Mr. G. Schot; en te Appingedam , Mr. R. P Cleveringa Jz ; tot griffiers bij het Kantongeregt te: Tilburg, G. van Eyl. Wageningen, Mr. 1J. liverts; Rotterdam (eerste kanton) , vlr. J. L. Melchers ; Vlissingen , Mr. W. van der Os; Berlikum, Mr. J. Klasing Schonegevel; en te Hoogezand, Mr. C. L. Wedemeijer; zijnde voorts aan W. Hoogvliet, met ingang van 28 Maart aanst., eervol ontslag verleend als plaatsvervangend kantonregter te W ageningen , en benoemd,met ingang van denzelfden dag, tot plaatsvervangend kantonregter te Wageningen, W. W. L. van Goudoever, ontvanger der registratie en domeinen aldaar.. Bij z. M. besluit van den 15 dezer , n . 13, is benoemd tot lid van het collegie van regenten over het huis van arrest te Appingedam, Mr. M. K. Cleveringa, president der Arrond.-Kegtbank aldaar. — Bij Z. M. besluit van den 16 dezer, n». 14, is benoemd tot plaatsvervangend kantonregter te Sliedrecht, G. J. Verwey , ontvanger der registratie en domeinen aldaar. — Bij Z. M. besluit van den 18 dezer , n\ 2, is benoemd tot griffier bij het Kantongeregt te Schagen, Mr. S. F. J. Kros, advokaat en plaatsvervangend kantonregter te Helder. BERTGTEN, 's Gravenhage, den 20 •Tanuarij. Z. M. de Koning heeft, bij besiuit van den 6 dezer, aan A. kwijtschelding verleend van de straf des doods , waartoe hij is fl; oordeeld door het Prov. Geregtshof in Zeeland den 22 Oct. ter zake van moedwilligen doodslag, welke heeft gestrekt om ^ stal, gepleegd met behulp van binnenbraak, in een bewoond M®. gemakkelijk te maken of de ontdekking daarvan te voorkomen >' die straf verwisseld in een tuchthuis-straf van twintig jaren. Frankrijk. — Den 12 dezer is door de advokaten der Parij'cl: balie de heer Senard, in plaats van wijlen den heer Berryer, tot" van den Raad der orde verkozen. Hij heeft 15<j van de 2S2 uil? bragte stemmen op zich vereenigd. De meeste andere stemmen had'" erlangd de heeren Andral, Rivolet en Taiilandier. REGTSGELEERDE UITGAVEN. BELGISCHE LITERATUUR. Revue de Droit international et de Le'gislation comparée, par Mr.' M. C. Asser, avoc. en prof. de Droit 'a Amsterdam; G. Rot1' Jaeqdemyns, avocat prés la C. d'appel, a Gand, etj. WestlAÏ1 B.-a.-L., a Londres, avec la collaboration de plnsieurs jurisconsu"1 et hommes d'état de 1'Europeetde 1'Amérique.— ie livr., liruxel"'' BRuyi-AM-CHnisxupHK et Cie (pour les lJays-Bas chez Frères, a la Haye). De-HOlombe (C.), Cours de Code Civil. Ed. augm. de la legisl-1 de la jurispr. beiges et d'une table chron. des arrêts des c0<® franc;, et beiges. In b°. 1. XH. Ie part. Brux., Bruylant-Chb1' topbe et Cie. Code Pe'nal Beige, annoté par J. B. Hoffmann, proc. du roi a lines. (Het nieuwe strafregt in België heeft een aantal uitgaven allerlei aard in het licht üoen verschijnen. Opgemelde Code k"1' later dan de andere , maar is zeker niet een der minste uitga*' van het nieuwe iielgisehe Strafwetboek. Deze uitgave is geheel ' gerigt naar het stelsel van wijlen den hesr Delkbecque ; gein»' kelijk formaat, duidelijke tekst, juist inlichtende aanteekenin^ en korte inhoudstafels.) ADVERTENTIEN. Bij G. B. van GOOR Z.ONEN is verschenen : De Wet cp die Regterlijke Organisati' en liet beleid der dustitie, zoo als die luiden zal, indien tot Wet verheven wot '6 het W ets-ontwerp tot gedeeltelijke invoering der ^ van 31 Mei 18til (Staatsblad N°. 19) , houdende Nieuwe Regterlijke Inrigting, ingekomen in dp. van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van ^e,: '6 November 1868. — Met opgave der bij dat JVets' ontwerp ingetrokken wordende wettelijke bepalingen, "e' werkt door H. P. VOORDUIN, Notaris en Plaatsv^' vangend Kantonregter te Gouda . . . Prijs ƒ O.ö" DE WETGEVING op de REGISTRATIE. Vcrzaineid eu wit liare gescliiedenis . ilit ^ regtspraak , de beslissingen van liet Bestuur en de leer der schrijvers toegelicht, DOOR S. BAItT§Tlt4, Inspecteur der registratie en domeinen. lste Aflevering. Prijs ƒ1.— Het werk zal compleet zijn in twee deelen, 0 ongeveer 10 afleveringen. SCHEIDING VAN KERK ËN STAAT UËUA0UTM BN WBKKEÏ naar aanleiding van het Voorloopig Reglement def organisatie van het beheer der kerkelijke goederen- en eigendommen, voor de HIEI>EaiiAI'lliCH I1KBVOIIHUK HKKH< dook EEN VOORMALIG LID DER SYNODE) Prijs ƒ 0.25. Uitgave van GEBK.S. BELINEANTE, te 's Hage- gn<-lli«railriili t-II Uitgave van <«KBIB*8''S*' , te '« IKravculiaK**'.
| 10,660 |
MMTSGG01:010142000_3
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,855 |
Alzoo voer Elias met een onweder ten hemel
|
Joe\u0308l
|
Dutch
|
Spoken
| 4,297 | 6,980 |
O! Hoe spreekt mij van vreugd, zegt ge, "onder zulke omstandigheden?". Neen, wij kennen ze, de smart die geen troost begeert, de traan die niet gedroogd wil zijn. Onvatbaar waart gij voor den troost van het Evangelie, toen u de slag werd toegebracht. Toen zaagt gij daar neder bij het lijk van uwen geliefde, en gij hadt niet dan tranen; en het was u dan alleen goed, wanneer men bij u kwam om met u, de weenende, te weenen. En toch komen wij om u te zeggen, dat er in die donkere nacht "licht" te vinden is. Ja, 't is de Zon der gerechtigheid die schijnt, die helder schijnt. Is het niet zalig te geloven, dat uwen echtvriend is overgegaan tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods! In een punt des tijds heeft de Heere zelf, den knoop losgemaakt, die ziel en lichaam te samen vereenigde. En ik bid u, sla uwen Bijbel eens open, och! daar is toch een bron van troost die onuitputtelijk is; hoe zalig is toch het volk, dat naar Zijn klanken hoort. Lees daar eens met mij het derde hoofdstuk van den profeet Zacharias. Ziet, hoe de hoogepriester Jozua stond voor den Engel des Verbonds. Wie die Engel was, behoeven wij niet te zeggen, dunkt mij, het was een andere Engel dan die, welke aan de profeet het gezicht vertoonde. Het was die Engel des Verbonds, die Engel van Gods aangezicht, die Vorst van het heel des Heeren, Die wij hebben leeren kennen als den tweede persoon in de heilige Drieëenheid, die zich vertoonde aan Abraham, aan Mozes, aan Jozua en zovele anderen; en Die, in de volheid der tijden, Zijne heerlijkheid heeft verlaten om hier te lijden en te sterven. Wij zien dan Jozua daar staan tegenover de Heere Jezus Christus, de Getrouwen Getuige, Die zei: "Zie, deze niet aan een vuurbrand uit den vreugd geruid?" Jozua nu was bekleed met vuile kleederen, als hij voor het aanzicht des Engels stond. En Deze zei: "Doet deze vuile kleederen van hem weg", en vervolgens tot Jozua: ziet, Ik heb uw ongerechtigheden van u weggenomen en Ik zal u wisselkleederen aandoen. Dus zegge Ik: laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten; en zij zeiden dien reinen hoed op zijn hoofd en zij togen hem wisselkleederen aan." Ziet eens, dat is nu reeds het deel van hem die uwe ziel lief heeft. In de onmiddellijke nabijheid van Hem, Dien hij hier heeft verkondigd, als het enige anker der hoop, ontdaan van de bemoste kleederen der zonde, die van weg de ingeschapen verdorvenheid hem hier bedekten. Den reinen hoed, den hoed der vreugde en der eere hem op het onsterfelijke hoofd gedrukt. En daarbij de wisselkleederen aangedaan, die kleederen, hem verworven door het enige en algenoegzame offer dat op Golgotha geslagen is. Die kleederen, die wit zijn gewassen in het bloed van dat Lam, hetwelk hij nu volgen mag, waar Het henen gaat. Daar dient hij nu de Heere Groot dag en nacht in Zijn tempel; en zal er reeds eenigen gevonden en ontmoet hebben, die hij hier geleid heeft tot die eeuwige fonteinen. O! wanneer gij daarhennnen uwe gedachten weiden, dan, ja dan wordt het licht, dan zouden uwe tranen moeten ophouden te vloeien; want, hoe gij ook hem het levenspad zocht te veraangenemen, wat was dat te vergelijken bij de heerlijkheid, die hij nu reeds met volle teugen genieten mag? En dan, wanneer gij de oogen wendt tot Hem, van vroeger -Abraham reeds zei: de Heere zal het voorzien, die is de Waarachtige en de Getrouwe, die tot in eeuwigheid dezelfde blijft, o! Dan gaat het licht op uit de duisternis, want Hij heeft het gedaan. Ja, de Heer heeft het gedaan; Hij zelf heeft uwen echte vriend van u weggenomen. En dat met de heerlijkste, de liefderijkste bedoelingen. Hij slaat en bedroeft zijn kinderen, niet omdat Hij lust heeft in hunne smart, maar om hun zielen wil. En zouden wij u dan niet wijzen op dat Licht, dat opgaat uit die duisternis? Wij weten, wij zijn zulke ellendige troosters, en toch, het doet de treurende goed, wanneer zij deelneming vindt in het leed. En het zijn ook in de hand des Heeren middelen om te geraken tot dien Hemelse troost, die alleen van Hem komt, Die de Trooster zelf is. Het hoofd dan omhoog, bedroefde weduwe! het hoofd omhoog, den blik naar boven! Zie opwaarts! daar schijnt een heerlijke zon; de nacht verdwijnt, de schemeringen van den morgen doen zich reeds ontwaren, het wordt dag. O! Waar de zon der gerechtigheid schijnt, daar wijken de nevelen, daar smelten de wolken. En eenmaal breekt er nog een grooter, nog heerlijker dag aan, dan zult gij de Heere Christus zien op de wolken met grote kracht en heerlijkheid, en bij de duizenden met Hem, zult gij ook hem aanschouwen, die u hier voor korten tijd ontnomen was; dan zult gij u met hem baden in een Zee van Licht! dan zal geen nacht, ook geen nacht van smart meer zijn, dan is het eeuwig, eeuwig Licht! En gij, ouden van dagen! die reeds met de voet in het graf staat en in uwen hoogen ouderdom die smart hebt moeten ondergaan! Wij mogen de woorden van de Ideere zelf wel in de mond van uwen ontslapenen zoon leggen: „nog eenen kleinen tijd en gij zult mij niet zien.” Maar dan! Och! gij hebt de reis door de woestijn reeds bijna afgelegd. Terug blikkende op die weg, was het u gewis vaak daar dor en donker, en allerweges zand, wat uwe oogen zagen. Dan de Heere was uwer Herder, Hij heeft u ook geleid in zachte, lieflijke weiden en u gesteld op een hoogte. Doch in de woestijn verheugden zich de kinderen Israël in de velden en loofhutten niet; zij mochten niet rusten en toogen al verder en verder. Maar ziet, daar ligt de Jordaanstroom; Hij, Die spreekt en het is er, doet de wateren wijken en er wordt een gebaande weg. En eerst aan de overzijde, daar worden de loofhutten opgeslagen, daar is de reis afgelegd, daar zijn zij in het beloofde land. Laat wereldsche gedruis; o mijn moed niet verslappen; nog weinige stappen, en dan ben ik thuis. Ik zal u den Trooster zenden. Deze woorden van den Heer verspreiden een liefelijk licht over het leven van den Christen. De Trooster, de Heilige Geest, de Levenwekker die in de waarheid leidt, hoe onmisbaar is Hij voor den geloovige. Van waar zoudt gij kracht ontvangen, afgematte strijder! tegen den boze hydra, die u telkens zulke gevoelige slagen toebrengt? Hoe zoudt gij, van natuur verduisterd in het verstand! klaar en onderscheiden kunnen zien in de wet van God? Hoe zoudt gij, doodgeboren in zonden en misdaden! iets kunnen begrijpen van de dingen die des Geestes Gods zijn, indien gij het u zelve moest leeren? O! indien de Heere Jezus van hier ware gegaan en hij had ons als wezen alleen gelaten, arme mensch dan, die tot de sekte behoort, die overal wordt tegengesproken. Dan waart gij te beklagen; want waar uw aartsvijand kracht en hulp bij de wereld ontvangt, zoudt gij hulpeloos staan; zonder steun en zonder kracht, in een wereld die u haat, omdat zij den gekruisten Nazarenor eerst gehaat heeft. Maar neen, niet zo! Jezus is een volkomen Zaligmaker, Hij heeft den Geest beloofd aan Zijne discipelen, en Hij heeft dien gezonden onder de ontzaglijkste teekens. Hij heeft Dien beloofd aan allen, die op Zijnen naam hopen zouden; en is Hij ook ontrouw geweest in Zijne belofte? Immensely neen. Hij is gisteren en heden dezelfde tot in eeuwigheid. Getuigt er van gij allen, die Hem kent en lief hebt. Hebt gij dien Trooster niet ondervonden aan uwe zielen, wanneer de strijd tegen de zonde u bang was en zwaar? Hebt gij het niet ondervonden, wanneer het gebed geen uitgang vond, wanneer gij geen enkele zucht slagen kon, hoe, toen gij daar kermende nederlaagt, dien Trooster zelf, in u bad met onuitsprekelijke zuchtingen? Hebt gij het niet ondervonden, wanneer de vijand op u aanviel, wanneer gij geroepen werd om uit te komen tegenover een krom en verdraaid geslacht, voor de eer en de zaak van Koning Jezus, hoe de Trooster u de woorden in den mond gaf; en waar gij uitgegaan zijnde, zonder buis en zonder male en zonder te weten wat gij spreken zoudet, niet gij, maar de Heilige Geest zelf, door u sprak? En gij, kleingeloovige, bekommerde ziel! wat zegt gij? Leg eens getuigenis af van uwe ervaring. Wanneer gij daar van verre stond en niet kon geloven dat al dat heil ook voor u was, wanneer gij wel begeerde, maar het u niet durfte toeëigenen en alleen de bede uw hart ontvloeide: Heere! vermeerder mij het geloof! moet gij den Heere niet groot maken, Die den Trooster heeft gezonden, en Dien gij aan uwe zielen hebt mogen ondervinden? Werd uw geloof niet vermeerderd? en naar mate gij afzichtelijker in uwe eigene oogen werd, werd naar die mate ook uw God u niet langzamerwi bijna dierbaarder? Wie werkte dat in u? was het soms uwe goede gezindheid? of was het de Trooster zelve? Ik vertrouw dat gij er niet aan twijfelen zult; want zo niet, dat uw ongeloof u verre van den Heere Jezus houden zou, en dat gij Hem daardoor grootelijks zoudt hoonen en Zijne liefde te kort doen. Maar wie, en wat is dan die Trooster? Hierop worden onderscheidene antwoorden gegeven, wij weten het. De een zegt: de Heilige Geest is een kracht, die van God uitgaat. Een ander zegt: de Heilige Geest is een kracht, een gezindheid die van den Vader en den Zoon uitgaat. De eerste schijnt geen geloof te slaan aan de 'Drieënheden', de tweede schijnt een Tweeëenheid te stellen, als: de Vader en de Zoon. Ook zijn er die zeggen: Ja wel Drieëenheden; de Vader, de Zoon en de in Christus geheiligde menschheid. Maar er zijn ook nog andere stemmen, wij willen ook die hooren. Deze zeggen: dat de Heilige Geest van eeuwigheid aan den Vader en den Zoon uitgaat: niet zijnde gemaakt, noch geschapen, noch ook geboren, maar alleen van beiden uitgaande: welke in orden is de derde persoon der Drievuldigheid: eenzelfde zelfgenoegzame wezens, majesteit en heerlijkheid met den Vader en den Zoon: zijnde waarachtig en eeuwig God. Wie zal hier beslissen? De natuurlijke rede zegt en 't is waar ook: drie kan geen één, en één kan toch geen drie zijn. Dat kunt gij toch wel begrijpen? Het is een waar woord; maar wat de natuurlijke rede niet kan begrijpen, dat kon toch de natuurlijke rede wel aannemen en gelooven, wanneer God zelf spreekt. Maar wij willen ook niet beslissen, gedachtende aan het eenvoudige, wij zouden haast zeggen aan het kinderlijke versje van den Godzaligen Joachim Neander uit zijn dank- en boetpsalmen: "Menschenhulp is spuugezwel, Menschenaan is veel te slap, Menschenkracht is maar een riet, Menschenwoord is kinderklap. Gij zijt mij een eel schaamte God zoo groot. Gij zijt sterk en genoegzaam in den nood. Uwe stroomen zijn vol kracht, Zij verkwikken het gemoed, Nimmer droogt uw ader op, Springbron van steeds vloeijend goed." Wij willen dan ook ons geheel en al van menschenwoord onthouden, en vragen evenmin wat de opstellers van de geloofsbelijdenis van de Hervormde kerk, als wat andere geleerde mannen zeggen; doch wij willen onzen Statenbijbel opslaan en met elkander onderzoeken, wat God zelf in Zijn getuigenis zegt, omtrent den Heiligen Geest, Hem nederig vragende, dat wij bewaard mogen blijven om niet wijs te willen zijn, houden hetgeen in dat onfeilbare Woord geschreven staat. Wij lezen in Joh. 14: 26, dat de. Heilige Geest is de Trooster en 2 Cor. 1: 3, wordt de Vader genoemd: de God aller vertroosting. Paulus zegt tot Ananias in Hand. 5: 3, waarom heeft de satan uw hart vervuld dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt en Hand. 5: 4, gij hebt den mensen niet gelogen maar God. Hebr. 1 : 1 lees ik: dat God voormaals gesproken heeft tot de vaderen door de profeten en 2 Petr. 1 : 21 staat: dat de profeten gesproken zijn door heilige mensen Gods, die gedreven waren van den Heiligen Geest. Joh. 1: 13 vinden wij: dat de kinderen Gods uit God geboren zijn en Joh. 3: 5 zegt onze groote God en Zaligmaker: dat niemand het koninkrijk Gods kan ingaan, die niet geboren wordt uit water en Geest. 2 Cor. 1: 21, 22 staat: Die ons gezalfd heeft is God, die ons ook heeft verzegeld en Efez. 4: 30, bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. Wanneer wij deze uitspraken met elkander vergelijken, dan zien wij duidelijk en klaar dat de Heilige Geest waarachtig God is, want aan beiden wordt hier dezelfde werking toegekend. Wij willen ook nog onderzoeken of de persoonlijkheid van de Heilige Geest is aangewezen. Laat ons trachten de gezonden zin van Gods Woord te leeren verstaan. Wij lezen 2 Sam. 23: 2: De Geest des Heeren heeft door mij gesproken en Zijne rede is op mijne tong geweest. In Joh. 14: 16 staat: Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een anderen Trooster geven. Dus een anderen Trooster als Ik ben, wil Jezus zeggen, nadat Hij vooraf tot Philippus had gezeggen: die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Jezus spreekt dus hier wel degelijk van een persoon en niet van een hoedanigheid of van een kracht, die van Hemzelf zoude uitgaan. Zulks blijkt nog meer uit het 26e vers, waar de Heer zegt; dat de Vader de Heilige Geest zal zenden in de naam van de Zoon; en dat de Heilige Geest zal leren en hen indachtig maken of herinneren alles wat de Zoon gesproken heeft. Wie ziet en erkent hier niet een persoonlijkheid van de Heilige Geest, maar tevens een eenheid tussen deze drie personen, die de menschelijke rede niet kan weg redeneren. In Hand. 10; 19, 20, lezen wij; hoe de Geest tot Petrus zei: „zie, drie mannen zoeken u. Daarom sta op, ga af en reis met hen, niet twijfelende: want Ik heb hen gezonden. Hetwelk duidelijk bewijst hoe hier van een persoon en niet van een kracht gesproken wordt. Hand. 13: 2, zien wij: hoe de Heilige Geest zei: zondert Mij af Barnabas en Saulus en in het 4e vers: hoe deze beide mannen werden uitgezonden van de Heilige Geest. In het 15e hoofdstuk van de Handelingen lezen wij in het 28e vers: wat de Heilige Geest en ons goed gedacht, enz. En in het volgende hoofdstuk vers 6,7, zien wij: hoe Paulus en Timotheus door de Heilige Geest verhinderd werden om het Woord in Azië te verkondigen en hun niet toelieten om naar Bethel te reizen. Hand. 21: 11, lezen wij: hoe de profeet Agabus den gordel nam van de Apostel Paulus en zichzelf handen en voeten gebonden hebbende, zeide hij: Dit zegt de Heilige Geest; De man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzozo te Jeruzalem binden en overleveren in de handen der heidenen. Wij weten hoe deze profetie is vervuld geworden, doch letten wij wel: het was niet Agabus die het sprak, het was de Heilige Geest die door hem sprak. Zo lezen wij: dat de Geest onze zwakheden te hulp komt, Kom. 8: 26, hoe de Geest voor ons bidt, wanneer wij niet weten wat wij bidden zullen. Nog meer. Paulus verkondigt ons 1 Cor. 12: 11, nadat hij over verschillende gaven en krachten gesproken heeft, dat: al deze dingen werkt één en dezelfde Geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijk Hij wil. En ten slotte voegen wij er nog bij, voor u en voor mij en voor allen die dit lezen zullen, biddende dat er niemand wezen moge die zijn oren sluiten zal voor deze vermaning van de Heilige Geest: Wie oren heeft, die hoorde wat de Geest tot de gemeenten zei. Openb. 2: 7. Zie, hier hebben we dus niet menschenwoord gehoord, maar Gods Woord zelf. Nu mag de menselijke rede zeggen: "Ja, wij kunnen het niet begrijpen, en dus kunnen wij het ook niet aannemen. Ik heb een gezond verstand en oordeel, en dat zegt, dat zodanige opvatting niet de juiste is; want zij is onbegrijpelijk." Maar hebben wij dan de openbaring om die te begrijpen of om te geloven? Is Christus op Aarde gekomen op dat de menschen Hem zouden begrijpen of op dat ze in Hem zouden geloven? Wij worden in Gods Woord alleen vermaand om te geloven en aan te nemen, en de menschelijke rede aan Gods openbaring te onderwerpen. Die nu wijs wil zijn boven hetgeen geschreven staat, die mag toezien. Zijn oordeel zal zwaar zijn; want hij heeft geen deel aan de Drieëngod, hij doet Zijn naam en Zijn eer te kort, en heeft dus ook geen deel aan al de heilgoederen, die voortvloeien uit een oprecht en kinderlijk geloof in Hem. Wij geloven dus, dat de Trooster is de derde persoon in de Drieëngodheid, eenzelfde zelfige wezen, majesteit en heerlijkheid met de Vader en de Zoon: zijnde WAARHEID, EEUWIG GOD. Als zodanig mogen wij dan ook van Hem spreken, nu onze taak ten einde loopt, en wij wenschen te overwegen, hoe zeer we Dien behoeven ook met betrekking tot het gebeurde op den 29 Juli 1855. De dood van Ds. van Herwaarden heeft door heel Nederland een ontsteltenis teweeg gebracht, die zeer verschillend was in haar uitwerkselen. De gewaarwordingen die zij veroorzaakte, waren zeer onderscheiden. Wij hebben vele van die stemmen gehoord, menigmaal stonden ze lijnrecht tegen elkaar over, maar altijd en bij iedereen was, naar mijn inzicht, duidelijk zichtbaar in welke betrekking de ziel van den zoodanige stond met God. Wanneer God werkt, dan schiet de satan met vernieuwde woede zijne pijlen. Terwijl de Heere de dood van Ds. van Herwaarden wil dienstbaar maken aan de verheerlijking van Zijn Grooten Naam, is de booze bedacht geweest, om den naam van dien knecht van God te bezoedelen, en doet hij dien plotselingen dood voorkomen, als een bewijs van Gods ongenoegen. Doch zijn werk zal ijdel wezen, hoe hij ook mag woeden en de tanden knarsetanden van spijt. Weligft ziet hij zijne eigen pijlen tot zichzelf teruggekeerd, en wordt hij in ’s fleeren alvermogende hand, een tuchtroep tot Christus. Wij ontvingen de verschrikkelijke nieuws, terwijl Gods Woord ongeopend voor ons op de tafel lag. Ik was aan de grond genageld en boog mij, in de Geest, diep in het stof bij de aanschouwing van de Almacht Gods; mijn hart was ontroerd. Aan de ene zijde zag ik de grootheid, aan de andere de goedheid van de Almachtige, die mij en de mijnen zoo wonderlijk bewaarde, daar wij ons op hetzelfde uur, in een naburige gemeente onder den vrije hemel hadden bevonden en een schuilplaats voor Gods donder gezocht. En dan de plotselinge dood! Voor hem, ik was er zeker van, was het een ingaan in zijn eeuwig huis, maar zou de Heer ook mij wakend gevonden hebben? Onder deze en dergelijke overdenkingen werd ik biddend gemaakt, en ik smeekte de Heer, dat Hij mij troosten mogt uit Zijn eigen Woord. Ik opende de Bijbel met het vaste geloof, dat de Heilige Geest mij zelf zou aanwijzen, welk gedeelte voor mij in die omstandigheden het beste was. Het zes-en-twintigste hoofdstuk van Job lag voor mij. Met aanbidding las ik hetzelfde ten einde en mocht met Job uitroepen: Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stuksken der zaken hebben wij van Hem gehoord? Wie zoude dan den donder Zijner macht verstaan? Zwijgen dus, de hand op de mond leggen en aanbidden. Hij toch heeft het gedaan, Hij doet wat goed is in Zijne oogen en zal het gewis doen uitlopen tot verheerlijkking van Zijnen naam. Ja, de Heer heeft het gedaan, voor u ongelukkige, die nog wandelt op den weg ten eeuwigen verderve. Voor u heeft Hij het gedaan, opdat gij door de schrik des Heeren zoudt worden gewekt uit den slaap, waarin gij verzonken ligt. Voor u heeft Hij het gedaan, opdat gij gehoor zoudt geven aan de roepstemmen des Heiligen Geestes, opdat gij de paden der ongerechtigheid zoudt verlaten en uw huis bereiden mogt, voor dat den donder van Gods Almacht u voor eeuwig treffe! O, wij bidden u, versmaag die roepstem niet. Hoe kunt gij langer bij een verterend vuur wonen? Waarom zoekt gij Hem niet, terwijl Hij nog te vinden is? Waarom maakt gij niet los de knoopen der ongerechtigheid en werpt gij u niet op de knieën voor den gekruisten Christus, die u zoo menigmaal heeft willen vergaderen, gelijk eene hen hare kieken onder de vleugelen vergadert en gij hebt niet gewild. Kom tot Jezus! nog roept Hij. Klopt bij Hem aan! nog wil Hij u openen. Roept den Heiligen Geest om hulp aan! nog wil Hij u hooren. Nog wil de Drieëenige God uw God zijn! Maar haast u! weldra wordt de deur gesloten en dan is het te laat! dan is het voor eeuwig te laat! Dan hoort en dan ziet gij nog eenmaal de Almacht van God, maar het zal zijn om u te verwijderen van voor Zijn aangezicht; maar het zal zijn om u een plaats aan te wijzen in de eeuwige duisternis, waar weening zal zijn en knarsing der tanden. Maar ook voor u heeft het de Heer gedaan, gemeente van Christus, opdat gij toch na achteren zoudt blijven en wakend, opdat de Heere niet komen moge vinden u slapend en u overvallen als een dief in de nacht. Het is dus voor ons allen een roepstem tot waakzaamheid. En van waar zullen wij kracht ontvangen tot die waakzaamheid, die ons door de Heer zoo nadrukkelijk wordt aanbevolen. Och! indien wij de Trooster niet hadden en wij waren als wezen achtergebleven, dan zouden wij alras in vasten sluimer geraken. Maar Hij zelf, de Heilige Geest wil onze hulp zijn, in onze zwakheid, in onze vadsigheid, in onze magteloosheid wil Hij Zijne kracht openbaren. Verzuimen en verslappen wij toch niet in het gebed, in het gebed om den Heiligen Geest. De weg ten leven, vergeten wij het toch niet, is zulk een naauwe weg en er zijn er zoo weinige die dezelve bewandelen. Beproeven wij toch ons zelf naauw, ja zeer naauw, opdat wij, wanneer de Heer zal komen op de wolken, wij niet naakt mogen bevonden worden, maar overkleed met het blinkende kleed van de rechtvaardigheid van Christus. Dat alleen zal onze schuld voor God kunnen bedekken, en geen ervaringen, geen openbaringen, maar het bloed alleen, het dierbaar bloed van het onbevlekte Lam. Doom zijn wij ook verzegeld door den Heiligen Geest, en dezelfde Geest zal dan in ons wonen en werken, tot dat het aardsche huis van ons tabernakels zal gebroken zijn en wij een gebouw bij God ontvangen zullen, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Ten slotte nog een woord tot allen die door banden des bloeds verbonden waren aan hem, die ons hier is vooruitgegaan. De banden des bloeds zijn innig en naauw: De band die 't hart bindt, De moeder aan het kind, Gebaard met wee en smarte, is teêr en rein. Nog sterker bindt de band Van 't paar, dat hand aan hand Verknocht, om niet te scheiden Tot dat zij jaren lang gepaard Een kuisch en vreedzaam leven leiden Gelijk van aard. Maar er is een ander bloed, dat bloed dat betere dingen spreekt dan dat van Abel. Het is dat, hetwelk de Man van smarte op Golgotha stroomde. Die door dat bloed verbonden zijn, zijn nog oneindig naauwer vastgesnoerd. En waarom? de eerste zijn slechts aardsche, de tweede zijn hemelsche banden. De kinderen van God zijn leden van hetzelfde huisgezin, ze hebben allen hetzelfde doel, ze gaan allen denzelfden weg, ze spreken allen dezelfde taal, ze buigen zich allen neder voor den Drieëenigen God, ze wachten allen denzelfden hemel, waar ze allen te zamen Hem zullen loven, Die hier hunne sterkte en hunne hoop was. Waart ook gij allen door dien geestelijken band met den ontslapene verbonden? Wel uwer! Dan moge zijn dood u de tranen uit de oogen hebben geperst, geen nood, gij weet dat gij met hem verbonden blijft, en hoewel gij thans nog staan moet in het geweer, als beoefende tot de strijdende kerk, gij weet het vast en zeker : eens zult gij hem wedervinden bij de triomferende kerk en niemand zal dan uwe blijdschap van u wegnemen. Of kunt gij het nog niet zeggen, dat hij in Christus uw broeder was, had gij hem slechts lief als een bloedverwant? Toch zal ook uw hart gebloed hebben bij de schok van zijn plotselinge dood. Och! wat wij u dan bidden mogen, herdenk zijn woorden als zoo vele zaadkorreltjes in de akker van uw hart gestrooid. Wellicht zal het eerst rijpen, wanneer zijn stof reeds met de winden is verwaaid, doch dan zijt gij toch nu reeds 'wordende vrienden van de Heer, Die hij hier diende en nu reeds aanschouwen mag. Dan zal ook voor u de tijd der minne aanbreken en het bloed van Golgotha zal ook uw zielen reinigen en uw tranen zullen van de oogen worden afgewischt, en gij zult hem wederzien! Wederzien! zalig woord! zalig vooruitzicht! wanneer wij allen vergaderd zullen zijn in het Vaderland daarboven, waar we God ter eere eenen eeuwigen lofzang zullen aanheffen, waar onze kleederen zullen blinken als het licht, waar alle tranen van de oogen zijn afgewischt en we zullen mogen instemmen in het lied dat daar gezongen wordt, ter eere van het Lam dat geslacht is en dat waardig is te ontvangen de Lof, de Eer, de Heerlijkheid en de Sterkte tot in alle eeuwigheid! Staken wij dan al ons klagen! Schim en schaduw krimpen al; Spoedig zal de morgen dagen, Die geen avond hebben zal. Voorwaarts met ons pelgrimslied; Die gelooven haasten niet.
| 20,548 |
MMKB10:000831001:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,864 |
Publicatieblad van Curac\u0327ao en onderhoorigheden, behelzende de publicatien, notificatien, reglementen ... voor die bezittingen uitgevaardigd in de jaren ..., 1864, no. 2, 01-01-1864
| null |
Dutch
|
Spoken
| 400 | 754 |
A4 1864 N° 2. PUBLICATIE-KLAP. BEKENDMAKING van 's Konings besluit, van den 13 Februari 1864 No. 46 waarbij in plaats van wylen den Heer P. Jecikel, tot lid van de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerk in Nederlandsch Oost- en West-Indie is benoemd de Heer Jhr. I. J. Rammelman Elsevier Jr. Beschikking van Woensdag den 23 Maart 1864. N° 200. DE GOUVERNEUR, Gelezen een missive van den Heer Minister van Koloniën van den 25 Februari 1864 La. Arz. N° 2/23, niet teruggaand op de brieven van het Departement van Koloniën dd. 27 Juni en 26 November 1859 La. A & B N° 3/95 en 3/205, een afschrift geleidend van 's Konings besluit van den 13 Februari 1864 N° 46, waarbij in de plaats van wylen den Heer P. Jecikel, tot lid van de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerk in Nederlandsch Oost- en West-Indie is benoemd de heer Jhr. I. J. Rammelman Elsevier Jr. buitengewoon lid of consulent der gemelde commissie ; met verzoek om aan dat besluit, voor zover noodig, met betrekking tot Curacao openbaarheid te geven.' Gezien enz. Gelet enz. Heeft goedgevonden en verstaan : 1°. Aan gemeld koninklijk besluit door plaatsing in het Publicatieblad openbaarheid te geven, luidende hetzelve als volgt: Afschrift. Wij WILLEM III, bij de genade Gods, 13 Februari 1864. Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Geloot de gemeenschappelijke voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Koloniën van den 8/11 Februari 1864, No. 17/29, La. Apz. Gezien art. 14 van het Koninklijk besluit van 7 December 1820, No. 113. Hebben goedgevonden en verstaan: Ter voorziening in de vacature in de Commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Nederland Oost- en West-Indie, ontstaan door het overlijden van den heer P. Jeelcel, te benoemen tot lid der gezegde Commissie, den heer Jhr. I. J. Rammelman Elsevier Jr., oud-Gouverneur van Curacao, Buitengewoon lid of Consulent der Indische Commissie voornoemd, wonende te Leiden. Onze Ministers voornoemd zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. 's-Gravenhage, den 13 februari 1864. (get.) WILLEM. De Minister van Justitie, (get.) Olivier. De Minister van Koloniën, (get.) J. D. Fransen van de Putte. Accordeert met deszelfs origineel, De Secretaris Generaal by het Ministerie van Koloniën, (get.) Feith. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris Generaal, Feith. 20, enz. De Gouverneur van Curacao en Onderliggende eilanden, J. D. COLL.
| 7,191 |
MMKB10:001071003:mpeg21_5
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,863 |
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1863, 01-01-1863
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,639 | 14,864 |
Artikel 59. Drukwerk ten behoeve van het hoofdbestuur van het fonds tot aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst f 200,00 Artikel 60. Druk- en bindwerk voor het uitgeven van statistieke bijdragen 2 500,00 Artikel 61. Plaatsing, onderhoud, vernieuwing en inspecteren van grensteekens 500,00 Artikel 62. Medailles voor menschlievende daden 350,00 Transporteren f 3 550,00 f 867 505,00 Per transport f 3 550,00 f 867 505,00 Artikel 63. Kosten, vallende op het begraven van op strand aangespoelde of uit zee aangebrachte lijken. . . 300,00 Artikel 64. Kosten, voortvloeiende uit de bepalingen der wet van den 4den Juli 1850 (Staatsblad nr. 37), voor zover die kosten daarbij zijn gebracht ten laste van den Staat 50,00 Artikel 65. Ondersteuning aan gemeenten die buiten staat zijn in alle of sommige kosten harer huishouding behoorlijk te voorzien 1 000,00 4 900,00 Vide AFDEELING. Waterstaat en publieke werken. Artikel 66. Jaarwetten van de hoofdinspecteur, van de inspecteurs, hoofdingenieurs, ingenieurs, aspirant ingenieurs en surnumerairen. € 103,33 Artikel 67. Jaarwetten en verdere belooningen van de vaste opzichten. € 88,50 Artikel 68. Reis-, verblijf- en bureaukosten van de hoofdinspecteur, de inspecteurs, hoofdingenieurs, ingenieurs, aspirant-ingenieurs en surnumerairen, vergoeding voor kosten van verplaatsing, en reis- en verblijfkosten van de vaste opzichten. € 50,00 Artikel 69. Jaarwetten, toelagen, reis- en verblijfkosten en verdere uitgaven voor de brug-, sluis-, dijkwachters en dijkopzichten, metgaders wachthouders, molenaars, haven- en bakenmeesters en commissarissen der jagerij. € 51,40 Transporteren € 293,233,33 € 872,405,00 Per transport € 293,233,33 € 872,405,00 Artikel 70. Jaarwetten en toelagen van het personeel, belast met het toezicht op de landsgebouwen, toelagen voor schrijfloon en bureaukosten, benevens reis- en verblijfkosten. € 10,00 Artikel 71. Onderhoud en herstelling van de landsgebouwen te 's-Gravenhage en daarmede in verband staande uitgaven, metgaders de gasverlichting en het onderhoud van de klok op het Binnenhof. € 40,000,00 Artikel 72. Verbetering van de rivieren de Rijn, de Waal, de IJssel en de Lek, en onderhoud en herstelling van de rivierwerken, benevens daarmede in verband staande uitgaven. € 425,250,00 Artikel 73. Verbetering van de rivier de Merwede, de kilten en de Linge in Gelderland met de uitwatering van Steenenhoek, van de Dordtsche kil en de werken van het Hollands Diep te Moerdijk en te Willemstad, en onderhoud en herstelling van de rivierwerken, benevens daarmede in verband staande uitgaven. € 345,00 Artikel 74. Verbetering en onderhoud van de rivier de Maas in Limburg, Noord-Brabant en Gelderland en onderhoud en herstelling van de werken aan die rivier in Zuid-Holland en haar vertakkingen, te weten: de kribben bij Vlaardingen en Rozenburg, die aan de Brielse Veerheuvel op Rozenburg, bij Maassluis, de werken ter wederzijden van het spui, aan de veerheuvelhoofden op Rozenburg, en westen van de haven van Zwartewaal, benevens daarmede in verband staande uitgaven. € 194,033,00 Transporteren € 1,385,966,33 € 872,405,00 Per transport € 1,385,966,33 € 872,405,00 Artikel 75. Verbetering, ingevolge de wet van 26 Januari 1863 (Staatsblad nr. 4) van den Hoekterdarschen waterweg in de provincie Zuid-Holland, benevens daarmee in verband staande uitgaven, met inbegrip van de kosten van peilingen en opnemingen, aankoop van instrumenten, waarneming der waterhoogten, van toelagen voor bureau-, reis- en verblijfkosten van ambtenaren van den Waterstaat en van bezoldiging en beloning van het voor de verbetering in dienst te nemen personeel 1 000 000,00 Artikel 76. Onderhoud der werken van den Hollandschen IJssel met de verdieping van de rivier beneden Gouda, benevens daarmee in verband staande uitgaven 7 600,00 Artikel 77. Onderhoud, verbetering en herstelling der werken aan de Binnen-Aa in Groningen, benevens daarmee in verband staande uitgaven. 1 250,00 Artikel 78. Onderhoud en herstel der sluizen te Woudrichem, aan de Bakkerskil en te Asperen, benevens daarmee in verband staande uitgaven. 9 600,00 Artikel 79. Buitengewone correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater 8 000,00 Artikel 80. Onderhoud, herstelling en verbetering der zeehavens, zeewerken en strandpalen, en opneming der zeestanden, benevens daarmee in verband staande uitgaven 223 490,00 Artikel 81. Tekort op de gewone werken der calamiteuze polders, mitsgaders buitengewone voorzieningen. 350 000,00 Transporteren f2 985 906,33 f 872 405,00 Per transport f2 985 906,33 f 872 405,00 Artikel 82. Onderhoud, herstelling en verbetering van wegen en bruggen en daarbij behorende werken, die van den rijkstelegraaf langs de wegen daaronder begrepen, mitsgaders beplanting van de wegen, benevens daarmee in verband staande uitgaven. 783 100,00 Artikel 83. Verbetering, onderhoud en herstelling van kanalen en vaarten en daartoe betrekkelijke werken en uitgaven 830 540,00 Artikel 84. Bezoldiging der machinisten en stokers bij het stoomwerktuig aan het Zeëderik-kanaal 1 860,00 Artikel 85. Onderhoud, herstelling en verbetering van veren en schipbruggen en daarbij behorende voorwerken, benevens daartoe betrekkelijke uitgaven 37 480,00 Artikel 86. Wegruimen van wrakken en daarmee in verband staande werken 3 000,00 Artikel 87. Droogmaking van de plassen boven Rotterdam, voorzover de kosten ten laste van het Rijk komen 288 000,00 Artikel 88. Herstelling van buitengewone winter- en stormschade. 30 000,00 Artikel 89. Subsidie tot bekostiging van werken, waarvoor reeds krachtens laatste voorgaande begrootingen bijdragen zijn verleend 891 670,33 Artikel 90. Nieuw te verlenen subsidie tot bekostiging van werken. 55 896,28 Artikel 91. Onderwijs. Hoogeschool te Leiden. Artikel 94. Reis- en verblijfkosten der leden van het college van curatoren die niet in Leiden wonen, onkosten op de vergaderingen, en jaarwage van den secretaris van het college. f 1 350,00 Artikel 95. Jaarwages en verdere belonningen der hoogleeraren van de onderscheidene faculteiten en van de overige ambtenaren en bedienden. 104 135,00 Transporteren f 105 485,00 f21840 907,94 Per transport f 105 485,00 f21840 907,94 Artikel 96. Subsidies voor de verzamelingen en andere instellingen, aanbouw van, alsmede verbetering, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen, en administrative, huishoudelijke en verdere uitgaven 33 466,00 Hoogeschool te Utrecht. Artikel 97. Reis- en verblijfkosten der leden van het college van curatoren die niet in de stad Utrecht wonen, onkosten op de vergaderingen, en jaarwage van den secretaris van het college. 1 100,00 Artikel 98. Jaarwages en verdere belonningen der hoogleeraren van de onderscheidene faculteiten en van de overige ambtenaren en bedienden. 61 859,00 Artikel 99. Subsidies voor de verzamelingen en andere instellingen, aanbouw van, alsmede verbetering, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen, en administrative, huishoudelijke en verdere uitgaven 42 401,00 Hoogeschool te Groningen. Artikel 100. Reis- en verblijfkosten der leden van het collegium van curatoren die niet in de stad Groningen wonen, onkosten op de vergaderingen, en jaarwonde van de secretaris van het collegium € 150,00 Artikel 101. Jaarwonden en verdere beloning der hoogleeraren van de onderscheidene faculteiten en van de overige ambtenaren en bedienden € 60,906,40 Transporteren € 306,367,40 f 21,840,907,94 Per transport € 306,367,40 f 21,840,907,94 Artikel 102. Subsidies voor de verzamelingen en andere instellingen, huur, aanbouw van, alsmede verbetering, onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van meubelen, en administratieve, huishoudelijke en verdere uitgaven € 47,250,00 Artikel 103. Beurzen voor studenten aan de instellingen van hoger onderwijs € 3,000,00 Artikel 104. Subsidies voor het onderwijs aan de Latijnsche scholen, gymnasia en het athenaeum te Maastricht € 45,498,00 Artikel 105. Jaarwonden van de inspecteurs van het middelbaar onderwijs € 9,000,00 Artikel 106. Reis- en verblijfkosten van de inspecteurs van het middelbaar onderwijs € 2,000,00 Artikel 107. Kosten van de Rijks hogere burgerscholen € 70,000,00 Artikel 108. Kosten van de Rijkslandbouwschool Memorie. Artikel. 109. Kosten van de polytechnische school € 20,000,00 Artikel 110. Subsidies voor instellingen van middelbaar onderwijs € 70,000,00 Artikel 111. Reis- en verblijfkosten, benevens vacatiegelden der leden van de commissie tot het afnemen der eindexamens voor de hogere burgerscholen, de landbouwscholen en de polytechnische school Memorie. Transporteren f 573 115,40 f21 840907,94 Per transport f 573 115,40 f21 840907,94 Artikel 112. Reis- en verblijfkosten, benevens vacatiegelden van de leden van commissie tot het examineren van hen, die eene actie van bekwaamheid voor het middelbaar onderwijs wensen te ontvangen. ... 1 500,00 Artikel 113. Jaarwegen van de provinciale inspecteurs van het lager onderwijs 25 200,00 Artikel 114. Reis- en verblijfkosten van de provinciale inspecteurs van het lager onderwijs 5 000,00 Artikel 115. Reis- en verblijfkosten van de districts-schoolopzieners . . 43 000,00 Artikel 116. Subsidie aangemeten tot bestrijding van jaarwegen van onderwijzers en onderwijzeressen bij de lagere scholen 73 080,00 Artikel 117. Bijdragen aan gemeenten, door de uitgaven tot een behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt, te zwaar gedrukt. . . . 90 000,00 Artikel 118. Jaarwegen, toelagen en belooningen der onderwijzers en bedienden bij de Rijkskweekscholen ter opleiding van onderwijzers en bij de daaraan verbonden leerscholen ... 43 235,00 Artikel 119. Toelagen aan kweekelingen en hulponderwijzers, opgeleid bij de Rijkskweekscholen 39 000,00 Artikel 120. Huur en onderhoud van gebouwen, vuur en licht, hulpmiddelen voor het onderwijs, locaalbehoeften en verdere uitgaven ten behoeve der Rijkskweekscholen en daaraan verbonden leerscholen .... 9 000,00 Transporteren f 902 130,40 f21 840 907,94 Per transport f 902 130,40 f21840 907,94 Artikel 121. Jaarwegen van onderwijzers, onderwijzeressen en bedienden bij de Rijks lagere school te Maastricht. 6 900,00 Artikel 122. Onderhoud van gebouwen, vuur en licht, hulpmiddelen voor het onderwijs, locaalbehoeften en verdere uitgaven voor 's Rijks lagere school te Maastricht 1 500,00 Artikel 123. Verschillende uitgaven voor speciale inrichtingen van onderwijs, hulp- en aanmoedigingsmiddelen . . 100 750,00 VIIde AFDEELING 1 011280,40 Kunsten en wetenschappen. Artikel 124. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks Archiven te 's Gravenhage f 9 890,00 Artikel 125. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven en reis- en verblijfkosten en aankoopen voor de rijks-archiven 2 500,00 Artikel 126. Belooningen, toelagen en verdere kosten voor de archiven in de onderscheidene provinciën ... 3 940,00 Artikel 127. Onderhoud van historische gedenkteekenen en subsidies voor het onderhoud en de instandhouding van gebouwen die oudheidkundige of kunstwaarde hebben 16 000,00 Artikel 128. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij de Koninklijke Bibliotheek. 5 265,00 Artikel 129. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten en aankoop van werken, tijdschriften enz. voor de bibliotheek. 4 865,00 Artikel 130. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij het Koninklijk Kabinet van Schilderijen te 's Gravenhage ... 1 200,00 Artikel 131. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, en reis- en verblijfkosten voor het kabinet. 800,00 Artikel 132. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en kosten van bediening en oppas bij het Koninklijk Penningkabinet te 's Gravenhage 1700,00 Artikel 133. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten en aankoopen voor het kabinet 1 200,00 Artikel 134. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden 1 100,00 Artikel 135. Kosten van onderhoud, bewaring, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten, huur van localen en aankoopen voor het kabinet. 1 750,00 Artikel 136. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks Museum te Amsterdam 2 550,00 Artikel 137. Kosten van buitengewoon opzicht, onderhoud, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten en aankoopen voor het museum. ... 3 000,00 Artikel 138. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden. ... 14 870,00 Artikel 139. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten en aankoopen voor het museum 6 000,00 Artikel 140. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij het Kabinet van Archeologie te Leiden 4 900,00 Artikel 141. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, reis- en verblijfkosten en aankoopen voor het kabinet... 900,00 Artikel 142. Jaarwetden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks Herbarium te Leiden. 800,00 Artikel 143. Armenwezen. Artikel 156. Bijdragen in de kosten Transporteren f22 999 168,34 Per transport f22 999 168,34 van verpleging van behoeftige krankzinnigen f 56 000,00 Artikel 157. Bijdrage ter aanvulling der middelen tot dekking der uitgaven voor de aan het Rijk toebehoorende gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen 141 000,00 Artikel 158. Onderstand, kosten van vervoer, verpleging en begrafenis van armen, wier domicilie van onderstand niet is te vinden, daaronder begrepen de kosten van plaatsing en verzorging in de aan het Rijk toebehoorende gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen 28 000,00 Artikel 159. Kosten wegens verpleging of het onderhoud van kinderen van gevangenen, tijdelijk met hunne ouders of moeders in de gevangenissen opgenomen, en eventuele begrafeniskosten van die kinderen, behoudens nader verhaal zooveel mogelijk op de betrokken domiciliën van onderstand, en kosten van vervoer en verpleging gedurende het transport van niet veroordeelde kinderen, die niet van hunne, ter zake van bedelarij of landlooperij veroordeelde ouders of moeders kunnen worden gescheiden en met dezen naar de bedelaarsgestichten worden overgebracht. 200,00 Artikel 160. Bijdragen aan gemeenten, onvermogend tot het dragen van al de kosten, voortvloeijende uit de plaatsing en verzorging in bedelaarsgestichten van bedelaars en landloopers en van hunne kinderen, die niet van de ouders kunnen worden gescheiden. 500,00 Transporteren f 225 700,00 f22 999 168,34 Per transport f 225 700,00 f22 999168,34 Artikel 161. Kosten wegens oproeping en verhoor van en schadeloosstelling of andere vergoeding aan getuigen, -n- gehoord krachtens art. 70 der wet van den 28sten Junij 1854 (Staatsblad nr. 100). 300,00 226 000,00 Xde AFDEELING. Nederlandsche Staats-courant en Staatsblad. Artikel 162. Jaarwonen en verdere belonningen der ambtenaren en bedienden f 14 628,00 Artikel 163. Bureau- en locaalbehoeften, bindwerk, reis- en verblijfkosten 1 200,00 Artikel 164. Drukken en uitgeven der courant met Bijblad, zegelrechten van advertenties en quitanties, teruggave van te veel overgestorte gelden, advertentie- en legalisatiekosten, aanschaffing van nieuwsbladen, boekwerken en verdere uitgaven. ... 35 370,00 Artikel 165. Drukken en uitgeven van het Staatsblad en het register. 4 500,00 56 598,00 De AFDEELING. Nijverheid. Artikel 166. Tegemoetkomingen aan de visscherijen, kosten van het toezicht daarop, en verdere uitgaven in het belang van die tak van nijverheid f 4 150,00 Artikel 167. Jaarwedde van de ingenieur der mijnen in het hertogdom Limburg 2 000,00 Transporteren f 6 150,00 f23 280 866,34 Per transport f 6 150,00 f23 280 866,34 Artikel 168. Reis- en verblijfkosten van genoemde ingenieur, alsmede kosten van opnemingen 500,00 Artikel 169. Jaarwedde van de adviseur in zaken van werktuig- en scheikunde 3 000,00 Artikel 170. Octrooien en aanmoedigingen van kunst en volksvlijt 1 850,00 Artikel 171. Jaarwedden en verdere belooningen van de adviseur voor het werk der maten en gewichten, alsmede van de arrondissements-ijkers ... 47 200,00 Artikel 172. Reis- en verblijfkosten van de adviseur voor het werk der maten en gewichten, en van de arrondissements-ijkers; gratificaties en schadeloosstellingen aan de ijkers van het vaatwerk; huur van lokalen voor de ijk; aankoop en herstelling van werktuigen en gereedschappen, en verdere uitgaven 14 890,00 Artikel 173. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren, belast met het onderzoek der stoomschepen en het toezicht daarop 5 400,00 Artikel 174. Reis-, verblijf- en bureaukosten van genoemde ambtenaren 6 000,00 Artikel 175. Kosten van het toezicht op den doortocht en het vervoer van landverhuizers 3 700,00 Artikel 176. Subsidieën, toelagen en verdere uitgaven voor de nijverheid en de landbouw en daartoe strekkend onderwijs 2 300,00 Transporteren f 90 990,00 f23 280 866,34 Per transport f 90 990,00 f23 280 866,34 Artikel 177. Jaarwedde en toelage van de directeur en van de oppasser bij de verzameling van landbouwwerktuigen te Utrecht 800,00 Artikel 178. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven en aankopen voor genoemde verzameling 3 000,00 94 790,00 12de afdeeling. Telegrafie. . Artikel 179. Jaarwagens en verdere belooningen van het personeel van den rijkstelegraaf f 280 0-0,00 Artikel 180. Reis- en verblijfkosten van het personeel van den rijkstelegraaf, benevens vergoeding voor kosten van verplaatsing 12 000,00 Artikel 181. Onderhoud en verbetering der lijnen en daarbij behorende gebouwen en werken, voor zover dat onderhoud en die verbetering niet in het onderhoud der wegen zijn begrepen; onderhoud en behoeften voor de herstellingswerkplaats, reis-, verblijf- en verdere kosten van commissieën tot het afnemen van examen van personen, te betrekken van telegrafist, bureau- en locaalbehoeften, onderscheidingsteekens voor het personeel en verdere uitgaven 120 240,00 Artikel 182. Aanleg, voortzetting of voltooijing van lijnen en daarbij behorende gebouwen en werken, kosten voor het in werking brengen der telegraphie daaronder begrepen, alsmede aankoop van lijnen, aan bijzondere maatschappijen behorende . . 130 000,00 542 240,00 DEEL XIII. Pensioenen, toelagen, gratificaties, wachtgelden en subsisten. Artikel 183. Pensioenen . . . . f 277 609,00 Artikel 184. Toelagen en gratificaties 2 456,00 Artikel 185. Toelage aan de baronnesse Adelheid von Harrant, weduwe van F. J. Goebel, vroeger hoogleeraar aan de hogeschool te Leuven . . . 550,00 Artikel 186. Toelage aan D. J. van Barneveld, weduwe van B. H. Goudriaan, in leven hoofdingenieur van den waterstaat 500,00 Artikel 187. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur . 11 726,00 Artikel 188. Wachtgelden te verleenen ten gevolge der ontruiming van het eiland Schokland 1 850,00 Artikel 189. Subsidie aan het Pensioenfonds voor Burgerlijke Ambtenaren ter tegemoetkoming in de kosten der werkzaamheden, bij de wet van den 13den Augustus 1857 (Staatsblad nr. 103) in het Koninklijk besluit van Transporteren f 294 691,00 f23917896,34 Per transport f 294 691,00 f23 917896,34 24 Maart 1858 (Staatsblad n°. 14) aan den Raad van Bestuur opgedragen . 295 491,00 XIVde AFDEELING. Onvoorziene behoeften. Artikel 190. Onvoorziene behoeften f 65 000,00 f 24 278 387,34 Vier en twintig miljoen twee honderd achtentwintig duizend zevenhonderd dertig en drieënveertig cents. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen onder de artikelen 3, 4, 6, 7, 8, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 23, 24, 25, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 49, 52, 54, 55, 56, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 68, 69, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 82, 83, 85, 86, 87, 88, 91, 92, 94, 96, 97, 99, 100, 102, 104, 106, 107, 109, 110, 112, 114, 115, 117, 119, 120, 122, 123, 125, 26, 127, 129, 131, 133, 135, 137, 139, 141, 143, 145, 146, 149, 150, 151, 152, 154, 156, 158, 159, 160, 161, 163, 164, 165, 166, 168, 170, 171, 172, 174, 175, 176, 178, 180, 181, 182, 183, 187 en 188 ontoereikend mogt worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad n° 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Uit die post kan mede worden overgeschreven op de artt. 108 en 111. 24 Maart 1858 (Staatsblad n°. 14) aan den Raad van Bestuur opgedragen . 295 491,00 Art. 3. XIVde AFDEELING. Onvoorziene behoeften. Artikel 190. Onvoorziene behoeften f 65 000,00 f 24 278 387,34 Vier en twintig miljoen twee honderd achtentwintig duizend zevenhonderd dertig en drieënveertig cents. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke haar omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zovele bijzondere posten als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegia en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 31sten December 1863. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, THORBECKE. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOK. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN [W. 210. ] Bij Edict van den 31sten December 1863, tot vaststelling der begrooting van uitgaven voor den aanleg van Staatsspoorwegen, dienst 1864. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien, of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, ingevolge de wet van 22 December 1861 (Staatsblad nr. 149), houdende bepalingen omtrent het beheer der gelden, bestemd voor den aanleg van Staatsspoorwegen, een afzonderlijke begrooting van de uitgaven voor dien aanleg voor de dienst van 1864 bij de wet behoort te worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. De begrooting van uitgaven ten behoeve van den aanleg van Staatsspoorwegen voor de dienst van 1864 wordt vastgesteld als volgt: Artikel 1. Jaarwagen van den adviseur, belast met de leiding van de aan te leggen Staatsspoorwegwerken, toelagen van ambtenaren van den waterstaat en officieren, jaarwagen, toelagen, maand- en daggelden van het verder personeel (daaronder niet begrepen de buitengewone opzichters bij de werken en leveringen), mitsgaders schrijflonen f 222 700,00 Artikel 2. Bureau-, locaalbehoeften en drukwerk, huur en bewaken van lokalen, aankoop van boeken, kaarten, instrumenten en verdere benodigdheden 41 400,00 Artikel 3. Reis- en verblijfkosten en schadeloosstelling voor kosten van veldwerk .... 50 000,00 Artikel 4. Kosten van de werkzaamheden voor het uitbakenen, opmeten, waterpassen, en van het opmaken en aankoopen van grondteekeningen en plans, met inbegrip van arbeidsloon, daggelden wegens buitengewone assistentie, belooningen van landmeters, uittreksels uit kadastrale plans en leggers, aanschaffing van werktuigen, bakens en piketten en verdere benodigdheden . 52 000,00 Artikel 5. Aankoop van materialen, zoover de aanschaffing ervan plaats heeft zonder bepaalde bestemming voor eenige lijn, als: spoorstaven, haakbouten, houten dwarsliggers, wissels, draaischijven, waterkranen, lantaarnpalen, lantaarns en meerdere benodigdheden, kosten van bewaring, opstapeling en vervoer derzelve, huur en aankoop van terrein daarvoor, kosten van bereiding van hout tegen bederf, en verdere uitgaven te dier zake 1 248 000,00 Artikel 6. Aanleg van het kanaal van Zuid-Beveland, met alle daarmede in verband staande uitgaven 927 555,00 Transporteren . f 2 541 655,00 Per transport . f 2 541 655,00 Artikel 7. Kosten van de brug te Zutphen, met alle daarmede in verband staande uitgaven. 130 000,00 Artikel 8. Kosten van de brug te Venlo, met alle daarmede in verband staande uitgaven . . 87 000,00 Artikel 9. Kosten van de brug te Kuilenburg, met alle daarmede in verband staande uitgaven. 500 000,00 Artikel 10. Kosten van de bruggen tussen Dordrecht en Rotterdam, met alle daarmede in verband staande uitgaven 600 000,00 Artikel 11. Kosten van de brug te Zalt-Bommel, met alle daarmede in verband staande uitgaven. 600 000,00 Artikel 12. Kosten van de brug te Empel, met alle daarmede in verband staande uitgaven. Memorie. Artikel 13. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Arnhem tot Heerenveen, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 3 441 100,0 Artikel 14. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Harlingen tot de Hannoversche grenzen, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen ... 2 561 000,00 Artikel 15. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Zutphen tot de Pruissische grenzen, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen ... 1 445 625,00 Transporteren f 11 906 380,00 Per transport f 11 906 380,00 Artikel 16. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Breda tot Helmond, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 1 085 400,00 Artikel 17. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Maastricht tot Helmond, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 1875 561,00 Artikel 18. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Roosendaal tot Goes, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 934 378,00 Artikel 19. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Venlo tot de Pruissische grenzen, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen. 413 100,00 Artikel 20. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van TJtrecht tot Boxtel, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 1 840 550,00 Artikel 21. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van Breda tot Dordrecht, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 412 700,00 Transporteren f 18 468 069,00 Per transport f 18 468 069,00 Artikel 22. Aanleg van het gedeelte van den spoorweg, strekkende van het Nieuwe Diep tot Amsterdam, met alle daarmede in verband staande uitgaven, zoover zij niet in een of meer der voorgaande artikelen zijn begrepen 1 194 300,00 Artikel 23. Onvoorziene uitgaven. Art. 2. Tot dekking der uitgaven, begrepen in de bij art. 1 dezer wet vastgestelde begrooting, worden aangewezen: a. de som van vijftien miljoen vijfhonderd duizend gulden, beschikbaar gesteld bij het vierde hoofdstuk der begrooting van staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864; b. het vermoedelijk saldo der rekening van ontvang en uitgaaf wegens de begrooting ten behoeve van den aanleg van Staatsspoorwegen, dienst 1863; c. de toevallige baten, welke gedurende het jaar 1864 uit den aanleg van Staatsspoorwegen kunnen voortvloeien. Art. 3. Wanneer de som, uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artt. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 22 van het eerste artikel dezer wet, ontoereikend mogt worden bevonden, kan het ontbrekende, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde artikel voorkomende. Uit die post mag mede worden overgeschreven op art. 12, Art. 4. De in den loop van het jaar 1864 opkomende behoeften, de Staatsspoorwegen betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van genoemde begrooting, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 31sten December 1863. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Thorbecke. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, de kok. STAATSBLAD van het KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Het vijfde hoofdstuk der begroting voor de staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864, betreffende het Departement van Marine, wordt vastgesteld als volgt: N°. 211.) WET van den 31sten December 1863, tot vaststelling van het zesde hoofdstuk der Staatsbegroting voor het dienstjaar 1863. Art. 1. Eerste afdeeling. Kosten der administratie. A. Departement, Artikel 1. Tractement van den Minister f 12 000,00 Transportkosten f 12 000,00 Per transport f 12 000,00 Artikel 2. Bezoldiging van den secretaris-generaal en van de ambtenaren, activiteits-tractement van officieren, tijdelijk gedetacheerd bij het departement, bezoldiging van officieren, daarbij geplaatst in sedentaire betrekkingen, van ambtenaren tot de algemene dienst behorende, die der verdere geëmployeerden en bedienden, benevens maand- en daggelden en schrijfbonnen: a. ambtenaren bij het departement f 77 500,00 b. algemene ambtenaren 21 200,00 » Vlissingen .... 21 115,00 » Willemsoord . . 22 240,00 98 700,00 Artikel 3. Bureau-en locaalbehoeften en kleine uitgaven, benevens drukwerk 11 300,00 B. Directie der Marine te Amsterdam, Hellevoetsluis, Vlissingen en Willemsoord. Artikel 4. Activiteits-tractement van de directeuren en kommandanten, en van officieren, tijdelijk gedetacheerd bij 's Rijks werven, bezoldigingen van officieren, daarbij geplaatst in sedentaire betrekkingen, mitsgaders van de hoofdambtenaren, geëmployeerden en bedienden: te Amsterdam . . . f 26 690,00 » Hellevoetsluis ... 16 440,00 86 485,00 Transporteren f 208 485,00 Per transport f 208 485,00 Artikel 5. Kosten van het corps ingenieurs der Marine 31 500,00 Artikel 6. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, beneluiutgaven 10 000,00 C. Inspectie en verificatie van tijdmeters en andere zee-instrumenten. Artikel 7. Bezoldiging van het personeel bij de inspectie en verificatie van tijdmeters en andere zee-instrumenten, mitsgaders uitgaven, aan deze inspectie en verificatie verbonden 3 450,00 D. Reis- en verblijfkosten. Artikel 8. Reis- en verblijfkosten voor de civiele ambtenaren, voor de militairen en personen die geen bezoldiging uit 's Rijks kas trekken, alsmede van de beambten bij het loodswezen en van het loodspersoneel, met inbegrip der restitutie van ten dienste van het Rijk gedane uitschotten 24 000,00 f 277 435,00 Gedeelte II. Loodswezen, betonning, bekenning, verlichting, quarantainedienst enz. Artikel 9. Bezoldiging van het personeel der inspectie, van de ambtenaren en vaste en tijdelijke geëmloyeerden bij het opzicht en bestuur over het loodswezen, de aankondiging en beveiliging, zee merken, kust- en oeververlichting. f 86269,00 Transporteren f 86269,00 f 277 435,00 Per transport f 86269,00 f 277485,00 Artikel 10. Aandeel in de loodsgelden en vaste bezoldiging, benevens Kostgelden der bemanning van de loods-, inspectie- en peilingsvaartuigen, als schippers, loodsen, hulploodsen, kweekelingen, kwartiermeesters, roeijers, matrozen en hoge matrozen bij de loodsdienst, tijdelijke onderstand aan zieken, premie aan schippers, en buitengewone beloning aan schippers, loodsen enz., voor hulp aan schepen in nood en het redden van schipbreukelingen 577 m>Q0 Artikel 11. Kosten van aanhaling van loodsafhalersvaartuigen, met hunne bemanning, zoomede de kosten van sluis-, brug- en andere gelden, jaag- en sleeploon, visch- en bergloon enz. . . 6. 4 000 0() Artikel 12. Aanbouw, onderhoud en huur van loodsgebouwen en magazijnen met aanhoorig terrein, aanschaffing van ankers, kettingen, touwen enz. tot hulpbijstand aan schepen, zowel als kosten van instrumenten tot het meten van den diepgang der schepen, van loodsmansteekens en verdere kosten van uitmonstering van het loodspersoneel, daaronder begrepen de kleeding der bemanning van het vaartuig bestemd voor de generale inspectie. . . 5 290,00 Artikel 13. Bureau- en locaalbehoeften, druk- en bindwerk, ten dienste van het loodswezen enz., benevens kleine uitgaven, daaronder begrepen agio op wissels en verlies op vreemde muntspeciaal voor ontvangsten wegens loodsgelden enz. 5 000,00 Transporteren f 678 044,00 f 277 435,00 Per transport f 678 044,00 f 277 435,00 Artikel 14. Kosten der betonning en bebakening, zeemerken, kust- en oeververlichting, lichtschepen en hunne bemanning, met inbegrip der kosten van transport, zowel als die vallende op de betaling der toelage aan Hannover voor het onderhoud der betonning en bebakening van de Eems en de daarbij behorende Wadden, en voor het onderhoud van het kustlicht op Borkum; voorts de kosten van onderhoud en bemanning van het transportvaartuig ten dienste van het lichtschip enz., met den aankleed van dien 226 850,00 Artikel 15. Kosten voor het vervaardigen en bijwerken van hydrografische kaarten en beschrijvingen... 2 500,00 Artikel 16. Tractementen en belooningen der ambtenaren en bedienden, en verdere kosten voor de dienst der quarantaine 416,00 Artikel 17. Bezoldiging van den havendirecteur bij de haven-dienst aan het Nieuwe Diep .... 3 264,00 917 074,00 Alde AFDEELING Materieel der zeemacht en van 's Rijks werven. Artikel 18. Aanschaffing van hout tot aanbouw, afstimming, toebehoren, uitrusten, herstelling en vervorming van schepen en vaartuigen binnen 'slands, met inbegrip van die voor het loodswezen, en de betrekkelijke kosten van vervoer. € 600,000,00 Transporteren € 600,000,00 € 1,194,509,00 Per transport € 600,000,00 € 1,194,509,00 Artikel 19. Aanschaffing van alle materialen, uitgezonderd hout, steenkolen, pantserplaten, koepels en schilden, benoodigd tot de aanbouw, de aftimming, vervorming, toebehoren, uitrusten, onderhoud en herstelling van schepen en vaartuigen binnen 's lands, met inbegrip van die voor het loodswezen, en de tot die aanbouw, vervorming en herstelling benoodigde werktuigen, met uitzondering van die tot het aanbrengen en gereed maken van pantserplaten, koepels en schilden; aanschaffing van uitrustingsbehoeften, aanbouw, herstelling en aankoop van schepen en vaartuigen bij particulieren, alles met den aankleven van dien; en de betrekkelijke kosten van vervoer, beproeving en toezicht. € 929,000,00 Artikel 20. Aanschaffing van pantserplaten van verschillende afmetingen en schilden, mitsgaders de daartoe betrekkelijke kosten van beproeving, vervoer, opzicht over de bewerking en den aankleven van dien. € 167,000,00 Artikel 21. Aanschaffing, onderhoud en herstelling van werktuigen tot het aanbrengen en gereed maken der pantserplaten, mitsgaders de daartoe betrekkelijke kosten van beproeving, vervoer en den aankleven van dien. € 10,000,00 Artikel 22. Verstrekkingen en diensten ten behoeve van de marine etablissementen en onderhoorigheden. € 30,000,00 Artikel 23. Aanschaffing en herstelling van geschut, geschutleggers, affutage, projectielen, draagbare vuur- en blanke wapens, ledergoed, buskruid, vuurwerk, gereedschappen en alle verdere zaken op de artillerie van de marine en haar aankleven, en op de beproeving, vervoer en begeleiding betrekking hebbende. € 205,000,00 Artikel 24. Aanschaffing en herstelling van stoomwerktuigen, stoomketels, daarvoor benoodigde materiaal, machinekamerbehoeften, alles met den aankleven van dien; wijderom de kosten van beproeving en vervoer aan een en ander. € 548,022,00 Artikel 25. Aanschaffing van steenkolen voor binnen- en buiten 's lands en de betrekkelijke kosten van vervoer. € 124,000,00 Artikel 26. Kosten buiten 's lands, uitgezonderd steenkolen gevorderd tot herstelling van schepen, hun uitrusting en verzorging van behuizing, mitsgaders die hunner toebehoren, artillerie en stoomwerktuigen, zodanig de vereiste transportkosten, alles met den aankleven van dien. € 30,000,00 Artikel 27. Per transport f2 903 015,00 f 1 194 509,00 Artikel 28. Kosten in verband staande tot de verdere voltooiing der alreeds aangebestede en nog onderhandelde werken, alsmede het onderhoud der voltooide dok-, sluis-, haven- en brugwerken te Willemsoord, alles met den aanklap van dien, waaronder dus ook de kosten van inspectie, reis en verplaatsing, opzicht, keuring, bewaking en vervoer 23 030,00 Artikel 29. Bezoldiging en toelagen der mindere geëmployeerden, daggelden en toelagen der werklieden op 's Rijks werven, alsmede bezoldiging van machinisten en vuurstokers der actieve zeemacht, die, onder stilstand van scheepssoldij, gedetacheerd zijn bij 's Rijks werven, daaronder begrepen de kosten van bewaring en bewaking van 's Rijks maritime etablissementen, magazijnen enz.; kosten van opzicht, met den aanklap van dien, over uit te voeren werken buiten 's Rijks werven of bij particulieren, en bij de herkeuringen; kosten van buiten de werken door particulieren op tarief of contract verrichte werkzaamheden, en eindelijk kosten van kleeding mindere geëmployeerden, uittendende de politie op 's Rijks werven 952 800,00 Artikel 30. Soldaten en matrozen op het jacht en de werf vaartuigen, daaronder begrepen de dag- en kostgelden en de kleding, samen met de sool, brug- en jaagloonen enz. op de kanalen- en rivieren 30 892,00 3 909 737,00 Transporteren f 5 104 246,00 Artikel 31. Tractementen van zeeofficieren en adelborsten f 438 700,00 Artikel 32. Tractementen der inspecteurs en officieren van administratie, adjunct-administrateurs en scheepsklerken 81 600,00 Artikel 33. Tractementen, toelagen en daggelden van de officieren en kweekelingen, zowel bij de geneeskundige dienst der zee- en landmacht, deze laatsten diensten aan de marine bewijzende, als van den administrateur en verdere geëmploieerde bij 's Rijks marine-hospital te Willemsoord en bij de ziekeninrichting der marine te Hellevoetsluis 99 960,00 Artikel 34. Tractementen van deken onderofficieren, tot het vaste korps behorende 28 000,00 Artikel 35. Kosten van het corps mariniers, bestaande in de tractementen van officieren, soldijen der minderen, na aftrek der ten hunnen koste verstrekte voeding, aanschaffing van die voeding, alsmede de verdere kosten van het corps, waaronder begrepen is de opleiding van kadets tot officier, verminderd met hunne contributie; onderhoud en aanvulling van het ameublement, benodigdheden tot het schoonhouden, verwarmen en verlichten der lokalen in de kazernen en het kamperen van een detachement 306 000,00 Transporteren f 954 260,00 f5 104 246,00 Per transport ( 954 260,00 f5 104 246,00 Artikel 36. Kosten der actieve zeemacht: wervingskosten, waaronder huur van een locaal tot het houden van een kantoor voor de aanneming van scheepsvolk te Rotterdam, schoonhouden van dat locaal, en verdere kleine uitgaven tot de dienst van dat kantoor betrekkend f 25 000,00 kosten vallende op het afhalen en transporteren der zee-miliciens ... 1 200,00 zee-tractementen, tafelgelden en toelagen der officieren en onderofficieren 426 345,00 scheeps-soldijen en toelagen, met inbegrip der hospitaal-soldij en van kosten der kleedingstukken en ladinggoederen, tabak en reparatieloonen, door de schepelingen zelve te bekostigen .... 1 012 555,00 1465 100,00 Artikel 37. Schaafing der équipages en aanschaffing van zeep, van 's Rijks zorgen aan de schepelingen verstrekt wordende 514 900,00 Artikel 38. Kosten vallende op het verplegen van zieken in de hospitals en burgerlijke gestichten, transport van zieken, geneesmiddelen, chirurgische, pharmaceutische en verdere behoeften voor de geneeskundige dienst der zeemacht 55 150,00 Transporteren f2 989 410,00 f5 104 246,00 Per transport f2 989 410,00 f5 104 246,00 Artikel 39. Kosten van 's Rijks schepen en vaartuigen buiten 's lands, wegens quarantaine-kosten, loodsdiensten, sleeploonen enz 10 000,00 Artikel 40. Pensioenen, tijdelijke pensioenen, wachtgelden, gratificaties en onderstanden. Artikel 45. Pensioenen, daaronder begrepen de pensioenen verleend tot en met den laatste December 1818 aan de mindere geëmployeerden en werklieden van 's Rijks maritime werven, zoomede de verhooging toegekend bij de wet van den 20sten Augustus 1859 (Staatsblad nr. 96) f 360 000,00 Artikel 46. Pensioenen aan mindere geëmployeerden, werklieden en bedienden bij 's Rijks maritime inrichtingen en op 's Rijks jagd- en werkvaartuigen, mitsgaders aan hunne weduwen en kinderen 60 000,00 Artikel 47. Pensioenen en onderstanden aan het loodspersoneel, mitsgaders aan hunne weduwen en kinderen, ingevolge de wetten van 20 Augustus 1859 (Staatsblad nr. 94), en van 30 April 1863 (Staatsblad nr. 41) . 43 000,00 Artikel 48. Tijdelijk te verleenen pensioenen en onderstanden, alsmede toelage aan een gepensioneerde kapitein-luitenant ter zee, voor gedane diensten in sedentaire betrekking bij het Departement van Marine ... 2 600,00 Artikel 49. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur. 10 149,00 Transporteerden f 475 749,00 f8 199 256,00 Per transport f 475 749,00 f8 199 256,00 Artikel 50. Wachtgelden ten behoeve van loodsen en hulploodsen, die, ten gevolge der wettelijke regeling van het loodswezen, niet dadelijk de dienst als vaste loodsen hebben kunnen verrigten. 9 680,00 Artikel 51. Bijdragen aan enige gemeentebesturen ter tegemoetkoming in het onderhoud van oude loodsen enz., die tot de gemeentelijke binnenloodsdiensten hebben behoord en, ten gevolge van de wettelijke regeling der loodsdienst, hunne gewone verzorging geheel of gedeeltelijk hebben verloren. 468,00 Artikel 52. Gratificaties .... 4 800,00 490 697,00 Zie afdeeling 6. Onvoorziene uitgaven. Artikel 53. Onvoorziene uitgaven. 50 000,00 50 000,00 5 8 739 953,00 In totaal, een bedrag van acht miljoen zevenhonderd negenendertig duizend negenhonderd vijftig gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen onder de artikelen 3, 6,8, 9, 10, 13, 16, 22, 25, 26, 27, 29, 30, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48 en 49, ontoereikende mocht worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den Oktober 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden uit den post van onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar voorkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post van onvoorziene uitgaven aangewezen. Deze uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegia en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 'sGravenhage den 31sten December 1863. WILLEM. De Minister van Marine, w. j. c. h. v. kattendijke. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, de kock. STAATSBLAD van het KONINKRIJKT DE NEDERLANDEN. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut! doen te weten: Alzoodoet Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, jaarlijks de middelen behooren te worden aangewezen tot dekking van alle uitgaven des Rijks, in de algemene begrooting begrepen; Zo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: . Ter goedmaking van de uitgaven, begrepen in de algemene begrooting voor het dienstjaar 1864, zullen over dat jaar worden gebezigd: N°. 212.) WET van den 31sten December 1863, houdende aanwijzing van de Middelen ter goedmaking van de uitgaven, begrepen in de Staatsbegrooting voor den jaar 1864. Art. 1. 1°. De rijks-directeuren indirecte belastingen, accijnsen en regten, hierna genoemd, waarvan de raming der opbrengsten bij deze wet is gevoegd; te weten: a. de grondlasten, b. de belasting op het personeel, c. het patentregt, d. de accijnsen, e. de regten en boeten van zegel, registratie, hypotheek, successie en overgang bij overlijden, f. de regten op den in- en uitvoer, de vuur-, ton- en bakengelden en het formaatzegel, g. de waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken; 2°. De inkomsten der domeinen, wegen en vaarten; 3°. De opbrengst der posterijen; 4°. De inkomsten van de rijkstele grafieken, daaronder begrepen de bijdragen van gemeenten voor de instandhouding van telegraafkantoren; 5°. De opbrengst der Staats-loterij; 6°. De opbrengst der uitgegeven adelen voor de jacht en visserij; 7°. De opbrengst der loodsgelden; 8°. Het regt op de mijnen; 9°. Het aandeel van het Rijk in de opbrengst van de exploitatie der Staatspoorwegen; 10°. De opcenten op de hoofdsom der volgende belastingen, accijnsen en regten; te weten: a. een en twintig en een halve opcent op de grondbelasting, b. zesentwintig opcenten op het personeel, c. acht en twintig opcenten op het patentregt, zullende de opcenten op het personeel en het patentregt geheven worden over het geheele belastingjaar, eindigende den laatsten April 1865. acht en dertig procent van den accijns op de steenkool benevens op het collectief zegel daartoe behorende, acht en twintig procent van den accijns op den turf, benevens op het collectief zegel daartoe behorende, acht en dertig procent op de rechten en boeten van zegel, registratie, hypotheek, successie en overgang bij overlijden, acht en dertig procent van het formulierzegel, in gebruik bij de heffing van rechten op den in- en uitvoer, vijftien procent van het recht op de mijnen voor kwade posten en collectieloon; extra belasting in geval van verbreking van gouden en zilveren werken en voor gehaltesproeven, welke geen betaling van belasting ten gevolge hebben; de verschillende inkomsten en toevallige baten, vermeld in de raming van opbrengsten bij deze wet gevoegd; de onvervreemdbare rente van viermaal honderd duizend gulden (€ 400 000,00) ten laste van België, bepaald bij § 1 van art. 63 van het verdrag van den 11den November 1842, goedgekeurd bij de wet van den 6den Februari 1843 (Staatsblad nr. 3); de tweede termijn der afkoopsom van den Scheldetol, verschijnende den eersten Mei 1864, overeenkomstig het verdrag van den 12den Mei 1863, goedgekeurd bij de wet van den 6den Juli 1863 (Staatsblad nr. 112), ten bedrag van drie miljoen acht honderd negen duizend twee honderd drie en vijftig gulden drie en dertig cents (€ 3 809 253,33); de rente aan vier ten honderd jaar van het onbetaalde gedeelte der afkoopsom van den Scheldetol, overeenkomstig het verdrag en de wet hiervoren gemeld, over den termijn, verschijnende den eersten Mei 1864, ten bedrag van drie honderd twee en veertig duizend acht honderd twee en dertig gulden tachtig cents (€ 342 832,80); het koloniaal batig saldo van het dienstjaar 1863, geraamd op negentien miljoen vier honderd drie en zestig duizend gulden (€ 19 463 000,00); de uitkeeringen uit de geldmiddelen van 's Rijks overzeese bezittingen tot kwijting der renten ten laste dier bezittingen, te zamen negen miljoen acht honderd duizend gulden (€ 9 800 000,00): a. volgens art. 1 en 2 der wet van den 24sten April 1836 (Staatsblad nr. 11), van een kapitaal groot honderd veertig miljoen gulden, € 4 ten honderd, vijf miljoen zes honderd duizend gulden (€ 5 600 000,00), b. volgens art. 19°. Bijdragen uit de beschikbare middelen van vroegere diensten, te weten: a. Het overschot der beschikbare middelen van het dienstjaar 1861, geraamd op drie miljoen twee honderd duizend gulden (f 3 200 000,00); b. Uit de beschikbare middelen van het dienstjaar 1863 zodanig bedrag als, met inbegrip van den post onder lit. a vermeld, noodig is tot verkrijging eener som van f 5 000 000,00 geraamd een miljoen acht honderd duizend gulden (f 1 800 000,00). Art. 2. Naar aanleiding van art. 35 der wet van den 21sten April 1810 [Bulletin des Lois n°. 283), wordt het proportioneel recht op de mijnen voor den jaar 1864 bepaald op twee en een half ten honderd der zuivere opbrengst. Art. 3. Deze wet treedt in werking met den 1sten Januarij 1864. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 31sten December 1863. WILLEM. De Minister van Financiën, G. H. BETZ. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOEK. STAATSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR 1864 WMW @W> SB MIPPgSJBBL BEGROTING voor het VIEGSTJAAR 1864. BENAMING beloop dek per middel of MIDDELEN en INKOMSTEN. inkomst. A. Directe belastingen. a. Grondbelasting: Hoofdsom € 8 630 000,00 2½ opcenten. €1855 450 af: ontheffingen, kwetsbare posten en oninbare posten €50 000 €1805 450,00 b. Personeel: € 10 435 450,00 Hoofdsom €6370000 20 opcenten €1274 000,00 af: ontheffingen, verminderingen, afschrijvingen en oninbare posten €312 000, zich verdeelende voor hoofdsom en opcenten in €260 000 €52 000,00 €6110 000 €1222 000,00 €7322 000,00 Transporteren €17 767 450,00 BENAMING beloop der per middel °f MIDDELEN en INKOMSTEN. inkomst. Per transport €17 767 450,00 c. Patenten: Hoofdsom €2 400 000 28 opcenten €672 000,00 af: ontheffingen, verminderingen, afschrijvingen en oninbare posten €89,600, zich verdeelende voor hoofdsom en op- centen in €70 000 €19 600,00 €2 330 000 €652 400,00 €2 982 400,00 d. Accijnsen. €
| 33,682 |
MMTUK03:165746059:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,872 |
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
|
t.t. Wa.
|
Dutch
|
Spoken
| 11,187 | 19,327 |
59 DONDERDAG 23 MEI 1872. Achtste Jaargang. WEKS T É M. GETUIGENISSEN UIT OE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN DD. J H. DONNER, W. DIEMER EN B. C. FELIX. Je». 40 : 6a. Eene stem zegt: roept ! Dit blad verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag. Prijs per 3 maanden franco p.p. ƒ2,00. Voor Duitschland ƒ2.80; Belgie^OS ; Amerika ƒ3.20; Indië ƒ 3.80 bij vooruitbetaling. Enkele Nos. 12/2 Gt. UITGEVER, (i. P„. ZALS1LW TE KMI®. Prijs der Advertentiën van 1—10 regels /1.00, iedere regel meer 10 Cent. Groote letters naar plaatsruimte. Stukken in te zenden aan den Hoofdredacteur J. H. DONNER te Leiden; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. Wegens het Pinksterfeest is Dingsdag geen Wekstem verschenen. z ( Aan K. K. 1 Lieve Broeder. < Gij zijt werkelijk niet onaardig. Een week , of wat geleden schreef ik iets over de zucht j van velen uit ons volk om altijd te klagen , over het heden en altijd te roemen over het verleden. Gij wilt dat ik nog eens „hardop’’ zal praten maar zelf wilt ge „vooralsnog” zwijgen over, wat we onder ons volk ont moeten; omdat gij het zijt, zal ik er maar vrede meê nemen. En nu dan — over wat anders, ’t Is al een heele poos geleden. Ik deed huisbezoek buiten de stad, ’t Heugt me nog zeer goed al was het alleen door de koude die we leden. Eéne ontmoeting van dien dag herin ner ik me nog. En omdat een ander het zelfde wel eens ontmoet — breng ik het ter tafel. „Je mot er maar goed op beuken, dominé,” zei een vrouw en moeder, nadat wij heel ernstig gesproken hadden en zij ronaweg gezegd had dat zij nog „onbekeerd” was. Juist kwam er een kind in de kamer en ik zei: „maar moeder als gij alle dag dat kind „beukt” zoudt gij niet denken, dat het er ten langen leste weinig meer om geven zou? Ik geloof heusch, dat het hoe langer hoe harder zou worden en dat het zijn best zou doen om zoo gauw mogelijk den band te ontspringen en dan zoudt ge eerst rare dingen zien. Och vrouw, men went aan alles ” „Ja, dat is wel. waar ook domine,” was even spoedig het wederwoord, en ik kon des te makkelijker mijn toepassing maken. Zie, mijn vriend! dat zit nog bij velen van ons volk, al wordt het ook ietwat anders uitge drukt. Men wil maar dat er „gebeukt” worde. (Foei — een mensch zou onwille keurig denken aan het beuken van... visch.) Altijd de eischen der wet; altijd de dreigin gen der wet; altijd de straffen bij voorkeur, de eeuwige straffen op de overtreding der wet. kijk , dat moet „scheering en inslag” wezen. En alles wat des predikants is moet daarmee overeenstemmen, ’t Moet er zoo van dreunen — Wat is dat nu voor een verschijnsel ? Ik weet het nog niet recht goedu maar dit weet ik toch dat het zoo is A niet alleen bij hen die „een harden weg” gehad hebben toen zii „aan zich zelven ontdekt werden” maar — hoe zonderling! — ook bij hem die zonder schroom zeggen: „als ik zoo sterf ga ik voor eeuwig verloren.” ’t Is erg. En ’t is zoo heel erg omdat het/toch duidelijk is dat zoodanige menschen geen waar besef hebben van hun eigen toestand, geen begrip hebben van hunneyoote ver antwoordelijkheid. Van verantwoordelijkheid gesproken. — Ik dacht dezer dagen nog: wat is het opmer kelijk dat er over dat Kapernaum zoo lier- haaldelijk het „wee” wordt uigesproken; Ka pernaum — ten hemel toe verhoogd, het zou ter helle toe worden nedergestooten! En waarom juist Kapernaum? Wel — om dat de Zaligmaker daar veel, zeer veel gesproken had; vele, zeer vele teèkenen zijner macht had getoond; en ’t is toch maar geschiedenis dat die plaats, zelfs als plaats, korte jaren na Jezus’ arbeid geheel verwoest, nauwelijks herkenbaar meer was. Maar ik zou verder zeggen waarom het zoo erg is dat zoodanige mensenen zult een eeuzyuig cu ; vaak onschriftuurlijk voorstellen der waarheid | begeeren. ’t Is zoo erg — waarlijk, de tranen moe ten er een mensch bij in de oogen schie ten — omdat men bij dat alles daar zoo henen leeft als men leeft. Het Woord Gods heeft geur noch smaak. Men leest het misschien geregeld, maar hoe? ’t Is geen woord — geen boodschap — geen brief Gods die daar regelrecht komt aan het adres van hem of haar die leest. Men komt niet tot zich zelf. En dat is toch zoo noodig. Men praat over zich zelf; maar niet tot zich zelf, ook over de belangen der onsterfelijk ziel. Men geeft zich geen rekenschap van het leven en van het doel des levens en van heel veel andere dingen ook niet. Het wiegt maar altijd voort in een kleinen kring van termen die eenmaal geijkt zijn en die — hoe goed zij mogen zijn — door misbruik als tot versteening leiden. O, die vader der leugenen — zijne kinderen begrijpen niet, dat het hem om 'teven is, of hij de menschen met de waarneia aan met de leugen ten verderve brengt. Maar wat nu te doen, tegenover zoodanige menschen, amice? Ja, vraag dat nog maar eens. Ik zou zoo zeggen, we moeten toch altijd trachten, onder Gods zegen, ze bruikbaar te maken in onze gemeenten. Ze af te stooten — daar heeft men ook niets aan. Heelen is de kunst — verscheuren niet; dat kan mijn kleine wel, die nog nauwelijks praten kan. Eu dan ? — Welnu , dan moeten we niet te veel zeggen, dat wij ze bestrijden. Dat kunnen ze niet goed hebben; vooral om dat ze vaak mee nen het zoo goed te weten. Maar dat we het doen — het altijd doen, moeten zij ge- «nalon 11 r, Uf nfv I i rrP WIK ftltlid OnS Zei" ven gelijk — moeten wij het Evangelie der verzoening brengen tot allen die ons hooren. 1 En de benamingen van dat Evangelie ’ zeggen immers genoeg? ’t Is een Evangelie der verzoening. Verzoening doet denken aan onvrede — vijandschap, ’t Is een Evangelie 1 der genade. Genade veronderstelt schuld. 1 Wie dus overeenkomstig zijn roeping Christus 1 predikt zal èn die schuld èn die vijandschap niet verbloemen, veel minder verzwijgen. En voor zoover dat menschen zijn die „een haiden weg” hebben gehad en gaarne „hard” zijn tegenover anderen en heel gaarne hebben dat een dominé daaruit spreekt en preekt; — ja, ik denk al weer ook hun zeggen; altijd zeggen wat de éénige grond moet zijn onzer hope; wat alléén de blijd schap der ziele werkt en wat allen oprechten van harte vrolijkheid en licht geeft. Hun met ernst en zonder nalaten er op wijzen dat de II. Geest werkt waar en wanneer en zóó als Hij wil en niet zoo als wij met ons heel kleine verstand vaak meenen, dat het moet. Ongemerkt en op den langen weg zal men winnen en gewonnen worden. En voorts. Niet vergeten dat er op dit gebied ook „ongeneeslijke kwalen” blijven. Met ernst, met liefde, met waardigheid ons volk bearbeiden — zie, dat is onze roe-. ping; dat moet onze bede blijven. ’t Is en blijft met al zijn gebrek een volk dat we moeten liefhebben ter wille van het beginsel, ter wille der waarheid die uit God is. Genoeg voor ditmaal. Later nog eens, zoo onze God bet wil. t.t. Wa. Z. De Vrijmetselarij. II. ( c De loge bidt den onbekenden bouwheer van \ ’t heelal om „wijsheid , kracht en schoonheid. Zij weifelt tusschen Deïsmus , het geloof aan g eenen onbekenden God, Pantheïsmus, God s i» de wereld, niet boven de wereld, en Athéïs- ( mus, Godloochening. Door het onverschillig { te achten hoe men zich God voorstelle , als ] Jood , Mahomedaan, Heiden of Christen, mits 1 men zedelijk zij, maakt de loge inderdaad de ; zedelijkheid los en onafhankelijk van gods- | dienst. Voor haar is zedelijkheid godsdienst, j en zij vat die zedelijkheid zamen in de drie , woorden : wijsheid, kracht en schoonheid. Zoo brengt zij ons terug tot de tijden der Irieken en Romeinen, en wel tot het tijdvak tunner geschiedenis, ’t welk eindigde met ont- linding en ondergang van de oude wereld. Daar is eene ondragelijke domheid in, om erug te keeren tot eene wijsheid, reeds door le geschiedenis veroordeeld. Wat heeft ons de geschiedenis geleerd? Dit: dat de heidensche Grieken erkenden dat le góden het leven der menschen beheerschen m behoeden en de maatschappij niet kan lestaan, tenzij de menschen de perken eer biedigen, door hooger magt gesteld. Vooral le Dorische geest vertegenwoordigde orde, perken en wetten, en dacht zich den god der harmonie, Apollo, als den god dezer goedeien des levens. Daaruit ontstond de zedelijke wijsbegeerte der ouden, die de zedelijkheid zamenvatte in deze vier deugden : „wijsheid, geregtigheid, dapperheid en matigheid.” Maar daarin was geen godsdienstig beginsel. Deze 1 "J oio «av/hnli crciPi] zeaeiijKiieiu wa» aicou» , onder de hoede der góden gesteld. Zij had haar bron in den mensch, niet in de godheid. Godsdienst en zedelijkheid lagen op verschil lend gebied. De band tusschen beiden moest alzoo verbroken worden. Aristoteles bewerkte die breuke. Bij Plato behield de zedelijkheid nog een godsdienstig karakter; hij leerde dat het leven op aarde als een afdruk moest zijn van de Goddelijke ideën. Aristoteles loochent de werkelijkheid dezer ideën. Wij hebben ons niet te rigten naar het bovennatuurlijke, maar naar de wereld waarin wij leven; uit ons eigen redelijk wezen ontstaat de regel voor ons gedrag. De godheid bemoeit zich niet met ons; alzoo hebben wij naar haren wil niet te vragen. De wortels der zedelijk heid liggen alzoo niet in de godsdienst, i maar in ons zelven , in ons eigen wezen. Over. 1 .1.1..1J II,4 zlr» .varoLl le grenzen der mensciiiieici reiKi ue wereiu. Ier zedelijkheid niet. De menschheid vindt jchter de passendste openbaring van haar vezen in den Staat. De zedelijkheid is daarom :en naauwste verbonden aan den Staat. Zij leeft een staatkundig karakter; deugd is bur gerlijke geregtigheid. Zoo redenerende, werden in de oude we reld godsdienst en zedelijkheid, Kerk en Staat van elkander gescheurd, en men hield over een onzedelijke godsdienst en eene ongods dienstige zedelijkheid. Het gevolg daarvan is beschreven in den brief aan de Romeinen en door Gods hand leesbaar gemaakt in den ondergang van dit Heidendom, in de over winning van Rome door het Christendom. De loge wil nu het werk van Aristoteles op de Europesche wereld toepassen. De edeler gezinde vrijmetselaren, gevoelen echter wel dat dit niet gaat. Zij worden modern, ernstig modern, juist zooals de stoïcynsche wijsgeeren van den ouden dag. Ook deze zochten uit den geest der godsdienst nieuwe kracht te putten voor de zedelijkheid. Maar zij kenden niet: God geopenbaard in het vleesch. Hunne denkwijze was pantheïstisch. Zij vereenzelvigden God en wereld; trokken de Godheid naar beneden in de wereld en ver goodden de wereld. Zij bragten het alzoo niet verder dan ’t geen men thans noemt: de edele aspiratiën (neigingen) des natuurlijken menschen en kon den den ondergang der oude wereld niet verhoeden. Zoo zal het ook met onze nieuwe profeten gaan. Godsbewustzijn en geweten zijn onaf scheidelijk één in den mensch; waar het Godsbewustzijn wijkt, verstompt het geweten en omgekeerd. Is God niet de hoogste Regter der zedelijkheid, dan hebben wij geen hoogste Tegtbank meer, geen waarvoor allen zich buigen en waaraan niemand zich ont trekken kan. En ’t gevolg is: — dat alles ineenstort. Want God en geregtigheid is één; en op geregtigheid, op ’t gezag Gods berust de Staat. Maar God heeft een Man, Jezus Christus, tot Regter gesteld over leven- t»n dnnflp.n. LVU Vil* Verwerp Hem en uw Statengebouw stort n en wordt vermalen, zoo als Daniël heeft geprofeteerd. De loge doet volkomen hetzelfde wat de iude wereld heeft gedaan, namelijk ■ zij wil ;ich alleen bemoeijen met den mensch, zooals lij tegenover de wereld staat. Zij wil de menschheid weder inmetselen in de harmo nische orde der schepping, omdat zij — hoezeer de zonde niet erkennende, erfzonde loochenend — wel ziet dat alles op aarde onvolkomen is Wat de loge bovendien beuzelt van eeuwig leven, zijn maar woorden, die slechts beteekenis zouden erlangen, wan neer zij geloofde in Hem die de opstanding en het leven is. Het Christendom daarentegen stelt den mensch allereerst tegenover God. Het toont ons de zonde, die ons van God scheidt en Jezus, vol van genade en waarheid, die met God vereenigt; het geloof als het middel van levensvereeniging met Hem, waarvan de vrucht is: dankbare liefde! De loge zie af van hare halfheid, haar knoei- jen, haar verbergen van ongeloof en oppervlak kigheid achter den sluijer van geheimzinnig heid. Zij komen er rond en ruiterlijk voor uit dat zij in aard en wezen heidensch is, omdat zij, gelijk het oude Rome in zijn panthéon, alle góden der volken eene plaats in de loge gunt, mits ze zwijgen. Maar zij late ook varen hare drieheid van wijsheid, kracht en schoonheid en neme aan de tweeheid van Buchner ■ kracht en stof. Dat is eerlijk, dat is niemand bedriegen en met de tegenwoor dige schijnwetenschap alleen te verdedigen. Daartoe zullen de modernen weldra de loge T. E. 1 dwingen. Herinnering. In mijn eerste gemeente was ouder het drietal ouderlingen een geliefde broeder met name M. V., die mij op zekeren dag ver haalde, dat hij slaags was geweest met den Theologiae Doctor R., liberaal predikant van die plaats. De strijd had in hoofdzaak geloopen over de Afscheiding, voor het goed recht waarvan (dit mag ik niet nalaten te vermelden) bedoelde broeder voor en na die bataille zich wel eens meer persoonlijk in ’t strijdperk begeven heeft. In de worsteling met R. moet het er nog al wel naar toe zijn gegaan, tot op het oogenblik namelijk dat M V. den doctor toevoegde, dat de vervolgingen, die de Afgescheidenen hadden ondergaan, door de Herv. Synode waren aangedaan. Die had ze gevraagd. Dit kon R. niet dulden; het was geheel onwaar, en voorzoover de doctor onder de gesprekken goed gehumeurd was geweest, was het toen uit. Ik herinnerde mij dezer dagen dat verhaal nog levendig, toen ik van het aandeel der He'rv. Synode in de vervolgingen, ons volkje toeu aangedaan, in den 3den druk der geschiedenis van ons vaderland door Mr. Groen van Prinsterer, bladz. 874 het vol- ' gende las: 1 „De Synode, gedeeltelijk uit verklaarde 1 vijanden van het Gereformeerde geloof zamen- I gesteld, onverschillig omtrent de leer, ijverig i voor de reglementen: de bijeenkomsten in huizen of schuren daarmede onvereenigbaar. Dringend verzoek aan het (Gouvernement om eene krachtdadige aanschrijving aan de Officie ren van Justitie; ten einde ook zonder aan gifte van eenige contraventie” (overtreding) „tegen de bestaande wetten, met allen ijver ter handhaving van artt. 291—294 van het Wet boek van Strafregt (schandelijke en tegen Grondwet en gewetensvrijheid strijdige over blijfselen der revolutionaire dwingelandij~) werk zaam te zijn 1). Gereedelijk ingewilligd. Zal nu doctor R., dit lezende, nog zoo stout blijven ontkennen? Zal hij den grooten historicus Groen, die in de geheimen van die geschiedenissen meer dan iemand is inge wijd, in het aangezicht durven tegenstaan ? En dit brandmerkend getuigenis wordt nu niet door een ouderling eener Afgescheidene (Christelijke Gereformeerde) gemeente gegeven, maar door een hooggeachten broeder in Christus, die, tot onze diepe smart, tot op den huidigen dag met doctor R., lidmaat is van dezelfde vervolgende kerk. D. V. B., Mei ’72. 1) Wij onderschrappen. Mijnheer de Redacteur! In een vorig schrijven wendde ik mij in uw geacht blad tot het lezend’ publiek, door te spreken over de wereldberoemde rede van den Bisschop Strossmaijer, ingevolge de uit gave van den heer J. W. Kat, en mijn voor nemen om haar gezuiverd en geheel uit te geven. Ik heb toen ter loops gezegd, dat het belangrijkste der rede van den Bisschop S. wordt gemist in de uitgave van den heer K. Het belangrijkste; want in dat deel wijst de redenaar op de geschiedenis, die met kracht hare stem verheft, om te bewijzen, „dat eenige Pausen in hunne verplichtingen zijn te kort geschoten (?)” en dat de redenaar meer dan een derde deel zijner rede aan haar wijdt. Ik durf gerust beweren, dat velen, die uw geacht blad lezen zeer verlangend zijn iets meer van dat beroemde, nu nog onuitgegevene, maar eertsdaags ver schijnende gedeelte der rede te vernemen. Aan dat verlangen wil ik gaarne, door middel van uw blad, voldoen. Al terstond kom ik met de opmerking tot de geëerde lezers, dat in den gezuiverden Fransche tekst niet staat, „dat eenige Pausen in hunne verplichtingen zijn te kort geschoten,” maar dat deze woor den plaats hebben moeten maken voor „eenige Pausen hebben gedwaald/ net uitgegeven gedeelte der rede van den heer K. heeft deze m tal van dergelijke fouten. Nadat de redenaar de aangehaalde stelling heeft uitgesproken, laat hij zijn hoorders de galerij des Pausen door wandelen, staat hij ieder hunner stil en noemt u hunne hande lingen , voert u dan tot het laatst gehoudene Concilie, om aan te toonen, dat men geene vergezochte bewijzen behoeft, om te doen zien, „dat de H. Vader, hier tegenwoordig, gedaan heeft als zijn voorgangers, toen hij, door zijn’ bul, voor het Concilie reglementen gaf.” Dan wijst hij er op, „dat er geen’ einde aan zijn zou, moest hij al de tegen strijdigheden in de leerstellingen dezer Pau sen in oogenschouw nemen.” Daarna zegt bij ten slotte: „kondigt gij de onfeilbaarheid van den tegenwoordigen Paus af, zoo moet gij, hetgeen onmogelijk is, bewijzen, dat de Pausen elkander nooit tegenspreken; of gij moet verklaren, dat de H. Geest u geopen baard heeft, dat de pauselijke onfeilbaarheid slechts van het jaar 1870 dagteekend. Zijl gij vermetel genoeg om dat te doen r Dan gaat de redenaar over tot het doen der vooronderstelling „dat wellicht de volken onverschillig zijn omtrent godgeleerde vraag stukken, die zij niet begrijpen, en het ge wricht er van dus onopgemerkt laten voor bijgaan;” maar voegt er aanstonds bij: „zijn zij onverschillig voor de grondbeginselen, zij zijn het niet voor de feiten.” Daarna wijst hij er op hoe, na de vast stelling van het leerstuk der pauselijke on feilbaarheid , de protestanten , als hunne tegen standers, „hun met te meer moed zullen aanvallen, omdat zij de geschiedenis vóór zich hebben, terwijl zij (zijne hoorders en medeleden der R. C. kerk) niets dan hunne ontkenningen tegen hen over kunnen stellen.” En wanneer de protestanten al de bisschop pen van Rome in oogenschouw nemen, van de dagen van Lucius af tot aan die van Z. H. Pius IX toe, vraagt hij, wat zij dan zullen antwoorden. De redenaar bejammert het vervolgens, dat al de vorigen niet geweest zijn als Pius IX, omdat zij dan op het gelieele strijdpunt I overwinnaars zouden geweest zijn. En als hij dan de bange klacht aauheft: „maar, helaas! het is zoo niet!” dan schreeuwt men: Zwijg, zwijg, genoeg, genoeg!'’ De redenaar staaft vervolgens zijne be- < o veringen met een zeggen van den H. Ber- r nardus, dien hij „de schitterende ster van zijn 1 tijd” noemt en aan den Paus op verwijtende 1 toon vroeg: „zoudt gij mij in deze groote stad Rome iemand kunnen noemen, die u t tot Paus zou aanvaard hebben, zonder 1 vooraf daarvoor goud of zilver ontvangen s te hebben?” En nu vraagt de redenaar ver- : der, met het oog op den tegenwoordig regeerenden Paus, „of de Paus, die eene geldbank aan de deuren des tempels opricht, door den H. Geest ingegeven is, en dus het regt heeft, aan de kerk (zijne) onfeilbaar heid te leeren?” Dan stipt hij de geschie denis aan van Formosus; spreekt van Ste- phanus VII, die hem met het pauselijk ge waad bekleed, afzette, de vingeren liet af snijden , waarmee hij gewoon was den zegen te geven, hem in den Tiber liet werpen en verklaarde: dat hij een meineedige en bas taard was; hoe later het volk Stephanus in de gevangenis wierp, hem knevelde en_ door vergift deed omkomen, en wijst er op, boe deze dingen zich verder schikten, daar Romanus, opvolger van Stephanus en later Johannes X, de nagedachtenis van rormosus in eeie uci- s telden. En nu meen ik genoeg gezegd te hebben, om het weetgierig en leeslievend publiek be lang in te boezemen 'in deze wereldberoemde rede, terwijl het hier gezegde tevens moge strekken tot bevestiging mijner betuiging in de Weksten van Mei 1. 1., namelijk, dat het niet enkel winstbejag van mij is, deze rede in haar geheel en zuiver uit te geven, maar bovenal om iets schoons en verhevens het licht te doen zien. En omdat zij iets schoons en verhevens is, durf ik u nogmaals toeroepen: koop haar! lees baar! en gij zult, evenals ik, haar met ter nederleggen, neen, haar verspreiden, naar den wensch van den vertaler, den VVelEerw. ZeerGel. Heer Theod. A. Eg- genstein, die in zijne Inleiding o. a. zegt: „Dat deze Nederduitsche vertaling vele lezers moge vinden, onder roomsehen en protes- Innlon rl CrAfl tl RAT mOPA doeil StrekkeU milieu. jjjii vn.v tot bestrijding der dwaling en verbreiding der waarheid.” J. A. Duivenee. lici waai hliu. Rotterdam, 17 Mei 1872. Eene onbegrijpelijkheid. Niet lang geleden, in de Wekstem van 11 , April, gaven we onder het opschrift : „Ver- < betering der Grondwet,” den korten inhoud , van een belangrijk artikel uit de Hope, waarin - gemeld werd, dat in Amerika eene vereeniging (van zeer heterogene of ongelijksoortige be- standdeelen) er naar tracht om in de Grond wet de erkenning van God in Christus op genomen te zien. Naar aanleiding dezer mededeeling merkte de Hoofdredakteur van genoemd blad, br. Ds. Chr. van der Veen o. a. op, dat de Christus en het recht Gods ook zonder Artikel in de Grondwet erkend worden; datZEerw. gaarne wil meêwerken om de natie tot meer volkomen onderwerping van Christus te bren gen, doch niet in verbinding met mannen , die de Godheid van Christus loochenen en ook niet door den Staat te brengen op het terrein der geloofsbelijdenissen. Dit artikel namen wij over met betuiging onzer sympathie, daar ook naar onze meening het opleggen eener geloofsbelijdenis door den Staat, op straffe van verlies van het burger recht. in onze eeuw niet meer te huis behoort n tot gewetensdwang leidt. Dus ougeveer schreven we. Hoe vat de Heer I. Esser dit op? In een aan de Standaard ingezonden stuk, loet ZEd. het voorkomen, alsof wij hier in trijd kwamen met de Christelijke Gerefor meerde belijdenis. Het is mij zeer aangenaam lEd. te zien optreden als kampioen voor de belijdenis onzer Christelijke Gereformeerde Cerk. Dit is iets zoo vreemd en verblijdend, dat vij het der vermelding waard zouden aeh- en, ook al waren we niet rechtstreeks in leze zaak betrokken en ook al gevoelden we >ns niet gedrongen op te komen, tegen wat ve eene verkeerde opvatting achten te zijn mn het bekende Art. 36 , handelende over li«t- nmhf rlpr overheid” 7het ambt der overheid. Al wat tot rechte waardeering van dit Arti kel kan leiden, kan niet anders dan belang rijk zijn voor hen, welke met ons, onze Ge reformeerde belijdenis liefhebben, als gegrond op de H. Schrift. Twee punten wenschen we, in antwoord op het schrijven van den Heer I. Esser, beknop- telijk in het licht te stellen. Dat we niet in strijd kwamen met Art. 36 , in hetgeen we daar schreven, ook al meenen we dat dit Artikel eenige toelichting behoeft, | maar. dat de Heer I. Esser in strijd komt met zich zelven. Wij kwamen niet in strijd met Art. 36. Ook na de meest aandachtige herlezing, heb ik daarin niets gevonden, dat den Staat ook maar den schijn of de schaduw van het , recht geeft, om eene geloofsbelijdenis op te j leggen aan zijne burgers, op straffe van ver- , lies van het burgerrecht. Was er een tijd, toen onze staatkundigen > er anders over dachten, geest en letter onzer belijdenis staan eene mildere opvatting —- in strijd met al wat naar consciëntiedwang zweemt — toe. Daarom gelooveu we, dat de Heer I. E. niet bewijzen kan, wat ZEd. schreef. In Art. 36 lezen wij: „dat de Staat of de Overheid de hand moet houden aan den H. Kerkedienst; de afgoderij en allen valschen godsdienst weren en uitroeijeu ; het rijk van den Antichrist ten gronde werpen ; het ko ninkrijk van Jezus Christus bevorderen en het woord des Evangeliuins overal doen pre diken.” Kan de wereldlijke ötaat or uverneiu uu deze woorden het bewijs putten, dat het hem of haar geoorloofd is eene geestelijke belijde nis op te leggen aan zijne burgers, hetzij met den zwaarde, hetzij met de dommekracht van Staatsinvloed of Staatsgeld ? Wij ontkennen het ten stelligste. Daarenboven, de ondervinding heeft geleerd, dat, zoo men al een tijd eenig wereldlijk ge zag in geestelijke zaken huldigde, men er door, juist tot het tegenovergestelde kwam van ’t geen men beoogde en onze belijdenis voor schrijft. Dit toch is zeker, dat wanneer men het doet, „de hand niet aan den heiligen kerkedienst wordt gehouden, maar dat die veeleer wordt ontheiligd, — afgoderij en valschen godsdienst niet worden uitgeroeid , maar veeleer gehul digd, — het rijk van den Antichrist niet ten gronde geworpen, maar veeleer opgericht, — het Koninkrijk van Jezus Christus niet be vorderd, want dat Koninkrijk is niet van deze wereld , en. het woord des Bvangeliums krachteloos gemaakt. Wat dan ? Juist omgekeerd. Niet het wereldlijk gezag erkennen of hul digen wij in geestelijke zaken, maar het gees telijk gezag oefene invloed uit op de wereld lijke macht, en deze zij, gelijk het iedereen betaamt, dienares van den godsdienst. Niet door te willen heerschen , maar door te dienen, des noods door te lijden, daarin zit de kracht der kerk. Nog altijd verdient het woord van Fénélon behartigd : „Wee de Kerk, waar de konin- gen zich met den godsdienst als regenten be moeien ; zij brengen die onvermijdelijk in slavernij.” Maar ook: wee het land, waar de kerk geen invloed weet uit te oefenen , zich niet weet te openbaren als een zont. G. Amice frater! Ik vind dat de heer Esser een vrij ondeu gend oogenblik gehad heeft, toen hij in de Standaard den heer G. en mij, beide schrij vers in de Wekstem, tegen elkaar in ’tharnas trachtte te jagen. De heer G. is het gevoelen toegedaan dat de Regeringen zorgen moeten om geene geloofsbelijdenissen aan de burgers op te leggen en ik heb mij meer dan eens verklaard, dat geheel de Gereformeerde be lijdenis instemt met ’s Christens geloof en dat de geschiedenis zich wreken zal zoo telkens men de met zooveel martelaarsbloed verze gelde Gereformeerde belijdenis in Nederland op zijde schuift. Welnu, in Art. 36 der be lijdenis leest de heer Esser met mij: dat het ambt der overheid is, om niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan de H. kerke dienst, om te weren en uit te roeijen alle afgoderij en valsche godsdienst, om het rijk van den anti-christ ten gronde te werpen en het koningrijk van Jezus Christus te bevorderen, het woord des Evangelies overal te doen pre diken, opdat God van een ieder geëerd en .....ui; Wnnrd gebiedt. Bestaat er nu, oppervlakkig geoordeeld, geen strijd tusschen de heer G. die de Regeringen het regt wil betwisten om aan hare onder danen geloofsbelijdenissen op te leggen en mij, die mij ook als een verdediger van Art. 36 der geloofsbelijdenis heb geopenbaard, welzeker, de schijn bestaat en de heer Esser was ondeugend genoeg om daarover gaauw een artikeltje te schrijven in de Standaard. Ik wil op mijne beurt nu niet weer ondeu gend worden en hem doen optreden als een prediker, dat ook de belijdeniskerken vallen zullen en dat hij nu voor de Strten NB. opkomt als een verdediger der belijdenissta ten! o tempora, o mores! Maar dat wil ik niet. Zijne persoonlijkheid is voor mij te waardig, om hem in dezen strik te leiden. Het onderwerp is daarvoor ook te ernstig en het is maar de vraag, of wij met een vrij geweten ook als verdedigers van Art. 36 der geloofsbelijdenis kunnen optreden. Ik meen van ja. En hier begin ik tevens een ant woord te geven aan Dr. Hoedemaker, die meent dat weinigen thans geheel de belijde nis meer zullen onderteekenen zonder in een | of ander punt daarvan af te wijken. Aan dat adres zoowel als aan dat^ van den heer Esser dient gemeld, dat er ten minste twee, drie, misschien vier bladen weeklijks uit komen die van den beginne aan zich niet geschaamd hebben in alles met die belijdenis homogeen te zijn. — Het is van algemeene bekendheid, dat Bazuin en Wek-tem hiertoe behooren. — Daarenboven bestaat er een kerk van p. m. 100.000 zielen die bij elke officieele handeling en openbaarmaking zich niet anders voordoet. Heeft het gehalte dier schare op godgeleerd gebied in sommiger oog geene beteekenis, het zij zoo 1 Ik constateer alleen het feit voor ditmaal, maar met deze opmerking er bij, dat de Godsopenbaring en daarmee de geloofsbelij denis, verheven is boven alle ontwikkelingen, ontdekkingen en tijdsveranderingen. Of moet de H. S., de Godsopenbaring ook telkens herzien worden bij den ontwikkelingsgang des geestes? — Wilt ge, durft ge dat niet? Welnu, onze geloofsbelijdenis wortelt niet in de wfteiischappcii, maar in die onverander lijke Schrift- A.1» wij dus. de belijdenisschrif ten onderschrijven als in alles gegrond te zijn op Gods onfeilbaar Woord en dat wij daarom aan geene herziening, dat is, verbe tering of wijziging behoefte gevoelen, dan verklaren wij daardoor niet, dat spelling en wo< rden-combinatie onverbeterlijk zijn , of zijn , zooals wij in de negentiende eeuw zou den gebruiken; maar dat is immers geen kwestie voor iemand, die gelooft dat de H. S. ook in dit opzicht voor alle eeuwen on- veranderlijk door Gods gemeente moet bewaard blijven. Het is de vraag, of geheel „de inh >ud” — geheel iets anders dan „geest en hoofdzaak” der belijdenisschriften — in over eenstemming gevonden wordt met de H. S. en de Chr. Geref. kerk en, naar ik denk, duizenden nog met haar; schroomt niet om ook nu nog hierop een bevestigend antwoord te geven. Zeer weinigen, meent Dr. Hoedemaker, ik denk, dat hij zich vergist in de kennis aan gaande de kaart van Nederland. — Maar ook dan Art. 36? Maar wat zegt Art. 36? Bepaalt het de modus quo, de wijze waarop de overheid de hand moet houden aan de II. kerkedienst, waarop zij de afgoden en alle valsche godsdienst moet uitroeijen en, het rijk van Jezus Chr. bevorderen en het woord des Ev. te doen prediken? Bepaalt het, dat de Staat de kerk salari- eeren of organiseren, dat de overheid met zwaard of brandstapel de ketters moet uit roeijen ? Niets van dat alles? Bepaalt het dat de overheid gejoofsregter moet zijn tusschen de geloofsgeschillen der onderdanen en naar dat oordeel moet han delen ? Dau toch zou de opsteller dezer be lijdenis, Guido de Brés, zijn eigen dood vonnis goedgekeurd en principiëel aan de zijde van Philips hebben gestaan, die zich het regt toekende de godsdienstgeschillen in de Nederlanden te beslissen en wat hij voor een valsche godsdienst hield, te mogen uitroeijen. Art. 36 predikt een onvoorwaardelijke ge hoorzaamheid, ook voor de overheid zoowel als voor den onderdaan, aan Gods Woord. Ook de overheden moeten buigen voor het hoogste gezag, Gods Woord.’ Welk Christen wil dat niet van ganscher harte beamen? Maar daarmee wordt nog niet gezegd, dat ....... 1 1 zij geloofsbelijdenis mogen opleggen aan ue burgers, of met het zwaard de ketters moe ten uitroeijen. — Geen woord daarvan De wijze, waarop nu de overheid zich van hare taak moet kwijten aangaande de H. kerkedienst, Hand. 23:17 — 24, aan gaande het wezen en uitroeijen van ajle af goderij en valsche godsdienst enz., opdat God van „een ieder” geëerd en gediend word.e, gelijk Hij in zijn Woord gebiedt — ziet, dat schrijft art. 36 ons niet voor. Ik zie daarom niet in, dat met het beginsel van scheiding van Kerk en Staat iets anders dan scheiding van Staat en godsdienst voor te staan, men behoefte heeft aan herziening van art. 36 der geloofsbelijdenis. Geheel deu inhoud, niet „geest en hoofdzaak” der belij denis, gclooven wij als gegrond op de H. S. en wenschen haar te prediken, om met da Costa te spreken, in den vorm van dezen tijd. Vergun mij nu nog te wijzen op drie voorname plaatsen in den kerkelijken strijd Haringen, Amsterdam en den Haag. Laat ik u tevens melden, dat in Noord-Holland reeds een kerkeraad en een regtzinnig pre dikant geschorst is in zijne bediening, omdat deze een evangelist lieten prediken in de Her.', kerk; was het een comediant geweest, de reglementen zouden niet kunnen getroffen hebben. De botsingen, neen de schorsingen kunnen en zullen niet achterblijven in de lier,', kerk — zie ik goed, dan zullen wij nog dit jaar meer hooren en God zal het van de daken laten prediken, dat het kerk genootschap van 1816, hetzij met geweld, hetzj vrijwillig „een scheldbrief” zal moeten geg; ven worden door elk, die de waarheid wil belijden. De Harlinger kwestie luidt als volgt. Ik sohrijf hier eenige regelen over uit Stemmen z voor Waarheid, en Vrede. e Op den 26sten Mei van het vorige jaar ? heeft Ds. Qort goedgevonden, na in dezelfde v godsdienstoefening zes kinderen gedoopt te t hebben met de gebruikelijke formule, over i twee anderen bij hunne besprenging, om de i variatie, enkel een zegenbede uit te spreken. < Twee aanwezige ouderlingen gaven van dit i feit kennis aan den bijzonderen kerkeraad, < die besloot deze kinderen als niet gedoopt j te beschouwen en dus niet in te schrijven in het register. Over het besluit van den ker keraad heeft de heer Oort zich beklaagd bij het classikaal bestuur van Franeker. Dit bestuur heeft wegens een gebrek in den vorm den klager niet ontvankelijk verklaard, zonder eenige uitspraak over de zaak zelve. De heer Oort heeft zich daarna beroepen op het provinciaal kerkbestuur van Friesland en dat zal waarschijnlijk in de maand Mei uit spraak doen. Dat prov. bestuur zal dan tevens uitspraak doen of het classikaal bestuur van Franeker soed oordeelde „niet bij magte te zijn over de wettigheid van den doop met geheele ot < gedeeltelijke afwijking van de formule Matth. 28 : 19 uitspraak te doen, voor dat de wet gevende magt daaromtrent eeue nadere en Christelijke bepaling heeft gemaakt.” Wat wij te wachten hebben van het prov. bestuur, van de Synode, is voor mij minder de vraag, dan wel de vraag: wat is te wachten van kerkbesturen, die in hunne reglementen, | „de belijdenis” hebben krachteloos gemaakt. Och, dat de oogen voor den desolaten toestand opengingen. — Toen wij de goed- gezinden in de Herv. kerk in 1867 hoorden, toen was het: nog 4 jaren en art. zo neen doorgewerkt en wij zijn in den Haag en nu er 4 a 5 jaren verstreken zijn, nu is de teleurstelling als toen de Pruisen voor Parijs lagen! Och, dat we wijs werden. God brenge nog eens, mogt het zijn spoe- A. V. dig, de gevangene terug. De uwe in Chr. ben ik. PS. Ik zie daar zoo even in het K. W., ; dat het Dr. Cramer’s referaat op de Utrecht- sche predikanten-vergadering tracht te weder leggen; gelijk gij weet staat deze predikant : in de verklaring van „geest en hoofdzaak der belijdenis” geheel op het standpunt van Dr Doedes en de Wekstem. Maar hoe wederlegt het K. W. Dr. Crarper? Aldus: „Hoe moet nu dat reglement verklaard woe den? Gelijk alles verklaard moet worden. De vraag is: wat bedoelde de wetgever, niet enkel blijkens de letter, maar vooral blijkens de beteekenis, die de woorden in zijne pen hadden, blijkbaar uit de geschic- Het K. W. vergist zich zeer, al3 het meent, dat het met deze harmenetische regel teregt komt, bij de Dordsche Synode, of Guido de Brés of ürziuus en Olcvianus. Weet het K W. dan niet dat het foermeê natuurlijk ;ere°'t moet komen bij Donker Curtius, bij Je Synodale heeren van 1816, en later bij de Synodale wetgevers^van 1853. Deze en niet 'de Dordsche Synode hebben de bepa ling gemaakt, dat „de geest en hoofdzaak der belijdenis” alleen maar meer verbindend is en nog een latere Haagsche Synode heeft „de geest en hoofdzaak” gereduceerd tot deze tetralogie „het geloof aan God, aan het Evangelie, aan Jezus Christus en aan de vrijheid van onderzoek. Vraagt men dus de geschiedenis en den wetgever naar de beteekenis van „geest en hoofdzaak” dan voorzeker krijgt het K. W. geen bemoedigend antwoord. Mannen, hoe meer gij de vleugelen uwer wijsheid wilt uitspreiden in het Synodale organisme van Willem I, hoe meer gij met den vogel in het net u zult vast maken. Er is maar een weg open, zoo spoedig mogelijk uit net net in de vrije lucht der belijdenis des Evan- i gelies te komen. 1 Mag ik ten slotte nog met een enkel woord s mijne blijdschap uitspreken over de agenda I der Synode op 5 Junij te Groningen. Het. is zeer opmerkelijk, dat al de tien provin ciën, van Groningen tot Zeeland toe, de volledige scheiding van Kerk en Staat ééne gedachte als einddoel hebben uitgesproken : „Geen enkel kerkgenootschap outvange sub sidie van dep Staat.” De wijze, waarop dat einddoel zal bereikt worden, loopt uiteen. De eepe wil het geleidelijk doen komen en in die overgangsperiode een fixuin bepaald hebben, geproportioneerd naar elks zielental, de andere wil zonder die leiding niet anders dan Carthago delendo. Gij weet, ik ben een voorstander van de overgangsperiode met handhaving onzer gelijke regten als staats burgers naast alle andere kerken. Ik zie met onze vaders priucipieel geen zonde in het ontvangen van Staatsgeld; het behoort tof het kleed, niet tot het wezen der godsdienst en alleen uit een staatkundig oogpunt vind ik het nu rationeeler, om onzen eisch als staatsburgers te laten gelden met aanknooping van onze wensch. Waar een regtsgrond is als hier, daar moet de Staat luiste ren PP zal dan de wensch met den eisch jn overeenstemming brengen en hef propos zal verhaast worden. Ik vrees anders, dat de Chr. Geref. kerk een wensch uitspreekt zooals er duizenden aap den troon des Konings woruen neergelegd maar er bestaan geen ter men in de wet voor de inwilliging en de wensch wordt ter griffie gelegd. Is daarvoor zooveel beweging gemaakt, om een waterbel op de Synode voor te brengen? Is daar voor geheel de kerk in beweging gesteld, om iets te formuleeren, wat reeds ettelijke jaren aller wensch was. Nepn, die de tijdgeest, die de roeping en de beweging onzer kerk nagaat die gevoelt het, er moet iets meer gedaan worden. Die er de bedelzak in ziet heeft ook de geesten niet geproefd. Wat dan? Er begint m onze kerk een regtegevoel te spreken, een gevoel (lat zich §er durft verheffen en spreekt: ik ben ook Nederlander, ik ben vooral Neder lander en wil niet langer vertrapt worden ! En die fierheid zou opgaan in eep loutere wensch, want verder kan men met dat adres niet komen indien men eerst verklaart: „wij hebben gewetensbezwaar om Staatsgeld te ■ nemen.” Is dat waar, dan geschiedt ons ’ i geen onregt, dan moeten wij ophouden met klagen, want niemand dwingt ons om Staats- ■ geld te nemen. Men bedenke daarom wel i degelijk de portee van het vraagstp.^. Ik moet, eindigen, hoeveel ook nog op mijn hart A. V. ligt, maar blijf uw Mijnheer de Redacteur Een en andermaal hoor ik gemompel van verre en van nabij, dat onze Boomsclie land- genooten er aan denken om den 24n Aug. a. s., den gruwelijken Bartkolpmeus nacht feestelijk te vieren. Wat hiervan zij, weet ik natuurlijk niet, en of de geboorte-dag van een onzer groote Oranje Vorsten dan ook (als een „doekje voor ’t bloeden) er bij gehaald zal worden, weet ik evenmin. Ik acht het evenwel goed — ook in t belang onzer Katholieke vrienden -- op dit gemorn- pel de aandacht te vestigen, opdat het pu bliek wete, of er in een Jezuïten hoek over zulk eene demonstratie tegen ons Nationaal Aprilfeest gedacht worde. Mogt het echter waarheid worden, dan zou ik allen Protestanten toeroepen om dien da» de deuren, vensters en luiken te sluiten geheel het land door, en dien dag geen voet op straat te zetten. Zegt het voort! J. F. t. H. Ferwerd. Kuratoren vergadering. Met belppgstellmg lazen we oer omcieem verslag der 27e vergadering van de Kura- toren der Theologische School te Kampen, den 9 April 1872 en volgende dagen, waar uit we zoo beknopt mogelijk het volgende brengen onder de aandacht onzer lezers. De morgenzittipg van 9 April werd met het zingen van Ps. 123 en gebed door Ds. J. H. Donner, President der vorige verga dering geopend. Tegenwoordig waren DD. Hessels, Beuker, Kok, te Bokkel, Bulens, Postma, Wielinga , Lindeboom , Steketee en Donner, het kollege van Docenten, de heer Mulder, Ds. de Moen en enkele predikanten van elders. Na eene korte gedachtenwisseling over de I betaling van het kollegegeld, welk punt in de zitting van Donderdag namiddag op nieuw ter tafel gebracht werd, besloot de verga dering, dat het kollegegeld door ieder die op de lijst der studenten is ingeschreven, onverschillig of hij de kolleges bijwoont of niet, bij den aanvang van eigen cursus uuui de studenten moet worden voldaan, en ging zij over tot het onderzoek van de attesten der Theol. examinandi en tot het opgeven der teksten voor de improvisatie. Het examen nam hierop een aan vang, en werd in de namiddagzitting, zoomede in die van Woensdagmorgen voortgezet. In deze zitting werd door het kollege van Docenten het advies gevraagd der vergadering in de zaak van den heer 0. L. Qucre, waarop we reeds vroeger, door het orgaan onzer Zust r- kerk in Frankrijk rEgli.se Libre voorgeiicht, de aandacht hebben gevestigd in dif blad. Gelijk de lezer zich herinneren zal, heeft deze broeder, lidmaat der Vrije kerk, te Gepève aan de Theol. bchqol dier kerk ge- diidpprrl met dat ffevolff dat ZEd. aldaar pa afgelegd examen, is toegelaten als kan didaat tot den H. Diepst en daarna in Italië, door de kerk der Waldenzen is geordend tot predikant en is het zijne begeerte om na beroep en het afleggen van een klassikaal examen als predikant in de Christ. Ger. kerk in Nederland te dienen! Vroeger Roomsch Katholiek, werd hij onder de prediking van Ds. Fisch te Parijs voor het Evangelisch geloof gewonnen. Dit advies luidt, om, daar ZEerw. lidmaat is der gemeente te Kampen was, zich te wenden tot de klassis Zwolle, waaronder de genoemde gemeente ressorteert. In de namiddagzitting van Woensdag werd het examen geëindigd en werden al de geëxamineerden tot kandidaten voor de [ H. dienst toegelaten. In dp namiddagzitting van Donderdag ei verd een voorstel tot wijziging van de exa- d iiina nader geformuleerd. Daarna komt in b behandeling de reorganisatie der Theologische v School. De Vergadering acht het met de n voorstellers wenschelijk, dat er opgericht v worde: n een pro gymnasium, v een gymnasium en Z eene hoogere burgerschool. Doch heeft bezwaar met het oog op de finantiën onzer gemeenten in de oprichting vaii dat drietal. Zij heeft daarom ais haar » gevoelen uitgesproken, dat er althans voor , dit oogenblik, alleen aan een gymnasium. kan t worden gedacht, ter voorbereiding niet alleen ] voor de Theologische School , maar ook voor I ouders die liuune zonen eene wetenschappe- i lijke opleiding wilden verschaffen en hunne ; kinderen met gerustheid daarheen konden > zenden. Een plan zal op de e. k. Synode , ter tafel worden gebracht. De Penningmeester, Ds. C. G. (te Moep, geeft een globaal verslag van den staat der kas der Theol. School, waar.uit blijkt dat er een te kopt bestaat van ongeveer ƒ900. Wordt gesproken óver de opleiding van Zendeling-kweekelipgep ep vqorgesteld voor hunne opleiding eene afzonderlijken leerstoel aan de Theol. School in het leven te roepen. Vervolgeps over ’t geen een nieuwe regeling voor in- en uitwendige zending genoemd is. Naar het oordeel van den voorsteller zou het in ’t belang der zendingszaak zijn, in dien er een personeel werd benoemd, (een college an kuratoren voor de zending, gelijk men ich herinner!) dat zich meer bepaald met ;ie zaak bezig hield. De vergadering zag n deze verandering geen wezenlijk hed en venschte daarom bij het reeds bestaande e bly,yefl- , , , Aangaande br. Berends wordt besloten lem even als br. Haan tot zijne verdere op- eiding naar Leiden te zenden. Met dankzegging wordt de vergadering loor den President J. H. Do.nuer geslofep. Ook dit verslag is nog niet veel meer dan eene bloote copie, uit het Notulenboek. Wij stellqn aan zoodanig verslag. zullen de gemeenten, die, waar het belangrijke, prin- cipieele zaken geldt, op de hoogte der mo tieven moeten worden gesteld, er leering uit kunnen putten, — hoogere eischen. Doch de wensch, dat het nqtplenboek meer ah leiddraad, minder als; bron vppr de samenstelling worde beschouwd, zal, vrees ik, vooreerst nog wel tot de pia vota blijven benooren. Toch is ’t in. i. van ’t hoogste belang, dat de gemeenten niet alleen de adviezen ( van de redacteurs onzer Christelijke bladen, c maar zooveel mogelijk ook van de besturen t onzer kerk over de hangende vraagstukken z leeren kennen. Tof hiertoe nu komen de beginselen, de 1 motieven welke aan hunne besluiten ten ’ grondslag liggen slechts tot ons, voor zoo - ver de leden onzer hooge vergaderingen zich I opgewekt gevoelen, daarvan in onze Chris telijke pers te doen blijken. Dus altijd slechts onvolledig. Dus altijd slechts de stem van enkelen. Daarom blijven we een steno gr aphisch ver slag van de belangrijkste door onze Synoden behandelde onderwerpen, begeerlijk achten. Het officiecle verslag , waaruit we hierboven den korten inhoud overnamen , kenmerkt zich boven het vorige door frischheid, welke de lezing tot een genot maakt. ". , ,. n. :: i.:: Een paar opmerkingen siecnts, weixe wy uy ie lezipg maakten. Of in het voorstel tot „wijziging van de ixaminanda ,” het verdwijnen der improvisaties legrepen is, blijkt niet duidelijk. Het voorstel tot oprichting van een gym nasium is flink en zal ongetwijfeld tót de belangrijkste zaken behooren in welke de e. k. Synode eene beslissing zal hebben te nemen. Om dergelijke stichtingen tot stand te brengen , is in de gegevene omstandigheden, de vereeniging noodig van al de ons ten diensfe slaande middelen. Aan de oprichting van pen leerstoel voor de .zending aan onze Theologische fjchpol is het eigenaardig bezwaar verbonden, der moeielijkheid, om een bekwaam leeraar te vinden , (niet door lichaams-omstandigbeden als van z.elf hiertjop aangewezen) welke pen i ] nuttigen werkkring voor een zoo beperkten prijs j geeft. Eeu grooter dan een 3 of 4tal twee lingen, toch schijnt vooralsnog wenschelijk, noch waarschijnlijk. Het advies der Kuratoren vergadering, om in zake de in- en uitw. zending voorloopig het status quo te handhaven, heeft ons ten G. hoogste verblijd. Geest eu hoofd zaak. In mijn laatsten brief zijn een paar malen verkeerde woorden vóórgekomen. Er staat een enkele maal, alsof het reglement in de Ned. Herv. kerk spreekt van „Qeesf en in houddat is mis. Die kerk predikt piet ! geest en ia! oud der belijdenis, maar „Geest en hoofdvaak" zoo uitnemend door Dp, Doe des ontleed als magteloos, om iemand te binden, als een bepaling, die algeheele leer- vrijheid. legaliseert in dip kerk. Jammer, dat men door een valsch conservatisme hjfiW^p wil vasthouden als aan een waterbel. Jijen meent iets te hebben, maar de tegenpartij leest weer seheel iets anders voor „geest en hoofd- A. V. weer zaak des belijdenis!” Paaschmaandag jl. heeft onze Jongelings- vereeniging te de Leek feest gevierd. Het was eeq, recht genoegelijk zamenzijn. Wat mij van dp voorgedragene stukken inzonder heid ook goed voldeed, was het stuk, dat hier beneden volgt onder dep tifel:, Jan's bevinding. Hef mogt voorkomen, zooals ge zegd werd, in een tractaatje, voor een paar jaar uitgegeven. Maar ik had dat Hpctpatje niet, en vermits er velen knnnqn zijn, dje het niet hebben en ik hun evenwH hef genoegen toq- wensch, dal ik bij het hooren er van gehad heb — verzoek ik er eeu plaatsje voor in de Wekstem. JAN’S BEVINDING. Er was in een zeker dorp eens een arm man, die Jan heette. Deze had zijne brood winning in !het verkoopen van spelden en naalden enz. Llij was een man die geen groot verstand had, toch genoeg om altijd dronken te zijn, waartoe in het geheel géén verstand noodig' is. Zoo over straat gaande hoorde hij een zekere óüde vrouw deZe twee regels zingen: „Ik ben een arm zonctaay en anders niemendal. Maar Jezus, mijn Heiland,(is mijn alles in al.” Jan dacht, dat het een straatliedje w*s en begon het bij zich zelveu te zingen ep het behaagde God dit niet alleen in zijn geheugep, maar ook in zijn hart te prenten. De man veranderde geheel en al, een ieder die hem kende (hij vloekte en dronk niet meer) kon zien, dat er eeu verandering in zijn hart was ontstaan. Vermits Jan bestendig paar de kerk ging en het volk des Heeren lief had, evoelde hij zich eindelijk van God geroepen m ook lid van de kérk moeten worden, lij ging dat einde naar den lee^ar top. )eze zeide: Vriend Jan! wat is uw bevinding? Ik heb geen bevinding, mijn heer! zeide an. Geene bevinding, vriend Jan! dan zal k u ook niet kunnen aapnemen. En daarop zeide Jan: ,Ik ben een arm zondaar en anders niemendal, Maar Jezus, mijn Heiland, is mijn alles in al.” Kunt ge mij niets meer vertellen? Neen, lat is allés wat ik weet, zeide hij. Ik heb »een zwarigheid om u aan te nemen, maar jij moet voor den kerkeraad komen, en zij sullen u veel vragen, en ik weet niét wat gij zult doen. Ik’weet het ook niet, mijnheer! nnhvnnrJ vnn pü nrmftnman. Jail YVclö U.CL ftHlwuoiu werd eindelijk voor den kerkeraad gebracht. En de' predikant zei je: Broeder Jan ! zoudt gij ons uw bevinding willen zeggen? Jan stond op en zeide zeer bescheiden: „Ik ben een arm zondaar en anders nieinendal. Maar Jezus, mijn Heiland, is mijn alle? in al,” en ging weder zitten. Een oud-diaken stond op en zeide: Vriend Jan, gij moet nog niet gaan zitten, uwe belijdenis is onvoldoende. Kom aan. Hebt gij nooit twijfel of vrees gehad? Neen, zeide Jan, ik kan daaraan niet twijfelen, dat ik een arm Zondaar ben en anders niemendal, en ik durf niet twijfe len of Jezus, mijn Heiland, is mijn alles in al; omdat Hij het zelf gezegd heeft en het zou niet goed zijn aan hetgeen Hij gezegd heeft te twijfelen. De diaken ging weder zitten. Een ander stond op en zeide: Vriend Jan! er zijn tijden, dat de inwendige bewijzen van mijn kindschap mij zeer duidelijk worden, en dan »evoel ik vertrouwen, maar ook somtijds verlies ik die genade, en dan gevoel ik, dat ik, dat ik achteruit ga in geestejijk teven — gaat het zoo met u? Ik verlies niets, zeide Jan: want ik ben en arm zondaar en anders niemendal, dus ;an ik niet veel minder worden, en Jeziis, nijn Heiland, is mijn alles in al, en ik heb ïiets meer noodig. Dit is voor mij plles. Ja, zeide ecu ander, soms gevoel ik, dat ik rijk ben in genade, en ook soiptijds, ypr- lies ik dat gevoel. Ik verlies niets, zeide Jan: want ik ben een arm zondaar en an ders niemendal , zoodat niemand iets van mij nemen kan, en Jezus, mijn Heiland, is mijn alles in al, zoodat ik pooit rijker ot armer ben. Zii die hem hoorden, stonden verbaasd. •’. ... -i {•••_ De leeraar pleitte einqeiijit vuur werd aangenomen op zijne korte, doch alles afdoende belijdenis. Het bleek L}ter, dat Jan een der gelukkigste Christenen was, zoodat niets en niemand hem kon doen twijfelen. En tot zijn zalig einde bleef zijne spreuk: Ik ben een arm zondaar en anders niemendal, Maar Jezus, mijn Heiland, is mijn alles in al.” G. HEMKES, lVltUir «JCZ.LL3, , de Leek, Jlei 1872. Ad vertentien. Heden verloste zeer voorspoedig van een welgeschapen zoon, mijn geliefde Echtgenoote RIJNTJE KNOL. Naarden, L. TOP. 15 Mei 1872. Algemeene kennisgeving aan 1 Tienden en Bekenden. Door Gods goedheid is heden mijne geliefde Echtgenoote G. TIEN, zeer voorspoedig verlost van eene welge schapene DOCHTER. Smilde, 16 Mei 1872. B. VELLEKOOP. Door ’s Heeren goedheid voorspoedig bevallen van eene welgeschapen DOCH TER JOHANNA GEZIENA IMKE AGEMA, geliefde Echtgenoot van Uithoorn , C. S. BOSS. 18 Mei 1872. Bij J. H. van PEURSEM te Utrecht, verscheen: Op den dag der bevestiging. Aan jonge Lidmaten der Gemeente. DOOR NICOLAAS BEETS. Prijs / 0.10. Per 25 ex. ƒ 2.—. Een fatsoenlijk Jongeling, voornemens het vak van BOEKDRUK KERIJ te leeren, kan met 1 Julij als LEERL1NG-EXTERV geplaatst worden op eene Boek- en Courantdrukkerij met Snelpers, tegen eene geringe vergoeding voor het on derwijs. Adres met franco brieven aan den Boekh. ZALSMAN te Kampen. BELANGRIJKE PRIJSVERMINDERING, f 3.10. 90 Ct. De Boekhandelaar ZALSMAN te Kampen is door aankoop eigenaar ge- \ worden van het prachtige boek van Dr. RICHARD NEWTON, getiteld: BiJBELSCHE JUWEELEN. Dit werk is 204 bladz. groot, in postformaat, met een titelplaat versierd, en gebonden in een keurigen linnen vergulden stempelband. De prijs, die tot heden was ƒ2.10, wordt thans ge steld op slechts ƒ0.90. Hun die geen gelegenheid hebben het aan een Boekhandelaar te bestellen, wordt het bij franco toezending van ƒ 0.90 in postzegels of per postwissel, per keerende post franco toegezonden. Een gebruikt, doch zoo goed als nieuw DOOP- EN AVDNDMAALTOESTEL TE KOOP. Te bevragen bij B. H. MAASKANT, Boekh. te Gouda. Bij den Boekhandelaar J. J. H. KEMMER, te Utrecht, ziet a ƒ 1.50 het licht: Het Verbond der Werken. Tiende Samenspraak over liet EXAMEN VAN HET ONTWERP VAN TOLERANTIE. DOOR ALEXANDER COMRIE en NICOLAUS HOLTIUS. Op nieuw uitgegeven met inleidend Voorwoord DOOR WOUTERUS BEKEER. liandelsberigten. DORDRECHT, 16 Mei. Tarwe, t — i f —.—; Rogge f a f ; Garst ’ -.— a f -.—; Haver inl. voer f i f ; dito dikke f — a f -.—; Boekweit f 200 per 2100 KG.; Paardeboo- len f -.— a f -.—; Duiveboonen f —.— i f —.—; Witte boonen f—.— a f—.—; Bruine boonen f —.— a f —-.— ; Erwten, juike Kokers f —.— a f —; Mesting — a f -.—; Witte f -.—; Koolzaad : — af ; Lijnzaad, Riga f ; Petersburger f af ; Hennipzaad : 240 a f ; Raapolie f 36% a f 39%; Lijnolie f 37 af 38 %; Raapkoeken per 1040 ïtuks, harde f 75 a f 90; Zachte dito ■ 106 a f ; Lijnkoeken, harde f 115 a ‘ 125, Zachte dito f —- a f. MEPPEL, 16 Mei. Rogge inl. f 7.— i f 7.50; dito buitenl. f 6.50 a f 6.85; Boekweit, zand f 6.50 a f 7.50; dito veen. 1 ' 5.50 a f 6.50; Boter per % vat, 18.— a f 24.—; per 1% KG. f 1.60 a 1 1.80; Vette varkens 50 a 56 ct. per £G.; Magere dito f 30 -a f55; Friesche 1 ichapen f 12.— a f28; Aardappelen f2.10 '• i f 3.75. 1 DELFT, 16 Mei. Vette koeijen f 160 a 290; Kalf dito f 135 af 300; Vaarzen dito I 95 a f 195; Vette kalveren f 24 a f 55; 7ette schapen f 30 a f 44; Biggen f 7.— a 15; Nuchtere kalveren f6.— a f,17; Stieren 1 75 a f 170; magere ossen f 130 af 190; 1 Boter f 56 a f 64, naar qual. GOUDA, 16 Mei. Witte poldertarwe 10.—■ a f 12.—■; Roode dito f 10.— a J 12.25; Zeeuwsche dito f 11.80 a f 13.25; 1 Nieuwe dito f -.— a f-.—; puike Rogge 8.— af 8.25; mindere Dito f 7.25 a ! 7.80; Voer dito f 5.30 a f 6.25; Garst 4.80 a f 6.50; Haver f 3.40 a f 4.40; ' Boter, Goe- f 1.16 a f 1 20; Wei- f 0.96 a 1.— per KG.; Kaas f —.— a f —.—; 1 Vette varkens 25 a 27 ct. per % KG.; Kal keren f 8 a f 14.—. MIDDELBURG, 16 Mei. Puike jarige ! JValchersche tarwe f 12.—; goede nieuwe lito f 12.75 a f 13.—; jarige Zeeuwsche arwe f—a f—.—; nieuwe dito f 11.50 i f —.—; Rogge f 8.— a f ; Garst, vinter f -.— a f -.—; puike Walchersche Corner f5.— a f-.—; Witte booDen f10.— 1 f 10.50; Bruine boonen f 13.— af—.—; Paardeboonen f 6.50 a f 6.75; Erwten, groene kook f 8.— a f -.—. LEIDEN, 17 Mei. Vette Koeijen 80 a 90 ct. per KG.; Vare dito f85 a f 194; Kalf- koeijen f 168 a f 325; Vette kalveren f70.— f 80.-; Vette schapen 85 a 90 ct., per KG. ZWOLLE, 17 Mei. Tarwe f 10.- a f 10.25; Rogge f 7.60 a f 8.—; Boekweit f 7.50 a f 8.—; Garst f 5.75 af 6.—; Paardeboonen f 7.50 a f 8.—; Aardappelen f2.30 af 3.—; Eijeren f 2.85 a f 2.—; Boter ner 20 KG. f 19.— a f 24. —. DEVENTER, 17 Mei. Tarwe f 9.50 a f 10.75; Rogge f 7.50 a f 8.—; Boekweit f 7.25 a f7.40; Garst f 6.— a f-.—; Haver f 4.— a f -.—; Gele erwten f -.— a f —.—; Paardeboonen f -.— a f —; Boter le soort f 21.— a f 23.—, 2e soort f 17.50 a f —, per 20 KG.; Aardappelen f -.—a f -.—. ARNHEM, 17 Mei. Oude tarwef—.— a f--.— ; Nieuwe tarwe f 10.50 a f 13.65; Oude rogge f -.— a f ; Nieuwe rogge f 7.90 a f 8.40; Boekweit f 7.50 a f 8.—; Garst f5.25 a f6.— ; Haver f 3.30 a f 4.25; Duivenboonen 'i f -.— a f -.— ; Grauwe erwten f —.— a f —.—; Gele dito f -.— a f-.—; Aardappelen f2.50 a f3.50; Boter f 1.— a f 1.20 per KG.; Appelen f -.— & f -.—; Klaverzaad f -.— è. f -.—; Vette varken» 43 a 51 ct. per KG.; Eijeren f2.60 a f 3.— de 100 stuks. LEEUWARDEN, 17 Mei. Tarwe, roode f 10.60 a f —.—; witte dito f 11.— a f —.—; Rogge f -.— a f ; Garst, f 5.— a f 5.60; Haver f 3.35 a f 3.90; Dito voer f 3.40 a f -.—; Duivenboonen f 7.— a f -.— ; Paardeboonen f6.50 a f-.— ; Tuin- boonen f 5.50; Nieuw koolzaad f 13.— a f —.—; Lijnzaad f 12.— a f —.— ; Boter, per % ton f 43.—; Nieuwe Kanter kaas f 32.—. GRONINGEN, 17 Mei. Tarwe 1870 , f -.— a f —. —; dito 1871 f 11.40 a f 11.50; Rogge, buitenl. f 6.55 a f 6.60; inlandsche 1870 f 6.65 a f 6.75; Boek weit, zwarte zand 1869 f 6.20 a f 6.30 Zw. en Veen f -.— a f -.—; Garst 1871; Winter f 4.90 a f 5.10; Zomer f 4.75 a f4.80; Dikke Haver, f3.65 a f3.75; Witte voer f 2.75 a f 2.85; zwarte dito 1870 f 2.90 a f2.95; Paardeboonen f5.— a f 6.30; Geel Mosterdzaad f -.— a f —.—; Boter, % ton f —-.— a f —.—; Boter per KG. f 1.10 i f 1.15; Eijeren f 0.50 a f 0.52’/2 per 20 stuks; Vlas f —.— a f —.—. UTRECHT, 18 Mei. Boter f 0.55 af 0.60 per 5 hektogr.; Eijeren f 3.— a f 3.50 per 100 stuks; Ruwarige tarwe f 13.— af 14.—; Blanke f 11.— a f 11.25; Rogge f 7.50 a f 8.50; Boekweit f 8.— a f 8.50; Garst f 5.— a, f 7.— ; Haver f 3.50 a f5.—, per EIL.; Aardappelen f 2.70 a f 3.40 per mand. AMSTERDAM, 18 Mei. Aardappelen, zand f -.— a f —; Zeeuwsche Jammen f 4.25 i f 4.80; Friesche Jammen f 4.20 a f 4.70; Engelsche Friesche f 2.90 a f 3.20; Gelder- sche Stoelenmatters f -.— a f -.—; dito Wolkammers f 1.90 a f 3.—; Tarwe per 24)0 KG. nieuwe witbonte Poolsche f 395; Rogge, Tagan f 175; Galatz f ; mindere dito f ; Gebroeide dito f a f —; geringe Pruissische f .; Petersburger f 185 af ; Koolzaad £ a ; Lijnzaad, Petersb. f ; Raapolie f 39% a f 40 %; Lijnolie f 38% a. f 39%; Raapkoeken f 78 a f 85 per 1040 stuks; Lijnkoeken f 13 a f 15 pe’’ 104 stuks, Petroleum in cons. f 22% a f23.—; Dito dito in Ent. f21— a f 21%; Runderen f a f ; Kalveren f — a f —; Schapen f — af —; Varkens — a — ct. per KG. (Onerzigt her Affecten. IN DE WEEK VAN 13—18 MEI 1872. 13 Mei. 18 Mei. I !ƒ jarige Coupon waarde. Nederland, Cert. W. S. 2l/2 pCt. 56 %6 56%O Obl. a ƒ 1000 ƒ 12.37’ Dito Dito4 pCt. 89% 88’%6 n n n 1000 „ 19.80 Rusland, Oude bij Hope .... 5 pCt. 98 „ „ „ 1000 H 25.— Dito 6e Serie5 pCt. 81 ’/2 85 „ „ „ 1000 ,, 23.60 Dito Obl. 1866  5 pCt. 9 7 97*/a u „ .., 1000 „ 25.— Dito Aand. Gr. Spoorwf 231 235 „ 5.90 Spanje, Obl. 1869  3 pCt. 29°/16 30’/16 „ „ „ 1000 „ 15.— Portugal, Obl. 1869  3 pCt. 39!/s 403/4 „ „ „ 1200 „ 17.70 Oostenrijk, Obl. papier Mei/Nov. 5 pCt. 53n/|G 57% „ „ „ 1200 „ 22.02’ Dito Dito zilver Jan./Julij. 5 pCt. 62% 63 „ „ „ 1200 „ 24.45 Italië, Obl5 pCt. 63% „ „ „ 1000 „ 23.50 Turkije, Obl. A. S. 1865. ... 5 pCt. 5L%6 51% Amerika, Obl. 1882 6 pCt. 97 97% „ „ „ 2500 „ 72.— Brazilië, Obl5 pCt. 95% 95% „ „ „ 1200 „ 29.50 Illinois, Spoorw. Obl7 pCt. 92% 92% „ „ „ 2500 „ 84.— St. Paul & Pacific, Sp. Obl. 1869. 7 pCt. 75% 75% „ „ „ 2500 „ 82.60 Central. Pacif. Sp. Obl6 pCt. 87 879/ic " n " 2500 u — Union Pacif. Sp. Obl. (hoofdlijn). 6 pCt. 78 78% „ „ „ 2500 Onze Effectenmarkt verkeerde deze week m eene gunstige stemming. Vooral naar Russen, Portugezen en Oostenrijkers was weder veel vraag, waardoor zij in prijs verbeterden. Ook Spanjaarden waren meer geanimeerd, ofschoon er van de finautiëele plannsn der Spaansche Regering nog niets met zekerheid kan vermeld worden. De overige soorten bleven in één doen, terwijl er deze week op het gebied der effecten niets bijzonders is mede te deelen. 20 Mei 1872. TB KAMPEN , BIJ G. PH. ZALSMAN, NIEUWSTIJDINGEN. Binnenland. De letten üer iweeae tvarner zijn icgcu Donderdag 23 dezer ter vergadering opge roepen. Als een navolgenswaardig voorbeeld ver dient vermelding, dat de Heeren Smit en Co., te Kinderdijk, aan het personeel van hunnen sleepdienst het voorstel gedaan hebben, 5 pCt. maandelijks van hunne gages af te zon deren , waar genoemde Heeren 5 pCt. bijvoe gen, welk gezamenlijk bedrag in de Spaarbank wordt gedeponeerd, terwijl de renten alsmede ten bate der schepelingen komen. Dit voor stel is door allen zonder onderscheid, van kapitein tot matroos, gretig aangenomen. De werkstaking van het meerendeel der bakkersknechts te Leeuwarden , heeft voor hen weinig gunstige gevolgen gehad. Door het aannemen van andere knechts is door de be trokken patroons al spoedig weder in den dienst kunnen worden voorzien. De le luit. J. A. Ort is veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van eene maand en, in stede der geldboete, tot een kamer arrest met acces van acht dagen, en de 2e luit. Thierry de Bey tot eene cellulaire gevangenisstraf van vijftien dagen en, in stede der geldboete, tot een kamerarrest met acces van vier dagen. De Maatschappij tot exploitatie van Staats spoorwegen heeft op al hare lijnen het tarief voor het vervoer van verschillende ijl- en vrachtgoederen aanmerkelijk verminderd. Ook is het bestelloon voor alle goederen door (Utr. D.) haar gebracht op 10 cents. Buitenland. Te Londen werd Woensdag de derde kat- ten-tentoonstelling geopend. Ingezonden zijn niet minder dan 221 stuks. In La Mancha, het vaderland van Don Quixote, is de bende van den bekenden pas toor van Alcabon totaal verslagen en volgens vertrouwbare opgaven zijn van de 11,000 man, die oorspronkelijk in Navarre voor Car- los de wapens hadden opgevat, slechts 600 overgebleven, welke nu door Mariones met kracht worden nagezet, ’t Zijn meest ont snapte galei-boeven die niets te verliezen heb ben en zich waarschijnlijk tot het uiterste zullen verdedigen. De hoofdmacht der Car- listen, 4000 man, schijnt zich op te houden nabij Durango — een stad op 32 kilome- , ters afstand van Bilbao — en daar zal eerst daags de beslissende slag moeten geslagen worden. ïokohama, 23 April. De Mikado heeft een besluit uitgevaardigd waarbij alle vroe gere besluiten houdende bepalingen tegen het Christendom, ingetrokken worden. Twee redacteurs van ultramontaansche bla den in Hanover zijn door ’t gerecht tot ge vangenisstraf en boete veroordeeld, wijl ze hadden geschreven dat de aanslag van Wes- terwille slechts een verzinsel was van von Bismarck. Paus Pius ontving op zijn verjaardag o. a. ook een Spaansche deputatie, die hem geld kwam aanbieden. Z. H. hield bij deze gelegenheid in de Spaansche taal eene rede voering, waarin hij o. a. zeide te hopen, dat de beproeving, die Spanje op ’t oogen- blik ondervond, der Kerk en den G odsdienst tot voordeel zou strekken. Een kostbare reliquie is dezer dagen uit Diarbekir te Constantinopel aangekomen, ’t Is een der muilen van Mohamed, die drie dagen lang ter openlijke vereering zal worden ten toon gesteld. Eene afdeeling troepen was bij de ontscheping van het kleinood tegen woordig, maar de bevolking gaf weinig of geen blijken van belangstelling. Den 28en April 1.1. heeft te Salt-Lake-Cyte de jaarlijksche groote Mormonen-conferentie plaats gehad, die door 8000 personen werd bijgewoond. Brigham Young hield bij deze gelegenheid eene redevoering, waarin hij ver klaarde God te danken voor zijne invrijheid stelling en de mannen, die hem hadden aan geklaagd, te zullen vervolgen, ’t Schijnt dat sedert Young de vrijheid heeft herkregen, zijne aanhangers overmoedig beginnen te wor den. „Sion rijst en de Unie daalt; de Heer strijd met zijn volk 1” aldus roepen ze en het niet Mormoonsche gedeelte der bevolking ziet met angst dit dagelijks toenemend fa natisme , waardoor ze reeds herhaaldelijk over last hebben geleden. Liefdegiften Ontv voor de Theol. School: Van de Gemeente Nieuwedorp. ,. / 25.— Ontvangen van de Chr. Ger. gem. teEmmen ƒ 40.00, waarvan voor de Geuzenkerk te Brielle , 20.00, en voor de Bijbelverspreiding in Spanje „ 20.00, die door mij verzonden zijn aan den ÏVelEerw. Heer Entinoh. Ds. H. de Cock. Vrijdag morgen ontvangen, na het afdrukken van ’t vorig No. Kerk- en Schoolnieuws CHR. GEREI’. KERK. ENKHUIZEN , 19 Mei 1872. Onze geachte Leeraar W. Grocneveld heeft een beroep ontvangen van de gemeente Woerden. Schenke de Heere ZEerw.
| 44,787 |
MMKB07:001221001:mpeg21_8
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,881 |
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1881, 01-01-1881
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,294 | 12,660 |
Bij het ingetreden reisseizoen is het zeker niet ongepast de aandacht onzer lezers op dit nuttige boekje te vestigen. Wie naar Berlijn gaat zal met succes de verschillende schetsen over Berlijnsche merkwaardigheden lezen. Het boekje bezit niet de volledigheid van een Baedeker, maar daar geeft het zich ook niet voor uit. Een volledig reisboek dient men er nog bij te gebruiken, doch het is altijd aangenaam wanneer men op reis gaat, om eens vooruit een landgenoot te raadplegen over hetgeen wel het meest zijne attentie trok. De schrijftrant van Johan Gram is sinds lang genoeg bekend, hij vertelt zoo onderhoudend en pleizierig dat het is alsof wij met hem meêwandelen, wanneer hij ons door de Ber- ASTREA. lijnsche straten voert, de restaurants voor ons ontsluit of ons de museums, Castan's Panopticum, (een soort van wassenbeeldenspel zoools wij nu ook in Amsterdam zullen krijgen), de schouwburgen of het aquarium beschrijft. Wat hij omtrent den bouwtrant der Berlijnsche nieuwe huizen opmerkt, kan voor Hollandsche architecten zeer nuttig zijn. Zooals wij meenen zijn deze schetsen reeds vroeger in een dagblad geplaatst, doch zij verdienden een afzonderlijke uitgave ten volle. D. F. v. H. Astrea. Letterkundig tijdschrift voor Noord en Zuid. late jaargang 1ste aflevering. Amsterdam A. Akkeringa 1881. Prijs per jaargang ƒ 5. Het mag misschien wel eenigszins gewaagd heeten bij de vele tijdschriften, die reeds in ons vaderland bestaan, weder een nieuw op te richten. De redactie van Astrea schijnt bepaald ten doel te hebben aan onze zuidelijke broeders een voorname plaats in te ruimen en verder zal de critiek een groote rol in hare afleveringen spelen. De eerste aflevering ziet er goed uit, wij vinden hier een lezenswaardige schets over de gierigheid van Rosalie Loveling; een dichterlijke beschrijving van een uitstapje naar den Oorsprong en den Hemelschen Berg van M. Coens; een fraaie cantate getiteld: Mane, Thekel, Phares van K. M. Pol De Mont; een lieve novelle van Mevrouw van Westrheene en eenige gedichten van Lütkebühl, Coens en Soera-Rana. De critiek heeft in dit nommer nog niet die uitbreiding om dit tijdschrift boven andere zustertijdschriften te verheffen, doch dat kan in volgende afleveringen anders worden. D. F. v. H. Bibliographisch Album. Atjeh a vol d'Oiseau, door Melantjong. Te Leiden bij A. W. Sijthoff, 1881. Het is al bijna tien jaar geleden, dat Prof. Veth het eerste boekje over Atchin (zoo noemde men destijds Atjeh) schreef, kort na de oorlogsverklaring en sedert is er een heele Atjeh-litteratuur ontstaan, niet altijd van even verkwikkenden aard. Meer strijdschriften dan ons lief moest zijn! Het hier aangekondigde werk maakt een aangename uitzondering. Men zou het een Badeker voor Atjeh kunnen noemen. Met Melantjong (d. i. wandelaar hier tourist) tot geleider krijgt men een goed overzicht van den kraton en al de omliggende bentmgs en sterkten die onze krijgslieden, ten koste van zooveel bloed en menschenlevens in het laatste tiental jaren hebben aangelegd in dit land, waarvan wij helaas niets wisten toen wjj te onzaliger ure verplicht waren dit te voegen aan den „smaragden gordel, die zich daar kronkelt om den evenaar." Dat men het toch wel beseffe: de oorlogsverklaring aan Atjeh is geen gril des toevals geweest, noch laat zich volledig verdedigen uit de grieven, die men officieel voor aanleiding heeft opgegeven. We konden eenmaal niet anders; het is de vloek, die°op vreemde^ overweldiging rust, dat als men eens het land van den zwakke in bezit genomen heeft, men verplicht is de begeerige hand veel verder uit te strekken, dan men zelf wel wenschte. Men moge den Atjeh-oorlog diep betreuren, onze brave vaderlanders, die er ALBUM. 1881. „ MELANTJONG, ATJEH a VOL ü'oiSEAU. met heiligen afschuw op nederzien moeten dan geen lofliederen zingen op de glorierijke daden onzer vaderen, die eenmaal het gezegende Java en de groote Oost voor ons gewonnen hebben. Wat Atjeh betreft, wij mogen Melantjong nazeggen wat ook van toepassing is op de andere gewesten in Indie onder ons gezag gebracht „als de inboorlingen eenige jaren verder begrijpen en „ inzien, dat de Nederlandsche natie door een degelijk krachtig be„ stuur hunne belangen bevorderd heeft, in tegenstelling aan het „ geweld, dat overal door de Atjehsche vorsten gepleegd werd, dan „ zullen niet alleen handel en scheepvaart weer tot hun recht komen, „ maar zal vooral onze vestiging in die vruchtbare streken het land „ ten zegen zijn." Atjeh moest eenmaal aan ons gezag onderworpen worden en toen het verdrag met Engeland in verband met den afstand van de kust van Guinee ons de handen vrijliet was het lot van Sumatra's Noordkust beslist. Schande en jammer evenwel, dat voor wij de millioenen gingen wegwerpen, voor een sprong in de duisternis, Nederland niet te voren een millioen heeft besteed om Melantjong, zij het ook in spionnengedaante, het ons geheel vreemde land te doen opnemen. De auteur schrijft nu een groot boekdeel over een betrekkelijk kleine strook land door onze troepen bezet. Zoo ooit, dan had dit werk moeten voorzien zijn van een eenigszins uitvoerig kaartje. Melantjong voert ons toch naar Zuid-Ooster-, Noord-Ooster- en Wester-linien, geeft ons minutieuse overzichten van de landstreek welke hij doorkruist, en die wij zoo gaarne althans op de kaart voor onze verbeelding zagen. Wat zou het toch aan levendigheid gewonnen hebben, als wij telkens den wandelaar konden volgen op zijn tochten, die nu iets eentonigs krijgen, ofschoon het niet ontbreekt aan afwisselende tooneelen bij de beschrijving. Nu eens worden wij herinnerd en teruggebracht in de dagen toen de bodem werd gedrenkt met het bloed van zooveel vrienden en vijanden die daar vielen in den hevigsten strijd, die ooit in Indie gevochten is; op een anderen tijd schildert ons de schrijver eenvoudig en onopgesmukt de heerlijke natuurtafereelen, waaraan Atjeh zoo rijk schijnt te zijn. De schrijver is blijkbaar een officier, die de gewone twee jaar op Atjeh heeft doorgebracht, ofschoon hij den schijn aanneemt dat hij met een gastvrijen reisgenoot allerwege zijn uitstapjes in het veroverde land heeft gedaan. Met voorliefde behandelt hij alle militaire zaken; allerwege vindt hij een merkwaardig hartelijke ontvangst bij de bewoners der bentings (zijn collega's?), en 't laat zich denken hoe die bewoners op afgelegen posten verblijd waren een vreemde te ontvangen uit de bewoonde wereld en hunnen gast het beste voorzetten. Hetzelfde ondervonden eveneens alle reizigers in de afgelegen binnenlanden of buitenposten in Indie. Lezenswaardig is ook de aardige beschrijving van het dagelijksch leven en de festiviteiten in den kraton en over geheel Atjeh. Men zal bij het lezen van dit boek tot de slotsom komen, dat onze Hollanders bij onze vestiging op Atjeh niet alleen bewijzen hebben gegeven van heldenmoed, maar ook van een uitstekende takt van organisatie daar zij met zeldzame geestkracht bezield in een pas veroverd land werken des vredes „ spoorwegen, vervoermiddelen en woningen" hebben opgericht; en dat zij het geheim bezitten oin zich spoedig thuis te gevoelen in de nieuwe streek, een geheim dat vreemdelingen in onze kolonie altijd bewonderen maar ons nooit kunnen afzien. Geene andere volkeren komen ons daarin nabij. » Mocht dit eenvoudige werkje hun, die dierbare betrekkingen „hebben in Atjeh, een idee geven van het leven en de toestan7iden aldaar: mocht het hen die er geweest zijn nog eens herin„ neren aan vroolijke of droeve uren," zegt de schrijver aan het slot van zijn werk. Wij kunnen hem de verzekering geven, dat hij dit doel heeft bereikt. Mandok. Voetstappen in de Sneetim, door Dora Russell. Schrijfster van: „ The miner'a oath," „The vicars governess," „Annibal's rival" etc. etc. Naar het Engelseh door Graviu Valisti. Arnhem, J. Minkman. 1880. Twee Deelen. 323 en 327 bladz. in gr. 8vo. (Deel XVII en XVIII der RomanBibliotheek.) Prijs bij inteekening ƒ 6.15, Afzonderlijk ƒ 7.20. „ De Uitgever heeft weder een goeden greep gedaan." — Dit is een geijkte phrase die bij boekaankondigingen een zeker burger- DORA RUSSELL, VOETSTAPPEN IN DE SNEEUW. recht gekregen heeft. Aangezien de Uitgever in de „Karei van Gelderstraat" in zijne „ grepen" wel eens minder gelukkig is, mag hem den lof niet onthouden worden dat hij ditmaal goed gezien heeft. Het is mij onbekend of van Dora Russell meer romans in onze taal zijn overgebracht, maar wat haar laatste pennevrucht aangaat, kunnen wij die met de meeste gerustheid het lezend publiek aanbevelen. Het is werkelijk een goed boek, hetwelk aan de eischen der kritiek voldoet. Geen bovenmenschelijke deugden worden van de ten tooneele gevoerde personen gevorderd, maar zij worden geschilderd zooals men ze in het dagelijksch leven ontmoet. Alle karakters zijn uit het leven gegrepen, en de gebeurtenissen volgen op elkander zooals in de werkelijkheid geschiedt, zoodat men gedurig vergeet dat men eene verdichte geschiedenis leest, en zoo veel belang stelt in de hoofdpersonen, alsof zij waarlijk goede vrienden of bekenden van ons zijn. Dit mag vooral getuigd worden van Elizabeth Gordon, die al dadelijk bij haar optreden sympathie wekt. Dochter van kapitein Gordon, een Schotsch edelman van hooge geboorte, verloor zij hare moeder vroeg en genoot hare opvoeding bij een oom, Mr. Horton van "Wendell West-house, een rijk landbouwer. Daar zij buitengewoon schoon was, is het niet te verwonderen dat er zich verscheidene minnaars opdeden. Niet geheel onbewust van hare eigen bekoorlijkheid vond zij echter de onhandige, belachelijke landbouwers die bij haar oom aan huis kwamen, volstrekt niét naar haar smaak. Zij waren allen zeer goed voor een kleine poos en hierdoor ontstond waarschijnlijk het gerucht harer behaagzucht; raaar spoedig begonnen haar deze bewonderaars te vervelen en tot op haar 21ste jaar had zij nog niemand ontmoet, waarmede zij zou wenschen te trouwen. Toen zij dien leeftijd bereikt had, veranderde de boerderij die Mr. Horton in pacht had van eigenaar. Sir Henry Tyrell, die op het kasteel Wendell-Hall zonder kip of kraai leefde, overleed en zijn neef John Tyrell volgde hem op. Deze baronet nu, had twee zonen, Harry en Jasper, die beiden op Elizabeth verliefd werden. Harry, die als de oudste de erfgenaam van de bezittingen zijns vaders was, stelde alle pogingen in het werk om de liefde van Elizabeth te winnen, doch kon zijn doel niet bereiken, en nog had zij Jasper, die zee-officier was geen tweemaal ontmoet, of er ontstond onwillekeurig een vreemde instinkt- matige ontroering in haar hart. En toen hij van zijne geliefde scheidde om het ouderlijk huis te verlaten, daar hij op een schip dat in de Chineesche zee lag, was aangesteld, was tusschen hen een dier plechtige verlovingen gesloten, welke de z i e 1 alleen erkent, en die noch door voorbijgaande omstandigheden of afwisseling van gebeurtenissen, noch door den invloed der wereldsche zaken kan verbroken worden. Hoewel zijn eergevoel en de vriendschap voor zijn broeder, Jasper eerst deden aarzelen het te laten merken, ontstond daarop kwaadwilligheid, vijandschap, ijverzucht en wantrouwen tusschen de beide broeders. Het had derhalve allen schijn dat toen Harry op den morgen van het vertrek zijns broeders vermoord werd gevonden, Jasper, die bovendien een driftig, hartstochtelijk karakter had, de schuldige was. Richard Horton, een der neven van Elizabeth, voerde haar naar de plaats waar de moord gepleegd was en bewees haar dat Jasper de moordenaar was. Maar spoedig zou het blijken welk een boosaardig overleg er had plaats gehad, dat zoo sluw bedacht en volvoerd werd, dat het als 't ware het leven van twee gelieven vernietigde. Want niet Jasper Tyrell maar Eichard Horton was de moordenaar! Maar al wist hij de straf van den wereldschen rechter te ontgaan, zoo toefde hem een straf die veel zwaarder was. Nadat de booswicht vervolgd en bijna krankzinnig gemaakt was door wroeging, volgde Elizabeth hem op zekeren nacht in zijn slaap. Hij begaf zich naar eene oude, ongebruikte kamer, en daar haalde bij, terwijl hij nog steeds sliep, het pistool waarmede hij Harry had gedood, en de schoenen van Jasper, die hij had weten te bemachtigen en bij het plegen der misdaad had aangetrokken, uit eene eikenhouten kist welke daar stond. En toen hij ontwaakte klaagde zij hem van het misdrijf aan, — zeide hem dat daar ter plaatse terwijl de bewijzen nog alle vóór hem lagen, en toen bekende hij de misdaad gepleegd te hebben, waarvan de drijfveer niet anders dan bijna tot waanzin gevoerde jalouzie was. Denzelfden nacht dat deze bekentenis plaats had ontvluchtte Elizabeth Wendell en begaf zich naar Londen. Wij kunnen haar niet in hare lotgevallen stap voor stap volgen. Genoeg zij het te zeggen dat Elizabeth Jasper te Londen ontmoette en hij, ter wille van zijne hartstochtelijke liefde voor haar, alles in de wereld zou hebben prijs gegeven, en zij hem nochtans verliet: zoolang als Richard leefde wilde zij hem niets openbaren. En toen die niet lang daarna onder hevige gewetenswroeging overleed, was Elizabeth van dien gedwongen huwelijksband verlost en weder vrij; niets belette haar hare hand aan Jasper te schenken; maar helaas! aan hare beproevingen zou nog geen einde komen. Bij hare komst in Londen was zij in kennis gekomen met zekeren mijnheer Wilmot, die het oog op haar liet vallen, doch toen hij zag dat hij haar niet in zijne netten kon vangen, haar bij Jasper in een verkeerd daglicht stelde. Jasper die dit bedrog voor goede munt opnam, had daarop met een bitter vertoornd, ijverzuchtig hart besloten te trouwen en Elizabeth te vergeten. Toen hij op het punt stond om met Eva Daziel in het huwelijk te treden, werd hem alles opgehelderd. Door zijn eergevoel was hij verplicht zijne gelofte aan dat meisje na te komen; maar thans wilde hij dat eergevoel voor Elizabeth opgeven en zijne gelofte jegens Eva Daziel niet nakomen. In strijd met haar eigen hart bracht Elizabeth Jasper onder het oog wat zij als zijn plicht achtte, en welk een verdriet Eva zou berokkend worden wanneer hij haar ontrouw werd. „ Ik bemin u, en zal geen ander liefhebben," vervolgde zij, „ maar ik zoude, zelfs als uwe vrouw, niet gelukkig met u kunnen wezen, Jasper, — indien ik dat geluk verwierf door Eva's leed." Tot dusverre deelde ik den hoofdzakelijken inhoud van dezen roman mede, hetwelk ten doel heeft om degenen die er nog niet kennis mede gemaakt hebben op te wekken dien in al zijne kleuren te loeren kennen. Ten einde niet alle illuzie te benemen vertel ik niet welk noodlottig ongeluk Jasper trof; hoe dat de oorzaak was dat hij nog met Elizabeth huwde, en hoe Eva, niettegenstaande zij verzekerd had de smart niet te kunnen dragen indien iets haar van Jasper moest scheiden, er nog al getroost onder was en ten slotte met iemand huwde, al was die dan ook veel ouder dan zij. — Enfin, dat ziet men meer gebeuren. Het zou de moeite niet loonen om bij al de personen, die in dezen roman voorkomen, stil te staan. Een paar woorden over enkelen mogen volstaan. Boven is reeds gezegd dat Jasper een driftig en hartstochtelijk karakter bezat. Dit toonde hij vooral door bij Mr. "Wilmot, die Elizabeth belasterd had, binnen te stuiven en hem met een zweep eene kastijding toe te dienen. Deze wijze van tuchtiging moge wel verdiend zijn, maar ridderlijk kan zij, naar mijn inzien, niet genoemd worden. Liever had ik gezien dat Jasper den lasteraar in het openbaar aan de kaak had gesteld. Nu geschiedde deze executie zonder getuigen; den knecht en den dokter werd een diep stilzwijgen opgelegd en daardoor het gebeurde in de doofpot gesmoord. Eva Daziel is een zeer schoon, lief en goedhartig meisje. De majoor Daziel, haar vader, is vrij onbeduidend. Hij wordt ons geschetst als een van de rustigste wezens der Schepping, die las, rookte, vischte, goede middagmalen gebruikte, naar bed ging, en den volgenden morgen opstond om deze eentonige levenswijze weder aan te vangen. Hij had het leger vroegtijdig verlaten, was tweemaal gehuwd geweest en scheen tevreden met zijn leven op de minst eerzuchtige wijze te verdroomen. Mrs. Daziel, zijne echtgenoote, was eene kregelige vrouw, en hield er van om zich met iedereen en alles wat haar omringde te bemoeien. Maar zij was goedhartig. Zij meende het altijd zeer goed, hoewel zij ongetwijfeld niet altoos goed handelde. Haar ontbrak takt ofschoon zij dacht bijzonder in dezen karaktertrek uit te munten, maar ware takt wordt zeer zelden bezeten door hen die eene te groote verbeelding hebben van hunne eigene hoedanigheden. Bij deze gebreken bezat zij ook zeer vele deugden. Zij was eene lieve moeder, eene goede bestuurster van een beperkt inkomen, en eene goede vrouw voor haar goedhartigen echtgenoot. Dat het de schrijfster niet aan menschenkennis ontbreekt, moge uit deze karakterschetsen blijken. Ook hot beeld van den deken van Grey minster, den broeder van den majoor Daziel, is uit het leven gegrepen, en met dezen geestelijken heer eindig ik dit overzicht. De deken van Greyminster telde ruim 60 jaren, hij was van hooge gestalte, fier, groot en forsch gebouwd en zou eerder geschikt zijn geweest om te schitteren onder het geslacht der krijgslieden waaruit hij voortsproot, dan als een ootmoedig leeraar en dienaar der kerk en Gods genade. Zijn hooghartige en eerzuchtige geest was gelijk aan die der fiere prelaten van vroeger eeuwen, die uittrokken ten strijde om hun kerkelijk grondgebied te verdedigen, en even groot vertrouwen stelden in hunne zwaarden als in hunne gebeden, wanneer gevaarvolle tijden nabij waren. In deze hedendaagsche, rustige, volgens den deken ontaarde dagen gaf zijn oorlogzuchtige geest zich meestal lucht in hevige woordenwisselingen met zijne ambtgenooten, die er zelden op gesteld waren de bijtende scherpheid van den vinnigen tong van den deken op te wekken. De vertaling laat hier en daar nog al te wenschen over en is (het woord moet er uit) op enkele plaatsen lamlendig. Behoort het tot de liefhebberijen van Gravin Valisti om boeken te vertalen, ik gun haar dat vermaak; maar zij denke steeds aan het Noblesse oblige. De hoog-adellijke vrouw toont al zeer weinig achting voor zichzelve te hebben, wanneer zij zich niet tot plicht stelt om te doen blijken dat zij eene opvoeding overeenkomstig haren maatschappelijken stand heeft genoten en in de grammaticale grondbeginselen en vooral in de interpunctie (waarmede zij zich weinig het hoofd breekt) het noodige onderwijs heeft ontvangen. Yele slordigheden, onjuiste en duistere zinsneden hadden nog verholpen kunnen worden door een zorgvuldiger correctie, en ik zou den heer uitgever aanraden zich een bekwamen corrector aan te schaffen. Dit zal echter wel tot de pia vota blijven behooren; want iedereen die maar eenigszins met uitgevers- en boekdrukkersaffairen bekend is, weet zeer goed dat een bekwaam corrector een billijk honorarium eischt, en dat voor de materialen die voor een Roman-fabriek (ik bedoel Roman-Bibliotheek) vereischt worden, veel kapitaal noodig is. 's Gravenhage. Jan Gijsbeetsz. MEVROUW VAN WESTRHEENE, PHILIP'S EERZUCHT. Philip's Eerzucht, door Mevrouw van Westrheene. (Bibliotheek van Neder- landsche Schrijfsters. Redactrice: Catharina F. van Rees. 2® Serie. 2e Deel.) Haarlem, De Erven F. Bohn, 1880. 214 bladz. in post 8vo. Prijs bij iuteekening ƒ 1.75. Afzonderlijk ƒ 2.20. Geb. Ex. met 50 Cts. verhooging. Werd meermalen de opmerking gemaakt dat sedert een- lange reeks van jaren (professor van Kampen getuigde het reeds) zich in Engeland zeer vele ladies bevinden, welke zich met het samenstellen van romans bezig houden, in de laatste jaren kan zulks ook van ons land getuigd worden. En dat het getal der romanschrijfsters steeds meer toe- dan afneemt, moge daaruit onloochenbaar blijken dat een onzer oudste en wij mogen gerust zeggen meest gerenommeerde firma's, die door hare uitgaven zoo krachtig tot den bloei onzer Letterkunde heeft bijgedragen op het denkbeeld is gekomen om eene „Bibliotheek van Nederlandsche schrijfsters" in het leven te roepen. En dat de naam van Mevrouw van Westrheene daarin niet mag ontbreken, zal iedereen erkennen die weet wat zij als bekwaam vertaalster gewrocht heeft, maar daarna ook getoond heeft wat zij als zelfstandig en oorspronkelijk schrijfster vermag. Daar waar de hoofdpersoon van het verhaal besluit zijne krachten te beproeven om een boek te schrijven, bezigt de schrijfster het woord: „ Scheppingsvuur." Nu ik mij zet om een verslag van haar jongste schepping te leveren, zou ik van harte wenschen wat meer „recensie-" of „ aankondigingsvuur" te bezitten; want zoowel als er inspiratie noodig is om een boek te schrijven, wordt ook een zekere geestdrift vereischt om dat te bespreken. Het is waar dat de schrijfster haar onderhoudenden en boeienden verhaaltrant niet verloochent; maar hiermede is ook veel gezegd. In welke mate deze pennevrucht door belangrijkheid uitmunt, moge blijken wanneer wij iets van den hoofdinhoud in het midden brengen. Bezigden wij te veel het ontleedmes, zoodat er van het geheel niets dan een dor skelet overbleef, dan zou meer dan ooit noch de schrijfster, noch het lezend publiek een dienst gedaan worden. Philip Eereburger had zijn vader reeds vroeg verloren; doch hij had hem alles nagelaten wat hij noodig had om te bewijzen wie hij was. Hij kon namelijk zijn recht laten gelden op adellijken titel en op zijn verwantschap met den bejaarden baron van Maaien, zijn oudoom. Hij wilde dat niet, eer hij zich zelf een weg door het leven had gebaand, daar hij oordeelde dat zoowel hij als de overige leden zijner familie niets aan hunnen adel hadden, zoo lang zij de middelen niet bezaten om naar hunnen rang te leven. Zijn vader had gewild dat hij die bewijzen eerst na zijn meerderjarigheid in handen kreeg. Maar toch had hij van zijn zestiende jaar af geweten wie zijn grootvader was geweest. Hij ontdekte dat door oude brieven, door een toeval op den turfzolder gevonden, geschieven door een Gerrold aan een Philip Eereburger. Yan het oogenblik af dat hij die brieven had gevonden, werd de eerzucht van den knaap geprikkeld. Hij behartigde zijne studiën met den ernst en de volharding van een volwassen man, en wie hem naging in zijn werken en streven, moest wel opmerken dat hij zich een doel voor oogen stelde, dat verder lag dan zijn toelating tot een academische loopbaan. Hij had er geen duidelijk begrip van hoe hij ooit den rang zou heroveren, dien zijne voorouders hadden ingenomen; doch één ding stond hem duidelijk voor den geest: „ Ik wil iemand worden voor wien niemand zich behoeft te schamen. Na zijne studiën volbracht te hebben, vestigde hij zich als advokaat te Amsterdam. Die keus was niet geheel willekeurig of zonder overwegende redenen geschied. Gelukskind als hij in menig opzicht was, werd hem terstond na zijn promotie een plaats aangeboden in het kantoor van een rechtsgeleerde van naam, die hem het vooruitzicht opende van hem door zijn invloed te steunen. Toen de advokaat van Yeuren hem had voorgesteld bij hem zijne werkzaamheden als rechtsgeleerde te beginnen, had hij dat gedaan met het plan zijn eigen praktijk allengs op Philip te doen overgaan. Hij werd een oud man, hij had zich rijkdommen verworven, en bezat geen zoon die hem kon opvolgen. Tot zijne cliënten behoorde ook Philip's oudoom, de baron van Maaien, en daar hij niet meer in staat was iets te doen, stelde hij Philip voor hem als zijn plaatsvervanger bij hem aan te bevelen. Niet gemakkelijkliet Philip hier zich toe overhalen, daar zijn trots er zich tegen verzette om zich bij den ouden baron bekend te, gaan maken als de kleinzoon van den man die om zijn lichtzinnig gedrag uit de familie verstooten was. Bovendien bestonden er nog meer redenen om geen toenadering te zoeken. Zijne familie was arm en onaanzienlijk en liij liad willen wachten tot dat liij zjjn zou die hij nu was: een onafhankelijk man met een geachten naam, ook al had hij geen recht op zijn titel. Philip werd door zijn oom met open armen ontvangen. Hij moest zijn praktijk vaarwel zeggen en hij hem zijn intrek nemen, hetwelk tot diens overlijden duurde, hetwelk al spoedig volgde. Door de beloften die de overleden baron van Maaien gedaan had, dacht men dat Philip's toekomst verzekerd was; doch een tweede testament, hetwelk daaromtrent bepalingen moest behelzen, was nergens te vinden. Hierdoor beloofde de toekomst hem weinig. Hij, de gevierde man, die in weinige jaren zich rijkdom zou hebben kunnen verwerven, niet slechts voor zich maar voor zijne moeder en zuster, die zijn broeder Gerrold met de rijke erfgename van den baron in het huwelijk ziet treden en daardoor het doel zijner wenschen bereikt, was zelf te arm dan dat hij aan een huwelijk denken kon en moest het meisje dat zijn hart had veroverd, met voorgewende koelheid bejegenen sinds hij niet wist wanneer hij ooit in staat zou wezen haar zijn hart aan te bieden. Die historie van het zoek raken van het testament is een allervreemdst geval. Het is waarlijk of er geen roman of novelle mag verschijnen waarin niet een notaris ten tooneele treedt die door zijne oneerlijke praktijken zichzelven en anderen in het verderf stort. Maar dat is hier het geval niet; de schrijfster heeft dit misschien zelve ingezien, en er nu een coup de théatre op verzonnen, waarbij haar vindingrijk vernuft haar te stade kwam; zoodat eensklaps in den gang van het verhaal een verrassende wending komt en daardoor op zeer bevredigende wijze eindigt. En nu aan het einde van dit verslag gekomen moet ik er rond voor uitkomen dat, hoewel, zooals ik reeds te kennen gaf, het verhaal zich met genoegen laat lezen, ik er toch niet volkomen vrede mêe heb. Er is iets onnatuurlijks, gedwongen of geforceerd in. Er bestaan verhalen, wier gang zoo natuurlijk en ongedwongen is, dat men duidelijk kan bespeuren dat zij, hetzij in meerdere of mindere mate, getrouwe eopiën van de werkelijkheid zijn, en die verhalen zijn in den regel niet de minste. Ik weet zeer goed dat het niet altijd gemakkelijk is om een intrige van een roman of novelle te smeeden; maar daarom ben ik van ganscher harte \ bereid hiervoor een recept mede te deelen, waarmede de geachte schrijfster -en hare zusters van het Gilde de proef zouden kunnen nemen. Mijn vader, namelijk, (zooals uit mijn naam blijkt Gijsbert geheeten) was in zijne jongelingsjaren lid van een letterkundigen vriendenkring. Onder de verschillende werkzaamheden behoorde ook het samenstellen van kleine novellen en dit geschiedde op de volgende wijze: Er werd namelijk een groot aantal woorden in een hoed gedaan, die daarna terdege geschud werd. Vervolgens moest men drie woorden trekken die tot onderwerp eener novelle moesten dienen. In mijn verbeelding lioor ik een lachend koor: ha! ha! en men twijfelt of die raad welgemeend zij. Men mag denken wat men wil, maar niemand kan mij beletten de stille hoop te koesteren dat de proef met dit recept niet alleen genomen moge worden; maar, waar het vooral op aankomt, moge slagen en goede resultaten opleveren. Indien men vooral maar oppast voor overkooken of aanbranden; want dat kan in figuurlijken zin ook plaats hebben al schrijft men niet op getrokken woorden. 'sGravenhage. Jan Gijsbertsz. Mooi Kaatje. Eene schets uit liet Amsterdamsch volksleven, door C. A. J. Koos, Amsterdam. Kruisman & C°. 1881. Prijs f 0.25. Wat dit verhaal ons te genieten zal geven, kan men bijna reeds begrijpen, als men op den titel afgaat. Mooi Kaatje, een mooi meisje uit het volk, — dat is natuurlijk een verleidingsgeschiedenis. En wij bedriegen ons niet. Aan mooi Kaatje wordt door een heer het hof gemaakt en de gewone gevolgen laten niet op zich wachten. Gelukkig dat later haar vroegere vrijer haar nog in genade aanneemt. De schrijver heeft zijn heldin zeer uit de laagte opgehaald, want Kaatje is een meid van een appelwagen, en wint haar brood met te roepen: „ twee om een cent, neem maar weg drie!" Wij willen niet gaarne van een of ander métier iets kwaads zeggen, maar toch verwondert het ons dat mooi Kaatje niet liever bij een of andere fatsoenlijke familie een dienst als linnenmeid of bonne heeft gezocht. Wat nu haar verleider betreft schijnt de oude tra- C. A. J. KOOS, MOOI KAATJE. ditie mede te brengen, dat altijd deheeren of zij die zich ten minste voor heer en uitgeven, de burgermeisjes verleiden, maar het ware misschien wel interessant om eens na te gaan, hoeveel burgermeisjes door jongens van haar eigen stand, ambachtslieden en militairen, verleid worden. En als de heer en de schuldigen zijn, dan zullen zij in de meeste gevallen zonder trouwbelofte en alleen met een paar mooie cadeaux ook wel hun doel bereiken. Hoe meer men in de wereld rondziet, hoe meer de ondervinding leert dat alleen zij verleid worden, die wel verleid willen wezen. AI is nu in dit boekje het thema volstrekt niet nieuw, gaarne geven wij den schrijver den lof die hem toekomt, van namelijk zeer onderhoudend en natuurlijk verteld te hebben. Zijn scènes van het Amsterdamsche volksleven zijn bepaald photographiën. D. F. v. H. De familie Dumont. (De geschiedenis van een braaf man), door Edmond About. Naar bet Fransch door Charles Boissevain. Amsterdam Scheltema en Holkema. Een uitmuntend boek, dat de zeldzame eigenschap bezit dood eenvoudig en toch boeiend te zijn. Geschiedenissen van brave mensehen zijn in den regel, hoe leerzaam ook, bijzonder vervelend en die van den braven Pieter Dumont van About zou geen uitzondering maken, ware het niet dat de meesterhand er gloed en leven aan had bijgezet. Toch hadden hier en daar den lezer wel enkele détails geschonken kunnen worden en daalt de auteur af tot kleinigheden, die den indruk van het geheel schaden. Stelt men die terzijde dan zal men het boek niet alleen met genoegen, maar ook met vrucht lezen. Trouwens voor het Fransche publiek heeft de schrijver wellicht goed gedaan uitvoerig te zijn in de détails. De hedendaagsche réalistische litteratuur van Zola, Hennique en anderen zoekt grootendeels haar kracht in de getrouwe reproductie zelfs van de oogenschijnlijk althans kleinste en onbeduidendste bijzonderheden. Hier nu heeft men een echt gezond realisme van het beste gehalte. Het leven, het karakter van den Franschen landman, den werkman ten platten lande, den burger der provinciesteden te schetsen, EDMOND ABOUT, DE FAMILIE DUMONT. ziedaar het doel van den schrijver. En nu wij ons niet bewegen in Parijs met al zijn schoonheden en verleidingen, met al zijn heerlijkheid en ellende, hoeveel te meer nog wint de Fransche natie onze sympathie, waar zij ons menschen als de Dumonts, de Bassets, enz. heeft voor te stellen: edele, brave, eerlijke en flinke karakters; mannen en vrouwen, die door arbeid, zuinigheid en nauwgezetheid vooruitkomen; voor wie het huwelijk heilig, de kinderen het hoogste geluk, het huis een tempel is en die allen met de vurigste liefde bezield zijn voor hun schoon en heerlijk vaderland. Zij werken en zwoegen, en gaat het nu eens vooruit, dan weder komt er tegenslag, maar den moed geven zij niet op en zoo hebben zij het geluk hun kinderen meestal verder te brengen dan zij zeiven zijn. Yoorzeker de kracht der Fransche natie schuilt in die brave, edele menschen van de provincies, niet in de ijdele bevolking der hoofdstad. About heeft zijn land een grooten dienst bewezen, de deugden der eersten in het licht te stellen. En wat een gezonde geest van vooruitgang en ontwikkeling vermag zelfs door de kracht van een enkel persoon, geen beter en opwekken der bewijs er van dan wat een Lutzelman en een Pierre Dumont met hunne medewerkers op verschillend gebied tot stand brachten. Een buitenlandsche schrjjver, die een vertaler treft als de heer Charles Boissevain heeft alle reden van dankbaarheid. Het fraaie Fransch van About kon in geen beter en vloeiender Nederlandsch worden overgezet dan de heer Boissevain in dit werk heeft geleverd. Hem zij dank voor zijn arbeid, die, naar wij hopen, in ruimen kring zal worden verbreid, opdat de lessen van gezonde levenswijsheid, die About ook in dit nieuwe werk heeft neergelegd, niet beperkt blijven tot de eigenlijke letterkundige kringen, maar in alle klassen der maatschappij doordringen. R. W. L. Be Wereldbol. Nieuwe Serie. Bewerkt door J. B. Rietstap. Afl. 1 — 5. Arnhem, J. Voltelen. Prijs bij int. ƒ 1,&0. Yan dit werk is de eerste aflevering door ons in der tijd met lof aangekondigd. Thans ontvangen wij deze afl. met de vier volgenden als een op zichzelf compleet boekdeel. Het schijnt dat J. B. RIETSTAP, DE WERELDBOL. deze uitgave niet wordt voortgezet, hetgeen wij bejammeren, want over het onderwerp, dat hier wordt behandeld, ontvangt het publiek thans iets degelijks. In bijzonderheden zullen wij niet treden. Den lof, door ons aan afl. 1 geschonken, geven wij ook aan dit nu compleete boekdeel. H. F. Taalsludie. Tweemaandelijksch Tijdschrift voor de Studie der nieuwere talen. Tweede jaargang, N°. 3, 4 en 5. Culemburg, Blom en Olivierse, 1880 en 1881. School en Studie. Maandschrift voor opvoeding en onderwijs, onder redactie van M. J. Koenen en J. H. Stein voor 1881, N°. 1. Tiel, D. Mijs. Bovenstaande afleveringen kondigen wij bierbij aan, zonder echter in beschouwing er van te treden. Yan 1 ontvingen wij van den tweeden jaargang slechts N°. 3—5, terwijl de uitgevers ten minste met de toezending van N°. 1 hadden kunnen beginnen. En wat School en Studie betreft, dat als Maandschrift wordt aangeduid en waarbij derde jaargang op het omslag staat, daarvan hebben wij na het Januari-nommer nog niets ontvangen. Wij wachten dus tot van beide een compleete jaargang ons zal zijn toegezonden. N. T. Friedrich von Hellwald's natuurlijke geschiedenis van den viensch, vrij vertaald door Dr. Paul Harting. In twee deelen, elk van ongeveer dertig afleveringen a 25 Cts. Geillustreerd met een groot aantal vignetten in den tekst en bij elke aflevering een groote plaat, afzonderlijk gedrukt op zwaar getint papier. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink, 1881. Een zeer belangrijk werk, waarvan ons de aankondiging verzocht werd. Ofschoon niet in dien romantischen vorm geschreven, waardoor schrijvers ons somtijds doen medeleven en gevoelen met de volken, wier behandeling zij zich ter bewerking kozen, biedt toch de heldere voordracht, de belangrijke inhoud, het grondig wetenschappelijk karakter aantrekkelijks genoeg aan, om het aan FRIEDRICH VON HELLWALD S NATUURLIJKE GESCHIEDENIS ENZ. hen, die het om vermeerdering van degelijke kennis te doen is, niet slechts als nuttige, maar ook als aangename lectuur te kunnen aanbevelen. Rijkdom van stof zonder kleingeestig afdalen in bijzonderheden, wetenschappelijke ernst zonder vermoeiing, volledigheid zonder langdradigheid, gepaard aan loffelijke onpartijdigheid kenmerken den inhoud; terwijl opgaaf van bronnen van de studie getuigt, waarvan dit werk de vrucht is. Den stroom van ontwikkeling volgend, vangt de tocht aan met een bezoek bij de laagst ontwikkelde rassen, die in onzen tijd bestaan, de oudste bewoners van Australia, om ons trapsgewijze te leiden tot het Iranische ras, waartoe de meeste Europeesche volksrassen behooren. Yeel wetenswaardigs wordt ons in de reeds verschenen afleveringen aangeboden omtrent de rassen, die het vijfde werelddeel bevolken; hunne lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, hun maatschappelijk en huiselijk (?) leven, hun zeden en gewoonten, hun taal en begrippen behandeld, en menige belangrijke bijzonderheid: hoe zij b.v. netten en korven vervaardigen, hunne wapenen hanteeren, zich tatoueeren, wordt ons kort maar toch voldoende medegedeeld. De nauwkeurige correctie, heldere stijl en toegevoegde noten toonen, dat de bewerking in goede handen is, terwijl heldere druk en schoone afbeeldingen — de oorspronkelijke afbeeldingen van Keller-Leuzinger zijn ook in de Nederlandsche uitgaaf opgenomen — van de zorg getuigen, door den uitgever aan dit werk besteed. Y. DR. T. Monte-Carlo. Door J. J. Cremer. Amsterdam, D. Noothoven van Goor. Met een weemoedig gevoel zullen zeker velen reeds kennis hebben gemaakt met deze laatste novelle van onzen Cremer. De nalatenschap van iemand, die ons werkelijk lief is geweest, boezemt ons altijd een soort van eerbied in; en zoo gaat het ook hier. Cremer was in den volsten zin van het woord populair, hij was een vriend van het geheele Nederlandsche volk en honderden, ja duizenden zullen het dus als een voorrecht rekenen kennis te maken met hetgeen hij nog voor hen geschreven heeft. Dat deze novelle hem waardig is, daar zal zeker wel niemand aan twijfelen. Cremer J. J. CKEMEK, MOKTE-CARLO. schreef niets of het was goed doordacht en overlegd. Zijn verhaal „ Monte-Carlo" „ is weder een van die eenvoudige verhalen uit het dagelijksch leven, dat Cremer steeds tot onderwerp koos, zonder ingewikkelde knoop, zonder buitensporige karakters, zonder onvoorziene gebeurtenissen en waarin het toeval slechts een bescheiden plaats bekleedt enz." Deze woorden uit de voorrede van Gérard Keiler geven een juiste definitie van hetgeen we hier vinden. De rampzalige hartstocht voor het spel wordt ons met donkere kleuren geschetst, doch de zelfopofferende liefde, welke wij in de jonge vrouw van den rampzaligen speler mogen bewonderen, doet ons weer zien hoe onze Cremer nooit bij sombere of verschrikkelijke toestanden kon verwijlen, zonder naar een lichtzijde te zoeken, die zelfs nog den zwartsten nacht kan verhelderen. Cremer kon op die noodlottige speelhel „ eet enfer de Monaco" het oog niet lang gevestigd houden, zonder er dadelijk nevens al die duivels een engel bij te tooveren. Ach! mochten alle spelers maar zulke engelen vinden als de jonge Alice was! De Familiebode. Uitspanningslectuur. Hoofdredactrice: Melati van Java. N°. 1. J. J. F. Van Zeyl. Schiedam 1881—82. Prijs per jaargang J' 2. Bij de „Familiebode" moeten wij ons tot een eenvoudige kennisgeving bepalen. De bedoeling van den uitgever schijnt te zijn om het publiek voor weinig geld goede romantische lectuur te bezorgen. Bij zijne opmerking om in een „ langbestaande behoefte" te voorzien, konden wij een glimlach niet onderdrukken als we dachten aan guldens-edities en zooveel andere goedkoope romantische uitgaven. Het is echter best mogelijk dat de „ Famibode" zijn weg zal vinden, de naam dor redactrice heeft een goeden klank. Melati van Java is door haar „Jonkvrouw van Groenerode" „Fernand" enz. genoegzaam bekend. De prijs is zeer goedkoop, 52 afleveringen zooals hier de eerste voor ons ligt kosten slechts ƒ 2. Wij ontvangen hier de eerste bladzijden van twee groote novellen „ Oude schuld" en „ Een Keizerskroon." Over den inhoud kunnen wij natuurlijk nog niet oordeelen. D. F. v. H. MR. C. YOSMAER, DE ILIAS VAN HOMEROS. jDe Ilias van Homeros. Vertaald door Mr. C. Vosmaer. Leiden A. W. Sijthoff. Compleet in 16 Afleveringen groot 8° formaat, met platen; prijs per Afl. ƒ 0.90. Een paar maanden geleden verscheen de laatste aflevering van Homeros' Ilias, vertaald door Mr. C. Yosmaer, en is alzoo een kunstwerk voltooid waarmede èn de geleerde bewerker èn de Heer Sijthoff als uitgever, de vaderlandsche letterkunde ten hoogste aan zich verplicht hebben. Wel bestonden er in onze taal overzettingen hetzij geheel of gedeeltelijk van de Ilias en de Odussee, doch men mag veilig aannemen dat eerst in de bewerking van den Heer Yosmaer de geest van Homeros in waarheid wordt teruggevonden. Hoeveel dichterlijke schoonheden sommige vertalingen ook mogen bevatten, vooral waar een man als Bilderdijk de overzetter was, zoo waren toch de alesandrijnsche verzen nooit geschikt om de epische gedichten van den grooten meester volkomen weêr te geven. De Duitschers hebben dit reeds vroeger begrepen, want de dichter Yoss gaf reeds in 1793 een vertaling van de Ilias, die in juistheid en eenvoud alle bewerkingen ten onzent overtrof. De Hollanders wilden tot op onze dagen niets van den hexameter weten en mannen als Siegenbeek en anderen achtten die voor onze taal ongeschikt. Vrij algemeen bekend is in ons vaderland de vertaling van Mr. Jan van 's Gravenweert, die zooals de Heer Yosmaer in zijne ophelderingen mededeelt „ onder de bescherming van koning Lodewijk begonnen, door Bilderdijk goedgekeurd, door het Koninklijk Instituut goedgunstiglijk toegeknikt, door koning Willem I beschermd, in 1818 het licht zag." Zij is ook in Alexandrijnen geschreven en viel zeer in den smaak van het publiek. Door verscheidene schrijvers over onze letterkunde wordt die met lof vermeld. Wij gelooven zelfs dat er nog velen zijn in ons land, die een zoodanige vertaling boven eene in hexameters geschreven, zullen verkiezen. De alexandrijnsche versmaat, laat zich gemakkelijk en recht zoetvloeiend lezen en met het lezen van hexameters kan menigeen niet goed terecht. Aan den gewonen lezer is die voorkeur te vergeven, doch het is wel vreemd dat mannen van groote geleerdheid en kunstkennis niet hebben begrepen dat al de kracht en eigenaardigheid der Homerische gedichten in die statige, eentonige alexandrijnen voor 't grootste deel verloren ging. Men kende Homeros wel, men bewonderde hem evenzeer, men doorgrondde misschien vele geheimen van taal en volksgebruiken, doch hem gevoelen en met hem medeleven deed men niet. Het antieke waas, om het zoo eens te noemen, ontbrak aan die vertalingen. Het is er mee als met de treurspelen van Racine en Corneille, waarin Grieksche en Romeinsche helden optreden, die toch eigenlijk niets anders zijn dan verkleede en declameerende Franschen uit de 17de eeuw. De Ilias, bewerkt door Mr. C. Vosmaer staat daarom hooger dan alle overige vertalingen omdat men nu werkelijk Homeros lezen kan. Het is mogelijk dat de personen, van welke wij daar straks spraken, over stroefheid zullen klagen en den gemakkelijken meegaanden alexandrijn zullen terugwenschen — wij wat ons betreft zijn verheugd dat wij de Ilias nu onvervalscht mogen genieten. Niemand zal zeker van ons verwachten dat wij ons aan een uitvoerige beoordeeling van Mr. Vosmaer's werk zullen wagen, daartoe zou dit tijdschrift ook niet de geschikte plaats wezen. Wij bepalen ons dus tot eene eenvoudige aankondiging en hebben door het bovenstaande reeds genoegzaam blijk gegeven van onze ingenomenheid. Een der schoonste gedeelten is ongetwijfeld het bezoek van den ouden koning Priamos bij Achilleus om het lijk van den gesneuvelden Hektor terug te vorderen. De eenvoudige, roerende smeekbede van don ongelukkigen grijsaard treft den norschen krijgsheld zoodanig, dat hij hem niet alleen zijn verzoek toestaat maar ook met hem medetreurt en hem gastvrij onthaalt. Men behoeft deze en ook de volgende tooneelen in Troje slechts te lezen om overtuigd te zijn, dat Mr. Yosmaer de kunst verstaat om de schoone poëzie van Homeros in vloeiend en duidelijk Hollandsch over te brengen. Mr. Yosmaer laat zijne vertaling volgen door belangrijke ophelderingen onder den titel van „ Homeros in Nederland." Daarin geeft hij een overzicht van de critiek, soms zeer dwaas en ongerijmd — welke in den loop der tijden op het epos van den grooten zanger werd toegepast. Vervolgens wordt over de navolgingen en vertalingen gehandeld, die behalve in Nederland ook in Frankrijk, Engeland en Duitschland zijn verschenen. Daarbij worden verschillende proeven van vertaling aangehaald en wordt dus aan den lezer gelegenheid gegeven om zelf vergelijkingen te maken. Ten slotte vinden wij eenige zeer lezenswaardige bladzijden vol opmerkingen en inlichtingen omtrent den bij ons zoo weinig grondig gekenden hexameter. Het werk is verrijkt met een aantal uitmuntend geteekende platen, gevolgd naar standbeelden en basreliefs, enz. uit het Britsch Museum en andere verzamelingen. Die platen verhoogen de waarde van het werk niet weinig, omdat we er veel bijzonderheden van kleederdracht, wapens, enz. uit leeren kennen. Dat zij groote kosten zullen vereischt hebben kan ieder begrijpen en wij mogen dus den Heer Sijthoff den lof niet onthouden die hem zoq rechtmatig toekomt, van namelijk weer opnieuw bewezen te hebben hoe de Nederlandsche kunst en litteratuur hem dierbaar zijn. Wij zullen onze aankondiging sluiten met eene proeve te leveren van Yosmaer's vertaling en kiezen daartoe dat gedeelte uit den zesden zang (Hektor's afscheid) dat ook door Bilderdijk, 's Gravenweert, Da Costa, Spandaw, enz. werd overgebracht en dus zeker wel aan vele lezers bekend zal zijn. „ Zoo sprak d'edele Hektor en strekte naar 't kindje zijn armen, Maar snel drong zich het knaapje terug voor zijn vader beangstigd, Schreiend, tegen den boezem der sierlijk gegordelde voedster, Bang voor het koper en 't boven den helmkam golvende paardhaar, Dat van de hoogte des helins ontzachelijk wuifde en neerviel. Dit ontlokte een lach aan den vader en d'edele moeder. Hektor de schittrende held nam haastig den helm van zijn hoofd af, Zette hem neer op den grond, en hij blonk er in stralende vonkling. Toen zijn geliefd kind kussend en wiegelend op zijne handen Sprak hij, zijn bede tot Zeus en de andere goden verheffend: — Zeus, en gij andere goden, o laat het geschieden dat dit kind, Mijn zoon, evenals ik, eens uitblink' onder de Trojers, Even geweldig van kracht en in Ilios heersche als koning. Moog 't eens worden gezegd, zelfs gaat hij den vader te boven, Als hij van 't slagveld komt; en hij brenge een bloedigen krijgsbuit Meê van eens vijands lijk, en het hart zijner moeder verheug' zich 1" Leiden. D. F. v. H. Bibliographisch Album. Vit het leven. Novellen door W. Otto. Haarlem, W. C. de Graaff.
| 22,586 |
MMATR03:028245000_4
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,878 |
De strijd tegen de prostitutie in Nederland
|
Bergh, Willem van den
|
Dutch
|
Spoken
| 7,318 | 12,812 |
« Al het aangevoerde vereenigt zich tot het aanschouwelijke bewijs, dat het beginsel van codificatie der prostitutie onder onze tegenwoordige wetgeving niet deugt: dat een Gemeentebestuur niet bij magte is zich te isoleeren en een cordon om zich heen te trekken tegen de syphilitisohe besmetting; dat het in die omstandigheden wel denkbaar is, door policievrees en schijnbaar willekeurige verleening of onthouding van voorregten en vergunningen, de grofste uitspattingen tegen te gaan, maar dat het onuitvoerlijk is, om langs den gewonen weg van strafvordering, met kleine boete en gevangenisstraf, de vrijheid der ingezetenen zoo zeer aan banden te leggen als noodig is om een even algemeen als geheim kwaad, de ontucht namelijk, te beteugelen; en dat het gevolg van het maken van onuitvoerlijke bepalingen niets anders kan zijn dan klimmende verachting voor de wet, een zedelijk kwaad niet minder welligt te schuwen dan de syphilis zelve ». 6° In 1860 verscheen een brochure: de openbare en geheime prostitutie in Nederland door G. M. Koentz, Comm. spec. van rijkspolitie, die hoofdzakelijk de door de Staatscommissie van 1852 voorgestelde regeling aanprees. 7° In 1861 een anonyme brochure getiteld: de prostitutie en hare regeling te Amsterdam, die ook slechts uitwerkte en breeder historisch vooral verdedigde wat in het plan der Staatscommissie had gelegen. Merkwaardig zijn de volgende opmerkingen: Blz. 15: «dat te Amsterdam, waar geen keuring plaats vond, het aantal lijders aan venerische ziekten, in vergelijking met dat van andere steden (die bijna allen dit stelsel bezaten) gering genoemd mag worden» 1). Blz. 46: «dat misdadigers van alle soort hunne gewone toevlugt in de publieke huizen zoeken, hoe van hieruit het stelen, zoowel als het heelen wordt bevorderd» 2). Als bijdragen tot de kennis van het doel en de vruchten eener regeling der prostitutie zijn ook deze bekentenissen van een harer verdedigers niet gering te achten: Blz. 48: «dat elk goed reglement de strekking moet hebben de getolereerde prostitutie, vooral die in bordeelen, te hevoordeelen hoven de clandestine. Dat de ervaring heeft geleerd, dat men de getolereerde prostitutie niet geheel binnen de grenzen der hordeelen kan houden. Blz. 50: men moet niet aarzelen minderjarigen op haar verlangen in te schrijven; tenzij men zulke meisjes in een verbeterhuis opsluiten wilde. Het toezigt op de geheime prostituees en de kunst om ze tot inschrijving en dus tot de klasse der getolereerde prostituees te brengen, behoort tot de moeijelijkste opgaven eener hoe goed ook ingerigte Sitten-Polizei». l) Ook Parent Dachatelet 1. c. 11, p. 842, komt omtrent Amsterdam tot dergelijke slotsom. 2) Treffend zijn ook in „ das deutsche Gaunerthnm” door Dr. Avé-Lallemant (Leipzig: 1858) I blz. 103 de bewijzen dat die huizen „auch noch heutigen Tags bei der nur auf eine Sanitats-polizeiliche nnd eine Art Zuchtpolizeilicher Controle beschriinkter polizeilichen Aufsicht dem Yerbrecher ein sicherer Zufluchtsort bleibt”. In Nov. 1856 verschenen in de Geneeskundige Courant van de hand van dr. N. B. Donkersloot, gelijk mij door den Redacteur werd medegedeeld, artikelen, onder den titel: « mag de staat het bestaan van openlijke prostitutie erkennen?» die wij, omdat ze de heide inrichtingen op dit gebied bestaande zoo uitvoerig en nauwkeurig vertolken, aan het slot van ons overzicht der verordeningen willen in herinnering brengen. Ook het Weekblad van het Regt, n° 1798 en 1804 nam ze in extenso op. In Dec. 1859 plaatste Heldring in de vereeniging een opstel, getiteld; «Is er nog slavernij in Nederland», dat naar aanleiding van ervaringen door den Directeur opgedaan, de bordeelen als kweekplaatsen van eene slavernij aan de kaak stelde en vooral wees op het misbruik, dat van de zoogenaamde «schuld» in die huizen gemaakt wordt. Ten gevolge van eene ministerieele beschikking, die we straks vermelden, moge tegen het laatste euvel sedert door de policie krachtiger worden gewaakt, zoo blijft de schets van het bordeelwezen geleverd, nog geheel toepasselijk op den tegenwoordigeu toestand en vinden we hierin ook een bewijs, hoe uitnemend Steenheeks Directeur, alleen door de lotgevallen en berichten der asylisten, de prostitutie in ons vaderland leerde kennen en aldus de beste maatregelen vinden die tegen haar konden worden aangewend. Blz. 52 in de «Levens-ervaringen» 1), waarin o. a. dit opstel werd overgedrukt, lezen we: «Er zijn in de verschillende steden van ons vaderland twee soorten !) Zie in dit boekje ook blz. 40: Het hoofdbeginsel onzer eerste stichting; en blz. 60: Huisregelen voor het Asyl Steenbeek; blz. 62; De nationale beteekenis van het Asyl in Christelijken geest. van bordeelen: groote en kleine. In cle eerste soort is men in den ruimsten omvang, den vollen zin des woords: slavin. In de tweede is men nagenoeg vrij. Waarom ? In de zoogenaamde groote huizen worden slechts de jongsten, de schoonsten, de wel gemanierden opgenomen, terwijl in kleinere of geringere de ouderen en de onbeschaafde slagtoffers uit de heffe des volks hare toevlugt zoeken. Deze bieden zich vrijwillig aan, zij dienen de zonde om loon, zoo lang men haar houden wil, zoo lang er voor haar nog iets te verdienen valt. Zij worden niet met sieraden getooid of met het vette dezer aarde onderhouden, maar gelijk aan versletene slavinnen doch neen! veelal schenkt men deze het voldoende genadebrood, maar gelijk van oude paarden, zoo tracht men van haar met de minste kosten nog zoo veel voordeel mogelijk te trekken. Zij zelven klemmen zich aan de zonde, aan haar bestaan vast om niet op straat gezet te worden en als bedelaressen en landloopsters (want waarheen zouden zij zich begeven?) in de werkhuizen hare laatste dagen te moeten slijten. Zij zijn vrij, omdat er geen gevaar bestaat dat zij zullen wegloopen, zij zijn vrij, omdat er aan haar geen winstgevend kapitaal zoude verloren worden, omdat er voor ééne die uitvalt, vele plaatsvervangsters zijn. Maar met genen is het anders gesteld. Zij zijn zeldzamer en hebben dus waarde. Zij worden gekocht en verkocht, bewaard on bewaakt als een rentegevend goed. Doch koopen en verkoopen is het regte woord niet, want zij worden of geleverd of overgenomen. ledere bordeelhouder heeft zijne, meest vrouwelijke, personen, die als speurhonden geschikte slagtoffers voor hen opsporen. Dergelijke makelaarsters helpen gewoonlijk de jonge dochters op het slechte pad en wanneer deze dan, uit het ouderlijke huis verstoeten, zich in radeloosheid tot hare helpster of raadgeefster begeven, ontfermt zij zich over haar en brengt ze bij eene «jufvrouw», dat is: zij levert ze aan dezen of genen harer kalanten voor de som van zes a tien gulden. Doch ook veelal zijn deze pesten der maatschappij de tusschenpersonen tussohen de verschillende bordeelhouders die van elkaar de slagtoffers overnemen. Om dit goed te begrijpen, diene men het navolgende te weten. Wanneer een meisje in een huis wordt opgenomen, maken de veelal burgerlijke kleederen, welke zij aan heeft, haar eenige bezitting uit. Dewijl men aldus met haar niet voor den dag kan komen om ze den rijken verfijnden wellusteling aan te bieden, worden de fraaiste toiletten voor haar gemaakt of gekoekt. Doch dit is niet de eenige reden waarom men haar overlaadt met keur en pracht van kleederen. Het is namelijk het belang der bordeelhoudster dat het slagtoffer diep bij haar in schulden steekt, want de goede vrouw schiet alles voor. En dit weer niet slechts om eene keten te meer hebben, waarmede zij de ongelukkige bindt, maar hoofdzakelijk om zoo veel mogelijk te innen van hetgeen deze verdient. Want alles, twee- of driemaal, ja meer nog verhoogd, wordt benevens allerhande kleinere uitgaven, als bewassching enz. op de debetzijde der rekening geschreven, terwijl daartegenover op de creditzijde aangeteekend staat het met de helft of twee vijfden voor kost en inwoning verminderde zondenloon. Zoo als ik zeide, het is het belang der bordeelhoudsters, en zij weten dit maar al te wel, dat het debet steeds het credit overtreffe. Dit meerdere nu heet «de schuld» en met deze schuld, welke soms honderd of twee honderd galden bedraagt, wordt de persoon overgedaan en overgenomen. Berst dan heet de bedrogene vrijheid te hebben tot weggaan, wanneer deze hoogst zeldzaam in te verdienen som is inverdiend, of een wellusteling zich laat bewegen haar voor zich vrij te koopen. Zelden echter wil de eene handelaarster der andere geven wat het bedrag der. zoogenaamde schuld is. Gewoonlijk moeten de diep rampzaligen dan hooren en toezien hoe zij als een stuk vee worden gewaardeerd en opgevijzeld. Met loven en bieden wordt men het over den koopprijs eens. Zooals te begrijpen valt, brachten deze woorden in vele kringen groote sensatie te weeg. Ook het slot was als eene oproeping, om deze alarmkreet niet onopgemerkt te laten voorbijgaan: «Wij hebben er naar onderzocht», luidde het, «of er nog slavernij was in Nederland» en het treurige antwoord moeten geven: « Ja, erger dan dat, want al is zij tegen wet en regt, door verbeelding en onkunde begunstigd, wordt zij de vreeselijkste heerschappij. Wij verwachten dus van hen, wien de magt daartoe gegeven is, dat zij Neerlands schoonen naam zullen zuiveren van de smet, die op hen kleeft, dat zij de rechten der verdrukten zullen handhaven. Daartoe geve de Almagtige Zijnen hulp en Zijnen zegen: Dat zij zoo!» Die verwachting bleek niet ijdel te zijn geweest. Gelijk in het 13de verslag vermeld wordt, «bevestigde een van hooger hand ingesteld onderzoek de waarheid onzer bewering, dat vele vrouwen tegen hare uitdrukkelijke wil gevangen gehouden werden in huizen van ontucht». Ten gevolge hiervan, zond Zijne Excellentie den Minister van Justitie Godefroi de volgende aanschrijving: Aan Heeren Procureurs-Generaal, fungerende Directeuren van Politie! Het is eene bekende zaak, dat in huizen van ontucht niet zelden vrouwen worden teruggehouden door het denkbeeld, dat zij het huis niet mogen verlaten en het ontuchtig leven vaarwel zeggen, alvorens zij de schulden, die zij gewoonlijk hebben, in zoodanig huis af betaald hebben. Zoodanige vrouwen, wanneer zij het verlangen tot vertrek te kennen geven, worden op grond dier schulden, of ook wel om nog andere soortgelijke beweringen, als gevangen gehouden. Nog dezer dagen is een geval van dien aard ter mijner kennis gekomen, waaromtrent een geregtelijk onderzoek noodig is geoordeeld. Op dergelijke handelingen, die ligt onwettige gevangenhouding kunnen medebrengen, neem ik de vrijheid Uwe bijzondere aandacht te vestigen. Ik verlies daarbij niet uit Let oog, dat volgens art. 188 der Gemeentewet, de politie over de openlijke huizen van ontucht behoort aan den Burgemeester, en het is ook mijn bepaald verlangen, dat op die bevoegdheid geen inbreuk worde gemaakt. Maar het geldt hier ook het voorkomen van het misdrijf van art. 341 van het Wetboek van Strafregt, en in zooverre behoort het hier bedoeld toezigt ongetwijfeld mede tot den werkkring der algemeene politie. Het is mij voorgekomen, dat de politie, door den Burgemeester uitgeoefend, het middel kan zijn om, waar het bestaat, tot de ontdekking van het bedoelde misdrijf te komen. Ik vind mij uit dien hoofde genoopt U te verzoeken, de aandacht der Officieren van Justitie, binnen Uwe provincie, op dit onderwerp te vestigen, en hen uit te noodigen, zich omtrent de uitoefening van het hunnerzijds vereischt toezigt te verstaan met de Burgemeesters der gemeenten, waarin openlijke huizen van ontucht gevonden worden. Ik wil hier niet treden in eenige aanwijzing van middelen, die tot bereiking van het beoogde doel zouden kunnen leiden. Ik laat de beslissing daaromtrent gaarne over aan het gemeen overleg der Heeren Burgemeesters en Heeren Procureurs-Generaal of Officieren van Justitie. Intnsschen vermeen ik op het onverwacht bezoeken der bedoelde huizen en op het doen van gepaste waarschuwingen, door vertrouwde politie-beambten, als noodzakelijk te moeten wijzen. Een andere maatregel zou hierin kunnen bestaan, dat de vrouwen, in de bedoelde huizen inwonende, onderrigt werden van de bevoegdheid, die zij hebben, om die huizen, des verlangende, te verlaten. Maar wat ook ter wering van het aangeduide kwaad nuttig zou kunnen zijn, altijd zal het politie-toezigt van den Burgemeester, gesteund, des noodig, door doelmatige gemeente-verordeningen, het waken tegen mogelijke misdrijven moeten bevorderen, en veel zal daarbij steeds aankomen op het gehalte der politie-beambten, tot het toezigt gebezigd wordende. Het in deze zoo noodig overleg tussohen de ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de Burgemeesters zal ook op die keuze goeden invloed kunnen uitoefenen. Langs den voorgestelden weg zal te gelijker tijd ook kunnen worden toegezien, in hoeverre op de artt. 354 en 355 van genoemd Wetboek inbreuk mogt worden gemaakt. Het zal overigens onnoodig zijn op te merken, dat, zoodra er bepaalde aanwijzing van het plegen van eenig misdrijf binnen die huizen bestaat, het gewone onderzoek en de gewone wijze van vervolging zal dienen te worden toegepast. Ik stel mij voor, dat op deze wijze vele grove en strafbare verkeerdheden, als hier bedoeld zijn, en die nog al te zeer schijnen te worden gepleegd, zullen worden voorgekomen. Het zal mij aangenaam zijn, den uitslag Uwer bemoeijingen te dezer zake te mogen vernemen. De Minister van Justitie, ’sHage, 7 Junij 1860. (w. g.) GODEFROI. In 1866 heeft de Minister van Justitie op nieuw den Procureurs-Generaal aan den inhoud dezer aanschrijving herinnerd. Uit de antwoorden bleek, dat meermalen de publieke vrouwen hadden moeten beschermd worden tegen dergelijke bedreigingen en handelingen van de zijde der houders en houdsters van hordeelen. Het adres van Steenbeek in 1866 en Heldrings beschrijving der publieke huizen, waren bewijzen hoezeer niet slechts de redding uit, maar bovenal de bestrijding der prostitutie hun doel was. Reeds in het sde5de verslag had de Directeur dan ook op de vraag: of de zaak ook principieel behandeld werd, gewezen op de reeds verschenen verslagen en den genoemden Brief van een rechtsgeleerde. En verder blz. 9: «Als het Asyl Steenbeek aan het oogmerk zal voldoen, dan moet van daar uit, hoe langer hoe krachtiger tegen de zonde der ontucht getuigd worden. Nog dringt dit getuigenis niet zoo krachtig als het doen moest tot het volk door. En waarom niet? Omdat het Asyl Steenbeek nog meer het reddend dan het getuigend karakter heeft aangenomen. En toch is het laatste onze hoofdroeping». Op de vraag: «Waarom neemt het christendom in onze dagen zoo gaarne het reddend filantropische karakter, zoo ongaarne het getuigend karakter aan?» volgde, blz. 10, dit strenge maar ware woord: «Tot het eerste behoort niet veel meer dan het volgen der neigingen des harten , tot het laatste behoort ontzaggelijk veel zelfverloochening, verheffing des geloofs, ware liefde, want een getuige moet strijden; hij rukt het schoonschijnende masker af, hij schudt de valsche rust der ziel, hij brengt het hart tot vragen, die gewis zeer moeijelijk voor de regtbank van een teeder geweten te beantwoorden zijn». In het 6de verslag (1858) werd dan ook de wensch genit: «het is nabij den tijd, dat uit al de commissiën die zich in den lande reeds hebben gevormd, een congres zal te zamen komen, om de zonde der ontucht dieper aan te tasten». In het 7dc: «Het zegt zoo weinig, een Mettray, of Montfoort of Steenbeek voor verwaarloosden of gevallenen op te rigten, wanneer niet in het hart het kloeke besluit woont de verwaarloozing of den val te stuiten, waar ook. Gij dringt op dezen weg tot de diepte van het kwaad, zoo namelijk het middel geen doel wordt, maar gij het kwaad zelf aantast in het hart. Het moet uitgesproken worden, dat er een weg behoort bewandeld te worden, waardoor de strijd wordt gebragt tegen het volle leger van den vijand. Want wij doen weinig, als wij slechts hospitalen oprigten voor de arme verslagenen, die in hun bloed liggen en om redding smeeken, als wij, dit doende, niet tevens den vijand opentlijk in het aangezigt bestrijden. Deze roeping is onze eigentlijke roeping. Dezen weg behoort de kerk, de philantropie en de staat in te slaan ». In het 8e wenschte hij clan ook, dat «de plaatselijke commissiën minder ten behoeve van Steenbeek, maar zelfstandige commissiëu zonden zijn, die den strijd tegen de hoofdzonde onzer dagen mede strijden ». En eindelijk na een tienjarig bestaan (10e Verslag hlz. 21); «Het was ons doel in de door ons uitgegeven verslagen toenemend de onwrikbare vastheid van ons voornemen om de zonde der prostitutie in het hart aan te grijpen, te openbaren. Slechts langs den weg van Steenbeek konden wij den strijd doen ontwaken. Voorwaarts te gaan op die baan, is onze lust en ons leven». Daartoe werden Staat en Kerk, maatschappij en ieder persoonlijk opgeroepen. Waar we dan ook ten slotte willen nagaan, welke oorzaken voor de prostitutie in Nederland bestaan, welke geneesmiddelen konden worden aangewend, willen we dit doen aan de hand ook der ervaring, die Steenbeek op dit punt verschaft. In het 9e verslag in het bijzonder werd met het oog op de ervaring in Duitschland opgedaan, de vraag behandeld op welk standpunt de Staat zich moest plaatsen. Bescheiden en als ware verdediging van zijn recht van spreken nog noodig , liet Heldring voorafgaan: « Mijn weg is geenszins een weg door de hooge sfeeren van het ideale; zoo ik eenigen naam heb of verdien, het is die van een eenvoudig practisch man; en na zoovele jaren in deze wegen verkeerd te hebben, mag ik mij wel veroorloven, zoo ik meen zonder onbescheiden te zijn, een zevental gedachten mede te deelen, alle uit de realiteit genomen, alle dienstbaar aan dat eene doel: hoe is de zonde der prostitutie te bestrijden? hoe moet men de bronnen stoppen, waardoor zij hare geweldige stroom zoo schrikkelijk doet vloeijen ? wat is er te doen, om hij velen dit uiterste kwaad te voorkomen?» Eerst wordt dan de quaestie der minderjarigen behandeld; dan, wat te doen om de zonde in zijne bronnen aan te tasten; vervolgens: «wij achten het een smaad te zijn, die op de gansche natie rust, wanneer de toestand zoodanig is dat publieke vrouwen zich aan deuren of vensters der huizen van ontucht mogen vertoouen, om door woorden of gebaren voorbijgangers binnen te lokken», nog meer, wanneer zij zich «op openbare wegen opentlijk aanbieden», alzoo: de handhaving der openbare zedelijkheid. Eindelijk de vraag, of publieke huizen al dan niet moeten toegelaten worden, waartoe Heldring mededeelt wat juist onlangs te Berlijn geschied was. Terwijl die huizen te Berlijn in 1846 opgeheven waren, had men ze in 1850 weder toegelaten en het gevolg was een Rescript door de ministerien van geestelijke en geneeskundige en van binuenlandsche zaken, den 16™ September 1851 aan het politie-presidinm gericht: «Nadat – aldus luidt hetzelve in de berigten door het koninklijk politie-presidium met uitvoerigheid gegeven en ook in de conferentie van gemengde commissiëu », gehouden ouder het voorzitterschap der ministers, «de vraag of de wederinvoering der hordeelen moest worden beschouwd als een noodwendig en gepast middel tot het opzigt over de prostitutie en tot verhindering van syphilitische ziekte, in alle opzigten aan eene grondige beoordeeling is onderworpen , hebben wij de overtuiging gekregen dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, dewijl het voor bewezen kan gehouden worden, dat het genoemde doel door de hordeeleu nimmer is bereikt of nooit te bereiken zal zijn. Daarbij, al moet ook eene gedeeltelijke bereiking van dit doel worden aangenomen, zijn toch die redenen voor voldingend te houden welke werden ingebragt tegen de toelating dier huizen van overheidswege, en voornamelijk die, welke wijzen op de gevaren en nadeelen voor de zedelijkheid uit derzelver bestaan te duchten. Onder die redenen heeft zich reeds gedurende den korten tijd der als proeve vernieuwde toelating van de bordeeleu deze doen gelden, dat de versterkte meeniug van veiligheid tegen besmetting en daarenboven de weelderige inrigtiug dier huizen aanleiding heeft gegeven, om nog meer ongelnkkigen tot de prostitutie te verleiden. Wij kunnen daarom de wederinvoering der bordeelen niet goedkeuren, maar veeleer dringen wij er bij het koninklijk politie-presidium op aan, om deze huizen nogmaals op te heffen, waartoe een begin gemaakt moet worden met het sluiten van de zoodanige , welker weelderige inrigtingen boven die van anderen nitsteekt. De inrigtiug van nieuwe bordeelen moet geen plaats vinden ». Evenwel had sedert dien tijd de wederinvoering plaats gevonden en nu werd er 30 April 1856 in het huis der afgevaardigden eene petitie van verscheidene huiseigenaars behandeld, voorstellende: om de bestaande bordeelen. overeenkomstig wettelijke bepalingen, naar afgelegene en verwijderde oorden der stad Berlijn te verplaatsen. Ter ondersteuning voerden zij aan: 1° dat, daar de prostitutie ook buiten de bordeelen en in derzelver nabijheid zeer sterk wordt gedreven, de zedelijkheid te meer wordt benadeeld, naarmate de straat meer passage heeft; 2° dat de zedelijkheid vooral ook daardoor in gevaar wordt gesteld, dat een gedeelte der voorbijgangers, bijzonder bij het zien der weelderige kleeding, welke niet zelden wordt ten toon gespreid en bij de beschouwing van de rijke verdienste der zedelooze vrouwen, van het verlangen naar zulk een gemakkelijk leyen niet afkeerig blijft, zoodat het gevoel voor zedelijkheid door de dagelijksche gewoonte meer en meer wordt verstompt; 3° dat des te meer aan gehuwde mannen gelegenheid wordt gegeven tot echtbreuk en verkwisting, zoodat op deze wijze het onbeschrijfelijk ongeluk van vele huisgezinnen wordt veroorzaakt; 4° dat de eigenaars van huizen in de nabijheid van bordeelen de gevoeligste nadeelen lijden aan hun vermogen daar hunne eigendommen bijna alle waarde verliezen, dewijl slechts weinigen genegen zijn om huizen nabij bordeelen te huren of te verkoopen, en dus zulke huiseigenaars niet zelden gedwongen zijn, om ten einde nog eenige rente van hunne eigendommen te trekken, dezelve aan liederlijke vrouwen te verhuren, waardoor klaarblijkelijk de uitbreiding van de prostitutie buiten het bordeel wordt begunstigd». De Regeerings-eommissaris deelde mede, dat hoewel de bordeelen in 1851 na eene vroegere opheffing weder zijn ingevoerd, daar beschouwingen over de zorg voor de algemeeue gezondheid redenen hiertoe gaven, de Regeering sedert dien tijd onophoudelijk is bezig geweest met de beoordeeling van het vraagstuk: of in het belang der zedelijkheid en zonder nadeel voor andere zijden van het algemeen welzijn, niet zoozeer eene verplaatsing de bordeelen op de voorgestelde wijze, als wel eene geheele opheffing van dezelve bewerkstelligd moet worden. De commissie rapporteurs stelde voor om de petitie ter overweging in handen te stellen van de koninklijke Staatsregeering. Bij de beraadslaging zeide o. a. de afgevaardigde Mathis; Een beroemd Berlijnsch geneeskundige heeft zeer bepaald gesproken voor de opheffing dezer huizen. Hij verklaarde dat zij misschien gunstig werkte met betrekking tot de burgerlijke, maar schadelijk met betrekking tot de geneeskundige Politie 1). lu die huizen leefden toen 180 vrouwen en buiten dezelven nog 3000 andere geprostitueerden. Deze getallen gaven den geneesheer de overtuiging, dat er van eene behoefte van zulke huizen niet kon worden gesproken. Nog vier jaren na de opheffing was ik in ambtsbezigheden, maar nooit is mij ter ooren gekomen dat zij nadeelige gevolgen voor de zeden heeft gehad. .. » De afgevaardigde van Gerlach wees op de gruwelijke wreedheid tegen de loontrekkende vrouwen zelve, die hem uit geregtelijk onderzoek officieel bekend waren, want nadat zij menigmaal door listige kunstenarijen uit verre steden, zoo als Hamburg en Koningsbergen, hierheen zijn gelokt, opdat zij geheel en al zouden kunnen worden afgezonderd van kennissen en bloedverwanten, worden zij in de bordeelen onder eene werkelijke slavernij van de allerschandelijkste soort gehouden, gelijk het de afgevaardigde Mathis met het grootste regt heeft uitgedrukt. Doch is dit alles het grootste kwaad niet, dat bestaat veeleer in de vernedering der Overheid door het concessioneren van zulke schanddaden .... Daarom moet de inhoud van ons votum, mijne heeren! zich niet uitstrekken tot eene verplaatsing der bordeelen naar afgelegene gedeelten der stad, zooals door de petitionarissen wordt gevraagd, maar tot derzelve geheele onderdrukking». l) xiit een door Dr. Otto Henne am Rhyn, op last der Duitsche Eijksregeering ingediende memorie op het congres te Genève in Sept. 1877, ontkenen we als slotsom der opheffing van de bordeelen gedurende nu 20 jaren te Berlijn: „So sind in 20 Jahren, soweit zu erheben möglich, die Procente der Syphilitischen von 1, 41 auf 0,78, also fast auf die Ilalfte des Procentsatzes herabgegangen, und wahfend die Bevölkerung auf weit melir als das Doppelte stieg, vermehrten sich die bekannten Erkrankungen nur wenig melir als cin Sechstel”. De afgevaardigde von Schwerin stelde voor: om de petitie niet slechts ter overweging, maar ter gemotiveerde overweging in handen der regeering te stellen. Door eenstemmig besluit van het Huis geschiedde de door alle partijen aangenomen opdragt aan het Staatsministerium ter gemotiveerde overweging (Neue Preussische Zeitung van 2 Mei 1856)». Het gevolg dezer «overweging» was, dat men andermaal in Berlijn tot de algeheele opheffing der slechte huizen is overgegaan. Alvorens nu Heldriugs opmerkingen en toepassing voor ons land mede te deelen, volgen hier enkele zinsneden uit het reeds genoemde rapport vau Dr. Otto Henue am lüiyn, in Sept. 1877 uitgebracht: «Es hat in Berlin nicht an Stimmen gefehlt, welche als bestes Heilmittel gegen die Prostitution die Wiedereinführung polizeilich geduldeter Bordelle anpriesen. Doch siud das nur vereinzelte Stimmen und kommen von keiuer kompetenten und gewichtigen Seite. Alle Manner von Bedeutung, welche sich eiugehend und nicht bloss oberffiichlich mit der Prostitionsfrage beschaftigteu, stimmen dariu überein, dass die Wiedereinführung der abgeschafften Bordelle sowohl ein Rückschritt und eine verschlimmering der Sache als eiue des Staates und Seiner Zwecke durchans unwürdige Massregel ware. Sanitiitsrath Behrend, welcher 1850 in einer Schrift über die Prostitution in Berlin , kurze Zeit nach der Aufhebnng der Bordelle deren Widereinführung befürwortete, ist mm, wie wir uns aus persönlicher ünterredung mit ihm überzeuwten o O von jener Ansicht völlig abgegangen .... Dr. S. E. Huppé, Mitglied den Köu. statistischen Seminars und Stellvertreter des Directors im Statistischen Bureau der Stadt Berlin, Verfasser 7 der geistvollen und inhaltreichen Schrift: « der Hauptbestandtheil im socialen Deficit yon Berlin,» ist der namlichen Ansicht und nach seiner Anssage is dnrch nnzweifelhafte Zeugnisse ans allen Weltgegenden dargethan, dass die Bordelldirnen überall die Yerworfensten nnter den Prostitnirten sind und dass in ihnen der lezte Funke yon Scham und Selbstachtung erstickt wird, weil sie yon ihreu Wirthen, von den Besnchern und von ihren Colleginen selbst nicht wie Menschen sondern wie Sachen oder Sklavinnen beachtet nnd behandelt werden» '). «Het komt mij voor» schreef Heldring terecht (Magdalena, 1857 blz. 197), «dat in 1856 deze daad (de opheffing der hordeelen) vrij wat meer heteekent dan in 1846. Toen was zij het besluit van den Honing alleen. Nog was de natie er niet op voorbereid. Nog was, zij niet waard van deze schandalen verlost te worden. Nu is eenstemmig door de *) Ook prof. Kühn, overigens verdediger der bordeelen, erkent toch in zijn: die Prostitution im neunzehnten Jahrhundert. S. 159. „Es unterliegt keinem Zweifel, dass jener Austritt aus einem Bordell für das Madchen einen Schritt zur Besserung, moralischer wie physischer Art, bildet. Das letztere kanu nicht hoch genug angeschlagen werden, denn es ist klar, dass von diesem Augenblicke an der ümgang mit Mannern ohne Wahl und Zahl sofort aufhören muss, da es ja auf der Hand liegt, dassein isolirtes Madchen, welches ihre Kundschaft suchen muss oder schon vorher als eine fest normirte kennt, ihren Körper nicht so strapaziren wird, wie eine Bordelldirne, die jedem Mann, der ihre Eeize bemerkenswerth findet, zu Willen sein muss”. Zie omtrent keuring, hordeelen en de gedragslijn tegenover de prostitutie in Duitschland, onder de bestrijders van dat stelsel; 1. Yierteljahrsschr. für gerichtl. und öffentl. medic. von Casper. 111. Band 2 Heft. 1853 S. 197. Ueber Bordelle von Dr. Lehrs. 2. Schürmayer Handb. der medic. polizei. 2e Aufl. S. 36—38. 3. Rob. v. Mohl; Polizeiwissenschaft. 2» Aufl. I, p. 623 noot. 4. Dr. A. W. F. Schultz: die Stellung des Staates zur Prostitution, Berlin 1857. 5. Die Strafgesetze in Bayern zum Schutze der Sittliclikeit, door Prof. H. W. J. Thiersch. Nordlingen, 1868. Tweede Kamer besloten nogmaals dezelfde sluiting aan te bevelen. Maar ook beeft men in dien tusschentijd veel geleerd. Men beeft gezien boe de heerschappij eener zonde oorzaak is van bare onbegrensde uitbreiding. Dit feit is geconstateerd door bet merkwaardige adres. Immers toch bet gezigt der openbare zonde verzoekt tot zonde. Het is een groot onderscheid haar te zoeken of van baar gezocht te worden. Geheel iets anders is de verborgenheid van bet kwaad, dan de openbare veilbiediug. De opentlijke tentoonstelling der zonde in platen, zooals men ze vindt bij plaatverkoopers, bij balletten, op bet tooneel, de publieke huizen en de ronddwalende vrouwen van een ligt karakter, zijn in eene natie het bewijs dat zij opentlijk den spot drijft met de bede: «leid ons niet in verzoeking». Daar tegen te getuigen is heilige pligt. Deze zonde te bestrijden met een onverzettelijken wil, met elk eerlijk wapen, is hooge roeping. Hare verdedigers, van de hoogwijze medische faculteiten tot de onontbeerlijke politiemannen , te overtuigen dat zij dwalen, is eene zware taak, maar het moet geschieden. Wij hebben dien strijd aanvaard en ofschoon met geringe kracht, zoo leven wij in de hoop, xlat gelijk steeds, zoo ook nu de algemeeue denkwijze der goeden zich met ons zal vereenigen en den strijd steeds krachtiger zal aanvaarden ». Omtrent de keuring schreef Heldring in het zoo belangrijke Verslag van de Jaarvergadering op Steenbeek in 1862 (blz. 8) '): «Er werd breedvoerig over de sanitaire politie gehandeld. Vooral werd er opgemerkt, dat hare basis niet zedelijk, slechts sanitair was. Dat zij de prostitutie constateerde, dat i) O. a. afgedrukt in de „Yereeniging van Christelijke Stemmen ”, onder redactie van O. G. Heldring, van dat jaar. echter in het oog des volks steeds is legitimeren. Immers toch, wie zal hij het volk ooit anders denken kunnen, dan dat de wet legitimeert alle zoude der ontucht, zoo bij meerderjarigen als minderjarigen, omdat het medische onderzoek, waaraan allen onderworpen zijn, bepaald dient tot vrijer en onschadelijker uitoefening der zonde. Schrikkelijke misvatting! Mag de wet ooit aanleiding geven tot zulke dwalingen, mag de wet ze constateren ? Het doel der sanitaire politie is goed en doet goed, als voorkomende de vreesselijke symptomen der syphilis; ‘) maar doet kwaad als schijnbaar in dienst staande van de prostitutie zelve, en ten deele door haar bezoldigd om gezonde sujetten te leveren». En in een brief, dien ik in Maart 1875 van hem mocht ontvangen, kort nadat hij mij door toezending van Mrs. Butler’s brochure en Nrs van het Bulletin Continental2), zoowel zijne belangstelling in de Engelsche beweging getoond als de mijne opgewekt had, schreef hij mij; «Het sanitaire standpunt is moeijelijk te verdedigen. Ik kom er steeds tegen mijnen wil toe. Heft men het op, men verzinkt in eene diepte die ontzettend is. Wat al schuldeloos lijden! Aan de andere zijde: Wat al ligtzinnig voortzondigen». In de waan, dat werkelijk de opheffing dat gevolg zou hebben, verdedigde ik in de «Debatiug Society» te Leiden dat jaar, ook de keuring, schoon met eene beperking. Vooral door de krachtige bestrijding van Prof. A. E. I. l) Ook dit voordeel kan, moeielijk meer met zekerheid in rekening gebracht worden, na de feiten en adviezen sedert 1862 bekend geworden. 2) Het orgaan van de „Fe'de'ration britanniqae et continentale”. Abonnementsprijs voor Nederland (Agent: Uitgeyer dezes) f 2.20 per jaar. Modderman was dit juist de eenige mijner Stellingen, die verworpen werd. Nu schaam ik mij ze ooit verdedigd te hebben. «Keuring en bordeelen» kunnen evenzeer tot bescherming der gezondheid en zedelijkheid strekken, als olie tegen vuur of als zeewater tegen de dorst. Dat Heldring dan ook toen verklaarde « het sanitaire standpunt moeijelijk te verdedigen» te achten, bewijst hoe veel verder en juister hij reeds zag dan ik, die eerst door, na zijn ontslapen, gelezen geschriften en overdenkingen, tot betere gedachten kwam op dit punt. Alvorens nu nog iets mede te deelen over de oorzaken der prostitutie in Nederland en de voorgeslagene of reeds toegepaste middelen om ze te voorkomen of bestrijden en dus af te stappen van 4: «de gedragslijn door de overheid tegenover de ontucht en hare gevolgen aan te nemen» , moge hier nog iets volgen over hetgeen de dagbladpers tot bespreking van het prostitutievraagstuk in ons land leverde. Dat die Pers met groote belangstelling hieromtrent vervuld was, blijkt wel uit den ijver, waarmede, op een drietal na, alle tot het Utrechtsch congres uitgenoodigde Bladen een Reporter ]) zonden en zelfs dit drietal alleen om redenen van conventioneele aard niet hiertoe besloten. Het Nieuws v. d. Dag leverde in zijn nos. van 16, 17 en 18 Mei 1872 een drietal artikelen over een uit het Duitsch vertaalde brochure getiteld; «de prostitutie» door Dr. F. W. Muller, die (blz. 22) voorstelde: «De openbare huizen moeten zonder uitzondering zuivere staatsinstellingen zijn, op staatskosten worden opgericht en D Zie o. a. de uitvoerige verslagen in de Standaard van 29 Mei en Dagblad van Z. H. en ’s Gr. van 29 en 30 Mei. beheerd. Het bestuur er van moet steeds in handen zijn van een volkomen onafhankelijk door de regeering aangesteld persoon en onder het onbeperkte toezicht van een geneesheer, het openbaar huis moet steeds eene «inrichting van politie wezen». Met deze toelichting; «men zal het reeds zoo lang bestaande kwaad niet noemenswaardig kwaad verminderen, indien men zich met het concessioneeren van eenige openbare huizen vergenoegt. Hier is niet zoozeer sprake van het oprichten van toegelaten huizen als wel van de rechte wijze om ze in te rechten en daardoor tevens de geheime prostitutie te doen verdwijnen». Men ziet hetzelfde denkbeeld, dat op het eind der 15de eeuw in ons vaderland werd toegepast. In antwoord op de autoriteiten door Muller vermeld, schreef nu het Nieuws van den Dag in het n°. van 17 Mei 1872. «Wij betwijfelen, of al deze getuigen in staat zullen zijn om de meerderheid onzer landgenooten tot het voorstel-Muller over te halen. Immers het stelsel van staatszorg of staatsmonopolie door den schrijver gehuldigd, achten wij grooter kwaad dan de slordigste philantropie. Werkelijk duldt de waardigheid van een gouvernement geene dergelijke bemoeijingen, dan alleen in landen waar het leven der ingezetenen, tot dat van de wilde beesten is teruggezonken. Zoodra de prostitutie een ministeriëele portefeuille machtig is geworden, zal zij voor hare bordeelen de erkenning als zedelijk ligohaam vorderen *■) en ... . niemand is er die haar deze in dat geval kan weigeren. Zonder twijfel zal zij ’t daarbij niet laten, maar in verband met het concubinaat hare aanvallen richten op ’t burgerlijk huwelijk, dat de grondslag uitmaakt van eiken welingerichten staat. Hooren wij niet reeds nu theoriën verkondigen, die naar een dergelijk programma schijnen heen te wijzen? ...» 1) Inderdaad hangt, naar mij medegedeeld werd, in het voorhuis van het grootste publieke huis in ons vaderland (te Rotterdam), een uittreksel der Koninklijk goedgekeurde Statuten eener maatschappij, die dit huis en zijn filialen te ’s Gravenhage, Antwerpen enz. liet bouwen en 60 % aan de aandeelhouders zou uitdeelen. Naar aanleiding van de brochure «Openbare Zedelijkheid» eene vertaling van Mrs. Butler’s: «Une voix dans le désert» in 1877 verschenen, verklaarde ook de Standaard inn° 1729 ontkennend te antwoorden op de vraag: «of eene Staat al dan niet, van rechtswege de prostitutie beschermen mag door ze te reglementeren». En in n° 1844, na verschijning van Ds. Pierson’s: «Gewettigde ontucht» , verklaarde dezelfde Redactie zich nogmaals tegen « de thans bestaande wetgeving, die den magistraat doet optreden als beschermer van gepatenteerde bordeelen en keurmeester en menschelijke prostitutieobjecten . . . Eene instelling die de waardigheid der Overheid met voeten treedt, het zedelijk gevoel beleedigd, de habeas corpus-acte in nog afschuwelijker zin dan eertijds aan flarden rijt, der zonde een vrijbrief uitreikt, en den demon der prostitutie steeds schaamteloozer doet optreden». Der overweging waardig achtte de Standaard de volgende voorslagen, om aan de Staatszorg ten deze een waardiger, zedelijker en menschelijker karakter te geven: «1. dat de straat vrij blijve van liederlijke tooneelen; 2. dat elke bescherming in de wet voor een bordeel wegvalle; 3. dat geen klacht bij den rechter ontvankelijk zij over wat in een bordeel gestolen of gelasterd is; 4. dat de burgerschapsrechten van deze sociale vampyrs worden opgeheven; 5. dat vlak bij kazernen en scholen geen bordeelen geduld worden; 6. dat zielehandel strenger geboet worde; 7. dat de dienstbodenbelasting dale; 8. dat redding van gevallenen meer steun hebbe van de Overheid; en 9. dat ouders recht ontvangen, zoons of dochters, die van hun ontuchtig leven niet willen aflaten, gevangen te doen zetten» in den zin waarin dit vroeger door de Haagsche Commissie was geëischt. Kort vóór het in Utrecht den 27 Mei gehouden congres, verschenen in het ütrechtsche Dagblad van 24 en 25 Mei, een tweetal artikelen over: «de prostitutie», waaruit we aan het eind van dit hoofdstuk iets ontleeuen; en in de Haarlemsche Courant van 31 Mei 1878 werden in de volgende zinsneden de bezwaren, tegen het heerschend stelsel op het congres ingebracht, zamengetrokken: «Overtuigend was gebleken uit verschillende getuigenissen, t) die werden bijgebragt, dat de maatregelen, van overheidswege genomen om het kwaad te beperken en de vreeselijke gevolgen daarvan zooveel mogelijk te voorkomen, weinig afdeden. Waarom zou men die maatregelen in stand houden, die het schaamtegevoel geheel vernietigden, aan de zonde een wettig karakter schenen te geven en door eene veelal ijdele toezegging van straffeloos het kwaad te kunnen plegen tot zondigen verlokten. Eust niet, zoo vroeg men verder, onze Staat op christelijke beginselen? Erkent hij niet het huwelijk? Mag hij, door een wettig bestaan te geven aan huizen van ontucht, de ordeningen Gods omkeeren? Is er eene objective zedelijkheid? Zoo ja, mag de Staat dan autoriseren wat haar compromitteert? Menigmaal werd ook gewaarschuwd tegen toepassing van den stelregel; het doel heiligt de middelen. De zonde, zoo liet zich een der sprekers uit, kan alleen overwonnen worden door den Geest van Christus. De Staat moet de zonde straffen. Maar als hij haar straffen >) Bepaaldelijk: 1° een viertal schriftelijke opmerkingen van Dr. Donkersloot (zie blz. 176); 2° een zeer sterke verklaring van Prof. Tilanus, die 50 jaar uitvoering en resultaten der keuring had gade geslagen, omtrent hare mislukte vruchten en andere oorzaken, die de afneming der syphilis medebrachten, als de vorderingen der geneeskundige wetenschap, en 3° een uitvoerig schrijven van Prof. Evers, die, ofschoon voorstander der keuring, erkende: dat „ het aantal procenten voordeel der prophylactische maatregelen „al zeer gering” zal zijn „en voorkoming zelfs bij nauwkeurige inspectie vrij moeielijk te bewerkstelligen is ”- en dat „in den regel alle prostituees na verblijf van eenige weken in een bordeel een meer of min sterke blennorrhee krijgen. Moesten nu alle met die ziekte behebte verwijderd worden, dan moest om de 6 weken wisseling van personeel plaats grijpen. Gelukkig ontbreekt daartoe het personeel. Het noodwendig gevolg daarvan is dus, dat alleen de sterk aangedane afgezonderd en verpleegd worden, terwijl de ligter aangetasten hun handwerk blijven voortzetten en zoo zij venerisch zijn, hun bezoekers blijven besmetten”. moet, kan hij haar niet reglementeren. Zulke reglementen en al de bepalingen, die zij voorschrijven, zijn immoreel. Ten slotte zij hier nog opgemerkt, dat de Voorzitter, van wien deze gansche beweging was uitgegaan, bij herhaling te kennen gaf, wat hij reeds in eene door hem uitgegeven brochure gezegd had, dat de Staat aan het kwaad, welks bestaan hij erkent, doch niet kan uitroeijen, geenszins zijnen vrijen loop moet laten. Hij moet het bestrijden; doch op eene andere wijze dan die waarop het thans geschiedt. Hij moet alle onzedelijkheid met gestrengheid te keer gaan, maar niet het kwaad binnen zekere grenzen toelaten en het binnen die grenzen aan zeker toezigt onderwerpen ». Wat nu de wetgeving betreft, die van al deze bespreking bet onderwerp was, zoo herinneren we, dat in dit tijdvak en wel bepaaldelijk na 1851 alle nu nog van kracht zijnde «Plaatselijke Verordeningen op de zoogenaamde publieke vrouwen en huizeu van ontucht» werdeu ingevoerd, waarvan we hierachter een overzicht laten volgen, die van den Haag als legger nemende, omdat deze tot grondslag der meeste anderen heeft gestrekt. De beraadslagingen over de Verordeningen zijn meestal met gesloten deuren gevoerd, zoodat de beweegredenen die tot hare vaststelling leidden, niet dikwijls bekend werden. In het hierachter volgend opstel van Dr. Donkersloot, zijn echter in den aanhef de gronden, waarop bepaaldelijk de Haagsche verdedigd werd medegedeeld, dat waarschijnlijk ook de meeste geneeskundige inspecteurs tot deu wensch en de andere gemeenteraden tot de invoering van dergelijke verordeningen zullen gebracht hebben. We hebben verder reeds medegedeeld het rapport in 1859 door de raads-comraissie te Utrecht uitgebracht, het protest door het raadslid Soury in den Haagschen gemeenteraad uitgesproken, en eindelijk het ontkennend antwoord (met 19 tegen 9 stemmen) van den Amsterdamscben gemeenteraad op de vraag: «of regeling der prostitutie wenscbelijk was» in 1861. Uit den laatsten tijd vermelden we nog een belangrijke rede in den gemeenteraad te Leiden den 25 Oct. 1877 gehouden door Mr. S. Le Poole, bij het artikel der «kosten van toezicht der openbare huizen enz. ad ƒ 500». Na eenige plaatselljk-historische opmerkingen en het bewijs geleverd te hebben, dat het doel der publieke huizen, vermindering der clandestiue prostitutie, noch te Leiden, noch te Amsterdam, noch te ’sHage bereikt was, lezen we in de handelingen in den gemeenteraad blz. 108. «En op het onlangs te Genève gehouden internationaal congres over de prostitutie, waar ook vele medici waren gekomen, is geconstateerd dat, waar de wettelijke prostitutie bestaat, de olandestine zich veel meer uitbreidt. Dit wat de ervaring betreft. En nu het beginsel. Het komt mij voor dat op het stuk van toezicht op de openbare huizen een ietwat Macchiavellistische politiek heeft voorgezeten. Maochiavelli leert, zoo als bekend is, in zijn werk; II Principe, dat men, op het gebied van de staatkunde, niet moet vragen naar la loi morale, maar naar la raison d’Etat. Die leer heeft zich onder de regeering van Lodewijk XIV over geheel Europa verspreid en zich langzamerhand veel aanhangers verworven. Napoleon I echter, die gelijk bekend is, een groot aanhanger was van de leer van Maochiavelli en zijn werk op zijne tochten bij zich droeg, is de uitvinder geweest van de prostitution légale 1). Terzelfder tijd dat Wilberforce het van het Parlement in Engeland wist te verkrijgen om den slavenhandel af te schaffen, heeft Napoleon die andere slavernij, la prostitution légale ou patentée, door een consulair decreet in Frankrijk ingevoerd en deze heeft zich weldra over geheel Europa verspreid. Gelukkig echter komt men daarvan in verschillende staten terug en wordt er daartegen l) Cf. Lecour: la prostitution a Paris et a Louches (1877) p. 29; Jeannel: de la prostitution dans les grandes villes au 19d siècle, p. 299-301. ~Da traite des blanches”, door Tacussel p. 1. een sterke oppositie gevoerd. Het begrip: Staat, impliceert volgens mij, mijnheer de Voorzitter, moraliteit, en de handhaving daarvan. Vreemd voorzeker mag het dus wel genoemd worden dat de Staat aan den eenen kant met kwistige hand openbare scholen blijft opriohten, waar het onderwijs dienstbaar zal gemaakt worden aan de opleiding tot alle maatschappelijke en christelijke deugden, en aan den anderen kant gelden uitgeeft tot bescherming der openbare huizen. Le nom ne suffit pas, il nous faut la chose. Als voorbereiding, ik herhaal het, voor de werkzaamheden, die ons met de nieuwe politieverordening wachten, zal ik nu tegen dezen post stemmen». Wat nu de oorzaken der prostitutie betreft, zoo beeft ook Heldring meermalen daarover geschreven en bij, die de gevallenen bij hare intrede in Steenbeek dikwijls reeds ontving, dagelijks haar gadesloeg en van ieder uitvoerig den levensloop liet te boek stellen en bijhouden, kan ons omtrent deze oorzaken, wat Nederland betreft, wel de beste bouwstoffen verschaffen. In het 3de verslag wordt gewezen: op het dalend zedelijk peil der openbare meening tegenover ontucht, overspel en hoererij, op de noodzakelijkheid van een maatschappelijke klove tusschen de diep gevallenen en de niet-gevallenen, die juist verdwijnen moet, wanneer men de zondares vindt onder dienstboden, dochters en huisvrouwen, als «zich de oneerbare plaats met stalen voorhoofd in komedie en kerk nevens de eerbaren en niemand klaagt er over». En verder: «wilde huwelijken, harde stiefmoeders, reeds jong eene wees, of een onecht kind ') of ook soms naaister bij onderscheidene x) In het 12® verslag hlz. 22 schreef H: „Een achtste gedeelte der door ons opgenomen, waren onechte kinderen. Ook hierop vestige men toch met meer ernst de oogen. Wist men het goed, hoeveel minder schuldig de vrouw is, die men verleidt dan haar verleider, men zoude met haar en met haar kind meer medelijden hebben. Dat arme kind moet zooveel misgelden. Er waren er onder, die een diep gevoel hadden van de verachting waarin zij van der jeugd af gestaan hadden”. familien, gelijk mede onbekwaamheid in den arbeid, ziedaar de meeste uitwendige redenen, die ons zijn yoorgekoraen van den diepen val dezer ongelnkkigen». Op het woord: uitwendige, moet hier de nadruk vallen. In het sde5de verslag lezen wij toch: «Op Steenbeek zien wij ten allen tijde twee oorzaken die de ons toevertrouwden ten verderve leiden. Het ongebroken hoofd of de eigenwilligheid en de weelde».
| 27,809 |
MMKB10:000630002:mpeg21_40
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,876 |
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1876, 01-01-1876
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,355 | 12,725 |
Uit te voeren bewegingen mogen nimmer aanleiding geven dat de vuurmonden gehinderd worden door de andere voertuigen, evenmin als tot het verloren gaan van het onderling verband met deze. Wat aangaat de eerste voertuigenlinie, geeft ons reglement daartoe de noodige bepalingen; omtrent de tweede linie bewaart het, zooals reeds opgemerkt is, het stilzwijgen. De maatregelen die tegen onmiddellijke aanvallen op de artillerie genomen kunnen worden, bestaan daarin, dat 1° de commandant een onoverzienbaar en nog niet verkend terrein eerst doet verkennen alvorens er stelling in te nemen; 2° in de dekking door de andere wapens, en 3° in het eigen vuur, met name in het toepassen van kartetsvuur. Het tweede punt zoude aanleiding kunnen geven tot de bespreking van de vraag , in hoeverre het toevoegen eener vaste bedekking aan de batterijen aanbeveling mag verdienen. Daar evenwel, zoowel in onze voorschriften als in die van vreemde legers, voor zooverre zij ons bekend zijn, het stelsel eener vaste bedekking niet aangenomen is en zijne nadeelen dan ook zijne voordeden verre overtreffen, zullen wij dit punt verder onaangeroerd laten. Ten opzichte van het gebruik der kartets wordt ons medegedeeld, dat dit blanke wapen der artillerie bij de Duitsche batterijen nimmer hare goede uitwerking heeft gemist. (Wordt vervolgd.) A. Kool. Bescbonmp over iet militair pM der sproeien. (Vervolg van N". 10, bladz. 619.) II. Toen het Fransche «Gouvernement der Nationale Verdediging" de teuo-els van het bewind, die aan de hand van het stervende Keizerrijk waren ontsnapt , had opgenomen , moest in den verwarden en ontredderden toestand van het krijgswezen, zooveel worden georganiseerd, dat in den dringenden nood van het uiterste gewicht was, dat men aan een grondige hervorming in het gebruik der spoorwegen niet schijnt te hebben kunnen denken. Wel is waar werden er achtereenvolgens maatregelen genomen om eenige orde in de militaire transporten te brengen en te dien opzichte voor het vervolg een beteren toestand in het leven te roepen, doch men bereikte dat doel slechts ten deele. De oorzaak daarvan was, dat men ook nu nog niet dadelijk den eenig juisten grondslag voor een stelselmatige regeling wist te leggen, en dat bepalingen, die inderdaad nut hadden kunnen stichten, eerst »ter elfder ure", toen de oorlog zoo goed als geëindigd was, werden gemaakt. Dit blijkt het best door een overzicht van de decreten, die door het gouvernement IV. S. 1. D. N". 11. o van Tours én Bordeaux met betrekking tot het spoorwegwezen, werden uitgevaardigd. Het geschiedkundig résumé van de reglementaire bepalingen, die voor dit onderwerp in Frankrijk van kracht zijn geweest, wordt daardoor tevens voortgezet. De inhoud der verschillende decreten is naar tijdsorde de volgende: Decreet van 8 October 1870. Het personeel der maatschappijen, tot exploitatie der spoorwegen benoodigd, is voorloopig vrijgesteld van militairen dienst. Een onmisbare maatregel, waarin wel is waar ook door de Keizerlijke regeering (bij besluiten van 1 Februari 1868 en 10 Augustus 1870) was voorzien geworden, doch waaraan lang niet altijd de hand werd gehouden. Id. 16 Oct. '1870. Behelst bepalingen om het oponthoud der militaire treinen te beperken, en om aan de spoorwegmaatschappijen het belang eener snelle en geregelde uitvoering der transporten onder het oog te brengen. Vrij nutteloos; de maatschappijen hadden reeds overvloedig bewijzen gegeven , van de zaak beter te begrijpen dan de militaire autoriteiten. Id. 23 Oct. 1870. Aan den minister van oorlog wordt de bevoegdheid toegekend, om gedurende den oorlog de treinen voor het publiek verkeer zoo noodig te schorsen. De kennisgeving daarvan moet zooveel mogelijk te voren aan de directiën worden gericht; ingeval van spoed aan een der stationschefs op de betrokken lijn , die voor verdere mededeeling zorg draagt. Uiterlijk 2 uur na 8e afkondiging mogen geen treinen meer vertrekken; degene die reeds vertrokken zijn, mogen tot de plaats van bestemming doorrijden. Van af de schorsing van den publieken dienst, beschikt de administratie van oorlog, door een gevolmachtigd agent, naar willekeur over de lijnen voor eigen transporten. De spoorwegambtenaren zijn gehouden aan de bevelen van dezen agent uitvoering te verleenen, met inachtneming van de wetten en bepalingen, die voor de verzekering van de openbare veiligheid zijn gegeven. Voorwaar, een zonderling beginsel van regeling der militaire transporten! Een ambtenaar uit de bureaux van oorlog zou eigendunkelijk over de spoorwegen beschikken, en het technische personeel dat hem gehoorzaamheid verschuldigd is, zou verantwoordelijk worden gesteld voor de veiligheid van het vervoer? Hoe kon het laatste, dat geen recht had om zijn bezwaren tegen de uitvoering te doen gelden, aansprakelijk worden gesteld voor nadeelige gevolgen, die ontstaan konden uit onbekendheid met de regelen der exploitatie en gemis aan technische kennis? Gelukkig werd dit decreet niet uitgevoerd; de ondergeschiktheid van het technische element aan het militaire, dat in spoorwegzaken geheel onbedreven was, had noodlottige gevolgen na zich kunnen slepen. Id. 8 Nov. 1870. Instelling eener speciale inspectie voor het transport van levensmiddelen en oorlogsmaterieel. Een administratieve schakel te meer, waarvan weinig nut te wachten was, omdat er geen verband met een centrale leiding bestond, doch waardoor de verantwoordelijkheid over een grooter aantal personen werd verdeeld. ld. 41 Nov. 1870. De minister van oorlog ontvangt bevoegdheid om de spoorwegmaatschappijen op te vorderen hun gebouwen, materieel en personeel in het belang der Nationale Verdediging beschikbaar te stellen. De toepassing van dezen maatregel kon aanleiding geven, dat de dienst der spoorwegen totaal werd gedesorganiseerd ; daar het personeel voor andere diensten, waartoe het wellicht niet eens de noodige geschiktheid bezat, kon worden aangewezen. In zoover verdient deze bepaling afkeuring; voor het overige werd menigmaal van de materieele hulpmiddelen der spoorwegen met vrucht partij getrokken , (inrichting der stations tot ambulances, broodbakkerijen , stoommolens enz.). Iel. 18 Nov. 1870. De minister van binnenlandsche zaken wordt gemachtigd, de hulp van alle werkplaatsen der particuliere industrie — ook van de spoorwegen — in het belang van het leger op te eischen. Men moest nu voldoen aan de bevelen van den minister van oorlog, die in de rechten van zijn ambtgenoot voor openbare werken was getreden, en aan die van den minister van binnenlandsche zaken: vermeerdering van verwarring, verimdering van verantwoordelijkheid. Id. 28 Nov. 1870. De ingenieurs van waterstaat en spoorwegen, die in het belang van de defensie werkzaam zijn, ontvangen recht van vrije correspondentie , en van beschikking over spoortreinen. Id. 4 Jan. 1871. Detachementen en afzonderlijk reizende militairen, die zich in de stations tot vervoer per spoorweg aanmelden, moeten daartoe voorzien zijn van behoorlijke volmachten. Deze maatregel stelde paal en perk aan een gewichtig misbruik, dat veel had bijgedragen tot vermeerdering der verwarring: vLaplus mince autorité" — zegt Jacqmin — Dse croyait le droit de de'livrer des re'quisitions, afin de voyager dou de faire voyager gratuite/neut." Id. 8 Jan. 1871. Order om den dienst der posterijen ook met militaire treinen te verzekeren. Id. 20 Jan. 1871. De verschillende spoorwegmaatschappijen worden uitgenoodigd om vertegenwoordigers naar Bordeaux af te vaardigen, ten einde aldaar een syndicaat te vormen, dat ten allen tijde de noodige inlichtingen zoude kunnen geven, die in het belang van het militair gebruik der spoorwegen konden worden gewenscht. Id. 28 Jan. 1871. Eindelijk volgde een decreet van het gouvernement van Bordeaux, waarbij de instelling eener spoorwegcommissie, bestaande uit militairen en afgevaardigden der maatschappijen, (decreet 20 Januari 1871) werd bevolen. Het doel hier mede beoogd was : de betrekkingen tusschen het ministerie van oorlog en de spoorwegdirectiën te vergemakkelijken, en de noodige eenheid in het vervoer te bewerken. Bovendien werd bij elk legerkorps een technisch ambtenaar geplaatst, om de transporten te regelen. Zoo kwam men in de laatste dagen van den oorlog tot de uitvoering van het plan der commissie van Niel, en ging men over tot navolging van het Duitsehe stelsel, waarbij de eenige rationeele weg tot oplossing van het spoorwegvraagstuk was ingeslagen : n.1. de vereeniging van technische en militaire elementen tot een centraal orgaan voor leiding en toezicht. Ongelukkig werd dit besluit genomen toen de operatiën zoo goed als geeindigd waren, zoodat de commissie haar invloed niet kon aanwenden, dan tot regeling van de transporten der intendance, en van die voor de approviandeering van Parijs, na de capitulatie. Vooral de laatstbedoelde taak was gewichtig genoeg, en het zal daarbij waarschijnlijk niet aan heilzame maatregelen en wenken van de commissie ontbroken hebben. Dat deze haar werkkring goed begreep, en van het nut eener systematische regeling was doordrongen, bleek reeds dadelijk na haar optreden, door een voorstel om Etappecommissiën voor het toezicht in de stations te benoemen, \ooi het ,reval de oorlog nog langer mocht voortduren. Deze maatregel had, zoo hij vroeger genomen ware geworden, veel verwarring kunnen voorkomen; het nut dat deze commissiën aan Duitsehe zijde hebben gesticht, bewijst dit afdoende. Ook het bezit van dergelijke organen voor plaatselijk toezicht, vormt, zooals later blijken zal, een der wezenlijke grondslagen voor de deugdelijke regeling van het militaire spoorwegvervoer. III. De ondervinding die Frankrijk in den oorlog van 1870—71 heeft opgedaan, heeft haar weldadigen invloed op {de inrichting van het krijgswezen met gemist. De onverwachte nederlagen deden het door overmatige eigenliefde verblinde volk de schellen van de oogen vallen ; door het ongeluk gelouterd, leerde het den toestand kennen zooals die werkelijk was. Onverbloemd werden na den vrede, de leemten en gebreken in het militaire organisme aan de kaak gesteld, en groote verdienste jegens hun vaderland, verwierven zich daarbij mannen als Jacqmin , die door degelijke en onpartijdige geschriften, de waarheid omtrent het verledene aan den dag brachten. Een waarheid die dikwerf pijnlijk moet hebben aangedaan, daar zij in menig opzicht het bewustzijn van eigen schuld aan de rampen die het vaderland hadden getroffen , moest opwekken! Heilzaam was de invloed van deze les in zelfkennis; vastberaden en met energie werden de handen aan het werk geslagen om een beteren toestand in het leven te roepen, — met vaste hand werd het mes gezet in het zieke organisme , om de aangetaste deelen te verwijderen, en nieuw bloed en nieuw leven te voorschijn te roepen. Frankrijk moge, met betrekking tot zijn staatkundige wedergeboorte, nog o-eruimen tijd na het einde van den oorlog ten prooi zijn geweest aan de kuiperijen van partijen, die den strijd op de puinhoopen van het Keizerrijk hadden aanvaard, het kan niet worden ontkend dat het gansche volk eendrachtig de pogingen heeft ondersteund, om het krijgswezen uit zijn achter- 1'yken toestand op te heften. liet heeft bewijzen gegeven dat geen opofferingen van personeelen of financieelen aard te zwaar waren, oin daarbij aan de eischen van den tijd te voldoen. Benijdenswaardig zijn die eensgezindheid en die energie; en voorzeker leggen zij getuigenis af van een krachtige natuur, geven zij een behartenswaardig voorbeeld aan volken, die ondanks de lessen der geschiedenis, nog immer dralen met ingrijpende hervormingen op militair gebied, en die zich door hun achterlijke krijgsinstellingen, gepaard aan moedeloosheid waar het de vraag van 's lands verdediging geldt, een lot voorbereiden, als dat van Frankrijk in 1870. De weg dien Frankrijk bij de reorganisatie van zijn krijgswezen had in te slaan, was althans in hoofdzaak, afgebakend door de regelingen die de overwinningen van zijn gelukkigen tegenstander hadden voorbereid, en die nu reeds herhaaldelijk, in de vuurproef de bewijzen harer deugdelijkheid voor den tegenwoordigen tijd, hadden gegeven. Door oordeelkundige toepassing van de beginselen der Duitsche legerorganisatie op den toestand van eigen land en volkskarakter, bezit Frankrijk thans een militaire organisatie die wellicht niet onverbeterlijk is, doch die over het algemeen geacht kan worden aan de te stellen eischen te voldoen. Bovendien is het merkbaar, dat het leger doordrongen is van de noodzakelijkheid, om zich door studie op de hoogte van zijn taak te stellen, en indien eenmaal het uur der Drevanche" mocht slaan, is een herhaling der betreurenswaardige voorvallen uit den oorlog van 1870—71, althans niet meer door gebrek aan voorbereiding te verwachten. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden , dat ook de regeling van het militair gebruik dei' spoorwegen, na den vrede het onderwerp uitmaakte van een nauwgezet onderzoek en een grondige studie; en dat de noodzakelijkheid werd ingezien om ook in dit opzicht het voorbeeld van Duitschland en andere rijken te volgen , die voor dit gewichtig hulpmiddel voor den oorlog, een stelselmatig gebruik hadden voorbereid. Den 14den November 1872 benoemde de toenmalige President der Fransche Republiek, de Heer Thiers , op voorstel van den Minister van oorlog de Cissey , een commissie die den naam droeg van »Commission militaire ^supérieure des eh.em.ins de fer"; aan welke de regeling van alle vraagstukken betreffende het gebruik der spoorwegen door het leger werd opgedragen. Tevens was deze commissie bestemd, om zoodra de omstandigheden het vereischten , niet de centrale leiding der transporten te worden belast, waartoe zij de noodige voorbereidingen zou hebben te treffen. De commissie moest bestaan uit militaire en burgerleden; behalve een divisie-generaal als president en een brigade-generaal als vice-president, moesten als militaire leden zitting nemen : hoofdofficieren van den generalen staf, de artillerie, genie, intendance en ook van de marine; terwijl als civiele leden moesten optreden : een hoofdambtenaar van het ministerie van openbare werken, twee afgevaardigden van de groote spoorwegmaatschappijen, en een ingenieur van den dienst der exploitatie. Het presidium werd opgedragen aan den Generaal Sagf.t ; onder de burgerleden bevond zich, in hoedanigheid van directeur der »compagnie de l'Est", de wakkere Jacqmin , die door zijn geschiedkundigen arbeid een krachtigen stoot had gegeven tot het in 't leven roepen van het nieuwe orgaan, en wiens studie en gevestigde denkbeelden omtrent het te behandelen onderwerp, der commissie voorzeker van grooten dienst zullen zijn geweest. De Fransche regeering deed door de benoeming van deze commissie een eersten stap in de goede richting. Men moge er bij ons te lande een rechtmatigen afkeer van hebben, om hangende vraagstukken »commissoriaal" te maken, daar alsdan de oplossing zich reeds dadelijk in een nevelachtig verschiet verbergt, het lijdt geen twijfel, of in zake der militaire spoorwegregeling , is er geen andere weg om tot een oordeelkundige en gewenschte uitkomst te geraken. Het gebruik der spoorwegen, een handeling die technische kennis vordert, moet worden dienstbaar gemaakt aan militaire doeleinden, waarbij de aard en de omvang der transporten zeer bijzondere voorzorgen noodig maken, en waarbij de gang der operatiën voortdurend moet worden in het oog gehouden. De toepassing van de regelen der exploitatie voor dit bijzondere geval, vordert de hulp en voorlichting van deskundigen op beiderlei terrein. Yan militairen, die op de hoogte zijn van alle quaestiën betreffende personeel en materieel van het leger, die kennis dragen van het stelsel van mobilisatie en zijn eischen ; die in staat zijn om oordeelkundige maatregelen voor eventuëele concentratie van het leger tot uitvoering van eenig aangegeven operatieplan te beramen; die de eischen voor verpleging en aanvulling eener moderne strijdmacht kunnen overzien. Niet minder echter, van technisch bekwame personen, die in het bezit zijn van alle gegevens omtrent capaciteit en inrichting der spoorlijnen en stations, van het beschikbare materieel en ondergeschikte personeel enz.; die de wijze van uitvoering van belangrijke transporten kunnen aangeven, op technische bezwaren bij de exploitatie weten te wijzen en mogelijke misslagen in de regeling der transporten kunnen voorkomen. Aan de militairen blijft dus de beslissing over de vraag wat vervoerd moet worden, en waarheen zulks moet geschieden, aan de technische ambtenaren over de wijze waarop zulks zal moeten plaats hebben. Eerst met volkomen overeenstemming der beide elementen, mogen de orders en voorschriften voor de uitvoering der transporten worden gegeven; orders eenerzijds voor de militaire autoriteiten van het leger, anderzijds voor de spoorwegmaatschappijen en hun personeel. Uit den aard der zaak moet het centraal orgaan waaraan de regeling der spoorwegzaken is opgedragen, rechtstreeks afhangen van het hoofd van het krijgsbestuur, den Minister van Oorlog, of van den chef van den generalen staf; in oorlogstijd van den opperbevelhebber van het mobiele leger. Van deze autoriteit moeten de noodige inlichtingen en aanwijzingen voor te rege- len transporten worden ontvangen, aan haar moet verantwoording worden gedaan van de genomen maatregelen. Het is duidelijk dat slechts op deze wijze de beschikking over de spoorwegen in de hand blijft van het opperbevel van het leger of de daardoor gevolmachtigde organen. Dat zulks noodig is, volgt uit de omstandigheid dat de spoorwegen in den oorlog geen hulpmiddelen zijn voor de tactiek, maar voor de strategie. Vooreerst toch is het werktuig voor gebruik in de nabijheid van den vijand geheel ongeschikt; doch meer gewicht leggen bij deze beschouwing in de schaal: de voornaamste doeleinden waarvoor van het vervoer het meest partij wordt getrokken. Letten wij slechts op : 1°. Mobilisatie van het leger. Het daarbij gevolgde stelsel moet in overeenstemming zijn met den eisch tot spoedige concentratie der strijdkrachten aan de operatiebasis. 2°. Concentratie. Zij moet geschieden met inachtneming en tot het geven van een begin van uitvoering aan het operatieplan. 3". Verpleging, aanvulling, toevoer van krijgsbenoodigdheden. De aanvoer moet plaats hebben in de richting waarin de legerafdeelingen zich volgens de inzichten van het opperbevel bewegen, of van de strategische stellingen die het leger in een verdedigenden oorlog heeft ingenomen. 4". Verplaatsing van het zwaartepunt van den aanval, verrassende operatiën , snelle troepenverplaatsingen naar bedreigde punten; — alleen de opperbevelhebber, die volkomen den stand van zaken overziet, kan het nuttige of noodzakelijke van de uitvoering dezer handelingen gevoelen, en daartoe de bevelen geven. 5°. Evacuatie op groote schaal van zieken en gewonden, vervoer van massa's krijgsgevangenen. Ook hierbij moet voor alle afdeelingen van het leger, naar een algemeen plan worden gehandeld; en om daarbij verband en eenheid niet uit het oog te verliezen, is het noodig dat dit door een der organen van den opperbevelhebber worde ontworpen. Aan de opperste militaire leiding blijkt dus de noodzakelijkheid, en moet dus ook in de meeste gevallen uitsluitend, de bevoegdheid blijven, om de hulp der spoorwegen tot uitvoering van haar plannen op te eischen. Uitsluitend, omdat de éénheid in het opperbevel zulks eischt. Indien ondergeschikte autoriteiten het recht hebben om over de spoorwegen te beschikken, of zich dit kunnen aanmatigen, zal er lichtelijk aanleiding ontstaan, dat de plannen van den veldheer worden gedwarsboomd of geheel mislukken; menigmaal zal verwarring met haar demoraliseerenden invloed — wij zien het in Frankrijk — er het onvermijdelijk gevolg van zijn. De moderne krijgskunst moge in vele opzichten bij aanvoerders, en zelfs bij ondergeschikten , een geest van zelfstandigheid en initiatief vorderen, het mag niet worden vergeten: dat volkomen centralisatie der opperste leiding in één hand, waardoor samenwerking van allen tot het bereiken van een gemeenschappelijk doel wordt verkregen, steeds een eerste grondregel der strategie is gebleven. Uit dien hoofde mag de leiding van alle spoorwegtransporten , aan niemand anders dan aan de organen van het opperbevel zijn toevertrouwd. Een geheel hiermede overeenstemmende eisch wordt door de technische bezwaren gesteld, die zich bij het spoorwegvervoer op groote schaal altijd in ruime mate zullen voordoen. Slechts een leiding die het geheel vermag te overzien, die verband kan brengen waar zulks noodig is, in één woord, die voor eene stelselmatige exploitatie kan waken,.zal in staat zijn die bezwaren zooveel mogelijk te overwinnen. Slechts indien op deze wijze naar een weldoordacht plan, steunende op een allesvoorziende voorbereiding wordt gehandeld , bestaan er voldoende gegevens om van de spoorwegen het maximum van arbeidsvermogen te kunnen verwachten. Verzuim en overtreding dezer beginselen wreken zich onvermijdelijk in den uitslag. Is dus het bezit eener centrale militaire spoorwegcommissie, een eerste element voor het verkrijgen eener deugdelijke regeling, het is duidelijk dat dit lichaam permanent moet bestaan, om in staat te zijn haar veelomvattende taak in vredestijd behoorlijk te kunnen voorbereiden. Bovendien worden evenzeer tot verlichting van den arbeid der hoofdcommissie in vredestijd , als tot hulp in de leiding en het toezicht tijdens een oorlog, nog ondergeschikte en plaatselijke organen vereischt, waarvan de werkkring en roeping in de volgende bladzijden nader zullen blijken. Intusschen is er in Frankrijk voor gezorgd, dat in deze gewichtige aangelegenheid voor het vervolg een gewenschte stabiliteit werd verkregen. De verschillende wetten, die na den vrede door de Nationale Vergadering tot reorganisatie van het krijgswezen werden aangenomen, bevatten de noodige bepalingen, om de uitvoering van maatregelen die voor het militair gebruik deispoorwegen werden noodig geacht, ten allen tijde te verzekeren. Wij verwijzen tot kennisneming hiervan, naar Art. 26 van de wet van 24 Juli 1873, regelende de algemeeve organisatie van het leger; (1) en naar de Artt. 22 tot en met 27 van de wet van 13 Maart 1875, betreffende de leaders en de sterkte van het actieve en territoriale leger (2). De Fransche militaire hoofdcommissie voor de spoorwegen vond bij haar optreden een uitgestrekt veld ter bearbeiding. Het eerste werk dat zij ingevolge het Besluit van den President der Republiek ter hand moest nemen, was: 1°. De herziening van den arbeid der commissie van Niel , die eerst thans aan de vergetelheid zou worden ontrukt. 2°. Het samenstellen van een project voor een volledig reglement, op het (1) Zie Mil. Spectator 1874 , bladz. 214. (2) » » 1875, » 565 en «S6G. gebruik der spoorwegen voor militaire doeleinden. Dit reglement moest de organisatie en den werkkring der organen, waaraan de leiding van en het toezicht op de transporten op groote schaal zou worden toevertrouwd , tot in bijzonderheden aangeven , en tevens de noodige technische en militaire voorschriften voor de uitvoering bevatten. 3°. De noodige voorstellen in bewerking nemen, om de oprichting van technische troepenafdeelingen, voor den dienst der spoorwegen bestemd, voor te bereiden. Den 2-isten Juni 1874 was de commissie met deze werkzaamheden gereed, en reeds den lsten Juli 187-4 bekrachtigde de Maarschalk Mac-Mahon, als President der Republiek, het door haar ontworpen reglement; waarvan tevens werd bevolen, dat het onmiddellijk in werking zoude treden. In den loop van het jaar 1875 zag een uitgave van dit reglement, op last van het ministerie van oorlog het licht. onder den titel, dien we aan het hoofd van dit opstel afschreven. Het hierbedoelde voorschrift voorziet thans in alle vraagpunten, die zich met betrekking tot het militair gebruik der spoorwegen, zoowel in vredes- als oorlogstijd kunnen voordoen. Door de juistheid en degelijkheid der grondbeginselen waarop het berust, door de inachtneming van alle détails waaraan eenige invloed kan worden toegeschreven, is het ongetwijfeld in zijn soort een der beste handleidingen, die tot op dit oogenblik verschenen. Met dit voorschrift als basis, en met bekwame mannen tot leiding en uitvoering aan het hoofd, kan Frankrijk met gerustheid de toekomst van het gebruik der spoorwegen te gemoet zien. Een nieuwe oorlog zou ons vermoedelijk ook in dat land , bewondering voor den uitslag van het spoorwegvervoer afdwingen. Een meer uitvoerige kennismaking met het Fransche reglement kan voor ons niet anders dan nuttig zijn. Vooreerst omdat wij ons er een juist denkbeeld door zullen vormen van het gebruik der spoorwegen voor strategische doeleinden in een groot land ; ten andere omdat wij er een schat van gegevens en practische bepalingen in vinden, die met het oog op een toepassing in ons eigen land , onze aandacht ten volle verdienen. [Wordt vervolgd.) Ttait vaii èê yeertecM en m\M van buisvormige lichamen. GEÖIIG KAISER , • aan den Hoogeren artil tten Luitenant bij de lies (Met Plaat 9.) Buitengewoon Hoogleeraar aan den Hoogeren artilleriecursus in Oostenrijk en 1 sten Luitenant bij de Reserve. Wij meenen den wensch van velen onzer lezers te voorkomen , door het overnemen van de verhandeling van Georg Kaiser : Theorie der Blasticitat und Vestigkeit röhrenförmiger Körper, voorkomende in de Mittheilungen über Gegenstiinde des Artillerie- und Genie- Wesens 1876, Heft 7 en 9. De Schrijver heeft, bij de behandeling van dat onderwerp, het oog op het geschut gehad. Zijn opstel vormt dan ook een deel van de voordrachten, die hij aan den Hoogeren artilleriecursus in Oostenrijk over geschutconstructie hield. Toepassingen van de leer der veerkracht en vastheid ter beoordeeling van den weerstand van vuurmonden, werden ook gemaakt door den Generaal der Russische artillerie Axel Gadolin (1) en door den Kolonel der Fransche artillerie Virgile (2). De Schrijver merkt op, dat de laatste den weerstand van het geschut berekent volgens de formule van Lamé (3), terwijl Gadolin daarvoor een andere formule gebruikt, welke tusschen die van Lamé en de ware ligt. Ten einde zich door de lezers , die met de leer van de vastheid minder bekend zijn, te doen verstaan, heeft de Schrijver in zijne verhandeling ook opgenomen de theorie van de veerkracht van rechthoekige prisma's, ongeveer zooals zij door Gadolin werd gegeven; terwijl, bij de afleiding van de algemeene foimules voor de vastheid, ook eenigermate de weg is gevolgd, die door laatstgenoemden werd aangewezen. (1) Mémoire sur la résistance des parots des canons d la pression des gaz de la poudre , suiui de la théorie des canons cerclés. Revue de technologie militaire 1863, Tome III. Een vertaling hiervan komt voor in de Mittheilungen über Gegenstdnde der Artillerie- und Kriegswissenschaften, 1868 und 1869. . , (2) Etudes sur la résistance des tubes métalliques simples ou composes, avec applxcatxon a la construction des bouches a feu. (3) Legons sur la théorie mathématique de l'élasticité des corps solides. Theorie van de veerkracht en vastheid van rechthoekige prisma's. Betrekkingen van afhankelijkheid tusschen de normale spanningen (1) en de vormverandering van rechthoekige prisma's. De soortelijke lengteveranderingen. Wanneer op een parallelopipedum waarvan de ribben a, b, c zijn, evenwijdig aan de ribbe a, twee gelijke, maar elkaar tegengestelde trekkende krachten p zijn aangebracht, die op het grond- en bovenvlak zoodanig werken, dat iedere kracht gelijkmatig op het door haar aangegrepen vlak verdeeld is, dan zal het lichaam in de richting van de kracht een uitzetting, en loodrecht op die richting een inkrimping ondergaan; het oorspronkelijke parallelopipedum gaat dan in een ander over , dat in Fig. 1 gestippeld is voorgesteld. Indien de twee krachten het parallelopipedum trachten samen te drukken, dan heeft het tegenovergestelde plaats; de afmetingen in de richting van de krachten nl. worden verkleind en die, loodrecht op bedoelde richting, worden vergroot. Wij zullen de lengteveranderingen, die de ribben a, b, c, als een gevolg van de werking der beide krachten p ondergaan, door Sa, Sb, oc aanduiden, en haar positief of negatief noemen, naargelang een verlenging of verkorting van de ribben waarbij zij behooren, plaats vindt. 5 a De verhouding —, die de lengteverandering op de eenheid van lengte uitdrukt, noemt men de betrekkelijke of soortelijke lengteverandering,■ zij is positief bij een vergrooting van a, en heet dan soortelijke uitrekking; zij is negatief bij een verkleining van a, en wordt alsdan soortelijke samendrukking genoemd. Op grond van vele proeven nu is bekend , dat, beneden de elasticiteitsgrens (2), de normale spanningen evenredig zijn met de soortelijke lengteveranderingen , zoodat : = E —. b.c a Hierin is E een door proeven bepaalde coëfficiënt, dien men algemeen den naam geeft van modulus van veerkracht; hij wijst de standvastige verhouding tusschen normale spanning en soortelijke lengteverandering aan. T P Wordt de normale spanning -—= P gesteld, dan verkrijgt de laatste ver- o. c (1) Door normale spanning wordt verstaan de inwendige kracht, die loodrecht op de eenheid van oppervlakte van eenig in het lichaam aangenomen vlak werkt. (2) Door elasticiteitsgrens wordt de grootste normale spanning verstaan, waarvoor de blijvende soortelijke lengteverandering, onmiddellijk na het wegnemen van de belasting, de grens 0,0001 niet overschrijdt en dus voor practische doeleinden als niet bestaande kan worden beschouwd. gelijking den meer eenvoudigen vorm : „5a ,,, P = E— (1) a In Fig. 2 zijn voor eenige van de voornaamste geschut-metaalsoorten de normale spanningen op de mMs als abcissen, en de daarmede overeenkomende soortelijke lengteveranderingen als ordinaten voorgesteld (4). Men vindt daarin de hierbovengenoemde stelling bevestigd, dat de wet voor de veerkracht alleen beneden de elasticiteitsgrens juist is, en tegelijkeitijd , dat boven deze grens, de soortelijke lengteveranderingen sterker dan in de enkele rede met de normale spanningen opklimmen. Dientengevolge kunnen alle op de wet der veerkracht gegronde formules voor de elasticiteit en de vastheid slechts van kracht worden beschouwd, zoolang de elasticiteitsgrens niet ov er schreden is. Verandering van volume. Onder de werking van trekkende krachten zal het volume van het lichaam vergrooten; onder die van drukkende krachten daarentegen, verkleinen (2). Wordt het volume van het parallelopipedum door v, en de volumeverandering door Sv voorgesteld, dan is deze laatste positief of negatief, naarmate het volume een vermeerdering of vermindering heeft ondergaan. De verhouding-^ wordt de soortelijke volumeverandering, ook wel de betrekkelijke of kubieke uitzetting genoemd. Voor het beschouwde parallelopipedum bedraagt de soortelijke volumeverandering : Sv (a + Sa)(b + Sb)(c + Sc) — abc v abc of, met weglating van de kleine termen van den 2den en 3den rang: Sv S a 3 b Sc (2) v a b c De soortelijke volumeverandering is derhalve gelijk aan de som van de soortelijke lengteveranderingen in de drie, loodrecht op elkander staande richtingen a, b, c. (1, Voor de constructie van de krommen van Fig. 2, zijn, met u.tzondenng van de kromme lijn voor het staalharde brons, de gemiddelden genomen van de uitkomsten, verkregen met twee of meer -eliike staafjes. De elasticiteitsproeven met het gewone Oostennjksche geschutbrons, het meer =ell.i^ 1 «„nihirde brons ziin in het artillerie-arsenaal te Weenen genomen; ^werden meegedeeld in de MMeilungen über Gegenstnnde des A rtillerie- und Genie-Wesens 1873 ■ i biadz 28 en 29 en verder in de in druk verschenen voordiacht, dlfden lo"e 'fpHU in het artil.e'rie-arsenaal door den Generaal Uc„,„rs gehouden werd. De 10 den ,0den AP"' yan Krvpp is ontlee„d aan het werk van Rosset: Esperienze mecchanich* :r ^™.. - «* ~ berger Bm^r-staal voor geschut, aan de elasticiteitsproeven die te Manazell zijn ge (2) Dit blijkt o. a. uit vergelijking (3). Sv Sa Door Poisson werd de verhouding —:—langs theoretischen weg bepaald, en gelijk J. gevonden; uit de nauwkeurige, door Wertheim genomen proeven echter, blijkt dat bedoelde verhouding voor zekere stoffen als: messing, kristal, smeedijzer, staal en glas nagenoeg gelijk { is (1). Wij zullen de door Wertheim gevonden waarde } gebruiken, omdat zij ons de juiste toeschijnt , maar haar vooralsnog onbepaald laten en door m aanduiden; wij hebben derhalve : Sv Sa — =m — (3) va Wanneer het lichaam in alle richtingen dezelfde samenstelling heeft, d. i. wanneer de modulus van veerkracht in alle richtingen gelijk is, heet het een isotroop lichaam; hiertoe worden bijv. alle gegoten metalen gerekend. Bezit het lichaam in de verschillende richtingen ongelijke veerkracht, zooals smeedijzer , hout enz., dan wordt het anisotroop genoemd. Daar het metaal dat doorgaans voor het geschut gebezigd wordt, als: gietijzer, gewoon brons en gietstaal onder de isotrope stoffen kan worden gerangschikt, zoo zullen we ons alleen met deze bezighouden (2). Bij isotrope lichamen is — =-—; derhalve wordt uit de vergelijkingen (2) en (3) gevonden : Sv Sa Sb Sa v a b a ' zoodat: Sb Sc 1 — m Sa b c 2 a Vormverandering van een rechthoekig par allelopipedum, waarop normale spanningen in verschillende richtingen werken. Laat ondersteld worden dat op een rechthoekig, isotroop parallelopipedum, waarvan de ribben x, y, z zijn, gelijktijdig de normale spanningen Px, 1\, P, werken, volgens richtingen die door de bij P geplaatste aanwijzers worden aangeduid. Wanneer de spanning P^ alleen werkte, zouden de soortelijke lengteveranderingen, in de drie richtingen x, y, z, bedragen: Sx 1—m Sx 1—m Sx x ' 2 ' x ' 2 ' x ' voor de spanning P„ zouden zij wezen : 1—m Sy Sy 1—m Sy 2 y ' y 2 y (1) Virgile vindt in zijn hiervoren aangehaald werk, langs theoretischen weg, eveneens ^ (2) Viroile behandelt ook de anisotrope stoffen. en voor de spanning P,: 1—m S z 1—m Sz Sz 2 ' z ' 2 z , z Wij mogen aannemen dat, bij gelijktijdige werking van de drie spanningen, iedere spanning afzonderlijk dezelfde uitwerking voortbrengt, als waren de beide andere spanningen niet aanwezig; wij gronden deze onderstelling op de omstandigheid, dat de bij de practische toepassingen voorkomende lengteveranderingen , met betrekking tot de afmetingen van het lichaam, slechts zeer klein zijn, en dat de twee spanningen de inwendige structuur niet genoegzaam veranderen om van invloed te zijn op de uitwerking van de derde spanning. Bovendien hebben opzettelijke proeven, dienaangaande genomen, aangetoond dat bovenstaande onderstelling geoorloofd is. Indien &x, A.'/, A^ de soortelijke lengteveranderingen genoemd worden, die, onder de gelijktijdige werking van de drie normale spanningen, in de richtingen x, y, z worden verkregen, dan heeft men op grond van hetgeen zooeven werd toegelicht: A& Sx 1—m Sy 1—m Sz xx 2 y 2 z A y 1—m Sx Sy 1—m Sz y 2 a; y 2 z A z 1—m Sx 1—m Sy Sz (4) z lx 2 y z Sx Sy Sz Moeten, omgekeerd, de soortelijke lengteveranderingen —, —, —, die x y z respectievelijk bij de afzonderlijk werkende normale spanningen Pr, P„, P, be- ^ y /\z hooren, uit de soortelijke lengteveranderingen —, —- , —bepaald worden, x y z die onder de gelijktijdige werking van de genoemde spanningen worden opgeleverd , dan telle men de vergelijkingen (4) bij elkaar en deele de verkregen som door m; men heeft alsdan : L(èi + èï+éi) = **+h + -- (5) m \ x y z / x y z 2 door verder ieder der vergelijkingen (4) met te vermenigvuldigen en bij (5) op te tellen, wordt gevonden: j (4 + T"+ (1—,re) 't + (1 ~Ti A ft. A 9/ A 9. \ (l_m)f±_ + + + >. . (6) ^ 'J ~ • Sx _ 1_ x m(3—m) Sy _ 1 y m (3—iiï) Sz _ 1_ z m (3—m) Daar nu ingevolge vergelijking (1) : PX = E— , Pv ■= E — , P, = E — x y z ' kunnen de op het parallelopipedum werkende normale spanningen in de totale soortelijke lengteveranderingen worden uitgedrukt. Men heeft namelijk: Px = m(3—m) l^1 +m)~+ (j -») ~ + (l ~m) j p» = ^^|(1-w^+(1 + m>T + (1-m)^fi|- • •,(7) p.= (0E J(-l—«)~ + (1— m) ^1+ (4 + m) —j j m[ó—m) x N ' y x ' z j ƒ Weerstandsspanning (1). Van groot belang is het een duidelijk begrip te hebben van hetgeen door weerstandsspanning wordt verstaan. De machines, waartoe ook de kanonnen behooren, moeten steeds aan de voorwaarde voldoen, dat de gedaante en afmetingen van hare afzonderlijke deelen, niet noemenswaard worden gewijzigd door de uitwendige krachten waaraan zij blootstaan, en dat de oorspronkelijke vorm weer wordt aangenomen, wanneer die krachten opgehouden hebben te werken. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, is het noodig dat het materiaal waarvan het werktuig is gemaakt niet boven de elasticiteitsgrens worde belast; de soortelijke lengteveranderingen mogen daarom een zeker bedrag niet overschrijden. Men zegt in de practijk echter niet: de soortelijke lengteverandering mag voor1 dit of dat materiaal deze of gene maat niet te boven gaan, maar men geeft de met die lengteverandering overeenstemmende normale spanning op. Men is dan ook gewoon in plaats van de soortelijke lengteveranclering steeds de normale spanning te vermelden, die in staat is bedoelde lengte verandering op te leveren. Die normale spanning draagt dan den naam van weerstandsspanning (Inanspruchname) van het materiaal. Indien b.v. op het parallelopipedum alleen de normale spanning Px werkt, dan is deze tevens de weerstandsspanning in de richting x, omdat hiermede de soortelijke lengteverandering — overeenstemt. Wanneer echter op hetzelfde parallelopipedum gelijktijdig de drie normale spanningen Px, Py, P. werken , dan brengen zij in de richting x de totale soortelijke lengteverandering A® 3x —- voort, en met zooals plaats zou vinden, wanneer Px alleen ware aangebracht. De weerstandsspanning van het parallelopipedum in de richting x kan derhalve niet meer Px zijn , maar zal overgaan in een denkbeeldige normale spanning, die, wanneer ze alleen en in de richting x werkte, de- (1) Zie ook E. Winkler : Lehre von der Elasticitdt und Festigkeit en van denzeifden een Verhandeling over vastheid van buizen enz. in den Civil-Ingenieur, 18C0 , Band VI, bladz. 330. zelfde soortelijke lengteverandering —■ zou opleveren, als door de gelijktijdige werking van de spanningen Px, PB, P, wordt voortgebracht. Noemen we de weerstandsspanningen van het parallelopipedum in de richtingen x, y, z respectievelijk S*, Sv, S,, dan is, krachtens vergelijking (1) : S, = E^,S, = E^,S,_EAf (8) x y z De formules (1) tot (8) zijn geheel voldoende om tot grondslag te dienen van de theorie der veerkracht en vastheid van cylindervormige buizen; wij meenen daarom van een verdere ontwikkeling van de theorie der veerkracht en vastheid van rechthoekige prisma's te mogen afzien. Theorie van de veerkracht en vastheid van cylindervormige buizen. Veerkracht en vastheid van een gelijkslachtig en, hollen cylinder, die aan beide einden open is. Moleculaire v er plaatsing en. Laat van een cylinder (Fig. 3) genoemd worden : r, de inwendige, r„ de uitwendige straal, OjA = r een tusschen r( en r„ veranderlijke straal; Pi de op het binnenoppervlak van den cylinder gelijkmatig verdeelde inwendige druk, per vlakte-eenheid ; Pu de op het ronde buitenoppervlak van den cylinder gelijkmatig verdeelde uitwendige druk, per vlakte-eenheid; P, de op de beide grondvlakken van den cylinder gelijkmatig verdeelde trekkende of drukkende kracht, per vlakte-eenheid. Onder de werking van de drie krachten Pi, Pu, Pj, zullen de moleculen van den cylinder zich verplaatsen. De grootte dier verplaatsingen en de wijze, waarop zij van de uitwendige krachten afhangen, gaan wij in de eerste plaats nader bespreken. Ten einde de formules, die voor de rechthoekige prisma's werden afgeleid, te kunnen gebruiken , gaan wij van de volgende onderstellingen uit: 1° Alle moleculen die in een doorsnede MN loodrecht op de as des cylinders zijn gelegen, blijven, gedurende de werking van de krachten Pi, Pu, P(, steeds in een vlak dat de as rechthoekig snijdt. Deze omstandigheid hangt met de onderstelling samen, dat de krachten op de beide grondvlakken des cylinders, gelijkmatig over die vlakken verdeeld zijn. 2° De moleculen, die op een zelfden straal van eenige willekeurige doorsnede loodrecht op de as des cylinders zijn gelegen , verplaatsen zich onder de werking der krachten P,, Pu, P, op dienzelfden straal; terwijl de moleculen, die zich op den omtrek eens loodrecht op de as staanden cirkels van den straal r bevinden, in den nieuwen toestand van rust, wederom op een cirkelomtrek zullen voorkomen, waarvan de straal r + is. Ook deze onderstellingen zijn volkomen gerechtvaardigd, want: de drukkingen zijn gelijkmatig over elk van de begrenzende cirkels eener dwarsdoorsnede verdeeld, terwijl de krachten in de richting van de verschillende stralen gelijk zijn , zoodat de moleculaire verplaatsingen slechts in de richting der stralen kan plaats hebben, en voor eiken straal even groot moeten zijn. Als een gevolg van de bovenstaande onderstellingen, moeten de moleculen, die vóór de verplaatsing op eene met de as des cylinders evenwijdige lijn lagen, na de verplaatsing opnieuw een met die as parallelle richting aanwijzen. Be soortelijke lengteveranderingen van een element des cylinders. Gaan wij thans over tot de beschouwing van een oneindig klein gedeelte van den cylinderwand, dat een volume du heeft, en als volgt begrensd is (Fig. 3 en 4; in deze laatste figuur is het element in axonometrische perspectief voorgesteld) : ABFE en DCGH zijn gedeelten van cylindervlakken die 00, tot as hebben en waarvan de stralen respectievelijk r en r + dr zijn; de vlakken ADHE en BCGF hebben de as des cylinders tot doorsnede en snijden elkaar onder een hoek dco; terwijl de vlakken ABCD en EFGH op een onderlingen afstand dz loodrecht op de as 00, staan. In het op deze wijze gevormd element zijn de lengten van de drie onderling loodrechte ribben, die in A samenkomen: AD = dr in de richting van den straal, AB = rdu in de richting van den omtrek der dwarsdoorsnede, AE = dz in de richting van de as des cylinders. Deze verschillende richtingen noemen wij, ter verkorting, respectievelijk de radiale, tangentieele en axiale. Het volume van het element is : du = rdrdwdz. Daar de ribbe AB op den afstand r van de as des cylinders ligt, gaat die afstand, onder de werking van de uitwendige krachten, over in r + &r. De lengteverandering van de ribbe AD wordt dientengevolge d(Ar) en hare soortelijke lengteverandering: d(Ar) dr Hierbij moet worden opgemerkt dat, in overeenstemming met de gemaakte onderstellingen omtrent de moleculaire verplaatsingen , de soortelijke lengteverandering in radiale richting alleen een functie van r, en geheel onafhankelijk van u en z is. IV. S. 1. D. N\ 11. o De ribbe AB = rdw gaat, onder de werking van de uitwendige krachten , over in (r + A^dw, zoodat hare lengteverandering bedraagt: (r4-A?")dtt — rdw = (A^dt), en de soortelijke lengteverandering: (Apdoj _ Ar rdw r Omdat Ar slechts van r afhangt, is ook de soortelijke lengteverandering in tangentieele richting alleen een functie van r. Wanneer wij de door de uitwendige krachten voortgebrachte lengteverandering van den afstand 00, = z (Fig. 3), begrepen tusschen de dwarsdoorsnede MN en het grondvlak OX des cylinders, Az noemen, dan moet d(A^) de lengteverandering van de ribbe AE wezen; de soortelijke lengteverandering zal dus d(A*) dz bedragen, en ingevolge de op bladz. 688 onder 1 gemaakte onderstelling alleen van z afhangen. De normale spanningen op een element des cylinders. De soortelijke lengteveranderingen ^- van de drie in A samenkomende r r z ribben dr, rdto, dz kunnen de normale spanningen op de drie zijden die A tot top hebben, doen kennen. Laat die zijden door fx, ƒ„, f, worden voorgesteld zoodat: fx— rdvdz (loodrecht op de radiale richting), ƒ„ = drdr (loodrecht op de tangentieele richting), fz = rdrd&> (loodrecht op de axiale richting), en noemen we de normale spanningen op deze drie vlakken respectievelijk Pj., Py, P,, dan heeft men volgens de vergelijkingen (7): px = E 1(1 +ro) + (1— m) — + (1— m) m(3—?»)( dr r dz ) p-=zê=x1»—)i^2+«,+->v+«1— E L. d(Ar) , ,, * Ar , ... d(Af) P, = _JL_ J(i _„) + (1 _ni) + (1 + m) ^ m(3—m) ' dr x ' r dz De inwendige krachten die op de vlakken fx, ƒ„, f, werken zijn derhalve: P xfx > Py fy 5 Pj/i- Evenwichtsvergelijkingen. Ten einde de evenwichtsvergelijkingen (1) van het element te kunnen opmaken, wanneer het aan de uitwendige krachten (1) Gadolin heeft in zijn vroeger aangehaald werk , de evenwichtsvergelijkingen met inachtne- is blootgesteld, is het ook noodig de inwendige krachten te kennen, die op de vlakken fxi, /V1, ƒ„ , liggende tegenover de vlakken fx, fy, ƒ,, aangrijpen. Tegenover fx ligt: fm, = (r + dr)dwdz, en de normale spanning op dit laatste vlak zal P. + ^pdr dr wezen, omdat Vx, de normale spanning in radiale richting zijnde, alleen van r afhankelijk is; voor r — is Px = P4, voor r = ru is Px — Pu en wanneer de straal met dr aangroeit, zal de normale spanning aangroeien met dP* , —— dr. dr Daar de vlakken ƒ„ en gelijken inhoud hebben en de vlakken f, en ƒ„ evenzeer, heeft men : fy —fvi = dr d« , f. ~f,i = rdrdto. De normale spanning op het vlak ƒ„, moet noodwendig gelijk zijn aan die op fy, en, daar P„ alleen van r afhangt, zullen alle normale spanningen P„, voor een met het ronde cylinderoppervlak concentrischen cirkelomtrek, constant wezen. Voor het vlak ƒ„ is de normale spanning: P, + £d«; zij is onafhankelijk van r, en alleen een functie van z. Geen andere inwendige krachten dan de zes bovengenoemde normale spanningen werken op het beschouwde element des cylinders; afschuivingsspanningen kunnen niet voorkomen, omdat, volgens de gemaakte onderstellingen, de ribben van het element, die vóór de vormverandering loodrecht op elkaar staan, ook daarna den onderling loodrechten stand hebben behouden. In Fig. 5 is, om het overzicht gemakkelijk te maken, het element afzonderlijk voorgesteld, en zijn daarbij de inwendige krachten aangewezen, die op het element werken. Die inwendige krachten zijn, om algemeen te blijven, trekkende aangenomen en zullen de drukkende krachten eerst bij de toepassing van de, volgens deze onderstelling afgeleide algemeene formules, als negatief in rekening worden gebracht. Zal het beschouwde element onder de werking van de inwendige krachten in rust zijn, dan moeten deze met elkaar evenwicht maken; dat wil zeggen: ming van de elastische beweging opgemaakt; daar die vergelijkingen niet integrabel zijn is Gadolin later tot de statische vormveranderingen moeten overgaan. Wij hebben de dynamische vormveranderingen in het geheel niet behandeld en houden ons alleen met de statische bezig, omdat tot heden deze alleen theoretisch oplosbaar zijn. Je som van hare projectiën op drie onderling rechthoekige coördinaten-assen , alsmede de som van hare momenten ten opzichte van diezelfde assen moeten gelijk nul wezen.
| 14,572 |
MMCMC01:000002628_2
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,842 |
Die Maurerhalle
|
Fischer, Rud. Rich.
|
German
|
Spoken
| 6,985 | 12,313 |
Doch dic Hoffnung fragt: So haben denn diese Manner des Lichts schon abgeschlossen mit der Well? Blieb ihnen Nichts zu wunschen übrig? Leben sie schon in ewigem Götterfticden, in stolzer Ruhe, hoch über dem Traumen und Treiben der Menschen, ihrer Brüder im Erdenthale, mit denen sie Nichts mehr gemein haben mogen? Aber warum bauen sie noch? Kein Bergmann baut unter, kein Maurer übcr der Erdc, cs sei dcnn auf Hoffnung. Ach! cs ist menschlich, zu hossen; und Menschen von ganzem Herzen und ganzer Seele wollen ja die Maurer sein. Sie sagen: „Wir bauen einen Tempel, gröster, als je ciner war; er reicht von Ost nach West, von Süd nach Nord und von der Erde bis zum Himmel;" und wenn die Menschen fragen: „„Wie meint Ihr Das?"" — sv geben sie zur Antwort: „Wir hossen, dast cinst alle Menschen in diesem Gotteshaust in Friede und Eintracht mit uns wohnen werden; damm wird der Tempel so grost." Ja! sie wollen noch mehr. Sie haben eine Leiter, auf deren Stuscn die vollendeten Meister zum Himmel steigen. Damit, gleichwic mit der Höhc ibres Tempels, der bis zum Himmel reicht, wollen sie andeuten, die grosse Kette ihrer Brüdcrschast reiche hinüber bis ins Geisterreich, nicht diese Erde allein, der ganze Weltraum sei ihr Waterland. So strasen sie mithin selbst sich Lügen, wenn sie sagen: „Wir haben keine Hossnung." Ihrer Arbeit Werke zeugen gegen sie. Dcnn ohne Hoffnung ware langst ihr Bau zertrümmert, ja! er würde nie begonnen haben, es würdc nicht einmal ein Rist, cin Plan dazu verhanden, nicht einmal der Gedanke solchen Baues in eincs Meisters Seele gckommen sein. Ja, gew'st! so ist es. Darum, liebe Br., schamen wir uns nicht, Menschen zu sein: so mogen wir uns auch nicht schamen, menschlich zu sühlen. Auch wir bcdi'irsên desTrostes, wenn uns in dieser Erdennacht die Stürme des Schicksals umbrausen, wenn die Wellen der Zrit an die Mauern unsers Tempels schlagen. O, verleugnen wir derHossnung zarte Freundschaft nicht! Demi, dast wir ihre Sprache verstehen, dast wir mit ihr traumen können von einer schönern Zukunst, — Das verbürgt uns eben die Gewistheit, dast wir Eins sind mit ihr, eines göttlichen Geschlechts und himmlischer.Abkunst. Wohlan denn, so wollen wir hossen! Doch dast wir mitZuversicht hossen und kein Zweifel uns store, so lasset unspnisen, was und warum wir es hoffent 1'. Eine schone, das Menschenherz tief und innig ansprechende Idee Hat von jeher schon, zu allen Zei-, ten, unter allen Vólkern,, die edelsten Geister bewegt und ost mit einer Gluth dmchdrungen, dast sie der Berwirklichung derselben zur positiven Realitat ihr ganzes Dasein dargebracht, die Idee eines Weltsri cd ens meine ich, d. h. eines Lebens derMenschheit in liebevoller Geselligkeit, der Menschheit, gleich als eines einzigen, mit sich selbst zusriednen und versöhnten Menschen. Was ist Das aber anders, aks das Bild eines Menschen in seiner acht und reinmenschlichen Natur, in der Fülle seiner geistigen und moralischen Krast und sittlichen Würde, in dem ganzen Adel seines Geschlechts? was anders, als das Urbild des Menschen in seiner Vollendung und Erhabenheit über alle sichtbare Creatur? — Man sagt, es sei eine Kette der Wesen vom Wurme im Staube bis zum Herrn der Erde, dem Menschen hinauf. Ich glaube es nicht. Seine leiblich organisirte Seele Hat Nichts gemein mit dem Thiere, als diesen Organismus, diese sichtbare Leiblichkeit. Die Sprache allein schon, die Musik zumal, die Sprache mit Gott — welch' ungeheure Klust zwischen Menschen und Thier! — Wenn ich meine Harfe ergreise und aus den 7 je 7 Sprossen ihrer Leiter, den beflügelten Saiten, von der Erde hinauf zu den Sternen steige, — kein irdisches Wcsen solgt mir da, die Nachtigall verstummt, denn sie sühlt, dast sie's nicht vermag. Nur der Mensch reisit sich los von seiner Scholle und fliegt rm'r nach zur- schwindllgen Höhe. Denn nur cr vernimmt, wie ich, den fernen Weltchoral, der die Seele mit heiliger Sehnsucht nach ihrer Heimath ersüllt; und kem Gesetz der Schwere macht sie zur Sktavin. Indesi Das glaube ich, — nicht von allem Anfang her war es also. Der Mensch ward erft zum Menschen erzogen durch den Menschen. Das Bikd eines Heros entzückte ihn erst, nachdem er es begriffen. Als das Urvolk der Erde auszog aus dem Lande seiner Vater, um Weide zu suchen für seine Heerden, erft in die üppigen Thaler am User des Ganges hinab, dann weiter nach Westen din über den Euphrat und Nil und von hier aus weiter nach den Kusten des Pontus und den schneebedeckten, sernhin leuchtenden Hühen des Kaukasus; da kannte noch Niemand die Gube des Gesangs. Traumend und gedankenlos zog das Nomadenvolk durch die Landrr daher, unstat irrend über Berg und Thal, an Stromen und Bachen aus und ab, wie die Wellen des Meeres, die der Sturm bald hierbald dorthin sührt. Sieh! da kam nach Thrazien ein Mann mit ver Lyra — Orpheus hietz er —^ und als er zu singen begann zu seinem Saitenspiel, da hvrchten die Hirtcn mit fteudrgem Stcninm. Denn er sang mit begeisternder Krast und rief: Menschen! wollet Jhr glücklich sein und den Göttern gefallen: so erkennet Euch als Brüder und reicht Euch die Hand zu einem Bunde trauter Gemeinschast! Und wie die Felsen seine Melodieen wiederhallten: so tönten fie in den Herzen derMmschen wieder, und diese sanken einander in dre Arme und erkanntcn sich als Freunde und Brüder. Bald aber kam zu ihnen ein andrer Mann, Prometheus war sein Name. Dieser hatte, was vor ihm kein Sterblicher gewagt, den Olympos erstiegen und aus dem Himmel das Feuer geholt. Dessen surchtbare Krast hatte er rm Blitzstrahl erkannt, wenn dieser, die Felswand spattend, plötzlich eines Erzganges schimmernden Anbruch entbkö^te. Prometheus aber, als er so der Erde erstes Element, das Eisen, enldeckt, stieg nun hinab in ihre sinstre Tiese und brachte zu Tage herauf ihre verborgenen Schatze, köstliches Edelgestein und der Metalle glanzende Stusen, gediegen Gold, Silber und Kupser und wie sie Namen haben mogen. Darauf lehrte er die Menschen, die von Dem allem bis jetzt Nichts gekannt, diese edlen Geschicke aufzulxreiten durch Schmelzen und Schmieden, dann die Kunst der Zahl, des Maases und Gewichts, der Zeitrechnung nach der Sterne Laus und der Kmiste höchste, der Schrift Gebrauch; kurz Alles, was sein rastlos grübclnder Verstand erdacht, ersonnen und ersunden, — Das theilte er ihnen freundlich mit. Da erwachtcn die Menschen allgemach, wie aus tiefem Schlafe zum Bewutztsein ihrer selbst, sie erkannten ihres Geistes machtiges Streden und was sie werden könnten durch vereinte Krast. Sinnend und betrachtend sahen sie nun umher und je mehr sie sorschten, desto grötzer ward in ihnen der Trieb zu forschen. Der göttliche Lichtstrahl, das Feuer, welches ihnen Prometheus vom Himmel gebracht, erleuchtete und durchströmte Alle mit neuem Leden. Zuletzt erschien anch Ceres aus dieser Erde, ihre verlorne Tochter zu suchen. Sie trug ein Füllhorn; daraus reichte sie den Menschen die ersten Aehren und zarte, sütze ffrüchte; sie gab ihnen Körner und Saamen und unterwics die Hitten, ihre wilden Stiere in's Joch zu spannen, die Erde zu pflügen, Saamen zu streven in's geackerte Land und mit der Sichel die reifen Halme zu schneiden. Als nun das Aehrenfeld wogte um die Hutten der Hitten, und in den Hutten kein Raum sich fand, die Menge der Garden, den Segen der Güttin zu bergen, da wurden die Menschen stoh und gcwannen den Boden lied, der ihren Fleist so reich- lich belohnte; sie zogen nicht wciter, sondern theilten das Land umher, um den Acker zu bauen und sich eine blcibende Statte zu gründen. Es erhobcn sich in den Thalern, den Stromen entlang bald schonere Hutten, gedrangt an einander gereihet, es entstandcn Weiler und Flecken. Und mit der Begrenzung des Eigcnthums fand sich das Recht, die Mehrheit unterwars sich sreiwillig einem Gesetz, es cntschied nicht mehr die rohe Gewalt und des Starkern überlegne Krast über den Schwachern. Es entstand die Gesellschast, der Staat. Jetzt erst empsandcn die Menschen ein Glück, das sie nicht geahnet, als sie noch unstat umherzogen aus dieser Erde, hier als cin Hauflein Hirten, dort in der einsamcn Wildnist als Jager, dort an den Kusten als Fischer; und sie priesen die Göttin, welche sie zu glücklichen Menschen gemacht, und bauten ihr Altare, die sie mit Blumen bekranzten und mit den schönsten ihrer Früchte schmückten. Wor Allem aber war es Eleusis, wo ihr die Dankbarkeit einen Altar weihte, über welchem sich ein prachtiger Tempel erhob. Dorthin strömte alljahrlich das ganze Aolk der Griechen, die in Attika und in den Landern wohnten, welche das ageische und jonische Meer bespuit, um der Göttin heiligen Namen zu verherrlichen mit sestlichem Gesang und Spiel. Dort zeig- tcn die Priester dem Volke ihr Bild, verkündend, wie die Menschen einst, gleich den Thieren des Waldes, scheu und geangstet von den Schrecknissen der Natur in der Jrre zerstreut umhergewandert, die Göttin aber sie zusammengesührt zu traulicher Gemeinschaft am heimischen Heerde, sie alle Künste des Friedens gelehrt und ihnen gezeigt habe, wie sie werden könnten, was sie jctzt scien, namlich wahre Menschen; und Keiner, den die Priester einsührten in ihr Heiligthum und dein sie den hohen Sinn des Götterbildes enthüllten, ging trostlos von dannen; ein Ieder sühlte sich glücklich und frcute sich seines Werlhes, seiner Bestimmung und seiner Hoffnung. So erzahlt die griechische Mythe; Das sagt man von den Mysterien zu Eleusis. Wir erkennen in ihnen die Idee einer Erziehung des Menschen durch den Menschen, eine Ahnung des Reinmenschlichen durch die Erhebung des Menschen aus seinem Naturleben zur Gesittung, zu seiner Veredlung und LZermenschlichung in der Bereinigung Aller zu liebevoller Geselligkeit im Leben des Staates. Ja! Das ist es, was sich im Symbole der Ceres spiegelt. Klarer aber ward diese Ahnung, als die Apostel des Weisen von Nazareth der ganzen Welt ein Gottesreich predigten, em Rnch des Friedens und der Liebe, in welchem Reiche, wie Arme, Hohe und Niedere, Freie und Sklaven gleich sein sollten vor Gott. Machtiger wirkte dieser Ausruf, als emst des Thraziers Leier. Schon war das Gottesreich auf Erden nahe herbeigekommen. Doch bald ward es wieder sinster und mehr als zuvor tappten die Menschen irrend umher und schlugen in der Nacht auf ihrc Freunde, als waren sie ihre Feinde. Einer sürchtete den Andern. Denn dieselben Priester, die dem Gott der Liebe Tempel. Kapellen und Altare bauten und alle Menschen in ihren Bund der Liebe (dieKirche) aufnahmen und diesen Bund als eine Gemeine der Heiligen darstellen wollten, — sie trieben diese Heiligen an zu Hatz und Wersolgung und verwiesen die Menschheit mit dem irdischen Gottcsreich auf das kunstige Himmelreich^ Die Erde, welche ein Paradies werden sollte durch Versohnung, ward zur Einöde durch ihren Fluch und ihres Wahnes blinde Raserei. Da schaarten sich die Bauleute, welche sur Jene Tempel bauten; und sie, welche die achte Urschrist der Apostellehre sich erbalten und das reine Urbild der Menschheit aus alter Zeit bewahrt hatten im Jnnersten ihrer Herzen, reichten sich die Hand und beschwuren cinen Bund', dieff- Urbild iir seiner Reinheit zu bewahren sur eine bessre Zeit, inzwischen aber jcden frcien Mann von gutem, unbescholtnem Ruse aufzunehmen in ihre Zunst und als Bruder zu erkennen, ohne zu sragen: „Bist Du paulisch oder apollisch, arianisch oder nestorianisch,^ oder sonst der Ketzer Einer?" Fermr gelobttn sie einander, gleichwie sic selbst von ihren Verforen untcrrichtet borden :n allerlei Kunst und Fertigkeit, also dm Menschen hiervon mitzulheilen, soviel ihnen zutraglich und heilsam sei. Diest hielten sie sest und getreulich, und das Urbild des edlern Menschen ward von Jahr zu Jahr von ihnen klarer angeschaut und ausbewahrt, im stillen^ Heiligthume ihrer Herzen, schoner als anderswo zuvor, autzer bei Etlichen der griechischcn Weiscn und bei dem göttlichen Meister von Nazareth. Daraus begannen die Bauleutr, die Steinmetzer und Maurer, die Bildner und Maler und Alle, die zu ihnen hielten, sur sich allein einen Tem-pcl zu bauen, woran sie jetzt noch bauen und lange noch bauen werden. Denn er soll bis zum Himmel reichen und über die ganze Flache dieser Erde sich erstrecken vom Süd- zum Nordpol und von, Ausgang bis zum Niedergang. Er soll erleuchtet werden von drei grosten Lich- tern, dcr ewigen Wahrheit, Gerechtigkeit und Liebe und gestützt von drei grosien Saulen, dcr Weisheit, Bestandigkeit und Gottcrgebcnheit. Darum sehen wir auch überall um uns hcr so vicl rustige Arbeitcr früh und spat bcmüht, l'hre frcie Kunst zu üben, damit jcne Lichter bald leuchtcn mögen und es Tag werde nach der langen Nacht. Dast die ganze Erde eine Loge, ein grosier Tempel des Friedens werde, in welchem alle Menschen als Bruder sich erkennen und allesammt dastehen, gleich als ein einziger mit sich selbst zusriedner, vollkommner Mensch, — Das ist noch heute des Maurers Hoffnung. 2. Doch worauf stützt sich diese Hoffnung? Ach! wenn wir nach Osten blicken, wo uns, gleich wie die Sonne des Tages, so das Licht der Erkenntnitz zu leuchtcn begann: da sinden wir keincn Trost; da Hat ja der Sturm der Zeit dietz Licht langst wieder vcrlöscht; da ist es wieder sinster, ode und leer geworden. Jene blühenden, weiland hochberühmtcn Stadte, dcncn die Lander im Westen ihre Cultur verdanken, in denen einst so viele Tausende glücklichcr Mcnschcn wohnten, ersahren in aller Wissenschaft, in aller das Leben verschönenden Kunst, sic liegen begraben unter ihren Trümmern. Was ist Athen, was Theben mit seinen 100 Thoren, was die Stadt des grossen Alexander und Syriens Krone, Antiochia, wo noch zu Ammian's Zeit, wie dieser in seiner romischen Geschichte versichert, die Stratzenbeleuchtung der Sonnenhelle des Tages glich? Nersallenes Gemauer und Rauberhöhlen sind jetzt die prachtige» Tempel und Königsgraber zu Memphis, Syene, Heliopolis und Tentyre. Minervens und Dianens Tempelhallen dort zu Sunium, Priene, Tegea, Korinth und Ephesus, einst der Stolz des griechischen Bolkes, die Wunder der Welt, — keine Spur ist mehr von ihnen zu sinden. Kaum dasi die verfallenen Saulengange deS Parthenon und der Propylaen uns noch cinen Schatten zeigen von der alten Herrlichkcit Athens; aber die Odeen und Gymnasten, in denen Philosophen, Dichter und Sanger jener Zeit vor ganz Griechenland um die Ehre des Lorbeers kampsten, sind langst der Erde gleich. Fast scheint es, als waren sie nur eine schone Dichtung, keine Wirklichkeit. Selbst der Ceres geheimni^nolle Halle zu Eleusis, in den tiefsten Schatten ihres heiligen Hains verborgen und vom hohen Doppelsaulengang umschlossen, dieser Wallsahrtort der ganzen alten Welt, dieses Heiligthum, das Nero nicht emmal durch seine Gegenwart zu entweihen wagte, — es mu§te der Wuth der Gothen unter Alarich erliegcn. Ein Aschenhausen ward die heilige Sürtte, vergessen sind die Ovser und die Wkihen, und verkliingen ihre Festgesange. Woi möchte das Herz, das so gern der Hoffnung sich hingiebt, bei diesem Anblicke der Zerstörung zagen und verzweifeln. Konnte jene Welt mit all' dem Schonen, was der Mensch in seinem Krastgesübl, im hochsten Aufschwung seiner Phantasie in ihr gebaut und aufgesührt, mit diesem Schatz des Wissens, mit allen diesen Krasten untcrgehen: Wer bürgt uns, dass sich nicht von Neuem ein Sturm crhcbt und unsere Lichter verlöscht? dast dic Eumeniden wieder losgelassen, ungebandigt durch die Lander rasen und zerstören, was wir mühsam ausgebaut? dH sie eine Wüste hinter sich lassen, aus die der Menschenfreund, wie wir jetzl noch aus das schone Morgenland, mir Wehmuth zurückschaut? Wie dürsen wir hossen, es werde eine Zeit erscheinen, in der alle Völker der Erde, nicht mehr geschieden durch Grenzen und Sprachen, durch Sitten und Trachten, ein gemeinsames Band der Liebe und Freundschast umschlingen werde, geknüpst durch die allgemeine Vernunst uud Anerkennung unserer Menschenwürde? Dennoch dürfen wir Das hossen; unfte Hoffnung ist kein citlcr Wahn. ^— Jede Zerstörung ist nur eine Berwandlung,^ keine Vernichtung. Das Alte musi absterben, will es ein neues, schönres Leben begmnen, in der sichtbaren, wie unsichtbaren Welt, in der organischen,, wie anorganischen Natur. Wir beobachten hier erncn stcten Wechsel von Leben und Tod, von Zcrstörung und Erneuerung durch eine Regeneration und durch das Wallen einer verborgnen Lebenskraft. Die Clemente sind in steter Bewegung und neucr Gruppirung, in unaushörlichem Uebergange aus eimm Zustande in den andern begriffen, in welchem sich das Alte und Verlebte verjüngt zu eincr schonern Wiedergeburt. Denn die Natur steht nicht still, geschweige, datz sie rückwarts ginge; nur vorwarts geht es; es strebt Alles zu einer höhem Stuft der Bollendung empor^ es zeigt sich allenthalben eine Stufenreihe in der Veredlung und Ausbildung der Formen und Organismen. Der Bildungtrieb der Seele strebt schon in der Raupe und Larve des verachtetsten Jnsects bewutztlos nach einer schonern Gestaltung. Zmschnfl f. ZMrci. Jahrg.lSt!>. t. Hs>. 5> Das ist der m allen bestellen Wesen nach Oben gerichtete magnetische Strom, die Sehnsucht «ach dem Jveal. Ja! selbst diese Erde, dieft scheinbar todte, starre Masse,, ward, was sie ist, nur durch Zrrstörung. Gar vieke Convulsionen ihrer Verwandlung Hat sie bestanden, bevor sie bewohnbar ward fi'ir den Menschen; und durch alle dieft Berwandlungen und Perioden ihrer Palingenesie Hat sie nicht blos sich selbst verschönert, sondern auch, wie cs nicht anders sein êann, ihre Geschopse veredelt. Zoroaster, Mose, Thales und andere Weise der Worwelt, auch die Druiden der Germanm und Gallier, denrn ihr Leichenbrand ein Borbild des künstigen Weltbrandes war, glaubten, wft die Erde aus Wasser entstanden, so- werde sie durch Feuer wieder zerstört und verjüngt werden. Dasselbeward in den orphischen Geheimlehren und in den Mysterie» der Cybele zu Creta, spater von den Stoikem öffentlich gelebrt. Glcichviel indesi, was diese Erde dereinst zerstvren und wieder verjüngen werde, — so viel wissen wir, da^ sie das Wasser schon mehrmals überwaschen und abgespüll habe. Die^ bexeugen uns nicht nur die Fluthsagen aller Wölker, fondern auch die weit und breit zerstreuten Trümmer zerstorter Feffen Md die Mumien der untcr ih- nen begrabmen Geschöpft. Doch die Oberflache dieser Erde ward nur verwüstet, um sich schoner zu gestalten, jene Millionen Wesen wurden nur begraben, unr aus ihrer Asche neue, schonere Geschvpse zu erwecken. Cs war eine Auferstehung von den Todten, nicht mit dem alten, sondern mit einem nerren Leibe. Denn an die Stelle der untergegangenen Thiere traten neue Gatttmgen in edleren Formen. Es ist, als habe die Natur die srüheren Versuche, die erstm Schemata ihrer bestellen Organismen, das Mammuth, den Nexalosam-us und alle jene Ungehêver und nnsörmlichen Riesenthiere der Vorwelt zerstört, um an ihrer Stelle neue, zwar kleinere, doch schönereExemplare zu schaffen. Von den zur Zeit bekannten sossilm Lhiergattungen, sast 5000 an der Zahl, sind nur wenige den jetzt noch lebenden analog, die meisten sind aus dem Reiche der Lebendigen verschwunden und dafür ganz neue Geschlechter eingetreten, sowie die vorweltliche Flora unter der Erde eine Begetation nachweist,, welche wir über der Erde vergeblich suchen. Diese selbst aber erhielt zugleich ein viek schoneres Kleid^ rhre klaffenden Spatten wurden geschlossen, ihre rauhe Kruste geebnet zum weiten Fruchtgesild, ihr hartes Felsgexippe überzogen :nit weichen Blumenteppichen und grünen Matten; und unter diesen Matten barg die Natur noch übcrdem einen Schatz, de^ wir Vermalen noch nicht zu- schatzen wissen. Alle die Palmenwalder, welche in der Erde Schoose ruhen, verschlang die Fluth, um sie dem künstigen Menschengeschlechte vorzubehalten als eine unerschöpfliche Quellc für den Gewerbfleist und die Kunst, sur die zahllose Masse seiner Bedurlnisse, als eine Worrathskammcr sur die Zeit der Noth. Freilich wenn wir die Katakomben der Vorwelt betreten, — Grauftn und Entsetzen ersatzt uns, sehen wir die Leichenhausen so vieler lebendig Begrabenen verwesen. Aber treten wir nur wieder heraus in die sonnige, lachende Flur, heraus aus die Felsenkante des Rhein- und Elbgestades, aus den Söller dcs Rebenhügels! und wenn wir endlich, in Entzückcn versunkcn, hinüber schauen aus das kleine Eiland der Isol-i, bella, das dort im Kiore wie in smem Meere der Wonne schwimmt, und dennoch uns denken, wie eben hier der Ausruhr des Sündfluthgewassers am Schrecklichsten tobte: o! in Demuth schwcigen und erkennen wir dann: Das war kein blinder Zusall, sondern eine weise Fügunc^ jene Zerstörung war keine Vernichtung, sondern die Einleitung und nothwendige Bedingung zu einer schönern Entwickslung diescr unsrer Mutter Erde und allcr ihrer Kinder. Denn von jetzt an, nachdem sich der Sturm der Clemente zur Ruhe gelegt und die Macht der Giganten, der anorganische» Stoffe gebrochen war, zeigt sich die Schöpferkrast der Natur geistiger und «eredelter, in einem Streden nach höherer Organisation. Was lehrt uns denn die Natur und die Geschichte unsers eignen Geschlechts. Sie belebt nicht minder unsre Hoffnung. Zunachst erkennen wir an unserm Menschenleibe cinc periodisch sortschreitende Entwickelung aller seiner Glieder und Organe vom Embryo bis zur vollendeten Menschengestalt. Kaum aber ist diese Entwickelung, diese stusenweise, symmetrische Ausbildung seincs kunstvollen Organismus vollendet: so streden alle seine geistigen Kraste über die thierische Natur, über das Bedürsni^ des Leibes hinaus; und dieses Streden Hat kein andres Ziel, als die harmonische Wollendung des ganzen Menschen, den vollstandigen Begriff seincs Wesens, die absolute Menschlichkeit oder Lernünftigkeit. Diest bedars keines Beweises. Das menschliche Gesühl perhorrescirt alle Halbheit, alles Unvollstandige und Unvollkommne; nur die Vollendung beruhigt uud sattigt uns mit Lust und Wohlgesallen. Die alten Aegyptier stellten den menschlichen Geist unter i>em schönm Bilde einer Flamme vor. Gleichwie diese mit ihrer Spitze niemals niederwarts, sondern stets auswarts steigt, so dringt auch jener nur immer zur Höhe, zum Himmel hinauf; und indem er so unaufhaltsam zur Hvbe strebt, erweitert sich von Stufe zu Stufe sein Horizont und der Kreis seiner Wahrnehmung und Ersahrung, die immer von Neucm ihn sorltreibt zu höherem Fluge. Wer Diest bestreiten will, schaue sich um und überblicke das ungeheure Feld des menschlichen Wissens, alle die Fundgruben und Schatzkammern der Kunst, die Mmge neuer Entdeckungen und Ersindungen. diesi ewig« Ringen und Dichten und Vrachten! — Gewist also ware es, das Wesen und dk Bestimmung unster Kraste und Anlagen ist die Ausbildung :md Neredlung unster menschlichen Natur. Lastt sich nun auch in dieser Entwickelung, wie im Einzewen, so in der Gesammtheit, nur eine Stusensolge annehmen: so mussen wrr doch nothwendig dem Ziele immer nahcr, und es must endlich ein Zustand kommen, in welchem alle austerwesentliche Formen und Zusalligkeiten des irdischcn Lebens, Stand, Rang, Berus, KleidiMg, Sprache und jede Schranke der Andividualitat und Persönlichkeit als Widerspruch gegen das Urwesenlliche der Menschheit schwindet, wo Das Alles die Menschen nicht mehr trennt; und so hötten wir denn, was wir hossen und warum wir es hossen. Sonach ware unsre Hoffnung gerechtfertigt. Doch da kommt die Weltgefchichte und sagt^ Wie weit war der Mensch! Aber Mes, was er gebaut, Hat er in blinder Wuth wieder zerstört. — Lassen wir uns durch diesen Zweifel nicht irren. Allerdings Hat der Monsch den göttlichen Funken des Wissens ost zum Jrrlicht gemacht und sein Wahnsinn Hat ostmals die Erde verwüstet, gleich einem Erdbcben oder Orkan. Aber unter denTnimmern seiner Zerflorung brach immer wieder von Neuem die Zlamme des Geistes hervor, und in einer neuen Welt erfland viel schoner und herrlicher, was in der alten versiel. -Hat Thorheit und Aberwitz dort ein Eden in eine Wüfle verwandelt, so Hat hier die Vernunft eine Wüfle in ein Eden umgeschassen. Da der Baum der Erkenntnisi immer höher cmportreibt und seine Zweige immer weiter verbreitet, — da die Cultur mit Riesenschritten übcr Lander und Meere schreitet; so must auch die Ucbermacht der Thorheit sllgemach überall schwinden; sic kann nicht mehr mit der ftühern Barbarci und Zerflörungwuth über die blühenden Fluren ziehen. Die Weisheit, der ruhig prüsende Verstand wird ihr nur das Abgelebte zum Spielwerk überlassen. Zwar blickt der Freund der Kunst noch immer nnt Wehmuth auf die Tempelruinen dort drüben an Attika's und Syriens Kusten hin; allein kaum dürfen wir ihren Versall im Ernste beklagen. Denn als die Kunst im Morgenlande unter dem Schwerte der Vandalen und Osmanen erlag, erhob sie sich wieder rustig im Abendlande, wo sie lange geschlummert, und unsere Zunftgcnosscn delebte im Anschauen der alten Meisterwerke ein neuer Geist. Nicht zufrieden, nur Werke zu bauon, welche mit jenen sich messen konnten, schuf ihre Phantasie bald Prachtgebaude, an welche kein griechischer Meister mit seinem klug, doch kalt berechnenden Verstande gedacht. Der neue Cultus verlangte viel grotere Hallen und Raume, als die Celle eines Götterbildes. Da sannen die Künstler, und sieh! es entstand — ein Eigenthum der jüngern Zeit — das hohe Kuppelund Kreuzgewölbe. Von nun an gingen die Meisten, srei von der starren Regel der Alten, ihre eigne Bahn; sic fvlgten nur dem Drange rines gottinnigen, glaubigen Gemüthes^ und nicht lange, da fanden sie, was sie suchien, eine neuc Tempelfyrm und mit ihr, den byzantinischen und, immer höher sich schwingend, zuletzt den deutschen Baustyl, unscrer Brüder, der alten Frcimr. unbcstrittne Erfindung, cwlgen Ruhmes voll und cin Vorbild, zwar in ernster Majestat, doch in unverganglicher Schönheit durch alle Zeiten lcuchtcnd. Sonach habcn wir jetzt, wahrend die Griechen und Romer allerwarts nur nach einem Typus bauten, nicht nur diesen in seiner ganzen Vollkommenheit wieder und Gebaude dieses Styles im reinsten Kunstgeschmack und nach den strengsten Negeln der alten Künstler auszuweisen, sondern daneben auch noch zwei neuere Bauarten, welche die Vorwelt nicht kannte; und so ost ich vor Erwin's, unsers grotzen deutschen Meisters, grosiem Kunstwerke, dem Hauptportale des Munsters zu Strastburg stehe und hinaufblicke zu seiner kühn zum Himmel schwebenden Pyramide und dann durch die herrliche, 150 Futz umspannende Nose aus dem Düster des Hochgewolbes wieder hinaus in den leuchtenden Himmel schaue, denke ich: o, welch cin Geist, der diesen Gedanken fatzte! Wo sinden wir Aehnliches in Aegyptens, Syriens und Griechenlands Tempelhallen? und wer Mailands weitzen Marmor-Dom mit seinen zahllosen, kunstvoll ausgethürmten, schlanken Obelisken, vom Strahle der Abendsonne erglüht, im dunkeln Azur leuchten sah und von der wundervollen, lufligen Kuppel hinüber nach den fernen Alpen spahte, — Der wird wol alle jene Tempel 5 ** vergcssen? denn solch cm Zauberschlotz schus nur der Genius der romantischcn Zcit Doch nicht die schone Kunst des Architecten blos, auch alle andere sreie Künste, die einst auf griechischcm Boden blühten, haben wir wieder gefunden und manche derselben unendlich weiter gebracht. Könnten die Sanger und Spieler, welche im Fcstzuge der Panathenaen einst zur Akropolis nach Minervens Tempel wallten. jetzt in unsern hohen Munster treten, wenn der Orgel gewaltige Töne durch die weiten dammernden Naume rollen, und unsere Hymnen in hundertstimmigen Chören auf zum Himmel wogen: sie würden sagen: nicht Menschenstimmen sind es, nein! es ist der ganze Chor der Götter, der von ihren seligen Höhen wiederhallt. Bergleichen wir endlich noch nur mit flüchtigem Blicke den ganzen Culturzustand der alten Welt mit dem unsrigen, Nautik, Astronomie, Geographie, Chemie und Physik, was waren sie? welch cin Unterschied zwischen sonst und jetzt! Wol kannten die Alten den Magnct, doch nicht den Compatz, mit welchem jetzt selbst der geringste Fischer unerschrocken weit hinaus fahrt in die hohe See, wahrend der geübteste Steuemiann des Alterthums nur Alippe um Klippe an den Kusten sich mühsam fortzuschleppen wustte. Wer hatte da sich eine zweite Hemisphare traumen lassen? Wer hatte es gewagt, 2000 Meilen weit in's offne Meer hinauszusteuern nach einem Lande? welches Jene mit ihrem jammerlichen Ruderwerke nicht in so viel Monden erreicht haben würden, als wir jetzt Tage brauchen? Mit diesem Talisman, dem sichersten Führer in der sinstersten Nacht auf und über der Erde, ziehm wir jetzt getrost und muthig aus, um den Vólkern jenseit des atlantischen Oceans unsern Morgengrust zu dringen und brüderlich die Hand zu reichen in unserm grog en Bundessaale. Die ganze Erde ist jetzt ein Markt, auf dem wir so viel des Neuen sehen, datz ein menschliches Gedachtnist seine Namen nicht fatzt. Traume waren, was Hipparch und Ptolomaus lehrten; erst Keppler zeigte uns die ewigen Gesetze, nach denen die Planeten kreisen. Jupiters Blitz, einst der Schrecken der Sterblichen, — wir haben ihn des Donnergottes ohnmachtiger Hand entwunden, er ist jetzt in unster Gewalt, wie der Blitz unsers Schwertes. Alle Clemente haben wir uns unterthan gemacht, wir haben den Naturgeist in seiner geheimnitzvollen Werkstatt belauscht; und reichen wir dem Kenner zwei köstliche Steine, — er vermag den künstlichen nicht vom natürlichm zu unterscheiden. Wir beneiden den Adler nicht um seiner Schwingcn Aast; wir steigen höher, als er, wir fliegen schneller, als er, über die Flachen dahin. Kurz, wir sind nicht rückwarts, sondern vorwarts gekommen. Was bedürfen wir weitern Zeugnisses? Wir leben in einer schönern Zeit, als die Borwelt je gelebt, und darum, liebe Brüder, dürfen wir mit voller Zuversicht hossen, — unser Tempelbau werde vollendet werden, unsere grosien Lichter werden einst leuchten allüberall, es werde Hochmittag werden auf der ganzen Erde, und die Menschen werden überall glücklich sein durch die gemeinschastliche Bernunft ihres ganzen Brudergeschlcchts. Heil unserm Tempelbau! — IV Der Frühling in seiner Bedeutsamkeit für den Maurer Ein Vortrag, gehalten am 11. Marz 1841 in der Loge Archimedes zu den drei Reistbretern, im Morgen von Alkenburg, von Bruder Ludw. Voretzsch, Redner dieser Loge, und Ehrenmitgliede der Loge zur Verschwiegenheit im Morgen von Berlin (Diakon in Altenburg.) Iöahrend in den Mauern unsrer Stadt der laute, lebendige Verkehr sich bereitet in dem Getümmel des Tages, haben im stillen Heiligthume die Brüder zum ernsten Werke sich versammelt, versammelt in einem Monate, der so beziehungreich, so voll Bedeutung zu ihnen redet. Oder wie? ist's nicht der gegenwartige Mond, der Allem, was da athmet, des Frühlings Lust und Schone in heiteren Gaben wiedcrbringt, der nun den warmendern Sonnenstrahl uns bietet, der das Leben schafft auf dcr crweckten Flur und das Gestein bekleidet mit zarten, neucn Lebenskeimen? Dcr Frühling, dieser Liebling aller Musen, — nach ihm sehnt sich der Hirt, der hinschaut auf die schneebedeckten Tristen; sein wartet der Landmann, um auszustreuen die Saat zum Segen nach des Himmels Rath; der Fischer und der Schiffer, der sein Werk treibt auf des Wassers Spiegel; ihm sieht der Arme hossend entgegen und der Gedrückte, dessen nothdürftige Borrathe des Winters langes Bleiben völlig dahin nahm, der Kranke und jeder auf die Stube Gebannte, um einmal wieder sreier aufzuathmen und sich zu laben und zu starken an der mildcrn Lust. Doch wie? tragt nicht auch derMaurer Frühlingssehnsucht und FrühlingSsreude in seinem Herzen? Wie er an jeden Gegenstand der ihn umgebenden Natur seinen Gedanken, seine Empsindung heftet, wie Alles da eine höhre Beziehung, eine geistige Bcdeutung für ihn gewinnt: so ist ihm auch des Frühlings Kommen nur ein Wild, ein Symbol von etwas Höherem, von dem erscheinenden Frühling in d e r M e n s ch e n w e l t. Da letzet, da weidet sich sein Hcrz, wo er Keimc des Guten siehet in Handel und Gewcrbe, in Kunst und Wissenschaft, in der Werkstatt und im Haus, in Kirche und in Staat; da labt sich feine Seele, wo er von Menschenglück vernimmt und die Kunde einer cdeln That an das Ohr ihm dringt, wo er den Verkannten wieder anerkannt und gewürdigt, den wahrhaft Verdienstvollen gehoben, den Herabgekommnen wieder aufgekommen, den sittlich Gefunknen muthig ringen und kampfend siegend sindet. Und solchc Frühlingssehnsucht sollte nicht wach bleiben in dem Maurerherzen, gewcndet mit dem Hoffnungsblick auf wenn auch noch ferne doch glirckliche Tage, in denen es besser werden wird mit der gesammten Menschheit, da der Lebenslenz scine Blüthen lockt, da in anderm Sinn „Augen treibt das junge Reis," da die Eisesharte aller Herzen schmilzt, und Milde und Freundlichkeit allenthalben strahlt, da die Keime und Blüthen hervorkommen von allem Schonen und Guten und Wahren, da der Mensch wiederkehrt zu den Lauten und zu der Liebe der Natur, von welchcr er im Fortgange der Berhaltnisse so weit zu seinem eignen Unheil sich entfernt Hat? Solches Verlangen aber war von jeher ziemlich allgemein; und es geht cm machtiges, ticfes Sehncn nach glücklicheren Tagen durch die Menschhejt. Sie leuchteten schon einmal, diese glücklichcn Tage, das Erbtheil eines ftühern Geschlechts; doch nur die Tage der Erstcrschaffcncn verklarte ihr beglückender Strahl; von Paradieses Kindlichkeit und Unschuld erzahlt uns das Wort der heiligen Urkunde, von dem goldnen Weltalter berichtet uns der Mund der Sage. Noch lebt sie jedes Kind, das kindlich froh und unbefangen zu unseren Fusten spielt; es Hat noch sein Paradies, seine goldne Welt. Die ganze Natur Hat noch das Siegel des lachenden Friedens; „die Welt ist vollkommen überall," o! dast wir hinzusetzen mussen: „wo der Mensch nicht hinkommt mit seiner Quaal, mit seinem Eigennutz, mit dem MHbrauch der Freiheit seines Willens." Es ging verloren, jenes Paradies, sie waren entflohen, jene goldenen Tage; und was einMilton sang im unsterblichen Lied, — es athmet die Seufzer der Wehmuth und der Sehnsucht. Von nun an halt der Mensch so gern und fest an der Vergangenheit und sieht, was ihr gehort, in schönerm Lichte; von nun an Hat sast jedes Bolk sein Eldorado, die Jnsel seiner Glücklichcn; von nun an sahen die Söhne der Berheisiung aus des Messias Tage, und was das deutscheHerz durchdrang, — Das sammelte es Alles m der Sage vom groZen Kaiftr Friedrich, der da fitze in des Kysshausers Tiefen, bis keine Raben um den Berg mehr fliegen, bei dessen Auferstehn, wie durch ein Wunder, der abgestorbne Baum auf der Hvhe wieder Lebenskrast gewinnen und grünm und blühen werde. — In allen diesen Lauten, diesen Sagen nichts Andres, als der Schmerz über untergegangnes Glück, ein Scuszen der Creatur nach besssren Tagen, ein Schmachten des Prometheus nach Errettung! Des Lenzes Odem kommt und alle Pulse schlagen; aber keinesweges ohne Kampf nahetuns der Frühling. Wie möchte auch das frisch und gewaltig pulsirende Leben der Natur ohne Anstrengung sich bereiten? O, Wem einmal auf kurze Zeit der Blick gestattet ware in die stille Kammer, in die verborgne Werkstatte der sich regenden Natur! Wie. da die Wasser rauschen mogen, und die Kraste sich vertheilen, um das blühende, lachende Leben zu wecken und hervortreten zu lassen! Ueber Meereswogen braust der Orkan, zu Lande tobt des Sturmes Sausen; von Nubiens Höh'n, von allen Hügeln ringsum schmilzt der Schnee, das Meer und die Wasserwogen brausen; sie reiffen Manches mit dahin, und manches theure Leben wird ein Opfer Zeitschrift f. ZMrei. Jahrg. 1S42.1. Hcst, g der Naturgewalten! — Jst es mit dcm Frühling, aus dcn der Maurer blickt, anders? So lange Maurerei lcbte und blühete, war es ihr Bemühn, dahin mitzuwirken, dasi es bcsser mit der Menschheit werden möchte. Aber, welche Hemmungen, welche Schwierigkeiten treten ihr in den Weg! Aus rauhen Wegen wandelten einst die Heroen abgeblüheter Geschlechter; im Schweitz des Angesichts vollbrachte ein Herkules seine Arbeitcn, und einem Theseus ward jeder Schritt erschwert; Schwert, Flamme, Kreuz erwartcte die Edeln. Und — sollte man es glauben? — es kostet Kampf mit der Verblendung Derer, die der Genesung, der Beglückung bedürfen. Fest steht der Satz: Ein Ieder liebtsich selder, Selbstliebe braucht nicht erst ge boten zu werden; der Mensch liebt sich nur zu sehr; aber er sucht seinGlück, wo er in taufend Fallen es nicht suchen sollte. Wer als Arzt und als Anwalt, wer mit dem Troste der Religion oder mit den Gaben der Liebe eintrat in die Hutten, wo die Armuth und das Elend wohnt, — Der wird nicht selten zu der Ueberzeugung gekommen sein: sie sind sur wahres Glück noch nicht empsanglich. Wie Manchem wird der Trank ein fusies Gist, den er nicht ohne stille Vorwürse seiner selbst, aber auch mit stillem Behagen seiner selbst stumpf hinunterschlürft! Sieh da das Thierchen, das um den Lichtschein kreist, bis es ein Opser dieser Glut geworden! Der Liebe Gaben wurden den Dürstigen geboten; entsprach den Gaben auch immer der Gebrauch? Sie konnten es nicht tragen! Wie ost ward nicht der plötzliche Erbe eines grosien Gutes ein Verschwender, und kam vom Ueberflusi allmalig an des Bettlers Stab! Freiheit ist ein fusies Wort und ein süsier Gedanke; aber meinest Du, dast alle Erdgeborene sie sassen mochten? Wurden sie die edle Himmelstochter nicht drücken 6* in den Staub? Welche ungeheure Brande entzündete nicht ihr Mitzverstehen, zu welcher Furie ward sie umgewandelt, welche Saaten des Schonen und Guten zertrat in dieser Entartung ihr eiserner Fust'. Er will sein Glück, der Mensch, er liebtsich selbst, doch selten auf die rechte Wei se, er misibraucht ^eicht auch die besten Gaben und drückt des Himmels Kleinsde in dm Staub. An dieses Kampsen und Schwanken mahnt uns der Tage und der Nachte steter Wechsel. Jetzt ist die Nacht noch langer, denn der Tag, am 20. des Monats ist die Nacht- und Tagesgleiche, die Stunden ruhen da in gleichen Schaalen; doch von diesem Tage ab siegt der Iüngling Tag und zahlt der Stunden mehr, als die Nacht, die ihn gleichsam beseindet. Welch' ein Wild sur uns, m. BBr., welch' ein liebes Zeichen! Auch dem Maurer soll die Hoffnung nie verlassen, dasi einst doch der Sieg auf der Seite des Tages und des Lichtes sein wird über Finsternist und Nacht. Oder sollte uns treffen Schillers unsterbliches Wort: „Es reden und traumen die Menschen viel Bon bessern künftigen Tagen?" Wie? des Herzens Hoffnung ein Traum? Ia! was. die Hemmungen und Schwierigkeiten betriffr; aber wie manches Glück, das einst zu den Traumen noch gehorte, ist schon wirklich geworden. Zwar, wie nicht überall der Frühling lacht, wie manche Hochalpen von dem Strahl der Sonne zwar vergoldet, aber nie erwarmt werden: so wird es auch unter der Menschheit Zeiten geben, die keinen Lebensfrühling blühen sehen; und wie der Lenz nicht in ein er Zeit erwachet allenthalben: so wird auch nicht unter Menfchen das Glück anbrcchen allüberall. Aber wo eine Loge gestistet ward, da kam auch schon der Lebensodem eines schonen Glücks, ein sreundlicher Genius begrüHte die Statte ihrer Gründung.^) O, dasi wir Alle bemüht waren, den Traum von befseren kommendcn Tagen zur Wirklichkeit allmalig zu gestalten! Dast uns des srischen Lenzes Odem dasür beseelte, des neuen Frühlings reges Leben dazu begeisterte! *) Der Bersasser nahm hier Gelegenheit, einen Blick auf das in den Monat Marz fallende Sacularfest der g. u. ». Loge Minerva im O. v. Leipzig zu werfen. V. Vom Werilie maurerischer Formcn. Eine Gabe des Bvs. Edmnnd Wagncr, Pfarrers in Windischleuba und Mitgliedes der Loze Archimedes zu den 3 Reipbretern in Altenburg. Ansre gerechte und vollkommne Loge feicrt am 31. Januar dieses Jahres ihr Jubelfcst. Hundert Jahre, seitdcm die crste Bruderkette in unserm Oriente sich schlost und zum ersten Male die Psortcn des Maurertempels sich öffneten, sind vorüber. Der Altmeister Archimedes sah Geschlecbter auf Geschlechter seiner Jüngcr an sich vorübcrziehen, und die Lctzten derselben, die in diesen Jubeltagen seine Hallen erfüllen, werden ergriffen von dem Bedanken an die Lange des Zeitraums, wahrend dessen nun schon, gleichsam unter seiner Obhut und Aussicht, hier an dem edlen Bauwerke gearbeitet wird. „Welche Zeit ist es?" — Mit dieser Frage eröffnet der Meister die Loge; und Ieder sühlt, wie die Frage, zu solcher Zeit und unter solchen Umstanden ausgesprochcn, eine ernste und wichtige Bedcutung habe. Die Bergangenheit liegt als ein abgeschlossnes Ganze hinter uns; was sie gewollt, erstrebt und vollendet habe, — Das wissen wir; die Höhe, bis zu welcher sie den Bau fortgeführt, ist der Standpunkt, den wir, gerüstet mit Schurz und Kelle, einnehmen; der Schmuck, den sic ihm verliehen Hat, ist die Freude, die wir an ihm haben und die, serner Stcin zu Steine zu sügen und weiter aufwarts zu bauen, uns ermuthigt. Wird'6 uns gclingen? Wird nach abermals hundert Jahren der Bau gewachsen und vollendet sein, vollkommen an austrer Zierde, wie an innrer Zweckma^igkeit, so datz er von uns rede, die wir an ihm unsre Krast versuchten? Hat die Freimaurerei — ich meine nicht die ideale, in bildlichem Sinne so geuannte, sondern die wirkliche, historische, wie sie jetzt unter den Formen und Gebrauchen unsers Bundes bestcht, — Hat sie ihre Zeit gehabt, nur noch eine Wergangenheit, keine Zukunst mehr und in dieser keine Ausgabe zu lösen? — Das und Aehnliches sind die Fragcn, aus die man von selbst kommt, wenn ein Jahrhundert sich schliesit und ein neues beginnt. Wie der jetzige Stand der Maurcrei auf der Bergangenheit ruht, so wird ihre Zukunst auf der Gegenwart susten. Darum ist die Frage des Meisters: „WelcheZeit ist es?" so wichtig. Welche Jdeen und Zwecke bewegen jetzt die Maurerwelt? Welcher Geist ersüllt die vcrbundenen Brüder? Welche Theilnahme oder welche Gleichgültigkeit zeigt sich bei dem Baue? Wie denkt man ihn sortzusetzen, wclches alte, unnütz gewordne Gerathe wegzuwersen, und welche neuen, zeitgemasien Werkzeuge anzunehmen? Kemeswegs sollen hier diese Fragen eine vollstandige Beantwortung sinden. Mützte man, um eine solche zu geben, doch auch alle Bundeshallen durchwandern und alle Brüderherzen durchsorschenl Nur eine einzelne Bestrebung, eine einzelne Richtung der jetzigen Maurerwelt will ich hervorheben; und indem ich ein Nachdcnken und vielleicht auch eine Besprechung über diese veranlasse, zu meincm Theile die Frage des Meisters: „Welche Zeit ist es?" beantworten. Keinem ausmerksamen Beobachter maurerischer Zustande wird es namlich entgangen sein, dast der ausiern Bersassung, dem Formenwesen, den Gebrauchen der Logen, sei es nun srüher oder spater, wc> nicht eine Veranderung, doch eine Krisis bevorstehe. > Schon der Geist der ganzen Zcit, in welcher wir leben, bringt Diest mit sich. Denn, wo ware die Anstalt, die Gesellschast, die kirchliche oder Staatsverfassung, an deren Form und in der Geschichte allmahlig herangewachsener Gestalt dieser Zeitgeist nicht geruttelt hatte? Sollte es der Loge allein möglich gewesen sein, sich hermetisch gegen ihn zu verschlieHen? Die Stimmen, die in ihr laut werden, vernemen Diest. Nicht nur, dast man auf Formen und Gebrauche, als unwesentliche Zierrathen und Beiwerke, einen im Vergleich mit früherer Zeit nur geringen Werth legt, — Viele sprechen es ohne Hehl aus, dasi in Bezug auf sie ihr maurerisches Wirken nur ein destructives sein könne; sie wollen die sogenannte ideale Maurerei, d. h. das Denken, Fuhlen und Handeln im erhabenüen Maurergeiste als die einzig wahre, in welche die gewohnliche sich allmalig auflösen müsse, betrachten und ergehen sich mit begeisterter Rede nicht selten in der Hoffnung, einst die jetzt noch bestehenden Schranken fallen, die Pforten sich öffnen und von Morgen und Abend Iung und Alt herbeikommen zu sehen, um mit uns zwar nicht nach den stricten Regeln der königlichen Kunst, wol aber in deren Geiste zu arbciten. ZeugniZ geben diese Stimmen von der gröstern geistigen Regsamkeit, die innerhalb des Maurerbundes erwacht ist und gepflegt wird, und Wer sollte sie de^halb nicht willkommen heitzen und gerade auf sie die Hoffnung eines sernern Bestehens und kiner kraftigen Wirksamkeit der Logenverbrüderung bauen? Darum moge dem Folgenden nicht die Absicht, sie zu bekampsen, untergeschoben, sondern dasselbe nur gcnommen werden als ein Versuch, auch der austern Berfassung, der Form und dem Formenwefen der Loge ihr gutes Recht z» vertreten! Dieses Recht ist ein geschichtliches. Zwar ist der Ursprung der Freimanrerei in ein Dunkel gehüllt, das wol von Niemandem vollkommen gelichtet werden wird. Wo und wie der Gedanke entstanden und zuerst hervorgetreten ist, diese Jdeen, die der jetzige Maurerbund als die seinigen betrachtet, gerade in einer solchen gesellschastlichen Berfassung, unter solchen Formen und Gebrauchen zu pflegen, — darüber bestimmte Auêkunst zu erhalten, möchte ein vergebliches Bestreden sein. Nimmt man aber die wenigen vorhandenen geschichtlichen Nachrichten zusammen, so stellt sich mit ziemkicher Gewitzheit heraus, dasi die autzre Bundesverfassung und die in ihr herrschenden Gebrauche ehcr da waren, als der Gedanke, dieselben zu Tragern gleichsam hoherer Jdeen zu machen und diese unter ihrer Form zu cultiviren. Auch die Wahrscheinlichkeit spricht dafür.
| 17,325 |
MMCBS03:002371001:mpeg21_16
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,884 |
Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van het Geneeskundig Staatstoezigt in het jaar ..., 1884, 01-01-1884
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,926 | 14,161 |
Toen te Harmeien , zooals van ter zijde werd vernomen , een man aan bloedvergiftiging zou zijn gestorven, tengevolge van het villen van eene aan miltvuur gestorven koe, waarvan het vleesch -zou zijn in consumtie gebracht, werd den districtsveearts door den geneeskundigen ambtenaar verzocht, omtrent den aard der ziekte van de koe een onderzoek in te stellen. Volgens zijn rapport was de koe gestorven aan longkanker, was de milt zonder nadeel door een hond en rauw vleesch door de dochter des slachters gegeten en had de overleden vilder reeds sedert lang in ziekelijken toestand verkeerd. Met medtdeeüng van dit feit werd verzocht aan het gemeentebestuur om bij verordening bepalingen vast testellen op het keuren van het slachtvee en op het in consumtie te brengen vleesch. Aan den gemeenteraad zouden voorstellen worden gedaan om op de begrooting een bedrag voor de noodige onkosten uit te trekken. Bloedvergiftiging' . door vleesch te Harmeien. De commissie uit den gemeenteraad te Kampen , in Mei 1882 benoemd ten gevolge van het door den inspecteur aangedrongen voorstel der gezondheidscommissie om Kampen door eene waterleiding van gefiltreerd IJsselwater van drinkwater te voorzien, aan welke commissie was opgedragen te onderzoeken , op welke wijze men voor Kampen goed drinkwater zou kunnen verkrijgen, verrichtte boringen op de Veluwe nabij Wezepe, eerst met slechten, daarna met, wat de hoedanigheid van het water betreft, gunstigen uitslag. Doch de hoeveelheid, die de gemaakte put kan leveren, is op verre na niet voldoende om de stad van drinkwater te voorzien. Door het maken van meer putten zal men trachten de benoodigde hoeveelheid te verkrijgen. Overijssel. Drinkwaterleiding te Kampen. In Juli maakte de inspecteur burgemeester en wethouders van Kampen opmerkzaam op het gebrek aan drinkwater, dat zich ten gevolge der heerschende droogte in de gemeente deed gevoelen. Na schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling werd in dat gebrek voorzien, door vooral in de armere buurten water uit eene goede pomp door middel van sproeiwagens heen te voeren en verkrijgbaar te stellen en tevens de gelegenheid te openen om rivierwater, midden uit de rivier opgepompt, en daarna gefiltreerd, te verkrijgen. Tegelijk werd gewaarschuwd tegen het gebruik van ongefiltreerd of ongekookt IJsselwater. Gebrek aan drinkwater te Kampen. Burgemeester en wethouders van Deventer vroegen advies van den inspecteur omtrent het voorzien van die stad met drinkwater uit den IJssel. De inspecteur antwoordde dat hij het verschaffen van eene ruime hoeveelheid goed drinkwater te Deventer, als zeer wenschelijk beschouwde. Wat het IJsselwater betreft, moest hij het gebruik daarvan zeer afraden, tenzij na voorafgegane filtreering. Of nu het IJsselwater bij Deventer, na eene zuivering, zooals die bijv. te Rotterdam met het Maaswater plaats heeft, aan de eischen van goed drinkwater zou voldoen, evenals zulks met het IJsselwater bij Kampen werkelijk het geval is, kon hij niet beslissen, maar achtte hij toch mogelijk. Een nauwgezet scheikundig eh mikroskopisch onderzoek zou hieromtrent uitspraak moeten doen. Deventer. IJsselwater. De prise d'eau van de waterleiding is in de Drentsche Aa of het Punterdiep, op een 150 m. afstands van een vaste brug in den Rijksstraatweg van Groningen naar Assen en een weinig verwijderd van een vaste brug in den spoorweg tusscheh beide plaatsen. Daar nu genoemd diep, wel door weinige en kleine scheepjes, maar toch door eenige scheepjes wordt bevaren, loven de prise d'eau, vooral om turf van boven af te halen en die over te laden tusschen de eerste vaste brug en de prise d'eau, zoo zou het kunnen voorkomen, dat in geval aan boord van zulk een scheepje zich een choleralijder bevond en diens dejectiën in het water geraakten, het water der leiding gevaarlijk, ja dientengevolge geheel en al onbruikbaar zou worden, en dat op een oogenblik , waarin juist goed drinkOronf ii!>en. Drinkwaterleiding Groningen. water geweoscht is. Ten ein le dat gevaar te doen voorkomgn, steldi de inspecteur voor, dat c. q. de scheepvaart op de Aa of het Punterdiep loven de prise d'eau tijdelijk zou worden verboden. De Minister van Waterstaat enz., tot wien de inspecteur het verzoek richtte, antwoordde, dat, zoodra het gevaar van besmetting van het water der Groninger waterleiding kan geacht worden inderdaad aanwezig te zijn, aan het gemeentebestuur van Groningen vergunning zal worden verleend, tot afsluiting van de Drentsche Aa, door middel van een beweegbaren boom, en dat, mocht de cholera zich hier te lande of in de aangrenzende streken van Duitschland vertoonen, onverwijld op nadere aanvraag van het gemeentebestuur, tot afsluiting zal kunnen worden overgegaan. Drinkwater uit verschillende gemeenten. Uit onderscheidene gemeenten werd den inspecteur verdacht of bepaald slecht drinkwater ter onderzoeking toegezonden. De uitkomst van het onderzoek werd medegedeeld. Dit hal o. a. plaats met drinkwater uit Adorp (het dorp), waarvan 7 specimina waren gezonden, die het eene meer, liet andere minder slecht werden bevonden Uit een dorp van het Westerkwartier waarin een predikant ziek was geworden, schreef deze de oorzaak daarvan toe aan het drinkwater (regenwater) van zijne pastorie. Na eene analyse daarvan te hebben laten maken, zond hij deze aan den Inspecteur , die hem antwoordde, dat uit de analyse volstrekt niet van eenig belang bleek tusschen het water en de ziekte en dat als het water op eenigen tijd minder geschikt bleek , de betrokken kerkeraad zeker bereid was, zoo dikwijls dat noodig b.e.ik , te laten schoon maken. De vrees, dat in een pot met gesmolten vet uit eene woning. waarin iemand zicli met sublimaat had vergiftigd, in dat vet van het vergif mocht voorkomen, gaf aan een lid van den geneeskundigen raad aanleiding tot het opzenden van een gedeelte van dat vet, ten fine van onderzoek. Kr werd geen sublimaat, gevonden. Slachtvee Het voortdurend onvoldoende toezicht op het slachtvee en' vleesch te Groningen gat aan te Groningen. de Rijks ambtenaren aldaar, belast met de verificatie van het slachtvee, eenige malen aanleiding, om bij den Inspecteur in te zenden stukken, om den hoogst gebrekkigen staat van zaken in voornoemd opzicht, oan te toonen. De Inspecteur heeft de Vereeniging tot bevordering der volksgezondheid ter plaatse steeds op de hoogte gehouden van het onderwerp , omdat die vereeniging eerlang zal moeten besluiten , de zaak ter hand te nemen. Limburg Drinkwater te Maastricht, Sittard en Ophoven. Drinkwater uit particuliere putten te Maastricht, Sittard en Ophoven, bleek somtijdsverontreinigd te zijn door ontbindingsproducten van dierlijken oorsprong, ten gevolge van onzuiverheden in en om den bodem rondom de putten opgehoopt. Dientengevolge en ter voorziening van zuiver drinkwater bij den aanleg van putten, werden te Maastricht, Venlo, Roermond, Sittard, Mook, Gulpen en Ophoven mestvaalten of urinoirs, in de nabijheid van putten gelegen, opgeruimd-, of slechte latrineputten hersteld, terwijl tevens op de wenschelijkheid van den aanleg eener drinkwaterleiding te Maastricht werd gewezen i welk gevoelen door de gezondheidscommissie daar ter plaatse werd ondersteund. Anijszaad. Anijszaad. De verschillende monsters anijszaad ons ten onderzoek toegezonden , bleken, allen vrij te zijn van schadelijke bestanddeelen. E. Geneeskundige armverzorging. Koordbrabant. Vestiging eener vroedvrouw te Woudrichem stuitte af op verschil omtrent het salaris. Woudrichem. Daar deze vrouw Lij haar examen als vroedvrouw doorslaande bewijzen van bekwaamheid had afgelegd, spoorde de inspecteur het gemeentebestuur van Woudrichem aan, den gestelden eisch van f 500 toe te staan. Later heeft zich aldaar eene vroedvrouw op het door het gemeentebestuur gestelde hono• rariurn (f 300) gevestigd. De geneeskundige armeijverzorging tusschen Maas en Waal blijft gebrekkig. In de 12 gemeenten tusschen beide rivieren, welke te zamen eene bevolking hebben van 22 472 inwoners, verspreid over eene oppervlakte van 15 812 hektaren , bevinden zich slechts 7 geneeskundigen en ééne vroedvrouw , die met 3 geneeskundigen gevestigd is te Zalt-Bommel. (■elderla ml. Maas en Waal. Te Brakel en Pouderoyen blijft, niettegenstaande vroeger herhaaldelijk op de noodzakelijkheid is gewezen om daarin door eene subsidie , te verleenen door die beide gemeenten en door de gemeente Zuilichem , te voorzien , het gebrek aan geneeskundige hulp vooitbestaan. Brakel en Poudaroijen. Met het oog op liet groot getal personen , zonder geneeskundige hulp overleden in de gemeente Driel, alwaar een een geneesheer gevestigd is (in Augustus stierven van de 17 overledenen 11 zonder geneeskundige hulp) werd aan den burgemeester de vraag gedaan , of dat ook aan de gebrekkige geneeskundige armverzorging kon worden toegeschreven en zoo niet, wat daarvan de reden was. Uit het antwoord bleek , dat vele inwoners als regel bij kinderen geen geneeskundige hulp inroepen. Driel. Te Kethel is noch een geneeskundige noch een vroedvrouw gevestigd. De hulp wordt door geneeskundigen uit Schiedam en Overschie verleend. Ziiidliollaud. Kethel. Meermalen werd bij het gemeentebestuur aangedrongen op de aanstelling van eene vroedvrouw. Burgemeester en wethouders stelden aan den gemeenteraad de benoeming van een gemeentevroedvrouw voor. De raad verwierp echter dat voorstel met groote meerderheid van stemmen, op grond dat, na het vertiek der vroeger daar gevestigde vroedvrouw niet gebleken was, dat de inwoners eene vroedvrouw wenschten. Te Oegstgeest, waar de geneeskundige armenzorg niet goed geregeld was, gaf dit herhaaldelijk tot bezwaren aanleiding. Oegstgeest. Xa overleg met het gemeentebestuur en den geneeskundige, gdukte het daai eene betere regeling te doen vaststellen. Bij het gemeentebestuur van Haarlemmermeer werd aangedrongen om de vacature van vroedvrouw ter standplaats aan de Lijnden zoo spoedig mogelijk aan te doen vervullen.' Eerst na eene herhaalde oproeping bood zich eene vroedvrouw aan om zich aldaar op het bepaalde traktement te vestigen. !Voordliol land Haarlemmermeer. Te 'sGraveland is eene gemeente- vroedvrouw op eene jaarwedde van f 250 benoemd. 's Gravel and. De prijslijst van geneesmiddelen ten behoeven van het burgerlijk armbestuur te Wormerveer werd herzien en in overeenstemming gebracht met het laatst vastgestelde tarief van het algemeen ziekenfonds te Amsterdam. W ormerveer. Toen uit de sterftestaten bleek dat in de maand Augustus te 's Heer-Arendskerke 6 van 15 overledenen, te olfaartsdijk 4 van 11 o\ ei ledenen, te Colijnsplaat 13 van 18 overle* Zeeland. 's Heer Arentskerke c a. denen, niet geneeskundig behandeld waren, vroeg de inspecteur inlichting aan de betrok- - ken gemeentebesturen en drong hij aan op het vestigen van ziekenfondsen voor personen , die, hoewel niet armlastig, toch buiten staat schenen, doctorsrekeningen te betalen. De burgemeester van 's Heer-Arendskerke antwoordde, dat 5 der overledenen kinderen waren van personen te Nieuwdorp , alwaar een geneesheer gevestigd is, dat de ouders in staat waren geneeskundige hulp te betalen, doch dat het geen gewoonte was, die hulp voor jonge kinderen in te roepen. Utreelit. Rhenen. Uit ingewonnen informatien omtrent het groot ge'al overledenen zonder geneeskundige hulp te Rhenen bleek , dat niettegenstaande door de diaconie en het gast- en weeshuis ruimschoots vrije geneeskundige hulp werd verleend, het groot getal der als zonder geneeskundige hulp overledenen vermeld, moet worden toegeschreven aan onverschilligheid der ouders in verband met de verderfelijke werking der begrafenisfondsen * ook aan behandeling van de overledenen door geneeskundigen buiten de gemeente gevestigd , die nalieten eene verklaring van overlijden af te geven. Friesland. Ameland. Tegen aanbieding van f 1000 salaris kon men op Ameland geen geneeskundige krijgen. De tegenwoordige geneeskundige heeft, met een salaris van f 1200, zich op het eiland gevestigd. Stavoren. Hindeloopen. Sloten. Sinds eenige jaren is er in Stavoren , Hindeloopen en Sloten geene geneeskundige hulp. Daarin wordt intusschen voorzien door den geneeskundige van Koudum. Overijssel en Drenthe. De geneeskundige armen verzorging laat in sommige gemeenten te wenschen over. Reeds het groote aantal van de zonder geneeskundige behandeling overledenen laat zulks vermoeden, en inderdaad verneemt de inspecteur nu en dan klachten, die niet altijd ongegrond schijnen te zijn. Nu moge het waar zijn , »dat de plattelands-bevolking veelal gewoon is geen geneeskundige hulp voor kleine kinderen of oude lieden in te roepen, omdat zij beweert dat aan dezulken toch niets te doen is'', het blijkt toch ook. dat er dikwijls geen hulp wordt gevraagd, omdat deze slechts op zeer grooten afstand en dan nog met moeite te bekomen is, terwijl ook zij, die niet tot de eigenlijke armen behooren, dikwijls afgeschrikt worden door de kosten die de op grooten afstand verleende geDeeskuudige hulp na zich sleept..Men moet daarbij bedenken, dat er onderscheidene gemeenten zijn, waarvan een groot deel der bevolking verspreid leeft op eene oppervlakte van uren uitgestrektheid. Dat zich nu in de bedoelde streken meer geneeskundigen op den duur zullen vestigen, is niet te verwachten, omdat er in den regel wegens de weinige gegoedheid der ingezetenen voor niet meer dan één geneeskundige een bestaan is te vinden. Reeds veel zou er intusschen voor de eigenlijke genees- en heelkundige praktijk zijn gewonnen, indien de tijd, waarover de geneeskundigen kunnen beschikken, niet meer zoo sterk in beslag werd genomen door de uitoefening der verloskundige praktijk en deze in de meeste gewone gevallen meer in de handen van vroedvrouwen kwam. Doch ook deze zijn in de bedoelde streken scha.arsch, om dezelfde reden waarom weinig geneeskundigen te vinden zijn. In eene gemeente van Overijssel, die niet tot de armste behoort, hebben zich in den loop van weinige jaren zes vroedvrouwen na elkander gevestigd, om niet lang daarna weer te vertrekken, terwijl zich daar op dit oogenblik geene enkele bevindt. Daarvandaan, dat in zulke streken eene kraamvrouw dikwijls geen anderen bijstand kan b&komen dan van buurvrouwen, bij voorkeur van eene die een zekeren roep van ervaring heeft verkregen, en voor wie steels de verzoeking groot is om de verloskunde uit te oefenen als bedrijf. In zeer gewone gevallen,. zooals gelukkig de meeste zijn, kan dan de zaak goed afloopen, doch zeer dikwijls gebeurd het ook,. in geval van afwijking van den natuurlijken gang der baring, dat eene verloskundige hulp, zoo die dan nog wordt ingeroepen, t3 laat komt. Het stationeeren op geschikte plaatsen van een genoegzaam aantal vroedvrouwen, onder toekenning van een billijk honorarium, zou zonder twijfel dien toestand» verbeteren, en daarbij ook een gunstigen invloed op de genees- en heelkundige praktijk uitoefenen. Daar de geneeskundige armenverzorging in Limburg veel te wenschen overlaat, werd, tinrfmn#. ten einde dienaangaande een juist oordeel te kunnen vellen , aan Gedeputeerde Staten, op hun verzoek , een uitvoerig verslag toegezonden omtrent de verspreiding der geneeskundigen en vroedvrouwen in Limburg, omtrent de bestaande behoefte aan geneeskundige hulp in sommige kringen en omtrent de middelen aan te wenden, om in die behoefte te kunnenvoorzien. Uit dat verslag ontleenen wij in hoofdzaak het volgende : In den geneeskundigen en verloskundigen dienst in Limburg , wordt thans voorzien door 40 burger- en 3 uitsluitend militair geneeskundigen. De burger geneeskundigen verdeeld als volgt: Met algemeene bevoegdheid. 15 artsen (waarvan eenigen bovendien in het bezit van diploma van officier van gezondheid of medic doctor;) 9 Med. ch. et. art. obs. doctoren ; 9 plattelands heel- en vroedmeesters. 33 Met beperkte bevoegdheid. 4 Med. doctoren; 3 E. o. officier van gezondheid. Totaal 40 geneeskundigen , die burgerpraktijk uitoefenen. Bovendien : 1 tandmeester en 60 vroedvrouwen. Nog waren in Limburg gevestigd 43 apothekers, ter zijde gestaan door 22 assistenten en hebben omstreeks 30 buitenlandsche geneeskundigen en 60 buitenlandsche vroedvrouwen het recht tot practiseeren in Limburgsche grensgemeenten. Uit de toelichting omtrent de uitgebreidheid van den werkkring en de verdeeling van den arbeid der artsen blijkt verder dat de behoefte aan meerdere geneeskundige hulp in Limburg niet zoo groot is als wel vrij algemeen verondersteld wordt. Onmiskenbaar bestaat er behoefte aan liulp in enkele streken van het hertogdom , maar dat is uitzondering, en kan — mits slechts alom voor behoorlijke bezoldiging der artsen en vroedvrouwen worde zorg gedragen — gemakkelijk opgeheven worden daar het totaal aantal artsen en med. studenten in Nederland nog steeds meer dan voldoende en het aantal med. studenten buitengewoon groot is. Door vestiging van geneeskundigen te Broekhuijzen , Sevenum Kessel, Baexum , of Heijthuijsen, Nuth 'en Gulpen ware de geregelde gang van den geneeskundigen dienst in Limburg voldoende te verzekeren. Aanbeveling zou verdienen liet bevorderen van vestiging van vroedvrouwen , waarop reeds sinds vele jaren herhaalde malen de aandacht van Gedeputeerde Staten werd gevestigd, waarbij in overweging gegeven werd om, hetzij door oprichting eener vroedvrouwenschool te Maastricht te helpen bevorderen , hetzij door subsidiën te verstrekken aan leerling-vroedvrouwen , uit Limburg afkomstig, mede te werken tot voorziening in de behoefte aan verloskundige hulp. Maar ook dit zou weinig baten, zoolang sommige gemeentebesturen ongeneigd zijn tot financieële offers, waar het de vestiging van eene vroedvrouw in hunne gemeente geldt. De uitoefening van dit vak moet toch een bestaan opleveren. Zoo werden toch te vergeefs herhaalde malen bij briefwisseling en mondeling onderhoud de gemeentebesturen van Stein, Elsloo , Urmond, en Grevenbicht uitgenoodigd , iets te doen om te voorzien in de behoefte aan verloskundige hulp. Doch te vergeefs. Door f 200 samen te brengen ware het mogelijk geweest zich van de vestiging eener vroedvrouw in deze geheel van genees- en verloskundige hulp verstoken streken te verzekeren. Het was echter niet mogelijk de gemeentebesturen tot het verleenen dezer noodzakelijke toelage te brengen. Onbegrijpelijke indolentie en onvergeeflijke verontachtzaming der plichten tegenover de mingegoeden, dwingen dus het geneeskundig Staatstoezicht in het belang der menschheid, in deze den beschermenden arm van provincie en Rijk in te roepen om die gemeentebesturen te verplichten naar behooren in de genees- en verloskundige armenverzorging te voorzien. Dikwijls werden bij verlossingen moeder en kind de slachtoffers van gebrek aan verloskundige hulp. Tevens moet opgemerkt worden , dat van den geneesheer, bij gebrek aan vroedvrouwen, veel te veel tijdverlies gevorderd wordt bij gewone verlossingen, waar eene vroedvrouw zeer goed in zijne plaats hulp had kunnen verleenen. Wel is waar schijnt het totaal aantal vroedvrouwen in Limburg vrij bevredigend, maar men bedenke daarbij , dat van de 60 thans in Limburg praktiseerende vroedvrouwen slechts 17 nog in de kracht van het leven zijn. De anderen hebben allen meer dan 25 jaren dienst, 3 harer zijn zelfs meer dan 50 jaar vroedvrouw, 8 tusschen 40 en 50 en 17 tusschen 30 en 40. De afname van geneeskundigen en vroedvrouwen , reeds nu belangrijk , zal, bij gebrek aan toevoer, dus weldra buitengewoon groot zijn. In 1868 praktiseerden in Limburg 62 geneeskundigen en 89 vroedvrouwen. » 1871 » » » 49 » » 79 » » 187.6 » » » 45 » » 69 » » 1881 t » » 39 » » 62 » » 1882 » » » 41° » » 63 » » 1884 » » » 40 » » 60 » Resumeerende, werd Gedeputeerde Staten dus geadviseerd te trachten het daarheen te leiden, dat: 1°. behoorlijke regeling der genees-, heel- en verloskundige armenverzorging , van gemeentewege , worde verzekerd; 2°. dat subsidie vanwege provincie en het Rijk aan hulpbehoevende gemeenten worde -verleend, ter behoorlijke voorziening in de geneeskundige armenverzorging; 3°. dat de oprichting van ziekenfondsen worde bevorderd; 4°. dat ter opname en verpleging van lijders aan chronische en besmettelijke ziekten de noodige ziekenhuizen in de centra van bevolking worJen opgericht ; onder an leren door toepassing van art. 7 der epidemiewet; 5°. dat bij de oprichting van dergelijke ziekenhuizen waar noodig, even goed als bij den bouw van scholen en kerken, subsidiën vanwege provincie en Rijk worde verleend; 6°. dat te Maastricht eene vroedvrouwenschool worle opgericht, of, aan Limburgsche meisjes als leerling-vroedvrouw te Rotterdam en Amsterdam opgeleid , vanwege de provincie toelagen worden verstrekt. F. Adviezen over verschillende onderwerpen. Aan het verzoek van den Commissaris des Konings in Noordbrabant om het gevoelen te vernemen van den iuspecteur, alvorens de door den Minister van Justitie gevraagde inlichtingen te verstrekken, in verband met eene voorgenomen wijziging der wet van 19 September 1874 ( Staatsblad n°. 130), houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwairloozing van kinderen, werd voldaan. Noordhrabant 1 * Kinderarbeid. De door de Regeering gevraagde inlichtingen op het adres van een geneesheer, zich be- Doodsehouw. klagende, dat in zijne standplaats en omliggende gemeenten misbruiken ten opzichte der doodschouwing plaats vonden, werden verstrekt. • Aan de Regeering werd inlichting gevraagd betreffende het overnemen eener apotheek door een apothekersbediende, onbevoegd tot het houden eener apotheek; terwijl een oudapotheker in de gemeente wonende, zich bereid verklaarde-, als verantwoordelijk hoofd der apotheek op te treden. Overneming eener apotheek. De Regeering vond hierin geen wettelijk bezwaar, ook het visum van zijn bewijs van bevoegdheid kon niet worden geweigerd. Hij kon dan ook gebruik maken van het recht dat het 2de lid van artikel 3 der wet van 1 Juni 1865 ( Staatsblad n°. 61) hem' geeft. De aandacht van een burgemeester werd gevestigd op het feit, dat bij het voorkomen Art 20 der wet van. van eenige besmettelijke ziekte in zijne gemeente, het zichtbaar kenmerk aan de huizen \ December^ 1872 werd verwijderd, zonder dat uit eene verklaring van een geneesheer was gebleken, dat het { -' taats " n ' 134) ' gevaar voor besmetting geweken was. Artikel 20 der epidemiewet werd daardoor illusoir gemaakt en mis'e zijn doel. Bij onderzoek bleek dat nooit aan den geneesheer dergelijke verklaring was gevraagd. Het gemeentebestuur van Velp kwam terug op zijn besluit om de openbare school, die School te Velp. laag was gelegen en des winters onder water liep, te bouwen op een hooger terrein. Na vruchtelooze poging bij het gemeentebestuur, stelde de inspecteur de Regeering met het besluit van genoemd bestuur in kennis. Gedeputeerde Staten werden verzocht het gemeentebestuur van Velp met nadruk te wijzen op het belang van verplaatsing van het schoollocaal op een hooger terrein, daar toepassing van artikel 5 der wet van 17 Augustus 1878 {Staatsbladii 0 . 127), indien dit niet geschiedde, zou moeten volgen. Door het gemeentebestuur van Bladel werd aan de Regeering wijziging verzocht van artikel Art. 1 der wet van 1 der wet van 8 Mei 1869 ( Staatsblad n°. 80), in dier voege dat de weJerzijdsche toelating 8 Mci 18 ®° van geneeskundigen van het eene Rijk in het het andere, zich verder dan in de aangrenzende ta " tMarl n - HU ?- en aangewezen gemeenten zoude kunnen uitbreiden, en dat, Bladel in dat voorrecht met betrekking tot Arendonck zoude mogen deelen. De grond van het verzoek berustte op geldelijk verschil met een geneesheeer te Eersel. Wijziging van artikel 1 der genoemde wet in den zin van het gemeentebestuur van Bladel, kwam den inspecteur niet wenschelijk voor, omdat het bestuur bij eventueele weigering van geneeskundige hulp door een geneeskundige te Arendonck , zooals nu door den geneesheer te Eersel geschiedde, even afhankelijk zou zijn van Arendonck als nu van Eersel. Een verhoogd honorarium zou wellicht den geneesheer var Eersel van zijn besluit kunnen terugbrengen. De Regeering gaf het gemeentebestuur van Bladel in overweging dit middel te beproeven, •of wanneer dit niet baten mocht, pogingen te doen om eene vroedvrouw te krijgen op eene niet te lage bezoldiging. Overtreding van De aandacht van het gemeentebestuur te Uden werd gevestigd op het wegnemen van het "4 'December e i872 11 zichtbaar kenmerk bij het voorkomen van besmettelijke ziekten, zonder verklaring vaneen (Staatsblad n°. 134). geneeskundige dat het gevaar van besmetting geweken was. Verbod van in- Tengevolge der Koninklijke hesluiten van 26 April 1884 ( Staatsblad n 8 . 80) en van 21 van'lompen^enz. 1884 , Staatsblad n\ 179) werden dagelijks tal van goederen aan het greuskantoor te Rosendaal aangehouden. Door den burgemeester dier gemeente, onder wiens toezicht en verantwoording de goederen werden gesteld, uitgenoodigd om maatregelen te nemen tot ontsmetting van aangehouden ongewasschen lijf- en beddegoed, bleek het den inspecteur, dat er van wasschen en ontsmetten geen sprake kon zijn, daar hiertoe geene gelegenheid bestond: dat badoeld goed, onverschillig of de reizigers uit -eene al dan niet door cholera asiatica besmette plaats herkomstig waren , werd aangehouden, en tegen reizigers die gebruikte zakdoeken, halsboorden, overhemden enz. in hunne koffers medevoerden , door de ambtenaren der invoerrechten en accijnsen proces-verbaal werd opgemaakt, en aan het openbaar ministerie ter vervolging werd opgezonden , hetwelk, oordeelende dat strafrechterlijke vervolging niet iu de bedoeling der Regeering kon liggen, de processen-verbaal, toen reeds ten getale van 90 , buiten vervolging liet. De Regeering hiermede in kennis gesteld , berichtte , dat na overleg met het Departement van Financiën , minder strenge toepassing van bedoeld verbod te Rosendaal, het gevolg zou zijn; dat vervolging van de personen tegen wie proces-verbaal was opgemaakt wegens onwillekeurige overtreding van dat verbod, waarschijnlijk niet zou plaats hebben, terwijl aan den Minister van Waterstaat, Handel eb Nijverheid machtiging was verstrekt tot het opslaan eener loods bij het station voor het wasschen en ontsmetten van inbeslag genomen goed. Voorzorgsmaat^- Tot wering van besmetting door uit Parijs en andere toenmalige brandpunten van heerachender cholera besmetting komende reizigers en goederen, werd het geneeskundig toezicht verscherpt op de, te Parijs. langs de zuiderlijke grenzen des Rijks binnen loopende treinen en in de eerste plaats te Rosendaal, waarlangs het meerendeel der reizigers, komende uit Parijs in Nederland, vervoerd wordt. Een officier van gezondheid werd ter assistentie en onder toezicht van den geneeskundigen inspecteur te Rosendaal gestationeerd, voor het Sanitair toezicht op bedoelde treinen. Eene dienstregeling, in overleg van genoemden officier opgemaakt, werd der Regeering toegezonden. De inspecteur berichtte dat ziekeninrichting, verzorging en vervoer in orde waren, en dat lokalen voor ontsmetting van goederen en tot onderzoek van verdachte lijders waren aangewezen. Later werd van de Regeering bericht ontvangen, dat voor Rosendaal een ontsmettingsoven, model O., Schimmel, uit Chemnitz, verwacht werl. Verder werden de ziekeninrichtingen in de grensgemeenten Baarle-Nassau, Budel én Valkenswaard bezocht. De ziekeninrichting te Baarle-Nassau werd voldoende bevonden, alleen ligging en dekking voor de zieken lieten te wenschen over. Door de Regeering gemachtigd tot het in gebruik nemen voor's hands van e&n achttal beddenbakken met toebehooren uit het militair hospitaal te Breda, werd er onmiddellijk een beddenbak met toebehooren aan den burgemeester van Baarle-Nassau afgezonden. De geneesheer der gemeente nam de zorg op zich voor het sanitair toezicht op de treinen en eventueel aan te voeren lijders. Een lokaal tot ontsmetting werd aangewezen, voorverpleging en voor ontsmettingsmiddelen wordt door het gemeentebestuur zorg gedragen en de draagbaar van het station werd tot vervoer van lijders beschikbaar gesteld. De inlichtingen te Budel en te Valkenswaard, met alles wat tot verzorging van lijders werd vereischt, beantwoordden aan het doel. • Te Valkenswaard stelde zich de aldaar gevestigde geneesheer ter beschikking van den geneeskundigen inspecteur voor het gezondheidsonderzoek op de grenzen, de leiding der ontsmetting er. de verplegiug van eventueel voorkomende choleralijders; terwijl te Budel, waar geen geneesheer gevestigd is, een geneesheer uit Hamont, zich met de behandeling der lijders zou belasten. Naar aanleiding van eene missive van den Minister van Justitie, werd door de Commis- Gelderland, sarissen des Konings in de provinciën Gelderland en Utrecht aan de geneeskundige ambte- ,i 0 or kinderen'vJ™ naren hun advies verzocht, ter beantwoording van de drie volgende vragen: <2 tot te jaren. 1°. Welke arbeid is voor kinderen van 12 tot 16 jaren onvoorwaardelijk of voorwaardelijk schadelijk te achten en behoort dus onvoorwaardelijk te worden verboden of slechts voorwaardelijk te worden toegestaan? 2°. Welke werktijd zal voor bedoelde kinderen bij de niet verboden industrieën als maximum worden vastgesteld? 3°. Kan men daarbij al dan niet de bepaling voegen, dat de arbeid niet zal worden verricht vóór zeker uur bijv. zes uren 'smorgens en na zeker uur bijv. acht uur 'savonds? Hieromtrent werden inlichtingen verstrekt. Een arts beklaagde zich aan den burgemeester van Barneveld en aan den geneeskundigen Att. 21 .Ier wet inspecteur over het voorschrijven van een geneesmiddel tot inwendig gebruik, door een m * stedelijk heel- en vroedmeester aan iemand die aan een keelabces leed. De inspecteur deelde, in overleg met den burgemeester, de klacht aan den officier van justitie mede, met eene uitvoerige toelichting. Tot veroordeeling werden geen termen gevonden. Op de vraag van een geneesheer, of een student in de medicijnen, die het eerste gedeelte van het arts-examen had gedaan, door hem als assistent mocht worden gebruikt, werd ontkennend geantwoord, op groud van art. 1 der wet van 1 Juni 1865 {Staatsblad n° 60). Art. 1 iler wet van 1 Juni 18tiT> [Staatsblad n°. 59). Aan een plattelandsheel- en vroedmeester, die verzocht te worden ingelicht of hij strafbaar was indien hij verklaringen van inenting afgaf, waarop hij zich noemde arts, werd, na gevraagd advies van het rechtsgeleerd lid, gemeld, dat een vonnis te Winschoten gewezen, waarbij een dergelijke daad was straf baar gesteld , door den Hoogen Raad was vernietigd en, dat de geneeskundige ambtenaar zich niet verzetten zou, indien hij dien titel voerden, ofschoon hem die niet toekwam. Aan eenen burgemeester, die verzocht te vernemen of eene vroedvrouw, die tijdelijk in zijne gemeente gevestigd was aldaar de praktijk mocht uitoefenen, werd bericht, dat zij daartoe bevoegd was, mits haar getuigschrift, na overlegging van haar bewijs van vestiging aldaar, in overeenstemming met art. 4 der wet van 1 Juni 1865 ( Staatsblad n". 60), was geviseerd. Art. D^der wet Aan een gemeente-geneeskundige, die verzocht te worden ingelicht of hij verplicht was Staatsblad n°. oó)! de doodschouw te verrichten van eene overledene,'die door een geneesheer, in een andere gemeente gevestigd, geneeskundig was behandeld, doch, die weigerde eene verklaring van overlijden ingevolge art. 5 af te geven , werd geantwoord, dat de behandelende geneesheer eene verklaring had moeten afgeven , doch, dat hij verplicht was, indien hij als doodschouwer ia die gemeente was benoemd, op verzoek van het gemeentebestuur de doodschouw te verrichten, omdat zulks volgens art. 4, al. 4, der wet van 10 April 1869 (Staatsblad n°. 65) is voorgeschreven. Aan het gemeentebestuur, dat op de verplichting van den behandelenden geneesheer was gewezen en tot antwoord gaf. dat de tijd te kort was om de gevorderde verklaring te verkrijgen, werd aanbevolen tegen dien geneesheer proces-verbaal op te maken. Dit laatste geschiedde niet. Op de vraag, of een Duitsch geneeskundige, bedoeld bij Koninklijk besluit van 1 Juni 1874 (Staatsblad n°. 71), alzoo gemachtigd tot het uitoefenen der geneeskundige praktijk in Nederlandsche grensgemeenten, ook gerechtigd is tot afgifte en onderteekening van de verklaring, bedoeld bij art. 5 der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n°. 60), wanneer deze werkelijk den patiënt heeft behandeld , of wel, dat bij zoodanig geval de lijkschouw moet worden verricht door den geneeskundige die daarmeê belast is, werd geantwoord dat eene verklaring moest worden afgegeven. Art. n aUn .^-2 en A.au een apotheker, die verzocht te worden ingelicht, of de recepten van zijne apotheek, w?t van i Juni 1805 die hij verliet, moesten worden opgezonden en van hoeveel jaren , werden inlichtingen (Staatsblad n*. 6i). gegeven met bijvoeging, dat hij ook het vergifregister en de schriftelijke aanvragen moest inzenden. Door een apotheker te Barneveld werd bericht, dat aldaar door eenige particulieren geneesmiddelen beneden de toegestane hoeveelheid werden verkocht en ten bewijze hiervan overgelegd een doosje pillen, afgeleverd door een zadelmaker. Volgens onderzoek van eene commissie uit den raad bleek, dat die pillen aloë en rhabarber bevatten in eene kleinere dan de toegestane hoeveelheid.- Nadat een aan den apotheker gericht verzoek, om op te geven, welke middelen nog meer werden verkocht, onbeantwoord was gebleven , werd den burgemeester verzocht om dienaangaande voor te lichten. Deze berichtte, dat in zijne gemeente ook muizentarwe met strychnine , pepermuntwater en borsthonig door onbevoegden werd verkocht. Dientengevolge werd hem verzocht proces-verbaal op te maken indien de verkoopers gewaarschuwd, den verkoop niet staakten. Eene waarschuwing was voldoende om den verkoop te staken. Art. 30 der wet van 1 Juni 1865 [Staatsblad n°. C> 1). Art. o der wet van Van den officier van justitie te Zwolle werd afschrift ontvangen van een vonnis, waarbij (Staats'blad 1 ^60). een to ^ l eve J"' n g van geneesmiddelen bevoegd geneesheer, die geneesmiddelen verstrekte aan zieken wonende in eene gemeente waar één apotheker gevestigd was, werd vrijgesproken op grond, dat de geneesmiddelen ten zijnen huize werden afgehaald. De officier vftn justitie kwam hiertegen iD hooger beroep. Uit eene door dien gerechtelijken ambtenaar overgelegde briefwisseling bleek, dat de apotheker, de zwager van den geneesheer uit dezelfde gemeente, geweigerd had geneesmiddelen af te leveren, welke door den later vervolgden geneesheer waren voorgeschreven. Aan een geneesheer, die mededeeling verzocht waarom de school in eetie gemeente Wet tot voorziening waarin hij praktiseerde wegens het heerschen der mazelen niet werd gesloten, werd ge- besmettélfke ziekten, antwoord, dat de wet den geneeskundigen ambtenaar geen machtiging verleent om aan de gemeentebesturen de verplichting op te leggen om eene school te sluiten , en dat het niet noodig is, de school te sluiten bij het heerschen van mazelen, wanneer artt. 14 en 19 der Wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134) worden nageleefd. Toen de predikant te Lobith aan typhus was gestorven , werd het vervoeren van het lijk naar het familiegraf te 'sHage geweigerd, op grond van art. 11 der wet van 4 December 1872 (,Staatsllad n°. 134). Begraving van lijders nnn besmettelijke ziekten overleden. Yan den burgemeester van Hurwenen werd bericht ontvangen, dat de behandelde geneesheer weigerde eene verklaring af te geven, om een aan febris typhoïdea overledene spoedig te laten begraven. Aan hem werd geantwoord, dat de wet den geneesheer opdraagt, hierin te beslissen. Op eene vraag van het hoofd der gemeente Huissen, tegen wien proces-verbaal moest worden opgemaakt wegens het plaatsen van lijken in de R. C. kerk aldaar, die de atmospheer in de kerk verpestten, niettegenstaande door den burgemeester aan den pastoor op sanitaire gronden verboden was , om zoodanig lijken tijdelijk in de kerk te plaatsen, meende de geneeskundige adjunct-inspecteur te moeten antwoorden, dat de beslissing, indien overtreding had plaats gehad van eene gemeeuteverordéning, in deze bij den rechter was. Mocht het hier gelden een lijk, overleden aan eene besmettelijke ziekte, dan geeft het bepaalde bij dé tweede alinea van art. 11 en de laatste volzin van art. 8 der wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134), aan het hoofd der gemeente de macht om afdoende maatregelen te nemen. Het vaststellen van eene gemeenteverordening, om toestanden als bovengenoemde tegen te gaan, oordeelde de geneeskundige ambtenaar, indien zoodanige verordening voor de gemeente Huissen niet mocht bestaan, zeer gewenscht. Burgemeester en wethouders van Arnhem vroegen advies omtrent plaats en wijze voor een op te richten desinfecte-oven. Desinfectie-ovcn te Arnhem. Door de heeren H. A. E. Smeenk en J. C. Huijsman te Brielle werd een adres gericht tot de Regeering , waarbij werd geklaagd over nadeelige toestanden , en het verzuimen van maatregelen ter bevordering van de algemeene gezondheid. Znlriliollnnd. Schadelijke toestanden te Brielle. Hieromtrent werd door den Minister advies gevraagd. De adjunct-inspecteur deelde hierop mede, dat deze klachten gegrond waren, en dat door hem sedert jaren maar grootendeels vergeefs, was aangedrongen op verbetering van den toestand, van vele slooten en grachtjes, waarin privaten uitloopen, in de dichtbevolkte buurten der gemeente. Wel werden door het benoemen van commissiën pogingen in het werk gesteld en plannen gemaakt om hierin verbetering te brengen , maar deze zijn tot dusverre niet tot uitvoering gekomen. Ook werd het gemeentebestuur bij herhaling herinnerd aan nakoming van art. 7 der wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134), het inrichten van eene gelegenheid totafzonde. - ring van lijders aan eene besmèttelijke ziekte. Volgens bericht was tot oprichten van een gebouw of barak een memoriepost op de begrooting van 1882 en 1883 gebracht. Nu blijkt echter, dat het bestuur daarvan heeft afgezien , en een contract heeft gesloten met het Departement van Oorlog tot het gebruik van een gedeelte der infirmerie. Daargelaten de vraag , of op die wijze voldaan wordt aan de bedoeling van dat wetsartikel, moet een gebouw midden in de kom der gemeente voor dat doel niet zeer geschikt geacht worden. Uit. een en ander blijkt de noodzakelijkheid, dat te Brielle de belangen der volksgezondheid meer ernstig worden ter harte genomen, een aanvang worde gemaakt met de verbetering van die toestanden , welke dringend voorziening eischen. Verspreiding van Door de provinciale staten van Limburg is aan de Gedeputeerde Staten van die provincie geneeskundigen. een oru ierzoek opgedragen naar de behoefte aan geneeskundige hulp in dat gewest. Gedeputeerde Staten vroegen naar aanleiding daarvan aan hunne ambtgen'ooten in de overige provinciën hoe aldaar de toestand is, of er gebrek aan geneeskundige hulp is en zco ja, wat er gedaan is om daaraan te gemoet te komen. Hierover vroegen Gedeputeerde Staten vau Zuidholland om bericht en raad. De geneeskundige inspecteur antwoordde dat hij , ten einde niet op lossen grond en naar een misschien niet juisten indruk te antwoorden op de gedane vragen , noodig had het uitvoerig onderzoek in 1878 door de vergadering der geneeskundige inspecteurs ingesteld naar de verspreiding der geneeskundige hulp in geheel Nederland, te herhalen voor de provincie Zuidholland. Voor elke der 193 gemeenteli der provincie werd daarom den toestand (Mei 1884) vergeleken met den toestand 1 Juli 1878, zooals die in het in 1879 gedrukt verslag met atlas is aangewezen. Wat bij dergelijke nauwkeurige vergelijking al dadelijk de aandacht trekt, is het geringe verschil tusschen 1878 en 1884. Er zijn 51 gemeenten waar noch een geneeskundige noch eene vroedvrouw woont. In 1878 waren er 48. Wanneer men bedenkt dat een paar gemeent-n in jSlei 1884 juist in een overgangstijd waren en slechts toevallig op dat oogenblik zonder geneesheer, dan kan men zeggen dat de toestand na die 6 jaren in dit opzicht dezelfde is gebleven. Die 51 gemeenten zijn meestal kleine gemeenten: 36 er van hebben minder dan 1000 inwoners; 9 tusschen 1000 en 1500. Wel zijn er 9 gemeenten waar in 1878 een geneeskundige was en iu Mei 1884 geen , maar daarentegen zijn er 4 waar er toen geen was en in 1884 wel, en 4 die in 1878 geene vroedvrouw hadden waar er later zich eene gevestigd heeft. Het gering aantal gemeenten waar geen geneesheer gevestigd is, maar wel een vroedvrouw — het zijn er slechts twee — wijst er wel op, dat zeker niet vele gemeenten gebrek kunnen hebben aan geneeskundige hulp. Anders zouden er meer zijn, die zich althans de hulp van eene vroedvrouw verzekerden. Er zijn gemeenten zonder geneesheer, waar ztlfs een vroedvrouw niet kan bestaan, omdat geneeskundigen uit omliggende plaatsen haar ten aanzien van den pjijs der verlossingen te veel concurrentie aandoen. In 1878 werd mededeeling gedaan van een geval, waarin bij het vertrek van eene vroedvrouw een plattelands-heelmeester aanbood hare betrekking waar te nemen voor f 50 minder dan de vroedvrouw had genoten ! Nog onlangs yerliet een vroedvrouw een dorp, waar zij alleen was, omdat een naburig plattelands- heelmeester zijne verloskundige hulp voor zóó geringen prijs beschikbaar stelde, dat de vroedvrouw bijna niet gebruikt werd. Dergelijke gevallen komen meer voor. Zulke toestanden wijzen zeker niet op gebrek aan geneeskundigen. Er waren trouwens in Juli 1878 482 geneeskundigen, en den 31sten December 1883 waren er 480, juist evenveel als 31 December 1882. Het getal vermindert dus niet. Daarentegen neemt het getal vroedvrouwen toe. Er waren er ] 17 in Juli 1878; aan het eind van 1883 waren er 134 en den 31 sten December 1884 waren er nog 11 meer, dus 145. De vermeerdering van liet aantal vroedvrouwen is een gelukkig verschijnsel. Dat zij niet meer dan het geval is, zich vestigen op plaatsen waar geen geneesheer is, ligt deels in de zooeven aangewezen reden, deels ook in de weigering van gemeentebesturen om een behoorlijk traktement beschikbaar te stellen. Kan men in het algemeen zeggen dat in Zuidholland geen gebrek is aan geneeskundigen , daaruit volgt niet, dat er niet eenige plaatsen zijn, waar het raadzaam ware dat men zorgde voor de vestiging van eenen geneesheer, omdat geneeskundige hulp op te grooten afstand moet worden gezocht. Dit is bepaaldelijk het geval in enkele plaatsen in het zuiden der provincie: Leksmoud, Maasdam, Melissant, Rockanje. Door vestiging van een geneesheer in die gemeenten zou tevens in de behoefte van omliggende plaatsen zijn voorzien. In "de beter voorziene Noordelijke streken zijn zulke plaatsen niet zoo gemakkelijk aan te wijzen. En in vele gemeenten waar noch een geneeskundige, noch eene vroedvrouw is, moet geneeskundige hulp te ver worden gezocht, om niet te wenschen dat men zich daar van eene vroedvrouw verzekerde. In sommige gemeenten hebben niet zelden geboorten plaats zonder hulp van eenen verloskundige of eene vroedvrouw. Nu het aantal goede vroedvrouwen door de opening eener tweede Rijkskweekschool te Rotterdam toeneemt, zal het allengs ook minder bezwaarlijk vallen, zich eene vroedvrouw, te doen vestigen, waar niet geneeskundigen die vestiging tegenhouden. Ten aanzien van de vraag, wat tot verbetering van den toestand gedaan of beproefd is, kan men slechts antwoorden, dat maar al te dikwijls de pogingen om een gemeentebestuur te bewegen op betere wijze te voorzien in de behoefte aan geneeskundige hulp vruchteloos blijven. Zeer duidelijk is bij niet weinigen het streven, niet om in dit gewichtige gemeentebelang zoo goed mogelijk te voorzien, maar om er zich op de goedkoopste wijze af te maken. Van de menschlievendheid der geneeskundigen wordt niet zelden misbruik gemaakt door gemeentebesturen, die wel weten dat deze, als het er op aankomt, de zieken niet zonder hulp zullen laten. Het kan niet worden ontkend, dat van de zijde van sommige gemeentebesturen in dit opzicht meer behoorde te worden gedaan. Omtrent de wijze, waarop doeltreffende verspreiding van geneeskundige hulp het best zou worden bevorderd, zie men hetgeen is gezegd in het aangehaalde. «Onderzoek naar de verspreiding der geneeskundige hulp in Nederland" ('s Gravenhage , Mensing en Visser, 1879). Hetgeen daar is gezegd, is nog volkomen juist. De hulp van bekwame geneeskundigen ontbreekt niet, waar deze eeiien bevredigenden werkkring en een behoorlijk bestaan kunnen vinden. Zij ontbreekt alleen en moet blijven ontbreken , waar die noodzakelijke voorwaarden voor de vestiging van degelijke mannen gemist worden. Het laat zich voorzien, dat er na niet langen tijd een overvloed van geneeskundigen zijn zal. Volgens de studenten-almanaken toch, waren er in het begin van 1884 aan de 4 universiteiten , behalve 56 militaire studenten (die toch ook tot de praktijk bij niet-militairen bevoegd worden), niet minder dan 985 studenten in de geneeskunde. In het geheel dus 1041. In de laatste 4 jaren daarvan 81 in 1883. 1880 — 1883, zijn 275 akten van bevoegdheid als arts uitgereikt; Knordhollnnd. Maatregelen tegen cholera te Amsterdam. Op verzoek van het gemeentebestuur van Amsterdam, werd advies uitgebracht o\rer een foorstel van de commissie van toezicht op den stedelijken geneeskundigen dienst, betreffende het nemen van maatregelen bij het uitbreken eener cholera-epidemie. In hoofdzaak werd dat voorstel, om bij het uitbreken eener cholera-epidemie te Amsterdam , op vijf punten der stad stations op te richten, waaruit zoowel bij dag als bij nacht onmiddellijk geneeskundige hulp kon worden verleend, aanbevolen. Op het aantal der voor dat doel aangestelde geneeskundigen en op hun honorarium Werdén wijzigingen voorgesteld. Onbeheerde apotheek te Buiksloot. Met de erfgenamen van den geneeskundige A. W. Yan Douwe werd overleg gepleegd omtrent zijne apotheek, die uit het door hem bewoonde huis te Buiksloot, moest verwijderd wofden. Daar van een openbaren verkoop dier apotheek met hare medicamenten, geen sprake kan zijü en een onderhandsche verkoop tijd vereischte, werden, onder toezicht van den geneeskundigen ambtenaar, de vergiften onschadelijk gemaakt en de overige medicamenten Voorloopig op eene daarvoor door het gemeentebestuur aangewezen plaats geborgen. Desinfectie bij mazelen. Aan een burgemeester, die vroeg of ontsmetting bij mazelen noodig was, werd geantwoord: dat bij het veelvuldig heerschen van mazelen met een goedaardig karakter eene ontsmetting van huizen moeielijk algemeen kan toegepast worden; dat daarentegen bij de eerst voorkomende gevallen, alsmede bij het meer kwaadaardig optreden dezer ziekte eene ontsmetting noodzakelijk wordt geacht; en dat eveneens eene ontsmetting van openbare gebouwen, zooals scholen, wanneer deze een brandpunt van besmetting blijken te zijn, dringend wordt éanbevdlen. Tevefis werd herinnerd aan het bepaalde in art. 14 der wet van 4 December 1872 ( Staatsblad n°. 134), zoodat ook de kinderen uit door mazelen besmette huizen, bij niet ontsmetting daarvan, eerst na verloop van 8 dagen — nadat de ziekte, volgens Schriftelijke verklaring van een geneeskundige geweken is — de school mogen bezoeken. Desinfectie bij cholera nostras. Aan een geneeskundige, die daaromtrent inlichtingen verzocht, werd medegedeeld, dat onteigening en vernietiging van beddegoed, door lijders aan cholera nostras gebruikt, alleen bij groote onzindelijkheid mocht plaats hebben, en dat dus, zoo mogelijk, een ontsmetting — vooral noodzakelijk in tijden, waarin cholera asiatica dreigt — moest worden toegepast. De wijze van ontsmetting werd aangegeven. Stark's huisapotheek. Toen de apotheker Stark te Nieuwer-Amstel eene huisapotheek (een kastje met 33 medicamenten) in den handel had gebracht en deze bij advertentie voor f 25 te koop aanbood werden pogingen aangewend het verkoopen daarvan te doen staken Hem werd vooreerst in een schrijven ontraden met den verkoop dier kastjes voort te gaan zoowel omdat de vergiften (chloroform, laudanum , morphine- en daveriepoeders) die zij bevatten , tot ongelukken kunnen aanleiding geven , alsook omdat het op deze wijze verkoopen van geneesmiddelen en vergiften in strijd is met de wet, aangezien het den apotheker niet geoorloofd is geneesmiddelen of vergiften af te leveren zonder inachtneming van de artt. 9 en 13 der wet van 1 Juni 1865 ( Staatsblad ii°. 61). Toen de heer Stark daarop mededeelde, dat hij alvorens een huisapotheek af te leveren, door tusschenkomst van den burgemeester, zich van het geestelijk en zedelijk standpunt van den kooper overtuigde, werd het gevoelen in deze gevraagd van het rechtsgeleerd lid van den geneeskundigen raad mr. Willeumier en van den officier van justitie te Amsterdam. In beide daarop ontvangen rapporten werd de strafbaarheid van verkoop van dergelijke huisapotheekjes aangetoond. Met géwenscht gevolg werd daarop den verkooper het ongeoorloofde zijner handelingen onder het oog gebracht. Zeeland. Mond- eu klauwzeer te St. Anna Ter Muiden. Te St. Anna ter Muiden kwam mond- en klauwzeer bij het vee voor. Ten einde de nadeelige gevolgen van het gebruik van de melk bij kinderen te voorkomen , werd de raad gegeven de melk vóór het gebruik te koken. Y ei-klaringen door vroedvrouwen afgegeven te St. Annaland. Aan den burgemeester van St. Annaland werd op zijn vraag of vroedvrouwen verklaringen mogen afgeven, dat kinderen levenloos geboren zijn, geantwoord, dat dit door een geneeskundige moet geschieden en dus aan eene vroedvrouw niet geoorloofd is. Kinderarbeid. Naar aauleiding van een schrijven van den Minister van Justitie werd door den Commissaris des Konings de meening van den inspecteur gevraagd omtrent de volgende vragen: 1°. Welke arbeid is voor kinderen van 12—16 jaren onvoorwaardelijk schadelijk te achten en behoort dus onvoorwaardelijk te worden vérboden of slechts voorwaardelijk te worden toegelaten ?■ 2°. Welke werktijd zal voor bedoelde kinderen bij niet verboden industriën als maximum worden vastgesteld? 3 C . Zal men daarbij al dan niet de bepaling voegen, dat de arbeid niet zal worden verricht voor zeker uur bijv. zes uur 's morgens en na zeker uur bijv. acht uur 's avonds. De inspecteur beantwoordde de gestelde vragen door eene opgave van den onvoorwaardelijk en voorwaardelijk schadelijken arbeid , en sprak, op grond van de negatieve resultaten die het rapport van de commissie , belast met het onderzoek naar den toestand der kinderen in fabrieken, oplevert, als zijne meening uit, dat slechte voeding en hereditaire voedingsstoornissen van grooteren invloed op den gezondheidstoestand zijn dan fabrieksarbeid (met uitzondering van den onvoorwaardelijk schadelijken) en dat elke vermindering van het aantal werkuren, vermindering van voedsel ten gevolge heeft, of wel de loonsvermindering wordt gecompenseerd door extra verdiensten van arbeid, in veelal kleine slecht geventileerde woningen verricht. * Bepalingen omtrent het aantal werkuren achtte hij daarom minder wenschelijk, dan zorg voor goed hygiënische inrichting der fabrieken en maatregelen tot het voorkomen van ongelukken. Alleen zou aan kinderen, tusschén 12-16 jaren,'arbeid tusschen 8 uur 's avonds en 6 uur 's morgens moeten worden verboden. « De aandacht van den president der geneeskundige commissie te Gent en van den burge- Lood in het glazuur meester te Terneuzen werd gevestigd op het voorkomen van lood in het glazuur van pannen , van pannen, te Terneuzen verkocht en afkomstig uit Selzaete. Aan dr. De Buck te Stekene, die eene apotheek te St. Jansteen wilde oprichten, werd medegedeeld, dat zulks geoorloofd is, omdat hij als geneesheer in eene Belgische grensgemeente in de Nederlandsche grensgemeente mag praktiseeren en geneesmiddelen leveren. Apotheek in eene grensgemeente. Dr. Van Aelst te Kieldrecht, wendde zich, nadat hij eene waarschuwing van den in Uitoefenen der geneeakuud# in eene naburige gemeente. specteur had ontvangen, wegens het uitoefenen der praktijk te Graauw, tot de Regeering met verzoek hem toe te staan aldaar te praktizeeren.
| 38,623 |
MMLIND01:001089032:mpeg21_2
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,880 |
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1880, no. 503, 18-08-1880
| null |
Dutch
|
Spoken
| 238 | 483 |
Prachtiger schild dan voor dezen Kalender werd nimmer aangeboden, rijk verguld en smaakvol gekleurd met verheven voorstellingen geïllustreerd, is het geheel treffend schoon. Nog merken wij op, dat aan den inhoud de meeste zorg besteed wordt. Op bet schild luidt het in vergulden letters: „Brood des levens voor eiken dag des jaars," dat zeker bij het gebruik der „MANNAKORRELS" ten volle tot zijn recht komen zal. 33© prijs is slcclats 90 CBHTTS. Met vrijmoedigheid bevelen wij dezen CHRISTELIJKEN SCHEURKALENDER om zijn uitnemenden inhoud den Christenen in Nederland aan. Ten einde de oplage te kunnen regelen, verzoeken wij u beleefd, reeds nu uwe bestelling den boekhandel te doen geworden. De uitgevers, T. J. KOUSBROEK, firma WARBURG & Co. te Dordrecht. B ordeaux-W ij nen. W. P. J. Tan 't LINDENH0UT, wijnhandelaar, Amsterdam. Levert door geheel Nederland, franco eerste veer met inbegrip van accijns, mand en flesschen voor T 30 1 anker ZUIVERE ROODE WIJN, door haar kracht en zachtheid van smaak bijzonder aanbevolen voor zieken en herstellenden. Het bedrag per postwissel over te maken, en ter voorkoming van abuizen duidelijk adres. Bij HöVEKER & ZOON te Amsterdam kwam van de pers : UW KONINKRIJK KOME! Meri Meren ten Jienste fier Minpfeesfen. uitgegeven door de vereeniging NOORDELIJK EÏMOEIM ZEÏDIÏGSFEEST. Prijs, in linnen band, met muziek, ƒ 0,40. Op het Zendingsfeest te Assen, denZln Juli 11., icerd deze bundel ingevoerd. Hij is bij alla boekhandelaren verkrijgbaar. Nijmegen, — Snelpersdrukkerij der Weesinrishting,.
| 38,444 |
MMLIND01:001087043:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,877 |
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1877, no. 356, 24-10-1877
| null |
Dutch
|
Spoken
| 8,180 | 14,869 |
N», 356, WOENSDAG 24 OCTOBER. 1877, WEEKBLAD GEWIJD AAN CHRISTELIJKE PÏÏILANTHROPIE. Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen. OïENB. 1 vs. 7. Redacteur: J. YAN 'T LINDENHOUT. Uitgever: P. J. MILBORN, TB NIJMEGEN. De armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. Joh. 18 vs. 8. Dit blad verschijnt eiken Woensdag. Abonnementsprijs per kwartaal 75 Cent. Afzonderlijke nommers 10 Cent. Prijs der Advertentiën : van 1—10 regels/I ; elke regel meer 10 Cent. Brieven, gelden, advertentiën, enz., gelieve men franco te zenden onder het motto „Administratie'' aan de Redactie te Nijmegen. INHOUD : de evangelische alliantie te keulen. (Vervolg). — de zedelijke verwildering van het duitsche volk. — kroniek der weesinrichting. ingezonden. binnenlandsch nieuws. buitenlandsch nieuws. kerkbe- richten. liefdegaven. advertentien. DE EVANGELISCHE ALLIANTIE TE KEULEN. ( Vervolg.) In de volgende samenkomst, die gewijd was aan toespraken over „het leven des geloofs een strijd," werd eerst het woord gevoerd door prediker Neviandt uit Elberfeld (1) Na voorlezing van 2 Tim. 2 : 1—14 sprak deze : Wanneer wij in Christus de vergeving en verlossing ontvangen hebben >— hoe veelbelovend schijnt ons dat geloofsleven dan toe! Het is ons dan alsof het een leven zal zijn van enkel zalige rust en stillen vrede der ziel. Elk onzer, die het ervaren heeft, zal zich dit herinneren. Maar zoo blijft het niet. Er is wel geloof, zonder die zalige genietingen. Er is ook een wasdom des geloofs. Verkeerd en gevaarlijk is het echter, die ervaringen of bevindingen nu tot den grond van ons geloof te maken. De vaste grond moet altijd zijn, dat wij Christus toebehooren. Dat is het handgeld, om den strijd des geloofs te voeren. Er zijn wel zielen, die bekeerd zijn, doch van een zegepraal over hunne geestelijke vijanden nog niet weten. Als zij eerlijk zijn, dan moeten zij erkennen dat zij eigenlijk nog niet tot vaste geloof gekomen zijn. Bekeerd zijn is nog geheel iets anders dan werkelijk geloovig zijn. Is men hiertoe gekomen, dan volgt de strijd des geloofs. Gelijk Jozua met Israël, door God uit Egypte verlost en door de woestijn geleid, aan de grenzen van Kanaan staande, nu het beloofde land moest innemen, zoo ook met het geestelijk Israël. God sprak tot Jozua: „Al het land, waarop gij uwen voet zult zetten, heb Ik u gegeven," — daar lag de zekerheid der overwinning; maar zij moesten nu dat land toch innemen. Zoo hebben wij eveneens de stellige belofte, dat God ons over alle vijanden zal doen zegepralen, en dit geeft moed en kracht tot den strijd. Maar — wij moeten toch die vijanden overwinnen. Er is ook voor ons veel lands in te nemen. En deze strijd is niet alleen een verdedigende, maar bovenal een aanvallende strijd. Wij willen een blik slaan: 1. op de vijanden, die wij hebben te bekampen; 2. op de rechte wijze om tegen hen te strijden. — De vijanden zijn drie in getal: de duivel, de wereld, en vleesch en bloed. Van den eerste zegt de Schrift, dat hij rondgaat als een brieschende leenw, zoekende wie hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5:8). Van de wereld: „De wereld zal u haten, omdat gij van haar niet zijt," en „Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in haar is; want zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem" (Joh. 15 : 19 ; 1 Joh. 2 : 15). Van vleesch en bloed: „Legt af den ouden mensch, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, en doet aan den nieuwen mensch, die naar God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid" Ef. 4:22—24.); en verder: „Het vleesch begeert tegen den Geest" (Gal. 5:17), alsmede: „Doodt dan uwe leden, die op aarde zijn," enz. (Col. 3:1—5). Deze drie vijanden vormen de gevaarlijke triplo-alliantie tegen het leven des geloofs. De booze vijand, die aan het hoofd staat, weet met zeer eroote bekwaamheid deze viianden tegen ons te vereenigen, en o gewis, wij zouden tegenover hen vreezen en wanhopig den strijd opgeven, als ons niet zulke heerlijke beloften van Gods kracht in onze zwakheid, en van onze gewisse overwinning gegeven waren. Om tot deze overwinning te komen, moet er echter gestreden worden. En dat wel op de rechte wijze. Want niemand wordt gekroond, tenzij hij wettelijk, dat is naar de regelen, die God gaf, gestreden heeft. Wij kunnen ook ,verkeerd' niet „wettelijk" strijden, en dan volgt de overwinning niet. Wij kunnen : 1. den vijand te gering achten, en dan overwint hij ons. Men kan zich menigmaal zoo lichlzinnig aan verzoekingen blootstellen; dan maken wij zelf het den vijand licht, ons te overwinnen. Hier hebben kJrHnn nm verlichte noEren. ondat wii n)»t ™«nnr. ziens in een strik geraken en op gladde plaatsen vervallen. Maar: 2e wij hebben evenmin de beloften des Heeren gering te achten. Het geloof alleen zeilt al de klippen der ver- (i) Voorganger der Vrije Gemeente aldaar. Vandaar »prediker," niet •pastor," welke titél alleen aan leeraren der »Landskerk" schijnt te worden toegekend. zoeking voorbij. Het eene oog op al deze vijanden, opdat zij ons niet verrassen, maar het andere oog op Christus, opdat ons de kracht niet ontbreke om hen allen, zelfs den duivel te wederstaan, zoodat hij van ons vliedt. (Jak. 4 : 7.) Blijf ik bij mijzelven staan en op mijzelven zien, dan is er alle reden tot moedeloosheid. Maar zie ik op Hem, den oversten Leidsman des geloofs, den Held en Helper van allen, die op Hem betrouwen, dan kan ik getroost zijn. Met mijn gansche hart gelooven dat Christus alle vijanden in mij en rondom mij overwonnen heeft, en dus de zege mij behoort, dat is het geheim van het christelijk geloofsleven, dat tot de overwinning voert. Dit is echter in voortdurenden strijd met hetgeen ik zie en gevoel. Want ik zie en gevoel nog altijd veel zwakheid en zonde in mij. Maar desniettemin er vast op rekenen, dat de Heer in alles zijn woord vervullen zal — dat is de zaak waarop alles aankomt. — 3 : Wij moeten ook het doel onzer roeping niet uit het oog verliezen. Dat is: Christus na te volgen. Paulus zegt: „Ik jaag er naar, of ik het grijpen mocht, waartoe ik ook van Jezus gegrepen ben." (Fil. 3: 12.) Deze strijd is, gelijk wij reeds zeiden, bovenal een aanvallende strijd. De vermaning luidt niet alleen: „Wordt van het kwade niet overwonnen," maar ook: „overwint het kwade, door het goede. (Rom. 12:2.) In de beschrijving onzer geestelijke wapenrusting wordt niet slechts gesproken van het borstwapen der gerechtigheid en het schild des geloofs, ter verdediging, maar ook van het zwaard des Geestea, en het schoeisel der bereidvaardigheid des evangelies," tot den aanval. (Ef. 6:16.) En in allen strijd is dit een groote troost, dat wij eenen Hoogepriester hebben, die niet alleen op Golgotha stierf, maar ook in den hemel leeft, om voor ons te bidden. — 4 : Wij hebben ten slotte ook zeer toe te zien, dat wij in dezen strijd niet naar valsche middelen grijpen. Wij kunnen in dezen van het rechte spoor geraken, wanneer wij n.1. in eigen kracht gaan strijden. Dan zijn wij krachteloos. Dan worden wij door de zonde overmeesterd. Dan geraken wij bovendien weder onder de macht der wet, en verliezen de blijdschap en den troost van het leven der genade. Hierop sprak pastor Stockmeijer, uit Neuchatel: „Strijd den goeden strijd des geloofs" riep Paulus zijnen zoon in het geloof, Timotheiis toe. (1 Tim. 6:12.) De Heer vermaande eveneens: Strij dt om in te gaan door de enge poort." (Luk. 13 : 24.) Geloof en strijd, hoe gaat dat samen ? Er staat ook geschreven : „Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods," (Rom. 9 : 16), en toch zegt de Heer : „Strijdt om in te gaan ? Het strijden is dit: de deur is voor allen open; alles is gereed; maar als nu eene ziel komen wil, dan zijn er honderd stemmen, die haar willen terughouden. Een blik op eigen zonde en schuld, op eigen onwaardigheid en machteloosheid, op zooveel dat men verlaten moet, op zooveel vergeefsche pogingen van vroeger, enz. — dit alles houdt tegen, en weerhoudt de ziel dan om den blik te vestigen en gevestigd te houden op hetgeen Jezus is en deed. Dit nu moet worden doorgeworsteld. Wie daarin blijft steken, die komt om, gelijk de vrouw van Lot omkwam op den weg des behouds. Gelijk haar levensbloed itilstond, zoodra zij omzag, zoo verlamt ons het zien op onszelven en op onze zonden. Wij moeten enkel op Jezus zien, gelijk Israël op de koperen slang, dan volgt de genezing vanzelf. De strijd des geloofs staat tegenover alle strijden in eigen kracht. In het geloof strijden is strijden met de krachten, die in Jezus zijn. Ach wij hebben altijd nog zooveel van ons eigen! Neen, het genezen is onzen God niet zwaar; maar ons trotsche hart te verbreken, o dat heeft veel moeite in. God moet de smeltkroes menigmaal zeer heet maken, opdat alles van ons versmelte, waarmede wij ons versierd hebben, dat de heerliikheid van Christus verWeekt. Een strijd des geloofs is het. Jezus moet door het geloof in ons zijn, zoodat de vijanden, waar zij ons aanvallen, op jezus siuoien. nij m ons en wij in üem — dan üebDen wij de zegepraal over allen vijand, gelijk de Heer tot Jozua sprak: „Ik heb u al dit land gegeven." En wij kunnen op Jezus vertrouwen. Hij wil altijd in en met ons zijn. Eiken morgen, als wij opstaan, heeft Hij ons een pad gebaand', waarop wij veilig kunnen gaan, onder deze ééne voorwaarde, dat wij het oog bestendig op Hem houden. Er staat ook geschreven, dat Hij ons nooit laat verzocht worden boven ons vermogen, maar met de verzoeking steeds de uitkomst zal geven (1 Cor. 10 : 13). Hij is niet alleen de aanvanger, maar ook de voleinder des geloofs (Heb. 12:2). Er zijn velerlei verleidingen en beletselen. Bovenal onze eerzucht ; het zoeken van onszelven, van het eigen ik, ook in het geestelijke. Dit moet sterven; wij moeten ons zelf geheel verliezen, dan zal Christus ons geheel vervullen. En waar wij een oogenblik van Hem afweken, laat ons daar aanstonds weder tot Hem terugkeeren; dan heeft de booze vijand geen vat op ons. Laat mij nog een woord zeggen over het verband tusschfen de liefde en het geloof, en tusschen de hoop en het geloof. De liefde is de dochter des geloofs, en zij is eene dankbare dochter, die hare moeder eert. Want waar het geloof wel onderhouden wordt, daar bloeit ook de liefde; maar wanneer het geloof veronachtzaamd wordt en kwijnt, dan omfloerst ook de liefde haar gelaat. Gelijk de liefde uit het geloof geboren wordt, zoo is de hoop er op gebouwd. De hoop is de stellige verwachting van de vervulling van 't geen wij gelooven. Hoe vaster het geloof, hoe zekerder ook de hoop. Christus zelf moet echter alleen onze hope zijn, niet ons geloof, afgescheiden van Hem. Niet zelfs ook de overwinningen, reeds in het geloof behaald. De 70 disdipelen waren verblijd, dat ook zelfs de duivelen hun onderworpen bleken, in 's Heeren naam. Maar de Heer zeide: Verblijdt u niet daarin, maar hierin — dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen! (Luk. 10 :17-20). Broeders, wij mogen altijd goeden moed hebben, want — onze zaak is boven in orde. En als wij in dit vast vertrouwen leven, dan zullen wij hier beneden niets meer zoeken, dan alleen om het voor den hemel te gewinnen. De volgende spreker was pastor Engels, uit Numprecht. „Ziet, hoe liefelijk is het, dat broeders samenwonen.* En dat moet zoo zijn ; jammer maar dat het veelal zoo weinig gezien wordt. Maar dat kan beter worden. En het zal beter worden, als maar ieder broeder in zijn hart spreekt en bidt: Bij mij zal de schuld niet zijn, als het niet zoo is." Als ieder zoo spreekt, — zie dan'is er het broederlijk samenwonen al. Het leven des geloofs een strijd, — maar een strijd waarin wij steeds moeten en ook steeds kunnen overwinnen. Daarvan wist ook Paulus te spreken. Hij zegt (Eil. 4 :12,13): „j.k. wc» vemeueru ie woruen, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden; beide overvloed te hebben en gebrek te lijden; ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft." — „Alle dingen" — zoo durft de apostel spreken. Maar zegt misschien iemand: „Hij was Paulus ook!' Doch was het Paulus alleen, die zoo stout durfde roemeu ? Neen, het was de taal en de ervaring van al zijne medegeloovigen. Want op een andere plaats betuigt hij, in nog krachtiger woorden, hetzelfde van hen allen, waar hij zegt: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Gelijk geschreven is: Want. om uwentwil worden wij den ganschen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting (Ps. 44:28). Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, nocli diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heer (Rom. 8 : 35—39). In Christus en door Christus, dit alleen is onze kracht. Daarom neooen wij, in iiem zijnde, bovenal noodig m Hem te blijven. Want de strijd wordt met het toenemen onzer jaren niet lichter, gelijk men allicht zou meenen, maar integendeel steeds zwaarder. De vijanden worden meerder; de strijd wordt ernstiger; men leert meer zonden kennen; men neemt het met menige zaak nauwer dan voorheen, enz. Maar toch: overwinnen, steeds overwinnen, ten einde toe overwinnen; want „ik vermag alle dingen, door Christus, die mij kracht geeft," en „in dit alles zijq wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons liefgehad heeft." En de ware geloovige heeft ook geen ware rust, tenzij hij over alles, naar alle zijden heen overwint. Door Christus, die ons kracht geeft. Niets vermogen wij in eigen kracht. Laat ons dit nooit vergeten, opdat wij niet hoog gevoelende, en — te schande worden. De Heer behoedt de ootmoedigen. Hij weet wat maaksel wij zijn, en volbrengt zijne kracht in onze zwakheid. Maar dan moet er in ons zwakheid zijn. Alle eigen kracht, of verbeelding van eigen kracht, staat zijne kracht in ons in den weg. Laat ons er daarom steeds op uit zijn om onszelven gestreng te richten. Dit houdt ons nederig. Dit is ook zoo gewichtig voor net samenleven onderling, vanwaar zooveel strijd, verdeeldheid, twist en tweedracht in de gemeente en in de huisgezinnen? Is het niet doordat veelal de rechte ootmoed des harten ontbreekt f Als wij het oog minder scherpen om de gebreken en fouten van anderen te zien, maar altijd onszelven afvragen: ben ik wel in de rechte stemming?— voorzeker, dan zal de broederlijke liefde niet verstoord worden, en de liefde jegens allen, die er bij behoort, zal niet ontbreken. Laat ons vooral ook tijd nemen om Gods woord ie lezen en te overdenken. Vele meenen: hunne bezigheden laten hun dit niet toe. Maar het is een onmisbare behoefte, en zoolang iemand tijd vindt om te eten en te drinken, moet hij bovenal tijd vinden om geestelijke spijze te nemen; want het geestelijke is meer dan het wereldsche; het hemelsche is boven het aardsche. Het is toch geen weelde, maar wel degelijk onmisbaar vereisehte, dat wie ten strijde trekt, gewapend rij. Welnu, ons wapenmagazijn in den geestelijken strijd is het woord Gods. Dit is het zwaard des Geestes; en het is niet genoeg het te hebben, maar men moet het ook degelijk leeren hanteeren. Die leert men niet zonder bestendig lezen en onderzoek. Wij vinden in dat woord eiken dag nieuwe bestraffing, onderwijzing, kracht en bemoediging. Hierop was het woord aan den heer Van 't Lindenhout, uit Neerbosch: Ik wil niet veel spreken, daar het mij als Hollander moeilijk valt, mijne gedachten in uwe taal uit te drukken. Ik wil alleen zeggen dat het een heerlijke zaak is, een kind Gods te zijn. Ik zeg: te zijn, niet geweest te zijn. Velen zijn het geweest, doch hebben dat leven verloren. Waardoor? Jezus zegt: „Blijft in Mij.' Zij zijn niet in Hem gebleven. Zij zijn van het eenvoudige geloof afgeweken, en daardoor krachteloos geworden in den strijd en weder door de zonde overheerscht. Wij kunnen geene heiligmaking verkrijgen in onszelven, maar alleen in Hem. Met de vraag der volkomene heiliging is het, mijns inziens, aldus gesteld: Ons hart is in zijn diepsten ondergrond onrein. Wanneer nu de stroom van het leven van Christus er doorheen vloeit, dan wordt elke onreinheid, die opwelt, steeds mede weggevoerd. Het moet er mede zijn als met den Rijn, die hier langs uwe stad vloeit. Hij stroomt voort tot in ons land, maar daar blijft hij niet; hij vloeit voort tot in de zee. Zoo moet het leven Gods uit ons doorvloeien tot in de groote zee der wereld. Gij mannen, vrouwen, kinderen moet ieder in uwen kring en omgeving zulk eene strooming Gods zijn. Gij moet zijn het zout der wereld. — Br is bij menigeen geen vooruitgang in het geestelijk leven; hoewel men toch voortdurend werkzaam is om vooruit te komen. Wat is daarvan de oorzaak? Ik heb eens gelezen van eenige visschers, die den ganschen nacht roeiden om hunne bool in zee te krijgen, doch zij vorderden niets. Toen het licht werd, ontdekten zij de oorzaak : de boot was nog met het vischnet aan het strand verbonden. Zit zoo misschien uw hart nog vast aan eenige zonde ? Maak los en laat los — en gij zult vooruitgaan. Laat ons blijven in Jezus. Hij is altijd bij ons en met ons. En in Hem is altijd overvloedig kracht in eiken strijd. Meer dan overwinnaars maakt Hij ons. Ten slotte sprak pastor Einck, uit Elberfeld, nog een kort woord: „Wij moeten strijden — en overwinnen. En in Christus is daartoe de kracht. Het is alles volkomen waar, wat hier reeds over dezen strijd gezegd is, ook dat vele kinderen Gods in dien strijd reeds over veel de overwinning behaalden. Over veel, maar niet over alles. De een kan b.v. geen meester worden over zijne geneigdheid tot toorn, een ander niet over eenigen vleesehelijken lust, een derde niet over zijn hoogmoed en eerzucht, een vierde niet over zqne gierigheid, enz. Zoo heeft ieder ééne zonde, waarvan hij nog gedurig overwonnen wordt. Wat hieraan te doen ? In dezen geldt het woord: ontvlucht den vijand. Op het wereldlijk oorlogsveld is wie vlucht overwonnen. Maar niet alzoo in den geestelijken strijd. Daar is vluchten ook zegepralen. Wij vluchten in de armen en aan het hart van Jezus, en — dan schaadt geen vijand ons. Wij houden ons veelal te veel met onze afzonderlijke vijanden bezig; wij worstelen met hen, en daardoor worden wij zoo dikwijls overwonnen. Laat ors hun al te zamen den rug toekeeren, en tot Jezus vluchten. Dat is de eenige weg tot volkomen overwinnen. Gods woord bestendig lezen — gewis dat is ons noodiger dan brood. Wij doen het voorzeker wel — maar wellicht nog niet op de rechte wijze. Sommigen lezen het als een wetboek van den koning. Maar dat is het niet voor Gods kinderen. Eene wet werkt licht toom, zeer zeker vreeze, maar geen liefde. Wij moeten de Schrift zóó lezen, dat wii er 's Heeren vriendelijk aangezicht in zien. Wij worden menigmaal nog overwonnen. En wat doen wij dan ? Dikwijls gelijk het kind, dat buiten de deur zijn schoone kleêren bemorst heeft, en nu niet thuis durft komen. Ten slotte moet hij toch komen; want juist zijne moeder moet hem weder reinigen. O, zoo dikwijls wij ons daar buiten weder verontreinigd hebben, laat ons niet moedeloos , ontevreden en vreesachtig buiten blijven staan, geen enkel oogenblik. Aanstonds weder naar huis; met alle zonden oogenblikkelijk weder naar Jezus, en Hem alles zeggen. Dan reinigt Hij ons altijd weder opnieuw, en wij zijn weder zalig en rijk in zijne alvergevende liefde. ( Wordt vervolgd.) DE ZEDELIJKE VERWILDERING VAN HET DUITSCHE VOLK blijkt weder op hoogst bedenkelijke wijze uit het volgende, dat aan een Duitsch tijdschrift ontleend is: Den negenden Augustus had te Dusseldorf de 49ste algemeene vergadering van de Rijnsch-Westfaalsche vereeniging voor gevangenen plaats, onder leiding van den consistoriaal-raad Natorp. Uit de mededeeling van den voorzitter bleek klaar, dat in den laatsten tijd niet alleen het getal der misdadigers, maar ook de afschuwelijkheid der misdaden toegenomen en nog steeds toenemende is. De oorzaken van dit verschijnsel mochten niet gezocht worden in uiterlijke omstandigheden, zooals: de gevolgen van den „milliarden-zwijmel," de wetgeving enz., maar in de pestachtige zedelijke verwildering, de verwarde begrippen aangaande het hoogst gezag, en de ondermijning van dit gezag. In de laatste jaren werden 9 van de 10,000 inwoners in de Pruisische gevangenissen gesloten, om hun straf te ondergaan, alzoo c. a. 1 per duizend, in Rijnland 3,7, in Westfalen 5,3 in Silezië 12,5 in Posen, 17 enz. De toenemende bandeloosheid heeft in Berlijn de vermeerdering van staatspleitbezorgers van 10 op 16 noodzakelijk gemaakt, en in Beuthen, Bochum, Essen, Dortmund enz. was het noodzakelijk, helpers voor deze betrekking aan te stellen. Het dievenbedrijf van geheele benden in den omtrek van Berlijn heeft eene uiterst bedenkelijke hoogte bereikt. De bedelarij heeft eene uitgebreidheid verkregen als nooit te voren, en wordt als handwerk uitgeoefend. Het aantal veroordeelden wegens diefstal bedroeg te Berlijn in 1866 2242 en in 1875 niet minder dan 3081. Een voorbeeld van zoo snel verval van zedelijk leven, als Duitschland in de laatste jaren oplevert, is in de geschiedenis maar schaars te vinden. Nog meer beschamend dan de ontzettende verwildering der lagere volksklasse zijn de verschijnselen, welke het bederf der meer gegoede kringen doen blijken, zooals: de schrikkelijke toeneming van de vervalsching van levensmiddelen, de bankroeten, de valsche wissels, bedriegelijke ondernemingen enz. De manie der zelfmoord is op hoogst zorgwekkende wijze toegenomen; in Pruisen zijn daarvan in de verloopen jaren van 100,000 inwoners 2,49 als offers gevallen. In Duisburg hadden in ééne week vier gevallen daarvan plaats. In steeds wijdere kringen wordt de jeugd in den maalstroom des verderfs meegesleept, zooals de buitengewone toename van het getal jeugdige gevangenen beneden twintig jaar bewijst. Ook gevallen van gekrenkte geestvermogens bij het jonge geslacht doen zich steeds menigvuldiger voor. Het is karakteristiek dat liberale dagbladen het weder invoeren van stokslagen als eene brandende vraag des tijds aanduiden. Het derde onderwerp, dat aan de orde kwam, was „de bestrijding van de dronkenschap, vooral langs den weg der wetgeving". Hierover nam de referent, de heer Stursberg, predikant te Dusseldorf, het woord. Hij grondde zijne voordracht op statistieke opgaven va-, belangrijken omvang. De vraag, of het gebruik van geestrijke dranken invloed uitoefent op het begaan van misdaden, en welke die invloed is, werd reeds door eene vereeniging tot bevordering van de openbare gezondheid opgeworpen, en zoodanig beantwoord, dat drie vierden van alle misdaden rechtstreeks of middellijk aan den sterken drank te wijten zijn. Den lOn Februari 1874 had genoemde vereeniging een verzoekschrift bij den rijksdag ingediend, tot invoering van eene wet tegen de dronkenschap. Men had aan de overige Duitsche vereenigingen in het belang der gevangenen de uitnoodiging gericht, zich hierbij aan te sluiten ; en het overgroote getal, dat hieraan voldeed, bewees hoezeer de behoefte aan zulk eene wet algemeen gevoeld werd. Ook de Provinciale Synode van Westfalen heeft dit verzoekschrift tot het hare gemaakt. De Rijksdag heeft intusschen besloten, niet over te gaan tot eene verdere behandeling van een zoodanige wet, omdat „de behoefte aan zulk eene wet niet door het toenemen der dronkenschap bewezen is." (! !!) Daar men bij de volksvertegenwoordiging zoo weinig belangstelling vindt in dit vraagstuk, is het de plicht van ieder christen en vaderlander, om door de pers en door smeekschriften de zedelijke schade, die de dronkenschap veroorzaakt, zonder verschooning bloot te leggen. Zonder twijfel zou reeds heden een herhaald verzoek beter doel treffen. Ondanks de slechte tijden leverden in het afgeloopen jaar de belastingen op den brandewijn een batig saldo van 1,598,000 Mark, terwijl er in de gezamenlijke inkomsten een tekort was van 12,768,000 Mark. In Westfalen beliep de belasting op den brandewijn in het jaar '72 1,508,000 Mark, en in het jaar '73 2,530,000 Mark; in de Rijnprovincie in het jaar '72 1,294,000 Mark, en in het jaar '75 1,693,000 Mark, behalve de ingevoerde brandewijn. Door de bemoeiingen der stedelijke overheden in Rijnland en Westfalen heeft men belangrijke bijdragen verkregen betreffende het voortwoekeren der drinkgewoonte. (Wordt vervolgd.) KRONIEK DER^WlSÏMTim De koude, gure wind, vergezeld van regenbuien, de immer in lengte winnende avonden en koude nachten, zij zeggen ons, dat wij den winter te gemoet gaan. Wellicht zijn er onder onze lezers, die bij de gedachte aan dit koude jaargetijde, met dien grimmigen, snerpenden noord-oostenwind, die de ijs- en sneeuwvelden te voorschijn roept, zich een rilling door de leden voelen gaan, en zuchten: „Och, was ik dezen langen winter maar weer door l" Die korte dagen, die lange winteravonden verrijzen als spookgestalten voor den geest. „Hoe kom ik ze door!" zegt wellicht menigeen. O, mijn waarde vriendin, (want ik heb hier vooral op de vrouwen het oog ; daar de mannen het in den winter veelal nog drukker hebben dan in den zomer,) gij behoeft u geen enkel oogenblik te vervelen. Al kunt gij niet als in den zomer groote wandelingen maken, daar gij door sneeuw en vorst als in uw enge kluis zijt opgesloten, — daar binnen is u de vreugde bereid, op een nuttige wijze werkzaam te kunnen zijn. Woont de liefde Gods door het geloof in Christus Jezus in uw hart, dan zal deze u opwekken, om uwe krachten en gaven voor anderen te besteden. Een der eerste geestelijke kenmerken, die wij in de Heilige Schrift en ook in onze ervaring mogen opmerken, is deze, dat bij waarachtig bekeerden de dienende liefde aanstonds op den voorgrond treedt. Geen wedergeboorte tot een nieuw leven in Christus, of de zelfovergave aan den Heer en aan den naaste is daarvan de vrucht. Er kan van geen waarachtig geloof sprake zijn, zoo het zich niet in de werken openbaart, en dat wel in de eerste plaats in het kleeden van de naakten. Wij verheugen ons dat er zooveel vriendinnen in ons vaderland werkzaam zijn in het vervaardigen van kleedingstukken voor de weezen, en dat niet alleen in den winter, maar ook in de zomermaanden. Dezer dagen ontvingen wij nog hiervan een bewijs, door de toezending van een groot pak kleedingstukken, die eene zuster, rijk met aardsche goederen gezegend, eigenhandig dezen zomer, te midden van de schilderachtigste natuur, die steeds tot wandelen uitlokte, heeft vervaardigd. Wij zijn haar daarvoor zeer dankbaar, en achten dit werk der dienende liefde voor de weezen dubbel hoog, met dat van vele anderen in Nederland, die ons in de laatste weken de rijke vruchten van hunnen arbeid, ook in de zomermaanden, hebben toegezonden. In den winter kan er echter nog meer gedaan worden, en wij vertrouwen dat onze weezenvriendinnen met dubbelen moed en volharding de handen aan het werk zullen slaan, tot het vervaardigen van kleedingstukken voor de 461 kinderen, die de Heere God in zijne vaderlijke leiding aan ons heeft willen toevertrouwen. Ook zouden wij onze vriendinnen willen opwekken, te beproeven of het niet mogelijk zou zijn, dat zich in elke stad en ieder dorp een klein comité van geloo vige weezenvriendinnen vormde, om door middel van vrijwillige wekelijksche bijdragen, die in bussen kunnen verzameld worden, gelden voor de Weesinrichting saam te brengen. Wij vinden zulk een verzameling zeer naar de Schrift, daar de apostel Paulus de geloovigen vermaant, elke week iets bij zichzelven weg te leggen, naardat men welvaren verkregen had. Een kring van zusters in Dordrecht, en ook in Amsterdam, is hier reeds lang mede werkzaam, en mag van deze hare pogingen rijke vruchten zien. De lange winteravonden zijn zeker de geschikste tijd om dezen arbeid aan te vangen. Zulk een werk van opofferende liefde voor de weezen zal een gunstige afleiding geven in dit tijdperk, dat velen met zoo sombere gedachten te gemoet gaan. Daarbij, hoe lieflijk is de gedachte, wanneer het daarbuiten zoo snerpend koud is, iets te mogen doen om de hulpbehoevenden tegen die koude te bedekken, door ook mede te arbeiden aan het kleeden der arme weezen. Gij voegt ons misschien echter toe: „Ik sta alleen" en vraagt: W ie zal mij in dezen arbeid helpen ?" Wel, mijne vriendin, begin alleen en de Heer zal u zegenen. Waar niemand u helpt, zal Hij uw helper zijn, en u ook meerdere personen toevoegen om u in dezen arbeid der liefde te steunen. Begin aanstonds en laat de goede gedach- ten, die in u opkomen, niet door allerlei redeneeringen van uw eigenlievend hart onderdrukken en tegenstaan. Al onze weezen zijn wel. IMEZOMR. I Waarde Broeder! Weer in Brussel teruggekeerd na onze rijkgezegende, I zéér rijk gezegende conferentie te Goes, gezegend zeer I rijk ook voor mij — haast ik mij om door middel I van „Het Oosten" mijn dank te betuigen aan al de I broeders en zusters in Nederland en België, die mijn I verzoek om hulp voor mijn Vlaamsch—Evangelisehen I Almanak, met uwe krachtige aanbeveling, zóó welkom I hebben ontvangen. Wij hebben er nu geld genoeg voor. De goede God I en mijn heftelsche Vader, de hemelsche Yader in Jezus I Christus voor al de lezers van „Het Oosten," heeft in I zijn alledaagsche en zeer gewone goedheid gegeven wat I daarvoor noodig was. Nu maar aan 't drukken, en dan I aan 't verspreiden. Maar terwijl wij drukken en versprei- I den, hebben we te gelooven: „God, onze God zal ons I zegenen!*1 Anders hebben wijzelven er de rechte vrucht I niet van. Gode bevolen met uwe arme weezen. In Hem, in wien I wij rijk zijn, als altijd : | Brussel. tt. De Jonse. j. Vermelding van ingekomen giften zie rubriek: Liefdegaven. I; BIMEMDSCH MBffS. |: _ In de afgeloopene week mochten wij het voorrecht ge- j t nieten de drie dagen van samenkomsten tot opwekking van I 1 geestelijk leven te Goes bij te wonen. Rijk gezegend I 1 waren de dagen, die wij hier in vereeniging met vele I c broeders en zusters, vrienden en vriendinnen uit Goes en | ^ omstreken doorbrachten. Vooral den laatsten dag waren I j de vergaderingen, ook die des voor- en namiddags , zeer I druk bezocht. Alle samenkomsten waren gezegend, maar I y den grootsten zegen schonk de Heer zeker op de evan-1 h gelieprediking aan den avond van Donderdag, den laatsten I dag der samenkomst, toen de plaats, waar wij vergaderd I waren, de kerk van wijlen ds. Buddingh, het getal toehoor- I ders niet kon bevatten. Waar wij dagelijks bidden : „Heer, ] uw koninkrijk kome !" hebben wij in Goes wederom bij j vernieuwing mogen zien , hoe de Heer deze bede verhoort. I Yelen, die in liet begin der samenkomsten bezwaar tegen j deze vergaderingen hadden, hebben ons betuigd er een I rijken ^ zegen te hebben genoten, en onze bede van den i ^ Heer is , dat deze stroom van zegen immer verder moge j r vloeien. Aan onze vrienden, die wellicht vragen : „Wat I f! beoogt men toch met zulke samenkomsten; kunnen men- I g schen het geestelijk leven in de geloovigen opwekken ?" dj antwoorden wij : „De opwekking komt van boven; maar jp de aanwijzing van den weg, om hiertoe te geraken, is de I Si roeping van de predikers van het evangelie. Hoe weinig I geloovigen zijn er in Nederland, die de waarheid in het I leven verstaan, welke Paulus samenvat in de woorden I dat Christus ons van God geworden is tot wijsheid recht- I vaardigheid, heiligmaking en verlossing, en dat wié onder j Ki de geloovigen roema, hij roeme in den Heer en in niets I — anders daarbij of daarnaast. Wanneer men mij vraagt, jj of ik elk woord, dat op dergelijke samenkomsten gespro-1 — ken wordt, onderschrijf, dan antwoord ik : neen, evenmin als S ik aan eenig menschelijk woord, zelfs niet van de uitne-1 mendsten der geloovigen, eenig gezag wensch toegekend I f ] te hebben boven het woord van God. I br Een der geliefdste boeken, die ik in den laatsten tijd lees, is de „Wandsbecker bode", van Matthias Claudius. Wanneer deze nog leefde, zocht ik hem aanstonds op. Met dien nuchteren geest zou ik willen samenzijn, en volkomen ben ik het eens , ook met het oog op de conferenties , met wat hij in zijn eersten brief aan zijn vriend Andries' aan het slot zegt: ff Maar hoe het ook zijn moge, Andries, wij gelooven den bijbel op zijn woord, en houden ons eenvoudig en wel aan hetgeen de apostelen van Christus zeggen en opteekenden. Die Hem gezien en gehoord heiben, zijn toch nader bij Hem geweest dan wij en de kantteekenaars. En wat ook tot lieden door de geleerden moge zijn uitgevonden, en hoe goed zij het ook weten en verstaan mogen, geloof ik toch, om de ivaarheid te zeggen , dat de apostelen het beter hebben moeten weten en verstaan." ~~ BMÏE»LA§MliilW^ Xinx Inruil Van den ^ Donau is er weinig nieuws. De weêrsgesteldheid, die in de laatste dagen veel verbeterd was, heeft weder een ongunstigen keer genomen. Volgens de laatste berichten heeft het weder bijna twee dagen achtereen geregend. Van Vrijdag af is het bombardement op Plewna door de Russen bij vernieuwing met groote hevigheid her- De Rumeniërs zijn met hunne loopgraven tot op 20 Meter afstands van de hoofdredoute voor de stad genaderd en men verwacht eiken dag dat bij vernieuwing een bestorming van Plewna zal plaats vinden. Uit Constantinopel wordt het bericht gezonden, dat deze reeds heeft plaats gehad van de zijde der Rumeniërs, doch wederom is afgeslagen ; hierop is echter geen staat te maken; men heeft waarschijnlijk dit bericht verspreid, om den indruk van de nederlaag van Mukhtar—pacha's leger in Azië weg te nemen. — Het leger, dat na onder Suleimanpacha aan de Kara-Lom staat, kan niet verder komen en trekt zich tusschen Rasgad en Schumla terug. Men verwacht dat ook hier de Russen binnen weinige dagen wederom voorwaarts «uilen rukken. In den Shipka-pas wordt alleen nog met het kanon gestreden. De Kussen hebben hier ook hunne versterkte positiën vooruitgeschoven. — ln Klein-Azië hebben de Russen eindelijk eens een volkomen overwinning behaald. Montenegfro. Van dit kleine dappere bergvolk hoort men in de laatste dagen zeer weinig. Zij hebben nu de wapenen naar het zuiden gekeerd, en het is kennelijk hun doel, de Turken van alle zijden zoover mogelijk van hun kleine land te verdrijven. tien afgevaardigde vanwege den Italiaanschen minister van buitenlandsche zaken heeft aan de regeering van Montenegro de boodschap overgebracht van koning Victor Emanuel, waarin deze zijn tevredenheid betuigt over de menschlievende behandeling, die de Turksche krijgsgevangenen van de KLontenegrijnen hebben ondervonden, en waarmede ook de iurksche bevolking in de veroverde steden en dorpen is bejegend. 1 België. Hier begint het in de laatste dagen wederom vrij onrustig te worden; de clericalen hebben al het mogelijke »edaan, de geloovige Roomsch-catholieken op te winden >m met hunne gebeden de Pransehe regeering te steunen! Natuurlijk, nu de slag geslagen is en de regeering van Erank•yk en hare candidaten de nederlaag geleden hebben, geeft üt aanleiding tot de gruwzaamste bespottingen, waarbii ran de zijde der liberalen dikwerf op vreeselijke wijze Gocl gelasterd en met de verhooring des gebeds den spot gedre'en wordt. Nu in Frankrijk de liberalen het hebben gewonten, worden ook in België de krachten ingespannen, om iok in de toekomst de regeering den voet dwars te zettenïen is overal in de arrondissementen bezig met de her- ' iening van de kiezerslijst, en duizenden reclames van de 1 berale zijde komen hierover in. Het is zeer te hopen at op dit oogenblik in Erankrijk geen revolutie uitbreektrant dit zou voor België de nadeeligste gevolgen kunnen ebben. illffl Nederlandsche Hervormde Kerk. BEROEPEN IE I Monnikendam, J. Kooy, te Wageningen. — Heilouw, R. \ Van Deursen, te Gellieum c. a. — Nieuwveen, J. A.' t rins, te Berkenwoude c. a. — Colinschate, A. A. Van Otrl°o, te Heenvliet (toez.) — Monnikendam, H. M. M. appard, te Amstelveen. — Ha-amstede, W J. Oudegeest a •> Jï® Vlijmen e. a. (toez.) — Giessen en Rijswijk, A. H. i e Klerck, te Neerlangbroek. — Feinkum c, a., H. Th. Du h lar, te Herbaijum. — Balk, J. C. Nonhebei, te Vlaarngen. — Oosthem, G. Van Goor, te Oud-Beierland. — eerselo, R, Hoornema Cannegieter, te Everdingen. — nkwerd, H. J. C. Bekenkamp, te De Wilp. aangenomen NAAS Hardenberg, J. C. Eijkman, Jr. — Giethoorn, E. Coldeweij. bedankt voor 81 Vlissingen, P. C. Van der Horst. _ Amsterdam, dr. A. g nper. - Leersum, O. Wetsels. — Sprang, J. Kromsigt. ri üfiFilt'ÏUVa s, VOOR DE wSS Genemuiden, gevonden in de collecte in de Herv. kerk K 0,02. _ —- Voorst, van mej. wed. S. en hare naai- en nmeisjes, en van hare Zondagsschoolkinderen ƒ12. — ir Zurich van N N. ƒ4. _ Van R. te O. f2, door dhr. ixensmk. — Bolsward, van de Christ. JongeLmgsvereen f 5 - Soetermeer door ds. v. S. ƒ59,61 collecte in de Herv! kerk. — Arnhem, onder letters v. d. H. een pak wollen goederen. — Herbaijum, van N. N. / 2, dankoffer voor den oogst. — Amsterdam, onder letters B. L. en W /1 32 — Dedemsvaart, uit het busje van het leesgezelschap flMO. Verzameld op de bruiloft van E. t. K Wz en M B S en G. P. D. en L. t. K„ teHoogeveen ƒ17 en teAvereest/3o! — Goes, van mejuffr. J. E. ƒ2,25. Y00R HET NIEUWE PLAN. Utrecht, A. M. B. ƒ20. — Voorst, onder letters R T ƒ2. — Schraard, van Y. P. 50 Ct.; M. v. d. W. ƒ1 • N N ƒ1. —■ St. Pancras, van de Vrouwenvereen. fh 'en van' eemge meisjes f 1 bespaard. — Zwijndrecht, van D v P ' - p°»tmerk Beek, van N. N. ƒ10. - 's Bosch, Van L/J' ~pHerba;jU®! va" N. N. ƒ1,50, dankoffer voor den oogst. - Goes, van dhr. J. M. f 1,50. — Uit Nootdorp f 5. VOOR DE GRATIS-TKAKTAATVERSPKEIDIM. 's Bosch, van E. 50 Ct. VOOR DE KERK TB ROUSSELA.RE. Utrecht, onder letters A. M. B. ƒ 10. EVANGELISATIE IN BELGIË Uitgave Almanakken. .Amsterdam, van Emma ƒ1. - Utrecht, onder letters A. f' J'; f l0- - s Hage, van T. C. v. K. ƒ2,50: van mr! j mr* E- /15 onder letters M. ft. /10 Kat- Wijk a/zee, van E. S. M ƒ3— Rotterdam,7 van de famüie iv. y 10. — Amsterdam, W. V. f 10. Ontvangen door Ds. De Jonge, te BrusselArnhem, van K E. M. ƒ 1,98. - Leiden, door A. J. A Bensmk van A E. te L. ƒ 2,50. _ Groede, van N. N ƒ2,50. - Katwijk a/zee van N. N. ƒ 5. - Doesburg, van N. N aan Belgische Centen fr. 4,28. _ Brussel, van N.N. tr. 100. — Brussel, een huiscollecte fr. 11,50. OORRESPOSDÊIS iotEKTEinm 25-jarige echtvereniging J > van JAN PIETERS DALLINGA J EN 'jj : AALTJE OTTES KNOTTNERUS. J ,,, Finsterwold, 2a Oct. 1877. jj * * * Ondertrouwd: ANDRIES TEUNISSEN Jakz. EN WIL HELMIN A JOH ANNA ITJESHORST Schoonhoven, 19 Oct. 1877. * * * Getrouwd : E. TEN KATE Wz., van Lutten, EN M. BRUINS SLOT, van Hoogeveen. G. P. DATEMA, van Lu t ten, en L. TEN KATE, van Avereest, lie tevens namens wederzijdsche familiën hun harelijken dank betuigen voor de vele blijken van elangstellmg, bij hun huwelijk ondervonden A vereest, 17 Oct. 1877. AGEÏTTUTJP^ Iemand, voor eigen zaken de provinciën Eriesind, Drenthe en een gedeelte van Groningen be3izende en in verschillende plaatsen dépots hebbende enschte gaarne met soliede firma's in aanraking i komen hetzij voor den verkoop van Sigaren, ïee, Cnocolaad, ol van eenig aanverwant net rtiJfel. Reflecteerenden gelieven franco offertes i te zenden onder „Agentuur lett. G. V." aan 3t bureau van dit blad. VOORDEELIGAANBOD! Tegen aannemelijke voorwaarden worden in verhillende plaatsen van ons land depothouders ivraagd voor artikelen, waartoe weinig kennis en nmte noodig zijn. De voordeelen, hieraan verbonden, beloopen min bus jaarlijks f 300. 1 Indien de verdiensten niet tot dit bedrag klimen, dan wordt het ontbrekende aangevuld Hierop reflecteerende, gelieve men franco'offertes te zenden aan het bureau dezer courant, lett. D. K". In dfi afcftlooriRTIft wp.p.lr m4-ö-vi TiTii Iiof \7finrrpplif: rrf>. O Jr- UOU. YYJJ J-lVy V » VV#X A WA-M.V ^ V, nieten de drie dagen van samenkomsten tot opwekking van geestelijk leven te Goes bij te wonen. Rijk gezegend wmcii uc uagen, aie wij nier m vereeniging met vele broeders en zns^p.rs ondan an TTMünrli'iinon 111+ rj-noo on omstreken doorbrachten. Vooral den laatsten dag waren ae vergaderingen, ook die des voor- en namiddags , zeer rl1»- 1-X *11 1 . -l uiuft- uez,uuHi. üiie samenkomsten waren gezegend., maar den grootsten zegen schonk de Heer zeker op de evan- i: J*i • .1 i ^ -T ,. geiiepreiuiuiig aan aen avona van .Donderdag, den laatsten f]r>m /Ia». nnw. nnLnvnn'J. i- J „ 1 L _ " 1 1 u.a.g u.cx öaxnciiis.uxuöi;, uucju ue piauis, waar wij vergaderd waren, de kerk van wijlen ds. Buddingh, het getal toehoorders niet kon bevatten. Waar wij dagelijks bidden: „Heer, uw KonmKrijit icome ! üebüen wij in lioes wederom bij verniftnwino* mno-p.n y.ip.n bnp rlp TTppi» rlLorlo ttqv.1i4- —r> n t w-V 4-i.VUl VLVZiV/ UOUU VWUUUl i, Yelen, die in het begin der samenkomsten bezwaar tegen vei-gauermgen naaaen, Hebben ons betuigd er een icgcn te neoDen genoten, en onze bede van den Heer is . dat deze stroom van — ' ■liiiiiicr vciudi vloeien. Aan onze vrienden, die wellicht vragen : „Wat ueoogi men w™ juci zuik.b samenkomsten • kunnen men¬ sehen het geestelijk leven m de geloovigen opwekken?" antwoorden wij : „De opwekking komt van boven; maar de aanwijzing van den weg, om hiertoe te geraken, is de roeping van de predikers van het evangelie. Hoe weinig p-p.lnnvio-p.n ziin p,r in Nederland, dip rlc» i o o— j — — j waariieiu. lil llci leven verstaan, welke Panlus samenvat in de woorden dat (Jhristus ons van ijod geworden is tot wijsheid rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing, en dat wié onder de geloovigen roema, hij roeme in den Heer en in niets aridp.rs dn.nVKii nf da,a,rna,ast. T/t^nnnppr j. T " ,— J ".7" 111Jj vraagt, of ik elk woord, dat op dergelijke samenkomsten gesproken wordt, onderschrijf, dan antwoord ik : neen, evenmin als ik aan eenig menschelijk woord, zelfs niet van de uitne- "ivuuoi™ u.ci geiouvigeu, ccmg gezag wensen toegekend. +« "L 1. i r\ i ko ucuuoii uuven net woora van croa. Mët veel dank twee pakken boeken UPH& ontvangen, juist zooals wij ze wensch" ten : een nit R ij s w ij k en een met het stempel Zeijst-Drie bergen. E. F. MAL GA. Wagenborgen, 19 Oct. 1877. Hulponderwijzer. Aan de Christelijke school te Oosterbierum (prov. Friesland) wordt gevraagd tegen primo Januari 1878 eeu HULPONDERWIJZER. Salaris ƒ 550. Brieven franco aan den hoofdonderwijzer H. GERRETSEN. In het gezin van een christelijk onmUgE& derwijzer, waar de Fransche en Hoogws® ~~ duitsche taal gesproken wordt, wenschte de vroaw des huizes, die eenige jaren als huis- en als school-onderwijzeres is werkzaam geweest, zich de leiding van een paar meisjes toevertrouwd te zien, die, bij degelijk onderwijs, een practische christelijke opvoeding verlangen. Reflecteerenden gelieven hunne brieven, onder letter R., franco toe te zenden aan den uitgever van dit blad. Bij JAN HAAN te Delfzijl is van de pers gekomen: ZENDINGSBOEKJE. BEELDEN UIT DE ZENDING VAN VROEGEKEN EN LATEKEN TIJD. door G. HEMKES, pred. te Bunde. KI. 8°. 150 bladz. ƒ0.40; 25 ex. ,h ƒ0.86; 50 ex. Èt ƒ0.32; 100 ex. a ƒ 0.30. WA8CHMACHÏNË8. De ondergeteekende vestigt de aandacht der lezers van dit blad op onze verbeterde AMERIKAAME WASMACHINES, die in eenvoudigheid, gemakkelijke bewerking en deugdelijkheid de vroegere overtreffen. Prijs f22,50. Bestellingen worden aangenomen bij P. G. TAN ÏPEREN, timmerman aan de -weesinrichting te Neerbosch. H. DE HOOGH en do's NIEUWE Christel. Scheurkalender, ONDER. B.EDACTIE VAN Ds. J. G. VERHOEFF en E. GERDES. |pgp-- Vei-scliijiit 1 November. Ook aan de drukkerij der Weesinrichting worden bestellingen op bovenstaande aangenomen. Aan de drukkerij der Weesinrichting is verschenen : aangeboden door DE HAND DER CHRISTELIJKE LIEFDE aan. DE TRIEN DEN VAN GEBREKKIGE EN ONGELUKKIGE WEEZEN door W. Gebonden in heel linnen met vergulden titel. Prijs 40 Cent. Zoomede de inteekening opengesteld op den Weezen-Almanak 9 VOOR HET JAAR 1 8 7 8. Deze ALMANAK, die met plaatjes versierd is bevat, behalve den gewonen Kalender met dagtekst de opgave der voornaamste Jaarmarkten, de Watergetijden, benevens een korte Kroniek der Weesin richting over het afgeloopen jaar en Mengelwerk. 1'i-ijs SS Cent. Met een PLAAT, voorstellende de Weesinrich ting in vogelvlucht gezien, 35 Cent. Men gelieve bij bestelling juiste opgave te doei of men de uitgave met of zonder plaat begeert. ZVTPIIEX, BMjnippj pnnivf] AMSTERDAM, Hoho™™Vb WILÏIiL K—iT 217. 344. Bericht de ontvangst der nieuwste modellen NAJAAKS-, WINTER- en REGENMANTELS, eene schoone sorteering JAPONSTOEFEN, REIS- en AYOND-CHaLES, MAT'LASSÉ, BEYEES, BAAIEN, WITTE en GEKLEURDE ELANELLEN, REISDEKENS, PEIGNOIRS, ROKKEN, EANTAISIE-ARTIKELEN enz. enz. enz. jpÉI^ Eene groote keuze PELTERIJEN, ZWAETE ZIJDE, Specialiteit in Spring-, Paardehaar-, Kapok- en Zeegras-Matrassen, Wollen Citsen en Molton-Dekens. Stalen worden op aanvrage franco toegezonden. Godsdienstige Blaadjes, door de Vereeniging tot verspreiding van Godsdienstige blaadjes. Uitgegeven bij C. VAN BENTUM te Utrecht. Van de Godsdienstige blaadjes zijn heden verzonden : No. 324. Het zevende gelbod. (Voor kinderen). No. 325. Het achtste gebod. (Voor kinderen). No. 326. Een goed humeur dat niet te benijden is. No. 327. Valsclie vrede. Vroeger zijn verschenen: No. 312. Het eerste gebod. (Voor kinderen). No. 313. Het tweede gebod. (Voor kinderen). No. 314. Om treurige ontdekkingen verblijd. No. 315. Aan alle herbcrgliouders. No. 316. Het derde gebod. (Voor kinderen). No. 317. Het vierde gebod. (Voor kinderen). No. 318. Trouwe kerkbezoekers die toch verloren gaan. No. 319 Een erkenning der waarheid die allerschadelijkst is. No. 320. Het vijfde gebod. (Voor kinderen). No. 321. Het zesde gebod. (Voor kinderen). No. 322. Waar heen? No. 523. Wat de Bijbel leert. Elk lid ontvangt voor f 1,— in het jaar 144 blaadjes, franco per post met 20 Ct. verhooging (voor frankatuur), en die voor ƒ10,— in teekent of nieuwe leden aanbrengt, ontvangt een premie van 1000 gesorteerde blaadjes (waarde ƒ 6,—). Gesorteerde pakjes ieder van 500 exempl. (20 verschillende Nommers), verkrijgbaar k contant, buiten den Boekhandel, a f 3,—. Voortaan gelieve men alle aanvragen te richten aaïi bovengemelden uitgever. Bij HENEI DE BUISONJÉ te Helder ziel heden het licht en bij verschillende boekverkoopers in ons land is ter inzage: UW M HILüBUMAUffl in den kruistocht der on noozelen. TTiprift "K erstnoveile uit den ouden "tijd, met fraai gelithograplieerden omslag, DOOR Au C. DE ZWART. Prijs ƒ 0.30; 50 ex. k ƒ0.275; 100 ex. a f 0.25 H.H. Zondagsschoolonderwijzers worden inzonderheid gewezen op dit boeiend verhaal, als zeer geschikt ter uitdeeling op het a.s. Kerstfeest. Verschenen bij J. P. VAN DIJK te Zwolle: De Pelgrimstraat. door HESBA STRETTON. 2e druk (met plaat). Prijs ƒ 0.75. KEUR VAN VERHALEN. door E- GERDES. Met plaat. Prij® / 0,50. DE GROOTE REIS. door B. MACDÜFF. Met 5 platen. 2e druk. P r ij s f 0,£50. FR-AJSTïC HARPBR OP de buitenjongen in de stad. Met een plaat. P r ij s ƒ 0,50. 1 a 2 SCHEEPSMAKERSKNECHTS kunnen dadelijk vast werk bekomen bij M. HARING I te Wilnis. Zondags hierover niet te spreken. Kerkbouw te Rousselare in W es t-Vlaander en (België). Met dankbaarheid vermeldt de kerkeraad der I VJaamsch-Evang. gemeente te Rousselare de volI gen de bijdragen voor den bouw der lserk: Van ds. Rochedieu, president der Belgische Synode, een I pracht-bijbel voor den predikstoel. — Door ds. Felix te I Utrecht, „de eerste steen" van eenigen zijner catechisanten I 20 Fr. — Door ds. Ter Winkel te Sas van Gent: van ds. I Krol, collecte in de Ned. Herv. kerk te Zaamslag ƒ 23,50 ; I van M. Kuit te Utrecht ƒ10; F. W. Sutterheim te OosI terland ƒ1; ds. Buijze te Hulst, uit het kerkezakje ƒ1; I Van de Waal Malefijt te Overveen, uit de Zendingsbus ƒ 1,75, I en uit het kerkezakje ƒ2,50; collecte in de Ned. Herv. kerk I te den Hoek ƒ 15,36 ; id. te Sas van Gent ƒ 9,60. — Opbrengst I eener collecte-reis door ds Van den Brink in Holland ƒ 1005,53, I waarin begrepen is de bijdrage der Nrd. Herv. gemeente te I Baarn ƒ230 (zie „Het Oosten» van 3 Oct. 1.1.), alsook de colI lecte id. te Scheveningen 19 Aug. jl. ƒ 55, en een nagekoI men offer eener weduwe ƒ100; eveneens de collecte in de I kapel te Arnhem 26 Aug. jl. ƒ 28,00°, met de ƒ25 van jhr. I M. en de 12,37' van fr. M., beiden te Arnhem, door mr. I y. d. W.
| 28,634 |
MMKB16:003609011:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,881 |
Het gas; orgaan van de Vereeniging van Gasfabrikanten in Nederland, jrg 1, 1881, no. 10, 1881
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,422 | 14,789 |
No. 10. MAART 1881. Ie Jaai’gang '\ r’ \\ 0, L5; ë“ z?» Ä ’ ; À > A ‘\n 7 0-‘1! Ah – ÈË: >u ‚ ÎÍI Orgaan van de Vereeniging van Gasfabriekanten in Nederland. Verschijnt eenmaal ’s maands. De Leden der Vereeniging van Gasfabriekanten in Nederland ontvangen dit maandschrift kosteloos. Abonnementsprijs per jaar franco per post. f 10,— Afzonderlijke Nommers , 1,— Prijs der Advertentiën, per regel „ 0,15 Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement belangi'ijke korting. Alle bijviragen of mededeelingen moeten minstens drie weken vóór het verschijnen van het nummer, waarvoor zij bestemd zijn, worden ingezonden aan den Voorzitter der vereeniging. Opgaven betreffende abonnement of advertentiën aan de Uitgevers Nijgh & YAH Ditmar te Rotterdam. 13sr HE O XJID. Bladz. Berichten en mededeelingen van het Bestuur der Vereeniging van Gasfabriekanten in Nederland aan de leden 253 Wisselkranen, Patent Gareis en hare toepassingen, (met afbeeldingen Plaat V) 254 Over het verstoppen van klimpijpen 255 Tentoonstelling van toestellen voor verlichting met gas en electriciteit te Glasgow 258 Verhandeling over het steenkolengas. (Vervolg) V. De bereiding van het lichtgas. (Vervolg) 259 Bladzv Korte Berichten en Mededeelingen Zinker door de Koningshaven te Rotterdam. De electrische verlichting te Parijs. De electrische verlichting te New-A"ork. Uitbreiding Gasfabriek te Tilburg 264 Rubriek: vragen en antwoorden ... 264 Correspondentie 265 Advertentiën 267 BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN van het Bestuur der Vereeniging van Gasfabriekanten in Nederland aan de Leden. Ingevolge art. 28 der Statuten onzer Vereeniging wordt den leden verzocht, de punten, welke zij ter behandeling voor de Algemeene Vergadering wenschen aan te geven vóór 15 April a. s. in te zenden aan den Voorzitter ’ Dordrecht, Februari 1881. J. A. FRAFi^OIS. Den leden der Vereeniging wordt verzoobt, hunne antwoorden op de in dit tijdschrift gestelde vragen in te zenden aan den Voorzitter der Vereeniging, minstens 14 dagen voor het verschijnen van het volgende nommer. Wanneer op dezelfde vraag verschmdene antwoorden zijn ingekomen, dan worden deze antwoorden zooveel inogelijk door de Redactie samengevat tot eene enkele beantwoording. De Redactie kan aan de plaatsing van eenige vraag, van eenig antwoord of wel ingezonden stuk, de voorwaarde verbinden van de vermelding van den n:mm des inzenders. Alle bijdragen moeten met duidelijke hand geschreven zijn op ééne zijde van ’t papier. Slechts met goedkeuring van het Bestuur der Vereeniging kan door de Redactie de opneming van eenige bijdrage worden geweigerd. Als buitengewoon lid der Vereeniging is door het Bestuur aangenomen de heer J. Gareis, chef der afdeeling „Gaszaken” van de ..Kölnische Maschinenbau Actiën-Gesellschaft te Bayenthal bij Keulen. Als gewoon lid der Vereeniging zijn door het Bestunr aangenomen de heer H. T. Goossens ' directenr van de gemeente-gasfabriek te Helmond, de heer H. R. de Breuk, directeur van de gemeente-gasfabriek te Zutphen, en de heer Wilh. Goebel, directeur van de gasfabriek te Vlissingen. De wisselkranen Patent Gareis en hare toepassingen. Met afbeeldingen Plaat V. Onze jjlaat V geeft de afbeeldingen van de wisselkraan, die door het buitengewoon lid onzer Vereeniging, den heer J. Gareis, is uitgevonden en gepatenteerd. De constructie van deze wisselkraan is op de plaat door een aanzicht en door vijf doorsneden zoo duidelijk mogelijk gemaakt. De kraan bestaat uit de kraankast (waarop de vier flensstukkenp en g gegoten zijn) en uit de vier deksels, welke paarsgewijze boven elkander aan de twee stangen a en b zijn bevestigd. De stangen a en h loopen elk door eene pakkingbus, welke boven op de kraankast is aangebracht, en zijn van boven door een dwarsstang verbonden. Op het middelste vierkante gedeelte van deze dwaï’sstang is eene schroef cZ bevestigd ; de moer van deze schroef is boven aan den stoel aangebracht, w'elke op de kraankast staat en tevens dient tot geleiding van de dwarsstang. Door middel van het wiel ƒ kunnen de deksels op en neer geschroefd worden; zij krijgen daarbij den hoogsten stand (doorsnede A B) of den laagsten stand (doorsnede J K). De deksels hebben een smallen uitstekenden looden rand, die tegen de afgedraaide en pas geschuurde bedding in den toestel wordt aangedrukt, waardoor gasdichte afsluiting ontstaat. Zooals uit de teekening blijkt, is de kraankast in verschillende kamers verdeeld. In de doorsnede A B ziet men de kamers i en It boven, en de kamers g en h onder de deksels. Wanneer de deksels hoog staan (zooals in de doorsnede A B). is de kamer i met de buis l, en de kamer h met de buis m in verbinding; staan' de deksels laag (zooals in doorsnede J K), dan is de kamer g met buis Z, en de kamer Zt met buis m in gemeenschap. In de doorsnede E F ziet men nu nog de kamers n en o, de eerste met de buis p en de tweede met de buis q in verbinding. De kamer n correspondeert bovendien van boven met de kamer i en van onderen met de kamer Zi; terwijl de kamer o van boven met de kamer h en van onderen met de kamer g correspondeert. Bij den hoogen stand van de deksels is er dus gemeenschap tusschen de buizen Z en f on tnsschen de buizen q en vi. Bij den lagen stand is er gemeenschap tusschen de buizen l en q en tusschen de buizen m en«. ... Na deze beschrijving zal de toepassing der wisselkranen uit de teekeningen fig. 2 tot 8 duidelijk zijn. In fig. 2 en 3 ziet men de toepassing als Bijpass: bij den hoogen stand van de kraan is de exhauster, regulateur of andere toestel in werking, bij den lagen stand is de toestel buiten werking. De uitvinder zegt, o. i. te recht, dat de wisselkraan bijzonder goede toepassing vindt bij exhausters, daar men den exhauster zeer gemakkelijk buiten werking kan stellen, terwijl hij in beweging blijft, daar er toch, zoodra de kraan is neêrgedraaid, gemeenschap bestaat tnsschen inen uitlaat van den exhauster. Ook voor het zuiverhuis ziju de wisselkranen o. i. zeer doelmatig. Voor twee kisten zijntw'ee, voor drie kisten vier en voor vier kisten vijf wisselkranen noodig. In fig. 4 is de toepasing bij vier kisten voorgesteld. Zooals uit de bij fig. 4 behoorende tabel blijkt, kunnen bij deze inrichting dertien verschillende combinatiën gemaakt worden, behalve het buiten werking stellen van alle 4 zuiverkisteii door den hoogen of lagen stand van allo kranen. Waar de ruimte ontbreekt om de kisten op eene rij te j)laatsen, kan de plaatsing der kisten en kranen gemaakt worden zooals in fig. 7 of 8 is aangegeven,waarbij de tabel van fig. 4 van toepassing blijft. In fig. 5 is de zeer eenvoudige toepassing van twee zuiverkisten met twee wisselkranen voorgesteld; deze inrichting kan ook natuurlijk bij twee scrubbers, twee condensors, of bij elke andere toepassing van twee toestellen aangewend worden. Fig. 6 geeft de inrichting van drie kisten met vier kranen te zien. Het teer- of condensatiewater, dat zich onder in de kranen kan verzamelen, wordt op de gewone wijze afgevoerd. Van de vele voordeelen, welke deze wisselkranen volgens den uitvinder gunstig van andere inrichtingen onderscheiden, noemen wij de volgende: de afsluiting is blijvend goed, daar de deksels volstrekt geene draaiende beweging kunnen aannemen, en daardoor altijd dezelfde vlakken tegen elkander worden gedrukt. —• De toestand van het zuiverhuis is gomakkelijk te overzien. De toestellen waarvan de kranen hoog staan zijn in w'erking, die waarvan de kranen laag staan zijn buiten werking. Om het overzicht nog gemakkelijker te maken, wordt aange- raden de kranen a, h, c, cl, e te voorzien van plaatjes, gemerkt |l—o|, |2—1 , 3—2 , 4—3|, |o—4[. Staan dan b.v. hoog de kranen |l—o| , |3—4j en lp—4| dan zijn de kisten 3, 4 en 1 in werking en wel in de genoemde volgorde. Geen andere volgorde is mogelijk dan deze: 1,2, 3,4, 1,2, enz. Bij het gebruik van de plaatjes op de kranen heeft men niet telkens de tabel te raadplegen. De volgende regelen zijn zeer geschikt om de bediening der kranen gemakkelijk te maken. Regel I. Wanneer men een of meer kisten buiten werking wil stellen, dan moeten die kranen neergedraaid worden, waarop de nummers der buiten werking te stellen kisten voorkomen. Regel 11. Moeten alle kisten in werking zijn, dan moet slechts één kraan laag gedraaid zijn, en wel die, waarvan het eerste cijfer het nummer van die kist is, waardoor het gas het eerst stroomt. Regel 111. Alleen op elkander volgende kisten kunnen gelijktijdig worden buiten werking gesteld. Er is weinig aan de wisselkraan, wat aan verslijten onderhevig is. De voordeelen die echter het meest gewichtig zijn, laten wij hieronder volgen. Men kan door het buiten werking stellen van meer dan een kist, ook de wisselkranen achtereenvolgens geheel buiten werking stellen, zoodat zij kunnen worden opengemaakt, schoongemaakt, weggenomen en hersteld, terwijl b.v. twee kisten in werking zijn. Wanneer b.v. de kisten I en 2 in werking zijn, dan staan de kranen [l—o[, |^—11 en |3—2l hoog en de kraan |o—4| laag, terwijl de kraan |4—3 | hoog of laag kan staan, of opengemaakt kan worden of weggenomen, daar de buizen die er op uitmonden zonder gas zijn. Het tweede gewichtige voordeel is, dat het bij gebruik dezer afsluiters niet mogelijk is, het gas den weg geheel te versperren. Welke combinatie van hooge en lage standen der kranen men ook make, altijd komt het van den inlaat naar den uitlaat, zoodat noch door kwaadwilligheid, noch door onwetendheid het groote ongerief kan teweeg gebracht worden, dat eene geheele versperring van het gas wordt veroorzaakt. Ten slotte zeggen wij den heer Gareis dank voor de welwillendheid, waarmede hij ons kosten en moeite heeft bespaard, doordien hij de vervaardiging van de plaat V gratis heeft op zich genomen. Daartoe waren de duitsche opschrif- ten door ons in het hollandsch vertaald. Waarschijnlijk is de vertaling van eenige dier opschriften door ons verzuimd en heeft de drukker die op zich genomen; ook schijnt het dat de drukker ons handschrift niet goed heeft kunnen lezen. De daardoor ontstane abuizen zijn : In de tabellen staat „eengevoegt” lees „in werking”, „ventile” lees,, kranen”; onder de tabel hij fig. 4 staat „leege stand”, lees: „lage stand”. Fig. 4 staat: „eengang, uitgang” lees: „inlaat, uitlaat.” Onder aan rechts staat „oh”, lees op”. Over het verstoppen der klimpypen. Over dit onderwerp werd op de laatste algemeene vergadering van Amerikaansche gasfabrikanten door den heer T. Forstal van Hew-Orleans een voordracht gehouden. Daar men nog steeds middelen tracht te vinden, om deze verstoppingen te voorkomen en men het nog lang niet eens is omtrent de ware oorzaak, zoo achten wij het van belang onze lezers een uittreksel dier voordracht te geven, met vermelding van het middel, dat, volgens dien technicus, zou moeten worden te baat genomen om het verstoppen der klimpijpen te voorkomen. Na de verschillende voorbehoedmiddelen te hebben opgesomd, die door verschillende deskundigen zijn aangegeven, geeft Forstal een historisch overzicht van de verstoppingen, waarvan hij in de gasfabrieken te New-Orleans last heeft gehad. Hij heeft daarvan tabellen gemaakt die aangeven : het aantal waargenomen verstoppingen per klimpijp, zwanenhals en dompelpijp in een bepaald tijdsverloop, met eene opgaaf van de ligging der ovens ten opzichte van Noord en Zuid, en van het seizoen, winter of zomer; de temperaturen der klimpijpen gedurende de verschillende perioden der distillatie; de duur der distillatie, en eindelijk het gewicht van de lading. Hij voegt daar nog bij op dezelfde wijze ingerichte tabellen, opgemaakt te Rochdale door F. A. Collinge, te Birmingham door Hunt, en te Brest door Rouget. De door hem te New-Orleans waargenomen feiten komen op het volgende neer: I 9 Onder gelijke omstandigheden, wat betreft lading en temperatuur, verstopten nimmer de klimpijpen van vier retorten op de zes van iederen oven. 2°, Geen verstoppingen bij eenige ovens, die aan beide uiteinden van een stel dubbele ovens staan, terwijl de bovenste retorten van onmiddellijk daaraan grenzende ovens herhaaldelijk verstojit waren. 3°. Minder last van verstoppingen bij ovens welke op het Zniden liggen. 4o_ Veel verstoppingen des winters, geene des zomers. „De door mij aangewende middelen,” zegt Porstal, „vormen, geloof ik, de geheele verzame„ling van hetgeen hiervoor tot hiertoe werd aan„bevolen, uitgezonderd echter de methode door „Malam aangegeven: „1. Een scherm geplaatst in den retortmond. „2. Waterstralen aangebracht tegen de bui„tenzijde der klimpijp. „3. De klimpijp voorzien van een omhulsel „en de daardoor verkregen ruimte gevuld met „water, dat steeds ververscht wordt. „4. Stoomstralen, groote en kleine, geregelde „en ongeregelde, van boven, van onderen en in „het midden der klimpijpen aangebracht. „5. Waterstralen gebracht binnen in de „klimpijp, waardoor zelfs zulk eene afkoeling „werd verkregen, dat enkele retortmonden scheur„den, en dat het water nog in vloeibaren toestand „in den retortmond werd gevonden. ~6. Groote ladingen met korten distillatie-tijd. „Dit middel hielp wel, tengevolge van de lagere „distillatie-temperatuur, die daardoor ontstond, „en die een aanmerkelijk verschil in gasproductie „veroorzaakte. „7. Het verlengen der klimpijpen met „1,5 Meter. Daardoor daalde de temperatuur in „de pijp tot op 252° F, bij het begin der lading, „maar onmiddellijk daarna was ook deze pijp ver„stopt. „8. De klimpijpen van geslagen ijzer ge„maakt. Na vier dagen was zulk eene zoodanig „verstopt, dat zij moest afgenomen worden om „uitgebrand te worden. „Geen dezer middelen hielp, niettegenstaande „zij met zorg en volharding werden toegepast.” Voordat hij overgaat tot eene behandeling der verschillende bekende theorieën omtrent de oorzaak der verstoppingen, onderscheidt Forstal drie verschillende vormen, waaronder verstopping zich voordoet: I°. De stof Ls vast en bestaat uit verschillende lagen, zooals de graphiet in de retorten, en hecht zich sterk aan de binnenoppervlakte der klimpijp. Deze vindt men meestal op die hoogte van de buis, waar men bij het schopnmaken der klimpijp na iedere lading liiet meer met den doorsteker komt, en zij is het moeilijkste los te krijgen. 20. Het IS een dikke, kleverige, taaie stof, die door het gereedschap wordt ingedrukt en in groote bonken neervalt. Deze vormt zich zoowel in de klimpijp als in de zwanenhals en dompelpijp en zelfs in de main. 3° De stof is droge teer en roet in korreligen toestand; de verstoppingen daardoor ontstaan, zijn plotseling en sluiten spoedig allen doortocht af ; zij treden meestal kort na de lading in en planten zich dikwijls tot in de dompelpijpen voort. Nu en dan neemt men in een zelfde klimpijp alle drie de vormen van verstopping te gelijk waar, doch meestal heeft één daarvan de overhand. „ledereen weet,” zoo gaat de schrijver voort, „dat het verstoppen der klimpijpen slechts plaats „heeft, wanneer de retorten op eene hooge tem„peratuur worden gebracht; de hoofdoorzaak ligt „dus in de retort zelf, en wij hebben dus te strij„den met bijkomende oorzaken. Wij kunnen ook „een meer nauwgezet onderzoek naar de verstop„pingen door roet achterwege laten; want is deze „zelfstandigheid eens gevormd in de retort, dan „kan zij niet meer van toestand veranderd wor„den, en moet zij zich wel ergens afzetten in de „buizen, tenzij men ze door middel van doorboorde „schermen of door vlechtwerk in den retortmond „weet terug te houden. De twee eerste vormen „echter kunnen beiden te gelijk behandeld worden, „daar tegen hunne vorming voorzorgen kunnen wor„den genomen buiten de retort. Algemeen meent „men (kit deze verstoppingen een gevolg zijn van „de buitengewoon hooge temperatuur in de klim„pijpen, en dat do'or deze hitte het leer, dat langs „den binnenkant dier pijpen loopt, wordt gedistil„leerd, en het koolteerpek zich op die wijze laags„gewijze tegen den binnenkant af zet,, totdat de „buis geheel verstopt is. Omtrent de bron dezer „warmte, welke de teerdistillatie veroorzaakt, be„staan twee verschillende theorieën. Sommerville, „Malam, Brémond en anderen houden het er voor, „dat het de warmte is van het metaal, waaruit „de klimpijp vervaardigd is, terwijl Rouget be„weert, dat het de warmte is van het gas, dat „door de klimpijp stroomt, die de teerdistillatie „bewerkstelligt. Dit onderscheid is van gewicht, „want de temperatuur der klimpijp zal zeker al„tijd lager wezen dan die van het gas, dat er ,doorstroomt, behalve misschien juist bij het ,mondstuk. Op een afstand van 1.50 M. van het „mondstuk vindt men het volgende temperatnnr„verschil in vereehillende i>erioden der distillatie: ,SBiu.,3onio., I a0r,14 anr, t eur, 21 aar, 3uor, 3l aar, l aaraa Jeladiag. „176’ m' ’iP 254’ 219’ ISO' 163’ 158’ 133’ F. lemp. kliaip. „ 469 439 428’ 388’ 327° 286’ 233’ 194° F- „ saiilr. „Uit deze cijfers volgt dus, dat de klimpijp „trapsgewijze verwarmd wordt door den daar „doorheen stijgenden gasstroom, dat zij haar hoogste „temperatuur heeft bereikt een uur na de lading, en „daarna regelmatig afkoelt tot aan het einde der „distillatie. „Wordt dus de verstopping veroorzaakt door „de hooge temperatuur binnen in de klimpijp, dan „is ongetwijfeld de warmte van het doorstroomende „gas daarvan de oorzaak. Deze theorie alleen „verklaart dus, wanneer zij juist is, de verstop„pingen door teerverharding, die wij in de eerste „plaats hebben genoemd, en die in dat deel der klim” Pijp plaats heeft, waar de temperatuur hoog ge„noeg is om het teer te distilleeren. En zoo dit „de eenige oorzaak was, zouden alle verstoppingen „een zelfde karakter moeten hebben, en een be„paalde plaats. Alle klimpijpen zonden dus even„veel kans hebben van te verstoppen, want de „overgang van teer in pek aan de binnenopper„vlakte van de klimpijp zou slechts een qnaestie „van tijd zijn in lederen middelmatig verwarmden „oven. Maar wij weten, dat toen men te Parijs „de warmte in de mondstukken en klimpijpen, „tot aan de main toe, zoo groot mogelijk hield, geen „verstoppingen daarin plaats hadden, dóch het dikke „teer zich afzette in de main. Zooals ik zeide „hadden wij te Xew-Orleans in den zomer zeer „weinig last van verstoppingen, als wanneer de „buizen zeer warm zijn; en ’s winters waren zij „bij ovens, die op het Zuiden lagen, minder dan „bij die op het Xoorden; die klimpijpen, welke „het meest blootgesteld waren aan de uitstralende „warmte van het voorschild, zijnde vier van de „zes van iederen oven, verstopten in het geheel „niet, niettegenstaande de temperatuur inwendig „even hoog was als die bij de twee anderen, die „wel verstopten. „Om die redenen- ben ik van oordeel, dat het „omgekeerde van die theorie de ware is, en dat „het niet de bovenmatige warmte is, maar de „betrekkelijke afkoeling der klimpijpen, die de „verstoppingen inwendig veroorzaakt. Ik hond „het er voor, dat onder bepaalde omstandigheden „van lading en zeer hooge temperatuur, een ge„deelte der koolwaterstof-dampen, die zich bij het „begin der distillatie ontwikkelen, zich tegen de „betrekkelijk koele wanden der klimpijp afzet; „en dat, wil men deze afzetting voorkomen, men „deze dampen moet trachten terug te houden in „het mondstuk der retort zelve. Dit doel zou „men bereiken kunnen door afkoeling van het „retortmondstuk, ten einde daarin in vloeibaren „toestand die stoften terug te houden, die anders „aanleiding tot verstopping geven; terwijl men „echter tegelijkertijd de klimpijp zijne normale „temperatuur laat behouden, opdat het grootste „gedeelte der teerdampen tot in de main kunne „geraken. Schermen met gaten, of vlechtwerk „in den retortmond geplaatst, zouden in deze rich„ting reeds veel kunnen uitwerken, doordat zij „van zelf het roet terughouden. „Geheel zeker ben ik zelf nog niet van de „juistheid mijner bewering, daar ik er eerst toe „gekomen hen na rangschikking van de verkregen „resultaten, en ik nog geen gelegenheid heb ge„had haar in praktijk te brengen; maar ik geloof, „dat de resultaten, die men te Parijs verkregen „heeft met het tegengaan der afkoeling, in dezen „beslissend zijn, en dat de slechte resultaten, die „men tot hiertoe steeds verkregen heeft met het „afkoelen der klimpijpen, mijne onderstelling „wettigen. Daar waar men meent met deze „laatste wijze van handelen wel eenig resultaat „te hebben verkregen, moet dit waarschijnlijk „daaraan worden toegeschreven, dat het afdrui„pende water den retortmond zooveel afkoelde, „dat daarin de verlangde condensatie plaats „had. „Mijne ondervinding is, dat de verschillende „afkoelingsmiddelen, op de klimpijpen aangewend, „slechts het verstoppen daarvan hebben vermeer„derd, doch ik droeg zorg, dat geen water op „het mondstuk viel, uit vrees voor het springen „daarvan.” Wij hopen weldra in de gelegenheid te wezen de resultaten der voorgenomen proefnemingen aan onze lezers te kunnen mededeelen, doch herinneren toch aan de hierover gevoerde discussiën in de 4de Algemeene Vergadering onzer Vereeniging in 1876 te Deventer gehouden, alwaar i-eeds mededeeling werd gedaan van het succes, verkregen met het brengen van een scherm met gaten of sleuven in den mond der retort. (Zie verslag der bedoelde Vergadering, pag. 40.) Tentoonstelling van toestellen voor verlichting met gas en electriciteit te Glasgow. Deze tentoonstelling had van 28 September tot 25 October te Glasgow plaats. Volgens daaromtrent ontvangen berichten waren de verschillende gastoestellen door de meest bekende Engelsche firma’s tamelijk volledig vertegenwoordigd. Hoewel de tentoonstelling eene internationale was en buitenlanders ook nitnoodiging tot inzending hadden bekomen, zoo vinden wij onder de inzenders slechts Engelsche namen; de eenige buitenlandsche firma is J. Pintsch te Berlijn, die eene met samengeperst gas voorziene boei te Glasgow had tentoongesteld. Veel minder volledig dan de tentoonstelling van toestellen voor de vervaardiging en toepassing van gas, schijnt die te zijn geweest van toestellen voor electrische verlichting, daar de meest bekende namen, als Siemens, JabloschkofE, RapiefE enz. ontbreken, en slechts de firma’s Gramme, Lontin, Brush en Crampton electrische lampen hadden ingezonden. Volgens het programma zou de tentoonstelling besloten worden met het nemen van vergelijkende proeven omtrent het verbruik van arbeidsvermogen en de lichtsterkte der verschillende toestellen voor electrische verlichting; deze proefnemingen bepaalden zich echter tot drie Gramme-machines en de lamp van Crampton, daar de overige zich van de mededinging terugtrokken, en van deze lamp zijn geene uitkomsten openbaar gemaakt omtrent het lichtvermogen, volgens photometrische waarnemingen. Dat is daarom te meer te betreuren, daar sinds de verscheidene jaren geleden in Engelancj en Amerika genomen vergelijkende proeven, geen mededeelingen omtrent de betrekkelijke kracht der electrische toestellen gedaan werden, en de toepassing der electrische verlichting sinds dien tijd zich buiten twijfel veel heeft verbeterd en aan uitbreiding gewonnen heeft. Naast de twee namen, die sinds eenigen tijd in Europa het veld der electrische verlichting nagenoeg nitsluitend beheerschten. Gramme, Jabloschkoff en Siemens, treedt nu een Amerikaansche mededinger in de vervaardiging van electrische toestellen, een zekere Brush in Engeland, op. Zooals wij reeds vroeger mededeelden, is aan de Anglo-American Electric Light Co. toegestaan, om een gedeelte der straten van Londen met de lampen van Brush te verlichten. Volgens vroeger genomen proeven is gebleken. dat de lamp van Brnsli zeer gesehikt is, om een zeer sterk licht te verkrijgen, en herhaaldelijk heeft de Engelsche admiraliteit aan deze lampen de voorkeur gegeven voor het aanbrengen van groote lichten voor vuurtorens. Engelsche bladen maken melding van een kort geleden aan Portsmouth afgeleverde electrische lamp, die volgens opgave van de fabrikanten 47000 kaarsen lichtsterkte zal geven. Ook in Amerika zelf schijnen de lampen van Brush nog al toepassing te vinden; volgens berichten daaromtrent zouden op het oogenblik in de Vereenigde Staten 3000 zulke lampen in werking zijn. Daarvan zijn ca. 300 lampen aangebracht in ijzersmelterijen, 900 in weverijen, spinnerijen, enz. ; in de groote spinnerijen van Dolan & Co. zijn alleen 126 zulke lampen in w'erking. Verscheidene Amerikaansche stoombooten, en wel voornamelijk die, welke den Missisippi en de Ohio bevaren, zijn ook met de lampen van Brush verlicht. Meer dan 300 zulke lampen zijn bij verschillende verbrnikers geplaatst en worden van uit centraal-stations bediend; te New-York alleen zijn daarvan reeds 192 in gebruik. De toepassing van Edison’s toestellen, in het bijzonder zijne lampen met gloeiende kool, die met zooveel ophef werden aangekondigd, schijnt tot hiertoe in zijn eigen vaderland nog zeer gering te zijn. Daarentegen heeft kortelings in Engeland een zekere Swan met de door hem vervaardigde lamp, welke bijna geheel met die van Edison overeenkomt, zeer veel opzien verwekt. In een voordracht, door hem in de „Society of Telegraph Engineers” te Londen en New-Castle on Tyne gebonden, deelde deze nitvinder mede, dat hij reeds twintig jaren geleden deze lampen vervaardigde, waarbij hij , evenals Edison, gebruik maakte van gloeiende papierkool. Dezelfde oorzaken, die Edison’s lampen buiten toepassing doen blijven, gelden ook voor zijne lampen ; aan de binnenzijde van den zooveel mogelijk luchtledig gemaakten glazen bol, zette zich na een lang gebruik kool af en de broze papierkool werd spoedig door den electrischen stroom vernield. In den laatsten tijd is het echter aan Swan gelukt, deze zwarigheden grootendeels uit den weg te ruimen; door eene methode, die niet nader wordt aangegeven, wordt de tot gloeiing bestemde kool veranderd in eene massa zoo hard als vuur.steen, en wordt haar weerstandsvermogen aanzienlijk verhoogd, De kool in Swan’s lamp be- staat uit een haarfijnen draad en levert een rustig flink licht. Ook schijnt de kracht, welke zulk eene electrische lamp vordert, zeer gering te zijn; in de schilderijenzaal van den heer Armstrong zijn voor 16 lampen 3f paardekracht noodig. Aan het slot van zijn met groeten bijval gevolgde voordracht, waarbij de vergaderzaal met 20 zulke lampen verlicht was, geeft Swan de geruststellende verzekering, dat ook na de door hem verkregen resultaten, waardoor het toepassen van electrisch licht in het klein gemakkelijker wordt gemaakt, de gasverlichting daarvan geen concurrentie heeft te vreezen op het haiir eigenaardig toebehoorende gebied. VERHANDELING OVER HET STEENKOLENGAS. (Vervolg.) V. De bereiding van het lichtgas. (Vervolg.) De fig. 12, 1-3, 14 eu 1-5 stellen de constructie van een drie retortsoven voor. Fig. 12 is eene doorsnede over de middelste retort, fig. 13 geeft de doorsneden AA, CC en DD Fig. 12. . Fig. 13. Fig. 14. Fig. 15. Bonner (Obercasseler) , ~ Parijs ~ 1867. Portlajlld-C/PUIPTIf . Weenen „ 1873. , HclllU lyeilieilT Stettin ~ 186-5. wordt aanbevolen, ouder garantie dat bet ouveranderlijk zijn voliimen blijft belioudeii en m de hoogste mate het vermogen bezit om te ver. Eindtijd, al naar gelang het doel waarvoor he* Biier Berperis- niiJ Hatwerelii, —Cementfabrik bei OIïERCASSEL bei BONN. 88f- Wü _ merken hierbij nog op dat ons Por 11 an d-Ce m e nt reeds voor meer dan vyttig Gashouderkuipen is gebruikt. Onze vertegenwoordigers voor Holland zijn de Heeren: KXjOOS & VAN" te Rotterdam. Gebruikte Gastoestelleii, enz. van mijne buiten werking gestelde Gasfabriek worden tegen billijke prijzen te koop aangeboden: Een Systeem van Gaszuivering, (waardoor bet gas ten volle gezuiverd wordt van ammoniak, zwavelwaterstof en koolzuur, en waardoor ook napbtaline-afscheidingen verhinderd worden) in het jaar 1874 geleverd en opgesteld door de wereldberoemde firma C. & W. Walker te Londen en bestaande uit : 3 Condensors, 30' hoog 8' middellijn. 4 Zuiverkisten, 7' bij 14' groot, en 2 Kisten voor de nazuivering, 7' bij 12' groot met Walkers Patent Centre Valves. Alle toestellen zijn voorzien met buizenverbindingen voor 9" buizenleiding. V ervolgens: 1 Exhauster met regnlateur en stoommachine. 3 Gashouders van 50', 60' en 80' middellijn, gedeeltelijk met gegoten ijzeren kolommen, en gedeeltelijk met gesmeed ijzeren bekken tot geleiding. ® 4 Zuiverkisten, 4' bij 8' groot, elk uit één I stuk gegoten. 6 , 9" en 18" Schuifkranen voor gasleiding enz., enz. ’ Al de toestellen bevinden zich in goeden toestand. Teekeningen staan ter dispositie. ALEX. OSTER in Bonn ajlth. j Voor Gasfabrieken. Zeker voorbehoedmiddel teg’eil het inademen van gassen bij het arbeiden aan gaspijpen, dio'niet buiten werking kunnen worden gesteld. * ADiElllflllNGS-WERIITÜieEN. (“ifeS,';!) WILHELM FELS te Barmen. Uitsluitend Fabrikant. 1 lospectussen en attesten franco en sfratis. H. F. ROLL & Co. Gouda. LE VEKEN: EXHATJSTERS Gwynne & (achtmaal minder brandstof verbruik dan bij de otoomstraal-Exhausters van gelijke capaciteit, zie Journal of gaslighting, July 1877). CONDENSEIIRS MECANI(IUE systeem Servier (onder garantie voor goede werking en teg-en ongeveer de helft der prijzen van de toestellen van Pelocze & Aüdoüin , bij geliiko capaciteit). j & j AFSimTIRS Et tnee, iris ei fier lafsi, TEGEN FABRIEKSPRIJZEN ’ # AUG. KLÖNNE, IlÉfiir, DOETiIND, Constructeur en Fabrikant. Kecomiiiaiideert: Düsseldorf 1880 Königlich Preussische Staatsmedaille fur gewerbliche Leislungen. met Oasvuren, Systeem „Klötine.” Duitsche Rijks-Patent No. 10400. Letters Patent Engeland No. 1220. De ovens worden, onder de stipste garantie, gelieel gereed voor liet gebruik opgeleverd. Zij worden door een van mijne stokers in Averking gebraokt, de werklieden der Gasfabriek worden door hem onderwezen. VOORDEELEX: 2 iot 3 voudige vermeerdering van productief vermogen der voorhanden ivelven. hvoudige vermeerdering van productief vermogen van dezelfde ruimte. Bij nieuwen houw Gasproductie 1.5 iot 30 fo verhooging. Colces-verbruik 2ö tot .50 °/o vermindering. Duhhele gezamenlijke productie per retort. Geen reparatie. Vermindering van nwrkloon. Ovens met gezamenlijk meer dan 2000 retorten gebouwd op de Gasfabrieken : Londen Becktonvvorks, Salford, Turiu, Basel, Kaisorslautérn, llanau, Ileidelberg, Greiz, Pirna, Zwiekau, Bautzen, Grosaenhain, Gera, Fürstenwahle, Marburg (Stiermarken), Merau, Tirol, Cello, Barmen, Boeliolt, nortmuud Union, Duisburg, Düsseldorf, Elberfeld, Essen, Eisenacb, Hannover, Konsdoi’f. Steek', BittorshauHen, Werden, AVesel, A\ olfenbüttel. Kalk, Rheine, eigenaar de hoor Zackson, .Jena, Oftenbach, Tübingen, Ihilda, Kettwig, Altenburg, Stade, Schwerin, Guben, Plauen,otc. Vcrkregcit resultaten. ' 100,000 tot 130,000 M 3 Productief vermogen per Retort achtereen, zonder reparatie Ovens Kolen gedistilleerd per oven in Kgr. per 24 uur. Gasproductie. Cokesver'brnik voor de vuren. GASFABEIEK. de Heer: met lletorten. per retort en per dag. per Hectol. tolen. per 100 Kilo. Kilo totaal. per 100 Kilo kolen. Utrecht ; Sprüut. 6 a 7 70 Hectoliter. —L 14,5 Leiden V. 11. Horst. 2 „ 8 6377,= Kg. 252 25,2 31.5 989 15,5 Dordrecht Frax^'Ois. 1 „ 5 5820 „ 313,7 21,6 27 960 16,5 Wormerveer SWAAX. 1 „ 5 4437 260-300 23,4 29,3 776 14,5-24 Guh'én VOGT. 2 „ 6 5950 ■317 25,5 31,9 950 16,6 Bautzcn ILaimover De oven is 465 dagen aolitoreen in werking, zonder reparatie. Met één oven a 9 lletorten zijn 130,000 M® Gas per Retort aclitereen geproduceerd. NEDERLANDSCHj: ■ii(- ii (im FiiHiiii JORIS”. B. BAKKEB Bzn., Ridderkerk, vervaardigt met den meesten spoed en acenratesse naar alle op te geven maten en modellen : Gevulcaniseerde Stoom-, l,vcht- en Waterhleppen, Bladen en Verpakkingen, met of zonder doek koper of yzergaas; Slangen, eveneens met of zonder doek of spiraal, tet verschillende doeleinden geschikt; Drijfriemen, Wringrollen, Matten van differente maat, met en zonder Naam- Tramen Spoorwagenbuffers, Biljartbanden, Deurstrofipen, Banden voor Glasruiten en wat verder ten dienste van Stoomvaart, Industrie en huiselijk gebruik verlangd mocht worden. Toogsteeneii tot het uitbranden van Retorten (het verwijderen van graphiet) in verschillende vormen, met en zonder groef. Rctorteukit tot het repareeren van gescheurde retorten, waarvan de samenstelling uitstekend aan het doel beantwoordt. Retorten glazuur tot het vernieuwen van het email op gebruikte retorten. diaiiiotteuiortel, best en zeer vuurvast, voor generatorvuren en spleten. diaiiiotte, ICijkpotjes en Stopisteeueu voor Gasfornuizen. Riehtiug»üiuatertaal voor Retorten-Mou<l»«tukkeu. WOKDT AANBEVOLEN DOOR de Stettiner Chamottefabriek-Actiën-GesellsGliaft, I (vi'oog'ex* DIDIER.) I G. HEELEY & C“., Parijs en Dordrecht. van Toestellen voor den Uk van Gas-Meters VOOR HET NEDERLANDSCHE GOUVERNEMENT. METERS, REGULATEURS, MANOMETERS, zelf-registreerende DRUKKINGAANWIJZERS, PROEF-METERS en alle andere Toestellen bij Gas-fabrikatle en analyses in gebruik. W. KLEIJ & ZOON, itOTT JE R ü , leveren door linnne Agentschappen tot fabrieksprijzen : GETROKKEN IJZEREN GAS- en STOOMPIJPEN, FITTINGS en VLAMPIJPEN, uit de alom bekende Fabriek van de Heeren JAMES RUSSELL & SONS, Limited Crown, Tuheworks, Wedneshury, Staffordshire. VUURVASTE STEENEN, merk H& G, VUURKLEI en verdere VUURVASTE BOUWMATERIALEN en VERGLAASDE AARDEN KANNENBUIZEN, uit de Fabriek van de Heeren Wm. HARRIMAN & Co. te Blaydon, welke, wegens derzelver uitmuntende kwaliteit, door verbruikers worden geprefereerd. Eerste kwaliteit ASPHALT BAKPAPIER, uit de Fabriek van de Heeren E. AUG. APEL & Co. te Hamburg. rrijso})gaven en verdere inlichtingen worden op aanvrage onmiddellijk verstrekt. I Deutsche Contiiiental-Gras-Gesellschaft te Dessau. I3en Gasfabrieken wordt bij dezen aanbevolen onze sedert 7 jaren op deze plaats gevestigde Fabriek voor de vervaardiging van nieuwe G-asmeters (die steeds in voorraad worden gebonden) en voor reparatiën en verandering van Gasmeters in metermaat tot de meest billijke prijzen. Evenzeer worden door ons aanbevolen onze uitstekend vervaardigde Fittings in alle soorten, Hoofdkranen, Bracketten, Hanglampen, Bracketten met dubbele beweging. Straatlantaarns, Rheometers, enz. tot de laagste prijzen. Prijscouranten op aanvraag steeds verkrijgbaar. AVij verzoeken de brieven te adresseeren aan de „VERWALTUNG DER GASMESSER-WERKSTATT in Dessau”. Dessau, September 1880. DeiitKclie Continental-Gais-Oesellscliaft. OECHELHAEUSER. H. BREUEE & Co. liliii(iifalri!t üm-1« lipsfjittoij, HOECHST a/MAIJ^. Vervaardigen a’s Specialiteiten: Schuif-Afsluiters voor Gas- en Waterleidingen. Knie- en Kruis Ventilkranen voor Gasleidingen. Hydranten voor Waterleidingen. Straatfonteinen van verseliilende constrnotie. Bnizen-boor-toestellen, met Normaal-scliroefdraad-boren. Ventilkranen voor Gas- en Waterleidingen. Stoomventilen, Manometers, Drnkpompen, Toestellen tot afvoer van Condensatiewater, enz. Oeiiiustreerde Catalogi gratis en franco. Referentiën van de grootste (Gasfabrieken en Waterleifltngeii van het Binnen- en Buitenland. Magazijn en vertegenwoordiging voor Nederland bij de Heeren G. VERKERK & Co., te Nijmegen. FABRIEK VAN GASTOESTELLEN, VAN ' JOH? FLETSCHER & CiJ Keulen, Rosenstraat S 5. Rotterdam, Haringvliet 45. Fabriek van natte en droge Gasmeters, gegoten Fabriekmeters, Beproevingsmeters, Photometers voor ga.sfabrieken, voor privaatleidingen en voor gasmotoren. Manometers Indicatenrs de Pression, Uk- of Cubiceertoestellen, enz., enz. ’ Onze droge Gasmeters zijn reeds in meer dan 200 gasfabrieken in alle landen geplaatst en zijn door onze membrane als deugdzaam bekend. Verder leveren wij HOOFDKRANEN met vollen doorgang, zoo als die door de vergadering van Gasdirecteuren te Botterdam van den 29 en 30 Juni 1880 gewenscht werden. Reparatiën van alle soorten van Gasmeters, zoowel natte als droge van elk systeem, worden in onze werkplaats te ROTTERDAM, Haringvliet 45, tegen billijke prijzen uit^evoerd. nateraeter, D. R. P. Meinecke, in grootten voor 10-250 mm. buiswijdte; sedert zes kren 10000 stuks in werkmg. De doorgestroomde hoeveelheid water wordt door deze watermeters IJ 00 m. drukking tot op 2 procent nauwkeurig aangewezen. De grootste eenvoudio-heid m de constructie; zeer geinakkelijk tussehen de leiding te plaatsen of daaruit te verwijderen • gering gewicht; heeft zeer zelden reparatie noodig; duurzame gevoeligheid; zeer gering drukkingverlies; de en de schroefdraad komen met die van het meest voorkomende systeem overeen; gemakkelijk uit elkaar te nemen, wanneer het schoonmaken noodig mocht zijn ledere hoeveelheid wordt in den kortst mogelijken tijd afgeleverd. ' lïT. H. MEINECKE J"., Breslau, Albrechtstrasse 13. F"^lbriols. VAN VUURVASTE RRODUCTEN, van -t*. Clir. Sc 00., te MÜLHEIM, am Rhein bij Keulen, LEVERT: C3--A.S-Ts, ETOT^TETT in alle vormen en afmetingen, VUUE,VASTE STEEITEIT EIT VORMSTUKKEIT voor Gasovens en voor alle andere vuren. referentiën, goedkoope prijken, .snelle levering. KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE FABRIEK VAN gebogen Glas, geornamenteerd en geschilderd gebrand Glas, GLASVEEZILVEEM, STOOMGLASSLIJPEBIJ, GLAZEN DAKPANNEN ENZ, TE I>ORI>KE€HT. Gebogen Ruiten in Venster- en Spiegelglas voor Gebouwen, Rijtuigen, Meubelen, Oranjerieën, Lantaarn?, enz. Specialiteit van Glasverzilveriug, van Glazen Dakpannen, Stoommatslijperij van Spiegel- en Vensterglas, Stoomfacetslijperij van Spiegelruiten, Rijtnigglazen, Lantaamglazen, Verzilverd en in Kleuren, met Specie tot aanhechting enz., BEKROOND met Gouden, Zilvei-en eu Bronzen Medailles, op de verschillende Tentoonstellingen van 1856, ’5B, ’62, ’66, ’ÖB en ’69 en laatstelijk in 1876 Z 1878, voor 10. Glashuigerij, 2°. Matslijperij, 3». Facetslijperij, 4 . Foelien van Spiegel- en Vensterglas, J. J. B. J. Handelaar en Falrilmnt in Venster- en Spiegelglas. N.B. Melkwitte Kapruiten eu gewoon Vensterglas voor Lantaars worden precies op maat geleverd. OMNIA-POMPEiV, naar het verbeterde systeem Aoel, veelzijdig gebruik, solied eenvoudig duurzaam, doen veel werk met weinig kracht, goedkoope prijs. In drie grootten in voorraad bij iZ IZ Spuiten voor Hand- en Stoomkracht, Extincteurs, Hydroforen, Slangen, Brandemmers, Uitrustingen voor de Brandweer, Besproeiings-toestellei Yoor leifliMen onder flrnffing, ' voor ïuiXKx, Par'iEN, Straten, enz. POMPEN voor Hand- en Riembeweging. AiIEKIKAANSCIIE POMPEN VOOE DB HUISHOUDING, voor Zeepsop, Water, .enz., 12000 liter per uur, bij 4 meter hoogte .fl. 24 O. U., compl. met besproeiingsinrichting 11. 30 O. W. Wm. KJfAUST, WEEN EN, 11. Miesbachgasse 15, Knausi’s,,Wiener raient-Sperventii" zonder stoof, zelfirerkemle afshdtlraan, doelmatig verklaard voor de gebruikers der „Ilocliquellen – Wasserleitung” te Weenen, 7.00 ook voor die van de „Iloclidruek-Wasserleitung van Dresden. • K, a. jHvr. Maschinen-Fenerloschgerüthe- und Metallwaaren-Fabrik. G. OOMSCHRÖDER, te OSNABRÜCK en ZWOLLE, fabrikant van DROaE GASMETERS. FABRIEK te Osnabrück. MAGAZIJN te Zwolle, waar tevens Reparatie-Werkplaats van droge en natte Gasmeters. COMPAGNIE ANONYME CONTINENTALE eASMESf/ (Voorheen J. BBIJSTT ék, Gouderi Medaille Parijs 3 Metlallles Parijs Eere-üiploMia ea Zilveren Medaille Lyon !), 11, 13 EN 15 RUE PÉTRELLE, TE PARIJS. SUCCÜRSALES: ’s Grravenliag-e, Kazernestraat, 44, Bordeaux, 153, Rue d’Arès. Brussel, 6, Quai de Willebroeck. Lyon, 78, Cours des Brosses. Milaan, 16, 18 en 20, via di Quadronno. Napels, 13, Strada Nuova dell Arenaccia. Rijssel, 1, Rue des Postes. Zurich, 10, Reitergasse Aussersihi. Rome en Madrid. Fabrieks-Gasmeters; Drukking-Regulateurs en Aanwijzers; Afsluiters a Crémaillère; a soupape, a vis et volant en a clapet; Condensateur, Stelsel Pelouze en Audouin, Extracteurs met Machines, Ketels en verdere toebehooren; Proef-Gasmeters; Photometrische toestellen compleet, volgens de HH. Dumas en Regnault en andere stelsels. ENZ., ENZ. MEDAILLES: Parijs 1855, 1857, 1863. 1867. Londen 1851, 1862. Brussel 1847. Eerste Medaille (Fortschritt): Weenen 1873. PARIJS 1878: Twee Zilveren Medailles, waarvan een aan den Directeur. De eenige hoogste beloouing voor Belgische Vuurvaste Producten toegewezen. SOCIÉTÉ DE PRODUITS RÉFRACTAIRES de üt. «hislal» (België.) Administrateur délegué: G-TJSTA.VE SAVONVIII. Directeur P. POUL. Specialiteit van vuurvast Materiaal voor Gasfabrieken. Retorten van alle vormen en afmetingen. Fatjonstukken van gebreveteerde samenstelling wor Gasfornuizen van alle systemen: gasvuren, recuperatoren, enz. Vuurvaste Aarde of Cement. Bijzonder soort Cement om scheuren en retorten te dichten. Dichtingsmateriaal voor retorten mondstukken. van enkel quartz: zoogenaamde „DINAS,” en steenen van bijzondere gebreveteerde samenstellingen met aluminium, silicium, enz. bijzonder geschikt voor Gasfornuizen, Glasblazerijen, Staalfabrieken, Verwarmingsovens van verschillende systemen, enz. enz. KUNSTMATIGE BIKSTEEN, even duurzame als natuurlijke Steen, VOOR GANGEN, PORTAI_EN. TROTTOIRS, ENZ- ENZ. Aanneming van de uitvoering van Gasfornuizen volgens overeen te komen voorwaarden en prijzen. GEBREVETEERD SYSTEEM YAN GASYÜREN MET RECUPERATOREN. Levering over Anhuerpen of Brussel per Schip of per Spoor, volgens het nieuwe zeer gunstige tusschen Nederland en België gesloten tarief, ingegaan den 1 Juli 1880. Onze fabriek, een der grootste van het vasteland, is gesticht in 1844. De specialiteit van deze fabriek is: GAS-RETOETEN. Geen kosten worden gespaard om in de bewerking al de verbeteringen, die zich voordoen, terstond toe te passen. De enorme rijkdom van onze groeven en legeringen stelt ons in staat, enkel eerste qualiteit grondstoffen te gebruiken en aan ons fabricaat aldus eeneu eersten rang te verzekeren. Onze Maatschappij heeft voor de stad Brussel 80 complete Gasfornuizen gemaaht, 18 voor Calais, 48 complete Gasfornuizen voor de nieuwe Gasfabrieh van de stad Gent, enz. De volgende Gasfabrieken maken van onze retorten gebruik: Brussel Brugge, Autwerpeu (J. C. G. A,), Luik, Rotterdam (Nieuwe Gasfabriek), Fijeuoord, Deu Ilaag, Leideu, Dordrecht, Amsterdam (J. C. G. A.), Schiedam, Alkmaar, Breda, Grouiugen, Leeuwarden, .Zwolle, Nijmegen, Delft, Middelburg, Bordeaux, Calais, Parijs (Hugon & Cie.), Barceloua, Cadix, Frankfort a/M., Maunheim, St. Petersburg, Rostoff, enz. enz. Stoom-Drukkerij van NIJGH & VAN DITMAR. Rotterdam. „aiï €AS.“ PLAAT V, Fig: 4 behoorende bij de Bescbrijving VAN DE ■UHII FM MiS EN HARE TOEPASSINGEN. Iste Jaargang, ISTo. 10, bladü. SSJ. Doorsnede C-I) Tabdunm ova-zMm da Mumendt Ujlhj.J Fig:3. è toeoassina bvden reaulateur Mg : 2. toepassing by den Exhauster. Eg: ó. \ fateit liififë aa lifi liipiasi®|ii Talel tot het overxeitai der %uioerl'isteiL lelioormdc tnjFiff. dt i Fïg:7 FiejiS. TaljeJ tot het overxetten der ruiverkistm bchoorendr bij Dg: 6 Mg: 6. D& letter II beduidt de hooge stand de letter L de let (je stand van de Krccnen Doorsnede 6r~71 De tabel van fiej.- d is oole toepasselijk ob de j)laatsin(j zooals inji{j:7mjy 8. (zie fig. 12), fig 14 is het vooraanzicht van het fornuis, fig. 15 de doorsnede boven den vuurhaard, boven de onderste retorten en boven de bovenste retort. De onderste retorten steunen elk, behalve op het voor- en achterschild, op vier in de zijwanden gemetselde steunmuurtjes en op een halfsteens muur die ouder het midden der onderste retort loopt; op eenigen afstand van het achterschild zijn deze halfsteens muurtjes van de beide retorten door een dwarsmuurtje tot op de hoogte van den onderkant der twee onderste retorten verbonden. Hierdoor wordt een n vormig kanaal gevormd (zie fig. 15), dat van boven, in zooverre het niet door de onderste retorten zelve wordt afgesloten, op de hoogte van den onderkant dezer retorten met tegels wordt afgedekt, aan weerszijden echter aan den voorkant naast de retorten eene opening latende. De bovenste retort rust, behalve op voor- en achterschild, op vier halfsteens muurtjes; deze muurtjes staan op de twee togen boven den vuurhaard, op de toog achter den vuurhaard en op het dwarsmuurtje daar achter. Voor overige worden de retorten nog zijdelings en van boven gesteund, zooals de teekeningen dit aanduiden. In het achterschild is eene overtoogde opening, waardoor het kanaal onder de zijretorten correspondeert met het verticale kanaal, dat naar het rookkanaal voert. De hitte van den vuurhaard stijgt tusschen de beide onderste retorten, strijkt langs de Fig. 16. Fig. 17. bovenste retort, komt aan beide zijden van de onderste retort naar voren, gaat door de openingen aan weerszijden van het fornuis in de kanalen onder de onderste retorten, loopt naar achteren, waar de twee stroomen elkander ontmoeten in het dwarskanaal, om gezamenlijk door de opening in het achterschild, door het verticale kanaal in het rookkanaal te komen. De fig. 16 en 17 geven eene andere constructie van een drie-retortsoven. Elk der onderste retorten rust op drie muren (de binnenste muren vormen tevens de wanden van den vuurhaard), waardoor twee kanalen onder elke retort ontstaan. De bovenretort rust op togen die boven de onderste retorten geslagen zijn. De muur B wordt tot den top van het gewelf opgetrokken. De hitte stijgt tussohen de beide onderste retorten, gaat door de openingen tussohen de togen, daalt langs de buitenzijden van de onderste retorten, vindt achter toegang tot de buitenste kanalen onder de beneden-retorten, strijkt naar voren, vindt daar toegang tot de binnenste kanalen onder deze retorten, strijkt naar achteren, waar de twee stroomen elkander ontmoeten, stijgt langs de retorten, tot op de hoogte der opening in het achterschild, die naar het rookkanaal leidt. Het zal waarschijnlijk de aandacht niet ontgaan, dat de breedte van den vuurhaard bij deze constructie veel aanzienlijker is, dan bij den hiervoor beschreven drie-retortsoven. Bij dezen 6 stuks roosterstaven, terwijl bij den voorgaan den slechts één roosterstaaf is aangegeven. e reden hiervan is dat de vuurhaard met de 6 roosterijzers ingericht is voor steenkolen als brandstof, of wel voor cokes van zeer geringe qualiteit. Later zullen wij dit punt noonader bes23reken. ° In fig. 18 tot 21 wordt eené constructie van een vijf-retortsoven voorgesteld; fig. 18 doorsnede GE (fig. 19), fig. 19: vooraanzicht, fig. 20: doorsnede DD, CC, BB en AA*, fig. 21 : boven aanzicht, doorsnede boven de bovenste retort, boven de middelretorteii en boven den vuurhaard. Fig. 18. Fig. 19. In fig. 21 (doorsnede boven den vnurlianrd) ziet men lioe de halfsteens muurtjes onder de benedenste retorten zich uitstrekken tot op eenigen afstand van voor- en acliterscliild, terwijl zij. van achteren door oen dwarsmuur verbonden zijn. De door deze muurtjes gevormde kanalen worden, in zooverre zij niet door de retorten worden afgesloten, van boven afgedekt met tegels, behalve in do afdeeling, waardoor de lijn DD (tig. 18) gaat. In de vakken AA, BB en CC (tig. 18) stijgt de hitte. Achter het vak CC is een mnnr tot op de hoogte van den onderkant van de bovenste retort' oj^getrokkcn; de hitte strijkt over dezen muur en daalt in het vak DD en in het achterste v;ik, komt dan door het hierboven genoemde niet afgedekte gedeelte in de binnenkaualen onder de beueden-retorten, strijkt naar voren, vindt daar toegang naar de buitenste kanalen onder de beneden-retorten, loopt naar achteren, waar zich de twee stroomen in het achterste dwarskanaal vereenigen, om door eene opening in het achterschild den weg naar het rookkanaal te nemen. Fig. 20. Fig. 21. De constructie van den zes-relortsoveu, voorgesteld door de dgnren 22, 23 en 24, lieeft zooveel overeenkomst met die van den hiervoor beschreven vijf-retorts, dat eene nadere beschrijving overbodig kan geacht worden. De weg die de hitte volgt is dezelfde. Fig. 22. (Wordt vervolgd.) Fig. 23. Fig. 24. KOETE BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN. Zinker door de Koyiingshaven te Botterdam. Den 4<l™ Maart 11. werd de gaszinker door de Koningshaven op den Linkermaasoever van Rotterdam voor het eerst in werking gesteld. De zinker bestaat uit drie huizen: de middelste grootste buis voor waterleiding en aan weerszijden van die buis eene leiding voor gas. De Koningshaven is, op de plaats waar de zinker gelegd is, 150 M. breed, gemeten tnsschen de kaaimuren op A. P.; de diepte van de haven is AP. Deze cijfers zijn voldoende om de belangrijkheid en de moeielijkheid van het werk te doen beseffen, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de vaart slechts voor eenige uren gestremd mocht zijn. Binnen kort hopen wij eene beschrijving van het werk in dit Blad op te nemen. Be electrische verlichtimj te Parijs. Tengevolge van de overbrenging der bureaux van de prefectuur van de Seine en van een deel van die van het ministerie van posterijen en telegraphie, is het verkeer op de Place du Caroussel zoo toegenomen, dat de bestaande gasverlichting aldaar onvoldoende blijkt. Met het oog hierop heeft de prefect van de Seine den gemeenteraad mededeeling gedaan van een aanvraag der Compagnie Bontin, om gemachtigd te worden, de Place du Caroussel en het plein van de Bouvre te verlichten met electrisch licht volgens het systeem door haar toegepast, en waaromtrent met goeden uitslag proeven genomen zijn naast de lampen van dabloschkoff op de stations-emplacementen van den spoorweg naar Byon en aan het station- St. Bazare. De gemeenteraad heeft het nemen van een proef toegestaan, daar hij van oordeel is, dat op bedoelde pleinen meerverlichtingbepaald noodig is.
| 25,789 |
MMZEND02:000146009:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,866 |
Berigten van de Utrechtsche Zendingsvereeniging, 1866, Deel: 7, no. 7, 1866
| null |
Dutch
|
Spoken
| 4,607 | 8,107 |
BERIGTEN VAN DE ÏÏTRECHTSCÏÏE ZENDINGSYEREENIGING. X 8 66. 7. LAATSTE TIJDINGEN VAN DE FRANSCHE ZENDING IN ZÜID-AFRIKA. Het berigt, waardoor op onzen zendingsdag onze harten bedroefd werden, dat namelijk de Fransche zendelingen, die onder de Bassouto’s op de grenzen van den Oranje-Yrijstaat met zooveel zegen arbeidden, door de Boeren zijn verdreven van hunne standplaatsen ‘), heeft zich helaas! bevestigd. Het is jammerlijk, dat zoo vaak en op zoo velerlei wijs de gedoopten, de zoogenoemde christenen, het werk des Heeren tegenstaan. Van de tegenwerking dezer Boeren schreef de Eerw. Moffat reeds vóór veertien jaren: „Al de hevige tegenkanting van de hier wonende stammen tegen de invoering van het Evangelie in de eerste jaren van de zending onder de Betschuana’s (de naburen der Trans-Vaalsche Republiek), de gedreigde verwoesting door de Mantati’s en de invallen van Koranna’s, Griqua’s en Boschjes-mannen dunken ons in de herinnering als enkele windstooten in vergelijking met den storm, die nu al de vi'uchten van onzen arbeid dreigt weg te vagen.” Vooral is de slechte reuk, die de christen-naam onder gindsche heidenen krijgt door het geweld der Boeren, eene oorzaak van veel afkeer bij de Bas- 1) Berigten, bl, 99, 10], souto’s. Dit deed den zendeling Arbousset eenmaal schrijven: „Indien het mogelijk ware, zou ik gaarne met mijn bloed de ergernis uitwisschen, welke de Boeren door den oorlog aan de Bassouto’s hebben gegeven.” Doch nu heeft de onmiddelijke vernietiging van het zendingswerk door deze ruwe en roofzieke handen al het vorige ver overtroffen. De hier volgende brief van den Director bij het Parijsche Zendelinggenootschap, in de Fransche christelijke bladen geplaatst, maakt aan allen twijfel dienaangaande een einde. „Waarde Heer en Broeder! „Met droefheid in de ziel en terwijl ik mij zelven het pijnlijkst geweld aandoe, zend ik u een overzigt van de laatste tijdingen, die wij van de Kaap ontvingen. „De boeren hebben hun voornemen uitgevoerd. De meesten van onze zendelingen, hebben hunne posten moeten verlaten. Te vergeefs hebben zij geprotesteerd, zij hebben voor het geweld moeten wijken. Men heeft hen tot aan de grenzen der Kaap-kolonie geëscorteerd en hun eenige wagens bezorgd, waardoor zij het grootste deel van hunne roerende goederen hebben kunnen medenemen. Ook heeft men hun beloofd, dat men zou waken voor degenen, die zij hadden moeten achterlaten en voor de -onroerende eigendommen van het genootschap. Omstreeks het midden van Maart waren de heeren Rolland, vader en zoon, Dijke, Cochet, Maeder, Germond, Mabille, Casalis en hunne gezinnen vereenigd te Ahwall, eene stad in de nabijheid van Lessouto, ‘) aan den oever van de Oranje-rivier, en behoorende tot de engelsche kolonie. Deze ballingschap, zoo smartelijk voor hen allen, is bijna onmiddelijk gevolgd van een droevig sterfgeval. De Heer en Mevr. Cochet hebben hun jongste kind ver- 1) Lessouto is de naam van het land; Bassoulos van de inwoners gezamenlijk of van een aantal van hen; Mossouio van éénen enkelen; SessouiïjßU de taal. loren, en onze broeders meenen niets te veel te zeggen als zij verklaren dat zijn dood veroorzaakt is door de overhaaste verplaatsing. Men wist niet stellig waarheen de Hr. Daumas gebragt was. Zijne ambtgenooten dachten dat hij te Winburg zou zijn, eene kleine stad van den Vrijstaat, ten noorden van Mékuatling. De ligging van Bethesda had den Boeren nog niet vergund de heeren Ellenberger en Gosselin te bereiken. Een uitstel was verleend geworden aan den Hr. Keek uit aanmerking van den staat van zijn gezin. Onze broeders Maitin en Duvoisin bleven op hun post, dewijl Berea niet behoort tot de districten, waar de Vrijstaat beweert het regt van verovering (!) te hebben. Van den Hr. Coillard had men geen tijding. „Zoodra de uitgedreven zendelingen onder de bescherming van de engelsche wet waren, hebben zij gezamenlijk geprotesteerd tegen den maatregel, waarvan zij de slachtoffers waren. Ook hebben zij hun toestand en grieven kenbaar gemaakt aan den franschen consul, die in de Kaapstad resideert. „Van alle zijden ontvingen zij de betuigingen van de levendigste deelneming. De verontwaardiging was algemeen , en de koloniale drukpers vatte hunne verdediging met nadruk op. Laat ons hopen, dat deze kreet van afkeuring het gouvernement van den Vrijstaat ten minste zal bewegen om de posten nog in stand te laten. „Die van onze zendelingen, wiens standplaats het naast was bij de lijn van verdediging, die de inboorlingen bezet hielden, heeft den tijd gehad om vóór de uitvoering van het besluit Bijbels uit te deelen en aan eenige ouderlingen het bestuur van de gemeenten op te dragen. Onze broeders geven eenparig aan de leden hunner gemeenten de schoonste getuigenis. De beproeving heeft in plaats van het geloof der Bassouto’s te doen wankelen, het veeleer versterkt. Zij waken over elkander en gedurende den oorlog waren de voorbeelden van teruggang in het geestelijke zeldzamer dan in gewone tijden. Zelfs hebben er door de dienst der helpers nieuwe bekeeringen plaats gehad. Zou ook de Heer deze zijne verlaten schapen kunnen vergeten ? Neen, neen. Op eene of andere wijs zal Hij hun de herderlijke zorg weten terug te geven, die zij moeten ontbeeren. Maar voor het oogenblik is alles duister om hen heen, zoo als men zal kunnen opmaken uit hetgeen ik hier nog moet bijvoegen. „De uitdrijving der zendelingen behoorde tot de plannen voor eenen nieuwen veldtogt. Terwijl deze maatregel w.erd uitgevoerd, hielden onderscheidene legercorpsen de inboorlingen bezig en werden de vijandelijkheden met kracht hervat. Gedurende eenige dagen hebben dezen aangehouden met twijfelachtigen uitslag, maar daarop heeft men geheel onverwacht zulke schikkingen gemaakt, dat, als het is gelijk men aankondigt, voorde Bassouto’s te naauwernood eene schaduw van hunne nationaliteit overblijft. Moshesh behoudt zijne onafhankelijkheid , maar zijn grondgebied wordt bepaald tot het district Thaba-Bossiou, dat slechts 14 a 15 mijlen lang en 4 a 5 mijlen breed is. Buiten deze provincie is er eene grootere, die de inlanders voortdurend in onverdeeld bezit zullen hebben, maar waar zij van nu voortaan cijns baar zullen zijn aan den Vrijstaat. Het overige van het land komt geheel in de magt van de blanken, en men zal daar, zóó berekent men, vier duizend landhoeven aanleggen. In deze streken bevinden zich al onze posten , op drie na. „De geheele ontmoediging van de Bassouto’s, die alleen zulk eene ontknooping heeft mogelijk gemaakt , is wel voor een goed deel het gevolg geweest van de uitdrijving van de zendelingen. De heidenen zelve zijn daardoor sterk aangegrepen. De komst van de boden des heils was voor hen het teeken geweest van een tijdvak van voorspoed; hun vertrek moet voor zulke ligt ontvlambare en tot fatalisme neigende stammen het voorteeken geweest zijn van eene gewissè nederlaag. „Hier zijn nog twee andere oorzaken bijgekomen. Vooreerst de nederlaag van Molapo, een der zonen van Moshesh, wiens grondgebied bijna het derde deel van Lessouto besloeg. Hij heeft met de boeren een afzonderlijken vrede gesloten, zeer ten nadeele voor de algemeene belangen van den stam, alzoo dat deze er van stonde aan aanmerkelijk door verzwakt werd. Ten andere de dreigende verwoesting van geheel hun oogst. Te midden van het oorlogsgevaar en het krijgsrumoer was het den Bassouto’s gelukt, uitgestrekte velden te bezaaijen. Het gewas stond overheerlijk en werd al vast voorspoedig rijp; en nu besonnen de Boeren den brand te steken in al dat koorn. Het vooruitzigt van dezen brand heeft de Bassouto’s, die sedert een jaar honger lijden, tot wanhoop gebragt. Wij ontlcenen deze beschouwing niet aan de brieven van de zendelingen; zij hadden geen gemeenschap meer met land, waaruit zij verdreven waren. Wij vinden ze in de dagbladen van de Kaap en geven ze niet voor zeker. „Hier zou ik willen eindigen, maar ik moet alles schrijven: de gemeente moet alles weten wat de laatste tijdingen uit Afrika grievends voor ons hadden. „Onze voortreffelijke en dierbare broeder Frédoux van Motito is op de allertreurigste wijs omgekomen. De pligten van zijn ambt hadden hem naar Morokoeng geroepen, dat tot zijnen werkkring behoorde. Gedurende zijne afwezigheid had een Engelsch koopman , Nelson genaamd, die met zijne waren te Motito gekomen was, zich met andere blanken aan het misbruik van sterken drank overgegeven. Daarop volgden wanordelijkheden van de misdadigste soort. De inboorlingen joegen de vreemdelingen weldra weg, maar nu begaf Nelson zich naar Morokoeng om er den leeraar te tergen, wiens gemeente hij zoo geërgerd had. De Hr. Frédoux, van het gebeurde onderrigt, daagde den man uit, met hem te gaan tot een opperhoofd om zich te verantwoorden, hetzij te Motito, of te Kuruman. De Engelschman verzet zich , en als hij ziet dat eenige inboorlingen aanstalte maken om den zendeling krachtdadigen bijstand te verleenen, steekt hij een vaatje kruid van 175 fê in brand en laat zich dus met de hem omringende personen in de lucht vliegen. Toen men de gevolgen van de vreeselijke uitbarsting opnam, vond men van onzen broeder niets meer dan eenig zwart gebeente onder de asch en een stuk van zijne schoenen. Dit was het einde van een der beminnelijkste menschen, een der geschiktste zendelingen, die zich geheel aan de dienst des Heeren had toegewijd. Hij is gestorven in de vervulling van zijn pligt, martelaar van zijn herderlijk werk. Hij laat eene weduwe en zeven zeer jonge kinderen achter, waarvan er vier in Europa opgevoed worden. „Welke slagen! Hoe donker zijn de wegen, waar langs de Heer ons leidt! Verootmoedigen wij ons onder zijne magtige hand, maar laat ons niet ophouden aan zijne liefde te gelooven en te hopen op zijne trouw. Dat vooral onze gemeenten zich gedurig vereenigen in het gebed om van den Heer te begeeren, dat Hij een werk in stand doe blijven, dat een deel is van haar eigen bestaan! Dat zij voor de zendelingen en het bestuur gedurig bidden om het geloof, de volharding en de wijsheid, die in zulke buitengewoon moeijelijke omstandigheden noodig zijn! Wij mogen de verzekering geven, dat niets onbeproefd zal gelaten worden om de zending van Lessouto uit de haar dreigende schipbreuk te redden. „Parijs, 28 Mei 1866. E. Casalis.” NIEUW-GUINEA. Uittreksel uit een particulieren brief van Br. J. G. Geisslek. Wij ontleenen het volgende aan een brief van Br. Geissler van Mansinam, op de kust van N. Guinea, verzonden den 30. Junij 1865, en eerst in Mei dezes jaars te Utrecht ontvangen. De groote tijdruimte, verstreken tusschen de afzending en de ontvangst is daaruit te verklaren, dat de brief werd medegegeven met een inlandsch vaartuig, en dat de Papoea’s de gewoonte hebben van eiland tot eiland te varen, waarbij zij meermalen nog een of meer maanden op onderscheidene plaatsen vertoeven. Van daar dat zij ditmaal voor den overtogt naar Ternate, die door een stoomschip in weinige dagen kan worden afgelegd, den tijd van acht maanden hebben besteed. Al is deze brief oud van dagteekening, en al weten wij dat sedert op Ternate nadere tijdingen van Br. Geissler ontvangen zijn, waarin hij omtrent den gezondheidstoestand, vooral van zijne vrouw, minder gunstige bengten kon mededeelen, toch is hij voor ons belangrijk en bemoedigend. Men overwege bij het lezen van dezen brief dat Br. Geissler, na het tijdelijk vertrek van Br. van Hasselt gansch alleen op het afgelegen N. Guinea is achtergebleven, onwetend of hij al dan niet spoedig weder helpers naast zich zoude zien, en onbekend met de beschikking des Heeren, die reeds twee maanden vroeger het in het hart van drie broeders gegeven had tot hem ter hulpe uit te gaan, en dat het een schrijven is, dat uit die verlatenheid tot ons komt. „O, al zoo dikwijls heb ik ervaren, dat daar waar geen menschenhulp is, de Heer getrouw helpt en uit den nood verlost en redt. „Ook uwe Yereeniging weet daarvan te roemen, dat heb ik in uw Zendingsberigt gelezen, n°. 10 van 1864. Dit berigt was aanmoedigend ook voor de toekomst. Ja al mogen de bergen wijken en de heuvelen wankelen, als zijne genade en zijn vrede ons maar bijblijven, dan hebben wij genoeg, ook hier op het afgelegen N. Guinea. „Thans hier alleen in deze eenzaamheid levende, ben ik nog niets veranderd in mijn plan om hier voort te gaan met werken in en aan het rijk Gods. En ofschoon ik alleen hier ben, vrees ik niet; want de Heer is bij mij gebleven. Dat ervaar ik, zoo dikwijls ik Gods heilig Woord verkondig. Ik heb ervaren dat niet ik, maar des Heeren Geest door mij spreekt tot de heidenen, die nog trouw ter kerk komen, wanneer zij te huis zijn. Voorleden Zondag waren er ook tien mannen van Doreh hier ter kerk, die beloofden geregeld te zullen komen. Het waren de onderhoorigen van het andere hoofd, dat zich na den dood van den Korano met de luidruchtige heidensche feesten van de overige Dorehzen niet O O heeft ingelaten. Die anderen houden zich vreemd. Jammer dat thans de school en alles wat begonnen was door Br. van Hasselt weder in duigen valt door zijne reis naar Ternate. Dat er eenigen of velen zijn, die zeggen; „wij willen niet leeren,” moet ons niet bevreemden of afschrikken; al zeiden zij dat allen. Als de Heer spreekt, dan moeten zij wel; en het is toch do Heer alleen die hen bekeeren en onderrigten moet. Ons leeren en vermanen beteekent niets; maar als de Heilige Geest het door ons doet, dat werkt krachtig, en de ergste vij and moet Hem gehoorzamen. Leggen wij maar altoos het zaad des goddelijken Woords onder biddend opzien tot God in de harten en houden wij maar aan; de Heer zal zeker hooren en verhooren. Voor eenige dagen wilde ik de school weder beginnen, maar daar er nog enkele kinderen afwezend waren, heb ik nog tijd gehad om eerst een nieuw schoolhuis in te rigten, daar het oude al te slecht was. Dit zal deze week geschieden. Van morgen, zoo God wil en wij leven, zal ik eindelijk klaar komen met het herbouwen van wat de aardbeving deed instorten. Mijn huis staat nu vaster dan vroeger; de keuken en alles is nieuw opgebouwd. Veel, veel moeite en kosten heeft het veroorzaakt. Dus nieuwe of oude breeders kunnen er nu weder intrekken: als zij maar spoedig weder kwamen! „Ik heb met de broeders en zusters steeds in vrede geleefd. In het geestelijke, in het geloof waren wij één met hen, en geen verschil of strijd is er tusschen ons voorgekomen. „Dat de Utrechtsche Vereeniging eene harde proef heeft moeten doorstaan, doet mij van harte leed, en ik gevoel met haar dat het een zware slag is, dat Br. Otterspoor naar Europa terug moest en dat Br. Klaassen naar Ternate moest gaan wegens ziekte. Echter hoop ik, dat zich de heeren Bestuurders niet zullen laten afschrikken om de eerste missie voort te zetten. Was het niet hier, dan te Amberbaken. Hoe geschikt waren voor die onderneming de twee Zettensche broeders! Ik ben nog altijd bereid met die broeders naar Amberbaken te gaan, zoo uw Bestuur dit zal goedvinden. Br. Klaassen, zoo die terugkeerde, zoude op Mansinam kunnen blijven, waar hij geen huis behoefde te bouwen maar in het mijne konde wonen, als Bestuurders dit goed vinden. Des Heeren Geest dale neder en geve een ieder wijsheid om het beste te beramen en het juiste te treffen, ook met de missie op N. Guinea. De plaats hier is niet slecht en met de gezondheid gaat het hier ook vrij wel. Wel is men geheel en al van menschen verlaten, maar te meer moet men zich hier aan den Onzienlijke houden, zich op den Heer leggen, op Hem vertrouwen en bouwen. Dat onderhoudt het binnenleven. Daarbij komt Gods heilig en dierbaar Woord om ons op den regten weg te houden. De Heer is overal waar een of meer zielen Hem liefhebben. Daarom den moed niet opgegeven: die de bersen heeft doen beven en de huizen heeft doen in de O zee verzinken en wegspoelen, en met die huizen zoo vele afgoden, die God kan nog veel meer doen. Heeft hij aan anderen wonderen doen zien, Hij kan en zal ze ons hier ook doen zien. Zijn arm is niet verkort. Is het niet reeds een wonder dat in den Korano eene ziel uit de Papoea’s is bekeerd, en is ééne ziel niet meer waard, dan de geheele aarde ? „Ik hoop en verlang zeer naar eenen brief van u, waaruit ik dan ook verneem, wat het Utrechtsche Bestuur besloten heeft over N. Guinea. (Die brief is reeds in Mei 1865 naar Br. Geissler afgezonden.) „Intusschen zijt Gode bevolen. Ik blijf bidden dat de Heer alles naar zijnen wensch moge doen beslist worden. Ja Heer, niet onze wil, maar de uwe geschiede, amen. Zoo zend ik dezen brief met mijne groete aan u, zeer geliefde broeder in den Heer; groet al de Bestuurders van uw genootschap en ook alle zendingsvrienden in Nederland, dat zij allen mogen gedenken voor den troon der genade aan den zwakken J. G. Geissler, Zendeling op N. Guinea.” Aan eenen met dezelfde gelegenheid aan Br. Otterspoor geschreven brief ontleenen wij nog het volgende: „Br. Jaesrich was van 30 Maart tot 8 Junij hier, en wij hebben dien geheelen tijd besteed aan het woordenboek. Het is nog veel veranderd en veel is er nog bijgekomen. In de woordenlijst van Ottow waren omstreeks 3500 woorden, daarvan zijn gebleken foutief te zijn 2500 woorden, zoo dat daarvan maar 1000 woorden juist waren. Wij hebben thans eene lijst van 6379 woorden, zoodat er zijn bijgekomen 2879. Deze lijst wordt nu afgeschreven en dan aan de hooge Eegeering aangeboden, met verzoek die te doen drukken. Nu eerst kan voor de Papoea’s in hunne taal eene voor hen verstaanbare predikatie worden opgesteld. Zoude nu de tijd al gekomen zijn om heen te gaan, en de Papoea’s aan hun lot over te laten ? Zoude men in waarheid kunnen zeggen: „zij hebben Gods Woord al 10 jaren gehoord?” Of is de aardbeving een teeken geweest van den Heer, om uit te scheiden en weg te loopen zoo gaauw als wij maar kunnen? Of is dit een teeken Gods, dat die korra-korra met zoo vele honderden guldens aan goederen voor Jaesrich en mij is vergaan? Wie dit geloofde ware even zoo bijgeloovig als de Papoea’s. Wel neem ik aan dat de Heer door dit alles ons geduld wil beproeven en ons wil leeren geduldig te worden. N. Guinea is nog niet de verste, de slechtste, de onvruchtbaarste der zendingsposten. Wij willen niet klagen over den on vruchtbaren akker; wij konden op andere plaatsen nog wel een veel harderen vinden. Ik geef toe de akker is hard, zeer hard, maar juist dan moet de landman de meeste moeite besteden om dien harden akker week te maken. ledere missie heeft haar vóór en tegen: N. Guinea ook. En wat de gezondheid aangaat, in vergelijking met andere streken is N. Guinea nog gezond te noemen. Ik weet dat op posten, waar de Broedergemeente eene missie vestigde, in de eerste zes maanden drie of vier Broeders stierven. En de Broedergemeente zond anderen in hunne plaats. „Dank met mij den lieven Heer, die wedergegeven heeft wat Hij ons door de aardbeving ontnam, en blijft biddende voor ons en de arme Papoea’s: kom spoedig weder tot ons en vertroost ons in onze eenzaamheid.” Wordt u het hart niet warm bij die taal des blijmoedigen geloofs en der volharding. Zal Br. Geissler te vergeefs om uwe voorbede vragen ? En zoude de Heer de gebeden niet verboeren, die worden opgezonden voor de bekeering der Papoea’s van N. Guinea? OOK VOOR DE PAPOEA’S? Dr. Broughton, een Anglikaansche Bisschop, beweerde in het begin dezer eeuw dat men er welligt in slagen zou den Papoea’s iets van het Deïsme (de leer dat God de wereld geschapen en verder aan de natuurwet overgelaten heeft) in te scherpen, maar dat men hen niet zou brengen tot het eigenlijk christendom. Gedurende 50 jaren hebben onderscheidene zendinggenootschappen gewedijverd om de zegeningen van het evangelie onder hun bereik te brengen , maar zij schenen geene noemenswaardige vrucht van hunne pogingen te oogsten. Eerst sedert 1860 heeft men wezenlijke bekeeringen onder de Papoea’s van Australië gezien. Zulke gevallen mogen nu zeldzaam zijn, zij bewijzen dan toch dat de Papoea’s niet voor goed zijn uitgesloten van de zegeningen des Christendoms, en zij leeren ons dat wij bij de Papoea’s vooral de opvoeding van kinderen, enz. als. het aangewezen zendingswerk moeten beschouwen. Er is on- O O der de Heidenen nog iets anders te doen dan wat wij hier prediken noemen! En voorts, die gelooft, zal niet haasten. VRUCHT VAN EEN BIDDAG. In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika viert eene der christelijke kerkgemeenschappen éénen dag met algemeene bijzondere deelneming: het is de eerste Maandag in Januari. Gedurende eene reeks van jaren wordt deze dag in elk nieuw jaar met vasten en bidden om de bekeering der Heidenen doorgebragt. Dan vereenigen zich deze christenen in hunne kapellen en er zijn zeer talrijke vergaderingen. Men houdt daarin korte toespraken en er wordt slechts om ééne zaak gebeden: dat God de bekeering der Heidenen schenke. Toen zij in het vorig jaar dien dag vierden werd hun gegeven met buitengewonen aandrang te bidden. Eenigen tijd daarna kreeg een van hen een brief van eenen zendeling uit Oost-Indië, die dus aanving: „Meld mij toch eens, wat hebben de christenen op dien dag (het was de eerste Maandag in Januari) gedaan? Zij moeten meer dan gewoonlijk gebeden hebben, want toen ik op dien dag in de zendingsschool kwam, traden er 12 a 14 personen op mij toe en zeiden: „Nu zijn wij bereid onze harten aan den Heer Jezus te geven.” Anderen kwamen ook nog, uit wier woorden wij met vreugde opmerkten, dat de Heer zich aan hunne harten niet onbetuigd gelaten had.” Dezen brief kon de zendeling niet dadelijk verzenden. Intusschen kwamen hem Amerikaansche nieuwsbladen ter hand en daarin een berigt van dezen biddag voor de bekeering der Heidenen. Nu voegde hij dit postscriptum aan zijn brief toe: „Ik begrijp het reeds!” Hij zag nu welk een zamenhang er is tusschen het gebed en den zegen, en dat er een weg is om iets naar Oost-Indië te brengen, nog nader dan de weg om de Kaap, namelijk de weg langs den troon der genade I DOOD VAN De. PHANDER. De zending onder de Muzelmannen in het Turksche rijk heeft een gevoelig verlies geleden door den dood van Dr. Pfander, een der veteranen in de zending. Gevormd in het Zendingsinstituut te Bazel, werd Dr. Pfander vóór bijna veertig jaren door dat Genootschap naar Georgië gezonden, waar hij gedurende vele jaren met vrucht gearbeid heeft. Door den onwil van het Russische gouvernement genoodzaakt dien arbeid te staken, trad hij in de dienst van het Anglikaansche Zendelinggenootschap, dat hem eerst te Agra en te Pesohawour (in Indië) en daarna te Konstantinopel plaatste, waar hij de acht laatste jaren van zijn leven doorbragt. Door wetenschap even zeer zich onderscheidende als door geloofsmoed, moest Dr. Pfander wel bekend worden in het Turksche rijk, en wat er het meest aan toebragt, waren de vele openbare gesprekken, die hij hield, en vooral de strijdschriften, die hij uitgaf tegen de leer van den valschen Profeet. Het vermaardste van zijne schriften : Spiegel van den Islam (Mizah-ul-Haqq), is naar het zeggen van deskundigen het degelijkste werk, dat men over dit onderwerp bezit. Het was eerst in het Perzisch geschreven en daarna heeft de schrijver zelf het in het Hindousch en in het Turksch vertaald. Bij den laatsten kruistogt van de mahomedaansche dweepzucht tegen de evangelische christenen te Konstantinopel was de verkoop van dit boek geheel verboden: zóó gevaarlijk werd het door de verdedigers van den Koran geacht. Dr. Pfander is in Engeland gestorven, waar hem de staat van zijne gezondheid voor het oogenblik terughield. Hij was niet ouder dan 64 jaren. MEDEDEELINGEN. Van ïernate kunnen wij berigten, dat Br. van Hasselt en Br. Mosche met hunne eohtgenooten den 14en Maart 1.1. naar N. Guinea vertrokken zijn. Br. de Bode had den 16en Februari Soerabaja in welstand verlaten. De stoomboot deed de reis om de oost, waardoor onze Broeder gelegenheid had meer plaatsen aan te doen, als Makassar, Timor Koepang, Banda, Ambon. In de Banda-zee tusschen de eilanden Wetter en Eoma had hij eenen hevigen storm door te staan met levensgevaar. Op den 14“ Maart kwam hij behouden op Ternate aan. Hoe hartelijk de ontmoeting was, kun- nen wij ons denken! Tien dagen mogten de 88. de Bode, Klaassen, van Hasselt, Mosche en vat. Dijken te zamen zijn. Half April dacht Br. de Bode met van Dijken naar Galela op Almaheira te gaan, om alles voor de zending zooveel mogelijk gereed te maken. Later hoopt Br. Klaassen, die nog zwak is, hen te volgen. De Broeders roemen weder zeer de liefde, die zij van Ds° Höveker ondervinden, en de begunstiging van den Heer Resident van der Crab. De herbergzaamheid en hulpvaardigheid van den geachten Predikant van Ternate verloochenen zich ook nu niet. Eindelijk kunnen wij van Bali mededeelen, dat Gode zij dank! Br. van Eek nu toch naar Boeleling vertrokken is. Hij zou den ] 8e“ April van Soerabaja op reis gaan met de diligence tot Probolingo en van daar met scheepsgelegenheid naar Banjoewangie, waar hij inlichtingen van Br. van der Jagt dacht te vinden om naar Bali over te steken. Onze Broeder was vol moed en ging //in het vast vertrouwen, dat zijn God, die tot hiertoe hem in alles nabij was met hem reisde en hem ook op Bali niet verlaten zou. Br. de Vroom was welvarende, hij zal, hopen wij, nu ook spoedig met zijne vrouw naar Bali kunnen vertrekken. ONTVANGSTEN. 15 Mei—ls Junij aalburg en heesbeen: coll. 27 Mei ƒ 10.. alphen a/d RUN: */6 der pinkstercollecte 40.. broek op lanqkndijk : pinkstercollecte 5.20, Brussel: der coll. in zendingsbidstonden onder leiding van den Heer A. v. d. IV. Pietersen, francs 70 32.04. BUNSCHOTEN: collecte 14.23. borum: contributien 1865 – * * • » ' .50. „ giften 1865 cortgene : uit de bus der zendingsgeraeente 5.. delfshaven. van Ds. Eigeman £ der pinkstercoll » 28.60. doesborgh: */• der pinkstercollecte 21.17. dohdrecht: \ der pinkstercoll tb.7o ek: pinkstercollecte 31.105 ginneken: £ der pinkstercoll 6- • *s qravenhage: door Ds. Schuurman ~ Catechisatiebus 17.18. t verzameld door jufvr. S » 5.10. u naaikamer Evang. Lnlh. weeshuis 2.. n lidmatencatechisatie 3.62. „ van den jongen heer K. • ’s gravenhage: 131.50. hattem : pinkstercollecte n 20.—. hemmen : pinkstercollecte #> 45. herveld : van vrouw Kamps, met het bijschrift „Dat de blinde Heiden, Nu van God gescheiden, Eens uw heil erkennV* „ 1.45. lemmer: pinkstercollecte n 31.70. N. loosdrecht: pinkstercollecte : 11.05. maassluis: In- en Uitw. zendingsvereenigiug „ 25.—. marken; verzameld door den kweekeling J. L. bij eene toespraak. „ 3.61. ommen: pinkstercollecte n 15 „ contributie 1866 „ 5. onstwedde: £ der pinkstercoll „ 19.86. oostermeer en eestrum: pinkstercoll. te Oostermeer „ 13.50 „ „ „ Eestrum „ 7 „ Uit de zendingskas In-enUitw. zend. „ 14. rheden: pinkstercoll „ 21. sint pancras: £ der pinkstercollecte n *s.—. soest; gedeelte der pinkstercollecte 7.835 staphorst: *ƒ3 der catechisatiebus 5.38 „ van trouwgelden . ... „ 0.56 STRUEN: £ der pinkstercollecte n 12.375 surhuizum; pinkstercollecte. . . • „ B. „ van kerkvoogden M 5. „ ’ van Ds. Warmolts . „ 2.50 uithuistermeden : pinkstercollecte „ 20. uithuizen: van den Heer L. Westerdijk voor het lezen v. d. Ber. „ 5. utrecht*: uit hek busje der zondagschool van Mejonkvr. Th. Taets van Amerongen „ 2.02 „ pinkstercollecte „ 450.26* veenen daal: pinkstercollecte n 12. o. wetering: van de hulpzendingsvereeniging „ 25. wissenkerke; */8 der pinkstercollecte „ 6 zwolle: uit de catechisatiebu.s van Ds. Bervoets „ 43.96 Voor de ïïJiirufttiny. Bjj mevr. v. Diden van jonkvr. v. G f 50.-—. Bij Monijé ik Dordrecht van de hulpvereeniging, mej. 'de wed. Mom geb. ftemp „33.11. Utrecht fr C. v. L. S „ 10.—. / Gedrukt en te bekomen bij Kshink en Zoon te Utrecht Prijs 10 Ct, r v.
| 32,571 |
MMKB07:001168001:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,870 |
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1870, 01-01-1870
| null |
Dutch
|
Spoken
| 8,308 | 14,004 |
//"Wat zeidet gij over Willem?" — //Ken ik je vader wel, dan zal van Oss hier spoedig door hem genoodigd worden , als ik maar weg blijf." — // Dokter, je bent toch altijd onze trouwe, trouwe zorg! U zegt toch nooit aan Willem, dat u er met mij over spreekt!'... Neen, dat weet ik wel! Foei, hoe leelijk van me, dat ik u één oogwenk wantrouwde!" voegt zij er haastig bij, nu zij zijn verwijtenden blik ziet. Altijd speelt den baron liiile Floy voor den geest, de eerst verwaarloosde dochter van den trotschen Dombey, en nu te meer, daar Ida wat ongesteld is en te bed ligt. Hij is aan zichzelven overgelaten en bromt nu en dan op Graasman, die hem zoo alleen laat zitten. Dombey en Zoon ligt op de schrijfcassette van Ida. Werktuigelijk neemt hij het boek op , en zet zich, om nog eens van kleinen Paul te lezen. Florence was toch wel heel goed voor dat jongetje; maar hoe dwaas, dat zij trouwde met dien zeeman, een jongen zoo heel ver beneden haar stand ! Zij was er toch maar gelukkig meê, en Dombey, met al zijn trots, was altijd ongelukkig, omdat hij tegen de beschikkingen van hoogerhand in wilde. Hij leerde eerst het geluk kennen, toen hij zijne vooroordeelen liet varen en zich aan de liefde zijner dochter geheel overgaf. — Kleine Paul was toch een heel lief kind. Zoo overpeinst van Doveren, die niet lang in een boek kan turen; hij legt het werk weder op de plaats waar hij het vond, dat is op een schrijfboek van Ida, die op de kostschool de gewoonte heeft aangenomen een dügboek bij te houden. Daar het onder het leesboek lag, heeft zij het niet opgemerkt, meenende het te hebben weggesloten. De vader weet niet van een dagboek af, en doorsnuffelt werktuigelijk het bij uitstek net beschreven boek, waar hem de naam Willem telkens tegenblikt. Zijne hooge verontwaardiging wordt opgewekt nu hij de onverholen bekentenis leest der liefde zijner dochter voor iemand van zoo veel minder afkomst, en dat wel vóór en aleer haar vader er zich over uitliet. Hij ziet verder de bewijzen van hare smart bij het overlijden van Alfred, eu vooral hare liefde en zorg voor haren vader. In dien tijd vindt hij geen enkele maal van van Oss melding gemaakt; in tegendeel, elke regel spreekt hem van hare zorg om hem zijn leed te verzachten ; later evenwel komt nu en dan de naam Willem weder te voorschijn , tot de lezer ten slotte duidelijk bespeurt, hoeveel inspanning het haar heeft gekost en nog kost , om de gedachte aan dien Willem te verbannen , hoewel zij het zich telkens en telkens voorneemt, uit liefde voor haren vader. Het lezen heeft den onervaren lezer veel moeite gekost; er rolt weer een traan in den grijzen baard. // Sakkerloot, wat ben ik vochtig tegenwoordig !" zegt hij hardop ; // ik merk dat ik oud word. — Allemaal kunsten en fratsen!" gaat hij voort, het schrijfboek op de schrijfcassette nederwerpende. n Ze zal het wel vergeten. — Het is toch wel een goeie, beste meid. juist Alfred. — Alfred? — Graasmannetje zei, dat het niets was met dien Jood. Waarom komt dat ventje niet meer? — Van Oss schijnt de man te zijn geweest. — Al is hij van zeer minne afkomst, het is toch een nobele, brave jongen , zoo als de oude Frederik zei; hij nam onze partij maar heftig tegen dien Jood!" — De baron bedenkt zich een oogenblik, slaat zich met de oude levendigheid op de knie, en zegt: u Zou hij die vijfhonderd gulden ook betaald hebben ? Hij is er gek genoeg toe. — Gek? — Ik wenschte dat hij hier was; dan zou ik alles weten. — Ja, maar ik kan hem toch niet hier roepen , ,want ik heb hem lang niet malsch afgescheept ! — Maar toch, laat ik mij eens herinneren! Hij zeide dat hij terug zou komen. — Die beroerde Graasman! als die nu maar eens kwam!" De heer van Do peren kan het niet meer uithouden ; hij trekt aan de bel, en nu Frederik binnentreedt, tracht hij een briefje te schrijven. Dapper doopt hij de pen veel te diep in, en begint inet een inktvlak te maken, die hij met evenveel moed aflikt. Wat zal hij er boven zetten? //Waarde van Oss", of « waarde vriend" ? Wacht! hij zal er niets boven zetten en beginnen: u De heer van Oss wordt verzocht even bij. . Neen, dat gaat niet! Hij werpt zijn pen weg, verfrommelt het briefje en zegt: // Ga eens naar den ontvanger, en vraag of ik hem eens spreken kan. Ik blijf thuis." • u Dat ia ferm!'' zegt Frederik , en spoedt zich om deze boodschap te doen. Weldra staat van Oss voor hem, wel wetende wat van hem verlangd wordt. Het verwondert hem dus geenszins dat hij een vriendelijken handdruk krijgt, evenmin dat hij Ida niet ziet. Nu is de baron zoo verlegen alsof hij Graasman was. Lang duurt het echter niet; hij heeft zijn party gekozen. ii Yan Oss, ik heb je niet goed behandeld; zoo had ik je niet moeten afschepen. Men kan iemand een verzoek weigeren zonder hem daarom to beleedigen. Vergeef mij !... De dokter zeide dat gij geheel die historie wist.. De jongman wil hem verdere onzekerheid besparen, en antwoordt: u Ja, ik heb gemeend dat het van belang was te weten hoe dat geval in elkaar zat; want ik hield mij vast overtuigd, dat Alfred geen gemeene streken kon doen. Ik wilde niet dat onverdiend een smet op zijn nagedachtenis zou kleven, die, ik weet het zeker , u en . . . uwe dochter innig zou grieven." De baron krijgt een hevigen aanval van hoesten ; hij grijpt in zijn baard, slaat in het voorbijgaan een blik op het dagboek , dat daar nog ligt, en zegt tegen van Oss: u En hoe was het ?" De jongman begint met te verhalen wat van Doveren reeds vernam, toen bij het gesprek tusschen zijn twee bedienden onwillekeurig afluisterde; slechts mededeeiende, dat het hem gelukte den Jood van zijn -voornemen af te brengen om naar het kasteel te gaan. De he^r van Doveren wil vragen naar die som, en wie die voldaan had; maar de weetgierigheid omtrent de gebeurtenis zelve en liet aandeel, dat Alfred er in had, weerhoudt hem "Van Oss verhaalt in korte trekken, en zijn verhaal is van den volgenden inhoud. Het hinderde hem dat er zulk een praatje rondliep, hetwelk den goeden naam van Alfred niet alleen aantastte, maar ook verdriet en kommer bij zijne naaste betrekkingen zou verwekken, daar het niet lang voor den vader of voor de zuster verborgen kon blijven; daarenbovei? vreesde hij dat er opligterij in het spel was. 11ij had van den Jood de namen vernomen der vijf jongelieden , die met Alfred op diens kamer waren bijeen geweest. Dewijl het allen studenten te Leiden waren, besloot hij zich naar die stad te begeven , ten einde daar inlichtingen in te winnen. Hij vernam dat één dier heeren naar Indië, zijn geboorteland, was teruggekeerd, daar zijn voogd hem op last der ouders van de academie had genomen , waar hij niets had gedaan dan geld verteren en schulden maken. Een tweede was niet in de stad, zoodat hij bij den derde zich aanmeldde , bij wien hij ook den vierde aantrof. De heeren ontvingen hem zeer beleefd, noodigden hem uit dien dag met hen door te brengen en te blijven eten, en gaven alle blijken hem reeds terstond te veel morgenwijn te willen schenken. Die luchthartige, onbezorgde toon week evenwel spoedig, toen zij merkten waarom van Oss kwam. Zij toonden zich meer vriendschappelijk en gemeenzaam jegens den vriend van Alfred, die uitsluitend gekomen was om diens nagedachtenis zoo mogelijk te zuiveren. De bewoner van de kamer deelde toen mede, dat de vier vrienden met Alfred op diens kamer hadden gezeten; dat de vijfde, de Oosterling, zich bij hen gevoegd had, ofschoon hij niet tot de gewone omgeving van den jongen van Doveren behoorde. De nieuw aangekomene werd evenwel vriendelijk ontvangen; door zijn toedoen werd het een feest, en wel bijzonder opgewonden. De Oosterling werd woest, en dreigde veel schade aan te richten onder de nuttelooze. maar dure fraaiigheden , waarmede Alfred zijne kamer versierd had, weshalve laatstgenoemde voorstelde dat men zich in de open lucht zo^ begeven, daarbij hopende op die wijze van den wat lastigen bezoeker ontslagen te worden. Dit voorstel werd aangenomen. De Oosterling liep in alle koffiehuizen, waar nog licht was, in. Eindelijk besloten de vrienden hem aan zijn lot over te laten, toen hij met eenige burgers, die ook feest gevierd schenen te hebben, twist kreeg; de burgers waren vier in getal, en randden hun vijand krachtdadig en meêdoogenloos aan. Het streed tegen het ridderlijk gevoel van Alfred om hun makker dus lafhartig aan die overmagt prijs te geven. Hij overreedde daarom de anderen met hem te gaan. De Oosterling was in een huis gevlugt, en de burgers hem na; zonder aarzelen volgden de vrienden. Nu de partijen ten minste gelijk tegen gelijk stonden, wijken de burgers. De Oosterling wilde niet medegaan, en daar hij een kwaadaardigen dronk had, zocht hij onaangenaamheden tegen eene vrouw in dat huis , omdat zij zich minder ongunstig over de gevlugte burgers uitliet. Deze vrouw behoorde niet onder de zachtzinnigen van haar geslacht, en gaf hare scherpe tong den vrijen teugel; schijnbaar staakte de Oosterling zijn twist, maar zon op wraak, aan zijn valsche inborst toegevende, die verhit was door het gebruik van wijn. Ongemerkt stak hij hare kleederen in brand. Alfred sprong toe en bluschte, met behulp van een paar anderen, met veel moeite de vlam , die zich reeds bijna geheel van de kleederen had meester gemaakt. De anderen grepen den Oosterling vast, die wilde vlugten ; het was eene onbeschrijfelijke verwarring, die vermeerderd werd door het geroep, dat de politie aan de gesloten voordeur stond en eischte binnengelaten te worden. De Oosterling, nu door schrik bevangen , bad en smeekte dat de vrouw alles aan een to.eval zou wijten; zij eischte vierhonderd gulden, die terstond geloofd werden. De polit?e kwam binnen en vertrok weder, na onderzoek gedaan te hebben naar hetgeen was voorgevallen, en de verzekering te hebben gekregen, dat de oorzaak aan een toeval was toe te schrijven. Toen de mannen vertrokken waren, wilde de Oosterling gtil wegsluipen; maar de vrouw weerhield hem, zeggende dat hij terstond moest betalen, of anders zou zij hare verzekering, die toch niet onder eede was gegeven, aan het bureau van politie gaan herroepen, en de toedragt der zaak naar waarheid mededeelen. Een paar vrienden moesten maar naar zijne woning gaan, om het geld te halen fculk eene som was natuurlijk niet bij eenig student te vinden; maar de Oosterling noemde Nathan Peurem. In zijne goedhartigheid biedt Alfred zich aan om met den bewoner der kamer, waar van Oss zich thans bevond, den Jood op te zoeken. Zij klopten hem op, en de Jood luisterde aandachtig naar hun verhaal. Toen de jongelieden hadden uitgesproken, schudde hij het kale hoofd en weigerde een cent te geven op den naam van den Oosterling; maar als de heer van Doveren Schomberg wilde teekenen, dan lag het gereed. De vriend, intusschen nuchter geworden , raadde dit af; elk moest maar weten wat hij deed; maar Alfred toonde zich be- reid aan het verlangen van Nathan toe te geven , want, zeide hij, die Oosterling -was zijn gaat geweest, al was die gastvrijheid dan ook niet zoo gaarne verleend; ze waren te zamen vrolijk geweest. Het wijn drinken op zijne kamer was de oorzaak der dwaasheden van den man in kwestie, en een kameraad, zelfs al was het geen vriend, moest geholpen worden; men mogt hem niet in den steek laten; maar dan moest hij eerst met den verwekker vau al het leed afspreken. Nathan verklaarde dat hij terstond wilde medegaan, maar eerst eene schuldbekentenis klaar moest maken. Hij bleef zeker een half uur voor zijne schrijftafel zitten, bij een nachtlichtje, terwijl de vrienden in het voorkamertje wachtten. Men begaf zich eindelijk op weg, en vond den Oosterling in gerusten slaap; de anderen «aren weggegaan , denkende dat er niets meer aan de zaak zou worden gedaan, en den onruststoker gaarne eenige onaangenaamheid gunnende. Nathan schudde den Oosterling wakker en begaf zich met Alfred en hem in een afzonderlijk vertrekje. Hij wilde er niemand bij hebben. De Jood vertrok. De Oosterling herhaalde zijn plegtige belofte nog eens, in tegenwoordigheid der vrienden, die hem nu verder de zaak lieten afspinnen, elkander belovende nimmer meer met hem in aanraking te zullen komen. Yan Oss was met dezen uitslag van zijn onderzoek nog niet tevreden; want — maar dit verhaalde hij niet aan den baron — hij had de vijfhonderd gulden met de intressen aan den Jood betaald, het geld uit zijne kas nemende, het er ettelijke dagen daarna weder inleggende, doordien hij zijn kleinen spaarpot duchtig aansprak. Hij had gemeend het na- derhand van Alfred terug te zullen ontvangen , en wilde op dat oogenblik aan vader, zoon en dochter het bezoek van den Jood besparen. De dood van Alfred was letterlijk een streep door zijn rekening. Toen hij vernam dat de voogd van den Oosterling niet ver af woonde, besloot hij daar heen te gaan, om te zien of hij van dezen ook zijn geld terug kon krijgen, hoewel hij, de schuldbekentenis naziende, die hij bij zich had, geen borgtogt vermeld vond van den ander. Hij kwam bij den voogd, die hem maar half beleefd ontving, en hem rustig liet uitpraten. Toen de jonge ontvanger de gansche toedragt der zaak had medegedeeld, ook de omstandigheid dat hij , van Oss , de schuld had voldaan, werd de voogd toornig, maar niet op hem, zoo als hij eerst dacht. // Ik wist niet dat Charles zulk een schurk was! Arme, arme moeder, wat kan zij nog een verdriet van dien jongen beleven!" zoo riep d^ voogd uit en deelde verder mede: //Nu begin ik de zaak te begrijpen! Charles schijnt wel degelijk de vierhonderd gulden van den jongen van Doveren te hebben ontvangen; maar na het vertrek van zijn makkers heeft bij er slechts tweehonderd aan de vrouw ter hand gesteld, met belofte van voldoening der overige twee binnen de week , in de hoop dat zij zich met die eerste som tevreden zou stellen en de zaak laten rusten. Hii misrekende zich, en, daar de vrouw van hem niets kon krijgen , en liever geld had, dan eene voor haar onvruchtbare aanklagt te doen, kwam zij bij mij, die ter wille zijner moeder de overige tweehonderd gulden voldeed. Daarmede was de zaak nog niet uit. Eenigen tijd daarna kwam de door u genoemde Jood bij mij met de schuldbekentenis van Karei." //Wat?" vroeg van Oss. //Een schuldbekentenis! En uw pupil was slechts borg gebleven?" — //Ja, dat was ook zoo! Die vrouw had met lof van het gedrag der vier overige jonge lieden gesproken, maar vooral van den jongen van Doveren, die haar het leven had gered door zijne krachtige pogingen om te blusschen. Zij had uitgeweid over zijn edele handelwijze om terstond zijn makker te helpen, zoodat ik wist, dat er slechts sprake kon zijn van vierhonderd gulden door den jongen van Doveren aan den koffie inkreeg, want het effekt der op het AmsterdamschBijnspoorweg-station genuttigde, was reeds lang verwaaid. Ik dronk dus een onnoemelijk aantal kopjes, en at daarbij ontelbare broodjes met kaas, zoodat allicht jufvrouw Snoek gedacht zal hebben: //Jongens! wat zijn die Amsterdamsche jongens schrokkig!" Na ons dus eenigermate te hebben versterkt moesten wij van onze wederwaardigheden verhalen. Bomme! draagt het eigen aardig — doch volstrekt niet aardig — kenmerk der kleine steden: het weet niets! Het weet niets, omdat het tot dusver te afgelegen was, en geen schepsel er om dacht, om per rommelende kast van van Gend en Loos, Bomme!waarts te trekken. Maar als Bommel iets weet, weet het dit goed. Één Bommelaar behoeft slechts iets te weten te komen, om dat // iets" als een elektriesch bericht dooi* de stad heen te seinen. Zoo wisten dan ook j ufvrouw Snoek, en haar gezelschapsjuffer Freule Baars reeds alles wat er met ons gebeurd was, zoodat wij ongemerkt en zachtkens door die twee dames werden gekontroleerd. Terwijl wij namelijk voortsukkelden (met ons beidjes) op de h'ooge Waalbrug, was eindelijk het zeilschuitje aangekomen, en had het de overblijvende reizigers — door den vliegenden storm — in no time over //gebommeld". Men had echter de dames medegedeeld, dat wij niet hadden gedurfd, en daarom over de brug waren getrokken. Dit, misschien niet zoo geheel onjuist, werd echter als vuigen laster door ons gelogenstraft. Toen eindelijk het chapitre regen, wind en storm was afgehandeld, kwamen wij te spreken over de groote stad: Amsterdam. Dit ligt in het wezen van Bommel, dat het nog echt nederig is, en niet ploerterig — gelijk anders zoo menig stadje in Nederland door spoor- en telegraafverbinding geworden is. Het moet vooralsnog onbedorven worden genoemd. Met kinderlijken eenvoud ziet het op n$ar de hoofdstad — naar Amsterdam ! — Amsterdam ! dat klinkt den Bommelaars even verrukkelijk, even machtig in de ooren, als ons Amsterdammers Londen, Parijs, Pe-king. Het levensdoel van elk rechtgeaart Bommelaar is om éénmaal Amstels boorden te bezoeken: bat et puis mourir! Aan hoe weinig Bommelaars was het echter tot nu toe vergund om deze levenstaak te vervullen. Tans, nu de spoorweg klaar is, gaat het wellicht beter, maar tot in den jare 1869 werd ieder bewoner of iedere bewoonster van Zalt-Bommel, die Amsterdam en de Kal verstraat had gezien, als een heilige aangebeden , en — als dóór en dóór ervaren reizigers — door allen geraadpleegd Aan den anderen kant is elk Amsterdammer, die Bommel met zijn bezoek vereert, niet alleen welkom , want dat spréékt van zelf, maar aanstonds hoog gezien. Ééne spekulatie , die geheel en al op deze naïeve bewondering der Bommelaars voor het Amsterdamsche berustte, viel ongelukkig genoeg in het water dat dien ganschen dag van den hemel was gestroomd. Bommel is namelijk beroemd om zijn mooie meisjes, zóó zelfs, dat het bepaald aan deze faam de enkele bezoeken van Amsterdamsche heeren te danken heeft; anders ware het misschien geheel en al onbezocht gebleven. Eere dus aan de Boinmelsche meisjes! zij zijn ware magneten; onderscheidene, zijn dan ook reeds door trouwlustigen uit de hoofdstad, bij gelegenheid van een zoogenaamd bezoek uit kuriositeit, weggekaapt. Maar revenons a nos moutons ! Onze bewustheid der Bommelsche vereering voor de hoofdstad, gepaard aan de mooiemeisjes-wetenschap had ons — geheel toevallig — bij het maken van het reisplan naar de Waal op een zeer aanneembaar denkbeeld gebracht. In de missieve, die Jan aan jufvrouw Snoek had gericht, om haar van onze komst te verwittigen, werd zeer behendig en op alleszins cierlijke wijze — insinuando modo — het denkbeeld geopperd, of het niet mogelijk zoude zijn, om op den dag van onzen overtocht eenige jongedochteren uit den lande Bommel ten haren huize te doen vergaderen, ten einde ons zóó de gelegenheid te verschaffen een schoon overzicht te erlangen over de schoonste schoon en der Waalstad. Jufvrouw Snoek andwoordde : u Ik zal 't probeeren." Inderdaad had zij aan de juffers van Bommel daags vóór onze aankomst een mondelinge cirkulaire gericht, met verzoek, om op dien Zondag bij haar te komen //koffie drinken." Verder voegde zij er niets bij. Buiten Amsterdam zijn de stervevelingen prompt op hun tijd. Niettegenstaande de elemen- ten raasden, waren op den 12den September 1869, de jonge deernen blokkealag twaalf bij jufvrouw Snoek tegenwoordig. Daar echter de een niet van de komst der andere wist, zoo was er een tooneel in het genre der geestige parodie op Sohert le cliaile door den Parijschen Titi, waarin het heen en weder huppelen der, door Bertram uit den dood opgeroepen, verbaasde nonnen wordt bezongen en beweerd, dat men den indruk ontvangt alsof die zwijgende figuurtjes tot elkaar fluisterden: h Quoi c'est moi, c'est toi? — Qui c'est moi, c'est toi; quel ■fichu rencontre!" De Bommelsche schoonen waren ook verbaasd over die vrouwelijke kongregatie bij //de jufvrouw", en omringden haar vragend. Doch deze zeide: //stil, dat zal je wel zien, straks". Nu kan men nagaan: een geheim voor meisjes en nog wel voor Bommelschen, die geene afleiding kennen! "Welk gefluister! welke eindelooze beschouwingen, bespiegelingen, onderstellingen, hypothesen! Men dronk koflïe, doch de tijd vervloog, en ziet het raadsel bleef onopgelost. Jufvrouw Snoek, //zat wezenlijk met de zaak verlegen," doch Freule Baars hielp haar uit de verlegenheid, door het geheim eenvoudig wereldkundig te maken. Wat er toen geschied is verzweeg ons tegenover Jufvrouw Snoek zeer bedeesd, zoodat ik het genoegen moet missen, het hier te kunnen meêdeelen. Ik onderstel, dat de juffertjes kort na de bekendmaking der zaak zich ijlings uit de voeten hebben gemaakt, want toen wij eindelijk tegen Ij uur op //hooge beenen" (en nat bovendien) kwamen aanzetten, waren de duifjes gevlogen. C'étaii a nous de lamenter ! — Zoo iets verbood ons de Amsterdamsche burgerlijke beleefdheid om //lompweg" te zeggen, maar toch dachten wij, Jan en ik, beiden: //ons hoofddoel is gemist!" Een ongeluk komt nooit alleen, zegt het spreekwoord — neen voorwaar! het komt meestal met een geluk. Yoor de eer van de mannelijke afdeeling van het menschelijk ras, was het, bij deze gelegenheid etn groot geluk te noemen, dat de duifjes gevlogen waren, want ons kostuum, hoe onbesproken het ook was, toen wij de hoofdstad verlieten, tans zag het er geenszins benijdenswaardig uit; er lag een morsig waas over, dat geenszins bekoorlijk mocht worden genoemd. Door het bespreken van het meisjes-incident, en door de bekeuveling van menig ander topic of the day vervloog zoetjes-aan de tijd. Ondanks een goed ondernomen aanval om ons te dineeren te houden, en zelfs om ons overtehalen daar den nacht over te blijven, maakten wij door een haranekkigen tegenstand een einde aan onze alleszins aangename bijeenkomst. Afgaande op de even juiste als klare tipografiesche uitleggingen van Freule Baars, die ons zelfs aan de deur nog de noodige aanwijzingen deed, bereikten wij na Mühe und Noth het grootste der Bommelsche logementen : uln de vergulde spoorweg-brug/" Hier hadden wij ons middagmaal besteld, dat wij dan ook het stellige plan hadden om op te peuzelen, want — onze maag rammelde gelijk een ijzeren hek in den wind. Eerst brachten wij eenige oogenblikken in de gelagkamer door, waar eenige boeren zaten te // grokken". Wij hoorden het gesprek aan, zonder er ons in te mengen. Men was druk bezig te redeneeren over staatsspoorwegen, trekschuiten, omnibussen en diligences. Een der sprekers was een oude schipper met grijze, borstelige haren : een man van den ouden stempel, afschuw koesterende voor stoom, en wat er door in beweging wordt gebracht. Zijn tegenstander was een jongeling van wellicht 25 jaren, een echte vrijhandelaar, een produkt van zijn tijd. De waard scheen op de hand van den oude te zijn. Ook hij scheen sterk tegen spoorwegen te wezen.— //Wat heb je aan die dinge? Ze geve een bietje gemak, nou ja, maer de mensche zajn tegeswoordig veuls te veul voor hun gemak, zie je? Maar weet je, wie er under laje: det zajn unze schippers, en unze kundukteurs van dilizanjes; die mensche haelt me ommers het broad uit de mond. Daer hei je nou Bommel: das en goeie stad, met veul inwoners — 'k waet niet presies hoeveul, maar 't doet er ook niks toe, zie je! — nou, die stad, was veur de heere rajzigers een groot gemak, zie je. Ze kwame hier, en bleve hier en bietje, maar is de spoor klaer! wat dan? Majn vinger af, as je nog wat ziet. We kunne ommers niet leve, wanneer der geen mensche komme. Toen de zorgen voor den innerlijken mensch waren afgegeloopen, begonnen wij weêr over de naaste toekomst te denken. Hoe zouden wij weder over de rivier komen ? Criticus casus! weêr over de brug? Dat in geen geval; die hadden wij gezien, meer dan ons lief was. Dus met het zeilschuitje. De storm was volgens het zeggen van den waard aanmerkelijk verminderd, doch het voortdurende bulderen, en het vervaarlijk zwiepen der boomen in het verschiet, deed ons weinig vertrouwen schenken aan de verzekering. Toch stonden ons maar twee wegen open, na de verwerping van het brug-projekt — entweder oder: overnachten in Bommel, of overtocht in het zeilschuitje. Na hoogst ernstige beraadslagingen, waaraan ook de waard en de waardin deelnamen , werd tot het laatste besloten, want het eerste plan, het meest aanlokkelijke, was door vele omstandigheden, zoo goed als onaanneembaar. Wij bleven dan ook totdat de diligence uit den Bosch zou aankomen, stilletjes in de koffiekamer, ons zoo goed en zoo kwaad bezighoudende met een kop koffie en een oud Handelsblad, als maar eenigszins doenlijk was. De strijdende boeren waren inmiddels vertrokken. Tegen 6* uur kwam de wagen van van Gend en Loos aanrollen. Een — altoos voor dit barre weêr — tamelijk dikke drom van reizigers stapte er uit; dezen wierpen zich als hongerige wolven op de kadetjes en op de kopjes koffie, die de waardin met goed berekende vaardigheid had gereed gemaakt. Anderen prefereerden een bittertje of een glas madeira. De kondukteur wisselde met den waard, die, naar het scheen, ook postmeester en bestelkantoor-houder was, eenige pakjes en brieven en riep toen met sterke stem //Als je maar blieft, Heeren! Ik ben klaar''! Zoo zeggende, slurpte hij het een of ander vocht naar binnen, en snelde toen met vasten tred, en met een dikken buidel op den arm naar buiten. De reizigers volgden hem op den voet, en naar de boorden van de Waal. Nog altoos waaide het een meer dan stevige bries,, doch de waard had gelijk: de wind was merkelijk bedaard. Daar lag in een soort van inham het bewuste zeilschuitje te schommelen, en gansch in de verte aan den anderen oever, zagen wij de op ons wachtende diligence. Het begon avond te worden. Wij namen allen, zoo goed en zoo kwaad als wij konden , plaats. Aan het roer: een stevige waterrot van 't echte kaliber. //Wel schipper zeide ik , hem op den schouder kloppende , //wel, is er gevaar bij ?" — //Wel zekergaf deze ten andwoord met een kwasi-stroef gelaat , //wel zeker is er gevaar bij !" Al de reizigers keerden zich om, ten einde den ongeluksvogel van nabij te leeren kennen. //Ja ," zeide de schipper, //jelui moogt het allemaal hooren ... en hier zijn mond satiriek samenkrimpende .... //hoe zouden we er zonder gevaar komen ?" De angstige blik der meesten week voor een glimlach. De aardigheid was waarschijnlijk niet nieuw, evenmin als die andere, welke een hotelhouder te Meiringen aan mij opdrong, toen ik hem om een weinig rhum verzocht (tegen de gezwollen voeten), en hij mij vroeg of ik dan ook berühmt worden wilde — maar zij werd met lakonisme opgezegd en had een hilariesch efi'ekt. De overtocht was vrij hobbelig, zoodat sommigen er wel wat «katterig" begonnen uit te zien, maar hij duurde te kort, en men was over, eer men het zelf wist, want het ging «als de wind." Eenmaal aan den wal gestapt, hadden wij natuurlijk de zelfde serie van werksaamheden — maar nu in omgekeerde volgorde — die wij des ochtends hadden doorloopen. Te Waardenburg klauterden wijj andermaal in den waggon , in Utrecht baggerden wij nog eens door de modder, maar toen was de mis'ere voor ons — op dien dag ten minste — geëindigd. Yan Jan nam ik heel saai afscheid, want ik was doodmoe en slaperig. Ik sliep dien nacht als een roos. H. Tikdeman. ü3iïJ„ ifizi HET CONCILIE TE ROME. De 8ste December 1869 was de dag, dien paus Pius IX door zijne bul Aetemi Patris bepaalde tot opening van een dusgenaamd oecumenisch concilie, dat thans in de Vatikaansche Basilica te Home gehouden wordt. De 8ste December is voor de geloovige Katholieken het feest der onbevlekte ontvangenis van Maria, en het was voorzeker geen toeval, dat de paus juist dezen dag tot de eerste bijeenkomst bepaalde , tot welk bezoek hij , gelijk men weet, ook alle niet-Katholieken uitnoodigde. Het merkwaardige slot van deze uitnoodiging luidt aldus : //Wij verwachten met gloeijende liefde en met opene armen den terugkeer der afgedwaalde kinderen tot de Katholieke kerk, om ze liefdevol in het huis van den Hemelschen Yader op te nemen en hen met zijne onuitputtelijke schatten te kunnen verrijken. Want van dezen zoo vurig verlangden terugkeer tot de waarheid en gemeenschap der Katholieke kerk hangt niet alleen het heil van ieder op zichzelven, maar bovendien ook dat van de geheele Christelijke maatschappij af, en de geheele wereld kan zich over den waren vrede niet verheugen, zoo lang het niet één Herder en ééne kudde wezen zal." Wat hebben wij nu van dit concilie te wachten? Gevaar voor de ontwikkeling van den menschelijken geest ? Voorzeker niet ; veeleer zelfs eene bevordering er van. De grootste waarschijnlijkheid is er voor, dat dit concilie een geheel tegenovergestelden afloop neemt dan men er zich van heeft voorgesteld , en dat het eene nieuwe hervorming in de Eoomsch-Katholieke kerk zal in het leven roepen, die door geen banvloek van den paus zal kunnen worden teruggehouden. Even als het vóór 305 jaren plaats gehad hebbende concilie te Trente, zal ook dit Eoomsche concilie geene versterking van de pauselijke magt, maar eene nieuwe verzwakking er van opleveren. De stoel van Petrus te Rome is door en door wormstekig geworden door de aloo- pende tand des tijds, en geen magt der wereld is in staat dien te herstellen; hij wankelt en zal ineenvallen, wanneer zij, die er op zitten, voortgaan met zich tegen den tijd te verzetten. EEN GEHEIM HUWELIJK. UIT DE PAPIEKEN VAN EEN GNGELSCH ADVOKAAT. Op Rock-Cottage, aan het einde van een dorp , ongeveer zes mijlen van Leeds, woonde een oud kapitein, Dalston genaamd, met zijne beide dochters Yiola en Emilie. Sedert verscheidene jaren hadden zij zich geheel van de wereld afgezonderd , en zij schenen zich in behoeftige omstandigheden te bevinden. Op zekeren dag bragt de kapitein een jongman van omstreeks vijf-en-twintig jaar, wiens voorkomen eene goede afkomst verried, mede naar huis. Eene overeenstemming in smaak had aanleiding tot hunne kennismaking gegeven. De kapitein en de vreemdeling waren hartstogtelijke liefhebbers van visschen en hadden elkander op hunne uitstapjes toevallig ontmoet. .De onbekende werd aan Viola — dit is namelijk mijn naam, voegde mijne cliente tot opheldering er bij — en hare zuster voorgesteld als Henri Grainger, zoon'van een koopman te Londen Hij reisde in het land rond, om, zoo als hij zeide , zijne door overmatige bezigheden verzwakte gezondheid te versterken ^ en tegelijkertijd zich met visschen en jagen te verlustigen. Hij werd weldra hun dagelijkschen gast, en vroeg drie maanden later om Viola's hand. Volgens zijne verzekering had zijn vader hem voor zijn onderhoud jaarlijks 500 pond toegelegd. Maar daar het te voorzien was, dat hij hem geen toestemming zou geven tot een huwelijk beneden zijn stand en met een meisje zonder vermogen, achtte de jongman het, om zijn vader geen aanstoot te geven , noodig , zijne echtverbindtenis gedurende het leven van den ouden heer geheim te houden. Aan deze alledaagsche geschiedenis had kapitein Dalston , naar het schijnt, ter goeder trouw geloof geslagen, en Viola huwde dientengevolge niet in het dorp, waar zij het digtst bij woonden, raaar in eene der kerken van Leeds. Als getuigen waren de vader en de zuster der bruid, benevens een der naburen Bilston genaamd, tegenwoordig Het was zeven jaar geleden , sedert het huwelijk gesloten was , en het aanvallige kind , dat zijne moeder vergezelde , was de eenige vrucht van dezen echt. Kort na de voltrekking van het huwelijk , haalde Grainger de familie Dalston over RocJc-Cotlar/e te verlaten , en naar een aardig dorpje in Cumberland te verhuizen, waar hij een eigendom met liuis en tuin gekocht had. Vijfjaren hadden zij in deze afzondering doorgebragt.— niet zonder stormen , zoo als ik wel bespeuren kon ; want Viola's echtgenoot ging wegens zaken, die hem, zoo als hij voorgaf, naar Londen riepen, dikwijls van huis, en zijne afwezigheid duurde somtijds verontrustend lang. Toen hij eens eerst na drie of vier maanden weder te huis kwam , deelde hij op ruwen toon aan de familie mede, dat de zaken zijns vaders, die op sterren lag, geheel in de war waren , en dat hem geen andere keus overgelaten was , dan de overblijfselen van het vaderlijk vermogen bijeen te verzamelen, en met zijne vrouw en hare familie naar Amerika te gaan. De kapitein en zijne tweede dochter wilden van zoo iets in het eerst niet hooren , maar moesten er zich ten laatste toch in schikken. Zij zouden in het volgende voorjaar vertrekken, en men wa<s overeen gekomen, dat de Dalstons vooruit zouden afreizen , terwijl Henrv hen zou volgen , zoodra hij de zaken zijns vaders geregeld had. Zoo stonden de zaken , toen drie maanden vóór het tijdstip voor hun vertrek bepaald, kapitein Dalston eensklaps naar Londen geroepen werd om zijn eenige zuster de oogen digt te drukken. Hij had dezen treurigen pligt vervuld , en stond op het punt, naar huis terug te keeren, toen hij omstreeks schemeravond, in de St. Jainesstraat zijn schoonzoon op een kleinen afstand in een sierlijk jagtgewaad met eenige heeren zag staan pralen. Hij wilde zich haasten, 1870. I. 7 den echtgenoot zijner dochter aan-te spreken, maar werd door eenige rijtuigen , die van Piccadilly kwamen , een paar minuten opgehouden , en toen hij den anderen kant der straat bereikte , was Grainger met zijn gezelschap verdwenen. Hij deed navraag bij den portier; maar deze verzekerde hem, dat hier geen Grainger, vader noch zoon , bekend was. En toen de kapitein evenwel volhield , dat hij hem zoo en zoo gekleed had zien staan , verzekerde de portier met een spotachtig lachje, dat de bedoelde heer niemand anders was dan de in de groote wereld wel bekende baron Sir Harry Compton. In zijne ontsteltenis over dit antwoord, wist kapitein Dalston niet wat hij van de zaak denken moest. Maar met het oog op de vroegere opgaven van den jongen Grainger, besloot hij den vader van zijn schoonzoon op te zoeken, die in Leadenhall-straat wonen moest. Daar was de naam Grainger evenwel geheel onbekend , en ook het nazien van het handels-adresboek gaf geenerlei opheldering. Alzoo bleef den kapitein niets anders over dan de terugreis aan te nemen. Er heerschte een strenge winterkoude, en hij beging de onvoorzichtigheid, op zijne terugreis boven op de diligence plaats te nemen. Hij haalde zich daardoor eene zware verkoudheid op den hals , die , gevoegd bij zijn hoogen ouderdom en den kommer , die aan zijn hart knaagde , hem binnen kort ten grave sleepte. De arme man liet twee dochters na, wier hulpmiddelen zich bepaalden tot de regten der oudste op zekeren man , die zich Grainger noemde. //Maar ik vrees," zei de stervende grijsaard tot zijne dochter Viola , wdat uw echtgenoot slechts een bedrieger is." Dagen en maanden verliepen , zonder dat iienry iets van zich liet hooren. Eindelijk, door Emilie's onophoudelijk smeken en haar eigen nood daartoe gedrongen, vatte Viola het besluit op, naar Londen te gaan, waar de zusters bloedverwanten hadden, die, wel is waar , zelve niet rijk waren , maar toch wellicht middelen wisten te beramen om haar in hare nasporingen behulpzaam te zijn. Emilie stelde alle pogingen in het werk om den baron Compton en zijne woning op het spoor te komen. Zij haalde Viola over om met haar naar het Wapen van Compton te gaan , en het eerste voorwerp , dat zich bij het binnentreden der vestibule aan de verbaasde blikken der zusters voordeed, was een portret van Viola's echtgenoot, volkomen gelijkend, en in een jagtcostuum , zoo als baar vader beschreven had. Op een klein plaatje, aan de lijst bevestigd, las men eenige woorden, die den nieuwsgierigen beschouwer berigtten , dat dit eene getrouwe copij was van het beroemde portret van den baron Harry Compton , dat door den vermaarden schilder Sir Thomas Lawrence vervaardigd was. Geheel ontsteld bleven zij staan. Hare geschiedenis werd bekend, en de in het oog loopende gelijkenis van Viola's kind op den overleden baron maakte haar geloofwaardig. Sir Jasper Thomley, haar oom, was een van de eersten , die zich vast overtuigd hield , dat Henry Grainger niemand anders geweest was dan Sir Harry Compton. Maar hoe dit te bewijzen ? De beide zusters beweerden wel, dat Compton's portret dat van hunnen Grainger was; zij hadden een kind bij zich, dat eene wezenlijke of vermeende gelijkenis met dezen zijn gewaanden vader had, en Viola kon een paar dozijn brieven van haren echtgenoot toonen, in welke Sir Jasper Harry's hand kon erkennen; maar dit alles verschafte nog geen volkomene overtuiging. In het bijzonder bestreden sommigen het handschrift, en ik zelf moest op het eerste gezigt erkennen, dat het voorbcdachtelijk met eene veranderde hand scheen geschreven te zijn. De arme Sir Jasper had te vergeefs al gedaan wat hij kon, en geen kosten gespaard om zijne agenten nasporingen te laten doen; maar het was hem niet gelukt eenig regtsgeldig bewijs te vinden , weshalve hij dan ook eindelijk besloot, de zaak in mijne handen (e geven en mij te magtigen een slimmen en vastberaden regtsgeleerde te kiezen. Het was nu inij en dezen opgedragen, maatregelen te beramen, om een invloedrijk en aanzienlijk man een belangrijke bezitting te oninemen, en de zaak zoodanig te bespoedigen, dat die bij de eerstvolgende Assises in be- 7* handeling kon komen. De zwarigheden der onderneming schenen mij onoverkomelijk. Maar toen ik de tranen in de schoonc oogen van mevrouw Grainger zag, en ik hare zachte. lieve stem den knaap hoorde toefluisteren : // Och mljn j°ngerl' arme jongen!" hield ik het antwoord terug , dat ik reeds op mijn lippen had, en bleef eenige oogenblikken in stom nadenken verzonken. // De jonge vrouw is vast overtuigd van hetgeen zij zegt dacht ik, //en zij heeft mij zonder eenigen twijfel de geheels waarheid verteld. Wanneer de vermoedens, die men daaruit putten kan, eenigszins grond hadden, kon men welli£t door ernstige nasporing wel eenig bewijsmiddel vinden , en daar Sir Jasper voor de kosten instaat " Ik liet mijn klerk komen. //Ga in de Cursitor-straat naar den heer Ferret," zei ik, //en verzoek hem, als gij hem te huis vindt, dadelijk bij mij te komen." Ferret was juist de man, dien ik voor zulk eene zaak noodig had. Volhardend, vastberaden, scherpzinnig en onvermoeid in werkzaamheid, als hij was, moest een geheim al zeer diep verborgen zijn , wanneer het voor hem onverholen zou blijven. Ik heb andere regtsgeleerden, die niet tot zijne vrienden behoorden, hooren betwijfelen of hij wel ooit sliep, dat is te zeggen sliep als een christenmensch, en niet als een hond, die altoos een zijner oogen openhoudt. Ferrei was verscheidene jaren eerste klerk bij zekeren Siinpkins geweest. Eerzucht en de steeds aangroeiende behoeften van zeker aantal kleine Ferrets bewogen hem eene zelfstandige zaak te beginnen, en zoo zag men omstreeks zes maanden vóór den tijd, waarin onze geschiedenis voorviel, aan zeker huis in de Cursitor-straat, Chancery-lane, een koperen bordje verschijnen, dat het publiek kennis gaf dat Samuel Ferret, procureur, zich in ziju kantoor voor consulten aanbeval. Samuel Ferret was gelukkig te huis. Wij behoefden dus niet lang te wachten. Bij zijn binnentreden groette hij mij deftig en afgemeten; tegenover de dame, in welke zijn levendig grijs oog aanstonds eene cliente erkende, was hij zeer eerbiedig. Nadat hij plaats genomen had, overhandigde ik hem Sir Jasper's brief. Hij las dien oplettend driemaal over, bezag toen naauwkeurig het zegel, en gaf hem mij weder terug. //Een alleraardigste brief, en bijzonder duidelijk," zeide hij. //Het is ongetwijfeld uw plan mij met dit zaakje te belasten ?" //Ja, ten minste wanneer gij lust hebt dit op u te nemen , nadat gij de dame zult gehoord hebben." Zonder eenig antwoord te geven, haalde Ferret zijn zakboekje uit, en mevrouw Grainger herhaalde hare geschiedenis, zonder dat hij haar met een enkel woord in de rede viel. //Juist, heel goed, voor zoover ik nagaan kan," sprak de onverstoorbare Samuel Ferret, toen zij geëindigd had. //Maar wij hebben nu nog slechts eene moreele overtuiging, die in regten geen penning waard is. Maar dat maakt niet uit. Magna est veritas. Wanneer was het, dat Sir Harry.... mijnheer Grainger wil ik zeggen, met zijn reisplan voor den dag kwam? // Voor twee of drie jaren." //"Wees zoo goed mij het adresboek aan te geven." Ik voldeed aan zijn verlangen. //Juist, heel goed, voor zoover ik nagaan kan," nam Ferret weder het wyoord, nadat hij er een oogenblik in gebladerd had Het is juist twep jaren en acht maanden geleden, dat de titel en het vermogen van zijn oom op Harry zijn overgegaan. Waarlijk , het hart van de menschen is valscher en boozer dan men gelooven zou; zich zoo tegenover zulk een uitstekende dame te gedragen!" Ferret was volstrekt niet van plan een compliment te maken. Hij drukte slechts de gedachte uit, die hem door het hoofd ging. Toen hij baar blozen opmerkte , gaf hij ras en behendig eene andere wending aan het gesprek. //Gij zijt dus van oordeel," sprak hij, het woord tot mij rigtende, //dat wij een proces moeten beginnen F Het zou misschien het beste zijn ons tot het geestelijk geregtshof te wenden." //Stellig niet, wanneer wij de noodige bewijzen kunnen vinden om elders teregt te komen " //Ik begrijp u. Wij beginnen met eene aanklagt ter zake bezitsontweldiging in naam van Compton. Slagen wij, me- vrouw, dan treedt gij als natuurlijke en wettige voogdes van uw zoon m het bezit van den eigendom. Hoe is het sprak hij mij weder aan, //zal ik u kwitantie geven voor een orderbriefje ? Ik neem de zaak op mij, en begeef mij, als het mogelijk is, nog heden avond op weg naar Leeds" De kwitantie werd geschreven, en Ferret verwijderde zich vergenoegd, met mijn orderbriefje in zijn zak. //De bekwaamste man in geheel Londen, mevrouw," zei ik, toen ik mevrouw Graingers verwonderden blik opmerkte. Hij schijnt wel eenigszins inhalig te zijn, en is het misschien ook; maar heeft hij zich eenmaal aan uwe zaak gewijd , dan zullen ook alle schatten van Lord Emsdale niet in staat zijn, zijn ijver in uwen dienst te verzwakken, laat staan, hem tot een verrader uwer zaak te maken. Geloof mij , mevrouw , hoezeer deze procureurs ook hunne eigene belangen in het oog houden, zij zijn mannen van eer." De moeder verwijderde zich met haar kind, en ik vatte mijne bezigheden weder op, die ik intusschen bijna vergeten had. Er verliepen drie weken. zonder dat Ferret iets van zich hooren het. Mevrouw Grainger bezocht mij gedurig met. hare met minder beminnelijke zuster Emilie Dalston. en daar ik haar niets hoegenaamd had te berigten, vermeerderden hare onrust, hare bezorgdheid en haar ongeduld met eiken dag. Eindelijk kwam onze afgezant weder voor den dag //Welnu, mijnheer Ferret," vroeg ik, toen ik hem in mijn kantoor vond , waar hij reeds een poosje met ongeduld op mij had gewacht; //wat hebt gij uitgevoerd ?" //Tot nog toe niet veel bijzonders," antwoordde hij. //Gij kunt wel nagaan, dat ik nog niet veel vorderen kon. De geestelijke te Leeds, die het huwelijk voltrokken heeft, is dood, en de oude koster heeft ten gevolge van eene beroerte zijn geheugen verloren. Maar zelfs als zij in leven en m het volle genot hunner physische en verstandelijke vermogens waren, zouden zij, geloof ik, ons niet van veel dienst zijn. Want de getuige Bilston vertelde mij, dat noch Dalston, noch Grainger ooit vóór dat huwelijk in de kerk gezien was, en dat zij kort daarop naar Cumberland verhuisd zijn. Het is dus, gelijk gij ziet, niet waarschijnlijk , dat de geestelijke of de koster in staat zijn, de voltrekking van het huwelijk van Viola Dalston met Sir Harry Compton te bewijzen. Een zeer schrandere knaap is die Bilston. Gij zult u herinneren dat hij als getuige bij het huwelijk tegenwoordig was. Hij zou een voortreffelijke getuige zijn, wanneer hij iets van belang mede te deelen had. Een man van een achtbaar voorkomen, een gepoederd hoofd, een staartparuik, een onderkin, een buik van belang , en overal als een regtschapen man bekend. Ongelukkig wist hij niet anders te bevestigen dan dat een zekere Grainger met Viola Dalston gehuwd ia, en dat beteekent bitter weinig." // Zoo zijn dan uwe drie weken van onderzoek geheel vruchteloos?" //Niet zoo haastig, niet zoo haastig! Gij zijt te voorbarig met uwe gevolgtrekkingen. De Cumberlander, die zijn huis aan Grainger verkocht, waarop, tusschen twee haakjes gezegd, nog een zware hypotheek drukt, kan geen getuigenis afleggen. In den geheelen omtrek weet niemand veel meer van het gebeurde, behalve de dokter misschien, die mevrouw Grainger bij hare bevalling heeft bijgestaan en deze omstandigheid bevestigen kan. Dat is al iets. De geheele laatste week moest ik onder grog- en tabaksgeur in het logement het Wapen van Compton doorbrengen, en de bedienden van het slot onthalen. Wanneer deze vlegels iets gewigtigs geweten hadden, zou 't mij zeker gelukt zijn !hen aan 't praten te krijgen. Nu, tot dank hebben zij' mij in allen geval de middelen aan de hand gedaan om toegang te verkrijgen ten huize van hun heer in de stad , en ik zal heden avond de eer hebben met eenige zijner onderhoorigen , in de gedaante van een vrolijken, liberalen landbouwer , in hel TVapen van Albemarle eene bijeenkomst met hen te houden. Het zal noodig zijn, den vertrouwden kamerdienaar van den overledene in verhoor te nemen, wanneer hij ten minste een kamerdienaar gehad heeft, en deze te vinden is. De groote heeren, die geen weg weten met hun geld, hebben gewoonlijk voorliefde voor een Zwitser of eenig ander buitenlandsch gedierte." // Is dit nu alles ?" //Hoor maar verder!" zeide Ferret, met zijne grijze oogen knippende. //Daar is eene omstandigheid, die ik onder het oog moet houden, en die ons met eenig geduld en volharding we igt op den regten weg zal helpen, In het kerkregiser e Leeds heb ik onder de huwelijksacte de twee letters f ' Z met een vaste hand geteekend gebonden. In huweïjksacten is mij zoo iets nooit voorgekomen. Wat zou dit kunnen beduiden?" //Misschien had de geestelijke destijds een hulpprediker?" //Neen; hieromtrent meen ik volkomen goed onderrigt te zijn. Ik heb u reeds gezegd dat hij dood is, en ik heb op geen der begraafplaatsen van Leeds een naam gevonden die deze beginletters had. Deze twee Z konden ons van nut worden, wanneer wij te weten komen, op wien zij betrekking hebben. Maar hoe dit uit te vinden ? Dat is de vraag. Eene oproeping in de courant? Daardoor geven wij ons bloot aan onze tegenpartij, die ons, om Z. Z te zoeken , wel naar Amerika zouden kunnen verwijzen, terwijl wij hem hier 'in de gerechtszaal noodig hebben; wanneer hij ten minste nog m leven en in staat is ons te dienen. Neen , zulk een middel zou te gevaarlijk zijn." Ik bemerkte dat Eerret van zins was uitvoerig uit te weiden over de hindernissen. Samuel Eerret." Wat beduidde dit? In weerwil van Eerrets verbod kon ik niet nalaten de beide zusters, die even na de ontvangst van dit briefje bij mij kwamen , mede te deelen dat onze zaakgelastigde eene ontdekking gedaan had, die van belang scieen te zijn. Zij verlieten mij vol hoop, en beloofden den dag van Ferrets terugkomst my weder op te zoeken. Zij hielden ook getrouw woord; want toen ik op dien dag des namiddags op mijn kantoor kwam, vond ik de beide vrouwen in een staat van groote opgewondenheid op mij wachten. Eerret was, zoo als mijn klerk haar gezegd had, reeds tweemaal hier geweest, en scheen zeer tevreden. Wij verdiepten ons in allerlei gissingen, toen onze zaakgelastigde plotseling kwam binnenstuiven. //Goeden morgen, mijnheer! Lady Compton, uw onderdanige dienaar. Mejufvrouw , ook de uwe! Alles gaat goed. Ik ben juist bij tijds gekomen om het geregtelijk bevel te laten zegelen , dat ik een kwartier geleden Zijne Excellentie bij het instappen in zijn rijtuig in eigen persoon heb overhandigd. Dat is een goed begin, niet waar?" /, Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Emilie Dalston, daar hare zuster te zeer buiten zichzelve was om te spreken. //Wat ik bedoel? Laat ons alle vier uw heilige der heiligen binnen gaan, mijnheer! Dan zult gij hooren welk nieuws ik heb." Ons onderhoud had ongeveer een half uur geduurd, toen de vrouwen heengingen. Lady Compton, wier gelaat bij afwisseling van blijdschap straalde of door tranen bevochtigd werd, reikte mij tot afscheid de hand , en fluisterde met ontroerde stem: //Gij ziet, mijnheer, dat hij ons ten laatste toch nog geregtigheid wilde laten wedervaren " Het gerucht, dat men den graaf van Emsdale een proces had aangedaan tot teruggave der door hem in bezit genomen goederen van een zoon van wijlen Sir Harry Comp ton, verwekte in het graafschap, waartoe de goederen behoorden , vrij wat opzien. De hoofdplaats, waar ook de Assises zitting zouden houden, wemelde den dag, toen het proces behandeld moest worden, van pachters en leenmannen van den baron, die met hunne familie gekomen waren om er bij tegenwoordig te zijn. De nieuwe landheer was onder hen volstrekt niet gezien. Toen ik mij op straat vertoonde, om naar de geregtszaal te gaan, werd ik met een luid hoerah ontvangen, en men wuifde met zakdoeken naar mij, zoo als men in oude tijden gewoon was te doen, wanneer geharnaste ridders het toernooiveld binnenkwamen , om een lans te wagen ten behoeve van onderdrukte vrouwen. Toen ik de zaal binnentrad, was die overvol; geene enkele zitplaats was onbezet, en zelfs iedere kroonlijst had eenige personen te dragen. Het was voor de geregtadienaars geen gemakkelijke taak de orde te handhaven, en een pad open te houden voor de getuigen en de verdedigers.
| 15,498 |
MMKB14:003035010:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,878 |
Weekblad voor notaris-ambt en registratie, jrg 9, 1878, no. 427, 03-03-1878
| null |
Dutch
|
Spoken
| 5,740 | 10,249 |
NO. 427 3 MAAET 1878. N° 427 WEEKBLAD voor NOTARIS AMBT EN REGISTRATIE. (Uitgegeven voor rekening der Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland). NEGENDE JAARGANG, Redactie: H. M. J. WATTEL, AHMAM) SASSEN en J. B. VROOM. Administrateur: H. F. W. KOLB. Dit blad wordt eiken Zaterdag verzonden. Prijs per kwartaal, franco per post, ƒ 1.40. Advertentiën van 1 tot 6 regels, f 1.00, voor iederen regel meer 20 Cents. Bijdragen in het algemeen te zenden aan den Heer H. M. J. WATTEL te Woerden; die, welke bepaaldelijk de belastingwetten betreffen, liefst aan den Heer J. B. VROOM te Bolsward. Aanvragen om Abonnement, Advertentiën enz. aan den Administrateur, te ’s Gravenhage. WIJZIGING DER WET OP HET NOTARIS-AMBT. Art. 31. In het thans openbaar geworden gewijzigd ontwerp luidt art. 31 als volgt: «Wanneer bij akten van boedelbeschrijving, van open«baren verkoop , openbare verhuring of aanbesteding en bij «andere akten, die niet opgemaakt worden tot bewijs van «de verklaringen der verschijnende’ personen, maar alleen •tot bewijs van handelingen of daadzaken , die ten overstaan «van den notaris tijdens het verlijden der akte plaats heb«ben, een of meerder verschijnende personen weigeren «hunnen naam te teekenen of zich vóór de sluiting der «akte hebben verwijderd, zonder onderteekening, heeft de «akte niettemin kracht van authentiek geschrift, indien «van deze omstandigheid, en ingeval de reden van de wei«gering om te teekenen wordt opgegeven, ook daarvan «uitdrukkelijk melding wordt gemaakt inde akte.» Ofschoon beter dan al het vooraf geleverde, komt mij deze proef toch nog zeer gebrekkig voor. Wil men de uitzondering op art. 30, wat aangaat het onder teekenen van akten van openbaren verkoop of verhuring ,al niet zooals het eigenlijk behoorde, aan art. 30 der tegenwoordige wet toevoegen, dan is het toch zeer vreemd en verwarrend die akten in art. 31 in te lasschen tusschen de akten van boedelbeschrijving en andere dergelijke , waarvan zij geheel en al verschillen. De bewoordingen zelve waarin die andere akten worden aangeduid zijn zoo onduidelijk en langwijlig mogelijk, een rijke bron voor misvattingen en processen. De woorden «zonder onderteekening» zijn meer dan overtollig. In het bestaande artikel daarentegen waar sprake is van verwijdering bij de sluiting, hebben ze een goeden zin. Dat nu bij akten van boedelbeschrijving en dergelijke, het vereischte der tegenwoordige wet (verwijdering eerst bij de sluiting, zie S. v. E. , Wet op het Notaris-ambt, blz. 181) is losgelaten, schijnt goedkeuring te verdienen. Daardoor is het althans mogelijk geworden, al is het dan ook niet logisch , om in één artikel 31, eene voorziening te treffen omtrent zoo geheel in aard verschillende akten als openbare verkoopen en inventarissen zijn. Maarde redactie moetm. i. nu aldus luiden; «Wanneer bij akten van openbaren verkoop, openbare «verhuring of aanbesteding en bij akten van boedelbeschrij«ving en andere akten die niet opgemaakt worden tot be«wijs van overeenkomsten of verbintenissen, maar alleen «tot bewijs van andere handelingen of feiten, een of meer «der verschijnende personen weigeren hunnen naam te tee«kenen of, hoewel aanvankelijk verschenen, zich vóór de «sluiting der akte hebben verwijderd, heeft de akte enz. Vergelijk hierbij Weekblad Notaris-ambt en Registratie, n°. 379. Februari 1878. Mr. W. F. Frijunck. AMBTSKRING DER NOTARISSEN. Op de vraag van den heer M. te R., in het vorig nommer geplaatst, zijn geene antwoorden bij de redactie ingekomen. Met overweging van het bepaalde bij art. 15 der wet van 9 April 1877, (Slbl. n°. 80), in verband met art. 4, al. 3 der wet van 9 Juli 1842 (Stbl. n°. 20), komt het mij voor dat de bedoelde Notaris , wiens standplaats binnen den kring van het nieuwe arrondissement mocht worden veranderd , zijne bediening zal kunnen blijven uitoefenen ook binnen den geheelen omtrek van het voormalig arrondissement. Terwijl eenerzijds volstrekt niet aan een nieuwe of daarmede gelijkstaande benoeming kan worden gedacht, geven de slotwoorden van art. 15 der eerstgenoemde wet, in verband met de omstandigheid, dat de nieuwe standplaats niet is gelegen in het voormalig arrondissement, m.i. ook niet hel recht tot een tegenovergesteld gevoelen. Het is toch de bedoeling der regeering vooral geweest, om zoo min mogelijk te praejudicieeren aan de voortduring der betrekking, die tusschen den eenmaal aangestelden ambtenaar en de rechtzoekenden in zijne omgeving bereids was ontstaan bij de invoering der nieuwe wet, en dns ook de belangen zoowel van die justiciabelen als van den ambtenaar zelf geen schade te doen lijden. Het zou wellicht raadzaam zijn om te trachten eene officieele interpretatie vanwege het ministerie van Justitie uit te lokken. Wattel. SCHULDVERNIEUWING. OVERGANG DER HYPOTHEEK. Gaarne vernam ik het gevoelen der Redactie omtrent de volgende kwestie: A. verkoopt aan B. onroerend goed. Ter gedeeltelijke voldoening van den koopprijs neemt B. voor zijne rekening eene hypothecaire vordering, drukkende op het verkochte goed, ten behoeve van C. Bij de akte, waaruit van gemelde overeenkomst blijkt, compareert C., die B. als nieuwen schuldenaar aanneemt met ontslag van A. Moet vaneen en ander ten kantore van hypotheken niet blijken ? Zoo ja, wordt dan het doel bereikt door hel deponeeren vaneen extract der akte? of welken weg moet men anders inslaan ? Men voerde mij tegen: bet goed blijft immers belast; men heeft er niets mede te maken , ten wiens laste de inschrijving luidt. Ik kan mij daar echter zoo gaaf niet mede vereenigen; art. 1235 B. W. vordert toch uitdrukkelijk, dat de schuldenaar op voldoende wijze wordt kenbaar gemaakt. Eindelijk: Wat is het gevolg van het verzuim? M. N. M.i. is het antwoord op bovenstaande vraag het volgende: er behoeft noch een extract der akte ten kantore van hypotheken gedeponeerd te worden, noch eenige aanteekening naast de primitieve inschrijving plaatste hebben, om de eenvoudige reden, dat de schuldeischer G. geen recht van hypotheek meer heeft. In bovenstaand geval toch heeft er schuldvernieuwing plaats op de wijze van art. 1449, no, 2, B. W.; de schuld van A. jegens C. gaat daardoor te niet, evenals die van B. jegens A. en er wordt een nieuwe schuld van B. jegens C. geboren. Door het te niet gaan der oude schuld van A. vervalt ook het recht van hypotheek (art. 1253 B. W.) en de inschrijving van die hypotheek moet nu doorgehaald worden. Bleef de schuld bestaan, dan volgde de hypotheek zeker de zaak ook in handen van G., maar er bestaat nu geen hypotheek meer. De oude hypotheek strekt niet tot waarborg der nieuwe verbintenis van B. jegens G (art. 1458 B. W.); mocht hij bij de acte op nieuw hypotheek verleend hebben, wat intusschen niet schijnt gebeurd te zijn en wat met het oog op art. 1214 B. W. vóór de overschrijving der koopakte aan gevaar onderhevig is (1)> dan dagteekent die nieuwe hypotheek eerst vanaf hare inschrijving. Ik geloof wel dat inde praktijk de delegatie dikwijls bij de oude inschrijving aangeteekend wordt, maar betwijfel of de crediteur er veel waarborg in vindt. Vergelijk P. W. 5708 en de daar aangehaalde schrijvers. Vr. TOEPASSING DER ARTT. 236, 240, 949 R. W. Alhoewel, evenals den heer Vr. omtrent de vraag in no. 425 gedaan, aannemende, de door M. wegens overbedeeling uitte keeren som van f 15000 betaald is en de eerste huwelijks-gemeenschap tusschen M. en A. bestaan hebbende gescheiden is, kan ik mij echter noch met het antwoord daarop gegeven door dien heer, noch met dat van den heer T. N. van der Stok, vereenigen. Mijn oordeel voor beter gevende, vermeen ik, om tot eene juiste verdeeling te geraken , men moet beginnen na te gaan hoeveel het aandeel van M. inde nalatenschap der ouders van A. ten bedrage van f 3000 en hem in 1857 toebedeeld in vast goed, is gestegen in verhouding tot de tegenwoordige waarde van al de onroerende goederen, die hem op eerstgemeld tijdstip voor f 18,000 zijn loebedeeld en nu eene waarde hebben van f 48,000. Volgens die berekening hebben de vaste goederen hem in 1857 toebedeeld in voldoening van zijn erfdeel ad f 3000, alsnu eene waarde van f 7500. De aanbreng van M. bedraagt alzoo : roerend goed f 6,000 vast goed – 7,500 f 13,500 die van S. – 100 samen f 13,600 er is aanwezig – 48,000 winst f 34.400 waarin ieder de % is f 17,200 Inde gemeenschap competeert S. alzoo krachtens de wet haar aanbreng ad f 100 Vi (en niet IA2) van den aanbreng van A. (of het minste gedeelte hetwelk eender voorkinderen geniet zie art. 236 B. W.) – 3,375 % van de winst . 17(200 samen f 20,675 Zoodat de nalatenschap van M. bedraagt f 27,325 (1) Zie intusschen het arrest van den hoogen raad, dd. 28 Oct, 1870, Weekbl. no. 49, P. W. 5829. 66 No. 427. waarin weder zijn gerechtigd: S. krachtens testament van M. tot i/ia (of het minste gedeelte dat eender wettige kinderen geniet, zie art. 949 B. W.l van het bedrag der daaronder begrepen goederen waaruit zij door boedelvermenging geen voordeel genoot, zijnde de % der winst ad f 17,200.— of tot de som van – 1,433.33% en zijne elf kinderen ieder tot \(\\ in het overige der nalatenschap ad f 25,891.66% zoodat in het geheel zijn gerechtigd: S. krachtens de gemeenschap tot f 20,675.— krachtens testament van M. tot – 1,433.33% of samen tot f 22,108.33% En ieder der kinderen tot f 2353.7817/22 Apeldoorn. W. Verkodteren. TOEPASSING DER ARTT. 236, 240, 949 B. W. Mij vereenigende met het vonnis der regtbank te Leeuwarden van 30 September 1868, Notariële Nieuwsbode, jaargang 8, pag. 58, en dus buiten toepassing latende het arrest van het geregtshof in Noordholland van 10 Oclober 1867, ald jaarg. 7, pag. 245, zou ik, bij verdeeling van eenen boedel, waarvan in Nos. 425 en 426 van dit Weekblad sprake is, tot eene geheel andere uitkomst komen, dan de daar bedoelde schrijvers. Mijne berekening zou zijn: De boedel bestaat uit Roerend goed, waardig f 3000. Onroerend goed – 45000. Totaal. . f 48000. M. bragt aan Roerend goed I 6000. Aandeel inde nalatenschappen van de ouders der eerste vrouw " 3000. Zamen . . f 9000. S. bragt aan – 100.— f 9100. Winst. . f 38900. De nalatenschap van M. bestaat in: a. zijn huwelijksaanbreng f 9000. b. de helft der winst – 19450. Zamen . . f 28450. S. komt toe a. haar huwelijksaanbreng a . . . f 100.— b. de helft der winst. 19450. c. 1/12 van des mans nalatenschap. – 2370.83 Totaal . . f 21920.83 Indien de waarde van des erflaters aandeel inde nalatenschappen van de ouders zijner eerste vrouw, ten tijde van het aangaan van zijn tweede huwelijk mogl verschillen met de waarde ten tijde der verdeeling van voormelde nalatenschappen, zou dit verschil in aanmerking behooren te komen. P. v. L. Men leest in het Weekblad van het Regt: «Verklaarden wij, toen wij het ontwerp-van Lijnden tot partieele wijziging van de wet op het notariaat ontvingen, Weekbl. no. 4196, ons eenigzins teleurgesteld, wij moeten tot ons leedwezen hetzelfde zeggen over het gewijzigd-gewijzigd-ontwerp dat nu de kamer «bereikt» heeft; want, naar ons eerbiedig inzien, is de zaak er niet beter door geworden. Wij zijn nog altijd even «dankbaar», maar zoo mogelijk nog minder «voldaan.» De tegenwoordige minister heeft veel gewijzigd en veranderd in het werk van zijn voorganger, maar verbeterd heeft hij het niet. Wat toen ontbrak, ontbreekt nog; en in zoo ver zijn onze wenschen onbevredigd gebleven. Er is echter meer. De doctorale graad wordt weder verlaten. Wij betreuren dit om de vroeger door ons medegedeelde redenen, al geven wij het den minister gaarne gewonnen, dat men de kennis van het regt ook wel elders kan verkrijgen dan op de collége-banken van eene hooge school. Maar bewijst dat niet wat te veel? en zou men met met evenveel of met even weinig regt hetzelfde kunnen zeggen van de balie en van de magistratuur? Maar hoe dit zij, en hoe men hierover ook denken mag, in geen geval begrijpen wij, hoe het équivalent van eene wetenschappelijke opleiding zal moeten gevonden worden in eene éénjarige stage, en dat nog wel op verschillende kantoren; de memorie van toelichting spreekt van eene langdurige werkzaamheid op een notaris-kantoor; —■ op het kantoor zal men het kantoor- en het routine-werk leeren, dat volstrekt niet te versmaden is; de praktijk misschien, maar van de théorie en van de wetenschap van het regt zal men er al bitter weinig vernemen. De instrumentaire getuigen worden weder uit het graf, dat de heer van Lijnden hun bereid had, opgedolven; met andere woorden, de schoenpoetsers-contróle wordt in hare oude glorie hersteld. Proficiat. Maar waarom? «De ondergeteekende zou niet gaarne den waarborg, zoowel préventief als répressief, die deze tegenwoordigheid althans in sommige (welke?) gevallen oplevert, prijs geven.» Dit is een subjectieve smaak, waarover niet te redeneren valt; en over de zaak zelve hebben wij niets te voegen bij hetgeen wij er vroeger van gezegd hebben. Eindelijk het disciplinaire toezigt, dat wil zeggen de voogdij van het openbaar ministerie over het notariaat, wordt nog wat «verscherpt», waarschijnlijk opdat er niet meer zoo afschuwehjk «geknoeid en gekneveld» worde. Men leest in het Weekblad van het Regt: NATUURLIJKE KINDEREN. Het Vaderland is niet tevreden met de bepalingen van ons B. W. over natuurlijke kinderen; en ik kan dit klaar begrijpen, want ik vond ze ook zoo mooi niet. «De Ned. wet is voor natuurlijke kinderen zeer hard» zegt het Vaderland; en ik kan mij met dat oordeel volkomen vereenigen; maar toch geloof ik, dat daaruit nog niet volgt, wat het Vaderland schijnt te wenschen, de onvoorwaardelijke gelijkstelling van wettige en natuurlijke kinderen. Ik weet niet, of ik mij bedrieg; maar ik verbeeld mij, dat die wensch eenigzins verband houdt met de geavanceerde begrippen over huwelijk en echtscheiding van van Houten c. s., waarvan het Vaderland niet bepaald afkeerig schijnt te zijn. Het Vaderland spreekt daarbij van overblijfselen van het middeleeuwsche strafgericht, dat op de kinderen verhaalt wat de ouders misdaan hebben, en dat onschuldigen boeten laat voor schuldigen. Maar met die declamatie is men verward geraakt in eene phantasie, die zeker niet is die der wet, en waaraan de wet nooit gedacht heeft. Of het middel, dat de wet gekozen heeft al of niet goed gekozen is, laat ik voor het oogenblik in het midden; maar het doel van die beperkende bepalingen, al geef ik toe, dat zij te hard zijn in sommige opzigten, komt mij ver van verwerpelijk voor. Dat doel is niet, om ouders of kinderen, om schuldigen of onschuldigen te straffen; maar het is eenvoudig gelegen in aanmoediging en bescherming van het huwelijk, en beteugeling van het concubinaat. Men mag dit nu noemen een overblijfsel van het middeleeuwsche strafgerecht; maar het heeft daarmede niets hoegenaamd te maken; en, zoo lang in Nederland het huwelijk nog staan zal boven het concubinaat, komt het mij voor, dat het verschil van regtstoestand tusschen natuurlijke en wettige kinderen in beginsel niet zoo maar uit de hoogte kan worden veroordeeld, al ontken ik niet, dat men zich wachten moet om inde toepassing te ver te gaan, en even weinig, dat onze wet daarbij wel eens buiten de grenzen getreden is. Maar wat mij vooral vreemd voorkomt, dat is de geschiedenis waarover het Vaderland zich zoo boos maakt, en die het aanleiding gegeven heeft tot zijne voor eene zoo gewigtige zaak wel wat al te oppervlakkige opmerkingen. Eene arme vrouw uit de lagere klasse had een kind gezoogd, opgevoed en onderhouden. Men beweerde, dat dat kind haar kind was buiten echt geboren, waarschijnlijk zal dat ook wel waar geweest zijn; maar het kind was niet in den door de wet gewilden vorm erkend, met andere woorden het was geen erkend natuurlijk kind. En daar komt nu, o gruwel! die onmeedoogende Staat zich de met moeite gespaarde gelden toeeigenen, die bestemd waren om een ziekelijk kind voor gebrek te behoeden. Nu kan men tranen storten zoo veel men wil over zulke rampen, en zeggen dat dit strijd met alle gevoel van menschelijkheid; maar waarschijnlijk zal toch het Vaderland, bij kalmer nadenken, toegeven, dat die onmeedoogende Staat niet anders handelen kon en mogt dan hij gehandeld heeft, en dat ’s lands regering wel voor den Staat moet in bezit nemen, waf volgens s lands wet aan den Staat en aan niemand dan aan den Staat toebehoort; Maar bovendien, de wet is geene idylle en geen ode; en als men nu eens alle poesie en groote woorden rusten laat, is dan in dit opzigt de wet wel zoo te veroordeelen ? Dat geloof ik niet. Welke regten men ook aan het natuurlijk kind wil toekennen, altijd zal het toch, wanneer men die wil inroepen, wel moeten beginnen met zijn staat van natuurlijk kind te bewijzen. Nu kan men natuurlijk van gevoelen verschillen over den aard van het bewijs, dat de wet daarvoor vorderen moet; maar ik zou toch durven beweren, dat wat onze wet eischt noch moeijelijk, noch onredelijk, noch overdreven is. Eene eenvoudige verklaring voor den bevoegden ambtenaar, waarbij de vader of de moeder het kind voor het zijne erkent. Ziedaar alles. En wat zou het Vaderland dan willen? toch niet, dat men bewijzen zal dat Setje of Mietje door jufvrouw Jeanne gezoogd, opgevoed en, onderhouden is? Ik kan ten minste niet inzien, dat dat bewijs zoo veel gemakkehjker en eenvoudiger zijn zou. RECHTSPRAAK. BUITENLAND. loestemming bij dezelfde akte door onderscheidene afzonderlijke schuldeischers inde vermindering hunner hypothekaire inschrijvingen ten laste van denzelfden schuldenaar. Er zijn zooveel rechten verschuldigd als er schuldeischers zijn, die hunne toestemming geven. 68 N°. 427. Arrest van het fransche hof van cassatie, dd. 30 April 1811. Attendu, en fait, qu’il résulte du jugement attaqué que les demandeurs en cassation ont consenti, le 27 novembre 1873, trois réductions de trois inscriptions hypothécaires distinctes, prises a des dates différentes, en vertu de trois obligalions personnelles a chacun d’eux, et que Tacte notarié dressé dans cette circonstance, contient des consentements séparés a ces réductions; Attendu, en droit, que la loi du 22 frimaire an YII, art. 11, porte que si, dans un acte quelconque, il y a plusieurs dispositions indépendantes, et ne dérivant pas nécessairement les unes des autres, il est dü pour chacune d’elles un droit particulier; que cette régie générale ne pourrait ni être changée, ni modifiée, que par un texte de loi contraire qui n’existe pas; Que Tart. ler, § 7, 2e alinéa, de la loi de février 1872, dispose, il estvrai, que s’il y a eu seulement réduction de ITnscnption, il ne sera pergu qu’un droit de 5 fr. par chaque acte; mais que ce texte ne dit point s’il y a réduction de plusieurs inscriptions, par un seul acte, il ne sera perfu qu’un seul droit; et que prise dans son ensemble, une telle dispoition doit être entendue en ce sens , que s’il y a réduction d’une inscription il ne sera peren qu’un droit fixe sur Tacte de réduction; mais, qu’au contraire, sTI y a plusieurs réductions de diverses inscriptions accordees, cornme dans Tespèce, par des créanciers différents, le droit fixe e est dü sur chaque réduction, bien que le titre soit constate par un seul titre notarié; – Qu’en effet, dans ce dernier cas, leent Vinstrumentum contient non pas un seul mais plusieurs actes de réduction d’inscription; – D’oü il suit que le texte de loi mvoque n’a point été violé, et qu’il en a été fait, au contraire, une saine application, etc. WETGEVING NOTARISAMBT Herziening GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET. Wij Willem UI, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat het wenschelijk is, eenige wijzigingen te brengen inde wet van 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 20) op het notarisambt; Zoo is het enz.; Art, 1. Aan art. 5 der wet van 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 20) op het notarisambt, worden toegevoegd de volgende bepalingen: «De notaris is verpligt aan den ter zijne tijdelijke vervanging aangewezen ambtgenoot vrijen toegang totjzijn archief te verleenen, op straffe van in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes maanden. «De regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot het notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods met behulp van de openbare magt, te verschaffen.» In art. 53 tweede lid, der genoemde wet wordt in plaats van: bij weigering van zijne bediening te worden ontzet, gelezen: «in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes maanden». Tusschen het voorlaatste en laatste lid van art. 53 wordt opgenomen de volgende bepaling; «De regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot het notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods met behulp van de openbare magt, te verschaffen. In het tweede lid van art. 56 der genoemde wet worden de woorden: bij weigering, van vervangen door het woord «uit». Aan art. 56 wordt toegevoegd de volgende bepaling: «De regtbank kan bij het niet verleenen van toegang tot het notarieel archief op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen zich dezen, des noods met behulp van de openbare magt, te verschaffen. Art. 2. In art. 8 der genoemde wet vervallen de woorden; «mitsgaders de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten ». Art. 3. De artt. 10—17 der genoemde wet worden ingetrokken en vervangen door de volgende bepalingen : «Art. 10. Niemand is tot notaris benoembaar, dan hij, die: 10, Nederlander is in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten; 2°. den leeftijd van vijf en twintig jaren heeft bereikt; 3°. doet blijken vaneen goed zedelijk gedrag door middel van een of meer verklaringen, op het getuigenis van vier bekende en geloofwaardige mannen, afgegeven door den burgemeester der gemeente of gemeenten, waar hij gedurende de laatste zes jaren voortdurend verblijf heeft gehad; 40. 69 «Art. 14. leder die zich tot het afleggen van het examen aanmeldt, betaalt twintig gulden. Nadere voorschriften omtrent het examen, het programma, benevens de vacatiegelden en de reis- en verblijfkosten voor de leden, de plaatsvervangende leden en den secretaris der commissie worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld. «Art. 15. De geboorte-akte, de verklaring of verklaringen van goed gedrag, het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen en de verklaring of verklaringen van den volbragten werktijd, afgegeven door den notaris of de notarissen, bij wie de belanghebbende is werkzaam geweest en bevestigd door den officier van justitie of de officiers van Justitie van het arrondissement, worden bij het verzoek om plaatsing aan den Koning overgelegd.» Art. 4. Aan art. 34 der genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling: «Het getal der bijgevoegde woorden zal bij de bijvoeging of verandering moeten worden vermeld.» Art. 5. Art. 31 der genoemde wet wordt gelezen als volgt: «Art. 31. Wanneer bij akten van boedelbeschrijving, van openbaren verkoop, openbare verhuring of aanbesteding en bij andere akten, die niet opgemaakt worden tot bewijs van de verklaringen der verschijnende personen, maar alleen tot bewijs van handelingen of daadzaken, die ten overstaan van den notaris tijdens het verlijden der akte plaats hebben, een of meerder verschijnende personen weigeren hunnen naam te teekenen of zich vóór de sluiting der akte hebben verwijderd, zonder onderteekening, heeft de akte niettemin kracht van authentiek geschrift, indien van deze omstandigheid, en ingeval de reden van de weigering om te teekenen woidt opgegeven, ook daarvan uitdrukkelijk melding wordt gemaakt inde akte.» Art. 6. Het tweede lid van art. 38 der genoemde wet wordt gelezen als volgt; «Van deze verpligting zijn uitgezonderd akten van huwelijksaangiften en van huwelijks-toestemming, van bekendheid, van volmagt ot magtiging, van verklaring van eigendom of van het inleven zijn van personen, van erfregt, van kwijting, van aanbod van betaling, of protest, van toestemming tot doorhaling of vermindering van hypothecaire inschrijvingen of scheepsverbanden met of zonder afstand van het regt van hypotheek of verband, alsmede van verbanden en aanteekeningen op de grootboeken der nationale schuld en van overschrijving van processen-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen inde openbare eigendomsregisters, verandering der bij eene hypothecaire inschrijving gekozen woonplaats, van verhuring van huizen of landerijen, wanneer de huurprijs niet meer bedraagt dan /50 in het jaar, benevens andere akten, waarvan de uitgifte in originali bij bijzondere wetten is toegelaten.» Art. T. Art. 50 der genoemde wet wordt gelezen als volgt; «Art. 50. Indien een notaris zijne ambtspligten verwaarloost of zich schuldig maakt aan handelingen, strijdig met de wet of met de eer of waardigheid van zijn ambt, wordt zulks door het openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement, waarin zijne standplaais is gevestigd, ter kennis van die regtbank gebragt. Buiten de gevallen, waarin bij deze wet bepaalde straffen zijn vastgesteld, is de arrondissements-regtbank bevoegd den notaris, na verhoor of behoorlijke oproeping, te waarschuwen ofte berispen. Wanneer een notaris, bereids eenmaal gewaarschuwd of berispt, daartoe andermaal aanleiding mogt geven, zal hij door de regtbank op requisitoir van het openbaar ministerie voor een tijd van drie tot zes maanden in zijne bediening kunnen worden geschorst. Bij eene derde aanleiding tot waarschuwing of berisping zal hij, insgelijks op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank in zijne bediening voor een tijd van vijf tot negen maanden kunnen worden geschorst of daaruit kunnen worden ontzet.» Het tweede lid van art. 51 der genoemde wet wordt gelezen als volgt: "Bij het vonnis of arrest, waarbij een notaris tot eene correctionele gevangenisstraf wordt veroordeeld, met uitzondering van de gevangenisstraf die geldboete vervangt, kan, op requisitoir van het openbaar ministerie, zijne ontzetting uit het notarisambt worden uitgesproken.» Aan art. 51 van genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling: «De notaris, die in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verklaard of wegens schulden gegijzeld is, kan op requisitoir van het openbaar ministerie, na in zijne belangen te zijn gehoord, door de arrondissements-regtbank uit zijn ambt worden ontzet. Zoowel inde gevallen bedoeld bij het vorige artikel, als in het geval bedoeld bij het vorige lid van dit artikel, heeft het onderzoek plaats door den burgerlijken regter in raadkamer. De straffen van waarschuwing en berisping worden den beklaagde in raadkamer mondeling door den voorzitter aangezegd of, indien hij daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschijnt, wordt hem daarvan schriftelijke mededeeling gedaan door den griffier. De uitspraak van de straffen van schorsing en ontzetting geschiedt in het openbaar.» Art. 8. Aan art. 57 der genoemde wet wordt toegevoegd de volgende bepaling: «Tegen het vonnis, waarbij uit kracht hetzij van art. 50 of art. 51 derde lid, hetzij van dit artikel, de straf van schorsing of ontzetting is uitgesproken, wordt hooger beroep toegelaten bij het geregtshof tot welks regtsgebied de arrondissements-regtbank, die de straf heeft uitgesproken , behoort. tot dat inde plaats van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris een ander zal zijn benoemd, in welk geval hij al de door hem overgenomen minuten, registers, repertoria en verdere stukken, de laatste voor zooverre deze niet reeds aan eigenaars of regthebbenden zijn teruggegeven, binnen veertien dagen nadat de nieuwbenoemde zijne betrekking zal hebben aanvaard, aan dezen zal overhandigen.» Art. 10. Het eerste lid van art. 68 der genoemde wet wordt gelezen als volgt; «Al hetgeen bij de vorige artikelen bepaald is omtrent de aanwijzing die in geval van ontslag of overlijden vatn een notaris door de arrondissements-regtbank moet geschieden ter voorloopige bewaring der minuten, mitsgaders wegens de latere overbrenging van die minuten bij den tot opvolger benoemden notaris, zal buiten toepassing blijven wanneer de eervol ontslagen of overleden notaris bij notariële akte of bij een onderhandsch door hem geheel geschreven gedagteekend en onderteekend stuk eenen in dezelfde gemeente of kanton woonachtigen notaris tot bewaarder zijner minuten als geschikt hebbende aanbevolen, deze door de arrondissements-regtbank zal zijn aangewezen. Een authentiek afschrift van bedoelde notariële akte of, wanneer de aanbeveling is geschied bij onderhandsche akte, dat stuk zelf, zal bij dein art. 62 bevolen kennisgeving worden overgelegd, ten einde door den officier bij de arrondissements-regtbank aan het oordeel der regtbank te worden onderworpen. » Art. 11. Het laatste lid van art. 67 der genoemde wet vervalt. Art. 69 der genoemde wet wordt gelezen als volgt; «Art. 69. Inde hoofdplaats van elk arrondissement wordt in het gebouw, alwaar de regtbank zitting houdt, eene algemeene bewaarplaats der minuten, registers en repertoria opgerigt. Door de regtbank wordt, na verhoor van het openbaar ministerie, uit de notarissen, standplaats hebbende inde hoofdplaats van het arrondissement, aangewezen: 10. een notaris, aan wien de bewaring der zich aldaar bevindende stukken zal zijn opgedragen en die bevoegd en verpligt zal zijn om ten aanzien daarvan al datgene te verrigten waartoe de notarissen ten aanzien van hunne minuten, registers en repertoria bevoegd en verpligt zijn, zonder dat eenig stuk buiten de bewaarplaats zal mogen worden gebragt, anders dan inde gevallen bij art. 41 vermeld, op straffe eener boete van vijftig gulden bij iedere overtreding; 20. een notaris, bestemd om bij schorsing, ontzetting, ontslag, verplaatsing of overlijden van den sub 10. bedoelden notaris, dezen tijdelijk onder gelijke gehoudenheid te vervangen. BERICHT. RECHT VAN SUCCESSIE. Bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingekomen een ontwerp van wel op het recht van successie en van overgang bij overlijden inde rechte linie. Het voorgestelde tarief bedraagt voor de rechte nederdalende linie. 1 pGt. over het zuiver saldo des boedels en voor de rechte opgaande linie 3 pCt. over dat saldo. De langstlevende echtgenoot, die van den anderen erft, terwijl afkomelingen aanwezig zijn, wordt met een erfgenaam in de rechte nederdalende linie gelijkgesteld. Bovendien is voor het geldswaardig papier, omschreven in art. no. 1 der wet van 13 Mei 1839 (Stbl. no. 36), een recht van overgang voorgesteld, bedragende % pCt. der waarde. De beide rechten zullen met de gewone 38 opcenten worden verhoogd. Hetgeen inde Mem. van Toel. van het vroegere ontwerp ten voordeele eener successiebelasting is aangevoerd, wordt door den Minister ten volle beaamd. Hierbij wordt alleen nog opgemerkt, dat de opbrengst eener successiebelasting steeds gelijke tred houdt met de vermeerdering van het nationaal vermogen. Het bij dit ontwerp aangenomen tarief is geheel gelijk aan het door de vorige Regering voorgestelde. De opbrengst wordt door den Min. geschat op f2,145,710 aan successiebelasting en f199,623 aan overgangsbelasting, alzoo totaal op f2,345,333. Om het aantal eeden niet te vermeerderen, wordt voorgesteld niet alle meerderjarige erfgenamen inde rechte nederdalende linie, alsmede de bewindvoerders, de voogden en de curators der afwezige, minderjarige of onder curateele gestelde erfgenamen en voorts den langstlevenden echtgenoot, die tol erfgenaam is ingesteld, den eed te doen afleggen, maar alleen diengene, die daartoe door den rijksamblenaar wordt aangewezen. Boedels van f5OO worden van de belasting vrijgesteld. VERBETERINGEN. In het stuk «Promesse de Venle» in ons vorig liommer, zijn de volgende drukfouten geslopen: pag. 61'kol. 1 reg. 8 v.b. staat: veelvoudig, moet zijn: veelvuldig. » 61 » 1 »12 » » » aan wien, » » aan wie. »61 »1 » sv. o. » il eut, » » il est. »61 » 1 » 1» » » chosse, » » c/iove. »61 » 2 » 20v.b. » den titel, » » pfe titel. » fit » 2»16v. o. » omdat ze soms, » y> oiridatze’tsoms. » 61 » 2 » 3» » » der huurders, » » des huurders. d62 » 1» 11 v.b. » overgangsrechten,» » eigendomsrechten. » 62 » 1 » 9v. o. » zijde aan, » » zijde. »62» 2 » 3»» » in alle gevallen, » »in allen gevalle. 71 Inde oplossing der rechtsvraag in no. 425, door den Heer J. H. geplaatst in no 426, is een rekenfout geslopen: Het slot der oplossing luidt: «Aan S. komt alzoo toe: «Haar aanbreng ad enz. «1/12 der winst ad. «1/12 van den aanbreng van enz. 11/12 van M.’s helft enz ƒ 487.50 Tezamen f 9537.50 » Dit moet zijn: 1/12 van M.’s helft der winst . . . f 495.83 Tezamen f 9545.83 CORRESPONDENTIE. Den Heer N. te G. In het bedoelde geval ben ik het geheel met ü eens, en heb meermalen op dezelfde wijze gehandeld. Aan uw verzoek tot bespreking van het bewuste artikel zal spoedig worden voldaan. De vertraging is veroorzaakt door geheel bijzondere omstandigheden. W. Van de antwoorden op de rechtsvraag betreffende toepassing der artt. 236 e.v. B. W. kunnen eenige niet worden geplaatst. Den Heer J. H. te L. Aan uwe intentie zal zoo spoedig mogelijk worden voldaan. Benoemingen, Overlijden, enz. Op den 23 Febr. 11. is overleden de heer A. Witholt, notaris te Sexbierum , arr. Leeuwarden. ADVERTENTIES. VERKOOPINGEN VAN LANDGOEDEREN adverteere men bij voorkeur inde LANDBOUW-COURANT, die sedert 1» Januari 1878, zonder prijsverhooging, tweemalen’s weeks verschijnt bij W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle. (995) DEBATING-CLIIB van CANDIDAAT-MTARISSEN in AMSTERDAM Vermits inde laatste vergadering van bovengemelden Club besloten is voortaan de bijeenkomsten te houden op den tweeden Vrijdag van iedere maand, wordt bij deze bericht dat de eerst* volgende Vergadering zal plaats hebben op Vrijdag den 8 Maart e. k., des avonds ten 9 ure in het IokaaIDILIGENTIA, Kalverstraat te Amsterdam, tot bijwoning waarvan Heeren leden zoowel als Heeren Candidaat-Notarissen, die kennis wenschen te maken met het doel en de werkzaamheden van den Club, ten dringendste worden uitgenoodigd. Namens hel Bestuur, H. KUIJPER, Secretaris. (999) Ten kantore -van een Notaris op eene der kantonsplaatsen inde provincie Zuidholland wordt ten spoedigste, tegen flink salaris gevraagd een CANDIDAAT, volkomen inde praktijk ervaren. Aanbiedingen met adressen voor informatiën onder het nommer dezer aan den administrateur. (1000) Ineen kantonnale hoofdplaats ten platten lande in Zuidholland wordt gevraagd een GANDIDAAT-NOTARIS of GEROUTINEERD KLERK. Brieven aan den Administrateur onder letter N. (1001) Ten Kantore vaneen notaris ineen van de kleine steden van de provincie Noordholland wordt gevraagd een CANDIDAAT-NOTARIS van de P. G. Alleen zij, die voldoende bewijzen kunnen overleggen van bekwaamheid en soliditeit kunnen in aanmerking komen. Brieven, met opgaaf van het verlangd wordende salaris, onder het nommer dezer advertentie aan den administrateur. (1002) Een GANDIDAAT-NOTARIS, P. G., in Mei 1876 geëxamineerd, zoekt als EERSTE of TWEEDE KLERK verplaatsing op eendruk notarieel kantoor, onverschillig waar. Brieven onder het nommer dezer aan den administrateur. (1003) Afzonderlijke nommers van vorige jaargangen van dit Weekblad zijn NIET MEER VERKRIJGBAAR. V^C^TUREN-NOT^RI^^IT- DATUM VAN HPT oVTD,£i^r“" HET KON. BESLUIT. Utrecht. Driebergen. J. H. Terwogt. Overleden. 23 December 1877. Amsterdam. Amsterdam. P. H. J. Feije. Ontslagen op verzoek. 26 > > Leeuwarden. Witmarsum. E. J. Offerhaus. Overleden. 24 Januari 1878. Haarlem. Purmerend, H. F. R. Dubois. » 28 t , Arnhem. Arnhem. C. F. Troost. Eervol ontslagen op verzoek. 14 Februari » Leeuwarden. Sexbierum. A. Witholt. Overleden. 23 » » VACATUREN -REGISTRATIE. __ NAAM VAN OVERLEDEN, ONTSLAGEN DATUM VAN HET BETREKKING. STANDPLAATS. MATSTEN TITULARIS. OF VERPLAATST. OVERLIJDEN OF VAN HET KON. BESLUIT. Ontvanger. Steenwijk. J. J. Fabius. Benoemd tot Ontv. te St. Oedenrode. 2 Februari 1878. » Gulpen. A. Moll. » » Gomm. bij hetDep.v.Fin. 14 » » Gedrukt bij C. H. SUSAN Jr., te ’s Gravenhage. 72.
| 44,973 |
MMKB07:000919001:mpeg21_4
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,836 |
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1836, 01-01-1836
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,382 | 12,698 |
Eens, toen de vader de kamer voor een oogenbük verlaten had, en Magdalena naar den kelder gegaan was, om wijn te halen, trad Lodewijk naar mij toe, en zeide: ■> Wel nu, Christoffel ! hebt gij wel ooit een schooner meisje gezien dan Leertje ? Hoor! één van ons beiden moet haar hebben. Wien dunkt u? Of willen wij om haar loten?" Toen verloor ik het geduld; ik borst in smaadredenen tegen hem uit, en zeide: «Mijnheer! wanneer ik u zoo aanzie, hoe gij, ondanks uw vriendelijk voorkomen, goedhartige lieden hun eigendom ontrooft, en hen daarna nog bespot, dan zou ik in staat zijn u te doorboren." Hij lachte echter , nam Magdalena, die juist de kamer binnenkwam, bij de hand, bragt haar bij mij, greep de mijne, eu zeide : .Christoffel! wilt gij Magdalena, hier tegenwoordig, tot uwe wettige huisvrouw hebben ? — Magdalena ! wilt gij Ciiristoffel , hier tegenwoordig, tot uwen wettigen man hebben?" Wij stonden als bedwelmd, gelijk mede Magdalena's vader, die onder deze woorden was binnengekomen; doch Lodewijk ging naar hem toe, en vroeg plegtig voor mij om de hand zijner dochter. Hij had, zeide hij, ons door eene grap tot elkander willen brengen. Mij echter lachte hij nog eens terdege uit, en vroeg hoe ik mij zoo iels in het hoofd had kunnen stellen, daar hij immers Protestantsch was, en bij een huwelijk met Magdalena vele onoverwinbare zwarigheden gevonden zou hebben. De zaak was spoedig in orde. Magdalena's vader gaf zijne toestemming, en wij werden plegtig aan elkander verloofd. Wij trouwden vervolgens, en zijn elkander trouw gebleven , totdat mijne vrouw hier te Attendorn tot een beter leven inging. Lodewijk intusschen was mij, van dat oogenhlik af, bijzonder genegen, en ik beeldde mij er niet weinig op in, dat ik, als gering handwerksman, de vriendschap van een geleerd heer genoot. Ééne zaak echter wilde mij niet in hem bevallen: hij was mij te ligtzinnig in zaken, die de godsdienst betroffen. Zeker spaarde hij mij, dewijl hij bemerkte, dat ik op dit punt geene kortswijl verdroeg; doch hij scherste nu en dan, meer dan mij aangenaam was, over onze godsdienstige gebruiken. Ik waarschuwde hem; maar geenszins zag ik vooruit, hoe geheel anders het met hem worden zou. Hij nam van ons en van Brussel afscheid. De geneeskundige school benoemde hem tot haar medelid; te Leuven kreeg hij den doctorhoed, en hij verliet de Nederlanden in groote eer, om op reis zich verder te volmaken. Alvorens echter bezocht hij zijne ouders in Duitschland, wier vreugde hij als eenige zoon was; daarop wilde hij eene reis naar Zwitserland en eindelijk naar Montpellier doen, waar zich een beroemde leerstoel der geneeskunde bevindt. Maar hij kwam niet verder dan Constants; daar wilde hij een beroemd geneesheer bezoeken, met name Adorko, aan wien hij brieven van aanbeveling van eenige geleerden bij zich had. Hij trof dezen in groote droefheid aan, en vernam dat zijne dochter Corwelia zeer ziek was, terwijl hij zelf, met al zijne kunst en ervaring, radeloos daarstond, en de hoop om haar te redden geheel en al had op» gegeven. Lodewijk verzocht hem dringend de zieke te mogen zien; misschien ware het, meende hij, toch mogelijk, dat, indien niet groote geleerdheid, dan toch het toeval hem een middel ter liarer redding aan de hand geven mogt. Adorko was geheel verbrijzeld; hij bragt hem aan het bed zijner dochter, en liet Lodewijk , in deszelfs vriendschappelijken ijver, terstond eene gewaagde kuur met haar begin nen. Zij lag in eene heete koorts, en was bewusteloos; maar reeds in dezen half dooden toestand maakte zij eenen zoo diepen indruk op den jongen arts, dat het dezen was, alsof de geheele hemel van haar leven afhing. Hij zwoer , zijne laatste krachten te zullen inspannen, om de ziekte te beteugelen; dag en nacht week hij niet van baar bed; hij wendde de vermetelste middelen aan, — en zijne pogingen gelukten. Na drie liopelooze dagen was de crisis voorbij, en de zieke viel in eeneu zachten diepen slaap, uit welken zij gered ontwaakte. Maar de genezing had andere gevolgen dan bij mijne Magdaiena. Lodewijk maakte geene toebereidselen , om de zieke te verlaten ; haar toestand scheen hem nog altijd gevaarlijk, en hij dacht er dagelijks aan, hoe hij haar herstel zou kunnen verhaasten. Hij was met alle banden der ziel aan haar verknocht, en ook bij haar was het geenszins dankbaarheid alleen, die haar aan haren redder boeide. Zij herstelde zigtbaar in zijne nabijheid ; zijne opbeurende, vertrouwelijke gesprekken schenen voor haar de werkzaamste artsenij. Cornelia's vader zou welgedaan hebben, indien hij aan dezen hartstogt nog bij tijds een einde gemaakt en zijnen vriend aan de voortzetting van deszelfs reis herinnerd had; maar, helaas! er kwam ook bij hem een hartstogt in het spel, en wel een, welke niet zoo rein was, als die der twee gelieven. Adorho was Katholijk , en gloeide, als de oude vervolgers der ketters, voor de alleenzaligmakende Kerk; maar hij moest dit verbergen, daar men in de geleerde wereld zeer verlicht omtrent het punt van godsdienstverschil dacht, en hij zich voor geen ding ter wereld aan bespotting wilde blootstellen. Ofschoon hij derhalve den jongen arts met inwendigen tegenzin had ontvangen, begon hij toch op eens, toen de nood voorbij was, van gevoelen jegens hem te veranderen. Lodewijk had hem tot achting genoopt; derhalve wenschte hij, vóór alle dingen, zijne arme ziel van het verderf te redden. Nog meer echter zette hem het denkbeeld in vuur, van door zijne tusschenkomst dit schitterend licht der wetenschap voor het Catholieismus gewonnen te hebben; derhalve liet hij hem nog in zijn huis vertoeven, nadat Corps elia reeds lang hersteld was. Deze wist niet alleen, welk geloof haar vriend was toegedaan , maar hij had ook, op zijne wijze, eenige vrije gedachten tegen haar geuit, die haar in diepe verslagenheid dompelden. Lodewijk kon zijne liefde niet langer in zijnen boezem smoren. Hij bood Cornelia zijn hart en zijne hand aan. In haar hart was reeds lang alle hoop uitgebluscht; zij wierp zich ontroerd aan zijnen hals, en riep: » Ik zal u eeuwig beminnen ! maar door ons geloof zijn wij voor altoos gescheiden." Deze woorden echter wakkerden zijne hoop aan, in plaats van deze uit te Llusschen, en hij snelde naar haren vader, dien hij zijne wenschen voordroeg. Adorno zag met onuitsprekelijk genoegen het gelukken zijner plannen, en sprak op een strengen toon: » Mijn vriend ! ook zonder de hoop eener nadere verbindtenis met u, zou het mij leed gedaan hebben u verloren te zien. Nu gij echter mijn zoon wilt worden, matig ik mij reeds bij voorraad vaderregten over u aan, en vermaan u, dat gij u losrukt van de ketters, en tot ons overgaat. Wanneer gij het heil aanvaardt, dat u de Moederkerk aanbiedt, dan aanvaardt gij tevens Cornelia's hand. Alleen onder deze voorwaarde kan ik hopen, u als zoon in mijne armen te sluiten." Lodewijk zag hem met strakke oogen aan; hij ontwaarde dat hier maar ééne keus was. » Vaarwel!" riep hij, en drukte hem de hand. » Gij zult mij spoedig wederzien en den uwen noemen." Hij schreef op dezen dag nog eenen smarteüjken brief aan zijne ouders, en reisde schielijk af. Eenige weken waren verloopen; Cornelia zat op eene bank voor het huis, en staarde in het avondrood, dat haar benepen hart eene verkwikkende verkoeling aanblies. Op eens zag zij een doodsbleek man, met verwarden blik en te bergen gerezen haar, de straat af en naar haar toekomen. > Zijt gij het, Lodewijk?" sprak zij, toen naderbij gekomen was. » 0! uit uw voorkomen zie ik, wat er gebeurd is!" — » Ja, Cornelia!" antwoordde hij: » ik heb voor u gestreden; vraag niet hoe het gegaan, en hoe zwaar of ligt het mij gevallen is! Laat het u genoeg zijn, dat ik de uwe ben ! Ik was, gedurende mijne afwezigheid, in een naburig Jezuiten-eollegie, en ben een goed Katholijk geworden; thans, Corneua, staat niets meer onze vereeniging in den weg." — » Niets," zeide zij , > dan de zegen Gods en mijne toestemming. O! gij hebt mijn hart gebroken! Ik had u eeuwig bemind; maar nu zal ik u noch bezitten, noch beminnen. Afvallige! gij hebt uwen God verloochend, mijne trouw gekrenkt, en mij tot oorzaak eener zonde gemaakt, die ik in mijn geheele leven niet kan afbidden." Zij keerde zich om, en ging met drooge oogen in huis. Daar lag de ellendige op den drempel: hij had ouders, vaderland en geloof verzaakt, en mogt nu het loon daarvoor niet inoogsten. > Een Judas ben ik geworden!" riep hij; . een goedkoope Judas! Te vergeefs heb ik mij aan de hel verkocht; — o, dat een bliksem mij treffe!" Een hevige bliksemstraal , gepaard met een zwaren slag, deed allen opspringen; Catrarina gaf eenen luiden gil. De kamer stond in hellen gloed. De slag was zoo hevig, dat hij, gelijk eene door hartstogt overweldigde menschelijke stem, zichzelven overschreeuwde. Het werd levendig op de straat; de kreet » brand" klonk uit aller mond. Ruiters draafden in vollen galop voorbij , en moedigden elkeen aan, om de handen te reppen en hulp aan te brengen, en alzoo de premie te verdienen, die het loon voor den eersten zijn zou. Woltkann en Frans snelden den trap af; alle gewigt van dezen dag lag op den brandmeester. Hij moest de bergplaats openen, waar de bluschwerktuigen bewaard werden, en de spuiten naar buiten doen brengen, opdat de wachtende paarden ze onverwijld ter plaatse hunner bestemming konden brengen. Op een der paarden sprong hij zelf, en gaf de andere aan de leiding van Frans en deszelfs makkers over. Dit alles was geschied voordat men regt wist, waar de bliksem ingeslagen was. Maar zulks bleef niet lang verborgen ; want op ééns sloeg de vlam alle vensters van den kerktoren uit. De spuiten werden rondom denzelven verdeeld, en braakten hunnen inhoud tegen het vijandelijke element uit; doch de toren was te hoog, en de waterstralen, die men slechts op de vensters kon rigten, waren zonder kracht; zij troffen de vlammen wel, maar konden niet tot derzelver oorsprong doordringen. Het vuur nam zigtbaar de overhand, en thans hield eene andere zorg de schaar der reddenden bezig. Het was vooruit te zien, dat een gedeelte van den toren, uitgebrand zijnde, zou instorten; derhalve was men bezig, de omliggende huizen, die door den val dezer puinhoopen bedreigd werden — want de kerk stond slechts aan twee kanten vrij — te ontruimen, en zich bij voorraad tegen het verspreiden van de vlam te wapenen. De toren kon niet meer behouden worden ; de spuiten maakten zich, hare laatste krachten tegen de gevaarlijke hoogte verspillende, langzaam tot den terugtogt gereed. Alles stond werkeloos in het rond, den verderen uitslag van het bange schouwspel afwachtendo. Toen sloeg eene klok aan; eene andere volgde; en weldra klonk het vereenigde gelui van alle klokken, alsof zij tot eenen plegtigen kerkgang wilden uitnoodigen. Do menigte zag elkander verbaasd aan; men vroeg, wie de vermetelheid had, om zich onder den gloeijenden drop te stellen, en aan het klokketouw te trekken. Doch zij geraakten weldra uit hunnen droom: het was geene mensehenhand, maar de kracht der hitte, die het klokkespel voor het laatst in beweging bragt. De bewuste gouden klok had zich het eerst doen hooren; haar reine, klagende toon drong door de ontroerde harten der omstanders; de geheele geschiedenis van haar noodlottig bestaan lag in dezen zwanenzang, waarmede zij haar uiteinde te gemoet beefde. Zij verstomde het eerst, en zoo de eene na de andere; het geluid loste zich in enkele, hulpelooze, matte klanken al steunende op, — en eindelijk was alles stil: zij waren gesmolten. Maar de werkelooze rust, waarmede het volk deze gebeurtenis aanstaarde, duurde niet lang; een kreet verhief zich uit de menigte; alles week vol angst terug. De spits van den toren wankelde, neigde zich, en viel in eene aangrenzende straat; steenen en brandend houtwerk sloegen door de daken, en in hetzelfde oogenblik stonden weder drie huizen in brand. Nu vereenigden zich al wat de handen roeren kon. Het gevaar was nabij, maar ook de hulp. De brandemmers vlogen door de gelederen heen; de spuiten schaarden zich voor de huizen. Echter kon men het rondom zich grijpen van de vlam niet verhinderen; zij verspreidde zich naar de naburige daken, en weldra werd ook het huis van meester Woltmahn er door aangetast. Fbahs snelde met de hem toebedeelde spuit derwaarts; het huis was hem eene tweede vaderlijke woning geworden: hij kon de gedachte niet verdragen , het vernietigd te zien, en spande al zijne krachten in, om het te behouden. Gelijk een veldheer bestuurde hij de hem gehoorzamende menigte, terwijl hij boven op zijne spuit zat, omzigtig uitziende, waar het vuur het best nabij te komen ware. Terwijl hij zoo met uitvorschende blikken naar de kern der vlam zocht, en, door de hoogte zijner zitplaats begunstigd , door de vensters heen en diep in de vertrekken zag, ontdekte hij op eens, als een spookachtig droomgezigt, de woonkamer van Catharina. Zij stond nog op dezelfde plaats, waar zij Woltmann's verhaal had aangehoord. Frans zag er heen, en nog eens heen, en was in eens op den grond, terwijl de spuit, zijner hand ontvallen, zich naar beneden ristte, en zich van eenen geweldigen waterstraal onder de helpende en gapende menigte al sissend ontlastte. Catharina was, door den bewusten donderslag bedwelmd, blijven staan ; zij zag en hoorde niets; hare gedachten vlogen wild en woest door elkander. De smart van den hartstogt, de spanning der laatste dagen en de schrik van het verhaal, dat zoo diepen indruk op haar eigen lot maakte, hadden het meisje zoodanig ontroerd, dat zij eener slaapwandelares gelijk was. Ofschoon zij echter bewusteloos, zonder beweging en geheel alleen stond , ging de buitenwereld niet voor haar verloren 5 zij ontdekte alles, wat bij den brand voorviel, als in den spiegel van een magnetischen droom. Zij hoorde den kreet der inwoners, on zag den toren in brand staan; maar het was een andere toren, dien zij in haren geest aanschouwde. Rank , met groote kunst gebouwd, rees hij in haar droomgezigt omhoog, met duizend bijtorentjes en spitsen; de twaalf Apostelen, levensgroot in steen gehouwen, stonden in nissen rondom de kerk. Boven , uit de hooge boogvensters aan den klokkestoel, sloeg de vlam ijselijk uit; beneden snelden en drongen vlugtende menschen elkander voorbij; kinderen dwaalden daartusschcn door; beangstigde huisdieren zochten uit de brandende huizen eene veilige wijkplaats. Thans verhief zich van den toren een ernstig, veeltoonig geluid ; het klonk als een groot lijkfeest; maar het waren niet de klokken van Attendom. Boven op de dunne spits van den Dom stond een engel, uit louter goud gedreven; hij scheen zijne vleugels al reddende over puin en verwoesting uit te breiden; op eenmaal wendde hij zich tot het hem aanstarende meisje, en riep: • Catharina! Catharina! kom bij mij!" Zij ontwaakte met schrik uit hare bewusteloosheid; Frans hield haar in zijne armen. De hitte blies het paar met gloeijende vleugelen aan. » Om 's Hemels wil, Catharina , wat deert u?" riep hij. » Zijt gij het werkelijk? Red u!" Hare verstijving was voorbij; zij wierp zich luid weenende aan zijne borst. Hij sloot haar in zijne armen, en droeg haar weg , als een hulpeloos kind. De brand woedde in het bovenste gedeelte van het huis. De vloer had nog geen vuur gevat; maar van de bovenste trappen, die in lichtelaaije vlam stonden, dreigde gevaar; aan dit punt had Frahs, die zijnen pligt ook in zulk een oogenblik van verwarring niet vergat, de kern der vlam opgespoord. De aanwijzing, welke Frans gegeven had, besliste den afloop van den branö: het huis van Woltmanpï werd gered, en even als het eerste voordeel, dat men op eenen vijand behaalt, reeds de volkomene zegepraal voorspelt, zoo gelukte het allengs de onvermoeide pogingen der brandblusschers, de vlammen te beteugelen en eindelijk geheel te overweldigen. Toen nu de brandemmers verzameld en de spuiten weggebragt waren, traden de burgers bijeen, en berekenden de schade, welke de brand had veroorzaakt. Zij viel zeer matig uit. Slechts twee huizen waren afgebrand, en in den eersten roes der vreugde besloten de verzamelde burgers, den nood, die allen gedreigd en zoo weinigen getroffen had, eenparig te dragen, en uit gemeenschappelijk bijeen te brengen gelden hunne schade te vergoeden. Christoffel WoltMAKn had, gelijk bij het. nader opnemen van zijn huis bleek, slechts een zeer gering verlies geleden. Het benedengedeelte der woning was onbeschadigd gebleven; alleen de boventrap en een paar ledige dakkamertjes moesten op nieuw hersteld worden. Maar in de eerstvolgende dagen werd in het huis van Woltmahn, dat volkomen bewoonbaar gebleven was, van zoo iets niet gesproken. De bewoners gingen zonder gerucht te maken heen en weder, of spraken zacht en angstig met elkander. Van tijd tot tijd zag men Cathariha met roodge- weende oogen voorbij zweven; zij ging naar de kamer, waar Frahs sedert twee dagen bewusteloos te bed lag, en welke zij niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid verliet. l)e brandende balk, door welken hij aan het hoofd getroffen was, had eene kwetsuur veroorzaakt, welke de arts voor zeer bedenkelijk verklaarde. Toen de eerste maatregelen, om de jongeling uit zijne onmagt op te wekken, vruchteloos geweest waren, sloeg de geneesheer eene operatie voor, die, bij de toenmalige ontoereikendheid der heelkunst, met regt als het uiterste te vreezen was. Daarom dan ook verzette Cathariïta er zich halstarrig tegen, en verzekerde, dat zij niet zou toelaten, dat men eene zoo gewaagde en wreede kuur aan de zieke bewerkstelligde. Juist kwam de arts terug, en nadat hij de hoofdwond onderzocht had , verklaarde hij, dat men, zonder langer te dralen, iets beslissends moest ondernemen, en hij herhaalde zijn voorstel. » Nooit!" riep het meisje: » eer zult gij mijzelve het hoofd afzagen, dan hem, die mij het leven gered heeft, kwellen en misschien voor altijd verminken ! Ik weet wel, gij schept er in stilte genoegen in, dat gij uwe wreede kunst kunt uitoefenen; maar zoo lang ik een woord te zeggen heb, zal hij aan uwen weetlust niet worden prijsgegeven. Nimmer geloof ik, dat deze verschrikkelijke kunstbewerking noodig is; ik weet integendeel zeker, dat hij tot zichzelven komen, en zonder snijden en branden gered zal worden." — » Omkomen zal hij door uwe bedenkelijkheden! Ik zal nog éénen dag wachten, en met de oude middelen voortgaan; maar dan moet hij er aan!" Zoo sprak de arts, en ging verdrietig heen. Catuarisa geloofde niet aan hetgeen zij den arts verklaard had. Zij trad aan het bed van haren lieveling, en boog zich weenend over hem heen ; zij gevoelde hare liefde door zijnen toestand verhoogd ; zij achtte zich op leven en dood aan hem verbonden, en beloofde bij zichzelve plegtig, om, wanneer hij herstelde, naar geene bedenkingen meer te luisteren, maar de zijne te worden onder elke voorwaarde, en het oordeel der wereld en den tegenzin zijner bloedverwanten, vol blijdschap, te verdragen om zijnentwille. Zij was bereid zijne godsdienst tot de hare te maken; was toch zijne trouw de hare niet? Met dit onwankelbaar besluit verloofde zij zichzelve plegtig aan hem, en drukte den onmagtige eenen vurigen kus op de bleeke lippen. Toen sloeg Frahs de oogen op, en zag verwonderd rond ; hij kon zich niet bezinnen wat er met hem was voorgevallen. Catharina verhaalde hem alles. Hij vernam van haar het ongeluk, dat hem getroffen had; daarop berigtte zij hem, hoe de brand gebluseht, maar de vreugde in dit huis door zijnen hopeloozen toestand getemperd was. Zij bekende hem, dat zij zich in stilte met eenen plegtigen eed aan hem verloofd had, en reikte hem do hand, ten teeken hunner onoplosbare vereeniging. • Ik neem uwe trouw aan," zeide Frahs, » en bied u do mijne daarentegen. Voor de toekomst ben ik zonder zorg; want de hoofdzaak, namelijk dat wij bij elkander behooren, is bewezen, en wat God zoo vereenigd heeft, kan de mensch niet scheiden. Maak u niet bedroefd om mij, Cathariha ! ik ben niet gevaarlijk gekwetst, en houd mij vast overtuigd, dat ik spoedig hersteld zal zijn. 0, hoe verblijd ik mij°bij voorraad met het tijdstip, dat ik weder vrij en op vaste voeten staan zal, met u aan mijne zijdel Maar zeg mij nu, dierbare," ging hij voort,. wat is er dan met u voorgevallen bij den brand ? Ik kan maar niet begrijpen, hoe gij zoo in het gevaar kwaamt ; ik dacht dat gij lang in veiligheid waart, en was niet in 't minste ongerust over u, toen ik met blusschen bezig was. Derhalve meende ik te droomen, toen ik u zoo alleen in het brandende huis ontdekte; en daarbij zaagt gij er zoo vreemd en zonderling uit." Catharika verhaalde nu Frans haren wonderbaren toestand en het gezigt, dat haar verschenen was. Hij werd hoe langer hoe opmerkzamer, en tastte slechts van tijd tot tijd naar zijn hoofd, waar hij eenen smartelijken druk gevoelde. «Derhalve een gouden engel stond boven op den toren?" vroeg hij diep bewogen. — , Zoo duidelijk zag ik hem met mijne inwendige oogen," antwoordde Catiiarina,. dat ik zeker ben, hem ook reeds met mijne uiticendige aanschouwd te hebben. Ja, Fr aks! ik verzeker u, ik weet zeker, dat deze verschijning geen loutere droom, dat het eene herinnering uit mijne vroegste kindsheid was. Nu kan ik mij mijn geheel lot verklaren: bij eenen grooten brand ben ik, als een hulpeloos ronddwalend kind, verloren gegaan, en in mijn gezigt heb ik de stad teruggezien, waarin ik geboren, de kerk, waarin ik gedoopt ben. Al die lang vervlogen beelden eijn in al hunne kracht voor mijne ziel teruggekeerd : ik zie weder de brandende huizen mijner geboortestad ; ik hoor het angstgeschrei en het gekerm der vlugtelingen, en herinner mij , hoe ik , als een klein kind , in het gedrang ginds en herwaarts gestooten werd. Ieder oogenblik ben ik in gevaar van vertrapt te worden. Niemand bekommert zich om mij ; ieder is slechts met zijn eigen nood bezig. Ik ween; ik roep om mijne moeder — ach, mijne moeder! welk eene smart zal die om mij hebben uitgestaan ! En thans nog — voorzeker is zij nog in leven; voorzeker jammert zij nog om haar verloren kind ! — Maar, goede Hemel! welk eene herinnering doet zich daar bij mij op!" riep Catharina plotseling uit. Zij zat eene poos na te denken, terwijl Frabs haar met de grootste inspanning aanstaarde. » Zie!" vervolgde zij: • toen ik in het gedrang der menschen heen en weêr gestooten werd , schoot op eenmaal een zwarte, leelijke hond hen, die mij het digtst bij waren, tusschen de beenen door, en regt op mij aan. Ilc schreeuwde luid van schrik. Ik kende hem wel: hij behoorde aan eenen buurman, en wij , kinderen, waren zeer bang voor hem ; want hij was altoos zoo groromig en bijterig, wanneer wij in zijne nabijheid speelden, terwijl hij aan den ketting lag. Nu geloofde ik vast, dat hij mij eenig leed zou doen ; maar daar dacht hij niet aan: de algemeene angst wat ook over hem gekomen; hij had den staart tusschen de beenen geklemd , huilde op een akeligen toon, en ging mij strijkelings voorbij, zonder mij aan te zien. Deze hond staat mij thans weder zoo levendig voor den geest, — en — o ja! hij had zulk een wonderlijken naam ; die wil mij maar niet te binnen schieten...' — » Pfauser heette hij!" riep Frans, en beiden borsten in een vrolijk gelach uit. » Pfauser — ja, Pfauser!" riep zij:. juist, zoo heette hij. —Maar," vervolgde zij, en zag hem met groote verbazing aan, » van waar weet gij dit zoo?" — » O, ik weet nog veel meer, en gij zult alles booren. Maar beantwoord mij alvorens eene vraag: Catharina! herinnert gij u niets meer van de spelen uwer kindsheid ? Kunt gij u geen uwer speelmakkers herinneren, die u bijzonder lief geweest is?" _ » Om de waarheid te zeggen," antwoordde Catuari- sa , » heb ik buiten den brand geene bepaalde herinnering, noch van mijne moeder, noch van iemand anders; en toch brengt uwe vraag mij op iets, dat mij als een ligte nevel voor den geest zweeft: in mijne droomen heb ik mijzelve menigmaal als een kind gezien, en met een ander kind gespeeld. Alles snelde op Catharina's hulpkreet toe; de arts was terstond bij de hand, en onder zijne pogingen kwam Frans weder tot zichzelven. > Hoe is het met mij!" riep hij uit: " ik &evoel m'j *00 wél; de pijn in mijn hoofd heeft geheel opgehouden; ik ben zoo ligt, alsof ik zou kunnen vliegen." «Dat is de dood!" jammerde Catiiarina : «thans lal hij sterven!" — > Geenszins, lieve juffer!" riep de arts: » integendeel is het leven en genezing. Door de eene of nn1836. IV. dere lievige gemoedsaandoening, van welke in mijn compendio niets, maar welligt in uw hart veel geschreven staat, is waarschijnlijk de hoofdwonde nog eenmaal doorgebroken, en de materiam peccantem uitgedreven. Daardoor gevoelt zich de patiënt zoo verligt: want de gevaarlijke druk, die op zijne hersens lag, in thans verdwenen; en wanneer gij, geëerde kunstgenoote, den zieke, zooveel u mogelijk is, in rust laat, zal hij spoediger dan gij u voorstelt weder disponibel zijn, en onder de levendigen rondwandelen." Hij gaf haar de noodige verordeningen, en verwijderde zich. De voorspelling van den arts werd vervuld. Frans herstelde spoedig, en was weldra in staat , uitvoerig berigtomtrent Catharina's afkomst te geven. Naain, ouderdom en verdere omstandigheden kwamen zoodanig overeen, dat de vrolijke uitslag, welken de naam van den hond gaf, naauwelijks noodig geweest ware. » Maar hoe staat het toch met dien leelijken Pfauser 9" vroeg Catiiarina : »die zal wel niet meer in leven zijn?" — » Neen," zeide Frans: » hij kreeg na den brand zijne oude nukken weder, en het werd met hem weldra zoo erg, dat zijn meester moest besluiten hem te laten doodslaan. Wij kunnen hem derhalve de dienst, die hij ons tegen wil en dank betoond heeft, niet meer vergelden." Ook de Heer Woltmann liet zich door den zamenloop van zoovele omstandigheden overtuigen. » Zoo heb ik derhalve mijne dochter verloren," sprak hij, » en behoorde billijk deswege bedroefd te zijn. Nogtans heb ik u veel te lief, Catiiarina, dan dat ik u uw nieuw geluk niet van harte gunnen zou; en bovendien denk ik, dat gij er niets tegen zult hebben in te brengen, dat gij nu twee vaders gekregen hebt, die, gelijk ik hoop, niet jaloerscli op elkander zullen zijn. Hoort, kinderen, wat ik u wil voorslaan ! Men kan toch niet vooruit weten, hoe de zaken zitten. Derhalve moesten wij alle drie te zamen op reis gaan; dan kan Catharina zich aan hare ouders vertoonen, en wanneer die haar willen aannemen, dan sta ik haar aan hen af. Omtrent uw huwelijk heb ik thans niets meer in te brengen, zoo min voor als tegen, daar gij, wanneer uwe afkomst zich bevestigt, bereids met Frans verloofd zij t." • Nu, Iaat ons dan op reis gaan, vader!" riep Frans: » morgen — of liever heden nog, zonder uitstel." — , Stil wat! dat gaat zoo maar in eens niet; wij hebben eerst nog eene zaak af te doen." —. Het huis moet alvorens hersteld worden, ' zeide Catiiarina. — „ Ook daarmede is geenehaast; maar der stad Attendorn zijn wij eene dienst schuldig." » Welke dan?" vroeg Frans. _ „Hoe? raadt gij dit°'niet? Gij hebt twee jaren in deze stad geleefd, en heb dien tijd, onder de bescherming van hare muren en wetten , in rust en veiligheid doorgebragt, even als ik en ieder burger. Het werk ging schielijk voort; de meester spoorde eenieder aan, om zich te reppen. Het gesmolten goud van de bewuste klok, dat men onder het puin der kerk vond, was juist toereikend, om den toren weder te herstellen. De Heer Woltjiann liet zich slechts het materieel tot de klokken geven; den arbeid leverde hij kosteloos. Gedurende dezen tijd zag men hem dikwerf op het raadhuis gaan; maar niemand wist waarom. Frans, die hem er eens naar vroeg, ontving kortaf tot antwoord: » Ik heb een plan, dat gij op zijn tijd vernemen zult." Eindelijk was het werk gereed. Woltjiann kreeg van de stad eene fraaije zilveren bokaal, Frans het burgerregt ten 6 * geschenke, en onder het gelui der nieuwe kioRicen aanvaardden zij hunne reis. Zij haasten zich zeer, en hielden zich nergens langer op dan noodig was. Hoe meer zij naar het zuiden kwamen, des te meer herinneringen drongen zich bij Catiiarina op; zij meende al die streken, die oude beroemde steden, reeds gezien te hebben. Toen zij den Nekkar over waren, vroeg zij: » Wat zijn dat voor bergen?" en wees op eene met geboomte bewassene bergketen, die in de verte voor hare blikken oprees. — » Het zijn de bergen van uwe geboorteplaats, de wachters uwer kindsheid, die gij, ondeugend meisje, ontloopen zijt." — »Ach, daar is hij! daar is hij!" riep zij weder, en wees op de stad, die zich aan den voet van het gebergte ontwikkelde; de eerwaardige gestalte van den toren rees uit haar midden omhoog, en in de avondzon schitterde de gouden engel, wiens vaan een frissche avondwind juist naar onze drie reizigers keerde. , Bat is hij !" juichte Frans: » Goddank, Catiiarina ! gij zijt te huis!" — Zij vielen elkander in de armen; de meester leide hen de handen op het hoofd, en kuste en ze. gende hen. Nu maakten zij hunne afspraak. Frans nam op zich, het tooneel des wederziens voor te bereiden ; hij beloofde hen een vertrouwd man toe te zenden, die hen intusschen in de herberg brengen zou, en snelde vooruit. Hij trad de poort binnen , welke hij twee jaar geleden was uitgegaan ; de muren zijner vaderstad omringden hem weder. Als een bedelaar , wegens eenen gedroomden hartstogt teleurgesteld, had hij haar verlaten; als een koning, in het bezit van ware liefde, keerde hij terug. Door de oude straten, voorbij welbekende huizen, uit wier vensters hem gastvrije lichten toewenkten, stapte hij naar de kerk toe, in welker reusachtige schaduw het vaderlijk huis lag. Om zijne aandoening te smoren, had hij eene kortswijl bedacht: al reizend handwerksgezel wilde hij optreden, en zich bij zijnen vader om arbeid aanmelden. De twee ouders zaten in de groote kamer, die door eene lamp spaarzaam verlicht was, en spraken over den verafzijnden zoon. Juist zeide de vader: » Te Attendorn moet hij aiet langer blijven: hij moet óf terug, óf —" juist werd es aan de deur geklopt. .Binnen!" riep de vader, en een vreemdeling trad binnen. Hij begon het gebruikelijke formulier, en zeide:. Met oorlof, meester! Ik ben een vreemde klokkegieterskneeht, en wenschte gaarne in de werkplaats van den meester te arbeiden." Zijne moeder had hem terstond herkend, en dreigde hem achter des vaders rug met den vinger. Zijn vader echter herkende hem niet, en antwoordde hem in denzelfden geest:. Wel, vreemdeling, ik bedank u; wat is verder uwe begeerte?" — Fit aks beantwoordde zulks weder op de gebruikelijke wijze, en haalde tevens het getuigschrift van meester Woltham te vocrsehijn, benevens de oorkonde, waarmede hem het burgerregt was uitgedeeld. De vader liep daarmede bij de kaars, en begon met groote verbazing te lezen: » Attendorn, den..." Toen hoorde hij den klank van eenen hartelijken kus; hij keerde zich om, en herkende zijnen zoon, die in de armen zijner moeder lag. » Wat hamekater, goddelooze jongen !" riep hij: » is dat met uwe ouders gekscheren?" En hij liep vol vreugde naar hem toe, om hem insgelijks in zijne armen te sluiten. —. Daar ben ik weder, lieve ouders!" zeide Frans: .vergeeft mij, dat ik zoo onaangemeld over den drempel spring; maar ik zal mij deswege regtvaardigen. Dat ik niet moedwillig weggeloopen ben, bewijzen mijne papieren." Zijn vader nam deze weder op, en las ze; zij luidden beide zoo goed, en vooral de verleening van het burgerregt was zoo eervol, dat hij zijnen zoon nog eens omhelsde. Zie eens aan! gij zijt een flinke jongen geworden!" — .Nu, wanneer ik u pleizier heb aangedaan," zeide Frans » vervul dan terstond eene bede van mij." — > Het zal geschieden, wanneer het niets onbehoorlijks is." —. Laat de tafel, die ik daar gedekt zie, weder opruimen, bestel terstond een klein maal op de gildekaraer, en noodig — ik verzoek u zulks ten sterkste — den burgemeester Mattüeus Bagr en zijne vrouw, benevens eenige andere bloedverwanten en vrienden." — .Waarom dat? Nu, daar het reeds zoo laat is?" — » Vraag niet, lieve vader! gij zult alles vernemen. Denk niet, dat het eene zondige ijdelheid van mij is, en ik van mijne terugkomst een feest wilde maken: neen, het heeft eene goede bedoeling; ik heb iets op het hart, iets zeer gewigtigs, hetgeen ik aldaar ontdekken wil. Ik bid u, vader, doe het mij ten gevalle!" De vader zag -zijnen zoon met welgevallen aan, en stond hem zijne bede toe. Men betoomde gedurende het eten zijne nieuwsgierigheid ; de vaderlandsche zeden veroorloofden niet, iemand, voordat hij gegeten en gedronken had, over eenige zaken te spreken. Echter werden er vele vragende blikken naar Frans gerigt; deze zat al glimlagchende onder de gasten, en verhaalde veel van zijne reis, van den Rijn, van de vreemde steden en derzelver gebruiken, terwijl hij van tijd tot tijd eenen blik naar de deur wierp. De maaltijd was gedaan ; de wijnkannen werden opgezet. » Nog een oogenblik geduld!" fluisterde Frans zijne moeder toe, die hem vermaande met zijn geheim niet langer te dralen. Eene nieuwsgierige moei, die vast overtuigd was den spijker op den kop te treffen , zeide tot hem : »Thans zal ik mijn neef voorzeker spoedig mogen feliciteren." — » Waarmede?" — » Met zijne verloving." Tevens zag zij Regine aan, die tot over hare ooren rood werd. Frans wilde wederom antwoorden, toen een oude knecht zijns vaders binnentrad, en hem eenige woorden in het oor fluisterde. » Derhalve met eene verloving wilt gij mij gelukwensehen ?" sprak hij, toen de knecht weder vertrokken was , tot gemelde dame: • en wie hebt gij mij toegedacht?" — » Ja, neef," gaf zij ten antwoord, o dat zijn uwe zaken, in welke ik mij niet meng. Maar er zijn knappe en rijke meisjes genoeg in de stad, en ik geloof, dat ge niet ver behoeft te zoeken, om de regte te vinden." — » Zoo meen ik ook," hernam Frans, » en wanneer mijne lieve ouders er niets tegen hebben, zou ik nog heden gaarne mijne aanstaande willen kiezen." De vrouw van den burgemeester wischte zich de tranen uit de oogen ; zijne ouders zaten op heete kolen, en zijn vader zag hem toornig aan. Maar Frans vervolgde: » En toch zoudt gij bezwaarlijk diegene raden, aan welke ik mijn hart heb geschonken, ofschoon mijne verloving reeds zeer oud is. Slechts deze eenige zou ik tot vrouw kunnen nemen, wanneer haar vader , de burgemeester , mijnen wensch vervullen , en mij mijne lang verloofde bruid heden weder toestaan wilde." — » Zijt gij geit, jongen!" riep zijn vader, » of wilt gij dezen mijnen achtbaren vriend heden opzettelijk bedroeven?" — » Ik ben noch gek, noch boosaardig," zeide Frans: » mijn oogmerk is goed; ik wil hem zijne dochter en mij mijne verloofde wedergeven. Ik heb te Attendorn de zwarte kunst geleerd ; ik kan de dooden weder levend maken, en beloof de verlorene Catharina terstond hier ter plaatse te bezweren, wanneer hare en mijne ouders mij verzekeren, dat zij alsdan mijne vrouw worden zal." Eene algemeene verbazing volgde op deze woorden; alles zweeg, en staarde den jongeling aan. Nu ontstond er onder de gasten eene groote opschudding. De vrouwen meende, dat Frahs werkelijk tooveren kon, en hielden het vreemde meisje, in hare buitenlandsche dragt, voor een spooksel; doch Frahs snelde haar te gemoet, en bragt haar bij hare ouders. » llier, vader," zeide hij, » hier moeder, hebt gij uwe dochter ! Gij hooptet geenszins haar in dit leven weder te zien; maar de Hemel heeft zich over haar ontfermd, en haar in dezen man eenen liefderijken pleegvader geschonken." Daarop stelde hij den Heer Woltmann aan zijnen vader voor ; de twee vrienden van vroegere dagen weenden van vreugde, toen zij elkander, meer uit herinneringen van vorige tijden, dan aan hun voorkomen herkenden. Nu verhaalde meester Woltmann alles , wat tot dusverre was voorgevallen. Catharina lag aan de borst harer moeder, en zag deze onafgewend in het aangezigt. »Moeder !" riep zij: » ik meende u lang vergeten te hebben, en toch herken ik u weder. Dat is uwe gestalte; dat is uw oog; ook heb ik dikwerf van u gedroomd." — » Ja, gij zijt voorzeker mijn kind!" zeide hare moeder, en kuste haar onophoudelijk, terwijl zij in tranen wegsmolt: » gij zijt mijne Catharina, welke mij de Heer zoo wonderbaar heeft wedergeschonken!" — De lieer Mattheus nam haar in zijne armen, en riep: » Het is mijne dochter! Ik herken haar aan haar gelaat, aan hare gelijkenis op u. Zoo zaagt gij er uit, toen wij beiden nog jong waren, en ik naar u v erkeerde." De aanwezigen wankelden tusschen geloof en twijfeling. Toen Catuarina's moeder dit bemerkte, zeide zij: » Ik weet een onfeilbaar teeken, waaraan ik herkennen zal, of zij mijne dochter is, of niet: onze Catharina had eene moedervlek op haren linkerarm; daar wil ik terstond naar zien. Zij nam het blozende meisje bij de hand, en bragt haar buiten het vertrek. Frans zweefde in pijnlijken angst. Na weinige oogenblikken traden beiden weder binnen, en de moeder riep: » Zij is het! zij is onze dochter! Ik heb het teeken gezien." Nu ontstond er een algemeen gejuich. Vader en moeder streden om de dochter, en wilden haar liefkozen. Alles drong zich naar haar toe, en verwelkomde de wedergevondene. Frans zag zijnen vader aan; deze stond op, nam hem bij de hand, en trad met hem naar de gelukkige ouders. » Ik beroep mij op onze vroegere overeenkomst," sprak hij, » en vraag u, voor mijnen zoon, de hand uwer dochter. Wij kunnen, geloof ik, niets anders dan ja zeggen; want de hoofdzaak is tusschen de twee jongelieden reeds in orde." — » Hij zal haar hebben !" riep de Heer Mattheus, nam eenen ring van zijnen vinger, en gaf dien aan Catiiarina; even zoo deed de moeder van Frans met haren zoon. De verloving had plaats, en Frans drukte Catiiarina als zijne bruid eenen kus op de lippen. » Nu zich alles zoo gelukkig geschikt heeft," zeide meester Woltmank , » doe ik hiermede van alle vaderregten op mijne pleegdochter afstand; ik stel haar in handen van hare ware ouders, en geef haar de geloofsbekentenis harer voorvaderen terug." Ook over dit punt werd terstond beraadslaagd. Men besloot, dat Catiiarina gedurende eenige weken het godsdienstig onderwijs van een Hervormd predikant zou genieten, en daarop hare geloofsbelijdenis in de Hervormde leer afleggen. • Wat mij betreft," zeide meester Woitmann, j zoo vind ik het wezen van beide godsdiensten in deze geheele gebeurtenis zaamgesmolten : men zou dezelve Katholijk kunnen noemen, omdat zij zoo wonderbaar is; en Protestantsch, omdat alles zoo eenvoudig en natuurlijk is toegegaan." — » En wat uzelven betreft, lieve vader," zeide Catharina tot hem, » gij moogt ons,nu noch ooit verlaten. Ik kan mij niet voorstellen, dat wij zoo ver van elkander zouden leven, en moet u ten minste dagelijks eenmaal zien." » Zoo gaat het mij ook," riep Frans, » en ik bied mij aan, om dadelijk met u naar Attendorn terug te keeren, en u bij te staan om uwe bezittingen tot geld te maken; dan komen wij weder terug, en gij leeft voortaan onder ons." — » Wij behoeven ons zooveel moeite niet te geven," antwoordde meester Woltmann glimlagchend. • Ik heb dat alles reeds vooruitgezien en bezorgd. Van daar mijne afwezigheid in de laatste weken. De stad koopt mij mijn huis, mijne goederen en mijn privilegie af, en heeft op zich genomen, om„ wanneer ik niet mogt terugkeeren, aan dengenen, dien ik derwaarts zenden zou, de geheele koopsom, benevens het testament, waarbij mijne dochter Catharika tot mijne erfgename benoemd wordt, uit te leveren. Juist traden de muzikanten binnen, welke de Heer Matthecs in stilte besteld had, en bliezen een vrolijk feestlied. GRAPPEN VAN JOE MILLER. dln old Joe (een oude Joseph) is in het Engelsch eene uitdrukking, die hetzelfde beteekent, als bij ons een sprookje uit den almanak. Men zou ligt op de gedachte komen, dat deze Joe, eigenlijk Joseph Miiler, een grappenmaker en sprookjesverteller van de eerste soort geweest was, daar alle bonmots en anekdoten, die niet fonkelnieuw zijn, hem bij onze overzeesche buren worden toegeschreven. Dit is intusschen zoo weinig het geval, dat integendeel deze JosEPn, wel verre van met alles den gek te steken, een man was, met wiens droogheid en stijfheid al zijne bekenden den gek staken. Den naam van grappenmaker verkreeg hij op de volgende wijze. Miller was een tooneelspeler van niet geringe bekwaamheid, en had de gewoonte zijne avonden te slijten in zekere herberg te Londen, Black Jack genoemd. De andere habitués der herberg merkten op, dat, wanneer er de eene of andere grap verteld werd, die een algemeen geschater veroorzaakte, Joseph zijn gezigt volstrekt niet tot lagchen vertrok •, en om den ernstigen man te plagen, werd, wanneer er iemand binnenkwam, die de grap nog niet gehoord had, deze herhaald, met de inleiding: » Weet je, wat Miller daar verteld heeft?" Zulks werd tot eene doorgaande gewoonte, welke voortduurde, totdat Josepu's ernstig gezigt niet meer in den vrolijken kring gezien werd. Indien echter de lezer zich verbeeldt, dat het eindelooze geplaag hem uit het gezelschap verdreef, is hij geheel verkeerd. De reden van zijn wegblijven was eenvoudig, dat hij stierf. Hij liet zijn gezin in eenen armoedigen toestand achter, en de goedhartige grappenmakers, zijne bekenden, besloten in de behoeften zijner betrekkingen te voorzien. Een zekere Motiey, een welbekend schrijver, verzamelde al de bonmots, die hij kon bijeenhalen. Deze werden als eene nalatenschap van Joe Miller en ten voordeele zijne familie uitgegeven, met het gevolg, dat, sedert dien tijd, de man, die nooit iets grappigs had geuit, de schrijver moet zijn van alle bonmots en anekdoten, welke van tijd tot tijd uit de vergetelheid te voorschijn komen en in een nieuw gewaad in almanakken en tijdschriften pronken. De eerste druk van Joe Miller's Jests, uitgegeven in 1739, was vrij zeldzaam geworden, en weinigen waren met den inhoud van het boekje bekend. Thans echter is eene nieuwe vermeerderde uitgave daarvan in het licht verschenen. De meeste der daarin voorkomende grappen behooren reeds tot de klasse der afgesletene; doch wij hopen, dat de volgende, ten minste voor sommige lezers , nieuw zullen zijn. Onder deze anekdoten komen eenige Irish Buil's (Iersche Zetten) voor; gezegden, die zich door zekere naïve ongerijmdheid kenmerken, en welke, naar het zeggen der Engelschen, de Ieren zich laten ontvallen , bijna zonder het te weten. Het zou moeijelijk zijn, eene goede, altijd doorgaande definitie te geven van een Ierschen Buil ■ maar de hier opgenomene zullen den lezer wel doen zien, wat men onder dien naam verstaat. De dubbele Lating. — Jack Ogle, een grappenmaker van den eersten rang, had van een ander geld geleend, en toen hij het niet teruggaf, was zijn sehuldeischer onbedacht genoeg, zulks openlijk te vertellen. Eene uitdaging was het gevolg. Toen zij op de bepaalde plaats gekomen waren, deed Jack's vijand, die lang geen held was, hem het voorstel, de zaak af te doen, door hem het geld te schenken. Jack nam hierin genoegen. » Maar indien wij nu te- rugkeeren zonder te vechten," zeide Jack nu, » zal men ons uitlagchen. Laat ons elkander een klein prikje geven , en zeggen, dat wij elkander gewond hebben." Deze voorslag werd aangenomen. »Kom!" vervolgde Jack, » dan zal ik u maar eerst wonden!" en terstond stak hij zijn degen dooiden arm van zijnen vijand, zoodat deze van pijn wegkromp. Nadat er een zakdoek om de wond gebonden was , zeide de heldhaftige vechter: » Wel, waar zal ik u nu steken?" — » Waar gij kunt!" antwoordde Jack , zich tot verdediging gereed makende. — » Nu," zuchtte de gefopte schuldeischer: » ik kan toch bewijzen, dat wij gevochten hebben," en hij ging weg, weltevreden dat hij er nog zoo goed was afgekomen.
| 4,505 |
MMUBA08:000001911_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,850 |
Quaedam de haemorrhagiis
|
Rijk, Gabr. Petr.
|
Latin
|
Spoken
| 6,466 | 13,647 |
«das nebcn Plasma auch Blutkörperchen durch »sie hindurchzutretea im Stande sein, ist durch «nichts erwiesen," et potius facimus cum iis, qui putant tali sanguine parietes vasorum minus nutriri, et atonia vel atrophia fragiliores factas, facile disrumpi et sanguini exitum praebere. Tandem hic etiam memorare debemus diathesin illam haemorrhagicam, quam haemophiliae nomine designaverunt. Post laesiones minimas autem, aut etiam sponte in individuis hunc morbum patientibus, effluxus sanguinis prosilire videmus, vix aut ne vix quidem arte sistendos. Saepissime est morbus congenitus, et plerumque quidem haereditarius. Num natura magis in prava mixtione sanguinis vel in tenuitate et debilitate congenita systematis vascularis sit posita, adhuc dubitant. Verosimile utraque in culpa est. Cur in hisce, haemorrhagia tam difficile sistatur facile intelligitur. Qua quaevis autem haemorrhagia determinatur causa posita est cum in coagulatione partis extravasati, et ita dicti thrombi formatione, tum in contractione vasculi ex quo sanguis prosiluit; utramque causam hic autem desiderari sat facilem habet intelligentiam. Denique atlendendum erit ad constitutionem individuam, hominumque diversitatem. Aliud temperamentum magis ad haemorrhagias disponere alio ex natura rei intelligitur. De hoe autem mox videbimus. Hic imprimis animadvertendum ad haemorrhagias ita dictas haereditarias, et habituales. Corpori haereditariam pracdispositionem posse inesse ad haemorrhagias jam ex haemophiliae exemplo apparet; praeterea au tem praeprimis talis haereditaria praedispositio observatur in iis qui habitum phtisicum plerumque cum tenuitate omnium organorum et itaque etiam systematis vasculosi referunt. Ad quod genus secundum clar. canstatx (') omnes illae possunt referri haemorrhagiae, quae effectus habendae sunt secundarii aliorum morborum haereditariorum, uti e. g. fluxus baemorrhoidalis, plethorae abdominalis. Sed in hominibus quoque caeterum sanissimis, quibus nulla ad haemorrhagias praedispositio inesse videtur, causis occasionalibus levissimis, prae aliis sanguinem profluere videmus, cujus rei causa vel ex anatomica structura tenuiori vasorum, vel ex conspiratione adaucta inter sanguinem et nervos, non amplius enucleanda, erit forte explicanda. Vim consuetudinis, in multis conditionibuscum vitae sanae tum morbosae observatam, licet non enucleatam in efficiendis sanguinis jacturis etiam partes agere, ex illo apparet, quod in parte ex qua semel sanguinis fluxus naturalis aut praeternaturalis locum habuit, crebrius iteratur, saepe praeter causam evidentem, peculiarem. Qualis quidem sanguinis jactura ad organismi integritatem tam necessaria fieri potest, ut arti aut spontc interrupta morbosa nascatur conditio. Ex allatis jam apparet praeter mechanicas va- (') I. 1. p. 119. 2 sorum laesiones, quas veteres diaeresi aat diabrosi fieri statuebant, et quibus praecipue majora vasa sunt exposita, (haemorrhagiae dicuntur vasculares) plurimarum haemorrhagiaruin causas, earumque praesertim quae capillares dicuntur, et quas per diapedesin, vulgo sponte sua, oriri statuebant, in hyperaemia aut congestione esse positas, et pro variis quas hae iterum agnoscunt causi9 naturam haemorrhagiae magnopere differre; in omnibus autem attendendum esse ad sanguinis circulationis turbas, et degenerationes parietum vasorum. Si jam mechanicas illas laesiones omittamus, quippe quarum natura nullis dubiis obnoxia est, de caeteris, quarum plurimae ad spontaneas retulerunt antiquiores, adhuc paulo amplius discutiendum. Ad usum practicum uti inter congestionem activam et passivam distinxere, etiam pro haemorrhagiis variis non sine utilitate esse talem distinctionem equidem puto, licet, quae supra de hisce conditionibus protuli, etiam hic iterari velim. Uti jam supra vidimus iisdem verbis ideae diversae prolatae sunt. Sic staiil et iioffmann illas rnodo habuerunt haeniorrhagias passivas, quas causis mechanicis aut chemicis profectas, seposuimus; dum ijiciiat et alii praeter hasce etiam quae ab impedimento mechanico circulationis, aut vitiis organicis vasorum ortum ducunt, mechanicas, locales vocabant; et solummodo quas spontaneas, a vita vasorum laesa obortas statuebant, in activas et passivas sejunxeruiit. Quum autem censeamus nullam dare haemorrhagiam, sine laesione continui vasorum, et turn ita dictas spontaneas, tum locales ex vitiata sanguinis divisione explicandas esse, inprimis quatenus magis ab activa aut passiva congestione dependent, ipsae sanguinis jacturae tali modo dispessi possunt. Si jam, hisce praemissis, ad utriusque generis causas tum praedisponentes, tum occasionales brevi attendimus, et simul varias quas exinde haemorrhagiarum species distinxerunt memoramus, jam pridem observandum cuivis aetati, sexui, constitutioni, inesse causas haemorrhagiae. Quod attinet ad aetatem, quatenus in statu normali afïïuxus major sanguinis ad partem quam dam observatur, ad certas haemorrhagias praedisponit, uti quae aetate puerili ad partium superiorum evolutionem perliciundam locuin habet congestio, saepe ad epistaxin, quae aetate juvenili ad organa thoracica, ad haemoptoëu ansam dat. Sic aetate provectiori ad organa abdominalia congestio haemorrhoidibus lavet atque haematemesi; senectus debilitate et atonia uti etiam ossificatione vasorum ad passivos sanguinis fluxus praesertim cerebri praedisponit, et ad onmes eas quae ex hypostatica hyperaemia aut stasi oriuntur. Num haemorrhagias viri magis an 1'eminae patiantur, si quae in sexu sequiori ex utero in slatu normali et pathologico fiunt excipiamus, non certo 2 * constat, licet nonnulli in majori systematis vascularismuliebris tenuitate talem causam agnoscant praedisponentem. Quo tempore autem fluxus incipit menstruus, sexum sequiorem ad haemorrhagias praeprimis esse proclivem quis est qui dubitet? Incohimi sanitati congrua, si justo tempore et normali quantitate efïluit sanguis, aut praeter solitum tempus, aut majori quam par est quantitate prosiliens physiologica illa sanguinis jactura in processum pathologicum convertitur. Quum autem debito tempore menstrua non proveniunt, aut semel prorupta postea morbose retenta sunt, in eo alius fons multarum ex partibus diversis haemorrhagiarum est positus, quas, quum vulgo periodice oriri soleant, quo tempore menstrua provenire par esset, vicariarum nomine desiguatas, observare possumus quotidie. Si denique attendimus ad metrorrhagias gravidarum, parturientium, puerperarum , quot uterus haemorrhagiarum ortui ansam praebeat, et quo sensu sexus sequior ad sanguinis jacturas praedispositus vocari mereatur apparet. Major autem quam in sexu in constitutione individua praedispositio ad haemorrhagias cum aetivas tum passivas latet. Sanguineos, plethoricos, prae caeteris sanguinis jacturis esse obnoxios jam a priori intelligitur. Si in congestione aut plethora topica magna pro parte haemorrhagiarum fontem posuimus, ecquid mirum, qui plethora gaudent universali appriinis ad illas praedispositos esse habendos. rum efficere possuut. ut olimcnta prava, abusus continuus spirituosorum, venena quaedam, miasmata, liaemorrhagiae activae aut sanguinis depletiones nimis protractae, terror, metus aliaque animi pathemata deprimentia, onania, et quot sunt aliae causae debilitantes, deprimentes hic erunt memorandae. Quo tandem etiam pertinent quas post nervum dissectum ortas haemorrhagias observaverunt. PARS ALTERA. IHDICANTÜR HAEMORRHAGIARUM SYMPTOMATA ET EFFECTUS. Quum haemorrhagia, uti jam vidimus, ex multis iisquo plurimum diversis causis oriatur, pro hisce etiam symptomata tum praegressa tum comitantia multum differre debent, et iterum pro variis ex quibus sanguis fluit partibus varia dentur necesse est. Quae vulgo inter prodroma haemorrhagiae activae referuntur, coDgestionis aut inflammationis symptomata, haemorrhagiam praecedentis sunt habenda. Sic sensus titillationis in naribus, vertigo, aurium tinnitus epistaxin, sensus caloris, doloris in pectore haeinoptoën, cardialgia, nausea haematemesin, denuntiant, caet. — In plerisque pulsus plenus, febrilis, nonnumquam etiam dicrotus sentitur. Saepe secretiones auctae membranarum mucosarum aut organorum secernentium liaemorrhagias, saepe horripilationes, frigores, pallor faciei sanguinis jacturas ex partibus internis expectandas esse obnuntiant. — In passivis autem cum orgas- rni et congestionis activae syrnptomatibus praecedentibus, etiam molimina ita dicta haemorrhagica vulgo desiderantur, et non nisi sensu ponderis a sanguine venas et partem venosam capillarium implente praesagiuntur istae haemorrhagiae. Quae ipsius haemorrhagiae habentur symptomata, alia directa sunt, quibus sanguis extravasatus sensibus externis, se obfert, vel alia, eaque plurima inter effectus proximos sanguinis jacturae sunt collocanda. Sanguis qualibet causa vasa sua relictus vel foras prorumpit, vel in una alterave cavitate aut viscere collectus moratur, vel ut aliis verbis utar, haemorrhagia est aperta sive exterior, aut occulta sive interior. Praeter illa, quae ex locis externis proveniunt ad prius genus vulgo pertinent ea sanguinis profluvia, quae ex vasis membranae mucosae gastrico-pulmonalis, vel uropoëtico-genitalis originem habent, quo referundae sunt, epistaxis, haemoptoë, haematemesis, enterorrhagia, haematuria, metrorrhagia. Fieri autem potest ut sanguis in cavitatibus illis haereat, et haemorrhagia occulta remaneat. Hujus generis plerumque autem sunt illae, quae in cavitatibus clausis, in saccis serosis arachnoideae, pleurae, peritonaei, tunicae vaginalis testis obveniunt; uti et illae quae parenchymatosae, aut apoplexiae dicuntur, quo pertinent encephalorrhagia, apoplexia pulmonum, hepatis, lienis, renum, uteri, ovarii, placentae, musculorum, vel quae in tela membranarum ecchymoses, sugillationes, petechias efliciunt, licet autem memorandum sit, occultas hasce nonnumquam apertas fieri posse, quum sanguis in tela ipsa alicujus organi interni effusus ad peripheriam usque permanat et tandem foras prorumpit. Pro variis itaque quibus provenit partibus, pro variis quibus prorumpit vasis, uti et pro varia sanguinis conditione multis numeris quae in ipso sanguine profluenti observanda dantur diiTerre possunt. Pro variis e quibus provenit vasis, pro vi qua expellitur et pro sanguinis efl'usi quautitate, vel guttatim eflluit, stillicidium vocant, vel rivus prosilit, profluvium , errhusin dicunt, vel cum vehementi impetu et magna copia , imprimis haemorrhagia nuncupata. Sanguis foras prorumpens nunc laete rubet in haemorrhagiis arteriosis, ex partibus supra-diaphragmaticis, si statim post effyuxum foras proripuit; aut profundum colorem exhibet in haemorrhagiis venosis, ex partibus infra diaphragma profectus, in haemorrhagiis passivis, si per longum temporis spatium in cavo quodam remanserat, vel cum bile, gazibus intestinalibus in contactu fuerat. Nunc iluidus apparet, nunc coagulatus, nunc crusta inflammatoria obducitur, vel prorsus dissolutum, incoagulabilem se obfert, quae omnia, si ad varias causas, quibus ortum debet haemorrhagia attendimus, sat facilem habent intelligentiam, atque ampliori carere possunt explicatione. Praeterea multis substantiis inquinatus prorumpere potest, faecibus, muco, urina, ichore, aliis. Praeter haec signa directa, quae sanguis offert extra vasatus, quibus accedunt illa, quae in ecchymosibus, petechiis vel tumoribus sub epidermide, visu, quae in utero vel alio quodam loco, in cavitatibus serosis, partibus parenchymatosis tactu, nonnumquam et auditu dignoscuntur, plurima ad haemorrhagiae effectus proximos sunt referunda, quos sanguis extravasatus, in alienis locis prodit, vel quae a sanguinis vitae pabuli et laticis vitalis recte nuncupati dispendio nascuntur. De hisce effectibus jam videbimus et incipiemus a laesionibus functionum, quas sanguis pro diversis ubi profluxerat partibus efficit, quum simul brevi attendemus ad mutationes, quas cum ipse sanguis tum organa, e quibus prosiluit subire possunt. Sanguis ubicunque proruptus uti stimulus alienus in partes agit, et eximia quantitate in parte nobiliori extravasatus jam repente exitum lethalem efficere potest, cujus rei apoplexiae cerebri aut pulmonum haud dubia saepius offerunt exempla. Minori quantitate aut in partibus minus nobilibus effusus, laesiones protrahit functionum, quae pro variis organis diversae, magis vel minus periculosae, saepius ad ipsum sanguinem foras propellendum accommodatae habendae sunt. Ita si in pulmonum cavitatem effunditur dyspnoeam, suffocationis metum, tussim efficit, si in ventricu- lum nauseam, sensum ponderis in praccordiis, ai in intestina colicos dolores, abdominis tensionem; si in uterum dolores ad partum simulat; in cerebrum nisi jacturam statim mors excipiat symptomata irritationis, comatis autparalysis, et ita porro. Praeter haec signa quae ad partem ipsam, alia symptomata concomitantia, quae magis ad universum organismum et reactionem pertinent differre debere pro causis et natura haemorrhagiae, et pro individuo in quo oritur, ita ut in activa symptomata febrilia, in passiva contra pulsus debilis, cum reactione minori observetur, tum ex iis quae jam ante attulimus apparet, tum ex illis quae mox ubi de symptomatibus ipsius sanguinis diminutionis verba faciemus magis adhuc apparebit. Partes in quibus haemorrhagia locum habuit, cum et ipse sanguis si non libere foras proripuit jam mutationes subire possunt, quae effectus morbosos magis remotos provocare queunt, vel aptae sunt ad restituendam laesam integritatem; dehisce igitur jam brevi videamus. Si exigua modo quantitate sanguis effusus erat, sat facile a vasis telae circumjacentis resorberi constat, saepiusque tale extravasatum nil abnormalis efficit, quamvis materies colorans haematinum, plerumque tamquam pigmentum nigrum membranas obvestit, vel inter telas collocata remanet. Quod non ita si majori quantitate e vasis propulsus et diffusus inter fibras telae quam infestat, infarctum ita dictum efficit, vel tela ipsa pro majori aut miuori parte destructa, in una massa colligitur, et focum quem dicuut apoplecticum format, quae variae modificationes oriri possunt, pro causis quibus efïïciuntur et structura ipsius organi diversa. Sanguinem autem extra eirculationem positum, etiam si in organismo remanet, in duas separari partes, quarum altera placenta dicta praesertim ex fibrina et haemato-globulino constat, altera imprimis ex aqua et albumine, res nota est. Serum sanguinis dissolutione corpusculorum haematino coloratum, et in telis circumjacentibus imbibitum, versicolorem iis dum praebet adspectum, variis quas ipsum iterum subit haematinum mutationibus, sensim sensimque absorbetur, aut si resorptio propter nimiam quantitatem impediatur, partiurn circumjaeentium emollitionem aut malaciam efficere potest. Placenta interim magis magisque se contrahit, et tandem pro magnitudine in toto aut pro parte liquefacta etiam resorberi potest, vel extravasati reliquae tamquam massa exsiccata, cornea, cretacea, carbonisata depositae remanent, quo illa sunt referendae substantiae nigrae quae nomine melanosis gaudent. Vera organisatio raro observatur, saepius in pus vel massam tuberculosam transit, nonnumquarn etiam in gangraenam. Quum extravasatum tamquam stimulus alienus in partes agat, ibi inflammationem cum omnibus ejus exitui propriis effectibus posse oriri, quis est qui miretur? Ipsa illa autem inflammationc cxtravasatum saepe exsudato plastico circumdatur, quod in telam fibrosam conversum nominine cystidis apoplecticae designatur, quod plerumque in cerebro ita fieri observatuin est. Sanguis extravasatus sacco ilio contentus, iterum pro majori aut minori parte resorberi potest, quamvis illi resorptioni parietes cystidis parum favent. Ipsa cystis, vel cum contentis sensiin sensiinque decrescere, et tandem prorsus collabi potest, ita ut modo cicatrix ita dicta apoplectica, cum ceritro fusco a substaritia coloranti remaneat, vel quod plurimum fit, semel formata, non iterum disparet, quum contenta post longius temporis spatium in liquorem paene incolorem vertantur, dum pigmentum brunneum aut nigrum faciem internam cystidis obvestit. Ultimo loco jam nobis investigandum est quaenam symptomata a sanguinis dispendio oriantur, üsque brevi addendi eflectus magis remoti quos sanguinis jactura commovere queat. Uti mors subitanea gravem haemorrhagiam destructione aut functionis laesione partis nobilioris saepe excipere potest, haud minus ita evenit si repente magna quantitas pabuli vitae ex organismo removetur. Quod quibus sanguinis praestantia ad organismum nutriendum, sustentandum, stimulandum innotuit, non mirum videbitur. Quantitatem autem sanguinis dispendii ad talem exitum repente lethalem requisitam a multis. iisque di vereis pendere moment is intelligitur. Secundura bdrdacii (') animalia moriuntur, si quae partem 7io—7ss ponderis corporis adaequat, sanguinis copiam amiserunt. Si autem mors non statim liaemorrhagiam excipiat, symptomata et effectus observantur, quos pendere tum ex sanguinis effluxi quantitate, tum ex parte affecta, tum ex causis quibus ortum debent, tum denique ex ipso in quo oriuntur organismo, certo certius apparet. Si cogitemus in quavis haemorrhagia non modo in parte ex qua sanguis fluit, sed in toto organismo quantitatem sanguinis diminui, exinde varia symptomata, quum ad systema vasculare pertinentia, tum quae ex aliarum organismi partium functionum laesione explicanda sunt, intelligi poterunt. Quod quidem primo ad systematis vascularis symptomata attinet, tum a sanguinis quantitate diminuta, tum a stimulo sanguinis uti in aliispartibus sic etiam in corde minori, sanguis minori impetu per vasa transvehitur, pulsus in genere fit parvus et debilis et facile compiimendus. Si autem ante haemorrhagiam, vis cordis nimia sanguinis copia erat oppressa, effluxus, nisi exigua saltem fuerit, vim cordis augere, pulsumque antea parvum et debilem, jam, sauguiuis motu liberiori, fortiorem magisque resistentem reddere potest. Quum autem ad conspirationem sanguinem in- (') Physiologie, lid. IV, p. 334. ter et omnes organismi partes attendamus, non mirum videbitur praeter illa , quae systema vasculare offert symptomata, sanguinisjactura magnas etiam systematis nervosi effici turbas. Pro variis quae supra memoravimus momentis serius ocius, sanguinis stimulo in corde, cerebro, musculis dirninuto aut ablato, sequentia symptomata ab omnibus qui ad sanguinis detractionis effectus investigandos, de industria operam navaverunt et experimentis indagare conati sunt, commemorantur. Praeter pulsum parvum debilem ac intermittentem, facies pallescit, temperatura corporis decrescit, musculi relaxantur, sensus obnibulantur sequuntur leipothymia, convulsiones, asphyxia, saepe ipsa mors. Ex quibus signis cum morbo antecedenti comparatis, etiam si nullus sanguis foras proripuit, ad internae haemorrhagiae existentiam concludi potest. Quod autein ad leipothymiam attinet, quamvis in haemorrhagiis plerumque a minori sanguinis affluxu ad cerebrum dependet, saepe etiam, in animo terrore commoto explicationem habet, uti in hystericis feminis aut debilibus viris jam post levissimam sanguinis jacturam oriatur. Utut est hoe constat, saepius magis in lucrum quam in detrimentum corporis oriri, quippe quae saepe est causa habenda cur haemorrhagia sistatur. Exceptis jam enumeratis saepius alio modo conspirationem inter nervorum genus et sanguinem esse turbatam palam fit. 3 ln nonnullis autem sanguinis jacturam, praesertim in iis, qui constitutione nervosa sunt praediti excipiunt symptomata, quae debilitati erethicae sunt adscribenda; pulsus nempe sentitur frequens, contractus, accedunt cephalaea, insomnia, susurrus aurium, deliria, aliaque signa irritabilitatis auctae, quae tandem vel novam provocare possunt haemorrhagiam , vel a statu depressionis rursus excipiuntur, vel convulsionibus accedentibus gravioribus ipsam mortem portendunt. Qualia quidem symptomata praesertim in haemorrhagiis observantur magis chronicis, post sanguinis jacturas continuas et saepe interatas. Quod ad ipsam partem organismi attinet ex qua sanguis fluit, symptomata differre debent pro varia parte affecta. In activis plerumque haemorrhagiis post sanguinis effluxum sensus tensionis et irritationis diminuitur, saepeque nisi in nobiliori parte locum habuerit, salutem promittit. Quonam jure autem nonnullos sanguinis efiluxus salutares, criticos, alios contra symptomaticos, perniciosos dixerint, ex omnibus quae jam cum de causis turn de symptomatibus attulimus facile intelligetur, et itaque «haemorrhagiae quas alii »morborum, alii causarum, quae morbos creant »numero habent, vulgo neque morbi, neque mor«borum causae, sed morborum remedia sunt (1)." Quae verba autem inprimis tenenda sunt de illis (4) Prdys v. d. hoeven. de arte ined. Lib. I, Pars. I, p. 537. haemorrhagiis, quae otrveniunt in corporibus plethoricis, robustis, ubi sanguis effluxu, a parte nobiliori, quam oppleverat derivatur, eaque comprobantur a multis aflectionibus morbosis, quae haemorrhagiam intempestive suppressam excipiunt. Numquam autem iu corporis salutem oriri haemorrbagias in partibus nobilioribus , in corporibus debilitatis, cachecticis, aut si nimia fiunt copia. non opus est quod moneamus. Post haemorrhagiam denique pars ex qua sanguis efïluxerat, saepe in statu anaemico versatur, morbique denique locales oriri possunt, pro structura varia diversi, quorum autem descriptionem non hujus loei esse censemus. Post omnia quae jam admonuimus ultimo loco brevi memoranda, quae ex ipsius sanguiuis depravatione post eximias aut saepe iteratas haemorrhagias oriuntur damna. Ex permultis experimentis ea in re a viris expertissimis institutis constitit aquae copiam in sanguine eadem ratione augeri, qua ipse sanguis detrahitur; imo in quavis sanguinis detractione jam post aliquot horae minuta id fieri constitit. Corpusculorum sanguinis insuper diminuitur numerus, adeoque crasis oritur anaemica, hydraemica, qua dein haemorrhagiae saepe iteratae excipiuntur. TANTUM. THESES. Coagulationis sanguinis causa proxima nondum patet. II. Haemorrhagias secretione fieri nego. in. Haemophilia et morbus maculosus weri.hofii a se invicem distinguantur. IV. Non recte henle : Die Krase ist Ursache der Dyskrasie, die Dyskrasie Symptom der Krase. Y. Ex remediis febrifugis Cinchoninum, plus quam hucusque factum fuit, adhibendum esse statuo. YI. Perperam sydenhamus morbum vocavit naturae conamen sanitatem restituendi. VII. Symptomata subjectiva in morborum diagnosi ne negligantur. vin. Albuminuria et morbus beightii non habenda sunt synonyma. IX. Tenenda sunt verba zimmermanni : Die Wissenschaft der Ursachen wird billig für die schwerste aller Wissenschaften gehalten. X. Minime semper valent verba: qui bene dignoscit bene curat. XL In febribus nervosis depletiones sanguinis generales in genere magis nocent quam prosunt. XII. Recte wundeklich: Der punkt, auf den zuletzt air unser Bestreben, alle unsere Untersuchungen sich richten mussen, ist die Therapie. Sie ist nicht nur das letzte humane Ziel aller Medicinischen Forschung, sondern weit hm auch der wissenschaftlich interessanteste Theil derselben. Onderteekening k brief je tnug slechts één titel bevatten. DISSERTATIO MEDICA INAUGURALIS SISTENS QUAEDAM DE HiEHOREllGIlS. DISSERTATIO MEDICA INAUGURALIS SISTEWS QUAËDAII DE HAËM0RRHAGII8, QUAM , FAVENTE SÜMMO NU MINE, EX AUCTOKITATE KECTOKIS MAGNIFICI JOANNIS DE WAL, jon. non. et hod. ooct. et ih facultate jdbidica pbof. obd., IRC ROK amplissimi SBNATUS ACADEMICI consensu B T uobilissimae FACULTATIS MEDICAE decreto , ip na ® ® m & id m nD<B(E'ff<j)m&'ïPajsi, SÜM3IISQÜE IK MEDICINA HOKORIBCS ET PRIV1LEG1I9 , in Academia Iiugduna-Batava, RITE AC LEGITIHE CONSEQUENDIS, PUBÏilCO AC SOTiEMNI EXAMINI SÜBMITTIT g a b n i £ is p e t n v s n ij k, AMSTELAEDAMESISIS. DIE VII M. DECEMBR1S C10I0CCCL, HORA I—II. IN AtJDITORIO MAJORI. AMSTELAEDAMI, APUD J. C. SEPP ET FIL. CIDI3CCCL. OMNIBUS QUI OPE ATQUE CONSILIO STUDIIS MEIS FAVERÜNT. s. PARS PRIMA. INQUIRITUR QUAE SIT NATURA ET QUAE SINT CAUSAE HAE MORRHAGIARUM. Licet, si ad ipsius vocis etymologiam attendamas, certo certius constet, sub haemorrhagia ab aifxa, sanguis et (xetv, fluere intelligendum esse sanguinis fluxum, inultae tarnen et diversae ab antiquioribus et a recentioribus physiologis et pathologis datae sunt theoriae, cum de modo quo sanguinis illa fluxio fit, e vasis quibus in statu sano continetur, tum de natura vel causa proxima, haemorrhagiae ansam praebente. Quod rationein attinet qua sanguinis eruptiones oriuntur, veteres distinguebant inter haemorrhagia m per diueresin, sive laesionem continui vasorum, vi externa factam; per rhexin, si sanguinis motu fortiori vasa diffranguntur; per diabrosin, sive erosionem vasorum, pure aliisve potentiis nocentibus chemice agentibus; per anastomosin, sive dilatationem ossiculorum, quibus ultiinos arteriolarum fines praeditos opinabantur; vel denique 1 per diapedesin, quando fibrae vasorum parietcs formantes, ita divelluntur, ut absque solutione continui, interstitia hiantia nascantur, per quae exit sanguis. Statuebant igitur sanguinem e vasis egredi posse, laesione continui vasorum, vel sine eadem. De anastomosi non est quod disputemus; est res satis nota arterias ubicunque per capillaria in venas transire, neque dari oscula hiantia, ut ex iis sanguis prosilire queat. — Quod attinet autem ad diapedesin, sunt qui omnino credunt sanguinem per parietcs vasorum revera posse transsudare; num recte qui ita credunt? Ex iis, qui tum sanguinis compositionem, tum vasorum sanguiferorum structuram, recen tioribu» praesertim temporibus ab histologis indagatam, respiciunt, non multi certo contendere velint, sanguinem in toto praeter laesam integritatem tunicarum prosilire posse, et certo plerique hodie consentiunt cuin anatomiae pathologicae principe rokitansky (') ubi ille: »Die Iliiinorrhagie besteht »> in Austritt von Blut in Substanz (in toto) aus »den Gefasscn, gegeben durch eine Laesio conti«nuivon Gefiissen, verschiedenen Calibers." Est enim res notissima per parietes vasorum continuo per exosmosin ct endosmosin materies tum ex sanguine secerni, tum in sanguinem resorberi, sed ut hoe fieri possit, illae materies solutae sint (l) Handbuch der pathol. Anatom., Wicn 1846. Band I, p. 164. requiritur; neque perhiberi facile potest, poros vasorum tali modo extendi posse ut corpuscula sanguinis per eos penetrare queant. Quod autem rationes attinet quibus freti talem sanguinis exsudationem aut secretionem sine laesione coutinui vasorum assumpserunt, praecipuae sunt a clar. henle (') enumeratae et refutatae. Quod quidem apprime pro dïapedesi certare videtur, est quod membranis mucosis post haemorrhagiam diligenter investigatis, nulla inventa sunt erosa vasa. Quum autem sermo sit de transsudatione ea semper obtinet in haemorrhagiis vi interna productis, spoutaneis, quae dicebantur, in minimis vasculis vel quidem in capillaribus, aut gecundum bichatum (2) in vasis exhalantibus, quae secundum suam opinionem ope systematis capillaris cum arteriis junguntur; vulnera autem minimorum illorum vasculorum, oculi etiam armati aciem facile aufugiunt, et quamvis ubi propriae observationes desunt litem componere non possum, tarnen cum clar. henle (°) dicere audeo: »Uebrigens sind ja unsre Risse der Gefiisswande, » die man ad oculos demonstrirt zu sehen verlangt, «nicht hypothetischer, als der GegnerPoren; sie »sind im Gegentheil minder hypothetisch, weil «zufallige uud vereinzelte Destructionen leichter »verborgen bleiben können, als eine regelmassige »und allgemeine Anordnung der Structur." (') Haudbuch der ralionellcn Pathol. Band II, p. 568 sqq. (-) Anatomie générale, p. 12, (s) L. 1. p. 570. 1' Si itaque nou admittenda videatur vera liaemorrhagia sine laesione vasorum, alia quaestio superest, num eniin liquor sanguinis, cum substantia colorante, haematino, per vasorum parietes penetrare possit, quod secundum clar. budge (') verosimile a sanguinis salium diminutione et exinde facta haematini in liquore sanguinis solutione, efficeretur. Quod quidem a henle (2) negatur, qui globulos sanguinis in nullo liquore, qui sanguinis vel paullisper similis est colore desiderari statuit, licet autem rokitansky et multi alii contraria profiteantur. Quod naturam vel causam proximam haemorrhagiarum attinet, pro variis quibus prolatae sunt temporibus, et systematibus, quae tune in medicina florebant, tot exstant diversae sententiae, quot capita pathologorum. Si cogitemus quam exigua ante sanguinis circulationem inventam, systematis sanguiferi erat scientia, non est quod miremur, haemorrhagiarum naturae cognitionem, ante illud tempus apud veteres magnopere a vera differre debuisse, quippe qui, ut de aliis taceamus, arterias sanguinem continere ignorabant. Praeter ea quae supra jam de hisce attulimus, quum flocci pendenda sint, silentio praetereamus. Post inventam autem circulationem rnagis magisque clariores hac de re ideae evaserunt. (') Algem. Pathol. gegrond op Physiol. üit het Hoogd. vert. door Dr. v. d. iioct en souter . p. 453. (2) I. I. p. 568. In cxplicando vario sanguinis fluxu a ferc omnibus duplex genus distinguebatur, illud nimirum, ubi vi mechanica, locali ruptura vasorum producebatur, quae haemorrhagiae etiam violentae, traumaticae, locales vocabantur, et illud, ubi a causis internis, quarum origo non tam aperta erat, derivandae, quae spontaneae, generales dicebantur. De ulterioris haemorrhagiae generis pathogenesi jam praecipue variae theoriae exstant. Hoffmann causam haem. spont. posuit in inaequalitate sanguinis motus, quam spasmus producit; nulla habita ratione de sanguinis copia vel qualitate. Secundum stahl omnium haemorrhagiarum causa habenda est plethora, vel spissitudo sanguinis, quam utdiminuat, natura vel anima ad certos locos congestiones et sanguinis profluvia efficit. Cullen statuit inaequalem quamdarn sanguinis distributionem ansam dare congestioni in quibusdam partibus systematis sanguiferi; qua hae praeter naturam dilatantur, et majori sanguinis copia implentur, quam continere possunt, etitaqueexsudationi aut eflluxui sanguinis ansam praebent. Erant hae activae statu quodam febrili comitatae. Passivae ortum ducunt a laesione locali, vel si a causa interna oriantur e. g. dissolutione sanguinis vel debilitate aut erosione vasorum, in genere gine febre. Qui cum illis sententias tales protulerunt, magis uti apparet mechanica ratione naturam haemorrhag. explicaverunt. Alii ut frank, uiciiAT, keil. ratione dynamica ad vitam vasorum, irritabilitatem et sensibilitatcm adauctam aut diminutam attenderunt, et exinde naturam haemorrhagiarum spontanearum explicare conati sunt, pro hisce auctis aut diminutis, inter activas et passivas discernentes. Broussais et qui suam doctrinam amplexi sunt plures Gallo-Francici omnes haemorrhagias spontaneas activas habebant, et causam proximam, in irritatione locali ponebant, dum contra browh omnes ex asthenia oriri haemorrhagias contendit (4). Videamus quid recentior physiologia et pathologia docuerint, num exinde quid bene, quid perperam veteres statuerint, eluceat? Ad vitae ivtQytiuv modificatam attendere, hodierna physiologia et pathologia non sinunt, quippe quae ut causas symptomatum viribus vitalibus adscriptorum enodate perscrutemur, et rationem atque momenta, quibus manifestantur, dignoscamus postulant. Quod cum fecerint aut facere conati sint recentiores physiologi ad explanandas sanguinis circulationis turbas, non tamen in omnibus inter se convenisse, tum ex ipsa rei natura, difficultatis plenissimae, facile intelligitur, tum ex diversis probatur sententiis a viris doctissimis pro- (') Vide de iis qaae de hoe argumento ad bichatdm usque docnere Pathologi: doetam Dissertationem v. doet. v. staveren: de causis llacmorrhagiarwm spontanearum. L. B. 1830. ■ latis, queis recentior lucem dedit aetas. Utrum enim ex idearum luctatione jam emerserit veritas, non affirmare audeo, sed lubenter concedo viro clar. henle ('): »so verkenne ich doch nicht wie »schwierig es im besonderen Fall sein mag, den «factischen Bestand zu ermitteln, wie viel na«mentlich noch zu thun bleibt, um Einsicht in »den Grund des eigen thümlichen Verlaufs und »der localen Ausbreitutig der mit Blutung ver»bundenen Krankheiten, zu gewinnen." Quandoquidem haemorrhagia quaelibet est habenda symptoma, multarum earumque diversarum conditionum, et itaque naturam pro ipsis illis conditionibus diflerre necesse est, ut nunc sit vitium cordis, nunc affectio morbosa vasorum quibus continetur, nunc sanguinis dyscrasia, nunc processus phlogisticus accusandus; causa proxima autem omnium haemorrhagiarum ponenda est, in vitiata ratione inter cohaerentiam vasorum, et potentiam qua parietes interna aut externa urgentur. Videamus jam quomodo illa ratio vitiari possit. Uti omnes aliae organismi partes, systema vasculosum multis laesionibus mechanicis externis pateri, quibus difl'ranguntur tunicae, sanguisque prosilit, facile intellectu. Innumeras illas enumerare, non opus est, sufficiat ut in mentem revocemus quomodo vulneribus diversorum instrumentorum ope, fractura ossium, partium (*) L. 1, p. 578. mollium contusione, concussione, materiebus causticis vel acribus in ventriculo, pure vel ichore in pulmone, calculo in vesica, faecibus induratis in mucosa intestinali, multisque aliis viribus mechanice aut chemice agentibus, parietes vasorum destrui et ita haemorrhagia effici possit. Vasa sanguifera, quorum structuram anatomicam praesertim ultimis ternporibus histologi de industria explanaverunt. in genere ad sanguinis impulsum sustinendum apta sunt, imo illi adhuc resistunt, variis causis adaucto, parietes urgenti et dilatanti. Si autem sanguinis ille impulsus nimis augetur, si copia permagna vasa onerantur, ecquid mirum tandem dilacerari, imprimis tenuissima illa, quae capillaria dicuntur, et ita in sanguinis congestione et stasi magnum fontem haemorrhagiarum esse positum. Quomodo autem explicandum ut nunc sequatur haemorrhagia post congestionem, nunc desideretur? uti jam observavit heil (') »dass bey dem «starken Orgasmus heftiger Gefassfieber selten •> Bluttflüsse entstehen." Num hujus rei peritiores erimus si cum illo et aliis causam communem haemorrhagiae et congestionis in vita vasorum adaucta aut diminuta ponamus? vel adsentiendum andral (2) »nous ne «savons pas quelle modification intime subit la • trame d'un organe, pour que dans un cas il (') Ueber die Erkenltniss und Kur der Fieber. Bd. III, p. 34. (s) Précis d'Anatoin. Palhol. Bru*. 1837. Tom. I, p. 46. »laissc échapper le sang que 1'irritation y a appelé, »pour que dans un autre il forrne du pus, ou «n'exhale que de la sérosité, pour que dans un «troisièrne cas, il s'indure, se ramollisse ou s'ul»cère, etc. Mais il y a un lien commnn antre »ces diverses altérations, et voilé pourquoi, sous «1'influence des mêmes causes apparentes on les »voit souvent se prodruire indifleremment, et «souvent aussi se remplacer 1'une par 1'autre." Equidem puto in multis quidem casibus explicationem desiderari, quum causae atque natura multarum congestionum sine hypothesi non explicari possint ('), praeter diversam hancce congestionis et stasis naturam impriinis autem respiciendum esse ad multa quae conjuncta observanda dantur symptomata, ad partern ubi congestio fit, ad conditionem ipsorum vasorum, ad sanguinis habitum, ad constitutionem individuam, liominumque diversitatem (2). Quod quidem primo attinet diversam naturam congestionis, hyperaemiae et stasis, uti jam supra memoravimus, inter viros in arte expertissimos variae hac de re exstant sententiae, et excogitatae sunt theoriae, quarum dijudicatio aut explanatio tum vires meas juveniles superaret, tum nimis a proposito meo me abduceret, et temporis spatium longius quam quo uti licet postularet. (') Conf. WDHDERLicn, Handb. der pathol. en tlierap. in het Nederd. overg. door janseh. D. I, afd. 3; p, 383. (2) Conf. g. c. ïi. suringar Isagoge in doctr. Morb. Chron. Pars I, p. 20. De causis itaque proximis quibus vasorum majorum aut minorum coarctationem aut dilatationem fieri statuunt, num alterutra pluris vel minoris sit pendenda, in efficienda congestione; num stimulis capillarium dilatatio directa* aut indirecta nervorum reflexus ope, vel uti alii statuunt contractione arteriarum minimarum efficiatur; num revera mutua attractio sanguinem inter et parietes vasorum sit accipienda aut neganda; de natura denique conspirationis inter sanguinem et nervorum genus non amplius disputabimus; hac in re omnino tenenda esse putamus verba clar. lotze ('). »Dass die Nerven «einen Einfluss auf die Bewegung des Blutes in »einzelnen Theilen der Gefiissnetze haben, und »dadurch eine Verschiedenheit der Vertheilung »nach den wechselnden Zustanden des Organis»mus hervorbringen, die für die allseitig gleich»> wirkende Kraft des Herzens unmöglich ist, dafür »geben die Erscheinungen auf psychische Einflüsse, »und die Injection der Conjunctiva auf mechani»sche Beize, die beiden einleuchtendsten Beispiele. »Nichts ist indessen weniger aufgekliirt als die «Frage, welche jene Gelassnerven sind, und wel»che Zustande ihr Einfluss in den Gefasswiindun»gen oder dem Blute selbst hervorbringt." Praecipua itaque quae illa congestio aut hyperaemia obfert discrimina brevi in mentem revo- (») Alljjem. Path. und Ther. als mechan. Natur-Wissenschaft. Leipzig 1848, p. 284. cabimus, quippe quae ad haemorrhagiae mtelligentiam non parvi sunt pendenda. Ad usum practicum maxime accomodatam distinctionem inter activam mechanicam et passivam censemus, quatenus a sanguinis orgasmo, vel copia aucta et majori impetu ex arteriis ïuenti; a vi cordis aucta, vel post stimulum quemdam localem oriuntur; vel ortum ducunt a sanguinis venosi reditu ad cor dextrum impedito, vitiis valvularum, stenosi arteriarum majorum, pulmonum morbis, vel pressione in venis facta, vestitu arctiore, intestinis hypertrophicis, degeneratis, tumoribus, utero gravido, aliis; aut denique magis causam agnoscunt vim cordis diminutam, atoniam et debilitatem vasorum, vel sanguinis crasin mutatam; licet non negandum, quumvis non prorsus ad usum practicum omni carere possumus, cum grano salis utiajunt, etiam hacce divisione utendum esse, quippe quae uti plurimum fit, limitibus stricte determinatis non gaudet. Quamvis statuit ekgel haemorrhagiam semper oriri ex sanguinis stasi, non sanguinis stagnationem omnino requiri, sed etiam post solam congestionem aut hyperaemiam oriri posse cum eokitamsky opinor. In multis quidem iuflammationibus sanguis ipse, aut substantia colorans soluta majori aut minori quantitate ex capillaribus exit, et diversis proportionibus cum exsudato albuminoso, seroso, vel fibrinoso commixtus, exsudati haemorrhagici nomine designatur; sunt omnino partes in quibus inflammatio sine sauguinis jactura ple- rumque desideratur, quippe quarum structura anatomica ad talem sanguinis jacturam praedisponere videtur, uti cerebrum, pulmones, pseudoplasmata (l). Et ita pervenimus ad perscrutandum quaenam partes organismi praesertim haemorrhagiis sint obnoxiae. Si fluxum menstruum et lochiorum excipiamus in statu sano ex nullis locis eruit sanguis. In statu pathologico, vero e variis, imo doet. lordat (2) credit nullam esse corporis humani partem e qua sanguis non effluere possit. Haemorrhagiae autem eo frequentius in quadam parte vel tela apparebit: 1°. Quo magis dives est sanguinis et vasorum. 2°. Quo tela est laxior, vasorum parietes sunt tenuiores. 3°. Quo magis stimulis externis exposita est, uti nasus, pulmones, inteslina. 4°. Quo saepius in statu normali in illa congestiones obveniunt, uti uterus (s). Si haemorrhagias a vi mechanica excipiamus, pleraeque originem habent in membranis mucosis, in cerebro, in pulmonibus et in utero, rarius in membranarum serosarum cavitate; saepe etiam in productis pathologicis, uti in pseudomembranis, carcinomate, aut interdum ex conjunctiva, digitis, mammis et pene. (') [Conf. ROKITANSK.Ï, 1. l.j p. 165. j (2) Die Blutflüssej tlieor. und pract. dargestellt a. d. Franz. von wekdler. Leipzig 1811, p. 40. (3) Conf. canstatt Ilandb. der gctieesk. kliniek, D. I, p. 108. Quid autem vasorum ipsoram conditio ad haemorrliagiam provocandam valeat, nobis apparebit, si primo ad diversas eorura proprietates attendimus. Variis autem tunicis constructas esse, quae ad diversas telas pertinent, variisque itaque proprietatibus gaudere diversas systematis vasculosi partes notum est. Sic aliae praesertim arteriae majores tunicam elasticam cum fibris annularibus circumstrictam habentes, sanguinis impulsui magis resistunt, neque vacuae collabuntur, aliae tunica illa carentes, aut illam multo minus evolutam habentes, gaudent paritiebus tenuioribus uti venae, quo sanguinis impulsui minus resistere, faciliusque dilatari et expandi constat. Subtilissima vasa capillaria, sola membrana uniformi conformata fibris elasticis carent. Praeter elasticitatem parietes vasorum gaudent contractilitate organica ita dicta, qua lumen dilatari aut coarctari stimulis allatis potest, quae quidem in tela conjunctiva posita videtur, et qua capillaria et arteriae minores magis quam venae praeditae videntur. Variis laesionibus organicis jam hae proprietates deleri aut mutari possunt, cum eo effectu, ut sanguinis impulsus solito saepe minor cohaesionem vasorum auferat. Intelligitur hic modo de iis vitiis verba faciendum esse, quae directo jacturae sanguinis ansam praebent, neque quae indirecto causae magis remotae haemorrhagiae haberi possunt, uti vitia organica cordis et vasorum majorum. Perfecta autem pathologia anatomica vasorum requireretur si omnes illas structurae anomalias, earumque naturam rite pertractare vellemus, quod quidem hujus loei non esse reor. Ad praecipuas e. g. modo attendamus. Primo quidem loco huc referenda est infiltratio adiposa vel malaria uti etiam aneurysma cordis, qua secundum clar. wunderuch (') ruptura hujus organi, quae caeterum sat rare invenitur ortum ducere potest. Sic spontanea ruptura in omnibus vasis oriri potest, in aneurysmate, varice, tenuitate parietum, ossificatione, incrustatione qua indurantur et fragiliora fiunt vasa, vel in processu atheromatoso quo debiliora evadunt. Exceptis hisce degenerationibus, vasa ipsa haemorrhagiae ansam praebent atonia et debilitate congenita vel acquisita, uti in genere in sexu sequiori systema vasculare laxius et debilius quam in potiori invenitur, sic etiam in illis, quorum senectute, morbis chronicis, acutis, aliisve causis vires exhaustae sunt; quo etiam referenda Iaxitas vasorum in organis, quae in statu atrophico versantur, vel quae congestionibus iteratis erant obnoxia. Ad sanguinis habitum in haemorrhagiis attendendum esse, quum ipse sanguis mutatus in culpa esse possit, quod vasa sua relinquit, jam ex illis apparet exemplis, ubi sanguis molecula circumvehit, corpusculis suis majora, quae ita (') 1.1. D. III, Afd. I, p. 69. que mechanica ratione tenuissima capillaria obturare et dilacerare debent. Quod quidem experiraentis comprobaverunt physiologi, ubi post injectiones diversorum corpusculorum in venas haemorrhagias oriri videbant, quale quid etiam, si in inflammatione, aut post injectas substantias mucilaginosas, viscositas sanguinis adaucta est, conglumeratione ipsorum corpusculorum fieri posse statuebant.. Insuper alio modo in dyscrasia haemorrhagiae fons potest haerere, quod praesertim in illis observatur, ubi chemicis analysibus sanguinem minorem fibrinae copiam continere comprobaverunt andral, gavarret, becquerel, rodier, alii. Quod etiam experimentum testatur a clar. magendie institutum qui post detractionem copiae fibrinae ex sanguine canis spontaneas haemorrhagias oriri observavit, quales in typho, in febribus putridis, uti et in scorbuto et praesertim in morbo ita dicto maculoso werlhofii, et in genere in omnibus ubi parum sanguis coagulabilis observatur, ex diversissimis organismi partibus prosilire videmus. De causa qua sanguis talis dissolutus facile e vasis suis prorumpat, iterum non omnes consentiunt. Sunt qui putent sanguinem talem tenuem facilius per parietes vasorum, quae in illis morbis adynamicis etiam laxiores sunt posse transsudare; dicimus autem cum rokitansky (') »Eine «Erschlaffung der Gefasshaute von dem Grade, (') L 1. p. 166. Licet a nonnullis negetur plethora universalis scriptoribus, hos aeque minus audiendos opinor ac illos, qui haemorrhagiam semper plethorae attribuerunt. Temperamentum autem phlegmaticum, constitutio debilitata, cachectica etiam ad haemorrhagias easque passivas ansam praebet, uti et constitutio atrabilaris sive venoso-abdominalis, praesertim aetate virili decrescente, qua quidem ita dicta plethorae abdominali, sanguinisque effluxibus quae exinde oriuntur favetur; sed sanguis venosus hic magis qualitate quam quantitate peccare videtur, et oxygenatio deficiens, haematosi auctiori praevalere. Licet autem constitutio corporis sanguinea ut provocentur haemorrhagiae activae sit aptissima, prae caeteris autem qui cum constitutione illa systema nerveum irritabile habent, aut constitutione nervoso-sanguinea gaudent, quosque broossais (') levi penicillo sequenti modo adumbravit: »tissu mou, sensibilité vive, les passions et 1'ima«gination actives, le pouls habituellement fré«quent, vif et agile, les extrémités chaudes, une » nutrition facile, qui se reconnait par la promp«titude avec laquelle ils réparent leurs pertes", jacturas sanguinis pati constat. Neque mirum hoe videbitur si ad conspirationem sanguinem inter et nervorum genus attendimus, quae quidem conspiratio magis observata et affirmata quam enucleata videtur. (') Ilisloire des plilcgmasica, Brux. 1828, T. III. p. 151. In nonnullis activi generis haemorrhagiis inprimis systema nerveum partes agero videtur, uti in feminis hystcricis pathematihus obnoxiis, aut viris hypochondriaca passione laborantibus, ubi vices affectionum nervosarurn excipiunt sanguinis proiluvia; aut quum symptomata nervosa, in aliis ctiam partibus observanda, mobilitas animi, urina 6pastica, extremarum partium frigus, palam fiant. Quibus freti nonnulli inter haemorrhagiam activam orgasticam, inflammatoriam , et erethicam, spasticatn distinxerunt, quippe qualisdistinctio, quatcnus usui practico prodesse potest, non inutilis videtur. Post oinnia quae jam de haemorrhagiarum causis memoravimug, de occasioualibus breves esse possumus. Causas inter excitantes haemorrhagiarum activarum omnes illae enumerandae sunt, quibus vis cordis et sanguinis circulatio cum impetu augetur, aut activa inflammatio oriri potest, vel unam alteramve parlem organismi, vel totum systema vasculare si mul allicientes. Sic aër calidus vel nimis frigidus, animi pathemata excitantia, exercitatio corporis justa major, spirituosorum abusus, aliae haemorrhagiae suppressae, quorsum praeter catameniales illas, quas jam memoravimus, etiam illae referendae sunt, quae veuaesectionem consuetam neglectam, et haemorrhoidum lluxurn impeditum excipiunt; sic ipsius cordis hypertrophia, febres inflammatoriae multaque alia in omnes organismi partes congcstiones et haemorrhagias efficere possunt. Sic omues quae congestionem activam ad caput efficiunt, narium haemorrhagiam aut cerebri producere Talent, ut calor atmospherae, spirituosorum abusus mentis nimia exercitatio, sic morbi cordis, tussis, oratio nimis longa, gaza stimulantia pulmonum, alimenta diuretica, drastica, pulvis cantharidum renum, et innurnera alia, aliarum partium haeraorrhagias activas producere possunt. Haud aliter explicandae, quae in variis professionibus, anni temporibus, aut natura locorum, ponuntur causae occasionales. Pro causis enim generalioribus, interdum plures simul eadem affici haemorrhagia, non est quod miremur; talia epidemicorum aut endemicorum sanguinis fluxuum exempla commemoran- tur a REIL, HOFFMANN, SPREKGEL, FRANK, alÜS. Yideamus denique quae passivarum haernorrhagiarum habendae sint causae excitantes. Different hae quatenus magis mechanica ratione, aut prava sanguificatione et atonia vasorum oriuntur. Quascunque mechanica ratione sanguinis fluxum efficientes causas hoe loco iterare non opus erit, quod jam supra de illis brevi animadvertimus sufficiat. Pertinent hic quae a collare indumento nimis constricto epistaxis, a cordis -vitiis organicis haematemesis, haematuria, a sanguinis circulo in abdomine vitiato, ex intestinis, aut \asis haemorrhoidalibus oriuntur haemorrhagiae, caet. Porro quaecumque pravam sanguificationem, aut atoniam et paralysin vaso-.
| 45,532 |
MMUBA15:005590030:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,860 |
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 5, 1860, no. 30, 17-02-1860
| null |
Dutch
|
Spoken
| 4,544 | 8,757 |
A. 1860. Vijfde Jaargfang'. A. 5630. niyii til i.tiiEijnr Verschijiit eiken Vrijdag. – Prijs per jaargang ƒ 5. Buitensteden binnen het rijk franco f 5.50. Afzonaerlijke nommers 15 ct. Advertentiëu van 1-5 regels 60 ct., iedere regel meer 10 ct., behalve de zegelgelden. Kapitalen of buitengewoon groote letters worden dubbel berekend. 50. Vrijdag 17 FckiiariJ. Uitgever: D. Molgo. -■ jjiif Toezendingen uiterlijk Maandag «Dingsdag aan het bureau van dit blad (Amstelstraat). Ongcfranheerde brieven, paJijes enz. worden ntel aangenomen. _COERESrONDENTEN YAN 0,... r,—- BIJBELVERTALING. 111. Waardoor is dit gewigtig gedeelte des Bijbels tot nog toe voor onze geloofsgenooten in Nederland onvertaald gebleven = Kan deze leem e vvorden aaiigevuld? Welke middelen zullen daartoe het doeltreffendst zijn? Len ieder clie slechts eenigzins is bekend of in aanraking koml met den boekhandel hier te lande, kan niet vreemd met de veelvuldige bezwaren, waarmede deze heeft te kampen. Bezwauitsluitend moeten worden gezocht iii den betrekkelijk Kleinen omvang van het Vaderland, in de taal, die, hoe sierhjk en krachtig ook, in het buitenland naauwelijks bekendis Ireften deze bezwaren den Xederlandschen boekhandel in het algemeen meer bijzonder nog trelfen zij werken, uitsluitend voor Israeliecen geschreven, wier lezers uit den aard minder talrijk zijn. Onverschilligheid aan den eenen kant, wanbegrip aan den anderen «tnén almede bij, om die verhouding nog ongunstiger te doen u tkomen, terwijl voor anderen de kennis van vLmde talen eene ISedetd. overzetting onnoodig maakt. De uitgevers van werken, voor Israël, gebruik bestemd, maken dan ook in den regel rekening zien hunne onderneming zelden met eene ™ schoorvoetend gaan zij daartoe over. Het zelfde lot treft den scnnjver. Indien hethemalmogt gelukken, na vele inspanning, iets goeds te leveren, dan bezit hij het vermogen met, om voor eigene rekening uit te geven. Hij treft met den uitgever eene meer of minder gunstige overeenkomst; er zal een prospectus met eene proeve L bewerking verschijnen, men za trachten de uitgave althans te dekken. Doch het aantal abonne's is te gering, en mogt het al ens toereikend zijn dan moet het werk vaak nog wofden gestaakt door de gedurige vermindering van inteekenaren, en zoo gMt veeltijds eene vrucht des geestes verloren, waaruit velen voedsel oor bart en ziel hadden kunnen putten. Slechts werken van dagelijksch gebruik, zoo als Gebedenboeken, de Pentateuchus enz kunnen en zullen ruiu.schoots rekening maken. Higteu wij nu’ den bhk op de tot nog toe geleverde vertalingen, voor Isiaël ' gebruik bestemd, dan wordt het aangeslipte in die mo* , bijzonderheden bewestigd. Wat is tot nog toe vertaald? De Gebedenboeken, de Pentateuchus, het boek der Psalmen de Snreu ken van Salomo, de Vijf Bollen, de Eerste ProS, de boeken 1 Ijob en Jesaja Van de eersten, als zijnde van dagelijksch en « dgemeen gebruik hebben verschillende uitgaven en meerdere her i drukken het licht gezien. Uitgevers en vertalers begrepen dat vroeger of later de oplage zoo „iet dadelijk, dan toch zekw laim- r zamerhand zou worden uitverkocht. De laatste werken wij ziui c roorLr' ' elijks de kosten bestreden en zin voor h t grootste gedeel e nog voorradig. En de overige bijbel- v boeken? Men heeft wel prospectussen, circulaires enz. v breid, om er eene Hebreeuwsche en Kederduitsche uitgave van te 1 Ss « Aan deze sluit zich een ander, niet minder gewin aan. Het vertalen van de overige boeken des Bijbels, onze geloofsgenooten, is voorwaar geene gemakkelijke taak • zij kan slechts aan weinige, aan enkelen in den lande worden totvertrouwd. De tot nog toe onvertaald gebleven boeken bevatten eigenaardige moeijelijkheden in stijl, in zamenhang, in de van woorden enz. Dit alles behoort tot een geregdd geiieel Sbragt te worden, in overeenstemming met de «ees. bejeemde biibel.erluelï, «TIeLS: opvatting. Het is een werk, dat groote inspanning omvatteLe geleerdheid scherpzinnig dooizigt, ondwzoek eischt H t IS onbillijk te eischen, dat minder door deirtukSnstigdê geteden .e„ e„ gr„t gedeelte uitsluitend zullen wijden aan een werk, dat, hoe hoo.vst nutti<r TeLlilkheid belangen tocii tot geena wezenlijkheid zal komen, dat geene financiële vruchten afwernt Het m onbillijk te verlangen, dat deze of gene uitgever zSi Li onledig houden met eene voor zijne belangen onvruchtbare wellirrt nadeehge onderneming. Zal daarom echter de leemTe iiL me > W een groot gedeerteTai be Nederlandsch Israël voor altijd verstoken moeten blijven van datgene waaraan het wezenlijke behoefte heeft.? Zal het ombekend moeten blijven met den inhoud van boeken, waarin in zoolevenoide geschiedenis en lotgevallen, de lessen van zijne oude leeraars en profeten zijn neder^elegd.? Wij wensclien iii hopen het in het welbegrepen belang van onze iloofsgenoóte./ dat daarin spoedig worde voorzien. Doch kunnen zoo vele bezwaren overwonnen worden? Wij geven daarop vol vertrouwd een bevestigend antwoord. Wat enkelen niet dat unnen velen ; waar de krachten van weinigen te kort "’sdi’ieten overleg veel tot stand brengen. ,/Eendragt maakt magt” was de ens van oud-Nederland, eene les, ook voor ons van hoo-e bt teekeuis. Het is noodig, dat een fonds tot stand kome, w°aarLt de kosten kunnen worden bestreden voor het grootsche werk dat wnj op het oog hebben. Zijn die kosten al aanzienlijk, de vruchten, die ZIJ kunnen vóórtbrengen, zullen in ruime mate daaraan „verbonden aan de uitvoering, groot wij tellen nog mannen, die ijver, lust en kracht genol^ bezitten, om ze het hoofd te bieden, om ze te Het is naar onze innige overtuiging noodig, dat eenige geloofs-e-nooten van invloed en vermogen zich aan het hoofd plaatsenden ped voorgaan. Wij achten het minder kiesch ht naLe,r te noemen. Ook de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten kan, zoo er ook al geen post op hare Begroeting ter ondersteuning van een soortgelijk fonds voorkomt, van hare°n kant eveS d! o derneming krachtig ondersteunen. Is het niet moo'elijk dat «J in het vervolg eene zekere som beschikbaar stelle ter bereiking laii ons doel? In elk geval kan zij door liare door dt manpn, waaruit zij is zamengesteld, eene zeJelijke hulp verleenen iie de goede zaak zeer bevonlerliik „'i,, ' Awi ucvurucmjK gyu j^aa. r 13 – wij hebben het plan reeds meermalen met invloedriike vrienden, met mannen van kennis, goeden wil en aanzien met' mannen, die het wel meenen met het Nederl. Israël, die éeuen gematigden vooruitgang onder onze geloefsgeiiooten te re-t als • doe matig en wensclielijk beschouwen, besproken; wij hebben met' boekhandelaars en uitgevers de kosten geraamd- er is,zLen w'J eene' van p. m. zestien duizend gulden uoodig tot de voÜediae uitvoering en verwezenlijking van ons doel. Het plan kan naar onze overtuiging, langs den volgenden weg het spoeJi>rst en .re weuzenhjkheid worden gebragt. Men beginne met. Mulder, wiens hart, niettegenstaande zijn hoogen leeftijd altyd met jeugdige trischheid klopt voor de wezenlijke belan-en van zijne geloofsgenooteii, men beginne, zeggen wij, met tot d°ien ifstf bir " geldelijk voordeel «sta in het belang van onze onderneming. Wij gelooven redenen te hebben, om te mogen vermoeden, dat daarop een worden verkregen. Er blijven dan nooacht bijbelboeken ter vertaling over (Jeremia, Ezechiël, de twaaff kleine profeten, Daniël, Ezra, Nehemia en Kronijken len IH Daarvoor verzoeke men zoo vele deskundigen, die zich ieder met de vertaling van één dier boeken zouden belasten, binnen een zeker bepaalden tijd, b. v. binnen zes maanden. Deze verschilende vertalingen moeten worden opgezonden aan eene daartoe speciaal voorat benoemae commissie, belast met de correctie, taal enz. enz., ter bevordering van eenheid in bewerking. \"à'àë’bëäê‘ê'ù %“X‘è‘à‘àë'ùu Zwolle. Het opstel uit Zwolle in n». 3 van de Zeil. des Jud. a. c., dat in het WeehUad voor Israëlieten, no. 28, gedeeltelijk w'ordt bestreden, is wel door den geschreven; doch heeft de iledacteur van genoea.de Zeitung zich veroorloofd eenige stukken, die deels aanmerkingen op het nieuwe werk van dr. Jost: //Gescliichte des Judenthums uiid seiner Seclen’, deels godsdienstige beschouwingen bevatie-den, geheel weg te laten. Aanleiding tot dit opstel gaf mij het vermelde werk, waarin het werken eii streven onzer geloolsgenooten hier te lande geheel en al wordt voorbijgezien. Het was tevens eene oratio pro domo, naardien door zulk voorbij zien ieder Kabbijn alhier zich moest beleedigd gevoelen. In uw blad worden de drie hoedanigheden bestreden, die ik aan de Nederl. Joden tegenover de Duitsche in eene hoogere mate heb toegekend, namelijk: Godsdienst, gemeeuschappelijken zin en weldadigheid, en men beroept zich op ééne gemeente, alwaar men gelooft, deze hoedanigheden in die mate niet aan te treffen. Maar veroorloof mij, geachte Heer, aan te merken, dat men bij eene vergelijking van hoeveelheid, comparatio qiiantitatis, niet slechts het weinige hier, maar ook het meer daar moet bewijzen. Immers wanneer men ook aanneemt, dat het godsdienstig leven alhier met uitmunt, heeft men daarmede nog niet bewezen, dat het in Duitschlaiid warmer, wakkerder en Heilzamer is; misschien is het daar nog minder goed. Daarbij komt, iat de geëerde Kedacteur zich hij ééne stad bep aalt en de oveiige gemeeiiteu ter zijde stelt, Züüdat in mijne vergelijking het n.eerdere toch waarheid kan bevatten. Ouk tegen hetgeen door L', geaolile lieer Reaacteur, misbruik wordt genoemd, zoude ik nog veel kunnen iiibrengen, maar ik geloof, dat gij u ia uwe liouge belangstelling in godsdienst, deugd en betoi.aving hebt laien inedesieiien, het goetle over het hobld te zien, ointlal gij het beiere vvenscht. Doch veroorloof mij eenige vragen. Voor lOt) jaien had l.et iiaman-kloppen en Jt/ïVswe/ii'verkoopeu bij alle Joden in de wereld plaats: waren zij nu alle zonder godsdienst? Ü1 hebben onze voorouders niet bij iedere gelegenheid getoond, dat zij achting en eer, goed en bloed voor hunne godsdienst veil hadden? Waar is nog eeue religie, die zoo vele martelaars ouder hare Kinderen telt? E.euzüo zoude ik op uwe tegenwerpingen ten aanzien van den gemeeuschappelijken zin en de w’eldadigheid veel kunnen repliceren; 11 aar ik wil slechts dit eene nog medcdeelen, dat in de meeste Dniische ge,aieenten geen bijzonder armbestuur bestaat, terwijl hier te lande toch iedere groole gemeente daarop kan bogen. Intusschen wil ik het gevoel van medelijden, aan ons volk zoo eigen, aan onze Duitsche broeders niet ontzeggen; ook zij ziju weldadig, n.aar meer ais enkele individuen dan als een gentel. Overigeus n.ag men wel geloovenf dat ooK aldaar niet alles zoo volmaakt is als het uit de verte wel schijnt, en dat met alles güud is, wat er blinkt. Eeihalve velde in het'volgende ooideel, dat de Kedactcur van de AUg. Ztg. d. Judenth. viel niet heelt laten afdrukken, maar desniettemin waariieid bevat en in uit blad eeue plaats moge vinden. Es enlsteiit uunmehr die Erage: Wouer kommt es, dass das V\ irken und ISchail'en der Lollandischen J udeii so unoekanut selbst m den gelchrten Ereiseu der dcmschen ülaubensgeuosseu gebliebeu und noch blcihl ? Wir glaahen dies ledlglioh iii der Achlung vor Eeligion und Gesetz,. in der Scheu vor Aufregung und Z'wiespalt, in der gerechten Würdigung des Nothwendigen und in dem Widerwillen gegeu aussern Schein und innere Gehalllosigkeit alhier zu (inden. In Deutsehland erhebt sich der Erste Beste aus seinem beschrankten Kreise, verschalït sich eineii grösscni oder kleinern Anhang, und sucht mit dieseui eine Eeform hervorzurufeu. Dr. KniiNKEL, Opperrabb. \ffVij gevoelen werkelijk alle mogelijke hoogachting voor den schrijver van bovenstaand opstel, en om zjiv.Bw. daarvan een klein bewijs te geven, hebben wij aan zijn artikel eene plaats in ons blad ingeruimd. Wij betreuren het echter, dat onze in ons voorlaatste nommer uitgedrukte overtuiging door Zw.Ew. niet in het minst is aan het wankelen gebragt en blijven volhouden, dat de stelling van Br, F, slechts ten halve juist is. Waar is het —en dit is de ééne heljt – dat wij in Nederland inbeschaving en welstand bij Buitschland ten achter zijn ; de andere heljt daarentegen, dat ivij in godsdienst, gemeenschappelijken zin en zelfs in weldadighêid bovcH onzQ S)uitsch6 yslooj stccciiif is in oiizq gelijk in die van alle met eenig doorzigt begaafde Nederlanders, een pure optimismus. Vhij hebben, wel is waar, inzonderheid zimsterdam op het oog en gelooven gaarne, dat het in het ressort van Zw.Ew. wat beter uitziet, doch wij weten hoe zwaar de hoofdstad in de schaal van het Nederl. Israël weegt. Wij bewonderen de scherpzinnigheid, waarmede Zw.Ew, al wat üi Buitschland groot en goed is, klein en slecht maakt en de hier te lande bestaande gebreken tot deugden verheft, In onze hoedanigheid van journalist zijn wij gewoon, ons aan de werkelijkheid, aan de feiten te houden, Zw.Ew. zal het ons toch niet willen betwisten, dat het Ned. Israël zich, zelfs naar evenredigheid, ai zeer nietig en klein moet voorkomen tegenover het schier onmetelljke, dut in Buitschland op elk gebied des Jodendoms is en nog dagelijks wordt geleverd. Ten aanzien van de Buitsche wetenschap des Jodendorns moeten wij met bescheidenheid erkennen: UX n’ija N'7,l. Nederland deal dit lot trouwens met vele andere landen; Engeland, zirnerika, ook Frankrijk – welks enkele uitstekende mannen, gelijk b. v. Munk enz., Buitschers zijn hebben weinig zelfstandige Toodsche wetenschappelijkheid tegenover Buitschland op te wijzen. Ook met betrekking tot de omstandigheid, dat wij onzen beschaaf dsteii en wetenschappelijksten rabbijn aan Buitschland te danken hebben, staat Nederland niet alleen. Ook Amerika, Engeland, België, Benemarken, Zweden hebben Buitsche rabbijnen; Irankrijk reeruteert de zijne meestal uit den Elzas en Lotnaringen; Busland heeft te Riga en Odessa Buitsche rabbijnen, terwijl de regering en het beschaafde gedeelte van Rusland s Israëlieten de beroeping van nog meer Buitsche rabbijnen zoo veel mogelijk gunstigen. Berhalve ook ten deze opzigtens Buitschland: X?."! p’n UN i.Tsa. Vergelijken wij echter eens Duitsche inrigtingen en stichtingen met de onze, dan zullen eenige voorbeelden voor ieder onbevooroordeeld vriend der waarheid voldoende om in te zien, dat ons niets-doen niet goedgekeurd, en het üoöii in Duitschland niet in een verkeerd daglicht mag gesteld worden. IVij spreken geenszins in den zin van de eene oj andere partij / wij hebben veeleer alle partijen op het oog, IVeUce offers hebben de liberalen en orthodoxen en gematigden te Berlijn, Weenen, Frankfort ajM., Mainz, Hamburg, Posen, Breslau enz. enz, zich niet al getroost om voorbeeldige godsdienstige inrigtingen in het leven te roepen l Vergelijken wij slechts het seminarium voor rabbijnen en godsd.- onderwijzers te Breslau eene schepping der gematigde of middenpartij – met de inrigting ie Amsterdam van demelfden naam ; brengen wij het door den Rabbijn Dr. Philippson in het leven geroepen Institut z. Förderung der Israël. Literatur enz, enz. in herinnering; werpen wij een blik op het plegtige in de Duitrxhe synagogen, zelfs in de kleinste gemeenten, op het levenwekkende woord op de kansels aldaar, moeten wij ons dan in onze Amsterdamsehe jblt? – waarom het te verbloemen? – niet als wildemannen voorkomen?! En welk eene treurige uitkomst zou eene vergelijking geven van de Duitsche organisatie des armen schoolwezens, die den waren stempel van gemeenschappelijken zin en gezonde weldadigheid draagt, met die, welke wij hier aanschouwen ? Of vergelijken wij eens de sociale positie, die zich de Israëlieten in Duitschland hebben verworven, met de treurige stelling, die ons te beurt is gevallen !.... Doch genoeg. Verstaat men onder godsdienst, idet het vleesch en bloed, maar het been, het geraamte daarvan, dan bezit onze orthodoxie meer godsdienst dan overal elders; verstaat men onder gemeenschappelijken zin zich terughouden van de gemeenschappelijke zaak, niets met den geest daarvoor te doen en zich het offer besparen, iets uit den geldbuidel daartoe bij te dragen, dan voorzeker kunnen 'onze zoogenaamde liberalen .op gemeenschappelijken zin bogen. De eigen gebreken echter kunstmatig te bemantelen, kan rnet anders dan het beter worden tegenhouden. Ons patriotismus bestaat in het tegendeel, daarin namelijk, dat wij onze gebreken bloot leggen en op hunne verwijdering aandringen. Amerika. In den Jew. Messenger leest men den volgenden brief uit Washington: //liet duet mij genoegen u en onzen geloofsgenooten te kunnen berigten, dat onze gezant in Zwitserland, de heer Faj, eindelijk een gunstig gehoor heeft erlangd bij de Zwitsersche regering, ten aanzien van de Amerikaansche Israëlieten, in genoemd land woonachtig; ook heeft hij de beste verwachting, dat de Beijersclie regering hen cp denzelfden voet zal stellen als andere vreemdelingen. Deze tijding heb ik uit goede bron ontvangen.” Donau-Vorstendommen, üit Biicharest wordt het volgende gemeld; Er werd hier voor eenigen tijd eene openbare Isr. school opgerigt, alwaar het onderwijs in den Talrtmd was uitgesloten. De heer Malhim, rabbijn der gemeente, zette hierop alle werktuigen der dweepzucht in beweging, ten einde de ouders van het zenden hunner kinderen die school af te houden. Hij predikte van den kansel daartegen en verklaarde allen, die de school bezoeken, voor toekomstige afvalligen, in één woord, hij zeide, dat de ouders dier kinderen zich in zak en assche moesten hullen, wegens den geestelijken dood hunner kinderen. Hij opende wijders eene oppositieschool, wier voornaamste ouderwijs-beslauddeelen de Talmud was, in het Poolsch jargon onderwezen. Geen leerling der andere school werd door hem toegelateu, tenzij zij zich eerst aan eene afspoeling in de rivier onderwierpen, ten einde zij gezuiverd zouden worden van den onreinen geest, dien de anti-Israëlietische inrigting aankleelde. De regering zag zich eindelijk genoodzaakt aan die verdeeldheid een einde te maken, door de school van den rabbijn te sluiten. Zwitserland. De Handelskouriér dringt er op aan, dat Zmic’i het eerste voorbeeld geve tot de einaucipatie der Israëlieten. Tot nog toe heeft dit kanton daartoe weinig geneigdheid getoond. • OosTEXKijK. Naar men verneemt is de bevoegdheid tot het bezitten van vaste goederen onvoorwaardelijk in de meeste kroonlanden aan de Israëlieten verleend; in Gallicië evenwel zijn daaraan eenige voorwaarden verbonden; terwijl in Stiermarken, Krain, Carinthië en de beslissing aan de respectieve stenden is overgelaten. Peuissen. Door de universiteit te Berlijn zijn de Israël, studenten opgeroepen, ter verkrijging van de ter nagedaciitenis van Alexauder von Humboldt opgerigte beurs. Deze zal eerlaii '' worden begeten en 100 taaier jaarlijks bedragen. ° • Een buitenlandsch dagblad meldt, dat de kardinaal-aartsbisschop van Keulen zijn zegen heelt geweigerd aan den nieuwen Ehijn-brug van den Mindeuscuen spoorweg, omdat een der directeuren van de maatschappij een Israëliet is. BINNENLAND. Botterdam, 12 Eeb. Met genoegen vernemen wij, dat weldra zal worden gehouden eene vergadering door de Maatschappij ter Bevordering van liet aaiiieeren van Ambachten Handwerken eu Kunsten onder de Israëlieten alhier. ’ Amsterdam, IC Eeb. De Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten heeft dezer dagen de volgende circulaire verzonden aan de besturen der godsd. Draël. scholen in hel llijk: //Uit de verslagen, die door den Heer inspecleur-Consulent voor de godsd. Israël, ariniusclioleu in het Huk aau de Iloofdcoinm. jaarlijks worden ingezonden, is haar gebleken, dal de circulaire der Hoofdcommissie van den Augustus 1856, n». ipi» litt. a, bij onderscheidene schoolcesturen bet denkbeeld heeft doen' ontstaan, dat het de bedoeling der Hooldcouim. was, om het Hebreeuwsch cursijfschrijï van de Israël, godsd, scholen te weren. //De Hoofde, bennnert bij deze, dat hare voornoemde circulaire uitsluitend de strekking had bij het onderwijs in het iezeu ca schrijven der Hoogduitsche taal, tegen het gebruik van het zoogenaamd Jooüsch-L’uilsch of Hebreeuwsch cursijfschrilt te waarschuwen. //De Hoofde, heeft nimmer bedoeld zich tegen het gebruik van het Hebr. cursijfschrilt, of wel tegen het Kassi-schrift in het algemeen te verÜareii. Zij erkent gaarne, dat van dat schrift nuttig gebruik kan worden gemaakt; bij oefeningen in de Hebr. taal, bij het uitschrijven van psalmen, spreuken of andere bijbelplaatsen. //Zij heeft het daarom noodig geacht aan de onderscheidene schoolbesturen te kennen te geven, dat het bij de circulaire van 21 Aug. 1856, 110. i jjjjjg bedoeling niet is geweest, om hel onderwijs in het Hebreeuwsch cursijlschrift of in het Kassi-schrift op de Israël, scholen tegen te gaan, wanneer dat schrift bij het onderrigt iii de Hebr. taal gebezigd wordt.” Het Alg. Ilanddsll. noemt ons herigt, dat door den Minister van de Hcrv. Eeredieast eene ciiculaire zal worden gerigt aan de Israëlietische gemeenten in het Ilijk wegens de reorganisatie van haar kerkelijk beheer, voorbarig. Het llandelsbL, of liever zij, die gemeend hebben, het boveustaaiide aan het 11. B. ter openbaarmaking te moeten inzeuden, verieileii waarl jk niets nieuw, als zij zeggen, dat een beiigt, waarin gezegd wordt dat een minister eeue circulaire zal zenden, voorbarig, d. i. nog geen accompli is. Dal het andere door ons medegedeelde berigt belrekkehjk het onthouden, in ben eventueel geval, van rijks-subsidiëu aan du godsdienstige Israëlietische scaoolbesluren, lu den strikten zin, onuuauwkeuiig zou zijn, is mogelijk; doch wij strijden niet om een paar woorden of om een vorm; het komt. hier alleen op den geest, op den zin aan. Het doet ons intusschen genoegen, dat men hei 11. B. laat eike.ineu, dat er op dit oogeublik ómirent beide onderwerpen overwegingen aanhangig zijn.— Wer nur zwischen den Zeilen zu lesen verstehtl Dingsdag-avond 11. hield de WelEerw. Heer liabbijn dr. Chrouik zijne voordragt voor een aanzienlijk auditorium. De blijkbare ongesteldheid van den geachleu spreker scheen echter geen invloed gehad te hebben op de behandeling van het door hem gekozen hoofdonderwerp: de godsdienstige opvoeding van de Israël, vrouw, waarbij hij tot tekst koos eea Midrasj op Exod. XIX: 3 b. In korte treKKen schetste de redenaar de positie der vrouw bij de Hebieërs eu bij de ürieken, liomeineii en oude Germanen, onder voorbehoud, dat thema bij eene latere gelegenheid uitvoerig te behandelv.n; den invloed der vrouw op het familieleven eu inzonderheid op de intellectuele eu religieuse ontwikkeling en opvoeding van het aankomende geslacht. Zijne voordragt was als gewoonlijk doorvlochteu met eeue menigte geniale denkbeelden eu gedachten, voor het daadwerkelijke leven des Israëliets van het hoogste belang; alles op eene keruaclilige wijze vüorgcsteld. Met bijzonder genoegen vernamen wij ten slotte, dat de vereeniging Sjochré Béa definitief was gevestigd en verklaarde zich de Eerw. spreker nogmaals bereid gevolg te geven aan de verschillende bemoeijingen en werkzaamheden, welke hij zich in zijn programma ten taak had gesteld. Z. M. heeft o. a. vergund aan onzen stad- en geloofsgenoot, den heer J. Eranco Mendes, ’sKonings solo-violoncellist, thans te Parijs woonachtig, het aannemen der onderscheidingsteekenen van ridder der orde van Yerdiensten van de hertogelijke Saksische Ernestinische Huisorde, hem door Z. K. H. den hertog Bernard van Saksen-Meiningen geschonken. De heer J. Eranco Mendes heeft van den hertog van Nassau het ridderkruis 4de klasse der orde van Adolf van Nassau ontvangen. Op 31 Dec. 11. bedroeg het aantal Nederl. Israëlieten te Enschedé 198. ln tot Nut en Beschaving werd op Donderdag 11. de spreekbeurt vervuld door den heer I. M. Chümaceiro. Spreker had tot onderwerp zijner rede gekozen de slavendienst bij het Israëlietische volk. Een Israël, ongehuwd persoon zag zich gaarne spoedig in eene voordeeliger betrekking geplaatst als |in, en Godsd.- Onderwijzer. Hij is van de beste getuigschriften voorzien. Reflecterenden gelieven zich franco onder letter M. te adresseren bij den uitgever dezes. Let wel. Een niet onvermogend JONGMENSCH zag zich gaarne in eene of andere zaak geplaatst, tegen genot van kost en inwoning. Men zal minder letten op een groot salaris, dan wel op eene goede behandeling. Inclinerende, gelieve men zich te adresseren met franco brieven onder de letters E. Y. bij Gebr. Belineante, Boekhandelaars te ’sGravenhage. Men vraagt te Amersfoort, tegen den Eersten Mei aanstaande, bij een EENIG HEER, eene MEID van de Israëlietische Godsdienst, gezond van gestel, die goed koken kan en geschikt is tot het waarnemen van de huishouding en al het huiswerk kan verrigten, liefst niet beneden de 30 jaren oud, tegen ƒ 70 loon. Hoofdvereischten zijn; beproefde trouw en zindelijkheid. Adres met franco brieven onder letters S. B. bij den Boekhandelaar W. L. Okhuijzen aldaar. mniGTiNG VOOR OPVOEDING EN ONDERWIJS, ONDEK DIRECTIE VAN D». M. SIB.SSK, te frankfort a/M. Israëlietische onders, welke hunnen zonen eene zorgvuldige maatschappelijke en godsdienstige opvoeding wenschen te geven, worden op deze inrigting opmerkzaam gemaakt. De Wel Edele Heeren M. Leuren, Dr. S. I. Mulder en I. J. VAN Meekeen, te Amsterdam, zullen wel de goedheid hebben, voorloopige iuformaliën omtrent dezelve te geven, terwijl men zich ter verkrijging van meer volledige berigten gelieve te wenden tot den Directeur der inrigting. p'p"i n'os v-dx nDDon^ zijn bij den Bakker S. M. SEIJEEERS te Bosch te ' bekomen: nos r\W2 van de beste kwaliteiten; de vierkanten a 35 ct. en de ronde A 38 ct. per Ned. pond. Bestellingen gelieve men vóór 1“. Maart aanst. te doen. Tegen een loon van ƒ 80, wordt te Arnhem in eene kleine huishouding gevraagd: eene zindelijke Israëlietische Keukenmeid, welke aan alle vereischten kan voldoen. Te adresseren onder letter S. bij den Boekhandelaar Egmond. Een ongehuwd persoon, de beste bewijzen van goed gedrag en bekwaamheid kunnende produceren, zag zich gaarne tegen I°. Mei e.k. of eerder geplaatst als Hnlp*Yoorzanger en Klip, bij voorkeur ter plaatse, waar hij zijn vak als PETa’ENMAKEE daarbij kan uitoefenen. Adres met franco brieven onder letter Z. aan het bureau van dit blad. Itij Gebroeders le ’sGraveDbage, zijn van wege de MAATSCHAPPIJ TOT NUT DER ISRAËLIETEN IN NEDERLAND uitgegeven; I. JAARBOEKJE voor de Israëlieten in Nederland 5620 (1859-1860). Tiende Jaargang ƒ 0.60. Men vindt hierin administratieve, statistieke en andere opgaven betrekkelijk de Israëlieten hier te lande; voorts Mengelwerk in proza en poësie, van verschillende schrijvers. Bs* Van de vorige Jaargangen zijn nog exemplaren te bekomen; de negen gezamenlijk tegen den veelverminderden prijs van ƒ 1. 11. TIJDSCHRIFT van de Maatschappij tot Nat der Israëlieten in Nederland, 111 Dcelen. KS* Deze drie deelen worden gezamenlijk tot den veelverminderden prijs van ƒ 1.50 afgeleverd. Voorts zijn bij opgemelden te verkrijgen: M. C. Beeinfante, 1». Gronden des Oeloofs. – 20. Geschenk voor de Israëlietische Jeugd, (vier stukjes); S». Hebreeuwsch Spelen Leesboekje. 4°. Parabelen of zedelessen en spreuken uit den Talmoed enz. (Twee stukjes.) M. Opperrabbijn der heide Israël, gemeenten te Suriname, Inteeê-eede (uitgegeven ten behoeve van een weldadig doel). LIEFDADIGE STADGENOOTEN! De ondergeteekenden, bewogen met het diep rampzalig lot eeiier WEDUWE met acht kinderen, wier man en vader, een braaf en oppassend ambachtsman, dezer dagen is overleden, ten gevolge waarvan zij van hunnen eenigen verzorger zijn beroofd, hebben zich vereenigd tot het inzamelen van liefdegiften voor dit zwaar beproefd gezin. Zij doen daartoe een beroep op u,liefdadige Sladgenoolen! diedesmeekingen der noodlijdenden nooit onverhoord laat. Veel, zeer veel wordt door u gegeven; moge de beklagenswaarde Weduwe met haar kroost insgelijks aan uwe onbekrompen weldadigheid leniging in haar bitter lijden te danken hebben. De goede God stemme daarvoor uwe harten! Elke gift zal in dank aangenomen en van de ontvangst openbare melding gemaakt w'orden. Elk der ondergeteekenden is bereid, zoo noodig, aan belangstellenden nadere inlichtingen te geven. Amsterdam, 2 Februarij 1860. W. A.WIELING, Zwanenburwal, C. 381. J. H. OSTERHAUS, Mr. Smid, Rusland, B. 164. E. H. STUWE, Kopergieter, Rapenburgerst., V. 392. [Be Redactie van dit Weekblad is gaarne bereid tot het in ontvangst nemen van liefdegiften voor bovengenoemd doelJ] INSTITUUT VOOR ISRAËL. JO\GE JLFVROIIWEM IN KEULEN, ONDEE DIEECTIE VAN Tegen Paaschen zal met het Meisjesschool voor gevorderd onderwijs, alhier sedert eenige jaren onder_ mijn bestuur bestaande, ook eene KOSTSCHOOL verbonden worden. Even als tot heden, zullen alle pogingen worden aangewend, om te beantwoorden aan alle eischen, die gesteld kunnen worden tot de beste opvoeding der discipelinnen naar geest en ligchaam. Nadere Inlichtingen bij de directrice. Sterneng. 43. Onderstaande adressen zijn met dit school bekend: Botterdam, de heer A. Sijmons; Keulen, de heer D*". Eenst Wouden, Erau Dr. Gompeetz, Erau Jacob Kassel en Erau Junus Haeef. A. Wij verwijzen u naar den heer S. Lehmans, onderwijzer in talen en wiskunde, Amstelstr., alhier. B. In orde. Het opstel uit ’sHage zal geplaatst worden, als de geachte inzender ons veroorlooft het met zijn naam te doen afdrukken. *^o – ' '• "V.' ' ■ Van 23 Sébat tot 30 Sebat 5620. – Van 17 Peb. tot 23 Feb. 1860. Ingang van den sabbath te 4i ure. Zaturdag D'EÏSrD fliyS. D’bpr. Uitgang van den sabbath te 6 u. Inzegening van het Nieuwemaans-feest. Woensdag n"T 3nj;. – Donderdag n"n 'ü Dl\ Uitgave van D. Molgo. – BoeMrukJcerij van J. B. de MEsquiiA.
| 47,216 |
MMUBMA01:000171004:mpeg21_8
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,864 |
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1864, 01-10-1864
| null |
Dutch
|
Spoken
| 3,707 | 6,467 |
Jezus vooruit." Geene treffende uitroepen: „Zijne braafheid, zijn ijver, zijne zelfopoffering en hemelsche reinheid blinken niettemin luisterrijk door zijn gansche leven" (bl. 66, 67) verblinden ons. Zij beteekenen in ons oog niets. Jezus was een product van zijne, wij zijn het van onze eeuw. Men moet onze hoog ere begrippen van zedelijkheid slechts stellen tegenover die van Jezus' eeuw: en als dan het kind van zulk een eeuw „dwalingen , zeer vergefelijke dwalingen" heeft, b. v., dat Hij magtige vijanden in hunne boosheid niet ontziet1 (Noot des vertalers, bl. 6 7), dan blijkt immers ten duidelijkste , dat wij in onze eeuw voortreffelijker zijn kunnen met ons „nieuw ideaal van zedelijkheid," dan Hij, wiens dwalingen o. a. ook „aangaande het wezen van God (bl. 65) geheelenal dwalende begrippen en voorstellingen waren van zijn tijd." Arandaar dan ook, dat de lezer zich zeer onbevredigd zal gevoelen, wanneer hij bl. 74—88 zoo vele schoon en goed gedachte uitdrukkingen leest over de treurige ervaring der geschiedenis, dat Jezus niet naar waarde geschat en zijn adel niet gekend wordt; gelijk ook over den tegenstand, dien Hij vond. Neen, een standpunt, als hier vertegenwoordigd wordt, kan deze vraagpunten niet beantwoorden, of het moet, zoo als hier blijkt, telkens met vroegere gezegden in strijd komen (bl. 158) of daar tegenover zelfs lofspraken op den Heer houden, die op eiken Jezus, behalve op dien van Parker van toepassing zijn; en welke met eene schriftbeschouwing, hoedanige wij in het vierde boek lezen, onmogelijk anders dan op het blindste autoriteitsgeloof in den schrijver kunnen aangenomen worden. Wat de Schrift volgens Parker is, blijkt voldoende, als wij slechts opmerken, dat hier van al de uitersten eener letterlijke theopneustie eene karikatuur wordt gemaakt, om deze dan te zamen als de leer over de Schrift van het zoo gevreesde 1 Parker vraagt evenwel, in tegenspraak met zich zeiven bl. 72, of het wel misdadig is. supernaturalisme te veroordeelen. Wij zullen de laatsten zijn, die al de dwalingen van de secten in Amerika, ook met betrekking tot de beschouwing over de Schrift, willen verdedigen; maar het blijkt, dat de schrijver veel te hartstogtelijk gestemd is tegen deze kerkgenootschappen, om hun betrekkelijk goed regt te kunnen waarderen. Daarom gaat hij wederom eene onjuiste voorstelling geven van den Bijbel, tegenover meeningen welligt van sommige Christenen, maar ook op eene wijze, waardoor wij overduidelijk kunnen zien, wat de Bijbel volgens zijne rigting worden zal. Wil men eenige der stellingen kennen? Welnu, dan wete de christelijke lezer, dat in den Bijbel //sommige zaken schoon en waar zijn; maar anderen door geen redelijk denkend mensch kunnen aangenomen worden." De bijbelboeken zijn „door geen anderen band vereenigd dan door dien van den binder." „De eene helft van den Bijbel wederlegt de andere helft. Het Evangelie vernietigt de wet. Wij vinden hier dichterlijke vindingen, die de Christenen overeengekomen zijn als geschiedenis aan te nemen (bl. 95, 96)." Doch genoeg. Het hindert mij, langer bij eene rigting stil te staan, welke toont den geest der Schrift niet in zijn historisch licht te kunnen verstaan. Zij bezigt — gelijk wij dezer dagen zoo dikwijls zien en telkens wordt nageschreven — een dooreenmengen van opzettelijk anachronistisch bijeengevoegde schijnstrijdigheden, waaronder elk geschrift zedelijk kan vernietigd worden. En als men de duidelijke schriftverminkingen eens bijeen kon voegen, welke in dit werk gevonden worden, dan zou men het goed regt des vertalers erkennen, die telkens de lezing afbreekt met zijne vragen: „Waar deed Jezus zulks?" of: „Welke schriftverklaring!" (bl. 139, verg. bl. 113, 129, 130, enz.). Wij scheiden van dit M'erk, dewijl er meer dan eene recensie noodig zou zijn, om de onwaarheden van het laatste gedeelte, dat de leer der Kerk zal behandelen, aan te wijzen. Uit de opgenoemde beginselen kan ook voldoende blijken, dat iemand, die „in de eerste eeuw geen beroemd man onder de Christenen vindt," en dus zelfs een Paulus niet deze eer wil toekennen (bl. 157), en wiens eenige strijd is tegen uitwendige kerkgenootschappen en hunne leerstellingen, volstrekt niet in staat is, otn het Katholicisme te kennen en het wezen van het Protestantisme te waarderen, dewijl hij aan een zeer onwaarachtig fantasiebeeld van den Heer blijft handen en verblind is door een zich noemend spiritualisme (bl. 230), 'twelk openlijk belijdt, „dat wij eveneens moeten doen als Jezus." En wat deed Hij? Op bl. 281 staat het letterlijk te lezen: Hij leefde voor zich zeiven , stierf voor zich zeiven, en bewerkte zijn eigen geluJc! Zulk een stelsel heeft waarlijk geene kracht in zich zelf. Voor zich zeiven te leven, dat is de grondwet niet van het koningrijk Gods, maar van deze wereld. Theodore Parker, Gebeden door E. J. P. Jorissen, Prei. te Groningen. Twee Stukjes. Groningen J.B. Vollers, 1864. kl. oct. 231 bl. ƒ 1,50. Wij vinden hier echt religieuse denkbeelden, welke voortkomen uit de diepte van het hart; veel warmte, verhevene aanschouwingen en dikwijls eene schoone inkleeding. Maar, wij moeten er bijvoegen, het bidden van den Christen zal zich, als het waarlijk bidden kan heeten, wel niet openbafen, gelijk hier bij Parker, die, als buiten den Heer Jezus Christus om, zijn hart tot God verheft. Ook wij willen geenszins, evenmin als de vertaler, in het gebed een verslag van eenigen „weg der zaligheid," maar gelooven toch, dat menigeen uit innige behoefte des harten de heerlijke ervaring, op z ij n e n weg der zaligheid gesmaakt, in het gebed zal uitspreken, en dat in elk géval, als het gebedsleven niets anders ware dan het herhalen van deze tot moede wordens toe wederkeerende woorden en gedachten, het spoedig verflaauwen, ja versterven zou. Doch de ondervinding zal het in volgende jaren leeren, of het humanisme van deze eeuw, zoo als het ook in Parker een profeet bezit, veel kracht in het gebedsleven vinden zal. Bovendien zien wij hier zekerlijk, welke de levensuitingen van Parker waren; doch er zijn duizenderlei andere nooden van het menschelijk hart, welke in de ure des gebeds zweven op de lippen, dewijl de behoefte aan hunne voldoening uit de diepte van het godsdienstig gemoed opwelt en haren weg zoekt naar God. Zullen er dus oogenblikken zijn in elks leven, waarin hij vele van deze woorden kan beamen en overnemen, te weten wanneer ziin levenspad effen daarhenen loopt, daarom zal het boekske nog niet ook ter hand worden genomen, als de stormen losbreken, als het schuldgevoel ons verootmoedigt, als wij in waarheid hongeren en dorsten, om van God veel en velerlei te ontvangen. Eén voorbeeld slechts uit velen. Eeeds bl. 3 lezen wij, dat wij tot God bidden moeten: „Leer ons ons zeiven onze zonden te vergeven; dat wij de herinnering van het kwaad mogen uitwisschen door ons berouw, en op de vleugelen eener vernieuwde gezindheid uit de duistere diepten der overtreding mogen opstijgen in den hoogen, frisschen hemel van menschelijke plicht, menschelijke blijdschap en christelijken vrede." Zulk eene bede is in lijnregten strijd met elke ervaring, met elke behoëfte, met elk evangelisch voorschrift en voorbeeld, en kan alleen aangenaam in de 'ooren klinken bij eene levensbeschouwing, voor welke de zonde eene noodzakelijke, het berouw eene gemakkelijke en de vernieuwing van het hart eene eenvoudige zaak is. Gods leidingen met Johannes Huss, door U. P. Goudschaal, pred. te Scheemda. Groningen, J. B. Hvier, 1863. ƒ 0,70. Wij hebben hier wederom een boekske voor ons, in denzelfden trant bewerkt, als wij er reeds meer van den schrijver ontvingen. Het bevat in een beknopt bestek van slechts 79 bladzijden, het verhaal van het leven, de daden en lotgevallen van Johannes Huss, aan wien onder de voorloopers der Hervorming zeker eene voorname plaats mag worden aangewezen. De schrijver heeft bij dit werkje gebruik gemaakt van een in 1859 uitgekomen werk van C. Becker, dat tot titel draagt, Die heiclen bömischen Reformatoren. Iets nieuws aangaande Huss mede te deelen lag niet in het plan van den schrijver; maar veeleer Gods leidingen met dien beroemden martelaar der waarheid uit zijne geschiedenis als met den vinger aan te wijzen. Naar het ons voorkomt, heeft hij aan dit plan uitnemend voldaan. Hij heeft de belangrijkste punten van 's mans levensgeschiedenis op zulk eene wijze zamengevoegd, dat de lezer daardoor een getrouw beeld van den arbeid en strijd van dezen wegbereider der Hervorming voor zich ziet. De werkzaamheid van Huss te Praag, de tegenstand, dien hij vooral van de zijde der Roomsche geestelijkheid vond, de moed, waarmede hij dien tegenstand bestreed, maar vooral de geloofskracht, die hem er toe in staat stelde, om in zulk eenen tijd als kampvechter voor de waarheid des Evangelies tegen Bome op te treden, worden hier wel eenvoudig, maar ook vaak aandoenlijk geschilderd. Zijn geheele leven was een strijd, die met zijn dood op een brandstapel eindigde. Maar de sympathie, die hij bij een groot gedeelte van de bevolking vond, de blijvende indruk, dien hij in zijn vaderland, Boheme, en ook daar buiten achterliet, de geschriften , waarin hij zijne reformatorische denkbeelden ontwikkelde, en die door de practijken der Boomsche geestelijkheid niet vernietigd konden worden, maakten zijn geheele leven tot eene profetie van de naderende overwinning der evangelische waarheid. Daarvan was de groote man zich zelf bewust, ook toen hij op den brandstapel stond en daar, naar men zegt, de merkwaardige woorden sprak: „Gij braadt heden eene gans (Huss beteekent in het Boheemsch eene gans); over eene eeuw zal er eene zwaan komen, die gij niet zult kunnen dooden." Dat woord is in Luther vervuld. Wij twijfelen niet, of dit boekske zal in den kring, voor welken het bestemd is, met genoegen worden gelezen. Dat de schrijver de eigene woorden van zijn held gedurig aanhaalt, zet aan het verhaal leven en aanschouwelijkheid bij. Wij hopen , dat het voor velen meJewerke, om hun eenen man te doen kennen en hoogachten, die door zijn leven het bewijs heeft gegeven, dat het Evangelie van Christus werkelijk eene kracht van God is tot zaligheid in leven en sterven. Ontwikkeling en vooruitgang des geestes op het gebied der godsdienst. Academische leerrede, gehouden bij den aanvang der lessen, den 25 September 1864, door W. Muurling. Gron. bij P. Noordhoff. f 0,25. Deze rede is ons ter aankondiging gezonden, terwijl men op den titel van ons Tijdschrift den naam van den heer Muurling niet langer vindt. Den 23 Sept. verklaarde hij in eene redactie-vergadering, dat hij wegens verandering van godgeleerde zienswijze niet meer met de overige leden kon medewerken. Deze betuigden hunne diepe smart daarover en zeiden, hem niet alleen om zijne persoonlijkheid, maar ook om die veranderde zienswijze zelve zeer gaarne in hun midden te behouden. Immers juist nu konde hij hen op onvolledigheid en onjuistheid in hunne beschouwingen en op onnoodige scherpheid en kwetsende hardheid in hunne uitdrukkingen, zoo die mogten voorkomen, des te beter opmerkzaam maken. Deze verklaring, door elk der vier leden op eigene wijze aangedrongen, trof onzen vriend zoo zeer, dat hij zijn besluit nog aanhield. Doch den volgenden dag zeide hij ons, daarbij te blijven. Daarna achtte hij de gemeente met zijne veranderde zienswijze te moeten bekend maken, en hield hij den 25 Sept. de leerrede, die wij thans aankondigen. Zij heeft ten tekst Eph. IV: 18, tot onderwerp, wat op den titel is uitgesproken, ontwikkeling en vooruitgang des geestes op het gebied der godsdienst, en wijst eerst op de mogelijkheid, dan op de noodzakelijkheiden eindelijk op de zekerheid daarvan. In het tweede deel komen deze zinsneden voor. Stil staan op godsdienstig gebied is roomsch, voornit gaan is protestantsch. Stil staan is wettisch, voornit gaan is evangelisch. Stil staan is dierlijk, ontwikkeling en vooruitgang is menschelijk, en daarom in waarheid christelijk. Jezus Christus heeft den geest des menschdoms op godsdienstig gebied in beweging gezet, en hem de rigting daarheen gegeven, die hij hebben en honden moet, om tot in eeuwigheid niet weêr te rnsten. En wij, wij Groninger godgeleerden zelve, handelden wij niet in zijnen geest, toen wij van hier uit de stem lieten hooren, die de Hervormde Kerk van Neerland in beweging bragt: Niet de kerkleer, zoo als die van de vaderen is overgeleverd; niet de Formulieren van eenigheid met hnnne geijkte leerstellingen; niet het godgeleerde stelsel, zij het ook dat van den grooten Calvijn, maar Gods woord, maar het Evangelie, maar Jezus Christus moet gehoord worden; Hij moet leven in ons? En wanneer dan nu de weêrklank van die wekstem al duidelijker en bestemder heinde en ver vernomen wordt in deze vormen: dat wij naar Jezus terug moeten; dat niet Paulus of Petrus of Johannes, maar Jezus zelf door ons moet gehoord worden; dat niet de beschouwingen der Apostelen omtrent Hem, maar dat 'tgeen Hij zelf was en sprak en deed de waarheid is; dat het wezen des Christendoms in de godsdienst van Jezus bestaat, en dat die godsdienst niet op bovennatuurlijke, maar, onder Gods bestuur, geheel op natuurlijke wijze van den Zoon des mensehen in de menschheid is uitgegaan — wat meent Gij, Gel. 1 zouden we verstandig handelen, zoo we dien weêrklank een wanklank noemden, en die stemmen tot zwijgen zochten te brengen, die wij zelve tot spreken hebben gewekt? Of zou de geest van Christus nu opgehouden hebben de Gemeente in hare leden tot de waarheid te leiden? Tegenover deze geheele leerrede moeten wij in 't algemeen opmerken, dat zij het vraagpunt onjuist stelt. Immers dit is niet, of wij moeten vooruitgaan. Hieraan twijfelt geen nadenkend Christen. Elk beseft, dat hij zich moet uitstrekken naar 'tgeen vóór hem is en dagelijks vorderen in kennis en wijsheid, in de afsterving van den ouden mensch en het 'aandoen van den nieuwen, in zelfverloochening en liefde, in volkomenheid en gelijkvormigheid aan God. De vraag is dus niet of, maar hoe wij moeten vooruitgaan. Tegenover de aangehaalde woorden moeten wij in 't bijzonder inbrengen, dat wij, Groninger Godgeleerden, schrijvers van Waarheid in Liefde, de heer Muurling mede ingesloten,1 zelve hebben uitgesproken, wat hier als weerklank op onze wekstem wordt vermeld, dat wij naar Jezus terug moeten; dat niet Paulu9 of Petrus of Johannes, maa Jezus zelf door ons moet worden gehoord; dat niet de beschouwingen der Apostelen omtrent Hem, maar dat'tgeen Hij zelfwas en sprak en deed de waarheid is Doch dat wij het nooit als een weerklank, maar als eene tegenspraak op onze wekstem hebben beschouwd, 'tgeen velen thans zeggen, dat het wezen des Christendoms in de godsdienst van Jezus bestaat, en dat die godsdienst niet op bovennatuurlijke, maar, onder Godsbestuur, geheel op natuurlijke wijze van den Zoon des menschen in de menschheid is uitgegaan. Wij hebben, hoewel de vrijheid van onderzoek voorstaande, nooit beweerd, nooit erkend, nooit anderen aanleiding willen geven, om' te beweren of te erkennen, dat het wezen des Christendoms zou bestaan alleen in de godsdienst van Jezus, maar altijd aangetoond, dat het, behalve in de godsdienst van Jezus, bestaat in de overgave aan Jezus of in het geloof in Jezus, om door Hem, als die alleen is de weg, de 'waarheid en het leven, tot den Vader te komen. En zoo is het ook met die andere stelling, dat die godsdienst niet op bovennatuurlijke, maar geheel op natuurlijke wijze van den Zoon des menschen is uitgegaan. Niet tot deze bewering hebben wij stemmen gewekt, maar tot de tegenovergestelde, dat het Christendom op bovennatuurlijke, bovenmenschelijke, buitengewone wijze op aarde is gekomen door Hem, die niet alleen de Zoon des menschen is, maar ook de Zoon van God, die den men- 1 Zie b. v. Muurlings verhandelingen, Christus in den, mensch en de menschheid, 1843, II, Over de Christusverkondiging, 1849, IV, Prediking over de lijdensgeschiedenis, 1855, I. schen geenszins gelijk is geweest, maar hun alleen gelijkvormig is geworden, die is een loot, geenszins uit den stam der menschheid ontsproten, maar in dien stam van elders ingeënt, om één met hem te worden en hem allengs meer te vergoddelijken. Jezus' bovennatuuilijke geboorte , opstanding en hemelvaart hebben wij dus in den eigenlijken zin steeds gepredikt en verdedigd. Nooit hadden wij vrede met een voortreffelijk humanisme in het Christendom te zien; wij zagen er altijd in eene openbaring van God.1 Willen wij dus gaarne vooruitgaan, wij willen het niet op den weg, die in deze leerrede wordt aangeprezen; want deze weg leidt de menschen, naar onze overtuiging, wel vooruit , maar niet op den goeden weg van waarheid en zaligheid, vooruit ja, maar naar den afgrond van het naturalisme, welke van de ontkenning van het bovennatuurlijke het noodwendig einde is. De laatste vraag, die wij aanhaalden: of zou de geest van Christus nu opgehouden hebben de gemeente in hare leden tot de waarheid te leiden? beantwoorden wij met den heer Muurling van ganscher harte met neen. Maar de vraag, waarop het aankomt, is weder eene andere dan die hij stelt, namelijk, of het de geest van Christus is, die leert het bovennatuurlijke in zijn persoon, zijne verschijning en zijn werk te loochenen, dan wel een geheel andere geest, die met Christus' geest strijdt voert. Geene warme vriendsthap met welke menschen ook, geen algemeen verbreide tijdgeest, geene stout sprekende wetenschap zal ons scheiden van Jezus Christus, als den Zoon van God die in bovennatuurlijke grootheid en goddelijke heerlijkheid op 1 Men zie al de jaargangen van dit Tijdschrift, en, zoo men enkele verhandelingen wil, die van Hofstede de Groot, 1839, I, 1841, I, 1864, I, welke voor 26 en 23 jaar en in dit jaar dezelfde zienswijze voorstaan omtrent onzen Heer, Jezus Christus, namelijk, dat Hij, hoewel mensch, ook veel meer dan mensch is. aarde verscheen. Hem blijven wij met onze ziele aanhangen en Hem als zoodanig met onze wetenschap aanbevelen, dewijl Hij naar onze overtuiging, welke wij onder velerlei strijd en twijfel ons hebben verworven, zóó alleen kan blijven de grondslag, het middenpunt, het hoofd, de levenskracht zijner Kerk. Ontwikkeling en vooruitgang op het gelied der god geleerdheid. Toespraak gehouden bij den aanvang der lessen in September 1864 door W. Muurling. Gron. bij P. Noordhoff. f 0,25. In deze toespraak wordt op de godgeleerdheid toegepast, wat in de leerrede van de godsdienst is gezegd. Er wordt in aangewezen, dat de schriftverklaring, de kerkgeschiedenis en geheel het leerstelsel zelfstandig en vrij van kerkelijke vooroordeelen moeten worden behandeld, en wij tot Jezus zei ven en het oorspronkelijke Christendom moeten terug gaan, zonder ons zelfs door apostolisch gezag te laten binden. Referent meende, dat dit thans niet meer behoefde beweerd te worden, ten minste niet te Groningen, waar men het reeds voor dertig jaar heeft beweerd en naar deze beginselen alle godgeleerde vakken bij monde en in schrift onderwezen. Het eenige nieuwe, dat hij vond, was bl. 16: „Wij moeten met onzen tijd vooruit, of wij willen of niet." Maar dit nieuwe beamen wij niet. Wij, schrijvers van Waarheid in Liefde, willen niet met onzen tijd vooruit, dan voor zooverre die vooruit wil met Jezus Christus. LIJST DER IN DEN JAARGANG 1864 AANGEKONDIGDE WERKEN. A. bl Amshoff (M. A.) en W. Muurling, Bijdragen . . 436 Anrooij (A. G. van), Kunnen de godgeleerden der moderne rigting slechts afbreken, niet opbouwen? . 216 B. Bovet (F.), De graaf van Zinzendorf 654 C. Capadose (A.), De kracht des geloofs 689 Colani (T.), Eens Evangeliepredikers leuze . . . 845 D. Dunant (H.), Un souvenir de Solferino .... 415 E. Erasmus, Over de voorbereiding tot den dood . . 828 , Over de onmeetbare barmhartigheid Gods. 828 Ernestine, Eene herinnering aan onze geloofsbelijdenis. 437 F. Fröhlich (A. C,), De ongeloovige predikant . . . 646 G. Gasparin (Agénor de), Treurende zielen .... 851 bl. Goudschaal (U. P.), Gods leidingen met Johannes Huss 864. Groenevelt (W. C.), Cours d'instruction biblique . 436. H. Haan (A. F. Eilerts de), Gedachten en opmerkingen. 839. Harthoorn (S. E.), De evangelische zending en Oost- Java 419. Hengel (W. A. van), De gave der talen .... 829. Heusden (C. J. van), Waarheid en godsdienst . . 646. Hoekstra Bz. (S.), Beginselen en leer der oude Doopsgezinden 430. J. Jorissen (E. J. P.), Vorm en wezen in de godsdienst. 633. (W. J.) Twee leerredenen 843. L. Loon (J. W. van), Overzigt der kerkgeschiedenis . 657. M. Macduff (J. R.), Zonsondergangen op Palestina's bergen. 841. Maudit (Le), Par 1'Abbé*** 195. Meijboom (L. S. P.), Een teeken des tijds . . . 203. , De Evangeliespiegel . . . . 623. Meurs (W. A. van), Het Evangelie naar de getuigenis van Mattheus 433. Muurling (W.), Ontwikkeling en vooruitgang op het gebied der godsdienst 866. der godgeleerdheid. 870. N. Neurdenburg (J. C.), Geschiedenis tegenover kritiek. 836. bl. Nieman (G. K.), Bijdragen tot de geschiedenis van de verbreiding van het Christendom 421. Nieuwhof (D.), De hooge feesten onder Israël . . 855. Nitzsch (C.), De evangelisch-gezinde beweging in Italië. 426. O. Oosterzee (J. J. van), Historie of roman? . . . 203. Hoe moet het moderne naturalisme bestreden worden? 203. Oratio de scepticismo .... 215. De hoogste wetenschap . . . 222. — De zon der geregtigheid . . . 226. Opzoomer (C. W.), Wat dunkt u van den Christus? 203. P. Parker (Th.), De godsdienst 659, 857. —, Gebeden 863. Poelman (A. L.), Het heimwee 650. Poulain (N.), Wat is een Christendom zonder leerstellingen en zonder wonderen? 637. Pressensé (E. de), De kritische school en Jezus Christus • 203. R. Eeitsma (A. T.), Voor en tegen de moderne theologie. 125. Renan (E.), La vie de Jésus . . 115 , 237, 287, 615. Roussel (N.), Het Evangelie naar de laatste hoofdstukken van Markus 434. Rutgers (C. P. L.), Christus ons leven .... 846. S. Saussaye (D. Chantepie de la), La parabole de 1'enfant prodigue 847. bi. Schneckenburger (M.), Geschiedenis van den tijd des Nieuwen Verbonds . 422. Scholten (J. H.), Het leven van Jezus door Renan . 203. Slotemaker (C. G.), Brief aan den heer J. J. van Oosterzee 223. Smiles (S.), Help u zeiven 227. Stem (Eene) over de Oud-katholijken 435. Strauss (D. F.), Das Leben Jesu . . 551 , 569, 751. T. Thieme (J. F.), Begin met God 632. Trip (H. J.), Het domicilie van onderstand , . . 849. Tryfoza, Zielenwinnen 418. V. Verbeek (W.), Wie zijn zalig? . . 4 . . . 844. Vinke (G. J.), De hemel ons huis ...... 641. Voorhoeve (H. C.), De evangelische zending op Oost- Java 421. W. Warmolts (H. R.), Jezus en de moderne immanen- tieleer 643. Wessenberg (J. H. von), Levensschets . » . . . 438. Z. Zijpmerman (G. R.), De Evangeliedienaar in zijn leven en werken 848. Zwaag (W. C. van der), Open brief aan mijne gemeente 427.
| 38,048 |
MMSHCL02:016802004:mpeg21_4
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,859 |
Provinciaal blad voor het Hertogdom Limburg, 1859, Deel: 41, no. 97-170, 1859
| null |
Dutch
|
Spoken
| 6,656 | 12,959 |
De Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, Gelezen hebbende de circulaire van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken , dd. 31 Octoberjl. n° 257, 7e Afdeeling , betreffende de algemeene uitkomsten van het onderzoek der besluiten van de gemeenteraden , tot vaststelling van het maximum van den onderstand , bedoeld bij art. 25 der wet op het armbestuur, voor het jaar 1859 ; N. 143. Besluiten: 1° Den inhoud dier ministeriële circulaire, door plaatsing aan den voet dezer , te brengen ter kennis van de gemeentebesturen des Hertogdom», met aanbeveling om de daarin voorkomende wenken te behartigen en om mitsdien te zorgen , dat het inde maand December aanstaande vast te stellen maximum van den gedachten onderstand, voor het jaar 1860 , niet overdreven hoog opgevoerd, maar op een allezins redelijk bedrag bepaald worde. 2° Dezelfde gemeentebesturen bij deze uitte noodigen om al verder te zorgen , dat liet betrekkelijk raadsbesluit en de daarbij behoorende staat , voor wat den vorm betreft , weder worden opgemaakt volgens de daarvoor door het Departement van Binnenlandsehe Zaken aangegevene modellen, geplaatst achter n° 143 van het Provinciaal blad van 1855 ; alsmede , dat een afschrift van dat besluit en dien staat, zoodra die stukken zijn vastgesteld , doch in alle gevallen vóór den 10 Januarij aanstaande, aan hen Gedeputeerde Staten worden toegezonden. En zal deze in het Provinciaal blad worden opgenomen. Tegenwoordig: de lleerea Commissaris des Konings, voorzitter ; C. Ruys van Beerenbroek, J. B. Corbey, P. van der Maesen de Sombrefï, J. van Wijlick , Sandberg, F. Corten , leden, en Jos. Lebens, Griffier der Staten. Maastricht, den 9 November 1859. De Gedeputeerde Staten voornd., YAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier, Jos. Lebens. Minister»? van Binnenlandsche Zaken. N. 257. 7c Afdeeling. Armwezen. ’sGravenhage, den 31 October 1839 Aan Heeren Gedeputeerde Staten van Limburg. ljkw3i lk heb wel ontvangen de berigten der onderscheidene collegien van Gedeputeerde Staten ter voldoening aan de circulaire van den 13 Augustus 1854 u° 6,70 Afd., in verband met die van den 27 October 1858 ,n° 149,7° Afd., betreffende de vaststelling van het maximum bedoeld in art. 25 der wet op het armbestuur, voor 1 859. Het was mij aangenaam door de kennisneming dier herigten en bijlagen te ontwaren , dat het gevolg door genoemde collegien aan laatstgemelde circulaire gegeven , weder vele goede vruchten heeft gedragen , en menige schrede nader heeft gevoerd tot de bereiking van het doel, om het maximum meer algemeen, dan vroeger het geval was , terug te brengen tot cijfers , die geacht kunnen worden te sïrooken met het doel van den w'etgever, zoo als dit inde vroegere circulaires aangaande dit belangrijk onderwerp is omschreven. Thans zijn in acht provinciën door al de gemeenteraden, wier besluiten te dezer zake voor 1859 bij Gedeputeerde Staten zijn ontvangen, de modellen , gevoegd hij de circulaire van den 24 October 1855 , n° 147 , 7° Afd. gevolgd. In elk van twee der overige provinciën had nog slechts ééne enkele afwijking plaats. Er is nog maar ééne provincie overgebleven , in welke zoodanige afwijkingen , nog in 18 gemeenten plaats hadden, waarvan echter reeds door 8 is N. 143, toegezegd, dat ook zij voor 1860 het volgeu dier modellen zullen beproeven. Het oogmerk om inden vorm volkomene eenheid voor alle gemeenten tot stand te brengen, is dus door de krachtdadige medewerking van Gedeputeerde Staten schier geheel bereikt ,en ik vertrouw, dat dit voor 1860 nog meer het geval zal worden, zoodat er dan geene afwijkingen meer zullen overblijven dan die zeer enkele , die het gevolg zijn van de bijzondere inzigten der tegenwoordige bestuurders , die blijven volharden inde meerling, dat de inrigting der besluiten te dezer zake door zaarn alle gemeenten aangenomen , voor de hunne niet zoude passen. Voor die enkele gevallen , in welke Gedeputeerde Staten het niet geraden achten voor het oogenblik nadere pogingen te dier zake aan te wenden , wil ik gaarne aan hen overlaten , dit eerst dan te doen , wanneer verandering van omstandigheden of in het personeel der bestuurders , uilzigt mogt geven , dat hunne pogingen met goed gevolg zullen kunnen worden hervat; daar ik het vertrouwen niet kan laten varen, dat het uiterst klein getal uitzonderingen van den zoo algemeen gevolgden regel , geheel zullen ophouden , en dat daar waar er nu nog anders over wordt gedacht, zal worden ingezien , dat hetgeen door genoegzaam alleandere is gedaan , met goeden wil en eenegeringe moeite, ook door hen kan worden verrigt. Voor negen provinciën wordt inde ontvangen beriglen uitdrukkelijk gewaagd, dat het cijfer van het maximum der bedeelingen in 1859 , voor onderscheiden gemeenten weder lager is gesteld, dan voor 1858. Voor vier dier provinciën , voor welke het getal dier gemeenten bepaaldelijk is vermeld , bedraagt het 76. N. 143. Het Collegie van Gedeputeerde Staten , dat, blijkens de Circulaire van den 26 October 1857, n° 190, 7* Afd. , in 1856 met goed gevolg aan de gemeenteraden had in overweging gegeven, of het maximum voor 1857 niet kon worden vasigesteld in overeenstemming met de door hen in het aangenomen model ingevulde en aan die raden medegedeelde cijfers , ging, na het ontvangen der Circulaire van den 27 October 1858 , n" 149 , 7C Afd. , nog een stap verder , door aan de gemeenteraden nieuwe cijfers ter navolging in overweging te geven , ruim 1/3 lager dan die voor 1857 ontworpen. Deze poging, in eene doeltreffende circulaire aangedrongen, werd met zoo gunstigen uitslag bekroond, dat de aangegeven cijfers voor 1859 door 99 van 120 gemeenten beneden 5000 zielen geheel werd overgenomen , dat 19 slechts op enkele punten ingeringe\inate er van afweken , en dat er niet meer dan 2 overbleven, die voor 1859 nog een eenigzins beduidend hooger cijfer, dan oat door Gedeputeerde Staten aangegeven, vaststclden. In onderscheiden provinciën waren voorts de verminderingen oer cijfers voor 1859 , vergeleken met \roeger , voor vele gemeenten belangrijk. Daar de ondervinding du^ook weder voor 1859 heeft aangetoond, dat de na 1854 herhaaldelijk aangewende pogingen . om de bereiking van het doel te naderen , steeds meerdere goede vruchten blijven leveren , zoo mag , naar mijn oordeel , op den ingeslagen weg niet worden stil gestaan . waartoe in zeer enkele der ontvangen berigten eenige neigmg schijnt door te stralen. Ik acht het integendeel van temeer gewigt, dat die weg met nadruk gevolgd büjve worden, omdat in alle provinciën voor het maximum N. 143, vaneen betrekkelijk grooter of kleiner getal gemeenten, nog cijfers zijn vastgesteld, die geacht moeten worden in meerdere of mindere mate, te boven le gaan hetgeen, naar den inhoud der vroegere circulaires , naar welke ik vermeen bij deze uitdrukkelijk le moeten verwijzen, met des wetgevers bedoelingen strookt, zoo als dan ook door onderscheiden collegien van Gedeputeerde Staten in hun laatste berigt wordt erkend. Ik heb uit de ontvangen algemeene staten van het maximum van onderstand inden winter en per week voor 1859 in alle gemeenten , zoo bij ziekte als in gezonden toestand , vastgesteld voor een gezin van man en vrouw gehuwd, de man beneden de 60 jaren met vier kinderen van den leeftijd in die staten omschreven, doen opmaken, hoe veel voor iedere provincie de middenterm is tusschen het hoogste en bet laagste cijfer, en voor hoeveel gemeenten het maximum dien middenterm te boven gaat. Daardoor is mij gebleken , dat dit, voor alle provinciën tezamen getrokken, voor 1859 nog het geval is geweest, in gezonden toestand, voor 179 gemeenten beneden 5000 zielen en voor 29 van 5000—20000 zielen, en bij ziekte , voor 195 van de eerste en voor 24 van de twee le soort; terwijl het maximum meer of min lager dan de middenterm was, ingezonden toestand, voor 831 en 69, en bij ziekte voor 815 en 74 gemeenten van die beide soorten. Het bevredigende van deze laatste uitkomst maakt het, naar mijn inzien, temeer wenschelijk, dat met vernieuwden aandrang worde beproefd haar meer algemeen te doen worden. Daartoeroepikmet vertrouwen de verdere medewerkingder Gollegiën van Gedeputeerde Staten in, door hen bij deze uitte noodigen, ieder voor zoo veel zijne provincie N. 143. betreft, na te gaan voor wrelke gemeenten het maximum voor 1859 hooger is gesteld dan de middenterm tusschen het hoogste en het laagste cijfer voor dat jaar, en dit maal, onverminderd het verder gevolg, dat zij zullen meenen aan deze circulaire te moeten geven , bepaaldelijk de besturen dier gemeenten met nadruk aan te sporen, om het voorbeeld te volgen van de overgroole meerderheid der gemeenten, door het maximum voor 1860, zoo bij ziekte als in gezonden toestand, op een lager , althans niet hooger cijfer dan dien middenterm voor 1859, vast te stellen. Eenige gemeentebesturen hebben voor 1859 getracht het te hooge maximum te verdedigen, door de opmerking dat zij het nut der vermindering niet konden inzien, daar de zoo hoog gestelde sommen toch niet werden uitgegeven. Hier tegen over kan met vertrouwen de vraag worden gesteld, waarin dan het nut is gelegen der vaststelling van cijfers, die de werkelijke behoefte te boven gaan? en voorts W'orden aangevoerd , dat het wel degelijk nuttig en voor het naleven der wet overeenkomstig haar werkelijk doel , waartoe ieder gemeentebestuur verpligt is, noodig is, voor te komen, dal meer wmrde uitgegeven dan onvermijdelijk is, zoo als bij hooge cijfers veel en bij lage niet kan plaats hebben; terwijl ik, ter wederlegging van hen, die hooge cijfers bepalen, enkel met het oog op de mogelijkheid van het ontstaan van uiterst zeldzame gevallen van geheel buitengewonen aard, nog eens moet wijzen op hetgeen inde vroegere circulaires, laatst in die van den 27 Oclober 1858, n. 149,7® Afd., is opgemerkt, nopens de gelegenheid , die het laatste lid van Art. 25 der wet op het Armbestuur aanbiedt, om in zoodanige zeldzame gevallen. üï. 143. wanneer zij zich inden loop desjaars werkelijk voordoen, door afzonderlijke besluiten te voorzien. Ik verzoek U, Mijne Heeren , de mededeeling, die ik vóór of uiteriijk op den 15 Mei aanstaande te dezer zake tegemoet zie, met den inhoud dezes en der vroegere circulaires over het onderwerp in verband te brengen, en die voor 1860 weder te doen vergezeld gaan van eenen staat, ingevuld naar het model gevoegd bij de meergemelde Circulaire van 27 October 1858; door welk een en ander ik dan tevens den uitslag zal vernemen van het gevolg door u aan dezen te geven. De Minister van Binnenlandsche Zaken , (geteekend) VAN TETS. 144. PROVINCIAAL BLAD VOOR HET HERTOGDOM LIMBURG. PEP JLINGEN omltent de heffing van zegelregt van atlestatiën de vita tot ontvang van lijfrenten, pensioenen of gagementen ten laste van provinciën of gemeenten, alsmede van de daar- voor aflegeven kwitantiën. De Commissaris des Konings in het Hertogdom Limburg, Ontvangen hebbende afschrift van Zijner Majesteits besluit van den 21 Octoberll., n“ 68, houdende bepalingen omtrent de heffing van zegelregt van atlestatiën de vitd tot ontvang van lijfrenten, pensioenen of gagementen ten laste Van provinciën of gemeenten, alsmede van de daarvoor afte geven kwitantiën ; N. 1.44. Heeft goedgevonden en verstaan : Het opgemeld Koninklijk besluit, door plaatsing aan den voet dezer en opneming in het Provinciaal blad. te brengen ter kennis van de gemeentebesturen des Herlogdoms. Maastricht, den 10 November 1859. De Commissaris des Konings voornoemd, VAN DER DOES DE WILLEBOIS. 21 October 1850. N* t>B. h Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods »Koning der Nederlanden , Prins »van Oranje-N'assau, Grool-Hertog » van Luxemburg, enz., enz., enz. »Op de voordrag! van Onzen Minister van Financiën van «den 18 October 1859, n° 81, betrekkelijk een request van ; enz. «Gelet op art. 44 der wet van 3 October 1843 Staalsy>bl:id n° 47) en op art. 29 der wet van 31 Mei 1824 (.Staatsblad n° 3G) $ «Hebben goedgevonden en verstaan : «Te bepalen : dat op de attestatiën de vi 1A tol ontvang »van lijfrenten, pensioenen en gagementen ten laste van «provinciën of gemeenten, alsmede op de daarvoor afge»geven® kwitantiën, toepasselijk zijnde bepalingen van «art. 27 A, n° 37 en van art. 13, 3e lid, n° 2 der wet van 3 «October 1843, mitsgaders het Koninklijk besluit van 9 »Junij 1824, n° 127, te dien effecte dat: »1° voormelde stukken op oogezegeld papier kunnen N. 144. «worden afgegeven, wanneer hel jaarlijksch bedrag van de «lijfrente, het pensioen of het gagement de som van/300 «niet te boven gaat; «2° dat op de attestatiën de vita betrekkelijk pensioenen «enz. van meer dan f 300 niet meer dan 15 cents zegelregt «verschuldigd is, en «3° dat de bovenbedoelde attestaliën de vita, ongeacht «het bedrag van het pensioen, de lijfrente of het gagement, «van de formaliteit der registratie zijn vrijgesteld, alles on«der voorwaarden, dat op die stukken van de dagteekening «en het nummer van dit besluit worde melding gemaakt «en uit de stukken van hunne bestemming blijke. «En is Onze Minister van Financiën belast met de uitvoe«ring van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezon»den aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan «de Algemeene Rekenkamer. »’s Graverdiage, den 21 October 1859. «(get.) WILLEB. iDe Minister van Financiën , »(get.) vak Bosse. «Accordeert met deszelfs origineel, » De Directeur van het Kabinet des Konings, (get.) L’Hororé, 1. D. «Voor eensluitend afschrift, » De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, (gel.) J. SCHRÖDER,” «. 145. ARMWEZEN. AAIS HELING aan de gemeentebesturen van het Hertogdom om hunne vorderingen, wegens verstrekten onderstand aan armen, die elders domicilie van onderstand hebben, tijdig intedienen. Aan Burgemeester en Wethouders der gemeenten van het Hertogdom Limburg. Naarden inhoud der missive yan den heer Minister van innenlandsche Zaken, dd. 5 dezer maand, n° 170 7“ afd heeft het geval zich voorgedaan, dat gemeentebesturen hunne declaratiën wegens voorgeschoten onderstand aan elders domicilie van onderstand hebbende armen, eerst in het laatst van Junij van het jaar volgende op dat waarin de onderstand is verstrekt, aan dat domicilie hebben ingezonden en dat zij die inzending hebben doen vergezeld gaan van de aanmaning, in art. 56 der wet op het armbestuur vermeld. Door zulke -handelwijs wordt het uiterst moeijelijk de bedoelde vorderingen te verevenen ten laste van het dienstjaar, waartoe zij belrekkelijk zijn. Alhoewel nu door de inzending dier vorderingen vóór den 1-Julij van het jaar volgende op dat waarin de onder- N. 145. stand is verstrekt, de verjaring wel wordt voorgekomen, zoo is het echter voor den geregeldenloop der administratie wenschelijk, dat het domicilie van onderstand vroeger bekend zij met het verschuldigde wegens inde verblijfplaats verstrekte ondersteuning ; waardoor dan ook zou worden voorgekomen, dat de aanmaning, krachtens art. 56 der wet, te gelijk met de vordering zelve worde ontvangen ; hetgeen, dit behoeft geen betoog, niet kan geacht worden door den wetgever bedoeld te zijn. Het is dan ook ter bevordering van eenen geregelden gang inde behandeling dezer aangelegenheid, dat de heer Minister voornoemd ons heeft opgedragen U, Mijne Heeren, uiltenoodigen, geljk wij doen bij deze, om Uwe vorderingen van den onderwerpelijken aard overeen afgeloopen jaar, uiterlijk binnen de eerste twee maanden van het daarop volgend jaar aan het gemeentebestuur van het betrokken domicilie van onderstand in te zenden ; onverminderd eene vroegere indiening van die,, wegens afgeloopen tijdelijke ondersteuning. Maastricht, den 11 November 1859. De Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier, Jos. Lebess. N. 148. PLAATSELIJKE BELASTINGEN. ÏVAARSCHUWING tegen het onwel- lig heffen can leges ler plaatselijke Secretarie. Aan de gemeentebesturen van het Hertogdom Limburg ° O * liet is onlangs, bij een daaromtrent ingesteld onderzoek, gebleken, dat in eene gemeente van dit gewest door den Secretaris steeds ten Zijnen behoeve werden geheven zekere gelden, wegens door hem aan bijzondere personen uitgereikte afschriften van- of extracten uit akten van den Burgerlijken Stand en dat deze gemeenteambtenaar inden waan verkeerde, dat hij, krachtens het Koninklijk besluit van den 24 Mei 1827 [Staatsblad n° 27) geregtigd was daarmede voort te gaan, tot dat de gemeenteraad, ten aanzien oer heffing van leges ter Secretarie en de verantwoording derzelven aan de gemeentekas, een besluit genomen en eene verordening vastgesteld zou hebben. Be bedoelde Secretaris is te dezer zake ernstig te regt gewezen, met aanmaning levens, om de onwettiglijk gehe- N 146, vene gelden onverwijld aan de daarop regt hebbende terug te betalen. Het rnogelijk achtende, dat dergelijke onbehoorlijke heffingen, ten gevolge vaneen gelijksoortig wanbegrip, nog in deze of gene andere gemeente van het Hertogdom plaats grijpen, zijn wij te rade geworden, de besturen der gemeenten, waar zulks het geval mogt wezen, bij deze te doen opmerken : dat de bij het boven aangehaald Konink’ijk besluit vermelde regten en in het algemeen al de ter plaatselijke Secretarie geheven wordende leges of loonen, wegens diensten door of vanwege het gemeenlestuur aan bijzondere personen verstrekt, volgens art. 238 dee gemeentewet met plaatselijke belastingen zijn gelijk gesteld of althans daarvoor gehouden moeten worden ; dat hier uit volgt, dal de gedachte gelden, sedert het verstrijken van den bij art. 291 der evengenoemde wet, voor de herziening der plaalselijke belastingen, gesteldcn termijn, niet anders meer gevorderd mogen worden, dan krachtens een speciaal besluit ven den gemeenteraad, hetwelk de vereischte Koninklijke goedkeuring erlangd heeft; en dat derhalve d&ar, waar zoodanig door den Koning goedgekeurd raadsbesluit niet bestaat, de heffing zoo wel van gelden of loonen wegens afschriften van- of extracten uit akten van den Burgerlijken Stand, als van alle andere soorten van leges, onwettig is en onverwijld behoort te worden gestaakt. Wij nemen deze gelegenheid le baat om de gemeentebesturen, welke besluiten mogten de heffing van leges ter plaalselijke Secretarie op eenen wettigen voet te regelen, naar de voorschriften te verwijzen, welke ten dien opzigte N. 146. zijn gegeven bij de Ministeriële nota, die in het Provinciaal blad van 1852, onder n° 102, is medegedeeld. Maastricht, den 11 November 1859. De Gedeputeerde Staten van liet Hertogdom Limburg, YAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier, •Tos. Lebeus. 147. NtOVIMIAAL lIIAD VOOIi HET HERTOGDOM LIMBURG. BEVOLKING. AAN SCU RIJFIN G van den 11 November 1859, n. 4442/7, nopens dele vev* trekken statistische opgaven der bevolking over het jaar 1859. Aan de Gemeentebesturen in het Hertogdom Limburg, Ik heb de eer ter Uwer kennis te brengen, dat U eerstdaags zullen worden toegezonden: 1° de modelstaten n°* 1, 2en3, in dubbel, tot het verstrekken der opgaven der geboorten, sterften, huwelijken *n der bevolking over hel loopende jaar; i\. 147. 2° de slaat, bestemd lot de opgave der bevolking op den 31 December aanstaande, verdeeld naar de verschillende godsdienstige gezindten, voorgeschreven bij de dezerzijdsche aanschrijving van den 3 Februarij 1847 (Provinciaal blad n. 34). De bevolking moet inde aanwijzing , aan den voet van staat n. 1 geplaatst, worden opgenomen volgens de uitkomsten door den slaat zelven verkregen en afgescheiden van die , welke de aanstaande tienjarige volkstelling zal opleveren. De uitkomsten dezer laatste zijn, daarentegen, te volgen bij het opmaken van den staat, boven onder n. 2 bedoeld. Ik noodig U uit om die staten, overeenkomstig de opvolgend te dien opzigte verstrekte voorschriften en met inachtneming der op de staten zelven gestelde lereglwijzingen, volledig en in volkomen onderlinge overeenstemming op te maken en mij dezelve vóór of uiterlijk op den 31 Januarij aanstaande en volstrekt niet later te doen toekomen. Bij deze stukken zal tevens behooren te worden gevoegd eene verklaring, dat de bevolking registers tot op den 31 December 1859 volkomen bijgewerkt zijn. Maastricht, den 11 November 1859. De Commissaris des Konings in het Hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WILLEDOIS. 148. PItOVINCIAAL BLAD vooa HET HE ItTOGDOHI LIMBURG. CIRCULAIRE van 16 November 1859 n° 4430/12, betrekkelijk de bijeenkomst op den eersten Maandag in December van de hoofden der voor de Nationale Militie vereenigde gemeenten. De Commissaris des Konings in het Hertogdom Limburg, Heeftjgoedgevonden : Naar aanleiding der bepalingen van de artikelen 33 en 34 der wet van den 8 Januanj 1817 (Staatsblad n° 1) de heeren Burgemeesters of hoofden der gemeenten, welke Voor de werkzaamheden der Nationale Militie zijn verenigd, te herinneren dat zij, ingevolge vorengemelde wetsartikelen , op den eersten maandag van de maand Decern flf. 148. ber aanstaande moeten bij een komen, inde eerste plaats, om voor zooverre aan geen hunner het voorzitterschap volgens artikel 35 van vorenaangehaalde wet van regtswege mogt toekomen , alsdan bij meerderheid van stemmen eenen voorzitter voor de ligting van 1860 te verkiezen , cn voorts om onderlinge schikkingen te beramen teneinde de aan de gemeenten op te leggen kontingenten geheel of gedeeltelijk uit vrijwilligers te leveren. "Wijders de Burgemeesters of hoofden der gemeentebesturen te verwijzen naar de inlichtingen en voorschriften vervat in dezerzijdsche circulaire van 22 November 1842 n° 55 (Administratief Memoriaal n° 171) omtrent hetgeen in verband met het vorenstaande door hen behoort te worden verrigt en nagekomen, onder herinnering tevens , dat de som aan eenen vrijwilliger uittebetalen , bij Koninklijk besluit van 6 Maart 1817 lilt. H5 (Adm. Memoriaal n° 27) op dertig gulden is bepaald en dat , volgens artikel 37 van meergemelde wet , de vereenigde of zamengevoegde gemeenten , in evenredigheid van hare bevolking , inde kosten, op het aar.nemen van vrijwilligers vallende moeten bijdragen; en eindelijk diegene der heeren Burgemeesters, welke het voorzitterschap , hetzij van regtwege , hetzij tengevolge van verkiezing zullen uitoefenen, hierbij uil te noodigen, om een afschrift van het bij voren aangehaalde circulaire voorgeschreven proces-verbaal, vóór of uiterlijk op den 15 December aanstaande aan den Commissaris des Konings in te zenden. Maastricht, den 16 November 1859. De Commissaris des Konings in het Herloydo m Limburg, VAN DER DOES DE WILLEBOIS. V 149. PROVINCIAAL KLAD YOOK HET HERTOGDOM LIMBURG. AANS CH RIJ F ING van den 23 Novem- her 1859 , Lift. CiGl3/PP't , tot voldoe- ning van het aandeel in het beloop der kwade posten enz. op de grond- en personele belastingen , dienst 1856 en 1856/57. T>e Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, Gezien de missive van den Heer Minister van Financiën , dd° 16 dezer maand , n° 46, Generede Thesaurie, met twee daarbij gevoegde staten, aanwijzende het aandeel vaniedere gemeente in dit gewrest in het beloop der kwade posten enz. op de grond- en personele belasting, dienst 1856 IV. 149. en 1850)57, naar evenredigheid van de ten haren behoeve geheven opcenten ; Hebben goedgevonden en verstaan : 1° De gemeentebesturen te kennen te geven , dat het bedrag achter ieders naam op de aan den voet dezer geplaatste staten vermeld , op de gebruikelijke wijze door de Ontvangers der directe belastingen ingevorderd zal worden. 2° De gemelde gemeentebesturen -wijders voor zoo veel de wijze van verantwoording dier uitgaaf betreft, te onderrigten . dat voor het geval er geene post tot betaling dezer kosten op de begrooting voor 1859 mogt zijn uitgetrokken , die gelden op dien van de onvoorziene uitgaven kunnen worden geimputeerd. ■N. 149. STAAT aanwijzende het aandeel van iedere gemeente in het Hertogdom Limburg in het beloop der kwade posten enz. op de Grondbelasting, dienst 1856 , naar evenredigheid van de te haren behoeve geheven opcenten. Gemeenten. Bedrag. Aanmerkingen. Ambij. » 12 Arcen en Velden. » 23 Beegden. » 05* Beek. S 18 Beesel. » 25 i Belfeld. » 25 i Bergen. » 32 Boreharen. » Oi Born. » I 52 Broeksjttard. » 51J Brunssum. » 06 j Bunde. » 96 Echt. 1 16i Elsloo. 1 03 ï Eysden. 4 082 Geleen. 1 35 \ Gennep. 1 20\ Geulle. 1 05 Grevenbiclit. » 46 Gronsveld. 4 96 Gulpen. » 08 Heer. » 'lüf Heerlen. » 51J Helden. » 07 Herten. » 44 i Hoensbroek. 1 60 2 Horst. 1 11 i Houthem. » 14 Itteren. » 084 L Transporteren. ƒ27 17 N. 149, Gemeenten. Bedrag. Aanmerkingen. Per transport. f27 17 Kerkrade. » 94 Kessel. 7 34* Limbricht. » 96; Linne. » ol Maasbracht. » 07 i Maasniel. » 14 Maastricht. 16 77 Margraten. 13 69^ Meerssen. 5 56 Meijel. n 07 Melick en Herkenbosch. » 06 Montfort. » 12 i Nederweert. » IS 1 Neer. 6 751 Nieuwenhagen. » 72i Wieuwstadt. » 83 Nunhem. » 30 Nulh. a 89^ Obbicht. » 29 i Odilienberg. a 06 Ohe en Laak. » 52 Oirsbeek. » 12 i Oud-Valkenburg. 1 29^ Oud-Yroenhoven. 5 06 Roggel. 1 70 Roermond. a 80i Rijckholt. » 86 Schaasberg. 1 08i Schimmert. » 56 i Schinnen. 1 28 Schin op Geul. » Ü2i Schinveld. » 09 i Transporteren. f92 55 i I I JS. 149. -TT 111 || uil luim || HMI nr ' -TWMMBHBH»BCTB>Bg»«Pwn«gg^^ Gemeenten. Bedrag. Aanmerkingen. Per transport. f92 35 i Sint-Geertruid. 16 94| Sittard. 6 25 j Spaubeek. » 80 a Stein. » 28 Stevensweert. » 26i Strucht. » 12 Susteren. ” 50 i Swalmen. * 23 Tegelen. “ 08 Thora. " 15 Übach over Worrns. » 28 Ulestraten. . » 07 * Urmond. 1 55 Valkenburg. 4 Oo Venlo. 2 241 Voerendaal. “ 21 * Wittem. « 91 Wijlré. * 12 j Totaal, f 127 40 1 «. 14». STAAT aanwijzende het aandeel van iedere gemeente in het Hei logdom Limburg , in het beloop der kwade posten enz. op de Personele belasting, dienst 1856/57, naar evemedigheid van de te haren behoeve geheven opcenten. n ... ttpuiiiiiibiiiii Gemeenten. Bedrag. Aanmerkingen. Ambij. 2 40 Beek. 1 77x Beesel. » 89 Bergen. 3 90 Berg en Terblijt. » 181 Bocholtz. 1 52 Broeksitlard. » 06 Echt. » 511 Elsloo. » 10 Eijgelshoven. 1 88 Gennep. 4 58 Gulpen. » 354 Heel. i) 10 Heer. » 58 j Heerlen. 9 42 Helden. 1 57 f Herkenbosch en Melick. » 44 Hora. » 20 Jabeek. 9 78 Ittervoort. » 27- Kerkrade. » 57 * Klimmen. » 05f Limbricht. 2 41* Maasbrée. » 75 Maastricht. 4ö 61 Meerssen. 5 25 Moerloo. » 04f Mook. i) 12; Transporteren, j/ 98 15; N. 140. Gemeenten. Bedrag. Aanmerkingen. Per transport. f9B 45l Nieuwenhagen. “ 37 Nieuwstadt. 3 221 Nuth. 8 28 Obbicht. ” 04 Ohe en Laak. 11 05 Oirsbeek. 3 52 Oud-Valkenburg. 8 96 Oud-Vroenhoven. 2 221 Rimburg. " 03* Roermond. 22 Rijckholt. 433 * Schaasberg. B 49* Schimmert. n ®3 Schinnen. 2 44 Schin op Geul. » 041 Schinveld. 1 02^ St.-Pieter. » 091 Sittard. 40 40 Stamproij. >' 00 Stevensweert. » 08 Susteren. 3 47 Tegelen. 4 041 Thorn. 4 08* Übach over Worms. 4 06 Vaals. 2 751 Valkenburg. 4 41» Venlo. 40 65* Venraii. » 09* Voerendaal. 44 22» Weert. 4 96 Wessem. » 07 Wittem. 1 20 Wijlré. » 43* Wijnandsrade. 46 14 Totaal, f 226 871 N. 149. Maastricht, den 23 November 1859. De Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier, Jos. Lebens. K 150. PKOVINCIAAL BLAD VOOii HET HERTOGDOM LIMBURG. ADMODIATIE. BESLUIT van den 23 November 1859, benoemende de commissien voor de verdeeling van den omslag voor 1860. De Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, Gezien art. 4 § A , der wet van den 18 December 1852 (Staatsblad na 209) en art. 6 van het bij Zijner Majesteits besluit van den 11 Januarij 1853 (Staatsblad n° 3) vastgesleld reglement, nopens de heffing der gcadmodieerde accijnsen in dit gewest. N. 1511. Gelet op de wet van den 13 Julij 1855 (Staatsblad n° 103) en voorts op de ingezonden voordragten. Besluiten : A. Tot leden der commissien voor de verdeeling ovei de ingezetenen der geadmodieerde aecijnsen op de brandstoffen over het dienstjaar 1860, om te slaan , te benoemen de personen, op de hierbij gevoegde lijst, achter den naam van elke gemeente aangeduid. B. Bij vernieuwing Ie bepalen : 1“ De ontvangers van ’s Rijks directe belastingen, welke op het tijdstip der verdeeling van den omslag met zoodanige ontvangsten belast zijn, maken deel van de commissien der tot hun kantoor behoorende gemeenten. 2° Burgemeester en Wethouders zenden ten spoedigste aan elk lid eene schriftelijke kennisgeving van deszelfs benoeming, ingerigt naar het hij besluit van 2 November 1853 (Provinciaal blad n° 146) verstrekte model , en zorgen dat binnen den daarvoor gestelden termijn, door hunne tusschenkomst aan de Gedeputeerde Staten worden ingezonden : a de verklaring , bedoeld bij art. 8 van het reglement, dat de benoemden het lidmaatschap aanvaarden, en b de verzoeken van diegenen, welke van hunne benoeming mogten verlangen te worden ontslagen. 3° Bij de verzoeken om ontslag leggen Burgemeester en Wethouders tevens over eene voordragt vaneen dubbeltal kandidaten ter voorziening inde ontstane vacature. 4° Burgemeester en Wethonders verstrekken aan de commissien alle opgaven en inlichtingen , welke tot eene N. 1541. regelmatige en billijke verdeeling der geadmodieerde accijnsen geacht worden noodig te zijn. En zal dit besluit met de daarbij behoorende lijst in het Provinciaal blad worden geplaatst. Tegenwoordig de Heeren : Commissaris des Konings , voorzitter , C. Ruijs van BeeTenbroek , F. Gorten, J. B. Corbey, J. van Wijlick, Sandberg, leden, en Jos. Lebens, griffier der Staten. Maastricht, den 23 November 1859. De Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier, Jos. Lebeks. HERTOGDOM LIMBURG. LIJST VAN &BDBSV BBR ©©SffliSSlß VOOR HET bewerkstelligen van den omslag van den geadmodieerden accijns op de brandstoffen voor 1860. Hf. 150. Gemeenten. Namen. J Ambtsbetrekking Ij of bedrijf. j /Cramer van Brieuen. 44 Burgemeester. Ambij. 1 Prters, J. P. M. 28 Raadslid. Dolmans, J. G. 37 Secretaris. \ J. P. 51 Wethouder. / Goessens, HJ. 40 Burgemeester. Arasteurade. af W. 57 Landbouwer. Wdlems, ff. H. 38 Ontvanger. \ fneunissen, A. 60 Raadslid. Arcen e„ Vel- BpSJ ’J' T' SJ Burgemeester. Mnissen, P. 1. 56 Wethouder. den. j Rieter ,P. 69 Raadslid. \Van den Hombergh, L. 46 idem. /Clevers , T. 4g Wethouder. Baexem. 1 tampen , J. 65 Landbouwer. IHouben, H. 56 idem. \ Ronckers, P. 40 Smid. !Vertinden ,H. 64 Wethouder. Hermans, P. M. 44 Raadslid. Van Geneygen, P. 38 idem. Franssen, P. 53 Ontvanger. !Lemmens, J. L. 38 Burgemeester. Roebroek, A. J. 45 Raadslid. Stassen,'J. A. 59 idem. Vroemen, J.H;. 54 idem. (Janssen, J. 29 Wethouder. Stoffels, T. 64 idem. Meuter, J. A. 50 Ontvanger. Bongers, G. 45 Akkerman. (Beelen, J. J. 49 Burgemeester. Yssels, L. 61 Wethouder. Goosscns, J.|T. 49 idem. Hoezen, A.; 54 Onderwijzer. N. 150. s _o Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. 5* Ü of bedrijf. " ■ (Kicken, P. SS Wethouder, Willems, W. 47 idem. Lemrnens, S. SO Raadslid. Bemeimans , C. 44 Landbouwer. (Meys, S, 62 Wethouder. Essers , M. S9 idem. Broers, G. 49 Raadslid. Stassen , J. 62 idem. 1 Elders, K. 86 Burgemeester. Van Aerssen, L. G. H. 73 Wethouder. Clevers, P. J. 49 idem. Linssen, P. J. 59 Raadslid. (Broekhoven, P. W. 48 Pachter. Bruis , P. 47 idem. Goffin, B. 37 Raadslid. Bogie, F. 43 idem. iDeutz, G. J. 41 Burgemeester. Bindels, J. 51 Wethouder. Bulkens, M. J. 53 Raadslid. Rhoen , M. 54 Secretaris. /Scheepers, J. W. 46 Burgemeester. p , ) Van Sintfiet ,L, 86 Secretaris. Borgharen. Ker)gei) ? p.’ 57 Ontvanger. \Offermans , J. 46 Daglooner. fSavelkoul .L. 48 Burgemeester. Van Sloun , J. P. 50 Wethouder. Lebens , M. 68 Raadslid. Donners , J. F. 54 idem. ! Hei mans, W. W. 52 Burgemeester. Freulich, R. 66 Wethouder. Dooremans, P. A. 58 idem. , Van ’t Groenewolt, J. H. 34 I Onderwijzer. N. 150. a o Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. £ "§ of bedrijf, o “ —JflïLinkei, A. 68 Wethouder. Heynen.S zoon vanJan. 85 Raadslid.' Kamps , S. 27 Secretaris. Claassen , 11. §0 Koopman. (Huismans, J. H. 68 Burgemeester. Acampo , N. J. Si Wethouder. Janssen , J. 11. 44 idem. Duyken , J. 85 Raadslid. (Schreurs, J. 48 Raadslid. Srneets, S. 67 Landbouwer. Lucas, F. 45 Raadslid. Vcrheggen , H. 85 Wethouder. {Melissen ,J. L. 58 Burgemeester. Lemmens , G. 42 Raadslid, flouba, P. e. 43 iiem. Van Eijs , P. J. 59 idem. (Brouwers, J. P. 44 Burgemeester. Vliegen E 84 Onderwijzer. Lveraerts, J. 56 Wethouder. Dobbelstein , M. 50 Raadslid. (Reijnen, C. 62 Burgemeester. Weltcrs , F. 47 Secretaris. Vos, C. 55 Landbouwer. Gransier, G. 48 idem. ICanisius, C. 86 Burgemeester. Lemmens , J. 11. 24 Fungerend secretaris, Claesscn, J. 55 Bierbrouwer. Taeijmans, F. 58 Wethouder. ÏWimmers, W. D. 43 Burgemeester. Oitmans, J J 70 Wethouder. Schwartz,, F. C. 50 idem. VVilletDs , A. J. 29 Secretaris. JV. 150. 0 o Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. 'S 'a of bedrijf, o ~ | (Peusens, W. 4-4 Landbouwer. Piters , M, 67 idem. Kuipers, P. 44 idem. Van Haeren , F. H. 62 Secretaris. (Willems, J. E. 59 Wethouder. Hoofs , W. 68 idem. Smeets, J. M. H. 47 Secretaris. Boulen , P. F. 42 Landbouwer. {Muskens ,L. 46 Burgemeester. Hermsen ,T. A. 70 gep. Controleur. Vaii Dijck , A. 80 Rentenier. Ambrosius, J. 80 Vetweider. fMaessen, C. 88 Burgemeester. Peerbooms , C. 40 Secretaris. Peerebooms , T. 49 Wethouder. Gb ij zen , P. 44 idem. /Greefkens , W. 88 Burgemeester. q. ti I Vander Linden, G. 54 Wethouder. j Geraats, G. 88 Landbouwer. \Verbruggen , P. H. 84 Koopman. (Sclireurs, P. J. 58 Wethouder. Schous, F. K, 33 idem Corvers , H. 68 Raadslid. Peters, L. 88 idem. ÏBerchinans, W. J. 67 Wethouder. Bronckers L. 64 Landbouwer. Reinders, P. 62 Raadslid. Brouwers, J. 64 idem. (Bos, P. 87 Burgemeester. S"?.e!T’W' n WtZlcr- Hermkens, O. J. 26 Onderwijzer 2. N. 151). s Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. ~ 1Ü of bedrijf, o ' SBieuls, J. P. 68 Burgemeester. Vrijens, R. H. 38 Geneesheer. Alberts, M. 43 Boekdrukker. Scheepers, H. 28 Koopman. {Verheggen, P. 60 Wethouder. Smeets, F. 35 Koopman. Schreurs, H. 48 Onderwijzer. Hendriks, P. 50 Raadslid. (Adams, W. 63 Tapper. Drabbels , T. 52 Landbouwer. Koeken, A. P. 40 Onderwijzer. Severijns, R. 63 Burgemeester. (Coninx ,J. H. 37 Burgemeester. Gadiot, W. 4i Raadslid. Cruisen, C. 26 Idem. Dassen, N. 34 Landbouwer. /De Hesselle, J. P. 71 Burgemeester. „ . ISavelberg ,M. J. §3 Wethouder. Heerlen. j Nolens, J. J. L. 60 Secretaris. \Kaufmann , N. J. H. 25 Ambtenaar. (Janssen ,J. H. 47 Burgemeester. Van Oijeu , P. 52 Raadslid. Jenniskeus , P. ü. 31 idem. Nijssen, A. 40 Secretaris. (Henfling, J. W. 63 Burgemeester. Janssen, J. J. 45 Wethouder. Moors, H. 55 Raadslid. Klomp , J. W. 38 Wethouder. (Van de Venne, H. 32 Landbouwer. Janssen, J. H. 51 Wethouder. Peteis , 11. 39 Raadslid. Poulusscn , R. 41 Ontvanger. N. 15©. 9 o Ambstbetrekkiug Gemeenten. Namen. 5 Ü of bediijf. – (Van de Drink, P. D. 47 Wethouder. Van Laer , H. J, 61 idem. Houben, S. SI Raadslid. Verschueren, H. 42 idem. (Slangen, E. 38 Burgemeester. Senden, L. J. 66 Wethouder. Petrij, P. J. 34 Raadslid. Diederen, P. 37 Secretaris. (Peters, J. M. 43 Burgemeester. Huiiben, T. 27 Wethouder. Theelen, P. 33 Raadslid. Giesberts , M. 57 Slagter. (Van ter Velden ,F. 33 Burgemeester. Geurts, W. 63 Wethouder. Derikx, J. 37 idem. Baltussen, A. 64 Raadslid. /Geuskens, W. 66 Raadslid. .. , 1 Geuskeus ,J. J. 41 Secretaris, uouthem. j Delabaye, P. 59 Wethouder. \Willems , J. P. 46 idem. (Nuchelmans ,J. L. 43 Wethouder. Stassen , P. 43 Landbouwer. Remelmaus , J. L. 43 Raadslid. Hermans, N. 80 Wethouder. ÏDeckers, A. 60 Wethouder. Scheiiven, G. 88 Landbouwer. Peeters, G. 46 idem. Vrerstappen , A. 49 Winkelier. (Kengen, Ch. 65 Burgemeester. Bosbouwers, A. 39 Secretaris. Smcets, F. 33 Landbouwer. Gulikers , A. 63 Raadslid. N. 150. g o Ambtsbetrekking Gemeenten. Mamen, 3 of bedrijf. T" “ (G rispen, L. 45 Burgemeester. Kuipers JM 66 Wethouder. Van de Winkel, L. 53 idem. Donders, T. 45 Raadslid. (Meertens ,J. L. 53 Burgemeester. Nuchelmans, J. Ch. 49 Wethouder. Knooren , J. A. 43 Raadslid. Kleuters, J, 24 Secretaris. {Herrij, J. 46 Burgemeester. Daelen, J. 33 Ontvanger. Bergstem, A. 42 Koopman. Beckers, L. 28 Landbouwer. (Van Wij lick, H. 53 Burgemeester. Houba, J. F. 56 Wethouder. Mingels, P. 44 idem. Stox , E. J. 44 Secretaris. (Laeven,J. P. 65 Burgemeester. Boshouwers F 50 Raadslid, uorsmans, J. M. 30 idem. Bussen, J, H, 35 Secretaris. fNelissen, J. W. 39 Burgemeester. Notermans J.N. 42 Wethouder. Knjns, J. F. 48 idem. Hermans, J. F. 46 Secretaris. (Meuwissen, H. J. 57 Wethouder. Straatman , G. 38 Secretaris. Wackers, G. 47 Brouwer. Sampers, J. 59 Wethouder. {Brouwers, G. 64 Landbouwer. Cremcrs, P. 45 idem. Beckers, F. 53 idem. Van de Ycnnc , T. 45 idem. N. IÖÖ. o Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. £ ■■§ of bedrijf, o J. F. 51 Burgemeester. Grubben, J. 49 Raadslid. Coopmans , G. 55 idem. Grubben , J. 36 Secretaris, (Slox, R. 51 Landbouwer, Keizers, J. 60 idem. Breinroers , W. 50 idem. Clumpkens, i. 62 idem, {Beekman, A. J. T. 57 Gepens. kapitein. Nikt ,L. 5-4 Zaakwaarnemer, Van den Bergb , M. 59 Koopman. Reaout, Tli. D. 50 Lid van den Gemeenteraad, /Philippens, M. 64 Burgemeester. ICaeneu , J. 55 Wethouder, Margraten. <Geelen,J. W. 61 idem. \Bemelmans, T. 40 Secretaris. {Kellenaers, A. 65 Burgemeester. Gooien , P. 57 Wethouder, Coenders, A. 32 Secretaris. Henckens, J. H. 65 Ontvanger. (Jaspar, P. L. 49 Landbouwer. L’Ortije , J. H. 43 Raadslid, Angenot, T. 53 Koopman. Widdershoven, S. 61 Landbouwer. ÏHautvast, P. J. 43 Wethouder. Willems, C. 64 Raadslid. Tilmans, J. L. 40 Pachter. Smeets , F. A. 36 Winkelier. {Teunissen, P. 48 Burgemeester. S tra et, M. H. 45 Raadslid. Loijeus, N. 39 Wethouder, Flamand, M. 42 Landbouwer, N. 15®. 5 Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. £ Ü of bedrijf. I ' {Van der Steen, A. H. 31 Burgemeester. Lenders, L. 67 Wethouder. Sanders, P. §8 Ontvanger. Goossens, T. 28 Raadslid. fHuyncn, J. 68 Wethouder. La Croix , J. H. 45 idem. Timmers, W. H. 27 Secretaris. Ernon, H. A. 41 Rentenier. (Meeuwissen ,W. 59 Wethouder. Mertens, G. 89 idem. Mertens, P H. 52 Raadsl.d. Mestrom , W. 62 Burgemeester. (Goossens ,G. W. 69 Burgemeester. Vos, G. 68 Wethouder. Willems, J. 38 idem. Ebben, W. 52 Raadslid. ÏLuijten, J. M. 62 Burgemeester. Gremers, J. M. 58 Wethouder. Dols, J. A. 38 idem. Donners, J. M, 46 Raadslid. !Vollers ,P.J. H. 32 Burgemeester. .Kl’nfïP‘p' Wethouder. Gubbels , P. 40 idem. Trouwen, P. J. 33 Secretaris. {Geraets ,S, 51- Raadslid. Naus, J. 60 idem. Aan den Room, J. 45 idem. Booneu, M. 40 i idem. (Driessens, J. C. 34 Ontvanger. Liassen, P. A. 32 Koopman. Wolfs , J. 45 Herbergier. Linssen , P. F. i 43 j Grossier. N. 150. _§ Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. ë "3 of bedrijf, o Roermans , J. W. 62 Burgemeester. Borgbans, J. W. H. §9 Landbouwer. Scharen, F. J. -46 idem. Römkens , J. J. 68 idem. fWagemans ,J. F. 54 Wethouder. Beusmans, J. H. 51 Raadslid. Muijres, G. 20 Wethouder. Jessen, A. 22 Raadslid. {Teneij ,B. 59 Wethouder. Wetzels, T. 52 idem. Hutzemaekers, P. 42 Landbouwer. Peeters, A. 51 Raadslid. (Van Hei ten ,J. H. 43 Burgemeester. Jeuken, M. 43 Wethouder. Peeters , P. J. 50 Raadslid. Bongers, J. 55 Landbouwer. (Beckers, J. N. 49 Burgemeester. Willems P. L. 49 Wethouder. America, P. L. 58 idem. Bemelmaus, J. N. 28 Secretaris. !Beunen ,P. 38 Burgemeester. Van Kempen . T. 81 Wethouder. Storms , G. 38 idem. Van Laar P. 57 Landbouwer. !Hennen, P. 47 Wethouder. Fleischeuer, J. F. L. 3b Secretaris. Willems , H. J. 36 Raadslid. Arets, J. L. 58 idem. /Grutters ,J. 60 Burgemeester. Ten Haaf, W. 61 Wethouder. Ottersum. j Hoesen ,D. 44 idem. \Driessen , J. 45 Ontvanger. j\. 150. g o Ambtsbetrekking Gemeenten. Namen. g Is of bedrijf. | – (Goossens, J. W. 83 Raadslid. Troisfontaine, M. SI idem. Ernon , B. 36 idem. Smeets, A. J. 51 Secretaris. iPaulussen, H. 61 Raadslid. Haesen, H. 64 idem. Mares , M. S9 idem. Thijsscn , J. 61 idem. (Dortants, E, J. 30 Bargemeester. Hanssen H. J. 29 Ouderwijzer. Habets, B. 52 Wethouder. Römkens , H. J. 60 Landbouwer. !Van den Eertweg ,D. 46 Wethouder. Aerts , J. 41 idem. Houben, J. 52 Raadslid. Verstegen, P. 45 idem. JReekers, H. 50 Burgemeester. Schoolmeesters J. 37 Landbouwer. Keijnen, J. H. H. 40 idem. Perriens , W. J. 59 Ontvanger. iDupont, H. J. 46 Landmeter. Bongaerts ,K. H. 67 Zaakwaarnemer. De Bieberstein, Rogalla, Zawadsky, Paul, B°\ 33 Procureur. Verheggen, W. 57 Winkelier. fLemaire, T. M. 51 Secretaris. Schrijnemaekers ,M. 39 Landbouwer. Frederix, M. 57 Raadslid. Roosen , J. 41 idem, fErens, H. J. 51 Wethouder. Jongen J W. E, 52 idem. Baan, J. L. 66 Raadslid. Melchers, J. W. J. H. 53 Burgemeester. N. 150.
| 6,390 |
MMKDC07:005998009:mpeg21_4
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,864 |
De goede zaaier; tijdschrift voor katholieken ter bevordering van godsdienstige kennis en christelijk leven, jrg 2, 1864, 1864
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,306 | 12,917 |
»Onderhoud den Sabbat-dag, opdat gij hem heilig maakt, gelijk de Heer, uw God u geboden heeft. Zes dagen zult gij arbeiden en al uwe werken verrigten. De zevende dag is die van den Sabbat, dat is, de rust van den Heer uwen God. Op dien dag zult gij niets van uw werk verrigten noch gij, noch uw zoon en uwe dochter, noch uw knecht en uwe dienstmaagd, noch uw os en uw ezel en al uwe lastdieren, noch de vreemdeling, die binnen uwe deuren is; opdat uw knecht en uwe dienstmaagd rusten, even als gij. Gedenk, dat gij zelf in Egypte gediend hebt, en dat de Heer uw God door Zijne magtige hand en uitgestrekte arm u daaruit verlost heeft. Daarom beval Hij u, dat gij den Sabbat-dag onderhouden zoudt” (1) Het was alzoo niet alleen ter herinnering aan de rust des Heereu, maar vooral tot dankbaarheid voor de verlossing uit de slavernij van Egypte, dat aan het volk van Israël geboden werd den Sabbat-dag te heiligen. Nadat Jesus Christus op de wereld verschenen was, om den mensch uit de slavernij der zonde, waarvan die van Egypte slechts de afbeelding was, te verlossen, en Hij door Zijne verrijzenis Zijn voltrokken verlossingswerk bekroond had, bepaalde de Kerk, dat ook de dag van Jesus’ verrijzenis, namelijk de Zondag, de Sabbat der Christenen zijn zoude. Deze instelling van den dag des Heeren (der Christenen) ter vervanging van den Joodschen Sabbat dagteekent van de tijden der Apostelen en is, daar zij door tijdgenooten en ooggetuigen van Jesus’ verrijzenis werd ingevoerd, een blijvend gedenkteeken, tot staving van dat feit zelf opgerigt. (1) Deut. V: 12—15 Ofschoon de H. Joannes in zijne Openbaring (2) als ter loops den dag des Heeren vernoemt, vinden wij in de 11. Schrift nergens met een enkel woord van de ingevoerde verandering gewag gemaakt. Alléén dns de overlevering der Katholieke Kerk heeft die verandering tot ons kunnen overbrengen; en duidelijk volgt hieruit, hoe onredelijk wederom de handelwijze en hoe ongevolgelijk de leer is der Protestanten, die de overlevering verwerpen en toch met ons den Zondag vieren, ofschoon zij niet den minsten grond daarvoor in den voor hen eenig en alléén g.ezag hebbenden Bijbel vinden kunnen. De geschiedenis heeft ons eene merkwaardige en vooral voor den Katholiek bemoedigende getuigenis nagelaten, betreffende de wijze, waarop de eerste Christenen den dag des Heeren vierden. Ziet hier wat de H. Justinus, die in de eerste helft der tweede eeuw leefde, en alzoo als onmiddelijk opvolger der Apostelen het best de oorspronkelijke leer en gebruiken der Kerk kennen kon, er ons in zijne geschriften van mededeelt: vop den dag, die Zondag genoemd wordt,” zoo schrijft hij, » komen allen, die in de stad of op het veld wonen, op ééne plaats te zamen. Men begint de geschriften der Apostelen of der Profeten te lezen, voor zooveel dit de tijd toelaat. Na de lezing houdt hij, die voorzit (de bisschop of priester) eene toespraak aan de vergadering, ten einde haar te onderwijzen en aan te sporen, om de verhevene grondregelen van deugd en godsdienst, welke haar zijn voorgehouden, in beoefening te brengen. Vervolgens staan wij allen op, om gezamentlijk ons gebed te verrigten. Wij bidden voor ons zei ven, voor hen, die gedoopt zijn, en voor alle menschen, tot welk volk ' zij ook behooren , opdat zij tot de kennis der waarheid komen, een heilig leven, vervuld van goede werken, leiden, de geboden des Heeren onderhouden en tot de eeuwige heerlijkheid geraken mogen. Als de gebeden geëindigd zijn, groeten wij elkander met den kus van vrede.” (2) Apoc. X: 10. „Vervolgens wordt aan hem, die voorzit, brood en een beker met wijn en water aangeboden. Dezelven opgenomen hebbende, brengt hij eer aan den Vader in den naam van den Zoon en den 11. Geest (de offerande) en houdjfc een lang dankgebed (waaronder, zooals blijkt uit hetgeen volgt, de woorden der Consecratie werden uitgesproken) over diezelfde gaven, welke Hij ons geschonken heeft. De gebeden en dankzegging geëindigd zijnde, roept al het aanwezige volk met luider stem: Amen, een hebreeuwsch woord, dat zeggen wil: Zoo zij het. Daarna deelen zij, welke wij diakenen noemen, aan ieder der aanwezigen het brood en den wijn met water rond, welke door het dankgebed geconsacreerd zijn, (de Communie) en brengen er ook van aan de afwezigen.” „Wij noemen dat voedsel eucharistie (1) en het is aan niemand geoorloofd er aan deel te nemen, als hij niet gelooft aan de waarheid van onze leer, als hij niet afgewasschen is door de vergeving der zonden en door het nieuwe leven, als hij niet leeft overeenkomstig de voorschriften van Jesus Christus. Want wij nemen dat voedsel niet als gewoon brood en als gewonen drank, maar als het i.igchaam en bloed van onzen zaligmaker. Want wij hebben geleerd, dat uit kracht van het dankgebed, hetwelk het woord zelf van den Zaligmaker bevat, dat brood en die wijn het vleesch en het bloed worden van dienzelfden Jesus, Die Vleesch geworden is voor onze za (1) Eucharistie, een grieksch woord dankzegging beteekenenöe, is eene benaming, welke van oudsher in de Katholieke Kerk aan het Allerheiligste Sacrament gegeven wordt. De Evangeliën vermelden ons, dat de Zaligmaker na het Avondmaal met Zijne Apostelen gebruikt te hebben, op den vooravond van Zijnen dood, brood en wijn nam en, dankzeggende aan Zijnen Hemelschen Vader, het brood zegende, brak en aan Zijne Apostelen gaf, zeggende: NEEMT EN EET, DIT is MIJN LIGCHAAM; dat Hij vervolgens ook den beker nam en eveneens dankzeggende, hem zegende en aan Zijne Apostelen gaf, zeggende, NEEMT EN DRINKT, DIT IS DE KELK MIJNS BLOEDS , enz. DOET DIT TER MIJNER GEDACHTENIS. Overigens is ook de H. Eucharistie de hoogste dankzegging der Christenen aan God, door Jesus Christus, voor de weldaad der verlossing. ligheid. Inderdaad de Apostelen hebben ons geleerd in de gedenkschriften, welke zij ons nagelaten hebben en welke men Evangeliën noemt, dat Jesus Christus hun bevolen had zóó te doen, toen Hij het brood genomen en dank gezegd hebbende, zeide: „Voet dit ter Mijner gedachtenis-, dit is Mijn Ligchaam.-," en, toen Hij eveneens den beker genomen en dank gezegd hebbende, zeide: » dit is Mijn Bloed." „Eindelijk, doen wij deze zaken ook ter herinnering aan elkander. Zij, die iets bezitten, ondersteunen de armen, en wij zijn altijd eensgezind onder elkander. In al die offeranden zegenen wij den Schepper aller dingen door Zijn’ Zoon Jesus Christus en door den Heiligen Geest. De aalmoezen, welke ieder met de grootste vrijgevigheid schenkt, worden ter hand gesteld aan hem die voorzit, en die belast is, de weduwen, de weezen, de vreemdelingen, de zieken en in één woord allen bij te staan, die om eene of andere reden in droefheid verkeeren.” Bij eene aandachtige lezing dezer treffende getuigenis zal ongetwijfeld ieder Katholiek met blijdschap erkennen, dat, na achttien eeuwen, nog altijd dezelfde viering van den dag des Heeren door de Katholieke Kerk voorgeschreven en door hare getrouwe kinderen onderhouden wordt. Evenals de Christenen der eerste eeuwen, hooren wij des Zondags de H. Schriften voorlezen en Gods woord prediken, bidden wij met en voor elkander, wonen wij het Heilig Misoffer bij, voeden ons met het aanbiddelijk Ligchaam en Bloed des Heeren, geven onze aalmoezen ten behoeve der armen en der Kerk, en brengen den dag door naar de voorschriften , daaromtrent door de Kerk vastgesteld. In overeenstemming met Gods bevel, betreffende den Sabbat-dag aan de Israëlieten gegeven, schreef ook de Kerk aan bare kinderen voor, dat zij zich op den dag des Heeren van allen slavelijken arbeid onthouden zouden, tenzij eene dringende noodzakelijkheid dien vorderde. Geene regtsgedingen mogten op den Zondag gehouden worden, uitgezonderd die, welke geen uit— stel dulden konden, of door de Christelijke Liefde dringend verklaard werden, zooals, bijvoorbeeld, die, welke ten behoeve van de vrijmaking der slaven gevoerd werden. Ook was het strengelijk verboden, van op dien dag de schouwburgen te bezoeken en de volksfeesten bij te wonen. Hiermede echter was de Kerk er verre van af, aan hare kinderen alle uitspanning of vermaak te ontzeggen; integendeel moedigde zij steeds die vermaken aan, welke onschadelijk voor de goede zeden en niet strijdig met den waren geest van godsvrucht bevonden werden. Zoozeer zelfs beschouwde zij den dag des Heeren als een’ vreugdedag, dat zij nimmer op denzelven eenige vaste als algemeen verpligtend aan hare kinderen oplegde. En die wet der Zondagsviering, dat gebod om op dien dag de H. Mis bij te wonen en allen slavelijken arbeid, of wat daarmede gelijl» staat, te staken, is door alle eeuwen in de Kerk streng gehandhaafd. O O ■ Dan, hoewel de wijze voorschriften der Kerk zich van lieverlede met de zeden en gewoonten der volkeren als vereenzelvigd hadden, toch liet de geest des kwaads, die immer het meest die gebruiken en instellingen der Kerk aanvalt, welke het meeste goed voortbrengen, niet na, van al zijne krachten tegen de heiliging van den Zondag in te spannen. Dat telkens terugkomen van den vierdag onzer verlossing, dat wekelijksche feest ter eere van Jesus’ verrijzenis, waardoor onophoudelijk Zijne Godheid aan de wereld verkondigd wordt, was eene te krachtige bestrijding van den invloed des kwaads, dan dat het niet alle middelen zou beproefd hebben, om den eerbied voor den dag des Heeren te doen verflaauwen en zoo mogelijk geheel te vernietigen. De hervorming der 16e eeuw, op de eerste plaats, en vervolgens de goddelooze beginselen der fransche en engelsche wijsbegeerte der 17® en 18e eeuw hebben daartoe niet het minste bijgedragen. Wat deze laatste betreft, zoo leert toch de geschiedenis, dat juist toen hare verderfelijke leerstellingen het meest werden aangehangen en nageleefd, men in Frankrijk, de baker- mat dier wijsbegeerte, den Zondag geheel verdwijnen en plaats zag maken voor de bespottelijke viering van den tienden dag, decadi genaamd (1). „Maar,” zoo getuigt een Fransch schrijver, „alsof de natuur zelve in verzet kwam tegen die schending van den regel, (1) Eene korte beschrijving van de op het laatst der voorgaande eeuw in Frankrijk uitgedachte en ingevoerde nieuwe tijdrekening zal welligt velen onzer lezers niet onwelkom zijn. Elk spoor van het Christendom, tot zelfs de Christelijke tijdrekening, willende vernietigen, vaardigde de Fransche Republiek het bevel uit, dat voortaan de jaartelling niet meer van Christus’ geboorte maar van de hare zou aanvangen. Het eerste jaar was alzoo begonnen op 22 September 1792, en voortaan zou dus elke 22 September Nieuwjaarsdag zijn. Men verdeelde bet jaar in 12 maanden en elke maand in 30 dagen; terwijl in de plaats van 4 weken elke maand in 3 deelen, Decaden genaamd, en elke decade in 10 dagen verdeeld werd. De namen der maanden waren, als volgt: HERFST. WINTER. Vendémiaire Wijnmaand. Nivóse Sneeuwmaand. Brumaire Nevelmaand. Pluvióse Regenmaand. Frimaire Rijpmaand. Ventóse Windmaand. LENTE. ZOMER. Germinal Spruitmaand. Messidor Oogstmaand. Floréal Bloeimaand. Thermidor Warratemaand. Frairial Weidemaand. Fructidor Vruchtmaand. De "namen der dagen waren niets anders als eene verkorte Latijnsche vertaling, zoo noemde men den eersten dag Primidi. den zesden dag Sextidi. » tweeden » Duodi. » zevenden * Septidi. » derden >• Tridi. » achtsten * Octidi. * vierden » Quartidi. » negenden * Nonidi. * vijfden » Quintidi. * tienden •> Decadi. ledere l)ecadi (tiende dag) was Rustdag. Daar nu 12 maanden van 30 dagen slechts 360 dagen per jaar uitmaakten , zoo moest men de ontbrekende 5 of 6 dagen aanvullen. Dit geschiedde door aan het einde van een gewoon jaar 5 en aan dat van een schrikkeljaar 6 feestdagen toe te voegen, die genoemd werden en toegewijd waren aan: Les Vertus —De Deugden; —■ invallende op den 17September. Le Génie Het Vernuft; » » 18 // Le Travail De Arbeid; » » 19 •• L’Opinion Het Gevoelen; * •• 20 * Les Récompenses De Belooningen;— » * 21 » terwijl de 6® aanvullingsdag (in een schrikkeljaar) genoemd werd: La Révolution De Omwenteling. Op dien dag moest de Nationale eed, om vrij te leven en te sterven, worden afgelegd. In het jaar 1805 werd door Keizer Napoleon deze tijdrekening afgeschaft en de oude te rekenen van 1 Januarij 1806 weder ingevoerd. door haren Schepper vastgesteld, mensch en dier bevoelden na zes dagen werkens eene zoo dringende behoefte aan rust, dat men gedwongen w'as tot de viering van den zevenden dag terug te keeren. „Onze ossen kennen den Zondag,” zeiden de landlieden, „ zij weigeren op dien dag eenig werk te verrigten.” En nu, welke was de invloed der hervorming? In strijd met hetgeen wij zoo even aan haar ten laste legden, door ook haar een niet gering aandeel in de ontheiliging van den Zondag toe te kennen, heeft men dikwijls beweerd, dat de dag des Heeren door de Protestanten beter gevierd werd dan door de Katholieken, en beriep men zich, tot staving hiervan, op de Zondagviering in Protestantsche en op die ip Katholieke landen. Die bewering en die bewijs-voering berusten echter beiden op dwaling. Vooreerst toch heeft de hervorming juist datgene afgeschaft, wat ten tijde van den H. Justinus en door alle eeuwen der Christelijke Kerk heen, den Zondag het meest als den vierdag onzer verlossing kenmerkte, namelijk: de opdragt van het zuivere Offer des Nieuwen Verbonds, het H. Mis-offer, dat volgens de onafgebroken leer der Kerk eene onbloedige voortzetting is van het op Calvarië door den God-mensch op bloedige wijze voltrokken offer, en waarbij ieder Katholiek, op straffe van dood-zonde, verpligt is des Zondags tegenwoordig te zijn. Wat heeft de hervorming daarvoor in de plaats gesteld? Niets! Voorden Protestant is de Zondag eenvoudig en hoofdzakelijk een dag, waarop hij niet werkt. Wil hij de godsdienstoefeningen zijner Kerk gaan bijwonen, of wil hij het laten, het staat geheel in zijn believen, mits hij slechts niet werke en zijn huis of zijnen winkel gesloten houde. Deze wijze van Zondagviering spreekt van zelve meer naar buiten, en van daar, dat men wel eens geneigd is de doodsche stilte van Protestantsche steden voor waren godsdienstzin en de stijve afgetrokkenheid harer inwoners voor ingetogen godsvrucht aan te zien. Gode zij dank, dat het eene ongerijmdheid zijn zoude, ons vaderland te kiezen, om eene vergelijking te stellen tusschen de meer of min stichtende wijze, waarop de eene gezindheid er boven de andere den dag des Heeren viert. In dat opzigt munten allen in Nederland uit en daaraan misschien hebben wij grootendeels onze rust en welvaart te danken, wijl de geschiedenis leert, dat niets zoozeer de straffen des hemels over de volkeren afvoert, als de algemeene schending van den dag des Heeren. Frankrijk en Engeland, Parijs en Londen zijn de gewone punten van tegenstelling, welke voor deze vergelijking gekozen worden; onderzoeken wij ook eens, welke uitkomst zij oplevert. Het is een onbetwistbaar feit, dat niemand meer dan de Katholieken zei ven erkennen en betreuren zullen, dat in Frankrijk de.dag des Heeren ergerlijk ontheiligd is. Doch, waaraan moet dat geweten worden? Voorzeker niet aan de Katholieke Kerk, dienimmer ophield de Zondagschending met al haar vermogen te bestrijden; maar juist aan die goddelooze wijsbegeerte der 17e eeuw, de noodzakelijke vrucht der hervorming. Toen immers die verfoeijelijke leer, tijdens de Fransche omwenteling hare volledigste toepassing vond, zag men den Zondag geheel verdwijnen, en thans, nu zij wederom, gelijk elke dwaling, door de Katholieke waarheid overwonnen wordt, ziet°men den Zondag meer en meer gevierd en geheiligd. De nieuw opgerigte Vereeniging tot heiliging van den Zondag telt thans reeds over de 5000 Leden, die rondom zich al hunnen invloed aanwenden om den dag des Heeren naar den geest der Kerk te doen vieren, en het uitmuntende weekblad, L’Observateur du Dimanche (Be onderhouder van den Zondag), dat uitsluitend tot hetzelfde doel wordt uitgegeven, deelt herhaaldelijk de verblijdende uitkomsten van de pogingen dier Vereeniging mede. In geheele wijken van Parijs ziet men des Zondags niet een enkel magazijn meer geopend, terwijl in andere wijken de winkels, welke op dien dag nog geopend zijn, van lieverlede de minderheid gaan uitmaken. Wanneer wij hierbij de heilrijke uitwerkingen voegen, welke de beroemde Vaste-preken en de Retraites (dagen van afzondering en overweging) in de verschillende kerken van Parijs gehouden, op de bevolking maken en welke het meest zigtbaar zijn in het meer algemeen en godvruchtig bij wonen der goddelijke diensten op den Zondag, dan mogen wij besluiten, dat de viering van den dag des Heeren in Frankrijk’s hoofdstad steeds met iedere week al minder en minder te wenschen overlaat. Zien wij nu daarentegen eens,of het Protestantsche Londen regt heeft, zooveel roem te dragen op de stichtende wijze zijner Zondag-viering. Het is waar, in vergelijking vooral met de andere dagen der week, heerscht des Zondags in Londen eene doodsche, zelfs akelige stilte. De rijke en gegoede klassen nemen op dien dag als het ware de vlugt uit de stad en begeven zich naar de omliggende buitenplaatsen. Waar het eigenlijke volk zich ophoudt, behoeven en wenschen wij ook liever niet aan te toonen: genoeg, dat het in de kerken niet te vinden is. Hooren wij slechts de merkwaardige bekentenissen, welke de Anglikaansc’ne Bisschop van Exeter, een man van gezag boven alle verdenking verheven, op den 23 April 1858, openlijk in het volle Hoogerhuis heeft uitgesproken, zonderde minste tegenspraak te ontmoeten: „Onze hoofdstad bevat thans ongeveer drie millioen inwoners, welke jaarlijks met zestig duizend vermeerderen! In 25 parochiën dezer hoofdstad is er slechts één geestelijke voor de 9000 zielen. Eene der volkrijkste wijken van Londen bevat 806,000 personen , voor welke er slechts 192,000 plaatsen in de kerken beschikbaar zijn, zoodat 614,000 personen de godsdienstoefeningen niet zouden kunnen bijwonen, zelfs indien zij het wilden! In 19 der armste buurten van Londen leeft eene bevolking van 1,423,000 zielen en er zijn slechts 208,865 plaatsen in de kerken, zoodat daar 1,214,135 personen niet ter kerke komen kunnen. De armen worden bijgevolg niet in de kerk toegelaten; zij worden zelfs weggejaagd van de plaatsen, waarvan zij zich meester hebben kunnen maken en waarop zij toch evenveel regt van zitting hebben , als de edele Lords in deze Kamer. De Goede Zaaijee. 11. 6 De Secretaris der maatschappij tot aanbouwing van kerken in het diocees van Londen heeft een’ staat opgemaakt , waaruit blijkt, dat de bevolking van 25 parochiën bedraagt, 460,125 zielen, terwijl er slechts 37,170 plaatsen in de kerken zijn, dat wil zeggen, dat nog geen twaalfde gedeelte er plaats vinden kan en dat 422,955 personen er van verstoken blijven! Ik zou kunnen bewijzen, dat de overgroote bevolking van Manchester, wat de godsdienst betreft, niet minder slecht bedeeld is dan die van Londen. Te Liverpool kunnen van de 100 personen er slechts 8 eene plaats in de kerk bekomen. Voor de geheele bevolking kan men aannemen, dat, wanneer alle kerken vol zijn de kerkgangers slechts 10 ten honderd bedragen. De kerken worden niet bezocht door de arbeidende klassen, voor welke er ook tot heden gcene enkele plaats om te zitten of te knielen te vinden was. Er zijn duizende personen in Londen, in Liverpool en in de andere steden, welke nooit in eene kerk geweest en zelfs niet eens gedoopt zijn ! ” Betreurenswaardige en zorgwekkende toestand, die het hart van ieder geloovig Christen met droefheid en huivering vervullen moet! Wat schromelijke goddeloosheid en zedelijk verval moet er niet heerschen onder die millioenen on gelukkigen, die, buiten de kerk gesloten en alzoo elk begrip der christelijke godsdienst en zedeleer missende, daar voortleven alleen tot voldoening hunner zinnelijke lusten en stoffelijke behoeften. O, hoeveel troostender klinken ons de woorden toe, waarmede een Prelaat der Katholieke Kerk, de Kardinaalaartsbisschop van Weenen, ons de Zondagviering zijner onderhoorigen afschildert en de heilrijke vruchten aantoont, welke zij er tot hunne zaligheid uit putten! „Op den Zondag,” zoo schrijft hij, ,/zwijgt elk geraas van den arbeid. Eene plegtige stilte verspreidt zich over de akkers en velden, waarop, gisteren nog, de nijvere landlieden zich verdrongen. Het vreugde gelui der klokken doet de lucht weêrgalmen en weldra jziet men de wegen en paden overdekt met groot en klein, rijk en arm, allen in feestgewaad gedost, zich heenspoedende naar het Huis van den Allerhoogste. Het altaar is versierd; de kaarslichten schitteren; het orgel heft de akkoorden aan der Godgewijde zangen en alle geloovigen knielen neder ter aarde. Elke daad van godsvrucht en aanbidding is een gemeenschappelijk goed, waarin allen deelen; allen gevoelen zich onderling gedrongen, om elkander in het geloof en de godsvrucht te versterken. Het gemeenschappelijk vieren der goddelijke dienst schenkt voedsel aan de godsvrucht en groeikracht aan het Christelijk leven; de laauwhartigen zelven trekken er nut uit. Gedurende de geheele week heeft de rnensch soms in het geheel niet of slechts weinig aan God gedacht ; hij is voortgezweept geworden in den maalstroom der hartstogten of der tijdelijke belangen. De Zondag breekt aan; het gebod, de gewoonte, de stem des gewetens vereenigen zich, om hem naar de Kerk te voeren. Eene of andere goddelijke waarheid, in de preek uitgesproken, dringt hem welligt gelijk eene pijl in het hart; het gezigt van het altaar, het gezang dat onder de gewelven opstijgt, de klinkende schelle, die het geheim der Consecratie aankondigt, treffen misschien het innigste zijner ziel. Hem wordt ten minste herinnerd dat er iets beters, iets hoogers bestaat, dan de aarde; het geloof wordt in hem verlevendigd; hij ontvangt indrukken, welke hem vroeg of laat tot de genade doen herboren worden.” Zietdaar wat de Zondag is en uitwerkt voor ons Katholieken, en wat wij zoo gaarne wenschten, dat hij ook voor onze onkatholieke broeders zijn kon en uitwerken mogt: de vierdag onzer verlossing, door Jesus’ bloedig offer op Calvarië voltrokken en toegepast op ons allen door deszelfs onbloedige voortzetting op onze altaren; de feestdag van Jesus’ verrijzenis, wiens algemeene viering naar den geest der Kerk strekken moge tot ons aller toekomstige opstanding ten eeuwigen leven ! – – = Kelkelijke Feesten. Allerheiligen. Ofschoon wij eenige ruimte in deze aflevering van ons Tijdschrift gaan wijden aan de beschouwing van het Feest, dat de Katholieke Kerk op den eersten dag van November viert, voorzeker een der groolste Feesten van het Kerkelijk jaar, omdat het de afbeelding is van het verheven Feest van lof en dankzegging, hetwelk de Heiligen door alle eeuwen met God in den schoonen hemel vieren, en wij daarin gereede aanleiding zouden vinden om in het geheugen van onze lezers datgene terug te roepen, wat de H. Kerk omtrent de vereering der Heiligen leert, zoo ligt dit echter niet in ons plan. Hit punt behoort toch eigenaardig tot de „Korte verklaring der Katholieke Geloofs- en Zedeleer,” welke ude Goede Zaaijer” zijnen lezers aanbiedt en de behandeling daarvan zal zich dan ook te gelegener tijd niet laten wachten. Wij bepalen ons alzoo tot de algemeene opmerking, dat de H. Kerk de gedachtenis der Heiligen viert, omdat zij Gods bijzondere vrienden zijn en om, door de vereering hun bewezen, tevens lof en dankzegging te brengen aan Hem, Hie hun de genade en deugden schonk, welke hen tot Heiligen hebben verheven. In de eerste tijden der Kerk vierde men den jaarlijkschen feestdag van eiken martelaar. De geloovigen vergaderden op de plaats, waar de christenheld de overwinning had bevochten en men schaarde zich rondom het graf, dat tot altaar diende, waarop het H. Offer van dankzegging werd opgedragen. Doch weldra groeide het getal der martelaren zoo zeer aan, dat het onmogelijk was om voor eiken in het bijzonder eenen feestdag te bepalen en de moeijelijkheid werd nog grooter toen de H. Kerk aan den Hemel een onnoemelijk getal kluizenaars, maagden en belijders schonk, van wie het God behaagde door tal van indrukwekkende wonderen de heiligheid te bevestigen. En, bovendien, hoe aanzienlijk het getal der Heiligen ook zij, van wie de H. Kerk op eiken dag des jaars de gedachtenis viert, oneindig grooter nog is het getal van hen, wier namen, deugden en verdiensten haar ten eenenmale onbekend bleven! Hoe vele Heiligen van allen leeftijd en staat zijn et bij de verschillende volkeren in den loop der eeuwen niet geweest? Hoe vele getrouwe dienaren Gods, verborgen in de vergetelheid van een arm, nederig en verstorven leven zijn alléén aan God bekend; hoe vele groote zielen hebben de geringste en meest verachte levensstaten niet opgeleverd en hoe ontelbaar vele Heiligen hebben zich door het goede gebruik van den tegenspoed en het plegen van boetvaardigheid het geluk niet waardig gemaakt, dat zij thans genieten! God alleen doorgrondde hen, Hij heeft hen overvloedig beloond en zal die getrouwen op den grooten dag des oordeels ten aanschouwe van alle volkeren en geslachten verheerlijken. Het waren deze beweeggronden, welke tot de vaststelling leidden van eenen dag, gewijd aanvankelijk aan de vereering van alle martelaren en later aan die van alle de verheerlijkte kinderen der H. Kerk, die zich eene onverwelkbare kroon hebben verworven. Ongeveer 25 jaren vóór de geboorte van den Verlosser liet Marcus Agrippa, schoonzoon van den grooten Romeinschen keizer Augustus, te Rome eenen prachtigen Tempel oprigten, welke als een meesterstuk van bouwkunst werd aangemerkt, met het doel om dien aan zijnen behuwdvader toe te wijden. Deze echter, zulk eene eer van de hand wijzende, werd het gebouw door Marcus bestemd voor de eeredienst der Romeinsche góden Jupiter en Mars, ter gedachtenis aan de luisterrijke overwinning, welke Augustus op Marcus Antonius en Cleopatra had behaald. Later echter werd het gebouw van lieverlede aan de dienst van alle de góden der Romeinen toegewijd en ontving den naam van Pantheon, zooveel beteekenende als verblijfplaats van alle góden (1). Na door keizer Honorius, onder wiens regering de meeste (1) Deze tempel werd gebouwd in den vorm van eenen halven bol of kogel; de hoogte stond ongeveer gelijk met de breedte, bedragende de laatste bijna 53 ellen in middellijn. Noch ramen, noch pilaren waren er in aangebragt en slechts door eene ruime opening iu het bovengedeelte drong het licht naar binnen. Toen men den vermaarden kunstenaar Michel Angelo eens op het grootsche en kunstige van dezen tempel opmerkzaam maakte, zeide hij lagchende: «Welnu, ik zal dit gevaarte in de lucht houwen!” En hij hield woord, want de Koepel, die volgens zijn plan op de St. Pieterskerk te Rome werd gesteld en thans nog een der sieraden van dien grootsten en verhevensten tempel der wereld uitmaakt, heeft dezelfde afmetingen als het aloude Pantheon. heidensche tempels werden geslecht, te zijn gespaard om tot een gedenkteeken te blijven strekken van den luister en de pracht des grooten keizerrijks, werd het Pantheon in den aanvang der zevende eeuw afgestaan aan Paus Bonifacius IV, die het in eene Kerk herschiep en op den 13den Mei des jaars 610 of, volgens sommigen, van het jaar 609 deze toewijdde aan den Drieëenigen God, onder aanroeping der H. Maagd en van alle Martelaren. Die dag is voorzeker een der feestelijkste geweest, welke Rome ooit heeft mogen aanschouwen. In tegenwoordigheid van den Opperpriester, bekleed met alle de teekenen zijner hooge waardigheid, vergezeld van eene talrijke priesterschaar en omringd door eene onafzienbare menigte volks, werden de beenderen en andere kostbare relikwiën der Martelaren, die men op de verschillende begraafplaatsen had bij een vergaderd, met acht en twintig prachtig versierde zegewagens naar het nieuwgewijde Heiligdom vervoerd en de Paus bepaalde, dat voortaan telkenjare de gedenkdag van dit feest plegtig zoude worden gevierd. Zeer schoon is de ontboezeming van den grooten de Maistrè, die, in zijn beroemd werk du Pape (over den Paus) deze gebeurtenis overwegende, uitroept: „ Alle dwalingen der wereld vloeiden naar u (o, Rome) en de eerste uwer keizers, dezelve op één schitterend punt vereenigende, heiligde ze allen in het Pantheon. Re tempel voor alle góden verhief zich linnen uwe muren en van alle de groolsche gedenkieekenen Heef hij alléén gespaard! l)e geheele magt der Christen keizers, al de ijver en geestdrift, ja, zoo men wil, al de wrok der Christenen bestormden de tem • pels .... Niets mogt de algemeene vernieling wederstaan; alléén het Pantheon werd behouden.... De hoofdstad des Heidendoms was bestemd om de hoofdstad te worden van het Christendom en de tempel, welke in die hoofdstad de geheele kracht der afgodendienst in zich zamenvatte, moest alle de Lichten des Geloof s in zich vereenigen. Alle Heiligen in de plaats van alle góden! welk eene onuitputtelijke stof voor ernstige wijsgecrige en godsdienstige overweging! In het Pantheon wordt het Heidendom gezuiverd en teruggebragt tot het aanvankelijk stelsel, waarvan het slechts eene zigtbare verbastering was! ... Ik zie Christus het Pantheon binnen treden , gevolgd door Zijne Evangelisten, Zijne Apostelen , Zijne leeraars, Zijne martelaars, Zijne belijders, gelijk een zegevierende vorst, door de grooten van zijn rijk gevolgd, de hoofdstad binnen trekt van zijn’ overwonnen en vernietigden vijand! .... Het was ook dezelfde Paus, die tijdens zijn verblijf in frankrijk in 835, den toen regerenden koning Lodewijk den Goeden bewoog om de viering van het Allerheiligen-Peest, welke tot op dien tijd slechts in Rome en deszelfs omstreken schijnt te hebben plaats gevonden, ook in al zijne staten in te voeren. Het gebruik verbreidde zich toen snel in andere rijken en niet lang daarna werd het feest door de geheele Latijnsche Kerk geregeld op denzelfden dag gevierd. De Vastendag, die het feest vooraf gaat, werd door een Concilie ten jare ] 022 bepaald en het Octaaf door Paus Sixtus IV in 1480 vastgesteld. De Heilige Kerk dus, het bleek ons ook reeds genoegzaam uit de voorgaande geschiedkundige bijzonderheden, stelde de viering in van den gedenkdag der Heiligen, ten einde hare nog strijdende kinderen aan te sporen om dhn vooral de blikken van het aardsche af te wenden en naar den Hemel op te heffen, en om dhn bijzonder hunne verheerlijkte broeders en zusters te vereeren, die het naamloos geluk genieten, dat hun van het begin der wereld in de woningen des Hemelschen Vaders was bereid. Doch waarin moet die vereering bestaan? De H. Kerk antwoordt ons hierop: dat wij ons moeten beijveren de deugden der Heiligen na te volgen, die hun dat geluk verzekerden en dat wij daartoe met levendig geloof en vast vertrouwen ook hunne magtige voorspraak moeten inroepen. En inderdaad, niets is voorzeker heilzamer en bemoedigender voor den zwakken en wankelmoedigen mensch dan de ernstige beschouwing van hetgeen daarboven is. „Indien wij," zegt teregt de groote Bossuet „slechts de helft van den tijd, dien wij nutteloos aan de ijdele belangen dezer wereld wijden, besteedden om aan de grootheden des hemels te den hen, zoo zouden wij niet blijven voortleten in zulk eene opvallende minachting van datgene, wat met onze zaligheid in verband staat." —- Het beschouwen van zulk eene ontelbare schare Heiligen : „uit alle natiën, alle geslachten, alle volleren en talen f gelijk de uit de verhevene Openbaring van den H. Joannes ontleende Epistel-les van het Allerheili- gen-Feest ons herinnert, —die, evenzeer als wij en voor een overgroot gedeelte meer dan wij, te worstelen hebben gehad met al de listen en lagen, waarin de vijand onzer zaligheid ons tracht te verwarren en met al de bedorven opwellingen van het steeds ten kwade geneigd mensehelijk hart, zal ons ongetwijfeld tot krachtigen steun verstrekken bij alle moeijelijkheden , bij eiken kommer, bij elk zich openbarend gevoel van dorheid en traagheid in de vervulling onzer pligten. Wij zullen ons dan ongetwijfeld meer en meer gedrongen gevoelen, om de grootsche voorbeelden van deugd, opoffering en volmaaktheid, welke de li. Kerk ons in hare Heiligen laat bewonderen, onvermoeid en met opgewekt gemoed na te volgen. De voorwaarden zullen ons dan niet zoo moeijeliik te vervullen toeschijnen, waarvan de Goddelijke Leermeester ons tijdelijk en eeuwig geluk heeft afhankelijk gemaakt en welke het Evangelie op Allerheiligen telkenjare voor onzen geest terugroept: „Zalig zijn de armen van geest, want het rijk der hemelen behoort hun toe" „Zalig zijn de zachtmoedig en, want zij zullen het aardrijk bezitten.” „Zalig zijn zij die weenen, want zij zullen vertroost worden." „Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de regt – vaardigheid, want zij zullen verzadigd worden." „Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven „Zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien." „Zalig z'jn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden „Zalig zijn zij, die vervolging lijden om, de regtvaardigheid, want het rijk der Hemelen komt hm tos." (1) Doch niet alleen het voorbeeld der Heiligen zal ons sterken in onze zwakheid; wij kunnen ook rekenen op (1) Matth. V: 3—lo. hunne magtige voorspraak. Yoorgelicht door het onfeilbaar geloof der Katholieke Kerk mogen wij ons verzekerd houden, dat onze verheerlijkte broeders en zusters onzer indachtig zijn, dat ons geluk ook hun ter harte gaat, dat zij de gebeden hooren, welke wij tot hen stieren en dat zij onze wenschen, door hunne voorbede ondersteund, brengen voor den troon des Almagtigen, Welke die smeekingen voorzeker zal verhooren, wanneer de vervulling onzer verlangens bevorderlijk kan zijn tot ons waar geluk. Zonder in eene ontwikkeling te treden van de gronden, waarop het geloof der Kerk aan de voorspraak der Heiligen steunt, meenen wij hier de vraag te mogen stellen: Wie onzer beseft met ten volle liet bij uitnemendheid redelijke van dat geloof? Wij kunnen toch reeds voor het verkrijgen van tijdelijke gunsten en voorregten veel, ja vaak alles verwachten van de tusschenkomst dergenen, die ons kennen en ons genegenheid en liefde toedragen, doch die tevens door hunne eigenschappen of verdiensten de achting of liefde van, en eenen belangrijken invloed op den uitdeeler dier gunsten of voorregten hebben verworven. Met hoeveel grooter vertrouwen mogen wij ons dan niet verlaten op de voorbeden van hen , die onze zwakheid uit eigen ondervinding kennen, die oijs in hunnen verheerlijkten staat met gelouterde, volmaakte liefde be minnen en, door hunne verdiensten, zich de hoogste belooning van den Uitdeeler aller goede gaven hebben waardig gemaakt ! Vieren wij dan het Jfeest van alle nei.igeu, onze H. Moeder de Kerk het van ons vraagt. Vestigen wii onze oogen op hen, die ons zijn voorgegaan in den strijd, doch tevens in de overwinning en wier hoofden met onverwelkbare lauweren ZLjn getooid. beijveren wij ons, om hunne deugden zoo veel mogelijk ook tot de onze te maken en smeeken wij met geloof en vertrouwen hunne vermogende voorspraak at. Ue strijd mag dan heet, misschien hardnekkig zijn, doch wij zullen sterkte vinden in de beschouwing der belooning, die ons wacht; wij zullen ondersteund worden door de krachtdadige gebeden der verheerlijkte ledematen van Jesns’ Kerk, wier innigste wensch het ongetwijfeld is, dat wij, na dit kortstondig leven, in alle eeuwigheid met hen den Drieëenigen God en in Hem Alles mogen bezitten. GEBED TOT ALLE HEILIGEN. (Van den H. Laurentius Justinianus). O, gelukzalige Heiligen, die de zee van dit sterfelijk leven gelukkiglijk zijt overgestoken en verdiend hebt in de veilige haven der eeuwige rust en van den eeuwigen vrede aan te landen! Gij behoeft over uzelven niet meer bekommerd te zijn, zijt het alzoo over ons. Gij zijt in het zekere bezit der onvergankelijke glorie; slaat uwe oogen op onze ellende, wij smeeken het u in den naam van Hem, Wien te aanschouwen uwe eeuwige gelukzaligheid en vreugde uitmaakt. Ziet ons hier op dien grooten oceaan, waarop reeds zoovele onvoorzistisen schipbreuk leden, geheel alléén met onze zwakheid, o alle Heiligen des Hemels, bidt God, dat Hij, door uwe tussckenkomst, ons scheepje redde en het met Zijne goddelijke Hand voortstuwe naar de zoo zeer gewenschte haven der eindelooze gelukzaligheid. Amen! De beloonde Trouw. Eeue bejaarde Mevrouw, die in eene der naauwe straatjes van de voorstad St. Jacques te Parijs woonde, deed, nu drie jaren geleden, een jong meisje uit Bretagne komen, om het bij zich in dienst te nemen. Die Mevrouw was met rijk: haar geheele fortuin bestond in een jaarlijksch inkomen van 3000 Franken, ongeveer 1400 Gulden Nederl. Zij moest het alzoo in haren stand al vrij zuinigjes aanleggen, om hare nederige huishouding in orde en zich zelve buiten schuld te houden. Het meisje, dat haar door eene harer vriendinnen werd toegezonden, heette Périne; het was eene wees en, naar men zeide, een voorbeeld van braafheid en godsvrucht. Mevrouw X. ... vond zich in hare verwachting niet teleurgesteld; want waarlijk de kleine Périne was spaarzaam, netjes, ordelijk en arbeidzaam, dat het een lust was om te zien. Een jaar ging alzoo in de gelukkigste zamenleving voorbij, toen op zekeren morgen Mevrouw X .... met een ontsteld gelaat te huis kwam en het meisje met bewogen stem toesprak.- «Mijne arme Périne, ik moet u uit mijne dienst ontslaan .... gij moet vertrekken.... van daag zelfs”.... «Gij stuurt mij dus weg, Mevrouw 1” riep het meisje onder een vloed van tranen. //Ach neen, Périne” hernam Mevrouw, zelve in tranen losbarstende, //ik stuur u niet weg; maar ik kan u niet langer in mijne dienst houden;... ik ben ongelukkig: mijne geheele fortuin, al wat ik bezat is reddeloos verloren.” En werkelijk, zij had zoo even het berigt ontvangen, dat haar geheele vermogen door een bankroet was ten gronde gegaan. #O, als het niets anders is,” antwoordde Périne heel kinderlijk, terwijl zij hare wangen afdroogde, «dan kan ik toch wel bij u blijven; gij hebt op uwen leeftijd immers iemand noodig om u op te passen.” «Ach, lief kind, gij begrijpt mij niet,” hernam Mevrouw tot in haar hart getroffen, //ik kan u geen loon en zelfs niet eens den kost meer geven.” «Dat komt er niet op aan, Mevrouw,” zeide het goede meisje, «gij hebt immers wel voor mij de plaats mijner arme moeder willen innemen; nu wil ik u ook verzorgen , gelijk ik het Tiaar gedaan zou hebben, wanneer de goede God mij haar gelaten had. Ik zal voor ons beiden gaan arbeiden.” En wat Mevrouw X.... er ook tegen wilde inbrengen, Périne verhuurde zich van stonde af aan bij eene in de buurt wonende fruitvrouw, die eene werkmeid noodig had. Zij bedong echter van hare nieuwe meesteres de toestemming, niet alleen van des avonds naar de woning van Mevrouw X., . terug te mogen keeren en er den nacht door te brengen, maar bovendien van dagelijks een uur aan het in orde houden van hare huishouding te mogen gaan besteden. Al wat zij op den dag en zelfs gedurende een groot gedeelte van den nacht met handenarbeid verdienen kon, wendde zij aan tot onderhoud en verzorging van hare vroegere meesteres, aan wie zij zich als aan hare eigene moeder geheel en al had toegewijd. Die edele zelfsopoffering, welke twee jaren lang aanhield, zonder een oogenblik te verflaauwen, is thans door Gods bestiering waardiglijk beloond geworden. In de maand Maart laatstleden, is plotseling een broeder van Mevrouw X... kinderloos en zonder testament komen te sterven. De geheele bezitting van dien broeder, met wien Mevrouw sedert jaren in onmin leefde, en van wien zij nimmer verwacht had nog iets ter wereld te zullen erven, is nu aan haar als wettige erfgename vervallen en daarmede een inkomen van tienduizend Franken sjaarsverzekerd. Hare eerste zorg was nu de goede Périne als hare dochter aan te nemen, even als deze haar, in haren ongelukkigen toestand als moeder had aangenomen. De akte van aanneming in be hoorlijken vorm opgemaakt zijnde, geniet Périne thans eene opvoeding, geëvenredigd aan haren stand, en heeft zij de schitterende toekomst van eenmaal de erfgename te zijn eener bezitting van tweemaal honderd duizend Franken. Wat schoone belooning! maar hoe oneindig schooner zal de belooning zijn, door den goeden God aan de verhevene deugd der brave Périne in den hemel te geven. Algemeene Slaat van de bevolking der Aarde. Dit de werken der beste aardrijkskundigen en uit de geloofwaardigste bronnen heeft men het navolgende opgemaakt: De aardbol wordt tegenwoordig bewoond door 1,288 millioen menschen, waarvan 369 millioen tot het Caucasische, 552 millioen tot het Mongoolsche, 190 millioen tot het Ethiopische 176 millioen tot het Maleische en 1 millioen tot het lndisch-Amerikaansche ras behooren. Door deze onderscheidene rassen worden gezamentlijk 3642 talen gesproken en 1000 verschillende godsdiensten beleden. Het aantal sterfge vallen bedraagt over de geheele aarde ongeveer 33,333,000 per laar, alzoo ongeveer 91000 per dag, 3700 per unr, 60 per minuut èn 1 per sekonde. De geboorten bijna m evenredigheid staande tot de sterfgevallen, zoo kan men aannemen, dat bij elk onzer polsslagen een menschelijk schepsel sterft en een ander geboren wordt. , De gemiddelde duur van ’s menschen leven, over de geheele aarde genomen, is 33 jaren. Een vierde gedeelte van de bevolking des aardbol* sterft vóór 7 jaren -en de helft vóór de 17 jaren bereikt te hebben. Op de 10,000 personen bereikt er slechts 1 den ouderdom van 100 jaren; op de 500 slechts 1 dien van 90 en op de 100 slechts 1 dien van 60 jaren. De gehuwden leven gewoonlijk langer dan de ongehuwden, en een mensch van lange gestalte bereikt een hoogeren ouderdom dan iemand van korten lichaamsbouw. Op de 1000 personen zijn er 65, die zich in den echt begeven en de meeste huwelijken worden aangegaan in de maanden Junii en December. _ .. , De kinderen, die in de Lente geboren worden, zijn doorgaans sterker, dan die, welke in de andere jaargetijden ter wereld komen. De geboorte en de dood vallen het meest voor gedurende den nacht. De aard der betrekking, welke men vervult, oefent een’ grooten invloed uit op den duur des levens: zoo heeft men opgemaakt, dat van de 1000 personen, in de navolgende betrekkingen geplaatst, den ouderdom van 70 jaren bereiken, onder de priesters 42, de landbouwers 40, de handelaars en werklieden 33, de soldaten en dienstbare Ïiersonen 32, de werktuigkundigen en regtsgeleerden 29, de eeraars 27. de geneesheeren 24, zoodat juist zij, die hun leven besteden om dat van anderen te rekken, zelven het kortste leven. Er zijn op aarde 335 millioen Christenen; 5 millioen Israëlieten; 60 millioen belijders der verschillende Aziatische gods- en godendiensten; 160 millioen Mahomethanen en 200 millioen Heidenen. Van de Christenen behooren er 170 millioen tot de Eoomsch Katholieke godsdienst, 76 millioen tot de Grieksche geloofsbelijdenis en 80 millioen tot de Protestantsche geloofsleer. BLADVULLING. Een Katholiek weeskind werd door zijne onkatholieke voogden naar eene Protestantsche school gezonden. De meester, zich willende overtuigen, hoe het met de godsdienstige opvoeding van het kind gesteld was, ondervroeg het naar de gebeden, welke het te huis geleerd had. De jongen begon onverwijld liet «Onze Vader” op te zeggen en wilde er dadelijk het «Wees gegroet, Maria” op laten volgen, toen de meester hem eensklaps in de reden viel, zeggende: «ho, vriendje, dat laatje maar weg, wij hebben hier niets met de Maagd Maria te maken.” —De jongen ging onmiddelijk over tot zijn «Ik geloof in God den Vader;” doch, toen hij aan de woorden gekomen was: «Hij is ontvangen van den H. Geest, geboren.....” zeide hij met een schalksch gezigt: «Hoe nn , meester? moet ik Maria nu weer overslaan?” De meester wist niet wat te antwoorden, maar leverde al wederom een sprekend bewijs van bet tegenstrijdige in het Protestantisme, dat oók in zijne geloofbelijdenis de H. Maria als de Moeder van God erkent, doch weigert haar als zoodanig met den Engel te groeten of met de Katholieke Kerk te vereeren. de goede zaaijer. Tweede Jaargang. Korte verklaring der Christelijke Geloofscn Zedeleer. OVER HET LEZEN VAN DEN BIJBEL. 11. Er zijn onkatholieken, die ten laatste hebben erkend dat de aanklagt Je Katholieke Kerk verbiedt het lezen van den Bijbel" lasterlijk is, maar met nalaten, de beperkende wet der Kerk aangaande de lezino’ der H. Schrift ten strengste af te keuren. Toch° behoeft men slechts vlugtig de redenen na te gaan, welke de Kerk bewogen hebben die door ons verklaarde wet te geven (1), om in te zien, dat zrj, als immer, alleen uit liefde voor de glorie Gods en voor het heil harer kinderen handelde. Zij oordeelde, dat een onbeperkt verlof aan iedereen, om te lezen eiken Bijbel, in de moedertaal, zonder de minste ophelderende tekstverklaringen, ook eene oorzaak was van Lllooze leerstellige en zedelijke afdwalingen. De geschiedenis der hervorming staaft de juistheid van f oordeel, i/lo hervormers den Biibel aan Naauweliiks hadden de nervormeia u j hunne volgelingen in handen gegeven of de tegenstrijd digste verklaringen van den Bijbeltekst, tien ’so' honderdvoudig opgevat, hadden de koppigste verdedi- misleiding der -goede gemeente"? De Goede Zaaijeb. 11. I gers. De zestien eeuwen lang aangenomene en beminde Christelijke waarheid werd verminkt of geloochend en de meest onzinnige en afschuwelijke dwalingen, erger nog dan de hoofden der ketterij hadden gepredikt en soms door hen, zonder gezag en daarom zonder vrucht, werden veroordeeld, waren verspreid. En die dwalingen werden met een beroep op den Bijbel verdedigd.
| 49,250 |
MMUBVU02:000010056_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,868 |
Spel- en taaloefeningen voor de lagere school, ten gebruike bij het lezen en schrijven
|
Helten, W.L.M. van
|
Dutch
|
Spoken
| 6,934 | 15,282 |
■ r' ■ *■ - ** ' U- •• Ctaristelük Onderwfjs f 5) Verbeter de spelfouten, die gij in de meeste der voigeüde woorden vinden zult, en zeg bij elk woord, waarvan gij het weet, tot welke soort het behoort: aijrn, aauöagt, aanhtagt^ aanlhmts, aarlbol, acljbaar, aarbsuakr, adjïtc, abcrre, afgrout, afödjtjö, itkoorï», akfettt, alarm, almagt, april, atcft, altans, ambagt, arbtjö, baaltc, boofdjap, bcïiaarö, brDrorft, betiaantoli,* bcrgplaas; brrjrm, brrmt, bintonw, blefkfclb, boomgaart, brrrtte, brrinaalt, bicgftorl, brafdjrr, buskruit, blaasbalk, bloosljooft, bluefen, bóobstnau. (*) 6) Van het werkwoord schilderen komt het zelfstandignaamwoord schilder. Maak zoo ook zelfstandige naamwoorden van de volgende werkwoorden: visschen, verven, jagen, behangen, bakken, maaien, snoepen, ontvangen, arbeiden, aanbidden, bedotten, bedriegen, beschermen, beschikken, bewonen, deelen, dichten, dweepen, heerschen, kruien— Nu nog van: babbelen, bedelen, bedienen, beoefenen, dienen, duikelen, goochelen, handelen, hengelen, huichelen en eigenen. 7) Ontleed de volgende zinnen: Het meisje naait. De jongen leert. Het kind drinkt. Huilt Piet? Sterft de hond? Valt Mietje? Vul daarna de 10 eerste zinnen in No. 1 met een voorwerp aan, dat is: met een woordje, dat bepaald zegt, wat geschilderd, wat gekuipt, in het algemeen, wat dooiden werker bewerkt wordt; b.v.: De schilder schildert (wat?) een rijtuig. De kuiper kuipt (wat?) een ton, enz. 8) Verbeter: ballekon, bruiloft, belhamel, beedevaarl, tialiel- (*) Bij de behandeling der Nummers ter verbetering opgegeven, schrijve de Onderwijzer een woord op het bord. Nadat de leerlingen de fouten hebben aangewezen; over de beteekenis, soort van woord, enz. gesproken; en het woord verbeterd opgeschreven is; worde het door de minder gevorderde leerlingen op de lei, en door de overige in een opzettelijk daartoe bestemd schrift, nageschreven. Dit sclirijfboek voor de leerlingen blijvende waarde hebbende, worde hun, onder voorwaarde dat het netjes jij, in eigendom afgestaan. ' Naarmate de leerlingen in staat zijn de navolgende vragen te beantwoorden, wensehen wij die steeds bij onze oefeningen als opgegeven beschouwd te zien: a. Kunt ^ij een woord van dezelfde, nagenoeg dezelfde of ook tegenovergestelde beteekenis geven? S. Waarvan is dit woord afgeleid, of welke woorden kunnen van dit woord afgeleid worden? c. Kan dit woord veranderen, en op welke wijze? cl. Geef een zin, waarin dit woord voorkomt, en breng dien zin in de verschillende vormen? e. Welke plaatsverandering hebben de deelen van den zin door de omzetting gekregen? Wij gaven daarom achter de oefeningen nog een lijst van woorden, waaromtrent dezelfde vragen kunnen gedaan worden. 54) Verbeter: ïmgeflagt, ïtattnjdifke, itrömg, nirmröitl, nonnenfcl, tiutelloos, nootlotig, ttotaaree, notenboom, oeffrttaar, oliefant, omklertfcl, otnflaglig, onbenoeutb, onbekrompen, onjinntg, oogetmar, oosteuiinii, opperljooft, opgetoogen, oogeblik, oocdjempt, omligt, orgellift, oslebloeö. 55) De Zelfstnw. hebben drie geslachten, die men Mannelijk, Vrouwelijk en Onzijdig noemt. •— Maak de volgende eens Vrouwelijk en daarna Onzijdig door er verkleinwoordjes van te maken: abt, baas, bruidegom, beer, boer, broeder, bedrieger, christen, doffer, dief, discipel, dienaar, ezel, engel, Fries, Franschman, graaf', gemaal, gek, gezel, haan, herder, hertog, hert, hengst, Heiden, held, heer, herbergier, hoogepriester, jood, Israëliet, jongeling, jongen, jonkheer, kok, knecht, koning, kastelein, koopman, keizer, leeuw, lijder, monnik, man, meester, neef, neger, oom, pauw, priester, profeet, pronker, prins, regent, ram, reus, slaap, slager, tijger, tooneel, speler, snoeper, vriend, vijand, vorst, voogd, vader, woerd, waard, wolf, winkelier, vanger. 56) Uit hoeveel letters bestaat ons Alphabet? Hoeveel klinkers hebben wij in onze taal? Hoe noemt men de overige letters? Verdubbel den medeklinker in de volgende woorden: Babel, kabel, ader, beden, reden, waden, paden, dagen, leger, logen, rafelen, wegen, zegen, aker, baker, braken, beken, doken, haken, kweken, leken, loken, maker, poken, roken, reken, smaken, slaken, steken, stoken, streken, treken, waken, wraken, vaken en zaken. Zeg nu de beteekenis der gegeven en der gezochte woorden, en daarna de beide deelwoorden der werkw., die in deze oefening voorkomen. 57) De tafel is vierkant. De knikker is... . Het vuur is heet. IJs is .... Houtskool is zwart. Sneeuw is ... . Wat is van de onderwerpen gezegd ? Voeg nu het gezegde als bepaling' vóór het onderwerp, en vul den zin met een nieuw gezegde aan; b. v. De (vierkante) tafel is bruin. Ontleed die zinnen en onthoud, dat de bij het onderwerp gevoegde woordjes ook Bijvoegelijke naamwoorden heeten. Waarom? Schrijf nog eens zes bijv. naamw. vóór het 'woord vader, en plaats er een gezegde achter. 58) In No. 52 en 53 spraken wij van de deelwoorden. Zij worden ook als bijvoegelijke naamw. gebruikt, door ze als bepaling bij een zelfstnw. te plaatsen; b. v. etende en gegeten zijn de deelw. van eten. Zeg ik nu: Het etende kind is achterover gevallen; het gegeten brood moet nog betaald worden, dan zijn het bijvoegelnw. Schrijf nu eens 6 zinnen met een tegenw. en 6 met een verl. deelw. als bijvoeglnw. 59) \ erbeter: palisade, praalgraaven, partijganger, pantj eshuis , pappegaai, parrade, parradijs, parrasol, pattriot, pausselijk, pellerien, pennemes, pennebak, pennenschacht, perenboom, perkkement, perzikkepit, peetenwei, phootograaf, pijpendop, plaagerij, pomade, popespel, poppulier, porcelein, poüterij, posteljon. 60) Schrijf 10 verleden deelwoorden op d, 10 op t en 10 op en uitgaaande; 10 werkw. in den verleden tijd met dd en 10 met tt J als: ik schudde, ik vluchtte. Nu nog 10 mannel.-, 10 vrouwel.- en 10 onz. zelfstnw. 61) Verdubbel de medekl.: alen, balen, halen, helen, holen, kwalen, malen, molen, schelen, schalen, spelen, scholen, talen, telen, stelen, velen, valen, walen, zwelen, hamen, komen, kramen, ramen, banen, henen, manen, spanen, wanen, sparen, wonen, zonen, gapen, kapen, knapen, kropen, nopen, stalen, schapen, schropen, schepen, slapen. 62) Ontleed: De groote hond bijt het kind. De ijzeren pot is verkocht. Het gouden doosje is gestolen. De oude man drinkt koffie. De luie jongen verzuimt zijn werk. Maak die zinnen vragend, daarna ontkennend en eindelijk vragend ontkennend \ b. v.: Bijt de groote hond het kind? De hond bijt het kind niet. Bijt de groote hond het kind niet? 63) Maak de beide deelwoorden en de twee bekende tijden der werkw. in No. 37. — Waarom kan men den tweeden persoon enkelvoud weglaten1 *) 6;i) Verbeter: jjrtnltpttttl, piotcfor, tirooinftf. prOOüifjif, jmiimetaart, prttllfitmanö, rammenas, rattthrntö, rftmiiibel, regmitg, renbmeester, rrparafie, rfttjemfrh, robbejagt. rothfcclooe, rolenör, rootborsjr, rottciwal, rojrublab, rojchraits, ntjjfcet, fabbatrris, fakrrment, fapcrlüot, falaör. 65) Ik loop, liep, heb geloopen. Dit kan men ook schrijven: Ik ben loopende, was loopende en ben loopende geweest. — Schrijf zoo de werkw.: spreken, lezen, graven, rijden, gieten, vallen, raden, roepen, tobben, branden, dulden, leven. Doe dat ook in den 2n en in den 3n persocfa enkelvoud. Bij welke der boveng. werkw. kan een lijdend voorwerp komen; bij welke niet; en vóór welke kan men het terugwerkende pers. voornw. zich, plaatsen ? *) Deze oefening late men dagelijks, van een of twee werkw., 200 mogelijk voor den schooltijd, op de lei te maken. Men schrijve daartoe elke week, naar w'illekeur of uit de door ons gegeven lijst, 10 werkw. op het bord, die bij het einde der week herhaald worden. 66) Verdubbel de medekl: aren, baren, doren, naren, schuren, schoren, sparen, toren, varen, waren, boter, beten, eter, laken, laten, maten, pleten, poten, praten, raken, schoten, veter, vaten, vloten, weten. Voeg bij de volgende woorden cïi. of verwissel de in oli: as, bos, was, mars, wassen, egt, gelag, lag, ligt, nog, trots, steeds, ginds, tas. 67) De groote man zingt mooi. De kwade hond blaft hard. De dikke boom groeit langzaam. De zwarte beer bromt vreeselijk. De kleine Piet schrijft (hoe?) .... Het zieke kind slaapt (hoe?) .... Vul die zinnen in en ontleed ze. Wat doet de de man? mooi zingen. Wat doet de hond? hard blaffen. Schrijf zoo ook wat de andere onderwerpen doen. De bepalende woordjes bij het werkwoord heeten ook bewoorden. Waarom? Maak nu 6 zinnen, waarin dezelfde woordjes bijv. nw. zijn. 68) Verbeter: savonnet, schaggeraar, schandalig, schapenbout, schenketel, scheurpampier, schijndooije, scheinhijlig, schilderij, schobejak, schrijf gerij, schroomelijk, schuitenvracht, schutterij, sekkondant, sekkonde, Sebtember, sjouwerij, sloletje, slagtoffer, slaailepel, slangentong, slangekruid, slaapperig. 69) Schrijf de volg. icerlac. als in No. 65 : blinken, steken, treden, dragen, drijven, kruipen, vangen, laten, loopen, wedden en wetten. — Kunt gij de bedrijvende werkw. in deze oefening ook noemen en in den lijdenden vorm overbrengen? Hoe schrijft men den 3n pers. van de werkw.: kunnen, mogen, willen, zullen en zijn. 70) Ontleed: Ik verkoop mijn huis, gij verkoopt uw huis niet, verkoopt zijn huis zeker, zij verkoopt haar huis morgen, wij verkoopen ons huis nooit, zij (mannen) 'verkoopen hun huis duur, zij (vrouwen) verkoopen haar huis gaarne. l)e woordjes voor het voorwerp, duiden aan wie het huis bezit zijn daarom bezitting aanduidende of bezittelijke voornaamwoorden. 71) Maak zelfstnw. op aar, er? of ier, der, i*y, ary van de volgende werkwoorden: aanbidden, bakken, metselen, minnen, leeren, moorden, rammelen, rekenen, rijden, roeien, roepen, harpoenen, huren, herbergen, regeeren, reizen, ronselen, snuffelen, rooven, ruiken, schrijven, stamelen/ stempelen, sjouwen, sleepen, snuiten, smeden, sukkelen, stampen, stoffen, stoffeeren, strijden, treuzelen, tuimelen, twijfelen, vereeren, verzamelen, vechten, verkoopen. 72) Wat zijn volkomen, wat onvolkomen klinkers? Verdubbel den klinker in: beren, delen, gene, helen, heren, kweken, leken, lenen, reden, slepen, weken, weren, betogen, beten, hopen, horen, kolen, koper, kloven, logen, poten, roven, schoten, slepen, slopen, sloven, stropen, tonen, zogen. Zeg nu de beteekenis der opgegeven en der gemaakte woorden. 85) Woorden, die op verschillende wijze geschreven worden: drab of drabbe; zoo ook: krib. kwab, neb, web, sneó, schub, gewei(de), mud, ro<7, plag, oo& oplaag en toelaag of lage, hak(ke) bord, wik(ke), gram(me), her(re), ver(re), ƒ gave, (>ƒ hoeve, proef of proeve, brak of barak, kraf of karaf, paarl of parel, paarle of parelmoer, voorn of voren, hoorn of horen, lantaarn of lantaren. 86)_ "Verbeter: tfitjfloos. tien niet, tijgcriu, tilbttrrij, toberij. togtgcnoot, tócgeueltjk, tuepasrtiig.'toerijkenï), tolenaar, tomenloos, toomtecllift, toocnaar, traktaat, traktement, trek etui, trekoooget. troumroeltoos, tnimmelaar, tulpenbol, tasfenïieks, troeeöërlei, tmijffeljutijt, tuieegeoegt, itieloof. 87) Ontleed: De vrouw, icelke hier was, is teruggekomen. -De man, die dat weet, is weg. Het meisje, wier moeder dood is, is ongelukkig. De jongens, die op straat loopen, leeren niet veel goeds. De cursieve woordjes, die betrekking op het onderwerp hebben, worden betrekkelijke voornaamw. genoemd. {Breng die zinnen in het meervoud.) Zulke bepalingen tusschen twee komma's, zijn tusschenzinnen, waarin het betrekk. voornw. Onderwerp is. Bij de 5 bekende soorten van voornaamw. rekende men nog de wederkeerende; zie No. 46; als in: zich wasschen. 88) Schrijf de volgende woorden met t in plaats van d en zeg de beteekenis der verschillende spelling: bond, blood, bid, bod, bind, deugd, gemoed, geschud, graad, hard, koud, kruid, i laad, lood, lied, moed, mild, nood, pond, rad, reed, speld, i snood, vlood, wed, wild, wad, wand, Zweed, i 89) Woorden, waarin wel een e gelascht wordt: aanschouw(e)lijk, I bank(e)roet, gard(e), hoog(e)lijlc, huis(e)lijk, kalefateren, knars(e)been, komijn(e') kaas, leus of leuze, merel of meerle, pnjs(e)lijk, paus(e)lijk, \perzik(e)boom, stoor of storeloos, ticeeling(e) uitgift(e), uur of ure, \verkies(e)lijk, vorm(e)loos, vreugd(e), wijs of wijze, wees of weeze, WV■ of wijle, wraak of wrake, zevend(e)half 90) Er zijn drie woordjes, die lidwoorden heeten. Zij zijn: de, het en een. De burgemeester heeft de koorts. De kerk gaat uit. Het kind schrijft een schrift. Leert de kleine Piet muziekVangt de oude kat een muis ? Heb ik het geld genomen.-' De en het zijn bepalende lidwoorden; waarom? — Een is onbepalende, b. v.: Ken burgemeester heeft de koorts. Een kerk jpaat uit. Een kind enz. enz. (Herhaal No. 81.) 91) Verbeter: uitspansel, uitwerkking, ullevel, unieform, vaad'cater, vakkatisie, vaagenbond, valkejagt, varkeskost, veüligheid, veellerhande, veelvuldig, venduuhuis, verbonskist, verbreeking, verheltheid, verdiepping, vergaardsel, vergenoegt, vergietest, verylasel, verheevelling, verjaarsfeest, verknogtheid, verkwister. 92) Ontleed: De ritmeester transporteert het buskruit. Mijn jas is fonkelnieuw. Hij sloeg zijn hond goedsmoeds met een knots. Iedereen haat den veinzaard. Kinderen nemen niet gaarne wormkruid. Rattenkruit is zeer gevaarlijk. Die beeltenis is van Moe. De dorpsschool is afgebrand. 93) Noeih bijwoorden, die het tegenovergestelde beteekenen van de volgende: achter, boven, dikwijls, ergens, fluks, gauw, hier, immer, ja, krom, langzaam, minder, nooit, omhoog, rimpelig, schielijk, toen, uiteen, verstaanbaar, weder. Plaats ze allen bij een werkwoord in de onbepaalde wijs, en zeg ook, welke dezer bijwoorden verbogen kunnen worden. (Herhaal No. 74.) 94) Met of zonder Tl: boekske(ri) , dochterlce, gaaike, kindeke, eike(n) krans, ganze(ri)bek; zoo ook: geiteleer, messe, koker, osseleer, robbespek, schapeleer, vossebout, zwanedons.— (met tïn) arm(en)hiris, broekstof, koekbakker, lesboek, meesttijds, reevleesch, stoeldraaier, weduwJonds en zeilmaker; fiio) annviinnelijk, kenlijk, manlijk, overwinlijk, panlikken, zonlicht en les(sen)boek. (Herhaal No. 80.) 95) Vul dezen zin met 4 ver&chïllende gezeyden aan: De meid .... visch. Den volgenden met 4 verschill. voorwerpen. De knecht haalt .... Nu met 4 onderwerpen en 4 voorwerpen: .... koopt.... Schrijf die ainnen nu in het meervoud en zet ze op de verschillende wijzen om. Ontleed daarna van elke soort een. (Nog eens mondeling No. 60.) 96) Verbeter: DtTocloos, ücnoanfcftljayi, ocrjockfdjrif, «ecjeltg, «trrlccöig, tnjgruüoom, uillen), mngrrljoct ■ flinkcbaan, molicr, Btficte, "itjlaggcithoorö, fllrrslclijk, ultjcrij, oltcgcitkop, jjlocipctwtcr, lilngtcling, uoööciwicrk, uolljaiiöbtgT oollrötg, tiohuitsfdjcn, uouMlittg, Doonocutfd. 97) Volgens de nieuwe spelling schrijft men bochel in plaats van bogchel. Welke woorden weet gij nog meer? Geef verkleinw. op kje-, als: krakelinkje, spierinkje. Tot welke soort van woorden bekooren de volgende: wat, waarmede, wanneer, wie, hoe, hoeveel, waar, waarheen, waardoor, waarvan, waarin, waarop, waaraan? Waartoe dienen deze woorden bij de redekundige ontleding? Geef voorbeelden. (Herhaal No. 83.) 98) Plaats de volgende woordjes bij een zelj'st. nw. en dan weder bij een werkwoord: goed, scheef, aardig, valsch, bleek, vol, warm, bruin, scherp, zuiver, dwaas, nat, trouw. Beproef ook woorden te vinden, die het tegenovergestelde beteekenen. 99) Schriftelijk of mondeling zinnen te maken, waarin de volg. woorden voorkomen: bind, bint. bindt, bont, bond, bondt, bout, bouwt, bloed, bloedt, bloeit, hoed, hoedt, luid, luit, luidt, voedt, voet, voed, voeden, voedden, zout, zoudt, schud, schut, schudt, vlied, vliet, vliedt, woede, woedde, vaten, vatten, vatteden, duit, duid, duidt, duidde. 100) Woorden van tweeërlei spelling: buiten(s)tijds, geslacht(s), raag(s)hoofd, ring(s)wijze, zeg(s)wijze, broeikas(t), horizon(t), kle(t)snat, werpspie(f)s, genees- geneselijk, graaf- grafelijk, havezate of zaat, hoos of hozeband, raag of ragebol, ros of rozemarijn, vacatuur of vacature. 101) Maak 6 zinnen met een lepaling bij het Ollderwerp, bij het gezeyde, en bij het voorwerp, en ontleed ze. Schrijf 6 zinnen, waarin de woorden: de vader, de broeder, de zoon, de man, de knecht en de herder als onderwerp en dan weder als voortcerp voorkomen, en plaats vóór die woorden telkens een bijvoegnw. b. v.: de goede vader; ik zie de(n) goede(n) vader. (Herhaal No. 87.) 102) \ erbeter: voorberigt, voorgeevel, voorkomend, voorstander, voortvarend, vooricentsel, vossenstaart, vreesselijk, v riende kring, vriendschapbatid, vrouwenbeeld, vuillaardig , icaatersnoot, waarneemer, icelriekkent, werktuigelijk, wervelwint, wespenest, wetelijk, wiegenlied, wijsselijk, wilgenboom, Kinkellier, icuordelijst. 103) Plaats de voorvoegsels "wan, mis of on, vóór de onderstaande woorden en zeg de beteekenis: bedrijf, begrip, betaling. baksel, daad, beleefdheid, gebruik, gedrag, gewas, gunst, dank, deugd, diepte, gedrocht, geluid, diepte, ding, eer, leider, rekening, gunst, hoop, kant, klank, geloof, geluk, gemak, genade, slag, stap, orde, gerief, kunde, macht, trouw, schepsel, smaak, tucht, verstand. 104) Tweeërlei spelling: arre of narrenslee, canaille of kanalje, cichorei of suikerij, catholiek of katholiek, elkander of malkander, feniks of phoenix, geginnegap of gab, gitte- of guttegom, gif of gift, honig of honing, heer of heir, kleen of klein, hiëroglijphe of glief, kruiden of kruiderazijn, kruid of kruiderkaas, kwispe(t)door of lul(d)er, miauicen of miaauwen, moerbezie of bei, oker of okkernoot, outaar of outer, parapluie of plu, peluw of peuluw, ple- of pleizier, poeder of poeier, pons of punch, porselein of postelein, romer of roemer, rommelzoo of zooi. 105) Bij de ontleding der volg. zinnen leeren wij u nog twee soorten van voornaamw., die men vroeger bij andere soorten rekende; 1 bepalende-, als: degene of diegene, die gestorven is, was rijk. Hij is dezelfde man, die mij geslagen heeft. Zulk of zoodanig een kind bemin ik niet. Dusdanig of dergelijk werk begeer ik niet. 2, onbepaalde■ Men heeft daar een sloot gegraven. Iemand heeft mijn hoed vertrapt. Het zal wel gevonden worden. Jan heeft iets gevonden. Niemand komt in huis. Ontleed die zinnen en maak er nog 5 bij. 106) Noem de lidwoorden nog eens; nu 6 zinnen, waarin het onbep. lidw. met een bijvoegnw. vóór het onderzo. en vóór hot voorwerp staat; 10 werkw. met een bijwoord er vóór; 10 bijvoegnw. in de drie trappen en de 7 soorten van voornaamwoorden? 107) Verbeter: uwnnsteekig, zaagmolen, jenïielling, jnberttar, jad)tmofööig, jantmoeeftiju, janberrtg, zitngems, $aturöag, zeoeiijk.jegenpraal, zielneriiriet, jnlmakcr, jeekerlijk, ZelfsbcJjrntD, jclföftaubig, zigtbaarljeüi, ziekenstoel. jjjne'tuiil, Zinöellijk, jinspeling. joetnloetjent, aalbesfenblab, albesfesap. 108) Ontleed: Jan telt vijf centen. Mietje, onze meid, woont twintig jaar bij ons. Mijn vader bezit vijf en twintig huizen. 11e zesde man is gedood. Dit is de 108e oefening — De cursieve woorden zijn telwoorden en even als de lidwoorden in bepalende en onbepalende verdeeld. (Herhaal No. 90 en 105.) 109) Er zijn bijvoegnw. met den uitgang: achtig, haf'tig, baar, en, ig, lijk, loos, sch en zaam. Plaats een dezer uitgangen achter de volg. woorden, en zeg de beteekenis: deel, dank, tabel, man, jeugd, "kind, behulp, krijg, leugen, gang, vader, moeder .vrucht, werk, min, hand, ouders, zicht, toon, hinder, rente, zin, genoegen, huis, boer, burger, heer, koning, vorst, diet, goud en zilver. (Herhaal No. 101.) 110) Verschillende spelling: samen of te zomen, schaft of schacht, schat of schatting, plicht, stift of sticht, schrij(de)lings, sinterklaas of sint-Nicolaas, slabbakken of slaphakken, slee of sleeuwheid, slender of slenter, spui- spie of spijgat, sta- of staan geld, staande- of staandsvoets, stad- of stedehouder, steelleden ofsteélui, siroop of stroop, schalie-of scharrebijter, snij-of snedig. 111) Ontleed: Het werk (van den goeden vader) is verkocht (aan den ouden Heer). Maak 6 zinnen met zulke bepalingen, waarin van den en aan den gebruikt worden, en beproef eens dezelfde zinnen te schrijven, met weglating der woordjes (voorzetsels) van en aan. b. v.: Het werk des goeden vaders is den ouden heer verkocht. Maak nog eens 6 bepalingen met de voorzetsels: in, uit, op, af, met en door. Jan gaat.... in .... enz. 112) Schrijf den verl. tijd en het verl. deelw. van de volgende werkw.: barsten, bakken, bannen, braden, brouwen, heeten, lachen, laden, malen, scheiden, spannen, sjouwen, vouwen, wreken en zouten. Wat hebt gij daarbij opgemerkt? 113) Verbeter: aanbeftrkn, aanbeueltngniaaröig, aanbiöbingmaaröig, aangejigtpn, aanljangeli)k, aankuiekelUna, artitufctttflijfi, «ntfsd)öituili)k, aanfpraakli)k, aitiöbcncbcö> ■ uarbbritrnpirttU, uïiuokiitfbotrfl, aartntanmgjf, aartnjkskmiör, nnrDsbrbrirgcr, aaneköotë, oprtkojfttboom. otnuraalfdjtjj, atgrtrokentjciö. afgooöenöiettet, ttftnoöcrn. afijrijelelUK. 114) Verbeter en Ontleed: Hebt gij bet tiende hooftstuk gelezen? Ik las gisteren het eerste berigt van u oom W ij hebben | meenig genoegen gesmaakt. Die arme kinderen loopen AaZ/'nakent. Ik heb het uw tienmaal gezegd. Sommige kinderen hebben al hun werk af. Zie No. 108 en noem nog eenige telwoorden. 115) De woordjes: en, of, maar, doch, want, enz. dienen lom te binden en samen te voegen en heeten daarom voegwoorden. Zij komen in deze ontledingen voor: Jan en Piet ij gaan morgen uit. Jan of Piet is in mijn kast geweest. Niet J., maar P. zal het doen. Ik kom niet, want ik heb hoofdpijn. :jIndien J. niet kan, zal P. komen. (Herhaal No. 81.) 116) Noem nu eens al de soorten van woorden of rededeelen, die wij geleerd hebben; geef van elke soort 3 voorbeelden, | als dat kan; zeg, welke van die veranderd of verlogen kunnen worden. Nu leeren wij ook de laatste soort, die tusschenwerpsels ; heeten; als: Poei! ach! o! au! ha! heisa! hoera! ah ah! ba! ;brr! paf! poef! st! klets! halt! basta! Waar zou die naam wel i van ontstaan zijn? (Herhaal No. 60.) 117) Tweeërlei spelling; tapijt of tfpeet; te huis of thuis; ter slink of tersluiks; te goed of tegoeds; inluien of luiden; vergeefs of te- | vergeefs; verf om) aaien of fooien; vermeiden) of den; vlag(ge)schip, voej (de)ren, voer of voeder, vrij(d)en, vuilnis of vullis, waard, woord of I woerd; weduwe of Meeuwtje, ziele- of zielssmart, zou of zoude, zusi of zuster, zesde of zeslhalf. (Herhaal No. 74.) 118) Nu zullen wij al de veranderingen van het lidw. en i het bijvoegnw. eens nagaan. Het onderwerp (1 naamval) is: de goede vader, het voorwerp (4 naamv.): den goeden vader, de bepalingen: (2) des goeden vaders of van den goeden vader en 3: (aan) den goeden vader. In den meerv. vorm zouden die 4 naamvallen zijn: 1 de goede, der (of van de) goede(n), 3: den goeden (of aan de goede) 4: de goede vaders. Verbuig, d. i. zeg die veranderingen van: de luie leerling, de zieke meester. 119) Geef nu de verbuiging in den vrouwelijken vorm, van: de goede moeder en de goede tafel; en in den onzijdigen, van: het goede beest en het goede werk. Bij het vrouwel. is het lidw. enkel- en meerv. de, der, der, de, terwijl het bijvoegnw. onveranderd blijft; bij het onzijdig is het lidw. het, des, het, het, en in het meerv. gelijk aan het mannelijk. Ook het vrouwel. meerv. wordt wel als het mannelijk geschreven. 120) Verbeter: aanborftigljeit, akkeöeemie, adjtertötht, af- p kapensteekeu, affdjaftitqs-genootfdjat), «fl'cfjilfmn. affdiut- 1 jcrcit, aftigtelgk, akke|tetjen, allegatie, alicranör, alöeiheilige, anuijette, appostclfdjap, apjieteeker, arenoleugel 1 asfdjepester, as|urait|ïc, banometer, bastertfuiker, beök- 1 öeekeit, beböemaker, beülegertg, begraajfeuis, beljoetöimöïiel. 1 121) Verbuig: de voorbeelden uit No. 118 en 119 met 1 het onbep. lidw. (Herhaal No. 83.) 122) Verbeter en ontleed-. Mijn postelijne kagchel is geborste. c Zij heeft zich slorzig gewassen. Ik mogt verlede week niet met i uw na Scheeveninge, maar Jan wel. Ik heb die gebrekkige man nog nooit van zijn leve gezien? De juffrou, die zich zoo bezeert had, is na het ziekehuis gebragt. Is dat dezelfde hond, die u vader meegebragt heeft? Niemand zal uw gelooven. 123) Tweeërlei spelling-, kuiken of kieken, ruiken of rieken > leugen of logen, (aard in erd), bastaard, mutsaard, pronkaard. standaard, tabbaard, {er in erd) blaffer, stakker, stumper. lombard, berd of merd, leer voor leder; zoo ook: neêr, veêr> weêr, teer, preek voor predik, leêg voor ledig, vleêr- of vledermuis, kleêr- of kieedermaker, bewaarheiden- of heden. 124) Maak de verbuigingen van No. 118 en 119 met de bezittel, voornaamw. mijn, uw, zijn en haar. 125) Dezelfde verbuigingen met het aanw. vnw. deze en die. 126) Verbeter: bfflnitteloos, be0feitaf, bejuinntgtng, blokkemaker, brterienbe|icliier, djorcolaöe. koincïiarts, ïmiuc- , melker, eeuegejhitl)eiï>, elieitimnkel, engelejang, ejeltitite- o melk, JFebntman, flesfebakje, fiesfrrek, framboojeitboöm, ga- » lanterie, gelijkfoortiq, galoyaïie, gebarentaal, geregtsDienaar » ger(ienu)ater, gejamelijk, gejegclljkljetö, grontbegtufel, karbomiaöe, Ijonknketting, Ijouöekoopmait, konpenljok. 127) Verbuig: de en deze oude hond, de en deze oude kat, het en dit oude dier; daarna dezelfde opgaven met het onbep. lidw. en het bezitt. voornw. onze. (Herhaal No. 87.) i 128) Verbeter en ontleed: Hij vertrekt, want zijn tijd is om. ' Zij komt overmorgen bij uw, indien haar broer beter word. 11 Vader en Moeder vertrekken met de schuit of per spoor, indien : de doktor het goetvind. (Nu nog eens No. 114 en 122.) P' 129) Zeg het onderscheid tusschen: ach en och; besprin- " gen en besprengen; dissel en distel; denken en dunken; drin- keu en drenken; landman en landsman; liggen en leggen; titten en zetten; mest en mist; rede, reden, reede, redens, redenen; ijs en eisch; dokter en doctor; fonkelen en vonkelen, grimlach en glimlach; houden en houwen; kennen en kunnen; klimmen en klemmen; krap en krab; kindsheid en kindschheid; 5a en naar; orde en order; tob en top; verlangen en verlengen; zege en zegen; zinloos en zinneloos; zinnelijk en zindelijk;'zoogen en zuigen; bloeden en bloeien. (Herh. No. 105.) 130) Verbuig: de en die zware steen, de en die lekkere groente, het en dit kreupele paard. (Herhaal No. 60.) 131) Verbuig ■. de vorige opgaven, met het bezitt. vnw. gijn en het vragend vnw. welke. (Herhaal No. 74.) 132) Verbeter en Ontleed-. Is u vader gisteren teruggekome? Onze oude knecht heeft deze hond gedood. Die slechte man kan nergens rust vinden. Welke verstandige vader geeft zijn kind geen straf? Wat heeft die geleerden man gedaan? Gedwonge arbeit valt dikwijls zeer zwaar. Gij en ik zijn verblijt. 133) Yerbeter: laarzetrekker, leerlooierij, leverantie, lugtverschijnsel, ligt zinnigheid, liflafereijen, lindebloesem, m ülletnoole n, naamogezethijt, neerdagtigltid, officier sabel, omwentteling, onbedagtzaam , ouderwetsheid, overtollig, regtsgeleerde, reparasie, savooijekool; schoremorie, sinaasapel, sinternieklaasgoet, slooteviaker, speelkammeraat, sukadekoek. 134) Zeg het onderscheid tusschen: hout, houd, houdt en houwt; moet en moed; hij hield en hij hieuw; veel menschen en vele menschen; ijzerdraad of ijzeren draad; godmensch en goddelijk mensch; het koord, de koord of de koorde; lokaal en locaal; komedie en comedie; kommies en commies; vleeschhouder en vleeschhouwer. 135) Verbuig: zijn en deze lakensclie jas, haar en zulk een japon, het en zijn harige vel. 136) Verbeter en Ontleed: U moeder kocht voor zeven centen saaijet. De 2e Mei, gaat ik de stadt uit. Hoeveel geschut zoude wij verlooren hebben? Is den vijand op den vlugt gejaagt? Is er iemand uit de gevankenis gebrooke? Dat aardige meisje begint aardig te breiden. Die jongman is erg vrolijk. 137) Verbuig: De dappere held, de moedige vrouw, het spelende kind; dezelfde voorbeelden ook met het onbep. lidw. en maak zinnen, waarin deze verbogen woorden voorkomen. 138) Verbeter en Ontleed: Hun oude huis word morgen afgebro- Tweede gedeelte. 146) Wat verstaat gij door: spraakvermogen, taal, levende en doode, rijke en arme, beschaafde en onbeschaafde talen ? — Wat zijn taalregels en wat noemt men spraakkunst? Wat is een woord? Welke zijn de eenvoudige letterteekens in onze taal? — Wat weet gij van de c, q, x en y, en hoe worden zij uitgesproken? — Wat zijn samengestelde letterteekens? — Hoe wordt ch, p/i, th; hoe g in den uitgang age ; hoe t in den uitgang tie en hoe ng uitgesproken? Geef van al het genoemde eenige voorbeelden. — Hoe worden de letterklanken onderscheiden? Wat zijn klinkers en wat zijn medeklinkers? Noem de 7 klinkers en geef voorbeelden, waarin zij volkomen, en daarna, waarin 5 van deze kort of onvolkomen worden uitgesproken. Wat zijn tweeklanken, en welke 5 noemt men wel verlengde tweeklanken? — Hoe kan men de medekl. verdeelen? — Welke zijn de tongletters; welke de lipletters en welke de keelletters ? — Hoe worden j en ie ook nog genoemd; hoe $ en z; hoe l, m, n, r; hoe de overige? Welke zijn de 5 paar verwante medeklinkers ? (Bij het lezen ter herhaling volge men deze orde: No. 151, 156, 161, 167. 147) Noem de 10 rededeelen nogkeens. Welke zijn de voornaamste; welke zijn veranderlijk en welke niet? Welke heeten stofwoorden en welke vormwoorden? Wat zijn zelfstnw? — Noem 6 eigennamen, 6 begripsnamen, 6 soortnamen, 6 stofnamen en 6 verzamelwoorden. Hoeveel getallen, geslachten en naamvallen hebben de znw.? —- Geef voorbeelden van de verschillende meervoudsvormen en van woorden, die twee meervoudsvormen hebben. Zeg het meerv. van: kous, kruis, struis, knots, paus, spies, polis, kers, spons, lende, tralie, lidmaat, bedrog, eer, gevoel, inleg, kunde, twijfel, mama, nota en historie. (Bij het lezen volgen de Nos. aldus: 148, 149, 152, 153, 155, 157 , 159 160 enz.) 148) Wat zijn stamwoorden; wat afgeleide en wat samengestelde woorden? Maak samengest. zelfstnw., waarvan het eerste lid een znw., een bijvnw., een voornw., een telw., een werkw., een bijwoord of een voorzetsel is; b. v. zomerdienst, grootvorst, zelfkant, eenheid, drinkwater, onderhuis, afval. Wat is rechtstreeksche en wat middelijke afleiding? Wat noemt. men het grondwoord en wat het bepalende woord? Wanneer noemt men de samenstelling eigenlijk; wanneer oneigenlijk? Welke rededeelen kunnen nog meer afgeleid en samengesteld zijn? Geef voorbeelden. 149) Wat zijn gewestelijke woorden (provincialismen)? Wat noemt men bastaardwoorden; wat verouderde en wat nieuwgevormde woorden?—Wat zijn Pleonasmen? Wat zijn Germanismen? Wat zijn zinverwante (synoniemen); wat gelijkluidende en wat gelijkgeschreven woorden? — Zeg tot welke der genoemde soorten de volgende woorden behooren: schrepel, deerne, sekte, altaar, debet, eau de Cologne, livrei, telegraaf, schaprade, ongeheveld, verduurzaamd, voorradig, toeverzicht. Nu nog de beteekenis der volgende synoniemen: aanbieden —- geven, aanbrenger — aanklager — beschuldiger, aanduiden — aanwijzen — aantoonen, aanfokken — aankweeken, aanhalen — bekeuren — beboeten, aanhang — bende — factie — partij — rot, aanhangsel — bijvoegsel — bijlage — bijdrage; zie No. 51 gelijkluidende en pag. 50 gelijkgeschreven woorden. 150) Wat is een zin? Wat moet en wat kan in een zin voorkomen? Wat zijn onontwikkelde of samengetrokken zinnen ? — Wanneer is een zin enkel-, wanneer meervoud? Wat zijn nevengeschikte bestanddeelen in een zin? Wat noemt men een dubbel onderwerp? Ontleed de volg. zinnen taal- en redekundig, en zeg tot welke soort zij behooren: Kom! Gaat gij mede? Ja. — Klopt er iemand? Neen. Willem de Zwijger werd in 1584 doodgeschoten. P. haalt zijne moeder uit de kerk. Het loopen gaat gebrekkig. Het is uw schuld. Het sneeuwt. Het walgt mij. Uw heer en meester is een goede man. Onze buurman de herbergier, gaat verhuizen. (Bij het lezend herhalen volgen de Nos. aldus: No. 158, 162, 166, 171, 177, 187.) 151) (Nieuwe spelling.) Als op de g eene t volgt, wat gebeurt er dan? Welke uitzondering is hierop?— De s volgt op t, uitgezonderd in den 2n naamv. van woorden op d, en in: gids, ginds, loods, reeds, steeds en smidse. Wat zijn verbindingletters ? Geef voorbeelden , waarin n, andere, waarin s verbindingletter is. Wanneer wordt de s weggelaten? Hoe is het met de e vóór lijk, als in moeielijk, aanvankelijk, enz? (Zie No. 94.) Hoe met de s, indien er zin op volgt; als: alleszins? Wat is een lettergreep; wanneer noemt men die open; wanneer gesloten ? Wat zijn twee- of meer lettergrepige woorden? — Geef voorbeelden van volkomen klinkers in gesloten lettergrepen; als: knaap, vloot en wieg; ook van onvolk. klinkers in ongesloten lettergrepen; als: lachen. (Uitz. Rachel en Michiel). Zie eens of de volgende woorden goed geschreven zijn: hij draagt, jaacht, klaagt, pleecht, placht, ligt, bragt, mogt, klugt. IJssel, kruissigen, eikenboom, boeremeid, apeliefde, slangewortel, kattenstaart, kurkentrekker. 152) Noem 3 mannel. waardigheden en 3 bedieningen; 3 werktuigen van werkw. afgeleid, en op er uitgaande; 3 woorden, op lm, nm en rm; 3 wortels van werkw.; 3 namen van steenen; 3 namen van boomen; 3 manl. woorden op dom.— Nu 3 vrouwel. waardigh. en bedieningen; 3 woorden op heid; 3 op ing, van werkw. afgel.; 3 op st, 3 namen van letters en cijfers; 3 namen van bloemen, vruchten of heesters; 3 vrouwel. woorden op schap. — Nu nog 3 namen van landen, steden en dorpen; 3 verkleinwoorden: 3 werkw. en 3 biivoeaiiw. als zelfstnw. gebruikt; 3 znw., van werkw. afgeleid, met het voor¬ voegsel ge-, 3 namen van stoffen; 3 woorden op dom en 3 op schap, die onz. zijn. 153) Welke der volgende achtervoegsels zijn soms of steeds het kenmerk van een der geslachten: aar, er, ier, aard, erd, age, and, de, dom, e,te, eil, el, elijn, eling, es, heid, nier, y, ik, in, ing, je, ke, m, nis, schap, ster, st, t? Hoe maakt men verkleinwoorden? Wanneer gebruikt men den uitgang ƒ e; wanneer tje; wanneer pje; wanneer etje, met verdubbeling van den voorgaanden medeklinker? Welke uitgangen zijn verouderd? (ke, ken, lijn) Hoe maakt men de woorden op ng of ing tot i verkleinwoorden? — Schrijf de verkl. woorden van: meid, jongen, vader en zuster; noem eenige, die tweeërlei vormen i h.ebben; als: dagje of daagje, glasje of glaasje, ringje of ringetje. 154) Ontleed de volg. zinnen, en zeg de beteekenis der vóór- en achtervoegsels bij de samengestelde zelfstnw.: Die aartsleugenaar heeft mijn ongeluk veroorzaakt. Die dronkaard is oorzaak van dit misverstand. Haar antwoord was ontkennend. Zijn bijgeloof is gebrek aan doorzicht. Die jongeling heeft zich het" misnoegen zijner ouders op den hals gehaald. (Herh. 150.) 155) Op welke verschillende resels omtrent de kenmerken der geslachten, maken de volgende woorden een uitzondering; bij het mant. geslacht-. (O) heerschap; (V r) gans, gier, slang, zwaan; mossel, tortel; adder, lijster, oester; (O) konijn; (Vr) 'iet is soldaat. Ik was ziek. Wij waren velen. Wie eer is UJw vader scheen knorrig. De zon scheen helder. K. wordt i , li ... ji 1 t >nn on/imi/ni f»n tr.nnrn.en. i n»i«Anr \' wnrr r. m'ihim iimtvi, i . i i ïcuucu oi./cf/ztc/f ivui wi"" ■*-- Ie laatste zinnen dezelfde beteekenis?) Het is onze hond. Hij s het, die u geslagen heett. Met is te iaat. riet is zomer. Hpt sneeuwt, (wat verstaat men door arammatisc/i onderwerp >f onderwerp van den vorm en wat door logisch onderwerp? 159) Zeg eens wat naamvallen zijn? Maak zinnen ter ont- • 7 • .1 1 ~ „nnmiTnl r>«»+ . 1 oio nn rl PV. rcuiiii; , >v ei tii in i/u-ww i" • - -- 0 _ . , in 1 ~,.,1 werp; 2. ais gezegde, met een aer i wer*.w.: zijn, «uiuou, ilijven, blijken, heeten, lijken of gelijken, en schijnen; B. als aangesproken pers. — Nu het woord brood in den 2n jaamv.; 1. als bezitter; 2. als geheel, waarvan iets genomen is — Hp.f. woord broeder in den 3n naamv., als doel der han¬ deling- eindeliik een woord in den 4n naamv.; 1. als lijdend voorwerp; 2. met een voorzetsel en o ais een inaai., piijo <ji gewicht. Breng de znw. in de opgegeven zinnen, uit den 2n en 3n, in den 4n naamv. over. Wanneer staat nu een znw. in de verschillende naamv.; welk voorzetsel ligt in den 2n, en welk in den 3n naamv. opgesloten? Eegeeren de voorzetsels: behalve, uitgezonderd en henevens ook den 4n naamv.? Zijn de volg. uitdrukkingen ook in den 4n naamval: ter goeder ure, te uwen opzichte, tot der dood, in den lande, bij gebreke? Zoek er nog meer. 160 Wat zijn lidwoorden en wat weet gij daarvan? Is geen ook een lidw.? Hoe is de verbuiging van het bep. lidwoord? Hoe kan het onbep. lidw. in den 3n en 4n naamv. manl. en vrouwel. enkelv. geschreven worden? In welke gevallen wordt het lidw. weggelaten? Wat zijn bijvoegnw.? Zijn er ook stam-, afgeleide- en samengest. bijvnw? Geef van elke soort voorbeelden.— Noem alle achtervoegsels, die gij kent, en laten wij over de beteekenis daarvan spreken. Maak bijvnw. op erig, van de werkw.: branden, huilen en tobben; en zeg wat die uitgang beteekent. Noem een paar bijvnw., waarvan het le lidw. een znw., een bijvnw., een werkw. of een bijwoord is. Welke bijvnw. kunnen niet verbogen worden? Noem zes gevallen, waarin een bijvnw. niet verbogen wordt? (Zie No. 164.) 161) De volkomen e is scherp: 1. in samengetrokken lettergrepen ; zie No. 145; 2, in achtervoegsels eelen, — eeren, —eezen; 3. in (ie of ei) steenen; 4. in open éénlettergrepige woorden; als: zee. (Wanneer is de ee toonloos?) De volk. o is scherp: 1. in woorden, afgeleid van sterke werkw., met den wortelkl. ij; 2. in samengetrokken lettergrepen; 3. in woorden op loos en genoot; 4. als bij e. — Zie of de volg. woorden goed geschreven zijn: steeken, peeren, keelen, weken, neeven, penen, veegen, planeeten, Japannezen, reeten, scheenen, tonelen, zweeren, roovers, bogen, goten, booren, kooien, kloven, kroonen, idiooten, persoonen, matrozen. 162) Wanneer wordt het onderwerp of het gezegde uitgebreid genoemd? — Verbeter en ontleed: De bruine kast wordt geverft of de kast wordt bruin geverfd. Uw huis is opgebouwt. Die kreupele vrouw is dubbeld ongelukkig, Menig kind wordt door haar ouders bedurven. Het kind van die man heeft de vliegenden teering. De hoed des nachwakers is in het water gewaait. Het huis naast de kerk is duur verkogt. Ik loop veel harder als u broer. Het stantbeelt van Erasmes staat te Rotterdam. 163) Wanneer is de verbuiging der bijvoegnw. sterk en wanneer is die zwak} Verbuig: een oud paard en een goed koning, de zware steen, de groote zee en het kleine varken. Ontleed: De koning van Nederland heeft veel vrienden. Een koning heeft velerlei zorgen. Het gouden horologie is weg. Een gouden horologie kost veel geld. De Dokkumer schipper is vertrokken. Een Gorkumer schipper is verdronken. 164) Ontleed: Ik heb mijn rechter arm gebroken. Dat kind, zoo bevallig, is verdronken. Het verdreven leger is teruggekomen. De hond is ziek. De gouden ketting is gebroken. ^De Groninger schipper is al aangekomen. Die fabriekant is een broêr van den predikant. Die jonkman is wel lankmoedig (Herh. 160 en 163.) 165) Maak de volgende verbuigingen en zeg het verschil van beteekenis tusschen : een goed en een goede vader. (Kan een goede vader, een goede onderwijzer en een goede soldaat, slecht vader, slecht onderwijzer en slecht soldaat wezen ?) Geef meer dergelijke voorbeelden, waarin de bijvnw. groot, flink, knap en oud voorkomen? Hoe de verbuiging van het bijvoegnw. is, indien het als znw. voorkomt, ziet gij uit het volgende voorbeeld: Mannel. Vrouw. Onz. M. Vr. en Onz. Enkelvoud. Meervoud. 1. 3. 4. kleine ^—4. kleine 1. 3. 4. kleine 1—4 kleincu 2. kleinen (iets) 2. kleins. Uit de volg. ontledingen blijkt, dat de meeste ^Jcdeelen lis zelfstnw. kunnen gebruikt worden door er een sittel. of aanw. voornw. voor te plaatsen; als. H „ staat op den voorgrond. De zijnen z^ ^eeds vertrokken. Het schrijven en lezen moet onderwezen worden. Uw ^^ zo° go als mijn neen. Bij die zaak is slechts een maar. Zeg het enkel voud en meervoud. Het duizend kost een (of eenen.) gu e en. c heeft zijn vóór en tegen. Het gedurig ach en wee Jan hier met baten. Het verzwegen van en aan als kenmerk van 3n naamval is (of zijn?) u bekend. 166) Wanneer is een zin bevestigend; wanneer wanneer vragend en wanneer vragend ontkennend. Ontleed üe volg. onvolledige zinnen: Uit 'toog, uit t hart. Hem ten! Dat nooit! Nu al op! En wat nu! (Waarom zijn ze onvolledig?) — Geef nog eenige onvolledige zinnen op. (Hei i. 150, 158 en 162). 167) De ij komt voor: 1. in sterke werkw., die in den onv. verl. tijd ee hebben; b. v. kijven; 2. in zwakke werkw., algeleid van woorden met ij; 3. in achtervoegsels, ij, ijs en —nii en 4. (ie) hij. (wanneer is de ij toonloos?). De ei schrijf men: 1. in woorden, op heid, —lei, teit; 2. m woorden, waarin zij uit ag, —eg of —ege ontstaan is; als: peil nettel, zeil —zegel; 3. in woorden, waarin zij eene » vooiafgaat, die door een medekl. gevolgd wordt; als: peinzen; 4. in zwakke werkw., die niet zijn afgeleid van woorden waarin ij voorkomt; als: dweilen. — (Herli. 146, 151, 156, 161.) 168) Wat zijn trappen van vergelijking en hoeveel zijn er? Welke soort van woorden kunnen ook trappen van vergel. hebben?-Geef 10 voorbeelden. Hoe worden de verschill. trappen gevormd en hoe de overtreft'., indien de stellende op s o sch eindigt? Welk woordje dient nog tot versterking van den overtreffenden trap? —Zeg de trappen van: goed, kwaad, menig, weinig en goedkoop. Welke bijvnw. hebben geen trappen. Schrijf eens eenige woorden, die met een bijvoegnw. er vooi door een koppelteeken verbonden worden; als: ijzeren-spooiweg, oude-mannenhuis en zijden-kousenwever. — Welke rededeelen hebben veel overeenkomst met de bijvoegnw? ■ Wat z'Jn telwoorden en in hoev. soorten verdeelt men ze? Wat zijn hoofd-, wat ranggetallen? Noem ook eens eenige bepaalde en onbep. telw. op. (Zie verder de lijst hierachter gegeven.) Ueet voorbeelden, waarin de volg. telw. als znw. voorkomen: som- mige, vele, weinige, ettelijke en alle. Verbuig ook nog: de grootere hond, het grootste paard en de allergrootste vijandmaak zinnen, waarin de verbogen woorden voorkomen. 169) N0em afgeleide telw. met de achtervoegsels: tig, i 1 ' "T n' ~rSr-e' ~~hande. Zijn laatst en vroegst ook telwoorden? —Uit welke woorden bestaan alles en alleen? Zijn tweemaal, honderdwerf, honderdvoudig, tienderlei en veler- | hande ook telwoorden? — Ontleed deze zinnen: Hij werpt drie zes- ' sen. Gij koopt vier achtsten. Honderden, ja duizenden guldens zijn door hem verkwist. Ik heb die beiden in de kerk gezien. 1 e kat en de hond zijn beide dood. (wanneer krijgt beide een n ?) 170) Het bep. telw. ander, met een er vóo'r, wordt aldus verbogen: In., 2n,. en 4n. naamv. een ander, 2n. nv. eens anders, en in het meerv. In, 2n en 4n naamv. anderen en 3n nv. anderer. Elk, ieder, iegelijk komen niet in het meerv. voor. Schrijft men al de of alle de, al mijne of alle mijne boeken? Zij li geheel. gansc/t en half ook telw? — Is genoeg ook verbuigbaar? Is er onderscheid in: veel of vele huizen- weinig of weinige vrienden? (Herh. 163, 165, 168 en 169.) 171) Wat is een samengestelde zin; wat verstaat men door nevenschikkende en wat door onderschikkende zinsverbindin"? Nevens, zinnen hangen niet van elkander af en zijn verbonden door een voegw. of bijwoord. Ontleed: Met lust en liefde kan men veel doen, en gewillige arbeid valt niet zwaar. Nu gaan wij slapen, morgen beginnen wij op nieuw. Vertrouw op den Heer met uw gansche hart en steun op uw verstand niet. TV eeg den gang uws voets, en laat al uwe wegen wel gevestigd zijn. 172) De ie komt voor: in de achtervoegsels ief, —iek, -ier, iet : b. v. Israëliet, Katholiek. Zoo zij den klemtoon missen, schrijft men i; zoo ook in den uitgang isch. Wanneer heeft een lettergreep den vollen, wanneer den halven toon en wanneer noemt men die toonloos? — Zijn er ook toonlooze klinkers? Geef voorbeelden. Hoe worden de volgende woorden afgebroken, en waarom: banken, ketel, kasten, vorsten, dorstig, wagentje, kacheltje, wonden , worsten, angsten , zorgen , jongske , elkander , naaste, beste, vleesehelijk. Verbuig: de versche asperge, de houten pollepel, de antieke stoel, deze lakensche pet, dit fraaie biljart, die geleerde aap. Verbuiging van liet zelfstandig bezittelijke bijvoegnw. Enkel v. Meerv. Manl. Vr. Onz. Manl. Fr. Om. 1 l)e mijne. 1 de mijne. 1 Het mijne. 1 en 4 de mijne (n) 2 des mijnen. 2 der mijne 2 des mijnen. 2 der mijne (u) 3 den mijnen. 3 der mijne. 3 den mijne. 3 den mijnen 4 den mijnen. 4 de mijne 4 het mijne Maak deze zinnen, waarin de zelfst. bezitt. voornw. voorkomen, en zie eens of de volgende ontledingen zonder fouten zijn: Houdt toch uwen mond, dan zal ik de mijne houwen. Mijn koussen zijn kappot en de uwe nog erger. Ieder kent de zijne. Ik heb de mijne moeten verlaten. Mijn kinderen zijn naar buiten; waar zijn de uwen? 176) Wat zijn vragende voornw.? — Maak zinnen, waarin zij voorkomen. Verbuiging van wie, wat en welke. Manl. Fr. Onz. Algemeen. En k e 1 v. Meerv.
| 34,781 |
MMKB07:001699022:mpeg21_2
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,879 |
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 41, 1879, no. 4339, 03-03-1879
| null |
Dutch
|
Spoken
| 2,254 | 4,391 |
Regt doende enz., Wijst de vordering van den eischer af;. Veroordeelt hem in de kosten dezer procedure, te liquideren bij staat. GEREGTSHOF TE LEEUWARDEN. Burgerlijke hamer* Zitting van den 27 Januarij 1879. Voorzitter, Mr. W. B. S. Boeles. J. B. Posma, verwor, glazenmaker en winkelier te Sneek, als hoofd en beheerder der algeheels gemeenschap van goederen tusecheu hem en zijne b\j hem inwonende echtgenoote B. Boschma, buiten beroep aldaar, bestaande, appellant, procureur Mr, J. vak der Veen, te Leeuwarden, tegen F. de Wit, zonder beroep, wonende te Sneek, geïntimeerde, procureur Mr. T. van Hettinga Tromp, te Leeuwarden. tt.i tt^i jxei xxui bus., , » .j •• Gehoord de corclusien van partijen, toegelicht by pleidooyen, voor den app. door Mr. A. Bloembergen Ei., advocaat te Leeuwarden, voor den geïnt. door Mr. J. Mbinesz Az., advocaat te Hearenveen; Gezien de stukken van het geding, voor zooveel noodig behoorlijk. ° r. i i n AU nnJvsnando Wat de daacUa&en en gevoerae proce inre» ucucn, gtui| aan, en mitsdien overnemende de daartoe betrekkelijke overwegingen, opgenomen in het vonnis den 21 Febr. 1878 in deze zaak door de Regtbank te Leeuwarden tusschen partijen gewezen, en waarbij des eischers vordering is afgewezen en hij veroordeeld in de kosten der procedure; Overweger.de, dat de eischer zich bij acte van den 20 April 1878 van dat vonnis in hooger beroep heeft voorzien met dagvaarding van den ged. tegen 's Ilofs zitting van den 29 April 1878, en dat partijen daarna ter roile gemotiveerde conclnsien van eisch en antwoord hebben genomen, wier slotsom zal worden opgenomen in de expeditie van dit arrest; Wat het regt betreft: O., dat de app. zich door het vonnis a quo gegriefd acht: lo. omdat daarbij ten cnregte als eene onsplitsbare erkentenis is aangenomen, wat in werkelijkheid niets anders is dan eene bewering die moet 8trekken om de preteoso niet ontvankelijkheid der ingestelde vordering te staven; 2o. omdat het gehouden verhoor op vraagpunten by den regter a quo geene voldoende waardering heeft gevonden, en 3°. in ieder geval dat deel der vordering, hetwelk de som van J 100 betreft, had behooren te worden toegewezen, omdat volgens erkentenis van den geïnt. daarbij nimmer van eenige tijdsbepaling sprake is geweest ; 0. daaromtrent, dat de ged. bij conclusie van antwoord in prima de by dagvaarding gestelde overeenkomsten en de vorderbaarheid der pretense schuld ontkennende, onder inroeping van de onsplitsbaarheid van zijn aveu, erkende gelden aan den eischer schuldig te zijn, maar geene andere dan die, welke eerst invorderbaar zoudeo zijn den 1 Jan. 1881, en van welke gelden zou moeten worden betaald eene rente naar 5 ten honderd in het jaar, beginnende den 1 Januarü 1876; O., dat deze bekentenis hoegenaamd geene kenmerken bevat, waarann w,,of]:u.j.int. ».ii ap.hp.pl nf ten deele terueslaat Ulb U1CU «UU &UUUUU HUW1UVU, V»»- ~v O — .. 1 1 op de ter dagvaarding gestelde vorderingen, zoodat zij in geen enkel nnniraf tn» Vi n» Vinnriia rliop vnrflfiritXIfln If R n fiipllfln ! iwid uqh ucnyo uivj .vniv*.u6»« * — r f l An rro,l ,iaayr,a »i-<rif?»»r %ir»h ftaftrtflctfin Hebben YQTZOt, op v» uau u« guu< unaiuu) — * — — — O — - » feiten en vraagpunten gehoord, heeft erkend in zijne antwoorden op de vragen 8 en 9, dat B. Boschma aan hem en zyne vrouw in Mei ift7.fi /inn tetopn s nnt. rnnta ter leen heeft verstrekt, zonder dat toen een termijn van aflossing daarvan werd bepaald; voorts op de vragen 3, 4 en 5, dat in de maanden Oct. en Nov. 1875 tusschen bem en «... T> nnonkma io nworopnnrolrr»mfln d At de laatstee- 6ij urs YX UUW UlOli xft JJlWVUlua io u.vi o noemde aan hen zou overdragen de goederen behoord hebbende tot hare affaire van modiste, tegen de ter dagvaarding vermelde som; dat hij (antwoord op vraag 12) na het huwelijk van den eischer met t* nïtofr.1 von hptftlincr "heeft, verzocht, daar het brief ie een termijn van 'twee jaren vermelde en h\j gaarne met vijf jaren betalen ... 1 • -I ... / 1 1 O nn 1 i*\ in T?ohr 1 ft7fi wilde; aat ae eiscner ^aiuwuuru up *™gou cu >■*/ «» —- irnnnen Kooff cfPfroTPri «ip.h tri«t. hatnlinf? on 1 Jan. 1879 tevreden IV &CUUCU uoum 6w6v»vu, O 1. J te zullen stellen, mits de ged. van af 1 Jan. 1877 rente betaalde naar 5 pet. in het jaar, en eischer later een stuk in dien zin heeft r .. j... lah,abvanh toegezonden om door hem ged. en !|jne vrouw ie wuruen waarby ZÜ schuldig beleden de som van J 554, aocn aai ny g*su« (antwoord op vragen 16 en 17) daarop den eischer heeft laten weten, dat hij dat stuk zou willen onderteekenen, mits de termijn van betaling werd gesteld op 1 Jan. 1881, en dat de eischer hem toen een ander stnk toegezonden heeft, waarbij de betaling, ingevolge het verlangen van hem ged., was gesteld op 1 Jan. 1881, en dat dit stuk ton laatste door hem onderteekend en den eischer is toegezonden : 0., dat deze nadere bekentenis bjj verhoor op feiten en vraagpunten afgelegd, in tegenstelling van de eerste, by conclusie van antwoord gedaan, is eene zoogenaamde geclausuleerde bekentenis, daar aan de volkomen erkenning van primitieve overeenkomsten, zoo als die ter dagvaarding z\jn gesteld, met erkenning dus van alles wat gelegen i» binnen de grenzen van het fundamentum actionis, tot tegenspraak de verwering werd vastgeknoopt, dat de ged. op z\jn verzoek een uitstel van betaling zou hebben verkregen bij eene nadere overeenkomst, die de nog niet bepaalde termijn van aflossing voor de geleende/100 op vijf jaren stelde, en den termijn van aflossing voor de koopsom van ƒ454 van twea jaren tot vijfjaren verlengde; 0., dat dit adjectum van een nieuw en later feit, op zich zelf beschouwd, behoort tot het gebied eener exceptieve verdediging, en mitsdien zeer juist door den ged. zeiven bij zijne post-interrogatoire conclusie is gequalificeerd als de «xceptio nondum natae actionis; 0., dat eene zoodanige verwering niet tot het wezen eener bekentenis' behoort, daar het niet enkel van den wil eens gedaagden kan afhangen om de wettelijke regelen omtrent den bewijsiast voorbij te gaan, en dus de bepaling van art. 1902 B. W. illusoir te maken door, enkel met een beroep op onsplitsbaarheid, zijne verweringen vast te knoopen aan eene volledige bekentenis van de posita van den eisch * 0. dat de ratio legis, die het splitsen eener bekentenis verbiedt, ten nadeele van dengené die haar heeft afgelegd, die bepaling alleen wil doen strekken om te voorkomen dat door eene splitsing de bewijslast des eischers niet ten nadeele van de tegenpartij worde geïnterverteerd, weshalve e eontrario evenmin de bewijslast des gedaagden mag worden geïnterverteerd door de willekeurige formulering van een geclausuleerd aveu zijnerzijds; 0., dat de ged. in casu dan ook in wetteiyken zin niet benadeeld wordt, wanneer men zijn adjectum scheidt van zyne bekentenis, en hij mitsdien belast blijft met het bewijs voor zijne exceptie, dat volgens de algemeene regels dar wet op zijne schouders rust; 0., wat de beweerde nadere overeenkomst betreft, dat uit de door den 'eischer gestelde vraagpunten blykt, dat de eischer tot eene verlenging van den termijn der vorderbaarheid, eerst tot 1 Jan. 1879, vervolgens tot 1 Jan. 1881, zou hebben willen overgaan, mits de ged. en zijne vrouw rente betaalden naar 5 ten honderd in het jaar van af l Jan. 1876, en zij het hun aangeboden schriftelijk stuk met hunne handteekening bekrachtigden ; 0., dat de onderteekening van zoodanig stuk door den ged. zijnerzijds onbewezen is gebleven, ten gevolge waarvan het bewijs ontbreekt dat der partyen onderhandelingen werkelijk tot eene nadere overeenkomst hebben geleid j 0., dat de grieven van den app. derhalve gegrond zyn bevonden, en de vordering mitsdien ten onregte bij het vonnis a quo werd ontzegd; Gezien art. 56 B. BULLETIN. (Strafkamer.) Maandag, 3 Maart. Uitspraak. De Ambt. van het Openb. Mi", bij het Kautot geregt te Rotterdam, 2e kanton, tegen vijf vonnissen in zake den D., D. van den B., J. van V., W. L. en C. van Z. Id. M. L. V. tegen een vonnis der Regtb. te 's Hage. Xd. M. A. tegen een arrest van hot Hof te Amsterdam. Pleidooi. M. M., tegen een arrest van het Hof te 's H«' waarbij hij is schuldig verklaard aan: poging tot moedwillig doodslag. (Bbbg. kameb.) Donderdag, 6 Maart. Concl. O. M. De Ontvanger der Directe belastingen, invoerreg»® en accijnsen te Zevenbergen, eischer, tegen de naaml. Venn. Zevenbergsche Beetwortel-Suikerfabriek «-de Phoenix*, verwee ^Pleidooi. Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lehman, eischer, teg^J de ontbonden naaml. venn. «de Nederlandsche Hypotheek ban '» Amsterdam, verweerderesse, en tegen E. Erlanger en Co., na verweerderes. Vrijdag, 7 Maart Pleidooi. F. J. Hallo qq. c. s-, eischers, tegen Mr. K. 'V Poortman, verweerder. benoemingen, verkiezingen enz. ■na rr a/r van oa i?ohr. 1R79. no. i is de Minister van DIJ Ij» iu. vooiuii» «»» .— .-f -- - -i Marine, de kapitein ter zee Jhr. H. O. Wicheri, benoemd tot Minister van Kolomen ad interim, t»:; r* \/i «rQn o7 TToHr 1R7Q no. 25. ishftrinflmd tot notaris o IJ La* l" • ucai mn * «u i »- "»• »i - * binnen het arrondissement Zwolle, ter standplaats de gemeente Zwolle, „ - vtt i .1 K. J. westenDerg, maus nuwiw 10 jjmutvsm. o;-, ~i at KaoinJf- tran 0.7 "EVhr. 1879. n°. 24. is aan L. N. Hevl. op zyn daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend als kanton- regter• p>anisvei rouge» ic » _ De Minister van Binnenlandsche Zaken , [Overwegende dat door ».... rior. hoor Mr V. .T R. van Zinnicn Barcmann de nei uvernjucu «««> "• — ■— * " verkiezing van een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in het hoofdkiesdistrict 's Hertogenbosch moet plaats hebben; Gelet , ^ . 1 ;• i o r rv / CftLJ 07 \ T. od art. 101 aer wet van 4 «juuj ioau * . . 1. i n J.i j:» in rfomold Heelt goedgevonden te ncpaien: uai uio vcimcwuS hoofdkiesdistrict zal plaats hebben op Dingsdag 25 Maart; 2°. dat, zoo herstemming noodzakelijk is, die zal geschieden op Dingidag 8 April. . . , . ... t , Volgens de jongste oerigcen nu ouriuauw i» ucuuomu. wi. ambtenaar' van het Openbaar Ministerie bij het kantongeregt in Nickerie, A. W. Schut. berigten. *» Granenhat/e, 1 Maart. • • De Tweede Kamer der Staten-Oeneraal heeft, in hare zittingen 27 en 28 Februarij jl., een aanvang gemaakt met de behandeling va0..y wets-ontwerp tot wijziging der regeling van de kosten in burger U ( zaken en van de bevoegdheid der procureurs tot hat bepleiten zaken. Aan de algemeene beraadslagingen namen deel de he Dijckmeester, Wintgens, Oldenhuis Gratama, Godefroi, van der den, van der Hoeven, Lenting, van Eek en de Minister van j"s_ j De behandeling der artikelen zal aanstaanden Maandag aanvang'j J)an 26 Febr. jl. is te Haarlem overleden de heer Mr. j, Enschedé, auditeur-militair in het 4e militaire arrondissement, provincie Noordholland. regtsgeleerde uitgaven. FRANSCHS LITERATUUR. Hardodm, H., Rapport sur la seconde session du Congrè» VéalK tiaire international, tenue a Stokholm (20 au 2< aoüt 18<8) 24 p. Paris, Chaix et Cie. ^ Rbybet, J. Repertoire général des attributions et de la eompéj^. des maires et des conseiis municipaux. In-18, 491 p. r Labose. ITALIAANSCHE LITERATUUR. Biahchi, E., II divorzio; considerazioni sul progatto di legge, P tato al Parlamento Italiano; in-8, p. 158. Pisa. Codice civile del Regno dTtalia, con note, in-64, p. 778. Milao" Codice di procedura civile del Regno d'Italia con note; in-64, P- Milano. (f Gttabini, avv. E., Dal contratto e dei conti correnti tra' con»»1 cianti; in 8, p. 88. Napoli. Mantellini, G., Lo Stato. II codice civile; vol. I, in-8, PFireuze. / I Meldcci, P., Trattato della separazione del pratrimonio del da quello dell' erede, secondo il codice civile italiano, col c°5,'y del diritto romano, del codice napoleonico, ecc.; in-8,p. 443. "" ^ Ricci, F., Corso teorico-pratico di diritto civile, vol. IV. Delle sioai; in-8, p. 596. Toriuo. j advertentien. SCHOONEVELD. STRAFREGT. f 11.25. DEN HAAG, GEBR. BELINFANTB. _____ q p VOOR DEN MEESTBIEDENDE: een gebonden compleet Ex. van de THEMIS. t, Reflecteerenden adresseeren zich franco, onder le O. M,, bij de Uitgevers dezes. A Ik zoek eenige Exemplaren van: Boissevain, DE KIESWET, DE GRONDWET. , en —— (i Voor elk mij franco toegezonden Exemplaar ^ J dezer wetten, zal ik ƒ1.— per postwissel over . Arnhem. GOUDA^U^, •nelB«r«<lrab en Mltgave *«n «KBUM»*'*' ttOOGE RAAD. — UmsreiHJUe Uanaer. Zitting van Vrijdag, 28 Februarij. Voorzitter, Mr. C. H. Gockinoa. i. Uitspraak gedaan in zake: (cassatie) H. J. Gronert, eischer, advocaat Mr. D. 8. van Emden, tegen p. c. G. Meurs Gerken, verweerder, advocaat Mr. J. G. Rochussen. Verworpen. II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: (cassatie) T. Timmermans, eischer, advocaat Mr. B. M, Vlielander Hein, tegen P. H. van der Velden, verweerder, advocaat Mr. D. van Eek. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 10 April. III. Conclusie door paktijen genomen in zake: (cassatie) P. A. Overwater e. s-, eischers, advocaat Mr. J. J. Bergsma, tegen den Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door den Minister van Finantiën, als uitoefenende het Bestuur der domeinen, verweerder, advocaat Mr. G. M. van der Linden. Pleidooien bepaald op 16 Mei. IV. Gepleit in zake : (revisie) de firma W. Hoven en Zoon, eiscberesse, procureur Mr. M. Eyssell, advocaat Mr. J. J. Bergsma, tegen den Staat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Fran?ois. advocaat Mr. G. M. van der Linden. Conclusie van bet Openb. Min. bepaald op 14 Maart. NB. Donderdag is er geene zitting gehouden.
| 26,069 |
MMSHCL02:016812004:mpeg21_8
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,869 |
Provinciaal blad van Limburg, 1869, Deel: 61, no. 84-139, 1869
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,815 | 13,511 |
De heer van Wintershoven betwist dat hij zich als ontwerper van het reglement Yan orde heeft willen voordoen. Hij is een medebewerker er van geweest. Dat alleen heeft hij willen zeggen. De hoofdbewerker er van was Mr Willem Sassen , dat even ijverig als kundig voormalig lid dezer vergadering, de ontwerper en verzamelaar van al onze organieke reglementen , die niet alleen spreker maar ook onzen tegenwoordigen griffier tot medewerker had. De heer Pijls moge aan de wijziging van het reglement van orde hebben medegewerkt, maar aan het reglement zelf niet. De wijziging betrof overigens alléén de bepalingen omtrent de commissie van rapporteurs. Aan den geest van het reglement, aan de bepalingen omtrent de policie der vergadering , aan de organieke voorschriften is niet het minste veranderd. De heer Pijls vergelijke het tegenwoordig reglement met het primitieve en hij toone , zoo hij kan, eene enkele afwijking, behalve de evenbedoeldej aan. De heer Pijls ontkent ten stelligste dat hij het heelt willen doen voorkomen al had hij eenig aandeel inde totstandbrenging van het primitief reglement. Ilij heeft van de herziening van dat reglement gesproken, waaraan ook de Jiecr Haifmans en meer anderen deel namen. De lieer van Wintershoven wil den vorigen spreker tegenanlwoorden, doch verscheidene leden geven te kennen dat zij de voortzetting van dit incident onnoodig achten , zoodat de heer van Wintershoven zich van verdere besprekingen onthoudt. De voorzitter deelt bij nader inzien geheel en al 128. liet gevoelen van de heeren Seydlitz, Michiels van Ver- duijnen en van Wintershoven. Hij leest voor art. 23, 1« lid, van het reglement van orde, en zal diensvolgens de conclusie van het verslag der commissie van voor- zitters en rapporteurs in omvraag brengen. De heei Merckelbach vraagt of, indien die conclusie verworpen wordt , dan stilzwijgend een subsidie aan Bocholtz verleend is. De voorzitter en verscheidene leden antwoorden dat dan een nieuw voorstel kan gedaan worden. Die conclusie wordt daarna in omvraag gebragt en met 22 tegen 17 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de heeren : Meuwissen, Cremers, Pijls, Sassen, Lambrechts, Pluijmaekers, L’Ortije, Ritzen, Merckelbach, Smeets, Coenegracht, Nijst(Auguste), Pelzer, Penners, Nijst (Viclor), Arnoldts en van Wintershoven. De vergadering besluit alzoo het verzoek van de kerk- fabriek van Bocholtz om een buitengewoon subsidie voor de voltooijing van den kerkbouw aldaar, te ver- zenden naar het gedeputeerd bestuur. De heer Haffmans brengt, namens de commissie van voorzitters en rapporteurs, het volgende verslag uit : Verslag van hel verhandelde inde afdeelingen en in de commissie van voorzitters en rapporteurs nopens het rapport der commissie voor het paleis van justitie te Maastricht. Geschil omtrent den eigendom van het paleis van .justitiec. a. te Maastricht. Afwezig waren : inde eerste sectie, de lieeren : Pluijmaekers en van Wintershoven ; iV' 128. inde tweede sectie, de heeren : Graaf d’Ansembourg en Baron de Loë ; in dc derde sectie, de heer Cremers; inde vierde de heeren ; Baron de Weiclis en Hermans. Inde eerste afdeeling was men algemeen van gevoelen dal de tijd van dralen voorbij was en dat er krachtige maatregelen moesten genomen worden. Na al hetgeen er beproefd was, konden er dezerzijds geen voorstellen meer aan de regering gedaan worden , om tot eene minnelijke schikking te geraken. Daarom gaf men echter de hoop om het geschil bij verdrag te vereffenen, nog niet verloren. Misschien kon de regering inde houding der Provinciale Staten aanleiding vinden om van haar standpunt af te wijken. Inde tweede afdeeling helde men ook over naar het advies der minderheid in het rapport. Men wilde echter geenzins daarmêe de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten uitsluiten om alnog in eene minnelijke schikking te treden, indien daartoe gelegenheid zou aangeboden worden. Inde derde afdeeüng daarentegen was de meerderheid voor het aanknoopen van nieuwe onderhandelingen gestemd. Men vond liet raadzaam de eischcu wat lager te stellen en den afstand der regten van de provincie lot minderen prijs aan te bieden. Zelfs was men genegen het bedoelde perceel aan den Staat in huur af te staan zoolang het paleis van justitie zijne tegenwoordige bestemming zou behouden. Tot het nemen van strengere maatregelen wilde de No 128. meerderheid dezer sectie eerst overgaan tijdens de aanstaande zomervergadering, wanneer dan alle pogingen schipbreuk geleden hadden. De vierde afdeeling wenschle zoo lang uitstel niet, maar wilde eenen korteren en laalsten termijn gesteld zien. Uwe commissie van voorzitters en rapporteurs op den voorgrond stellende dat de voorstellen door de provincie aan het rijk gedaan, niet anders dan billijk zijn en dat aan die voorstellen geenzins de ontvangst is te beurt gevallen welke zij wel verdiend hadden, is van oordeel dat de houding der regering niet van dien aard is geweest dat er nog hoop zou bestaan om inden geest dier voorstellen tot eene overeenkomst te geraken. Zij zou het derhalve overbodig achten om de overdragt der regten van de provincie tot verminderden prijs aan te bieden. Willen de Provinciale Staten consequent zijn , dan blijft hun inde gegeven omstandigheden, na al de mislukte pogingen, niets anders over, dan de regten der provincie tegenover het rijk te doen gelden. Mogelijk zal de regering daarin eene aanleiding vinden om harerzijds ook eens een stap van toenadering te doen en niet zoo stijf op haar stuk te blijven staan. Uwe commissie van voorzitters en rapporteurs heeft derhalve de eer, in overeenstemming met het gevoelen der meerderheid van de afdeelingen, aan uwe vergadering voor te stellen te willen hesluiten aan Gedeputeerde ; : ■I !j !l i 11 i\° 128. Stalen den last te verstrekken tot uitvoering van het arrest van 12 November 1866. Aldus gedaan inde commissie voornoemd , den 4 November 1869. 11. MICHIELS VAN VeRMJUNEN. Adr. Sassen. J. Esser. A. Thissen. A. Kellenaers. VICTOR NIJST. Pijls. Haffmans, rapp. De vergadering besluit 10l dadelijke behandeling van bovenstaand verslag. De beer Esser verlaat de vergadering. De lieer Pijls is van gevoelen dal bij de uitvoering van hel arrest de wellevendheid moet worden in acht genomen. Dat is inde commissie van voorzitters en rapporteurs ook zoo verstaan. Daarom stelt hij voor om wanneer de vergadering de conclusie dier commissie tot haar besluit zal hebben gemaakt, een tweede besluit te nemen, hetwelk hij heeft geformuleerd en waarbij aan hot gedeputeerd bestuur voor de uitvoering van het eerste besluit , een termijn van negen maanden wordt gelaten. De heer Thissen verzet zich legen dat voorstel. De voorzitter vraagt allereerst en vóór dal verder gegaan «orde of het ondersteund wordt. De heer Haffmans zegt dal het onzin ware twee dergelijke besluiten te nemen. 128. De heer Thissen herinnert dat zoowel inde afdeelingen als inde commissie van voorzitters en rapporteurs veel verschil van gevoelen ten deze heeft bestaan. Sommige leden waren voor het nemen van krasse maatregelen. Anderen wilden tevens min of meer dralen om den minister nog gelegenheid tot toenadering te geven. Algemeen echter werd goedgekeurd hetgeen Gedeputeerde Staten gedaan hadden. Dezen moet de vergadering dus ondersteunen. Dal kan zij doen dooreen krachtig besluit. Misschien is zoodanig besluit den minister zelfs welkom. Hij vindt dan weHigt gegronde aanleiding om op zijne weigering 10l minnelijke schikking terug te komen. Op die gronden is de commissie van voorzitters en rapporteurs dan ook lot de conclusie van eenvoudige voering van het arrest gekomen. ’T is waar, in die commissie is tevens overeengekomen dat een harer leden hier zou voorstellen aan Gedeputeerde Staten aantebevelen den minister nog eenigen tijd te gunnen, hetgeen den heer Pijls aanleiding lot zijn voorstel schijnt gegeven te hebben , maar zij heeft dat geenzins in hare conclusie, willen opgenomen, veel minder een zoo langen termijn van uitvoering bij een formeel besluit willen bepaald hebben. Dc lieer van Wintershoven heeft den vorigen spreker met belangstelling aangehoord. Hij is het met hem ccns dat der provincie ten aanzien van het paleis van justitie onregt wordt gedaan en dat den minister ernstig onder het oog behoort te worden gebragt dat de Staten dat onregt voelen. Noglans ziet hij voor zich er tegen op om tot dadelijke executie van het arrest over te gaan. Dat zou hij aan particulieren afraden, a fortiori zal N« 128. hij het hier doen. Hij stelt derhalve voor : « de stemming » over de conclusie van het verslag der commissie van » voorzitters en rapporteurs aan te houden tot de zomer» vergadering van 1870, en tevens lieeren Gedeputeerde * Stalen te belasten met het opstellen vaneen adres » aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, houdende * de geschiedenis van het conflict en, onder toezending » van de rapporten der speciale commissie en der com» missie van voorzitters en rapporteurs, een gepast ver» zoek, dal die Kamer den heerminister van justitie , » tot voorkoming van verdere botsingen, lot eene billijke » schikking moge uitnoodigen. » Die aanhouding zal de conclusie in geenen deele verzwakken en den tijd van acht maanden tusschen nu en de zomervergadering, zal het gedeputeerd bestuur zich kunnen ten nutte maken ter verkrijging eener toenadering van den minister. De Staten Generaal zijnde wachters der constitutionele en andeie regten der natie, en zullen zich de zaak dan ook aantrekken. Een groote arbeid is besteed aan de geschiedenis van het geschil over het paleis van justitie c. a. Ten aanzien van de gebouwen zalven heeft het arrest niets beslist en een middel van niclontvankelijkheid aangenomen. Het paleis van justitie heeft eene publieke bestemming in strijd met de destijds aangegane overeenkomst. Zoolang hem die niet is ontnomen, zoolang het geen domaine privé is, kan het geen onderwerp eener burgerlijke regtsvordering uitmaken, en kan de regter daarover niet beslissen als of liet gold eene bijzondere zaak van privaalregterlijken aard. Het arrest erkent evenwel de eigendomsregten der provincie op het parceel dat bij de kazerne der maréchaussee ligt en V> 128. toegang tot deze verleent. Maar daarvan is de regering feitelijk in het bezit. Dat zou haar dus via /beft ontnomen worden, hetgeen spreker nogmaals ontraadt. Daarom, hij herhaalt het, wenschte hij dat nog eene poging hij de Tweede Kamer der Staten Generaal beproefd werd, wier commissie van verzoekschriften de zaak grondig zal onderzoeken en, zoo er termen toe gevonden worden, het adres verzenden naar den minister om inlichtingen. Dan eerst zullen alle middelen uitgeput zijn. Een tweede grond waarop spreker hevigheid afraadt, is, zegt hij, dat wij in der tijd per jas et nefas geslaagd zijn van de vergoeding der kosten van kazernering der maréchaussee te worden ontslagen en dat wij nog menige andere concessie van het gouvernement behoeven. Hij is derhave tegen overijling, tegen onmiddelijke aanzegging lot ontruiming van het parceel der provincie, tegen dadelijke afsluiting daarvan. De voorzitter doet opmerken dat zijna vraag of het voorstel van den heer Pijls ondersteund wordt , nog onbeantwoord is. De heer Nijst (Victor) ondersteunt het De voorzitter herinnert dat hij het bovenomschreven voorstel van den heer van 'Wintershoven nu ter inlassching inde conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs ontvangen heeft. Hij leest het nog eens voor en geeft, nadat de heeren Cremers, Coenen, Arnoldts, Hermans, Lambrechls, Merckelbach cn Smeels het, naar aanleiding zijner opmerking dat het ook nog niet on- M» 128. dersteund is, ondersteund hadden, in overweging, het thans in omvraag te brengen. De heer Tiiissen zal tegen het amendement van den heer van Wintershoven stemmen, niet omdat hij tegen nadere onderhandeling is want hij zou de zaak duizend maal liever minnelijk dan bij geregtelijke uitvoering of met feitelijkheden afgedaan zien maar omdat, naar zijne overtuiging , een kras besluit in deze vergadering behoort genomen te worden. Ja, de vergadering kan zich wenden lot de Tweede Kamer der Staten Generaal. Maar wat zal daarvan komen? Haar adres zal óf ter griffie nedergelegd óf naar den minister van justitie verzonden worden. En wat zal deze zeggen? Ik heb afgehandeld met Gedeputeerde Staten. Geheel anders echter zal het gaan wanneer de minister met uitvoering bedreigd wordt. Dan zal hij zeggen : nu moet ik voor eene andere maréchausséekazerne te Maastricht zorgen. Niettemin zal spreker ook nu nog volgaarne voor een voorstel om eene laatste poging tot minnelijke schikking te beproeven stemmen, indien het maar eenigzins aannemelijk is. De heer Michiels van Verduijmen wensclil een voorstel aan den voorsteller van het tweede amendement te doen. Is dat amendement niet te combineren met de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs en tevens met het voorstel van den heer Pijls? Spreker meent ja. De vergadering neemt het besluit door de commissie van voorzitters en rapporteurs voorgesteld en draagt aan Gedeputeerde Staten op om zich als laatste middel tot het wetgevend ligchaam te wenden met een adres, waarbij het besluit der vergadering tol dadelijke 128. uitvoering van het arrest wordt medegedeeld en hetwelk verder zal inhouden en overleggen al hetgeen de heer van Wintershoven voorstelt. In zoodanig adres ligt niets vernederends , meent spreker , voor de vergadering. Spreker gelooft ook niet dat tegen zijne poging tol overeenstemming bezwaar bij de heeren Pijls, Thissen en van Wintershoven kan bestaan. De heer de Bieberstein deelt het gevoelen van den heer Thissen. Tot minnelijke schikking zijn nu genoeg pogingen aangewend. Zij zijn, vooral inden laatstee tijd, met met wilwillendheid , ja met zekeren onwil bejegend. Daarom is hij voor het besluit tot uitvoering van het arrest. Met het tweede besluit door den heer Pijls voorgesteld, kan hij zich niet vereenigen. Eenc aanbeveling aan Gedeputeerde Staten om den minister nog eenigen tijd te gunnen, kan hij beamen. Ook met het voorstel van den heer van Wintershoven kan bij zich niet vereenigen. Wat zal het helpen ? Adressen aan de Tweede Kamer der Staten Generaal heeft de 'eigadering niet altijd met goed gevolg ingediend. De heer de Keverberg, is tegen alle mogelijke amendementen. Bepaalt de vergadering zich niet eenvoudig bij de aanneming van de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs, men zal haar kunnen zeggen: gij wilt wel, maar gij durft niet De heer van Wintershoven maakt alleen bezwaar voor hel geval de provincie zegt : afsluiten. Hij wil niet afsluiten, niet misschien via facti eenen muur oplrckken, niet in conflict met de regering komen. Dat zou toch kunnen gebeuren. Zijn beginsel is ons regt te handhaven, No 128. de regering tol verantwoording te roepen. Hij zou voor dadelijke uitvoering van het arrest zijn wanneer geen ander middel meer bestond. De heer Thissen heeft gezegd dat deze vergadering een kras besluit behoort te nemen hetwelk den minister nog tot toenadering zou kunnen overhalen. Ilij heeft volkomen gelijk. Maar, zegt spreker, wij hebben aanhoudend getoond ons regt te willen handhaven en ik weet niet of de regering meer overtuigd zal worden dooreen besluit dan door de antecedenten die bekend zijn. Ik meen dat nog niet alles uitgeput is om ons regt te verzekeren. Daarom een adres aan dc Tweede Kamer der Stalen Generaal ingediend. Adressen aan de Tweede Kamer, is gezegd, hebben niet altijd het gewenschle gevolg gehad. Dat kan [met veel hel geval zijn geweest. Maar het geldt hier eenc beginselkwestie van het grootste gewigt, van benaderen en toecigenen van dein der tijd door het rijk aan de provincie afgestane en door deze vpor paleis van justitie en kazerne der marcchaussé ingerigle voormalige Minderbroederskerk. Er zijn altijd leden inde Kamer die zulke questien, punten van zoo overwegend belang ter harte nemen. Ik ken geene wet die de zaak regelt. De Kamer zal ons adres wel, op aanbeveling der limburgsche leden, aan den minister verzenden met uitnoodiging om inlichtingen te verstrekken. Wij willeu allen het arrest uitgevoerd hebben. Maar wanneer wij dat zeggen moeten wij het doen. Ik blijf derhalve'bij mijn voorstel volharden. I)e heer Waegemans gelooft niet dat het de bedoeling van iemand zij feitelijk executie aan het arrest te doen 128. geven. Maar tot wettelijke uitvoering daarvan is dc vergadering verpligt, behoudens de regten die zij zich ten aanzien van de eigendomsquestie over het paleis van justitie c. a. zelf zal hebben te reserveren. Hij is daarom niet voor de feilelijke maar voor de wettelijke executie van het arrest. De heer Pijls herinnert dat zijn voorstel aanvankelijk strekte om der regering haar onregt jegens de provincie te doen voelen, om een conflict met haar voor te komen, om te trachten nog tot eene minnelijke schikking met haar te geraken. Hij heeft nu naar aanleiding der discussie, eene kleine verandering aan zijn voorstel toegebragt. Hij betreurt dat het voorstel van den heer van Wintershoven niet inde commissie van voorzitters en rapporteurs is ter sprake gekomen. De leden zouden er zich misschien mede vereenigd hebben. Hij zou ook gaarne de regtskundige vraag die het hier geldt inde Tweede Kamer behandeld zien. Maar hem dunkt dat de vergadering nog niet genoeg geregtvaardigd is voor een adres aan de Kamer, dat zij de volstrekte onmogelijkheid eener minnelijke schikking nog niet kan bewijzen. Daarom eerst nog eens hij den minister beproefd. Lukt dat niet, dan kan men zich tot de Kamer wenden. De heer Thissen gelooft dat de verschillende meeningen werkelijk te vereenigen zijn. Dooreen adres aan de Kamer in te dienen waaromtrent deze den minister dan wel inlichtingen zal vragen, komt de minister van zelf inde gelegenheid tot toenadering. Spreker is nu niet meer tegen dat nog niet beproefd middel, hoezeer hij er aan twijfelt dat Gedeputeerde Staten er mede zullen slagen. 12%. De heer Sassen doet opmerken dat men, ter verdediging van de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs, van de waardigheid der vergadering heeft gesproken. Zijns inziens echter heeft men te zeer de practische zijde der questie uit hel oog verloren. Inderdaad, welk nul zal de provincie van de executie van het arrest trekken ? Geen. De Staat toch heeft genoeg andere gebouwen om voor kazerne der maréchaussee te dienen. Buitendien is hel nog de vraag of de minister het hij het arrest aan de provincie loegevvezen terrein niet langs den weg van onteigening ten algemeenen nutte zou kunnen verkrijgen. Spreker ziet geen voordeel in krasse maatregelen. Hij wil aan Gedeputeerde Staten opgedragen hebben om nog nadere pogingen aan te wenden, de regering nog gelegenheid tot toenadering te geven. De heer van Wintershoven, na lezing te hebben genomen van het slot des rapports van de commissie van voorzitters en rapporteurs , verklaart dat dit geene executie via facli woordelijk inhoudt, wel het beginsel dat het arrest ten aanzien der eigendomsregten op den tuin afkomstig van den heer Roemers, moet worden ten uitvoer gelegd. Daar nu ook hij dit beginsel , wanneer alle middelen zijn uitgeput, toegedaan is en geen minister feitelijkheden zal afwachten, geeft hij de hand aan de poging tot overeenstemming van den heer Michiels van Verduijnen. Ilij schrapt derhalve het eerste deel van zijn voorstel, de aanhouding van de beslissing over de conclusie tot de zomervergadering, en laat zijn hoofdvoorstel, adres aan de Tweede Kamer, als bijvoegsel bij de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs. Wat aangaat den termijn binnen welken Gedeputeerde Staten \ No 128. zich tot de Tweede Kamer zullen betiooren te wenden, meent spreker dat de conclusie der commissie van voorzitters en rapporteurs zonderdien kan worden aangenomen. Door geen termijn te stellen, verleent de vergadering van zelf er een. De heer Seijdlitz wilde juist zoggen hetgeen door den vorigen spreker, zoowel met betrekking tot het indienen vaneen adres aan de Tweede Kamer der Stalen Generaal, als ten aanzien van den termijn binnen welken Gedeputeerde Staten daartoe zullen behooren over te gaan , is aangevoerd. Hij meent ook met den heer Mieliiels van Verduijnen dat de verschillende meeningen ten deze te vereenigen zijn. Door aanwending van dat laatste middel zal men de vergadering niet van tinauwhartigheid jegens den minister kunnen verdenken. Hij beeft van bet begin af niets verlangd dan aanzegging tot ontruiming, en zou niet dan inde laatste extremiteit aandeel willen hebben ineen feitelijk contlict. Het gevoelen dat elk middel tot toenadering hetwelk niet strijdt met de waardigheid der vergadering nog moet beproefd worden, heeft hij steeds omhelsd. De voorzitter vraagt of de vergadering dan een termijn zal stellen. De heer van Wintershoven zegt neen. Wij vergaderen toch wederom binnen acht maanden en zullen dan vernemen of in dien lusschcntijd al dan niet tot uitvoering van het arrest hoeft moeten overgegaan worden, De voorzitter zegt dat dan nu de conclusie van het verslag der commissie van voorzitters en rapporteurs , aangevuld met het voorstel van den heer van Wintershoven, zooals deze dat zooeven beperkt heeft, in om- 128. vraag zou moeten worden gebragt. Maar , herhaalt hij, wanneer zullen dan Gedeputeerde Staten het besluit der vergadering moeten uitvoeren ? Dc heer Seijdlitz antwoordt dat dit bezwaar gemakkelijk te verhelpen is door inlassching in het voorstel van den heer van Wiutershoven, van het woordje vooraf'. De heer Micuiels van Verdlijnen meent dat Gedeputeerde Staten in elk geval inde zomervergadering verslag zullen moeten doen van hunnen last. Deze zal dus van zelf vóór dien tijd moeten zijn uitgevoerd. De heer lihssen betwijfelt of de overlegging van de rapporten door den heer van Wiutershoven bedoeld wel noodig zij. De heer Michiels van Verüitjnen meent dat die vraag aan de beoordeeling van Gedeputeerde Stalen behoort overgelaten te worden. De voorzitter wenscht ook zijn gevoelen omtrenlhet in behandeling zijnde onderwerp te doen kennen. JJij den loop, dien de discussie genomen heeft, verwacht hij eene voorziglige en gematigde beslissing, i/ij erkent gereedelijk de billijkheid, dat de provincie worde schadeloos gesteld voor de uitgaven die zij gedaan heeft, in eene andere orde van zaken, om het paleis van justitie in te riglen tot eene bestemming waarvan zij, inde tegenwoordige orde van zaken, niet gehouden is de kosten te dragen. Intusschen is bij de gevallen regterlijke beslissing de provincie op de hoofdzaak afgewezen, en zoolang de tegenwoordige bestemming van het paleis van justitie duurt, is daarop bij den regter met vrucht niet terug te komen. De provincie is evenwel eigenares verklaard van eene aanhoorigheid iv ris. van hut paleis van justitie, en uu zal het gedeputeerd bestuur niet de uitvoering van het arrest worden belast. Wat moet nu het doel dier uitvoering zijn ? Niet dat het regt der provincie erkend wordt , want de minister van justitie heeft aangeboden het perceel der provincie te koopen voor eene som die de waarde er van vertegenwoordigt, er bijvoegende dat die som in zijne denkbeelden nog voor majoralie vatbaar is. De voorzitter begrijpt evenwel dat de provincie het kwestieus perceel op zich zelf en alleen niet afslaat en wel omdat zij, met het oog op eventualiteiten, hetzelfde belang bij het behoud van dat perceel heeft als den minister van justitie er toe brengt om dat perceel in het tegenwoordige goed te betalen. Die eventualiteiten zijn een nieuw proces ten zijnen tijde eri, inde toekomst of inmiddels, eene transactie , waarin de eigendom van hetzelfde perceel een factor wordt. Daarom nu moet dit, tenzij ’t aan den minister van justitie verhuurd wordt, voor de provincie improductief blijven liggen. Een voordeelig huurcontract kan alzoo de provincie balen, in afwachting van het tijdstip waarop door veranderde bestemming hel paleis van justitie op nieuw ’t onderwerp vaneen proces zal kunnen uitmaken of ook eene goede transactie, waarop reeds eens eeu zeer goed uitzigt bestaan heeft, bedongen zou kunnen worden. Uitvoering van ’t arrest kan inde meening van eenigen zijnde afsluiting van het hierbedoelde perceel, hetwelk voor de dienst der maréchausëe zooals die nu is gekazerneerd onmisbaar is, berekend op de eventualiteit dat de regering genoodzaakt zou worden de kazerne der maréchaussee te ontruimen. De regering heeft evenwel meer gebouwen die zij tot gemeld V> 12$. doel zou kunnen gebruiken ; hier ter stede valt er zelfs eerlang een in zijn geheel beschikbaar, dat vroeger kazerne der maréchaussée was en waarvan nu reeds een niet gebruikt gedeelte tot gezegd einde kan worden aangewend. Maar buitendien, men verlieze niet uit het oog dat zulke uitvoering van het arrest, welke in se de finantieie belangen der provincie niet dienen kan , vanaf het oogenhlik dat de minister van oorlog , wien de zaak der kazernering aangaat, zoo vele gebouwen in Maastricht als thans beschikbaar heeft, zou ontaarden ineen administratief conflict tusschen het bestuur van het gewest en den minister van oorlog, die wel de kosten en de zorg van de marcchaussée voor rekening van zijn departement doch niet de regtstreeksche dienst heeft. Liet is reeds meermalen gebleken dat er wel stemmen opgaan om dien minister van die kosten en zorgen te ontheffen. En nu vraagt de voorzitter of het wenschelijk is de kvvesdie door administratieve moeijelijkheden te compliceren ? !)c voorzitter moet dus elke afdoening, die de deur voor schikkingen openhoudt, aanbevelen en eiken maatregel afraden die, wal onberaden, meer belangen soms op ’t spel zetten zou. Hij ziet daarom met genoegen dat de geheele vergadering in het wezen der. zaak lijd van beraad laten wil. De heer Michiels van Verduunen wenscht, nu de vergadering op het punt staat van tot stemming over te gaan, haar opmerkzaam te maken op hetgeen de voorzitter inde tweede plaats gezegd heeft. Dat kan misschien van invloed zijn op de stem van sommige leden. De voorzitter schijnt namelijk de vergadering inde verte te hebben wilhrn bevreesd maken voor terugtrekking der M 128. maréclmussée. Spreker herinnert zich bij vroegere gelegenheden er op aangedrongen te hebben dat de kazerneringskosten der maréchaussée geheel ten laste van het rijk zouden worden gelaten. Toen is men met hetzelfde argument gekomen. Telkens werd toen gezegd : pas op. roer daar niet aan, Limburg geniet eene groote gunst, een voorregl boven andere provinciën. Niettemin hebben de Provinciale Staten de kazerneringskoslen der maréchaussée van hunne begrooling geschrapt, toch heeft de regering die kosten voor hare rekening genomen, toch heeft zij die rijkspolitie in onze grensprovincie gelaten. De vergadering late zich dus daardoor geen vrees aanjagen. Verscheidene leden verlangen dat nu tot stemming worde overgegaan. De heer Waegemans vraagt nog eenige inlichting omtrent het gevolg van eventuele afstemming van het in bovenbedoelden zin gecombineerd voorstel. De heer Sjsydlitz verstrekt die inlichting. De voorzitter brengt nu de conclusie van het verslag der commissie van voorzitters en rapporteurs, aangevuld cn toegelicht zoo als boven omschreven, in omvraag, welke met 33 tegen 6 stemmen, die van de heeren de Bieberslein, Haffmans, Korens de Wolfrath, Waegemans, Magnée en de Keverberg, wordt aangenomen. Door de vergadering is derhalve besloten aan Gedeputeerde Staten den last te verstrekken tot uitvoering van het arrest van hel hof van Limburg van den 12 November IBCG, en hen tevens te belasten met het vooraf indienen vaneen adres aan de Tweede Kamer der Staten- 128. Generaal, houdende de geschiedenis van het conflict en, onder toezending, des verkiezende, van de rapporten der speciale commissie en commissie van voorzitters en rapporteurs, een gepast verzoek dat deze Kamer den heer minister van justitie, tot voorkoming van verdere botsingen, tol eene billijke schikking moge uilnoodigen. De voorzitter vraagt of hij uit het gevoerd debat tercgt den indruk heeft overgenomen als of het de bedoeling der vergadering is dat de uitvoering van het arrest in elk geval aangehouden worde totdat inde zomervergadering door het gedeputeerd bestuur verslag zal kunnen zijn gedaan van het lot van zijn adres aan de Tweede Kamer, en constateert, nadat de vergadering van instemming daarmede heeft doen blijken, dat het gedeputeerd bestuur dienovereenkomstig zal handelen. Hij deelt vervolgens mede dat de orde van den dag uitgeput is en vraagt wanneer de leden wederom wenschen bijeen te komen. Sluiting der vergadering. De heer Thissen stelt voor deze vergadering met toepassing van het tweede lid van art. G3 der provinciale wet heden te sluiten, aangezien alle voorgebragte zaken afgedaan zijn. De voorzitter verzoekt de vergadering om alvorens daartoe te besluiten, naar aanleiding van het derde lid van art. 32 van het reglement van orde , te bepalen dat aan dein de zitting van heden genomen besluiten zonder resumtie der notulen gevolg zal worden gegeven. Daartoe en tevens tot sluiting der najaarsvergadering wordt besloten. De voorzitter sluit de vergadering in naam des oi 128. Konings, onder betuiging zijner erkentelijkheid voor de bewijzen van vertrouwen en voor de heusche bejegening die hij van zijde der leden heeft ondervonden en zijne taak zeer gemakkelijk gemaakt hebben. De heer Michiels van Ver du ij ven is de tolk der vergadering om den voorzitter te bedanken voor diens onpartijdige leiding der werkzaamheden, waarvoor bij deze gelegenheid des temeer grond bestaat, aangezien onderwerpen in behandeling zijn geweest die nog al tot partijdigheid konden leiden. De leden gaan onder handgeklap uiteen. Aldus gedaan te Maastricht, den 4 November 1869. Voorloopig vastgesteld door Gedeputeerde Staten in hunne zitting van den 3 December 1869, ingevolge art. 32 al. 2 van het reglement van orde voor de Provinciale Staten. VAN DER DOES DE WILLEBOIS, voorzitter. Jos. Lerens, griffier. aMMiamMi mm» 01» DE NOTULEN DER NAJAARSVERGADERING VAN 1869, Biadz. Burgerlijke stand. Verklaringen voor huwelijks-voltrekking door Nederlanders in Pruissen. . . 29. Comptabiliteit. Begrooting, enkel provinciale en huishoudelijke voor 1870 8. ld., rijksbestuur, id 9. Rekening van -1867 8. Eeredienst.. Gebouwen. Subsidie voor de herstellingswerken aan St. Servaaskerk te Maastricht. . . 15. ld. Verhooging van het subsidie voor den kerk- bouw te Bocholtz 9. 81. Kunsten en wetenschappen. Geschied- en oudheidkundig genootschap in Limburg. Buitengewoon subsidie ter bestrijding van aankoopen voor zijn museum 14. 41. N« 128. Bladz. Landbouw. Houtteelt. Uitroeijng van rupsen in dennenbosschen 16. 45. Veeartsen. Verplaatsing van den districts- van Maastricht naar Meerssen of toekenning van zijn subsidie aan een zich te Meerssen te vestitigen deskundige. . H- . Vereeniging voor tuin- en landbouw te Maastricht. Bezoek van haar schooltuin en schoolgebouw door de leden der vergadering. . . 16. Nijverheid. Tentoonstelling van Amsterdam. Uitslag van haar bezoek door werklieden 36. Onderwijs. Subsidien. Aanvragen. ....... 9. 16. 59. ld. Toekenning. . 15. Provincie. Eigendommen. Paleis van justitie c. a. te Maastricht. Geschil met den Staat. . . .21. 63. ld. Wegen. Vervreemding vaneen gedeelte glooijing van dien van : Gralhem naar Schilberg 8, Gulpen naar Valkenburg 9.57. Staten. Lijst der leden 3 Wegen. Provinciale. Regeling hunner beplanting. . . 17. 48. Staatsspoor- Bezwaren tegen de dienstregeling tusschen Venlo en Maastricht. . . . 13. 50. PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG. 1869. LEGALISATIEN. (V 129.) Aan de lleeren Burgemeesters der gemeenten IN HET HERTOGDOM LIMBURG. liet geval beeft zich reeds enkele malen voorgedaan, dat stukken aan een of ander Departement van algemeen Bestuur ter verdere behandeling zijn overgemaakt zonder voorzien te zijn van de vereischte legalisatien. Die stukken moeten don door den betrokken minister aan de belanghebbenden worden teruggegeven of wel aan N° 129. mij of eenigc andere overheid toegezonden ten einde door legalisatie te worden aangevuld. Het behoeft wel niet te worden opgemerkt, dat daaruit voor de belanghebbenden oponthoud inde expeditie der zaken en voor de Ministers eene niet noodige brietwisseling geboren wordt. Ik heb de eer Uwe aandacht op het bovenstaande te vestigen en U te verzoeken de door U geteekende stukken, welke legalisatie behoeven aan die formaliteit vóór de afgifte te onderwerpen en Uwerzijds zooveel mogelijkte bevorderen dat de belanghebbende ambtenaren en ingezetenen bij voorkomende gelegenheden in het belang der spoedige en eenvoudige afdoening van zaken de hier gemaakte opmerking betrach ten. Maastricht, den 24 November 18b9. De Commissaris des Konings in het hertogdom Limburg , VAN DER DOES DE WILLEBOIS. PROVINCIAAL BLAD V A N LIMBURG. 1869. ONDERWIJS. ( 130.) Malen- en gewigten stelsel. De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg , Ontvangen hebbende eene missive van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 18 November 11. N. 276, 3e afdeeüng, betrekkelijk de aanschaffing vaneen volledig stel maten en gewigten voor de lagerè school. Hebben 'goedgevonden : Onder mededeeling van den inhoud van evengemelde missive aan den voet dezer . de gemeentebesturen in dit No 130. gewest te herinneren dat zoodanig stel, volgens de bestaande voorschriften , op de openbare school niet mag ontbreken. Maastricht, den 25 November 1869. De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg , VAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier , Jos. Lebens. Ministerie ’s Gravenhage, den 18 November 1869 van Binnenlandsche Zaken, N. 276. 8* Afdeeling. Onderwijs.. Kunsten en wetenschappen Inde laatste gehouden vergadering der inspecteurs van het lager onderwijs werd , zooals ü reeds uit de ü toegezonden notulen zal zijn gebleken , er op gewezen, dat op vele openbare scholen nog geene uitvoering zoude zijn gegeven aan de voorschriften tot aanschaffing vaneen volledig stel raaien en gewigten voor de lagere school. Aan Meeren Gedeputeerde Staten van Limburg. No 130. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer U uittenoodigen de gemeentebesturen in Uwe provincie er aan te herinneren dat zoodanig stel volgens de beslaande voorschriften op de openbare school niet mag ontbreken. Ik voeg hierbij een tweetal exemplaren van eene vergelijkende tabel der namen van de maten en gewigten , welke door mij , ter geleidelijke invoering van de nieuwe benamingen op de volkschool, aan het onderwijzend personeel der openbare scholen is toegezonden en neem tevens deze gelegenheid waar om Uwe aandacht te vestigen op eene dergelijke tabel, welke is gedrukt bij M. en F. C. Westerman te Amsterdam en verkrijgbaar bij Blikman en Sarlorius aldaar, Dam E 205. De Minister van Binnenlandsehe Zaken , (get.) Foi;k. PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG. 1869. JAGT EN VISSCIIERIJ. (iV‘ 131..) Sluiting der jagt op grof-, klein- en waterwild. De Commissaris des Konings in het hertogdom Limbürg, Gezien het besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van dit gewest, dd. heden, 5C afdeeling, La 7588/3 G, waarbij het volgende wordt bepaald : «1° De jagt wordt in het hertogdom Limburg gesloten: a. opgrof-en klein wild op den 31 December aanstaande; b. op eenden, duikers en waterhoenders, op den 5 Maart 1870 ; ■V 131. c. op watersnippen , schrieken, kemphanen , strandloopers , wulpen en plevieren, inde localiteiten bedoeld bij art. 2 van het provinciaal reglement op de uitoefening der jagt en visscherij, op den 30 April 1870 ; d. op eenden , door middel van eendenkooijen of daarmede gelijkstaande toestellen, op den 26 Maart 1870. 2° de jagt op houtsnippen inde bosschen wordt weder geopend op den 14 Februarij 1870 , en gesloten op den 9 April daaraanvolgende. 3° Het weispel van kwartelen met steekgaren of vliegnetten mag weder worden uitgeoefend van den 28 Maart tot en met den 9 Julij 1870.» Gelet op art. 11 der wet van 13 Junij 1857 (Staatsblad N. 87); Brengt het bovenstaande ter kennis van de ingezetenen in dit gewest. En zal deze, in plakkaatvorm gedrukt, worden gezonden aan de Heercn Burgemeesters der gemeenten in het hertogdom Limburg , ten einde in elke gemeente te worden afgekondigd en aangeplakt, en wijders worden opgenomen in het Provinciaal blad van dit gewest en inde te Maastricht uitkomende dagbladen. Afdrukken dezer worden tevens medegedeeld aan alle ter zake betrokken ambtenaren. Maastricht, den 3 December 1869. De Commissaris des Konings in het hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WIELEBOÏS. PROVINCIAAL BLAD V A N. LIMBURG. 186®. GEM EE N TE-BEG ROOTINGEN VOOR 1869. (iY< 182.) De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg. Gezien het dezerzijdsch besluit van den 14 Oelober jl. Lilt. 5687/5 P’, 2» afd. waarbij, met toepassing der bepaling van art. 212 lc lid der gemeentewet, op de begrooting der gemeente Struchl voor het jaar 1869 ambtshalve in uitgaaf zijn gesteld de navolgende posten, als: ti. onder hoofdstuk VII afd. I eerste artikel , wegens jaarwedde van den hoofd-onderwijzer, eene som van / ICO en alzoo /’ 80 meer dan op die begrooling daarvoor is uitgetrokken. 132. en b. onder hoofdstuk VIII een achtste artikel « kosten van verpleging enz. van C. Ackermans en vrouw inde bedelaarsgestichten over de jaren 1866 en 1867, » ten bedrage van / 502,50. Overwegende dal tengevolge daarvan de gemeentelijke uitgaven der gemeenle-begrooling van Slrucht voor bet jaar 1869 zijn gebragt op een cijfer van /' 1790,59, terwijl dc inkomsten bij die begrooling zijn geraamd op een totaal bedrag van slechts / 1407,89, weshalve de uitgaven do inkomsten met eene som van f 382,50 te boven gaan : Overwegende , dat blijkens de missive van den Burgemeester van Struclit , in dato 1 December 11. N. 86 , de gemeenteraad deswege geboord, ongenegen is nieuwe middelen voor Ie dragen, tol dekking van dc voorschreven ambtshalve op de begrooling gebragte uitgaven ; Gelet op art. 212, 2C lid der gemeentewet ; besluiten : 1 • Oen bij de geineente-begrooling van Slruchl voor het jaar 1869, onder Hoofdstuk 11 der uitgaven geraamden post voor « kosten van aanleg of vernieuwing van wegen » ten bedrage van/667,89, te verminderen met eene som van / 582,50 cn alzoo te brengen op een bedrag van / 285,39, tengevolge waarvan bel totaal van bet It hoofd- stuk f'325,59 en dc gezamenlijke uitgaven / 1407,8!) bedragen. 2. De gemelde begrooling alnog vasllestellen als volgt : in ontvangsten op f 1407.8!» in uitgaven op 1407,8!) vermoede!ijk batig saldo Nibil N° 132. o. Te bepalen dat het tegenwoordig besluit in het Provinciaal blad geplaatst en in afschrift medegedeeld zal worden aan Burgemeester en Wethouders van Strucht, ter uitvoering. Maastricht, den 10 December 1809. Tegenwoordig de Heeren : Commissaris des Ivonings , Voorzitter, van Wijlick, Smeets, Mr Kerens de Wolfrath , de Rijk , Mr de Bieberstein , Mr Seydlitz, leden en Mr Lebens, Griffier der Staten. De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg , VAN DER DOES DE WILLEBOIS. De Griffier , J o s. Leges s. PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG. 180». ( 133.) Regeling der wijze mnbetaling van wachtgelden van burgerlijke ambtenaren Aan de Gemeentebesturen van het hertogdom Limburg. Ik heb de eer U aan den voet dezer mededeeling !e doen eener bij mij ontvangene aanschrijving van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 11 December jl., Litl. A, I'afdg., en van het daarbij overgelegd Koninklijk besluit van den 1' te voren, n° 50, betreffende de regeling van de wijze van betaling van IV» 133. wachtgelden van burgerlijke ambtenaren, met uitnoodiging om ü bij het opmaken en afgeven van de daarbij bedoelde altestatien devita daarnaar te gedragen. Maastricht, den 14 December 1869. De Commissaris des Konings in het hertogdom Limburg, VAN DER DOES DE WILLEBOIS Afschrift. ’s Gravenhagc, den 11 December 1860. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Litt. A. t' Afdeeling. Algemeene zaken en Gomptabiiiteit. Omtrent de regeling der wijze van betaling van wachtgelden en qm daarin vereenvoudiging en éénheid te brengen, is het noodig voorgekomen die betaling aan vaste regelen te onderwerpen en met de verordeningen omtrent de grootendeels gelijksoortige betalingen wegens pensioenen in overeenstemming te brengen. Op gemeenschappelijke voordragt van mij en mijnen ambtgenoot van Finantien heeft Z. M. bij besluit van den 1" December 1869 N° 50, daaromtrent de noodige bepalingen vastgesleld. Onder toezending vaneen afschrift van dat besluit heb ik de eer op te merken, dat uiteen aan mij gerigt schrijven van den Minister van Finantien blijkt, dat het zijn iV> 133, voornemen is bij de vaststelling vaneen formulier voor de altestatien de vita, te bepalen dat de formulieren der gelijksoortige allestatien de vita lot ontvangst van pensioenen, behoudens verandering voor zooveel noodig met de pen, ook voor de wachtgelden gebezigd kunnen worden. Het door den Minister van Financiën vast te stellen formulier zal spoedig volgen. Ik verzoek U. 11. Iï. G. liieromtrent de noodige medcdeeling aan de gemeentebesturen te doen en hen uiltenoodigen, zich bij het opmaken en afgeven der altestatien de vita, daarnaar te willen gedragen. De Minister van Binnenlandsehe Zaken. Voor den Minister , De Secrelaris-Generaal, (get.) lllbrecht. No 138. Afschrift. 1 December 18(50. N» 50. WIJ WILLE'ii 111, bij du ciUTiE Gods , Koning üer Nederlanden , Prins van Oranje-Nass.au , Groot-llertog van Luxemburg, enz., enz., enz. üp vobrdragt van onze Ministers van Finantien en van Binnenlandsche Zaken dd. 25 November 1869 N° 164 (Generale Thesaurie) en 27 November 1869 N° 158, •1* Afdeeling. Gelet op het besluit van den Souvereinen Vorst van den 25 Februarij 1814 N° 10 (Staatsblad N° 28) alsmede op de Koninklijke besluiten van 21 Augustus 1838 , N° 84, 15 Jan ij 1840 (Staatsblad N° 45) en 8 Maart 1848 N° 03. Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1, De wachtgelden van burgerlijke ambtenaren worden betaalbaar gesteld door middel van belaalsrollcn. Art. 2. Tot ontvangst dier wachtgelden wordt voor elke betaling, aan den ambtenaar, wie» zij is opgedragen overgeiegd eene attestatie de vita van den titularis door den Burgemeester zijner woonplaats, na afloop van het tijdvak, waarover de betaling loopt, afgegeven. Het formulier dier attestatie» de vita wordt door Onze» Minister van Finantien vaslgcsteld. ;V> 133. De bestaande of later vast te stellen bepabngen omtrent de zorg voor het drukken en het verkrijgbaar stellen van formulieren voor attestatien de vita tot ontvangst van pensioenen ten laste van de Staatsbegrooting, zijn op de formulieren voor de attestatien de vita tot ontvangst van wachtgelden toepasselijk. Art. 5. De voldaanleekening voor dein art. 1 bedoelde wachtgelden, geschiedt, naar verkiezing van den belanghebbende, door onderteekening, hetzij van eene aan den voet der attestatie de vita voorkomende kwitancie hetzij van eene losse kwitancie. Wanneer de voldaanleekening op de eerstbedoelde wijze, en door den titularis zelf geschiedt, behoort zij in tegenwoordigheid van den Burgemeester, die de attestatie afgeeft gesteld, en door dezen gelegaliseerd te worden. Geschiedt zij op losse kwitancie of door erfgenamen enz., dan wordt de legalisatie der voldaanteekening alleen vereischt ingeval de" ambtenaar met de betaling belast, die noodig acht. Voldaanleekening op de betaalsrollen wordt niet toegelaten. Art. 4. Bovenstaande bepalingen treden in werking met 1 Januarij 1870, en zijn op de alsdan verschijnende termijnen van toepassing. Onze Ministers voornoemd zijn ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering dezes, waarvan afschrift tot narigt en informatie zal worden gezonden aan i\° 133. de Departementen van Algemeen Bestuur en aan de Algemeène Rekenkamer. Het Loo, den 1 December 1869. (get.) WILLEM. De Minister van Finantien , (get.) vanßosse. De Minister van Binnenlandsche Zaken , (get.) Fock. Accordeert met het origineel , De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsehe Zaken , (get.) Hubrecht. Voor eensluidend afschrift , De Secretaris-Generaal , (gel.) HUBRECHT. PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG. 1869. NATIONALE MILITIE. (N0 Opzending naar hun korps van milicien-verlo fgangers, opgeroepen tol eerste oefening of tot najaarsoefening. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der GEMEENTEN IN HET HERTOGDOM LIMBURG. Tot dusverre werden de voor de bereden korpsen aangewezen en overeenkomstig het 2e lid van art. 37 van liet Koninklijk besluit, dd. 8 Mei 1862 (Staatsblad n° 46), na hunne inlijving tot nadere oproeping met verlof gezonden miliciens, wanneer zij tot eerste oefening onder de wapenen moesten komen, gelast om zich regtstreeks naar hun korps te begeven en wel onder genot van reisgeld indien hunne woon- of verblijfplaats op meer dan 30. 134. mijlen afslands gelegen was van de standplaats van het korps, voor hetwelk zij bestemd zijn. Op gelijke wijze werd gehandeld ten aanzien van meerdere milicien-verlofgangers, die krachtens art. 125 der militiewet tot, bijwoning van najaarsoefcningen werden opgeroepen. Uit eene door mij ter zake met den heer Minister van Oorlog gevoerde briefwisseling is mij gebleken, dat de bovenbedoelde miliciens, zoo hunne woon-of verblijfplaats op meer dan 30 mijlen afslands gelegen is van hunne garnizoensplaats, geen regt hebben op reisgeld, maar vallen inde termen van de artt. 19 en 20, wat de laatsten betreft in verband met art. 46 der instructie van bet Departement van Oorlog , dd. 7 Janij 1862, n° 56 B (ce); zij moeten mitsdien, overeenkomstig het bepaalde bij de art. 1 en 3 van het voorschrift, behoorende bij de beschikking van gemeld Departement, dd. 13 December 1862, n° 51 B (6), op den marsch naar de ter aflevering bestemde plaats, des noods onder genot van voeding worden ingekwarlierd óf wel, het bepaalde bij het voorschrift, behoorende bij de beschikking van gedacht Departement, dd. 18 Maart 1868, n° 47 J (e), dient, zoo noodig, op hen te worden toegepast. Bovendoelde miliciens kunnen niet beschouwd worden tusschentijds te zijn opgeroepen: art. 6 der aangehaalde instructie van den 13 December 1862. n° al B (6), is derhalve op hen niet van toepassing. (o) Prov. blad n° 71 van 1865. (6) » » » 196 » 1862. (e) » » » 38 » 1868. No 134. Indien echter gedachte miliciens het verlangen kenbaar maken, om zich reglslreeks naar hun korps te begeven, dan zijn zij daartoe volgens art. 19, 2° lid, der instructie van 7 Junij 1862, n°s6B(a) bevoegd, doch hunne reis komt in dat geval geheel voor eigen rekening, daar zij dan geen regt hebben noch op reisgeld, noch op huisvesting en voeding of vervoer met middelen van versneld vervoer voor rekening van het Rijk. Naar aanleiding eener missive van den heer Minister van Oorlog, dd. 17 dezer maand, n° 37 J, heb ik de eer het bovenstaande aan U, Mijne Heeren, mede te deelen, opdat voortaan, in voorkomende gevallen, inden door Zijne Excellentie bedoelden zin worde gehandeld. Maastricht, den 22 December 1869. De Commissaris des Konings in het hertogdom Limburg , VAN DER DOES DE WILLEBOIS. (a) Prov. blad n° 71 van 1865. PROVINCIAAL BLAD 5 LIMBURG. 1869. LANDVERHUIZING. (No 135.) Circulaire van den 22 December 1869, n° 5568/20, 4' afdeeling (Sta- tistiek), betreffende de jaarlijksche inzending vaneen staat der plaats gehad hebbende landverhuizingen. Aan de Gemeentebesturen in het hertogdom Limburg. Ik heb de eer bij U, voor zooveel noodig, in herinnering te brengen de circulaire van den 31 December 1847, nO.. 5393/15, (Administratief memoriaal n°. 169), waarbij verzocht wordt , jaarlijks inde eerste dagen der maand Januarij in te zenden een staat der land- iV' 135. verhuizingen naar Noord-Amerika of andere overzecsche gewesten, of wel eene negatieve verklaring, wanneer er geene hebben plaats gehad. Maastricht, den 22 December 1869. De Commissaris des Konings in hei hertogdom Limburg , YAN DER DOES DE WILLEBOIS. PROVINCIAAL BLAD V A N LIMBURG. 1869. (N« 136.) Atlestatiën de vïta tot ontvangst van wachtgelden voor burgerlijke ambtenaren. Aan de Gemeentebesturen in het hertogdom Limburg. Als een vervolg op mijne aanschrijving van den 14 dezer maand n° 5259/3G (Prov. blad n° 133) betreffende de wijze van betaling van wachtgelden van burgerlijke ambtenaren, heb ik de eer U hierachter mede te deelen afschrift eener door den Heer Minister van Financiën dd. 13 dezer maand n° 102 genomen beschikking, waarbij krachtens het tweede lid van art. 2 van het Koninklijk besluit van 1 December 1869, n“ 30, het onderstaand 136. formulier voor de atlestatiën de vita tot ontvangst van bovenbedoelde wachtgelden is vastgesteld. Maastricht, den 22 December 1869. De Commissaris des Konings in hel hertogdom Limburg , VAN DER DOES DE WILLEBOIS. Afschrift. Afdeeling Generale Thesaurie, No 102. EXTRACT uit het Register der resolutien van den Minnier van Financiën. ’s Gravenhage, den 13 December 1869. De Minister, Gezien het Koninklijk besluit dd. 1 December 1869, n° 30, houdende nieuwe bepalingen omtrent de wijze vart betaling der wachtgelden van burgerlijke ambtenaren ; Gelet op de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 11 dezer, La A, 1“ Afdeeling, en daarbij in afschrift medegedeelde circulaire van gelijke dagteekening aan ’s Konings Commissarissen inde provinciën ; Heeft goedgevonden en verstaan 10. Vast te stellen het hiernevens gevoegde formulier voor de atlestatiën de vita tot ontvangst van wachtgelden met bepaling, dat voor die altestatiën, zoo lang de nieuwe formulieren niet zijn gedrukt, behoudens verandering, voor zoo veel noodig met de pen, de formulieren der ge- ft 136. lijksoortige atteslatiën tot ontvangst van pensioenen ten laste van den Staat gebezigd .kunnen worden. Doorhaling van gedrukte woorden inde formulieren vereischt geene goedkeuring. Accordt. met voors. Register, De Secretaris-Generaal, (get.) Bartstra. MM!»» 5)1 TOfi 7DÜII TO««1IL!D1SI.
| 46,909 |
MMKB07:001262001:mpeg21_9
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,870 |
Staatsblad van Nederlandsch-Indie\u0308 voor ..., 1870, 01-01-1870
| null |
Dutch
|
Spoken
| 8,075 | 15,490 |
AVanneer de belangen der dienst zulks vorderen, kunnen officieren van het korps militaire intendance lijdelijk worden gedetacheerd, en wanneer zij voor de dienst der militaire intendance mindere roeping aanleg, geschiktheid, neiging enz. bezitten, definitief worden teruaqeplaatst bij liet korps kwartiermeesters. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: Be Algemeene Secretaris, Van Harencarspee. Uitgegeven den zeventienden November 1870. Be Algemeene Secretaris, van harencarsrel. No. 198. BEGROOTING. Opening van een krediet tot aanvulling der 77 ste onder-afdeeling, Vide af deeling van het Hele hoofdstuk der begrooting voor 1869. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Oen Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; AU en, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, hel, noodzakelijk achtende, oin tot nadere aanvulling der na te noemen onder-afdeeling van de Vldc afdeeling van het llde hoofdstuk der begrooting van uitgaven voor het jaar 186!) een krediet te openen boven de begrooting; Lettende op de artikelen 21, 29 , 31 en 33 van liet Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, en op artikel 31 der wet van 23 April 1864 (Indisch staatsblad n°. 106); Heeft goedgevonden en verstaan: Onder nadere bekrachtiging der wet, boven het cijfer van het H hoofdstuk der begroeting van Nederlandsch-Indie voor het dienst® 1869, gewijzigd ingevolge de wetten van 4 en 5 April en 21 Jifl 1870 (Indisch staatsblad nos. 56 en 131) en alsnog nader te wijzigB in verband met de ordonnantiën van 25 April, 20 Mei, 4 en 30 Juni 23 Julij. 29 Augustus, 2L September, 1 Oktober, 22 en 23 DecembéB 1870 (Staatsblad nos. 46, 49, 50, 58, 76, 86, 105, 134, 142, 1921 193 en 195), te openen een krediet van ƒ 14000 (veertien duizend} gulden), tot aanvulling van de 77ste onder-afdeeling (Huishuur-indemniteit en lokaalhuur), beboerende tot de VI'1" afdeeling (Departement der burgerlijke openbare werken) van gemeld hoofdstuk, en bij de ordonnantie van 8 December 1869 (Staatsblad n°. 111), bekrachtigd bij de wet van o April 1870 (Indisch staatsblad n°. 56) en de ordonnantiën van 20 Alei en 29 Augustus 1870 (Staatsblad nos. 50 en 105), bereids verhoogd met ƒ 90000 ƒ 13000, en ƒ 10000. En opdat niemand hiervan onwetendheid voonvende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlaudsche en Chiucsche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en amb^ tenaien, officieren en justiciereu, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 28sten December 1870. P. MIJ ER. Be Algemeene Se/cretaris, I Van Hakencaespel, Uitgegeven den een-en-clertigsten December 1870. Be Algemeene Sekretaris, Van Hauencakspel. ZAMENSTELLING en I N D E E L I N G van het korps kwartiermeesters (administrateurs bij de garnizoens- en korpsraden van administratie, ziekengestichten en militaire kleedingmagazijnen en gedetacheerd bij (Je vijfde afdeeling van het Departement van Oorlog en de Militaire onder-intendance in Nederlandsch-Indie), zoomede van het schrijverspersoneel met aantooning der bedragen, aankomende voor bureau- en magazijnskosten. GARNIZOENS- EN KORPS RAT) F N V\N ADMINISTRATIE ZIEKENGESTICHTEN. MILITAIRE KLEEDINGMAGAZIJN. 2.S J S Schrij- Indemniteit £ .2 g 1= g Schrij- g a,-a £ -S S *o' % Schrij- Indemniteit "o cS ^ "üó ^ c3 ^ ^ ~ S ^ 2 3 veis. per maand. % © s £ vers. i| -I s 55 £ § Ü > vers. per maand. EMPLACEMENT. °^5_ 5 = H s" 5 ° J5 | | I 1 t 1■ a «A i c 1 1 | ■! -• g i ± i .5 I I I ■! a' ! -" .4. ^ « a B ® § ■§ S 5 -2 :g»« 'ff § j3i-o§®2.2 :g»« 2 .2 S § S O .2 :=>«• •=' § '3 i ? £ f-J -Si "I -g. | -3 f 4 8> || |o i'S- -3 -5 § r | g- | -go |! -c 5,3 ^ -q ^ u !» ,5 h u « ^ h _q S ^ ^ ^ rl M ^ I TH c-l ^ ______ 5de Afdeeling van liet Departement van Oorlog. .. 7 2 Onder-intendance * ; / 9e Bataillon Infanterie 1 •• .. 1 .. / 6 — 1 1 l[ 1 .. .. 2| 1 ƒ 15 - ^1 1 l^lj 1 1| 2 2 ƒ 20 - I \ , ) 12e » » 1 1 .. 6-.... !? 11..1..1 11.. U. 1 l"l 1] 61 —I-/30I— ° ] ahUKl'" Artillerie •; - J - •• 1 ö - 33 I ( Subsistenten-kader.... 1 •• J •• 1 I 2 15 — * \ i 10e Bataillon Infanterie 1 *' 1 " 6 — ■È I Meester-Cornelis. 11e » » •• *• .. 1 .. 6 — .t» J ( Militair geweerm. school .. 1. • • • 7 50 7 50 £3 / Telok-Betong • • * 1. 1 5 — 7 50 1 4 — v I Onrust * 1 4 — T"1 f Serang • • • • 1 5 — 7 50 1 4 — Buitenzorg 1 4 — \ • • • • 1 5 — 7 50 / Onder-intendance ~ 7 / / 3e Bataillon 1 1 15 — \ t (5) "W Samarang... 7e » » • • •• 1 • •• 1 .. G- 11.. 1.. \ 11.. 1.. 1 H 1| 6)—| 201 — ^ I Subsistenten-kader .. 1 • • 1 1 1 1 12 r I (2e Bataillon Infanterie... •• •• •• •• 1 .. G 1 1 1 .. .. .. 8 — | Willem I... 5e , „ ... .. •• 1 6- u / ( Overige troepen • • • 1 .. 1 9 — 10 — ? Banioe-Riroe.,. 2 kompagniën artillerie.. •• •■ 1 5— 7 50 " Salatiga ■ • J •" ■ ] ■ ■ 1 9- 10-.... 1.. 1 6 - •- ljilatjap •• 1 •• 1 1) — 10 — .... 1 .. 1 6 — Iljokfljokarta •• J " •• I .. 1 9 — 10 — 1 5 — •Él Soerakai ta • - -" • • 1. 1 9 — 10 — 1 4 — ^ „. Kedong-Kebo • • •. ! 1 7 50 7 50 1 1 — Ngawi • ■ •' i • • • • 1 1 7 50 7 50 1 4 v- Gombong • • 1 1 7 50 7 50 1 5 — I Oenarang \ 4 — \ Pelantoengan 1 • j | g __ -i Onder-intendance ^ i /6e Bataillon Infanterie 1.... 1.. 6 1"" X~ 6~ 11 ■ ■ 1 ■. I 11. ■ | ■ I 11 11 6|-I20I- 5 ° ) 14e » » 1 .. .. 1 .. 6- " ' •o S / [ Snbsistenten-kader 1 j ] j I Malang ^ _ _ Onder-intendance 1 / 15e Bataillon Infanterie i -1 0 n * * 44 i 1 • • • ■ 1 • • '' 1..1 b — 1.. 1U — I 1 Padang- | ' Snbsistenten-kader 1 1 1 .. 1 t0 ^ .. 11. ■ 1 ■. | H ■ 7^1*. • I 61 — 1 15^ s Padang-Pandjang 1 1 .. 1 9 10 1 5 l"' '% Fort de Koek 1 " t. j 9 ~ 1 '1 4" ! W :: -i:: \ Iz :::::::: 1:::::: \z I f Paija-Komba'. * !'.!!!!!! 1 ! ! !1. ? 5° \ Benkoelen .. ^ 'j " ' ' \ 5 ^ " "750 I Onder-intendance j | t Palembang 1.... 1.. 7 50 1 5— 1 1 C- 10- 5 ) Palembang... i!a"dar I .... 1 1 7 50 7 50 1 4 - Ü f Teb.ng-Tmgie 1.... 1 1 7 50 7 50 1 4 - P- 1 ' La'al .. I .. .. 16 Garnizoenen 4e klasse, ieder met ƒ 4.—schrijfbehoeften en / 5.— magazijnkosien 64 80 — 48 Garnizoenen 5e klasse, ieder mek-/2.— sel.ri t- , behoeften en f 2.50 magazijnkosten' 96 — 120 l|27 32 16 13 25 30 ƒ505 — /412 50 3 4 10 11 26 — 4 3 ƒ194 - 6 3 3 11 4 3 9 14 ƒ 120 — ƒ145 - lotaal garnizoens- en korpsraden Totaal ziekengestichten. Totaal Militaire kleedingmagazijnen. van administratie. ° RECAPITULATIE. Garnizoens- eti korpsradeti vatt administratie j i 27 32 lö — 13 25 30 ƒ 505 — f 412 50 Ziekengestichten 3 4 10 11 26 — 4 3 194 —» — Militaire kleedingmagazijnen ......... j .... 6 3 3 11 4 3 9 14 120 — 14d — | 10 3 4 45 38 30 16 38 47 ƒ819 — J 557 50 Behoort bij het Koninklijk besluit van den 5den September 1S70 No. 10. Mij bekend: De Minister van Koloniën., (Get.) de Waal. Voor eensluidend afschrift: De Secretaris- O ener aal, Feith. rn ATI I n II T I « f! -m ■ vjuuivitiiiiiK jCi ; (1) Groot Militair Hospitaal te Weltevreden. (2) Algemeen —- tevens afdeeiirtgs kleedingmagazijn te Batavia. (3) Garnizoens kïèediilgniagazijii te Batavia. (4) Met het Secretariaat van dezen Raad is belast de officier van administratie 2e klasse," instrukteur der militaire school, die in zijne werkzaamheden wordt bijgestaan door de élèves voor de Militaire \dmimstratie bij die school. (5) Groot Militair Hospitaal ts Samarang. (6) Afdeelings kleedingmagazijn te Samarang. (7) Garnizoens kleedingmagazijn te Samarang. (8) Groot Militair Hospitaal te Willem I. (9) Groot Militair Hospitaal te Soerabaija. (10) Afdeelings kleedingmagazijn te Soerabaija. (II) Garnizoens kleedingmagazijn te Soerabaija. (12) Garnizoens-flospitaal le klasse te Padang. (13) Afdeelings kleedingmagazijn te Padang. (14) Garnizoens kleedingmagazijn te Padang. \o. 1(19. DEPARTEMENT VAN OORLOG. Formatie van het personeel voor de hde ajdeelivg van dat departement en voor de bureaux der gewestelijke onder-intendances. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 7den November 1870 no. 5. Gelezen de missive van den Minister .van Koloniën, van 15 September 1870, Lt. C, no. 32/1281, daaAij in afschrift aanbiedende s Konings besluit van 5 September jl. no. 11. luidende als volgt: No. 11. Wu WILLEM HE, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën van den lsten September 1870, Lt. O, no. 31, in verband met de daarbij overgelegde missive van Onzen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie van den 27sten April 1870 no. 4835/30 ; Hebben goedgevonden en verstaan: Met wijziging van alle ter zake bestaande bepalingen, vast te stellen den bij Ons tegenwoordig besluit gevoegden staat, aantoonende de formatie van het personeel en de gelden, benoodigd voor bureaukosten voor de 5de af'deeling van het Departement van Oorlog en voor de bureaux der gewestelijke onder-intendances in Nederlandsch-Indie. Onze Minister van Koloniën is Gelast niet do uitvoering van dit besluit, waarvan, tot kennisneming, afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Oorlog. 's Hertogenbosch, den 5den September 1870. (Get.) WILLEM. Be Minister van Koloniën, (Get.) De Waal. Akkordeert met deszelfs origineel: Be SeJcretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, (Get.) Feith. Voor éénsluidend afschrift: Be Sekretaris-G ener aal, Feith. N° 169 TABLEAU, aanfoonende de formatie van liet personeel en de bureaukosten voor de vijfde afdeéling van het Departement van Oorlog en voor de gewestelijke onder intendances iii Neder- 1 landsch-Indie. ntlnrr,tt,^ti,r i mllitaire «a 01HGIESEN, ■ Ambtenaren Schrijvers-personeel. i J ' •-G H3 m ü o — — n O fl, ö a i s-. , j ^ 1 , a_ 5 c a> H <V c6 d <D CU l| Q,! X V ■ s_i <-< SPECIFICATIE 5 5 «. |1 11. O - JË > ^ § | *3 « | 8 I S. |ë!l I I 1 S S-§ ^. « w '"s -a > 2~ £ Ö S ïï H « , rt H ,-tj q r£ a> TI O .J rt TT -♦-» CD — 3 ^ -s §e = 1 2 s g 'S -S 5g ü KI Ü rn T3 OJ "d (U % <13 CD CD .5» 1 fcH* fco Ë"4 s ^ O -s 4j -5 3^0 S s s 3 S 1 ^3 H^5 OH OW cm rH 00 ^ (Sj .9-, co W PH HH Vijfde afdeeling van het Departement van |; n , T Oorloo ;••••••■• 1 1 1 3 7 2 I 1 1 2 6 13 12 11 9 8/125—ƒ80- Ouder-Intendance rn de 1ste miliaire af- I deeling op Java. » » 1 2 1 1 i » » » 2 3 6 6 4 2 40 — 20 — lei. in de 2de militaire afdeeling op Java • • ; 1 2 2 2 I » » 3 5 8 7 5 3 60 — 30 — ld. rn de 3de mrhtarre afdeeling Tl °p J„va ••••••••» » 1 1 l » I " ° " 1 2 4 4 3 2 30 — 20 — ld. ter öumatra s Westkust. » » 1 i i „ B » » » 1 2 4 4 3 2 35 20 — ld. van Paleinbang » • » 1 1 » K » » 1 1 1 1 2 » 20 — „ ld. » Banka, Riouw en onder- Ti 'r"!^6" ',1 ' 1 1 '• " » » 1 1 2 2 » 20 — » ld. der Wester-afdeeling van Bcy-neo » » » l „ i F; » » 1 l i j 2 » 20 ld. ii Zuid- en Ooster-afdeeling ijl r, van 'I^r"el0 " • * 1 » 1 I * " " 1 1 1 1 2 » 20 — ld. Mij bekend: Voor eensluidend afschrift: De Minister van Koloniën, De Secretaris— Generaal, (Get.) De Waal, Feith. N° 169 Is goedgevonden en verstaan : Eerstelyk: Van het vorenstaande aanteekening te howen. IW '»«*: K,actef igj»! Sw to h,t e.ent.ee! ™ »• }L"L2'1 M4 »»'• den) 'smaands; een sergeant-majoor . ƒ 90 (negentig gulden). „ sergeant of foarier . 60 (zestig gulden) • • , korporaal . . - » *5 (vijf-en-veertig gulden). , soldaat . 30 (dertig gulden) Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaa van Nederlandsch-Indie: Be Algemeene Sekretaris, Van Habencabspjbl. Uitgegeven den zeventienden November 1870. De Algemeene Sekretaris, Yan Harencarspel. \s>. 170. OPIUM. SUMATRA'S WESTKUST. Opheffing der verbodsbepaling* n op den Invoer en het bezit van opium op Ni as en in eet.ige afdeelingen van Sumatra's Westkust. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord ; Allen, die eleze zullen zien of hoeren lezen, Salut! doet te weten: Da t Hij, overwegende: ° j dat bij de ordonnantiën \an20 Julij 1858 (Staatsblad no. 81) en van 28 Julij 1864 staatsblad no. 112) de invoer en bet bezit van opium op het eiland Nias en in eenige afdeelingen van liet gouvernement van Sumatra's Westkust zijn verboden, met het doel om het verbruik van opium daar te weren; dat die maatregel, wel verre van aan het oogmerk te b< ant woorden, bovendien tot een de bevolking demoraliserenden sluikhandel aanleiding heeft gegeven ; en willende daarin voorzien : Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan : I. In te trekken en buiten werking te stellen de verbodsbepalingen op den invoer en het bezit van opium, afgekondigd bij : a. de ordonnantie van 20 Julij 1858 (Staatsbla ( no. 84)'voor het eiland Nias; b. de ordonnantie van 28 Julij 1864 (Staatsblad no. 112) voor de daarbij genoemde afdeelingen van het gouvernement van Sumatra's Westkust; II. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januarij 1871. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandseh-Indie geplaatst en, voor .zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 9den November 1870. P. MIJER. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspei,. Uitgegeven den een-en-twintig sten November 1870. Be Algemeene SeJrrrfaris, Van IIabencahspel. \o. 17!. OPIUM. SUMATRA'S WESTKUST. Regeling voor de opiumpacht. IN NAAM DES KONINGS! r»E GOUVBRNEUR-GliNE R A AL VAN N E DE R L \NDSCIMNDIE, Den Raad van Nerlerlatidsch—Indie gehoord; Allen, die deze zullen zien of huur en lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende, om de opiumpacht binnen het gouvernement van Sumatra's Westkust te regelen op gelijke wijze, als zulks onlangs voor Java ea Madura is geschied; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der regering van Nederlandsck-Indie; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Het reglement voor de opiumpacht voor de benedenlanden ter westkust van Sumatra van af Indrapoera tot dinghel en daaronder behoorende eilanden, vastgesteld bij ordonnantie van 22 September 1854 (Staatsblad no. 70), wordt ingetrokken. 11 Binnen het gevvesi Sumatra's Westkust is toepasselijk het reglement voor de opiumnacht op Java en Madura, vastgesteld bij ordonnantie van 10 Oktober 1869 (Staatsblad no. 81), met dien verstande: a. dat in de artikelen I en 2 de woorden »op Java en Madura" worden gelezen: «binnen het gewest Sumatra's Westkust"; b. dat artikel 16 wegvalt: c. dat in artikel 19, instede van » reglement voor de verpachting van 's lands middelen (Staatsblad 1853 no. 86) » wordt gelezen: »reglement voor de verpachting van 's lands middelen op de Nederlandsch-lndische bezittingen buiten -Java en Madura (Staatsblad 1854 no. 75)"; d. dat in artikel 28 de woorden «Java en Madura' worden vervangen door: »de Nederlandsch-lndische bezittingen buiten Java en Madura"-, e. dat in ariikel 30 het jaartal »1871" wordt » 1872". III. Bij veroordeeling tot geldboete ter zake van overtredingen bij het in § II bedoeld reglement met die straf bedreigd, worden met opzigt tot Europeanen en gelijkgestelden toegepast de artikelen 349 tot en met 352 van het Reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java en het hooggeregtshof van Nederlandsch-lndie, en met opzigt tot inlanders en gelijkgestelden, de artikelen 329 tot en met 331 van het reglement op de uitoefening der policie, de burgerlijke regtspleging en de strafvordering onder de inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en■ Madura. IV. Deze ordonnantie komt in werking op 1 Januarij 1871. Ën opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal (leze in liet staatsblad van Neclerlandsch-Inclie geplaatst en, voor zooveel modig, in de Manische en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle liooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoans. Gedaan te Buitenzorg, den 9den November 1 «70. P. M1JER. De Algemeene SeAretaris , Van Haxencabspel. Uitgegeven den een- en-tw'nligsten November 1870. De Algemeene Sekretaris, VAN HAR ETtCARSPEL. \o. 173. BEGROOTING. Opening van een crediel, tot aanvulling van de HOste onder-afdeeling der Vide afdeeling van het llde hoojdstuk der begrooting voor 1870. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE , I)ea Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salul! doet te weten : Dat Hij, het noodzakelijk achtende, om tot aanvalling der na Ie noemen onder-afdeeling van de Vlde afdeeling van het ïïde hoofdstak der begrooting van uitgaven voor het jaar 1870 een krediet te openen boven de begrooting; Lettende op de artikelen 21, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, en op artikel 31 der wet van 23 April 1884 (Indisch staatsblad n°. 106); Heeft goedgevonden en verstaan: Onder nadere bekrachtiging der wet, boven het cijfer van het II(,t hoofdstuk der begrooting van Nederlandsch-Indie voor het disnstjaar 1870, nog te wijzigen in verband met de ordonnancien van 21 Mei en 21 September 1870 (Staatsbladen nos. 51 en 135), te openen een krediet van ƒ 127000 (een honderd zeven-en-twintig duizend, gulden), tot aanvulling van de 80ste onder-afdeeling (huishuur-indemniteit en lokaal-huur) behoorende tot de VI'1 afdeeling (Departement der burgerlijke openbare werken) van gemeld hoofdstak. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Inrlie geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hoö^e en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den lOden November 1870. P. MI.JER. De Algemeene Sekre 'aris, Van Harencarspel. Uitgegeven den zeventienden November 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. I \o. 173. CHINËESCH BESTUUR. BAMOEMAS. Uitbreiding cler formatie. Besluit van den Gouverneur-(leneraal van Nedtrlandsc/i-lndie, van den 1 ft den November 1870 no. 2. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelyk: De formatie van het Chineesch bestuur in de residentie Banjoem.as, vastgesteld bij artikel 1 van het besluit van 3 Augustus 1862 no. 1 (Staatsblad no. 81), uit te breiden wet een luilenant der chinezen, wiens standplaats zal zijn de hoofdplaats Tjilatjap. Ten tweede: enz. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie : De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den een-en-twintig sten Ncnember 1870. De Algemeene Sekretaris, VAN HARENCARSPEL. Yo. 174. REGTSWEZEN. VREEMDE OOSTERLINGEN. Intrekking van fut voorschrift in art: 108 van htt reglement op de burgerlijke regtsvordering. No. 11. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Naxsau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën van dea 29sten Julij 1870, La. Aaz. , no. 4a; Den Raad van State gehoord (advies van den 9den Augustus 1870, no. 21); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Koloniën, dd. 27 Augustus 1870, Lt. Aaz., no. 34; Overwegende dat de noodzakelijkheid is vervallen, om het exceptioneel voorschrift van artikel 108 van het reglement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java en het hooggereglshof van Nederlandsch-Indie langer te behouden met betrekking tot de met inlanders gelijkgestelde personen (vreemde oosterlingen); Hebben besloten en besluiten: Het voorschrift van artikel 108 van het Reglement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java en het hooggeregtshof van Nederlandsch-Indie, waarbij aan inlanders en met deze gelijkgestelde personen, die zonder prokureur te hebben gesteld in persoon op de dagvaarding verschijnen, op hun verzoek epn korte termijn wordt toegestaan om alsnog prokureur te stellen, wordt ingetrokken met betrekking tot de met inlanders gelijkgestelde personen (vreemde oosterlingen). Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift wordt gezonden aan den Raad van State. Utrecht, den Isten September 1870. WILLEM. De Minister van Koloniën, De Waal. Akkordeert met deszelfs origineel: De Sekretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Feith. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, dat deze in het Staatsblad van NederlandschIndie worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving vk het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder Oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 16den November 1870. P. MIJER. De Algemeene Sehretaris, , «s Van Harencarspel. Uitgegeven den een-en-twintigsten November 1870. Be Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. .bl •(ï -ï!) -§• 3" -V ' 9\3 (II udi nai Jib .9i> 9b -sV, -ui 1191 3"i \o. 175. RE GTS WEZEN. HOOFDEN DER DEPARTEMENTEN YAN ALGEMEEN BURGERLIJK BESTUUR,,-, Wijziging van a4: 165, 4o. van het reqlement optde regterlijke organisatie en het beleid cler justitie in iV*v derlandsch-lndie. ^°' Wc, WILLEM III, lij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt Van Onzen Minister van Koloniën, van den 23stói Junij 1870, I ett. Aaz., No. 43a; Den Raad van State gehoord (advies van den 2den Augustus 1870, No. 25); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van den lsten September 1870, Lett. Aaz., No. 13; Overwegende, dat de instelling der departementen van algemeen bestuur in Nederlandsch-Indie, waardoor ook de direoteur-generaal en de generale directie van finantiën zijn vervallen, eene wijziging noodzakelijk maakt in artikel 165, 4°, van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indie; Hebben besloten eri besluiten: Artikel 165, 4° van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlaiidsch-Indie wordt gelezen, als volgt: »de hoofden der departementen van algemeen burgerlijk bestuur." Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift wordt gezonden aan den Raad van State. 's Hertogenbosch, den bden September 1870. WILLEM. Be Minister van Koloniën, De Waai. Akkordeert met deszelfs origineel : Be Sekretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Feith. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsck-Indie, den Raad van NederlandschIndie gehoord , dat deze in het staatsblad van Nederla/tdsch-Indie worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en iustieieren, ieder voor zooveel hem aangaat, ain de! stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 16den November 1H70. P. MI-IER. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den een-en-twintigsten November 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. \o. 176. H EGROOTING. Opening 11a.1i een erediet, tot aanvulling van de 13 de ondet afdeeling der IL/e af deeling van het lldehoofdduk der begrooting voor 1870. IN NAAM DES KONINGS! OE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCB-INDIK, Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het noodzakelijk achtende, om tot aanvulling der na te noemen onder-afdeeling van de Ilde afdeeling van het 1 Ide hoofdstuk der begrooting van uitgaven voor het jaar 1870 een krediet te openen boven de begrooting; Lettende op de artikelen 21, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van JVederlandsch-Indie. en op ariikel 31 der wet van 23 April 1864 (Indisch staatsblad no. 106); Heeft goedgevonden en verstaan: Onder nadere bekrachtiging der wet, boven het cijfer van het IIde hoofdstuk der begrooting van JVederlandsch-Indie voor het dienstjaar 1870, nog te wijzigen in verband met de ordonnantiën van 21 Mei, 21 September en 10 November 1870 (Staatsblad nos. 51, 135 en 172), te openen een krediet van f 60000 (zestig duizend gulden), tot aanvulling van de 13de onder—afdeeling (Verdere kosten van het regtswezen), bthoorende tot afdeeling II A (Departtment van Justitie) van gemeld hoofdstuk.' En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche tilen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden. zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den I7den November 1870. P. MIJER. Be Algemeene Secretaris, VAN HAKENCARSPBL. Uitgegeven den een-en-twintigsten November 1870. Be Algemeene SeJcretaris, Van Harencarspel. No. 177. OPIUM SUMATRA'S WESTKUST. Voorwaarden, waarop het regt tvt den verkoop van opium in het klein binnen Sumatra's Westkust voor 1871 wordt verpacht. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH- [NülE , Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, willende overgaan tot het vaststellen der voorwaarden, waarop het regt tot den verkoop van opium in het klein binnen het gewest Sumatra's Westkust voor 1871 wordt verpacht; Lettende op de verordeningen, vervat in de Staatsbladen van 1860 no. 122, en 1870 no. 171, alsmede op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regering van NederlandschIndie ; Heeft goedgevonden en verslaan: Met wijziging van de voorwaarden voor de verpachting van 's lands middelen op de Batoe-eilanden onder Sumatra's Westkust, gearresteerd bij ordonnancie van den 31sten December 1860 (Staatsblad no. 122), in dien zin, dat uit artikel 2 daarvan wegvalle: »«. De verkoop van opium" te bepalen als volgt: Art. 1. Het regt tot den verkoop van opium binnen het gewest Sumatra s Westkust wordt voor het jaar 1871 verpacht en afgestaan op den voet van het reglement voor de opiumpacht op Java en Madura (Staatsblad 1869 no, 81), zooals hetzelve gewijzigd bij de ordonnancie van den ^den November 1870 (Staatsblad no. 171) binnen het gewest Sumatra's Wistkust is toepasselijk verklaard, en voorts op den voel, van het reglement voor de verpachting van 's lands middelen op de Nederlandsch-Indische bezittingen buiten Java en Madura, afgekondigd bij publikatie van den 8sten Oktober 1854 (Staatsblad no. 75), behoudens de bij latere verordeningen daaromtrent gemaakte wijzigingen. Art. 2. De verpachting heeft plaats als volgt: a. voor de residentie Padangsche Benedenlanden en daaronder behoorende eilanden, in één perceel; b. voor de residentie Padangsche Bovenlanden, in één perceel; c. voor de residentie Tapanoli en daaronder behoorende eilanden, in één perceel. Art. 3. De verpachting wordt gehouden door den Gouverneur van Sumatra's Wtestkust voor alle perceelen, te Padang. De dag der verpachting wordt door den Gouverneur voornoemd bepaald en bekend gemaakt. Art. 4. Elk perceel wordt afzonderlijk opgeveild; ten overvloede wordt echter verklaard, dat door gegadigden naar meer dan één perceel kan worden gedongen. Art 5 De verpachting geschiedt bij openbare veiling en opbod, en als hoogste bieder wordt beschouwd degene, die aanneemt maan.deliiks, boven en behalve het kostende van de 111_ art 6 bepaalde hoeveelheden ruwe opium tegen den prijs van ƒ 12o de katti Turksche en ƒ 115 de katti Bengaalsche, den hoogsten pachtschat te betalen. Art 6 Aan de pachters wordt toegestaan het hieronder genoemd aantal' verkoopplaatsen; zij zijn verpligt de daarneven vermelde hoeveelheden ruwe opium (tiban) tegen de in het voorgaande artikel vast gestelde prijzen uit 's lands voorraad te ontvangen, als: p, I Hoeveelheid o . i opium in KATTl's. 15 S - PEKCEELEN. > | 4 £ ^ f-Q & 5 ca CÖ <1 £« -J 1ste perceel Padangsche Benedenlanden en daaronder behoorende eilanden 10 -JU 4öu 2de id. Padangsche Bovenlanden . . 5 5 60 3de id. Tapanoli en daaronder behoo- rende eilanden ® Totaal ... 21 1020. I Art. 7. Het staat den hoogsten bieder vrij te bepalen hoeveel hij 'van de bij art. 6 vastgestelde hoeveelheden opium maandelijks m Turksche of Bengaalsche wenscht te ontvangen.. Hii moet zich echter dienaangaande verklaren staande de verpachting, van welke verklaring in het proces-verbaal melding wordt gemaakt. Art. 8. De pachters zijn gehouden de opium te ontvangen bij 's lands pakhuis te Padang. Art 9. Indien de pachter meer opium voor het gebruik gedurende het loopende jaar in zijn perceel inogt, behoeven dan de hoeveelheid, welke hii volgens art. ' 6 verpligt is te nemen, wordt hem die verstrekt tegen dadelijke betaling van ƒ 25 de katti Turksche en van ƒ 15 de katti Bengaalsche. Zulke verstrekkingen worden siratn genoemd. Geen siram wordt verstrekt, bijaldien de pachter achterstallig is in de betaling van de door hem op te brengen pachtpenningen of den prijs der tiban. Art. 10. Voor de opium, bij het einde van den pachttermijn overgehouden, welke volgens het bepaalde bij art. 18 van het reglement voor de opium-pacht op Java en Maclura door de afgetreden pachters aan den lande moet worden teruggeleverd, wordt aan hen betaald voor de ruwe f 25 de katti Turksche en f 15 de katti Bengaalsche en voor de tjandoe f 2.50 de thail, mits dezelve van goede hoedanigheid zij. Bij bevinding van minder goede hoedanigheid, worden de bovengenoemde prijzen naar evenredigheid verminderd; onbruikbare opium wordt vernietigd; een en ander in voege als bij bovengenoemd art. 18 is bepaald. Art. 11. De ruwe opium, welke door het Gouvernement aan de pachters wordt verstrekt, moet van goede hoedanigheid zijn. Geene bezwaren omtrent de hoedanigheid worden aangenomen, behoudens het bepaalde bij de artt. 18 en 25 van het reglement, vervat in Staatsblad 1869 no. 81. Art. 12. De betaling van het kostende der bij art. 6 bepaalde hoeveelheid opium en der verschuldigde pachtpenningen moet maandelijks plaats hebben vóór of op den laatsten dag van elke maand, op straffe der boete, vastgesteld bij art. 13 van het reglement voor de verpachting van 's lands middelen op de Nederlandsch-Indische bezittingen buiten Java en Madura (Staatsblad 1854 no 75). Art. 13. Aan de pachters wordt toegelaten hunne regten, voor zooveel mogelijk, ook uit te oefenen op de eilanden, gelegen binnen het territoriaal gebied van elk perceel, welke staande de veiling worden bekend gemaakt en opgenomen in het proces-verbaal van verpachting en wijders bij de akte van afstand. Art. 14. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag der uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle höoge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 19den November 1870. P. MIJER. T)e Algemeene SeJcretaris. Van Harencarspel. Uitgegeven den vier-en-twintig sten November 1870. T)e Algemeene SeJcretaris, Van Haubncarsfel. Xo. 178. POSTWEZEN. AMBARAWA. Verhooging der schadeloosstelling voor huishuur en kantoorlokaal voor den postkommies aldaar. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 19den November 1870 uo. 2. Gelezen enz.; T)e Raad van Nederlandseh- Indiè gehoord : Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: Onder nadere goedkeuring des Konings, met wijziging van tabel no. 3, behoorende bij de algeoieene bepalingen voor h(t postwezen (Staatsblad 1864 no. 5). de daarbij uitgetrokken schadeloosstelling voor huishuur en kantoor- lokaal voor den postkommies te Ambarawa (SamarangJ te verhoogen met ƒ 240 's jaars en alzoo te brengen op f 600 (zes honderd gulden) 's jaars; met bepaling, dat deze verhooging gerekend wordt te ziin ingegaan met 1 Mei 1869. Ten tweede: enz. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-ludie: De Algem.eene Secretaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den vier- en - twintigsten November 1870. De Algemeene Seleretaris, Van Harencarspel. H8> V>. 1/9. ZEGELS. III(jUW'. Verkrygbaarstelling van zegels te Beng kalis, Asahan en De li. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsefi-Indie, van den \9den November 1870 no. 4. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 20 Seutembei 1870, La. Aaz., no. 19/1301; Is goedgevonden en verstaan : Eersteliik: enz. en derde: Ie bepalen, dat zegels worden verkrijgbaar gesteld Ie Beng kalis, Asahan en Deli (afdeeling Stak en onderhorigheden, resic entie lhouw) en dat met liet debiet der zegels, onder het genot der daaraan verbonden voordeelen, worden belast de eerste civiele autoriteten ter genoemde plaatsen, die ter zake verantwoordelijk zijn aan de Aigemeene Eekenkamer. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemtene Sekrelaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den vier-en-twintigsten November 1870. De Aigemeene Sekretaris, Van Harencarspel. ]\o. ISO. WEDUWEN- EN WEEZENEONDS DER OFFICIEREN VAN DE LANDMAGT IN NEDERLANDSCHINDIE. Vaststelling van de gewone Contributie aan dat fonds voor 1871. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den listen November 1870 no. 10. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstelyjh: Met toepassing van het bepaalde bij artikel 2 van het besluit van 1 Januarij 1862 no. 9 (Staatsblad no. 14), de gewone kontributie aan hef weduwen- en weezenfonds der officieren van de landmagt in Nederlandsch-Indie voor het jaar 1871 vast te stellen op drie ten honderd. 1 Ten tweede: enz. Afschrift enz. Ier ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: He Algenieene Secretaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den zes-en-twintigsten November 1870. De Algemeene SeJcretaris, Van Harencarspel. No. 181. WEDUWEN- EN WEEZENFONDS VAN BURGER LIJKE AMBTENAREN IN NEDERL AND3CH- INDIE Vaststelling van de gewone /contributie aan dat j01.cis voor 1871. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 23sten November 1870 no. 10. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: Met toepassing van het bepaalde bij art. 1 van het besluit van 29 December 1861 no. 1 (Staatsblad no. 121), de gewone kontnbutie aan het weduwen- en weezenfonds van burgerlijke amb- 'aren ln Nederlandsch-Inaie voor het jaar 187! vast te stellen op vyj ten honderd. ^ Ten tioeede: enz. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, Be Algemeene Se/cretaris, Van Harekcaiisi-el. Uitgegeven den zes-en-lwintigstzn November 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Haêencarspel. Ao. 1 v'. LANDMAGT. KORPS PUPILLEN. Aanvulling van art. 24 van het reglement in Staatsblad 1856 no. 35. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 23sten November 1870 no. 14. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan: Met aanvulling van art. 24 van het reglement voor het korps papillen (Staatsblad 1856 no. 35) te bepalen, dat in het daarbij be* doeld geneeskundig certifikaat voortaan mede moet worden vermeld, of het kind, voor hetwelk admissie wordt gewenscht, voldoende physiek ontwikkeld is voor eene opleiding bij het korps pupillen. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den zes-en-twintig sten November 1870 Be Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. 1*0. 183. BUSKRUID. TIMOR. Bepalingen betrekkelijk het crepeé°J jagt-kruid en het buskruid te Koepang. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN \EDERLANDSCH-INDIE Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende bepalingen vast te stellen betrekkeJyJc het crepee- of jagtkruid en het buskruid, hetwelk in de k.uidKamer te Koepang (residentie Timor) behoort geborgen te worden- het hl 16/PP " 6,611 \°r' 29' 31 en 83 van het reglement op het beleid der Regering van Nedtrlandsch-Indie-, Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen als volgt : cretée 1'of ïtf v" ™artuigen of partikulieren, die verlangen epee- of jagtkruid, buskruid en amunitie te lossen, geven hiervan hoofd ™, renm,TÏrKk:nni'' *■» met'e^eoling do,t aan het iiooitl van gewestelijk bestuur. Art. 2 Bij het lossen en verzenden worden steeds de noodige voorzigtigheids-maatregelen in acfit genomen. g reSenaclltjg weder wordt geen crepée- of jagtkruid buskruid of amunitie gelost; wordt gedurende het lossen het weder ongunstig, dan wordt de kruidkamer gesloten en het l issen gestaakt. 4\ D°ov de ,zorg van den havenmeester wordt een boek aankrniH 1"h°udendo de .hoeveelheden gedeponeerde en afgehaalde busu soorten en amunitie, en waarin voor de verantwoording van het k.uid voor elk partikuher eene of meer bladzijden zijn aangewezen teeW l"f ?/? afle,venagen worden daarin naauwkeurig aange- n edtl ' . "5 alle" de voorraad blijk? wefke aan ieder in t bijzonder toebehoort. Art. 5. De inontvangstname of afgifte van crepée- of jagtkruid S™'h,btr:mtrk™ ***»»> »p*».* plaats hebben van des morgens 7 tot des middags J2 ure. Alleen in gevallen van dringenden aard zal de afgifte ook op zonen feestdagen kunnen geschieden. P embSlage Jagtkruid? buskruid of amunitie, waarvan de uo 'li én bï artV V0°r,geft,re!en biJ § c Staatsblad 1830 J l 11 art' 2 van Staatsblad 1855 no. 48, naar het oordeel van den havenmeester, niet in voldoenden staat verk e^ wordt in ( e kruidkamer met opgenomen. ' r ]n "e busïruïlfï em+ba"age van .eenig geborgen crepée- of jagtkruid, dan I k 111 zoodalllgen s'aat, dat zij voorziening vorde.t dan geeft de havenmeester daarvan kennis aan den eigenaar ten einde daarin ten spoedigste te voorzien. eigenaar ten einde Blijft deze in gebreke hieraan gevolg te geven, dan geschiedt de herstelling voor zijne kosten. Wanneer het gebrek van dien aard is, dat hetzelve aanleiding tot ongelukken kan geven, en niet onmiddelijk door den eigenaar van het kruid wordt hersteld, en nadat de noodzakelijkheid daartoe is veiklaard aanwezig te zijn door eene door het hoofd van gewestelijk bestuur benoemde kommissie, is de havenmeester verpligt ten overstaan van die kommissie het kruid onschadelijk te maken en op te ruimen. Art. 7. Wanneer bij aanzienlijken aanvoer van kruid, de kruidkamer geene berg-ruimte meer aanbiedt, verleent de havenmeester geen magtiging tot het lossen, dan nadat de noodige maatregelen van voorziening genomen zijn. Art 8 Het kruid door partikulieren in bewaring gegeven, wordt nimmer gelucht of gekeerd, dan met schriftelijke vergunning van het hoofd van gewestelijk bestuur. Het luchten of keeren moet uiterlijk 24 uren van te voren worden aangevraagd en geschiedt voor rekening van den eigenaar. Art 9 "Voor elke opening der kruidkamer tot berging, uitneming, keeren of luchten van crepée- of jagtkruid, buskruid ofamumtie, wordt door den eigenaar betaald. voor hoeveelheden van meer dan 50 Nederlandsche ponden ƒ 2. voor hoeveelheden van 50 Nederlandsche ponden en minder / 1. Het in ontvangst nemen tot berging en de weder afgifte van het kruid of de amunitie hebben plaats aan de poorten der kruidkamer De belanghebbenden zorgen voor het transport van- en naar de poorten door eigen middelen. Art. 10. De havenmeester verantwoordt de in art. 9 bedoelde ge den op de gewone bij de Wet bepaalde wijze. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zoo veel noodig, in de lnlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren , officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking o aanzien des persoons. Gedaan te Batavia, den 29sten November 1870. P. MIJER. De Algemeene Secretaris, Van Harencabspel. Uitgegeven den derden December 1870. De Algemeene Selcreiaris, Van Harencauspel. *»• 184. GENEESKUNDIGE DIENST. Betreffende de dienstreizen van officieren van gezondheid, met de civiele geneeskundige dienst belast. Besluit van den Gouverneur-Gene ra al van Nederlandsch-Indie, van den lasten November 1870 no. 14. 'Gelezen enz.; De .Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: I e bepalen, dat alle civiele dienstreizen van officieren Tan gezondheid, met de civiele geneeskundige dienst belast, moeten worden beschouwd als spoed-reizen. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndie : Be Algemeene Sekretaris, Van Haebncakspkl. Uitgegeven den derden December 1870. Be Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. \o. is,5, ÏTMOR. GEWAPENDE POLITIEDIENAREN. Wijziging van art. 2 La. C van het beslvit dtl. ü April 1869 no. I (staatsblad nu. 28). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlanctsck-Indië, van den 2den December 1870 na. 12. Gelezen enz.; Is goedgevonden en verstaan : Met wijziging in zooverre van artikel 2 La. C van het besluit van (j Aprii J869 no. 1 (Staatsblad no. 28) te bepalen, dat het daarbij bedoeld korps gewapende politie-dienaren, instede van met karabijnen, wet gewone infanterie-geweren zal worden bewapend. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch—Indië: De Algemeene Sekretaris, Van Harencarsfei,. Uitgegeven den achtsten December 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Hakencarspel. 180. LANDMAGT. Aanvulling vom tarief no. 23, behoorende bij liet algemeen reglement van administratie f.staatsblad 1867 no. 16a). Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den éden December 1870 no. 7. Gelezen enz. De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met aanvulling van tarief no. 23, behoorende bij het algemeen reglement van administratie voor de landmagt in Nederlandsch-Indie (Staatsblad 1867 no. 16a], te bepalen, dat aan het slot van § 10 van dat tariel worden toegevoegd de woorden: »;alsmede aan het euro»peesch en het inlandsch kader per hoofd een nederlandsche el ver»band-katoen bestemd voor een driehoekigen verbanddoek, die uit »"s rijks magazijn van geneesmiddelen zal worden verstrekt."' Afschrift enz. Ter ordonnancie vau den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemeene Sekretaris, Van Hakencarspel. Uitgegeven den achtsten December 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. VO. 18<. V ERPACII1 INGEAT. OPIUM. Wijziging van eenige artikelen der voorwaarden in staatsblad 187U no. 160. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, Sa lui! doet te weten: Dat Hij, het noodzakelijk achtende de voorwaarden, waarop het regt tot den verkoop van opium in het klein op Javazn Madwra voor 1871 wordt verpacht, wat betreft de residentiën Bantam, Batavia en Krawang, te wijzigen ; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 88 van het reglement op het beleid der Regering van NederlandacA-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: I. Met wijziging in zooverre van het bepaalde bij de, artikelen 2 § a, 4 §§ a en c en 5 van de ordonnancie van 2 November 1870 (Staatsblad no. 160), te bepalen: Het regt tot den verkoop van opium in het klein gedurende 1871 in de residentiën Bantam, Batavia en Krawang wordt op een door den directeur van finantiën nader te bepalen dag door den resident van Batavia ter hoofdplaats van dien naam verpacht, eerst perceelsgewijze voor elk gewest afzonderlijk en daarna vereenigd tot één perceel, op den voet van de tweede 6n derde alinea van artikel 5 der genoemde ordonnancie van 2 November 1870. II. Deze ordonnancie treedt in werking op den dag der uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Afederlandsch-Indie geplaatst en, voor zooveel noodig. in de Inlandsche en Chinesche taJen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kolïegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan i e stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan le Buitenzorg, den 7den December 1870. P. MTJER. De Algemeene Sekreiaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den tienden December 1870. De Algemeene Stkretaris, Van Haren carspel. IVo. 188. KOMMISSIËN. Wijziging van § a, art. 1 van het besluit (lel. 30 April 1867 no. 1 (staatsblad no. 55.) Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den Sden December 1870 no. 8. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord ; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Onder nadere goedkeuring des Konings, met wijziging iti zoo ver van § a van art. I van het besluit van 30 April 1867 no. 1 (Staatsblad no. 55), te bepalen, dat voor het verrigten van de kommissiën, bedoeld bij Staatsblad 1847 no. 6, door niet in aktieve dienst zijnde ambtenaren of door gepensioneerde ambtenaren en officieren, dan wel door partikuliere personen, aan dezen te Batavia, Samaravq en tsoerabaija voortaan ƒ 6 (zes gulden) daags zal worden betaald. Ten tweede: enz. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemeene Sekreiaris, Van Harencarspel. Uitgegeven den veertienden December 1870. De Algemeene Sekretaris Van Harencarspel. No. 189. REGTS WEZEN. Wijziging van besluit 5 December IS62 no. 15 (Staatsblad no. 146J. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 15den December 1870 no. 1. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 26 September 1870, La. Aaz., No. 16/1326; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Enz. T'-n tweede: Te bepalen, dat instede van de woorden «ProcureurGeneraal bij liet Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indie," voorkomende in het, bij het besluit van 5 December 1862 No. 15 (Staatsblad No. 146), gewijzigd a>'t. 1 van Staatsblad 1858 No. 18, voortaan wordt gelezen »direkteur van justitie." Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie : De Algemeene Sekreiaris, Van Harüncahspel. Uitgegeven den zeventienden December 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Harjsncarspël. *«. 11*0. GENEESKUNDIGE DIENST. Zamenstelling van het bureau-personeel voor de burgerlijke geneeskundige dienst. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 20stm December 1870 no. 10. Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van 3 November 1870 Lt Aaz., no. 31/1550; Is goedgevonden en verstaan: Krachtens magtiging des Konings, als tijdelijken maatregel, in afwachting der reorganisatie van de burgerlijke geneeskundige dienst,.en met wijziging van het besluit van 21 April 1863 no. 2 (Staatsblad no. 41), te bepalen: dat het bureau-personeel voor de burgerlijke geneeskundige dienst fvoortaan zal zijn samengesteld als volgt: een tweede kommies, op eene bezoldiging van ƒ 220 (twee honderd twintig gulden) 's maands; een derde kommies, op eene bezoldiging van ƒ 150 (een honderd vijftig gulden) 's maands; en dat voor klerken, schrijfloonen en boodschappers ter beschikking van den chef over de geneeskundige dienst zal worden gesteld eene som van f 230 (twee honderd dertig gulden) 's maands. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: Be Algemeene Sekretaris, van Harencarspel. Uitgegeven den zenen-en-twintiysten December 1870. De Algevieene Sekretaris, Van Harencarspel. No. 191. TELEGRAFIE. HOOED-INSPEKTEURS DER KULTURES. Aanvulling van het besluit in Staatsblad 1863 no. 13. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den lasten Dece?nber 1870 no. 2. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehooid ; Is goedgevonden en verstaan: Met aanvulling van het besluit van 29 Januari] 1863 no. 9 (Staatsblad no. 13), te bepalen, dat ook de hoofd-inspekteurs der kultures bevoegd zijn, om regeringsberigten per telegraaf te verzenden. Afschrift enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: Be Algemeene Secretaris, Van Harencarspei,. Uitgegeven den zeven- en-tmntigsten December 1870. De Algemeene Sekretaris, Van Harencarspel. \o. 192. BEGROOTING. Opening van een krediet tut nadere aanvulling van de i ide onder-afdeeling, Ihle afdeding, van het Ilde hoofdstuk der begrooting van 1869.
| 31,632 |
MMCMC01:000002329_22
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,847 |
Freimaurer-Zeitung
|
Fischer, Rudolph Richard
|
German
|
Spoken
| 7,665 | 14,785 |
Ties erschüttert und zerrissen waren vor etwa 20V0 Jahren die Zustande des jüdischen Staates. Das Volk Israël hatte glückliche Zeiten genossen; an Bildung hatte es seine Nachbarn weit überragt, machtig, reich, angesehen war es gewesen; unter seinen Königen, seinen Lehrern waren gefeierte Namen, das anserwahlte Volk Gottes nannte es sich selbst. Allein die glücklichen Tage waren vergangen; der religiöse Sinn war in leere Frömmelei nmgeschlagen, die Sittlichkeit hatte dem Laster das Feld geraumt, in Parteinng und unter der Herrschaft der Willkür war die Volkeskrast geschwacht; eine sremde Hand schrieb den Kindern Jehova's Gesetze vor, und Unzufriedenheit und Mihtrauen entfremdete die Herzen den Herzen. Da trat Jo hannes anf, ein Mann voll glühender Liebe znr Wahrheit und zu seinem Vaterlande, ein Charakter, fest und kühn, unzuganglich für die Reize der Sinnlichkeit, unerschütterlich sür die Drohnngen der Macht, voll heiligen Zornes gegen die Niedertrachtigkeit, voll stommer Demuth vor dem Erhabnen; und die Sehnsucht nach Erlösung, die Hoffnung auf bessere Zeiten richtete auf ihn den Blick; seine Erscheinung wnrde begrützt wie der erste lichte Morgenschimmer nach langer dunkler Nacht. Und flehe da! er war der Herold anderer Tage, der Bote eines nahenden edlern Reiches; die Menschheit wachte auf, ermannte sich, und der Geist baute emsig am Tempel der Wahrheit, Tugend und Glückseligkeit. Der gefeierte Name dieses Mannes steht heute noch an den Bauhütten der Freimaurer; die Brüderschaft nennt ihre Kunst nach ihm, nennt ihn selbst ihren Patron. Will sie, wie er es that, für bessere Zeiten in stiller Abgeschlossenheit thatig sein? Darf an sie, wie an sein Austreten, die Hoffnung für die Menschheit sich knüpsen, und in ihrem Dasein und in ihrem Streben das bekümmerte Herz Trost und Beruhigung snchen? Unahnlich ist nnsre Zeit jenen Tagen nicht, in denen Johannes seine Stimme erhob. Wie damals Hat man sich von Religion nnd gottinnigem Sinne abgewendet; das Streben, das Wesen der Frömmigkeit in die Nnhanglichkeit an dogmatische Formeln zu setzen, wird begünstigt; der Wniisch, reich zu werden, und sich's bequem zu machen, treibt die Kraste, politifche Wirren und grenliche Parteiung haben den Frieden des geselligen Lebens nntergraben; die ewige Wahrheit ist's nicht, was man sucht, sondern die Staatsform ist's, nm welche man streitet, und das Mihtranen in seiner widerlichsten Gestalt schleicht unter den Menschen umher. Umsonst sieht sich das A»ge nach Rettung um, umsonst rufen die Stimmen den Mann, der mit erleuchtetem Geiste, mit inniger Hingebung und fester Hand das Steuer ergriff, und das bedrohte Lebensschiff der Menschheit rettete. Wie soll es denn besser werden, meine Brüder? Trostlos, nein! trostlos sind wir nicht. In den Kreisen der Freimaurer, am Feste Johauuis, wo sich eine von trener Maunerhand geschlnngne Bundeskelte über die ganze Erde verbreitet, nnd tansend und tausend Herzen in edler Gefinnung und hohem Streben glühen, da lebt Trost nnd Hoffnnng auf, da zündet heute die Freude ihre Kerzen an! Zwar sind wir nnr eine kleine Zahl von Maurern, die sich fern von ihren Werkstatten hier zusammengefnnden haben, um sich ihrer Lerbindung bewubt zn werden und ihre gegenseitige Erbanung ohne die Gerathschaften und Werkzenge der Bauhütten zu versuchen"); aber wir kennen und ehren den Geist, der das Maurerthum belebt, wir tragen ihn in treuer Brust, und an ihm können und wollen wir nns erheben und starken. Nicht der Prunk des Festes und die grotze Zahl der Genossen gibt Frieden und M»th, sondern das Bewuhtfein edlen, reinen, heiligen Willens. Was Hat uns denn heute zusamuiengeführt, l. Br.? Doch gewih die Achtnng vor Dem, was der Freimaurerbnnd will, was uns in seine Reihen gestellt und heute an seine Altare gesesselt Hat, die Achtnng vor dein Streben, ein reiner, treuer, ganzer Mensch zu sein. Das Gefühl, nein! das klare Bewntztfein, in seiner Sittlichkeit ruhe des Menschen Würde und Frieden, nur auf ihrem Boden könne ein Himmelreich für die Erdenbürger erblühen, nur auf ihrem Gebiete könne der Zwiespalt ausgeglicken und die Unzufriedenheit beschwichtigt werden, Hat uns dem Freimaurerbunde als treue Genossen bewahrt. Denn er Hat sich ja die hohe Aufgabe gestellt, in stiller Zurückgezogenheit nicht allein dieses Bewnhtsein klar und levendig zn erl,alten, indrm er seine Werkstatte mit Symbolen schmückl und i» ihnen Gebraucke übt, die jede» denkenden Lruder immer wieder daran erinnern, sondern auch die Thatkrast an ein Lcben in solchem Sinne Der Brasser halte in Awictau, wo er sich zurStarkung ftiner Gesundheit eben aufhiclt, die daselbst befindlichen Brüder bcreit gefundcn, sich mit ihm zu eiiiem Brudermahle zu vcreinigen, und dankt ihntn einen sein>r genuKreichsten Tage. Es navmen an der Versammlunz vierzehn Mitglieder verschiedener Logen Theil. zn gewahren, indem der gesammte Verkehr in den Logen und alle freimanrerische Unternehmnngen Züge darstellen sollen, welche dem Urbilde der Menschheit entnommen sind, in deren Kreisen die Selbstsncht und die Sünde keine Statte haben. Ja! er hofft und glanbt, indem er das Treiben der Auheuwelt von sich sern halt nnd in fnedlicher Stille dem Heiligen die Gemülher aufznfchlietzen sncht, reiner nnd vollkommner die zarten, zanberischen Klange zn vernehmen, die nnaufhörlich ans höheren Spharen in das Erdenthal herniederschweben, aber im Gewirr und Gerausch des taglichen Verkehrs, in dem bransenden Wirbel der sinnlicheil Gennsse uud Sorgen für die Seele verloren gehen. So nnterhalt er Statten, an denen das heilige Feuer bewahrt bleibt, das jede Mensckenbrnst durchglüheu und lauteru, und die edelsten Keime in ihr zn beseligendem Leben befrnchten soll, wie auch auherhalb seiuer Bauhütten die Sinnlichkeit die Menschen nmstricke, nnd die Leidenschafr sie treibe; und er belebt immer wieder de» Glauben, dag daS Wahre, Gute nnd Schone nicht nntergchen könne, wie gesahrdet das Reich desselben anch scheine. Je tieser gerade die Menschheit im Auhenlebeu sich verirrt Hat, je eutstellter das Jdeal des geselligeu Lebe»s erscheiut, je weniger heilige Scheu uud edle Sitte sich zeigt, je weiter Alles auseinander zu sallen droht, nm so schatzeuswerther steht ei» Bnnd da, der seine Kraste daranf verwendet, ohne Rnhmredigkeit und eitles schaugeprange zu schatzeu und immer auf's Nene zu empsehlen, was die Menschheit nicht entbehren kann, wenn sie nicht in Verachtung und Elend versinken will. Denn Alles ist vergeblich, groh zu werden, glücklich zu machen und Frieden zu eruten, ohne Frömmigkeit, Liebe und Trene. Der alleinige Same eines würdigen und glückliche» Menschenlebens ist die Sittlichkeit. Diesem Bnnde gehöven wir an, und die Achtung vor seinem Strebe» Hat uus bewogen, znr Feier seines grohen Festes selbst hier znsammenzntrelen, wo noch keine Banhütte besteht. Ist nnn in uns, th. Br., in uns zufallig zusammengeführten Bangenossen diese Achtnng vor dem Höchsten so lebendig, datz wir nns sreuen, nnser kleines Scherflein znr heutigen allgemeinen Bundesfeier beitragen und den Geist der Freimaurerei in nns beleben zu können, warum follteu wir denn nicht ahuliche Gesinnnng allen den Mannern, den vielen Tansenden auf der Erde zntrauen, die zu uusrer Brüderschast gehören? Wir können uns uumöglich für die Auserwahlten halten, die nur mit wenigen Anderen eine besondre Liebe znm Hohen und Heiligen theilten und sich über das Gemeine zu erhe- ben wichten. Daim tragt aber die henlige Festseier, die hnnderttansende von Handen in einander legt, eine werthvolle Bürgschaft in sich, datz es besser nnter den Menschen werde, als es eben ist; nm so stchrer ist diese Bürgschaft, weil die verbündeten Manner inehrentheils nicht ohne wichtige» Einfluh anf ihre Nmgebnngen nnd auf die Gestaltuug des Lebens nnter ihnen sind. Der Sinn fnr das Wahre, Gnte nnd Schöne lel't also noch in der Menschheit nnd regt sich so kraftig, dag er hente in einer so allgemeinen Festfeier anstrilt, in einer Brüderschast sich darstellt, die wohlgeordnet und treu verdunden ist nnd deren Starke, deren begeisterter Wille sich unverkennbar darin ausspricht, datz sie dcr Bnnd über ein Jahrlzundert lang zn erhaltcn und in den jnngst vergangenen, sturmbewegten Zeiten vor tiefen Erschntterungen zn schützen vermocht Hat. Denn welche Opser an Zeit, an Geld nnd Krast mögen nöthig gewescn sein, um Alles zn besorgen nnd zu bestreiten, was znr Erhaltnng einer so weit verzweigten Bildnngsanstalt wabrend 130 Jahren gehort! Wie klar imch man doch das Wahre erkannt, wie sicher das Rechte getroffen, wie mannlich sich selbst beherrscht hal'en, da es gelungen ist, wenn anch nicht alle Verirrnngen zu vermeiden, doch alle Ansschreitnngen zn überwinden! Wie bewnndernswerth ist die Hingebnng an das Heilige, da keine Verlenmdnng, kein Spott, keine Vcrsolgnng im Stande gewesen ist, des Bundes Pseiler zn zerstören nnd seinen Ban zn zertrümmern! Wie achtbar ist die Trene der Banlente, da in den letzten beide» Jahren, in denen die leidenschastliche Theilnahme an politischen Bewegnngen sast alle Stande wie ein böses Fieber ergriffen hatte, nicht eine einzige Loge nnsers Vaterlandes ihre grohen Lichter verlöscht und gegeu die Fackeln der Parteisncht und des politischen Fanalismus vertanscht Hat, sondern alle Werkstatten ibre eigentliche hohe, schöne Ausgabe zu lösen unbeirrt sortgesahren sind! Wie ties, wie unüberwindlich, m. Br., lebt also jener Sinn noch in der Menschheit, der ihre Würde verbürgt und ibr Heil verhecht, der Sinn fnr Sittlichkeit und Treue! Allerdings ist die Zahl der Freimanrer noch immer sehr klein der Masse Derer gegeuüber, welche sich noch nicht zu nnserm Bunde bekennen. Aber, wie viele Manner zahlen wir Alle zu unseren Bekaunten, an denen wir beklagen, dag sie nicht iu nnsrer Kette stehen, die wir mit bestem Wissen und Gewissen fnr rechtschaffen nnd ehrenwerth halten! Aus das Innigste find wir überzengt, sie winden eine Zierde nnsrer Brüderschast, eine tüchtige Hülse unsrer Krast sein. Was Hat es deun da fnr Nolh um die Menschheit, wenn neben uns noch Millionen bereit stehen, auch ohne datz sie den Schurz tragen, ihre Hande zum Baue eines Himmelreiches anf Erden darznreichen und in keiner Lage des Lebens ihre Menschenwürde zu verleugueu? Ja! selbst diejenigen Menschen, die wir nicht ohne Weiteres in nnsere Banhütten einführen würden, erklart unser Bnnd selbst doch anf das Entschiedenste sür besahigt zu höherm, würdigerm Leben. Schon sein Dasein nnd Alter ist ein sprechendes Zengnch dafür, dak die Menschheit im Ganzen das Gute ehrt; denn man hatte sonst nnsere Logenhauser nicht unangetastet gelassen, man hatte unsre Kette langst zu sprengen gewicht. Wir glanben Alle daran, dag die Menschheit nicht nnempsanglich sei sür eiue höhere Bildung; denn es ware ja lacherlich, das Feuer anf unseren Altaren zu unterhalten, wenn wir nicht die Hoffanng hegten, von da aus werde es in immer weitere Kreise hinans nnter die Menschen lenchten und Segeu verbrciten. Es ware Thorheit, das Leben unsers Bundes zu nahren, wenn wir nicht des Glaubens waren, dcch auch die kommenden Geschlechter begeisterte und treue Arbeiter in die Werkstatten der Freimaurer senden werden. Von Jahrzehent zn Jahrzehent ist die Zahl der Logen und ihrer Bauleute grötzer geworden, haben die Logen dnrch Aukaus von Grnndstücken, dnrch Errichtnng wohlthatiger Anstalteu, durch ungeschenteres Anftreten mit ihren Bestrebungen vor der Anhenwelt, durch das Darbieten von Druckschriften zur Beachtung und Prüfnng für die Manner der Wissenschaft, ihr Dasein mehr nnd mehr gesichert, und schon sind die Vorbereitnngen getroffen, um auch da, wo unsre Knnstübung bisher verboten war, in Wien, in Pestb, in Prag manrerische Werkstatten zu eröffnen, sobald der Kriegszustand sein Eude erreicht haben wird. O, da finden wir ja weit und breit, m. Br., den Sinn sür unsre edle Kunst nnd mit ihm den Glanben zugleich, datz die Menschenseelen nirgends abgestorben seien für ein sittliches, verheiguugreiches Lebcu! Unsre heutige Johaunisseier setzt der Hoffnnngslosigkeit, die uns durch die Erscheinungen der Zeit aufgedrungen werden will in eiuzelnen Stnudeu banger Stimmuug, eine Grenze n»d entzieht dem haglichen Mihtranen, das jetzt so ties die Verhaltnisse des geselligen Lebens zersressen Hat, scine zerstorende Scharse. Dann gilt es aber, l. Lr., eiu wirklich reines Beispiel zu geben, der ewigen Wahrheit treu zu bleiben; danu gilt es, wie Johaunes zu zeigen, dah man die Menscheuwürde nicht im Besitze, das Menschenglück nicht im GennH sinulicher Güter suche, sondern dast man uach achter Freimaurer Weise Metall und Rang abzulegen vermöge und doch glaube, groh uud glücklich werden zu könuen. Niemand soll degbalb verachten, was Gott Schönes aus die Erde pflanzte, Niemand soll unnatürlich lengnen, die Gnust des Glückes sei für ihn eine liebliche, willkommne Erscheinung. Aber wuuderu dürfen wir uns nicht, dah so viele Menschen in der Neuzeit unsern Glauben an ihre sittliche Reise getauscht haben, dah uamentlich die armeren Volksklassen sich des sttllichen Ernstes so bar gezeigt haben und so scknell sur die Fahuen des Socialismns und Commnnismus angeworben werden kounten. Ohne edle Vorbilder sttllichen Strebens stnd sie zwar nirgends gewesen; aber zwischen denselben rankten sich allerwarts die Zeichen heimlicher Sehnsncht nach irdischem Gute, dnrch sie blickten überall die Wünsche der Beqnemlichkeit und Genuhsucht, des Haben- und Herrschenwollens hindurch. Solchen Wünschen muhte die geistige Neberlegenbeit der gebildetereu Stande nur zn ost dienen. Wen» nun das Ansehen, das diese verlangten, der Einflnh, den sie beanspruchten, die tiefer Stekenden anf Jrrwege verleitet, sie zu hahlicker Begehrlichkeit verführt Hat; so liegt nur eme nene Bestatignng des Glanbens darin, dab das Beispiel der gebildeten Welt viel, viel ver¬ mag; und die Aufforderuug tritt uns daraus entgegeu, desto strenger über uns zu wachen, datz unser Lorbild immer reiner, dein Urbild der Menschheit, der ewigen Wahrheit immer entsprechender werde. Fürchteteu Sie, m. Br., Ihre Stellung im Anhenleben sei dazu nicht einflnhreick, Ihre Anzahl nicht groh genug, ja! die Menschheit sei jetzt so mihtranisch und zum Theil so stolz und frech, dag Niemand für seiue Einwirkung anf ihre Besserung sich viel versprechen dürse: so gibt Jhnen auch gegen diese Besorgnih unser Bnnd ein wirksames Mittel an die Hand. Treten Sie nur überall, wobin Sie Jhr Schicksal stellt, mit herzlicher, treuer Liebe, mit voller Hingebnng an die Menschheit auf! Sauflmuth und Liebe stnd die wnnderbaren Gewalten, die noch heute alle Herzeu gewinnen, denen auf die Dauer Niemand widersteht. Ach! die Menschen sind nur zn geneigt, sich leiten zu lassen. Hat man sie einmal überzengt, datz man's herzlich gut mit ihnen meint, dah man sich nicht scheut, für sie zu arbeiten, zu eutbehreu, zn ertragen, datz hinter keinem Dienst, den man ihnen leistet, der Bote lanert, der den Lohn eintreiben will: so schlietzen sie ihre Herzen uns immer mehr auf, geben ihre Seelen uns immer inniger hin, schenen sich immer ernstlicher, uns weh zu thun, unsrer Liebe uuwerth zu erscheiueu. Wen wir in unsre Brnderkette verschlingen, der Hat keiue Hand übrig, uns zu ermahueu oder zu fchlagen; wen wir an unserm Herzen halten, der kann uns uicht verlassen und verrathen. In jeder Menschenseele liegt der Liebe Keim; nur Licht und Warme her, und er wachst uud blüht und sein Gedeihen weiht das Erdenleben zum Himmelreiche! Zu solchem Lebeu soll der Bnnd, der Johanuis Andenken jahrlich ebrt, erheben nnd begeistern; solche Wahrheiteu sollen dnrch die Versamuilungen der Freimaurer in Erinneruug gebracht werden; für das, was nnserm Geschlechte so noth thut, soll der Bruderverkehr unter stnnigen Bildern und Gebranchen die Gemülher stimmen. Die Feier des Johannisfestes wird wol in keiner Banhütte vorübergeben, ohne Gedankeu auf Höheres zu richten, ohne Kraste zu starken, ohne Herzen zu ermuthigen und dem Blicke in die Zuknnst tröstlichere Bilder zn enthüllen, als es die Bewegung in der Auhenwelt thut. Sollten Sie, m. gel. „Dcr Weg zum Studium der Freimaurerei und die Grundlage zur Vereinigunz aller Logensysteme des Freimaurcrordens." Bon Jsaak Salomon Borchardt, Oberkreis-Rabbiner zu Friedland und dem Kreise Lubben, Als gedrucktes Manuskript. Berlin b. Alb. Nauck u. Comp. inCommission. 1850. 8. 156 S. „Meine sehr theuern Brnder Freimaurer! Die Wissenschaft fordert von Jedem, die Wahrheit frei und frank zu reden; dehhalb hossen wir, dah Sie, meine geliel'te» Bnndbrüder, es uns uicht verargen oder übel deuken werden, wenn wir offenherzig sagen, dah wir nack allen Logensysteme» noch keinen wahren Kenner der Freimanrerei angetrossen haben, den wir nicht auf Jrrthümer, Jrrungen, Widersprüche und Ungereimtheiten hingewiesen haben. Statt hellen Lichtes haben wir hier nud dort sehr trübe nud dunkle Wolken angetrossen." (S. 6.) „Die Forscher in nnd über Freimaurerei, um ein klares Licht derselben zu erblicken, forfchteu leider sehr haufig gerade iu solchen Stellen" (?) „wo keine Freimaurerei vorhanden war; Aehnlichkeiten der Freimaurerei" (?) „die sie hier und dort antrafen, hielten sie aber irrthümlicher Weife für wirkliche Freimaurerei. Auf solche Art uud Weise wurde eiu fremdartiger Gegenstand nut einem freimanrerifchen Gewande augekleidet und er für Freimaurerei ausgegebeu, in welchem aber weder das Wefen, noch der Kern der achten Freimaurerei vorhanden ist." (S. 10.) „Eine maunigfache Jrrnng existirt in der Geueration der gegenwartigen Zeit. I.) Fast die ganze Menfchheit der gegenwartigen Generation Hat die Meinnng, dah Freimaurerthum, Judenthnm und Christenthum drei sehr verschiedene Discipline» oder Confef- sionen ausmachen, die schross entgegeu lehrten" —. 2.) Noch weit gröger ist die Jrrnng der Menschheit in ihrer eignen Sphare;" (?) „der Freimaurer kennt nicht sein Freimaurerthum, der Jude kennt nicht sein Judenthum, nud der Christ kennt nicht sein Christenthum. Daè Freimaurerthum in seiner Aechtheit stellt ganz etwas Andres vor, als wosür es gehalten wird." (S. I I f.) „Die Forscher in und über Freimaurerei konnten dehhalb das reine Licht der Wahrheit nicht erlangen, weil sie gerade da forschten, wo keine Freimaurerei vorhanden ist. Aehnlichkeiten der Freimaurerei, die sie bie und da antrafen, hielten sie irrthümlicher Weise für wirkliche Freimaurerei; und fo haben sehr Viele der Freimaurerei ein Gewandt angekleidet, was ihr ganz und gar nicht patzt und ihr ganz nnd gar nicht ziemt. Ein solches Verhaltinh" (?) „gleicht einem Fischer, der sein Netz auherhalb dem" (?) „Wasser auf dem Erdboden ausbreitet, um Fiscke zu fangen, und der statt Fifche nnr Steine in seinem Netze findet." (S. 15.) Dieh der Staudpunkt und das Urtheil über den Freimaurerbund und dessen Kunst, von welchem der Verfasser der vorliegeuden Druckfchrift auSgegangen ist! Ein kühnes Selbstgefühl allerdings gebört dazn, mit knrzem Federstricke sammtliche Ergebnisse freimanrerifcher Forfchung für Null zu erklareu, fast die ganze jetzt lebende Menschheit völliger Unwissenheit über ihre bedeutendsten uud umfassendsten Verbindnngen zu zeiheu und die eigue Anschauung als den einzigen Weg zur Wahrheit, als die achte Wahrheit selbst hinzustellen. Wirft man von diesem Selbstgefühle einen Blick auf die Leistung deS Verfassers und nimmt nun den Mangel wissenschaftlicher Gefetzlichkeit, logischer Richtigkeit, klarer Darstelluug, geuauer Sprachkeuntnik, naturgemciser Ordnung iu seiner Schrift auf jedem Bogen wahr, fo kaun man sich von vorn herein nickt genug wuuderu, wie der Verfasser den Muth Hat gewinnen mögen, gegen Manner der strengsten Wissenschaftlichkeit und tiefsten Gelehrfamkeit, wie Fehler uud Kraufe, gegen Forscher solcher Gediegenheit und Belesenheit, wie Klotz, in die Schranken zn treten und geschichtlich Erwiesnes uud folgerichtig Gedachtes mit willkürlichen Behanptungen und mystifchen Gedankenfchwcirmereien aus dem Felde zu fchlagen. Man lefe nnr! „Mittelst uufrer literarische» Arbeit wollen wir die nrfprüngliche Freimaurerei darstellen, fo wie sie von dem Urstifter derselben angeordnet und gelebrt worden ist, und so wie sie im Messiasreiche vorhan- 'den sein soll und sein m»h. Nicht weniger liegt es in unsrer Absicht, mittelst nnsrer literarischen Arbeit alle Contradictio», Ungereimtheiten, Rathsel und Prvbleme, die hie-nnd da in den versckiedenen Logensystemen sick zeigen, zn beseitigen, Reinheit nnd Klarbeit der Freimaurerei nnd der I o h a n n is-M a n rere i der Vernunft und der Libel entspreckend anseinander zu setzen, um sie gleick einer brennenden Fackel leuchten zu lassen, nnd um eine Eiuheit der ^reimaurerei aus dem ganzen Erdenrunde zn begrüuden, so wie es der Urstister derselben beabsichtigt Hat." (-s. li.) Ja! noch viel kühnere Hoffunngen bant der Verfasser aus das Resnltat seiner Forschnng, — „mittelst desselben, welches aus die Bibel bastrt, wird es sast jedem Brnder Freimaurer, sowol dem vom sndischen Glansen, als auch dem vom chiistüchen Glaubeu möglick, in ungetheiltcm Herzen und ohne salsche Znnge in und anherhalb der Lo^e zu erscheinen und die nnermehliche Jakobsleiter z» besteigen, nm den geistigen Ban bis in den Hnumel hinausznsnhreu, den höchsten a. B. a. W, zu seincm Bundesbruder zu machen," ^???) „und einen dnrablen Ban tnr die Ewigkeit zn erlangen, der von den stürmischsien Orkanen nickt erschüttert werden kann, welcher sodann Gott, der Bibel und der Lerunnst eutsprecheud steht." (S. „Der Beweis und der Beleg von der ackien Freimaurerei begründet sich dan», dah die Gegenstaude, welche sur Freimaurerei gehalten werden und es anch wirklich sind, im alten und im nenen Testament vorkommen." (S. 11.) Wie der Versasser bei seinen Anèlegungen und Beweissührungen zu Werke geht, davon geben die ersten Seiten seiner Schrift eine Probe. „Wenn Sie in dieser Schrift Vieles autreffen werden, was wider alle vorhandenen Ansichten spricht, so möchten Sie es demungeachtet nicht sür einen Faden der Polemik oder Feder-Fehde ansehen, sondern «s gesalligst sür ein wirkliches Resnltat unserer sehr mühseligen und langwierigen Forschung halten, welches aus wissenschaftlichem Boden bastrt, und aus Grund der Bibel so abweickend hervortritt, um das reiue Licht der Freimaurerei dem ursprüuglichen Stister des Ordens entsprechend darznstellen. Alle von uns bierin angebrachten Behauptungen werden mittelst Belege, sowol aus dem alten, als auch aus dem ueuen Testamente, unterstützt. Die Erwahuung der Freimaurer im alten und nenen Testamente liesert zugleich den unstreitbaren Beweis und Beleg, dah der Freimaurerorden bereitS vor der Existenz des Judenthnms und vor der Existenz des Christenthnms schon vorhandeu gewesen ware! deshalb mnh es auch, der Vernunft entsprechend, ganz und gar sür unznlassig erachtet werden, im Rituale der Freimaurerei, so wie in deren Lehren Synagogenthum oder Kirchentbum einzusühren, oder einzumischen. Die Einmischnng eiues fremdartigen Stoffes in der Freunanrerei trübt und verfinstert nicht uur das wahre Licht und das Wesen derselben, sondern sie begründet zngleich eine Eutehrung der Freimanrerei. Mittelst der Hinzuthuung einer Fremdarligkcit zur Freimaurerei erlaugt die letzte das Ansehen, als mühte man, wegen Mangels an Klarheit und Helligkeit ihres eignen Lichtes, ihr einen fremdartigen Stoff zur Anshellung der Sache hinznsügen. Ein solches Verhaltnih degravirt, gravirt, prostituirt und herabwürdigt die Freimaurerei. Diejmigen Materialien der Freimaurerei, welche man wirklich auch im Judenthnm vorsindet, dürsen wir demungeachtet nicht sür eine Entlebnnng aus ihm betrachten, sondern wir mussen ihre Existenz dem frühern Hebraismns zuschreiben, in welchem nicht nnr das Gebiet der Freimaurerei, sondern auch das Zeitalter derselben zu suchen und zu finden ist. Eben so weuig darf Jhuen, meine sehr theuren Brüder Freimaurer, meine sehr abweichende Darstelluug des WesenS der Freimanrerei besremdend erscheinen. Es wird zwar allen Ansichten differireud und entgegen dargestellt; aber die Abweichnng bat ibre Gründe nnd ihre Recktfertigung in der Bibel. Meine Forschnng über Freimaurerei brackte im Wege der Notbweudigkeit ein gauz anderes Nesultat hervor, was Freimaurerei eigentlich ist; daher muhle nothweudiger Weise das Wesen derselben sich auch abweicheud uud entgegen darstellen. Die verschiedenartigen Ansichten, Darstellungen und Entwickelungen, die aus den versckiedenen Richtnngen der sreimanrerischen Literaten als Resultate der Forscknngen hervorgegangen sind, haben keineswegs ihren Grund in den eiuzelnen freimaurerischen Materialien, die in ihrer Jsolirung permanent einen und denselben Werth, eine und dieselbe Bedeutnng haben und behalten mussen, sondern sie entwickelte» sich a»s den verschiedeuen Stellu » gen und Um st ellungen der Einzelheiten der fre imanrerischen Materia lien. AuS der Erfahrung ist bis zur Genüge erkannt, wie groh oder wie Hoch der eigentliche Werth jeder einzelnen Zahl oder Ziffer der 9 arithmetischen Grundzahlen und der Null ist, demnngeachtet erhalten wir aus den verschiedenen Stellungen und Umstellungen derselben verschiedene Resultate; zum Beispiel die Ziffern I, 2, haben ibre eigenllichen, bestimmten Höhen und Werthe, und zahlen eins, zwei. Jm Wege der Znsammensetzung derselben als in der Form 12, zahlen ste zwölf. Jm Wege der Umstellung erlangen sie wiederum die Form 2l, und zahlen ein und zwanzig. Diesem nach sehen wir ganz klar und dentlick, datz aus den einzelnen Ziffern, im Wege der verschiedenen Formen, oder der Stellung und Um stellung derselben, auch verschiedene Produkte der Zahlen hervorgehen. Eben so verhalt es sich mik den einzelnen sreimanrerischen Materialien oder Gegenstanden, von denen jede Einzelheit ihren bestimmten Werth und bestimmte Bedentung Hat, die ebensalls mittelst der Form der Znsammenstellnng und Umstellnug derselben ein ganz anderes Prodnkt, ein gauz anderes Wesen darstellen. Denn, weun die Freimanrerei in ihrem Gebiete die arithmetischen Grundzahleu und die geometriscben Grundfiguren in sich enthalten muh, welche fteimanrerische Lehreu bedeuteu oder dazn bestimmt worden sind, so mussen sie auch im Wege der Nothwendigkeit in ihrer verschiedenen Znsammenstellnng nnd Umstellung derselben verschiedene Produkte und verschiedene Wesen als Resnltat liefern. Um vorstehenden Lehrgrnndsatz einlenchtender nnd deutlicker zu machen, halten wir es siir höchst nöthig, eine Differenz der Einzelheit, Zusammenstellung und Umstellung einzelner fteimaurerischen Materialien in möglichster Kürze hier anbringen zn mussen. Die Freimaurerei ersordert in ihrem Gebiete den „Babelthnrmban", den „Apollo", oder den alteren Helios oder den Sonnengott. Ebenso ersordert sie auch in ihrem Gebiete den heiligen Namen „Adonai" zu haben. Im Wege der Einzelheit macht „Adonai" einen coordinirten Namen von „Jehova" aus, durch den die dreisache geistige F rei heit, namlick die Freiheit des höchsten Banmeisters, die Freiheit des Regenten und die Freiheit der Menschen begründet wird, und der den „Monotheismus" oder die Einheit Gottes darstellt. Ebenso verhalt es sich im Wege der Einzelheit mit dem Namen Apollo, der an und sür sich eine dreisache Beschrankt- heit der Freiheit andentet, und so eine» Sonnengott an die Spitze stellt, und den Monotheismus ganzlich aushebt und den Dualismus begründet, oder den Apollo ganz allein verehrt. Die Zusammenstellung Adonai und Apollo sührtznr weitern Verwirrnng in der Freimanrerei, als sie die Vielgötterei zur Grundlage haben möchte, d. h. in ihr mutz sowohl Adouai als auch Apollo vorhanden sein, um die Vielheit darzustelleu; oder der letzte verdrangt den ersten, und so.tritt im Wege der Nothwendigkeit Apollo ins Gebiet der Verehrung, daher muh auch nothwendigerweise der völligeZoroastrismus sich irrthümlich in der Freimaurerei herausstellen. Viele von den Bundbrüdern haben auch wirklich dieft» Jrrthum sehr ties in ihrem Herzen liegen, als dcr Z o r o astr is mn s das Wesen der Freimanrerei begründet und darstellt. und verehren deshalb den heiligen Zoro aster nnd beten den Sonnengott, die Sterne an. Ganz anders verhalt es sich aber mit dem Wesen der Freimanrerei; weun in ihrem Gebiete, im Wege der Umstellung, die Form „Babelthurmbau", „Apollo" und „Adonai" erlangt würde, so tritt sodann das wahre Verbaltnih der achten Freimanrerei, so wie sie der nrsprüngliche Stifter derselben gegründet Hat, dem gegenwartigeu irrigen Verhaltnisse entgegeu. Die letzterwahnte Stellung belehrt nns, wie daS letztgedachte Wesen, „Adonai" das erste Wesen, namlich den Apollo aushebt nnd verdrangt, oder nne die dreisache Freiheit und der Monotheismus im Gebiete der Freimanrerei zn Gruude liegt, und ein ganz anderes Wesen darstellt. „Apollo" und „Adonai" machen die feindlichen und entgegengesetzten Pole des Streites und deS Kampfes zwischen Babelthurmbau und Freimanrerei ans, und lehren uns zngleich den richtigen, geistigen Ban derselben,, wie der Monotheismus und die Freiheit bervortritt. Der Babelthurmbau und Apollo mussen deshalb im Wege der Nolbwendigkeit im Gebiete der Freimanrerei vorhauden sein, um den Veraulassungsgrnnd des ursprüuglicheu Skisters zur Begründnng derselben permanent vor Augen zu erhalten. Also Form, Orduung, Stellung und Umstellung der fteimaurerischen Materialien lieserlen immer ein verschied enes Wesen derFreimanrerei, von denen aber nnr „Eins" gegründet ist und gerechtsertigt werden kann. Die richtige Stellung der fteimaurerischen Materialien liesert die Reinheit der Freimanrerei uud er- hebt sie zu einer Wissenschaft der höchsten Stuft deS Geistes, in der alle wissenschaflliche Disziplinen einverleibt und uutergeordnet sind. Dtejenigen Brüder Freimanrer, welche im Wege der Nackforschnng zn der Reinheit der Freimaurerei gelangen, und dem Wesen derselben entsprechend handeln, sind werth und würdig „Götter der Er de" geuannt zu werden." Nachdem der Verfasser angezeigt, dah Diejeniaen in Jrrthnm seien, welche die Freimaurerei für ein „Hnu.anitalèprinzip" oder sur ein „Mystizismusprinzip" hielten, dah sie vielmehr als „Priesterthnm der allen Hebraer" darzustelleu sei, bekampft er das Humamtatsprinzip in folgender Weise. „Weuu auch nicht in Abrede zu stellen ist, dah das „Humanitatsprinzip" ursprünglich in der Freimaurerei eine bedeutende Nolle gespielt, u»d eine vorzügliche Sphare im Orden ausgemacht habe, und daher sowol in der „Tot a lsreimau rerei" als auch in der „Johannis-Manrerei" verhanden sein müsse, demungeachtet muh ich hier bchauptend aussprecken, dah in keiner Hinsicht von Hause ans vder von dem ursprünglichen Stister des Ordens die „Humanitat" ganz al lein für das Hanptwesen, 'für deu Hanptzweck der Freimaurerei angeord»et sei. Die „Humanitat" stellt sowol in der Totalfreimanrerei, als auch in der JohannisMaurerei uur „Eiue" Sphare derselben dar. Aber in der That enthalt die „To tal freimaurerei", fo wie sie der slifler derselben, namlich der Patriarch Abraham, auf logische, mathematische Grnndprinzipien und Lchrsatzen angeordnet Hat. „zehn Spharen" und die „JoHannis-Mau rerei" „drei Sphar en." Die „Human it at" macht in der Totalfreimaurerei nach der Reiheordnnng die vierte und in der Johannismaurerei die zweite Sphare aus. In der hebraischen Sprache sührt die „Humauitat" den Namen „Hesed" (nvn) und „Gedulah" (n'-inz). Wenn auch die vermeiute Ansicht derjeuigen Bnnd-^ brüder, welche die Humanitat ganz allein für die Freimaurerei halten, in keiner Hinsicht zu rechtferligen ist, demungeachtet ist diese Jrrung in vielfacher Beziehnng zu entschuldigen, weil zu dieser Jrrung aus vielen Verhaltnissen Veranlassnngen sich dargeboten haben. Dah aber die Humanitat ganz allein nicht das wahre Totalwesen vder den Totalzweck der Freimaurerei ausmacht, dasür sind maunigfache Belege vorhanden. 1) Von dem ursprünglichen Stister der Freimaurerei an, namlich von dem Patriarchen Abraham, der ungefahr im Jahre der Welt 2000 lebte, bis zum Hohenpriesteramte des H o h enp rie sters „Joh a n n", der wahrend der Dauer des Esraischen Tempels seinem Ponlisikat in Jerusalem vorstand, und welcher ungefahr im Jahre der Welt 3690 lebte, und die Freimaurerei, wegen des darin enthaltenen „Beelismus" oder des spatern „Zoroastris mus" mit dem reichhaltigen Begriff „A don ai", die uolhweudigerweise in der Freimanrerei ezistiren müssen und dem Anscheine nach, ohne den richtigen Bau derselben zu kennen, der Freimaurerei eiue Opposition oder einen Vernnnft-Widerfpruch darbieteu, sie dreimal in Verwirruug gerathen, so dah die Wiederherstellung des reinen Begriffes „Freimaurerei" sehr viel Mühe uud Schwierigkeit veranlaht Hat. Ebenso ist die Vermnlhnng vorhanden, oder leicht dasür auzunehmen, dah eine unrichtige Ansicht übcr Freimaurerei von Neuem sich in den Orden eingeschlichen haben müsse, die darin besteht, die blohe, alleinige „H u m anitat" für den Zweck und das Wesen der „Freimaurerei" darzustelleu und dafür zu hallen. 2) Der Hohepriester „I ohan u", der im Eèraischen Tempel uiuer seinem Pontifikate, ungefahr im Jahre der Welt 3690 oder 3lv Jahre vor Christi den Freimaurerorden modificirte, Hat zu die>em Schritt mannigfache Gründe gehabt, und vorzüglich haben ihm Bibelstellen dazn Veranlassung gegeben, die Spharen des Priesterordens zu beschranken, namlich, dah man von deu Totalspharen der Freimaurerei, die „zehn" zahlen, „dr el" absouderu müsse, auf die man vorzüglich sem Angenmerk oder feine Aufmerksamkeit richten soll, um sich mit denselben hauptsachlich zu beschastigeu. Die abgesonderten drei Spharen waren „Wcisheit" (Hochemah-NN2n) „Schönheit" (Hesednvn und Gedulah-n'-iny und „Starke" (Geburah-nii2Z). Der Begriff „Weisheit" drückt das Verhaltmh der „Religion" aus. Der Begriff Schönheit" drückt das Verhaltmh der „Humanital" aus, und endlich der Begriff „Starke" drückt das Verhaltmh der„Po l itik" aus. Also Weisheit, Sckönheit und Starke, oder Religion, Humanitat und Politik siud wahrend der Sxistenz des Esraischen Tempels von den Totalspharen der Freimaurerei zu eiuem besonderen Studium bestnnmt worden. (Fortsetzung folgt.) Leipzig, Druck von Friedrich Andra. Wöchentlich eine Nummer. Preis des halben Jahrg. 2. Manuscript fur BZrüder. Redacteur vr. Mud. Rich. Fischer. — Verlag von Heinrich Weiuedel in Leipzig. 28» Jull- 1830» Bestellungen darauf von Logen oder Brüdern, welche sich als activc Mitglieder derselben ausgewiesen haben, werden durch den Buchhandel, sowie durch die Post befriedigt, und wird deren Fortsetzung, ohne vorher eingegangene Abbestellung, als verlangt bleibend zugesandt. Inhalt: Literatur. (Fortsetzung.) — Statistisches. Literatur. „Der Weg zum Studium der Freimaurerei und die Grundlage zur Bereinigunz aller Logensysteme des Freimaurerordens." Von Jsaak Salomon Borchardt, Oberkreis-Rabbiner zu Friedland und dem Kreise Lubben. Als gedrucktes Manuscript. Berlin b. Alb. Nauck u. Comp. in Commission. 1850. 8, 156 S. (Fortsetzung.) Um das Andenken der übrigen Spharen von der Totalfreimaurerei zu erhalten, undzugleich die Schwierigkeit sie zu erlernen darzustellen, mutzte uothwendigerweise eine Sphare verhanden sein, die den Namen „Kreis" (Ch eth er--ins) führt. Diesem nach haben wir Benennungen für vier Spharen vor mis, namlich: 1) „Kreis", 2) „Weisheit", 3)„Schönheit" und 4) „Starke". Nun tritt die Frage hervor, wie können diejenigen Bundbrüder, welche die Freimaurerei in den Begriff „H umau ita t" (Schöuheit) allein setzen, diese Ansicht rechtfertigen, da sie doch in der Johannis-Maurerei die Benennungen für vier Spharen haben? Erwahnte Frage gegeu diese Ansicht tritt noch mehr ins Licht, da die gedachten vier Spharen auch vier göttliche Namen als Nepraseutanten habeu müssen, namlich „Ehejeh", „Joh", „El" oder „El o ha" und „Elohim", die doch auf vier Spharen hinzielen. Der Begriff Ehejeh gehört der Sphare des Kreises (Ehethers), der Alchemie (Alhochemah) Allweisheit. Der Begriff Joh gehört der Sphare der Weisheit (Hochemah) der Chemie, der Neligion. Der Begriff El oder Eloha gehört der Sphare der Schönheit, (Hesed oder Gedulah) Acsthetik oder Humanitat, und eudlich der Begriff Elohim gehört der Sphare der „Starke" (Geburah) der Politik an. Diese vier göttlichen Namen, welche auf vier Attribute oder Eigenschaften Gottes hiudeuteu, zeigen zugleich die vier gedachten Spharen der Freimaurerei an, namlich Alchemie, Religion, Humanitat und Politik, welche auch in der Freimaurerei existireu mussen. Nun ist in doppelter Hinsicht die Frage gegen diejenigen Bundbrüder zu stellen, da die Begriffe Kreis, Weisheit, Schönheit und Starke, wie auch die Namen Ehejeh, Joh, El und Elohim in der Freimaurerei vorhanden sind, die auf die erwahnten vier Spharen hinzielen; auf welche Art und Weife kaun die Ansicht gerechtfertigt werden, welche die Humanitat gauz allein für die Totalitat der Freimaurerei ausgibt? Die mehrgedachten vier Namen sind die wirklichen Benennungen für vier Spharen. Diesem nach ist hierdurch zur Geuüge dargethan, datz die Humanitat allein in ihrer engern Bedeutung nicht das We- sen der Freimaurerei darstellt, sondern wie gesagt, die „Hnmanitat" macht nur Eine Sphare derselben ails. Das Logensystem derjenigen Bnndbrüder des Ordens, welches vier „Grade", oder richtiger vier „Spharen" Hat, zielt darauf hin: Es enthalt die nrsprüngjichen d rei Spharen der Johannis-Manrerei, namlich Weisheit, Sch önheit und Starke, oder Neligiou, Hnmanitat und Politik, oder Heert hum, Humanisten und Tempelherren oderMeisterFreibauer, und eine Sphare für die Fülle der Freimaurerei, uamlich den „Kreis" (Chether) oder Alchemie (Alhochemah) oder Allw eis heit. Der göttliche Name „A don ai", der in der Freimaurerei uothweudigerweise vorhauden sein muh, zeigt auf Mannigfaches hin. Der reichhaltige Begriff „A d onai" ist der Ansang und das Ende des Banes. Nicht nur wird „A don ai" in der Freimaurerei dem „Iehovah" coordinut, der so den Grund oder die Beranlassuug zu dem geistigen Bau damit anzeigt, sondern anch ist dessen Existenz deshalb nothwendig in der Freimaurerei, weil „Adonai,, zugleich der Repraseutant der Zehuten und letzten Sphare der Freimaurerei ausmacht. Die Zehnte und letzte Sphare der Freimaurerei ist die „Regieruug", „Herrschaft" (Malchuth-ni2^?z), welche auf die sreigeistige Vereinignng hinzielt, und der Begriff „Adonai", welcher der Repraseutant der Sphare Malchuth ist, zielt ebenfalls auf freie, geistige Vereinignng hin. Diesem nach, da „Adonai" in dem Logensystem existirt, indem die „Hnmanitat" für das Hanptweseu der Freimaurerei anSgegeben wird, so kann anch dieses die Belege liefern, dah au Her der Hnmanitat noch Spharen in der Freimaurerei vorhanden sein mnssen. Der Begriff „Adonai", der im engern Sinne die Beranlassung und das Ende des geistigen Banes anzeigt, ist zugleich die Oppositio n des Babelthnrmbaues, des Beelismus, oder des spatern Zoroastrismus. Mittelst des Begriffes „Adonai" ist die„ Freimaurerei" gegründet worden, und steht dem Babelihurmbau, dem Beelismus oder dem spatern Zoroastrismus ent ge gen. Der Slifter der Freimaurerei Hat den Begriff „Adonai" dem tetragrammaten „Jeh ovah" coordinirt und damit den Bau begonnen. Nicht nur ist in dem Logensystem, worin die Hnmanitat für den Hauptzweck der Freimaurerei geachtet wird, der Begriff „Jehovah" vorhanden, sondern auch die Lehrart, oder die Mittheilung oder die Ueberliefernng desselben, geschieht nach Art und Weise der alten Hebraer, als: „Jod", „Heh", „Bau", „Heh." Diesem nach liefert anch dieses Berhaltnih die Belege, dah in der Freimaurerei mehr als Hnmanitat vorhanden sein müsse. Für die Glieder des Freimanrer-Ordens ezistirten ursprüuglich Universal- und Speeial-Benenuung. Z. B. die Benennnngen Freibaner oder geistige Bauer oder Baulente, Bnndbrüder, Geweihete sind Universalnamen, die sammtliche Glieder des Ordens ursprünglich führteu. Die Benennnngen Heert hum, Humanisten, Tempelherren und Alchymisten sind wiederum Specialnamen, die den bestimmten Spharen des Freimaurerordens beigelegt waren. In der „Fortsetzung" der Freimaurerei der alten Hebraer nnter den Christen, geschah die srüheste Einsührung unter dem Universaluamen„Bancorporationen", welcher aber so viel bedentet als das hebraische „Bonim" Bau¬ lente. Die Fortsctznng der Freimaurerei unter den Christen geschal) deshalb unter der Universal-Benennung „Baneorporatiouen", damit es dem Begriff „Bonim" der Hebraer eutsprechend sein soll. Denn der Name „Bonim" spricht svwol für natürliche, wirkliche, als auch für geistige „Bauleute" oder „Freibauer", welches ebenfalls in der Bencnnnng „Ba u co rp vrat ion en" liegt. Die Baucorporisten waren von anhen wirkliche, natürliche Baulente und von innen waren sie wiederum wirkliche, geistige Bauleute. „Bonim und Baucorporisten sind daher das Symbol sür Natur und Geist, dnrch die man die natür lachen uud geistigen Bauleute ausgedrückt Hat. Die Bencnnnng „Bonim" oder „B auc orporationen" qualisizirt sich daher sowol für die Glieder der Totalfreimanrerei, als auch für die Glieder der Johaunis-Maurerei, wie auch für die Glieder einer bestimmten Sphare. Dasselbe sindet auch Statt bei dem Begriff „Buudbrüder" (Haberini-L^-iIn). Zur Zeit als der Stister der christlichen Neligion in die Welt kam, da existirte der Esraische Tempel, nnd die Johannis-Manrerei war vorzüglich im Gange, indem drei Spharen ans der Totalfreimanrerei vorhanden waren, als Heerthum, Humanisten und Tempelherr en. Die glaubigen Christen der ersten Jahrhunderte nach Christi sahen sich uothwendigerweise veranlaht, nm die „Aechtheit Christi" zn begründen, die „Fortsetzuug" der Freimaurerei der alten Hebraer uuter den Christen einzuführen, um dadurch einige Bibelverheihungen in „Erfüllung" zu dringen, weil laut Verheitznng der Bibel, von der Existenz der „Freimaurerei" die „Aechtheit Chr isti"abhaugigist, oderumgekehrt, die„A echt heit Christi" erfordert die Existenz der Freimaurerei nnter den Christen. Wegen der Erfüllnng der Bibelverheihungen im „Messiasreich e," die anf die Freimaurerei Bezng haben, mnhte deshalb nothwendigerweise bei der Einführnng der Fortsetzuug der Freimaurerei der alten Hebraer unter den Christen hauptsachlich anf die Johaunis-Maurerei hingesehen werden, und so trat im Wege der Nothwendigkeit der Freimaurer-Orden nnter den Christen in den ersten Jahrhiinderten an das Lickt der Welt, unter dein Name» „Bouim" oder „B au c or p o r a ti ou en", welche vorzüglich die I o h annis-Maurerei, namlich die drei Sphareu derselbeu, als Weis heit, Schöuheit und Starke, oder Re lig ion, Huma uitat uud Politik, und die Sphare für die Totalfülle der Freimaurerei, uamlich deu„Kreis" die„Alchymie" enthielt." (S. 21 ff.) — „Die Ansicht derjenigen Buudbrüder, welche die Humanitat für das Hauptiresen oder für deu Hanptzweck der Freimaurerei darstellt, kaun auch solgeuder Art widerlegt werdeu: da jede Religion und jede Moralphilosophie die Pflicht der Humauitat gebietet oder vvrschreil't; und zwar wird die AuSübuug der Humanitat im weitesten Sinne, sowohl von jeder Religion als auch von jeder Moralphilosophie verlangt. Diesem nach tritt die Frage hervor: Zu welchem Behnfe ist ganz nnd gar die Freimanrerei organisirt worden, da doch die Fordernngen derselben von den Buudbrüdern in weiter nichts bestehen, als was jede Religion und jede Moralphilosophie von den Menschen begehren, nümlich die Liebe zum Nachsten, die Liebe zum Nebenmenscheu und überhaupt die Liebe zum ganzen menschlichen Geschlechte anszuübeu? Dieser Einwand licfert znr Anfhellung der Sache den Beweis nnd Beleg, wie in dem Begriff „Freimaurerei", nothwendigerweise mehr als Humanitat zu Grnnde liegen mntz. Auch kanu man die Ansicht derjenigen Bundbrüder, die den einzigen und alleinigen Begriff: „Humauitat" für die Totalfreimaurerei oder für den Hauptzweck derselbeu erklart, uachstehender Art widerlegen: wenu in dem Begriff Freimaurerei uur Humanitat zu Grunde liegen sollte, so treten wiedernm nachstehende Fragen hervor, zu welchem Behuse Hat die Freimaurerei ein Ritnal in dessen Bedentung ein „Mysticismns" zu Grunde liegt? Und insbesondere, wozu enthalt sie die hebraischen, göttlichen Na¬ men, als: „Jehovah", „Adonai", „Ehejeh", Joh", „El", „Elohim" u. s. w., die im systematische» Zusammenhange uud in ihreu wahrhasten Bedeutuugeu eiuen wirklichenMysticismus darstellen? Dieh Verhaltnih liefert die Belege, dah nicht nur aujzer der „Humanitat" noch andere Spharen vorhanden sind, sondern auch, dah auch ein wahrhaft er Mystieis mus in ihr zn Grunde liegt. Wenn in dem Begriff „Freimaurerei" nur „Humanitat" zu Grunde liegen sollte, so ware es ja weit zweckmasiger geweien, statt des Namens „Freimaurere i" oder Freimaurer-Ordeu den Namen „H umanitat oder Hnmanitats-Orden dafür einznführen. Die Nichteinführuug des Wortes „Humanitats-Orden" oder „Hnmanitats-Buud" liefert den Beweis, dah in dem Begriff „Freimaurerei" von voru hereiu mehr als Humanitat ausbewahrt wordeu sei. Weuu mau schou aunehmen möchte, datz derjenige Theil der Buudbrüder des Freimaurer-Ordeus, der die„H umani tat" für „Frei maurer ei" achtet, urfprünglich die Humanitat ganz allein für den Zweck des Ordens habe begründen wollen, so tritt, auher den erwahuten Einweudungen, die in der Auseiuandersetzung hier angebracht worden sind, die dagegen sprechen, noch iusbesoudere sehr ins Licht, welches höchst anffallend ers6)eiuen mnh, warnm soviel Uebereinstiuimeudes in ihm mit demjenigen Zweige des Ordens, der eineu My sticismus iu der Freimaurerei findet, vorhanden 'ist? Die Jdentitat, oder die Gleichheit vieler Gegenstande des Ordens in den verschiedenen Logensystemen liefert den Bnndbrüdern der entgegengesktzten Ansichten die Belege, dah anher der „Humanitat" uoch audere Gegenstande in der Freimanrerei vorhaudeu feiu müsseu. Die Gegenstande der Jdentitat liefern zngleich auch die Belege von der Nothwendigkeit der Existenz des Mystieismus in der Freimaurerei. Endlich weuu die Humanitat ganz allein die Fülle der Freimaurerei auSmacheu soll, so muh es jedem Buudbruder höchst auffalleud erscheiuen, zu welchem Behufe ha ben uusere Vorsahren oder die Einführer der Freimaurerei eine „G eheimhaltnn g" derselben angeordnet, worauf jeder Neugeweihete vereidet wird? Allein die G eheimhaltung der Freimanrerei liefert die Belege, dah anher der Humanitat noch andere Spharen in der Freimanrerei vorhanden sein müssen, uud weuu'" auch die Geheimhaltnng der Freimanrerei keine N^ysterien zum Grunde Hat, demungeachtet leitet uud sührt die „Geheim- haltung" derselben nothwendigerweise zu dem Weg des Mysticismus hin. Vorstehende Entgegnungen liesern zur Aushelluug der Sache genügende Belege, dah in dcm Begriff „Freimaurerei" weit mehr als Hnmauitat zu Grunde liegt, und datz ohne Mysticiêmns kcine Freimaurerei denkbar sei." (S. 30 ff.) — Das „Mysticismusprinzip soll im 2. Kapitel bekampst werden, wobei festgestellt wird, „dah der Begriff Mystik odcr Mysticismus nicht gerade die Bedeutung geheime Lehre enthalte, sondern l'iblische Verheipuug zur Geheimhaltung der Freimaurerei" (?) „darin znm Grunde liege." Jndeh kann Referent den Brüdern unmöglich sagen, was nun eigentlich der Jnhalt und das Ergebnih dieses Kapitels ist. Es wird behauptet, Mysticismus gehore zur Freimaurerei, Humanitat sei ohne ihn unmöglich, ja! er stelle das Hanptwcsen der Freimaurerei dar, aber werde meist mit dem Misticismus der Kabbal ah verwechselt, dessen Berschiedenheit dann anseinandergesetzt wird. Jch sürchte, auch andere Leser werden schwerlich viel Ausklaruug finden, wenn sie auch noch mehr Bogen voll Darstellnngen der Art vor sich hatten, wie folgende Zeilen darbieten. „Zu den Mysterien der dritten Art gehören auch, die Attribute des höchsten Banmeisters der Welt, namlich die Namen desselben in ihren wahren Bedeutungen richtig ausznsassen, so wie den wahren Werth des Begriffes von dem tetragrammaten Jehovah zu verstehen; z. B. die Buchstaben Jod, Heh, Van, Heh, bildeu den Begriff „Jehovah", der zwar die Fülle des Universums ausdrückt, und die „Totalitat" bedentet, so trat derselbe dennoch im Bau der Welt nothwendigerweise mittelst auderer Begriffe hervor. Um den Bau in höchst möglichster Vollkommenheit hervorzubringen, muhte Er, uamlich der höchste Baumeister, einen „Ad am-Kadmon" (Jdeal-Schöpfnng) sich prasormireu. Um den Bau zu realisiren, muhte er den „Kreis" in dem nnermetzlicheu Vacunm mit „Zirkel" ziehen. Im „Kr ei se" da liegt das Gebiet der „Alchemie" und deshalb mntzte er nothwendigerweise mit dem Begriffe „Ehejeh" zum Bau hervortreteu, weil in dem Begriff „Ehejeh" die Allw eis heit liegt. Aus der Allweisheit, oder ans der Alchemie ging der Begriff „Werden" ins „Sein" über, und brachte daher den „Joh" hervor, welches die „Weis heit" andentet. Zur Realistrung des Baues der Welt als auch im Bau des Geistes macht der Begriff „Elo him" sowol in der Totalsreimaurerei, als auch in der Johaunis-Maurerei ein we- seutliches Stück ans. Der Begriff „Elohim" Hat viele Bcdcntnngen, nnd in der geistigen Bauerei steht er zwar sür die Sphare der„Starke" als Nepraseutant, und deshalb muhte bei dcm Bau der Welt „Elohim" vorkommen, so wie wir auch diesen Namen in der Schöpsnngsgeschichte finden (l. B. M. 1, l.), welcher anf die „Ai lm acht" Jehovahs hinzielt. Der Begriff „Elohim" tritt in seiner nahern Bedeutung auch als Ncprasentaut der „Gerechtigkeit" hervor, so wie wir solches im 2. B. Mos. 21, 6. finden. Es heiht dort: „Und sein Herr soll ihn znm „Elohim" (Richter) nahern." Also „Elohim" ist das Symbol der Ge recht igkeit. Die strenge absolute Gerechtigkeit Hat zur Folge, odcr zum Beglciter Glück und Unglnck/ Wohl und Wch, Bclohnnng und Bestrasung, denn sie muh der „Wahrheit" entsprechend Jedem das Maatz dcr Vergcltung ertheilen. Den Lohu uud die Slrase, oder das Gute und das Böse, was die Menschen trifft, dürsen wir nicht sür zwei entgegengesetzte Grundprinzipien halten, die zwei verschiedene Urwesen haben, sondern beide haben ihren Grnnd in „Elohim". In dieser Idee sagt daher der heilige Job zu seiner Frau (Job 2, 10.): „Du redest wie eine Narriu: Sollen wir deun nicht ebenso das Gute als auch das Böse von dem „Elohim" empsaugen?" Das Gute und das Böse sind die natürlichen Folgen odcr Beglciter von der Wirknng des Elohims. Diese entgcgengesetzten Wirknngen des Elohims, wenn schon sie nolhwendigcrwcise um Elohim seiu mussen, so haben sie demnngeachtet ihren Quell uud ihr Fundament nnr im Menschen. Die Wirknngen und Handlungen der Menschen haben die entgegengesetzten Folgen des Gnten und Bösen, dcr Liebe und Fcindschast, Belohnuug und Bestrasung uach sich. Die Annahme, datz das Gnte und Böse als wukliche Folgen der menschlichen Handlungen gehalten werden mussen, darüber sagt der Prophet Jeremia in Klagelieder 3, 38 n. 39. solgendes: „Uud datz weder Böses noch Gutes komme auö dem Muude des Allerhöchsten. Warnm mnrren denn die Lente im Leben also? Ein jeglicher mnrre wider seine Sünde." Das dritte Capitel soll vom Priesterthmu der alten Hebraer handeln und beginut mit der „Beranlassuug zur Freimaurerei", deren Ursprnng noch vor Mosis Zeiten zurückgestellt wird. Der Mosaismus als objective Religion sei schon als snbjective Offenbarnng des Geistes im Freimaurerthume verhanden gewesen, dessen Skister Abraham gewesen. Deun Abraham habe dem Baumeister der Welten znerst das PradikatA donai beigelegt, womit man Jehovah in seine geistige Freiheit gesetzt habe. Diesem nach stelle der Begriff Adouai in der Freimaurerei die Hauptbedentnng freie geistige Vere inignng dar. Der Zweck des Priesterthnms al'er und der Freimaurerei habe bestanden nnd bestehc noch darin, einen geistigen Ban im Wege der Freiheit des Gcistes auszuführen, wozn das damalige Verhaltnig des Zeitgeistes gedrangt habe, namlich die eingerigne geistige Verwirrnng und Zerstreuung der Mcnschen, die mit dem Babelthnrmbau der Baalismus bezeichuet worden, die vor und nach der Sündflnth herrschenden Laster und Verbrechen oder „Leidenschasten nnd Verbrechungeu", wie der Verfasser S. 55 sagt. Als Prvbe der Argumentationsweise des Verfassers stehe noch die hierzu gehörige Anmerkung zn Seite 55 f. hier! „Die vorzüglichen Hanptnrsachen der Laster und Verbrechungen der Mcnschen nach der Noahischen Sündfluth fiiid solgende. 1) Die grohe, vortreffliche Frnchtbarkeit des Erdbodens, die als Folge der Fcuchtigkeit eiutrat, nnd dem Menschen zum Aufenthalte seines irdischen Daseins diente, gab Veranlassung wegen des „Ueberslnsses" die Menschheit zn einem ausschweifeudeu, gedankeuloseu und gehaltlosen Leben zu reizen, so wie wir die Belege dazu im Mosaismns finden: Nach vi. Martin Luther heitzt es in seiner Ucbersetznng im 5. B. Mos.
| 707 |
MMZEND02:000109008:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,867 |
Orgaan der Nederlandsche Zendingsvereeniging, 1866-1867, no. 7, 1867
| null |
Dutch
|
Spoken
| 4,942 | 8,443 |
M 7. Maart 1867. ORGAAN DEB IVederlandsclie Zendingsvereeniging. Hoofdbestuur gevestigd te Rotterdam. W. Lagerweij, President. Mr. M. Bichon van Ysselmonde. C. D. van der Valk. Ds. M. Cohen Staart. R. T. Rosenstok. P. de Braai. J.M.A.Bicker Caarten, Thesaurier. B. H. Metzuy, Secretaris voor het Binnenland. J. Voorhoeve H.Czn. Secretaris voor het Buitenland. Ds. H. V. Hogerzeil, Director, adviserend lid. ONZE GESCHIEDENIS. Onze Zending onder de Soendanezen. Wij deelen hier het een en ander mede uit het belangrijke verslag van Br. albeks over het jaar 1866. Wat onze Zendeling schrijft, zal ons doen zien , dat hij de groote bezwaren aan zijn arbeid verbonden niet gering acht. ’t Is goed dat de Zendingsvrienden weten, waartegen op den akker daar ginds al moet gestreden worden, opdat zij volhouden in het gebed tot Hem, die alle bezwaren kan wegnemen. Dit blijve steeds onze troost: Gods beloften zijn voor ons; dit onze kracht; Jezus Christus is met zijne gemeente ook in haar werk al de dagen tot aan de voleinding der wereld. In hetgeen hier volgt, geeft Br. albees ons een overzigt over zijne school, en eenige beschouwingen omtrent de bezwaren aan de christelijke zending onder de Mahommedanen verbonden. Wat hij ons mededeelt, zal zeker onze belangstelling in zijn gewigtig werk niet verminderen. De School te Tjandjor „ Mijne hoofdbezigheid, zoo schrijft Br. albees ,is schoolhouden. Het getal mijner scholieren bedraagt thans ruim 50. 7 7 ’t Is ongetwijfeld verheugend, dat er in de Preanger aan een 50tal kinderen onderwijs wordt gegeven, en wel christelijk onderwijs. Maar toch welk een wezenlijken invloed kan er op de kinderen uitgeoefend worden , wanneer zij zoo kort onder onze bewerking zijn , als dit met de meeste kinderen het geval is. Die gedurige afwisseling is voor mij eene oorzaak van diepe droefheid. Niet alleen dat daardoor een massa kostelijken tijd verspild wordt, maar ook de school kan niet datgene worden , wat men zoo gaarne zag dat zij wierd. De banken der eerstbeginnenden zijn immer gevuld , doch om de banken der meer gevorderden gevuld te houden, dit is eene zeer groote moeijelijkheid. De hoogste klasse heb ik met nog niet meer dan 8 a 10 jongens kunnen bevolken, en ik heb daarbij nog meer op hun leeftijd dan op hunne vorderingen moeten letten. De trouwe bezoekers mijner school, waartoe vooral die 8 hlO moeten gerekend worden, bewijzen dat de Soendanezen door voortdurend onderrigt, toch wat kunnen worden. Er ontwikkelt zich bij hen meer zielskracht, meer leven , meer belangstelling. Bij het verhalen der Bijbelsche geschiedenis luisteren zij goed. Hunne oogen staan niet zoo star , wijd open gespalkt, als bij de bejaarden meest het geval is, als om te doen zien dat er geen ziel meer in die oogen zit. Op de vragen die des anderen daags worden gedaan , weten zij dikwijls met oordeel antwoord te geven , en beginnen daarin genoegen te nemen. Zoo als gij weet wordt er op mijne school onderwezen: bijbelsche geschiedenis , lezen , rekenen , aardrijkskunde , schrijven, zingen. Bij de behandeling van sommige vakken tracht ik gedurig in het oog te houden , dat ik tot Mohammedaansche kinderen spreek, en dat mijne school de uitbreiding van het Christendom onder hun volk bedoelt. Het Mohammedanisme gaat aan een schrikkelijk euvel mank, dat als de bron aller dwaling mag beschouwd worden. De zonde is bij hen alleen eene overtreding van Gods gebod, waarvoor de mensch strafbaar is. Het is nog nooit bij den Mohammedaan opgekomen, dat de zonde is de scheiding des menschen van God, waardoor hij gekomen is tot een toe- stand, dien wij geestelijk dood noemen. Om die reden meent de Mohammedaan ook Gods gunst te kunnen verwerven door zoo goed mogelijk allerlei pligten te vervullen , en de voorspraak van Mohammed in te roepen, in zoo verre hij mogt te kort komen. Dat er eerst eene wedervereeniging met God noodzakelijk is , zal er van goede werken sprake kunnen zijn, daarvan heeft het Mohammedanisme volstrekt geen begrip. Dat ik al de geschiedenissen des Bijbels zoodanig behandel, om die christelijke begrippen over te planten , zult gij kunnen begrijpen. Of het overplanten zeer gemakkelijk gaat, is eene andere vraag. Bij de behandeling der aardrijkskunde smaak ik eenig genoegen. De jongens beginnen er eenig begrip van te krijgen. Het geleerde onthouden zij gemakkelijker. Zij weten eenige bewijzen op te sommen voor de rondheid der aarde, eene verklaring te geven van de wenteling der aarde om haar as en om de zon, haar groot middelpunt. Zij krijgen een begrip van oude en nieuwe wereld; weten welke godsdiensten op de verschillende deelen des aardbodems worden beleden , en kunnen met beschaming voor hen zelven aantoonen dat het de Christenen zijn, die wijd en zijd over de wijde wereld met hare zeëen het gebied voeren, dat zij de herauten der beschaving zijn en leven, welvaart en verlichting overal aanbrengen, en dat noch Heiden noch Jood , noch Mohammedaan dat kan doen. Onder de vakken, waar mijne jeugd met graagte aan werkzaam is, behoort het rekenen. Zij maken natuurlijk niet allen even snelle vorderingen, maar van de meesten kan gezegd worden , dat zij er zich met volharding op toeleggen en gewoonlijk niet door de eerste moeijelijkheden laten afschrikken. De theorie van het cijferen behandel ik alleen met de hoogere klasse , en maar alleen wat de hoofdzaken betreft. Over het algemeen wordt die tamelijk goed gevat, alleen de tiendeelige breuken blijven voor hen nog een mysterie. Ik troost er mij echter mede, dat dit niet alleen bij de Soendanezen het geval is. Benige hebben het tweede rekenboekje van bouman grif uitgerekend , dat mij in de noodzakelijkheid heeft gebragt om een derde reken- boekje van den zelfden schrijver te vertalen. Gelijk met dezen ontvangt gij het manuscript, met het onderdanigst verzoek mijner schooljeugd om ook dit te laten drukken. Het lezen is eene voorname bezigheid op de school. Daar kunnen groote gevolgen uit voortvloeijen. Het is daarom juist zoo zeer te bejammeren , dat er eene schrikkelijke schaarschte aan geschikte leesboeken bestaat. Wel heeft het Gouvernement geen geld gespaard om het schrijven van geschikte leesboeken uit te lokken, doch de geschiedenis heeft bewezen, dat dit met zoo gemakkelijk gaat als wel velen zouden denken. In het Soendaneesch bestaat geen geschikt spelboek, laat staan geschikte leesboeken. Door onze Yereeniging is de grond gelegd om geschikte spelboeken te krijgen. Het is wel te vermoeden , dat het ook de taak van onze Yereeniging zijn zal, om door den tijd in geschikte schoollectuur te voorzien. Aan het schrijven op papier zijn nu 16 jongens bezig. De meeste dier jongens schrijven eene goede hand; er zijn er bij die den meester in schoon schrijven voorbij zullen streven. Ook in het zingen zijn zij vooruitgegaan. Hunne stem is meer beschaafd. De wijzen zingen zij meer zuiver. Dit verwondert mij zelven, omdat het zingen door de massa moet geschieden, en die massa gedurig een ander gelaat toont.” Wat onze Br. albers over zijne school schrijft, verblijdt ons. Met hem gelooven wij, dat onze verwachting omtrent de vruchten niet te groot mag zijn. Toch verheugen wij ons zeer, dat er van enkele vorderingen kan gesproken worden , dat de school voortdurend vrij goed bezet blijft, en wij vertrouwen dat op dezen akker de arbeid niet te vergeefs zal zijn. Het zaad wordt gestrooid en op Gods tijd zal het opkomen en vruchten dragen. Mohammedanisme en Christelijke zending. „Wanneer men over de Soendanezen spreekt, zoo schrijft onze broeder, dan moet men vooral niet vergeten, dat het Mohammedanen zijn. Men heeft dus niet slechts met een volk te doen dat, om het zoo uit te drukken , alleen met zijne natuurlijke gebreken behebt is, maar nog bovendien in een toestand gebragt is, waarin alle volken verkeeren , die onder het juk van het Mohammedanisme gebragt zijn.’ Men noemt vaak Javanen , Soendanezen, Maleijers enz. nonchalant weg Heidenen. Dit is zeer foutief, zeer dom zou ik haast zeggen. Er is een hemelsbreed verschil, wat de geestelijke temperatuur betreft, tusschen een Mohammedaansch land en een Heidenscb land. Het zijn op verre na niet dezelfde menschen , al wonen zij ook onder dezelfde keerkringen , al eten zij dezelfde spijzen, al dragen zij ook bijna dezelfde kleeding. Men moet nooit vergeten , dat wanneer een Christen komt tot een Mohammedaan, een ongeloovige komt tot een geloovige. Bij de heidenen bestaat iets dergelijks nergens. Men mag hier en daar een zekeren trots vinden, doch uitsluitende begrippen van geloovig en ongeloovig vindt men er niet. Bij den Heiden verschijnt de Zendeling of met eene godsdienst of met eene nieuwe godsdienst, die hij als eene betere, als de eenige goede en volmaakte aanprijst. Naarmate de Heiden tot ernstig denken gebragt wordt, naar die mate wordt de invloed van den .Zendeling grooter, en heeft hij meer hoop dat hij (de heiden) komt tot zelfverloochening, tot het opnemen van zijn kruis en tot navolging van Jezus. Bij den Mahomraedaan is dit niet zoo. De Christenzendeling komt tot hem niet met eene godsdienst, want hij heeft er eene. De Christen-zendeling komt ook niet tot hem met eene andere die beter is , doch met eene godsdienst, waarover het doemvonnis is uitgesproken. De Christen-zendeling is een ongeloovige, ja een verhard ongeloovige ; men moet hem dus vlieden, waar men hem op geen andere wijze kan onschadelijk maken, even als men een giftigen adder ontvliedt. Bij dénMahommedaan is geen sprake om naar hem te hooren of hem eenigzins te vertrouwen. De Zendeling moge vrij over jezus spreken, ook hij (de Mohammedaan) eert Hem ; hij spreke vrij over zijne leer , over zijn lijden het is alles goed en heerlijk. Ook de Mohammedaan kan er somtijds een welgevallen in hebben om er van te hooren , ofschoon dit zeer zeldzaam is. Hij heeft er slechts op tegen , dat wij in Hem (jezus) ons geloof stellen , op Hem vertrouwen , Hem als Gods Zoon verheerlijken. Gelijk het de Joden als eene misdaad wordt aangerekend dat zij nog aan mozes vasthouden, zoo is ’t ook van de Christenen eene gelijke misdaad dat zij zich nog aan jezus vasthouden. Is niet Mohammed na jezus gezonden ? Ziet om die reden zijn wij aan de Heidenen gelijk, hebben wij met hen dezelfde toekomst te wachten, dat is eene eeuwige rampzaligheid. De zendeling wijze den Mohammedaan vrij op hetgeen geschreven staat. Heeft Mohammed niet de laatste openbaring ontvangen, en heeft God in zijne vrijmagt niet de magt om te schrappen wat Hij wil, en vast te stellen wat Hij wil. Hij leere dat onze Sclyiften van God zijn. Heeft Mohammed den koran niet ontvangen door de bestelling van den engel Gabriel? Hij leere dat jezus voor de zonden der wereld gestorven en als onze Hoogepriester het Heilige der Heiligen is binnen gegaan , om ons eene eeuwige verlossing te bereiden. Zij hebben Mohammed, die staat voor hen in bij God. Zijne voorbidding is voor God genoegzaam, en waar de geloovigen te kort komen, daar weet hij op den grooten oordeelsdag bij te springen , al zou het ook zijn met een schoen of kous op de weegschaal te werpen, waarop de goede werken worden gewogen. Met korte woorden kan men zeggen, dat er bij de Mahommedanen een hoofdhinderpaal bestaat niet alleen om zich te bekeeren, maar ook om tot zelfkennis , tot bewustheid van zonde te komen. Deze hinderpaal bestaat in hunne bewering en in hun vast geloof, dat zij het zijn die zien en alle anderen blind zijn ; dat zij het zijn , die de waarheid weten en de waarheid bezitten, en bij gevolg al de anderen in den leugen wandelen. Dit geloof is zijne gansche ziel als doorgeweven. Er kan bij den Mahommedaan geen sprake zijn om naar de waarheid te zoeken, of ook maar eenigzins te veronderstellen , dat Jood of Christen welligt de zuivere waarheid bezit. Onwillekeurig wordt men gedrongen om acht te geven op die merkwaardige woorden van den Heer tot de Fariseën op hunne vraag: „Zijn wij dan ook blind?” „Indien gij blind waart, zoo zoudt gij geene zonden hebben, maar nu gij zegt: wij zien; zoo b 1 ij f t dan uwe zonde.” De vrienden onzer Zending kunnen uit het bovenstaande zien , dat wij met een magtigen vijand te doen hebben. Zoo lang men meent te zien , blijft het oog voor het ware licht gesloten. De onverschilligheid, waarmede het Evangelie ontvangen wordt, kan de arbeiders moede maken en het vertrouwen op Gods zegen schokken. Daarom zij ons gedurig gebed voor de broeders in den vreemde, dat zij met moed mogen voortgaan, en voor onszelven dat wij geenzins mogen vertragen. „Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen.1. Wij weten dat onze vijana sterk is, en het is goed dat wij het weten ; maar wij weten ook dit, dat alle magten in hemel en op aarde aan onzen God zijn onderworpen en dat wij tot dien. God mogen bidden. Afdeeling Emmen en Westernes. Den 28 Januarij is daar eene Afdeeling tot stand gekomen met 20 leden. Bestuurders zijn: w. lubach President, E. hoeking Secretaris, A. teuwes Penningmeester. Afdeeling Zuidbergen. Denzelfden dag te Zuidbergen met 19 leden. Bestuuiders zijn: H. sikkens President, J. swiers Secretaris, j. knechtering Penningmeester. Afdeeling Sexbierum. Den lBten Februari] werd aldaar eene afdeeling opgerigt voorloopig bestaande uit 9 leden. Bestuurders zijn: den WelEerw. Heer H. m. m. rappard President, j. c. DE tuy Secretaris, r. postüma Penningmeester. ONZE WAARNEMINGEN. Een protest van het Nederl. Zendeling-Genootschap. In het Maandberigt van Januarij , door bovengenoemd Genootschap uitgegeven , wordt op nieuw met kracht tegen de bewering geprotesteerd , dat het Genootschap zijn ouden grondslag verlaten heeft. „ Dat de oude boom verplant zou zijn,” zoo schrijft de redactie, „dat is wel reeds zeer dikwerf beweerd, maar toch staat hij nog in denzelfden bodem.” Een weinig vroeger heet het; „Wij willen aannemen , dat er zijn , die alweder uit misverstand en dus te goeder trouw dit beweerd hebben ; maar zeker kan dit niet gezegd zijn door iemand, die zich de moeite gegeven heeft de zaken van ons Genootschap te onderzoeken.” ’t Is niet voor het eerst, dat van wege het Genootschap zóó wordt gesproken. Met dezelfde of andere woorden is dit protest reeds dikwijls gegeven , in couranten en tijdschriften besproken , door vrienden van het Genootschap verdedigd, door anderen als ongegrond weêrlegd. Bijna gelijktijdig met het Maandberigt heeft ook een nieuw tijdschrift, „ Geloof en Vrijheid in eene korte recensie van de hoogst belangrijke brochure van den heer kedcheniüS de zaak op nieuw ter sprake gebragt. Wij lezen daar : „In 1865 heeft de jaarvergadering bijna eenstemmig een voorstel tot verandering der artikels, die den grondslag des Genootschaps uitspreken , verworpen. ledere voorstelling, waarnaar het Genootschap zijn beginsel zou hebben prijs gegeven, wordt in deze recensie als „onwaar” van de hand gewezen. De schrijver acht het zeer onbillijk, dat telkens die beschuldiging tegen het Nederlandsche Zendeling-Genootschap wordt ingebragt en vraagt: „Wanneer zal men er toe komen , om elkander ieder zijns wegs te laten gaan , mal- kander niet aan te vallen en daardoor het groote werk geen steenen in den weg te leggen ?” Wanneer. ? Wij gelooven, wanneer men elkander goed begrepen heeft, en de groote hoofdzaak in deze kwestie duidelijk is uitgemaakt. De weg daartoe zal zijn, niet dat men ignoreert wat er geschreven is, maar dat men het weerlegt, ’t Kan waarlijk toch niemand bevreemden, dat velen niet stil berusten, in hetgeen van wege het Genootschap omtrent het gebeurde op de jaarvergadering in 1864 en 65 den volke verkondigd wordt. Wij erkennen gaarne den welwillenden toon, die in het Maandbeiigt van Januarij tegen andere genootschappen wordt aangeslagen. Het bevreemdt ons echter, dat wij ook weder hier, even als in de genoemde recensie, de verkeerde en zeker niet vleijende voorstelling vinden , dat de uitgetredene partij in 1864 geeischt heeft, dat de bestuurders zich tot eene regtbank zouden stellen , „om de persoonlijke gevoelens te beoordeelen , van wie verklaren met het oog op de „Algemeene bepalingen” mede te willen werken tot uitbreiding van het Godsrijk” Waarlijk dit zou eene even dwaze als onmogelijke eisch geweest zijn. Maar het is niet geeischt, en het is onbeprijpelijk dat dit telkens moet herinnerd worden. Men leze toch nog éénmaal het voorstel, dat op de jaarvergadering in 1864 verworpen is, en een ieder oordeele dan, in hoe verre dit dwaze en on mogelijke door de uitgetredene partij gevorderd is. Het voorstel luide aldus: „De Vergadering, inziende het overwegend bezwaar om een van de ingêdiende voorstellen als het hare aan te nemen en eene verklaring (d. w. z. nadere omschrijving van de bestaande grondartikelen) af te leggen , welke noch éénheid bevorderen , noch misverstand voorkomen zou , vestigt de aandacht op Art. 6 der Algemeene Bepalingen. Zij doet dit overtuigd dat in dit artikel, in verband met art. 2 , bepaaldelijk is aangewezen , welke de gemeenschappelijke grond van zamenwerking voor de leden des Genootschap is , opdat elk zich daarvan volkomen bewust zij.” Wie kan nu toch inderdaad in dit voorstel de strekking vinden „naar een onderzoek en rechtspreken over het individueele geloof der leden en bestuurders”? De uitgetredene partij verlangde niets anders, dan dat de vergadering verklaren zou: de beginselen van het genootschap , zoo als die in art. 2 en 6 zijn uitgedrukt, gelden nog en moeten onveranderd blijven. Geen nadere omschrijving of verklaring der bestaande bepalingen , geen onderzoek naar het individueele geloof der leden , maar eene erkenning van art. 2 en 6 als den blijvenden grondslag van het Genootschap is bedoeld geworden. Het Maandberigt noemt de beschuldiging , waartegen het optreedt, reeds eene oude beschuldiging. Staat het besluit van de jaarvergadering van 1865 hier tegenover ? ’t Trekt de aandacht, dat in de geschriften van het Genootschap over deze jaarvergadering zoo dikwijls en over die van 1864 zoo zeldzaam gesproken wordt. En toch is de waarde van het besluit der eerste geheel van dat der laatste afhankelijk. Door het officieele besluit van 1865 is het officieele besluit van 1864 niet vernietigd geworden. Nergens is dan ook nog beweerd, dat men toen op- het laatste besluit is teruggekomen, Men kan zich ook moeijelijk voorstellen, dat eene jaarvergadering , die doorgaans bijna uit dezelfde personen bestaat, zoo veranderlijk zijn zoude. „De jaarvergadering verklaarde met 100 tegen 7 stemmen, dat zij de Algemeene bepalingen des genootschaps zou handhaven,” wie dit leest, krijgt voorzeker den indruk , dat er niets is veranderd; maar wie zich herinnert, dat de jaarvergadering van 1864 eigenlijk juist het tegendeel heeft besloten , voor dien verliest dit besluit al zijn prestige. Na de verwerping van het voorstel der uitgetredene partij zou niets consequenter geweest zijn , dan dat men tot eene wijziging der bestaande artikelen was overgegaan. Waarom nu langer in de letter een grondslag behouden , die feitelijk was opgeheven ? ’t Schijnt dat zij , die in 1865 eene wijziging heb- ben voorgesteld , hiervan overtuigd zijn geweest. Was hun voorstel aangenomen , het Genootschap had dan een duidelijk karakter gekregen. Met de verwerping is alleen dit duidelijk geworden, dat de jaarvergadering van 1865 het met 100 tegen 7 stemmen heeft goed gevonden, dat de Algcmeene bepalingen, die in het vorige jaar tot eene doode letter geworden waren, nog voortaan in de reglementen van het Genootschap zouden gedrukt worden. Wij gelooven gaarne, dat er ook nu nog in het Genootschap zijn, die op den ouden grondslag wenschen voort te arbeiden, maar wij herhalen, dat wij hier niet met het individueele gevoelen van dezen of genen, maar met de officieele besluiten der jaarvergadering te doen hebben. Wij wenschen nog op iets te wijzen, wat de zaak nader kan toelichten. In het maandberigt van Februarij wordt eene som van ƒ 1000,— vermeld, welke door de bekende vereeniging , „ Licht, Liefde , Leven ” te 's Gravenhage , in de kas van het Genootschap gestort is. Met het oog op het boven aangetoonde, bevreemdt het ons niet, dat het Genootschap de medewerking van die anti-christelijke vereeniging heeft aangenomen. Zoo de oude grondslag was bewaard gebleven, zou die daad hiermede geheel in strijd zijn geweest. Nu echter door het besluit van 1864 art. 2 en 6 eene doode letter zijn geworden, stond haar niets in den weg. Maar wat ons bevreemdt is, dat men beweert: er is niets veranderd, en niettegenstaande deze bewering toch die medewerking heeft aangenomen. Welaan het zij zoo , er is niets veranderd, maar staat dan het Genootschap overeenkomstig zijne beginselen niet lijnregt tegenover de Haagsche vereeniging ? Kan er van zaraenwerking sprake zijn , als de een den historischen Christus belijdt en de andere hem verwerpt? Had niet veeleer, krachtens zijn beginsel, het Genootschap, door de medewerking van de hand te wijzen , een protest moeten leveren tegen eene vereeniging, die zoo weinig christelijk in haar beginsel is, dat er voor iedereen plaats in is? In eene circulaire, door de Haagsche vereeniging rondgezonden , lezen wij : „De jaarlijksche bijdrage, aan het Nederlandse!) Zendeling-Genootschap te geven, zoo lang het getrouw blijft aan zijn tegemvoordigen geest, zal alleen uit het bedrag der ook voor dit doel bestemde bijdragen genomen worden.” De vereeniging beeft dus bare medewerking aan eene zekere voorwaarde verbonden. Dat zij tot nog toe die voorwaarde getrouw vervuld acht, blijkt uit de toezending van het geld. Maar moest niet juist het Genootschap , zoo het aan zijn grondslag getrouw gebleven ware, die goedkeuring, welke natuurlijk overeenstemming van beginsel veronderstelt, verworpen hebben ? De circulaire prijst bet in ’t Genootschap, dat het zich niet ten doel stelt „Westersch dogmatisme” te prediken; maar die lofspraak verliest veel van hare waarde, als men zich herinnert, dat naar den geest van de Haagsche vereeniging de inhoud van de Algemeene bepalingen ook nog al Westersch dogmatisch moet zijn. Doch is het niet verkeerd om op het gebied van zending het verschil van rigting over te brengen? In het jaarverslag van het Ned. Zend. Genootschap lezen wij , dat dit eene miskenning van het eenige groote beginsel is , uitgedrukt in de woorden van den Heer: „Predikt het Evangelie aan alle creaturen.” ’t Wil ons niet duidelijk worden, wat de redactie met deze woorden bedoelt, ook al brengen wij ze in verband met hetgeen er juist aan voorafgaat: „ Men moet geen begrip hebben van de zending, om van eene orthodoxe of liberale of moderne zending te spreken.” Is het dan geheel onverschillig hoe men het Christendom opvat , -wanneer men het koningrijk Gods onder de heidenen wil uitbreiden? ’t Geldt hier toch niet een verschil van meening maar van beginsel. Men kan toch dit verschil maar niet ter zijde zetten, als men op het gebied der zending komt. De ware éénheid zal er zeker niet door verkregen worden. Alleen met opoffering van zijn eigen beginsel kan men elke andere opvatting welkom heeten. Eene opvatting van het Evangelie , die zieh boven de verschillende rigtingen verheft, verheft er zich zoo zelden boven maar staat er eenvoudig naast, en vormt, zoo zij er de kracht toe bezit, eene nieuwe rigting. „Men moet geen begrip heb- ben van zendingzoo schrijft de redactie, welnu wij willen ons dit getroosten, en blijven het regt van beginsel ook op het gebied van zending erkennen. Wij hebben met dit schrijven niemand persoonlijk willen kwetsen, ’t Is ons bij onze voorstelling om waarheid te doen geweest. Wij gelooven dat onze tijd meer en meer eischt, geen bedekking maar eene onpartijdige openbaarmaking der bestaande verschillen. Zoo wel wat de zending als de kerk betreft, is het noodig dat men goed weet, op welken bodem men staat. Het fondament van pauuus : jezus Christus en die gekruist is alleen onwankelbaar. ONTVANGSTEN gedurende de maand Januarij 1867. STUIVERS-COLLECTE : Arnhem ƒ 42,80. Delfshaven 10,—, Delft 25,—. ’s Gravenhage 27,75. Lemmer „ 16,65, Makkum „ 11,—, Oude Tonge 2,—. Overschie „ 5,—, Rotterdam „ 280,—. Zegwaard „ 3,—. / 423,20. Amsterdam : van N. N 20,—. Van J. P 25,—. Aandeel in de gehouden groote Bazar 200,—, Arnhem-, van de kinderen der Zondagschool van 6. Y B,—. Bakhuizen: van J. K —,50. Blokzijl: Contributie 2,50. Bolsward : Contributie 1,25. Horzelen: yan D. & L. R > 5,—, Bozum : van Br. W. en echtgenoote eene feestgave 5,—. Van hunne kinderen —,76. Charlois : Door Br. v. Nugteren van de Zendingsvrienden 35,—. Deinum : Collecte by D, J. N 2,—. Delfshaven : Door Ds. Voorhoeve, collecte Bidstond 10,626, Contributie 5,—, Doeslorgh ; Door Da, Couv 6 e, 1/3 der collecte voor de Zendingszaak gehouden op Kersmis 15,41 Door denzelfden voor het lezen der berichten 10,—, Dordrecht: van de kinderen uit de kinderkerk van Br. Kousb r o e k 4,—. Edamz van de Zondagschool 3,—. Gaauw: van Gr. J. ƒ 1,— &K. J. ƒ1,60 . . „ 2,50. Contributiën 7,—, Goes: van A. d, J 345. ’s Gravenhage : van het Binnen- en Buitenl. Zendeling-Genootschap w 40, , Saldo opbrengst der Bazar 118 4 Contributiën 16 87 Heeg : Contributiën 3 50. Van Ds. Eis Lambeis s> # „ de jonge Jufvr. V 3 Kerst-Collecte op de Zondagschool u 4^o. Heerenveen-. gift van de wed. W 10—. Van N. N. te N n __ * „ K. ƒ2. & van D. ƒl. voor het Orgaan 3 „ de Zondagschool in de Byzondere School n 12 50. Uit het busje van Bet je /# 1 75, Collecte Leden-Yergadering 2 05. „ Bidstond Byzondere School iglo». Hengelo : Contributie 2 Eillegersberg: Contributie 10,— Idschenhuizen : van T, J 4 20 Van K J . . . „ 2.60. Lemmer-, van Br. L. ƒ 2,50 K. ƒ 1. & wed. B. ƒ 2 g gq Van Jufvr. B 2* Collecte ‘ 27 _ Leusden: Door Ds. A. Loeff Pinkster-Collecte 20, Loosduinen: van den Heer v. E c • // o,—• Marrum: gift van L 2*50 Middelburg : van de Zondagschool het Mostaardzaadje voor de kerk te Ijandjor. „ I*so Montfoort: van de Uitwendige Zending 20* Neede: van H. H. voor het Orgaan 2*75 Neuzen : uit het busje van kapitein van Marle 20 Nieuwe Tonge: van Ds. van Griethuizen g’ Nieuwland : Door Ds. L. Kij 1 stra van de Zondagavond-byeenkomsten „ 3 _ Nunspeet: Door Ds. v. d. Bijt e 1 uit de Zendingsbus >; 30* Nije Haske: van Br. 6. B' c • « o,*—. Offengawier : van Br. B. J. ƒ 2,60 & contributie ƒ 2,50 g Oosterbeek : van de Christelyke Jongelings-Vereeniging g gQ Oosterend : Bij Ds. L. K ij Ist ra . door Ds. Beck i ng van N. N. ƒ 2,50 & N. N. ƒ 2,50 „ 5,-. " // ii ii ii h ;; het fonds van Inen Uitwendige Zending g __ Overschie: Door Ds. S te enbakk er Mo r illon Lo iis en ,o’fn' V " lö»s0* Contributie L Polsbroek: van de Gemeente 20* Raauwerd : Door Ds. L. Ky Ist ra van het Hulpgenootschap " 22* Twee collecten (na aftrek der kosten) ji*. ’ Ridderkerk: van G. d. K. voor het Orgaan ■/ . -i,—. Rotterdam: Door Br. P. J. van Schaik An’ —• Door Br. P, de Braai van Br. D. G J n o,—. „ „ Voorhoeve van K. te Z 166 66* " " " ~ L. V. te Z io,_. „ „ Wieck van eenige lezers van den Herant % „ „ de Groot van N. N. opgewekt door Let lezen van het Orgaan,. . „ 101. i, „ Yburg van N. N. voor het Orgaan I 25 Van Br. de Groot voor het te kort „ 2,50. // ii K., I,—. ,/ Mevr. H. geb. C 5,—. „ de Naaischool van Mej. H 6,—. i, N. N. voor het Zendingshnis I,—. „ N. N. voor de kerk te Tjandjor I,—, „ N. N. uit een christelijk gevoel 2,50. i, S. 5 percent eener winst „ 69,15. z Mej. S. d. R. op het Kerstfeest ingezameld „ 6,90. i, den Heer L. v. G 10,—. Ontvangen aandeel van de nitgelootte 5 aandeelen „ 350,—. Contribntiën 68,65. Collecte Bidstond „ 31,12. „ Leden-Vergadering 32,91. Scharnegoutum : Collecte 30,80. Door Ds. Ky Istra van B. S. te S 3.50. Sneek : van Br. v. M 3,—. Terzool: van Br. T. A 2,50. Utrecht: van G. B. S I,—. Warns: van de Afdeeling 12,85. Welsrijp : van K „ 2,50. Woerden : van de Christelyke Jongelings-Yereeniging ~ 2,50. Wommels : van de Afdeeling., 23,51. Van N. N 5,—. WorJcum : van de Workumsche Zendings-Vereeniging 9,—. Tlst : van de Zendings-Yereeniging voor In- en Uitwendige Zending, onder de zinspreuk .* „ Alles en alleen uit liefde voor jezus cheistus , den Zoon des levenden Gods” 40,—. Uit de catechisatiebus van Ds. v. Konkel 10,—. Zierikzee: van Mej. V. 8. D. B 6,50, VOOR DE SOENDANESCHE BIJBELVERTALING. Baarn : van de kinderen der Zondagschool 8,-—. Leeuwarden: Uit het Zendingsbusje van Br. Hollem a n „ 10,— Bau (Erankryk): van Mevr. de wed. H. W. A. Voorhoeve 200,— Rotterdam: van N. N 1,— Door Br. Wie c k van eenige lezers van den Heraut 5,— „ „ Rut t eman van N. N 2,50. Te zamen ƒ 2537,895. Ontvangen bij de VEOUWEN-YEKEENIGING tot uitrusting der Zendelingen. Busje van de Zendingskrans Tryfoza ƒ 2,—.; busje van de Naaiwinkel van Mej. v. d, V. ƒ 5,—.; busje van de school van Mejufvr. H. ƒ 1,—.; busje van Mejufvr. P. 91 cents ; van den Heer W. van eenige lezers van den Heraut ƒ 3,—.; contributien ƒ 55,50.; van de Zustervereeniging te Alphen door den Heer H. ƒ 8,—.; uit Maarsen 6 bonte Broeken. Verzameld door Mejufvr. C. K. te Zutphen ƒ 4,50. Ontvangen in October. Gedrukt en te bekomen bij ». DE KOMXO , nibüwsteaat 4—148 te Rotterdam en bij alle Boekhandelaren des Rjjks,.
| 28,279 |
MMUBA15:005601074:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,884 |
Nieuwsblad voor Israe\u0308lieten, jrg 1, 1884, no. 22, 21-11-1884
| null |
Dutch
|
Spoken
| 6,616 | 12,300 |
Eerste Jaargang. Kwartaal 5645, de weekblad voor iedere Vrijdag. Prijs per jaargang €4.50. Aflossingen per nummer 10 cent. 'Toevoegingen uiterlijk Maandag en Advertenties 'dinsdag aan het Bureau van dit Blad, 'Waterlooplein Amsterdam. N° 22. Vrijdag 21 November. Uitgever: S. M. Goutinho Jr. Advertenties van 1— 5 regels 60 Cent., iedere regel meer 10 Cent. Kapitalen of buitengewoon grote letters worden berekend naar de plaats die zij beslaan. Ongefrankeerde brieven, pakjes, enz., worden ten stelligste geweigerd CORRESPONDENTEN: Gebrs. Belinfante, te's-Gravenhage, Gebrs. Haagmans en D. B. Elze, te Rotterdam. S. M. Meijer, te Groningen *'*»einleiding voor dit Blad worden tegen berekening van den oorspronkelijken prijs aangenomen door het Algemeen Advertentie-Bureau NIJGH & VAN DITKAR, te Rotterdam. – Uitsluitende AGENTEN voor het Buitenland G. L. DAUBE & Cie., te Frankfort a. Main. Blad is -v^evlsrijSrlGaïni* aan alle KIOSKEN te dezer steden. Rechten voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de Wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad n'’- 124). Berichten en Mededeelingen. Amsterdam, 20 November. « De jongste Vierkantezenzitting. Zelden hebben we een zitting van den N.-I. raad alhier bijgewoond zoo weinig belangrijk als die van Donderdagavond 13 dezer. Het was alsof de leden van den raad zich weinig aangetrokken gevoelden door de punten van de agenda ter behandeling aanwezig, want bij de opening der vergadering waren slechts tien leden aanwezig. Gelukkig dat de notulen der vorige vergadering nog al uitgebreid waren en de secretaris daarenboven zijn best deed, die zoo zamenhangend voor te lezen, want eerst te 8.20 kon de voorzitter aankondigen, dat het aantal (16) volgens het reglement vereist een vergadering van den raad te doen dooraanwezig was, zoodat men met de werksamenheden kon beginnen. Te 9 uur waren 21 leden aanwezig. Dat een dergelijk vergadingsel echter treurig, zeer treurig is te noemen, kunnen we niet ontveinzen. Ruim vier maanden sedert 7 Juli jl. heeft de raad dolce far niente genoten, en dat men op best gesteld is bleek dus ook weer bij de jongste zitting, daar zoals we boven zeiden, bij de opening slechts 10 leden aanwezig waren. Onze voorzitter nog gerust eenige maanden wachten, want waarlijk de raadsleden schenen bij niet genoeg belangstelling te zijn. Doemen we de jongste zitting onbelangrijk, was het bijna in alle opzichten. De gewone maandlijke benoemingen, die het grootste gedeelte van de vergadering in beslag nemen, waren nog het meeste verkwiktend. Naar onze bescheiden mening zouden die benoemingen (uitgezonderd leden der commissie van classificatie) zeer voor twee jaar kunnen geschieden, bevoegdheid van den benoemde om jaarlijks zgn vleugelslag te verzoeken. In een lichaam toch, waar men op weinig principiële bezwaren stuit, zou dergelijke maatregel o. i. niet de minste stoornis ten gevolge hebben. Commissie, in de zitting van 1 Juli jl., begon te onderzoeken het rapport van het college van burgemeester en wethouders over den staat der gemeente-eigen en de middelen van herstel (samen goed voor / 140,000 beloopende) met het ontwerp voor het aangaan van een geldleening van / 100.000 nog geen verslag kunnen uitbrengen, hoe de opdracht luidde, om daarmee binnen vier weken gereed te zijn. Nu weten we zeer dat een commissie uit den raad, een der moeilijke taken vrijwillig op zich neemt, met aandacht voor de instructies maar menenen toch, dat men in vier maanden plaats vier weken een dergelijk verslag uitbrengen en zon niet, men zou behoorlijk bedanken lid van een dergelijke commissie te zijn dat betreurde beter dan ook te recht is. Het verslag van de raad nog niet bereikt geen enkel woord hoorden we repen van het verslag, uit te brengen door de commissie eenens in de zitting van 7 Juli jl. benoemd. Onderzoek van het voorstel der heeren Taal en Sif om de kapitalen, thans ingevuld op de Grootboeken, rentend 21 en 3 1/2 wenden tot gedeeltelijke bestrijding van lasten, verbonden aan de voor eeuwig door gemeente aangegane verbintenissen, in verband daarmee uitgebrachte rapport van het college van burgemeester en wethouders (zie onze nummers van 11 en 12). Is dit voorstel wellicht op de lange termijn hoogeren, we weten het niet, maar het heeft den schijn van. De heeren Lob en Tabak gaven hun ongenoegen luid te kennen over de hoge onbillijke verplichting van ja de huur der zitplaatsen ter Derde-Synagoge. Bij meer dan een gelegenheid hebben we opgeroepen, dat deze beide leden bezitten wat men noemt de 'courage van hun opinie'. We vereenigen ons volkomen met hun opmerking en begrijpen eventueel waarom de zitplaatsen van $5 niet, en die van beneden $5 wel verhoogd zijn. Het feit waarop de heer Voorzanger heeft gewezen, namelijk dat niettegenstaande de verhooging geen zitplaatsen werden opgezegd, bewijst niets of tenminste neemt de onbillijkheid niet weg. Te ruim 9.15 was deze belangrijke (?) zitting geëindigd en waren de leden al te ruim 9 uur huiswaarts kunnen begeven, want toen waren de werkzaamheden (!) reeds afgedaan, of ze Niet dikwijls heeft een verenigingbaar een juist en bestaan zo luisterrijk gevierd als de sociëteit der Verenigde Zangers. Het lokaal Plancius, waarin te dier gelegenheid Zaterdagavond, 8 januari jl. een groot vocaal en instrumentaal concert was gegeven, was als in een tuin herschapen, er stonden de prachtigste bloemen en planten en het daarenboven nog aangebrachte decoratie maakte samen een allerschoonste druk. Geen kosten waren dan ook ontzien om het feest den meesten luister bij te zetten. Medewerking verleenden de nieuwe orkestvereniging, onder leiding van de heer J. F. Wedemeijer, en de heeren J. Troostwijk (violist) M. D. solo (zang) S. (baryton) en M. J. (tenor). Voor zulk een geweldige vereniging heeft het koor verrassende zangers gemaakt en komt de ijverige director, de heer Joh. Loser, zeker een woord aan hulde toe voor zijn uitmuntende leiding. De feestcantate (woorden van de heer d' L. I. Perel, muziek van de directeur) werd, behalve eenige afwijkingen, zeer goed ten uitvoer gebracht. De koren waren over het algemeen schoon en harmonieus. Schoon was de voorrant te noemen van La Nuit en 's Heren Huis. De heer Troostwijk oogstte met de A vivo m Legende, beide voor viool zeer veel bijval in. Zijn ontwikkelde een schoon techniek en is spel, hoewel niet van effectbejag vrij te pleiten, is vrij zuiver. Het orkest voldeed uitstekend en werd telkens daverend geapplaudiseerd. Door een kwajemeidigheid was de heer M. D. In 1890 komt naar wij vernemen zal eerstdaags een geïllustreerd weekblad verschijnen, getiteld: 'Hervoorijke Huisvriend, illustraties en tekst uit vorige jaargangen van het Humoristisch Album. De prijs is 52 wekelijkse nummers zal 1,50 bedragen. De president der Franse Republiek heeft zijn goedkeuring geschonken aan het bouwen van een synagoge te Versailles. De kosten worden geleden en uitsluitend gedragen door mevrouw Heine. Een paar weken geleden is men te Parijs begonnen aan de bouw van een weeshuis, dat de juffrouw Alphonse de Rothschild aldaar laat oprichten, ter nagedachtenis aan haar moeder barones Lionel de Rothschild. Het gebouw wordt opgericht in het belang van Engelse wezen. Barones Alphonse de Rothschild legde zelf de eerste steen. De juwelier L. M. Rothschild, te Parijs, die om zijn weldadigheid, zoowel als om de krachtige steun, die hij verleende, waar het Joodse belangen gold, alom bekend was, overleed dezer dagen plotseling. Hij werd geboren te Hillerod (Denemarken), vestigde zich op 25-jarigen leeftijd te Londen, alwaar hij door vlijt en verstand een groot vermogen verwierf, waarvan hij echter een goed gebruik wist te maken. Zijn weldadigheid kende geen grenzen, en waar hulp verleend moest worden, vond men hem in de voorste rijen. Hij was te Londen tot bestuurslid van menige Joodse instelling gekozen. Toen zijn vrouw om redenen van gezondheid Engeland verlaten moest, vestigde hij zich te Parijs, en ook daar wist hij zich bemind te maken. Aan zijn begrafenis werd door vele aanzienlijken der Joodse gemeente te Parijs deelgenomen, de rabbijnen Isidor en Kahn hebben lijkredenen gehouden. Baron De Worms heeft onlangs de Engelse minister van buitenlandse zaken geïnterpelleerd omtrent de behandeling der Buitenlandse Israëlieten van de kant der Buitenlandse regeering. Dit is het verslag der Anglo-Jewish Association, dat het centrale comité bezig is energische stappen te doen, ten einde te proberen verbetering te brengen in de positie van onze geloofsgenoten daar te landen. Onlangs deelden ook we het bericht mede, dat een bankier te Odessa zijn gronden in Bessarabie gelegen, ter kolonisatie aan Russische Joden had afgestaan. Men spreekt dit bericht thans tegen. Onder bedreiging van streng te zullen worden gestraft heeft de commissaris van politie te Dunaburg (Europese landen) de Joden gewaarschuwd hun Christelijke dienstboden binnen 14 dagen te ontslaan. De afgelegen, in verschillende dorpen wonende Joden (gouvernement Kiev, Rusland) hebben gedurende de Hoogfeesten het niet durven wagen zich naar de naastbijzijnde plaatsen te begeven, uit vrees, dat van de kant der politie hun terugkeer naar hun woonplaats zou verboden worden. Te Stavropol (Rusland), op het eiland Candia, hebben Nomaden verscheidene grafsteenhallen op het Joodse kerkhof vernield. De gouverneur-generaal Photiades Pascha heeft onmiddelijk bevolen de bedrijvers streng te straffen en op bevel van de divisie-generaal heeft de overste van het garnizoen een compagnie soldaten laten uitrukken ter bewaking van het doodenakker. De afgevaardigde Block, te Wenen, geeft een Joodsch tijdschrift uit, getiteld: Oostenrijksch Weekblad. In de eerste plaats komt dit nieuwe weekblad op voor de rechten der Israëlieten uit een maatschappelijk en politiek oogpunt, en in de tweede plaats stelt het zich ten doel het antisemitisme te bestrijden. Zooowel op politiek als op godsdienstig terrein zal het een conservatief standpunt innemen. Een besluit van de directeur van het oppergymnasium heeft in Joodse beïndelingen te Neutra (Hongarije) tot heel wat sensatie aanleiding gegeven; en niet ten onrechte. De directeur heeft namelijk bepaald, dat de Joodse leerlingen op Sabbatdagen moeten schrijven, voldoende zij niet aan dit bevel, dan worden zij met onmiddellijke verwijdering gestraft. Door de voorzitter van de gemeente werden dadelijk stappen genomen, om deze drakonische maatregel krachteloos te maken, doch zonder het gewenste succes. De directeur bleef zijn bepaling handhaven met de dwaze bewering, dat "de schoolwet wel spreekt van feestdagen, doch niet van Zaterdagen". Het spreekt vanzelf, dat de Israëlische gemeente zich er niet bij zal neerleggen, doch bij het ministerie van onderwijs haar bezwaren indienen, dat, zooals met zekerheid kan worden verwacht, het besluit, dat de Joodse leerlingen in de noodzakelijkheid brengt in conflict te komen met de voorschriften van hun godsdienstleer, krachteloos zal maken. De regering van Galicië heeft aan de Joodse scholen te Brody een som van 6000 florijnen toegestaan. Te Brilad (Ruminië) had, zooals we reeds vroeger meededelden, een boerenknaap een Jood gedood. Eenige weken geleden diende de zaak in laatste instantie voor het gerecht, bij welke gelegenheid de verdediger van de moordenaar, advocaat L. Koster, het volgende durfde zeggen: elke Jood vermoordt de ziel van een Christen, indien alzo een Christen een moord pleegt op het lichaam van een Jood, dan kan zulks niet als een strafbare daad worden aangemerkt. Niet alleen, dat de advocaat niet tot de orde werd geroepen, maar de rechters spraken de moordenaar van de Jood vrij. In de Jodenwijk te Oran (Afrika) woont een Israëliet, Jakob Perez genaamd, die de ouderdom van 112 jaren heeft bereikt, nog nooit ziek is geweest en nog dagelijks een wandeling doet. Groningen. 19 Nov. Bij de heden gehouden herstemming voor een lid van de Kamer van Koophandel en fabrieken alhier verkreeg het aftredend lid, de heer J. I. van Meckren, 102 van de 144 uitgebrachte stemmen. KERKERAAD der Neder-Israël. Hoofdsynagoge alhier. Zitting van Donderdag 13 November 1884. Aanwezig de heren Wertheim, Voorzanger, Rubens, De Vries, Gompel, Goudsmit, Eitje, Tabak, Lob, De Jong, Benjamins, Bottenheim, Polak, mr. Binger, Eltzbacher, Pop, mr. Van Lier, Keyser, Mulder, Visser, Leeuwenstein. Afwezig met kennisgeving de heren Jacobs, Zeckendorf, Van Gelder, Dresden en Du Mosch. Wegens ongesteldheid van de voorzitter, wordt die functie waargenomen door de vice-voorzitter, de heer Wertheim. Ingekomen zijn de volgende stukken: 1. Bericht van het kerkbestuur, dat op 19 Oct. jl. aan sir Moses Montefiore op diens 100ste verjaardag, namens de gemeente een adres van gelukwensen is verzonden. 2. Afdruk van het verslag der handelingen van de Centrale Commissie tot de algemeene zaken van het N.-I. kerkgenootschap over 1883/84 (in het archief gedeponeerd). 3. Missive van het bestuur der Vereniging tot bevordering van de belangen der Port.-Israël, gemeente alhier, berichtende, dat sedert 1 Oct. jl. door die vereniging is geopend een godsdienstige tussenschool, en dat het schoolgeld voor elk kind 15 cent wekelijk bedraagt. 4. Brief van de heren M. Wafelman & Zoon, berichtende dat zij huurders en exploitanten van het café-restaurant Plantage (Muiderstraat) zijn geworden, en deze hun inrichting aanbevelen in de bescherming der leden van de raad ( hilariteit ). 5. Missive van het kerkbestuur, houdende bericht van het overlijden van de weduwe A. Stael, die sedert 1869 een jaarlijks pensioen van ƒ 17.50 genoot. Als voren, berichtende, dat op 26 Oct. jl. is onderteekend het huurcontract, aangegaan tussen de gemeente en het genootschap ƒD3n, omtrent de lokalen van het voormalige Beth-Hamedrash, voor den tijd van tien jaar, tegen een jaarlijkse huurprijs van ƒ175. De jaarlijkse ter fine van onderzoek aangeboden wordende financiële stukken van de door de gemeente gesubsidieerde wordende inrichtingen van onderwijs zullen worden gesteld in handen der commissieën ad hoe. Ter fine van rapport. De commissie van toezicht op de godsdienstige armenscholen vraagt voor 1885 een hogere toelage van ƒ 1500 aan, ten behoeve van die scholen. Verslag van den opperrabbi omtrent de gehouden school-inspecties in het afgeloopen jaar, Verslag van den toestand der hoofdsynagoge in het afgeloopen jaar. Adres van de weduwe Rudelsheim, verzoekende haar de gewone jaarlijkse gratificatie weer toe te kennen. Al de ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen. Benoemd werden: a. tot leden van het kerkbestuur de heeren Jacobs en mr. Van Lier (aftredenden). b. tot lid der commissie van financiën de heer R. Z. Dresden (aftredende). c. tot lid der commissie van beheer der godsdienstige tussenscholen en burgerscholen de heer L. P. Prins (aftredende). d. tot lid der commissie van toezicht over de Nederlandsche-Israël, godsdienstige armenscholen, de heer M. Wolf Jz. e. tot leden der commissie van classificatie over 1885/86, uit het kerkbestuur, de heer Voorzanger; uit de commissie van financiën, de heer De Vries; uit den raad, de heer Lob; uit de leden der gemeente, de heeren, B. J. Stokvis, J. A. Willing, M. Wolf Jz., J. H. Van Maarssen en B. M. Nijkerk. Goedgekeurd worden met algemene stemmen en zonder belangrijke discussie: a. Een suppletoire begrooting over 1884 inontvangst en uitgaaf sluitende met ƒ 7000. Deze som strekt tot gedeeltelijke voorziening in het crediet van ƒ10,009, het kerkbestuur toegestaan in de zitting van 7 juli 1884, tot bestrijding van werkzaamheden van buitengewone aard, reeds in den loop van dit jaar verricht. Van voormelde som van ƒ7OOO, wordt aangewend ƒ3OOO voor het onderhoud der gebouwen, ƒ3OOO voor idem der begraafplaatsen en ƒ 1000 voor poliklinieken voor oogleders. Na goedkeuring deze suppletoire begrooting geeft de voorzitter als zijn gevoelen te kennen, dat hij het betreurt, dat het rapport der commissie ad hoc, omtrent de in de jongste zitting door het kerkbestuur ingezonden voorstellen tot restauratie der gemeente-eigendommen enz. en tot het sluiten eener geldlening van ƒ 100,000 den raad nog niet heeft bereikt, voormeld crediet van ƒ 10,000, werd immers tot voorlopige voorziening verleend. De voorzitter kon echter verzekeren, dat die commissie weldra met haar rapport zal gereed zijn. b. De af- en overschrijvingen op de begrooting van 1884 balanceerende met 1885.87L c. De door het kerkbestuur voorgestelde aanvulling van het reglement op de lijkstaatsieën. Deze voordracht luidt: „Het kerkbestuur is in ervaring gekomen, dat in art. 44 van de verordening, houdende vaststelling van het reglement op de lijkstaatsieën enz., een leemte is overgebleven, waardoor de financiën der gemeente benadeeld worden. Immers, zooals dat art. thans luidt, zou de afstand van een belendend graf aan ouders, ongehuwde of zelfs aan een gehuwde dochter geschieden of voor het halve of hele bedrag van den eigen aanslag in de kerkelijke bijdrage, zodat men belendend graf zou kunnen worden verworven voor de som van ƒ3, of zelfs voor de helft daarvan, wanneer de belanghebbende slechts op 1 aandeel is aangeslagen. Het is dus wenselijk, dat in die gevallen een minimum wordt vastgesteld van f 12.50.” Het kerkbestuur heeft derhalve de eer u voor te stellen om aan het slot der 4de alinea van art. 44 bij te voegen de woorden: In geen der genoemde gevallen wordt een nabburgemeentegraf ruimte afgestaan voor minder dan ƒ12.50. Voorts wenscht het kerkbestuur aan het slot van dit artikel te hebben opgenomen een bepaling, krachtens welke voor het te plaatsen hekje met het opschrift DinN*, aan de gemeentekas wordt voldaan ƒ10, zijnde het bedrag der aan de vervaardiging en plaatsing verbonden uitgave; waarom het in overweging geeft aan het slot van dit artikel bij te voegen: Voor het op de afgestane grond te plaatsen hekje met het opschrift ninX (gekocht graf), wordt aan de kerkelijke kas betaald ƒ10. Ten slotte wordt goedgekeurd met algemene stemmen, behalve de aanwezige leden van het kerkbestuur en de commissie van financiën, die volgens het reglement buiten stemming mogen blijven, de rekening en verantwoording des kerkbestuurs over 1883. Volgens deze rekening en verantwoording is dat einde 1883 tot de afslag van alle schulden nog werd vereist €27849.34. Op 12 December was echter ter thesaurie slechts in €18683.28, tekort dus €9166.06. Dit nadeel saldo is echter niet van verontrustende aard, omdat voor de overname van het perceel aan het J.D. Meijerplein, aan het kerkbestuur uit de kassier thesaurie werd voorgeschoten €18576.85. Tegenover het tekort staat dus eerstens de eigen domeinverwaardering van het perceel, terwijl de losprenten over 1883 zoo gunstig was, dat het voorschot kon worden verminderd €9410.77 en dus gereduceerd tot €9166.00. Ware het gezegd perceel niet aangekocht, had jaar 1883 een kassaldo van €9410.77 aan gewonnen. De heer De Vries brengt hulde aan het kerkbestuur voor de flagrante verbeteringen aan de begraafplaats Zeeburg aangebracht. Hij heeft de begraafplaats dezer dagen in oogenschouw genomen en kan verzekeren dat de toestand uitstekend begint te worden. De heer Lob wijst op het onbillijke van de huur van zitplaatsen ter Synagoge, die van €2.50 is gebracht tot die van €4 op €5. De meergegoeden moeten betalen, terwijl de mindergegoeden, die voor €1 jaarlijks bezetten, verschoond zijn gebleven. De heer Voorzanger, meent niet bij het feit, dat na de verbetering geen zitplaats meer opgezegd, te mogen afleiden dat de verbetering niet onbillijk is. De heer Tabak is te denken aan de heer Lob eens, Hij noemt de verbetering eveneens onbillijk en vraagt waarom men dan de mindergegoeden en de trouwen kerkbezoekers moest trefen. Als dit financiële voordeel voor de gemeente moeten heen, men moest daarvan ook maar afzien, want ze zullen zeggen dat het geheele voordeel bedraagt immers €100 ongeveer. De heeren Lob en Tabak vragen eenigen zich ten slotte met het denkbeeld voorzitters, om hun gemaakte opmerkingen aan het kerkbestuur in overweging te geven, en om noodig, daaromtrent zelf een nader voorstel doen. Nadat de heer Benjamins nog enige aanmerkingen had gemaakt op de wijze van herstel van Derde-Synagoge, wordt de vergadering gesloten. Correspondentie. J. C. B. Verhaaltje in het volgend nummer Lugenzoude Stukken. Mijnheer de redacteur. Ik deed dus wel degelijk uitkijken, dat ik fonds der onderwijzers van de armen niet slechts als uitgangspunt voor iets te schouwen en niemand was er, die mij in of ten de vergadering op wees, dat ik in opzicht had gedwaald; of althans, dat bij het fonds slechts als spaarpot voor de weduwen, onderwijzers der armenscholen, beschouwde, – spaarpot, aan den eenen kant zeer klein, de andere godsd.-onderwijzer daarin zijn inzettingen zou mogen storten, maar toch aan anderen kant zoo groot, dat daarin plaats voor de donaties van allen, die maar gaven den. Neen, niemand maakte aanmerking, allen gingen met moed aan het werk; stuur, waarvan ik de eer heb sedert voorzien te zijn, en de leden deden hun bestende taten bleven niet uit. Tot op den oogenblik door contributieën, donaties enz. enz. in totaal bijeengebracht. Mijn denkbeeld, uitbreiding aan dat fonds te geven, uit het oog verloren; integendeel ik in getuigen de mededelingen, welke ik in dit blad daarvan deed met in hand vast. Nu wil ik niet zeggen, dat ik dadelijk zou begonnen zijn, om stappen inrichting daarvan te doen; ik zou mis hier nog wel eenigen tijd gewacht gehad; werd in zekeren zin er toe geprovoceerd. Op de eerste algemene vergadering, met donateurs gehouden werd, hield he. Arons een warm pleidooi voor alle de godsd.-onderwijzers en stelde de vraag: Waarom niet een fonds voor Israël, godsd.-onderwijzers? Ik wil ter herhaling van wat ten slotte de donateurs gegeven werd en waardoor he. Arons bewogen werd, deze vraag te stellen en ook ik liet ze destijds rusten, omdat toen zeker nog laat aan uitbreiding gedacht, daar er nog bijna niets was. Op de algemene vergadering den 7 Sept. jl. door Diligentia gehouden, was het de donateur, heer B. "Vandaag de aanleiding tot de gewraakte vergadering; zie hier, wat ik van mijn kant over het bezwaar maakte, die vergadering te preisen. Voor mij zag er niets anders in dan welkom gelegenheid, om gevolg te geven aan wat ik bij de vergadering van 1881 in Plancius voor den geest zweefde. Waaraan ik ook, in woorden uitdrukking heb gegeven, om stap tot stap te gaan. Pensioenfonds voor geheel Nederlands was mijn wensch, concurrentie, samenwerking wilde ik; omverwerping, maar uitbreiding van het fonds was mijn wensch. Betreft thans allen, die mij misschien leelijk van verraad veroordeeld te hebben over mijn houding in deze, en voeg ik er alleen nog aan toe, dat ik in het geheele artikel van die zoo genoemde Veritas blijkt, dat hij al een zeer slechte man is. Immers, juist omdat ik voorzitter van de Oude Vereeniging ben, heb ik me onthouden, van de uitspraak der aansluiting op het tapijt te horen. Waren betreffende de heeren E. Kleerekoper en J.G. Houthakker, die dit deden en de mogelijkheid aansluiting ter sprake brachten. Die werd ook eerst besproken, nadat men reeds over de wetenschappelijkheid een fonds tot ondersteuning in bevestigde uitspraak gedaan en men dus wist kon, wie ze waren. Onwaar onderwijzers der armenscholen zich daarbij deed kennen, is het stichting van een fonds voor geheel Nederlands genomen met 10 tegen 6 stemmen, waarbij juist de onderwijzers der armeninstelling daarbij de doorslag gaven (slechts drie hielden zich van een stem onthouden). Einde de vergadering gesloten, nadat genomen was, maar heb ik gelijk gezegd, een commisie van 5 of 7 voorbereidende werkzaamheden te maken. Een van de aanwezigen, een schilder, waardoor de geachte onderwijzer van Arnhem, de heer D.M. Klein, zich met een protest de vergadering uitschreeuwde. Daarna heb ik de zitting opgeheven, dus niet kwaad zijn, zodat een rectificatie op een bericht uitgevoerd, waar vooral zorg was te zorgen waar te zgn. PHILIP ELTE, voorzitter van het Oude Ondersteuningsfonds voor de weduwen van overleden ouderwijzers der Joodse armenscholen, hetgeen we omtrent deze zaak in onze nummers van 24 Oct. en 1 Nov jl. schreven, stellen we onze kolommen nog voor een nadere bespreking daarvan beschikbaar. Mijnheer de redacteur. Als vriend van gezellige bijeenkomsten, waar de Joodse wetenschap beoefend wordt, werd mij Maandagavond jl. een aangename verrassing bereikt. Mijnheer de Een enkel woord tot repliek van uw antwoord op mijn stukje van Vrijdag jl. Het kan zijn, dat ik een "groentje" ben in de redactie, doch mag ik u dan vragen, of u de redactie niet, gehandeld heeft, als zij, die zelfs tot die "rang" nog niet zijn opgeklommen, door een schrijf- of drukfout (de benaming zij dan ik facultatief) niet te veranderen in de kopij? Wat aangaat het strengere tussend de argumenten van "B. B." en mij, veroorloof ik mij, u, de juiste bedoelingen des eersten eenigszinds op te helderen: B. B. betoogde in zgn manifest juist hetzelfde als ik, wat betreft de verhouding tusschen stad en Staatsburger. Hij wilde slechts het volgende door zijn schrijven bereiken: Er waren lasterlijke geruchten door liberale redactie-leden in omloop gebracht, aangaande de bedoelingen van mr. W. Wintgens tegenover de Joden; wanneer nu een man als mr. D. Polak Daniels (een der eerste leden van de Israelietische gemeente) zijn kandidatuur aanbevalt, dan zal toch zeker door de Israelietische kiezers op een zodanig advies genoegzaam kunnen vertrouwd worden, om hun overigens al gaf ik, overtuiging niet door joodse vooroordelen te doen beïnvloeden (nl. de valsche motieven, hierboven genoemd). Ik meen hierdoor te bewijzen, dat niet alleen de jeugdigen in leeftijd wel eens te kort komen in het juist opvatten, van wat toch zo duidelijk is geschreven. Ik dank voor de verleende plaatsruimte, Uw Hoop. dr. Des Hage, 11 Nov. 1884. J. C. B. Hoe zouden wij die veranderen wat werkelijk goed was? (in de kopij stond naast), dan vatten wij niet. Red. 2) Dit is de commentaar. Waar deze noodig is, bewijst de schrijver niet correct te zijn, en indien een ander dan de schrijver commentaar levert, is nog geen bewijs dat dat commentaar juist is, "vous entendez, monsieur, il suffit". Red. feuilleton. DUISTER TIJD (Een historische roman door Grote Schuur, naar het Duitsch door G. D.) „Welke wordt bedoeld?” „Ortrun”. „Dat kan niet! Het is nog een kind.. „Geweest”'; „E.&, Peter?” „Hij baalt en brengt de boeken. Het zal hem een aardig zakduitje opbrengen”. Rolof, (Jerds beet zich op de lippen. Hij ging naar de deur. „Verlof mij de vraag, mijnheer, wat wilt gij doen?!' „Peter roepen”. „En wanneer hij ontkent?” „Ook gij kunt het mis hebben, Ludwig Worres”. „Zoudt u dit gelooven, als uw knecht ontkent”? De burgemeester zweeg peinzend. „Wat zoudt u den jongeling doen, indien zijn schuld bevestigen wordt?!’ „Indien hij in dienst is van Von Weldern, dan mag deze hem ook het loon betalen”. Volk dacht het, en uw knecht weet wie hij is. En indien hij uit de school klapte, meent u dat de zaak een einde zou nemen, wanneer u hem uit uw huis joost? „Dat is mijn zaak”. „Indien u van mening bent uw verliefde meisje te kunnen beschermen, dan zal u de les duur te staan komen. Ik wil u echter, indien u er op gesteld is, een middeltje aan de hand doen, hoe uw knecht onschadelijk te maken. Hij kent te goed de inrichting van uw huis en tuin, om niet gemakkelijk een middel te verzinnen, tot uw dochter door te dringen”. Het oog des burgemeesters bleef scherp op de spreker gericht. "Wil ik je toch verklaren, waaraan ik je bezorgdheid moet toeschrijven, ik heb nimmer zo op je blijken van vriendschap kunnen bogen". "Je zult het zo dadelijk vernemen. Indien je er aan gelegen is te weten, wie heden de Joden hebben vervolgd en de huizen binnen gedrongen, vraag het aan Peter. Hij zal je op een en ander gemakkelijk kunnen antwoorden". In vertoornde blikken straalden uit de blauwe oogen des burgemeesters. "Behoorde ook hij tot de complices?" "Mijn oogen zouden mij moeten hebben bedragen, doch, zo ver ik kon onderscheiden, waren Peter en de wilde Robert de eerste die de kreet aanhieven: 'Giftmenger'". "Indien je dat wist, waarom dan dat niet eerder medegedeeld?" "Ik dacht dat het je aangenamer zou zijn, je eerst op de hoogte te worden geholpen van het geen Peter in zgn schild voert". Een verachtelijke blik trof hem. "Meen je wellicht, dat het invloed op mijn beoordeling zou hebben? Hem zal niet meer dan recht geschieden. Wat echter geeft je aanleiding aldus te handelen? Het komt mij voor, dat je 't in een of ander van me te vorderen hebt, van waar ik anders die bezorgdheid?" "Dat is het niet, meneer. Eerst als ik je bepaald van dienst zal zijn geweest, wil ik het in loon vragen, indien je namelijk bereid zult zijn het me te betalen". "En als ik daartoe niet genegen ben?" De oogen van Ludwig Worres zochten de grond. Hij zweeg een poosje. "Dan is het ook goed en ik wil het niet afpersen". Rolof Gerds liep zwijgend naar de deur. Met een donderende stem, die het gehele huis doorklonk en de slapenden wakker maakte, riep hij "Peter". Na een poosje, terwijl de beide mannen zwijgend aan de tafel zaten, kwam de geroepene binnen. Op het gelaat zgens meesters scheen hij te lezen, dat hem niets goeds te wachten stond. "Ken je de wilde Robert?" De oogen van de jongeling vlogen van de een der mannen naar de ander. Hij scheen met zichzelf te overleggen, of hij liegen dan wel de waarheid zou spreken. "Robert, de bediende van de ridder Von Weldern, ken ik. Ik weet niet, of men hem de wilde Robert noemt". Door zgn bedaardheid scheen het gelaat des burgemeesters als van steen. "Laat je gebruiken om door tussenkomst. Peter bemerkte, dat zich boven zijn hoofd een onweer samenpakte, waartegen hij niet bestand zou kunnen wezen, hij beefde en zweeg. "Spreek!" donderde de stem des burgemeesters. "Wie ontmoetten op onzen weg een Joodschen giftmenger". "Een giftmenger? Waaruit bleek dit?". "Hij, hij sloop langs de huizen en streek langs deuren en vensters". "Waarmee?". De jongeling, weifelde, hij kon den strengen blik met meer verdragen. "Hij, hij deelde een giftbalsem uit". "Waarmee?". "Ik, ik weet het niet, o, Heer!". "Waaraan herkende u dan, dat hij een giftmenger was?". Het antwoord bleef uit. Als een donderslag sloeg de vuist des burgemeesters op de tafel. "Geef me antwoord, jongen!". "Robert meende bet!". "Zoo, waarlijk? En wat deedt gij?". "Zaten hem na!". "En vervolgens?". "Hij was plotseling voor ons verdwenen". "En toen?". "Drongen wij twee huizen van Joden binnen". "Gij beiden?". "Neen, er hadden zich nog eenige personen bij ons toegevoegd". "Wie?". "Allen ken ik ze niet". "Wie alzoo?". "Rudolf Breitfuss, de smid en Gerd Schwarzkopf, de kleermaker". "Wie verleende jullie het recht die huizen binnen te dringen?". Dit was de vraag, die den knecht juist vrees had aangejaagd. "Het waren Joden, heer," waagde hij te zeggen en sloeg zijn ogen op, om ze echter direct weer neer te slaan. Het voorhoofd van Rudolf Gerd was vuurrood. "En gij meent, deugniet, dat ik dit als een verontschuldiging aanneem? Ik verklaar je, zoo ruw en zonder erbarmen gij leden hebt huisgehouden, zal met jou en je makkers gericht worden. Waar gij de meening toegedaan hulpelozen aldus in het stof te kunnen trappen, zoo kunt gij nu leeren je hoofd te buigen, omdat je nooit kunt bewijzen, dat de je vervolgd, een giftmenger is geweest." De jongeling beefde over zijn geheel lichaam. "Toen bij aanstalten maakte om te vluchten, zette hij zijn korfje neder, indien dit gevonden wordt, kan dit wellicht als bewijs dienen zei hij nauwelijks durvende opzien. "Waar was dat?". "In de nabijheid van de woning der ouders van Gertrud". "Waarom heb je, ja niet meester gemaakt van het korfje?". "Wij wilden ons best doen den Jood te pakken, toen we het later wilden halen, was net verdwenen". "Dan zal het je ook weinig baten. Lewenstein's NIEUWE 'NAAIMACHINES is de meestgebruikte van alle, zoowel om Baar doelmatigheid van constructie, soliditeit, als gemakkelijke gang. De prijzen zijn uitlettelijk billijk en betaling kan, naar verkiezing, per week of maand geschieden. Deugdelijke garantie. Kosteloos onderricht. Handmachines van af 18 Gulden. Reparatie spoedig en goedkoop. Fabriek en Magazijn: WARMOESTRAAT 189, over de Vischmarkt. AMSTERDAM, A. LEWENSTEIN. B. A. MOK, KLEID, PERMEN, MAKEN, REPAREREN, STOOMEN en CHEMISCHE WASSCHING van alle soorten KLEIDING (goederen op Maat met en zonder bijlevering, der Stoffen. (461 Zwanenburgerstraat 84. Indien en wanneer gevraagd te LONDEN. VERENIGDE SYNAGOGEN. Het Bestuur der Nieuwe Synagoge verzoekt sollicitanten voor den post van en zulke andere geestelijke plichten als zullen worden verlangd (niet ouder dan 40 jaar). Aanbiedingen moeten schriftelijk, uiterlijk 15 December e.k., aan den ondergetekende Secretaris worden ingezonden, begeleid van origineele getuigschriften, ambtelijke geboorteakte en bewijs van godsdienstig en goed zedelijk karakter van den plaatselijke of Opperrabbijn geteekend. Nadere inlichtingen worden op verlangen gaarne verstrekt. Honorarium 250 pond sterling = 3000 gulden per jaar, benevens vrijlde Woning en Belastingen. Reiskosten worden niet vergoed. Op last: ISAAC COHEN, Secretaris. Nieuwe Synagoge, Great St. Helens. 444 London e.C. Bestuurderen der Vereeniging tot Uitloting van Huwelijksgelden voor Weesmeisjes en Jongedochters der Portugeesch- of Spaansch-Israelietische Gemeente (Santa Companhia de Dotar Orphas e Domelas) te Amsterdam brengen ter kennis van belanghebbenden, dat, ingevolge art. 68 van het Reglement, met het aanstaande Lotenfeest (Purim) door deze Vereeniging de navolgende Loten van HUWELIJKSGELDEN zullen worden gehouden, te weten: 1. Een Loting waarbij worden toegelaten alle kinderen deze stad geboren en wonend, vaderloze Meisjes der erkende Portug.-of Spaansch-Israelietische Gemeenten, zonder verwantschap tot een Lid der Vereeniging en bij het a, b, c van art. 68 omschreven. 2. Een Loting, waarbij worden toegelaten vaderloze Meisjes en Jongedochters van genoemde erkende Gemeenten, wonend binnen als buiten deze stad, bloedverwanten van Leden in de bij art. 62 aangeduide EERSTE KLASSE, en 3. Een Extra Loting, bedoeld bij art. 51, waaraan kunnen deelnemen vaderloze Meisjes en Jongedochters van genoemde erkende gemeenten, wonend binnen als buiten deze stad, bloedverwanten van Leden in de bij art. 62 aangeduide Eerste, Tweede en Derde Klasse. Geschiedende deze kennisgeving hoofdzakelijk voor de belanghebbenden die buiten deze stad wonen, zodat zij in staat zijn hun verzoekschriften, met duidelijke omschrijving van den graad van bloedverwantschap en vergezeld van de gevorderde of noodzakelijke bewijs van gezondheid en goed gedrag, benevens die der Gemeente waartoe zij behooren, te kunnen inzenden bij den Secretaris der Vereeniging, N.- Amstelstraat 11, ten huize van de Boekhandelaren D. L. CARDOZO & C°., alhier, van Sos-Hodes Sebat 5645 (17 Januari 1885) af tot Ros-Hodes Adar 5645 (16 Februari 1885), na welk tijdstip voor deze Trekking geen verzoeksofficier meer in aanmerking zullen komen. Bestuurders voornoemd: D. DA COSTA GOMES, Voorzitter-Penningmeester A. HENRIQUES DE SOUZA, Secretaris. Amsterdam, 4 Kislew 5645 (22 Nov. 1884). NB. Zij, die door bloedverwantschap met een buiten deze stad wonend Lid aan de Loting wensen deel te nemen, zullen bij haar verzoekschrift een attestatie van dat Lid moeten overleggen. (445 Kaninkrijcke Liedentafel RUKST en VRIEDESGESCHAP. Heren Leden wordt verwittigd dat het 26ste JAARFEEST zal gevierd worden Zaterdag 29 November e.v., in het Lokaal PLANCIUS, nader bij de reeds uitgereikte circulaire medegedeeld. Introductie a €1.50, Heer en €1 de Persoon, zgn tot een beperkt aantal ongeacht het Bestuur verkrijgbaar, uiterlijk tot 25 November e.v., HET bestuur. Tegen Februari e.k. wordt in Den Haag gevraagd een zindelijke Keukenmeid, tegen goed loon. Alleen zij die voorzien zijn van goede getuigenissen, komen in aanmerking. Franco brieven, onder letters N.O., aan het Centraal Advertentie-Bureau van GEBR. BELINFANTE, Wagenstraat 102, ’s-Gravenhage. AU BOU GOUR. RESTAURANT FRANCAIS. GALERIE 21 OUVERTURE SAMEDI SOIR. Algemeene van Levensverzekering en Lijfrente, devestigd te Ooedgebeurd bij Koninklijks Besluit van 1 November 1909, No. 83. HOODKANTEKOST, AMSTERDAM, Heerengracht 253, SOELBACH, BRUSSEL, HAMBURG, LONDEN, MAATSCHAPPELIJK KAPITAAL: EEN MILLIOEN GELDEN. DE VERZEKERDEN KENNEN DEELNEMEN IN DE WINSTEN. Commissarissen, de Heeren Mr. W. van der Vliet, F. J. W. H. Schmitz, Mr. G. van Tijnhoeten, Mr. P. W. H. van Sonsbeeck, te Amsterdam; Mr. W. M. Reepmaker, te Rotterdam; Mr. J. P. R. Jans van Poortvliet, te ’s Gravenhage; Prof. P. van Geer, te Leiden; Mr. A. Baron van der Feltz, te Assen; Jhr. Mr. L. F. H. Michiels van Kessenich, te Roermond; Jhr. Mr. J. H. F. K. van Swinderen, te Rijs (Friesland); Jhr. Mr. J. B. A. J. M. Verbeek, te ’s Hertogenbosch; Mr. F. H. J. Baron de Bieberstein Rouwendaal, te Maastricht; Mr. J. J. O. Enschedé, J. Dingem en G. C. E. van Daalen, alle te Soerabaja, Directeuren: Mr. S. R. J. van Schelvischaven, E. W. Scott en J. E. L. Blankenberg. De Maatschappij gaat contracten aan voor alle soorten verzekeringen op het menschelijk leven, ook voor Oost- en West-Indië. Haar tarieven zijn volgens de nieuwste statistische gegevens berekend. Auguste Tooneelvereniging „OLYMPIA”. Buurtgewonnen Weduwenvoorstelling, gevolgd door BAL, op Zaterdagavond 29 November 1884, in het Lokal KONINGSKROON, Plantage, ten voordeele van een ongelukkig Huisgezin, waarvan de Man sinds een jaar bedlegerig is. Opgevoerd zal worden; DE DOCHTER VAN DE BARBIER, Blijspel in één Bedrijf. Mijn Vrouw en mijn Paraplu, Blijspel met Zang in één Bedrijf. De nasleep van den eersten elke, Blijspel met Zang in één Bedrijf. Entreeprijs; Heer en Dame /"TZS ] enkele Heer 75 Cent; iedere Dame meer 50 Cent. Aanvang 8 uur. Opening der Zaal 7 uur, HET BESTUUR Kaarten zijn te bekomen bij den Heer M. J. LEYDESDORPE, Joden-Breestraat 15, en des avonds aan het Lokaal. (450 „LA CONFIANZA” Verzekering-Maatschappij op het leven en tegen ongevallen. Kapitaal 12 Miljoen Frankieren. Contrabureau : 2, Bue Favart, PARIS. Verzekeringen ingeval van sterven en van leven. Lijfrenten. Persoonlijke verzekeringen tegen ongevallen. Vertegenwoordigers der Maatschappij: te Amsterdam, de Heeren J. CHRISTOFFELS, Warmoesstraat 108, G. VAN DIEN, 0.-Z. Achterburgwal 25, H. FÜCHS, Weteringdwarsstraat 23, L. KROM, Brouwersgracht 103 ; te Haarlem, de Heer VERVOORN, Stationsplein 10; te Hoorn, de Hr. WESSELMAN, Dessinatenr. Inspecteur-Generaal voor Holland : de heer B. MEIJER, Dz., Amstel 66, te Amsterdam. Agenten gevraagd voor Alkmaar, Beverwijk, Den Helder Nieuwendiep, Purmerend, Schagen, Weesp en Zaandam. Een Duits, Israelietisch Meisje, goed kunnendé Koken, ook genegen eenig Huiswerk te verrichten en de beste getuigenissen kunnendé overleggen, zoekt langs deze een betrekking te verkrijgen. Brieven, onder letter W., aan het Bureau van dit Blad. (402 Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam 1847. Waarborgfonds / 270,000. Ledental min 50,000. KANTOOR: BEULINGSTRAAT 8. 120 Octobers, €10,000 in Aandelen en Apotheken stonden zieh ter beschikking van het Voorstel 10 Cent in de week genieten de Leden, Zieken-, Heel- en Geneeskundige hulpen en ziekenhuisbesoeken. Voor 10 Cent in de week kunnen Mannen, van 18 tot 50 jaar oud, ziek in geval ZIEKTE, een uitkering van 60 Cent daags verzekeren. Voor een wekelijkse contributie van 1 tot 44 Cent kunnen personen van 5 tot 80 jaar oud, ziek in geval OVERLIJDEN verzekeren van 25 tot 100 Gulden. Inschrijvingsbiljetten en Naamlijsten der Geneeskundigen en Apothekers zijn te verkrijgen aan het Kantoor, Beulingstraat 8. E. J. EVERWIJN LANGE, Voorzitter. Het Bestuur: WICKEVOORT CROMMELIN, Secretaris. Een braaf, opzettend Huisvader is ten gevolge van een zware oogziekte, die volslagen blindheid deed vreezen, tot de diepste armoede vervallen. Gelukkig bestaat er hoop op herstel, en geniet hij het voorrecht weer iets licht te mogen aanschouwen, doch des te klaarder ziet hij nu de ellende, waarin hij met vrouw en acht kinderen geraakt is. Hem daaruit op te beuren stellen wij ons ten taak. Stad- en landgenoten! wilt ons daarin steunen! W. VISSER, 12, Plantage-Middenlaan. A. L. SASSO, 37. Sarphatistraat. M. LENIANS, 55, Amstel bij de N.-Keizersgracht. J. A. HEIJMANS, 35, Sarphatistraat. Amsterdam, November 1884. TE KOOP. Er wordt in een der volkrijkste buurten der stad te Koop aangeboden een Kruideniersaffaire, welke een ruim bestaan oplevert. Praktische brieven, onder letter Q., bij S. S. POLAK, Leesbibliotheek, Joden-Breestraat 95. (455 leman, in staat en genegen een burgerpot te koken en verdere huiselijke werkzaamheden te verrichten, kan tegen ruim salaris direct geplaatst worden in ’t Hotel VANDERWOUDEN, te Leeuwarden. Onnodig zich zonder goede getuigenissen aan te melden. (456) In een der voornaamste steden van Gelderland wordt, tegen goed loon, gevraagd een Israelietische Dienstbode, die een burgerpot kan koken en eenig huiswerk verrichten, Brieven franco, onder letter L., aan het Bureau van dit Blad. (457) SPAARBANK voor de stad Amsterdam. Het Bestuur der Spaarbank voor AMSTERDAM maakt bekend, dat de zittingen worden gehouden TOT INBRENG: in het hoofdgebouw, Singel, Vijzelstraat, op Maandag, Dinsdag, Donderdag en Vrijdag, morgens van 10.30 uur tot 12.30 uur, en ’s avonds van 6.30 tot 8.30 uur; in het KONING WILLEMSHUIS, op Dinsdag, ’s avonds van 6.30 tot 8.30 uur; in de OPENBARE LAGERE KLASSE, nr. 28, Weteringschans, op Woensdag ’s avonds van 6.30 tot 8.30 uur. TOT UITBETALING: in het HOODBureau, Dinsdag en Donderdag, ’s morgens van 10.30 tot 12.30 uur en ’s avonds van 6.30 tot 8.30 uur. Namens het Bestuur, J. P. PORTIELJE, Voorzitter, E. J. EBBEWIJN, Secretaris. Amsterdam, Januari 1884. A-almanak der Van 3 Kislev tot 9 Kislev Van 21 November tot 27 November Ingang van den Sabbat te 4 op Zaterdag en '3- „g oii’*' Zaterdag Namiddaggebed te 3 . gO Einde van den Sabbat te f- 3 o. Vrijdag 28 Nov. Ingang van den Sabbat, Druk en Uitgave van S. M. Coutinho.
| 34,922 |
MMKB07:001246001:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,842 |
Staatsblad van Nederlandsch-Indie\u0308 voor ..., 1842, 01-01-1842
| null |
Dutch
|
Spoken
| 6,989 | 12,800 |
!\| 1~<O3-C- 10 oo STAATSBLAD tab NEDERLANDSCH INDIE VOOR HEI JAAR 1842. BATAVIA, TER LANDS DRUKKERIJ. 18 42. LIJNT DER WETTEN EN BESLUITEN. VERVAT IJ HET STAATSBLAD TIJ OVEB ILEX JAAR 1842. No. 1. Besluit van den 3den Januarij No. 4. Toelichting van het reglement voor het weduwen- en weezen-fonds der officieren van de landmagt in Nederlandsch lndië. » 2. Idem van den lOden Januarij No. 5. Bepalingen op den aankap van houtwerken door particulieren in °de Gouvernements bosschen. » 3. Publicatie van den 25steïi Januarij. Explicatie en ampliatie der wet op het verleenen van zeebrieven. » 4. Besluit van den 29sten Januarij No. 10. Vaststelling van een model borgtogt, ter verkrijging van acten van" vaste en tijdelijke inwonning in JVederlandsch lndié'. » 5. Idem van den 17den Februarij No. 3. Vrijstelling van den aankap van houtwerken in de Gouverneraents" bosschen op Java, voor den aanmaak van praauwen voor de rivier-vaart, karren en pedatties met wa»ea wielen » 6. Publicatie van den 17den Februarij. Heffing van inkomende en uitgaande reglen , op wijnen en sterke dranken in JVederlandsch Indic. » 7. Besluit van den 26sten Februarij No. 4. Verandering der schaftings-tarieven voor de marine. » 8. Idem van den lOden Maart No. 6. Tarief van contributie aan het civiel weduwen- en weezen-fonds over emolumenten en andere wisselvallige inkomsten. » 9. Idem van den 12den Maart No. 12. Verstrekking van jenever, aan de Inïandsche zeevarenden, dienende aan koord van Nederlandsch en Koloniale oorlogs vaartuigen » 10. Idem van den lOden Maart No. 17. Intrekking van het door de fiscaals bij ile raden van justitie in Nederlaudsch Jndic, genoten wordende aandeel in boeten en confiscatien. No. II. Besluit van den 22sten Maart No. 13. Bepaling van het consumptie regt op te Sambas en Pontianafc ingevoerd wordende tabak en der muntsoort, waarin hetzelve meet voldaan worden. » 12. Idem van den 8sten April No. 11. Tarief voor het transport van militaire en Gouvernements goederen met schepen, varende onder Nederlandsche vlag. » 13. Idem van den 8sten April No. 12. Bepaling van het tafelgeld voor over zee reizende officieren en militaire ambtenaren. » 14, Idem van den 12den April No. 5. Vermindering van den prijs van het staatsblad van Nederlandsch lndië. » 15. Idem van den 26sten April No. 4. Genot van kuituur procento's door Europesche ambtenaren , door de respective residenten in het belang van de dienst, in dezelfde residentie , van de eene afdeeling naar de andere verplaatst wordende. » 16. Idem van den 27sten April No. 12. Ampliatie der instructien voor de vendukantoren in Nederlandsch lndië. » 17. Idem van den 27sten April No. 13. Ampliatie van de ordonnancie op de overschrijving van den eigendom van vaste goederen, en der instructie voor de landmeters te Batavia , Samarang en Soerabaija. » 18. Idem van den 30stcn April No. 34. Verbod aan ambtenaren lot het drijven van handel, en het aangaan van zekere verbindtenissen als gemagtigden, of uit naam van anderen, ter hunner eigen verantwoordelijkheid. » 19. Idem van den Oden Mei No. 1. Wijze van verdeeling deiopbrengst van verbeurd verklaarde goederen , ten gevolge van de onbekendheid der overtreders. » 20. Idem van den llden Mei No. 23. Toepasselijk verklaring der bepalingen op het aangaan van huwelijken door subalterne officieren, op gehuwde, uit den burgerstand tot den rang van officier verheven wordende personen. » 21. Idem van den 25sten Mei No. 10. Geldelijke verpligtingen voor gepensioneerde officieren, bij het aangaan van huwelijken, tot behoud van hun regt op bedeeling uit het militair weduwen- en weezenfonds. » 22. Idem van den 3Isten Mei No. 2. Toepasselijk verklaring van het tarief voor de contributien aan het civiel weduwen- en weezenfonds, over genoten wordende emolumenten, enz., bij de berekening van die contributien over de emolumenten, ten behoeve der burgerlijke pensioenen. » 23. Idem van den 31sten Mei No. 3. Ontheffing der fiskaals bij de raden van justitie van de contributie over emolu- inenten, ten behoeve van het civiel weduwen- eu weezenfonds en der burgerlijke pensioenen. No. 24. Besluit van deu 9den Junij No. 1. Intrekking der bepaling, dat alle zoodanige boeten en confiscatien in Nederlandsch Indië, als waarover i)iet bepaaldelijk bij de wet is beschikt, of waarover de beschikking door verloop van tijd niet meer bestaat, zullen komen ten voordeele der kommissiën tot ondersteuning van behoeftige Christenen. » 25. Idem van den 16den Junij No. 3. Vrijstelling der translateurs in vreemde Europesche talen , builen de drie hoofdplaatsen van Java, van de contributie over hunne inkomsten, in die betrekking ten behoeve van het civiel weduwen- en weezenfonds en der burgerlijke pensioenen. » 26. Idem van den I6den Junij No. 4. Betrekkelijk het aandoen van eenige Nederlandsch Indische havens door in nood zijnde schepen en vaartuigen, en alteratie van het reglement voor de heffing van ankeraadje-gelden te Amloina. » 27. Idem van den 23sten Junij JVo. 2. Vervanging der benaming van civiele schoeners en kruisbooten "door die van Göuvernements schoeners en kruisbooten. » 28. Idem van den 24sten Junij No. 5. Wijziging van het octrooi en reglement voor de Javasclie Bank. » 29. Idem van Hen 29sten .Tnnij No. 6. Ampliatie van het reglement voorr het militair weduwen- en weezenfonds. » 30. Publicatie van den 5den Julij. Bepalingen waarop het ïegt tot den verkoop van arafioen in het klein op Java en Madura, gedurende een tijdvak van drie jaren , aanvangnemende met primo Januarij 1843 en eindigende met primo Januarij 1845, zal worden verpacht en afgestaan, en reglement voor de ainfioen-pacht op Java en Madura. » 31. Besluit van den Oden Julij No. 20. Instructie voor den officier, kommandant van een wachtschip ter reede van Batavia , Samarang of Soerabaija. » 32. Idem van den 9den Julij No. 15. Wijziging van het reglement voor het instituut der Javaansche taal te Soerakarta. » 33. Idem van deu 9den Julij No. 19. Wijziging van het reglement voor den constructie-winkel te Soerabaija. » 4. Idem van den 16den Julij No. 14. Bepaling omtrent het voeren van kommando en bevel bij parades en andere gelegenheden waarbij schutterijen en troepen van het leger vereenigd zijn. » 35. Publicatie van den 30sten Julij. Ampliatie en alteratie dei tarieven voor de heffing van inkomende en uit "aartde regten in Nederlandsch Indié'. No. 36. Besluit van den 8sten Augustus No. 19. Ampliatie van de ordonnancie en het reglement op het buiten- of tjoeniaveer te Batavia. » 37. Besluit van den 9den Augustus No. 16. Bepaling der belooning aan den aanhaler van verbeurd verklaard zout. » 38. Idem van den 17den Augustus No. 16. Bepaling omtrent het opmaken der verdeeüng staten en de toekenning van aandeelen in boeten en coniiscatien. » 39. Besluit van den 17den Augustus No. 17. Intrekking van het aandeel in boeten en confiscatien aan Europesche ambtenaren, fungerende als fiskaals bij de residentie raden te SoeraJcarta en JDjocjokarta of andere regtbanken op de buiten-bezittingen toegekend. » 40. Idem van den 14den September No. 10. Intrekking der bepaling, dat de aanmaak cn reparatie van werktuigen voor 'slands dienst bij voorkeur bij 'slands constructie-winkel moet geschieden. » 41. Idem van den 16den September No. 6. De vastgestelde vermindering der contributie aan de kas der schutterijen op Java, toepasselijk verklaard op ambtelooze ingezetenen. » 42. Publicatie van den 16den September. Wijze van afstand der pacht van het regt tot den verkoop van ainfioen in het klein op Java en Madura. » 43. Idem van den 25sten September. Voorwaarden voor de verpachting van 'slands middelen op Java en Madura. » 44. Besluit van den 8sten October No. 10. Bepaling, dat om de drie maanden zal worden vastgesteld, een tarief der prijzen voor de heffing van inkomende regten op wollen en katoenen goederen, vervaardigd bewesten de Kaap de Goede Hoop. » 45. Publicatie van den 14den October. Uitgifte van kopergeld representerend papier. » 46. Besluit van den 18den October No. 2. Bepaling omtrent het uitreiken van acten van acquit en decharge door de superintendenten der vendukantoren, aan de vendumeesters voor hunne gehoudene administratie. » 47. Idem van den 30sten October No. 11. Verdeeling der boeten en confiscatien ter zake van overtreding der bepalingen op de amfioen-pacht» door de eerste plaatselijke autoriteiten. _ » 48. Idem van den 31sten October No. 8. Reis- en verblijikosten voor de inspecteurs der kultures. » 49. Idem van den llden November No. 9. Alteratie der bepalingen op de afgifte van brieven paketten bestemd naar Nederland. » 50. Idem van den 23sten November No. 16. Bepaling omtrent het wegen bij 's lands pakhuizen van suiker gele- verd door fabriekanten, op met het Gouvernement geslotene contracten. » 51. Idem van den 29sten November No. 5. Bepalingen op den vervoer van houtwerken uit de bosschen naar 'slands stapelplaatsen. » 52. Idem van den 5den December No. 3. Deelgenootschap aan het civiel weduwen- en wezen-fonds van verlofgangers , zonder genot van verlofstractement. » 53. Idem van den 17den December No. 3. Ampliatie van de bepaling van het tafelgeld, voor over zee reizende officieren en militaire ambtenaren. » 54. Idem van den 24sten December No. 9. Berekening van het salaris , op bij de vendukantoren verkocht wordende nationale effecten of lands schuldbrieven, alsmede van actiën in alle door het Gouvernement erkende naamlooze maatschappijen. » 55. Idem van den 28sten December No. 21. Kuituur procento's voor de adsistent residenten en ambtenaren bij de landelijke inkomsten en kultures. » 56. Idem van den 31sten December No. 26. Alteratie der bepalingen op het berekenen der pensioenen van weduwen van civiele ambtenaren. ALPHABETISCH REGISTER OP HET STAATSBLAD UI 9BBSUUfc&RlD$<G!tt &IND1K1, OVER HET JAAR 1842. 'I 1 ===== ==5======-=. Dagteeke- g -5 INHOUD. ning der § 1 g Besluiten, ,» IS ^ ■« Aankap van het houtwerken, zie Houtwerken. Acten van acquit en decharge der vendu« meesters, zie Vendumeesters. Acten van vaste en tijdelijke inwoning,(Vaststelling van een model borgtogt ter verkrijging van) in Nederlandsch Indië 29 Januarij 4 Ambtenaren , (Yerbod aan) tot het drijven van handel en het aangaan van zekere verbindtenissen als gemagtigden of uit naam van anderen ter hunner eigen verantwoordelijkheid 30 April 18 Ambtenaren bij de landelijke inkomsten en kultures, zie Proceuto's. Amfioen, zie Opium. Ankerage gelden, (Betrekkelijk het aan doen van eenige Nederlandsch Indische havens, door in nood zijnde schepen en vaartuigen en alteratie van het reglement voor de heffing van) te Amboina 16 Junij 26 Assistent Residenten, zie Procento's. Boeten en confiscatien, (Intrekking van het door de iiskaals bij de raden van justitie in Nederlandsch Indië, genoten wordende aandeel in) 19 Maart 10 Dagteeke- g -S INHOUD. ning der § e i6» Besluiten, ® ^ ■« Boeten en confiscatien, (Intrekking der bepaling dat alle zoodanige) in Nederlandsch Indié', als waarover niet bepaaldelijk bij de wet is beschikt, of waarover de beschikking door verloop van tijd niet meer bestaat, zullen komen ten voordeele der kommissiën tot ondersteuning van behoeftige christenen . . . OJunij 24 (Bepaling omtrent het opmaken der verdeeling staten en de toekenning van, aan- deelen in) 17 Augustus 38 . , (Intrekking van het aandeel in) aan Europesche ambtenaren fungerende als fiskaals bij de residentie raden te Soerakarta en Djocjokarta of andere regtbanken op de buiten bezittingen 17 Augustus 39 . (Yerdeeling der) ter zake van overtreding der bepalingen op de amfioen pacht door de eerste plaatselijke autoriteiten .... 30 October 47 Borgtogt, (Model) zie Acten van vaste en tijdelijke inwoning. Bossclien, (Gouvernements) zie Houtwerken. Burgerlijke pensioenen, (Toepasselijk verklaring van het tarief voor de contributie aan het" civiel weduwen- en weezenfonds -over genoten wordende emolumenten enz., bij de berekening van die contributien over de emolumenten ten behoeve der) •' • • 31 Mei 22 . (Ontheffing der fiskaals bij de raden van justitie van de contributie over emolumenten , ten behoeve van het civiel weduwen en weezen fonds en der) • 31 Mei 23 (Yrijstelling der translateurs in vreemde Europesche talen buiten de drie hoofdplaatsen van Java van de contributie over hunne inkomsten, in die betrekking, ten behoeve van het civiel weduwen- en weezen fonds en der) 10 Junij Brieven pakketten, (Alteratie der bepalingen op de afgifte van) bestemd naar Neder® land 11 November 49 8 * Bagteeke- e S ■s* INHOUD- ning der » § 5 >» S ^ Besluiten, ,s ^ •« Civiel weduwen- emoeezen fonds, (Tarief van contributie aan Let) over emolumenten en andere wisselvallige inkomsten 10 Maart 8 (Ontheffing der iiskaals bij de raden van justitie van de contributie over emolumenten , ten behoeve van het) en der burgerlijke pensioenen 31 Mei *23 (Vrijstelling der translateurs in vreemde Europesche talen buiten de drie hoofdplaatsen van Java van de contributie over liunne inkomsten in die betrekking ten behoeve van het) en der burgerlijke pensioenen . I6Junij 25 (Deelgenootschap aan het) van verlofs gangers zonder genot van verlofs tractement . 5 December 52 Civiele schoeners en kruisbooten, zie Gou- vernements schoeners en kruisbooten. Confiscatien, zie Boeten en confiscatien. Constructie win/cel, (Wijziging van het reglement voor den) te Soerabaija 9Julij 33 (Intrekking der bepaling, dat de aanmaak en reparatie van werktuigen voor 's lands dienst bij voorkeur moet geschieden bij 'sLands) I4Septeinber 40 Comsumptie regt, zie Tabak. Emolumenten, (Tarief van contributie aan het civiel weduwen- en weezen fonds over) en andere wisselvallige inkomsten 10 Maart 0 Fishaals bij de raden van justitie, zie Loeten en confiscatien. Goederen, (Verbeurd verklaarde) (Wijze van verdeeling van den opbrengst van) ten gevolge van de onbekendheid der overtreders . . 9 Mei 19 Gouvernements schoeners en kruisbooten , (Yervanging der benaming van civiele schoeners en kruisbooten , door die van) 23 Jnnij 27 Havens, (Betrekkelijk het aandoen van eenige Kederlandsch Indische) door in nood zijnde schepen en vaartuigen, en alteratie van het reglement voor de heffing van ankeraadje gelden te Amhoina IG Jnnij 2G g—*—1SSSSSSSSS ■ 1 , . , ===gss~asg3 JOagteeke- | S INHOUD. ning der » § Besluiten. ,s » houtwerken, (Bepalingen op den aankap van) door particulieren in de Gouvernements bos- sehen lOJanuarij 2 (Yrijstelling van den aankap van) in de Gouvernements bossehen op Java, voor den aanmaak van praauwen voor de riviervaart , karren en pedatties met wagen wielen 17 Februarij 5 (Bepaljngen op den vervoer van) uit de bossehen naar 'sLands stapelplaatsen . . . 29 November 51 Huwelijken, (Toepasselijk verklaring der bepalingen op het aangaan van) door subalterne officieren , op gehuwde , uit den burgerstand tot den rang van officier verheven wordende personen 11 Mei 20 (Geldelijke verpligtingen voor gepensioneerde officieren bij het aangaan van) tot behoud van hun regt op bedeeling uit het Militair weduwen- en weezenfonds 25 Mei 21 Inkomende en uitgaande regten, (Heffing van) op wijnen en sterke dranken in Nederlandsch Indië . . 17 Februarij 6 (Ampliatie en alteratie der tarieven voor de heffing van) in Nederlandsch Indië 30 Julij 35 Inkomende regten, (Bepaling dat om de drie maanden zal worden vastgesteld een tarief der prijzen voor de heffing van) op wollen en katoenen goederen , vervaardigd bewesten de Kaap de Goede Hoop 8 October 44 Inkomsten, (Wisselvallige) zie Emolumenten. Inspecteurs der kullures, (Beis- en verblijfkosten voor de) 31 October 48 Instituut voor de Javaansche taal te Soe« rakarta, (Wijziging van het reglement voor het) . . . • 9 Julij 32 Instructie voor de Landmeters, (Ampliatie der ordonnancie op de overschrijving van den eigendom van vaste goederen, en der) te Ba* tavia, Samarang en Soerabaija 27 April 17 Bagteeke- § «O INHOUD. ning der £ § Besluiten. s= ■g _____________________ ^ «e Instructie voor den officier, kommandant van een wachtschip ter reede van Batavia, Sa- marang of Soerabaija 6Julij 31 Instructien, zie Yendukantoren. Javasche bank, (Wijziging van het octrooi en reglement voor de) 24Junij 28 Jenever, (Verstrekking van) aan de Inlandsche zeevarenden, dienende aan boord van Nederlandscbe en koloniale oorlogsvaartui- : : , 12 Maart 9 Kommissiën tot ondersteuning van behoeftige christenen, zie Boeten en corifiscatieh. Kopergeld representerend papier, (Uitgifte van). .... 14 October 45 Jiruist/ooten, zie Schoeners en kruisbooten. Kuituur procento's, zie Procento's. Landmeters, zie Instructie voor de landmeters. Middelen, zie Verpachtingen. Militair weduwen- en weezen fonds, zie Weduwen- en weezen fonds. zie Huwelijken. — ' (Ampliatie van het reglement voor *ei) 29 Ju n ij 29 Officieren, (Gepensioneerde) zie Huwelijken, Oorlogsvaartuigen, (Verstrekking van jenever aan de Inlandsche zeevarenden, dienende aan boord van ÜYederlandsche en koloniale) .... 12 Maart 9 Opium, zie Verpachting. (Wijze van afstand der pacht van het regt tot den verkoop van) in het klein op Java en Madura 16September 42 Overschrijving van den eigendom van vaste goederen, (Ampliatie der ordonnancie op de) en der instructie voor de landmeters te Ba-. tavia, Samarang en Soerahaija 27 April n Parades, zie Schutterijen. Pensioenen, (Alteratie der bepalingen op het berekenen van), van weduwen van civiele ambtenaren 31 December 56 zie Burgerlijke pensioenen. S Dagteeke- § «g ■s* INHOUD. ning der g« s Besluiten; ,a procento's, (Genot van kuituur) door Europesche ambtenaren, door de respective residenten, in bet belang van de dienst, in dezelfde residentie van eene afdeeling naar de _ andere verplaatst wordende . . . . 20 April 'J .. (Kuituur) voor de adsistent residenten en ambtenaren bij de landelijke in- komsten en kultures 23 December oo Reglement voor de auifioen-pacht op Java en Madura 5 Julij Reglement op liet buiten- of tjoeniaveer te Batavia , (Ampliatie der ordonnancie en liet). . 8 Augustus 30 Reis- en verblijfkosten voor de inspecteurs der kultures . . , October 48 Residentie raden te Soerakarta en Djocjo- karta, zie Boeten en confiscatien. Salaris , (Berekening van het), op bij de vendukantoren verkocht wordende nationale effecten of lands schuldbrieven , alsmede van actiën in alle door het Gouvernement erken- de naamlooze maatschappijen 24 December ol Schoeners en lcruisbooten, zie Gouvernement® schoeners en kruisbooten. Schutterijen, (Bepaling omtrent het voeren van kommando en bevel bij parades en andere gelegenheden waarbij) , en troepen vaii het , leger vereenigd zijn 16 Julij (De vastgestelde vermindering dei- contributie aan de kas der) op Java, toepasselijk verklaard op ainbtelooze ingezetenen. IGSeptember 41 Staatsblad van Nederlandsch lndie, (Vermindering van den prijs van het) 12 April Stapelplaatsen, (Lands) zie Houtwerken. Sterke dranken, (zie inkomende en uitgaande regten). Suiker, (Bepaling omtrent het wegen bij 'slands pakhuizen van), geleverd door fabriekanten op met het Gouvernement geslotene contracten . 23 November o( Tabak , (Bepaling van het consumptie regt op te Savibas en Pontianak ingevoerd worden- Lagteeke- § 5» INHOUD. ning der | 1 i53 Besluiten, "5 de) en der muntsoort waarin hetzelve inoet voldaan worden 22 Maart 11 Tafelgeld, (Bepaling van het) voor over zee reizende officieren en militaire ambtenaren . . 8 April 13 — (Ampliatie van de bepaling van het) voor over zee reizende officieren en militaire ambtenaren ; 17 December 53 Tarief voor het transport van militairen en Gouvernements goederen met schepen varende onder Nederlandsche vlag 8 April 12 Tarieven, (Yerandering der schaftings) voor de marine 26 Februari} 7 Translateurs, zie Civiel weduwen- en weezenfonds. —— zie Burgerlijke pensioenen. Vendukantoren, (Ampliatie der instructien voor de) in Nederlandsch Indië 27 April 16 (Berekening van het salaris op bij de) verkocht wordende nationale eftecten of lands schuldbrieven, alsmede van actiën in alle door het Gouvernement erkende naamloo- ze maatschappijen 24 December 54 V'endumeesters, (Bepaling omtrent het uitreiken van acten van acquit en decharge door de superintendenten der vendukantoren aan de) voor hunne gehoudene administratie ..... ISOctober 46 Verlofgangers, zie Civiel wednwen- en weezenfonds. Verpachting van het regt tot den verkoop van opium, gedurende een tijdvak van drie jaren, aanvangnemende met primo Januarij 1843 en eindigende niet primo Januarij 1845, en reglement voor de amfioen-pacht op Java en Madura 5 Julij 30 zie Opium. (Voorwaarden voor de), van 'slands middelen op Java en Madura, over het jaar 1843 25 September 43 - JV^eduvoeni en weezenfonds, (Toelichting van het reglement voor het), der officieren van I 8 1 Dagteeke- g *g INHOUD. ning der | | S*3 \ Besluiten, j» de landmagt in Nederlandsch Indië 5 Jannarij 1 Weduwen-- en weezenfonds, zie Civiel weduwenfonds. Weduwen van civiele ambtenaren, zie Pensioenen. Werktuigen , zie Constructie-winkel. Wollen en katoenen goederen , zie Inkomende regten. Wijnen en sterke dranken, zie Inkomende en uitgaande regten. Zeebrieven, (Explicatie en ampliatie der wet op het verleenen van Januarij Zout, (Bepaling der belooning aan den aanha- Ier van verbeurd verklaard) " Augustus STAATSBLAD y a a * NEDERLANDSCH IJVDIE. (No. l). Toelichting van het reglement voor hel we¬ duwen- en weezen-fonds der officieren van de landmagt in Nederlandsch Indie. Besluit van den Vice - President, tcaarnemenden Gouverneur heneraal van Nederlandsch Indie, van den 3den Jan u ar ij d842, no. U. Gelezen, enz. Is goedgevonden en verstaan: Bij explicatie van het reglement voor het weduwen- en weezen-fonds der officieren van de landmagt in Nederlandsch Indie, gearresteerd bij besluit van 5 October 1841 no. 1, (Staatsblad no. 33), te bepalen: "• ^ het voorgeschrevenè bij artikel 6 8 a, dat otncieren, die voor memorie worden gevoerd, of van een Jinnenlandsch verJot zonder inkomsten jouisseren, moeten contribueren van het aan hunnen rang verbonden fouraeegeld, Manneer hetzelve over 4 of meer paarden loopt. b. Dat de contributie, bedoeld bij artikel 8 § l, ook zal worden geheven van officieren, die bij het leger voor memorie worden gevoerd, om dat zij met betrekkingen buiten hetzelve belast zijn, mitsgaders van degenen, die van een veriol in Indie zonder inkomsten jouisseren, of die van het genot eener Gonvernements woning afzien; en c. Dat achter het woord Oost-Jndië, voorkomende in den lOden regel van artikel 16 moeten worden gelezen de woorden „met in achtneming van het bepaalde bij artikel 5. Extract, enz. Accordeert met het register der besluiten van den > icePresident, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië; ])e Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. /Nn 9Ï Bepalingen op den aan kap van houtwerken */* door particulieren in de Gouverne¬ ment s bosschen. Besluit van den Vice - President, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indié', van den óOden Januarij d<8'/2, no. 5. Gelet, enz. Nog gelet op de resolutie van den 8sten October 1822, no. 27, (Staatsblad no. 43), zoomede: A. Op de bepalingen op de aankapping van hout door partikulieren, in de daarvoor opengestelde bosschen in de residentie Tagal, vastgesteld bij art. 1 van het besluit ian den 21sten December 1836, no. 3, luidende als AoJgt. „Te bepalen: Dat een ieder, die gebruik zal willen maken van de «vergunning om hout te kappen in de bosschen, welke „in de residentie Tagal daartoe zijn opengesteld, ten »gevolge der resolutie van den 8sten October 1822, no. „27, (Staatsblad no. 43), verpligt zal zijn, zich daartoe >vooraf te voorzien van eene schriftelijke vergunning sVan den Resident, waarin vermeld zal moeten wezen, „het getal, de afmetingen en de bestemming van het i „hout, zoomede de bosschen en streken, alwaar de aan»kap zal moeten geschieden en den tijd, binnen welken „de aankap zal moeten zijn afgeloopen; »b. Dat na den aankap van hout op zoodanige vergunning, «de afvoet van hetzelve niet eerder zal mogen geschieden, „dan nadat het geheele getal, in de vergunning vermeld, „zal zijn geveld, dat daartoe alsdan mede zal zijn ver»eischt een nader schriftelijk consent door den regent te »verleenen en door den kontroleur der afdeeling afgetec«kend; zullende de regent geen bewijs daartoe mogen af«geven, dan nadat liet gevelde hout, door den dêmang der «bosschen zal zijn nagezien en bevonden in overeenstem«ming te zijn, niet liet voorkomende in de vergunning tot «den aankap door den Resident verleend; vc. Dat ingeval de Resident zulks mogt noodig achten, in «zoodanige vergunning tevens zullen kunnen worden aan»ge wezen, een of meer doelmatige plaatsen, alwaar het «gevelde hout zal moeten verzameld worden, om door den «demang te worden nagezien; d. Dat van de bovenstaande bepalingen uitgesloten zijn en «blijven de inlanders, die zonder oogmerk om daarmede «handel te drijven, geringe aankappingen doen voor veigen gebruik, op welke mitsdien toepasselijk zal zijn, «liet bepaalde bij art. 2 § (i van het Staatsblad 1822 »no. 43; »e. Dat de overtreder der onderwerpelijke bepalingen, niet «alleen het bezit van het hout zal verliezen, maar daar«enboven eene boete zal verbeuren ten bedrage der «waarde van hetzelve, onverminderd de straffen, hem, «bij verzwarende omstandigheden, opteleggen." B. Op art. 1 van het besluit van den lSden MeilS38 no. 17, houdende bepaling, dat: «De bij art. 1 van het besluit, dd. 21 December 183G, «no. Ten derde: Te bepalen, dat de boven omschrevene bepalingen, vastgesteld bij de artikelen één der besluiten van den 21 sten December 1836, no. 3, en den 18den Mei 1838 no. 17, alsnog in liet Staatsblad en de Javasche Courant opgenomen zullen worden. Afschrift, enz. Accordeert met het register der besluiten van den A ice-President, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië; j)e Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. ("IV O 3) Explicatie en ampliatie der wet op het \ * ' * verleenen van zeebrieven. PUBLIKATIE. VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS. De Vice-President, waarnemende Gouverneur Generaal van JYederlandsch Indië; De Raad van Nederlandsch Indië gehoord; Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Nadeinaal krachtens Publikatie van den 12den Maart 183-1, Staatsblad no. 15, in verband tot het voorkomende bij Publikatie van den lüden Januarij bevorens, Staatsblad no. 3 , ffeenc andere dan vaste ingezetenen van Nederlandsch l/idië, of met andere woorden , Europeanen aan wien acte van vast verblijf binnen deze gewesten is verleend, het bevel mogen voeren over schepen en vaartuigen , toebehoorendc aan Europeanen, mede vaste ingezetenen dezer Kolonie zijnde. En naardien het der Regering is gebleken , dat in afwijking dezer voorschriften , meermalen het gezag over Nederlandsch Indische schepen en vaartuigen toebehoorende aan Europeanen , is toevertrouwd aan onchristenen , dan wel aan Europeanen niet voorzien van eene acte van vast verblijf binnen deze Kolonie;. Zoo is het dat hierin door eene stellige verklaring willende voorzien , doch tevens -bevorderen de belangen van de kust- vaart, vooral niet betrekking tot den smallen handel-; met expliatie en ampliatie van de boven aangehaalde Avet op het verleenen van zeebrieven , de navolgende verordeningen worden vastgesteld : Art. 1. Overeenkomstig het bepaalde bij art. 2 der Publikatie van 12 Maart 1834, (Staatsblad no. 15), en behoudens de daarbij ten opzigtevan Inlanders, mitsgaders Arabieren en Chinezen gemaakte uitzondering, zullen geene andere als vaste ingezr/cneu van ]\edevlundsch Indiè (Europeanen of derzelver afstammelingen bedoeld bij art. 3 der Publikatie van 10 Januarij 1834) (Staatsblad no. 3) het bevel mogen voeren over schepen en vaartuigen, toebehoorende aan Europeanen en aan welke door den Gouverneur Generaal, zeebrieven zijn uitgereikt , sub poene der bij eerstgemeld artikel vastgestelde straffen , onder uitdrukkelijke verklaring voorts , dat degene, die als gezagvoerder op den zeebrief van de bedoelde schepen en vaartuigen is vermeld , ook werkelijk het gezag in alle opzigten en zoo als dit in de gewone orde van zaken verstaan wordt, zal behooren uitteoefenen , en daarin door niemand anders dan in de gevallen, bedoeld aan het slot van gedacht artikel , zal kunnen worden vervangen , en zulks op dezelfde zoo even aangehaalde straffen. Art. 2. Van de vorenstaande bepaling zullen nogtans zijn uitgezonderd, schepen en vaartuigen tot en met het charter van rijf en zeventig lasten , welke niettegenstaande zij aan Europeanen toebehooren , door Inlanders , Arabieren Chinezen of andere onchristenen zullen kunnen worden gevoerd. ° Art. 3. Aan de Europesche eigenaars van schepen en vaartuigen boven liet charter van 75 lasten, voor dewelke indische zeebrieven zijn uitgereikt , voor zoo verre die thans door onchristenen worden gevoerd, wordt: gerekend van do dagteekening dezer Publikatie, een tijdvak van één jaar gelaten , ten einde derzelver gemelde bodems van eenen Kuropesclien hevelhebber , vast ingezeten dezer gewesten zijnde , te kunnen voorzien , zullende ingeval na expiratie van dien hieraan niet mogt zijn voldaan , de bij artikel 2 der ublicatie van 12 Maart 1834 vastgestelde poenaliteit van .toepassing zijn. Én op dat niemand hiervan onwetendheid voorwende , zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en geafhgeerd. Lasten en bevelen voorts , dat alle hooge en lage Ambtenaren , Justicieren en Officieren , aan de naauvvkeurige uitvoc- ring dezer de hand zullen houden , zonder oogluiking 01 aanzien des persoons. Gegeven te Buitenzorg , den 25sten Januarij 1842. P. MEUK IJS. Ter ordonnantie van den Vice-President, waarnemenden Gouverneur Generaal van NederJandsch lndië; De Algemeene Secretaris , C. VISSCKER. ('No. 4). Vaststelling van een model borgtogt, ter ver- * * ' krijging van akten van vaste en tijde¬ lijke inwoning in Nederlandsch lndië. Besluit van den Vice-President, waarnemenden Gouverneur Generaal van JVederlandscli lndië, van den ~9sten Januarij Ó84-2, no. dO. Gelezen, enz. De Raad van Nederlandsch lndië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Ten vervolge van de bepalingen op liet vaste en tijdelijke verblijf op Java, vastgesteld bij publikatie van den lOden Januarij 1831 (Staatsblad no. 3), in het algemeen te bepalen, dat bij het indienen van verzoeken, om akten %an vaste en tijdelijke inwoning in Nederlandsch lndië, door de belanghebbenden ook zal moeten worden overgelegd, een, dooide eerste civiele plaatselijke autoriteit goedgekeurde borgtogt, van twee ter goeder naam bekend staande vaste ingezetenen, volgens het aan dit besluit geannexeerd model; Zullende deze borgtogt voortdurend van kracht zijn, behoudens evenwel in die gevallen, dat de persoon ten behoeve van wien dezelve is gepasseerd, bij een Gouvernenients besluit in 'slands dienst mogt worden geplaatst, als wanneer de borgen van hunne verbindtenis, met betrekking tot zoodanigen persoon, zullen zijn ontslagen. Ten tweede: Enz. Afschrift, enz. Accordeert met het register der besluiten van den V ïcePresident, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch lndië; De Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. MODEL BORGTOGT. Wij ondergeteekenden ^an beroep wonende en van beroep . . . . t .. wonende vaste ingezetenen van Nederlandsch Indië, verbinden ons bij deze, onder afstand van alle mogelijke exceptien, beneiicien en weren des regts, en wel bepaaldelijk die van orde en schuldsplitsing, oin, indien de persoon van ond jal'en) thans van beroep die zich in Nederlandsch Indië als 't ijYoVli k ingezctenc wenscht te vestigen, en dien .wij kennen en verklaren te zijn van een onbesproken gedrag, handel en wandel, immers voor zoo verre ons bewust is, onverhoopt in den vervolge niet voldoende in zijn onderbond en bestaan mogt kunnen voorzien, ofte wel geheel en al tot armoede mogt geraken, om hem alsdan voor onze rekening en kosten te onderhouden; in dier voege, dat hij, in zoodanig geval, en daarvan aan het plaatselijk bestuur kennis gevende, of in dusdanigen staat wordende aangetroffen, nimmer ten Jaste van het Gouvernement zal komen; verklarende wij ondergeteekenden hierbij nog uitdrukkelijk, dat onder voorschreven verband, van onze zijde, mitsdien ook begrepen zijn» alle kosten, welke door het Gouvernement, voorverpleging ia het een of ander hospitaal, voor genezing of voeding, alsmede voor logies en kleeding, dan wel ter eenigerhande andere zake, ten behoeve van gezegden persoon, mogt worden voorgeschoten of gemaakt, en dus ook die, wegens eyentuelen terugvoer naar Nederland of naar elders buiten Nederlandsch Indië, van hem en zijn gezin, wanneer hij wegens slecht of onordelijk gedrag later uit deze kolonie zoude moeten worden verwijderd; en welke kosten wij bij deze aannemen, ten allen tijde, aan den Lande te zullen teruggeven en vergoeden, bij de eerste aanmaning. \ erbindende voor de getrouwe naarkoming dezes, onze personen en goederen, als naar regten. den J8 . .. Gezien en goedgekeurd De Resident van ^ liehoort bij besluit van den Vice-President, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, van den 29sten Januanj 1842, no. 10, (Staatsblad no. 4). Mij bekend. De Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. /\n 5) Vrijstelling van den aankap van houtwer- V '' ken in de Gouvernements bosschen op Java, voor den aanmaak van praauwen voor de rivier - vaart, harren en pedallies met wagen ivielen. Betluit van den Vict - President, teaarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, van den ólden jFelruary 2, no. 3. Gelezen, enz. 13e Raad van Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstel'ijk: Vasttestellen, dat de aankap van hout in de Gouvernements bósschen op Java zal zijn vrijgesteld, voor zoo veel liet hout benoodigd zal zijn voor den aanmaak van praauwen voor de riviervaart, karren en pedatties met wagenwielen, niet bepaling, dat de aanvragen tot kapping aan de respective plaatselijke autoriteiten zullen worden gerigt en dat liet Gouvernement zich het regt voorbehoudt, om zich de gekapte houtwerken, kosteloos toeteëigenen, ingeval daarvan geen gebruik wordt gemaakt ten genoege der plaatselijke autoriteit en ten voorschreven eiude. Ten tweede: Enz. Afschrift, enz. Accordeert met het register der besluiten van den VicePresident, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië; J)e Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. flVo 6). Hejfmg van inkomende en uitgaande regt en * * ' op wijnen en sterke dranken in J\e- derlandsch Indië. PUBLIKATIE. VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS. De Vice-President, waarnemende Gouverneur Generaal van JVederlaiulsch lfidië; De Raad van Nederlandsch Indië gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten ; Nademaal aan het Indische Bestuur mededeeling is gedaan van het, op den listen Julij 1840, tusschen Nederland en Frankrijk, geslotene tractaat van handel en scheepvaart (Nederlandsch .Staatsblad van 1811, no. 23), (Indisch Staatsblad van 1841, no. 43), met last, om de daaruit voortvloeijende beschikkingen ui (te vaardigen; Zoo is, op lieden, goedgevonden en verstaan: 1°. Tntet rekken en buiten werking te stellen het, bij Publikatie van 30 September 1S33 (Staatsblad no. 63), voor de heffing der inkomende- en uitgaande regten op wijnen en andere dranken, gearresteerde tarief, zoomede de daarin nader, bij resolutie van 23 November 1833 no. 1 (Staatsblad no. 71 ), en bij pnblikatie van 26 November 1834 (Staatsblad no. 60), gebragte wijzigingen. '2°. Voor de heffing der inkomende regten op wijnen, dranken, enz. voor af de Nedei'landsch Indische buiten-bezittingen, alwaar regten worden geheven, bij deze van kracht te verklaren, het bij pubhkatie van 25 September 1837 ( Staatsblad no. 47 ), voor de eilanden Java en Madura gearresteerde tarief no. 1, (waaraan het tarief no. 7 litt. A, voor Suma tra's IV«stknst, vastgesteld bij pnblikatie van 1° Januarij 1838, (Staatsblad no. 1, volkomen gelijk is); zullende mitsdien, bij invoer van dranken in die ' buitenbezittingen, de regten daarop moeten worden berekend, overeenkomstig den maatstaf, bij gemeld tarief voorgeschreven, behoudens de hieronder omschrevene wijzigingen. 3". Tc bepalen, dat, met wijziging in zoo verre van het aangehaalde, alsnu ook voor de buiten - bezittingen van kracht verklaarde Javasche tarief no. 1 (Staatsblad 1S37 no. 17), alsmede van het tarief, voor Sumatra's Westkust gearresteerd, no. 7 litt. A, (Staatsblad 1838 no. 1), de inkomende regten op Fransche wijnen voortaan zullen worden geheven, als volgt: Maatstaf "§ ' ° -J 1!E.\AMING. der § gs Aanmerkingen. Belasting. ^ Bourgogne en andere j In Nederlandse sche- hjne roode en witte Ipen, met bewijs van Ne- wijnen 12 flesscli. f 5 OO^derlandsclie bewerking, 'de helft van deze regten. Maatstaf 1 O BE IV AM ING. der f ■& Aanmerkingen. -isi ° Belasting. Ö ' Komende van NederChampagne en verdere .,\j«jirf,regtstreeks,inNe- mousserende wijnen. 12tlessch. ƒ ö °%ierlandsclie schepen, de [helft van deze regten. Ordinaire roode en witte wijnen : Op fust ... Het oxhd. » 20 00 Idem. , In Nederlandsche sche- ï „Apen, met bewijs van Ne- » flesschen . 100 flessch. » 10 00j(lerlandgche bewerking, de helft van deze regten. Likeurwijn, roode of witte 12 flessch. » 5 00 Idem. Lasten en bevelen, dat alle hooge en lage ambtenaren en kollegien, justicieren en officieren, aan de naauwlteurige uitvoering dezer, de hand zullen houden, zonder oogluiking ot aanzien des persoons. En op dat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze, in de Nederduitsche, Inlandsche en Chinesche talen, worden gepubliceerd, waar zulks te doen gebruikelijk is. Gegeven te Buitenzorg, den 17den Februarij 1842. P. MERKÜS. Ter ordonnantie van den V ice - President, waarneinenden Gouverneur Generaal; De Algemeene Secretaris, C. VISSCIIER. fNo 7 ) Verandering der schifting* tarieven voor *• * de marine. Bssluit van den Vice- President, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nedertandsch Jndië, van den hósten Februarij no. b. Gelet, enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstel ijk: Met alteratie der bij besluiten van 17 Septem- ber 1816, 110. 45 (Staatsblad no. 11), 21 JuIjj 1820, no. 3, (Staatsblad no. 31), en 15 September 1822, no. 3, (Staatsblad no. 39), gearresteerde schaftings tarieven voor de marine, te bepalen, dat voortaan zal worden verstrekt: A. Voor de Europeanen : 1 Amsterdamsch © of 0,25 Ned. tg boter, in plaats van 1 Amst. © of 0,50 Ned. {g varkens - vet of gie 'sweeks; NB. üit artikel niet voorhanden zijnde, zal, instede daarvan, Morden verstrekt 1 Amst. tg of 0,50 Ned. |g gerookt of gezouten spek. 0,007 Ind. kan of 0,1 Ned. kan (| Ind. musje) genever daags, in plaats van 0,1 Indische of 0,15 Ned. kan arak; NB. Dit artikel niet voorhanden zijnde, zal, instede daarvan, worden verstrekt 0,1 Indische of 0,15 Ned. kan arak.. '5 Amst. flj of 1,80 Ned. kop boontjes, in plaats van 1J Amst. tg of 0.75 Ned. gj katjang 'sweeks; NB. Dit artikel niet voorhanden zijnde, zal, instede van ieder Amst. tg boontjes, | Amst. tg rijst of $ Amst. tg meel kunnen worden verstrekt ; B. Voor de Inlanders: 2 Amst. tg of 1 Ned. tg boontjes, in plaats van 2 Amst. tg katjang 'sweeks; NB. Dit artikel niet voorhanden zijnde, zal, instede daarvan, eene gelijke hoeveelheid rijst kunnen worden verstrekt. Ten tweede; Enz. Afschrift, enz. Accordeert met het register en besluiten van den VicePresident, waarnemenden Gouverneur Generaal van Ncdcrlandscli Indië; De Algemeene Secretaris, C. VISSCHER. ariej van contributie aan het civiel weduwen- en weezen-fonds, over emolumenten en andere wisselvallige inkomsten. Jlesluit van den Vice - President, waarnemenden Gouverneur Generaal van JYederlandsch Indië, van den dOden Maart no. 6. Gelezen, enz. Gelet op het reglement op het civiel weduwen- en weezen- fonds, (Staatsblad 1836 no. 21), alsmede op het besluit van den Oden October 1838, no. 1, (Staatsblad no. 35); De Raad van Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Naar aanleiding van art. 11 van bovengemeld reglement te bepalen, dat voor de berekening der contributien, door ambtenaren op Java en Maclura, aan liet civiel weduwen- en weezen-fonds verschuldigd, over de door hen genoten wordende emolumenten en andere wisselvallige inkomsten voor den tijd van drie jaren, gerekend van den lsten October 1841, zal worden gevolgd het tarief, zoo als hetzelve aan dit besluit is geannexeerd. Afschrift, enz. Accordeert met het register der besluiten van den V icePresident, waarnemenden Gouverneur Generaal Van Nederlandsch Indië; De Algemeens Secretaris. C. VISSCHER. /V0 9 ) Verstrekking van jenever uan de Inlandsche ' '' zeevarenden, dienende aan boord van Nederlahdsche en koloniale oorlogst vaartuigen. Besluit van den Vice - President, waarnemenden Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, van den d%den Maart J8M, no. ól. Gelezen, enz. Gelet op het besluit van den 17den September 1816, no. 15, (Staatsblad no. 11); Is goedgevonden en verstaan: Met ampliatie van art. 1 § h van het besluit van 26 Februarij jl. no. 4, (Staatsblad no. 7), te bepalen, dat voortaan Behoort hij Staatblai .iS i'i, nu. 8 f JUllt van genoten «ordende emolumenten en andere wisselvallige inkomsten door de daarbij genoemde ambtenaren op Java en M-abuba, berekend over een jaar, waarna geheven zal worden de Contributie aan het Civiel Weduwen- en Wee zen-Fonds. Bantam. Batavia. ^ Samarang. Japara. Rembang. Soerabaija. I Bezoekie. a> ————————— 60 © • • t? i? * 5 « I m è | ! . . !' «s b © 'I I * i ! ! I I I • § d 1 s, 'I I I « i .s . « s d * f Q- d & ri « ! Ls I I ! t § s! I § * a 3 ' I I * I ? f 4 ^ M -S ■ a -§ 5 ,s. 2 1 J | | 1 s | h I — ^ g ps H n ^ O § £ ff m £ « | J Griffier bij het Hoog-Geregtshof . 1200 » » » , , „ B „ .. „ „ " "" ( i j — ' ' " tt , „ » Adjunct id. id. id. . . » » 600 , » , » bij id. .< ........ » 300 » « * » , , gezworen klerk bij denzelven » » 2000 » » » » ' w '' 9 9 9 9 " » >' 600 , , ,, I „ , „ I , l, Tweede id ld - • 1800 9 9 » » » » „ s Fiskaal bij den Raad van Justitie » 3000 » ,, « „ ,, .. %v , gnnn u 'V S s 9 9 9 » « . •'> » 200 >, s » s „ I I Ambtenaar van den burgerlijken stand » 1200 » » » 50 •>,, I t'" " " Ul/U " )) )) u ■> «v „ ,i .. -r/\ klasse » 1800 » » „ ,, „ „ , uu. ' • ' ' 1400 » » * * » 100 , 60 , 80 , » 1200 . » . » » jJ I , . „ ,a- . M' '<!• * * 500 » " » » I » » » I * » „. Eerste gezworen taxateur van losse goederen » » >, » 9 « ,>r., I I 9 , , A ....... » 35° .............. 500 , Kommies controleur id. id. id. » » 210 » •» » » s » B ,, 60 » » Kommies visitateür id. id. id. ,, » 240 » » ~ 240 » » » s s s , „ 19n 9 »*-»»»»» » »»»„» , 1 >> * » » I » ■» » I » | ti » id. id. bij 1200 »»,.»» 40 „ >(M, Kl. 9 '5UU 50 »»»»»» lj() » ,, „ JKn ,M I „ , -A 9 4 336 9 S » » 100 der lste klasse » 1200 ,> „ K id * 1000 »>>»»» 9 * » » $ » » » , , ; , , ' '' [ * * [ , * ' r * Deurwaarder bij het vendu-departement lste klasse . . » » 720 » ); B H s s s ^ ^ id id id. 2de id. ...... » » 700 » ' " ' " " * * *' ' . * * " * * „ . , ' ; ' Rooimeester , 1200 ........
| 34,434 |
MMKDC04:000924001:mpeg21_11
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,852 |
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1852, Deel: Vier en twintigste deel, 1852
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,688 | 13,353 |
» Doch waar do verwonderlijke eenvoudigheid van dit nieuwbekeerde volk het allermeest uitschijnt, is in de katechismus-oefeniugen, die alle Zondagen , na de Vespers, in de kerk plaats hebben. leder is daarin tegenwoordig , mannen , vrouwen , kinderen en grijsaards. Daar zij reeds lang de voornaamste punten der christelijke leering kennen, behoeft men die eiken Zondag slechts op nieuw Ie overzien, zoo om ze niet te vergeten , als om ze diegenen in te prenten , die dezelve nog niet wel mogten weten. Ook is de priester maar bij die oefening in de hoedanigheid van voorzitter • de vragen en de antwoorden geschieden tusschen dé vrouwen , die aan de linker zijde, en de mannen , die aan de regter zijde van den priester geplaatst zijn. Een meisje staat op, en zich naar den kant der mannen keerende, ondervraagt zij , met eene ligte blooheid, Petro (Pieter) of Tcpano (Steven). Deze rigt zich op, en antwoordt eenvoudig en zonder XXIV DEEL. N.° 143. u verlegeniieiJ , met’het aangezigt naar het altaar. Vervolgens , nadat hij aan de voorgesleide vragen voldaan heeft, ondervraagt hij op zijne beurt iemand, wien hij wil, aan den tegenovergeslelden kant. Soms is het de vrouw, die haren man ondervraagt , en wanneer deze niet op eene voldoende wijze antwoordt, geeft zij hem openlijk eene kleine berisping , welke de goede man al glimlagchende aanneernl. Dikwijls heb ik jonge moeders, terwijl zij vlug eenig antwoord van den kaïcchismus opzeiden, eensklaps zien blijven steken, verstrooid wordende door baren kleine, die op liaren schoot niet stil zit , of die, voor moeder neergezet, onder met haar kleed trok. De grijsaards wonen deze oefeningen eerder bij als toehoorders, dan als sprekers : hun te laat geoefend en door den ouderdom verzwakt geheugen onthoudt moeijelijk hetgeen men hun van de christelijke Icering zegt, welke zij eerst in dien ver gevorderden leeftijd hebben Iceren kennen ; maar zij schamen zich niet, dal zij door hunne kleinzonen overtroffen worden: het onderwijs, hetwelk zij alzoo van hunne kinderen ontvangen , schijnt hun, zelfs daarom, slechts des te gemakkelijker en des te zoeter te wezen. De katechismus is de grootste en bijna de eenigsie zaak dezer nieuwbekeerden. Hij is , in hunne ledige uren , als ’t ware, hunne staatkunde en hunne kronijk. Wanneer zij ergens met velen- bijeen zijn , is dit hun geliefkoosd onderw'erp, en terwijl men deze eilanden doorloopt, wordt het oor menigmaal verrast door w'oorden van den katechismus, die men met luider stemme hoort opzeggen. Om deze oefening huilen de kerk des te aantrekkelijker te maken , is het hun niet genoeg de woorden op te zeggen , maar zij zingen die op eene niet onbevallige , ofschoon centoonige wijs. Zij herhalen de gestren- ge leeringen van het Christendom , gelijk oudtijds de Rapsoden de verdichtselen van Homerus zongen, en de ilaliaansche visschers de verzen van Tasso. » ïen einde hunnen ijver voor het godsdienstig onderwijs gaande te houden, heeft men tusschen de vier eilanden eenen wedstrijd ingesleld. Eik jaar , tegen het feest des konings, stellen de bi woners van ieder eiland, op hunne wijze, eeno soort van verhaal of vertoog op van de Evangelie-plaatsen , welke hen in de kerk , in de voorlezingen en uitleggingen , het meest gctrolTen hebben. leder draagt tot dat letterkundig opstel het zijne bij, mannen en vrouwen, elk volgens zijn begrip en gebeugen. Zoodra bet op ’t papier gebragt is, leert het geheele eiland dat stuk van buiten, door het meermalen op eene opzettelijk daartoe verzonnen wijs gezamenlijk te zingen; vervolgens, zoodra de dag van het feest des konings is aangebroken , verzamelen zich al de bewoners van den Archipel te Mangaresa , en zingen daar bunnen Pcï voor , in de schaduw der broodboomen, en onder de voorzitting der ouderlingen van elk eiland. De gansche vergadering roept daarna uil, welk eiland de overwinning heeft behaald. Ziedaar de kampspelen van Jlanofareva. » Dit volk, hetwelk thans, oru de onschuld zijner zeden, door al onze zeeofficieren wordt bewonderd, is noglans hetzelfde volk, dat, voor de komst der Missionarissen , de aldaar aanlandende schepen .vijandelijk ontving, zoo als wij gehoord hebben van den ouden kommandant der Capricieuse, welke ons dienaangaande verscheidene voorvallen heeft verhaald, De bewoners waren onophoudelijk in oorlog, en maakten elkander af; zij waren raenscheneters, zoodanig, dat eens, op een bloedig gevecht tusschen twee partijen , na eene groote menigte dooden te hebben op een gestapeld, de over- winnaars, io plaats van die gesneuvelden te begraven , dezelve opaten op een groot gastmaal, hetwelk acht dagen duurde. Verscheidene grijsaards getuigen nog dal voorval , en wijzen zelfs de plaats aan , waar men de lijken had opgcsiapeld. Maar drie jaren geleden, leefde nog eene vrouw , die beide hare mannen had opg* geten, welke ten tijde van een’ hongersnood achtereen gestorven waren. Hunne zeden waren losbandig , gelijk die van al de Oceaniërs. Zij waren dusdanige dieven, dat zij elkander hunnen broüdvruchtoogst ontroofden , en dal zij zelfs de schepen poogden weg te halen , die hunne kusten aaudeden. Thans zijn hunne zeden zoo onberispelijk als die van het godsdienstigstc dorp in Frankrijk ; de dieverij , zoo diep in ’t hart van al de Oceaniërs ingeworteld , is onder ben geheel uitgeroeid. Verscheidene kapiteins van koopvaardijschepen hebben proeven hiervan genomen : eenig eiland doorgaande, lieten zij, als ware bet uit onachtzaamheid , zakdoeken of messen op den grond vallen : telkens werden hun die voorwerpen door den eersten eilander, die ze vond, eerlijk teruggebragt. Ziedaar, hoedanig dit volk door het Christendom is herschairen geworden. » Óndor hel ligcbainelijk opiigt, zijn de Mangareviürs hoog van gestalte, sterk en hijzonder welgemaakt. Zij hebben eene vooruitstekende borst ; hunne houding is buitengewoon regt. Ik beb de volgende eenigzins zonderlinge proef genomen met drie kinderen , welke ik toevalligerwijze nam : een paslood , van bunnen nek langs bunnen rug stiijkelings nedergelaten, raakte juist hunne hielen. Hun gang is statig en vol waardigheid : zoo moest de gang van Adam wezen in bet aardscb paradijs. De kleur van bun vel is gelijk die der Chiliërs: geel en bruin te zamen vermengd. Er zijn overi- gons onder hen zoo veel gelen als in het zuiden van Frankrijk : dezen zijn volkomen van dezelfde kleur als onze landlieden , wier aangezigt van de zon verbrand is. In hun wezen hebben zij geene andere kenirekken, dan ongemeen witte tanden . eventjes vooruitstekende lippen , en een’ eenigzins platten neus, cene bijzonderheid , die men toeschrijft aan de gew'oonte der moeders van, onmiddellijk na do geboorte , haren neus tegen den neus harcr kinderen te drukken; dit is in dit land de wijze van elkander te omhelzen. » De natuur heeft alles gedaan voor di’ze eilanden , die wel don bijnaam verdienen van gelukkige streken , door de aardrijkskundigen aan de landen van Oceanie gegeven. De bewoners vorramelcn op hunnen groml , bijna zonder arbeid , alles wat tot hun beslaan en tot hunne verschillende behoeften noodig is. Van hen kon de dichter zeggen : . . . . Per se dahil omnia tellus (1). » Zeer merkw'aardig is bet, dat de broodboom bijna het gansche jaar door vruchten draagt ; neven bet rijpe fruit vertoont zich reeds do bloesem van nieuwe vruchten , welke dikwijls in vier maanden tot rijpheid komen. Deze boom is zoodanig voor den menseb geschapen , dat bij op de plaatsen . waar bij woont , aan zijne deur , daar waar bij gaat en staat , bet beste aart. Hij beeft in mijn oog eenige overeenkomst met onzen plataanboom , ofschoon zijne gladde , glanzige en schoon baagdisgroene bladeren , om bunne diepe uittanding , meer naar die van den vijgenboom gelijken ; zijne vrucht, van de grootte, en de gedaante van een’ goeden speelbal , staat aan eenen steel , welke omtrent drie duimen lang is ; zij smaakt bijna gelijk de kastanje. (Ij De aarde zal alles van zrlve nerven. De inboorlingen noemen den boom Toumei en de vrucht mei. B Welk een wonderbare boom is de kokosboom! Met welke schoonheid , met welke bevalligheid heeft de natuur hem versierd ! Mei hoe vetd goede hoedanigheden heeft zij hem verrijkt , en onder boe menig opzigt heeft zij hem voor deze eilanders nuttig gemaakt. Wanneer men in zee is , op korten afstand van de kust, ziet men hem trolsch zijne kruin vcrhelfen en zwaaijen, te midden van groenende bosschen , als de koning van de hoornen dier streken. Niets kan halen bij do fraaiheid zijner lange aren van nog wassende kokosnoten. niets bij bet schoone zijner trossen van rijpe vruchten. die zoo geel zijn als do oogst onzer vcddon. De wortels van den kokosboom , die even laai als buigzaam zijn , worden gebruikt om vischfuikcn te maken. De stam levert hout op , om hutten te timmeren. Dit bout is naar builen zeer hard, ofschoon hel slechts gevormd is uit lange in de lengte loopcndc draden , van de dikte cener grove speld , die naast elkander gegroeid en door merg vereenigd zijn. De scheuten, die zich van zelven van den stam afscheiden, naar mate hij nieuwe schiet , geven eene uitmuntende brandstof. Met de einden aan een gebonden, ter lengte van meer dan honderd meters, in de zee geworpen , en door twee houtvlotten van weerskanten voortgesleept , dienen ze om de visch in de netten te jagen. Het w’eefscl , dat om de scheuten zit, waar ze met den stam verbonden zijn, wordt gebruikt om zakken. zeven en andere soortgelijke voorwerpen te maken ; hetzelve beslaat uit dikke kruisselings liggende draden, en kan , de sterkte en de digtheid der stof daargelaten , met onze linnens vergeleken worden. Wanneer men dat weefsel voor de eerste maal aan eenen kokosboom ziet, is men in den beginne gansch verwonderd over dat zonderling aanhangsel ; maar deze verwondering verandert weldra in eene diepe bewondering , als men na eene ligte beschouwing inziet, wat het oogmerk en bet doel des Scheppers hierin is geweest. Onder deze schaal bevindt zich eene laag , omtrent een’ halven duim dik, van eene vaste, melkwitte zelfstandigheid: dat is de kern der kokosnoot: zij is van een’ aangenamen smaak , en men kan er melk en vooral olie uit trekken. Geheel het hart der vrucht is \ol van een zoo helder sap, als ware het bronwater, en toch is het keurig van smaak. Van al de verkwikkende dranken, welke ik in Frankrijk geproefd heb . zou ik er geen eenen voor dezen verkiezen. Hij smaakt bijna gelijk gasachtige limonade, met een weinig melk gemengd. De grootc kokosnoten bevatten nagenoeg eene litre van dat sap. Ik houd bijzonder veel van dien drank , en bet is altijd eeno nieuwe geneugte voor mij , wanneer , op mijne wandelingen , een bewoner mij eene kokosnoot aanbiedt , die bij geopend heeft , en ik dat schoon doorschijnend vocht tusschen schelpen van albast zie ingesloten. Waarlijk , hadden de grieksche dichters het sap der kokosnoot gekend , zij zouden ,niet gezegd hebben , dat de góden alleen den nektar dronken. » De bananen, eeno mcelachlige vruclit , zeer lekker van smaak, zijn ook een kostelijk voedingsmiddel: men beeft ze bier in overvloed. De ananassen zijn zeldzamer, wijl zo eerst onlangs zijn ingevoerd ; maar wal zijn zij smakelijk, en w'al een’ zoeten geur verspreiden zij 1 Het aanraken van de vrucht is genoeg om zijne banden welriekend Ie maken ; wanneer men er op onze tafel brengt, zouden wij onzen maaltijd stellen boven de gastmalen van Europa. Deze eilanden winnen ook knol- en melige wortelgewassen, zoo als den zoeten aardappel, de taro, de piat, enz. De zee geeft rijkelijk schelpvisch en alleilei visseben, en de vischvangst is minder een werk dan een tijdverdrijf voor deze bewoners, die gecne andere bezigheid hebben. » Zij kunnen niet dezelfde goinakkelijkheid aan al hunne andere behoeften voldoen. Mei de lange bladeren van den Pandanus maken zij nelle en sierlijke bulten. Te dien einde nemen zij die bladeren dubbel en naaijen ze op lange roeden; nadat er genoeg zulke roeden aldus met bladeren bekleed zijn, worden ze vlak boven elkander op het limmerwcrk gelegd, gelijk men bij ons met de pannen doet. Die zelfde bladeren, in strookjes gescheurd, dienen om slaapmatleu te bereiden, welke zeer lenig en op ’t gevoel zachter zijn dan onze beddelakens. Ook gebruiken zij, om zich bij nacht en zelfs over dag te dekken, weefsels, tongas gehecten, die zij m'aken uit de schors van den broodboom, of van eenen heester, •pouri genaamd. Overigens groeit de katoenboom bier overal, zonder dat hij geplant wordt, even als bij ons de struiken, en levert hun een’ overvloed van zeer schoon katoen op, hetwelk de vrouwen in bare lange vrije uren spinnen, en de jongelingen weven op getouwen , die in het eiland worden gemaakt. De kokosnolenscbalen en de kalebassen dienen hun voor allerlei soort van vaatwerk. Voor ’t vuur hebben zij geen aardewerk noodig, uit hoofde van hunne manier van koken, waarvan ik hierna zal spreken. In plaats van vaatwerk, bedienen zij zich nog van groote [larelschelpen , die ontegenzeggelijk met een rijker vernis versierd zijn dan het porselein van Sèvres. liet paarlemoer, dat zij met scherpe steenen weten te snijden, dient hun bovendien om vischangels, kromme eisen, messen voor weeke zelfstandigheden, enz., te maken. Zij snijden hunne baren zeer wel met het scherp van een doorgekiiefd hamboesricl. Zij maken netten en touwen, die sterker zijn dan de onze, met de schors van den 14* hibiscus. Om te schrijven, gebruiken wij in onze school de drooge bladeren van den banaanboom in plaats van papier; en wij hebben een’ veel beteren inkt dan de uwe, die getrokken wordt uit een’ zee* worm, poulpe genaamd, welken men op de koraalbanken vischl. Om bij nacht te zien, gebruiken zij de noot van den rama, die men aan den steel van een kokosnotenblad rijgt, en daarop laat branden, waartoe men dal stokje op een horizontaal vlak plaatst. Yoor 't overige gaan zij , des noods, niet verre van bet strand, eene soort van grooten viscb vangen, aaroua genaamd, waarvan een enkele bun meer dan twintig lilres traan geven kan. » Zij koken al hunne spijzen door middel van stoom , hetwelk niet zoo kwaad is voor Wilden ; en wat nog meer verwonderen moet, is, dat'zij zich daartoe volstrekt van geen keukengereedschap bedienen. Dat (men eens een’ onzer knapste gaar- koks in ’t vlakke veld neérzette, en hem zegge : « Daar hebt gij een’ schapenbout, gij zult ons Tien met stoom gaarmaken , wijl dat het beste middel om hem zijn nat te doen behouden ; gij hebt hier, wel is waar, niets hij de hand , dan water van die bron en die dorre struiken, maar dat is genoeg om stoom te maken ; zie, dat gij het klaar Hog zal die kok het aangrijpen? » Zie hier, hoe onze Oceanicrs dat vraagstuk oplossen. Vooreerst wikkelen zij de spijzen , die zij willen koken, zoo als het deeg der broodvruchten , de visch , het varkensvlecsch , enz, in bladeren, en zorgen, dat zij elk pak toebinden; dan leggen zij, boven een in den grond gemaakt gat, een klein gewelf van stcenen aan, doorgaans langwerpig,, somtijds cirkelrond. Deze oven wordt sterk gestookt met gedroogde scheuten, of ander dun hout, tot dat de steenen gloeijend- zijn ; daarop stampen zij dat gewelf in , en werpen schielijk de verschillende pakken van spijzen op de gloeijend heete steenen; zij bedekken dien hoogen tas rondom met eene goede laag van natte bladeren , zorg dragende, (lat zij het middelpunt open laten ; zij dekken nog die laag bladeren met aarde , en gieten dan in haast met volle vaten eene massa waters op het middelste gedeelte des ovens, dat is open gelaten. Dadelijk stijgt er een dikke stoom op; men hoort van binnen een groot gebruis van 't zieden , men zou meenen , dat het een kleine vuurspuwende berg is; maar, wijl de wasem niet mag vervliegen, zoo stopt men dadelijk de opgning , waardoor men het w'ater heeft ingegoten , ook met bladeren en aarde digt. De stoom , alzoo van alle kanten opgesloten , vermurmt zachtjes de spijzen , welke hij doordringt, en men behoeft er niet meernaar om te zien , dan om ze na verloop van ecnige uren uit den oven te halen. )) Om dil verhaal te eindigen , moet ik nog gewag maken van de oprigting, welke do Overste der Missie, de P. Cypriaan , te Mangarcva heeft tot stand gehragt. Ik bedoel namelijk het klooster , ecne plaats, waar men vrijwillig en voor altijd den staat van zuiverheid beleeft , te midden van een volk , dat voor de verkondiging van het kalholijk Geloof aan de onredelijke driften den vrijen teugel gaf, en in ecne der zachtste luchtstreken op aarde. Dit kan nog heter doen beseffen , welke groole verandering de Godsdienst in de zeden dezer eilanders heeft te w'ceg gehragt. » De schepen , die Mangarcva naderen , onldckken eerst eene groole vulkanische rots, welke spits oploopt en aan het toppunt hijna loodregt is ; vervolgens ziet men dien berg zich naar onder uithreiden en eene zachtjes afhellende vlakte worden. Het is op die bergvlakte, te midden der planlaadjen van brood-, oranje- en kokoskoomen , dat het klooster gelegen is. Hetzelve bevat ongeveer zestig meisjes, die vrijwillig van het huwelijk hebben afgezien , om een’ volmaakteren staat Ie omhelzen. Echter doen zij geene belofte , en het staal haar vrij naar hare ouders terug te keercn , wanneer zij verkiezen ; maar , hetgeen bew’onderenswaardig is , zij volharden bijna altijd in dat heilig besluit ,en , sinds twaalf jaren , dat dit klooster bestaat , zijn er van al de meisjes, die hetzelve zijn ingetreden , omtrent honderd gestorven ten gevolge eener aanstekende ziekte; maar slechts weinige hebben het levend verlaten. Wat hare verdiensten nog vermeerdert, is , dat zij, door hare familie vaarwel te zeggen, een schier werkeloos leven met een leven van aanhoudenden arbeid hebben verwisseld. Al de stonden van den dag, welke zij niet toewijden aan ’t gebed en aan bare onderrigting , zijn zij bezig met spinnen , met naaijen en met den grond eigenhandig te bearbeiden. IJcl IS door hare handen, dal die bergvlakle is onlgonen , dal die boomen geplant, en de materialen aangebragl zijn , om baar klooster te bouwen. De deden , waaruit dat geestelijk gesticht bestaat, de ringmuur, de kapel, de groole werkkamer met haar schrijnwerk , de ruime slaapzaal , zoo wel aigedeeld met planken van toumcy, alsmede hare zestig bedden, elk met eene fijn gevlochten , dubbe. Ie mat bedekt, het schoolhuis voor de kleine meisjes , dat alles zou in Frankrijk de verwondering met opwekken, omdat men daar gewoon is, groole , wel gebouwde, wel gestoffeerde en wel onderhüudene buizen te zien ; maar hier gaat bewondering met verwondering gepaard, omdat men niet kan begrijpen , hoe men met zoo, geringe middelen zulke zaken heeft kunnen daarstellen. In dal klooster worden ook al de kleine meisjes van het eiland bewaard , en verwijderd van alle gevaar , door de lessen en het voorbeeld der ouderen tot de godsvrucht on de deugd opgeleid. » Wanneer men van hel kloosler den berg af<raal, ziet men op een weinig afstands, op dezelfde bergvlakte, liet kerkbof van bet eiland , welk inatig met groole en fraaije boomen , als met muren van groen, omgeven is. Op de graven beeft men bier en ginds kruisen en zerken geplaatst, die zeer wel zijn gebouwen , en op welke men opschriften gegraveerd beeft, even als in Frankrijk. De meisjes van het klooster hebben er eene afzonderlijke plaats. Op bet kerkhof is eene kapel gebouwd , waarop eene torenspits prijkt, die men van verre ontdekt, wanneer men in zee is. Om van bet kerkbof den voel des bcrgs te bereiken, volgt men een’grooten , scboonen , wel geplaveiden weg van ongeveer vijftien honderd meiers. Deze is ook een der wonderen van het eiland. Om dien aan te leggen, heeft men schier onoverkomelijke hinderpalen moeten overwinnen, men heeft afgronden moeten dempen, en aanzienlijke gedeelten gronds moeten slechten. De P. Cypriaan , welke al die werken, en nog andere zeer gewigtige, te veel om in ’t bgzonder te beschrijven, heeft doen daarstellen , zal eeuwig in de gedachtenis dier eilanders leven. Maar hij heeft meer gedaan , dan gedenkstukken van steen opgerigt; hij heeft het Geloof en de christelijke zedeleer diep in ’t hart der bewoners iugegrift, bij heeft de zuiverheid van zeden standvastig gehandhaafd, in weérwil der ligtzinnigheid en der ongeloofelijke zwakheid van het oceanisch karakter. De gemeenschap met de schepen , de nabnheid van twee brandpunten van bederf, de Markiezen en Taïti, zijn niet altijd zonder gevaar geweest; maar door zi|ne kloekmoedigheid in de gelegenheden , door wijze voorzorgen en door eene onvermoeide waakzaamheid , heeft de P. Cypriaan tot hiertoe over hel kwaad gezegevierd, en sedert zestien jaren, dat hij deze Missie bestiert, is zij altijd het voorbeeld van al de Missiën der christenwereld geweest. » Ik ben , met den diepsten eerbied , Monseigneür, Uw zeer ootmoedige en zeer onderdanige dienaar, }. L. HENRY.” Vertrek van een zevental lombardische Missio' narissen van naar Oceanié'. Het vertrek van Missionarissen is een schouwspel , waaraan de katholijken van Europa zoo gewoon zijn , dat maar eene eenvoudige naamigst aan dien dagclijkschen heldenmoed wordt toegewgd. In- dien wij van dien regel afgaan ten aanzien der schare van lombardische Missionarissen , is het omdat do nieuwe daarstelling hunner oprigting, dè diepe ellende der volken, die zij tot aandeel hebben verkozen, en de plegtigheid van hun laatst vaarwel eene uitzondering verdienen. In der daad, deze jeugdige priesters zijn de eerstelingen van hetitaliaansche seminarie der Buitenlandsche Missiën , hetwelk, in 1850, door de Bisschoppen der lombardische provincie gesticht werd. Zoodra hunne roeping, na lang m do afzondering beproefd Ie zijn, voor het apostelambt rijp was, hebben zij den Paus van Rome gebeden, dat hij aan hunnen rivcr eenen post zoude aanwijzen. want dat zij tot alle opofferingen bereid waren. De eenigste verkiezing, die zij er hebben Dijgevoegd, de eenigste wensch, waarop zij den Heiligen Vader hebben verzocht acht te willen slaan , IS geweest, dat zij naar de armste , naar de veriatenste Missie zouden worden heengezonden, naar die, waar het meest te lijden was. Dat zij in hunne liefde tot de kruisen zich geluk wenscben, want ZIJ zijn in de volheid van hun verlangen verhoord; zy gaan naar San-Christoval, in Micronesië, de PP. Maristen vervangen, die hun eenen grond zullen overgeven, welke reeds door hunne ontberingen geheiligd en met hunne graven bezaaid is. Zoo veel moeds en zelfverloochening in diejeu<T. dige Missionarissen had de levendigste belangslelliire onder hunne landgenooten opgewekt. Ook is hun vertrek voor de bevolking van Milaan eene gedenkwaardige gebeurtenis geweest. Men zal bet ons ten goede dujden, dat wij aan den Ami catholiquc, è.asblad van Milaan, eenige bijzonderheden ontleenen aangaande dit treffend afscheid , waaraan de tegenwoordigheid der Bisschoppen, stichters der oprigting, de kalme opgeruimdheid dergencn, die zich voor het heil van verafgelcgene volken opofferden, de eerbied en de vrome geestdrift der menigte, het aanzien ccner godsdienstige plegtigheid gaven. Milaan , 6 Maart 1553. » Weinige dagen geleden, was de lijding van hel aanslaand vertrek van een zevcnlal Missionarissen, onze iandgenoolen, voor ons eene gelegenheid om voor hel eerst de aandacht en hel hart onzer edelmoedige bevolking op hel nieuwe Seminarie der Builenlandsche Missiën Ic vestigen. Heden is dit verlrek geen plan of geene verwachling meer. Na ’l laatst wederzijdsch vaarwel, zijn onze apostelen van Milaan alreeds naar Lyon , Parijs en Londen op weg, om zich naar veraigelegene landen te begeven. Zij, die Dingsdag morgen, den 2 dezer, hel geluk hebben gehad de godsdienstige plegtigheid bij te wonen, welke aan dat eerst verlrek luister moest bijzelten , en die met de toegestroomde menigte bg dat laalst afscheid met aandoening en tranen zijn tegenw'oordig geweest, dezen zullen niet vragen, dat onze w'oorden, maar dat hun hart zoo treffende herinneringen schctse. Maar anderen zijn verlangend geweest, en hadden ook het regt, van zulk een treffend schouwspel getuigen te zijn, en onder dezen vooral zij, die in andere steden en in andere diocesen zich door hunne genegenheden , door hunne wenschen, door hunne gebeden, en mogclijk ook door liefdadige giften met deze heilige onderneming hebben vereenigd. Hun bieden wij alzoo dit verhaal aan, opdat zij doelen mogen in al hetgeen wij gevoeld hebben; het zij tevens een laatst huldebewijs aan de vrienden, die wij met een eeuwig vaarwel hebben begroet. » Da#gs voor licl verlrek , had men de plegtige driedaagsche oefening ler eere van den U. I’rancis- cus Xaverius gesloten. Op dien dag , beklom de priester Joseph Saliero den predikstoel van San-Calocero , en rigtte , zoo in zijnen naam als uit naam zqner Medebroeders , eenige woorden van vaarwel tot zijne medeburgers. Hij sprak met eene hartelijke welsprekendheid. Na de geloovigen te hebben bedankt, die zich met zoo veel ijver hadden verzameld , om met hen en voor hen te bidden , zeide hij , dat zij allen zich overtuigd hielden van de goddelijke roeping , en dat zij alzoo met blijdschap en vertrouwen vertrokken , om de Evangelie-leer te gaan verkondigen aan een ander volk , hctw’elk hun met naam onbekend was, maar dat hun hart reeds kende. Vervolgens het leven van den Missionaris, zijne moeijelijkheden, zijne gevaren, zijn’ kommer en zijne verlatenheid afschilderende, smeekte hij, bij den heiligen band , waarmede het geloof en de liefde de harten vereenigen , dat de hulp van de gebeden der Milanezen noch aan de Missionarissen , noch aan dat volk van broeders , dat zij aan gene zijde des Occaans hoopten te vormen, ooit zoude ontbreken. In deze hoop , voegde hg er bij , gevoelden zij minder bet smartelijke der scheiding. » Den volgenden ochlend , gingen hartroerende huisseiijke looneeleij de treffende plegtigheid vooraf, die eene talrijke volksmenigte en geestelijkheid naar de te kleine kerk van San-Calocero deed toestroomen. Men begrijpt, dat wij hier doelen op het afscheid van de familie. Het zou eene al te harde beproeving zijn geweest voor ’t hart van dengenen , die vertrok , en van dengenen , die achterbleef , indien men dit vaarwel voor het laatste oogenblik hadde bewaard. Men had te huis afscheid genomen, en de Missionarissen, in plaats van eenen vader, eene moeder, eenen broeder, onder de menigte te zoeken , die zich rondom hen schaarde, konden zich dezen verbeelden in de verborgenheid hunner woning , of aan den voet van een eenzaam altaar, bezig met eene offerande te voltrekken , waarvan God alleen verdiende getuige te zijn , gelijk Hij alleen daarvan de helooning kan wezen. Wij willen hier slechts spreken van het vaarwel van vrienden , van het afscheid van broeders , en in ’t bijzonder , van de laatste vermaningen van den Pater Overste , Vicaris van het Karthuizer-klooster te Pavia , en van die van Mgr Bamazotii , achtenswaardigen Bisschep van dit diocees. » Uet is ons niet bekend , welke woorden deze Prelaat , in zijne vaderlijke en laatste toespraak , tot zijne rondom hem geschaarde kinderen , eerstgeborenen voor de Missiën , gerigt heeft; maar wij weten , dat hij , door eene hartroerende wending , zijn herderlijk kruis van zijne borst afnemende en het overgevende aan den priester Don Paolo Reina , die in zijne hoedanigheid van apost. Prefect, de overste dezer uitgelezene schare is, lot dezen zeide : » Dit kruis zult gij , als een onderpand van ons aller gevoelens van dankbaarheid en toegenegenheid , vereeren aan den Bisschep , onder wiens jurisdictie gij u aan de vermoeijenissen van het apostelambt gaat gewennen.” < » Men was niet verwonderd , in die omstandigheid ook eenen grijsaard , in ’t kleed ocns karthuizers, het woord te zien opnemen. Deze eerbiedwaardige Pater is een grijze Missionaris, die verscheidene eilanden van Micronesië als geloofsverkondiger met zijn zweet heeft besproeid. Toen hij zijne krachten voelde te kort schieten aan zijnen ijver , voldeed hij aan eene roeping , welke aan die van Missionaris de eerste genegenheden van zijn hart betwist had , en ging in de stille kloosters der leerlingen van den H. Bruno zijne laatste jaren ver- borgen slijten. Maar zich in de eenzaamheid begevende , heeft hij de liefde voor de volken medegenomen , aan wier bekeering hij den fleur zijner jaren had loegewijd , en hij heeft nimmer opgehonden God te bidden , dat Hij hun apostelen zou zenden. Het is misschien van hem , dat de eerste gedachte komt om den ijver der lorabardisclie Missie, welke hij altijd met 3Jgr Ramazotti heeft trachten te' bevorderen en aan te moedigen , naar den kant van Oceanie heen te rigten. Het was billijk , dat die uilgediende Missionaris tegenwoordig was op den dag , waarop zoo heilige en zoo vurige wcnschen vervuld werden, en dat hij den jongen priesters , die gingen vertrekken , raadgevingen medegaf, waaraan zijne ondervinding, als jaren lang apostel in die gewesten , zoo veel waarde bijzette. » Te half tien kwam Mgr de Aartsbisschop aan; bij werd aan de kerkdeur ingchaald door den Overste en de kweekelingen van het Seminarie der Missiën , en (Iroeg de heilige Geheimen op. Gedurende het H. Misoffer , zag men de zeven Missionarissen in eencn kring rondom het altaar geschaard , als zoo vele slagtoffers, die voor de zaligheid hunner broeders zich zelven aan God opdroegen. Na de H. Mis , beklom zijne Hoogwaardigheid andermaal het altaar , en hij gaf onze zeven landgenooten het kruisbeeld , hetwelk hij eigenhandig op hunne borst hing. Dit oogenbiik was plegtig ; uit de diepe stilte , die er alsdan heerschte , merkte men , dat allen de verhevene beteekenis van dat zinnebeeld begrepen , waardoor de geheelo toekomst van den Missionaris , zijne verwachtingen en zijne kwellingen , werden- aangeduid en gezegend. De Aartsbisschop nam alsdan het woord op , en sprak gelijk zijn hart hem op een zoo indrukwekkend oogenbiik ingaf. Hij rigtte zich vooreerst tot hel volk. » Nooit , zeide bij , had bij zoo wel de waarheid gevoeld van de woorden, die hij den Heiligen Vader had hooren uilspreken : dal de maglige hand van den H. Carolus nog over de stad en het diocees van Milaan was uitgeslrekt; en ziende , welk aandeel zijne bisschoppelijke stad aan ’l werk der Missiën nam, aan dat zoo hij uitnemendheid christelijk werk , had hij reden om Ie vertrouwen , dat hel geloof er nog levendig on vruchtbaar was.” Zich eindelijk tot de Missionarissen koerende , wenschte hij zich met hen geluk over de roeping , die hun was ten deel gevallen , en over den heiligen moed , waarmede zq die opvolgden. En na hen door eene vurige vermaning en de belofte eener een wige vriendschap tot de vermoeijenissen des apostelambts te hebben aangcmoedigd , na hun te hebben gelukgewenscht , dat zij onder de Wilden van Oceatiie dat kruis gingen planten , hetwelk zij zoo even uit zijne hand ontvangen hadden , verzocht hij hen allen , dat zij hem zouden gedachtig zijn , die ook hen niet zou vergeten , als ook de broeders, van wie zij zich gingen scheiden , maar die steeds door den band van een aanhoudend gebed met hen vereenigd zouden blijven. Het woord des Kcrkvoogds is altijd plegtig , altijd gepaard met eene bijzondere zalving van den H: Geest; maar op dit oogenblik ontleende het eene nieuwe kracht aan al wat de omstandigheid treffends had , aan de zigtbare aandoening , die op het gelaat des welbeminden Herders te lezen was. «Onze Missionarissen wilden, alvorens te vertrekken, eene heilige verbindtenis aangaan in het gezigt van dat altaar, dat sedert verscheidene maanden hunne wenschen en hunne gebeden ontving, en in eene openlijke betuiging, door een’ hunner uil aller naam voorgelezen, zwoeren zij, hun leven en bun bloed te zullen (oewijden aan hel werk der Missiën, 10l hetwelk de Heer hen geroepen had , en , na de aanhiddenswaardige Drievuldigheid Ie hebben aangeroepen , na hunne onderneming onder de bijzondere bescherming der onbevlekte Maagd te hebben gesteld , beloofden zij , dien dag voor den allergelukkigste Ie zullen rekenen , waarop zij voor de bekeering der ongeloovigen hel meest zouden geleden hebben. Alsdan hief men den lofzang van den H. Geest aan. De aanwezigen vereenigden hunne stemmen met al de vurigheid der liefde, om eene aan ’l gevaar der onderneming geëvenredigde bescherming en genaden over die grootmoedige mannen af te smecken. Wie gevoelde zich alsdan niet van het verhevene dier eenparige gemoedsbeweging doordrongen ? Hoe wederstaan aan die vervoering van liefde, die alle harten in eenen wensch , in éénc hoop vereenigde ! Die hoop zal niet te leur gesteld worden. Dezelfde Geest, die alle harten denzelfden wensch ingaf, zal dien ook ongetwijfeld verhooren , en boven de wateren zwevende, gelijk in de dagen der schepping, zal Hij onze Missionarissen voorgaan, om een tot hiertoe onbekend %olk tol de lijding des vredcs voor te bereiden. Wie weet het? Misschien zou op die ongastvrije kusten eene moeder zeggen kunnen, gelijk Elisabelh, dat haar kind van blijdschap in haren schoot heeft opgesprongen, als zijnde voorbeschikt om met bet levenslicht, ook bet licht der waarheid te aanschouwen. Misschien, dat een volgens de natuur deugdzaam grijsaard zijne dagen verlengd ziet , tot de gezant Gods kome, die hem de beloften des Geloofs openbarende, zijne laatste levensstonden met het teekcn der verlossing zal troosten en zegenen. Ons hart kan zich niet niet bedriegen met onze apostelen zulke overwinningen der genade Ie vóórspellen. » Aangemoedigd door zoo veel gebeden, gesterkt door den plegtigen zegen des Aarlsbisschops, verwijderden zij zich van het altaar , na hel zingen der litanie van de allerheiligste Maagd en der op deze omstandigheid toepasselijkste psalmen. De twee Bisschoppen en de Paters van het gesticht begeleidden hen. Ziet hier de namen der zeven loinbardiscbc Missionarissen : De Hoeren Paulus Rejna, apost. Prefect; Carolus Salerio; Joannes Mazzucconi; Thimolcon Raitnondi ; Angolus Ainbrosoli; Lodewijk ïacchini , katccbisl; Josppli Corii , iij. VerscUillemle ITllsslen. MISSIE VAN DE KAAP DE GOEDE-HOOP. Diilreksel wl een brief van den h.JJ.Joannes van Cauwelaert, apost. missionaris aan de Kaap de Goede-Hoop, aan zijnen broeder , Onderpastoor in de St.-Gudula-kerk, te Brussel. Oraair-Rcynet, 89 Augustus ISSO. » Zeer GiaiEFOE Broeder, » !k heb in mijnen laatsten brief beloofd, u ecnige bijzonderheden te zullen melden aangaande ons verblijf te Graaff-Reynet, en u onze vrees en onze verwachting te zullen mededeelen omtrent de belangrijke Missie , welke ons is toevertrouwd. Het is deze belofte , die ik ga volbrengen. » . . . Den 28 Junij . heb ik eene reis gedaan 10l Softimprsel , dertig mijlen van mijne woonplaats afgelegen. Ik had bij mij ecnen Kaffer, die eene dikke deken en rcnigc levensmiddelen droeg. Den eersten dag , gingen wij langs eene rij van hooge bergen, en wij legden acht mijlen wegs af, zonder water of woning te vinden. Eindelijk komen wij bij eene ellendige bul, die de gedaante heeft van eene hooimijt, en in ’t midden, waar zich de haard bevindt, de lengte van eenen mensch hoog is. Deze bul is gemaakt van slroo en riet, en met koemest besmeerd. Eene kleine opening gelijks gronds rnoet voor deur , venster en schoorsteen dienen. Zij is de eerste en cenigste herberg, waar wij met onze afgematte leden een weinig kunnen uitrusten. Welk eene ellende I een hond in België heeft een beter verblijf en onderhoud dan deze arme Kaffers; daar is noch stoel , noch tafel , noch bed, De grond moet voor alles dienen. Een ijzeren pot, om het koorn te koken , een groote houten lepel , drie blikken kommen, een emmer en eenige schapenvellen , ziedaar geheel den inboedel van dez,e Wilden I » Do zwarte Kafferin , met haar schapenvel omgord, was alleen te huis met hare twee jonge kinderen en eenige honden, dii'hier, nog meer dan elders, de vrienden der armen zijn. Zij nam haren emmer , liep haastig weg, en kwam na een oogenblik terun' met water, om onzen smachtenden dorst te Icsschen. Ik heb dat water met smaak gedronken , ofschoon het modderig was. Wij moesten in dat el!endi<v kot vernachten. Er was geen middel om een ander nachtverblijf te vinden. Evenwel , doodmoede en den rook niet kunnende verdragen , die de hut vervulde, wikkelde ik mij in mijne dikke deken, en ik sliep onder don blooten hemel, naast ons hotel. »De man kwam tamelijk laat te huis, vergezeld van twee andere Kaffers, die zich naar Graaff-Reynet begaven , en wien bij de gastvrijheid had aangeboden. Zoo doende waren wij met acht personen in die kleine hut I » Ons avondmaal was niet zeer versterkend. Het koren van Kafferland, hetwelk zeer slecht is, zonder zout of eenige andere toebereiding gekookt, een» voudig gelijk men het in Belgie den paarden geeft, maakt, hel gansche jaar door, geheel de spijs dezer arme Afrikaners uit ; en dat was ook de kost, welken de Kafferin ons in hare blikken kommen opbragt. »De Kaffers , die nien op de grenzen van Ka-Itrland aantrefi, werken in kraels (dorpenV waar XXIV. DEJiL. N.° 143. '1 J ’ 15 zij jaarlijks, behalve overblgfsels van spijzen en kleêren . een zeker getal schapen of geiten voor loon krijgen. Gelukt het hun een klein fortuin te vergaren , dan vertrekken zij terstond ,om zich diep in de onmeetbare wouden van Kaö’erland te gaan nederzetten. )) Na het avondeten , schaarde men zich rondom den haard. Ik nam deze gelegenheid waar, om deze verschovelingen van het menschdom eenige woorden van zaligheid toe te spreken. Ik sprak hun over God en hunne eeuwige bestemming. reisgezel diende tot taalman Uien boorde mij met nieuwsgierigheid aan. De twee Graaff-Reynetters beloofden , dat zij mij met hunne vrouwen en kinderen zouden komen bezoeken. De waard en de waardin toonden geen mindere bereidwilligheid; zij ook wilden zich laten onderwijzen ; doch wat vermogt ik voor die ongelukkigen , wier taal ik niet verstond, en die ik dep volgenden dag reeds moest verlaten, om hen nooit weder te zien. I) Eindelijk wordt het slaapfijd. ieder wikkelt zich in zijn schapenvel, steekt de voeten naar den haard, waar den gebeden nacht een vuur brandt, en slaapt zoo goed en zoo dra hij kan. Den volgenden dag, voor zonsopgang , verdeel ik een der brooden, die ik had medegenomen , en wij begeven ons weder op weg. » Zoo stijf als eene plank , sleep ik mij eerder voort, dan ik ga. Maar na een half uur herneem ik mijn’ gewonen gang, en wij leggen dien dag twaalf mijlen af- Dit komt, omdat de weg gemakkelijker is, en de vermoeide reizigers er water genoeg vinden. Tegen den avond komen wij aan de Blyrivier, waar een bollaudsch planter ons van harte een zeer versterkend onthaal aanbiedt. » Helaas 1 altijd scheidingen 1 De E. 11. Dubois heeft ons den 10 Mei verlaten ; de E. H. Hoende- vangers is den 9 Julij naar Grahani ’s Town vertrokken , eö zie, naauwelijks ben ik weder in mijne pastorij, of de E. H. Desany verwijdert zich op zijne beurt. Wij waren zoo wel te zamon ! allen aan een’ en denzelfden leefregel gebonden , zagen wij onze dageti zonder een wolkje voorbijvliegen ; wij gevoelden ter naauwer nood , dat wij in een vreemd land , te midden der ongeloovigen on Wilden waren. Elk bad zijne bozigbedon, alb’s geschiedde op bet luiden der klok , en terwyl onze medeburgers , door de protestanten misleid , bunnen Schepper vergaten , hadden wij dagelijks bet heilig Misoffer, de gemeenschappelijke meditatie en de andere godvruchtige oefeningen, die men in de kloosters vindt. Nu zijn voortaan onze beste vrienden zestig mijlen van hier, en wij, mijne zuster Maria-Theresia en ik , wij zullen alleen in ’t midden dezer wildernis blijven I Wij mogen wel Ie weenen , maar... dat Gods wil geschiede , dat zijn heilige naarn gezegend zij. Welhaast zal Hij ons in den hemel vereenigen, en ons voor onze scheiding beloonen. » Bid voor ons allen. Vaarwel, allerliefslc broeder. U gansdi toegenegen , J. VAN j apost. tViss'' APOST. VICARIAAT VAN ZUIDELIJK TONG-lillSG. Ihilrehsel vit een brief van Mgr Mcisson, Bisschep van Laianda , aan den E. U. Firbach. Song-Ooni , den «O Febrnarij fISAf. » Hel is ons heden geuirikkclijk , ons aan geheel de vurigheid van onzen ijver over te geven , en 'dank zij God, onze pogingen zijn niet vruchteloos. Onze geestelijkheid groeit aan, en de lijst der toegediende Sacramenten is zeer aanzienlijk. Voor de vervolging, beliep bel getal der jaarlijkschc biechten, over geheel westelijk Ïong-King , zelden meer dan honderd vijftig duizend ; dat der doopsels van grooteren ging gewoonlijk tot drie of vier honderd , en dat der heidenscbe kinderen, die in bet uiterste gedoopt waren, tot duizend. Nu , in ISbO, is in dat zelfde westelijk Tong-King , dat tegenwoordig in twee Vicariaten verdeeld is, het cijfer der biechten tot drie honderd vier en veertig duizend geklommen , dat der doopsels van grooteren tot vijftien honderd , eu dat der heidenscbe kinderen , die in het sterfuur gedoopt zijn , tot twaalf duizend zeven honderd negen en zestig. Ik vermeen , dat bet in de andere apost. Vicariaten naar evenredigheid hetzelfde moet wezen ; wij hebben deze vruchten te danken aan bet bloed onzer martelaren en aan de gebeden , welke de geloovigen van Europa voor ons ten hemel stieren. » Dc builengewone rust, die wij geniclen , zijn wij vnrsciiuidlgd aan den gouverneur generaal der provincie. In plaats van zijnen tijd te verspillen met ons te vervolgen , is deze beambte slechts wakker tot verligling van zijn volk ,en de diensten , welke bij zijnen onderboorigen bewezen beeft , met de belastingen en dc publieke werken de helft te verminderen , zijn niet Ie waardeeren. Dat God bom hiervoor met de gave des Gcloofs beloone. Overigens gaan zijne verdraagzaamheid en langmoedigiieid soms te ver ; want hij vergenoegt zicli met aan de roevers , die hem in bandon worden geleverd, eene goede vermaning te geven, en, nadat hij ben beterschap heeft doen, beloven , stelt hij ben in vrijheid. Zulke belofte kost hun weinig: het kwam er slechts op aan, dat zij dezelve hielden. Het volgende moet nog meer hevreemden. Op zekeren keer ontving hij last van den koning , om eenen reeds lang veroordeelen roover, wiens vonnis verschoven was geworden , (er dood te brengen. In plaats van te gehoorzamen , stelde hij den gevangene terstond op vrije voeten, om reden dat, aaogezien zijne straf langer dan den bij de wet bepaalden tijd was uitgesteld , hij regt op volle kwijtschelding had. Een ander mandarijn zou aldus tegen de be»elen van den vorst niet hebben durven handelen; dit is een nieuw hewijs van het gezag en van den invloed dezes ambtenaars. » In een’ mijner laatste brieven , sprak ik u van (Ie tijgers, die onze gewesten onveilig maken, en ik zeide onder andere, dat die wilde dieren alle jaar in ’t koningrijk ten minste duizend personen verslinden. Gij hebt dat cijfer wis«overdreven gevonden , echter geloof ik, dat het naauwelijks groot genoeg is. Gij moet weten , dat de W’ouden van Ïoiig-King en Cochinchina eene streek van meer dan vier honderd mijlen van het zuiden naar het noorden beslaan , en dat ze zich in de breedte , die verschillend is , soms verder dan veertig mijlen van hot oosten naar het westen uitstrekken. Daar, in die wouden , speelt de tijger den baas , en het is van daar ook , dat hij somwijlen in de omliggende dorpen komt stroopen. Weleer loofde het bestuur eene premie uit van dertig francs aan al wie de noren en den staart van een’ tijger aanbragt. Doch i\lin-iVJenh , verfoeijenswaardiger gedachtenis , oordeelde , dat zulks te veel was , en liij trok die belooning in. Ook zoeken er thans weinigen twist met dien vijand. Wal meer is, de heidenen verecren hem als eene kwaaddoende godheid. Van 15* hem sprekende, heeten zij hem nooit anders dan Ong [mijnheer of groole Vader). Allen verbeelden zich , dat bij niet zou nalaten wraak te nemen , indien zij zich veroorloofden met oneerbiedige woorden van hem te spreken. Zij balen zelfs eene menigte van voorbeelden aan , om te bewijzen , dat de tijger zeer wel degenen kent, die van zijnen aard kwaad hebben gezegd . of die hem strikken hebben zoeken te spannen. Tot ongeluk van dit bijgeloovig volk , ziet men niet, dat hij meer diegenen spaart, welke hem allen eerbied betonnen. » Onlangs, tijdens mijne reize op de annamielschc gebergten, kwamen de inlandsche priesters, die mijne leerlingen in de godgeleerdheid geweest "zijn, mij ter gelegenheid van het nieuwjaar een bezoek geven. Behalve de geschenken , die zij gewoon zijn in die omstandigheid aan te bieden , wilden zij mij eene plegtigere- getuigenis geven van de liefde en hoogachting , die zij mij loedragen , door mij iets bijzonders te vereeren. Maar gij zoudt nimmer raden welke zonderlinge huldeblijk ik van mijne kweekelingen ontving. Na zaraen overlegd te hebben , vonden zij goed , mij 'eene doodkist aan te bieden , terwijl zij mij deden opmerken , dat ik oud begon te worden , en dat zij nimmer eene schoonere gelegenheid zouden vinden, om mij dat onmisbare stuk te bezorgen. Zij vergaten niet mij opmerkzaam te maken op de kostbaarheid van het houten op de schoonheid van het werk. Alzoo kan ik nu gerust sterven : mijne doodkist is klaar. I) Dil büvreemdt u , niet waar ? maar voor oruc priesiers en onze christenen is er op de wereld niets zoo eenvoudig. Weinigen zijn er , die vijftig jaren oud zijn , of zij hebben bunne doodkist gemaakt slaan. Hoe menigmaal is het mij gebeurd , dat ik de voor eene begrafenis gerecdc planken tot bed of tot schrijftafel had. Zeer dikwijls vcreenigen zich de kinderen van gegoede familien, om vader en moeder eene doodkist aan te bieden. De leerlingen doen hetzelfde ten opzigte hunner meesters. Dit is een der grootste blijken van kinderlijke liefde. Op zulken dag IS het een groot feest, tot hetwelk al de vrienden worden uitgenoodigd.
| 4,169 |
MMCMC01:000002763_59
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,840 |
The American masonic register and literary companion being a periodical journal, devoted to masonry, arts and sciences, sketches of character, biography, manners and customs, popular tales, miscellany, poetry, literary and general intelligence, etc. etc.
| null |
English
|
Spoken
| 8,143 | 14,683 |
X^^F^UOW "" 'hr°Wn ,„rTtt "77 °ff ^«^PosTd the bi» " *P"brir«r»S«" ±k-£»a ">» i-" s™" ;™rr-.A d"w~' —■■ » "" ^ 2<Ii ► f~'e; - •>»— .i»»—»,,« T«w=ns==rsr^*=a. oo,. I jlllinai», bas joined tbc Mormon», ' '' Mr. Eclilor—There is scarcely any thing more detrading lo liumnnity than tlie unnatural mode practised hy many parents of bringing and forcing up merk ciiIldren to exhibit a precocity of what they ridiculously call "Talent" or "Genius" upon the public stage. Children are thrustupon the gaze of thousands of idle-spectators—girls (especially, if ihey are likely to be handsomel are suhiect to the rude ribaldrv and jest of the licentious, and it is more than probable iney win imoine s.ime 01 ine prorngate nauits 01 meir associaies. The child is often coinpletely spoiled fnr any of the domeslic relations of life by fulsome adnla tionsVhieh are (too oftc.*n) onlv obtained by the nros ttation of every moral virtue, and of every vn'uable ac- quirement as a social and uselul memoer of the com„■.... a ... . .... sr 11111 ij i Ljr • rnir,.ii; iu i uuin> Énteiliiscitce. the vessel sank. They were picked up, without ptovisions or water, by the Sylph'foi Haver, and landed at Bermuda. Firc. at ilrlr.ans. — A rlrsiriiriivp frp tirnU nul on the eveuing of the 18th. in the large storage sheds in magazine street, near St. tatrick s ca ure tl, l.nown Ptnn's \*.ird, which, witli iheir can.ents, were entirely consumed. Uetween 2 and 3U0 bales of cotton, 500 hogsheads of tobacco, and a considerable quantity «f sugar, were destroyed. The loss caui:ot fait short of 50 or-$60,000. A Sister Killed hy a ISrother.—On the night of •fSunday week, at Newark, Oliio, Mrs. Ketchuin, «iaughter nfMr. Kdward Thomas, was instantly killed by the aecidenlal uischarge of a gun in the hands of l, n rm. i ". r i' ..... i uiuiucr, «jwii11 ij. ïnumas a mu oi lourteen. lhe lamily iliad jiist finished supper, and were sittinu about #l.« »..m« .„1 1 . i..j i j .i i °. mv muic. "urn uit- j*11j «iiserveu ine gun ;uicl took it down from the place where it htjng out of curiositv, and wli-ile ^xamining it, the instrument wem nlf, and fihot his sister through the head, producing instant «iU uu. Inlerruptinn to Justice.—few weeks ago, says the New Orleans Adver^ser, the court was to sit in Helena to illd.irmpnui fn fVir» lianL-a wVii/tU hi/1 " j —j-. 'v "■««•li nou aucu extensively, but the people met, closed the door of ihp pnnrl linnen nnrl *- „ f,. J „ ,1 ™ 1 „ : . 1 " i <iiki iciuscu ui iiuuiii eiiuer juage* jury or sheriff. The judge was about to hold the court in another building but soon learned that the sheriff had resigned, and no court could be held. Mysterious.— fhe citizens of our neighboring village Bath. h ave >vithin a dav nt tivn tipon ili.™,.,, ?, siderable exritcment from having heard cries, exhibi• ini great lemr, prttceed from thp woods in the vicin"v. A well dressed man. of great size. has recentlv been seen loiterine adnut the tiilU. WIiph !•.,,=» „„„„ he was nearlv divested of .clothing. Our informant savs the cries were so loud as to be heard audibly for mil»s around.. AUTHORISED AGENTS. The follovring Brethren have kindly ofiered lo act as Agents for ihe American Masonic Register. They are duly authorised to receive subscripiions and monies on its account. Major Chïlds, in his official report of Wild Cat's capture, gives the iöllowing inlunnatjon, which is pr.jbable enough : Fhe present is an lonest hour with .loe, and he assutes me that the Indiins generally have no idea ol coming in for emigration. Their " talks" with me have been one continucd tissue of falsehocd a,,<(l deceii tor the puipose of obtaining supplies of every kmd, and t • put me offmy guard. Suiade,—A very singular case of suicide occurred on Mondav last on Vine streel. A man by the name of Dides, or as he was called Tilu.",«a saddler by trade laboring undertne ital derangeinent,proci;r-d a sinall brass ll,"u™ 11 piects ol anold (rie, aiined it ai his brenst and with a coal offire touched it oti'. One . .1. 1Y' .. 1 ^ w. IUC a.uj;» ujok enect in lus tieart and killed him in- ne nauoeen in the habit for several mo.uh ^ S.eilm2 ireqently intoxieated. AIthou»h his »rc«a lu me room at the tune, she could aot nre- V'Jïlt tnis linfrirt Iin ifo /~1- „ D 1 «nnii V^inu M a r r i e d. On Mondav evpnin». hv ihn T i>j -n- 0 , ri> %«. J ytKtm Kobert Liolrnes, to MissArrietta Van Rp nael'jor nll «f ... ^ , (I I I yj ( tliis citv. Ves erdav afternnon 2flth hviho Roo T i r< .. j , n ' - * url""C' UDV- ellol Bedford, Mr. Fie lerick Sclimidt ofNew Vork to to Miss Joanna Sleeser all of this city. " At West Trov. on the 97ih inar hl. .!,« t*... n*. « — uit lvcv. 1*1 r. Oueene. Mr. Franeis M nrrav .of M ioo-»,. i ... ^ , ' "■ " ivciisaciacr coiinty, to Miss Sarah Ann D"_yle of this city. In Kortrivlit. rn M V «.. • 1-. „ r\o i ■ . t • I r* n» \m ' U ' lMC ",SU "V the Rev. Mr. MeCanlv. Mr Wm iv» «r a ik. / i\t...... t(' ...« .udr)», tj«.u«uier or tienry Marshall, M. D. of' llic hm i1ici piiluc. Jn New Vork', on the 23d nfJune, hy the Rev Mr Paten, Mr. Willia.n W. Beach, of Canaan Vt.' to Miss Sarah Shaft. of Saratoga Snrings. Wm. Boardman 33 Joues st N. Y, Tallmadtre Fairchild Cnv^apliJr Joel D. Smith Castleton James Teft Coeymaas Stephen T. Leggett Troy S. D SmUh Jn^nK RlarLh.irn Jehn S. Weed West Ureeaneld t.benezer Mn Uatavia Biannliard Power* CowUvüIa James Caranagh Watertown Myron L. Burrell Lockport 0' R Vary Porodino E W Northrop Le Roy Samuel Grarpq Anhnrn A P Pfistor TturalnnQQ Alot,a«,o Charles Steinagel Cincinnatti, Ohio Wm D Johnson, Lagrange, Tenn. Sanders Shanks Shell»Tille. Ky Isaac Cromie Louisville Ky A C Smith Mnnt.» vt:.l J H M'AIahon Memphis Tenn limo4 A mïlk » l\t„u:i- C* L Conp ir Sovannok A C Davis Portsraouth Ohio D M 8heffield Tallahsssee A S Pfister ColumTjus Miss Jacob Nichols Wellsburgh Va * Richard B Dallam St Louis Mo H Cnimon T.ihfirlir VI „ George Fisher Houston Texa» ixugnes i aris ivy Dr J A Whctstone Washincton Ala Levvis S n#>]pnla!n "XA/l, ^„I: ir_ " Iicciiuj; va Rp» Pcvlnri P Qmi'lk .ij. - - . j - . .uiui, iviuiiiiceiio li Smith, Steubenxjille, Ohio jJoseph Cable, Carrollton Ohio. |E B Sha\\r, Hudscn D I E D iïlorc li rrrerr.—Ono rxt «• ^ li.irtucipiiia poiice omcera on I hursday had occasion to visit the house No. .>.> A linnnrl sirppr i .. . ■ ^ k --- . ,w,uF.Cu uy a nurnoer ot families, . mong which was tlrat ol a man named Alex. Kelly, w.iom the offieer intended tn nrrocf k 1. _r.? „ , """ mi'J just aisii trom the fll ' ?[.her Uï° on the ".....UB same loutlisome disease in its " J neplorable picture present- .d to lus sighl was the mother of the three children ^impcd.1)0,1 fl°0r dTUnk' Th® fiUher h:1<i de- ~Jhe ,S''nnisfl b,i2 Frederick, of 7 ■ JOiiug, Porto Rico, lat. 29. Inn. fil u, '"eiannn hVat hT"'' S° s,,ddenly- ^at thé crew, u number, had just timp to take to the boat as On S' nday afternoon, M tihew Garrittv, a^ed 37 On Tuesdiiy aflernoon. Win. H»riry, sbn of Win! and Aileline Brown, nged I I months. At New Windsor. the 221 inst. of consumption, Mrs. Liicv Ann Smith. a?ed 24 v#-nro r» o j "iioui uiciVCV J. O. Smith. On the 27ih inst.. ir> T rnv. JVTra ltolan a j ner, relict of Asa Gnrdner, Esq , in the 61st year of her age.« In Newburgh, on 26th inst. James Sexon. awed on ve^n. At Masillon. Ohio. on fhp 99<\ 'mat M „r r i'J'tl » l*MC UI joiin rwoodgoort. estj., ol Mobile. Ala. 1 . Ct . _ _. nt oiraiosa ftprings, 27th inst. George W. Clarke printer, aeed 30 vears. In Chailesfown. Mass., Silas Slicknev jr. 35. In Wohum, Mass , very suddenly, Wyman Richardson, e?q. lil, Mr. Richardson wasapparently well at noon of 22d, an died the sama evoning. He was a graduale of Harvard college, and a highly respectcd mp'ïibor of thp b;ir of Middlesf-x. In Cambridgeport, Mass. Lois Green,"widow of the late John Green, 83. Fn Acton, Mass. J. VVliite, a ?o!»iier of the revoïution, 81. In Abington, Mass., Lydia, wife of the late Capt. Gornelius Durhain, 83. Deatlis in Boston, last week. 27. In New Vork, 28th inst., Mrs. Jane Thompson, 88 vears ' On the 2t5th inst., Mrs. Margaret, wife of Cvrus P Alger, 34 yi.ars. On 25ih inst,, Mr. Wm W. Creemer, 43 years. On 28fh of anonlexv. !\r-ït-w n1t.i_ rn , 1 J 1 J nnon-iuu, «ut: ui joon 1 aylor, 40 years. On 27lh inst.. Mrs. Marv iv'.r.. o , -c —j* laiuiii ouiacH, 76 years. On 2f>lh inst., Mrs. Marcrnrpr «ïfn «po 25 years. —"S"er- On 2Gth inst., of consnmmion. M4,«,.nai,i -oo years. 1 ' PEOPLli'S LINE STEAM BOATS. FOR NEW YORK FOR I841-DAILY NIGHT LINPASSAGE $1 Thr pul. IC arp 1 nfnrmuJ ili it ,1...! I , , «iuiuig me pasi winter ex- tensiye aleiraiion^have been made in the People's Line bv sub- '4>lllirintr th»» tm.»rtk A m l r i#u„ ,1. TT. '|. . ■ ° * - " ■" •» ui uiu uuca, ana by ad- fUn r inereto the Sou b Arnenca, asplendid new boaf now builJine in New York, and which will be ready to take her p'ace in tho luie on the open n^ of itavigaiion The Line will ihen consis-t of <ne li. dfcbl K ii and the NORTH ^nd SOUTH A.V1 ERICA h-ee of the m »st snlendid su am hnn s evi«r nm iV.^ n ver, and will cotnou tioe and continue to run for thp mnvrvnnJ ot passen^'ers-and liuh» frei«ht bet ^ e.en Nc-w York and Albanv and inlerin«tliaf h n'n -^s. diii-iiiir tIip «.im',,.» . _ . ' m. c, v.'/.H.i.s^mw.i ui nav'ga'ion. ine above Sieamboa's ar^ not surpasst-d in point ol &peed by anv boats m any countrv, nor , qualled in oxtent and elegancc ofaccotn.nodation, and gen^ral adip»edness to he business in which »hey are eniraaed. 'J he ow er.s of the line are practicalsteamboit rnr^anrt their personal attention, with the advantage of ^fieen years expèrience in the business will bc<!evoted to the mana^em-nt of his m-w «uu r ri^e, <;o necesfiary for the accommoda.Toil ; : "V- —— j i L » . a'"' wuheon- fi 'ence to a discerning and hbcral public for patronage and sudport. F On^ of the abovr Stenmlïoats -.vill leave Albanv fjr New Yorl,d i i'v, at 5 'cl ck P. (VI. P.ir tnriher nnrltnnlorc nnnlin tkn _ i. fr , ■.«»'t"j ^aj.iains on Board or at the orhee on the doek. t.. NEW ESG'jAND TAVEItS REllf.ïm THE Siibscribcr r. s,)«i;ifully inform^i his fi !e ïds. customers ntul I ll> f rf*vpllirm Ktihlio iriinnmlln . I. _ . 1.1 . ^ ' . . , , . • ■;"* f»""" Mitti Iie nas removen l on lus o d si and, nirn- doirs below. «»n ihe same side^of the street, to ■ 1.—* AT , r.r , . »«—»■ 1 as ine iVatior- al Ho e . No. l§9 Parket ^treel, and lor a number of years na-'t o-cnpied by Mrs- Crosby as a Boarding House. His rea3orsfor removing are, that he ean better aceommodafe his cu,stomers nrd , r ' . • r• i " u on in.eir part. Tfje li >use is fourstoiies high, wnh a proportiouate deprh. It is divided ...... ... .. .,au,.v I a.cu.aied for lannlies.— Men of busines?, or pi-rsons travelling f.»r pleasure. traveüers hv o v«..-ab', «M» nu ,«« New üngland well adtt ;°.,he,r. «iccommodauon i beu.g within five or ten minute.s ..... mmiH MAty or seventy rods ofthrco sfeamhoat landings. Breakfast will always be prepared everv m;»rning during '.he season of navieation, at 6 o'clock, for those v v i a i i i i l ' uu',Tk morning boat for N - w York. Also, one at 7oclock. An excellent stablc is'al«o at •atched to the honsf, andovory c mveaience for those travellinwith their teams- &c. The ^ubsenber embnees the present on" porrunity to return his sineere thanks to those who have so liber^ :» li/ ti:»fnini7oil fiim ut l.io aM ctinrl .n.1 _ ru -;. . anu ^qiic isacontinuanceof t^ur favorsat tbc ne«- one. IIis „ij nu,lom rs and Ibe publir i?enprnllv am rftsnopffiiJli/ invitpJ tn muni.;... n 11 ■ , ' t ,/•' j ' ,i • , • J : """ a ana ne pledges b'm^elf 10 do all ,n lus power lo „lake ih«r May while at his honSo hnth nn/l aarno-lh u lil.. t.,~ :il l. , ' ' Itim« »>iu ue as tney have aU ways been, viz. single meals ^5 cents lodgtng 121-2 cents. j-1" a.w.siarks ro THE MASONIC FRATEKNITY—We firn Ho.cii-11113 Of Ara wion r • . , v • l h ou'"c 01 ine -ttiasonic tal inf. of nnr hre'hre" which at present a .pearB to lie huried among the r \i u 7 my rWBNl-t-five dollars for the best origmal essay on the * ui.j eet ol Masonry—for the stc, rinil hpsl. Iwn #-l»»tran I u rnirr-ivcrl IM .. ir» . . . ' . .. , i'^sit-ranü ito'ai Arch Aprons- on Satin, superboy got up together .vi,h handsnmely engravVd dipl .nas of the Master and R A D. Rrees. Por the tbird best, . 1 r;, t> rp iwi,i.mcr so long as we söall have any controlof Ihe Essay must not he loss than ten p ges oford.narv r„olRcapvand it ,s de<irable .hal the wnter shonld not exceed hfteen mi J, pages. Toe »n-„ , hoosu his „«« m, thod .1 presenting his subject, in stich attrao.iye, useful and practu-al shape, as wiil be of interes tto the f aternvy. The manuscripts v, i 1 rif1 snhmitlixi t>> lui/\ .......... ■ ■ < , .. n «no imnartiai nretnren. JKae » •. «^cumpaiiied witn tne namt* and regwence of the writer, wi uten in su li mannier as 'o be dciiciv-u from the Copy : an<l no person shall he privy to stich name oi»rselves. A!1 such manuscript» coming to up, whet'ier bv mail i>r otherwise, nutst he free of charge Tha MSS. r ceived. v/ili h* our proper tv, and such <»( t.h«m n« mnu h.. o.\nr; "... i .u.. . r ».i • _ , r ' " " wvi-i.y ui |MiiNiuH<tuii, win nave ine uame of the wnter added, nnless he shaU ♦ x-r ss a wi.sh to tha '•ontrarv, which will be hon rably observed. The timo focreceivmg surh Essays wil! he imtiï the FOIIRT.'I OF ATTGUST , auuresscii 10 /\nieriuun ma-ome Kegi«ter, Albany. .k «r ; CACliailEP, W (,Öi«e US. Jï iney will euher copy the bove, cr noti£*e the fti^Xaoce ot it. pQ pTD v. 1'h.e corse of many a iiation's pride; Ere the dawnins of rworn^ un.loubted light, The wea.th of enipires strews ilie grunnd, Isthêflame of lile so fickle aud wan r ' - And o'er their lelies molliters ride. That flitsronlid our steds till tlteirstrength is goae MARGRE l1 DAV1DSON. q-|le slars sl)P(j (fnwn their • nlv gleams, O man ! hold thee on the courige of snul — lnto the chambers nl'ihedeep. . Through thestormy shades ol ttiv earthW way. The following beautifnl and touching lines were And cast their tvet fhckeiirf* beams, And the billows of cloud that around ihee roll written by Miss Margaret JÜavidson, of Saratoga. a On him who li< s in nreamless sleep ; Shall sleep in the light af a wmidrous day short linie before her ilealh. Alter she had been in- His liair,' like binning Ihreads ol gold, Wheie h II and heaven shall leave thee (Vee, formed that :i consnltation of physicians had pronounc- Getilly around his lorehead waves, Tu the umverse bf destiny; ed her case to be hopeless, and that she could nol live ^Arid gems. and pearls. and wealtb uutold, mucli longcr, her mother one day siiting by lier side. The fluor around his bo 'y paves. This world is the nurse ol all we know, took her trembling wasled hand, and said lo her in a _ ... . , , This world is riie irolher of all we l'eel, low, half-stifled voice, "Uh Maggy ! shall L never have ' " S ! Ss n,"ir ' elll1S »rin, And the coming deaih is a fearful blow another l.ne penned by this dear hand ?" ai'""!"" !" r" "ra pa , To a hrnm.iineiiiaimpassèd witli nerven ófsteel; "Yes, dearest mothet," was .he reply. "yes. you Above lum Mdesthe how mg siorm, When .11 that we know, or s«,e, shall have another and in a day or so. she hamled ,r| '"'lse sülli' 1 1 " 1 ' c' '. Shall pass l.kean unreal mystfery. to her mother the following stanzas, the last she ever f'at "*»' "nce bu"'et,> wr . Ara-us Cei 111 n' °U°y lo P'J,y» 1 he seeret things ot the grave are there, ë ' Tho*e sigkitless eyés are now ujMurned Wh'ere all hut this frame shall surely be, -1 ° where his soul lias wiuged lts way. Though the fi.ie-wtonirht eye au I the wondrousear Oh mother ! vvould the power were mine, Tbe springs ofocean rise and ftow, . '»»»*' «"» '"«• »" »"«" * «<•« '1 o wake the si tams .hou lov s, to heat;; ,« » |)t,| „f sl-atte,ed sems, f11 l1"" 13 1,1111 ;l11 «»■" 's And bieathe each irembhng new-born thonght, A|1(, „f „ |llB cavea „t (iceuil „Iovv, boumlless realm ol u. ending change. \Vithin ttiv tundlv hst mug ear, . , ♦ , , . ö As when in davs oi'healih and ijlee, P ' N \ *. eins• i. Who tellei.li a ta'e o m neakins; deaih? My hope» and fancies waudered free ! ' s 1 I""" "l1 'J Who hlieib the v.il nl w tat is to ci;in •? ' ^ r," sl'"" 'S ? Who painteth thesha.lo.vs that are beneath ■But mother no» a »hade hatli past ! w'll,!,e st,tl has passeil away, The wiile-wiiidmg caves of the peopleti tomb ? Athwart tny bri^htesl visions here ; ' u: ,e~u"ls 'he dead . Or iiuliflh the hopes ol w at shall be A clotul of darkest gloom bas wra'pt '— —' W' t i the l'ears and ihe lave for that we see ? The tetnnant of uiy brief career! Fr im hu N.» York S gnal , No song—no echo can I win— TUF niMRI fc'R » « it'H'P The sparkling faunt ha.h dried withm ! 1 y (" VMÜ"UK 6 U k- CAUVSDaA O» COMMÜMICATIONS. Dirk is the night! Hew darli! No licht !No fin ! j acii M0NTI1. The torch of earthly hope burns dim, 1,'oM on ihe hi arth the last fairit sparks expire ! And fancy spreads her wing no more; • Hliiveiiug >he watrhes liy the cradel side, name. place. time. And oh ! Iinw vain and trivial seem For him who pledged her love—last year a brille ! Pemple B'.ncamjimenl, Albanv ad Krijay hm i .1. . i i l r femptc K A. Ct.aptsr, Albany 1 uejctay T he pleasures lila I pnzed before. .t . , <01:, i,:4 ('..ntstfn ' No ' "ti^ n-ist 'tis trnnp ' louut Vernou Loilge Albany ' = t . 3j ïhurjday. jNly soul with rtemblitlg steps and slow ... ^ ' rI .. ' j , ' ', S0ne • i'enple Lodge, Albany lat X 3d Tii'-niay. Is siruggling 0.1 through doubt and strife: I .«k^tiek ! How wea..ly the t.me crawN „n ! Ohimayit prove as time rolls on, Why shonld he leave me ihus ? He onre was kind ^ The patiiway to eternal life ! And I Jeheved iWOUld last iiow m.id . how biiod . .reniugstar Lodge, WestTroy 2ud Sc 4th VVednesday, . T> . 1 .. • t» 1 m- f . 'liocntx Lodf'e, L;iusimiburg lat 31 Thursday. rrir i _ \ r _ , IvPSt tuPP U1V n»U)P . I\.f,<»t on I 1^ huneer S cry >hve Brancli Brthanv üe '• Ut WedueiBay. 7hen when my cares anr fears are o er, sjippp—for ihere is no fond ! the fonnt i.q dry ' i«neiee Encampment. t ock^ortNia. inJ Thursday llliTthatho™ U&tem earth— ^ ^ w"'"r]'"!s Wh"'if. , . !• i i i • -i 1 ' heart nuist break .-—Anti thou— ' i he clock strike.1 vheeh -g v ncampment ■' ist Sjturiav. Twas hut to told her wings in heaven, one » .Vashi 1Rton Cound, a ü Moaiavev omoatis To \vli,isper of lire stjul's ncw birth, " r J ' 'c' ^°^se Utica, la-»t 'i'hursday. Of Sinn.rs saved, of sins forgiven : Hush ! 'Tis the dire box ! Yes. he's there- heV " SS?' When mme are washed in teats away, por this. for this h« lea.es me lo despair ! fwhat ?1 '°antJL°?t , i ?' *«>*V 1 hen shall my spirit swell my lay ! I.eayes Love. leaves truth—his wile ! his loveJ Foi iTn^Soióm 'ndo jl'vióa'd'iy' When God shall guide my soul above, The wanlon's smile. the villain aud the sol! 'ÜZ'Üfë' do «"mlrA, With the soft cords of heavenlv l-ivk,— Vet l il not curse him. N lis all in vain ! Jjk f**1»8. . ist an i 3d ïhunday When the vain rares of e: r h depart, 'Tis long to wait hut sme he il gain ! _ kmphU Ohap'.rf MemnUs Tren ! 3d Mo!!dd>f Anl tuneful vuires stvell mv heart. And I could st;i v an 1 hlfss hm h a fa vou» lemplih L de, " d<» j -21 i uesdav. Tlien shall earh word. eacli notc f raise, ,\]y child—his clnld ! Oh, fiena' —the clock strike i ^av^niah Oco Buist fortli in pealing hynt sof i riise, two. ;'cr bb.b 1 Lodg« 1 d!> 4i-L.a ith SZJSn Anl all—ti01 oftVied at H>s shrine, K'1 orP€ " f | d<» 1 ï^t and3dMondav. Dear mother-1 wil p'a.e on thitie ! how the s.gn board crack ? the winds how) J>Sb,'db;' ^ Ky mup cAir oD-o nonrp Moan ! Moan ! A dirgeswellsthrotifirh the rlotidyskv . " J ti L bAlLUK b iKA VK. H.i! *'Pis his kuock ! he coities ! he comès on'c &C 'OK B.iKlêrs, fi7 Srato, corner of Jam"* „ c, . li.it i (t.im.-rlv Miadle Lsin»*.) al «anv. Bl vnh hootti nF " S ee.. oa-^ep on-he gli.tenng dep;h» m-.re ! v.-r» de.cip.io» to Order. Paper uf any , ze rul* "to m» "n»«'««rJ'Tis bui the lattice flaps; Thy hope is o'c-r! aaién., oiot» re thy nr.^ht urn thynquem i'ait'cu'ar altention pail to the binding of mufiic books, Jaw .i-iniisicoi us wav, ». l'Can he (h'Sert us ? Heknowsthat l stay 'iica •«; old bootó, new.^papers, &c. &e. Th. y would retrpect Beneath the cold and jovless wave. Night afier ni^ht, in fouehness. to pray ^'Ijv '0,fi1'^ "hare i»t pub.i" ptrruna^». Which flashes wiih a ihotisand dyes, Kor his irlurti—and vet he sees no tear ^ ^TrTUIay'i'od'^.l" k-»'.}» óf ü O • ?K' 0"'n'o'i'n'o In an unseen, unfathomed gtave, No ! no !—it carmot be ! He w i II be here ! the mo-u neatatiil substan ia! mannêr P. r??ons havin^ to bi cd The sailor's wastitli» hotJy ljes. uruheir l«brari«^ wiU-«l«> we!l to f-al ar the above eatab^ialiiDect The hoomiug waves ci» sounding on Nestle ninre clo>e!y. denr onp, to tny heart ; n raNa» sra> tion warranied. Pricea to co»;crm toih» To meet ihe far olf rock-bound shore, Thon'rt cold ; thou'rt iVeezjng ! but we will not part! . 4 h,ny' '-40" And miogling in a ihi usand gone. Hu-band, 1 die! Father! is it not be ? «.«co f>/iM raionMn nrni-'Tr -i With a deep, sullen, endless ri.ar. O God ! proleet my child !'"—the clock strikes three IHE A !VI" Ft OAN M \ S O N! O KcGIjTElï, ri ...... * * * * Is PabHshcd cvery Saturdaj^.by L.O» HOFF91A9I, Jtle sleeps within a nation s tomb, mu - • mi »• • i i .u n 1 ySrzzi Tf- c™ «»»"" - «"»««•«»«». » 1 r tl . . H..' 1 1 10 S 00In» On the cold hearth, oiifttretched in so emn rest, Tekmh —ta city subscrjbor». Tico Dullars ani b\fty '''*)Si ^rPvei 80Unc * . The babe lay frozen nn its mother's breast; Cents a year. To .sub.^cribers who receive thcir papt'r Arnnnri thp nnnt* \ ïei' arn )cr iair The gambler came at laat, but all was o'er, 'y 'na,l, Two Dollars, it puid within 30 day» after sub And hold t llr CirTivp!fpvCt "Fr* Dread silence roigriefl around—the clock struck four. ^nbti^; Two Dol/ars and Fz/ty Cents, if not paid wtk And hola tiietr sporttve revels there, s ui 6 month»-, or Thrcc Dollars, if not paid uutil tb« ea- When night around the ocean cIo3€9. ~ piration ot* the year. No «ubscription recoived fbr r,, ^ ONDEATH. term, than one year. Back nuniber? at aJl ï ar down the deep the sun beams fly, nished And linger in its ca» es awhile, p' B' S-,5:I*L"Y "Apoitm&ater may encloae rooney in a lettor to And light the coral grottos nigh, The pa)e, the hold, and moony smile pubiiaher of a newsj»aper, to pay tbe lubscrptioi* Cct « Above a navy*9 ruined pile ; Which themeteor beamof statlets night third poraon, and FRANK th« letter, if writt#o b-j Ihi»- The green Ma-wted floats around Shedj on her toaety arni sea gin »!e» ««lf/ jjeuütcD tg Aflascmqi, Citemture- an& Mseful Knorolc&gc. BY L. G. HOFFMANJ ALBAJIY, SATUBDAY, JULÏ lo, 1S11. [VOL. II—NO. 45 ^ A ® ®mï c". K°f"rt 1F' •vsvït i° w s £ ,0s;",ïü;!"1ïïiö'T! A ® vj lJ J W appointed the first Master, Elijah Patndge S. W. and industry will have a new, and wide, , - Phi,ip du, J. W The Lodge wasconstrtuted w.th field for their exercise. As a Ma- At a meetiriï of Tempte Encampment held the 9th ten membeis, on the 7ih ot October. j enjoy ^ut few higher honoVs than is of April 18 the following Sir Knights were electee. On the 6th of F,ebru«ry- D»pen»a ion w J \ ,his comlëni99ion, „ hich con- of April, 1841, i >ssued for a lodge to be held at Alba y unde. the mie u entatiïe of the interests, ngh^ -Officers for one year. ^ of Washington Lodge, of which W. George b. Gib- ^ ^ flhe ürand Lnd„e of Qeorgia," and by Sir G. B. Glendining Gra n(I Commander. J. Mc- bons wa3 app0lnied Master, John Owens S. W. md S> Jf charged and required to hold official Kowri, G. J- M. Garfield, C. G. W.b.WalkerP. Th Stewart J. W. Th» lod(e wa, organized „XcialMasonic imercourse" with us.in relation to J. O. Cole. S. W. H. Arnold, J. W. Wm. \ oor- wlth 15 members, on the loth P ebriary. 1 he Dis- maUerg lalninK ta the benefit nf the Craft, and the ii«w, Treas. J. J' £°™vay'\S^kfe3SeI' pensation has been returned w.th their record» and by- extergion a[)(] diffusion of the benign principles of our A. Wilson, W. B. R. Pan, ts. i>. A. Sickles, ben- |avvSi and the bretbren ask for a Warrant. glorious order, and to report tl the Most Worshipful deal. On the 2d pf April, a WarraiU was issued to Julius Lod e of Georgia... Theall iance between """. „. , Edwnids Loth, as Master, Augustus t. Boden S. W. these Independent Masonic Governments, is now Por Ibe Anei.can Masonic R< s> <"■ Fredenck Wallis J. W. and five other Master Masons ftren-therM£ and it in a „reat measure rests with you EXTRACTS to hold a Lodge in the city of New-York, under the ^ ^ £ Qut (he desjj,n of your COnstituents, that tule of I ythagoras Lodge. city ot Ne - , , jQ' ^ ' Fonu and with of the year' anJ but 'ew delinquent, I trust that my Worshipful Brother, you will please communiCate Juae, A. L. 58 , p » brethren will rejoice with me in the signal triumph to the Most Worshipful Orand Lodge of Georgia, the Bolemn prayer. Uenresentatives of the which our Institution has acheival overall its ex- assurances of our high respect and esteem, and please r Tr" t" Trpland District of Columbia and ternal foes. Local difficulties do iadeed still einbar- accept for youiself the congratulalions, and best wish- .... m, r.«»rd p.nlc.1., Lods„, ta, „l„ . b.o.d „ of ,ta Fmterniij-, 6, Urn. - >»p. finU»». view of the Order in this State, «e have abundant pmess. ° The minutes of the Giand Lodge at the Quarterly ca«se "> congra'ulate each other, and to thank God To which the Representative of the Grand Lodge meeting on the 3d ofMarch, 5841, were read and ap- for our preservalion, protection, anc p^penty of Georg.a replied as follows : The Gommittee on P oieign Cirrespondence ap- Right Worshipful Sir»— The'minutesof the Grand Stewirds Lodge, held on pointedat the last annual commuiication, have pre- The Grand Lodge of Georgia, impressed with ai t'ieasth of Mav weie read and confirmed. pared a full report on our relatiore with the various sense 0f the iniportance of a perfect concert of action ' The D G Master announced ihe recent decease of branches of the Fraternity in corrispondence with us, among the whole Fraternity, have veiy readily adopted 7ur worthv Brother H. H. Bro" ona of the Grand b"1 one subject I beg leave tolayaefore the G. Lodge ,he Representative system which emanated frofn tbis Stewards of this Grand Lodge ; whereupon it was as it did not corae before that committee iu the cor- body, and which if cïitried out, will afford to every Jxtsoived That a Committee be appointed to address respondence of the year. Masonic community throughout the world, facilities a letter of'condolence to the Widow, and that the On the 2d Tuesday, of September next, two very „f inf0rn,ation which they hare never heretofore posGrand Lodee be put in mourning during the present important Masonic bodies have appointed to meet in sessed. The Grand Secretaries of the different bodies session l'lls c'ly' are 'he Geneial Grand Encampment their official organs, could tiot possibly enter into a The Grand Secrefary then read his Annual Report, a«d the General Grand Chapter of the United minute correspondence with so extended a Fraternity which was accepted, and from which we extract; States. These bodies meet trie/ially in the a3 ourS( ;md hence beyond the ordintry business tranThat at the time of the last Annual Commuaicatioi. principal cities of the Union. It has been the aactions, of each body, the Brethren have been totally theie were some debts standing against the G. Lodge, custom of the Fraternity in other cites to enter- ignorant of the local affairs of each other. which orieinited at a period when the invested funds tain the distingushed Masons who compose those Every Government in christendom has its Reprewcre luiprorfuctive, bythe non-payment of Bank Divi- bodie», as guests ; and in accordance with that cus- sentative, who maintains its rights and dignity abroari dends, and when the pressure on the Charily commit- tom which has always been attended with happy ef- At the time of our recent troubles when a large boiy tee was unusually heavy. This debt on the first of fects, it is the desire of a large portion of our brethren 0f masons rebelled. and biought upon themselves thu June last, was estimated at about $600, and would that the Granl Lodge should appoint a committee to ban of excommunication, had this system prevailed, it have been' entirely extinguished in the course of the "0'te with ont already appointed by the Grand Chap- j3 „ot all likely that in a neighboring State, an ind» year,but for the failure of three dividends from the ter of this Staïe, in giving a fraternal and hospita- yjdual Lodge would have had the hardihood to takü Greènwich Bank ; notwithstanaing which, the out- b,e receptioa W the Visiting Brethren on that occa- part with those refactory brethren, and admit them standing debt at the present time, is comparatively sion. into Masonic communion; neither would two Past small, and will probably be met by the G. Treasurer — Grand Masters of that State have enacted the farce os in the course of the present quarter. It was announced that the W. Joseph P. Pirsson, erecting a Grand Lodge out of such fallen spirii a The receipts from all sources from the 27th of May, who had been appointed Representative of the Grand ,,rell meaning Brethren from utter ignorance of the 1840, to the 26th of May, 1841, amounted to $1839 Lodge of Georgia, was waiting for reception, where- true position of our local matters, are at this moment 77. upon, the Grand Secretary introduced the W. Brother associating with expelled masons, who, under the For Returns and Dues, $1132 15 Pirsson, of the Grand Lodge of Georgia. His com- mantle of a charter surreptitiously obtained, are re- " Dividends, 473 37 mission frein the Grand Master of Georgia, was read. Western Light Lodge, ia Broome Co. June 1840. marked under various and sometimes trying circum- It affords me great pleasure to re be the cnosen inCameron " Steuben " Aug. 1840. stances, by firmness, prudence, wisdom and dignity, strument of communication between the tv/o Mootgomery " Saratoga •' Oct. 1840. which lias secured our respect nnd reverence. With bodies, and I trust that I shall not be wanting in ui i- Hamilton " Mont. " Oct. 1840. this high regard for the Most Worshipful Body whos, gence and fidelity, whatever I may lack in taleut», m Alexandtia " Jefferton " Representative you have been appointed, " near the the performance of the high and honorable functi<"i» A Warrant was iMued on the 5th of June last, for a Rt. W. Graad Lodge of the State of New-York," ii assigned me, and as a member and officer awo of t ia Lodge at Mixvilte, in the coualy of Alleghany, by the afford» me very great satiafaetioo to reecgniae you, Grand bodyi wy dutie# and responsibilities are »o >»* terwoven as to insure, and I trust perpëtuate the mos triPIII U fC Mhnno. ' lriendly relations between the two governments- |P(1 , „ " °n * °r6,gn ^Pondeace, appoint- The Grand Lodge of Mississpni and TPnn,«c As our Institution has no geographical limits, and. 'aSt anilual communication, made their Re- coincide in that opinion. The pracfice thus romnhfn knows neither sect, country or tongue, but embraces ',ort' from whidi we extract. |ed of, has very «iently been iSuned in tlZs ' vnJluü u nation, andlanguage ; how beautifully They state, that from theextensive view which thev but yoar Co"lm»«e have iong disapproved of it anri ver r P"»c'Ples be carried out by a uni- have thus beenenabled to take of the 7Je of he M? 'ec°mn,end »•" dlseontinnance: ' ' ' Gta'nd Bodv ^ °f,TRePl:es®ntatl0"' 'ecogmzing each some Institution, in the past year, they may con^ratu- ,°Ur pommit|ee observe that it is a general rule in S oasfr °":CnG0Vrrent' (asit ï 'a,e the - its aianceJntinSe a„d aea''y al»'he G™d Lodges in cnrrespondence witl at the other Bv Ai, m vg an amb?ss:ldor Pro9P«'ty. hm.n<i» "ma'thful ot 'he Craft partake of our vigilance and irtdefatigablè attention and talent mani observed with sreat pleasure that manv of the if the commutXtrheWv hai!et) f 1)6 noted and k"own. fested by the G»nd Officers in those sections of our G' f*! « their last annual meetings, were prein *ie onw whó'se hosnirali? fu"1 was "p.esented continent, we l.ave reason to believe the Order will sented w,(h reports frem their Grand Mastera, or G. This corresnondence b'ètt IF S°"ghV- T, "0t b® Permitted t0 '«se character by the increase of SecRet.atles'showmg the state of the Institution withis corresponclence between the immediate Rep- aumbers. 10 tlie jurisdjction dunng the year. The (I Lod^e at,ee"ich'Ve would identifv'? gove,'n;l,ems/eside»ts Tt wi" be renembered. that last year a proposition ,°,f "'V?' has fade this duty obligatory hereafter on pale of Masonic iu dce nnH I ,refL,See from the was received trom the G. Lodge of" Alabamn, for the tl,e,r Grand j^fster; and the Grand Lodges of Indirisdiction he fled to »'* 1 !i' V'" °Ve' '° tllR JU" "PPn'^ment of a Helegate by this Grand Lodge, to Iana requested their Grand Master to ad%ss a circuThe wanderin" mendicants »h 1 0111 order— attend a convertion at Washington, in March next ■r th® ™b<;Kh™te Lodges, on the subject of ■ shewin. diplomaTfrom thp , wh° ,lre-v uP,°,n our v,ta|s, for the puiposebf determining on a uniform mode of, ! MaS0B17 general, and urging ón them, First, a ties and chiminffn f "™ost respect!nblecommuci- Work throughout the U. States, and to make other '? rig!d -cruliny into the character of applicants them from place w nhres to otllers, w"th ahns to bear lawful regulatiorls, for the interest and securiiy of the 1 ' !',e 1!nv,legfs of, Masonry ; Secpnd, a.more sttict frinHc , i i !i i p Pe' W0U,(J l)e detected in their Craft. conformity to the Ccnsntution and by-laws of the G. received\n7more mnraVnvShWO,fif ,be more gratefully We observe taat some of the Grand Lodges have LodSe ^d subordinate Lodges ; Third, more particThis system I imdTr' Ll l" Wted on the Prowsition, but that others have not done ' . Y and superv,sory control over the moral character •IV nf !,ff n understand has long prevailed in ma- so. jand conduct of their members ; and the Grand Lodsc have imercha'n^r^L0/ LfUra|,e'a»d, two of them The Grand Lodges of Florida, Georgia, M-aryland, °f Missi9sippi appropriated one Thousand Dollars a doubt representatives w,th us ; and I Iudiana, Massac u efs,and Connecticut have resolved year f"r a, «rand Lecturer. - f.? w^eD the. proceedings of-this--commu- to appoint Delegates. The Grand Lodge of Ohio - rom t,ieefif"ects whieh arealre^dy app.irentin thos#» dó the sat WhhSThëe. f° the ?th6rS' th6y Wil1 l,aS 'aid 'he 9U'lCt 0Ver lil1 October; and the Grand ^tes where the Fraternity, and csf.ecla'lly the Grand governments flo uind '1, banQ®rs °,f 0"r respective Lodges of Kentockj and Tennessee have declined ; Officera a» most ai've m their duties, it is evident tlwt convocation indinLI T heads when in grand the Grand Setntary of Alabam.i, in a letter of 24th f the Institution-fiourishes with most vigpr and an imm,in»«nprt,!f Ti ilv j00' stations, of March last, wtites, that he has no doubt a majority beauty- lour- Coinmittee adopt the folloning lati- kHpi^ i spectacle will be exhibited, which will of the Grand Lolge will assent. g"a^e (rorn the report of a Committeeof the G. Lpdgo b ckèrinr^nH1n«n7!V° • a,nd banish ,hat The Grand LDdge °f Texas, has removed its seat r r ls.sissiP.Pi' and hope it will be confirmed by this fjf,'""! ,f"d c°ötent,onS spirit which is sometimes ftom Houston te the eity of Austin, and has Meen. usurn tl gedy those who allow the head to Lodges vyithin itsjurisdiction. " lour Committa further represent, that, as many (hit le i° r rf' te" the Craft' In re|ation to tke propriety of recognizing Masons " 16 subordl"ate Lodges are in the practice of in- Whose ln,n I nf ■ dlspets.*d over 'he universe, initiated in Lodgespractising the French and Scottish two or more candidates iu the fir,t degree of bond of uoion 13 ^at mystic t.e, rites, a subject rep,rted by a Commit.ee of this Grand CM!s?nr*P"t °"e, a"d tlle time, which in the " Which none but eraftsmen ever knew •" Lodge, in 1838, to be of the highest importance tothe y-9,",r f-«mlnlt£ee, js oontcary to all aneient and tint 'imnnrr M • whole Masonio Fraternity. and which was submitted .. "u^fe,„ ,h?y bommend the adoption of shnnl »J gt 1 T "° c'°ntentlon or emulation to the Grand Lodges of this Union, for their consider- t',e lollolvlng resohmon : hou ld ever exist, but that noble contention and emu- a'ion, we regret to state thatfe-.v of the G. Lodges have „ RcsoLlecl:\ 1 'lat t,us Grand Lodge veqyires, aad lation of who can best work, aud best agree.'* as yet informed of their views. s , ?tricf!y_ enjoics upon the subordinate Lodges, within jeipg ' charged and required to hold official inter- In addition to vvhat hasheretofore been reported we ,tS Jurisdiction, hom and alter the passage of this course with the worthy brethren of this Grand Lodge «nd the Ibllowing in a letter from the late D. G. M of , reso,t«»on, that they do not uader any pretext wh:uin relation to matters pertaining to the benefit of the Massachusetts. ever, be the emergenty of the case ever so erear tVri| T 'he ex,fn«i0» and diffusion of the benign " With regard to the proposition made by yousome " ,C.0n'Cr the f.,rst DeSree 011 '«ore than one candidate' principies o our glonous Order, and to report thereon time since, that relating' to the fellowship whh brelh I ('" WOrkm8 »,arl') at a 0S oishipful Grand Lodge of Georgia," ren ot the Scottish lite, was acted upon by this Grand ! ' '"[to be costisdf.d.1 ' said Grand Tod"e f T^' Lodge' "ud a C0Py report was', I tlnnk directed -- pl,,'d L°dSe of Georgia, near this Ilight W. névp,CnhiTX?atITrr0i 3 Grrand Lodge." I shall " Lodge of Massachusetts always recognized the au- " '■ — nnlpLÜ mjsell fiom any of yourconimunications. " thority of Foreign Grand Lodges in tegular standin^ PRESERVING M P 4 T un es, compelled to do so by sickness or some other " and had made no distinction on accent of any.pecu- A v i ' unavoidble emeigency, and while paying the homage " liarity in their rites." , 'erlch gentleman m Paris, who some time ago due toyour august body, shall claim the same for The Most WorshipfuLGrand Master of the Grand' T ji. , ow". 1,13 diseovery of. a plan of preservin r nU"e-. j Lodge of Louisiana, writes, " There is hardlC any de.ad bod,es Pu'relacÜp» by injecting chemical Jound as I am to respect the constitution and or- diflerence between the York, Scotch and French rites 0 utl0.ns 'tlt0 th.B vems> «ndthence through the whole dmancesof tlns G. Lodge, and its officers supreme in the three first Degrees, and this was one of the lnass',atel> read a PaPer to the Academ/of Sciences r 1h0| 6' ^a,nïong the '?tter °f whotn I myself reasons for which tbe Scotch and French Lodges in °n Pre3ervl"g raeat by simular proeesses. It is thus rank,) I have an additional obhgation imposed upon New Orleans, put themselves under the jurisdiction d d 1° 'n .the Literary Gazette of April 3 : — "He. pnn^r.l1 P°m r'eS °f 3 delica'e chaiacter, and of °>'r Grand Lodge, who alone lias the power of con- wt ? , UB 'e l)ame of gelatine, three dis- q lires the exercise of unceasing vigilance. self scru- stituting Lodges of those rites in Louisiana." , substances were commonly coufounded—geline, nv, and a courfeous and bland demeanor. It adds to The Grand Lodge of Kentucky expresses itself in g6 i r 2' sLela,lne Properly so termed. The y W.V°. character,and calls on me so to conduct favror of the coinmunion. second of these substances was deduced from the first. '• §lory' and reputation of my A letter from the Grand Lodge of Hamburg, which i mea"3 ° watfr and. heat; and the third, better ? P 3 may remain unsulhed in the person of we shall presently give at lengjth, alludes to the same 'T'r ',s ëlue' from the first, by air and heat. He ïir Representatie and the Craft at Urge conv.inced subject liberally. Thus it appears the question has i r , lat le,° y two substances in anima!. Ï f SyS'em:. presented itself simultaneonsly in both Hemispheres. ^h !!!;!'! 0■t»-Pul*e»action were the geline and the I shall not be slow m communicating to mygovern- The Committee cannot but inlulge the hope tint so albumlne; and " vvas t0 prevent the action ot the pument "the assurances of high respect and esteen," important a question, will m"et wi,h theTe.* on U tre(>",g P^oes^ these substances that his experivou have expressed for it and also the courteous and deserves. ^tewion it , ts had been directed. The conimon. method of «iignifiedreceptvonyou have givento its Representative The U I odi»e nf p •» i j saitmg meat was not only. slow and expensive, but diil Permit rne Rt. Worshipful Sir, in the name of Ge""' di..ppWUo «nd JnZTnè ,1?^ , f "ot a'ways effect its object, and much altered the nug.a, to tender you the right hand of Fellowship. and fó?m£»SV work whatevJ. L, f ° t tUt"e P°TS °rtl,e meat" Tbe ™ethod of pieser- to invoke tor yourself individually, and for the august 'lates to the oonferrincr rh Tl ^eXceptf "hat dlreotIy re" ving.meat by exhausting the air from it, and keepino■ body of which you are the chief, the choicest giffs of tLTand !i?oIW ciaft ^ De^eesof Entered Appren- lt ,n hermetically closed vessels, « as good in theor" llswu aud a loog career of prosperity and peace." Master JVlusons " 10 m ° 3 Lodge bul b? n? meaus easy of practice. He had discovere'd ■■ - that the injection of au aluminous solution caused.the rPlirt ^ preservation of the anima! sub*tance without altenng gmg up his shoulders, • ] have read só(fie part ofyour The business of publishin* is exccedinelv mecarious lts nutritive quahties. Neither thesulphate of alumine ' Jones,' and ir. justice to myself, trust even thiak and few are lucky enouehto make monev bv itWe nor ihe acetate admitted of ready application, indepen- aga.n before I name a price for it. poses of this kind would be obtained, and it required 'Really, I must think again, and will endeavor to T „, only three pounds' weigbt of this liquid to inject a make up my mind by to-morrow.' 1 r{E L"ops'-rhe BaltimoreAmericaa says that two whole ox. The method-was this : The corotid artery 'Well, sir,' replied Fielding. ' I will look in again S®Dtlemen. °f long experience in grain growing, and and jugular vein were opened simultaneously, so as to to-morrow morning. The book is yours for the twen- W 10 lave Just ,returned from making the tour of the allow as much blood as possible toescape; a syphan 'y-five pounds; but these mus' positively be laid out u/9tlr-a counties ,0^ Virginia, and of Frederick and was then introduced, downwards, into the carotid arte- for tne when I call. I am pressed lor the money, as lln8ton counties in Maryland, represent the prery ; the jugular vein was closed bygature,and the in- and, if you decline, must go elsewhere with my man- S?nt .Prospec,s lor a full yield of wheat, as very jection was m.ide. When the animal was pcrceived uscript.' cfieenng. 1 he same paper also states that a much to be sufficiently injected, the syphon was withdrawn, ' I «''11 see what I can do,' replied the bookseller. ?rgfr qUant'tJ oflvlieat was sown last fall than usual, and the artery tied up ; after twenty minutes the body. Our author, teturning homeward from this unnom- ,f larrners himng to a considerable extent substituted might be skinned and cut up according to the usual ising visit he met his friend Thomson, the poet, and ' methods, only the bones and the fat might be lefr told him how the negotiation for the nanuscript hel i A ®kan®atel'es paper says, " the weather is fine, and along with the fiesh, being equally preserved from bad formerly shown hiró stood. Thepcet, sensible of rpi™?? 'a" °'PJ'01f»se." decomposition by the injection. The only part of tlie extraordinary merit of his friend's production, re- rortsmouth N. H. Gazette says the crops of the animal spoiied by the injection was ihe lungs— próached Fielding with his headstrong bargain, con- C°m,' S™"1 and grass. never looked better. rhe flesh might then be hung up in the open air, if jured him, if he could do it honorablv, to cancel it, Hartsburg Pa.
| 5,418 |
MMSFUBU02:000050022_17
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,876 |
Het Irvingisme
|
Ko\u0308hler, Johan Nicolaas
|
English
|
Spoken
| 8,216 | 15,596 |
A short History of the Apostolic Work. Translated from the German. Printed for private circulation, London 1851. (Charles J. T. Bühner) Was sind die sogenannten Irvingianer für Leute? Eine Frage beantwortet für Alle, die über diese Sache etwas Zuverlässiges zu wissen wünschen. Pp. 44, 8vo, Berlin 1851. Als Das Zeichen unserer Zeit oder Antwort auf die Frage: Etc. Von dem Namen des Schreibers, pp. 32, Berlin 1860. 4sgr. „ Who are the Irvingites?" An answer to Serious and Candid Enquirers. Translated from the German. Pp. 24, 8vo, 1851, 6d. Die Herrlichkeit des letzten Hauses, grösser noch als die des ersten geworden ist; oder: Die wiedererwachte apostolische Kirche, wie sie sich in der letzten Zeit bilden, gründen, mit ihren Feinden kämpfen, sie im Blute des Lammes überwinden, endlich siegreich im Triumph auf der ganzen Erde sich ausbreiten, und ungestört ihren tausendjährigen Sabbat in Herrlichkeit feiern wird. Pp. 17, 8vo. Berlin 1851. A Chronicle of Certain Events which have taken place in the Church of Christ, principally in England, between the years 1826 and 1852. Pp. 47, Crown 8vo, 1852, 1s. Short-hand Notes of a Sermon, delivered on Sunday, June 13th, 1852, at Sheffield. Pp. 16, 1852, Sro, 4d. John Candy Sterling.) A Defence of Presbyter; on his Trial upon presentment for alleged schismatical conduct, in the Protestant Episcopal Church in the United States of America. Second Edition. Pp. 68, 8vo, 1852, 1s. Dr. Heinrich W. J. Thiersch. Die Geschichte der christlichen Kirche im Alterthum. I. Die Kirche im apostolischen Zeitalter und die Entstehung der neutestamentlichen Schriften. Pp. xxiv, 372, 8vo. Frankfurt a/M. u Erlangen, 1852 (Th. Carlyle.) The Door of Hope for Britain. Pp. 48, 16mo, 1853, 6d. The Door of Hope for Christendom. Pp. 128, 16mo, 1853, 1s. 4d. The Book of Job, an Allegorical History of the Christian Church. Pp 64, 8vo, 1853, 1s. 3d. The Office of the Paraclete in the Prayers of the Church. Pp. 64, 8vo, 1853, 3d. Substance of Teaching, addressed to the Evangelists assembled at Birmingham on the 17th and 18th of May, 1853. Pp. 24, 8vo, 6d. Die Gefahr der Gegensart für die Fürsten und Völker der Christenheit. Gr. 8vo, 1853. Ich glaube eine heilige, allgemeine und apostolische Kirche. Pp. 45, 8vo Basel. Ein Wort aus unserer Zeit, 3. Auflage. Pp. 12, kl. 8vo. L. A. Worringer. Vorwärts! oder: huldigst du dem Fortschritt? Pp. 10, Basel. Ruf an meine Mitchristen. Pp. 11. Basel. John Hooper. Über die Zukunft unseres Herrn Jesu Christi. 8vo Frankfurt 1851. Th. Carlyle. Pleadings with my Mother, the Church of Scotland. Pp. 142, 12mo. 1854, 2s. The Chronology of the Scriptures. Pp. 48, and Table 870. 1854, 1s. On the Epistles to the Seven Churches. Pp. 56, 12mo 1854, 8d. Letter on the Restoration of Apostles and Prophets in the Catholic Apostolic Church, addressed to the Rt. Rev. The Lord Bishop of Ripon, by a Clergyman. Second Edition. Pp. 16, 8vo, 1854, 6d. Warnings and Exhortations. Waiting for the Speedy Coming Again of the Lord Jesus Christ. 8vo, 1854, 2s. (Fourth Edition 1873.) Das christliche Hauswesen gegenüber seinen Verunstaltungen durch den Zeitgeist, mit besonderer Berücksichtigung der praktischen Bedürfnisse. Eine Stimme aus der Gegenwart von einem Familienvater. Zweite Auflage. Pp. 82. 8. Frankfurt a/M. 1854. (Th. Carlyle) Dr. E. Rosenthal. Die Tür der Hoffnung für die Kirche und den Staat. Deutsche Ausgabe von: The Door of Hope for Christendom. Pp. 105, gr. 8vo. Frankfurt a./M. 1854. C. Eothe. Das Opfer unseres Herrn Jesu Christi am Kreuz und das Opfer der Kirche im heiligen Sacramente des Altars. 2te Auflage. Pp. 88, 8vo. Frankfurt a/M 1854. De eerste druk wat „nur zur Privatmitteilung" durch den Schreiber bestimmt. J. S. Davenport of New-York. Letter to the Right Rev. W. H. Delancey showing Cause why sentence of Deposition should not be pronounced against him. Pp. 24, 8vo, 1855, 6d. Henry Drummond. Reply to the Rev. R. I. Wilberforce's „Principles of Church Authority." Pp. 186, 8vo, 1855, 3a. Hints to Young Women about to enter Service. Second Edition. Pp. 24, 12mo, 1855, 3d. A Sermon preached at Albury on the 25th. of December 1854; The Recent Decree on the Immaculate Conception of the Blessed Virgin Mary, a sign of the present Time. Pp. 32, 8vo, 1855, 1Od. Dr. Heinrich W. J. Thiersch. Über christliches Familienleben, Frankfurt a./M. 1854. 20sgr 2e Auflage 1855. Sechste Auflage 1872. Pp. 182. 17^sgr. Charles J. T. Billill. Schatten und Licht in dem gegenwärtigen Zustand der Kirche. Neun Abhandlungen über christliche Wahrheiten für unsere Zeit. Mit einem Vorwort von Dr. Heinrich W. J. Thiersch. Pp. xvin, 294, 8vo. Frankfurt a./M. 1855. Zweite Auflage. Pp. xvi, 269; 8vo. Basel, 1872. (Th. Carlyle.) Über die sogenannten Schreiben an die sieben Gemeinden in der Offenbarung St. Johannis, Pp. 73, Frankfurt a M. 1855. An Appeal to English Churchmen. Pp. 40, 8vo, 1856, 1Od. (J. Cardale.) A Discourse on the Doctrine of the Eucharist, as revealed to the Apostle Paul, and delivered by him to the Church (1 Cor. xi, 17—30) Pp. 16, 8vo, 1856, 6d. W. Dow. Sermons and Homilies. Pp. 168, 12mo, 1856. 2s. 6d. (J. Cardale.) Three Discourses on Miracles and Miraculous Powers, delivered in the Church at Gordon Square, 8vo. Pp. 56, 1856, 1s. 4d. Kothe. Das Sacrament der heiligen Taufe. Was ist die Taufe? Wem gebührt die Taufe? Wie soll sie verwaltet werden? Pp. 64, 8vo, Berlin 1856, später verändert: Berlin 1861. An unsere Brüder in Norddeutschland; an Alle, die auf Christum getauft sind und den Namen des Herrn bekennen, insbesondere an die Bischöfe und Oberhirten, an alle Geistlichen und Diener des Herrn. Door: Die Gemeinden in Norddeutschland, welche unter der Leitung der Apostel des Herrn stehen, samt ihren Oberhirten, ihren übrigen Geistlichen und ihren Diakonen. Pp. 16, 1856 Aufs neue abgedruckt im Jahre 1872. Predica Christi crocifisso e l'Avanzamento alla perfezione, Pp 15, Genova 1856. — Del Battesimo siccome introduzione all' Alleanza cristiana, Pp 35. N. Armstrong. Five Sermons, preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square. Pp. 128, 12mo. 1857, 1 sh. 6d. Henry Drummond. The Rationale of Liturgies and of Public Worship Pp 26, 18mo. 1857, 6d. T. Groser. A Sermon preached on Wednesday, October 7th., 1857, the day appointed for National Humiliation. Pp. 24, 8vo, 6d. The Moral Theology of Liguori the only Infallible Expositor of Roman Doctrine; or Cases of Conscience, by Pascal the Younger; with a Preface by Henry Drummond Pp. 208, 12mo, 1856, 2s. Joh. Evangelist Georg Lintz, Gottes Werk in unserer Zeit, darin gelegt vor dem Hochwürdigsten Domkapitel des Bistums Augsburg in der Untersuchungssache des ehemaligen Pfarrers und Diäkons in Oberroth, Vortrag ihr selbst herausgegeben Pp. 350, 8vo. Ulm 1857. 28sgr. Lorenz Egger, Verketzergeschichte des exkommunicierten Priesters, ehemaligen Kaplan in Haunstetten bei Augsburg, von ihm selbst aktenmäßig erzählt und herausgegeben. Ulm 1857 6sgr. Balthasar Fernsengier, Aktenmäßige Inquisitions-Geschichte des exkommunicierten Priesters und ehemaligen Pfarrers zu Dietershofen, im Bistum Augsburg. Nebst einer historisch-dogmatischen Abhandlung über die Kirche. Ulm 1857. 28sgr. Ph. Jac. Spindler, Aktenmassige Darstellung der offiziellen Verhandlungen über die Glaubensansichten im Betreff des sogenannten Irvingianismus und die wegen derselben erfolgte Privation und Exkommunikation des Domvikars und Ordinariats-Secretärs und bischöflichen Kathedralen-Fonds-Administrators zu Augsburg; von ihm selbst herausgegeben. Kaufbeuren 1857. N. Armstrong. Das zukünftige Reich, Adventspredigt. Aus dem Englischen. Pp. 16. 8vo, Frankfurt 1857. Von zwei Kreuzigung des Herrn, Charfreitag-Predigt, aus dem Englischen. Pp. 19, 8vo. Die Auferstehung Christi und derer, die Christo angehören, wenn er kommen wird, Osterpredigt. Pp. 20, 8vo. J. E. G. Lautz. Abschiedswort an meine bisherige Pfarrgemeinde Oberroth, ihr zur Erinnerung, meinen Freunden und Nichtfreunden zur Beruhigung, 2. Auflage Unveränderter Abdruck Mit einer neuen Beilage. 8vo Pp. 48 Kaufbeuren 1857. 4sgr. „Prüfet die Geister, ob sie auf Gott sind." Dritte Auflage Augsburg. Deinrich Gejer. Der christliche Katechet, oder Anleitung zum Religionsunterricht in Kirche, Schule und Haus, 8 Pp. vm, 200, Frankfurt a M. 1857, 15sgr. Appeal to all who Believe in the Lord Jesus Christ (mostly translated from the French.) Pp. 32, 8vo, 1858, Is. Baptism and the Subjects thereof. Pp. 16, 8vo, 1858, 3d. (J. Cardale). A Discourse on the Obligation of Tithe, delivered in the Catholic and Apostolic Church, Gordon Square on Tuesday, October 5, 1858. Pp. 24, 8vo, 1858, 8d. Henry Drummond. Discourse on the True Definition of the Church, One, Holy, Catholic and Apostolic, and Kindred Subjects. Pp. 204, 8vo, 1858, 6d. Family Prayers, selected and arranged for the Worship of Families. Pp. 80, 12mo, 1858, 2s. Pastoral Teaching: Doctrinal and Practical. Pp. 152, 12mo. sewed 1858, 21. Pp. 188. Second Series 12mo. sewed 1858, 28. Henry V. J. Thiersch. Christian Family Life. Translated from the German by S. R. Gardiner, late Student of Christ Church. Pp. 208. Crown 8vo, 1858. Is. 6d. J. E. G. Intz. Nothwehr wider ungleiche Waffen. Eine Verteidigungsschrift gegen ein Generale des bischöflichen Ordinariats Augsburg über Gottes Werk in unserer Zeit, Pp. 116, 8 Ulm 1858. 9sgr. Heinrich Geyer. Die christlichen Dienstboten und Dienstleute, ihre Stellung und Dienstpflichten dargestellt im Lichte der zehn Gebote Gottes, Pp 176. 8vo. Berlin 1858. 1Osgr. Dr. Heinrich W. J. Thiersch. Beiträge zum Verständnis der christlichen Lehre. Eine Erbauungsschrift 8 Frankfurt a M. 1858. Pp. I 244, II 123. (Vertaald uit verschillende geschriften van W. Dow.) L. Symes. La Restauration et le Perfectionnement de l'Eglise au dernier jour. Paris 1858. II secondo Avvenimento ed il Regno del Nostro Signore Gesù Cristo. Pp. 39. Torino 1858. The Book of Esther in its Typical Application to the Christian Church. With Remarks on the Inspiration of Holy Scripture. Pp. 16, 8vo, 1859, 6d. W. Doff. First Principles of the Doctrine of Christ; a Series of Discourses. Pp. 142, 12mo, 1859, Is. 2d. idem 16mo 1871 Is. The Indivisibleness of Marriage with the Sister of a Deceased Wife. An Address delivered in the Church at Gordon Square. Pp. 16, 8vo, 1859, 6d. id 1871 2d. E. L. Geering. Mahnung und Trost der Schrift in Betreff der Wiederkunft unseres Herrn Jesu Christi. Pp. IV, 116. Basel 1859, 1Osgr. Aufruf an Alle, die an den Herrn Jesus Christum glauben. Basel 1859. Hymnologium. Eine Sammlung der besten Lieder und Lobgesänge aus allen Jahrhunderten der Kirche. Mit beigefügten Melodien. Pp. xiv, 144. Basel 1859, 15sgr. Gebete für den täglichen Hausgottesdienst christlicher Familien. 8vo, Pp. XX, 42. Basel 1859, 4sgr. Charles J. T. Böhm. Die Zeichen der Zeit und die Wiederkunft unseres Herrn Jesu Christi, mit einer Hinweisung auf das Werk des Herrn in unseren Tagen. Pp. 44, 8vo. Berlin 1859, 6sgr. 2te Auflage 1862. E. L. Geering. L'Unique Espérance de tous les croyants, par le sainte Écriture. Bale 1859. Charles J. T. Böhm. Lights and Shadows in the Present Condition of the Church. Nine Lectures on Christian Truths, peculiarly applicable to the Times we live in. Translated from the German. Pp. 330, Crown 8vo, 1860. 5s. W. Dow. Sermons, Practical and Doctrinal. 2nd Series. Pp. 496. Post 8vo, 1860, 5s. Henry Drummond. Speeches in Parliament, and some Miscellaneous Pamphlets, edited by Lord Lovaine. Pp. 860, 8vo, 1860, 12s. The Earth is the Lord's. A Plea for God. Pp. 16, 8vo, 1860, 6d. T. Groser. The Covenant Name of God: a Sermon preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square, on February 19th, 1860. Pp. 16, 8vo. 6d. Dr. Henry W. J. Tillerich. History of the Church in the Apostolic Age. Translated from the German by the late Thomas Carlyle, Esq., of the Scottish Bar. Pp. 368, Crown 8vo, 1860, 5s. Tracts for the Church. Complete in wrapper. Pp. 128, 8vo, 1860, 2s. 3d. Contents. 1. The Crisis. 2 What is the Church? 3. What do we want? 4. An Election. 5. Perplexity. 6. The Salt that has lost its Savor. 7. What is the Church? 8. The Altar Question. 9. The Confessional. The True Revival of the Church of Christ, and her Hope in the last Days. A letter addressed to a Clergyman with reference to a Book entitled „The New Apostles" Pp. 42, 8vo, 1860, 1s. John Tindor. On the Primaeval Language of Man, and on Alphabetic Writing. Pp. 24, 12mo, 1860, ls. Henry Drummond. Die Eine, Heilige, Katholische und Apostolische Kirche. Vorträge über die richtige Definition der Eigenschaften der Kirche und verwandte Gegenstände. Aus dem Englisch übersetzt von Balthasar Fernsemer. Pp. IV, 104, 8. Basel 1860, lOsgr. Charles J. T. Böhm. Schatten und Licht in den gegenwärtigen Zustand der Kirche. Neun Verhandlungen über christliche Wahrheiten für unseren Zeit. Mit einer Vorrede von Heinrich W. J. Thiersch. 1860. Die Zeichen der Zeiten und die Wiederkehr unseres Herrn Jesus Christus. Charles J. T. Böhm. The Signs of the Times, and the Coming of the Lord. Translated from the German. Pp. 36, 8vo, 1861, lOd. Second Edition 1874. K. Norton The Restoration of Apostles and Prophets; In the Catholic Apostolic Church. Pp. 191, Crown. 8vo, 1861, 3s. A Reply to „the New Apostles, or Irvingism", &c. Pp. 32, 8vo, 1861, 8d. John Tudor. Six Lectures on the Apocalypse. Pp. 96, 12mo, 1861, ls. 4d. E. L. Geering. Avertissement biblique en vue du retour de Jesus Christ. Traduit de l'Allemand. Pp. IV, 116, 8. Bille 1861, 15gr. Dr. Ernst Rosenthal. Über Wunder und Zeichen als Beweise göttlicher Sendung, insbesondere der Wiederaufstellung des Apostolischen Amtes. Drei theologische Vorlesungen, nach dem Englischen. Pp. 74, 8vo. Berlin 1861. What is Mesmerism? and what its concomitants, Clairvoyance and Necromancy? Second Edition, enlarged. Pp. 32, 16mo, 1862, 6d. Charles J. T. Böhm. Das Werk Gottes zur Vorbereitung der Kirche auf die Wiederkunft des Herrn. Pp. 31. Berlin 1862, 2sgr. Die Kirche Christi in ihrem Verhältnis zu den Staaten. 5sgr. Erklärung der Grundsätze der neun sog. Irvingianismus exkommunlierten katholischen Christen in Schwaben. 3sgr. The Call of St. Paul to the Apostleship. Notes of a Ministry in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square. Second Edition. Pp. 16, 8vo, 1863, 6d. Henry Dalton. What is the Church? Pp 39, 8vo, 1863, ls. J. S. Davenport, of New-York. Edward Irving and the Catholic Apostolic Church. Pp. 68, 12mo, 1863, ls. 3d. The Duty of a Christian in the Disposal of his Income. A Supplement to "A Discourse on the Obligation of Tithe." Pp. 16, 8vo, 1863, 6d. Gr. Freer. "The Word made Flesh". A Sermon preached at Wolverhampton on Christmas Day, 1864. Pp. 16, 8vo, 1863, 6d. The One Hope of all Believers, as set forth in the Holy Scriptures From the German by C. P. P. Pp. 24, 12mo, 1863, 3d. W. F. Pitcairn. Family and other Prayers. Pp. 128, Small 4to, 1863, 5s. Social Duties. Three Sermons, preached in the Catholic Apostolic Church, Harrow Road, Paddington. Pp. 52, 12mo, London 1863, ls. C. Rotlie. Pastorale Mittheilungen. Berlin 8vo; verschijnen sedert 1863. J. J. T. Geering. Rede bei Eröffnung der Kirche an der Feierabendstrasse in Basel am 11 Okt. 1863. 2te Auflage. W. W. Andrews. The Life of Edward Irving by Mrs. Oliphant reviewed by New England Quarterly Review, for Juli and October 1863. Th. Carlyle. The Mosaic Tabernacle, a Symbol of the Christian Church. J. Cardale. The Certainty of the Final Judgment of all Men. A Sermon addressed principally to the Young. Second Edition. Pp. 24, 8vo, 1864, 6d. Henry Dalton. Pentecost. A Sermon. Pp. 16, 8vo, 1864, 6d. Apostleship. A Sermon. Pp. 16, 8vo, 1864, 6d. T. Groser. The Growth and Intent of Holy Scripture; Sermon preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square, on Christmas Day, 1864. Pp. 24, 8vo, 6d. J. Ilodges. The Original Constitution of the Church and its Restoration. Pp. 224, Crown 8vo. London 1864, 3s. The Labourer, His Toils, Sufferings, and Hope. Notes of Sermons delivered at the Church, White's Row, Commercial Street, Spitalfields. Second Edition Pp. 48, 12mo. London 1864, 6d. F. Schwartz. (Apostel voor Nederland bij de gemeenten der „Apostolische Zending.") Een Woord van Wederlegging op het „Woord van Waarschuwing", van H. C. voorhoeve Jz. tegen de Irvingianen en zoogenaamde Apostolische Zending. (In naam der Apostolische Zending.) Pp. 16, 8vo. Amsterdam 1864, 1 Oct. Heinrich W. J. Thiersch. Über vernünftige und christliche Erziehung der Kinder. Ein pastoraler Vortrag. Pp. 30. 8vo. Basel 1864, 3sgr. Winke für Frauen und Mütter. Von einer Hausfrau. Aus dem Englischen. Pp. 24 8vo. Berlin 1864. The Church of England in her Liturgy or Prayer Book, Catholic and Apostolic. Catholic. — Not as possessing, but seeking to possess, all Catholic doctrine and discipline. Apostolic. — Not as possessing, but seeking and desiring the primitive and perfect ministries of the Church of Christ. Pp. 48, 8vo London 1865, ls. Comfort to the Bereaved from Scripture. A Letter. Pp. 16, 8vo London 1865. 4d. Henry Dalton. An Address delivered to the Prophets assembled at Albury on Whit-Monday 1865. Pp. 14, 8vo, 1865. A Discourse on the „Hope of the Promise," delivered in the Catholic Apostolic Church in Brighton, on Whitsunday, 1864. Pp. 24, 8vo. London 1865, 6d. The Liturgy of the Holy Eucharist, being the substance of Two Sermons preached in the Catholic Apostolic Church, Brighton. Pp. 32, 8vo, 1865, 8d. Winke für Hausfrauen, all Hänschaften. Von einer Hausfrau. Aus dem Englischen. Pp. 16, 8vo. Berlin 1865. Winke an Mädchen, die im Begriffe stehen, in den Dienst zu treten. Von einer Hausfrau. Pp. 19, 8vo Berlin 1865. Versuch über den Kirchen-Zehnten. Pp. 17, kl. 8vo. Tilsit 1865. Charles J. T. Böhm. Wat zijn toch de zoogenaamde Irvingianen? Naar het Hoogduitsch. Pp. 48, kl. 8vo. Rotterdam 1865, 25 cent. W. W. Andrews. The Catholic Apostolic Church: its History, Organization, Doctrine and Worship, together with its Relation to the Churches. Pp. 59. Svo. Andover 1866. Reprinted from: „The Bibliotheca Sacra" vol. XXIII for Jan. and April 1866 — Second Edition. Pp. 48, 8vo. London 1867, 1 shilling. On the divine Remedy for the Lawlessness of the Last Days. Pp. 16, 8vo. London 1866, 6d. Remarks on Dr. Bushnell's „Vicarious Sacrifice." Pp. 82, 12mo. London 1864, 1 shilling 6d. Charles J. T. Böhm. Babylon the Great. A Sermon. Pp. 20, 8vo, 1866, 6d. Confession and Absolution; a Discourse delivered in the Catholic Apostolic Church, Brighton. Pp. 16, 8vo. London 1866, 3d. Henry Dalton. The Office of Bishop under Apostles and the Office of Bishop without Apostles. A Sermon. Pp. 16, Svo. London 1866, 6d. The Fourfold Ministry a Permanent Gift unto the Church. Its Restoration a Sign of the Nearness of the Second Advent. With Answers to Objections. Pp. 16, 8vo. London 1866, 4d. J. S. Davenport, of New York. Christian Unity and its Recovery. Pp 120, 8vo, 1866, 2s. 6d. Eucharistie and Daily Sacrifice, being the substance of three Sermons preached in Brighton. Pp. 48, 8vo London 1866, 1 shilling. T. Groser. On Prayer, with Special reference to Professor Tyndall's Objections. A Sermon preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square. Pp. 16, 8vo. London 1866, 6d. F. W. H. Layton. The Instant Coming of our Lord Jesus Christ, and the only Preparation by which the Church can be enabled to Meet Him. Two Addresses delivered at Myddelton Hall, Islington, September the 3rd. and 10th. 1866. Pp. 16, Svo. London 1866, 1d. Dr. Ernst A. Rosztoeschker. Hymnologium. Eine Auswahl geistlicher Gesänge zum kirchlichen und hauslichen Gebrauch. 2te Ausgabe. Herausgegeben von Berlin 8vo, 1866. J. Bus, Thun.) Apostelen of Niet? Eene vraag des tages. Met een voorwoord van Pp. vin, 96; 12mo Amsterdam 1866, 60 ets. R. Norton. Agnus Dei: The Lamb of God. Pp. 52, 12mo. London 1867, 6d. Bible Ritualism: or Personal Behaviour in the House of God. A Peace Offering to Bible Christians. Pp. 24, 8vo, 1867, 6d. Geo. C. Boase. The Restoration of Apostles and the True Position of those who acknowledge them in relation to the rest of the Church. 12mo. Pp. 16, 1867, 4d. W. R. Caird. An Address on the Instant Coming of the Lord, and the Preparation of the Church for His Coming. Delivered in the City Hall, Glasgow, on Tuesday, January 8, 1867. Pp. 24, 8vo. London 1867, 1d. T. Groser. The Epistle to the Romans in its Bearings on Romanism. A Sermon. Pp. 20, 8vo. London 1867, 6d. (J. Cardale.) A Letter on Certain Statements contained in some articles in the „Old Church Porch," entitled „Irvingism," addressed to a Minister of the Catholic Church. Second Edition, with a New Preface by the Author. Pp. xvi, 73; 8vo. London 1867, 1s. 6d. The Lord's Forerunner. A Homily preached in the Catholic Apostolic Church, Brighton, on the Third Sunday in Advent, 1866. Pp. 8, 12mo, 1867, 1d. G. Morris. The Holy Angels. A Sermon preached on the Feast of All Angels, 1867, 8vo. Pp. 16. London 1867, 4d. The Inner Life; its Increasing Importance. A Sermon preached in the Catholic Apostolic Church, Islington, on Wednesday, February 6th., 1867. Pp. 16, 8vo. London 1867, 3d. Two Discourses on the Coming of our Lord Jesus Christ, and the Divine Means of our Preparation to meet Him at "His Appearing," delivered at Myddelton Hall, Islington, March 18th. and 25th., 1867. Pp. 18, 8vo. London 1867, 1d. The Passion and Resurrection of the Lord. Meditations and Exhortations. Second Edition 8vo, 1867, 1s. The Rationale of Christian Priesthood, the Grounds upon which the Office of Priest stands; with a Review of the Doctrine of Sacrifice, showing the Errors of the Romanist upon that Subject. Principally addressed to the Clergy of the Church of England in their Present Difficulty. 12mo. Pp. 16. London 1867, 4d. (J. Cardale) Remarks on the Republication, by the Rev. W. J. E. Bennet, of some Articles from the "Old Church Porch," entitled "Irvingism". Reprinted from a Preface to the reissue of "A Letter on Certain Statements in the Old Church Porch." Pp. 16, 8vo. London 1867. 6d. The Real Presence of the Lord in the Sacrament of the Eucharist: a Discourse. Pp. 16, 8vo. London 1867, 6d. Heinrich W. J. Thiersch. Die Gleichnisse Christi, nach ihrer moralischen und prophetischen Bedeutung betrachtet. Pp. 173, 8vo. Frankfurt a. M. 1867. Die Bergpredigt Christi und ihre Bedeutung für die Gegenwart Meditationen. 8vo. Basel 1867. 18s. Dr. Julius Pilgrim.) Eine Erklärung des nikomeischen Glaubensbekennnis. Aus dem Englischen übertragen von Mit einem Vorwort von Heinrich W. J. Thiersch Pp xi, 45, 8vo. Nördlingen 1867. C. Eothe,) Die gute Sache der apostolischen Gemeinde gegenüber den gewöhnlichen Einwendungen. Drei Vorträge von Geistlicher der apostolischen Gemeinde zu Berlin. Pp. 65, kl. 8vo. Berlin 1867. Mr. I. Capadose. Zijne hand is niet verkort. Een woord des tijds. Pp. 12, 8vo. Rotterdam 1867. 10c. De hoop der uitredding of eenige opmerkingen over de tijden van den Antichrist. 25 ct. W. W. Andrews. "The End of all Things is at Hand." 8vo, Pp 20. London 1868. 6d. Zion's Desolation and Zion's Hope. A Sermon. Pp. 18, 8vo, 1868. London. 1d. The Apostles' Creed and the Nicene Creed. With Explanations and Illustrations from the Holy Scriptures. Pp. 32, 12mo, London 1868, 4d. Irish Church Question. Pastoral Counsels in the Present Crisis. Pp. 12, 8vo. London 1868, 3d. Morning Thoughts; or, Devout Meditations for Every Day in the Year. Crown 8vo. London 1868. 4s. 6d. The Suppression of the Spirit. A Sermon preached on Sunday, August the 9th, 1868, at Albury. 8vo. Pp. 16. London 1868. 4d. The Temple and the Church; or, Type and Antitype. Catechetically explained, in five Parts. 1 vol, 8vo. Pp. 370. London 1868. 6s. Things that must Shortly Come to Pass. Pp. 16, 12mo, 1868. 4d. Twelve Sermons as preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square, in the months of May, July, and August 1868, 8vo. Pp. 78, 1868. 1s. Henry W. J. Thiersch. The Parables of Christ, considered with reference to their moral and prophetical Meaning, translated by Rev. Fred. W. H. Layton. F. Diestel und E. Geering. Licht zur Abendzeit oder der Rat schatz Gottes mit der Kirche von ihrer Gründung bis zur Vollendung. Aus dem Englischen. Herausgegeben von Pp. xii, 323, 8vo. Berlin 1868. M. Von Pöchthamer. Drei Vorträge. Die nahe Wiederkunft des Herrn. Die große Trübsal, die der baldigen Wiederkunft des Herrn vorhergeht. Die Errettung. 2° Auflage. Pp. 117, 8vo. M.-Gladbach, 1868. F. W. Becker. Offenes Sendschreiben an Seine Hochwürde Herrn Dr. Jaspis, Generalsuperintendenten der Provinz Pommern von seinem Geistlichen der apostolischen Genieinde zu Stettin. Pp. 42, 8. Berlin 1868. Dr. J. Arildt. Die persönliche Wiederkunft unseres Herrn Jesu Christi. Magdeburg 1863. Dr. J. Arndt. Die nahe Zukunft Jesu Christi, die Thüren unserer Hoffnung. Halle 1868. J. E. G. Lutz. Dekan und Pfarrer. Des Herrn Wort bleibt ewig. Ein Beitrag zur Sicherung der historischen Wahrheit der heiligen Schriften des neuen Testaments. Basel 1868. Dr. Ernst A. Roszteuseher. Zeugnis und Mahnung an die Mitchristen, betreffend die bevorstehende Erscheinung unseres Herrn Jesus Christus. Cassel 1868. — Dritte Auflage Pp. 40, 8vo. Leipzig 1871. C. Rothe Die nahe Wiederkunft unseres Herrn Jesu Christi, die kommenden Gottesgerichte und der Weg der Errettung. Berlin 1868. Mx. Is. Capadose. De groote verdrukking aanstaande. Pp. 41, kl. 8vo. Rotterdam 1868. 25 et. On Christian Mission. Pp. 8, 8vo, 1d. A. B. Cobb. The Church, from her Origin to the Present Day; being Three Lectures delivered in Margate. 12mo. Pp. 72, 6d. On Confession. Pp. 8, 8vo, 1^d. J. G. Francis. Two Lectures on the Destiny of Man as Revealed in the Word of God. Pp. 16, 8vo, 1Od. The Jew our Lawgiver. Pp. 24, 12mo, 3d. Leaves from the Report Books of Visitors of the Poor. 3d.; or 2s. 6d. per dozen. George M' Clelland. The Human Nature of Christ. Two Discourses. 12mo. 1s. 6d. R. Norton. The True Position and Hope of the Catholic Apostolic Church. A Letter to a Clergyman. Pp. 16, 8vo, 6d. On the Parable of the Labourers in the Vineyard. A Letter to the Archbishop of Dublin. Pp. 16, 8vo, 6d. Prayers and Meditations for Every Day of the Week from the Holy Bible 14th Edition 8vo. Pp. 84, 6d. Prayers for the Use especially of such Families as are in Trades, or in Oppressive Toil, or in Sick Des, or in Poverty. Second Edition. Price 2d; or per dozen, Is. 8d. The Purpose of God in Creation and Redemption: and the Successive Steps for Manifesting the Same in and by the Church. Third Edition 8vo, 4s. 6d. Spiritualism a Sign and Prelude of the Coming Judgments. Pp. 8, 8vo, 2d. Table of Portions of Scripture for Matins and Vespers; and of Lessons for Forenoon and Afternoon Prayers, and of Epistles and Gospels, &c. Pp. 32, 12mo, 1d. Truths for our Days. Leaflet Tracts. 1. Redemption. 2. Regeneration. 3. The Lord's Supper. 4 & 5. The Church. 6. The Apostleship. 7. The Sealing. 8. A Narrative. 9. Christian Priesthood. 10. The Lord's Tithe. 11. The Holy Eucharist. 12. Morning and Evening Worship. Four for 1d. or 1s. 3d. per 100. Notes on the Construction of Sheepfolds (A Reply to), by a Graduate of the University of Cambridge. Pp. 16, 8vo, 1867, 6d. Thoughts in Passion-Week and Easter. 8vo. Pp. 84, 1865, 1s. 6d. J. S. Davenport, Presbyter. Permanency of the Apostolic Office as distinct from that of Bishops, New-York. Dr. Ernst Gaal). Zeugnis eines evangelischen Geistlichen über Gottes Werk in unseren Tagen vorzugsweise den evangelischen Geistlichen und Theologen in Württemberg zur Beachtung gewidmet. Pp. 87, 8vo. Heilbronn. a. N. 1869. E. Geering. Die Wiederkunft Christi und die ihr vorangehenden Zeiten. Offenbarer Vortrag. Augsburg 1869. Mr. Is. Capadosc.) Een Bladzijde uit de Geschiedenis der Kerk van Christus geschetst door. Pp. 94, 8vo. Leiden 1869. 60 ets. Grundsatze und Glaubens-Bekenntnisz der Apostolischen Gemeinde in Bielefeld. Eine Form, worin man das heilige Abendmahl feiern kann. (Apost. Zending.) N. Armstrong. Sermons on Various Subjects, preached in different Congregations of the Church of England and Ireland. Second Edition. Pp. 442, 8vo, 1870, 6s. Preeken en Homilieën, gehouden in de Apostolische Gemeente te 's Gravenhage. De Instelling van het Sacrament des Avondmaals. — Goede Vrijdag. Leyden 1870. Pp. 16, 8vo. II—III Gods ordeningen. — Bedekkende liefde 17—43 id. 1871. Priesterlijke handen en harten. De oorlogen des Heeren. Des Christens strijd. Hemelvaartsdag (Homilie) 49—103. id. 1872. ƒ1.10 De Heer komt! Zijt gij bereid? Een getuigenis van de Apostolische Zending-Gemeente, dat de persoonlijke wederkomst des Heeren weldra geschieden zal. Benevens de Geloofsbelijdenis dier Gemeente. Pp. 24. Amsterdam. A. Müller, evang. Pfarrer. Sendschreiben und Abschiedsrede beim Scheiden aus dem Dienste der hessischen Laudeskirche. Cassel 1870. Joh. Evang. G. Lutz. Wahrheit in Sachen der apostolischen Gemeinden zur Erwiderung auf den Artikel im Sonntagsblatt des Bund vom 9 und 16 Februar über das sogenannte Irvingianertum. Pp. 28, 8vo. Basel 1870. Prüfung des Geistes unserer Zeit. Basel 1870. Th. Carlyle. Blicke eines Englanders in die kirchlichen und socialen Zustände Deutschlands; übersetzt von Bolko Frh. von Richthofen. Pp. v, 255, 8vo. Breslau 1870. Heinrich W. J. Thiersch. Die Genesis nach ihrer moralischen und prophetischen Bedeutung betrachtet. Pp. xx, 424, 8vo. Basel 1870. Th. 1. 24. Leonard Fasch. V. D. M. Bund. No. 41. Aug 1870 Ch. Friedrich Wigand. Die Not und Hilfe der christlichen Kirche. Kassel 1870. P. W. Beuker. Hilfsbuch bei dem Unterricht im Katechismus mit erklärenden Fragen und Antworten nebst Bibelsprüchen. 1870. Dritte Auflage 1875. Pp. 148, 8Jsgr Christus der Auferstandene und Seine Kirche. Eine Reihe von Schriftauslegungen. N. Armstrong. Homilies on the Epistles and Gospels appointed to be read in the Holy Communion Service throughout the year. Pp. 356, 8vo, 1871. 6s. T. Groser. Sermons on various subjects preached in the Catholic Apostolic Church, Gordon Square. Pp. 460, 8vo, 1871, 6s. idem Second Series 1874. J. P. K. The One Hope of our Calling: The Substance of Letters from a Father to his Children. Pp. 51, 8vo, 1871. 1s. Dr. Ernst A. Rosztoechner. Der Aufbau der Kirche Christi auf den uraprünglichen Grundlagen. Eine geschichtliche Darstellung seiner Anfange. Pp. 524. Basel 1871. G. V. R. T. Noth und Hilfe in den Glaubenskampfen einer christlichen Familie. Eine Skizze aus unsern Tagen in Briefen eines Geistlichen an seine Frau. Pp. 212. Marienburg 1871. 26 sgr. Apostles' Doctrine and Fellowship. Twelve Lectures delivered in Brighton. Pp. 233, 8vo, 1872, 3s. 6d. M. A., Cantabrigiensis. Apologia Parva. Pp. 8, 12mo, 1872, 1d. Christianus. The Christ of Psalms, or the Key to the Prophecies of David concerning the Two Advents of the Messiah. 2 vols. Pp. 776, 1872 8s. J. S. Davenport. A Letter to the Right Rev. J. Whitehouse, reviewing his Sermon preached at the Consecration of Christ Church Cathedral, Montreal. Pp. 38, 1872, 1s. A Dialogue on the Christian's Hope, the Future Destiny of Man and the Visible Creation. By a Working Man, 8vo. Pp. 47, 1872, 6d. Family Prayers for Two Weeks, 8vo. Pp. 48, 1872, 6d. T. Groser. The Functions and Credentials of Apostles. Three Discourses. 8vo, 1872, 1s. M. A., Cantabrigiensis. Letters to a Friend concerning God's Present Work for the Improvement and Blessing of His Church. Pp. 47, 12mo, 1872. 8d. A Meditation Suitable to Communicants. A Leaflet. 3d. per dozen. Heinrich W. J. Thierseh. Das Verbot der Ehe innerhalb der nächsten Verwandschaft, nach der heiligen Schrift und nach den Grundsätzen der christlichen Kirche. Homilien über die Sonntags-Evangelien der Fastenzeit (J. Cardale). Vorlesungen über die Liturgie und die anderen Gottesdiensten der Kirche. I. Über die Eucharistie. Aus dem Englischen übersetzt von Bolko v. Richthofen. G. y. R. T. Tropfen aus dem Meer der Gnade in Liedern und Parabeln. Dr. P. von Gersdorf. Der Mundschenk und der Backer des Pharao. Predigt gehalten vor versammelter Kreis-Synode. Instructionen pastorales prêchées dans l'Église Apostolique, Lyon 1872. en étant voortgezet. C. Rothe. Wo ist die Eine heilige katholische und apostolische Kirche? Sieben kirchengeschichtliche Vorträge. Pp. 73, 8vo. Berlin 1872. A Few Words on the Purpose of God in the Church and in the World. Pp. 16, 8vo, 1873, 4d. Christian Evidence. Two Sermons preached in the Catholic Apostolic Church, Wolverhampton, in November 1872. Printed by request. 8vo. Pp. 28, 1872, 6d. Christianity: its Truth and Blessedness. A Ministry delivered in the Catholic Apostolic Church, Canning Street, Liverpool, on the 1st. Sunday in Advent. 8vo. Pp. 12, 1873, 2d. Christianity and Apostleship. A Sermon preached in the Catholic Apostolic Church, College Street, Chelsea, 8vo. Pp. 16, 1873, 6d. The Church Catechism made Easy. A Supplement to, 32mo. Pp. 32, 1873. 2d. The Fruits of the Spirit. A Sermon preached in the Catholic Apostolic Church Brighton, 20th. Sunday after Pentecost 1872. Pp. 16, 8vo, 1873, 4d. Hymn Tunes. Edited by E. H. Turpin, 8vo, 1873, 2s. 6d. This work has been prepared as a Companion to "Hymns for the Use of the Churches". A Letter addressed to a Member of the English Church; being an Answer to his Charge of Schism against his Brethren. 8vo. Pp. 36, 1873, 6d. Substance of Two Lectures on certain Prophecies yet unfulfilled. Delivered in the Pimlico Rooms on the 17th. and 24th., July 1873. By a Graduate of the University of Cambridge. 8vo. Pp. 48, 1873, 1s. Christianus. The Three Places of Creation, an Appendix to "The Christ of Psalms." Pp. 54, 1873, 1s. 3d. Truth in Symbols. A Sermon. 8vo. Pp. 6, 1873, 2d. The Verdict of the People, an Address by an American Clergyman, on the Exercise of Power by the People. Third Edition. 8vo. Pp. 16, 1873, 2d. Friedrich Oehler. Die apostolische Gemeinde. Referat vor dem Zürcher Synodalverein von) ev. Pfarrer von Schwerzenbach, bei Zürich. Pp. 41. Basel 1873. Mr. J. Capadose. Het Godsplan in de Schepping en Verlossing, en de achtereenvolgende stappen tot openbaring daarvan in en door de Kerk. Uit het Engelsch met een voorwoord van) Pp. xix, 409, 8vo. 's-Gravenhage 1873. Thomas Fowkes. Sectarianism: its Origin, Character, and Development in the Church; its approaching Ordeal by Fire; and God's living Witness against it. Three Sermons. Pp. 73. London 1874. A Dialogue on the Unity of Christ's One Holy Catholic Church. By a Working Man. Pp. 48. London 1874. 6d. C. M. Carré. The Past, Present and Future of the Christian Church. Edited by M. N. Macdonald. New Edition, Revised, with additional notes and references by another Hand. Pp. 47. London 1874. 1s. 6d. Victor Dittmann. Apostel und die Katholisch-Apostolischen Gemeinden in der Einen, Heiligen, Katholischen und Apostolischen Kirche 1874. Lieder ten gebrukte der christliche Gemeente. Pp. 199, kl. 8vo. Amsterdam 1874. William Allderson. Notes of Sermons on the Garden of Eden and the good Shepherd. Pp. 19. London 1875. 6d, The Homily for the Day of the Separation of the Apostles. Delivered July 14th. 1875. (For Private Circulation). Pp. 12. London 1875. De belangrijkste geschriften, vooral die van Thiersch, Böhm, e. a. vierden in den laatsten tijd in het Deensch, enkele ook in het Zweedsch vertaald; de meesten door J. O. Thomsen, Theol. Cand. e. Geschriften, die zich eene beoordeling van het Irmingisme te doel stellen. (Prof. Merle d'Aubigné). Aktenstücke über die auf den Irvingismus sich beziehende Vorfälle in der theologischen Schule zu Genf. Evangelische Kirchenzeitung, 1837. N. 54—56, 61, 62. Die Irwingianer oder „Wir sind nicht Protestanten". (Abdruck aus dem Basler Tagblatt N. 204) Ev. Kirch.-Zeit. 1837. N. 76. Schreiben des Pred. Preiswerk an den Herrn Antistes von Basel. Ev. Kirch.-Zeit. 1837, N. 94. (Prof. Hengstenberg.) Beschauwingen naar aanleiding van: Michael Hohl. Bruchstücke. Ev. Kirch.-Zeit. 1839. N. 88—90, 97—99. A. G. Hoffmann. Irving (Edward), Irvingianer (Irvingisten, Irvingiten) Irvingismus. Allgemeine Encyklopedie der Wissenschaften und Künste von J. S. Ersch und J. G. Gruber. Zweite Section von A. G. Hoffmann XXIV, 1845. Pp. 191—196. Abdruck zweier im Jahre 1837 und 1839 in der Ev. Kirch.-Zeit. erschienenen Aufsätze betreffend den Irvingismus, 8vo. Berlin 1848. {Zie boven.) Dr. W. Bötticher. Die unter uns missionirenden englischen Apostel; Wahrheit und Irrtum in der Lehre derselben und in ihrem Streben, die ganze Christlichkeit auf die nahe bevorstehende Wiederkunft Christi vorzubereiten. Pp. 118, gr. 8vo. Berlin 1848, 1 Ostgr. Noch ein Wort der Warnung vor Irvingistischen Irrlehren, besonders in Bezug auf die Zukunft Christi. Pp. 16, gr. 8. Berlin 1849, 2^grs. Apostel, Propheten und Wundergaben in ihrem Verhältnis zur Kirche (Mit Bezug auf praktische Verirrungen) Ev. Kirch.-Zeit. A° 1847. N. 103—104. A° 1848, N. 7—8. Georg Reich. Der Irvingismus. Seine Geschichte. Allgem. Kirchen-Zeit. 1848. N 20—23. Seine Lehre. ibid. 1848. N53—57. Seine Literatur. Litterarischer Anzeiger für christliche Theologie und Wissenschaft überhaupt. Herausgegeben von Dr. A. Tholuck 1848 I. N. 31—34. Sein religiöser Charakter. Theologische Studien und Kritiken 1849 I, 193—242. Die Fortschritte des Irvingismus in Berlin. Ein Wort der Warnung an die Evangelischen Gemeinden daselbst. Ev. Kirch.-Zeit. A° 1848, N. 62, 65, 67, 68. C. F. Kling. Recensie van Thiersch. Vorlesungen über Kath. en Prot. Theol. Stud. u. Krit. 1849, I, 134—190. F. W. Schultze. Der Irvingismus. Allgem. Repert. Von Lic. Hermann Reuter, 66 ster Band, Berlin, 1849. Pp. 35—97. Dr. H. Alt. Mittheilungen über den Cultus, namentlich die Liturgie der Irvingisten, ibid. Pp. 69—97. Dr. Victor. Andrea. Lebensfragen der Kirche Christi. Zehn Betrachtungen veranlasst durch das Auftauchen des sogenannten Irvingismus in Deutschland, gr. 12. Pp. 126. Frankfort a./M. 1848. 12sgr. Prof. Dr. J. L. Jacobi. Heidentum, Judentum und Irvingianismus. Deutsche Zeitschrift von K. F. Th. Schneider, 1850. N. 5—8. Immanuel Stockmeyer. Kurze Nachricht über den Irvingismus. Zanichst für die Evangelischen Gemeinden Basels; gr. 8vo Pp. 31. Basel 1850. 4sgr. Allgemeines Intelligenzblatt der Stadt Basel 1850. N. 13. 16 Jan. 1850. Spiritual Gifts and Spiritual Delusions: English Review 1850, vol. XIV. Pp. 1 2 3 83. E. Guérin. Vie de Henry Pyt, Pp. 360, sa. 306, 307, 297, 283, 279 et passim. Cr. Reich. Het Irvingisme en zijn godsdienstig karakter. Repert. voor buitenl. Theol. door J. P. de Keyzer, 1850. I. Pp. 193—206. Das Apostolat der Irvingianer. Eo. Kirch.-Zeit. 1850. N° 99—102. Dr. Ph. Schaff. Irvingismus und die Kirchenfrage. Deutsche Kirchenfreund III. A° 1850. William Henry Darby. Die Irvingianer und ihre Lehre. Aus dem Französischen übersetzt von J. v. Poseck, lutherischer Pastor zu Uebendell. Pp. 21,8. Berlin 1850. H. W. Brandt. Wort der Warnung über Lehre und Treiben der Irvingianer. Pp. 43, 8. Cöllin 1851. Dr. A. Schultze. Der Irvingismus. Reuter's Repert. 1851, 74ster. Band. Pp. 52—56. Dr. S. A. J. de Ruiter Groneman. Het Irvingisme. Pp. 53, 8. Utrecht 1851. V. O. Aankondiging daarvan in de Jaarb. v. Wetensch. Theol. 1851. IX. Pp. 552—554. Joh. Schmidt. Über Irvingianismus. Jahrb.für die Protest. Geistlichkeit Deutschlands, Berlin 1852. Lic. Dr. B. Weisz. Recensie van: H. W. J. Thiersch. Die Kirche im Apost. Zeitalter. Reuter's Repert. 1852, 78ster Band. Pp. 85—91. W. Iselin. Die neuen Apostel und ihre Lehre, oder der Bogenannte Irvingianismus. Bern 1853. Dr. J. L. Jacobi. Die Lehre der Irvingiten, oder der sogenannten apostolischen Gemeinde verglichen mit der heiligen Schrift. Berlin 1853, 8. Zweite Auflage, Pp. 62, 8. Berlin 1868. E. Guers. L'Irvingisme et le Mormonisme jugés par la parole de Dieu. Pp. 128, 8. Genève et Paris 1853. Alfred Maury. Les Irvingiens et les Saints du dernier jour. Revue des Deux Mondes, Septembre 1853. Pp. 961—995. A. Bost. Mémoires II. 166—187 et passim. G. W. Lehmann. Über die Irvingianer. Pp. 43, 12mo. Hamburg 1853. Emil Guers. Irvingism and Mormonism tested by Scripture with preface by James Bridges. 8. London 1854. Carl Ernst Luthardt. Die Entrückung der Glaubigen und der Irvingianismus. Zeitschrift für Protestantismus und Kirche 1 355, Aug. und Sept. Opgenomen in zijn: Die Lehre von den letzten Dingen, Leipzig 1861. Pp. 37—70. Kudelbach und Guer. Zeitschrift für die lutherische Kirche 1855, Pp. 141 —150, The Old Church Porch. July 1854 — April 1855. Recensie van: H. W. J. Thiersch. Über christliches Familienleben. Evangelische Kirch. Zeit. 1855. N. 28, 30. 81. Die Irvingianer. Berkhoff, Mitteilungen für die Geistlichkeit Ruslands, 1855, 3. Recensie van: H W. J. Thiersch. Über christliches Familienleben. Reuter's Repert 1856. Best. 5. P. 156. Die Merkmale der wahren Kirche Jesu Christi und ihre Beziehung auf den christlichen Staat. Eine dogmatisch-symboldische Abhandlung, von einem Convertiten. Pp. xv, 224; gr. 8vo. Inslbric 1856, 27sgr. Jos. Eduard Jürg. Der Irvingianismus. (Abgedruckt aus den Histor. polit. Blättern. 1856, Bd. 37, H. 4—6.) Pp. iv, 176, gr. 8vo, München 1856, 15sgr. Der Irvingismus. Kirch. Zeitschr. von Kliefoth und Meier, 1856. I. Pp. 441. F. W. Schultze. Der Irvingismus. Ein Vortrag gehalten im Auftrag des Evangelischen Vereins in Berlin und theilweise erweitert. Pp. 56, gr. 8vo, Berlin 1866, 7isgr., afgedrukt uit de Ev. Kirch. Zeit. 1856, Pp. 497—542. Kibard. Essai historique et critique sur l'Irvingisme. Strasbourg 1856. Recensie van: H. W. J. Thiersch. Über christliches Familienleben. Rudert und Guer. Zeitschr. für die lutherische Kirche 1857. Heft 1. Dr. Julius Köstlin. Der Irvingismus und der evangelische Protestantismus. Gelzer's Protest. Monatsbl. 1857. Heft 4. Irving, Irvingianer. Herzog Real-Encykl. VII, Pp. 73—81. Die Irvingianische Lehre in ihrer Beziehung zur Römischen Kirche. Ev. Kirch. Zeit. 1857, Pp. 977—988, 1089-1103. Dr. Philipp Schaff. Duitsland, zijn geschiedenis, Godgeleerdheid en Godsdienstig Kerkelijke Toestand. Vertaald door Dr. D. Uarting. Utrecht 1858, Pp. 93, 94, 98—105, (bevattende o.a. een briefwisseling tusschen Br. D. H. en de Evangelist Symes). F. A. Ihme. Essai sur les doctrines et le culte des Irvingiens. Pp. 117, 8, Strasbourg 1858. Evang. Kirchen-Zeitung 1858. Pp. 50. E. B. Schale. Nieuwe sekten. De Irvingisten. Geschiedenis der Christelijke Kerk in tafereelen. V, Pp. 451—464. Irvingism, its History, Doctrine, and Practice, post 8vo, 3 s. 6 d. London 1859. Pastor Gude i. Hunseby. Irvingianismens. Betydning i vor Tid. Et Bidrag til religiös Tidsbetragtning. Pp. 186, København 1859. Christlich Observer, Nov. 1861. Pp. 885, Blackwood's Magazine, June 1862. Edinburgh Review, October 1862. Christian Remembrancer, October 1862. Eclectic, June 1862. Christian Times of New-York, Nov. 13, 1862. Moritz Gottwalt Bottger. Briefwechsel mit den Irvingianern. Geführt und herausgegeben von Pp. vii, 144, gr. 8vo, Leipzig 1858, 20sgr., idem Zweite durch die Schlusstabelle verrahte Ansagenc. Leipzig 1863, 144 und 6 Pp. y% (Voll Gerlach Jr. (?)) Beschouwingen naar aanleiding van: Mrs. Oliphant. The Life of Edward Irving. Eo. Kirch -/til. A° 1863, Pp. 1041—1049. A° 1864, Pp. 156—158, 161—168, 281-286, 289-293. H. C. Voorhoeve Jr. Een woord van waarschuwing tegen de Irvingianen en de zoogenaamde Apostolische Zending. Pp. 16, 8. Rotterdam 1864. Prijs 10 ct. Open brief aan een vriend over het „Woord van Wederlegging" van den Heer F. Schwartz, Pp. 12, 8vo, Rotterdam 1864. Prijs 10 ct. Brief van een Vriend over het Irvingianisme of de zoogenaamde Apostolische Kerk, Pp. 19, 8, 'sGravenhage 1865. 20 ets. J. A. Schuurman, Johz., Levensvragen voor de Kerk van Christus. Naar het Duits van Dr. Victor Andrei N° 1. Het kenmerk van een apostel van Jezus Christus en de verhouding van de gelovige tegenover gewaardeerde Apostelen. Met een brief van J. H. Gunning Jr. aan J. A. Schuurman Johz., 'sGravenhage 1865. N° 2 Geen nieuwe apostelen meer, Pp. 16, 'sGravenhage 1866, W. J. E. Bennet. The Church's Broken Unity. Chiefly reprinted from the Old Church Porch. I. On Presbyterianism and Irvingism, Pp. 112—310. Georg Kreitmair. Die heiligen Irrtümer der Irving'schen „Apostel und Propheten" auf Grund des göttlichen Wortes nach ihrer Entstehung, ihrem Zusammenhange und ihrer Schriftwidrigkeit beleuchtet. Pp. 64, gr. 8vo, Ansbach 1867. 8sgr. Desiderius. Apostelen en Profeten van den oude of nieuwe tijd? Of wederlegging van het Irvingianisme door Gods Woord. Voorafgegaan door een levensbeschrijving van Eduard Irving. Uit het Hoogduitsch van Georg Kreitmair, Pp. 63, 8vo, Amsterdam 1867. 40 ct. M. G. Böttger. Een Woord van Toelichting omtrent het Irvingisme. Vrij vertaald uit het Hoogduitsch, Pp. 64, 8vo, Leiden 1867. J. H. Gunning Jr. Voorrede voor: Dr. A. van Harlesz. Augusta of het gebed des geloofs zal den kranke behouden, Utrecht 1867. Christophilos. Irvingianen en Darbysten. Wat zij zijn en wat zij willen. Een beknopt antwoord op vele vragen, Pp. 8, 8vo, 'sGravenhage 1867 10. ct. H. C. Voorhoeve. Het Irvingianisme. Een bijdrage ter beoordeling van het Irvingianisme, Rotterdam 1867. Prijs 40 ct. Paul Gerhard. Gegen die Irrlehre des Irvingianismus der Wahrheit die Ehre! Ein Wort zunächst an die Besucher der von Herrn Rührmund und seinem Nachfolger hierselbst gehaltenen Vortrage. Zweite, erweiterte Auflage, Pp. 54, 8vo, Breslau 1868, 5sgr. J. Esser. De Irvingianen te 's Gravenhage; volgens het Liturgieboek der Kerk, Pp. 36, kl. 8vo, 'sGravenhage 1869. 25 ct. Isbrand Smit. Vijf jaren in de gemeente der „Apostolische Zending" te Amsterdam. Door een voormalig Diaken die gemeente, Pp. 16, 8vo, Amsterdam 1869. Ysbrand Smit. Valsche Apostelen en valsche Profeten of oude grieven en nieuwe bewijzen tegen den Apostel F. Schwartz en zijne verzegelde aanhangers. Pp, 32, 8vo, Amsterdam 1869. 25 ct. Edvard Ellgelhardt. Bemerkungen zu den Gleichnissen Christi in Matt. 13; naar aanleiding van Heinrich W. J. Thiersch. Die Gleichnisse Christi in der Homilie. Vierteljahrschrift „Männerliche Gaben und ein Geist" 1869, II Pp. 363—375. Recensie van: Mr. Is. Capadose. Een bladzijde uit de geschiedenis der Kerk van Christus. Kerkelijk Courant 1870, n° 4. Zur Geschichte des Irvingianismus. Sonntagsblatt der Bund, 16 Jan. 1870. Pastor Medepohl in Brackwede. Ein Besuch bei den Irvingianern. Bielefelder Sonntagsblatt 1871 n° 3. Ein Brief über den Irvingianismus in Duisburg, den Ernstgesinnten unter den Zuhörern der von Pochhammer'schen Vorträge mitgeteilt und zur Beherzigung empfohlen von einem Freunde offener Rede, Pp. 24. Duisburg 1872. Carl Clauß. Die Irvingianer. Mit Rücksicht auf deren Hauptthese: „Licht zur Abendzeit für die Glaubigen, dargestellt von einem evangelisch-lutherischen Pastor, Pp. 32, 8vo, Mitau 1874. 5sgr. STELLINGEN. 1. Het Irvingisme eigent zich wederrechtelijk den naam toe van „Apostolische Kerk." 2. Het bestaan van het Irvingisme als Sekte dagteekent van den 6den Mei 1832, toen Edward Irving met ongeveer 800 aanhangers in de zaal van Robert Owen het Avondmaal vierde. 3. De zich „Apostolische Kerk" noemende Sekte wil de vrucht zijn eener nieuwe buitengewone Godsopenbaring. 4. Onder de Apostelen, Profeten, Evangelisten en Herders en Leeraars, Eph. IV : 11 vermeld, zijn geen bekleeders van bepaalde ambten te verstaan. 5. Te recht vraagt Augustinus: „Quid est aliud manuum impositio, quani oratio super hominem?" De Baptismo, contra Donat. III 16. 6. Voor deze en vergelijkbare stellingen, zie de artikelen over Irvingisme in de „Evangelisch Maandblad" van 1873, 1874, 1875. De keuze der Ouderlingen, Hand. XIV: 23 vermeld, geschiedde door de gemeente. VII. Onder de Engelen der zeven gemeenten, Openb. I—III, zijn geen bepaalde personen, veel minder Bisschoppen te verstaan, maar personificaties dier gemeenten. VIII. Geen bijzonder werk van voorbereiding voor de wederkomst van Christus in Irvingitische zin is in de Schrift beloofd. IX. De LXX hebben Psalm VIII : 6, ten onrechte door ayytXoi vertaald. X. In de ij dril ylójaaaij, Hand. II : 4, hebben wij geen vreemde talen te zien. XI. De Kats, Rom. VIII: 19, is de buiten-christelijke, niet de buiten-menschelijke schepping. XII. De Genitivus in ij dydrrij rov Qtov, 1 Joh. II : 5, is als Genitivus objecti te verstaan. XIII. Eph. VI : 23b moet gelezen worden: aiirös owttiq tov otbpurog. XIV. Paulus is geen voorstander van de Glossolalie. XV. Er is geen voldoende reden om de echtheid van Rom. XV en XVI te loochenen. XVI. Het gevoelen, dat ook in Israël het menschenoffer als godsdienstige plechtigheid bestond, is eene hypothese zonder toereikenden grond. XVII. Niet ten onrechte zegt Irving: „By sectarian I mean one, who has taken up with a part of the Divine word, and resolveth within himself that it is the whole of it, and that whatever passes beyond or diverges from this his well-shapen pattern, must be error, and not for a moment to be believed." Collected Writings I bl. 117. XVIII. Het is niet wenschelijk, de uitdrukkingen: „De Heilige Schrift is Gods woord en: ,, Gods woord is in de Heilige Schrift" tegenover elkaar te plaatsen. XIX. De schuldverzoenende kracht van het offer des Heeren in zijnen kruisdood gebracht, ligt bepaaldelijk in zijne volmaakte gehoorzaamheid. XX. Het dogma der transsubstantiatie is de logische consequentie der opvatting, dat in de avondmaals-elementen het lichaam en bloed des Heeren werkelijk tegenwoordig zijn. Den grondslag tot hereniging der verschillende kerkgenootschappen, door Döllinger aangegeven, de Heilige Schrift en de oudste kerkvaders, kan het Protestantisme niet aannemen, zonder zijn beginsel te verzaken. Te recht zegt Irving: „A morality without a theology is nothing, and I question, whether it exists independent of a theology any further than law, or custom, or convenience sustains it." Collected Writings IV bl. 167. De Oxford opwekking, waaraan de naam van Pearsall Smith verbonden is, is de vrucht van een methodistisch streven, waartegen, beide in het belang van een gezond geloof en een zuivere theologische wetenschap, niet ernstig genoeg kan gewaarschuwd worden. Boven de meer of minder vrij gelezen, zelfs boven de nauwkeurig gememoriseerde preek is op den kansel de vrije reproductie te verkiezen van hetgeen door den prediker in de studeerkamer is overwogen en op schrift gebracht. Vooral in het gebed op den kansel moet tegen het onwillekeurige worden gewaakt. Het is niet wenschelijk in onze kerkgebouwen een altaar op te richten. Het rhytmisch kerkgezang is voor onze gemeenten niet aan te bevelen. Elk kerkelijk belastingstelsel verdient afkeuring. Verdichte verhalen in den trant van Delitzsch' „Een dag te Capernaum", waarin de Heer en andere personen uit de gewijde geschiedenis sprekend en handelend optreden, zijn niet onvoorwaardelijk aan te bevelen. Het onderwijs van staatswege gegeven mist in beginsel niet alleen het opvoedend element in het Christendom, maar is ook met het einddoel van het onderwijs, de ware opvoeding, in rechtstreekschen strijd. ERRATA. BI. 43, derde regel v. o. staat: M(arburg) lees: M(ünchen) » 73, in de noot » setting » selling » 86, dertiende regel v. o. » Lehrer » Irrlehren » 103, eerste regel v. b. » concilie » college » 129, vierde regel v. b. » 1837 » 1835 » 131, vijftiende regel v. b. » 1870 » 1860 » 132, vijftiende regel v. b. » 1863, » 1860, » 164, tiende regel v. b. » 9408. » 4908. » 171, eerste regel v. b. » kleinere moet wegvallen. » 180, vierde regel v. b. » Irrthümer lees: Irrthümer i 233, in noot 2 » Geerling, » Geering, » 303, vijfde regel v. b. » uitzonderlingen! » uitzonderingen » 346, elfde regel v. o. » zij moet wegvallen. Andere misstellingen verbetere de welwillende lezer.
| 8,799 |
MMZEND01:002635021:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,818 |
Berichten en brieven voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, 1818, no. 9, 01-09-1818
| null |
Dutch
|
Spoken
| 3,432 | 6,404 |
i 8 i 8. N°. 9. ALGEMtENE VERGADERING. D e Jaarlijkfche, Algemeene en Buitengewone Vergaderingen van bet ZendelingGenootfchap zijn dit Jaar weder binnen R otterdam , op Dingsdag den ïi ' ten Julij en volgende dagen gehouden; en is, bij gelegenheid der Algemeene Vergadering, l de de Redevoering gedaan door ons waardig Medelid Ds. P. Hugenhohz , die, naar aanleiding van Joh. IV: 35 b ., tot eenen yoortdurenden, en volhoudenden ijver, in de alleszins belangrijke zaak der voortplanting van het Christendom aanfpoorde. Ten aandrang daarvan werd gelezen het navolgende Rapport der Werkzaamheden, en van den Maat des Genootjchaps, voor het Jaar 1S18. Geliefde Broeders en Zusters in onzen Heer Jezus Christus! Twee hoofd-bijzonderheden zijn er,omtrent welke Gijlieden, bij gelegenheid van de Algemeene Vergadering van ons Zendeling-Genootfchap, naar gewoonte ook nu weder eenig Rapport verwacht. Het is, alsof Gijlieden ons, dien de eer en het voorregtte beurt viel Beftuurders van hetzelve te zijn, vriendelijk vraagdet* „Wat hebt gij in het verloopen Jaar gedaan?" en: „hoedanig is thans de ftaat „vaa ons Genootlchap?" Hoe Hoe hartelijk verlangden wij, reedsbij liet te gemoet zien van dezen blijden ftond, eene veel grooter reeks van aanmerkelijke ■werkzaamheden tc kunnen mededeelen ; en hoe zou onze vreugd thans verdubbeld zijn, indien wij u mogtenonthalen opeen nog meer uitgebreid berigt van daadza* ken, door ons, met hulpe van Gods genade , voorfpoediglijk verrigt! Maar, wat zullen wij zeggen? Lieve Broeders en Zusters ! wij hebben wel geene reden, om ons zeiven openlijk te verwijten, dat wij werkeloos gezeten — den tijd, dien wij van onze andere bezigheden konden uitwoe* keren,te eenemaal, zonder iets te doen, gefletcn,—• en die twaalf verloopen Maanden, met plannen maken en overleggen doorgebragt hebben. Neen! onze Maandelijkfche bijeenkomftcn en derzelver handelingen gaven en geven uitftekende blijken van den ijver, met welken onze Voorgangers in dit werk ieder hunne taak heb* ben zoeken tc volbrengen. De onderfcheidene Commisfien kwamen niet zelden bijeen, om dan over grootere, dan over kleinere aangelegenheden te raadplegen. — De Buiten 7 en B.nnen» I 2 land- Iandfche Correspondentie werd ijverig door onze Secretarisfen onderhouden, en, om nog geregelder, in opzigt tot de laatstgenoemde, te kunnen bezig zijn, werd een derde Secretaris bijzonder voor hetzelve aangefteld , die tevens de zoo veel mogelijk. ordelijke verzending der Maandberigten voor zijne rekening nam. Wij hebben niet nagelaten, (waar toe ook ieder Lid in het bijzonder toch medewerke !) in onderfchciden kringen, de deelneming op te wekken, tot mededeeling van Contributien, Donatiën en Erfmakin% gen aan te moedigen , en den arbeid in het Zendclings-werk aan Jonge Lieden aan tc prijzen; terwijl wij ook dan, wanneer wij in onze Vergadering bijeen kwamen, de uitbreiding van het Rijk onzes Hecren, Hem zeiven , en aan de kracht zijner Genade , hebben aanbevolen. , Dan, wij gevoelen , Gij verlangt eenige bijzonderheden te hooren. In de opgave van dezelve zullen wij detijd-ordeinacht nemen , meer dan de rangfehikking der zaken van eenerlei foort. Erkentelijk voor het edelmoedig aanbod, i n betrekking toteenen jongen Afrikaan, kaan , ons voorgelegd door eenen aan» zienljj^en Voorftander onzer belangen, melden wij dan , dac van hetzelve naar onze omflandigheden wordt gebruik gemaakt, dat over des Jongelings opvoeding alhier door ons opzigt is gehouden, en dat wij gadeflaan of hij, in het vervolg, tot Zendeling zou kunnen opgeleid worden. In Amsterdam , (gijlieden $veet dit) hebben acht zwarte Inboorlingen van dc Kust van Güinea , onlangs, na bekomen Onderwijs aldaar, d >or de zorg en mede-, werking der Amfterdamfche Broederen , belijdenis van het Christelijk geloof afgelegd; op dezelve zijn zij ook gedoopt. Voor dezen was aanzoek gedaan om door onze Genootfchappelijke bijdragen mede te werken tot hunne opleiding, welligc voor het vervolg, voorbereidend tot eene grootere beftemming — Wij hebben onzen geliefden Broeders aldaar — terwijl velen in die Stad zich dezer zoo gelukkig * hier gekomenen hebben aangetrokken — hun verzoek niet mogen weigeren. lil' tusfehen hebben wij dezer dagen vernomen, dat zij eerlang naar hun Vaderland I q zul* D zullen wcderkeercn. Mogt nu in de gevolgen blijken, dat zij, die in Amsterdam en door hec berigt der Broederfchap aldaar, ecne zoo uitnemende getuigenis onder ons achter laten, ook den Gron d hunner geboorte tot eenen wezenlijken zegen worden mogen! Zoo veel de aart van onze Inrigting dit toelaat, hebben wij insgelijks beiunftigd de wenfehen van eenen buitenlandfchen Jongeling , van Joodfche afkomst, die onze hulp begeerde om tot een Christelijk Arbeider onder zijne vorige Geloofsgenooten te worden gevormd, zoo ze'fs, dat hij thans, gedeeltelijk op kosten van ons Gsnootfchap , tot dat gewigtig oogmerk, zich op eene Hoogefchool, bui» ten ons Vaderland, bevindt. JVlet welk een goed gevolg wij binnenlands bevorderlijk zijn aan het ondergefchikt oogmerk van het Genootfchap, kunnen op vele plaatfen, de Armen-inrigtingen, Zondag fcholen enz. getuigen. Inzonderheid hebben wij onze pogingen naarltigüjk aangewend, om van ons Zendelings-Inftitut te Berkel , al het mogelijk voordeel, van tijd tot tijd althans, tt te kunnen ontleencn, en niet verzuimd bij ons geëerbiedigd Gouvernement, en bijzonder bij Zijne Majefteit, onzen Geliefden Koning, te bewerken eene min kostbare verzending van'onze Kweekelingen aldaar, die met iedere week meer verlangden naar het ongelukkig Heidendom te worden overgebragt, en zich met iedcren dag daartoe des te ijveriger bevlij» tigd hebben. Welke nu de vrucht van dit een en ander zijn rnogt, zult gij buiten twijfel wel een weinig uitvoeriger vernemen willen. Na dat, volgens zeer wijze en billijke bepalingen van de Christelijke Synode der Hervormde Kerken in ons Vader, land, van onze, deels eerst elders, deels en meest te Berkel , door onzen onwaardeerbaren Broeder Kóm, Predikant aldaar, gevormde Zendelings-Kweeke. lingen — vijf Broeders", op den 5de Mei dezes Jaars, in ' sGravenhage , door de Kerke» lijkeCommisfie tot deOosT'lNDiscnEZaken, beproefd, onderzocht, bruikbaar gekeurd en geordend waren, hebben op den i ftcn Julij 1.1. die vijf veel belovende JongeLie* I4 den, den , namelijk G. /. H üendoorn , II. A r , Buttenaar, J. Finn } J. C.Jungmichel , en R. Ie Brun , in onze gewone Vergadering, op nieuw en bij herhaling , hunne yolftandige gezindheid verklaard, om onzen Heer in het Euangelie te dienen onder de Heidenen. Ook hebben zij op dienzclfden avond eene hun ondeifchcidenlijk voorgelezen Instructie ingeftemd en onderteekend,bij welke zij zich verbonden hebben om aan ons plan en oogmerk ondergcfchikc te werken ; al hetwelk in de Bedeftond op dienzelfderi avond is achtervolgd door de allerplegtigftc inzegening, bij welke onze Mede-Broeder A.. de Vries het woord zeer doelmadgcn allertreffendst gevoerd—. en onze Mede-Broeder */'. Scharp, hun een Exemplaar van den dierbaren Bijbel ter hand gefteld heeft, begeleid dooronderfcheiden aanfpraken s welke wij, met de algemeene toefpraak van onzen eerstge* noemden Broeder,aan de vergetelheid wel wenschten ontrukt te zien. O! Lieve Broeders en Zusters! die van elders hier thans met ons zijt, Gij had die plegtigheid moeten bijwonen! het was een aandoenlijk gezigt, beiden voor die op dit gedeelte van onzen akker hadden gezaaid, en voor hen, die met ons maaijen mogten.! Hoe gaarne zouden wij deze vruchten van onzen arbeid, cn van uw gebed, ingezameld hebben op dezen dag onder vele Getuigen,ook van elders te zamen gekomen! maar door de goede zorg van God waren wij bij het Gouvernement gelukkig geflaagd — ieder oogenblik verwachteden wij Scheepsgelegenheid naar Batavia, terwijl al weder, behalve Daniël Maller en Joh. Fred. Bormcister, als Kweekelingen van BaZELtot ons overgekomen, nog r///andere Jonge Lieden al weder gereed' ftonden om bij Broeder Kam de plaatfen te vervullen der Vertrekkenden , om, gelijk wij hopen, deze in hunne goede hoedanigheden, en voorts, op'hunne reize in het vervolg, van daar volijverig na te ftreven. "Wij konden derhalve die plegcigheid niet ■uitftcllen. — Maar hu, geliefde Broeders en Zusters! wat dunkt U? mogen wij met nederigheid — moeten wij met blijdfehap niet roemen in onzen Heer? Het is zoo, indien wij ons meten met Engeland, dan verliest zich al ons werk al fpoedig uit ons oog — maar indien wij ons meten I 5 mee met ons zeiven — indien wij terugzien op onze ■ verrigtingen van vorige Jaren, dan mogen wij betuigen : „ waarlijk ! in „dit Jaar is er veel gedaan!Hem, uitwicn alle dingen zijn — Hem zij de Eer!" Indien wij nu nog bij zonderheden wilden vermelden , welke door ons, zoo al niet regtftreeks, toch door onzen invloed en medewerking, of onderhouden en onderfteund, of ook tot ftand gekomen zijn, dan zouden wij uit Buitenlandfche en Binnenlandfche Brieven en Berigtcn nog wel eenigc ftof ontleenen kunnen; maar dan ook moeten wij herbalen het een en ander, het welk u Maandelijks naar gewoonte werd medegedeeld — of u moeten mededeelen, het geen als onder uw' eigen oogen is voorgevallen. Ja, lieve Broeders en Zusters! in onderfcheiden Oorden van de wereld hebben wij itts gedaan, onder Gods zegen, middelijk iets gedaan. Gedenkt toch, wat ons door Broeder Kqm gefchreven is, N.° i der Maandberigten vandicjaar— ookhet geen d ior Broeder Marquard ons is gemeld! cn zo d n wij geene nieuwe melding ma-" van het javaansch Genootfchap, het. Welk welk ons als Moeder-Genootfchap befchouwt! wij mogen d; ar over niet uitweiden, maar N.° 4 ook van die Jaar is immers dubbel waardig, dat ieder een hetzelve nogmaals leze; terwijl wij uit latere Briefen van onzen lieven Broeder van den Bylaardt kunnen melden , aat hij in goeden welftand, en in het deelgenootfchap van de algemeene aeftting, ook van de Militaire Officieren, zijn werk, zoo op de Hoofdplaats, als in de van daar ver* wijderdeScreken,voorfpoediglijk verrigten mag. Ook daar bevordert hij de zaken van ons Genootfchap; en wij verblijden ons dat wij vrijmoedig mogen zeggen, dat wij .niet boven de mate roemen, door te verzekeren, dat, gelijk het Bijbel-Genootichap ons helpt, ook wij door onze be« rigten, de goede zaak van dat Genootfchap bieren elders voorltaan , en onzo invloed en medewerking en Kleine Stukjes, aan de nuttige inrigtingen der Armen» Onderwijzingen en Zondag-Scholen niec weinig voordeel hebben toegebragt, en. op den duur bezig zijn voordeel daar aan toe te brengen. I 6 Vraagt Vraagt Gijlieden nu, Geliefde Broeders en Zusters! „ Hoedanig is thans de Staat n van ons Genootfchap wij kunnen en mogen niet anders antwoorden , dan dat wij, door Gods onverdiende goedertierenheid, zeer vele redenen hebben , om derzelver toeftand te befchouwen in zeker i opzigt meer gunstig, maar in een ander opzigt evenwel m:er hulpbehoevend dan in vorige Jaren. Ja, Broeders! meer gunstig dan voor* heen : trouwens , terwijl het getal van Contribuerende en Medewerkende Leden eenigzins is toegenomen, zoo zelfs, dat, niet tegenftaande het aülcrvcn van zulke, die met hunne bijdragen hielpen, het getal der Deelnemers grooter is dan in de laatlte Jaren; ons Genootfchap is ook niet alleen in eene gunstrijke betrekking gekomen tot het Gouvernement dezes Lands, en tot de hoogfte Kerkelijke Vergadering van het talrijkst Kerk-Genootfchap der Proteftantcn in ons Vaderland, maar het geniet werkelijk van de betrekking tot beide, een wezenlijk genoegen en belang* rijk voordeel: of moeten wij als eene proeyc daar van niet aanmerken de ordening van van Jonge Lieden, welke'de belijdenis van dij Kerk-Vergadering zijn toegedaan, en de begunftiging van het anders zoo kostbaar vertrek onzer Zendelingen? Wij zwijgen van de betrekking van Leden uic andere Christelijke Gezindten, bij welke ons Genootfchap wél ftaat, terwijl wij juichen in de hoop op eene voortgaande verbroedering der ganfche Christenheid. YoortSjlieve roeders! wij worden,minder dan voorheen , door de tegenwerking der bevooroordeeldheid, en der eergierigheid, die zich zeiven zoekt,-belemmerd; en het fchijnt dat onze Zendelingen, dooreenen arbeid en wandel, welke den bevitter zelve minder ftof tot lasteren geven, voor onze pogingen meerdere ruimte banen; althans, dat die, welke van dcrzelver invloed nadeel vreesden voor hunne tijde* lijke lust en voordeel, van dezelve, indien al geen goed, ten minfte minder kwaad voor zich fchijnen te verwachten. Wijders, onder welke fchoone uitzigten gaan niet onze pas geordende Zendelingen uit! wacht de zoo ijverige van den liylaardt met allen, die te Batavia de zaak van het Genootfchap zijn toegedaan, en voor yoor en met hetzelve werkzaam zijn, halsreikend naar hulp, hoe fpoedigzullen onze Zendelingen, bi; derzelver komst aldaar , ia de beste gelegenheid worden gefteld om den naam des Heeren tot de Heidenen te dragen,—en hoe zal de overmoeide Kam te Amboina , door drie Helpers onderfteund, zijne wenfehen, in opzigt tot de Molukfche Eilanden, meer en meer vervuld zien worden! en wie durft niet hopen, dat het gezigt van die wclgeflaagde pogingen velen hier en daar tot medewerking zal bewegen,en dat wij nog eens zullen hooren , dat, gelijk in ons Vaderland cene Kweekfchool is van Zendelingen,ookdaar onder die Volken een begin gemaakt wordt met de opleiding vanKinderen van eenen goeden aanleg, om in de taal, iu welke zij geboren zijn, de groote werken Gods en de verlosfing van arme zondaren bekend te maken! Dan, laat ons niet door Schilderijen van het mogelijke te befpiegelen, voorbij zieii het geen reeds wezenlijk is. Wij mogen namelijk Ons al wederom verblijden in vijf Perfonen , die z'ch, deels in deze Stad. bij ons, deels elders bij onze Mede Dircca teu» ceuren, hebben aangeboden, ecne bijzonderheid , daarom te belangrijker, om dac wij Broeder M. S. Hoenc , om ligchaamsen zielsongefteldheid moesten ontflaan, en onze veelbelovende J. Albrecht , te Berkel in den Heer ontflapen, enineere begraven is. Indien nu maar zij, die zich hebben aangemeld, de proef van genoegzame ligchamelijke kracht en goede geestvermogens, en van liefde van onzen Heer, en van zuivere bedoelingen, naar menfehen oogenfehijn , van tijd tot tijd zullen kunnen doorftaan, dan zouden wij, op de nu Afgevaardigden, welke wij in meer dan één opzigt onze Etrjïclingen kunnen noemen, eenen rijken oogst van andere Kweekelingen en nuttige Werktuigen verwachten mogen. Ondertusfchen, lieve Broeders en Zusters! is de toeftand van ons Genootfchap, uit aanmerking van het een of ander, over het geheel gunftiger dan voorheen? Juist daar uit ontltaat aan de andere zijde een bezwaar, hetwelk weinigen zich, naar behooren, voorftellen, en alle onze Leden — en mogt het zijn vele, die nog gecne Leden van ons Genootfchap zijn! meer rncer dan ooit wel mogen opmerken cn ter harte nemen. Onze uitgaven zijn zeer aanmerkelijk vermeerderd ! bij het in acht nemen van de meest mogelijke zuinigheid in alles wat noodig is in de vervulling van de' ligchamelijke behoeften onzer Kweekehn* gen en ter voorziening in het noodwendige, ter vorming van hunnen geest en ter ontwikkeling van hunne talenten, cn hunne toebereiding tot berekenbare cn onberekenbare ongelegenheden, bij het in acht nemen van de meest mogelijke zuinigheid in de uitrusting van gemelde Broederen — gevoelden wij het, dat zonder uwt cn aller ondcrftcuning, wij, dan zelfs, indien zich de gcfchiktfte Jonge Lieden tot Zendelingen aanboden, wij hen zoüden moeten afwijzen, uit gebrek aan toereikende geldmiddelen tot het bekende doel. Waarlijk! gijlieden hoort hier niet de klagt der gierigheid, die maar wil ver* zamelen, zonder te genieten, cn te doen genieten! Neen! Neen! terwijl bij ons in gezegend aandenken zijn de Zaligen, ook die in het Walfche Kcrk-Genootfchap (het (hetwelk ons op den duur zoo vriendfchappelijk ■en broederlijk dit Kerkgebouw vergunt) pleegden te vergaderen, die door erfmakingen ons vroeger of later hebben verblijd, en onze ziele getroffen is, zoo dikwijls wij bedenken dat eene behoeftige Christin, in Leijden , hare nalatenfchap, (welke, na aftrek van alles wat te betalen was, maar drie en zeventig Guldens en elf Huivers bedroeg,) aan ons Genootfchap wilde gefchonken hebben. — Ja, terwijl wij bemoedigd worden door het waarnemen, dat hier in deze Stad, ook elders, dienstboden en minvermogenden, een of twee Huivers inde week uitzuinigen en wegleggen, om er eenmaal des Jaars, ons tot onderfteuning, een offer van te maken aan FJem , die de uitgefpaarde en ons onlangs tocgefchikte wecK-iïuivertjes van eene met tijdelijke goederen nietbedeelde Weduwe, hoogfehat en waardeert wij mogen en wij moeten evenwei vrijmoedig zeggen, dat, in evenredigheid van onze uitgaven en benoodigdheden, de finantiële toeftand van ons Genootfchap, door de meerdere uitbreiding van deszelfs werkkring, verbeterd is., neen.'niet is verbcterdlzelfs niet offchoon eenmeerder aantal zich als contribuerend heeft laten infehrijven-om dat de contributie van velen te zamen, bij den tegenwoordigen welvaart van ons Vader# land,ö ftof tot fchaamteL.nog niet te boven gaat de de bijdragen, welke in de dagen der eerfte •warmte, door fommigen voor zich zeiven alleen gegeven en voor het vervolg ingefchro ven zijn.' Vergunt ons U dan op te wekken, om ons krachtdadig te helpen, ook door an« deren daar toe op te wekken, op dat Je ijver niet verflaauwe voor het Zendelings werk, het geen zeker zoude gebeuren, als de jjeftuur» ders aan zulken, die zich aangaven, zouden moeten zeggen: „Wij willen, maar kunnen „U niet aannemen. De geldmiddelen ontbre„ ken !" Och, Broeders! hoort ons verzoek! onze Heer fchrijve hetzelve door Zijnen Geest in uw hart, en het worde door U tot anderen overgebragt, het worde gezegend — en het geve vrucht tot eer van Hem, om en door wien wij alles ontvangen. Eindelijk, wij fluiten dit ons Rapport niet, zender treurige herdenking van de verliezen welke wij geleden hebben, door het overlijden van onze zeer beminde en verdienstelijke Mede -Directeuren: De Broederen ^ t. Everwijn Onderwater te Dordrecht , die een der Medeoprigters was onzes Genootfchaps; JS. Lobrij te Leeuwarden , werkzaam in de opfponng, opleiding en vorming Van onderfcheidene Zendelingen; De liefdevolle en volijverige jf. van Tze/t' djk tc Amsterdam ; en P. P. T. At 'mck du Pré, tc Hoorn , die ondef de eerfte Voorftanders en Medearbeiders is geweest, Deze waardige Broeders blijven met de vroeger Ontflapenen in onzen Heer, bij ons, en bij Ulieden alle, die derzelver betrekkelij. ke verdiensten en waarde voor one hebt leeren kennen, in een Broederlijk en geheiligd aandenken. En terwijl wij hopen winst tc doen met die geldmiddelen, waardoordeMede-Oprigtcr van ons Genootfehap, de zalige Onderwatir, door ons nog na zijn' dood wil nuttig zijn, hopen wij dat zijne ziel, bij de blijdfehap, welke zij reeds fmaakt, die zal genieten, ■welke door de uitbreiding van het Koningrijk der Hemelen noodwendig grooter worden moet. Wij betreuren hier in het bijzonder ona gemis, en het verlies, geleden door het — wij zouden zoo zeggen — ontijdig affterven van onzen lieven en beminden Broeder Hendrik A'.rtanus Schei], 'Jz.; reeds lang werkte hij ijverig in zijnen kring voor ons mede; van lieverlede werd hij door zijne verkeering met de werkzaamfte Beftuurdersin ©ns midden geleid tot deelgenootfehap aan het Beftuur, en bijzonder tot hulp van unze, met wcrlt dikwijls ai te zeer overladen', Secretaris risfen, ook in het werk der verzending van onze Maandberigteiv, tot eindelijk hem de geheele pinnenlandfehe Correspondentie door aller vol vertrouwen werd aanbevolen. Inüien het voegzaam ware in eene lofrede uit te weiden over zijn perfoneel Karakter, cn voortreffelijkheid in meer dan een opzigt, de ftof zou minder dan de tijdons ontbreken. Van zijne naauwkeurigheidbij[zijnen ijver, van zijne voorfpoedigearbeidzaamheid en van zijne nederigheid bij dezelve, van zijne liefde tot den Heiland, die de bron en kracht was van zijne volvaardigheid des gemoeds, kunnen wij niet zwijgen; en wij fehamen ons onze tranen niet, die wij geftort hebben bij het gevoel van onze telcurftelling, toen onze Heer hem, dien Geliefden, tot zich nam: — Tot zich nam, ó Ja! die overtuiging ftaakt onze klagt, en ftclt een perk aan de uitweiding, waar toe wij anders over dit verlies nog verder zouden vervallen. Het hoofd omhoog, Lieve Broeders en Zusters! Hij is daar boven Hij werkt voort en bidt.... wij vertrouwen het, met alle die zalige Leden onzer Maatfehappij, welke, onder het onmiddellijk opzigt onzes HEEREN, de blijde toekomst van het Rijk van onzen VerlosfJir over den ganfehen aardbodem verwachten. pic Die gedachte zij ons dan ook ten prikkel van onzen ijver en onze vertroosting tevens; terwijl wij hier bijvoegen, dat wij in den Waardigen Broeder H. C. Foorhoeve, alhier, hebben gevonden den Man, die, als Secretaris voorhetBinnenlandfche werk, in de plaats des Overledenen kon werden uitgenoodigd en aangefteld, en die door zijne gulhartige aanvaarding van deze roeping onze harten heeft verkwikt. Wat gy betreffende het Binnenland/olie Werk mogt willen inzenden, bezorgt dat aan het adres van dien broeder. Gedenkt zijner en onzer ook in uwe afzonderlijke gebeden, verdubbelt uwe fmeekingen bij de verdubbeling uwer Infchrijvingen en Liefdegaven-, en de ïleer, die mild is over allen die Hem aanroepen, aanroepen in geest en waarheid, zul een' verdubbelden zegen o? ons werk niet weigeren. Het is zijn eer des Geestes werk—des Vaders lu^t.— Broeders en Zusters! wat mogen wij dan niet verwachten? De volheid der Heidenen zal ingaan cn geheel Israël zal zalig worden. „ jfmtn f ylmen! zeggen alle vromen; „Kom, ja, kom! 6 blijde dagf „Dat al 't menfchelijk gejlacht „ A.m den Beer word' toegebragt ter Boekdrukkerij van N. CORNEL.
| 37,721 |
MMKDC04:001123001:mpeg21_3
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,876 |
De katholieke missie\u0308n; gei\u0308llustreerd maandschrift, in verbinding met het Lyonsch weekblad van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, jrg 2, 1876, no. 1, 1876
| null |
Dutch
|
Spoken
| 1,441 | 2,606 |
Verbeeld u een langwerpig vierkant, behoorlijk aangehoogd en met klipsteenen en keien aan alle zijden wel bevestigd en afgesloten vlak; denk u midden op dat vlak twee rijen dikke, zeer hooge palen of boomstammen, die een dak dragen van palmbladeren, en gij hebt reeds het middelschip van de San Domingo voor den geest. Voeg daar nu bij, aan weerszijden dier twee palenrijen, een aan die' palen vastgemaakt afdak,-dat zijn buitenste steunpunten vindt in een rij van lagere en dunnere palen, waarover het echter vrij ver naar buiten uitsteekt, en gij hebt de twee zijschepen. Die buitenste palen zijn met bamboezen staven gesloten en beschoten; over dat beschutsel heeft men een weinig kalk gesmeerd en alzoo een soort van onvolmaakte wanden gemaakt, die geheel het gebouw omgeven. Bevestig nu eene vooruitstekende luifel van palmbladen, op dunne palen rustend, aan de voorzijde, die daar een zeer rustieke voorgalerij vormt, en denk u iets dergelijks aan de achterzijde, dat daar dienen moet voor sacristie; en aan uwe voorstelling van Larantoeka’s hoofdkerk zal weinig of niets ontbreken. De eerste indruk, dien ge ontvangen zoudt, als gij haar in werkelijkheid zaagt, zou u ongetwijfeld doen denken aan eene zeer groote, op palen rustende loods, met stroo gedekt. En toch bij al dien eenvoud doet de verheffing, de hoogte van het inwendige bij het binnentreden u goed en bespeurt gij al spoetig dat de ronde middelzuilen van aanzienlijke dikte en ongemeene hoogte de edelste stammen zijn des wouds, en van eene kostbare houtsoort, die der vcrdelgingswoede van Lidië’s vreeselijke plaag, de witte mieren, zegevierend weerstaat. Het kerkgerief, in zooverre het daar blijft en niet telkens door den missionaris wordt medegenomen, is in volkomen overeenstemming met den meer dan landelijken eenvoud diens tempt Is. Een altaar, van dikke planken gemaakt, die met den parang of het iulandsch hakmes uit hoornen van prachtig hout werden gefatsoeneerd, verheft zich op massieve trappen, door dezi lfde kunstbewerking voortgebracht, en steunt tegen een retabel van gelijk maaksel, doch hier en daar de loffelijke pogingen eener kunst in de bakermat vertoonend. De vastgestampte, op enkele plaatsen met eene kalklaag bedekte vloer geeft aan het oog een niet zeer behagelijk mozaiek te aanschouwen; twee stoelen, een voor den radja, een voor den missionaris en eenige si ukken steen en zwervende keien, die kniel- en zitbanken vervangen; ziedaar de sieraden en meubelen van het inland sch christelijk heiligdom. Larantoeka’s hoofdkerk, in ons verwend oog den naam van kerk nauwelijks waardig, maar door de eenvoudige inlanders wegens haren breeden omvang en stoute verheffing een wonder van architectuur geacht, mocht niet immer verstoken zijn van een betamelijk stel klokken. De bezorgdheid der padri voor de jeugdige gemeente en de mildheid der Portugeezen bleven niet in gebreke het heiligdom daarmede, doch eerst in lateren tijd, vermoedelijk in de eerste helft der XVIIIe eeuw, te versieren. Doch alles is daar anders dan elders. Vruchteloos zoekt gij naar een klokkentoren; daarvoor ware dan ook moeilijk een veilig punt op het dak der kerk te vinden; een toren naast de kerk te plaatsen was om verschillende redenen niet oorbaar; vrees voor aardbeving alleen was genoeg dat te ontraden. Zeer eenvoudig en hoogst practisch werd een zwaar stuk hout op een paar welbevestigde palen, die zes of zeven voet hoog uit den grond staken, gelegd en men vormde op die wijze een juk, waaraan de klokken zonder veel moeite konden opgehangen worden. Men genoot alzoo bovendien het voorrecht om ze gemakkelijk te kunnen bereiken en er allerlei tonea aan te kunnen ontlokken, naarmate de stemming of het talent des luiders dat medebracht. Eene zeer onaangename ondervinding leerde echter dat die wijze van plaatsen, gelijk al het ondermaansche, eene bedenkelijke zijde had. Ongeveer 60 of 80 jaren geleden ontbrandde er een oorlog tusschen Larantoeka en het aan de overzijde van Straat Flores op Adonara gelegen Woerd. Men roofde en plunderde nu en dan op elkanders kusten, maar zorgde, gelijk gewoonlijk in die gewesten geschiedt, dat legers en vloten niet te dicht bij elkander kwamen en handgemeen werden. Die wijze van oorlogvoeren is geruimen tijd vol te houden; de prang, de oorlog tusschen den radja van Larantoeka en zijn onwilligen vazal, den hoofdkapala van Woeré duurde dan ook lang. De Woeréers togen weer eens ten rooftocht uit. In diepe stilte had men meer dan gewone toebereidselen gemaakt; het doel van den tocht was een ondoordringbaar geheim voor allen, behalve voor zeer weinige ingewijden. De zee was kalm, de nacht donker; zachtkens werden de riemen bewogen, en de prauwen gleden als nauw merkbare spookgestalten heen over de zee. Men hield aan op dat punt van het strand, waar de San Domingo staat; vlug togen eenigen aan wal, kropen op handen en voeten over de rotsen en keien heen en hadden spoedig de hoogte bereikt, waarop de kerk gelegen is. In een oogwenk werden de klokken van den dwarsbalk, waaraan zij hingen, losgemaakt, hare metalen tongen werd het spreken belet, en men voerde den kostbaren last behoedzaam naar de prauwen. De riemen bewogen zich weer zachtkens; en weer gleden de prauwen, als waren het spoken, over de kalme, donkere zee terug naar Woeré’s kust. Peeds ver genoeg was men in de Straat gekomen om veilig te zijn tegen een vijandigen aanval. Nu kon men zich niet langer meer bedwingen, luide moest worden luchtgegeven aan de blijdschap over den wel geslaagden tocht. De vijand moest het weten, wat men bestond. De obors, de inlandsche fakkels werden ontstoken, en spreidden knappend en knetterend en vonken spattend een schitterend licht. De klokken werden opgehangen en hare klepels lustig geroerd; het metaalgeluid klonk van jubelenae kreten vergezeld de wateren over, en wekte de mannen van Larantoeka uit hunnen slaap. Zij ijlden naar het strand en steeds luider en luider klonken de tonen hun tegen, het waren de welbekende tonen van San Domingo’s klokken! Verbazing en schrik, smart en spijt greep Larantoeka’s helden aan, die nauwelijks hunne ooren konden gelooven. Dan het was zoo; en helaas 1 er was niets aan te doen; de triumfeerende en spottende vijanden waren te verre, hun buit was in veiligheid. De smart, dien nacht door Larantoeka’s geleden, is bij hun nakroost nog in levende herinnering. Telkens als zij het feit rerhalen, voegen zij er op ernstigen toon de rerzekering bij; //de klokken te verliezen was hard, maar zoo bespot te worden was onuitstaanbaar” 1 Er werd vrede gesloten, en de radja met de bevolking van Larantoeka berustte in het voldongen feit. Komt ge te Woeré, dan vindt ge daar voor de kerk een gebouw van denzelfden stijl als de San Domingo degroote klok van Larantoeka opgehangen, tot een blijvend gedenkteeken van den moed en het beleid der oude Woeréers. Zij draagt het vo’gend opschrift, dat wij hier letterlijk getrouw overschrijven: //Antonio de Alb..querque Coelho Fidalgo dacazack sua Magestade mandou fazer esta sino emo 1“. de Dezembro de 1714 Annos.” Hieruit blijkt dus wie haar liet maken en wanneer. Haar kleinere lotgenoote heeft de gewelddadige ontvoering niet lang overleefd; zij was van minder edele afkomst en schijnt een zeer gewone scheepsklok geweest te zijn; het opschrift dier thans gebarsten klok luidt: //Me fecit Amstelredamia, 1733.” Intusschen heeft de San Domingo van Larantoeka de leemte, door het verdwijnen harer klokken veroorzaakt, wederom spoedig aangevuld. De tegenwoordige klokken, in wier rustig en niet meer gestoord bezit zij zich thans verheugt, zijn van uitmuntend metaal en heeten: S. Joao en Beata M. V. Immaculata. De ijver der missionarissen en der christen bevolking bepaalde zich niet bij den bouw der groote kerk alleen; neen, op tal van plaatsen, bijna in iedere negorij rezen kleinere heiligdommen. Zoo vond men weldra in den omtrek van Larantoeka binnen een betrekkelijk kleine uitgestrektheid buiten dehoofdkerk twee kerken van minderen omvang en negen of tien kapellen of bedehuizen. Eene schets van Larantoeka’s en Posto’s naaste omgeving, zal, hoe beknopt die ook zij, den lezer toereikende aanwijzing geven van de ligging dier heiligdommen. Een kruisje duidt de negorijen aan, die zich in hun bezit verheugen. De kerk te Posto, waarop wij nader terug komen werd, althans in haren tegenwoordigen vorm, veel later gebouwd en wel door de nederlandsche missionarissen. Tegenover haar ligt, een weinig meer van het strand verwijderd, de pastorie met hare bijgebouwen en school; niet verre van de kerk meer noordwaarts bevindt zich de woning, het palacio des radja’s en ten zuiden van haar ligt het nederlandsch fort en het huis van den nederlandschen civielen gezaghebber. Ook op andere meer verwijderde plaatsen werden kerken en kapellen gebouwd, gelijk bv. te Conga, te Sikka, te Maumérie en Nangabaloe op het eiland Flores; ook schonk men op het eiland Adonara aan den kleinen Staat Woeré eene kerk en vier kapellen. (Wordt vervolgd.) F. C. Heynen, Pr.
| 10,705 |
MMTUK03:165738011:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,858 |
De stem
|
B.
|
Dutch
|
Spoken
| 6,876 | 11,675 |
8* Jaargang. N» 11. DE Donderdag, 18 Maart *-* '■ ' A-i'i > Ad>OPI20HTE AErEI KYPI02 (2 Cor. VI: 17). WT.PKnT.AT> IN HET BELANG DEK WARE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. De uitgave van dit BLAD geschiedt geregeld des don derdags van iedere wees, AuuuucmCu»v»jo per drie maanden: ƒ 1.35, franco per post binnen ons Rijk: ƒ• 1 50. De betaling geschiedt per kwartaal. Men abonneert zich’ minstens voor drie maanden. De Inteekening geschiedt bij de Drukkers HOOGKAMER & COMP bij alle Boek handelaren en Postdirecteuren des Rijks, en hij den REDAC- TEUR van dit Weekblad. Afzonderlijke Nommers zijn verkrijgbaar voor De prijs der Advertentien is: van 1—8 regels ƒ 1.—, het zegelgeld daaronder begrepen, eiken regel meer 10 Cents. Annonces van Boeken 3|2 maal. Brieven, Bestellingen, Aanvragen om Afzonderlijke Nommers en in te zenden Stukken gelieve men op werkdagen franco te zenden aan den Redacteur te Elburg (Prov. Gelderland}. Advertentien en Kerknieuws on- middelijk aan de Drukkers dezes te Amsterdam. INHOUD. DE LEER DER GEREFORMEERDE KERK. — ADAM’s J VAL, ERFZONDE, ’S MENSCHEN VERDORVENHEID EN VRIJE ( WIL. — DE SYNODALE KOMMISSIE DER CHRISTELIJKE AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. — MENGELINGEN EN BERIGTEN : BESLUIT 1 BESLUIT 1 NEDER- 1 LAND; NEDERLANDSCH OOST-INDlë; SIBERlë; AMERIKA.— KERKNIEUWS. 1 DE LEER DER GEREFORMEERDE KERK, (Vastgesteld in de Nat. Synode van Dord. 1618 en 19). c 2 BESCHOUWEND EN BEOEFENEND VOORGESTELD. C § 9. VAN DE VOORZIENIGHEID. * Het tweede uiterlijke werk Gods in der tijd, ( dat op de schepping volgt, is de VOORZIE NIGHEID, welke ook als een aanhangsel van ; de schepping of als eene aanhoudende schepping ] kan aangemerkt worden. ! ; Het woord voorzien vinden wij meerma- 11 len in de Heilige Schrift uitgedrukt (Gen. ■ XXII: 8, 14. Hebr. XI: 40); terwijl hier mede i gebruikt worden de woorden werken, leliou- den, dragen, enz. Voorts ziet men hier niet in den naam van Voorzienigheid, op de God delijke voorkennis of op zijn eeuwige voorzorg, welke niets anders is als zijn besluit; maar op. de uitvoering hiervan, of op de dadelijke Voor- [ zienigheid Gods omtrent zijne schepselen. Dat er zulk eene Voorzienigheid met er daad j zij, hebben de filosofen of wijsgeeren, except de secte der Epicuristen doorgaans uit de Na tuur zelve wel geweten. Gelijk zij daartoe wer den geleid, niet alleen door de Goddelijke vol maaktheden, in het bijzonder zijne onverander lijkheid; maar ook door den standvastigen loop van alle dingen; hoe strijdig die ook onder el- ï kander mogen zijn en daarbij door velerlei gansch onverwachte en ongeziene uitkomsten van ge beurlijke en vrijwillige dingen. De Voorzienigheid, zeggen wij te zijn, die uiterlijke daad Gods, waardoor Hij alles dat van Hem geschapen is, door het krachtig be- j vel van zijnen wil in zijn wezen en gegevene volmaaktheden bewaart, in zijne werkingen be weegt en in alles bestuurt en schikt, tot roem van zijne heerlijkheid en tot zaligheid der uit verkorenen. De Voorzienigheid is zekerlijk een werk Gods, niet alleen volgens het getuigenis der Schrift (Neh. IX: 6. Jez. XLV: 7); maar ook vol- 1 jens aanwijzing van het werk zelve, dat eene meindige kracht vereischt en door zijne ge- 1 pastheid zijn Architect, Kunstenaar of Bouw- I meester duidelijk aanwijst. Diensvolgens mogen wij Christenen in geenerlei 1 voorvallen denken, of om eenig geluk of ge val, als alleen met opzigt op de tweede oor- 1 saken, onder het bestuur van GOD; bf om len bijzonderen invloed der planeten, even ils of de ondermaansche dingen daardoor wer- 1 len bewerkt en bestuurd buiten God; of om een Stoïcijnsch noodlot, als een noodzakelijk verband der tweede oorzaken, waarnaar zich de eerste oorzaak zelve zoude moeten schikken. Daar men anderzins erkennen moet het nood zakelijk gevolg van alles op den onverander- lijken wil van God, hetgeen ook de naam van noodlot in het Nederduitsch zoowel als de La- tijnsche van fatum of woord en uitspraak, zoude kunnen dragen (Hebr. I: 3. 2 Petr. III: 5 enz.). Omdat de Voorzienigheid gaat omtrent zaken die door de schepping reeds zijn, zoo bedient zich God hier doorgaans van middeloorzaken en werktuigen, niet door eenig eigen gebrek; maar door overvloed van zijne goedheid (Hoz. II: 20, 21). De Voorzienigheid wordt naar de ceconomie of huishouding Gods meest toegeëigend aan den Vader (Matth. XI: 25); maar komt evenwel benevens de schepping mede toe aan den Zoon (Col. I: 17); en aan den Heiligen Geest (Ps. CIV: 30). Zij bestaat in een enkel bevel van den Goddelijken wil (Ps. CXLVII: 15, 16, Openb. IV: 11); zoodat hierdoor geene veran dering in God zelven wordt gesteld. Noemt men ze dan eene almagtige kracht Gods, zoo is dat van de werkzaamheid der kracht te verstaan. Voorts merkt men als gevolgen van dien wil van God drie dingen aan: de bewaring, mede werking en besturing van alles. Tot de bewaring of onderhouding, die hare betrekking heeft op het zijn en wezen en de volmaaktheden der schepselen, kan men bren gen de plaatsen Neh. IX : 6. Ps. XXXVI: 6,7. Rom. XI: 36. Col. I: 17. Hebr. I: 3, enz. En deze bewaring is gewisselijk eene stellige daad I van God, gelijk in tegendeel de vernietiging ■ niet anders als eene bloote ophouding van zijne bewaring; omdat anderzins de schepselen eens voortgebragt zijnde, op en door zichzelven zou den bestaan en misschien ook minder vernieti ging onderhevig zouden wezen en omdat de Schrift ons zoo voorgaat (Job VI: 9. Ps. CIV: 29 enz.). Voorts onderscheidt men deze bewaring Gods in eene onmiddelijke, omtrent de geesten en middelijke, omtrent de ligcliamen alle of vele; in eene gewone, door de daartoe geschikte middelen en ongewone, zonder boven of tegen dezelve, alleen in soort of in elk bijzonder on derwerp der soorten. — Moetende hier ten laat ste nog aangemerkt worden dat deze bewaring zij eene gansch vrijwillige daad van God, in zoo verre, dat Hij naar zijne volstrekte almagt de schepselen zoude kunnen vernietigen, omdat men immors geen schepsel noodzakelijk in zijn aanwezen stellen kan. De medewerking Gods, anders ook den naam van zijne medelooping dragende, behoort tot de werkingen der schepselen, zoodat God daar van de eerste en opperste oorzaak zij; volgens de ware zakelijkheid, die er in de werkingen der schepselen is en geene buiten Gods toedoen zijn kan (Jez. X: 15. Jer. X: 23. Hand. XVII: 28. Efez. I: 11 enz.). Waarbij wij wel vast moeten houden, dat deze medewerking Gods geenszins bestaat, bf in eene bloote be waring van der schepselen krachten, om te kunnen werken; bf in het indrukken van eene gemeene wet, naar welke de schepselen dan van zichzelven werken; bf in eene gemeene beweging, die de schepselen dan zelven verscheidenlijk be palen; bf in eene gepaarde daad van God, die zijn invloed hebbe niet op het schepsel zelf; maar alleen op deszelfs werk; — maar in eene onmiddelijke, voorgaande en voorbepalende be weging en aandrang der schepselen tot hun werk. Hetwelk een zeer noodzakelijk stuk is om te beweren tegen alle oude en nieuwe Pe lagianen, welke de afhankelijkheid van de schepselen en bijzonder van den mensch, zoo wel in natuur als genade, door de voorgestelde verdraaijingen der Goddelijke medewerking, zoe ken weg te nemen, of te verminderen, tot geene geringe benadeeling van Gods kracht en albestuur. Ondertusschen, ofschoon liet dezelfde daad zij, die men aan God als de eerste en ■ aan de schepselen als tweede oorzaak toeschrijft, : zoo blijft toch de zondenschuld alleen ten laste 124 125 126 van de laatsten, die alleen onder de wet gesteld zijn en wiens overtreding op de eene of andere wijze moedwillig is. Door de besturing Gods verstaan wij de schik king van de schepselen en al hunne handelin gen tot hunne voorwerpen en einden. (Dan. IV: 34, 35. Jak. IV: 15). Hoewel de schep selen dit bestuur van God in zich zoo niet ge voelen, ten deele, omdat zij daarvan onwetende zijn, en ten deele, dewijl zij zich daartegen trachten aan te kanten; terwijl God echter in zijn bestuur nimmer zijn oogmerk mist. Geenszins is God in zijne werkingen zoo ge bonden aan de tweede oorzaken, ten aanzien van dezelver krachten en gewone werkingen, dat Hij niet zoude kunnen doen, of ook met er daad vele wonderwerken doen dat is te zeg gen, niet alleen werken, waarvan wij de reden en oorzaak niet kunnen aanwijzen, gelijk eenige zoo met deze benaming listelijk drijven; maar ook werken die buiten, boven; ja ook tegen de kracht der tweede oorzaken geschieden. Immers verhaalt de Schriftuur zeer vele zulke wonderwerken en stelt dezelven als zoodanig voor; ja dringt ze ook aan als teekenen der Godde lijke almagt, 'waaruit men den waren God bo ven de natuur verheven en de waarheid van den Messias zoude moeten erkennen. Waarom men dezelven, het zij uitdrukkelijk, het zij op eene ingewikkelde wijze niet kan loochenen, of men maakt de Schriftuur gansch bespottelijk en men baant opentlijk den weg tot atheïstery, welk voorwendsel van Gods standvastigheid sommigen ook bijbrengen mogen. Alles met één woord, is onder Gods Voor zienigheid gesteld, met name de grootste zaken (Dan. IV: 35. Job XLI: 2. Hand. XVII: 26); het gansche geslacht der menschen met hnnnp. tijden en woning; want daar is geen schepsel zoo groot dat het onafhankelijk van God en voor zichzelve genoegzaam zoude zijn. Met de grootste, moet men in dit stuk de geringste paren; als daar zijn de hairen onzes hoofds die alle geteld zijn, enz (Matth. X: 30); de le- Uen des velds (kap. VI: 26); om te zwijgen van de jonge raven als zij roepen (Job XXXIX: 3). En voorwaar hoe kleiner de schepselen zijn, hoe meer zij de onderhouding noodig hebben en strekken tot vertooning van de Goddelijke magt in hun bestaan. Aan de Goddelijke Voorzienighoid mag men de noodza- kelljlce dingen ook niet onttrekken; die alleen zoodanig zijn door Gods bestel en daarom ook somtijds wel door Gods bijzonderen wil eenen anderen gang gaan, als in vele wonderwerken gebleken is (Ps. LXXIV : 16, 17. Jer. XXXI: 35, 36. Math. V: 45). Tevens moet men benevens de noodzakelijke hier ook melden de geleurljke dingen; als daar zijn, de verandering van het weder (Ps. CXLVII: 16—18); daarbij de toevalige doodslag (Deut. XIX: 6 en Exod. XXI: 13); en vooral het lot (Spreuk. XVI: 33). Bijzonderlijk blijkt zulks ook in de voorval len, zoo van den ram, die met zijne hoornen vast raakte in de verwarde struiken, om door Gods Voorzienigheid te strekken tot een brand offer in de plaats van Izaak (Gen. XXII: 8, 13); als van den man die den boog in zijne een voudigheid spande en den koning Israëls schoot, tussclien de gesp en het pantsier, tot vervul ling van des profeten voorspelling (1 Kon. XXII: 17, 34). Op dezelfde wijze is het met de vrijwillige zaken gelegen, die almede van Gods Voor- 1 zienigheid afhangen (Spreuk. XVI: 9. XXI: 1. 3 Fil. II: 13) en hetgeen wij zeer overtuigende zien in de voorvallen; zoo van Jozef die van • zijne broeders zeer vrijwillig werd verkocht, • van anderen gevoerd naar Egypte en aldaar op. eene wonderlijke wijze verdrukt en verhoogd en • evenwel aan Gods Voorzienigheid toeschrijft (Gen. L: 20); als van Christus, door zijne : vijanden vrijwillig overgeleverd, doch naar den voorbepaalden raad en voorkennis Gods (Hand. IV: 27, 28). Niets is meer zeker, dan dat wij aan Gods Voorzienigheid moeten toeschrijven al het goede, bijzonder dat men geestelijk noemt (1 Cor. IV: 7. Jak. I: 17. Fil. II: 13); waarbij dan aan te merken is, dat God dit goed werkt in zijne schepselen op eene redelijke wijze, hetzelve zoo gebiedende en aanradende en door zijne inwen dige verlichting aangenaam makende aan het gemoed, dat Ilij ook den wil met er daad op eene on wederstandelijke manier daartoe buigt en trekt, zoodat het met er daad wordt uitgewerkt. Ten laatste moeten wij hier nog als een voorwerp van de Goddelijke Voorzienigheid bij voegen al het kwade, zoo der straf hetwelk middelijk of onmiddelijk van God af komt vol gens Jez. XLV: 7. Klaagl. III: 38 en Amos III: 6. Tot welke stelling wij geleid worden door ontallijke plaatsen der Schrift die met den meesten nadruk tegen elkander schijnen te strij den. Als daar zijn: Exod. X: 1. 2 Sam. XVI: 10. Jez. VI: 9, 10. Ezech. XX: 25, 26- Rom. I: 24, 28. 2 Thess. II: 11. Daarbij komen ook de straks aangetogene voorbeelden van Jozef en Christus, wier snoode behande ling hunner vijanden evenwel geschied is vol gens het bestel der Goddelijke Voorzienigheid. Behalve dat God ook zijne straffen oefent en uitvoert door de zonde, zoo van andere men schen, (Jez. X : 15j; als van de menschen zei ven (Ps. LXXXI: 13). Ondertusschen moet men in de wijze der Goddelijke medewerking omtrent het kwade zich voor driederlei dwalingen wachten. 1. Voor liberalisme of vrijzinnigheid, door welke het i kwaad wordt gehouden voor eene enkele in- i beelding van den mensch, als of er in zich- < zelven niets goeds of kwaads in was. 2. Voor i de manicheïstery, door welke God tot eene ( oorzaak van het kwade wordt gemaakt. Het- < welk zeer verfoeijelijk is, als geenszins overeen t te brengen met de Goddelijke heiligheid en i waarheid en hetwelk wij van ganscher harten 1 moeten verwerpen, schoon men het door onver stand of lasterzucht ons wil opdringen. 3. Ook voor alle Pelagianery, waardoor God wordt aangemerkt als een bloot en ledig aanschouwer van de zonde. Hetwelk alweder geenszins over- ' eenkomt óf met de natuur en volmaaktheden J Gods, of met der menschen volslagene afhan kelijkheid, of met de reeds aangetogene nadruk- j kelijke spreekwijzen der Schriftuur. Stellender wijze zeggen wij dan : 1. dat God j door zijne Voorzienigheid zelve werkt de daad = dewelke het zondig gebrek door des menschen e schuld aankleeft, gelijk zoo de aandrijver eene < oorzaak is van het voortgaan des paards, dat ( door zijn eigen gebrek hinkende is en de zon de 5 dampen optrekt die door de kwade gestalte der 1 wateren stinkende worden bevonden. 2. Dat f God de boosheid van de daad, eerst toelaat dat zij geschiede, doordien Hij zijne genade tot weering van die niet verleent; ja ook door , de voorgaande misbruikte genade wegneemt; ; daarna vermeerdert door eene regterlijke over- i geving aan het booze en verwerping van gele genheden tot het booze die in zichzelven even wel niet kwaad; maar goed zijn; dan ook be paalt , ten aanzien van hare voorwerpen, maat en geduurzaamheid; en eindelijk bestuurt tot zijne einden, die voor Hem heerlijk en voor de uit verkorenen zalig zijn. In welke opzigten de toela ting Gods als werkzaam moet worden aangemerkt. Ten laatste is het einde van Gods Voorzie nigheid zekerlijk zijne eer volgens de bekende en meer aangehaalde plaatsen Spreuk. XVI: 4 en Rom. XI: 36, Waarbij komt de zaligheid der uitverkorenen als tot welke alles moet me dewerken (Rom. VIII: 28); zoodat zelfs het nog bestaan van de wereld aan dat oogmerk Gods toe te schrijven zij (2 Petr. III: 9). Het is gansch ijdel dat de bestrijders van deze leer dezelve veeltijds trachten te bezwaren met vele ongerijmdheden, die daaruit zouden volgen; als met name: 1. Dat God daardoor zoude worden beroofd van zijne vrijheid, rust, heerlijkheid, regtvaardigheid en heiligheid; want de Goddelijke standvastigheid strijdt geenszins tegen zijne vrijheid, noch deszelfs aanhoudende werkzaamheid tegen zijne rust; noch de bezor ging der kleine zoowel als groote schepselen tegen zijne heerlijkheid, noch de bezoeking der goede menschen tegen zijne regtvaardigheid, noch de onberispelijke en wijze toelating der zonde tegen zijne heiligheid. 2. Dat daardoor eene vleeschelijke zorgeloosheid den menschen worde ingeboezemd en eene volstrekte noodza kelijkheid van alles ingevoerd; want de Voor zienigheid Gods werkt door middelen die wij naar Gods gebod bij der hand moeten nemen in het geestelijke zoowel als ligchamelijke; en alle noodzakelijkheid, die wij hier stellen vloeit enkel bij manier van consequentie of gevolg naar den aard der bijzondere zaken van de eerste oorzaak; maar niet van de tweede. Het mag ons in tegendeel gebeuren uit de Goddelijke Voorzienigheid te leeren kennen, de volmaaktheden Gods, zoowel als de onvolmaakt- I heden der schepselen. En bovendien vinden wij hier vooreerst, grond van troost en lijdzaam heid in allerlei tegenspoeden (Job 1: 21, 22 en Ps. XXXIX: 10); ten andere, reden van nederigheid en dankbaarheid in allen voorspoed (Gen. XXXII: 10. Ps. CXVI: 12); ten der de, eindelijk, aanleiding tot eene levende hoop en betamelijken ijver en ernst tot het gebed, voor het toekomende (Job XIII: 15. Ps. LXXI: 16 en XC: 16, 17). ADAMS VAL, ERFZONDE, ’s MENSCHEN VERDORVENHEID EN VRIJE WIL. Volgens de meening van vele geleerde uitleg gers , was de eerste zonde, waardoor de Engelen van God afvielen en duivelen werden, hoogmoed, hierin bestaande, dat zij den Drieöcnigen God niet als hunnen Souvereinen HEERE wilden er kennen. Geen wonder dan ook, dat de aartsvij- i and, de pronkstukken van Gods werken, het met het beeld van God versierde eerste paar men schen, tot dezelfde zonde aanprikkelde, en hen ■indelijk door deze snoode zonde van hoogmoed, om God gelijk te zijn, door zijne listigheid, als een leugenaar, Joh. VIII: 44, in en door den slang verleidde, waardoor Adam, als het ver- hondshoofd van het gansche menschelijke geslacht, en dus wij allen met hem, van God afvielen, het beeld Gods verloren, en in eenen zoo diepen kolk van jammer en ellenden, Luk. XXV: 26; zoodanig nederstortten, dat wij in en met Adam, van alle vermogens werden beroofd, en nooit in staat zijn, onszelven hieruit weder te kun nen verlossen, niet alleen, maar ook nimmer, 127 128 129 uit en van onszelven, eenig goed werk, te» eere a Gods, te kunnen verrigten. S Zou men het nu dan ook voor geene zonde van d hoogmoed moeten houden, dat men thans wil lee- z ren en vaststellen, dat Adams schuld en zonde, z ons, als nageslacht, niet zouden aankleven, en 1 wij derhalve, wegens erfschuld en zonde, niet v zouden schuldig staan bij God, en deswege v verdoemelijk zijn voor Hem, naardien Paulus z verklaart, dat de gansche wereld voor God ver- 1 doemelijk is, Rom. III: 9. En hieronder moeten de kinderen, welke nog 1 geene dadelijke zonde hebben, ook begrepen i worden. Adam werd door zijnen val een kwa- < de boom, en derhalve moest hij ook, volgens 1 den mond der waarheid, (Matth. VII: 17, 18) - kwade vruchten, gelijk wij van nature zijn, voort-. brengen. Derhalve geloof en belijde ik de erf- 1 zonde, op grond van Gods Woord, en de dage- I lijksche ondervinding. God zegt: ten dage als gij ' daarvan eet, zult gij den dood sterven, Gen. II: 17. < Het is niet, als gij daarna zondigt, maar als gij. daarvan eet, als gij dit gebod overtreedt, dan zult gij den dood sterven. Nimmer is er een mensch na hem geweest, die zulk een proefge- ! bod van God ontving, en dus is ook nooit ie mand in de gelegenheid geweest hetzelve te kun nen overtreden; en evenwel sterven alle men- schen. Hoe komt dat? Dit zegt ons Paulus: Gelijk door e'e'nen mensch de zonde in de wereld in gekomen is, en door de zonde de dood, en alzoo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in welke alle gezondigd hebben, Rom. V: 12. Dus, wij - vielen met Adam , wij zondigden in hem, en wij sterven alle, gelijk Adam, om der zonden wil, en niet als een natuurlijk gevolg; want: • ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood ster ven.” Derhalve: had Adam niet overtreden, hij ware niet gestorven. Job zegt: wie zal eenen rei nen geven uit eenen onreinen? Job XIV: 4. Jo- hannes zegt: dat uit vleesch geboren is, dat is vleesch, Joh. III: 16. De dagelijksche ondervin ding bevestigt het in de kinderen, die sterven vóór, in en na de geboorte, en dat om Adams zonde; want dadelijke zonden hebben zij dan nog niet. En leven zij voort, let dan op hen 1 als zij nog zeer klein zijn en geene reden i kunnen voortbrengen, dan zal men de verdor- c venheid kennelijk in hen kunnen bespeuren ; zoo- l dra zij hunnen zin niet krijgen, zullen zij hun e ligchaam terstond boos en nijdig aanstellen, en i dus is het waarheid hetgeen de Profeet zegt: c van de baarmoeder af aan een overtreder, Jez. t XLVIII: 8. Dus moet de natuurlijke liefde, waardoor men de erfzonde gaarne uit den weg s wil redeneren, voor de liefde tot de waarheid wijken. En zullen wij eenmaal gelukkig worden, dan moet de lleere Jezus, door zijne aangeborene geregtigheid, onze aangeborene ongeregtigheid, waar- , in wij ontvangen en geboren , en uit dien hoofde van nature kinderen des toorns zijn, Eph. II. 3, voor de oogen van eenen heiligen God bedek- , ken. Want gelijk de lleere Jezus rijk zijnde, arm geboren is, opdat Ilij de armen van geeste rijk zoude maken in God, 2 Cor. VIII: 9, al- zoo is Hij ook heilig geboren, opdat Hij hunne onheilige geboorte heiligen zoude. Stelt men nu, dat de mensch het beeld Gods niet geheel verloren heeft, maar slechts eenigzins verzwakt is door Adams val, en wil men der halve ontkennen, dat de mensch zoo diep ellen dig en bedorven zou zijn, maar daartegen stel len, dat de mensch nog van nature genoegzame krachten zou bezitten, om zich te kunnen op wekken om God te kunnen zoeken, en zich, gelijk de Pelagianen leeren, door de helpende genade van den lleere Jezus te bekeeren, of, gelijk de Arminianen leeren, dat de mensch door den vrijen wil, zich kan schikken om te geloo- ven, of weigeren om te gelooven. Echter kunnen wij, op grond van Gods Woord, niet anders ge looven en belijden, dan dat de mensch van nature alzoo ellendig en bedorven is, waarin Adam het gansche menschelijke geslacht gebragt heeft, zoo- dat zij in hem alle zoodanig gevallen zijn, dat zij van vrienden, vijanden van nature geworden zijn, Rom. VIII: 7; van liefhebbers, haters, Tit. III: 3, ven dienaars van God, dienaars der verdorvenheid, 2 Petr. II: 19. En hierdoor werd de mensch van nature geheel mismaakt, zoodat zijne oogen vol overspel zijn, 2 Petr. II: 14, de mond vol vloeken, Rom. III: 14, de lippen vol brandend vuur, Spr. XVI: 27, de banden vol bloed, Jez. I ; 15, het hart vol gru welen , Spr. XXVI: 25. En alzoo is het ge- dichtsel van ’s menschen hart, ten allen dage al leenlijk boos, Gen. VI: 5. Zoo ellendig werd Adam, in en door den val, en zulke ellendige Adamieten , gelijk wij van nature zijn, bragt hij voort, gelijk leeuwen en beeren hunne natuur in hunne jongen voortbrengen. Trouwens, geen wijnrank zal appelen, noch een appelboom wijn druiven tegen zijne natnur voortbrengen; dus Adam bedorven, bragt ook zulke kinderen in de natuur voort, gelijk wij daarna terstond in Kaïn bevestigd zien, in wiens zonde de Pharizeën en Schriftgeleerden, ten tijde van Jezus omwande ling op aarde deelden, Luc. XI: 51, omdat die zelfde Kaïnshaat in hunne harten huisvestte. En dus worden wij allen gelijk David, in zonden en ongeregtigheid geboren. En waarom? Omdat wij allen het beeld Gods, in en met Adam in zijnen val, verloren hebben. Wij weten wel dat de mensch nog iets van dat beeld behouden heeft, maar wij ontkennen dat de mensch hieruit zou kunnen werkzaam zijn ten goede. De gelijkenis waarnaar de mensch geschapen is, is nog om trent één opzigt volkomen in den mensch over; maar dit zou veeleer tot droefheid, dan tot vreugde voor den onbelceerden mensch moeten strek ken ; want God bestaat voor eeuwig; de ziel der menschen ook, en dus in dat opzigt, volkomen gelijk met God; maar onbekeerd blijvende en onbekeerd stervende, zou het voor hem beter zijn, dat dit ook verloren was, want dan hadden zij geene eeuwige straf te dragen. Derhalve ge looven en belijden wij, op grond van Gods Woord, dat de mensch van natuur alzoo ellendig s, gelijk wij boven hebben aangetoond , en hij uit ien hoofde niet in staat is, zich tot God te kunnen ekeeren, noch eenig geestelijk goed werk, ter ere Gods te kunnen verrigten , ja van nature niet n staat is, eene goede zucht tot God te kunnen pzenden, evenmin als een moorman zijne huid, n een luipaard zijne vlekken veranderen kan. Gaarne stem ik toe, dat er bij vele menschen, omtijds een wil tot het goede gevonden wordt, relijk Bileam, toen hij zeide: Mijne ziel sterve ien dood des opregten, Num. XXIII: 10. En de Iwaze maagden, toen zij riepen : lleere ! Heere ! loe ons open, Matth. XXV: 11, en Judas, de verrader, toen hij bekende, dat hij zijnen Heer m Meester verraden had, Matth. XXVII: 3,4; ja zelfs zien wij, dat de rampzaligen in de hel, nog eenen wil ten goede kunnen hebben, gelijk de parabel van den rijken man ons aantoont, Luc. XVI: 27, 28, maar wij verwachten toch niet, dat iemand zeggen zal, dat dit eene goede wil is, genoegzaam tot zaligheid. En genomen, iemand heeft eenen goeden wil, door genade ontvangen, heeft hij dan kracht ge noeg in zichzelven, om dien te kunnen volbren gen? Het tegendeel leert ons de droevige val van Petrus. Daar wij voor onszelven wel ze ker gelooven, dat de wil van Petrus wel goed en opregt was, toen hij tot zijnen Meester zeide: Al moeste ik ook met U sterven, zoo zal ik TJ geenszins verloochenen, Matth. XXVI: 3o; maar ondervond (in dit geval de op eigene krachten steunende) Petrus, tot zijne, daarna bittere droef heid niet, dat zijne krachten in de zaal van Cajaphas niets vermogten om zijnen wil ten uit voer te brengen ? En geeft David, een man naar Gods hart, ook niet duidelijk te kennen, dat hij geene kracht in zichzelven had, om zijnen goeden wil ten uitvoer te brengen , hetwelk hij zoo me- nigwerf wenschte , wanneer hij zeide: Och! dat mijne wegen gerigt werden om uwe inzettingen te bewaren! Ps. CXIX: 5. Hier al de uitvlugten van den vrijen wil te wederleggen, zou dit geachte 7F1eekblad te uitge breid zijn, te meer, daar dit reeds zoo menig maal , door zoo vele geleerde mannen is verrigt. Die hiervan meer gelieft te weten, leze het Schatboek van Ursinus, waarin hij den vrijen wil, aan het W^oord Gods beproefd, en al des- zelfs uitvlugten beantwoord zal vinden. Wij zijn verzekerd, dat elk , die zijne geeste lijke onmagt ten goede, door genade heeft leeren kennen, geene de minste kennis van eenen vrijen wil zal hebben, maar met Paulus moeten zeggen: want ik weet dat in mij, dat is, in mijn vleesch, geen goed woont: want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet, enz. Rom. VII: 18—26. Derhalve zullen zij met ons, op grond van Gods Woord moeten erkennen en be lijden, dat: zullen de dooven hooren de woorden Gods, zullen de blinden zien de wonderen van Gods wet; zullen de stommen Zijnen eeuwigen lof vertellen , zullen de kreupelen springen als een hert, zullen de doodsbeenderen leven, dat dit alleen, ja, alleen het werk is van een Almag- tig God. Ja, het is God alleen, die den mensch. verlicht, Joh. I: 2. Het is God alleen die het > hart opent, Hand. XVI: 19. Het is God alleen , die het steenen hart wegneemt, en een vleeschen i harte geeft, Ezech. XXXVI: 26. Het is God s alleen die de bekeering ten leven geeft, Hand. • XI: 18. Ja het is God, die in Zijn Woord zegt: ; zonder Mij kunt gij niets doen, Joh. XV: 5. En t wie hierop met ons Amen zegt, die zal dan ook - met ons zeggen: o eeuwige liefde! o eeuwige goed- r heid! o eeuwige ontferming! hetgeen voor mij 1 onmogelijk is te doen , wil God zelf in mij ver- i rigten. Hem alleen! ja Hem alleen, komt de r eere toe, hetwelk in eeuwigheid zal weêrgalmen: a Het is God alleen, die in ons werkt, beide het willen ■ en het werken, naar Zijn welbehagen, Phil. II: 13. B. De Synodale Kommissie der Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk in Nederland, wenscht den lezer zaligheid ! Werd reeds lang en van vele zijden de begeerte geopenbaard, dat de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk de hand mocht slaan aan het zendelingswerk, wij verblijden ons zeer te kun nen berichten, in den weg der voorzienigheid thans zoover te zijn gevorderd, dat de hand reeds aan den ploeg geslagen is. Men zal zich kunnen herinneren, dat onze Syno dale Vergadering, in ’t jaar 1857 te Leyden gehou den, de zaak zooveel zij kon heeft behartigd; en dat zij, bijzonder met het oog op de Transvaalsche Re publiek , aan de Synodale Kommissie in last heeft gegeven n zich in korrespondentie te begeven met de ge meenten aldaar, haar inlichtingen te geven en de be reidwilligheid der Kerk te openbaren, om zooveel mogelijk in hare behoef ten te voorzien.” *) De Synodale Kommissie heeft in overeenstem ming met het kollegie van kuratoren gemeend niet° beter te kunnen doen dan een of twee broeders te benoemen, met volmacht om zich naar de Transvaalsche Republiek te begeven, de belangstelling onzer Kerk in haar geestelijk welzijn aldaar bekend te maken; zelf er te blijven, [ tijdelijk te blijven , of ook terug te komen , al naar- dat de Heere den weg er openen of sluiten zal. • De Synodale Kommissie zag zich hiertoe des te beter in staat, daar de Kommissie, belast ’ met de inzameling van gelden voor 'de zendings- 1 zaak in ’t algemeen, gemeend heeft de gelden ’ daartoe bereids ingekomen, hiervoor beschikbaar te moeten stellen. ’ Heeft de Synodale Kommissie gemeend iemand i *) Zie Handelingen dier Synode, bladz. 65. 130 131 132 uit ons midden te moeten afzenden, die liet ver trouwen der Kerk bezit, met haren toestand en met de redenen onzer afscheiding van het Her vormd Kerkgenootschap volkomen bekend, ten einde ginds een duidelijk verslag van zaken te kunnen geven; enwederkeerig ons betrekkelijk den kerkelijken zoowel als maatscliappelijken toestand van de Transvaalsche Republiek, zoo stond het bij haar vast dat dit althans een onzer leeraren wezen moest, die reeds eenige jaren dienst telde. Zij twijfelt niet of de gemeente zal over ’t alge meen er zich met haar in verblijden, dat Ds. Postma, thans nog herder en leeraar in onze ge meente te Zwolle, zich tot dit werk heeft laten vinden, en bereids gereed is om den 1 April aan staande met het schip de Estafette van Amsterdam op reis te gaan en deze gewichtvolle zending op zich te nemen. De gelegenheid met genoemd schip komt ons uitnemend voor, daar het langs de Kaap de Goede Hoop tot Port-Natal denkt te zeilen, en de reis, die, van daar naar de Transvaalsche Republiek over land te doen, overblijft, betrek kelijk zeer klein heeten kan. Van ganscher harte wenschen wij, dat de ge meente het gewicht dezer zending zal verstaan, den waarden en geliefden Broeder die heengaat met hare gebeden begeleiden en ons met hare gif ten rijkelijk ondersteunen. Ons oog is in dezen in de eerste plaats zeker op de behoeften der Republiek zelve, met hare 40,000 ingezetenen van Hollandsclien oorsprong, en 100,000 Kaffers die in afhankelijken toestand hen omringen, maar evenzeer op geheel Afrika, dat werelddeel, dat over ’t geheel nog gelegen is in de duisternis der schaduwe des doods, maar in den laatsten tijd des te gewichtiger voor de Chris tenen geworden is, naarmate de ontdekking, van ’t geen in deszelfs binnenlanden zich bevindt, des te belangrijker is. De Transvaalsche Republiek kan onder ’s Heeren zegen een midden- en uit gangspunt van Evangelisatie worden van zeer groot ■ gewicht. Velen uit de onzen zullen, hopen wij, - derwaarts gaan, zichzelven zoowel als de Repu bliek ten zegen. Er is aldaar groote behoefte aan : kolonisatie bij de meest uitnemende gelegenheid er toe. De Republiek spreekt met ons de Holland- sche taal en verlangt zeer, dat toch Nederlanders j van allen rang en stand, mits dat zij God vree- zen en van de Gereformeerde Belijdenis zijn, in j haar midden zich komen vestigen. Ieder Neder- ■ lander, die zich daar alzoo wil nederzetten, kan 1 een uitgebreid grondbezit koopen voor zeer wei- ! nig geld. Zoo luiden de berichten, die reeds tot 1 ons kwamen. Dit alles en wat verder in die zaak ' van belang kan worden geacht, gaat onze waarde ' broeder Postma thans onderzoeken. Zijn hart leeft j daarin en hij is een man van ondervinding. Gaarne blijft hij daar en zendt ons schriftelijke beschei- 1 den, of komt persoonlijk terug, naarmate de Heere 1 hem den weg wijzen zal. 1 Zijne kinderen, die hij vooreerst in het Vader- ' land achterlaat, blijven der liefde en gebeden zij ner betrekkingen en van geheel de Gemeente aan- , bevolen. Geheel de zaak bevelen wij mede in hare j voorbede aan; en bovenal smeeken wij den Ko- < ning der Kerk, die haar met Zijn eigen bloed 1 heeft gekocht en door Zijn Woord en Geest wil 1 uitbreiden van zee tot zee en van de rivier tot [ aan de einden der aarde, dat Hij haar doe ver- t strekken ter bevordering van Zijne eer en van de t zaligheid van zondaren. c Gemeenten zoowel als partikulierc personen, die in het belang dezer zaak iets kunnen afstaan, ’ worden verzocht hunne giften aan een der onder- 1 geteekenden toe te zenden. n De Synodale Kommissie der Christe- b lijke Af geselt. Geref. Kerk in Ne- g derland: n Kampen, 8 Maart 1858. S. VAN VElZEN. A. BRUMMELKAMP. H. JOFFERS. in o. Ie laat ingekomen voor N°. 10. Red. Mengelingen, Berigten, enz, Besluit! Besluit! In eene kleine Engelsche stad bezocht eene jonge vrouw regelmatig het huis des gebeds, en wekte hier door zeer de belangstelling van den leeraar op. Daar zij op eenen dag des Heeren niet op hare gewone plaats was, werd zij spoedig gemist. De leeraar be zocht haar des Maandags, en vond haar zeer ongesteld. Toen hij haar naar den toestand van hare ziel vraagde, bekende zij, dat zij zeer ongelukkig was. //Ik vrees,” vervolgde zij, //dat God mij vergeten heeft. Ik ben ellendig. Ik heb geene hope.” // Maar w’aarom zijt gij zoo ongelukkig?” vraagde de predikant. //Omdat ik mij niet voor den Heer verklaard en aan de kerk aan gesloten heb,” antwoordde zij. //Gij weet immers,” werd haar toegevoegd, //dat niet het aansluiten aan de kerk, maar de vereeniging met Christus zalig maakt.” //Dat weet ik wel,” antwoordde zij, «maar de kerk heeft mijnen invloed en de wereld heeft mijn voorbeeld verloren” Na korten tijd stierf zij. Hare laatste woorden waren: «Ik heb eenige hoop, meer niet!” Lezer! hebt gij u voor God verklaard 1 Behoort gij onder het volk des Heeren ? Laat u door deze geschie denis waarschuwen. Zijt gij niet overtuigd van het zondige der zonde? Ziet gij niet dat er alleen zalig, heid is door geloof in Christus en gemeenschap met Hem? Weet gij niet, dat niemand zonder de kracht der Godzaligheid ervaren te hebben, gelukkig zijn kan? Waarom dan vertraagt gij, hinkt gij op twee gedach ten, wilt gij twee heeren dienen’ Waarom besluit gij dan niet heden, in dit oogenblik, des Heeren eigen dom te willen zijn? Werp u in de geopende armen van Jezus, geef u geheel aan Hem over, vertrouw on voorwaardelijk op zijn bloed en op zijne gehoorzaam heid, en gij zult vrede met God vinden door Jezus Christus. Indien gij Jezus toebehoort, en vrede hebt door zijn bloed, voeg u bij zijn volk, belijd zijnen naam, vereenzelvig u met de zaken van zijn Koning rijk. Besluit voor Christus — wijd u aan God — wees een geheele Christen. Ziedaar wat gij behoeft, wat onze tijd noodig heeft. De eerste Christenen waren //vol van geloof, vol des Heiligen Geestes,” en groote genade rustte op hen allen. Jaag er naar, om vol des Heiligen Geestes te zijn. Tracht er naar. Bid er om. Zoek het boven al het andere. Hierdoor zult gij uwe roeping vast maken, Christus toebehooren en nuttig zijn in de zaak van Christus. Waarom was die jonge vrouw bedroefd en beangst? De kerk heeft uwen invloed noodig. Uwe beslistheid, uwe gemeenschap met de leden der gemeente zal hen bemoedigen. Wij allen oefenen op elkander eenen in vloed uit, en wel ten goede of ten kwade. Onze ker ken hebben opwekking, bemoediging noodig. De invloed van jonge lieden is groot, indien zij met geheel hun hart den Heer volgen, Hem dienen en belijden. Denkt gij jongelingen, gij jonge vrouwen aan de liefde van Christus jegens u, aan het werk van Christus voor u, aan het regt van Christus op u! Geeft u aanstonds aan Hem over, belijdt Hem, besteedt uwe krachten, uw leven, gij kunt voorwaar niets beter doen, in zij ne dienst. De wereld heeft uw voorbeeld noodig. Woorden wek ken , doch voorbeelden trekken. De onbekeerden kun nen weigeren uwe woorden te hooren , maar zij kun nen niet weigeren uwen wandel te zien. Het getuige nis van uw leven zal Christus meer verheerlijken dan al wat gij zeggen kunt. De onbekeerde redeneert bij zichzelven aldus: Indien de Heere Jezus is wat zijn volk van Hem zegt en gij het geloofdet, dan zoudt gij u voor Hem verklaren. Uwe onbeslistheid heeft daarom een zeer nadeeligen invloed op allen, die u gadeslaan. Beslistheid voor Christus, vergezeld met heiligen ernst en getrouwen arbeid zijn bij uitnemend heid er toe geschikt om den Heer te eeren. Zonder beslistheid kunt gij niet gelukkig zijn. Zonder beslist heid kunt gij niet nuttig zijn. Zonder beslistheid kunt gij God niet eeren, Christus niet geven wat Hij vraagt en Hem toekomt. Wees voor Christus of tegen Hem, —- ganschelijk voor Hem of geheel tegen Hem. Wees w’arm of koud. Dien God of dien de wereld. Kies het een of het an der. Geef de wereld op; scheid u van de goddeloozen, neem het kruis op en volg Jezus. Het zal u nimmer berouwen. Velen heeft het berouwd, dat zij zoolang geaarzeld hebben eer zij een besluit namen, maar nie mand heeft het ooit berouwd , dat hij zoo vroeg een besluit nam. Kom dan, geef u aan den Heer, zoek zijne genade, om Hem te mogen behooren en in al zijne wegen onberispelijk te wandelen. Nebebland: — De Staats-Cowrant van heden bevat het volgende: Het heeft den Koning behaagd, bij besluit van 12 dezer, NO. 93: 1°. op het daartoe door hen gedaan verzoek eervol ontslag te verleeuen aan de Heeren: Jhr. Mr. A. G. A. ridder van Rappard, als Minis- ' ter van Binnenlandsche Zaken; Dr. A. Vrolik, als Minister van Financiën; Mr. P. Mijer, als Minister van Koloniën; Mr. J. J. L. van der Brugghen, als Minister van Justitie; Jhr. Mr. D. T. Gevers van Endegeest, als Minister van Buitenlaudsche Zaken, en Mr. M. Wiardi Beekman, als Minister voor de Za ken der Hervormde en andere Eerediensten, met ingang van den 18 dezer, en onder dankbe tuiging voor de vele en gewigtige diensten door hen Zijner Majesteit en den lande bewezen; 2°. niet aan te nemen het insgelijks aangeboden ontslag van de Heeren: Mr. J. S. Lotsij, als Minister van Marine; Mr. J. W. van Romunde, als Minister voor de Zaken van de Roomsch-Katholijke Eeredienst, en Generaal-Majoor C. T. van Meurs, als Minister van Oorlog. Z. M. beeft voorts bij besluit van 12 dezer, N'>. 94, almede met ingang van 18 dezer, benoemd: tot Minister van Koloniën, den Heer J. J. Rochussen, Minister van Staat; tot Minister van Buitenlaudsche Zaken, den Heer Mr. J. K. baron vau Goltstein, Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; tot Minister van Financiën, den Heer Mr. P. P. van Bosse, lid van de Tweede Kamer der Staten-Ge neraal ; tot Minister van Binnenlandsche Zaken, Jhr. Mr. E G. H. van Tets van Goudriaan, Commissaris des j Konings in de provincie Zeeland, en tot Minister van Justitie, den Heer Mr. C. H. I B. Boot, burgemeester van Amsterdam, met bepaling 1 dat hij tevens tijdelijk zal zijn belast met het beheer van het Departement voor de Zaken der Hervormde i en andere Eerediensten. Wijders zijn nog bij besluit van 12 dezer, N». 95, I benoemd: tot Minister van Staat Jhr. Mr. A. G. A. ridder van Rappard, Minister van Binnenlandsche Zaken, en als zoodanig met den 18den dezer eervol ontslagen; en tot lid van den Raad van State de Heer Mr. M. Wiardi Beekman, Minister voor de Zaken der Her vormde en andere Eerediensten, en mede als zoodanig eervol ontslagen met den 18den dezer maand. Nederl. Oost-Indië {Azië). — In het Ilandelsblad van 9 Januarij 1.1. las men: Volgens eene mededee- ling van het jongste maandberigt van het Neder- landsche Zendeling-Genootschap, hebben omtrent 10.000 Heidensche Alfoeren , in de districten Tonceu, I Likoepang, Klobat-boven en Klobat-beneden , (in de l Menaliasse van Celebes) behoorende tot den zendeling | Linemann te Minado, hunne afgoden weggeworpen , I en hunne begeerte kenbaar gemaakt om tot het Chris tendom over te gaan. Opmerkelijk is het, dat de inlandsche priesters de leiders zijn van deze gewigtige beweging. Siberië. — De Russische dagbladen spreken van nieuwe uitbreiding des Christendoms onder de bevol king van Oostelijk Siberië.
| 25,901 |
MMKB07:001523167:mpeg21_2
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,844 |
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 6, 1844, no. 516, 28-07-1844
| null |
Dutch
|
Spoken
| 4,804 | 8,350 |
« Men gaat voort om gewenschte verbeteringen tot stand te brengen. In de hoofdstad is meerdere eenheid in het politiewezen gebragt, is het personeel van commissarissen van politie met drie vermeerderd , het aantal agenten vergroot, en eene nieuwe verdeeling der kantons vastgesteld. Hoezeer die nieuwe orde van zaken eerst in het laatst van 1843 is begonnen ingevoerd te worden, heeft zij echter reeds eenen goeden gang , en vermeent men zich verzekerd te kunnen houden , dat de meerdere uitgaven , welke van den genomen maatregel een noodwendig gevotg zijn , niet vruchteloos worden te koste gelegd , en zelfs, ten gevolge der meerdere eenheid, van eenen anderen kant wederom aanleiding geven tot niet onbelangrijke besparingen. «Ten aanzien van het gebrekkige in de algemeene wetgeving op de politie blijven de klagten , in ons vorig jaarverslag vermeld , voortduren. « De provinciale reglementen betrekkelijk onderscheidene onderwerpen worden, zoo ver ons bekend is, naar behooren opgevolgd en nagekomen. « « Ingevolge daartoe bekomene uilnoodiging van den heer minister van Binnenlandsche zaken , is het ons voornemen , aan uwe deliberatieu te onderwerpen een reglement op de politie der wegen , terwijl wij mede ter tafel van UEd. Gr. Achtb. zullen brengen het reeds len vorigen jare in behandeling geweest zijnde reglement op het houden ven springhengslen , waarop deslijds eenige bedenkingen waren gevallen , en hetwelk wij rui gewijzigd zullen voorleggen. « Ten aanzien van plaatselijke keuren hebben wij genoegzame redenen , om te vertrouwen, dal de besturen zich beijveren de overtredingen le vervolgen. Het is echler niet te ontkennen , dat wel eens overtredingen ongestraft blijven , uithoofde van het onvermogen des overtreders, om de bepaalde boelen te voldoen , terwijl het ten uitvoer leggen der vonnissen bij lijfsdwang eene zaak is , waartoe de plaatselijke besluren niet dan in enkele gevallen overgaan , uit aanmerking van het kostbare dat hierin voor hen gelegen is. Zeer onlangs is ons inlusschen le dezer zaak eene aanschrijving van den minister van Binnenlandsche zaken geworden, welke deze zwarigheid voor de toekomst grootendeels zal kunnen wegnemen. Volgens die aanschrijving heeft de Hooge Regering, na opzettelijke overweging der zaak, begrepen , dat aan de plaatselijke besturen kon worden vrijgelaten , om in de keuren te bepalen , dat de overtreding , in cas van onvermogen, met gevangenis , in slede van met boete , zal worden gestraft. « Vele plaatselijke keuren van onderscheiden aard zijn aan ons ingezonden geworden, ten einde le beoordeelen of in dezelve ook iets voorkwam , hetwelk met de algemeene wetten en verordeningen zou kunnen gerekend worden te strijden. Hiertoe bepaalt zich , en moet zich uit den aard der zake ons onderzoek bepalen , daar de regeling der huishoudelijke belangen aan de besturen bij de Grondwet is verzekerd. « Intusschen is ons een en andermaal voorgekomen , dat de betrokkene besluren zich moeijelijk kpnnen voorstellen , dat hunne keuren in overeenstemming behooren te zijn met de bestaande wetgeving en het nog van kracht zijnde Strafwetboek. Dit geldt vooral ten aanzien van de aansprakelijkheid van ouders voor hunne kinderen en van meesters voor hunne bedienden, hetgeen het Hooger bestuur herhaaldelijk heeft te kennen gegeven , dat met de bestaande wetgeving niel is overeen te brengen. «Sommige besturen, ofschoon overtuigd van de ongenoegzaamheid der ten hunnent vigerende politie-verordeningen , wenschen noglans de vaststelling van het nieuwe Strafwelboek af te wachten , alvorens tot eene herziening over te gaan. « De verschillende collegiën, aan welke het toezigt en de administratie over de in dit gewest aanwezige huizen van arrest en justitie is opgedragen , vervullen met ijver en belangstelling den , in velerlei opzigt , zoo moèijelijkeil werkkring, waartoe zij geroepen zijn. Met betrekking tot den slaat der huizen, zou veel aan te merken vallen. Dan, met uitzondering van het huis van arrest en justitie te Amsterdam , mogen zij als redelijk bruikbaar geacht worden. Het huis te Amsterdam echter is in eenen zoo hoogst treurigen en gebrekkigen slaat , dat met reikhalzend verlangen het tijdstip wordt te gemoet gezien , waarop met den aanbouw eener doelmatige gevangenis zal kunnen aangevangen worden. Eene commissie, bestaande uit den heer ingenieur van Gendt, gecommitteerde van de regering, en den heer architect Warnsinck , gecommitteerde van de maatschappij tot zedelijke verbetering der gevangenen , heeft zich in den afgeloopen jare naar Engeland begeven, ten einde omtrent den tegenwoordigen staat van de voornaamste gevangenissen een naauwkeurig onderzoek in te stellen. Het door beide die heeren uitgebragte rapport hunner bevinding is aan de regering ingediend en vleijen wij ons , dat de bouw eener doelmatige gevangenis in de hoofdstad, waaraan zoo zeer dringende behoefte beslaat, en waartoe ook van wege deze provincie een belangrijk subsidie is bestemd, spoedig zal mogen plaats vinden. « Het vereenigd huis van arrest en provoost te Haarlem is in een vrij goeden staat, doch vereischt, wegens deszelfs uitgebreidheid, van tijd tot tijd nog al eenige reparatien. Met den aanvang dezes jaars is ten afgezonderd deel van hetzelve lot huis van bewaring bestemd geworden. Voorts zullen voortaan in hetzelve mede opgenomen worden, personen die, wegens verkwisting of wangedrag, tot dusverre in het buiten-gasthuis dier stad werden geplaatst. « Het huis van arrest te Alkmaar, hetwelk vroeger tot een tuchten correctiehuis heeft gediend , is tegenwoordig alleen bestemd voor een huis van arrest en voor ligte veroordeelden. Bij de groote bevolking te Hoorn en ook in het huis te Amsterdam , zijn ook wel eens eenige ligte veroordeelden tijdelijk derwaarts overgebragt. « Hoogst noodzakelijk geachte herstellingen en veranderingen zijn aan het huis van correctie te Hoorn aangebragt , doch er biijft nog altijd veel te verrigten over aan een gebouw, dat oorspronkelijk niet tot eene gevangenis bestemd was. Ook ten behoeve van het huis van arrest te dier stede is veel gedaan. « De bevolking der onderscheidene gevangenissen in dit gewest heeft over 1843 bedragen als volgt: « Huis van arrest en justitie te Amsterdam : De gemiddelde bevolking was 182; het grootste getal, te gelijk aanwezig, 215; het kleinste getal , te gelijk aanwezig, 155. — Gevangenis voor vrouwelijke jeugdige veroordeelden aldaar: De gemiddelde bevolking was 30; het grootste getal, te gelijk aanwezig , 35 j het kleinsle getal, tegelijk aanwezig, 24. « Vereenigd Kuis van arrest en provoost te Haarlem : De gemid- delde bevolking was 91 ; liet grootste getal , te gelijk aanwezig ,127; liet kleinste geal, te gelijk aanwezig, 71. n Huis van arrest te Alkmaar : De gemiddelde bevolking was 38; het grootste getal, te gelijk aanwezig, 45; het kleinste getal, tegelijk aanwezig ,19. ((Huis van correctie te Hoorn : De gemiddelde bevolking was 669 ; bet grootste gelal , te gelijk aanwezig, 694 ; het kleinste getal, te gelijk aanwezi" , 646. — Huis -van arrest aldaar: De gemiddelde bevolking was° 7 ; bet grootste getal, le .gelijk aanwezig, 11 ; het kleinste gelal , le gelijk aanwezig , 2. « Met betrekking lot den staal der krankzinnigen-huizen, hebben wij de eer op te merken , dat wij, kractens daartoe bij Uwer E. G. A. resolutie van 7 Julij 1843-, op ons verstrekte magtiging , voor de provincie Noord-Holland hebben aangekocht de hofstede Meerenberg , onder de gemeente Bloemendaal, tol welke handeling de goedkeuring des Konings is verkregen. Overigens hebben wij een bepaald plan voor den aanleg van een provinciaal geneeskundig krankzinnigen-geslicht doen ontwerpen , hetwelk aan Uwer Edel Gr. Achtb. goedkeuring zal worden onderworpen. « Belangrijke veranderingen zijn ten dienste der in het builen-gasthuis te Amsterdam verpleegd wordende krankzinnigen gemaakt , en moet men erkennen, dat hierdoor, voor zoo veel de overigens gebrekkige localiteit dit toelaat , eene veel betere behandeling en verzorging der lijders heeft plaats gegrepen. Het heeft dan ook Z. M behaagd , die inrigting tijdelijk als een geneeskundig gesticht te verklaren. Gelijke beschikking is door Hoogstdenzelven genomen ten behoeve van het huilen-gasthuis te Haarlem , aan helwelk almede eenige noodig geoordeelde veranderingen zijn aangebragt. « Ten behoeve der behoeftige Israëlitische krankzinnigen , niet slechts uit deze, maar ook uit de overige provinciën des rijks, zal te Amsterdam een afzonderlijk gesticht worden opgerigt. Het bestuur over de beslaande inrigting, door aankoop eigenaar geworden zijnde van een gebouw , belendende aan het ziekenhuis , heeft een bepaald plan voor den aanleg en den bouw aan Zr. Ms. goedkeuring onderworpen en heeft het Hoogstdenzelven goedgedacht dat plan goed te keuren, en toe te zeggen , dat die inrigting als een geneeskundig gesticht voor behoeftige Israëlitische krankzinnigen zal erkend worden. « In voldoening aan het bepaalde bij art. 9 der wet van 29 Mei 1841 , hebben de inspectiën der tijdelijk als geneeskundige gestichten door den Koning erkende inrigtingen plaats gehad. De deswege uitgebragte rapporlen houden in , dat de geneeskundige zoo wel als diaetische behandeling der kranken, voor zoo verre de localiteit en de omstandigheden zulks veroorloven , aan de verwachting voldoet. » ZEELAND. « Het inwendig beheer wordt met ijveren belangstelling utlgeoefend. Ook hel politie-wezen neemt , in verband met de daarvoor beschikbare middelen , meer en meer ten goede toe De aandacht op de getrouwe en naauwkeurige waarneming der aangelegenheden is steeds levendig , volbrengende de overheden , de ambtenaren en de bedienden in het algemeen , dienaangaande hunne verpligtingen op eene bevredigende wijze. «Daar de rust, goede orde en veiligheid der bijzondere personen en bezittingen voornamelijk bevorderd wordt door eene naauwgezette handhaving en toepassing der strafwetten , en het, in verhand daarmede , als een hoofdvereischte moet worden beschouwd, dat met de meest mogelijke naauwkeurigheid tot het opsporen van wanbedrijven , misdaden en polilie-overtredingen worde medegewerkt , mitsgaders dat dezelve op eene behoorlijke wijze , bij doelmatig ingerigle relazen of processen-verbaal , worden geconstateerd , zijn de hoofden der plaatselijke besturen len platten lande in dit gewest, als hulp-officieren van de officieren van justitie , met hunne verpligtingen daaromtrent, alsmede met die , welke op «le verder daarbij betrokkene autoriteiten , ambtenaren en bedienden rusten , in het breede bekend gemaakt en ingelicht ; welke maatregel van heilzame uilwerking zal kunnen wezen daar hierdoor de oorzaak der werkeloosheid , die bij sommige dier hulp-officieren werd opgemerkt, voornamelijk in verlegenheid voor handeling en gedrag en onbekendheid met de te dier zake uitgevaardigde verordeningen beslaande, ten eenemale is weggenomen. ^ «In de stad Vlissingen , alwaar, door het sleeds aanwezig zijn van vreemdelingen , garnizoen- en scheepsvolk , een gestreng toezigt en waakzaamheid in het belang der goede orde geboden wordt , is de behoefte gebleken , om meerder kracht en klem aan de uitoefening van het politie-wezeö aldaar bij te zetten. De in die stad dienstdoende commissaris van politie heeft, in het besef van door zijne klimmende jaren en zijne physieke gesteldheid , niet meer al die eigenschappen te bezit'.en , welke voor zijne belangrijke diensl-uitoefening worden vereischt , zijn verlangen te kennen gegeven , om uit zijne betrekking eervol te worden ontslagen, welk ontslag hem vermoedelijk eerlang zal te beurt vallen ; hebbende de raad der genoemde stad hem , wegens zijne langdurige diensten , een pensioen van J- 400 toegezegd. De gelegenheid is alzoo aanslaande , dat de stad Vlissingen eenen anderen politie-cominissaris zal verkrijgen , welke wij wenschen dat de noodige bedrijvigheid , wakkerheid en ijver zal bezilten , om de politie aldaar op eenen beteren voet le brengen en te houden. «Eenige nachtelijke dieflen hebben, op acht hofsteden in de grensgemeenten Clinge , St. Jan Steen en Koewacht (5de dislncl), in den afgeloopen winter plaats gehad. Eene dier hofsteden , onder eers'gemelde gemeente , werd meer bijzonder door eene bende met slokken gewapende manspersonen aangevallen , gepaard met inbraak en het ■wegrooven van geld , zonder dal daarbij echter eenige andere euveldaad is gepleegd. De overige aanrandingen van eigendom door schamele lieden bedreigd , zijn door hel verstrekken van eenig geld en eetwaren van de zijde der bewoners kunnen worden afgewend. Tot opsporing van dc bedrijvers dier misdaden zijn de justitiële en politiebeambten onverwijld werkzaam geweest, edoch zonder vrucht , immers zonder dat daaruil eenige ontdekking of aanhouding, voor zoo ver wij weten, is gevolgd. Inlusschen is, lot verdere handhaving der rust en veiligheid der ingezetenen in de gemeenten Clinge en St. Jan Steen , uitvoering gegeven aan de tot voorzorg bereids vroeger , naar aanleiding van hetgeen wij de eer gehad bebben dienaangaande in ons vorig verslag aan UEd. Gr. Achtb. mede te deelen , door de gemeenteraden vastgestelde reglementen op het houden van nachtwachten door de mannelijke ingezetenen van zekeren bepaalden ouderdom ; welke nachtwachten tol uit. Maart jongstleden hebben voortgeduurd. Het is te voorzien , dal deze nuttige maatregel ook in aanstaande wintermaanden te Koewacht in werking zal worden gebragt , indien namelijk daartoe de noodzakelijkheid alsdan nog mogt aanwezig zijn. Behalve in de genoemde gemeenten , zijn zoodanige wachten in den verleden winter nog in de gemeenten Gadzand , Nieuwvliet, Retranchement en Zuidzande in werking gebragt , welke ook aldaar hebben bijgedragen , om de nachtelijke aanrandingen van eigendommen , waarvan ons verslag van het laatstleden jaar gewaagde , te verminderen. «Wij achten het hier de plaats UEd. Gr. Achlb. mede te deelen , dat het vooruitzigt bestaat , dat de surveillance len aanzien van de politie weldra in het algemeen in de 4de en 5de districten niet meerder klem en vrucht zal kunnen worden uitgeoefend , aangezien , ten gevolge eener door Z. M. den Koning , bij Hoogstdeszelfs besluit van den 9 Dec. 1843 , n° 102 , verordende reorganisatie van het wapen der marechaussee , en naar aanleiding van de door den staatsraad , gouverneur , gemeenschappelijk met den procureur-generaal bij het Prov. Geregtshof alhier , aan dc hooge regering gedane verloogen en voorstellen , het luitenantschap der maiechanssée , thans te Sas van -Gent gevestigd , eene betere indeeling heeft ondergaan , gepaard met eene vermeerdering van manschappen en paarden, aan welke nadere indeeling en versterking het vereischte volle beslag zal worden gegeven , zoodra het benoodigde voor de kazernering of behoorlijke huisvesting der manschapgen en stalling der paarden , in de daarbij betrokkene gemeenten , lot stand zal zijn gekomen. Als het meest belangrijk gevolg der aangeduide verandering, zal de gemeente Oostburg eene brigade marechaussee ontvangen , terwijl de gemeenten Breskens en Terneuzen almede voor standplaats van eenige marechaussée's zijn aangewezen. Door het laatste zullen de voornaamste punlen van gemeenschap tusschen het 4de en 5de district en het overige gedeelte der provincie , naar vereisch onder toezigt zijn gesteld. « Bij de bedijking van de Vrijbei'gsche schorren , onder de gemeente Oudvossemeer , bestond de vrees voor mogelijke ongeregeldheden onder het werkvolk, waartegen gepaste voorzorgen voorgestelden genomen zijn. De bevelhebber van de naastbij gelegen garnizoensplaats , de vesting Bergen-op-Zoom , ontving , op het dezerzijds gedaan aanzoek , van het Departement van Oorlog bevel , om een sterk detachement Iroepen , onker hel bevel van twee geschikte officieren , beschikbaar le houden tot dadelijk verlrek naar de werken , op het daartoe le doen schriftelijke aanzoek van den burgemeester van Oudvossemeer ; terwijl dien onverminderd een piket schutters last bekwam, om, des gevorderd, de eerste buitengewone beweging te sluiten ; voor de dagelijksche dienst werd een meer dan gewoon toezigt door de veldwachters bij meergemelde werken , ingesteld. Zoowel ten gevolge van dit meer waakzaam toezigt , als door hel bij het werkvolk beslaande vermoeden van de verdere voorbereide krachtdadige maatregelen, ingeval van wanorde , is de rust onder hen bewaard gebleven , zonder dat het nuodig is geweest, tot het aanwenden van buitengewone middelen over le gaan. « Nog is eene bijzondere beschikking in het werk moeten worden gesteld , tot stuiting der overtredingen , voorzien bij art. 11 en 12 van het reglement van politie voor de polders in Zeeland, van den 16 Dec. 1811. Het was namelijk van de in de nabijheid van die localiteit wonende visschers gewoonte geworden , om aan den voet van den zeedijk van den Isabella-polder , in de nabijheid der sluis van dien naam , hunne vaartuigen le ankeren en vast te leggen , dezelve aldaar te ontladen, en hunne vangst over de rijsbermen en kramwerken binnen le voeren. De gewone hulpmiddelen waren niet toereikend , om deze verkeerdheden te doen ophouden , zoodat men daartegen meer afdoende maatregelen heeft moeten aanwenden. Dien ten gevolge is een detachement militairen, onder het bevel van eenen oüicier , te Philippine geplaatst , om de bedoelde overtredingen te beletten , hetwelk eenen blijvenden wachtpost bij de aangeduide localiteit bezet. Deze beschikking voldoet aan het oogmerk , daar zij de visschers verpligt eene meer geoorloofde ligplaats voor hunne vaartuigen , en eene meer geschikte lossingsplaats voor hunne vangst te bezigen. « Met belangstelling en ijver zijn de stedelijke besturen voortgegaan in de zorg voor de handhaving der reglementen en plaatselijke keuren. Onderscheidene reglementen en verordeningen, welke, door veroudering , met de thans bestaande reglsbeginselen niet meer strookende werden geoordeeld , of die door leemten en onduidelijkheid als onvolledig of gebrekkig werden bevonden, zijn door andere nieuwe, of door de noodige ampliatien vervangen of gewijzigd, terwijl, waar zulks noodig was, zelfs geheel nieuwe politie - reglementen van bepaalde onderwerpen , met inachtneming van de bestaande algemeene voorschriften deswege, vastgesteld zijn geworden. Zoo zijn sedert ons laatst verslag in drie gemeenten nieuwe reglementen van algemeene plaatselijke politie ingevoerd , en in verschillende anderen 164 politie-verordeningen tol stand gekomen of gewijzigd, betreffende het opsluiten van losloopend vee, het brandwezen , het begraven van lijken y het sluiten der herbergen op bepaalde tijden , de vleeschhallen , de broodzetting , en op het houden van openbare verkoopingen van stukgoederen; vertrouwende wij, dat de bedoelde vernieuwde of geheel nieuw daargistelde verordeningen zeer bevorderlijk zullen zijn voor de daarmede in verband staande plaatselijke belangen , daar vele derzelve verordeningen , volgens het verlangen der betrokkene besturen , ingerigt zijn , volgens eene deswege aan onze beoordeeling vooraf onderworpen, en bij ons doelmatig ingerigt bevonden schets, aan welken maatregel wij onzen bijval hebben kunnen verleenen. De toestand der gevangenis-gebouwen in deze provincie is in het algemeen niet zoo bevredigend, als wij wel wensehten. Wij zien met verlangen het gunstig oogenblik te gemoel, waarop er bij de hooge regering over toereikende gelden zal kunnen worden beschikt , om voor 's Rijks rekening in de behoefte le voorzien van een nieuw huis van arrest te Goes; eene stichting, die reeds sedert lang als zeer noodzakelijk werd gehouden, en waarvan het dringende dagelijks wordt gevóeld , niettegenstaande aan het zeer ongeschikte , thans bestaande huis , eenige reparatien in het verleden jaar zijn gedaan , en eerlang nog eenige verbetering zal worden aangebragt; beantwoordende het bedoelde gebouw geenszins aan de vereischten. Eene som van ƒ'950.32£ is , zoo voor gewoon onderhoud als voor huisraad der gevangen-huizen in het verleden jaar door de provincie uitgegeven. In de verplegin° der gevangenen wordt steeds behoorlijk voorzien. Het beheer der gevangenissen verdient allezins gunstige vermelding. «Het collegie van regenten over het huis van arrest te Goes heeft in het afgeloopen jaar een treffend verlies geleden door het overlijden van twee van deszelfs leden , te weten : de heeren J. H. Verschoor van Nisse, vice-president, en J. de Jonkh. In de laatste dezer vacaturen is voorzien door de benoeming van den heer Mr. A. J. van Deinse, substituut-officier bij de Arr.-Regtbank le Goes, bij Z. M. besluit van den 13 Junij 1843, n° 58. « Door de commissie van administratie le Middelburg is het verlangen aan den dag gelegd , om eenige gevangenis-kamers tot eenmansverlrekken of cellen in te rigten , als meer aan het nieuwe gevangenissystema zullende beantwoorden, mitsgaders om in die kamers den verwarmings-toestel in te voeren , volgens het bekende stelsel van den hoogleeraar Bergsma. Deze aangelegenheid is echter nog niet tot afdoening kunnen worden gebragt , maar maakt nog een punt van nader onderzoek en overweging uit. « Behoudens eenige, op aanbeveling van het hooger bestuur , daargestelde geringe verbeteringen , hebben de twee in deze provincie bestaande gestichten tot opneming van krankzinnigen geene verandering ondergaan , en verkeeren dezelve nog in denzelfden onvolkomen staat. Bij Kon. besluit van den 25 Junij 1843 , n° 35, is het gesticht te Middelburg voorloopig en lijdelijk lot bewaarplaats, en dat le Zierikzee als voorloopige bewaarplaats voor krankzinnigen van beider kunne verklaard geworden, met voorbehoud noglans , om nader den tijd en de wijze te bepalen , op welke die verklaring zal ophouden te werken : terwijl bij die gelegenheid , namens Z. M. , is te kennen gegeven , ten aanzien van het gesticht te Middelburg , dat de toestand van hetzelve in geen geval gedoo°t, om voortdurend als krankzinnigengesticht in wezen le blijven : dat hetzelve mitsdien , ten bekwamen tijde , als zoodanig moet worden opgeheven , en dat Z. M. zich voorbehield , om nader het tijdstip dier opheffing le bepalen , wanneer dit niet door het betrokken bestuur zelf uit eigene beweging mogt geschieden ; met opzigt tot dat te Zierikzee, dat helzelve mede geene aanwijzing tot blijvende bewaarplaats gedoogde, en dat Z. M. het voor wenschelijk hield , dat door het bestuur van hetzelve tot de opheffing van dat geslicht voor de verpleging van krankzinnigen, zelf wierd besloten. « Een in dit jaar weder plaats gehad hebbend onderzoek van de voormelde gestichten, door de, daartoe door Z. M. benoemde inspecteuren, heeft ten gevolge gehad, dat Z. Exc. de minister van Binnenlandsche zaken het ernstig verlangen heeft te kennen gegeven , dat tot de opheffing en sluiting van die gestichten zoo spoedig mogelijk wierd besloten , en zulks uiterlijk op den 1 Julij 1845; terwijl , bij langer verwijl , die opheffing anders door de hooge regering zou moeten worden bevolen , en dat dienvolgens door UEd. Gr. Achtb., in derzelver tegenwoordige vergadering , een afdoend besluit wierd genomen , ter voorziening in eene doelmatige verzorging der krankzinnigen dezer provincie. « De antwoorden van de collegien van Gedeputeerde Stalen , welke wij lijdens uwe vergadering van het vorige jaar nog te gemoet zagen, omtrent de mogelijkheid tot het aangaan eener overeenkomst voor de plaatsing der krankzinnigen van dit gewest in de binnen derzelver provinciën beslaande of nog daar te stellen geneeskundige gestichten.» zijn ons sedert geworden , en zullen aan UEd. Gr. Achlb. worden medegedeeld. De overweging van het aan UEd. Gr. Achtb. in derzelver vergadering van het vorige jaar, gedane voorstel, om voorloopig le willen bepalen in welke van de sleden Middelburg of Zierikzee een provinciaal geneeskundig gesticht zal worden daargesteld , door UEd. Gr. Achlb. lot dezelver tegen woordige bijeenkomst aangehouden zijnde, zaJ dat voorstel alsnu weder bij UEd. Gr. Achlb. in deliberaliè gebragt worden , met zoodanige andere voordragten , als ons noodig zijn voorgekomen, om, bij de aanstaande suppressie der aangeduide bewaarplaatsen voor 's hands in de verpleging der behoeftige krankzinnigen van dit gewest te voorzien.» {Ver volg hierna.) -- - ' gag BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN, enz. Bij Zr. Ms. besluit van 17 Julij 1844, n°. 8, zijn lot derzelver tegenwoordige functien herbenoemd en bij voortduring aangesteld : tot plaatsvervangend Kantonregter te Dordrecht, Mr. A. G. A. Beelaerts van Emmichovcn ; tot Kantonregter te Enschedé , Mr. P. A. J. de Schepper ; tot griffiers bij de Kantongeregten : te Zuidhorn, Mr, A. Gelderman; te Assen , Mr. P. Oosting ; en te Hoogeveen , J. van der Veen Az. — Z. Exc de Gouverneur-Generaal van Ned. Indie heeft benoemd'' tot griffier bij den raad van justitie te Balavia , Mr. W. A. du Clout» ommegaand regter in de wesler-afdeeling. .... ...... ■ ■ ^ BERIGTEN. *s Gravenhage , den 2 7 Julij. Z. M. heeft dezer dagen kwijtschelding van straf verleend aan den kapitein W. J. Knoop en den luitenant E. J. van Lidth de Jeude en A. J. Pels Rijcken, die bij sententie van het Hoog Militair Geregtshof van Utrecht, van 13 Junij (zie Weekblad n° 506), ter zake van het gehouden tweegevecht met wijlen den hoogleeraar van Bolhuis, tot correctionnele gevangenisstraffen waren veroordeeld. Reeds zijn de drie officieren in vrijheid gesteld. — In de vergadering der Staten van Groningen is , op een door onderscheidene leden gedaan voorstel , om aan het ontwerp , van een krankzinnigenhuis of gezondheids-gesticht in die provincie op le rigten , geen gevolg te geven, een besluit is genomen , hoofdzakelijk hierop nederkomende , dat , onder sctiorsing van een vroeger besluit, Gedeputeerde Stalen worden gemagtigd, om te onderzoeken , of er mei een der besturen van krankzinnigen gestichten in dat Kijk een duurzaam contract voor een voldoend aantal jaren op billijke voorwaarden zal kunnen worden ingegaan , en zoo ja , om alsdan dadelijk zoodanig contract te sluiten, in welk geval aan het ontwerp, om een eigen geslicht in die provincie op te rigten, geen gevolg zal worden gegeven. — In de vergaderingder Prov. Slaten van Vriesland is door den heer Mr. S. baron van Heemstra, laatstelijk benoemd lot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, het volgende voorstel gedaan , tot het aanbieden van een adres aan den Koning , om aan le dringen op een# spoedige herziening der Grondwet : «Edel Groot Achtbare Heeren! «Toen , in den jare 1830 , de opstand der zuidelijke pewesten afcheiding van dezelve ten gevolge had , en alzoo een der schoonste koningrijken werd vaneen gescheurd , werd de behoefte aan eene her' ziening en wijziging onzer staats-instellingen algemeen gevoeld , doof de regering erkend en door deze toegezegd. De betreurenswaardige loop der gebeurtenissen van de daarop volgende jaren belette» evenwel, de vervulling van den lang zoo vurig gekoesterdin wensch > tot de eindschikking met België in 1839 het gunslige lijdstip daartoe scheen aan te wijzen. Het is UEd. Gr. Achtb. bekend , op welk eene wijze aan aller wensch en verwachting in 1840 is voldaan geworden > en welken geringen invloed eenige onbeduidende veranderingen op dei' gang des bestuurs moesten en konden uitoefenen. Ondertussehen trad Nederlands eerste Koning af en eene nieuwe regering opende et-n nieuw tijdvak in 's lands geschiedenis ; een tijdvak , met de heerlijkste verwachtingen begonnen, maar weldra door de grievendste teleurstellingen gekenmerkt. De ongunstige toestand toch van 's rijks aangegenheden , hoe bezwarend ook door velen ingezien , kwam me1 donkerder kleuren te voorschijn dan men immer had verwacht; maai' de bekendheid aan dezen ongunstigen toestand werkte krachtig op den geest des volks, en een nieuw leven is sedert dien lijd onder de natie opgegaan. De kennis van onzen ongunstigen toestand deed de overtui' ging geboren worden , dat men , voortgaande op de baan , die ten verderve leidt, dat verderf eenmaal zeker nadert, en tevens, dat vereenvoudiging onzer* instellingen , overeenbrenging van dezelve met den geest des tijd en de behoeften des volks de eenige middelen zijn oin dien ondergang te voorkomen. Van onderscheidene kanten deden dan ook in 's lands vergaderzaal en daar buiten welsprekende stemmen zich hooren ten voordeele eener algeheele herziening der Gronrlwet» maar het schijnt , dat de regering van de behoefte aan dezelve tot ni* toe niet is overtuigd. «Onder zoodanige omstandigheden is het pligt , meer dan ooit ten algemeenen nutte werkzaam te zijn, en althans te pogen de slagen» welke ons onvermijdelijk zullen treffen , af te wenden , hetgeen op geene betere, ordelijker en grondwettiger wijze kan geschieden, dan door de wenschen en behoeften des volks over te brengen aan den voet des troons van eenen Koning , wien het welzijn des volks ter harte gaat; en het is op dien grond , dal ik mij de eer geef aan UE<1' Gr. Achlb. voor te stellen , om van wege deze vergadering , di6 gezworen heeft de welvaart der provincie met alle krachten te bevorderen , bij eerbiedig adres zich tot den Koning te wenden , met te kennengeving van het groot belang , hetwelk , naar onze meening > zoo voor het rijk in het algemeen , als voor deze provincie in hel bijzonder, is gelegen in eene algeheele herziening der Grondwet; e° met dringende bede , dat het Z. M. goedgunstig moge behagen, aa11 de algemeene wenschen der natie gehoor le geven en de noodige beve' len daartoe te willen uitvaardigen, terwijl ik van zoodanig adre* afschriften wilde hebben gezonden aan de beide Kamers der Staten' Generaal tot informatie.» , In de vergadering der Stalen van IS Julij , is ten gevolge van het bovengemeld voorstel, en op het deswege uitgebragte rappor1 van eene den 2 Julij benoemde commissie, besloten , dat Prov. State" van Vriesland , op grond van de motiven, in het voorstel vervat, een eerbiedig adres aan Z. M. den Koning zullen indienen , ten einde een^ spoedige en doelmatige herziening van de bestaande Grondwet, ^ overeenstemming met den geest des tijds en naar de behoeften de' volks , te verzoeken. Een Franschman , de heer Solon , advocaat te Montauban , 1 door Meheined-Ali, Onder-Koning van Egypte , gelast geworden leerboek over het administrative regt op te stellen. UITGEGEVEN BIJ J. BEL1NFANTE, TE 'S HAGE. GEBRUKT BTJ A. V. VAN LANGENHUYSF.N , BOEKDRUKKER TE 'S HAGI.
| 47,723 |
MMKB10:001077002:mpeg21_6
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,867 |
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1867, 01-01-1867
| null |
Dutch
|
Spoken
| 7,978 | 14,162 |
Te dien einde zullen zij zich schriftelijk wenden tot de^ bevoegde plaatselijke autoriteiten en door de overlegging m origmah of in behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de scheepsregisters of van de monsterrol of van andere officiele bewijsstukken staven, dat de personen, die zij terugvorderen, een deel van gezegde bemanning uitmaakten. v,,i„ Op deze aldus gestaafde aanvrage zal hun alle mogelijke hulp verleend worden tot opsporing en aanhouding van gezegde deserteurs, die zelfs in verzekerde bewaring zullen worden geste in de huizen van arrest van het land, ten verzoeke en op kosten der consuls en andere consulaire agenten, tot dat die consu of consulaire agenten eene gelegenheid gevonden hebben om hen te doen vertrekken. .., Mogt echter de gelegenheid zich niet opdoen binnen c J van twee maanden, te rekenen van den dag der gevangenneming, dan zullen de deserteurs in vrijheid gesteld worden nadat de consul daarvan drie dagen te voren zal zijn gewaarschuwd, en niet meer om dezelfde reden aangehouden kunnen worden Er is overeengekomen, dat de zeelieden of andere tot de bemanning behoorende personen, die onderdanen zijn van het land waarin de desertie plaats vindt, van de bepalingen van dit artikel zijn uitgezonderd. ...... Indien de deserteur eenig misdrijf begaan heeft, zal lnj me eer ter beschikking van den consul of van den consulairen agent gesteld worden, dan nadat de regtbank, die bevoegd is er kennis van te nemen, haar vonnis zal hebben uitgesproken en dat dit zal ziju ten uitvoer gelegd. Artikel 9. Dit tractaat zal van kracht blijven gedurende tien jaren , te rekenen van den dag der uitwisseling van de akten van bekrachtiging. «ure arreter et reuvoyer soit a bord, soit dans ieurs pays, les manns et toute autre personne faisant, a quelque titre que ce soit, partie des équipages des navires de leurnation, qui auraient deserté d un batiment de leur nation dans un des ports de 1'autre. A eet effet ils s'adresseront par écrit aux autorités locales competentes, et justifieront par 1'exhibition en original ou en copie dünient certifiée des régistres du batiment ou du róle d'équipage ou par d autres documents officiels, que les individus qu'ils réclament faisaient partie du dit équipage. Sur cette demande, ainsi justifiée, il leur sera donné toute a p0m' la ^cherche et 1'arrestation des dits déserteurs, qui seront meme detenus et gardés dans les maisons d'arrêt du pays a la réquisitton et aux frais des consuls et autres agents consulaires , jusqua ce que ces consuls ou agents consulaires aient trouve une occasion de les faire partir. Si pourtant cette occasion ne se présentait pas dans le délai de deux niois, a compter du jour de 1'arrestation, les déserteurs seraient mis en liberté après un avis donné au consul trois jours t ^TT' ne I"1,U1'raient PIus être arrêtés pour la même » . est entendu que les marins ou autres individus de equipage, sujet» du pays dans lequel s'eflectuera la désertion, sont exceptes des stipulations du présent article. Si le déserteur a commis quelque délit, il ne sera mis a la trib'n:]IOn ' •' COnSal 011 de l'ag°nt consulaire qu'après que le tribunal, qui a droit den connaïtre, ait rendu son ju-ement et que celui-ci ait eu son effet Article 9. réSen\ tli;Utf restera en vigueur pendant dix années, a paitn du jour de 1 echange des ratifications. Bijaldien geene der beide Hooge contracterende Partijen twaalf maanden vóór het einde van gezegd tijdperk haar voornemen om hetzelve te doen ophouden mogt hebben bekend gemaakt, zoo zal het traktaat van kracht blijven tot na het eindigen van een iaar, te rekenen van deu dag waarop de eene of de andere der 'beide Ilooge contracterende Partijen het zal hebben opgezegd. Dit tractaat zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging er van zullen uitgewisseld worden te Weenen binnen den tijd van zes maanden of, zoo mogelijk, vroegei. Ter oirkonde waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden het aeteekend en er hunne zegels op hebben gesteld. O Gedaan te Weenen in dubbel afschrift, den 26sten Maart van het jaar onzes Heeren 18G7. [Get.) Bn. v. HeeCkeren. (L. S.) (Get.) Beust. (L. S.) (Get.) WüLLERSTORF. (L. S.) Dans le cas oü aucune des deux Hautes Parties contractantes u'aurait notifié douze mois avant la fin de la dite pe'riode son intention d en faire cesser les effets, le traité demeurera obligatoire jusqu'a 1'expiration d'une année, a partir du jour oü 1'une ou 1'autre des deux Hautes Parties contractantes 1'aura dénonce'. Ce traité sera ratifié et les ratifications en seront e'chungees a Vienne dans le délai de six mois ou plus tót, si faire se peut. En foi de quoi les ple'nipotentiaires respectifs 1'ont signe' et y ont apposé le cachet de leurs armes. 1 ait a Vienne en doublé expe'dition, le 26 Mars de 1'an de grace 1867. (Signe) Bn. de Heeckerev. (Signe) Beust. {L- 8.) (L. S.) (Signe) Wüllersdorf. (L. S.) Gezien de wet van 4 Julij 1867 (Staatsblad n». 62), houdende goedkeuring van bovenstaand traetaat ; Gelet dat de uitwisseling der akten van bekrachtiging op gezegd traetaat, door Ons den llden Julij en door Zijne Majesteit den Keizer van Oostenrijk den 8sten April 1867 geteekend, op den 23sten Julij daaraanvolgende heeft plaats gehad ; Op de voordragt van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, van den 5den Augustus 1867, n°. 5717; Hebben goedgevonden en verstaan: het bovenvermeld traetaat en vertaling, door plaatsing van dit besluit in het Staatsblad, bekend te maken. Onze Ministers, Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering der bepalingen in gezegd traetaat vervat. 's Gravenhage, den 6den Augustus 1867. W IL L E M. De Minister van Buitenlandsche Zaken, VAN 7.UYLEN VAN NIJEVELT. Uitgegeven den negentienden Augustus 1867. De Minister van Justitie, li OI! K E T. STAATSBLAD van het van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. fN° Q4 ) V - . O 8 .) BESLUIT van den Qden Augustus 1807, tot wijziging van artikel 1 van het Koninklijk besluit van 9 Junij 1867 (Staatsblad n°. 55), houdende verbod van in- en doorvoer van vee van buiten 's lands, enz. Wij WILLEM III, m de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog vanLuxemburg, enz. , enz., enz. ^Gezien artikel 1 van Ons besluit van 9 Junij 1867 [Staatsblad Op de voordragt van Onze Ministers van Binnenlandsclie Zaken en van Financiën, van den 19den Julij 1867, n». 203 9de afdeehng, en van den 26sten daaraanvolgende, n" 52 I U. K. en Acc.; n°Dll) Raad Van Stat6 geh°°rd <advies ™n den 30sten Julij 1867, Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Binnen- nao ^ ff ° 6Van Flnancion' vaQ don 2den Augustus 1867, T 'tt t,' afdeehng, en van den 5den Augustus 1867, n° 134 l. U. K. en Acc.; Hebben besloten en besluiten: Artikel 1. aortlk®1 1 van 0ns besluit van den 9den Junij 1867 (Staatsblad n°. 55) vervalt het woord varkens. Artikel 2. Ous tegenwoordig besluit treedt in werking op den vijfden dao- na de afkondiging in het Staatsblad. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van financiën rijn belast met do uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 6den Augustus 1867. WILLEM. ])/> Minister van Binnenlandsche Xakeu, heemskerk. De Minister van Financier,p, r j. schimmelpen xiïn'ck. Uitgegeven den zestienden Augustus 1S'j7. De Minister van Justitie, borrst. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. * ^2.) IS E S Mj U I T van den liden Augustus 1867, tot nadere ivijziging van art. 28 van het Koninklijk besluit van 4 April 1860 (Staatsblad n°. 15), houdende regeling van het toezigt op de spoorwegdiensten. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 12den Julij 1867, n°. 298, 11de afdeelinc; o ' Den Raad van State gehoord (advies van 80 Julij II., n°. 9); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 12den Augustus 1867, n°. 349 11de af deeling; Gezien Onze besluiten van 4 April 1860 (Staatsblad n°. 15) en van 16 November 1863 (Staatsblad n». 130); Hebben goedgevonden en ver?tnp.n: artikel 28 van eerstgemeld besluit, bij Ons besluit van den 16den J^o\ omber 1863 (Staatsblad n°. 130) gewijzigd, nader vast te stellen als volgt: In do gevallen, waarin hun dit door den Minister van Binnenlandsche Zaken wordt opgedragen , doen de leden van den Raad afzonderlijk of te zamen plaatselijke opnemingen van de spoorwegen en de daartoe behoorende werken en gebouwen, en van de voor de spoorwegdienst bestemde rij- en voertuigen. Zij winnen daarbij de inlichtingen in, welke zij behoeven om den Minister voor te lichten omtrent alles wat tot de spoorwegdiensten betrekking heeft. Ingeval een ongeluk plaats vindt of zich buitengewone omstandigheden voordoen , zijn zij bevoegd zonder opdragt van den Minister afzonderlijk of te zamen een plaatselijk onderzoek in te stellen. Verwijderen zij zich in zoodanig geval uit hunne vaste w 0011plaats, dan geven zij daarvan steeds kennis aan voormelden Minister. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Oravenhage, den 14 den Augustus 1867. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, heemskerk. Uitgegeven den negentienden Augustus 1867. De Minister van Justitie, borret. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (W. 93.) „ ■ESjfj U J T van den iden September 1807, tot invoering van een nieuw model van postzegels voor de frankering van brieven van binnenlandschen oorsprong en bestemming, alsmede van die, voor de koloniën en het buitenland bestemd. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Gelet op Ons besluit van 12 November 1851 [Staatsblad n°. 143), ter invoering van het gebruik der postzegels, ingevolge art. 9 der wet van 12 April 1850 (Staatsblad n°. 15); Gezien het rapport van Onzen Minister van Financien , van den 2den September 1867, n°. 89, Post.; Hebben besloten en bosluiten: Er zal een nieuw model van postzegels voor de frankering van brieven van binnenlandschen oorsprong en bestemming, alsmode \an die, voor de koloniën en het buitenland bestemd, worden ingevoerd. Zij dragen Onze beeldtenis en het opschrift Nederland, benevens de aanduiding dor geldswaarde. Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3. Er zullen zes soorten van postzegels van verschillende waarde volgens liet nieuwe model Worden uitgegeven, namelijk van 5, 10, 15, 20, 25 en 50 cents. Artikel 4. Elke soort der bovengemelde zegels wordt in de navolgende kleuren gedrukt, te weten: blaauw, do postzegels van 5 cents, rood, die van 10 cents, oker, die van 15 cents, srroen, die van 20 cents, O ' violet, die van 25 cents, en goudkleur, die van 50 cents. D 7 Artikel 5. liet bepaalde bij de laatste zinsnede van art. 13 van Ons be^ sluit van 12 November 1851 (Staatsblad n°. 143) is niet van toepassing op de naar liet buitenland bestemde brieven, die van postzegels tot een ontoereikend bedrag zijn voorzien. Omtrent zoodanige ontoereikend gefrankeerde brieven wordt gehandeld als daaromtrent met de betrokkene vreemde regeringen of postadministatien is of zal worden overeengekomen. Artikel G. Het nieuwe model der postzegels van 5, 10 en 15 cents zal ■ivorden ingevoerd, zoodra de aanwezige voorraad der postzegels van die geldswaarde volgens het oude model zal zijn verbruikt. Artikel 7. De postzegels van 20, 25 en 50 cents zullen worden in gebruik gesteld, te rekenen van 1 October 1867. Artikel 8. De bepalingen van art. 3, 4, 5 en 14 van Ons besluit van 12 November 1851 (Staatsblad n° 143) komen ten gevolge van Ons tegenwoordig besluit te vervallen. De overige bepalingen van Ons genoomd besluit zijn echter, roor zooveel het te pas komt, mede op het nieuwe model der postzegels van toepassing te maken. Onze Minister van Financien is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Al<*emeene Rekenkamer en 't welk in het Staatsblad, alsmede in de Staatscourant zal worden geplaatst. «Gravenhage, den 4den September 1867. WILLEM. De Minister van Financien, R. i. SCHIMMELPENNINCIC. Uitgegeven den twaalfden September 1867. De Minister van Justitie, BOHIIET. STAATSBLAD van het KOiMf\(>Kl.fK HEK NEDERLANDEN. 'N°. 94.) !S K S Bj l' f '#• van don 7^„. , —- ut-jjiemuer 10(1/, aanwijzing van den straatweg van Sittard «aar de Pruissische grenzen in (fe ngtmg van Tudderen als heerbaan voor den invoer, alsmede vestiging van een expeditiekantoor te Stadbroek (gemeente Sittard). Z'ZZZZ Z Luxemburg, enz., enz., enz. hertog van 31rt« Aiigu»tusSs67° d*" %>*""*•wM ™ KOnink"jk to"Uit ™" '2 Junij 1889 (»«,, Hebben besloten en besluiten als volgt: Artikel 1. Artikel 2. Ie Stadbroek (gemeente Sittard) wordt eevestiVH pa,, l. * v.n expeditie »« i„v„„ v,m ~ Artikel 3. Dit besluit treedt in werking den lsten October 1867. Onze Minister van Financien is belast met de uitvoering van ditbeslnU. d„. in het Staatsblad en in (le Staatscourant zal worden geplaatst. Het Loo , den 7den September 1867. WILLE M. ])e Minister van Financiën, R. J. SC1I1MMELPENNINCK. Uitgegeven den veertienden September 1867. De Minister van Justitie, IiORR kt. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK OER NEDERLANDEN. (£N . t)o.) BS E S Ij III T van den 8sten September 1867, waarbij de artikelen 1 tot en met 17 van het Koninklijk besluit, dd. 26 Januarij 1866 (Staatsblad n°. 4), houdende bepalingen ter bevordering der ontginning op Java en Madura van bronnen , welke aardolie , petroleum, enz., opleveren, van toepassing worden verklaard op de bezittingen van het Rijk in Nederlandsch Indie buiten Java en Madura. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot - Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Overwegende , dat het wenschelijk is de voor Java en Madura bestaande voorschriften nopens ontginning van aardolie-bronnen ook toepasselijk te verklaren in de overige gedeelten van Nederlandsch Indie; Gezien Ons besluit van den 26sten Januarij 1866, n°. 62 ; Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën, dd. 1 Augustus 1867, lit. Aaz., n°. 8; Den Raad van State gehoord (advies van den 27sten Augustus 1867 , n°. 18); Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Koloniën, van den 4den September 1867, lit. Aaz., n°. 29; Hobbon besloten en besluiten : De artikelen 1 tot en met 17 van Ons besluit van don 26sten Januarij 1866, n°. 62, houdende grondslagen, waarop do ontginning van aardolie-bronnen op Java en Madura kan worden toegestaan, zijn, onverminderd het voorschrift van artikel 27 van het reglement op het beleid der regering in Nederlandscli Indie, van toepassing op de bezittingen van het Rijk in Nederlandscli Indie buiten Java en Madura. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift wordt gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 8sten September 1867. WILLE M. De Minister van Kolomen, J. J. HASSELMAN. Uitgegeven den veertienden September 1867. Be Minister van Justitie, CORRET. STAATSBLAD VAX HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N°. 96.) B E S Ij tlIT vanden 1 '2den September 1867, tot wijziging van het Koninklijk besluit van 25 Januarij 1854 (Staatsblad n°. 8), houdende uitvoering van de artikelen 3 en 9 der wet van 21 December 1853 (Staatsblad n°. 128), betreffende het bouwen, planten , enz.. nabij vestingwerken van den Staat. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning iier Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Oorlog, van den 24sten Augustus 1867, Kabinet, litt, H. 19; Gelet op art. 4 der wet van den 21 sten December 1853 (.Staatsblad n°. 128); Gelet op Ons besluit van den 25sten Januarij 1854 (Staatsblad n°. 8); Den Raad van State gehoord (advies van den 3den September 1867, n°. 12); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister , van den lOden September 1867, Kabinet, litt. P. 20 ; Hebben besloten en besluiten : dat, met wijziging van Ons besluit van den 25sten Januarij 1854 (Staatsblad n°. 8), de vesting Breda voortaan tot geene klasse zal behooren en dat mitsdien de lijst bij het bovenaangehaalde besluit vastgesteld, voor zooveel die vesting betreft, wordt vervangen door de bij dit besluit gevoegde lijst. Dit besluit met ile daartoe behoorende lijst komt in werking op den vijfden dag na de dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin liet besluit geplaatst is. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk te gelijker tijd in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. Het Loo, den 12den September 1867. WI L L E M. De Minister van Oorlog, VAN DEN BOSCH. Uitgegeven den vier en twintigsten September 1867. De Minister van Justitie, BOURET. L IJ S T Gemeente, "Vestingwerken of gedeelten van Beschriivins van Perceelen wanrïn vestingwerken, behoorende tot Vestingwerken, J ° ' binnen eenen (|e in verboden kring 'iet behoorende negen der liggende, vpitino-wpvl.- de de de ten ;umzien eerste tweede derde tot geene klasse. wet bedoelde van welke de klasse. klasse. klasse. lijnen. wet niet van toe¬ passing is. —— _____ ..____ __________ ___________ Breda. de vesting Breda. Behoort bij het besluit des Konings van den 12den September 1867 , n°. 75 (Staatsblad n°. 96). Mij bekend, De Minister van Oorlog, VAN' ï>FV BOSCH. STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. ^ ^ OJES&VTT van den 19den September 1867, waarbij, met wijziging van de tabel, behoorende bij art. 3 van het Koninklijk besluit van l-l Junij 1852 (Staatsblad n°. 126), het maximum van bezoldiging wordt vastgesteld der ambtenaren en bedienden bij de provinciale grif Hen. Wij WILLEM III, bij de gratie Gons, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche /.aken, van den 12den Augustus 1867, n°. 361, 2de afdeeling; Herzien Ons besluit van 14 Junij 1852 (Staatsblad n'. 126) gewijzigd bij Ons besluit van 4 Julij 1854 (Staatsblad n\ 104); Don Raad van State gehoord (advies van den 27sten Augustus 1867, n°. 14); ö Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche -Caken, van den 17den September 1867, n'. 238, 2de afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan : met wijziging van de tabel, behoorende bij art. 3 van eerstgemeld besluit, het maximum van bezoldiging der ambtenaren en jedienden op de griffie in elke provincie vast te stellen als volgt: Commies • 2 000,00 adjunct-commies der eerste klasse. ... 1 500,00 " 'Ier tweede klasse... 1 000,00 eerste klerk * 700,00 tweede 500,00 buitengewoon beambte 300,00 bode, concierge 700,00 vaste knecht 100,00 buitengewoon bediende '200,00, Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk aan het Departement van Financien, aan den Raad van Stato en aan de Algemeene Rekenkamer in afschrift medegedeeld en in het Staatsblad geplaatst zal worden. 'sGravenhage, den 19den September 186*. W I L L E M. üe Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKER K. Uitgegeven den vijf en twintigsten September 186/. I)e Minister van Justitie, noRRET. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. fl\° OÖ ) v * BESLUIT van den 19dén September 1867, houdende intrekking van het Koninklijk besluit van den 19den September 1853 (Staatsblad n . 105), betrekkelijk de tijdelijke van kracht verklaring van eenige Belgische ivetten en besluiten aangaande de schutterijen en burgerwachten [garde civique\ in het hertogdom Limburg, met uitzondering van Maastricht en St. Pieter. Wij WILLEM III, bij de oratie Gods, Koning der Nederranden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. v«?ide Zr1"*? VaU °nZen Minister Binnenlandsche Zaken . an den 12den Augustus 18G7, n'. 305, 4de afdeelt; o " Gelet op de wet van den 26sten Mei 1841 (Staatsblad n°. 15); n0GSn °ns h°*lnh yan den 19den September 1853 (Staatsblad e„ïï ra j UU, kracht van de Ons daartoe bij de wet van Bell che Zf n°' 95) gegOTene ^voegdheid de (Butl Off 7 Z , SlTen van den 31sten December 1830 Juni?83l ,1 Z™ ^ 1831 (BlÜL 0ff" 7)- 22sten no m bot,-f kl r-t ü ' 63) 6n 2den JanuarÜ 1835 (Buil. Off. in' hél hertld U r6 S?hlUtÜrij6n e" b^rwachte„ (garde civ ique) ^ iW\ l "r9-- Mfct uitzonderi"g ^n Maastricht en daarin ' 1 ^ Z1Jn verkla«r(1. en zulks voor zoolang met nader Wj de wet of door Ons zou zijn voorzien; Overwegende, dat er geen groud meer bestaat den exceptionele» toestand, waarin het hertogdom Limburg met opzigt tot de uitvoering der wet betrekkelijk de schutterijen, van den 11 den April 1827 (Staatsblad n°. 17) , tot dusver heeft verkeerd, te doon voortduren en dat het weder in werking brengen van laatstgemelde wet in de bedoelde gemeenten van Limburg behoort plaats te hebben met den ingang van een nieuw dienstjaar; Den Raad van State gehoord (advies van den 3den September 1867, n°. 13); Hebben goedgevonden en verstaan : Ons hiervoren gonoemd besluit van don 19den September 1853 (Staatsblad n°. 105) bij deze, te rekenen van den lsten January 1868, in te trekken en te stellen buiten effect. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Minister van Oorlog en aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 19den September 1867. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeven den vijf en twintigsten September 1867. De Minister van Justitie- BORRET. STAATSBLAD VAN HET kOiVINGKIJk DEK \EDEKLANDEN. (N". 99.) BESLUIT van den 19den September 1867, houdende bepaling, dat aan de wet van 11 April 1827 (Staatsblad n°. 17), betrekkelijk de oprigting van schutterijen, in de gemeenten Maastricht en St. Pieter weder uitvoering zal worden gegeven. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog vanLuxemburg, enz., enz. , enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsclie Zaken, van den 12den Augustus 1867, n°. 305, 4de afdeeling; Overwegende: dat do dienstdoende schutterij te Maastricht in het jaar 1828, krachtens de wet van den llden April 1827 (Staatsblad n°. 17) opgerigt, in November 1830 bij maatregel van het toenmalig militair gezag in die vesting is ontbonden ; dat genoemde wet in den sedert verloopen tijd zoowel in de gemeente Maastricht, als in die van St. Pieter buiten uitvoeringis gebleven ; dat er geen grond bestaat, den exceptionelen toestand , waarin dio gemeenten in dit opzigt tot dusverre hebben verkeerd, langer te doen voortduren; Den Raad van State gehoord (advies van don 3den September 1867, n°. 13); llebben goedgevonden en verstaan : te bepalen, dat aan de wet van den llden April 1827 (Staatsblad n°. 17), betrekkelijk de schutterijen, en de te harer uitvoering gegeven voorschriften in de gemeenten Maastricht en St. Pieter weder uitvoering zal worden gegeven , te rekenen van den lsten Januarij 1868. Onze Minister van Binnenlandsclie Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Minister van Oorlog en aan den Raad van Stato. 's Gravenhage, den 19den September 1807. W I L L E M. De Minister van Binnenlandsclie Zaken, HEEMSKER K. Uitgegeven den vijf en twintigsten September 1867. De Minister van Justitie, B O B B 1" T. STAATSBLAD vax ii f/i' KONINGI! IJk IIKII VmHl tMIKV. (N c 100.) Jt K STj ÏÏJIV van den lQden September 1867, houdende voorschriften ter volledige uitvoering der vet van den 11 den April 1827 (Staatsblad n°. 17), betrekkelijk de oprigting van schutterijen over de geheele uitgestrektheid van het Rijk. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dep, Nederlanden, Prins van Oranje-Nassaxj , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsehe Zaken, van den 12den Augustus 1807, ir. 305, 1de afdeeling; Overwegende : dat voor de getalsterkte en de samenstelling van de schutterijen , krachtens de wet van den llden April 1827 (Staatsblad n°. 17) opgerigt, nog steeds gelden de tafels van indeeling en zamenstelling, in 1828 voor de dienstdoende en in 1831 en 1832 voor de rustende schutterijen, naar den maatstaf der bevolking van dien tijd . bij verschillende Koninklijke besluiten voorgeschreven ; dat de bevolking sedert dien tijd is toegenomen, waardoor de getalsterkte der schutterijen thans niet alleen verre boneden het bedrag is, bij art. 23 der wet van den llden April 1827 [Staatsblad n°. 17) gevorderd, maar dat ook in een aantal gemeenten , waar de schutterijen nog steeds rustende zijn, krachtens die wet eene dienstdoende schutterij behoort te bestaan; Gezien de wet van den llden April 1827 (Staatsblad n'. 17); Den Raad van State gehoord (advies van den 3den September 1807, n°. 13); Gezien de nadere voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den lGden September 1867, n°. 271, 4de afdeeling; Hobben goedgevonden en verstaan te bepalen hetgeen volgt: Artikel 1. De sterkte der schutterijen bedraagt overeenkomstig art. 23 der wet van don llden April 1827 (Staatsblad n°. 17) twee man van de honderd inwoners in elke gemeente. Het aantal inwoners wordt aangewezen door dc laatste tienjarige volkstelling. Artikel 2. In alle gemeenten, welker bevolking binnen den besloten kring of omtrek der gebouwen 2500 zielen en daarboven bedraagt, is eene dienstdoende schutterij overeenkomstig de algemeene bepaling, opgenomen in den aanvang der bovenaangehaalde wet. Artikel 3. Door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken worden zoo spoodig mogelijk, immers vóór 1868, de Gedeputeerde Staten gehoord , aan Ons de vereischte voordragten gedaan ter bepaling van dc sterkte, zamenstelling en indeeling der schutterijen , zoo dienstdoende als rustende, in de verschillende gemeenten. Tot dat deze onderwerpen door Ons zijn geregeld, blijven de bestaande dienstdoende en rustende scliuttex'ijen op den tegenwoordigen voet. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst , en waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Minister van Oorlog en aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 19den September 1867. AV IL L E M. De Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeven den vijf en twintigsten September 1867. l)e Minister van Justitie , BORRET. STAATSBLAD VAN HET KOM NUK IJk DEI! XEDERLANDKN. Wu WILLEM III, bij de gratie Gods, Konijïg der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzeu Minister van Binnenlandsche Zaken van den 21sten September 1867, n°. 177, 2de afdeeling, ten geleide van een besluit van den gemeenteraad van Maasbree, van 27 Augustus jl., bepalende : 1 secretarie dezer gemeente om de vijfjaren zal ge¬ vestigd zijn in de dorpen Blerick, Maasbree en Baarlo; 2°. dat eene commissie uit den raad wordt gelast om, binnen •> dagen na het genomen besluit, de archieven ten koste der gemeente naar de secretarie te Blerich over te brengen ; 3°. dat het raadhuis in het dorp Baarlo, waarin de secretarie is gevestigd, wordt verklaard voor de openbare dienst niet meer bestemd te wezen ; Overwegende : dat de burgemeester der gemeente Maasbree krachtens art. 70 der gemeentewet geweigerd heeft dit besluit ten uitvoer te leggen ; dat ter beoordeeling, of dit raadsbesluit met de wet of het algemeen belang in strijd is, een uader onderzoek wordt vereischt; f\° /IA/1 ) ' •''!•/ » K SjLUIT van den 22sten September 1867, houdende schorsing van hel besluit van den gemeenteraad van Maasbree, van den 27sten Augustus 1867, betrekkelijk de secretarie en de archieven dier gemeente. dat do termijn, bij het 4de lid van art. 70 der gemeentewet voor het nemen eener beslissing gesteld, daartoe geene genoegzame ruimte laat; dat het dus noodig is, dat de uitvoering van het besluit geschorst blijve ; Gelet op de artt. 153 en 155 der gemeentewet; Hebben goedgevonden en verstaan : het besluit van den gemeenteraad van Maasbree, in zijne vergadering van 27 Augustus 11. genomen, tot 31 December 1807 te schorsen. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit , hetwelk in hot Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenliage, den 22sten September 1867. WILL E M. De 3finister van Binnenlandsche Zaken , HEEMSK ERK. Uitgegeven den zeven en twintic/sten September 186 /. De Minister van Justitie, borret. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK OER NEDERLANDEN. (W. 102.) BE S LU TV van den 25 sten September 1867, waarbij de te Almelo en Oldenzaal gevestigde kantoren van betaling der inkomende regten bij invoer langs den spoorweg Almolo-Salzbergen als zoodanig worden aangewezen voor den invoer langs de spoorwegen in het algemeen. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemrurg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Financien, dd°. 23 September 1867, n°. 83 , I. U. R. en Acc.; Gelet op art. 42 der algomeene wet van den 26sten Augustus 1822 (.Staatsblad n°. 38); Herzien de Koninklijke besluiten van 10 December 1822 (Staatsblad n°. 50) en 31 .Tulij 1865 (Staatsblad n°. 88); Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel. 1. De kantoren van betaling der inkomende regten bij invoer langs den spoorweg Almelo-Salzbergen, gevestigd te Almelo en Oldenzaal , worden als zoodanig aangewezen voor den invoer langs de spoorwegen in het algemeen. Artikel. 2. Dit besluit treedt in werking den lsten October 1867. Onze Minister van Financien is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in de Staatscourant zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 25sten September 1867. WILLEM. De Minister van Financiën, R. J. S C H I M M E L P E N N I N C K. Uitgegeven den zeven en twintigsten September 1867. Be Minister van Justitie, B o R R E T. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK BEI! NEDERLANDEN. 0\° \) V . 1 ' It E s IjU IT van den 27sten September 1867, houdende aanwijzing van de gemeente BaarleNassau als expeditie- en betalingskantoor bii m- en doorvoer langs den spoorweg TurnhoutTilburg , benevens openstelling van dien weg als heerbaan. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Financien, van den 25sten September 1867, n°. 34, I. U. R. en Acc.: van0doOP,?fartt;37' 88' 63' 66 75 der «*»««• wet van _ den 26sten Augustus 1822 (Staatsblad n°. 38) en op het Koninklijk besluit van den 12den Junij 1839 (Staatsblad n". 22); Hebben goedgevonden en verstaan: Arlikel 1. De gemeente Eaarle-Nassau wordt aangewezen als kantoor van expeditie en betaling bij in- en doorvoer langs den spoorweg vZtü 9 T t0VenS V°°r deD UitV°er IanSs «"en spoorweg j ®accynsgöederen met restitutie of afschrijving van den accijn* daaronder begrepen het binnenlandsch gedistilleerd. ' Artikel 2. De spoorweg, genoemd in art. 1, wordt aangewezen als heerbaan \ oor den invoer, doch uitsluitend met wagens voor irVeron spoorwegen mgerigt. J Artikel ó. Dit besluit treedt in werking den loten October 1867. o» T ™ 'irrr— i - dit besluit, dat in het Staatsblad, en wordon geplaatst. Het Loo, den 2/sten September 1867. W ILLFM. De Minister van I1 inancien, ft, J. SCHIM ME LPESSISCR. Uitgegeven den dertigsten September 1867. ])e Minister van Justitie, 1! o Rn ET. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (TT. | O I,) ig K ft Jjl' IT van den Men October 1867, houdende vervanging van liet Koninklijk besluit van den 8sten September 1861 (Staatsblad n°. 81) door nadere bepalingen ter uitvoering van art. 396, Wetboek van Koophandel. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Overwegende, dat het noodzakelijk is Ons besluit van den 8sten September 1861 (Staatsblad n°. 81) door nadere bepalingen, ter uitvoering van art. 396 van het Wetboek van Koophandel, te vervangen; Gelet op de ingewonnen berigten van de besturen der betrokken gemeenten en van de kamers van koophandel en fabrieken, voor zooverre aldaar gevestigd; Op de gemeenschappelijke voordragt van Onzen Minister van Justitie en van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 6/29 Junij 1866, n°. 130, 2de afd., en n°. 161, 2de afd.; Den Raad van State gehoord (advies van den 26sten Maart jl., n°. 9); Gelet op de nadere gemeenschappelijke voordragt van Onze voornoemde Ministers, van den 25sten September 1867, n°. 107, 2de afd., en van den 3den October 1867, n°. 192, 2de afd.; Hebben goedgevonden en verstaan, met intrekking van Ons besluit van den 8sten September 18G1 (Staatsblad n°, 81), liet navolgende vast te stellen : Artikel 1. De in artikel 396 van het Wetboek van Koophandel bedoelde monstering van scheepsvolk geschiedt ten overstaan van den waterschout, door Ons in do gemeente, waar de monstering plaats heeft, aangesteld; bij gebreke of verhindering van dien: van den commissaris van politie aldaar of, zijn er méér dan één, van oen hunner door den burgemeester aan te wijzen; of bij gebreke of verhindering van den commissaris van politie: van den burgemeester of van dengene, die hem als zoodanig vervangt. Artikel 2. De door Ons benoemde waterschouten bekleeden geenerlei ambt of bediening, hun door de gemeentebesturen of anderen opgedragen, dan met Onze toestemming. Zij kunnen ten allen tijde door Ons worden ontslagen. Artikel 3. De ambtenaar, ten wiens overstaan de monstering plaats hoeft, geniet zoodanige belooning als door Ons voor de onderscheidene gemeenten , waar aanmonsteringen geschieden, is vast gesteld in het bij dit besluit gevoegd tarief. Artikel 4. Dit besluit treedt in werking op den lsten Januarij 1868. Onze Ministers voormeld zijn belast met de uitvoering van dit Ons besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Minister van Marine en aan dun Raad van State. Hot Loo , den 5den October 1867. W 1L L E M. De Minister van Justitie,. BORBET. De Minister van Binncnlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeven den veertienden October 1867. De Minister van Justitie B0RIIET. TARIEF van BELOONING van den ambtenaar, ten wiens overstaan de in art. 396, Wetboek van Koophandel, bedoelde monstering van scheepsvolk geschiedt. In do gomeonton Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht: a. voor het aanmonsteren van elk der opvarenden : 1°. voor reizen ten Oosten van de Kaap de Goede Hoop on ten Westen van Kaap Hoorn f 0.75 2°. voor allo andere reizen °-30 b. voor het opmaken van eene monsterrol .... 1-00 c. voor ieder afschrift van eene monsterrol ... 1 00 <1 voor ieder uittreksel uit eene monsterrol. 0.50 In do gomeenten Helder, Hellevoetsluis, Middelburg, Ziorikzeo Vlissingon en Neuzen : «. voor het aanmonsteren van elk der opvarenden : 1°. ten aanzien van schepen met eene bemanning van tien f O 7^ koppen of meer 1 yj,'° 2°. ten aanzien van schepen met eeno bemanning van minder dan tien koppen o ao 6. voor het opmaken van eene monsterrol. ... 1.00 u. voor ieder afschrift van eene monsterrol ... 1.00 cl. voor ieder uittreksel uit eene monsterrol. 0.50 In de gemeenten Schiedam , Briolle , Delfshaven , Alkmaar , Edam, Hoorn, Purmerciide, Zaandam, Terschelling, Ameland, Oostdongeradeel, Workum, Hindeloopen , Stavoren, Schiermonnikoog, Kollumerland en Nieuw-Kruisland en Lemsterland: a. voor liet aanmonsteren van elk der opvarenden. f 0.75 b. voor het opmaken van eene monsterrol .... 1.00 b. voor het opmaken van eene monsterrol .... 1.00 c. voor ieder afschrift van eene monsterrol. 1.00 il. voor ieder uittreksel uit eene monsterrol. 0.50 In de gemeenten Harlingen en Dockum : a. voor het aanmonsteren van elk der opvarenden: 1. ten aanzien van schepen, metende 150 tonnen of meer 0.75 2°. ten aanzien van schepen , minder dan 150 tonnen metende 0.50 b. voor het opmaken van eene monsterrol .... 1.00 c. voor ieder afschrift van eene monsterrol. ,. 1.00 d. voor ieder uittreksel uit eene monsterrol. 0.50 In de gemeenten Zwolle, Hasselt, Stad-Vollenhove, Zwartsluis, Kampen, Genemuiden , Blokzijl, Groningen, Bedum, Hoogezand, Sappemeer, Appingedam , Delfzijl, Bierum, 't Zandt, Meeden, Uithuizen, Ulrum, Usquert, Warffum, Beerta, Finsterwolde, Nieuwe Pekela, Oude Pekela, Nieuwe Schans, Winschoten , Muntendam, Termunten, Yeendam en Wildervank: «, voor het aanmonsteren van elk der opvarenden: 1°. ten aanzien van schepen, metende 150 tonnen of moer f 0.75 2°. ten aanzien van schepen, minder dan 150 tonnen motende. () 30 b. voor het opmaken van eene monsterrol .... 1.00 c. voor ieder afschrift van eene monsterrol. , 1.00 d. voor ieder uittreksel uit eene monsterrol. Behoort bij hot Koninklijk besluit van den 5den Octobcrl867, n°. 55 , (Staatsblad n°. 104). Ons bekend, De Minister van Justitie, borret. De Minister van Binnenlandsclie Zaken, HEEMSKERK. STAATSBLAD VAN IÏET t KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N°. 105.) It ES Ij UIT van den Wlen October 1867, houdende vaststelling van het reglement voor de scheepvaart, ter beveiliging van de beweegbare bruggen in den Staatsspoorweg van Zwolle naar Meppel. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 24sten September 1867, litt. A., 11de afd.; Den Raad van State gehoord (advies van don lsten October 1867, n°. 17); Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. vast te stellen het reglement voor de scheepvaart, tor beveiliging van do beweegbare bruggen inden Staatsspoorweg van Zwolle naar Meppel, zooals dit hiernevons is gevoegd ; 2 . te bepalen , dat dit besluit zal in werking treden op den vijfden dag na de plaatsing in het Staatsblad. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in de Staats- courant geplaatst en aan den Raad van State medegedeeld zal ■worden. Het Loo, den 5Jen October 1867. WILLEM. Be Minister van Binnenlandsche Zaken, Hl EMS KEEK. Uitgegeven den twaalfden October 186* TJe Minister van Justitie, ÏOKRET. REGLEMENT voor de scheepvaart, ter beveiliging van de beweegbare bruggen in den Staatsspoorweg van Zwolle naar Meppel. Artikel 1. Hot is aan ieder, behalve aan den brugwachter, verboden do bruggen to openen of te sluiten, of eenig deel daarvan te verzetten. Artikel 2. De bruggen worden ten dienste van de scheepvaart zooveel mogelijk geopend gehoudon, doch ton minste 15 minuten vóór de komst der treinen behoorlijk gesloton. Do bruggen worden gesloten gehouden, wanneer de scheepvaart door ys of om andero redenen niet kan plaats hebben. Bij elke brug is geplaatst een seinpaal ter hoogte van 6.80 el boven de spoorstaven nabij de brug, voorzien van oen rood geschilderdon bol, die langs den paal bowogen wordt, en van eeno lantaarn met groen en rood licht, ter hoogte van 3.90 el boven dc spoorstaven. Het geopend zijn der bruggen wordt dus aangeduid: bij dacj, do roode bol is geheel opgehaald ; bij nacht, het groono licht is naar de zijde van de scheepvaart gokeerd. Het gesloten zijn dor bruggen wordt dus aangeduid: bij dag, do roode bol is omlaag gehaald; hij nacht, hot roode licht is naar de zijde van de scheepvaart gekeerd. Artikel 3. Bij liet doorvaren der bruggen gedragen de schippers zich naaide bepalingen betreffende do vaart op elk kanaal en naar de bevolen van den brugwachter. Artikel 4. Bij hot naderen der bruggen moeten do schippers bij do wederzijds gestelde palon of handwijzers de zeilen hunner schepen zooveel noodig strijken of in de gij brengen , de handen der ankers binnen boord brengen, de jaaglijn los gooijen, den stoom afsluiten on in het algemeen de vaart van het schip zoodanig verminderen , dat dit op een afstand van vijftig ellen vaii elke brug kan worden stil gehouden , ingeval de brugwachter dit laatste voor de vei ïg- heid der brug noodig acht. _ Bij harden wind of bij afstrooming zijn do schippers, op bevel van den brugwachter, verpligt, door het achteruit brongen van een lijn of tros of door het terugwerken mot stoom , de vaart van hot schip te verminderen en de góede rigting daarvan te verzekeren. De schippers moeten tijdig roepen, ten einde den brugwachter te waarschuwen dat hun schip do brug nadei i. Niet dan nadat do brugwachter toestemming heeft gegovon, wordt hot schip naar de brug gestuurd en dit zoo langzaam voortbewogen, dat geen onkel deol der brug door het stootcn van hot schip kan worden beschadigd. Artikel 5. Bij hot doorvaren dor bruggen worden de schepen mot gering© snelheid bewogen , door trekdieren niet dan stapvoets, en mogen de treklijnen niet over de brugleuningen schuren. Zeilende schepen mogen de bruggen niet anders doorvaren dan alleen mot staande fok, als het tuig daartoe geschikt is , of anders alleen mot staand groot zoil, doch alsdan nagenoeg geheel m In beide gevallen moeten de schoten zooveel aangehaald worden, dat bij liet doorvaren geon touwen of zeilen met de brug in aanraking komon. Stoombooten zullen met halve kracht doorvaren. Het is verbodon mot haken, boomen of andere voorwerpen het hout-, muur- of ijzerwerk der bruggen aan to raken anders dan aan de liaalpinnen of haalijzers. Artikel 6. Het is verboden : schepen in de openingen van de bruggen stil te houden ; schepen aan eonig deel der bruggen vast to leggen of to verhalen ; dit mag alleen geschieden aan de daarvoor gestolde meerpalen , die voor niets anders mogen gebruikt worden. Artikel 7. Binnen de palen, ter wederzijde op oen afstand van vijftig ellen van het midden der bruggen geplaatst, varen de schippers elkander niet voorbij dan met toestemming van den brugwachter. Buiten dien afstand wachten de schippers tot dat andere, welke zich nader bij de brug bevinden , zijn voorbij gevaren. Indien gelijktijdig schepen van beide zijden aankomen, wordt het schip , dat het laatst aan een dor gestelde palen is genaderd, stil gehouden tot dat het andere is doorgevaren. In geval van harden wind of bij afstrooming wordt het schip stilgehouden , dat van benedenwinds of tegen stroom aankomt. Bij verschil beslist de brugwachtor. Artikel 8. Bij gesloten brug stoppen de schepen ter hoogte van de gestelde palen of handwijzers. Ingeval meer dan één schip aan dezelfde zijde voor de gesloten brug aankomt, zullen do later aankomende op behoorlijken afstand van elkander blijven, ten einde geene opstopping of verwarring to doen ontstaan. Artikel 9. Bij het weder openen dor bruggen varen do schepen door aan dezelfde zij do, naar volgorde van aankomst. Bij gelijktijdige aankomst aan beide zijden is de voorrang toegekend aan de schepen, van de bovenzijde of met den stroom komende. Stoombooten, trekschuiten en barges hebben, oven als op marktdagen wettig erkende beurtschepen, den voorrang boven andere schepen. Artikel 10. Wanneer een schipper weigert zijn schip in de openingen of nabij do bruggen naar de aanwijzing van don brugwachter te bewogen ofte verhalen, is dozo, desnoods ondersteund door den sterken arm, bevoegd ten koste van don onwillige het noodige te verrigten. Artikel 11. Wanneer een vastgeraakt schip het sluiten der brug ten diensto der spoortreinen verhindert, is de directie der spoorwegdienst bevoogd, onder toezigt van het hoofd van hot bestuur der gomeente , waarin do brug gelegen is , en ten koste van don gezagvoerder of eigenaar van het schip, de oorzaak of de oorzaken van die verhindering te doen opruimen. Artikel 12. Voor hot doorvaren dor bruggen is geene vergoeding verschuldigd. Artikel 13. Door schepen worden in dit reglement bedoeld allo soorten van vaartuigen on houtvlotten. Door schippers worden bedoeld zij, die op hot schip of houtvlot het gezag uitoefenen of met do leiding daarvan belast zijn. Onder brugwachters worden mede verstaan zij, die den brugwachter vervangen of hem behulpzaam zijn. Artikel 14. Overtreding van dit reglement wordt gestraft krachtens do wet van 6 Maart 1818 (Staatsblad n°. 12.) Artikel 15. Aan de brugwachters is de handhaving der bepalingen van dit reglement opgedragen. De brugwachters, de ambtenaren in art. 11 sub 1°. tot en met 6°. van het Wetboek van Strafvordering bedoeld, de ambtenaren van den Staat, aan wie het toezigt op de bruggen is opgedragen, de rijksveldwachters en de plaatselijke politiebeambten in de gemeenten , waarin de bruggen gelegen zijn, zijn met het op3poren van de overtredingen van dit reglement belast. De processen-verbaal van overtreding worden opgemaakt op den eed, bij den aanvang der bediening afgelegd, of binnen 48 uren ten overstaan van den regter van het kanton of van het hoofd van het bestuur der gemeente, waarin de overtreding is begaan, met eede bevestigd. Artikel 16. De overtreders, tegen wie proces-verbaal is opgemaakt, mogen hunne reis niet vervolgen, dan na, ten genoege van het hoofd van het bestuur der gemeente , waarin de brug is gelegen , borgtogt te hebben gesteld tot verzekering van de vergoeding dor door hen veroorzaakte schade. Behoort bij het Koninklijk besluit van den 5den October 18G7 n°. 60 (Staatsblad n°. 105). Mij bekend, Dc Minister van Binnenlandschc Zaken , HEEMSKERK. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLIV'DEN. 0^ . 1 06. / BE SI UIT van den \2den October 1867, tot uitvoering van de artikelen 1 en 2 der wet van 7 Julij 1867 (Staatsblad n°. 84), houdende nadere bepalingen omtrent den accijns op de binnenlandsche bieren en azijnen. Wij WILLEM III, bij ue gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien de wet van 7 Julii 1867 (Staatsblad n°. 84), houdende nadere bepalingen omtrent den accijns op de binnenlandsche bieren en azijnen ; Op de voordragt van Onzen Minister van Financien , van don 11 den September 1867, n°. 22, I. ü. R. en Ace.; Den Raad van State gehoord (advies van den 24sten September 1867, n°. 15); Gezien het nader rapport van Onzen genoemden Minister, van den lOden October 1867, n°. 5, 1. U. R. en Acc.; Hebben besloten en besluiten : Iste hoofdstuk. Algemeene bepalingen. Artikel 1. De bierbrouwer, die verlangt om volgens de eerste alinea van irt 1 der wet van V Juiij iöö< \otuunu*»? u e 'voldoen naar den maatstaf van drie en een halven cent per jon tl meel of graan, is onderworpen aan de bepalingen van he Jde hoofdstuk van dit besluit. De verklaring, volgens art. 3 der genoemde wet door den bierbrouwer in te leveren, kan, naar mate hij dit verlangt, worden Tcdaan om doorloopend of tot wederopzeggens te gelden , of wel voor elk brouwsel, voor hetwelk hij op de voormelde wijze verlangt te worden aangeslagen. Artikel 2. Artikel 2. l)e fabrikant, die verlangt gebruik te maken van afwijkingen van de wettelijke voorschriften, krachtens art. 2 der ovengenoemde wet toegelaten bij het 3de, 4de of 6de hoofdstuk vanditbesluiU kan de verklaring volgens art. 3 dier wet voor elk hoo dstuk afzonderlijk inleveren, doch zonder splitsing van de bepalingen 111 hetzelfde hoofdstuk bevat. Die verklaring kan voor het 3de hoofdstuk op denzelfden voet worden gedaan als volgens het vorig artikel, voor het 4de 6de hoofdstuk echter alleen om doorloopend of tot woderopzeggen, teYooiecl'o afwijkingen, bij het 5de hoofdstuk toegelaten , geldt de gewone aangifte tot overschrijving van accijns, tot uitvoer of tot uitslag uit entrepöt tevens als verklaring volgens art. 3 der even genoemde wet. 11de HOOFDSTUK. Bepalingen omtrent de heffing van den accijns op het verbruikte meel of graan. Artikel 3. Alvorens de eerste aangifte tot brouwen op den voet vani di v fiWnl- te doen moet de bierbrouwer zijne volgens ait. der' wet' van 2 Augustus 1822 (Staatsblad n. 32) ingeleverde of in te leveren aangifte aanvullen met de opgave of aanwijzing van: a. de soorten van meel of graan , welke hij zal gebruiken ; I>. de bergplaatsen, bedoeld bij de artt. 15 en 16, en — zoo noodig — de plaats tot het tijdelijk nederleggen van meel of graan volgens art. 8 van dit besluit; c. de geilkuipen of andere werktuigen , waarin de aftreksel tot wijngisting aangezet of aan die gisting onderworpen worden ; tl. de plaats waar de dubbelen der loopende aangiften tot brouwen in de bierbrouwerij zullen worden bewaard. Bij de toepassing van dit en van de volgende artikelen wordt onder meel ook verstaan alle gebroken of geplet graan. Artikel 4. Op de onder litt. c van het vorig artikel bedoelde werktuigen worden van toepassing verklaard de vier eerste zinsneden van art. 9 en art. 11 der voornoemde wet van 2 Augustus 1822. De onder litt. d bedoelde dubbelen der aangiften moeten van den aanvang tot na den afloop van al de werkzaamheden, in de aangifte begrepen, op de aangewezen plaats aanwezig zijn en den ambtenaren steeds op hunne eerste aanvraag worden vertoond. Artikel 5.
| 308 |
MMATR03:028245000_5
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,878 |
De strijd tegen de prostitutie in Nederland
|
Bergh, Willem van den
|
Dutch
|
Spoken
| 8,270 | 14,730 |
En wat hij onder «weelde» verstond, bleek eenige blad' zijden vroeger (blz. 18): «Hoevelen komen tot ons in zijde en fluweel, die zoo diep niet zonden gezonken zijn, als zij bij de eenvoudigste kleedij der dienstmaagd gebleven waren». «Hoe kunt gij bij zulk een modetooi ook anders verwachten dan dat zij juist op den dag des Heeren uit ijdelheid de kerk zullen gaan bezoeken en daar buiten al die genoegens najagen, die aan het eind eiken ernst des levens verwoesten? En hoe dikwijls moeten er zondige wegen bewandeld worden, om de gelden hiertoe te zamen te brengen». In het 6de verslag: «Doorgaans worden ons regt onnutte leden der maatschappij toegezouden. De luiheid is een hoofdtype, liever alles, dan hard werken om het brood». In het 7de verslag (blz. 32 en 33) werden de huizen van ontucht als middelijke of onmiddelijke oorzaak van menigen val beschreven, naar aanleiding van merkwaardige mededeelingen eener asyliste, die vroeger zelve bordeelhoudster geweest was. In dit zelfde verslag, waarin o. a. de korte geschiedenis van 15 verschillende asylisten in drie rubrieken werd medegedeeld, lezen we ook nog deze opmerking: «Zoo lang de huwelijksstaat niet heilig gehouden wordt, is zeker in de kinderen niet anders te verwachten dan eeue geweldige neiging tot ontucht», waarbij o. a. er op gedoeld wordt: «hoe verdierlijkt vele gehuwden met elkander leven», en «droevig zijn de toestanden waarin men gansche streken in den lande vindt, waar verloofden niet huwden tot zij er toe gedwongen zijn en reeds lang de zonde dienden, zonder er over te blozen ». In het Bste8ste verslag wordt de dronkenschap, zoo menigmaal moeder, zuster of dochter der prostitutie, als oorzaak in meer dan een voorbeeld beschreven. Het 19de eindelijk is bijna uitsluitend gewijd aan de «hoofdoorzaken van de treurige overgangen van een ordelijk zedelijk leven, tot eene algeheele losbandigheid en een wegzinken in den poel van onzedelijkheid». Tien oorzaken werden daar genoemd, uitgewerkt en toegelicht. 1. Het geringe loon voor arbeid en dienstwerk in betrekking tot de heerschende weelde. 2. Het verachteren van het huiselijk leven onder de zucht naar uithuizigheid. 3. Het ontbreken van degelijk christelijk onderwijs bij toenemend ongeloof. 4. De menigvuldig voorkomende verhouding van stiefmoeder en stiefdochter. 5. De weinig christelijke betrekking over ’t geheel tusschen heeren en vrouwen en hunne dienstboden. 6. Het gemis van vele genoegens en de menigte van verleidingen op de uitgaansdagen. 7. De gevaarlijke verleidster overal aanwezig, steeds loerende op het verderf dergenen die onder haar bereik komen. 8. De naauw merkbare overgangen van het ééne kwaad tot het andere. 9. Het moeijelijke van den terugkeer van den weg des verderfs. 10. Eene algeheel verkeerde voorstelling van bekeering. Ook Hehlring’s opvolger, Ds. Pierson, heeft begrepen, dat zoo mogelijk het Asyl Steenbeek zich zelf moest overbodig maken, m. a. w. dat de ervaring aldaar opgedaan, de strijd van daar uit gevoerd, hoe langer zoo meer de prostitutie moesten doen kennen, voorkomen en bestrijden, de wortelen van het kwaad afsnijden, de bronnen van toevoer, kon het zijn door vermindering der slachtoffers, stoppen. Op het Congres van Inwendige Zending, 23 Mei jl., onder zijne voorzitting te Amsterdam gehouden, werden 3 rubrieken behandeld: 1. oorzaken der prostitutie; 2. middelen ter voorkoming 1); 3. middelen ter genezing. Daar de vergadering dezer sectie vooral in den aanvang zeer talrijk bezocht werd en ook door personen, uit verschillende steden en leringen, waarvan de meesten reeds korter of langer practisch op philantropisch gebied werkzaam, werden belangrijke mededeelingen over den staat der prostitutie in Nederland gedaan. Als 1° oorzaken waren o. a. aan de orde gesteld: «standverheffing, armoede, zedelijke verslapping, geringschatting van het huwelijk en van de vrouw, slechte hoeken, slechte vertooningen, nachtelijke bijeenkomsten, dronkenschap ». Door den Voorzitter werd het eerst aan de orde gesteld: armoede, daar vooral buitenlandsche schrijvers en de gangbare statistiek, die meestal uit den mond der publieke vrouw zou opgeteekend zijn, het grootste aantal percenten aan deze oorzaak toekenden. Het bleek nu echter, dat, hetzij ons land hierin eene uitzondering maakt, hetzij dat men niet te veel geloof moet hechten aan de redenen door de gevallenen zei ven opgegeven, vooral wanneer, zooals hier het geval is, haar gedrag daardoor het minst laakbaar werd, ja eenigzins met een martelaarskroon gesierd. 1) Zie ook nog „de preventieve maatregelen” in het jaarverslag van Steenbeek, 1861. (Bijbl. bij de Chr. Stemmen, deel VIII, n° 2). Een spreker, die jaren lang op dit gebied in Amsterdam werkzaam was geweest, verzekerde, dat elk meisje van 16 of 17 jaar gemakkelijk een dienst kon verkrijgen en dat bet meer zucht naar standverheffing, mooie Weeding, een gemakkelijk en lui leven, gebrek aan volharding en zedelijke veerkracht waren, die haar op den slechten weg brachten. Juist tegenwoordig, zeide men, stijgen de loonen bij verminderd aanbod van goed en gewillig werk- en dienstpersoneel. Als andere oorzaken werden nog genoemd de toenemende goddeloosheid, het leven buiten Gods woord en geboden, welke aan zoovele oorzaken ten grond lagen. En verder: uithuizigheid, tweede huwelijken, vooral wanneer de tweede moeder niet veel ouder dan het oudste stiefkind was; luiheid, snoepzucht en onechte geboorte. In Eerlij n is eene brochure verschenen, getiteld: «Die Prostitution, ihre Ursachen und die Möglichkeit ihrer Yerminderung », 3 Auflage, waarin als bronnen der onzedelijkheid en der moderne prostitutie in alle groote steden, o. a. de volgende worden medegedeeld, die ook behalve de reeds genoemden voor ons land aandacht verdienen: I. De slechte opvoeding en het gebrek aan voldoende zorg over de kinderen, gesplitst in 6 bijzondere klassen van oorzaken. 11. Te vroegtijdige opwekking en prikkeling der zinnelijkheid, evenzoo in 7 klassen verdeeld. 111. De verleiding van het vrouwelijk en mannelijk geslacht (in 7 punten aangegeven). IV. De verlaging van het huwelijk (in 5 opzichten, waarvan liet 4d(:: « das herrscliende verwerfliclie Ein- und Zweikindersjstem »). Y. Toeneming der echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed, waarvan vierderlei schadelijke gevolgen worden genoemd. YI. Het winstbejag en de speculatiezucht, die ook in 5 opzichten in de prostitutie voedsel vinden, of haar in ’t leven roepen. YII. Sommige betrekkingen en ambachten (o. a. worden genoemd: winkeldochters, buffetjuffrouwen, theaterpersoneel). VIII. Zamenzijn van eene menigte jonge, genotzieke personen. IX. Lichtzinnigheid, zucht naar opschik, sterke drank, enz. X. Derving van echte geboorte, goede naam enz. XI. Plotseling alleen staan van meisjes. XII. Onvoldoende belangstelling van fabrikanten in het lot en den invloed van gezamentlijken arbeid van hun personeel. XIII. Gelegenheid tot geheimhouding of uitblijven der gevolgen van de prostitutie. XIV. Toeneming van voorbehoedmiddelen tegen geslachtsziekten en afneming van het kwaadaardig karakter van de syphilis. XY. Voedsel aan den heerschenden lichtzinnigen tijdgeest door theater, pers, beeldhouwkunst, photografie, ontuchtige handelsartikelen, geschenken enz. Vele dezer oorzaken mogen onderling zameuhangen, of tot enkele terug te brengen zijn, anderen mogen hoogstens als goede geleidsters yoor dieper liggende wortels kunnen dienen en slechts middelijk aan het kwaad bevorderlijk zijn, toch is in dit geschriftje op meer dan een wondeplek gewezen, die voor genezing vatbaar is, ja dikwijls aan ieder onzer in zijn kring reeds daartoe aangewezen. Wat 2° de middelen ter voorkoming betreft waren 23 Mei jl. te Amsterdam aan de orde gesteld: «Kleine Te Huizen voor dienstboden, fabriekscholen voor meisjes, verhooging van het zedelijk peil, belangstelling van vrouwen in het lot van vrouwen, eenvoud van zeden tot bevordering van het huwelijk, wering van slechte invloeden ». Uitvoerig werden besproken de kleine Te Huizen, waar dienstboden, winkeldochters en anderen, die vooral op uitgaansdagen aan verleiding blootstaan, den dag of avond kunnen doorbrengeu. Zeer gelukkige resultaten werden genoemd van de Sonntagsvereine ') uit Berlijn, waaraan reeds 1000 dienstmeisjes deelnemen, bij dames in verschillende gedeelten der stad zich daartoe aanbiedend, als ook uit Amsterdam en ’s Hage, waar hetzij onder leiding van oudere dienstboden, hetzij van de vrouw des huizes, hetzij van de Directie van een vrouwen logement de zaak zeer goed geslaagd was. Een Med. Dr. te Amsterdam wees in een particulier schrijven nog op de volgende middelen, die de prostitutie min of meer voorkomen kunnen: «Tracht eene beweging in het leven te roepen tegen de onzedelijke kleeding der «fatsoenlijke» vrouwen wanneer zij meenen «gekleed» te zijn. Hoe meer gekleed, hoe minder gekleed. Kan het iemand verwonderen dat bij den jongeling de begeerte ontbrandt om elders zijne lusten te gaan koelen, 1) Onder directie van mevr. Bankier Lcische, Berlijn, Oranienburgerstrasse. wanneer hij een avond of halve nacht met zulke «fatsoenlijke» jonge dames gedanst heeft?» Yerder wilde hij bepaald zien dat: 1° geprostitneerden zich niet voor de ramen mogen plaatsen of aan de deuren. «Geloof mij», luidt de toelichting, «vele jongelingen zouden onbesmet zijn gebleven, vele gehuwde mannen trouw aan hunne vrouwen, wanneer zij niet tot ontucht waren opgewekt en geprikkeld door het zien van die lokazen»; 2° drank of eenige verversching niet geschonken of verkocht worden in bordeelen; 3° van Overheidswege de kermis worde afgeschaft; *) 4° kroegen zoowel als bordeelen niet langer dau tot 12 uur geopend mogen blijven; 5° het zingen van onzedelijke straatliederen verboden worden enz. enz.; 6° de afschaffing van den sterken drank bevorderd worde, als een, zoo niet de grootste, bevorderaar der prostitutie. Ook als middelen tot «vermindering van prostitutieoorzaken» vermeldt genoemde brochure in s’/a bladzijden tal van voorslagen, die gedeeltelijk tot de wegneming der genoemde oorzaken zijn terug te brengen en daarenboven in levens- en wereldbeschouwing van maatschappij en zeden harer leden haar dieperen grond menigmaal vinden. Wat 3° de middelen ter genezing betreft waren te Amsterdam aan de orde gesteld. 1) De Eotterdamsche Commissie richtte hiertoe reeds in 1863 een adres aan den Gemeenteraad, om dit „verouderd misbruik”, en eene instelling, „gevaarlijk en verdervend voor de goede zeden” af te schaffen. In haar laatste (12e) verslag 1870, wees zij op de „zedebedervende gewoonte, om aan de dienstboden eene zoogenaamde kermisuacht te geven”. a. Inrichtingen voor ongehuwde moeders; b. Hospitalen voor gevallenen; c. Yronwen-comités voor gevallenen; d. Plaatselijke Asylen; e. Meerdere bekendheid geven aan de middelen tot behoud; ƒ. Gelijkstelling van den man en de vrouw ten aauzien van de gevolgen der zonde. Als type eener inrichting voor ongehuwde moeders werd het verzorgungshaus te Bonn, onder leiding van Frl. Lungstrass (Weherstrasse 69) genoemd en erop gewezen, hoe men van dergelijke particuliere en scherp toeziende Asylen niet de gevaren had te duchten, die uit de stedelijke Crèches voortvloeien, en aan de andere zijde, hoe dergelijke vrouwen het ligst geheel wegzinken en toch meer onze hulp vereischen. Betreffende de meerdere bekendheid aan de middelen tot behoud te schenken, werd o. a. het voorbeeld van Rotterdam genoemd, waar aan elk der publieke vrouwen, zoover deze bekend waren, een oproeping tot inkeer was gericht met mededeeliug van een 5 tal adressen van dames, die bereid zijn inlichtingen of hulp te verschaffen. Aan het slot dezer rubriek, van dit hoofdstuk en van ons historisch overzicht mogen nog twee citaten volgen, het eerste ontleend aan een artikel van het Utrechtsch Dagblad van 25 Mei, aldus bijna aan den vooravond van het Congres te Utrecht, met welks vermelding we tevens dit overzicht besluiten. Na bespreking van de oorzaken der prostitutie schrijft genoemd blad: «Zou men bovenal bij den jongeling het gevoel van wezenlijke zedelijkheid niet krachtig moeten versterken, en hem niet moeten doen begrijpen, welke plichten jegens de vrouw op hem rusten, met het oog op zijne moeder en zijne zusters? En eindelijk, zou het niet uoodig worden, dat onder fatsoenlijke menschen, mannen en vrouwen over één kam geschoren werden, en den man, die ontuchtig is, even groote verachting trof als der vrouw, die in ’t zelfde geval verkeert ?De tweëerlei zedeleer, het tweëerlei fatsoen, wat men er tot dusver op nahoudt, al naar de man of de vrouw zondigt, is vooral een der groote bezwaren; kan men iets goeds van de zaak verwachten, zoolang de verleider zelfs in alle kringen wordt toegelaten, in eere (!) soms wordt gehouden, en door ieder, ook door de fatsoenlijke vrouw welwillend wordt ontvangen en alleen de verleide, de dupe, in den ban wordt gedaan ?» En dan dit woord (profetie en waarschuwing te gelijk) van Carlyle in zijn History of Friedrich II of Prussia (TI: 30): «Surely a day is coming, when it will be known again what virtue is in purity and continence of life; how diviue is the blush of young human cheeks; how high, beueficent, steruly inexorable if forgotten, is the duty laid, not on women only, hut on every creature, in regard to these particulars? Well; if such a day never come again, then I perceive much else will never come. Magnanimity and depth of insight will never come; heroic purity of heart and of eye; noble pious valour, to amend us and the age of bronze and lacker, how can they ever come ? The scandalous bronzelacker age, of hungry animalisms, spiritual impoteucies and mendacities, will have to run its course, till the Pit swallow it». OVERZICHT VAN GEMEENTE-VERORDENINGEN EN POLITIE-VOORSCHRIFTEN IN NEDERLAND, betreffende de Publieke Vrouwen en Huizen van Ontucht') Steden, waarin Verordeningen, Reglementen of Bepalingen omtrent dit onderwerp bestaan. 1. Alkmaar (A.): Verordening op de publieke vrouwen en de huizen van ontucht. (32 Artt.) Afgekondigd 24 Junij 1864. Voorafgingen Verordeningen in 1828 en 1856. 2. Amersfoort (Am.): Verordening op de huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (33 Artt.) Afgekondigd 11 December 1856. 3. Arnhem (Ar.): Verordening van politie op de huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (22 Artt.) Afgekondigd 2 Junij 1860, 1 Junij 1861, 8 Pebruanj 1868 en 25 Maart 1872. 4. Assen (As.): Van ’t toezicht op de publieke vrouwen en de openlijke huizen van ontucht. (28 Artt. of Hoofdstuk XV, blz, 61 van de Algemeene Politieverordening.) Afgekondigd 21 Maart 1878. 5. Bergen op Zoom (B.): Van de publieke vrouwen, huizen van ontucht en koppelhuizen. (Art. 193-208 der Algemeene Politieverordening.) Afgekondigd 1 Maart 1876. !) Voor mcdedeeling van onvolledigheden of abuizen c. q. houd ik mij aanbevolen. 8 6. Den Bosch (Bo.); Verordening op de zoogenaamde publieke huizen en publieke vrouwen. (18 Artt.) Afgekondigd 6 Maart 1857 (vroeger: 28 Junij 1856.) 7. Breda (Ba.): Van publieke vrouwen en huizen van ontucht. (Art. 223—244 der Algemeene Politie-verordening.) Afgekondigd 18 Februari) 1870. 8. Brielle (Br.); Verordening regelende het gezondheids- en politietoezigt op de openlijke huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (43 Artt.) Afgekondigd 3 Juni) 1861 en 31 Maart 1866. 9. Deventer (De.): Verordening, regelende het toezigt, in het belang der gezondheid en eener goede politie, te houden op de publieke vrouwen en de huizen van ontucht. (47 Artt.) Afgekondigd 29 Juni) 1869. 10. Dordrecht (Do.): Huizen van ontucht. (Art. 100—114 der Politieverordening.) Aanm.: blijkens den inhoud is deze titel te eng en aan te vullen met: «en publieke vrouwen». Afgekondigd 12 Junij 1877. 11, Goes (Go.); Verordening op de huizen van ontucht en publieke vrouwen binnen de gemeente. (18 Artt.) Afgekondigd 14 December 1867. 12. Gorinchem (Gm.): Titel als den Haag. Afgekondigd 24 September 1860. (46 Artt.) 13. Gouda (G.): Verordening regelende het politietoezigt op de huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (21 Artt.) Afgekondigd 14 Julij 1876. 14. ’s Gravenhage (H.): Titel: Zie hierachter. 15. Groningen (Gr.); Reglement op het toezigt over de publieke vrouwen en bordeelen. (31 Artt.) Afgekondigd 14 Augustus 1861 en 25 Maart 1863. 16. Haarlem (Hm.): Verordening op de openbare huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (29 Artt.) Afgekondigd 17 OctoberlB66. Voorafgingen Verordeningen in 1838 en 1861. 17. Harderwijk (Hk.): Van het toezigt op de prostitutie. (Art. 6—lB der Voorzieningen ter behoeding van het leven en de gezondheid der ingezetenen. Afgekondigd 10 Mei 1873. 18. Harlingen (Hg.); Van publieke vrouwen en bordeelen. (Art. 239 257 of afd. 11, hoofdstuk VIII gezondheidspolitie.) Extract uit de Algemeene Politie-verordening. 19. Den Helder (Hr.): Verordening op de publieke huizen. (24 Artt.) Aanmerking: dezelfde als onder Dordrecht. (Zie Hr. 1 onder H. 1.) Afgekondigd 3 April 1856. Voorafging eene Verordening in 1828. 20. Helleyoetslnis (He.): Verordening regelende het gezondheids- en politietoezigt op de openlijke huizen van ontucht en de publieke vrouwen. Afgekondigd 2 December 1863. ’s Hertogenbosch. Zie: den Bosch. 21. Hoorn (Ho.): Titel als den Haag. Afgekondigd 18 Februarij 1861. 22. Kampen (K.): Bepalingen omtrent openlijke kuizen van ontucht. (Art. 102 en 103 der Algemeene Verordening van Politie.) Afgekondigd 31 Januarij 1864. 23, Leeuwarden (L.): Titel als Amersfoort. (33 Artt.) Afgekondigd 23 November 1870. 24. Leiden (Le.); Toezicht op de prostitutie. (Art. 150—168 der Algemeene Politie-verordening.) Afgekondigd 13 November 1873. 25. Maastricht (Ma.): Plaatselijke Verordening regelende het toezigt over de publieke vrouwen en huizen. (34 Artt.) Afgekondigd 19 Juli) 1858. 4 Junij 1818 bestond in deze stad reeds «Un reglement de Police, pour les maisons de débauohe, en conformité auquel toutes les femmes qui a’y trouvent doivent être visitées tous les dix jours par le chirurgien nommé a eet effet», enz. 26. Middelburg (M.): Verordening op de publieke huizen. (26 Artt.) Aanmerking: dezelfde als onder Dordrecht. Afgekondigd 16 Februarij 1857 en 21 Februarij 1859. 27. Nijmegen (N.): Voorzieningen betreffende de openlijke Huizen en Vrouwen van ontucht binnen de gemeente. (Art. 264—290, § 3 van Tit. XHI der Politie-verordening, luidende: «In het belang der gezondheid en openbare zedelijkheid ». (§ 4 heeft tot opschrift: 6Op het keuren van levend vee, mitsgaders op het keuren van vleesch en spek, dat binnen de gemeente ter verkoop aangeboden of rondgevent wordt» ) Afgekondigd 2 April 1856. 28. Botterdam (E.): Voorschriften naar welke publieke vrouwen zich zullen hebben te gedragen. (Aanmerking: deze voorschriften geschieden niet krachtens eene Politie-verordening, door den Gemeenteraad vastgesteld.) (9 Artt.) Vóór 1858 ingevoerd. E*. Algemeene voorschriften, waaraan de houders of houdsters van publieke huizen zich zullen hebben te gedragen. (8 Artt.) Aanmerking: dezelfde als onder E. 29. Veere (V.): Verordening op de openlijke huizen van ontucht en de publieke vrouwen. (30 Artt.) Afgekondigd 30 April 1861. 30. Venlo (Ve): Titel, zie Maastricht. (35 Artt.) Afgekondigd 5 Februari) 1864. 31. Vlisslngen (VI.): Titel als Veere. (24 Artt.) Afgekondigd 13 November 1857. 32. Tlst (Y): Verordening ter wering van openlijke huizen van ontucht. (5 Artt.) (Aanmerking: Art. 1 luidt: Geene openlijke huizen van ontucht worden toegelaten dan na vooraf verkregen schriftelijke vergunning van het hoofd van Politie.) Afgekondigd 13 Julij 1867. 33. Zntphen (Z.): Verordening op de huizen van ontucht en de publieke vrouwen in de gemeente Z. (33 Artt.) Afgekondigd 8 Ootober 1872 en 26 April 1873. 34. Zwolle (Zw.): Titel als den Haag. (47 Artt.) Afgekondigd 13 December 1861. Openbare halzen van ontucht (bordeelen) worden geduld zonder Politie-verordening of gedrukte voorschriften van een Politie te 1. Amsterdam. 2. Utrecht. Keuring van Overheidswege wordt toegepast, behalve in de gemeenten 1—34, te 1. Utrecht. 2. Eiland Ameland. 3. Gemeente Gaaster- { land. ( Door gemeente-geneeskundigen op ontstaan en bestaan van venerische ziekten toegezien. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ’s Gravenhage doen te weten, dat de Raad dier Gemeente, in zijne Zitting van 12 September 1856 vastgesteld en in de Zittingen van 1 Junij 1859 en 23 Julij 1861 gewijzigd heeft de YEROEDMISTG, regelende het Gezondheids- en Politietoezigt op de openlijke huizen van ontucht en de publieke vrouwen, welke ten gevolge dier Wijziging, alsnu luidt als volgt: EERSTE AFDEELING. Van de publieke vrouwen, de inschrijving en doorhaling harer namen op de registers. Art. 1. Alle vrouwen, die, hetzij op zich zelve, hetzij gezamenlijk met anderen, hetzij in het openbaar, hetzij in eigen woning of in die van anderen, daartoe al of niet met name bestemd, van de prostitutie haar beroep maken of zich daaraan overgeven, zijn publieke vrouwen. Zij worden in twee soorten verdeeld: 1° Zij die bij houders of houdsters van publieke huizen inwonen; en 2° Zij die afzonderlijk wonen. B. i) 193. Als publieke vrouwen worden beschouwd zij, welke zich in publieke huizen of in afzonderlijke woningen doorgaande aan ontucht overgeven. ') Deze letters stellen de namen der steden voor, waarachter zij in de vier voorafgaande pagina’s geplaatst zijn. Ba. 223. Alle vrouwen, die, hetzij afzonderlijk, hetzij met anderen wonende, in of buiten publieke huizen, van het plegen van ontucht met onderscheiden personen haar werk maken, zijn aan het toezigt der politie onderworpen, en worden in een daartoe bestemd register ingeschreven. G. 3. Deze bepaling (H. 2) en die welke in de volgende artikelen betrekkelijk publieke vrouwen voorkomen, zijn ook toepasselijk op vrouwelijke dienstboden in publieke huizen (H. 19) of bij publieke vrouwen in dienst zijnde. Gm. 1. Alle vrouwen, die van de prostitutie haar beroep maken of die op de daad betrapt worden, terwijl zij zich in het openbaar daaraan overgeven, zijn publieke vrouwen. Go. 7. Als publieke vrouwen worden beschouwd: 1° Alle vrouwen, die gewoon zijn zich aan een ontuchtig leven over te geven of daarin een middel van bestaan zoeken. 2° Alle in een publiek huis inwonende dienstboden beneden de 50 jaren. Gr. 2. Publieke vrouwen zijn alle vrouwen, die zich aan prostitutie overgeven, hetzij zij inwonen in bordeelen hetzij niet. Hk. 16. Alle vrouwen, welke gewoon zijn zich aan een ontuchtig leven over te geven, zullen beschouwd en behandeld worden als publieke vrouw, hetzij zij bij houders van publieke huizen inwonen, hetzij zij afzonderlijk zijn gevestigd. Hr. 1. Onder openbare vrouwen worden begrepen alle vrouwen, die hetzij op zich zelven, hetzij gezamentlijk met anderen, zich aan prostitutie overgeven. L. 14. Onder publieke vrouwen worden verstaan alle vrouwen, die van de prostitutie geheel of gedeeltelijk haar beroep maken, hetzij zij al of niet inwonen in huizen van ontucht. Le. 150. Als publieke vrouwen worden beschouwd zij, die zich, hetzij tegen betaling, hetzij om niet, aan prostitutie overgeven. Ma. 1. Onder publieke vrouwen worden begrepen alle vrouwen, die zich gewoonlijk aan prostitutie overgeven. Zij worden verdeeld in; 1° Bordeelmeisjes, die in een publiek huis wonen of verblijven. 2" Afgezonderde vrouwen, die afzonderlijk wonen. Z. 17. Art. 2. Alle publieke vrouwen moeten zich doen inschrijven in het daartoe bestemde register aan het Bureau van Politie, dat door den Burgemeester tot dat einde zal worden aangewezen. Go. 8. ledere vrouw, die zich als publieke vrouw wil vestigen, zal zich persoonlijk bij den Commissaris van Politie aanmelden. Gr. 4. De bordeelen en de publieke vrouwen staan onder het toezigt der politie. ïf. 264. De politie over de openlijke huizen behoort aan de Burgemeester, het toezigt op dezelve en op de zich aldaar of elders binnen deze gemeente ophoudende vrouwen van ontucht, is opgedragen aan de Commissaris van Politie. Gr. 1. Het is verboden binnen deze gemeente a. Zie ad art. 14. b. Het bedrijf (zie art. 1) van publieke vrouw uit te oefenen, zonder vooraf te hebben voldaan aan art. 8 (luidende: ledere publieke vrouw is verpligt, zich als zoodanig aan het bureau van politie aan te geven en de ter inschrijving vereischte verklaring te doen.) Ha. 242. De in speelhuizen of huizen van ontucht zich bevindende vrouwen, zijn verpligt zich bij den Commissaris van Politie aan te geven. Hk. 15. Niemand mag zich als publieke vrouw gedragen, dan die als zoodanig zijn ingeschreven. Ar. 9. Geen vrouw mag van de prostitutie haar beroep maken of zich daaraan overgeven, noch in een huis van ontucht, tenzij zij tot het gezin van den houder behoort en zich niet als publieke vrouw gedraagt, wonen of dat bezoeken, dan die zich op het bureau van politie als publieke vrouw heeft aangegeven en aldaar als zoodanig is ingeschreven in het daartoe bestemde register en voorzien is van het boekje en de verklaring van gezondheid, hierna in de artikelen 11 en 16 vermeld. Z. 1. Art. 8. De inschrijving van eene publieke vrouw geschiedt óf op eigene aangifte óf ambtshalve op last van den Burgemeester. Inschrijving op eigene aangifte heeft geen plaats dan nadat de publieke vrouw een geneeskundig onderzoek heeft ondergaan;J) zij ontvangt van den geneeskundige een schriftelijk bewijs der visitatie, waarmede zij zich ter inschrijving aanmeldt. Ar. 9. De vrouwen, welke bij regterlijk vonnis zijn veroordeeld ter zake van prostitutie, worden ambtshalve als publieke vrouwen ingeschreven. As. 3. De inschrijving eener publieke vrouw geschiedt op eigen aangifte, of bij gebreke daarvan en na veroordeeling deswege, ambtshalve op last van den Burgemeester. l) Cf. de vonnissen en arresten o. a. vermeld in „Bestuur en Administratie van Gemeenten in Nederland”, door H. G. Hartman. Deel II: blz. 33. Gr. 9. Kent alleen inschrijving op aangifte. Cf. intusschen Gr. 2 (onder H. 1.) Br. 3. Inschrijving (alzoo ook ambtshalve) heeft geen plaats dan nadat de publieke vrouw een geneeskundig onderzoek enz. als 11. 3. L. 15. Bij de inschrijving heeft het geneeskundig onderzoek, bedoeld in art. 24, onmiddelijk plaats. E. 4. Na ingeschreven te zijn, zullen zij geneeskundig worden onderzocht. Art. 4. § 1. De vrouw, die, volgens art. 1, van de prostitutie haar beroep maakt of zich daaraan overgeeft en die zich niet ter inschrijving heeft aangegeven, wordt, op last van den Burgemeester, voor den Commissaris van Politie geroepen om in haar belang te worden gehoord. § 2. De Commissaris van Politie stelt een onderzoek in, maakt daarvan proces-verbaal op en zendt dit met zijn rapport aan den Burgemeester, die naar bevind van zaken de inschrijving al of niet beveelt. § 3. Zoo de inschrijving bevolen wordt, zal daarvan aan de publieke vrouw binnen 24 uren worden kennis gegeven door de zorg van den Commissaris van Politie. § 4. De voormelde oproeping geschiedt, doch met besloten brief, door eenen dienaar van Politie, volgens een model door den Burgemeester vastgesteld. § 5. De dienaar van Politie laat in een couvert, afschrift der oproeping aan de opgeroepene zelve of aan hare woning in handen van den persoon dien hij aldaar aantreft. Hij vermeldt het uur der oproeping en aan wien hij afschrift heeft gelaten op het adres en onderteekent het origineel. § 6. De kennisgeving der inschrijving geschiedt schriftelijk, op dezelfde wijze als de oproeping. § 7. De opgeroepene vrouw, die niet verschijnt, wordt gestraft met de in art. 44 bedreigde straffen. § 8. Ingeval van niet verschijning heeft de inschrijving ambtshalve geen plaats dan na veroordeeling deswegens. A. 3. De vrouw, die in een huis van ontucht bevonden wordt zich als publieke vrouw te gedragen, zonder in het register te zijn ingeschreven, is strafbaar. Bij herhaalde veroordeeling, wordt zij als publieke vrouw ambtshalve ingeschreven en is zij daardoor aan de bepalingen van deze Verordening onderworpen. Ar. 9. De vrouwen, welke bij regterlijk vonnis zijn veroordeeld ter zake van prostitutie, worden ambtshalve als publieke vrouwen ingeschreven. Ba. 226. Zoo de vrouw op de oproeping niet is verschenen, kunnen Burgemeester en Wethouders niettemin aanstonds de inschrijving, of, naar gelang van omstandigheid, eene herhaalde oproeping bevelen. De. 5 ad H. § 8 en § 7. Gedurende acht dagen na den dag waarop aan de vrouw de kennisgeving der voorloopige inschrijving is gedaan, kan hij een verzoek aan den Burgemeester rigten, om in haar belang door dezen te worden gehoord. De Burgemeester beveelt daarop de oproeping der vrouw. Ook deze oproeping geschiedt op de wijze, zooals in alinea 6 van art. 4 (~ H. 4 § 5) voorgeschreven. De Burgemeester ondervraagt de vrouw en beveelt, naar bevind van zaken, al dan met hare definitieve inschrijving. Indien de vrouw, na de oproeping voor den Burgemeester niet verschijnt of geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, haar bij alinea 1 van dit artikel gegeven, ook dan beveelt de Burgemeester, naar verloop van den bedoelden termijn, naar bevind van zaken, al dan niet de definitieve inschrijving der vrouw op het bedoelde register. Van de definitieve inschrijving wordt aan de bedoelde vrouw binnen 24 uren kennis gegeven door de zorg van de Commissaris van Politie. Ook deze kennisgeving geschiedt schriftelijk en op dezelfde wijze als voor de oproeping in alinea 6 van art. 4 is voorgeschreven. G. 3. Van publieke vrouwen, die zich niet aangeven, kan de inschrijving ambtshalve door den Burgemeester bevolen worden. Gm. 4. De vrouw, die volgens art. 1 van de prostitutie haar beroep maakt of die op de daad betrapt wordt, terwijl zij zich in het openbaar daaraan overgeeft, en die zich niet ter inschrijving heeft aangegeven, wordt op last van den Burgemeester enz. als in H. 4. L. 15. ledere publieke vrouw is verpligt zich te vervoegen aan het bureau van politie, ten einde zich aldaar in een door den Burgemeester vast te stellen register te doen inschrijven. Voldoet zij hieraan niet, dan wordt zij, onverminderd de strafbepaling van art. 33, ambtshalve ingeschreven. Bij de inschrijving heeft het geneeskundig onderzoek, bedoeld in art. 24, onmiddelijk plaats. Ma. 7. Elke vrouw, die verdacht wordt gehouden van zich aan prostitutie over te geven, zal aan het bureau van politie ontboden en daar ondervraagd worden over hetgeen ten haren laste, bij de politie bekend is. Indien zij verschijnt, zal van dat verhoor een proces-verbaal worden opgemaakt door een Commissaris van Politie, die hetzelve, benevens een omstandig rapport over de ten haren laste bekende feiten zal toezenden aan den Burgemeester. Bij niet verschijning, wordt het rapport eveneens aan den Burgemeester toegezonden, die, na gehouden onderzoek, in ieder geval hare inschrijving beveelt of weigert. Het bevel van den Burgemeester zal aan de betrokkene vrouw van wege de politie worden bekend gemaakt. Art. 5. Het register houdt in: 1° Het nommer van inschrijving; 2" De naam, de voornamen, de ouderdom, de gehoorteen woonplaats, het laatste verblijf en beroep der ingeschrevene vrouw; 3° Haar signalement; 4° Vermelding van de geproduceerde stukken volgens art. 6; en 5° Of zij is afzonderlijk wonende of wel in een huis van ontucht, gehuisvest. B. 195. De Commissaris van Politie houdt van allen (publieke vrouwen) een register en zoo lang zij daarop voorkomen, zijn zij onderworpen aan alle bepalingen van dit Hoofdstuk. De. 6 ad 1° De dagteekening en het nommer van de inschrijving. Na 5° nog 6° Indien zij minderjarig is, de namen en de woonplaats harer ouders of voogden. (Ook het „hoekje” zal al de aanwijzingen inhouden, in art. 6 vermeld.) L. 16. De inschrijving in het register geschiedt onder een doorloopend nummer. Zij bevat den naam, de voornamen, de geboorteplaats, den ouderdom, den burgerlijken staat, de straat en het nummer van de woning, benevens het signalement van de aangeefster en wordt gedagteekend en geteekend door den Commissaris van Politie, zoomede door de aangeefster. Gr. 9. Indien deze niet kan schrijven, wordt daarvan melding gemaakt. Deze inschrijving wordt door haar onderteekend. De publieke vrouw, die niet kan onderteekenen, is verpligt de aangifte te doen in tegenwoordigheid van twee mannelijke meerderjarige ingezetenen der gemeente, die de inschrijving zullen moeten onderteekenen. Ma. 4. Indien de inschrijving geschiedt ambtshalve, wordt zulks in het register aangeteekend. Art. 6. Elke publieke vrouw is verpligt al de inlichtingen, noodig tot de inschrijving en onder haar bereik, op te geven. Bij weigering wordt zij gestraft volgens art. 44. Zij brengt mede en levert in hare geboorte-acte, en is het eene vreemde, haar paspoort. Deze stukken of zoodanige andere, welke haren staat betreffen en in haar bezit mogten zijn, zullen ten Burele van Politie verblijven tot haar vertrek uit de Gemeente of de doorhaling van haren naam op het register. Haar wordt een reiju van de overgifte dier stukken afgegeven. N. 2 <2. Deze inschrijving zal niet kunnen geschieden dan onder overlegging van eene geboorte-acte en van een bewijs van inschrijving ia het bevolkings-register der gemeente; wat buitenlaudsche vrouwen betreft, van eene tijdelijke verblijfpas. Art. 7. § 1. De publieke vrouw ontvangt bij de inschrijving een boekje, volgens model, door den Burgemeester voor te schrijven. § 2. Dit boekje zal inhouden de aanwijzingen in nos 1,2, 3 en 5 van art. 5 vermeld, en hare handteekening zoo zij kan schrijven, anders de vermelding dat zij dit niet kan. § 3. Het is op de eerste bladzijde door den Commissaris van Politie met diens zegel en handteekening voorzien en wijders met zijn paraphe op iedere verdere bladzijde. ij 4. Een extract uit deze Verordening, voor zoo ver de afzonderlijk wonende vrouwen betreft, is in het boekje afgedrukt. § 5. Dit boekje moet jaarlijks worden vernieuwd. Ho. 7 ad § 5. Het vorige wordt ingetrokken en ten burele van den Commissaris van Politie bewaard. L. 19 ad § 5. Indien een jaar is verloopen sedert de dagteekening van het zakboekje. Le. 166. De boekjes en verdere bewijzen, in deze afdeeling overgeschreven, worden voor de eerste maal kosteloos afgegeven. Gr. 9. Zij (publieke vrouw) ontvangt een boekje, waarin hetzelfde als in het register wordt vermeld, met dagteekening en onderteekening door den Commissaris van Politie, en tevens een uittreksel uit het politiereglcment, bevattende de bepalingen omtrent de publieke vrouwen. M. 272. (Het boekje) zal jaarlijks op den verschijndag tegen een ander verwisseld worden. Op den eersten van elke maand zal deze inschrijving moeten worden vernieuwd. E. 4. Zij zullen dit boekje voor de eerste maal gratis ontvangen; het naderhand vernieuwd willende hebben zullen zij hiervoor betalen 50 cents, wel minder, maar niet meerder. Deventer en Arnhem: Het boekje behelst de geheele verordening (geen uittreksel) dus ook de bepalingen omtrent huizen van ontucht. Art. 8 De ingeschrevene vrouwen mogen hare boekjes niet uitleenen, zij moeten die altijd bij zich hebben en ze op de eerste aanvrage aan de Politie vertoonen. Zij zijn ook verpligt hare boekjes te vertoonen op aanvrage aan de houders of houdsters der huizen van ontucht en aan de manspersonen die zij bij zich ontvangen. Bij verlies zijn zij verpligt dadelijk een ander te vragen. 80. 8. Is het boekje of bewijs krachteloos geworden, wordt zij geacht er geen te bezitten. Gr. 10 ad § 1. ledere publieke vrouw is verpligt haar boekje steeds bij zich te hebben en aan eiken politie-bearabte, op zijne aanvrage, te vertoonen. De Commissaris van Politie zorgt, dat zij onmiddelijk na de uitreiking van het nieuwe boekje worde onderzocht door een deskundige, bedoeld in art. 11, p alinea. (Zie ad H. 26.) VI. 8. Dit boekje zal telken drie maanden aan den Commissaris van Politie moeten vertoond en door hem voor gezien geteekend worden. VI. 9. Indien het bewijs (boekje) mogt zijn verloren geraakt, zal zij verbeuren eene boete van /1, en aan haar een nieuw bewijs worden ter hand gesteld. Art. 9. Geene publieke vrouw zal van huis of woonplaats mogen veranderen dan na voorafgaande kennisgeving aan het Bureau van Politie. Zij ontvangt van die kennisgeving een schriftelijk bewijs. Ba. 227. De publieke vrouw, die binnen de gemeente van woonplaats of verblijf verandert, is gehouden daarvan op denzelfden dag aan den Commissaris van Politie kennis te geven, die zulks, zoowel in haar boekje, als in bet register aanteekent. Gr. 9. Van elke verandering van woning of verblijf is zij verpligt, aan het Bureau van Politie, op den dag zelven, kennis te geven. Ma. 6. Evenals Gr. 9 -+-: Hiervan wordt aanteekening gedaan in het register en in het boekje dat door den Commissaris van Politie, voor gezien, zal geteekend worden. Art. 10. Het staat der publieke vrouwen, die in huizen van ontucht wonen, altijd vrij die huizen te verlaten, mits het voorschrift van art. 9 opvolgende. De houder of houdster van het huis van ontucht, die het vertrek van zoodanige inwoonster verhindert, zal gestraft worden volgens de laatste alinea van art. 44. Ba. 240. Het is den houder van het huis, even als ieder ander verboden haar terug te houden, of in haar vertrek hinderlijk te zijn. Gr. 22. Het staat de publieke vrouwen, die in een bordeel wonen, altijd vrij dat huis te verlaten. Zij geven van de verlating kennis aan het Bureau van Politie. De beambten van politie zien bepaaldelijk toe, dat geene vrouw tegen hare wensch in het bordeel worde gehouden. L. 21. De publieke vrouwen kunnen ten allen tijde de door haar bewoonde huizen van ontucht verlaten. De Commissaris van Politie is verpligt, den inhoud van dit artikel ter kennis te brengen van elke publieke vrouw, die zich ter inschrijving vervoegt aan het Bureau van Politie. Y. 13. ledere publieke vrouw heeft de bevoegdheid het huis van ontucht waarin zij woont te verlaten. De houder of houdster van dat huis is niet geregtigd, die vrouw zulks te verhinderen, zelfs niet ter zake van schuld of achterstand. Cf. Aanschrijving Godefroi van 7 Juni 1860. M. 9. De bordeelmeisjes kunnen, ten allen tijde, het publiek huis, waarin zij zijn opgenomen, verlaten. De bordeelhouder die onder welk voorwendsel ook, zulks zal belet hebben, zal gestraft worden met eene geldboete van vijf en twintig gulden en eene gevangenis van drie dagen; behoudens vervolging ingevolge de strafwet, in geval van onwettige aanhouding of sequestratie. Ma. 24. Wanneer eene publieke vrouw, wegens ziekte of uit iederen anderen hoofde, het bordeelhuis tijdelijk verlaat, is de bordeelhouder verpligt de kleedingstnkken en andere effecten, haar toebehoorende, te laten volgen of dezelve, binnen de vier en twintig uren na het vertrek, aan het Kantoor van Politie te brengen. Art. 11. De Burgemeester beveelt de doorhaling op de registers van den naam der publieke vrouw, die, op eigene aangifte ingeschreven, haar bedrijf vaarwel wil zeggen en daarvan persoonlijk aangifte ten Burele van Politie heeft gedaan. Zij, die ambtshalve zijn ingeschreven, kunnen zich insgelijks persoonlijk ten Burele van Politie aanmelden, om de doorhaling van haren naam te erlangen, doch in dit geval staat het aan den Burgemeester de doorhaling al of niet toe te staan. Bij huwelijk of overlijden geschiedt de doorhaling ambtshalve. A. 25. De aanhaling geschiedt zoodanig, dat alle spoor van haren naam en hare familiebetrekkingen verdwijnt. Am. 21. Zij die vermeenen ten onregte door den Commissaris van Politie op het register van publieke vrouwen ingeschreven te zijn, kunnen zich daarover beklagen bij Burgemeester en Wethouders, die, na den Commissaris van Politie gehoord te hebben, bevoegd zijn, de doorhaling te gelasten. Ba. 232. Indien eene publieke vrouw onder verklaring, dat zij van dat bedrijf afziet, van de lijst verlangt geschrapt te worden, doet zij daarvan aangifte bij den Commissaris van Politie, onder overlegging van haar boekje. Burgemeester en Wethouders belissen op dat verzoek. D. 13. De Burgemeester beveelt de doorhaling op de registers van den naam der publieke vrouw, die klaarblijkelijk haar bedrijf vaarwel zegt en daartoe persoonlijk ten burele van politie verzoek heeft gedaan. Bij vertrek naar elders, huwelijk of overlijden geschiedt de doorhaling ambtshalve. Bij huwelijk of overlijden geschiedt de doorhaling zoodanig, dat alle spoor van haar naam verdwijnt. Bij terugkeer der publieke vrouw in de gemeente zal de inschrijving weder ambtshalve kunnen plaats hebben op last van den Burgemeester, zonder inachtneming der formaliteiten bij art. 4 en 5 voorgeschreven. Gr. 23. Indien eene publieke vrouw op de lijst verlangt doorgehaald te worden, doet zij daartoe verklaring aan den Commissaris van Politie, onder afgifte van het boekje. Hieraan wordt niet voldaan, tenzij uit het boekje blijkt, dat zij op den dag waarop zij dit verlangen te kennen geeft, is onderzocht en gezond bevonden. Ingeval van trouwen of sterven, wordt zij ambtshalve doorgehaald. De doorhaling geschiedt zoo, dat alle spoor van den naam verdwijnt. Ma. 12 § 2. Indien (de publieke vrouw) na de schrapping, zich nog aan prostitutie overgeeft, zal zij gestraft worden met eene geldboete van vijf en twintig gulden en eene gevangenis van drie dagen. TWEEDE AFDEELING Van huizen van ontucht. Art. 12. Elk verblijf, waar gelegenheid wordt gegeven tot ontuchtige bijeenkomsten, is een huis van ontucht. Am. 2. Voor publieke huizen worden gehouden alle woningen of gedeelten van woningen, waarin door de bewoners, op eenigerlei wijze, gelegenheid gegeven wordt, tot het plegen van ontucht. Hieronder zijn niet begrepen de woningen van publieke vrouwen, voorkomende op het register bij art. 18 vermeld (zie H. 2), welke op zich zelve wonen. B. 202. Voor huizen van ontucht worden gehouden die, waar publieke vrouwen vaste woning hebben, en voor koppelhuizen die, waar zoodanige van tijd tot tijd worden toegelaten. De. 15. Door „huizen van ontucht” worden voor de toepassing dezer verordening verstaan die huizen, welke bf op eigen aangifte bf ambtshalve definitief in het bovenvermeld register zijn ingeschreven. Gr. 3. Bordeelen zijn alle openbare huizen, waar tot het plegen van ontucht gelegenheid wordt gegeven. 7 § 2. Elk gedeelte van het huis, dat niet door muren geheel is afgescheiden, wordt gerekend tot het bordeel te behooren. Hr. 2. Onder bordeelen worden begrepen alle zoowel geheime of stille, als de openlijke huizen van ontucht, alsmede de herbergen en tapperijen, waarin openbare vrouwen wonen of verkeeren. L. 2. Onder huizen van ontucht worden verstaan alle huizen of inrigtingen, waar aan mannen gelegenheid wordt gegeven tot het plegen van ontucht met een of meer vrouwen, onverschillig of deze aldaar inwonen of die huizen slechts tijdelijk bezoeken. Le. 151. Onder bordeelen worden begrepen alle, zoowel geheime of stille, als publieke huizen van ontucht. M. 3. Als publiek huis wordt beschouwd elk verblijf, waar aan een of meer vrouwen, hetzij al dan niet aldaar wonende, de gelegenheid verschaft wordt om met verschillende personen ontucht te plegen. Art. 13. Twee soorten van huizen van ontucht kunnen worden toegelaten: 1° Huizen waar de publieke vrouwen inwonen; en 2° Huizen die door publieke afzonderlijk wonende vrouwen worden bezocht. De eerste zijn bordeelen, de tweede rendezvous-huizen. Men kan tegelijk bordeel- en rendezvous-huis houden. A. 17. Men mag te gelijk bordeel- en rendez-vous-huizen houden. 6r. 3. Met bordeelen worden, yoor zoover betreft art. la (zie H. 14) en de hierna volgende bepalingen dezer verordening, gelijk gesteld alle zoogenaamde stille huizen en rendez-vous-huizen, die Burgemeester en Wethouders, in het belang van de openbare orde of gezondheid, verklaren onder die bepalingen te moeten vallen. Ma. 14 § 1. M. 3. § 2. Zij (de publieke huizen) worden onderscheiden in: 1° Bordeelen of huizen, waar publieke vrouwen gezamentlijk wonen. 2° Geheime of stille huizen, waaronder de zoogenaamde rendezvoushuizen begrepen zijn. Art. 14. Niemand mag een huis van ontucht oprigten, openen of houden, zonder schriftelijke vergunning van den Burgemeester. Die vergunning kan altijd worden ingetrokken. De houders of houdsters van huizen van ontucht mogen in die huizen alleen kamers verhuren aan vrouwen, voorzien van het boekje, bedoeld bij art. 7. ledere vrouw, die in eenig huis van ontucht haren intrek neemt, wordt daardoor onderworpen aan de bepalingen dezer Verordening. Zij wordt gerekend te behooren tot de publieke vrouwen van het huis waar zij haren in trek neemt. B. 205. Het is verboden er (in de publieke huizen) kamers te verhuren. Gr. 1. Het is verboden binnen deze gemeente: a. een bordeel te vestigen of te houden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Deze vergunning kan ten allen tijde worden herroepen. Go. 9. Geene publieke vrouw zal in een huis van ontucht worden opgenomen en gehuisvest, dan na geneeskundig te zijn onderzocht. Ha. 241. Geene speelhuizen, bordeelen of huizen van ontucht mogen in deze gemeente bestaan, dan met toestemming van den Burgemeester. Hk. 14. Het bedrijf van publieke vrouw toe te laten ofte begunstigen is een ieder, behalve aan de erkende houders van publieke huizen, verboden. Hk. 6. De houders van zoodanige huizen, het verlof bekomen hebbende, zijn verpligt telkenjare verlenging daarvan aan den Burgemeester aan te vragen. 9 Hr. 5. Het is aan een ieder verboden, zonder vergunning tot het houden van een bordeel te hebben verkregen, ontuchtige vrouwen te huisvesten, ontuchtige zamenkomsten in zijne woning toe te laten of op welke wijze ook het bedrijf van een bordeelhouder in het openbaar of heimelijk uit te oefenen of na te volgen. L. 3. Niemand mag een huis van ontucht houden dan met schriftelijke vergunning van den Burgemeester. Deze vergunning wordt telkens gegeven voor den tijd van één jaar. L. 7. De houders of houdsters van huizen van ontucht mogen in hunne huizen geene kamers of gedeelten der woning aan anderen dan aan publieke vrouwen verhuren. M. 5. De toestemming (een publiek huis op te rigten) kan ten allen tijde door Burgemeester en Wethouders worden ingetrokken, wanneer dit in het belang der zedelijkheid noodig wordt geoordeeld. Ma. 15. Geene bordeel-, geheime-, stille- of rendezvous-huizen mogen gevestigd worden zonder vooraf bekomene toestemming van den Burgemeester. N. 265. Geene openlijke huizen of vrouwen van ontucht zullen binnen deze gemeente worden toegelaten, dan die bij den Commissaris van Politie bekend zijn en op de wijze, hierna bepaald, voor dit bedrijf zijn ingeschreven. 266. De houders der thans bestaande huizen van ontucht, welke als zoodanig zijn toegelaten, of zij, die zulke huizen in het vervolg wenschen te openen, zullen zich, onder overlegging van een schriftelijk verzoek, behooren te vervoegen aan het Commissariaat van Politie, ten einde de inschrijving en toelating te verkrijgen; in geval van weigering aan zijde van den Commissaris van Politie, zal de belanghebbende zich schriftelijk bij Burgemeester en Wethouders kunnen bezwaren. Bij het einde van elk jaar zal eene vernieuwde aanvraag tot toelating schriftelijk moeten geschieden. N. 274. ledere vrouw, die zich als vrouw van ontucht gedraagt en in een huis van ontucht gevonden wordt, zonder een bewijs van inschrijving verkregen te hebben, of die ingeschreven zijnde, zonder het boekje of zonder bewijs bevonden wordt, zal deswege gestraft worden met eene geldboete van ƒ 3 en gevangenis van éénen dag. 275. De ambtenaren van politie zullen elk vrouwspersoon, zich als vrouw van ontucht gedragende en in een huis van ontucht gevonden wordende, zonder van een boekje van inschrijving voorzien te zijn, dadelijk bij den Commissaris van Politie aangeven en hiervan schriftelijk relaas hem inleveren, van welk een en ander die ambtenaar proces-verbaal zal opmaken. R*. 1. Het houden van huizen van ontucht of zoogenaamde publieke huizen, in den regel verboden zijnde, zoo zal evenwel het houden van dezelve binnen de stad Rotterdam, door den Directeur van Politie kunnen worden toegelaten, onder die voorwaarden, die in ieder afzonderlijk geval zullen worden voorgeschreven, onverminderd de opvolging van deze algemeene voorschriften. De huizen van hen, die tot dat einde geduld worden en zich niet aan de gegevene voorschriften onderwerpen, verkeeren in het algemeen verbod en zullen gesloten worden. R*. 2. Geheime huizen of zoogenaamde stille huizen van ontucht zullen nimmer worden geduld. Tegen het houden van dezelve zal steeds ten strengste worden gewaakt, en, zoo daartoe termen zijn, op grond der strafwet worden vervolgd. VI. 1. Het houden van openlijke huizen van ontucht, of zoogenaamde publieke huizen, is in den regel verboden. Door Burgemeester en Wethouders zullen echter zoodanige huizen kunnen worden toegelaten onder zulke voorwaarden, ook speciaal wat de plaats betreft, als in elk afzonderlijk geval zal noodig geacht worden en met inachtneming van de in deze Verordening daaromtrent vastgestelde bepalingen. VI. 9. ledere vrouw, die zich in een openlijk huis van ontucht bevindt, of daarin wordt toegelaten en het bewijs in art. 8 (het zoogen. „boekje”) vermeld, niet kan vertoonen, zal onmiddelijk naar het Kantoor van Politie worden opgebragt. VI. 14. Zij, die zich in een huis van ontucht bevinden, zonder alvorens zich aan het heelkundig onderzoek te hebben onderworpen, zullen worden gestraft met eene gevangenisstraf van drie dagen. Y. 1. Geene openlijke huizen van ontucht worden toegelatch, dan na vooraf verkregen schriftelijke vergunning van het hoofd van politie. Art. 15. De vergunning, waarvan in liet vorig artikel gesproken wordt, moet sebriftelijk aan den Burgemeester gevraagd worden. In dat adres zal worden vermeld: De bestemming van bet buis, hetzij als bordeel-, hetzij als rendezvous-buis; Waar het gelegen is; Koevele kamers en uit- of toegangen, naar of van buiten of naburige huizen of erven, zich daarin bevinden; Hoe vele vrouwen men wenscht te honden; en Wie de eigenaar is van het huis. A. 20. Indieu de aanvrager huurder is van de woning, waarin hij het huis van ontucht wil vestigen, moet bij genoemd verzoek de schriftelijke toestemming van den eigenaar worden overgelegd. De. 15. Vermeldt een register van publieke huizen. (Zie onder H. 12.) 20. Inhoud daarvan ~ H. 15. 22. Indien de woning van gebruiker verandert of niet meer tot het doel, in art. 15 omschreven, gebruikt wordt, zal de Burgemeester, op het verzoek tot doorhaling der inschrijving, die doorhaling gelasten. E*. 3. Ook zal, het geval zich yoordoende, hierbij (bij dit adres) worden overgelegd: 1. De toestemming van den man, indien de vraagster getrouwd is en niet wettig gescheiden leeft; en 2. De toestemming van den eigenaar van liet huis, indien men hetzelve slechts als huurling bewoont. Art. 16. Geen huis van ontucht zal mogen opgerigt of gehouden worden in de nabijheid van scholen of huizen van opvoeding, van instellingen van welken aard ook op openbaar gezag daargesteld of van gehouwen aan godsdienstoefening gewijd. Geene geheime of bij de Politie onbekende uit- of toegangen mogen er in huizen van ontucht zijn. A. 21. Geen huis van ontucht mag gehouden worden aan of binnen vijftig Nederlandsche ellen afstand van de stads-wandelplaatsen, gelegen tusschen het groot Noord-Hollandsch kanaal enz. De. 14. De voormelde vergunning wordt niet gegeven voor woningen.... gelegen aan druk bezochte straten en wandelplaatsen. Gr. 6. Geen bordeel mag worden opgerigt of gehouden in eene van de hoofdstraten der stad, noch op plaatsen, waar de aanwezigheid, wegens de nabijheid van opvoedingsgestichten, weeshuizen, publieke inrigtingen of kerkgebouwen, door Burgemeester en Wethouders hinderlijk wordt geacht. Hr. 4. Bordeelen mogen zoo min mogelijk gevestigd worden aan de hoofdstraten. Hm. 5. Geen bordeel kan gevestigd worden in de voorname straten. L. 5 ongeveer H. 16 +. Ter beoordeeling van den Burgemeester. M. 4. Geen publiek huis mag opgerigt worden in het middengedeelte der stad. VI. 4. Geen openbaar huis van ontucht zal mogen bestaan of gevestigd worden in de nabijheid van scholen, openbare gestichten of kerken, evenmin als in de voornaamste gedeelten van de gemeente. Art. 17. De houder of houdster van een huis van ontucht, die door verandering van woonplaats zijn of haar bedrijf elders in de Gemeente overbrengt, heeft nieuwe vergunning van den Burgemeester noodig om dat bedrijf iu de nieuwe woonplaats uit te oefenen. De vergunning moet worden aangevraagd op de wijze in art. 16 omschreven. Art. 18. Indien het blijkt, dat iemand een huis van ontucht houdt zonder de vergunning in artt. 15 of 17 voorgeschreven, zal hij volgens de slotbepaling van art. 44 gestraft worden. Bovendien zal de Commissaris van Politie, met de dienst belast, een onderzoek instellen en, iudien er termen zijn, zal de Burgemeester, op het rapport van dien ambtenaar, de inschrijving der vrouwen, die daarin wonen of verkeeren , bevelen. Daarenboven zal degene, die zoodanig huis houdt, als houder of houdster van een huis van ontucht worden aaugemerkt en als zoodanig onderworpen zijn aan de voorschriften van deze Verordening.
| 12,444 |
MMKB07:001668181:mpeg21_1
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,862 |
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 24, 1862, no. 2409, 18-09-1862
| null |
Dutch
|
Spoken
| 8,839 | 15,127 |
Donderdag, 18 September 1862. N#. 2409f t WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. V1 ER-EN-TWINTIGSTE JAARGANG. JÜS ÏT VERITA2. Dit blad verschijnt geregeld twee malen per week. Prijs per jaargang / 20; voor de buitensteden , franco per post, met f 1.20 verhooging. — Prijs der advertentièn, zonder het zegelregt, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven , enz., behalve van de HIJ. gewone correspondenten, franco. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Raadkamer van den 1 Augustus 1862. Voorzitter, Mr. F. de Greve. Personele belasting. — Societeit. Aangifte. Bedienden. Wanneer eene societeit behoort tot die soort, wette gevormd is door vereeniging van onderscheiden leden, die de kosten onderling dragen , en ite daarbij werkzame bediende is in dienst der societeit en hare leden in het door haar gehuurde lok tal bedient, volgt daaruit, dat de directeur dier societeit verf ligt is tot de aangifte in de personele belasting van dien bediende '.''— Ja. Doet hiertegen iets af, dat die bediende door den kastelein was gehuurd 1 — Neen. De minister van Finantiën heeft zich in cassatie voorzien tegen een arrest van het Prov. Geregtshof in Groningen , in raadkamer Vergaderd tot het onderzoek van strafzaken, van den 28 Junij 1862, baarbij is verklaard , dat er geene termen aanwezig zijn tot teregtstelling van Mr. W. C. J. J. Cremers , regter in de Arrond.-Regtbank te Winschoten, wonende daar ter stede, in zijne hoedanigheid van directeur der heeren-societeit aldaar, ter zake van verkorting van '8 Rijks regten, doorniet in de personele belasting aan te geven eenen s°cieteits-bediende der eerste klasse, eri alzoo aan overtreding van art. 39 der wet van den 29 Maart 1833 (Stbl. n°. 4). Nadat te dezer zake door den adv.-gen. Karseboom het verslag Was uitgebragt, is door dezen eene schriftelijk conclusie overgelegd, strekkende tot vernietiging van het bestreden arrest; en dat de Raad, doende wat het Hof had behooren te doen , ingevolge art. 266 Strafvord., den gereq. verwjjze naar de openbare teregtzitting van het Prov. Geregtshof in Groningen , om aldaar volgens de bepalingen van den zesden titel van het Wetb. van Strafvord. in het hoogste ressort te worden teregtgesteld. De Hooge Raad , in raadkamer vergaderd, Gelet op de memorie van cassatie; Overwegende, dat daarbij als (Sjnig middel van cassatie is voorgemeld : schending van art. 24, § 1, der wet van den 29 Maart 1833 (Stbl. no. 4) door de beslissing, dat de gereq., door den bij het arrest omschreven bediende niet in de personele belasting aan te geven , Ert. 39 van bovengenoemde wet niet heeft overtreden ; O., dat tegen den gereq. is bevolen eene insiructie , ter zake dat hij zoude hebben verzuimd in de personele belasting over het dienstjaar 1861 —1862 aan te geven eenen mannelijken dienstbode der eerste klasse, die tot persoonlijke diensten ten behoeve van de door hem bestuurde societeit pleegt ie worden gebezigd; en dat bij het beklaagde arrest is aangenomen, dal uit de gevoerde instructie is geresulteerd, dat de heeren-societeit te Winschoten is eene vereeniging van personen, die de kosten door eene vaste contributie onderling dragen, en dat zeker persoon, in de maand Nov. 1861, in het lokaal, door'die societeit gehuurd, eeuige d&ar aanwezige leden heeft beiliend; , ,. , O., dat de wet van den 29 Maart 1833 {Stbl. n°. 4) in de artt. 16 , § -2, en 18, § 2, als dienst- of werkboden, waarvoor de personele belasting verschuldigd is, onderscheidenlijk noemt de bedienden in societeiten , als be^repeu in de eerste klusse, en de edien< en van societeiishouders, als beneden het getal van drie vallende in de detde klasse; en zulks kennelijk met het oog op de onderscneiding, bij tabel n°. 14, onder n°. 41, der wet op het regt van patent van den 21 Mei IS 19 (Stbl. n°. PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN FRIESLAND. BSurg-erliJke kamer. Zitting van den 25 Junij 1862. Voorzitter, Mr. J. G. van Waqeningen. Aardberging. — Slattino. — Schadevergoeding. — Servituut. — Eigendom. — Stoornis. — Onregtmatige daad. De verpligting der naastgelegen landen om de slataarde daarop te laten bergen, in Friesland sedert eeuwen bestaande, is uil haren aard staatsregtelijk. Art. 3 Alg. Bep. geldt zoowel alle staatsregtelijke als burgerregtelijke, zoowel alle voorledene als toekomstige gewoonten. Het decreet van 21 Qct. 1811 en bepaaldelijk art. 7 van hetzelve is alsnog van kracht te beschouwen, en geenszins ingetrokken door artt. 230 en 231 der gemeentewet van 29 Junij 1851. De burgemeester der gemeente Leeuwarden, appellant, procureur Mr. R. Y. Warmolts , tegen Mr. P. Heringa Cats, grondbezitter te Leeuwarden , c. s., geappel- leerden , procureur R. Attema. (Zie omtrent deze belangrijke zaak Weekbl. n,s. 2136,2185 , 2208 en 2259 , en de uitvoerige en uiimuntende pleitrede over de aardberging bij vaartslatting van Mr. Tkltinq , afzonderlijk uitgegeven te 'sGravenhage bij Gebroeders Belinfante , 1860.) Ten dage dienende werd door Mr. R. Y. Warmolts , procureur van den app., conclusie genomen, luidende: dat het den Hove moge behagen, alsnog te vernietigen dit appel, alsmede voormeld vonnis van de Arrond.-Regtbank te Leeuwarden vari den 15 Nov. 1859 , waarvan is geappelleerd ; en, bij verbetering regt doende en doende wat de eerste regter had behooren te doen , alsnog aan den app. zijne in eersten aanleg genomen conclusie toe te wijzen , daartoe strekkende, dat de eischers , nu geappelleerden , zullen wurdeu verklaard nietontvankelijk in hunnen eisch, in allen gevalle hun dezelve zal worden ontzegd, met veruordeeling van dezelve in de kosten van beide instantiën. De heer R. Attema, procureur van geïntimeerden antwoordde daarop bij conclusie, dat het den Hove moge behagen, te niet doende het appel, te confirmeren het vonnis a quo en tegelasten, dat hetzelve volledige uitvoering zal erlangen binnen zoodanigen naderen termijn als door het Hof zal worden bepaald, en met condemnatie van den app. in de kosten van het appel; voorts subsidiair, wanneer het Hof dit noodig mogt oordeelen , vóór en aleer definitief ie kunnen regt doen, te willen bevelen aan geïntimeerden met getuigen als anderzins te bewijzen , dat op hunne gronden niet alleen de waeze van de halve gracht, maar hier en daar mede van de breedte «Ier geheele gracht, benevens ondergiond en puin geborgen is; ja zells dat die berging heeft plaats gehad van plaatsen, welke noch direct, noch indirect, hunne gronden belendenden; met reserve alsdan der kosten tot de eindbeslissing. Waarna door Mr. Warmolts voor den app. nog eene conclusie van repliek werd genomen, luidende: dat het den Hove moge behagen hem acte te verleenen van zijne verklaring, dat hij de feiten, door geappelleerden aangevoerd, en waarvan zij subsidiair admissie tot bewijs hebben verlangd, ontkent, en dezelve te verklaren niet ter zake dienende en afdoeude, en op dien grond hun tot dezelve niet te admitteren; en voorts te bevelen aan den app. en hem te admitteren om door alle middelen regtens te bewijzen: dat de geappelleerden in den zomer van het jaar 1861, in de maanden Junij, Julij en Augustus, niet alleen op hunne landen geworpen en geborgen slat- of slikaarde, welke in dien zomer geheel met gras was begroeid , hebben laten beweiden door vee , maar bovendien het daarop in dien zomer gewassen grasgewas vóór de beweiding hebben doen afmaaijen en vervoeren; alles met reserve der kosten tot aan de eindbeslissing. Der partijen advokaten, Mr. I. Teltino voor den app. en Mr. B. Albaroa voor de geïntimeerden , hebben vervolgens die conclusiën bij pleidooi geadstrueerd. De proc.-gen. nam voorts conclusie. Het Hof enz., Gehoord de conclusiën, door partijen genomen en hetgeen door de genoemde advokaten voor den app. en voor de geïntimeerden ter adstructie van die conclusiën is aangevoerd; Gelet in het bijzonder op het vonnis, door de Arrond.-Regtbank te Leeuwarden op den 15 Nov. 185'.l gewezen, waarvan is geappelleerd- Gelet mede op het arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden van den 22 Maart 1861 , waarbij de zaak naar dit Hof is teruggewezen ; Gehoord de conclusiën van den proc.-gen., de eerste van den 9 Mei 1860, strekkende in slotsom daartoe: ten einde het Hof het vonnis a quo bevestige, met veroordeeling van app. in de kosten van het honger beroep, en de nadere, van den 26 Maart 1862, luidende: De proc.-gen. bij het Prov. Geregtshof van Friesland enz. concludeert, dat het Hof het bedoeld nieuw middel van verwering niet gegrond verklare, eu persisteert overigens bij zijne ter teregtzitting van den 9 Mei 1860 in deze zaak resds genomen conclusie tot toewijzing der conclusie van geïntimeerden; onder de kosten van hooger beroep thans le verstaan alleen die, welke zijn gevallen na het arrestvanden Hoogen Raad van den 22 Maart 1861, waarbij de app. reeds is veroordeeld in de vroeger gemaakte kosten van hooger beroep; Overwegende , wat betreft de daadzaken : dat deze tot aan het vonnis a quo in dat vonnis met juistheid zijn opgenomen, en het Hof dat verhaal des eersten regters mitsdien voor het zijne aanneemt; dat bovendien, zoo uit de overgelegde stukken als uit da overeenstemmende opgaven van partijen, vaststaat, dat geheel de stadsgracht te Leeuwardeu ln 17 77, op last van Ged. Staten van Friesland , ten gevolge van aanbesteding door dezer commissarissen, is geslat geworden ten behoeve van de algemeene provinciale waterlossiiig en scheepvaart en met breriging der slataarde op de naaste landen enz.; en dat in 1859, tenzelfdeu behoeve en op last van de Prov. Staren van Friesland, ten gevolge van aanbesteding, door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden in tegenwoordigheid van een lid dercommissie tot verbetering van de Harlingervaart gedaan, wederom is geslat, ook met de brenging van de slataarde onder anderen mede op de landen langs den stadssingel, een gedeelte van diezelfde stadsgracht, langs welk gedeelte, door den stadssingel slechts daarvan gescheiden , ook der eischeren , nu geïntimeerden , landen zijn gelegen , en welk gedeelte mede uitmaakt de binnenlandsche scheepvaart-verbinding van de haven van liarlingen aan de westkust van Friesland met de zeesluis de Nieuwe Zijlen aan de oostkust van dit gewest; dat voorts bij het vonnis a quo de vordering van de eischers (nu geïntimeerden) is toegewezen , met condemnatie van den ged. (nu app.) in de kosten ; dat de ged. van dit vonnis is gekomen in hooger beroep , en dat dien ten gevolge partijen voor dit Hof hebben geconcludeerd , de app. tot toewijzing alsnog zijner in eersten aanleg genomen conclusie, alles voor het geval het Hof niet mogt oordeelen, dat het onbevoegd is vau het onderhavig geschil kenuis te nemen, en dat de beslissing van het onderhavig geschil behoort tot de kennisneming der administratieve magt; terwijl de geïntimeerden hiertegen in antwoord en de app. weder in repliek hebben geconcludeerd , zoo als in die conclu-iën, welke overeenkomstig de wet in de uitgifte van dit arrest zullen worden opgenomen, staat vermeld ; dat, na gehouden pleidooijen , dit Hof, in overeenstemming met het gemelde en bij pleidooi nader aangedrongen voorbehoud in des appellants conclusie, zich, bij arrest van den 27 Junij 1860 ambtshalve onbevoegd heeft verklaard om in deze te beslissen uit hoofde van het onderwe p des geschils; dat echter de Hooge Kaad der Nederlanden, bij arrest van den 22 Maart 1861, dat arrest heeft vernietigd, het Hof heeft verklaard bevoegd kennis te nemen van het onderwerpelijke geding en mitsdien de zaak naar dit Hof heeft teruggewezen , met last om, met in-acht-neming van 's Hoogen Raads arrest, de zaak verder te behandelen en te beslissen; zijnde tevens de verweerder in cassatie (de app.) veroordeeld in de kosten van hooger beroep en cassatie, en gereserveerd de kosten, in eersten aanleg gevallen tot aan de uitspraak; dat hierna partijen voor dit Hof op nieuw hebben geconcludeerd zoo als is vermeld in die conclusiën zeiven , welke mede overeenkomstig de wet in de uitgifte van dit arrest zulleu worden opgenomen, en vervolgens de zaak op nieuw hebben bepleit; O., wat betreft het regt: dat de door den app. na het arrest van den Hoogen Raad van 22 Maart 1861 aangevoerde nieuwe weer van regten door hem is gegrond op feiten, die na liet arrest zouden hebben plaats gehad, en mitsdien wel is ontvankelijk; dat echter hij uit die door hem gestelde feiten eene berusting, een afstand van regt door de geïntimeerden wil afleiden, en dat die feiten, indien ze al bewezen werden, daartoe geheel en al ongenoegzaam zouden zijn, zoodat zijne nieuwe weer van regten volkomen is ongegrond ; dat voorts 's H >fs arrest van den 27 Jnnij 1860 niet anders bevatte dan eene verklaring van onbevoegdheid, en de Hooge Raad in zijn arrest van 22 Maart 1861 dan ook niets anders heeft beslist, dan dat het Hof wel bevoegd was, maar de zaak zelve naar dit Hof ter behandeling en beslissing (met in-acht-neming van 's Raads arrest) heeft teruggewezen ; dat dit Hof mitsdien niets verder heeft in acht te nemen dan de beslissing van den Hoogen llaad, dat het Hof bevoegd is, maar in de zaak zelve volkomen is vrij, even alsof het zich van deu beginne af als bevoegd had beschouwd, en ua zoodanige beschouwing verder tot de zaak zelve -zou overgaan ; dat hier in de eerste plaats te onderzoeken is de aard van de verpligting der naastgelegen landen om deslataarde daarop ie laten bergen; eene verpligting, die de oorspronkelijke verweerder, nu app., stelt, maar die de oorspronkelijke eischers, nn geïntimeerden, ontkennen, of namelijk die verpligting is staatsregtelijk, dan wel burgerregteiyk; dat nu, volgens art. 192 van de Grondwet van 1848 en art. 137 van de provinciale wet van 6 Julij 1850 , de Provinciale Staten van Friesland het toezigt hebben op, ouder anderen, alle wateren en waier werken binnen die provincie; dat, naar art. 179, lett. A, der gemeentewet van den 29 Junij 1851, aan Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden in die gemeente is opgedragen de zorg vo<»r, onder anderen, de instandhouding, bruikbaarheid , vrijheid en veiligheid der publieke wegeu , tot gemeene uiensi vau aiien nestemd ; dat het in dit geding betrokken gedeelte van de stadsgracht te Leeui warden, zoowel op zich zelf in die eemeente als in hoedanigheid ; van gedeelte des kanaals , dienende tot scheepvaart en waterlozing lusseneu nariingen en de -Nieuwe Zijlen, is een publiek water tot gemeene dienst van allen bestemd, en het maken en herstellen daarvan is het maken en herstellen van een openbaar of gemeentelijk werk; dat de slatting dezer gracht, zoo als die in 1859 is geschied, mitsdien was eene administratieve daad van het opeubaar gezag, handelende binnen den kring van zijne bevoegdheid ; dat, dit gezag da uitvoering van het werk derwijze verordenende, dat een gedeelte van de uitgegraven aarde op de naastgelegen landen , ook op die van de geïntimeerden , moest worden geworpen en ook is geworpen , daarbij is uitgegaan van de bewering, dat ten openbaren of gemeentelijken nutte waren daargesteld zijn rejjt daartoe en de verpligting van die eigendommen zulks te gedoogen, een en ander, zoo als daaromtrent in art. 720 B. W. naar bijzondere wetten en verordeningen is verwezen , terwijl door het voormeld gezag in judicio diezelfde bewering uitdrukkelijk is gevoerd; dat de eischers, nu geïntimeerden, daarentegen dat regt van het openbaar gezag en die verpligting hunner eigendommen hebben ontkend zoowel bij hunne insinuatie van 16 Mei 1859, als bij hun op den 3 Aug. 1859 ingediend request om dagvaarding op korten termijn, waarin zij hun verlangen te kennen geven, dat door een regteriijk bevel hunne eigendommen tegen de handelingen van het Bestuur der gemeente Leeuwarden wordeu beschermd ; dat zij dien-overeenkomstig dan ook bij dagvaarding en conclusie tegen die handelingen van gezegd Bestuur hebben gevorderd , dat het hij vonnis zou hooren verklaren , dat hunne lan len zijn onbezwaard met den last om bij eene slatiing van de stadsgracht slikaarde en andere speciën, uit de slaiiing ontstaande , zonder hunue toestemming daarop te laten bergen , en dat het Bestuur zou worden gecomdemrififird om hunnen eigendom te eerbiedigen , zich te onthouden daarin verdere storing toe ie brengen, en de plaats gehad hebbende storing te tloen ophouden , met terugbrenging van alles in vorigen staat en met vergoeding der schade , door des Bestuurs handelingen aan hen reeds toegebragt of nog tóe te brengen; dat deze vordeting dus niet is eene eenvoudige actio neiatoria uit het burgerlijk regt, daartoe strekkende, dat des eischers grond zal worden vrij verklaard van eene uit burgerlijk regt voortspruitende dienstbaat heid, len behoeve van eens anders grond, en dus tegen de uitoefening van eenig beweerd burgerlijk ol privaat regt; dat integendeel der eischeren , nu geïntimeerden, vordering reeds op zich zelve en geheel onafhankelijk van de daartegen door den ged., nu app., in jwlicio aangevoerde bestrijding, ontwijfelbaar en bepaaldelijk is gerigt tegen de handeling van een onderdeel van het administratief staatsgezag, binnen den kring van zijne bevoegdheid, en tegen de uitoefening bij die gelegenheid door dat ge/.ag van een beweerd niet burgerlijk , maar staatsregt op der eischeren eigendom en wel in 't bijzonder tegen de uitoefening daarop van een beweerd ten openbaren of gemeentelijken nutte daargesteld regt, ten onderwerp he'.bande het maken of herstellen vau een openbaar of gemeentelijk werk , omtrent welk regt in art. 720 B. W. naar bijzondere wetten en verordeningen is verwezen ; dat, naar art. 625 B. W., de eigendom ook in zijn gebruik onderhevig is aan beDerkingen door openbare verordeningen ; dat onder die beperkingen eene voorname plaats beslaat de in art. 720 B. W. (overeenstemmende met art. 650 C. N.) onder verwijzing aangestipte regten en verpligtingen, ten openbaren of gemeeutelijkeu nutte daargesteld; dat die verwijzing in den Cod. Nap. onder den titel: • des servitudes ou services fonoiers , • en in 't Bu gerlijk Wetboek onder den titel: ■ van de regten en verpligiingen van naburige erven,- aantoont, dat in gemeld artikel zeer zeker bedoeld woiden zoodanige regten en verpligtingen, die betrekking hebben tot het passive dulden door eenigen grond-eigendom, zoo als dan ook in art. 720 zelt als eerste voorbeeld wordt opgenoemd de bekende verpligting van de oevers der bevaarbare en vlntbare rivieren om voet- en jaagpaden te dulden, verg. Todlliisr , druit ci' il francais , III, nu. 487 en 488; dat onder die regten en verpligtingen dan ook zonder twijfel behoort de verplig'ing van een stuk grond om, bij het maken of herstellen van een naburig openbaar waterwerk, de daaruit geruimd wordende aarde te ontvangen ; dat dergelijke verpligtingen jegens den Staat, of een ondeideel v; n dien ten openbaren nutte , tot het staatsregt en niet tot het mijn cn dijn van den eenen burger tegenover den anderen of burgerlijk re^t behooren, en aan niemand als bijzonder persoon te stade komen, < publicum jus est quod ad statum rei Romanae spectat, privatum quod ad singulorum est utilitatem,» Ulpianus, in 1. 1 , § 2, D. de justitia et jure (I, 1), U. HijbeR, Bedend. Rechtsgel., I, II, n°. 65, Diepbius , B. W., III, no. 669, Demolombe , Cours da C. N., XI, p. 339, no. 229 , Rotterdam, 4 Febr. 1857, JSed. Regtspr., deel 57 , bl. 305; dat dan ook de Hooge Raad in zijn vroeger vermeld arrest van 22 Maart 1861 wel heeft overwogen, dat het onderhavig geding was een geding over de handhaving van het volle en vrije eigeudomsregt, en daarom aan de beslissing van de regterlijke magt onderworpen; maar dat de Raad in zijne overwegingen geheel in het midden heeft gelaten, of het geding hier gold een burgerlijk of een staatsregt; dat, op grond van de vorenstaande beschouwingen, het Hof aanneemt , dat de door den app. gestelde en door de geïntimeerden ontkende verpligting der naastlegers om de slataarde daarop te laten bergen , in haren aard niet is burgerregtelijk, maar staatsregtelijk , en van dit beginsel bij de verdere overweging der zaak zal uitgaan; dat art. 720 B. W. omtrent deze soort van staatsregtelijke en dus niet tot dat wetbok behoorende verpligtingen slechts eene bloot negative verwijzing bevat, in dien zin namelijk, dat dit onderwerp niet in dat wetboek, maar elders wordt geregeld; wordende slechts op aanwijzende en niet op beperkende wijze (demonstratief, niet limitatief) vermeld, hoe die regeling elders geschiedt; dat bovendien de wetgever in alle geval moet geacht worden door de woorden (in art. 720) bijzondere verordeningen, de ongeschreven verordeningen van het gewoonteregt, d£ar, waar de wet er naar mogt verwijzen, geenszins te hebben uitgesloten; dat reeds in de 15de eeuw in Friesland eene redelijke gewoonte gold als geschreven regt: jurisprud. Fris, ad Hettema, tit. XXVIII, blz. 222—227 ; dat, sedert den aanvang der 16de eeuw tot aan de invoering van het Wetboek Napoleon voor het Koningrijk Holland, in Friesland kracht had het Romeinsch regt in alle gevallen, waarin het tegendeel niet speciaal door bijzondere landswetten of gewoonten was verordend , « staende bij ons vast dezen regel,» zegt U. Hober : «wat niet blijkt verandert te zijn bij het Friesche recht, blijft zooals het bij de Rnomsche wetten is vastgesteld;» Heedend. Rechtsgel., I, II, 47, terwijl reeds vóór Hüber, Th. Herbajüm, Rerurn quotidianarum, cap. 13, § 6 (L*eovard. 1616), had getuigd: «perpetuum et solenne Frisum , ut jure civile utamur, nisi qua de re laiet, quid cauturn , aut usu receptum sit.» Add. Sande bec. Fris. a, II, def. 2 et def. 7 ; dat naar het Romeinsche regt eene welgevestigde gewoonte voor wet gold, § 9 , Instit. de jure nat. gent. et cio.: « Diuturni mores Cunsensu utentium comprabatae, legem imitantur.» Add. 1. 32, § 1 , 1. 33 et 1. 38. D. de legg. 1. 3 , cod. quae sit longa consuetudo , en in 't bijzonder voor Fi iesUnd Hüber, Heedend. Rechtsgel., I, II, 52—58 , «de gewoonten hebben dezelve macht als wetten, mits dat zij rechtveerdig, algemeen en seeker zijn : rechtveerdig, dat is, niet aanlopende tegens deugt, gezonde reden en gemein recht der volkereu ; algemein dat is , van 't geheele volk , of te van 't meerendeels derzelfs aangenomen; seeker dat is, so lang en soo dikmaels gebruyckt, dat men aan deselve niet en mag twijfelen ;» dat, toen in Frankrijk de Code Nap. werd ingevoerd, in het hier -te lande niet executoir verklaarde decreet van 21 Maart 1804 alleen afschaffing plaats vond der vroegere wetgeving: «dans les matières qui sont 1'objetdu code,» en dus niet in onderwerpen van staatsregt, die in dat Burgerlijk Wetboek niet werden behandeld ; dat, in overeenstemming hiermede, in het besluit van Lodewijk Napoleon van den 24 Febr. 1809, invoerende het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland , het Romeinsche regt in deze niet is afgeschaft ten aanzien van de kracht, die dit regt aan gewoonte toekent, omdat in dit geding geen sprake is van een burgerlijk of privaat, maar van een staatsregtelijk onus publicum; dat evenmin bij de invoering van den Code Nap. , bij decreet van 6 Jan. 181 l , zoodanige afschaffing is geschied; dat ook bij de invoering van de Nederlandsche wetboeken door de hiertoe in het bijzonder betrekking hebbende wet van 6 Mei 1829 (Stbl. n°. 38) de algemeene en plaatselijke gebruiken slechts zijn afgeschaft in de stoffen, die bij het nieuwe Burgerlijk Wetboek worden oenanaeld; dat echier art. 3 van de algemeene wet van 15 Mei 1829 (Stbl. n°. 28) zegt: «gewoonte geeft geen regt, dan alleen wanneer de wet daarop verwijst; » dat reeds «Ie algemeene uitdrukking van het opschrift dezer wet, «houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk», evenzeer als de algemeene uitdrukking van art. 3 zelf zoo onbepaald zijn, dat zij niet loelaten om arr. 3, naar des appellants verlangen, alleen tot de vijf wetboeken te beperken, evenmin als men dit uit den aard der zaak zou kunnen doen met de artt. 1 , 2, 6 , 7, 10, 11, 13 en 14 dierzelfde wet; dat wijders de bewoording van art. 3 voormeld zoo algemeen eu onbepaald is, dat reeds alleen hierom er geene vrijheid zou zijn om het artikel alleen tot toekomstige gewoonten te beperken , en het ten aanzien van voorledene gewoonten als niet geschreven te beschouwen ; dat echter bovendien uit geheel den zamenhang van artt. 5 tot 9 vau het ontwerp B W. van 18*20 blijkbaar is, dat de daar in art. 5 ook reeds voorkomende uitdrukking: «gewoonte geeft geen regt,» aluemeen zoowel de voorledene als de toekomstige gewoonten be■ doelde , en diezelfde bedoeling duidelijk op den voorgrond werd gesteld door Kkmpeü en JNicolai, bij dj behandeling van dat ontwerp in de Tweede Kamer der Stateu-Generaal (zie Voorduin, I, bl. 335, 336 , 339), terwijl nergens vau eene tegenovergestelde 1 e loeling iets in hei minste wordt gevonden, en art. ! der wet van 16 Mei 18*29 (Stil. nJ. 33) ook afschafte de gebruiken en dus de reeds bestaande wel uitdrukkelijk bedoelde; dat dus meergemeld art. 3 geilt alle, zoowel staatsregtelijke als burgerregtelijke , zoowel voorledene als toekomstige gewoonten; dat Friesland sedert eeuwen doorsneden is met on.elbaar openbare ter algemeene scheepvaart en waterlossing dienende wateren ; dat in die wateren door groeijing en verrotting niet alleen van waterplanten, maar ook door af- en inspoeling en instuiving van de aangrenzende gronden en op andere wijzen, zich steeds op nieuw slik en aarde verzamelt, die ze van lieverlede telkens weder na verloop van mindere of meerdere jaren geheel of gedeeltelijk tot hun algemeen, nuttig doel onge-chikt maakt; dat de uitruuning hiervan ten laste kwam van de gemeenten, waarin de wateren gelegen waren, en dat die naar de toenmalige wijze van het dragen van dergelijke jasten oorspronkelijk derwijze geschiedde, dat de ingezetenen door persoonlijken arbeid, bij wege van nanddienst, na atdamming en üroogmaKing met de spade or schop, de uit te ruimen slik en aarde of andere specie er uit wierpen \Ckar.turboek van Friesland, I, 287); dat later, toen der ingezetenen persoonlijke handdienst meestal werd vervangen door belastjug , die zij betaalden , om door anderen , 't zij in daghuur of bij aanneming van eerst kleinere en in deze eeuw ook grootere perken lengte, het werk te doen verrigten, de uitwerping door die huurlingen of aannemers geschiedde ; dat de aard der zaak medebragt, dat de uitwerping niet anders kon geschieden , dan door de specie uit de kanalen op de oevers te werpen, zoo als dan ook vau oudsher tot heden toe steeds plaats had, ofschoon het uitwerpen in lateren tijd en bij breede vaarten ook wel door uitkruijen, maar ook dit dan toch altijd op de naastlegers, werd vervangen; dat de onmisbaarheid van de oevers tot brenging daarop van de slataarde bij natuurlijk gevolg het dulden hiervan door de naastlegers tot eene vaste en, zoover de geschiedenis reikt, opklimmende gewoonte maakt; dat deze gewoonte uit de door den app. overgelegde stukken genoegzaam is bewezen, als van oudsher bestaande en tot heden toe voortdurende, en dat dit ten allen overvloede door de geschiedeuis wordt bevestigd ; dat uit dezelfde stukken eveneens genoegzaam blijkt, dat die gewoonte niet aanliep tegen deugd, gezond verstand en volkenregt, dat ze algemeen en dat ze zeker was, dus alle vereischten had, die de magt van wetten, volgens Hcber t. a. p., deden hebben, terwijl mede genoegzaam blijkt van dq frequentia actuum, diuturnitas temporis, opinio juris, necessitalis, obligationis, die de nieuwere regisschrijvers, vooral in Duitschland, verlangen om aan het feit eener gewoonte de kracht van gewoonteregt toe te kennen; dat het Hof op deze gronden aanneemt, dat er op het tijdstip der invoering van de Nederlandsche wetboeken in 1838 in Friesland een gewoonteregt bestond van oudsher, om, bij slatting van openbare vaarten , de uitkomende specie op de naastlegers te werpen ; dat dit echter niet genoeg is om aan dit gewoonteregt nog heden kracht toe te kennen, aangezien hiertoe, volgens art. 3 Alg. Bep., bovendien wordt vereischt, dat de wet op die gewoonte verwijst; dat de app. zich daartoe beroept op de hier te lande executoir verklaarde wet van 14 Floréal anXI(4 Mei 1803) bij Rondonneau II, 390, maar dat deze wet alleen betreft de «canaux et rivières non navigables ,» terwijl de «canaux et rivières navigables» waren geregeld bij andere wetten, zoo als bijv. in het «arreté pour assurer le libre cours des rivières et canaux navigables et flottables» van 19 Ventöse an VI, 9 Maart 1798, bij RondoxNNEAü II, 367; dat de app. zich echter bovendien heeft beroepen op een Keizerlijk decreet van 21 Oct. 1811 ; dat dit decreet (bij Fortüyn 111,374) op voormelden dag is gegeven te Amsterdam en, ofschoon in het Bulletin des Lois niet opgenomen, is geplaatst in den Moniteur n°. 306 , in den Courier d' Amsterdam no. 298, en mitsdien uit kracht vaa het hier te lande executoir verklaarde «Avis du Conseil d'Ftat du 12 Prairial an XIII approuvé le 25 (14 Junij L805),» bij Rondonneau VI, 312, en bovendien naar de speciale bepaling van art. 3 van het décret impérial van 19 April 1811 , Bulletin des Lois n°. 372, pag. 515, n°. 6872, en Bulletin n°. 364 , bis, p. i. 8, en rapport der commissie over de wetten van Franschen oorsprong, pag. LXX), door die bekendmakingen verbindend is geworden; dat voorts dit Keiz. decreet, als niet door den Sénat conservateur aangevallen, was kracht van wet hebbende, Merlin, Répert. in voce Inttrfjrétution n". III, pag. 481a, en in voce Dioorce, sect. IV, § 10, pag. 196 en 197; dat dit decreet sedert niet is ingetrokken en dan ook in het rapport der commissie tot de Fransche wetten, N., pag. 113, wordt genoemd onder de verordeningen, die voorloopig nog behooren behouden te blijven enz.; dat art. 7 van dat decreet luidt: «Les canaux, leurs francs bords, les ponis, les écluses continueront d'être entretenus comme par le passé ,> en dus ten aanzien dezer voorwerpen van onderhoud hetzelfde verordende als kort te voren het decreet van 18 Oct. 1810 ia art. 39 (Ivemper , Code organique, p. 128) had voorgeschreven ten aanzien van polders, dijken en wegen: .restera telle qu'elle est aujourd'hui; • dat het kennelijk in art. 7 de bedoeling was 0111, ten aanzien van het onderhoud van kanalen , alles op den ouden voet te laten , eu dat de geheel algemeene uitdrukking niet enkel omvat, wiet al onderhouden , maar ook wel degelijk tevens, hoe er zal onderhouden worden ; dat, wanneer dus de wetgever zegt: de kanalen zullen blijven onderhouden worden zoo als vroeger, dan daaronder is begrepen, daardoor is verordend en er onmogelijk van is af te scheiden, dat zij, die tot hiertoe verpligt waren de aarde uit te werken op de naast legers, zullen blijven voortvaren dit te doen, en dat zij niet verpligt kunnen worden, ook al ware dit ergens in een bijzonder geval mogelijk, om de aarde naar elders uit te werken dan op de naastlegers; dat, indien men zich wegdenkt de verpligting der naastlegers om te dulden, dat hij, die verpligt is de aarde uit te werken, dit doet op hunne naastlegers, dan ook daarmede vervalt de verpligting zelve tot die uitwerking, omdat die verpligting niet verder gaat dan tot op de naastlegers en zonder dat onmogelijk kan worden nageleefd, daar uitwerking van specie op een grond, die geen specie ontvangt, fjer rerum naturam, onmogelijk is, zoodat dan ook daarmede zou vervallen de wtjee van onderhoud ais vroeger, terwijl integendeel het decreet toch uitdrukkelijk de wijze van onderhoud als vroeger wil hebben bestendigd ; dat in dit kracht van wet hebbend decreet mitsdien virtanliler eu ten stelligste ligt opgesloten, even krachtig, alsof ze er met ronde woorden in stond, de veruijantc naar de gewoonte van aardberning op do naastlci;eis door de wet, die, volgens art. 3 Alg. Jiep. maakt, dat de gewoonte regt geeft; dat dan ook, sedett de uitvaardiging van dit decreet in 1811 men nu weder eene halve eeuw lang is blijven voortvaren om, bij slauing van openbare vaarten, de uitkomende specie op de naastlegers te wernen, zoo ais uit oes appenants overgelegde stukken evenzeer is ! gebleken als het wereldkundig is; dat voorts dit decreet, wat betreft de daarin opgesloten verwijzing naar de gewoonte oni de aarde op de naastlegers te werpen, niet, zoo als de geïntimeerden beweren, is afgeschaft door artt. 230 en 231 der gemeentewet van 29 Juuij 1851; dat toch het decreet bestendigt geheel de wijze van onderhoud al van ouds, en dus : a. het aetive gedeelte de uitwerking der specie op de naastlegers; b. het passive gedeelte de ontvangst dier aarJe door de naastlegers; dat daarentegen artt. 230 en 231 der gemeentewet blijkbaar alleen bedoelen het zoo even onder a genoemde aetive gedeelte, en het ouder b vermelde passive gedeelte geheel onaangeroerd laten ; dat de gemeente nu moet uitwerken, maar dat blijft doen op da naastlegers; dat ook de ratio legis der gemeentewet dit medebrengt; dat toch de gemeente nu onderhoudt, omdat, wat ten gebruike van allen bestaat, ook op gemeene kosten dient onderhouden te worden (memorie van toelichting bij Fkancken, gemeentewet, p. 457); dat daarentegen de uaastlegers vau oudsher ontvingen en nog ontvangen de specie ten gevolge hunner plaatselijke ligging aan of nabij de vaart, jure necessitatis, omdat erin 't algemeen geene andere uitwerking tlan op hen mogelijk is, voor hem, die onderhoudt, hetzij dit de gemeente is of een ander; dat ook in artt. 230 en 231 door gemeento het zedelijk ligchaam der gemeente wordt bedoeld en daarop toch geene aarde kan worden geworpen; dat overigens de omstandigheid, dat der geïntimeerden landen door de vóór ruim twee eeawen daarvan afgegraven smalle strook grontls, die thans den stadssingel uitmaakt, van de geslatte gracht zijn afgescheiden, hunne landen niet onthelt van de op geheel die landeu van ouds naar het gewoonteregt rustende verpligtin" om naar verei--ch de (slataarde) slatspecie te ontvangen, en des te minder, omdat het door den app. bewezen gewoonteregt de publieke wegen en dergelijke langs de wateren ten algetneenen nutte van de groudberging konden worden vrijgelaten en de grond op de achter die wegen liggende naastlegers kan worden gebragt; dat om alle deze redenen der geïntimeerden landen niet kunnen I worden verklaard (zoo als zij dit verlangen) onbezwaard van den la*>t om, bij eene slatting der stadsgracht, slik, aarde en andere speciën» uit die slatting ontstaaude, zonder hunne toestemming daarop ta laten bergen; dat de geïntimeerden voor het eerst in appel subsidiair hebben geconcludeerd, dat het Hof, wanneer het dit noodig mogt oordeelen, vóór en aleer definitief te kunnen regt doen, aan hen het bewijs zou gelasten van eenige door hen gesteld wordende feiten omtrent de soort, herkomst van de op hunne lauden geborgen speciën; dat echter meest alle deze teiten, naar het bewezen gewoonteregt» in casu niet waren ongeoorloofd, terwijl het ée'nige ongeoorloofde te onbepaald is gesteld; dat echter bovendien , ook al waren alle deze feiten strijdig met het gewoonteregt, al waren ze allen bepaald genoeg gesteld, al was het uitgemaakt, dat ze ter verantwoording waren van den app., en al werden ze tegen de ontkentenis van den app. door de geïntimeerden bewezen , dan nog die feiten in deze niet ter zake dienende en afdoende zouden zijn ; dat toch de geïntimeerden hunnen principalen eisch , bij de litiscontestatie in eersten aanleg gedaan , geenszins in appel subsidiair hebben gewijzigd, maar, onder herhaling integendeel van dien, zich tot de subsidiaire vraag van bewijsopleggiug hebben bepaald; dat deze subsidiaire bewijsvoering wel had kunnen passen bij eene subsidiair gewijzigde principale conclu-ie , maar volstrekt niet sluit op die principale conclusie zelve, waarbij is volhard; dat toch, al ware er eenige meerdere of andere specie dan naar 't gewoonteregt geoorloofd was op der geïntimeerden landen gebragt, dit nooit zou kunnen opheffen de naar gewoonteregt in 't algemeen op die landen liggende verpligting' om de slataarde uit de gracht nevens die landen te ontvangen , en evenwel der geïntimeerden conclusie juist strekt om van geheel die verpligting onbepaald en zonder eenige uitzondering te worden vrij verklaard; dat art. 203 B. R. ARRONDISSEMENTS-REGTBANKKN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Kamer van ïitc»utic. Zitting van den 22 Julij 1862. Voorzitter, Mr. C. F. Golcher. Neqotiatie. — Gemeenschap. — Lastgeving. Vordering en veroordeeling tot rekening en verantwoording van het beheer over de uelden, fondsen en effecten, dour de Bank der Vereenigde Staten te Philadelphia of namens haar betaald e<i af/esiaan lot kwijting en deb/ing van hare. schuld ten behoeve der aandeelhouders in de leening, op 4 Julij 1840 mei de heertn Hope en Comp. te Amsterdam gesloten. H. A. Bultman Hzn. , koopman, wonende te Amsterdam, eischer, procureur Mr. k. J. Asses, tegen Hope en Comp., bankiers, wonende te Amsterdam , 1 sten gedaagde , ptocureur Mr. J. H. van Eï".s, en tegen Hope en Comp., als zeggende te zijn houder van aandeelen voor zich en bij representatie , 2de gedaagden , procureur Mr. J. H. van EïS, en tegen W. Borski Jr., koopman to Amsterdam, als zeggende te zijn houder van aandeelen, 2den gedaagde, procureur M. W. Luber Jr. , mitsgaders tegen alle houders van aandeelen in de schuldbekentenis. De Regthank enz-, O verwekende te i aanzien der feiten: dat op 4 Julij 1840 te Amsterdam, ten overstaan van de notarissen Conimelm en Weyland, hij notariële acte (geregistreerd), de agent Van de Bank der Vereenigde Staten te Philadelphia , daartoe beho"rlijk gemagtigd, heeft erkend schuldig te zijn aan Mopeen Comp., bankiers te Amsterdam , ten behoeve van do houders der partiële obligatiën , eene som van f 4,500,000, spruitende uit zoovele door Hope en Comp., voor rekening der partiële aandeelhouders, aan gemelde bank ter leen verstrekte en bij die bank ontvangen en genoten gelden, onder voorwaarde van restitutie en voldoening dier gelden vóór of op i Jan. 1845, en tegen betaling van interest elke zes maanden a 5 pet. 'sjaars; dat bij diezelfde acte, tot meerdere verzekering der prompte betaling zoo van kapitaal als vau renten, door de Bank der Vereenigde Staten, ten behoeve van de aandeelhouders in voorschreven leening , 'a liet bijzonder zijn verpand , met regt om zich daaruit bij vooreUr boven alle andere schuldeischers te doen betalen, de bij die atte gespecificeerde fondsen en effecten, die aap Hope en Comp. zijn 'er hand gesteld , ter bewaring als pand voor de partiële aandeelhouders, niet onherroepelijke volmagt op Hope en Comp. om, zoo de Bank te Philadelphia in gebreke mogt blijven in de aflossing van kapitaal of de betaling vau renten, alsdan die fondsen en effecten, overeenkomsiig de bepaling van artt. 1201 en 1202 B. R-, te doen verkoopen, zonder eenig voorafgaand bevei, en om uit derzei ver opbrengst dat alles te verhalen , waartoe de Bank te Philadelphia zich verbonden heelt, of uit kracht van de acte vau 4 Julij 1840 geacht zoude kunnen worden verpligt te zijn ; dat eindelijk bij die acte Hope en Comp. door de Bank te Philadelphia worden geautoriseerd en gequalificeerd om de hoofd» obligatie te splitsen in partiële obligatiëa, ieder van f 1000 Ned. courant aan toonder, ten getale van 4500 stuks, welke alle te tarnen geacht worden te vertegenwoordigen de hoofd-obligatie en elk in het bijzonder als te bevatten een gedeelte van de daarbij erkende leening, en voor ieder houder verstrekken tot voldoend bewijs eu erkenden titel van deelgenootschap in die leening, dat krachtens die autorisatie door Hope en Comp. zij» uitgegeven partiële obligatiën, waarbij zij, Hope en Comp., erkennen te hebben °ntvangen voor rekening van de Bank der Vereenigde Staten te Philadelphia van toonder: «een duizend Nederlandsche guldens;» dat de Bankte Philadelphia reeds in 1842 de rente-betaling heeft gestaakt en sedert heeft opgehouden te betalen, hetgeen op 2 Jan. 1845 , tijdstip, waarop de aflossing der geheele leening krachtens de acte van 4 Julij 1840 had behooren plaats te hebben, aan Hope en pomp. aanleiding gaf om aan de houders der partiële obligatiën keuze te geven om , op grond van het gestipuleerde in gemelde acte, tot eene realisatie der in pand gegeven fondsen en effecten °ver te gaau , of wel om , op grond van den benarden finantiëlen t?estand» waarin destijds de meeste der Vereenigde Staten van NoordAmerika verkeerden, te temporiseren en beter tijdstip af te wachten, en tevens door intermediair van Hope en Comp. het belang der gezamenlijke houders van obligatiën bij de insolvente Bank te Philadelphia te doen behartigen; dat toen het uitstel van den verkoop van de in pand gegeven waarde is aangenomen , ten bewijze waarVan op de partiële obligatiën de woorden tot uitstel zijn gestempeld; dat vervolgens Hope en Comp. de belangen van de houders van Partiële obligatiën bij de liquidatie van de Bank te Philadelphia hebben behartigd, en eindelijk op 15 Sept. 1856 aan de aandeelhouders in die leening hebben kennis gegeven: "dat op 31 Maart 1855 de in pand gegeven fondsen en effecten aan hen Hope en Comp. in vollen en vrijen eigendom zijn overgedragen tegen vastgestelde koersen ; dat door de liquidateuren van de Bank bij haar slot-dividend een aantal waarden , bestaande in onroerende goederen, effecten en diverse vorderingen, aan hen Hope en Comp. gezamenlijk met andere crediteuren zijn afgestaan, welke sBccessivelijk worden te gelde gemaakt door hunne agenten; en eindelijk dat de rekening van Hope en Comp. met de Bank is gesloten °P 1 Aug. 1855 , met welk tijdstip alle berekening van renten heeft opgehouden ; dat gedurende dien tijd door Hope en Comp. verschillende ontvangsten zijn gedaan en remises ontvangen , die aau de houders der obligatiën zijn uitgekeerd, doch slechts als voorloopig op ''tkenmg gedaan te beschouwen zijn ; dat met de Bank te Philadelphia geheel is afgerekend; dat alsnu de partiële obligatiën moeten worden ingetrokken eu tegen die intrekking de houders moeten ontvangen het ieder toekomende aandeel in de voerhanden zijnde gelden , benevens bewijs van deelhebbing iu het gecedeerde onderPand en in de nog niet geliquideerde activiteiten; «dat verscheiden aandeelhouders iu de gemelde leening wenschen, dat zij Hope en Comp. de overgenomen onderpanden als een gemeenschappelijk bezit zouden blijven beheeren, daar eene verdeeling in natura bijna onmogelijk is, en een verkoop in massa waarschijnlijk belangrijk verlies aan de aandeelhouders zou veroorzaken ; dat zij Hope en Comp. alsnu aan de houders der obligatiën in keus geven om of het gemeenschappelijk bezit der effecten van het overgenomen onderpand te doen voortduren, of tot de realisatie van het gece leerde onderpand over te gaan en de opbrengst daarvan aan de houders uit te betalen ; • dat de continuatie van het gemeenschappelijk bezit onder administratie van Hope en Comp. door verreweg de meerderheid der obligatiehouders is aangenomen , terwijl daarentegen, behalve anderen , de eischer in casu zich over het door Hope en Comp. gesteld alternatief niet heeft uitgelaten , doch, na voorafgaande sommatie , H »pe en Comp. en alle houders van aandeelen in de reeds gemelde schuldbekentenis, groot j 4,500,000, ten laste van de Bank der Vereenigde Staten te Philadelphia heeft gedagvaard de eerste gedaagden tot het doen en geven van rekening en verantwoording, met overlegging van justifieatoire bescheiden van het beheer, door hen eerste gedaagden gehad en gevoerd over de gelden , fondsen en effecten , door de Bank te Philadelphia of namens haar betaald eu afgestaan , tot kwijting en delging van hare schuld , ten behoeve van de aandeelhouders in bovengemelde Jeeuiug; voorts dat de eerste gedaagden zul,en worden veroordeeld om , nadat die rekening alzoo zal zijn gedaan, met den eischer en de overige gedaagden, op de wijze, bij de wet bepaald , voort te procederen, ten einde te geraken tot de bepaling van het saldo dier rekening , en dat saldo, met wat de eersie gedaagden verder vau die administratie onder zich hebben , uit te keeren eu af te «even aan den ei.-cher en de overige gedaagden ; dat de eerste gedaagden, bij weigering of nalatigheid om tot het doen van rekening me le te werken , door inbeslagneming en verkoop hunner goederen tot een te bepalen bedrag zullen kunnen worden genoodzaakt; dat de overige gedaagden zullen worden veroordeeld om het d >eu en geven van voorschreven rekening en verantwoording te geheugen en te gedoogeu en daartoe voor zooveel noodig mede te concurreren ; verder om tot scheiding en deeling van de gemeenschappelijke bezittingen overeenkomstig de bepalingen der wet over te gaau; alles breeder bij citatie en conclusie van eisch omschreven, met veroordeeling van zoodanige gedaagden, als de vordering mogten tegenspreken, inde kosten van den processe, die anders bij voorrang uit de te verdeeleu gemeenschap zullen worden gekweten ; dat op die eerste openbare dagvaarding alleen de eerste gedaagden procureur hebben gesteld, waarop bij vonnis dezer KegiOank van 7 Maart 1860 tegen de niet verschenen gedaagden verstek is verleend, en de zaak ten aanzien van de verschenen gedaagdeu is aangehouden ; dat op de tweede dagvaarding nog procureur is gesteld door Hope en Comp. in qualiteit, als zijnde, zoo voor zich als bij representatie, houders van aandeelen in de reeds gemelde schuldbekentenis ten laste der Bank te Philadelphia, en door W. Borski Jr., mede als houder van aandeelen voormeld; dat op de conclusie van eisch door de eerste gedaagden is geantwoord door eene breede uiteenzetting vau al wat niet de leetiinois gebeurd, terwijl zij daarbij ook hebben opgemerkt, dat de primitieve obligatie van 4 Julij 1840 , groot f 4,500,000 , door hen eersie gedaagden steeds is beschouwd als in innig verband te staan met eene soortgelijke obligatie, groot f 5,500,000 op gelijke wijze als de genoemde, door de gemagtigdeu van de Bank te Philadelphia met hen Hope en Comp. aangegaan op 14 Jan. 1840 bevorens; waarom zij ook in hun verslag van 15 Sept. 1856 die beide leeningen gezamenlijk hebben behandeld, en de verdeeling van hetgeen uit de liquidatie van de Bank te Philadelphia nog zou proflueren , op ongelijkmatige wijze eu niet pondspondsgewijze hebben voorgesteld, naardien de tweede leening, waarover ihans qnae-tie, betrekkelijk uit de vroegere betalingen van de Bank en de overname vau het onderpand meer had ontvangen dan de eerste leening; dat zij eerste gedaagden voorts beweren, dat de eischer de actie niet heeft, die hij heeft ingesteld; dat de ingestelde actie niet is wettig of regtmatig, eiudeiijk dat de actie als voorbarig moet worden afgewezen; op welke gronden zij concluderen tot ontzegging , immers tot uiet-ontvankelijk-verklaring van des eischers vordering, cum expensis; dat Hope en Comp. als gedaagde aandeelhouders tot ontzegging van des eischers vordering met de kosten hebben geconcludeerd , op grond, dat de eischer niet geregtigd is om, buiten al de overige aandeelhoudersom, en alleen uit zijn personelen hoofde raauwelijks hen Hope en Comp. te dagvaarden , en dat de aandeelhouders , gebonden aan de acte vau 27 Jan. 1845 , het regt niet hebben om Hope en Couip. van de administratie en liquidatie der effecten te ontzetten; dat de ged. W. Borski Jr. mede tot ontzegging der vordering heeft geconcludeerd , daartoe aanvoerende, dat den eischer voor zijn enkel aandeel geene regtsvordering competeert, zoo als hij heeft aangelegd, dewijl die in strijd is met den aard, het doel en de strekkim: van het neaotiatie-contract: dat. d« »i.nrio0tt.„„.io„„ crediteuren van de Bank te Philadelphia, maar vau Hope en Comp., onder voorwaardelijke stipulatie, dat deze niet verder gehouden zijn dan voor hetgeen zij van hunnen debiteur ontvaugen ; voorts dat het tegen het belang, zoo van de aandeelhouders als van Hope en Comp., zou zijn, de administratie en liquidatie aan dat bankiershuis te onttrekken; eindelijk dat de eischer, door raauwelijks te ageren, afgescheiden van alle overige aandeelhouders, in zijne verpligtingen jegens deze te kort schiet; dat, na beslissing van een incident tot productie van de stukken , waarop de mede-gedaagden Hope en Comp. en W. Borski Jr. hunne qualiieit van aandeelhouders hadden gegrond , de eischer bij repliek heeft uiteengezet: dat hij eischer, blijkens den inhoud van de schuldbekentenis, is geworden crediteur vau de Bank met onderpand , zijnde de schuldbekentenis ten zijnen behoeve aangenomen door Hope en Comp.; dat, bij de toestemming in het uitstel van 2 Jan. 1845, üope en Comp. zijn geworden de latshebbers van de aandeelhouders , om in het vrije bezit van het onderpand te geraken, dit ook hebben geëffectueerd en daarenboven 4Gu/iooo pet. van het kapitaal der primitieve leening hebben ontvangen ; dat, door de vereffening eu afrekening met de Bank, de in 1845 opgedragen last was volbragt, en eene gemeenschap is ontstaan, omvattende de door de Bank gecedeerde effecten en uitbetaalde penningen; dat de eigendom van die gemeenschap is bij den eischer en zijne mede-aandeelhouders, waarvan de gedaagden Hope en Comp. het bezit hebben verkregen, krachtens de op hen verstrekte lastgeving, niet voor hen zei ven , maar voor eu ten behoeve van de aandeel houders, als lastgevers ; dat die bestaande gemeenschap aan de geregtigden daartoe de bevoegdheid geeft scheiding en verdeeling te vorderen , met aflossing van kapitaal en renten; dat dit was eene schuld van de Bank, die door de cessie van het onderpand is te niet gegaan; dat evenzeer uit het gemelde mandaat verpligting tot rekening en verantwoording door Hope en Comp. is geboren ; dat, zoowel op grond van art. 1839 B. YV. als van het erkende feit, dat reeds op 31 Maart 1855 het onderpand was overgedragen, van praemature vordering geen sprake kan zijn; dat, wat betreft Hope en Comp. als gedaagde aandeelhouders, zoo voor zich als bij representatie, zij niet-ontvankelijk verklaard moeten worden , omdat zjj reeds in het geding party zijn en tot ontzegging van de vordering hebben geconcludeerd , en uit hoofde zij optreden als bij representatie houders van aandeelen, in strijd met den regel: nul ne pl'iide par procureur, terwijl niet blijkt, dat zij voor zich houders van aandeelen zijn ; dat de beweringen van den mede-ged.W. Borski Jr. zijn onjuist, als ' door wien wordt voorbijgezien het feit, dat de primitieve schuld van de Bank of de negotiatie is vereffend , en het hier nu geldt eene gemeenschap .waarvan de verdeeling wordt gevorderd, waardoor ook de gronden , door dien ged. aangevoerd, van belang om de administratie door ïlope en Comp. te laten voortduren, vervallen, terwijl uit de dagvaarding voldoende blijkt, dat de eischer niet alleen, maar met al de aandeelhouders te zamen procedeert; weshalve de eischer bij zijne conclusie van eisch peisisteert, met bijvoeging, dat de onderscheiden gedaagden elk zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding, niet ieder hunner gevoerd- dat bij dupliek de gedaagden Hope en Comp. in het breede hebben uiteengezet: dat hier van geene lastgeving sprake was; dat zij in Amerika tegenover de Bank als crediteuren en als eigenaren van de negotialie hebben gehandeld, en als zondanig de cessie van het onderpand en de uitbetaling van dividenden hebben verkregen alleen onder verpligting om uit te keeren aan de houders van" aa'adeelen wat zij ontvangen hadden, zonder personele aansprakelijkheid voor het ontbrekende; dat noch door het uitstel van 1845 , noch door de cessie van 1855 de primitieve overeenkomst was veranderd, maar eerst ten gevol'ê van de kennisgeving van 15 Sept. 1856 en het toetreden van aandeelhouders tot het daarbij jjedane voorstel een gemeenschappelijk bezit is ontstaan; dat, door het niet-toetreden van den eischer tot dat voorstel, zijne positie is teruggebragt tot den stand als vóór 1845 waaruit alleen regt "p aflossing kon voortvloeijea ; dat zij Hope en Comp. wel geregtigd zijn in hetzelfde proces in eene andere qualiteit op te treden, terwijl de aandeelen, aan toonder luidende, ben als houders daartoe volkomen bevoegd maken ; dat de ged. W. Borski Jr. bij dupliek nog nader heeft uiteengezet, dat door de cessie van het onderpand wel Hope en Comp. als hoofd-crediteuren daarvan eigenaren zijn geworden, maar dat tot den eigendomsovergang van die effecten op de aandeelhouders eerst nog eene af/.onderlijke overdragt werd vereischt, zoo als op 15 Sept. 1856 is voorgesteld, terwijl het negotiatie-contract eerst dan heeft uitgewerkt, wanneer de obligatie-houders zijn afbetaald, althans voor zooveel de bankiers daartoe zijn iu staat gesteld, waarbij die ged. eindelijk nog protesteert tegen den dwang, die door een enkelen aandeelhouder aau de overigen zou worden opgelegd; U. in regten : dat de regten en verpligtingen van houders van aandeelen iu eene negotialie, door tusschenkomst van bankiers gesloten, bij gebreke van directe voorschriften in de wet, worden geregeld door de acte van obligatie, voor iedere negotiatie of leening afzonderlijk opgemaakt, in verband met algemeene regtsbeginselen; dat in casu de acte van 4 Julij 1840, ten overstaan van de notarissen Commelin en Weyland opgemaakt, de regten en verpligtingen, zoo vau de hoofd-debiteuren als van de bankiers Hope en Couip. , en van de houders van aandeelen in de daarbij gesloten leening beheerscht; dat bij die acte de Bank te Philadelphia zich erkent als debiteur van f 4,500,000 aan Hope en Comp., doch ten behoeve van de houders van partiële obligatiën ; terwijl het onderpand door den debiteur wordt gegeten ten behoeve van de aandeelhouders in de leening en in bewaring gesteld van H >pe en Comp., op welke bankiers door den debiteur onherroepelijke volmagt wordt verstrekt tot realisatie vau het pand ingeval van souffrance van den debiteur ; dat uit deze overeenkomst, in verband met de erkentenis van Hope en Comp. , dat zij van iederen aandeelhouder f 1000 hebben ontvangen voor rekening van de Bank ie Philadelphia, volgt, dat zij, als bankiers, als tusschenpersonen, wier belang zich bepaalde tot commissie- en administratieloon , hebben gehandeld; dat aan deze contractuele bepalingen, in verhand met hetgeen later is gewijzigd of veranderd, de door den eischer ingestelde vordering moet worden getoetst, en dus moet worden onderzocht: 1°. heeft de eischer de vordering, door hem ingesteld ? en, zoo ja, 2". kan die vordering den eischer nu reeds volgen,of is zij praeinatuur ingesteld ? 0.
| 10,616 |
MMKB10:000590007:mpeg21_3
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,839 |
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, jrg 8, 1839-1840, no. 6, 01-07-1839
| null |
Dutch
|
Spoken
| 4,723 | 8,325 |
Terwijl bij sommige personen nog eenige twijfel bestaat , omtrent de vraag', of het gunstig oordeel, betreffende de op Sumatra's westkust gebezigde slaggeweren, ook betrof de aldaar gebezigde bussen, of alleen toekwam aan de onder de directie van den kolonel Bake aangemaakte, en in 1827 naar Java gezonden, slaggeweren; zoo doet de bovenbedoelde brief , allen twijfel dienaangaande verdwijnen , dewijl de schrijver van denzelve (d.d. 5. Julij 1839) zegt: « De wapens welke ik als nuttig, ja zelfs nuttig voor het Indische leger be~ schouw, zyn de infanterie-geweren met bajonetten en percussie-toestel , in 1827 uitgevonden. Ik heb my daarvan ten vollen overtuigd by de belegering van Bonjol, in 1837, en ook tevens gezien , dat niet alleen de Europeaan , maar ook de inlander, er vaardig en goed mede omgaat, en dat de man, er eenmaal mede bekend zynde, het ongaarne mist, ja het verre de voorkeur geeft, boven het Silex-ge- iuwr • » Minder gunstig is het oordeel van den schrijver, betreffende de oude, ter percussie ingerigte bussen, in 1850 naar Indie gebragt, en spoedig als onbruikbaar ter zijde gelegd. De onbruikbaarheid van deze wapens, is niet toe te schrijven aan het systema der percussie, dat weinig verschilt van dat bij het bovenbedoeld infanterie geweer toegepast; maar wel aan het gebrekkige van deze oude, slecht gemaakte wapens, van ongelijke constructie en« kaliber , welke zeer vele herstellingen vorderden, en welke herstellingen door het niet gelijkmatig passen van de remonte-stukken op alle de bussen , zeer bezwaarlijk waren. Over het geheel is het oordeel van dezen , door eene veeljarige dienst in Oost-Indie, voorgelichten officier, niet gunstig over het gebruik van bussen in dat land 9 zeggende onder anaeren: «Eene bus is alleen goed voor volmaakte schutters, en dan nog alleen in een niet groot getal; want de soldaat in lndiën, hoezeer ook veel verstrooid vechtende, moet altijd in staat van tegemoeer zyn met zyne bajojmet; zonder dat, wordt liy ligt in het doorsneden terrein — wat meestal nog zeer begroeid 4s — afgemaakt, zonder tegenstand te kunnen bieden. Ook is er by het Indische leger te veel mutatie, door ziekte en sterfte, om een korps scherpschutters met vrucht op de been te houden. » Weinige met zeer goede bussen gewapende scherpschutters, in hinderlagen verscholen, kunnen uitstekende diensten bewijzen ; doch voor den , in het vrije veld op zich-zelven agerenden man , is een goed infanterie-geweer met bajonet, van veel meer nut. Dc hartsvanger op de bus geplaatst, maakt dit wapen ongeschikt om als schietgeweer gebruikt te worden, en is een zeer slechts verdedigings-wapen , legen den met sabel of lans gewapenden kavallerist en tegen den infanterist, welke een geweer met bajonet heeft. In eene, bij dezen brief gevoegde nota van aanmerkingen , betreffende de verbeteringen, welke men aan het voor den soldaat bestemde slaggeweer zoude kunnen aanbrengen , gaat de volgende zinsnede vooruit: « Het is ontegenzeggelyk, dat by de jagtgeweren steeds de nieuwste uitvindingen worden aangebragt, en dat deze, zoo ze niet doelmatig bevonden worden, spoedig worden afgeschaft, zoodat eene algemeen aangenomen inrigting by deze geweren, welke reeds sedert jaren bestaat, stellig als doelmatig kan beschouivd worden.» Als zoodanig beschouwt men de volgende: 1°. De bevestiging van den loop, door middel van eenen , aan de hak van de staartschroef aangebragten haak, passende in eene holte, welke zich bevindt in den onderkant van den staart, voor de staartschroef; blijvende dit gedeelte der staartschroef door middel der kruisschroef, bij het uitnemen van den loop, op de lade bevestigd. Deze inrigting maakt het uitne- ! men van den loop gemakkelijker , en men vermijdt daardoor het j beschadigen der lade, tot welke het uitnemen van den loop met de staartschroef, thans veel aanleiding geeft. 2°. Om verschillende redenen beschouwt men het bevestigen van den loop op de lade, door middel van pennetjes of schuifjes, (zoo als bij het Engélsche infanterie-geweer en bij de bussen) als te verkiezen boven de bevestiging door middel van banden. Men rekent deze wijze van bevestiging even zoo hecht als de andere, en ten aanzien van de voorkeur welke men aan haar meent te moeten geven, pleiten de volgende beweegredenen : a. Het bruin maken der loopen oordeelt men zeer nuttig, vooral in Indie, alwaar het klimaat het aanhoudend poet¬ sen der loopen nog meer noodzakelijk maakt, en waar het op eenen minderen afstand zigtbaar zijn der gewe ren, in den oorlog van veel nul is. Dit bruin maken der loopen kan niet wel plaats hebben, zoo lang men den loop met banden omgeeft; daar telkens als men de banden afneemt, een gedeelte van het bruin, hetwelk den loop bedekt , wordt weggenomen ; en b. Door het weglaten der banden, kan men den visier-korre 1 welke nu op den beweegbaren bovenband staat, op den loop zelven plaatsen , waardoor men meerdere zekerheid verkrijgt met betrekking tot de juiste plaats van denzelven. c. In plaats der uitgesneden wang in de kolf , zoude men het nuttiger oordeelen , hierbij, even zoo als bij de jagtgeweren , op die plaats eene verhevenheid lot het aanleggen der wang te hebben. Y. IETS OVER HET RIGTEN VAN HET GESCHUT OP DE KUST- BATTER1JEN. r. Ai"' f» i ) A ' Bij het verslag dat wij in bet vorige nummer gaven , yan de Proeve eerier verhandeling over de kustverdediging , door den majoor der artillerie J. M. Engelberts , en uitgegeven door den kapitein der artillerie A. W. de Bruin , ontbrak ons de plaats, om daaruit een uittreksel als proeve der bearbeiding te geven. Op dit belangrijk werkje terugkomende , gelooven wij het niet ondienstig , een gedeelte van het vijfde hoofdstuk (Tahtiek der Kust-latterijen) tot dat doel over tenemen , kunnende dit mede dienen tot staving van ons oordeel, in dat verslag kenbaar gemaakt. Eer wij overgaan tot bet opgeven der regels, die de artillerie in verschillende gevallen , bij het gevecht tegen oorlogschepen heeft in acht te nemen , zullen wij hier eenige bemerkingen laten volgen over het rigten van het geschut op de kust-batterijen. Misschien klinkt deze zinsnede voor sommige lezers even vreemd als bet opschrift van dit hoofdstuk ; doch inderdaad kan men slechts op de kusten zelve de overtuiging verkrijgen van het groote verschil , bestaande tusschen het gebruik van het daar op staande geschut, met dat der land-batterijen. Ofschoon de behandeling van dit onderwerp verre Leneden de belangrijkheid van hetzelve moge blijven, vleijen wij ons echter, dat het ons gelukken zal den lezer te overtuigen van het bestaan der taktische regels voor de bediening der kust-batterijen , niettegenstaande , dat daarvan in de werken, die over de artillerie-taktiek handelen, hoegenaamd " o geene melding wordt gemaakt. Het goed rigten , waar toe eene juiste beoordeeling der afstan- den mede behoort, maakt ontegenzeggelijk het gewigtigste gedeelte uit van de vorming der artilleristen beneden den graad van officier , en vereischt noch te velde, noch in de vestingen binnen 's lands , zoo veel oefening als op de kusten. Alle zwarigheden toch dezelfde blijvende, heeft de kust-artillerist meest al bewegende , en veeltijds snel bewegende voorwerpen te treffen; hij moet daarop met de grootste bedaardheid en tevens weten te rigten, te midden van een allerhevigst vuur; want in de juistheid zijner schoten kan hij alleen een tegenwigt vinden voor de meerderheid , die hij gewoonlijk tegen over zich heeft. Alle soorten van vuurmonden moet hij even goed weten te behandelen , daar bijna alle onder de bewapening der kust-batterijen voorkomen. En wat het altijd moeijelijke beoordeelen van afstanden betreft , dit is buiten tegenspraak nog veel bezwaarlijker op het water, dan op het land. De oorzaak hiervan ligt onder anderen in het volslagen gemis aan vergelijkingspunten , bij het beschouwen van een drijvend ligchaam op eene uitgestrekte watervlakte; da verschillende wijzen waarop zich dit voorwerp voordoet, naarmate van de meer of mindere uitdamping en beweging van het water , enz. Om bij het gissen van dergelijke afstanden geene grove misslagen te begaan, moet men de ware grootte van den romp en het tuig der verschillende charters van oorlogschepen goed kennen, en zich die voor den geest weten te brengen , ten einde uit de schijnbare grootte, waarop zij zich vertoonen, de afstanden te beoordeelen. Dit is nu wel dezelfde manier als die te land gevolgd wordt , doch de toepassing vaii beide gevallen is zeer verschillend. De lengte van een' man , paard, huisdeur en dergelijke, is toch nagenoeg onveran¬ derlijk en kan daarom tot grondslag dienen; doch dit is noch de lengte van den romp, noch de hoogte van het tuig , zelfs niet bij schepen van dezelfde 'charters , daar de verschillende volken daaromtrent geenszins dezelfde maten aannemen. Ook tuigt hetzelfde schip niet altijd even hoog ; omdat het somtijds bramstengen en boven-bramstengen gestreken heeft , enz. Om den afstand naar de hoogte van het tuig te beoordeelen , wordt dan bovendien de hebbelijkheid vereischt, om deze bijzonderheden te herkennen , alsmede de charters der schepen , en zulks op aanmerkelijke afstanden. Na deze uitweiding tot het rigten van het geschut zelve terug- keerende, moeten wij dat van de kanons, mortieren en houwit¬ sers afzonderlijk beschouwen. Op welke gedeelten der schepen in verschillende gevallen moet gerigt worden zal later blijken , uit de regels voor het gevecht; hier beschouwen wij slechts de handeling van het rigten in eenen algemeenen zin. Dat van de kanons geeft geene aanleiding tot bijzondere bemerkingen; wanneer de schepen stil liggen of zich slechts zeer langzaam bewegen , alsdan heeft men slechts de gewone regels te volgen. Doch geheel anders is het met de rigting op zeilende schepen; want daarbij ontstaan zwarigheden, die ge¬ deeltelijk uit den weg kunnen geruimd worden , en wederom andere , waarvan het bestaan onafscheidbaar is van de opgegevene omstandigheid. De voorschriften in het exercitie-reglement dienaangaande voorkomende, zijn niet als voldoende te beschouw en, n . 1 . r _ 1 „+Q n-OTTOn T7nl Wf'llc C en wij zullen traenten, ue regeicu aau gww», — de rigting , naar ons inzien, op eene doelmatige wijze zoude kunnen geschieden. Vooreerst, moeten wij doen opmerken, dat ligtelijk de meei r r— Aa -nl/rfor- f>nran Pf?n mng Konae geboren wuiucu, nat ——> • — kanon op kust-affuit, even zoo moet te werk gaan, als die van een veldkanon, hetwelk toch ook zoo dikwerf op bewegelijke voorwerpen wordt gerigt. Doch dit voorbeeld is hier volstrekt niet toepasselijk, daar het omzetten van laatstgenoemde vuurmonden zeer gemakkelijk en vaardig door een man geschiedt; veroorlovende bovendien het geringe gewigt van den staart der affuit, om zulks zonder schokken te doen. Tot het omzetten van een zwaar kanon op kust-affuit daarentegen wordt eene aanmerkelijke krachtsuitoefening gevorderd; zulks moet daarom door twee men- (1) Het bepalen Tan den afstand door het meten van den gezigtshoek, waaronder zich een voorwerp vertoont, met den sextant, is aan te veel bezwaren onderhevig, daar alle diegenen, voortvloeiende u,t het gebrek aan zeemansoog en kennis blijvende bestaan, boyendien de behandeling van dit instrument nog al eenige oefening vereischt, hetzelve nergens dan als bijzonder eigendom op de batterijen gevonden wordt, en zelfs daarmede de ware hoogte van het tuig nie.t gemeten wordt, zoodra het schip, ouder zeil zijnde, merkelijk overhelt. (2) De afstandsmeter, waarvan de beschrijving <evinden.s.nhetJourna! des sciences militairet, n« 21 , 1834, schijnt ons om verschillende redenen ondoelmatig. Die van Moritz Meter is op kust-batteryen geheel onbruikbaar. In hoe verre eene geheel van de beide voorgaande prepliillpTidr afstandsmeter, door den scnr.jver aezes ondervinding gelooven wij te kunnen verzekeren, dat zeelieden , spraak op doelmatigheid kan maken zal later blijken . .. , , r. r . . vergelijkend onderzoek, waaraan dezelve .sof wordt onderworpen, len alleen in staat zijn , om op deze wijze de aistanden met eenige naauwkeurigheid bij raming te beoordeelen , doch dat het voor den artillerist volstrekt noodig is naar andere middelen om te zien, onthouden einde de beslissing, dienaangaande, mei vooru.i .c wij oes voor het oogenblik van het mededeelen van nadere oijzonoe.i eden dienaangaande. Waarschijnlijk zullen dezelve wel coor het Departement van den Grootmeester der Artillerie aan het wapen worden ,<en- waardoor onafhankelijkJ van de schijnbare hoegrootheid der voor- . nelijk gemaakt. sclicn geschieden, die nimmer te zamen de beweging zoo juist regelen kunnen als één mensch zulks de zijne kan doen: en waardoor, voor zooveel een der twee nommers (1 en 2) van de bediening, die met dit werk zijn belast, een weinig meer kracht aanwenden dan noodig is, het stuk te veel wordt gedraaid , als wanneer het wederom in eene tegenovergestelde rigting moet worden bewogen enz, (1) Met dit alles gaat veel tijd verloren, en het schijnt ons op zetlende schepen eene gebrekkige wiize van rigten, om dezelve in hunne bewegingen te volgen; terwijl de na te melden niet aan dezelfde bezwaren onderhevig is. Stevent een schip regt op de batterij aan, of daarvan af, dan neemt men eerst de directie , en geeft vuur , wanneer het schip op den bepaalden afstand is gekomen, of wanneer de lading volbragt is , zoo het schip dan reeds binnen werkzaam bereik is. Beweegt zich het schip in eene ten opzigte van de batterij zij— delingsche strekking , dan begint n° 5 (de pointeur) met het stuk in eene directie Je doen- brengen eenigzins mor hetzelve; en wel zooveel als de oefening hem leerde poodig te wezen, opdat hij de tijd zal hebben om bij gissing, nagenoeg de vereischte elevatie te geven , voor dat het schip in het directievlak is gekomen. Zoodra dit nu met het voorste zigtbare gedeelte hetzij boegspriet of galjoen , naarmate van den afstand, het geval is, verbetert hij snel den rigtingshoek. Het laatste moet zeer weinig tijd vereischen , indien de kanonnier geleerd heeft, door het denkbeeldig verlengen van de lijn waarop zich het schip beweegt, bij het eerste gedeelte der rigting (bij gissing) reeds ten naastenbij de elevatie te bepalen; terwijl het ons uit de ondervinding bleek, dat deze hebbelijkheid door eenige oefening spoedig te verkrijgen is. Vervolgens springt de pointeur van het raam , en op hetzelfde oogenblik wordt het stuk afgestoken. Op deze wijze alleen schijnt het mogelijk met zekerheid op zeilende schepen te schieten , en daartoe wordt behalve de aangegevene wijze van rigten, nog verbetering in de middelen ter ontbranding van de lading gevorderd. Immers , het is dudelijk, dat zoo men ingevolge de aanmerking op artikel 133 van het exercitie-reglement, de" zunder slechts doet aansteken, wanneer n' 5 het teeJcen geeft dat de rigting geëindigd is , ieder van die kleine toevallen , die dit zoo dikwerf vertragen , genoegzaam kunnen wezen om het schot te doen verloren gaan ; en dit verlies wordt dan toch wel niet opgewogen door een paar duimen zunder minder te verbranden. Bezigt men dan nog het voor de kust-batterijen waarlijk gebrekkig ontstekings-middel van oudsher in zwang , dan moet ten minste altijd de zunder worden aangestoken, zoodra n° 5 begint te rigten : want, dan nog zal er altijd eenige tijd verloren gaan, daar de pijpjes met gezwinde lont ge- (1) Dit nadeel zal bij nieuwe affuilen (raam-affuiten) door het aanden ui"den ^ ^ "ijnHjU wor- woonlijk 2 tot 4 sekonden noodig hebben om het vuur aan de lading mede te deelen. Daarom zijn perkussie- of wel Callenströmsche pijpjes voor de kust-batterijen verre weg te verkiezen , als zijnde vrij van het genoemde gebrek. Het rigten van het worpgeschut op zeilende schepen , waarvan in het exercitie-reglement volstrekt geene melding wordt gemaakt en dat echter te pas kan komen , zoo als wij dit vroeger aantoonden , moet, wat het nemen van de directie betreft, wel niet op dezelfde wijze als bij de kanons, evenwel naar hetzelfde denkbeeld geschieden. Dit is , men moet die vuurmonden ook niet de bewegingen van de schepen doen volgen , maar wachten tot dezelve in een aangenomen directievlak aan komen , en dan vuur geven. Om het juiste tijdstip gade te slaan , plaatst zich de onderofficier, zoo de vuurmond een mortier is, op den stoel; of beter, op eene kleine opzettelijk tot dit doel gemaakte verhooging, ten einde het kommado puur uit le spreken , zoodra de boegspriet van het schip in het directievlak aankomt. Beweegt zich het voorwerp met veel snelheid, dan zal iedere mortier uit den aard der zaak wel niet meer dan eenen worp op hetzelfde schip kun¬ nen doen, al bezigde men ook eene andere wijze van rigten; is daarentegen de gang van het schip niet snel, dan kan men bij het opvolgen van het hier boven gegeven voorschrift, na den eersten worp, [de mortier zoo veel in eens omzetten, dat men tijd genoeg heeft, om dezelve te laden , voor dat het schip in het nieuwe directievlak gekomen is. Men zoude nu nog kunnen twijfelen, of niet gedurende den vlugttijd van den bom, het schip, bij eene zeer snelle vaart, tijd zal hebben om geheel uit het directievlak te geraken, doch wij zullen aantoonen , dat dit voor groote schepen onmogelijk is. Met eene frissche koelte loopt een goed bezeild schip voor den wind 7 mijlen in de wacht; voegt men nu hier bij het voordeel van eenen stroom (indien het die mede heeft) waarvan de snelheid op eenige deelen onzer kusten gemiddeld 3 mijlen bedraagt, dan blijkt het dat schip onder alle deze zeer voordeelige omstandigheden , echter niet meer dan ongeveer 300 ellen .per minuut of 5 per sekonde zal afleggen. (1) En daar de vlugttijd eener bom van 2 J duimen , onder 30° afgeschoten, 7,5 sekonden bedraagt voor eene worpsverheid van C00 ellen, zoo volgt hier uit, dat het schip gedurende den vlugttijd van de bom maar 37,5 ellen zal hebben afgelegd; en het projectiel derhalve, alle andere oorzaken (I) Hieruit blijkt tevens, dat op het treffen van de kogels, door de vooruitgaande beweging van de schepen, geenen nadeeligen invloed kan worden uitgeoefend^ndien men slechts zorgt, dat er bij het rigten en vuur geven geene vettraging plaats hebbe. die de worpen doen mislukken ter zijde gelaten, nagenoeg in het midden der lengte van een linieschip zal vallen; men herinnere zich dat het kommando vuur wordt uitgesproken, wanneer het voorste gedeelte van de boegspriet in het directievlak aankomt. Men kan hier echter tevens uit zien , dat het werpen tegen kleine vaartuigen volstrekt geene kans van treffen aanbied , zoo dra dezelve eene snelle vaart loopen , en op eenigzins aan¬ merkelijke afstanden verwijderd zijn; alsmede , dat groote worpsverheden tegen zeilende schepen, al zijn dezelve van groote charters, slechte resultaten moeten opleveren. (1) De aangenomen elevatie van 30° is niet alleen verkieslijk, uit aanmerking van den korteren vlugttijd der bom, in vergelijking van de vlugttijden onder rigtmgshoeken van 45° en 60°, maar cok wegens de meerdere bestrekene ruimte, en, ten gevolge van dien, grootere waarschijnlijkheid van treffen op den romp van de schepen. Deze rigtingshoek moet dan tegen schepen altijd gebruikt worden, en het ligt buiten allen twijfel, dat daarmede de bom van 29 duimen nog valkracht genoeg heeft, om ten minste door een der dekken van een linieschip te dringen. KAN DE MILITAIRE SPECTATOR OPTREDEN BIJ DE BERAADSLAGINGEN OVER HET BUDGET VAN OORLOG ? Asinus ad lapidem bis offendit eundem. Dezer dagen is ons meermalen de opmerking gemaakt, dat de titel, welke dit tijdschrift draagt, het mede brengt, dat het zich op het standpunt plaatse der tegenwoordig hangende beraadslagingen onzer vertegenwoordigende kamers, en alzoo «lp hemprkiniren en bedenkingen. tegen het budget van oor- <J vj , v log gemaakt, op den voet volgt. ïlet zou — aan te nemen dat de redactie bevoegd ware , zich , op het terrein der discussien te wagen — vrij zonderling moeten voorkomen , dat de redactie, zonder eenige de minste notitie van de grondslagen, waarop de hooge regering hare berekeningen heeft genomen, zich als verdedigster van dat budget, opwierp. De bedenkingen en bemerkingen van de sectiën tegen het budget van oorlog, worden , wel is waar, telle quel/e, door de nieuwspapieren bekend gemaakt, en de antwoorden der regering, even zoo geresumeerd; maar zelden zien wij daarin dat licht, dat wij vermeenen noodig te hebben , om de zaak helder genoeg te overzien , om er over te kunnen spreken. De daarop gevolgde verdediging van dat budget, geeft ook geene aanleiding tot uitweidingen; — niet omdat die, op zich-zelve, reeds te uitgebreid en in het breede ontwikkeld is geworden ; maar omdat ze ons is voorgekomen van dien aard te zijn, dat wy, voor 't minst, een eerbiedig stilzwijgen in acht moesten nemen. Het noodzakelijk bestaan en de diensten van den militairen stand, in de aandacht der natie aan te bevelen, daartoe gevoelen wij ons geroepen, voortspruitende uit eene algemeene verpligting die op ons rust; — in bijzonderheden en in berekeningen te treden , daartoe zijn w ij, bij volstrekt gemis aan bescheiden en wenken, veel te zwak. Wij geven het volgaarne toe, dat sommige der bovenbedoelde bedenkingen, duidelijke blijken dragen, dat er by onze waardige voiKSveriegeuwooruigcra weinige grondige kennis van het legerbeheer bestaat; doch dit kan wel niet anders , daar wij het geluk missen van onder de leden onzer wetgevende kamers, kundige militairen te tellen , die in de krijgs-administratie doorkneed, ook een zeker tegenwigt zouden daarstellen, en de beraadslagingen ovtr militaire zaken , op het ware standpunt zouden kunnen brengen, rip ïndprlandslievende afgevaardigden niet te wijten, dat zij, op dat, voor Hun Edelmogenden, geheel vreemd ter¬ rein (hieronder Ie begrijpen ooK de Deiue leuen, uie ecu uju lang, op eene eervolle wijze, aan het hoofd van een vrijwil¬ lig jagerkorps en een batauion scnunenj gesiaan ncuucii , ucwijl zij te veel verstand en te veel doorzigt hebben, om zich daarom , als in het krijgsvak doorwrocht, te wanen) somtijds verkeerd oordeelen. Wij w illen ook gaarne toestemmen, dat men sommige dier oordeelvellingen , in algemeene en ruime trekken zoude kunnen bestrijden; maar welk crediet zoude er aan onze woorden worden toegekend? En hoe dikwerf zouden die post festum wezen op de beredeneerde antwoorden der regering aan de sectien. Neen, wij kennen ons geen ander karakter of geen ander relief toe, dan dat, waarvoor wij kunnen en mogen uitkomen; - vertrouwende dat men van • .1 nn.Mnpn ol/vomoano ons niets anders kan noch mag vergen, uau ccu.öc bemerkingen over den stand dien wij voorstaan. Daarenboven gevoelen wij ons niet vrij , niet onafhankelijk genoeg , om te spreken , zoo als wij wel wilden spreken, en reeds meermalen hebben enkele woorden en uitdrukkingen, die zonder erg, en werkelijk zonder bedoeling, aan onze pen ontsnapt waren, ". -. i • « ^-lOPOnllAVPn aanleiding tot verkeerde uitleggingen geëc»cn, zoude datgene wat wij heden met vuur en warmte verdedigden ons welligt morgen als een delict, als een kwalijk geplaatste aanmatiging , worden aangerekend : Experientia doc.et In onze eenvoudigheid zullen wij dus voortgaan en ons blijven bewegen in den kring, die wij door stand en betrekking om ons hebben getrokken. (1; In de Mémoires sur la déftnse des cQtes wordt gesproken van het gebruik der houwitsers a la Filaulrois (eigenlijke bomkanons) «poiir la aéfense éloïgnèe » tot op 3500 toises (6823 ellen! !)-Wij laten het den lezer over, dergelijke voorschriften naar waarde te schatten. drukfouten in n°. 5. RlAfl, 103 reg. 16 v. o. staat, afgezeten; lees: opgezeten. » 107, » IS V. O. » lapten; » platen. DRUKFOUT I> N». 6.. ui ^ kol , re"-. 19 v. o. staat: Van dek Kapellen; lees Bladz. 121, !■* K0I,> le6 yan DEE Capellen. BIJLAGE VI. BEHOORENDE BIJ DEN MILITAIREN SPECTATOR, 8'"> DEEL, N°. C. {Maand December, 1859.) LAATSTE BENOEMINGEN , OVERPLAATSINGEN EN VERANDERINGEN BIJ HET LEGER. BENOEMD: Bij de vereenigde militaire gen. dienst der land- en zeemagt in Oost-Indie: de heer P. L. Onnen, doet. in de genees-, heel- en verloskunde ; de heer F. A. Vernhout; de heer C. C. W. Mandt, doet. in de genees- en heelkunde; de offic. van gez. der 3de kl. J. Munnich, van het 4de bat. art. nat. mil. Tot apoth. van de 5de kl. in het vaste kader van het pharmaceutisch personeel: de tijd. apoth. van de 5de kl. G. Mounier, van het garn. te Harderwijk. Tot plaats-maj. der 2de kl. aan den Helder: de 2de luit. M. H. ter Linden , plaats maj. der 5de kl. te Naarden. Tot commissaris van politie te Venlo: de 1ste luit. op non-activiteit P. Scheene. Verplaatsingen. Bij de 1ste afd. mf.: de offic. van gez. der 5de kl. A. van Valkenstein , van de garn.- en hosp.-dienst te Breda. Lij de 3de afd. inf., bij het 1ste bat. : de lste luit.-kwartierm. J. Klapper , van het res.-bat. der afd. Bij de 5de div. van het alg. depót der landm. n°. 53 , eenigen tijd te detacheren: de lste luit. J. W. Gotte, van de S5de afd. inf.; de 2de luit. P. F. van Gorkum , van de, 6de afd. inf. ; de lste luit. T. L. Inthurn, van de 7de afd. inf.; de 2de luit. II. Pfister, van de 9de afd. inf. Bij hel 4de bat. art. nat. mil.: de offic. van gez. der 3de kl. J. II. Schiess, van de garn.- en hosp.dienst te Alkmaar. Bij de 4de afd. inf., bij het 2de bat.: de maj. van Winsheym , van het 3de bat.; bij het 5de bat : de maj. Ditt, van het 2de bat. Bij de lOde afd. inf. , bij het 2de bat.: de lste luit. Peperkamp en de 2de luit. Worm; bij het 5de bat.: de kap. van Heemskerk en de 2de luit. van Hadeln, allen van het res.-bat. Bij de 5de afd. inf., bij het 5de bat.: de lste luit. W. M. II. Vermin , van het res. bat.; bij het lste bat.: de 2de luit. N. van den Bosch, van het res.-bat.; de lste luit. H. Radius, van het res.-bat; de lste luit. C. Keun , van het res.-bat.; bij het 2de bat.: de 2de luit. K. L. Kirsch , van het res-bat.; bij het res.-bat.: de 2de luit. M. A. D. van Engels , van het lste bat.; de lste luit. M. Schaap , van het lste bat. Bij de 7de afd. inf. : de 2de luit. A. J. N. van Driessen , van de Sde afd. inf. A Ia suite bij het 4de bat. art. nat. mil.: de luit.-kol. W. W. Entrup en de maj. F. A. Teyler van Hall, beide van het bat. vrijw. artilleristen. Bij het 3de bat. art. nat. mil.: de 2de kap'. A. P. Carré en W. J. Creutz Lichleitner. Bij het 4de bat. art. nat. mil.: de kap'. P. Doorman en E. A. Frantzen, en de lste luit.-adj. F. J. J. Schepern , alle van het bat. vrijw. artilleristen. Bij de 9de afd. inf.: de maj. F. H. Croes , van de 4de afd. inf. Bij de 4de afd. inf. : de maj. E. C. L. Gall , van de 3de afd. inf. Bij de 3de afd. inf.: de maj. J. Voor den Dag , van de 9de afd. inf. De lste luit. plaats-maj. der 2de kl. D. Rembges, van den Helder naar Loevestein. De 2de luit. plaats-maj. der 3de kl. J. T. Gielen, van Breda naar Naarden. Eervol ontslagen: De kap. W. II. Doorman, van het 6de bat. art. nat. mil., uit de betr. van komm. van de komp. art. van het lste bat. der voormalige lste afd. mob. Geld. schutt. De tijd. offic-. van gez. der 3de kl.: D. P. van der Pauw, van de lste div. van het alg. depót der landm. n°. 33; A. J. L. Hoelen , van de Lalt. rijd. art. n°. 10; D. Morée, van de lste afd. inf.; de tijd. apoth. van de 3de kl. W. H. J. Breyl, van het garn. te Zuf.phen; de 1ste luit.-ing. N. van der Wijck, tijd. als zoo danig in Oost-Indie dienende. Vit de dienst ontslagen : De tijd. offic. van gez. der 3de kl. R. van Hierschot, van de lste afd. inf.; de 2de luit. G. J. Akkermans van de 9de afd. inf. | Gedeelte van het activiteits-tractement verleend aan: Den luit.-kol. J. S. E. Carteret, werkzaam bij het Departement van Oorlog. Tijdelyk non-activiteits-tractement verleend aan : Den offic. van gez. der 3de kl. C. A. Grametbaur, tijd. dienende in de 2de kl. bij de 8ste afd. inf. Gepensioneerd: De kol», tit. A. Eichholtz en P. Groenia, beide het § van het activiteits-tractement genietende. Overleden. De maj. ümbgrove , van de 9de afd. inf., en de lste luit. F. H. Tindal, van de lste afd. inf.
| 40,724 |
MMUBVU02:000008311_19
|
Dutch-PD
|
Open Culture
|
Public Domain
| 1,862 |
De kracht des geloofs, of bijzonderheden uit het leven en lijden van D. Manuel Matamoros, gevangen om zijns geloofs wille in Spanje
|
Capadose, A.
|
Maltese
|
Spoken
| 9,350 | 78,159 |
Z$m $U(:O_ $V_\ Y$ lNcu[ $v(u. D_ $KzmV! VqYM 8bN &8 $f_ ݥe~ o$ fd# Q,3C $I}% ~f> t&os > D._; kO $hsa| $n~ nMRlW $# $a 4ibr)J, $Fr $cfc $NgYY $ki M6 $afcLIV5Zt $Sp $` $u{Ck0 $I $Kv! #` $qPaI "4Y $=)ob% $7 $5 $9 5'o\0jLQQ 'Hh $i 8;H1.9v $Hdd $Ko $H*i $Y $C}Z $u $C}^34 gI $c $gp9zJsN $a; $^ $l $1;E4 $q. G_~1 $' $ihv $<azqJIwF +yY $& $nzkL $VN $qH $mp8g <$ $4 $R $ڽ $6 $Wۃq /_J $f $Y#vi $&rO9n $h $~ $yf47one $6OL /$]2y $5 $v $G'F +$e $D $?D $C_ $47o4Eg7Wa $B. $8 k55 $m $S $a[ݶ {T?h $8h $î $X $k8 {_; 'Йu $M=3l|' <es% $p> $m6Ih ::"bg) $gn81C3 $bY $3 $UgGG4Z $b `W`O $P $KMI\o({0 $9 $I $LXeTDco &v $QG #<M(31sH% _}07 $tw-W.mWAU %P: D $u 'r</Z $OP6їU7u &R $~ ̃꜉ԻH $TRL $R $˫{ȨT 5PIá $JW`Yk볋o. This text has been corrected to make it more coherent and readable: Here is the corrected text: "Throughout history, significant events have marked the turning points in our world, shaping the course of future generations. One such event was the signing of the Treaty of Versailles in 1919, which aimed to bring peace after the First World War. However, the treaty's implications went beyond just the war, impacting multiple aspects of society, including economics, politics, and culture. The treaty imposed severe penalties on Germany, aiming to weaken its military might and ensure peace. However, these penalties, particularly the requirement to pay reparations, led to a deep economic crisis in Germany, exacerbating existing social and political tensions. This, in turn, fueled the rise of extremist groups, notably the Nazis, who promised to restore Germany's greatness and reduce the burden of reparations. The treaty also affected the politics of the region, fostering a sense of resentment and nationalism among the peoples of Central Europe. This led to the formation of alliances and conflicts that would eventually lead to the Second World War. The treaty's approach of imposing harsh penalties on the losing nation rather than seeking reconciliation and cooperation set a damaging precedent for future peace negotiations. In addition to its political and economic implications, the treaty also had a significant cultural impact. The rejection of the treaty by many in Germany, coupled with the severe economic and political instability it created, resulted in a collective sense of shame and humiliation that persisted for decades. This feeling, in turn, influenced the literature, art, and educational system of the time, reflecting a deep-seated sense of loss and frustration among the German people. The legacy of the Treaty of Versailles continues to be felt today, reminding us of the enduring impact of international agreements and the importance of approaching peace negotiations with mutual respect and consideration. By examining the past, we can learn important lessons for the present and future, aiming for a world where conflicts are resolved through diplomacy and cooperation rather than military might and economic penalties." aXV݃Vmw ??jrc4>B-ּ@G9 &vJjXc w^5'xH \O A>ї0K D 47j.1{҆ƶ7P#@=N4)%gOd\Mn!WBnÌ0/ v \q6<ۭ#z wka {QGIkEo>(DO H++]G mrGEUm Gξ&/٬hL(mna͇ڕKu:S<gͳقَ/>t))PyD9PW*CI`Xm.ocp+|q(< so6:4E!2LP/;]$A&'ȏ/&SFi9-h? {;qz>V }β<D+[z%jv {bP7/P/lk6iII{T; VW[[nBJ9 *=A{ыq<C %0M-\ %6Bd E<oE- zz7V* vj~)Ƀ?]G1ӆ27q)@|E LjWTr}5nN3+z[Uq ڟAo qwC{D`5n@K!! p!C>@D ob/c1%O Zr Yccz B>N"}o+*Y Pd ng#z ه3߈Bg-t8hg0K"h=i #- __j~^c zIZeBS,cJ3PEM0ͼ*ϲROXO_NrۢR>ݣͻ6cx PLާnԻzԔSOrǰ܂# g҉(l FIclg;1<Ϣ_=}f w7Ua )M#< 7uʍ6̩Ǣe%p(?Kϛq纜{N-˚i0N%P\+%½ ! \}H;Л|ԫIK(9/rJR>+IR4HA)bKPJ˻%-%U]oU ~ [Z . kmM`sƍ&DM%qGT:[)3pP w5l#HPkIJ]- $A/M@p~"3@MBۜЩHlFiؗV7b^ \߷+y Y%"6nk\6J86vwy\?ϻ KC z`_Jt@TRrJ&)amE{b햧7*uvFO%o<V̕9%֬6-iĜq.b8VU'# .B/HH$ IW'R˳Z[WbtXfؘ04Y9OhB֠41ك9җhC֏9H$Q\B1SU%%{a ˺Zw}9V1)åXH[ޕ*KpgHwrΉ3 JwszoQmOg2qvl[Kj M붭R_{]C00/tB'O*H ޅ VJ* Z*Zz9yစ0m\=6f< |